VOOR TWEE STUIVER ANJELIEREN J.W. F. WERUMEUS BUNING VOOR TWEE STUIVER ANJELIEREN NIEUWE COPLAS P. I. Senora M. K. Amsterdam N.V. Em. Querido's Uitgeversmaatschappij Op de Keizersgracht 333 Een copla is heet als vuur Ze duurt maar drie seconden, Kort als de steek van een mes En wie ze maakt draagt de wonde. De liefde is een duel Waarin een van de twee niet schiet. Als ik val, begrijp dat dan wel, Maar waarschijnlijk begrijp je het niet. Je kunt kiezen tusschen veel mannen En dat wat mij tot coplas drijft Je kiest natuurlijk de anderen, Dat is wat in een copla blijft. Ik heb een vrouw gekend Die was gek op mooie woorden. Weet je hoe dat liep in het end? Dat ze niets dan vloeken hoorde! * %/ Een jonge vrouw zonder hart Wordt een oude vrouw zonder vrienden. Jij hebt nog net de kans Om te weten wat je verdiende. Een sleutel die past op elk slot En een slot, klaar voor iedere sleutel, Weet jij wel wat is hun lot? Een bordeel of een schavot. Soms is de rivier zoo dor Dat de honden er in spelen, Soms is ze blinkend en vol; Jij blijft je toch vervelen. Twee heete borsten zijn goed En twee heete beenen zijn beter, Maar een mensch heeft ook nog een hart; Als je oud bent versta je mij beter. Geef mij een oude guitaar Die al haast vermoeid van muziek is En geef mij een vrouw die niet van mij houdt, Daarvan komt een copla vol zout. Ik schopte tegen een steen Omdat ik zooveel van je lij, Toen zei die steen tegen mij: Het was hier dat je vader je moeder zei Wil je een kind van mij? Ik zei: mijn hart is je dankbaar Dat ik coplas voor je gemaakt heb. Zij zei, en keek mij niet aan: Bedank eerst God, en dan mij maar. Dat geklets over kunst en leven Komt altijd hier op neer: Een vogel zingt in een boom, En wie van de twee is meer? * Toen God de eerste zigeuner schiep Speelde Gabriël de guitaar. Vandaar, als een zigeuner speelt, Dan luistert God er naar. Een man die goed kan praten Vindt altijd een vrouw haar oor; Hij zal haar altijd verlaten, Hij heeft niet genoeg aan een oor. Als ik al eens een andere had, Als een andere bloem in mijn knoopsgat, Verandert dat dan een zier Dat ik liefst draag de anjelier? Een man is als een hengst Hij moet vrij kunnen draven en weien. Als een merrie net zoo doet Dan kan hij haar niet lijen. Dat je hard bent als een steen Dat zal mij nooit berouwen. Staal slaat vuur uit steen En de rest zijn halve vrouwen. si- Lieg niet met wat onze troost is, Lieg zooveel als je wilt met je mond, Als je wilt draai me dan je rug toe, Maar hou onze hartstocht gezond. Een vrouw is als een gedicht Daarvan hoeft men maar een ding te weten: Het is goed of het is slecht En de slechte moet men vergeten. Een copla is een gek ding, Het is beter dan een vrouw. Weet je nou waarom ik zing Ofschoon ik van je hou? Twee vrouwen heb ik gekend De een was blond en slecht, De ander was zwart en licht, Ze wilden beiden een kind. Ik keek naar je toen je sliep Als een kind van zeven jaren. Toen ik je wakker riep Dee ik zonde op voor zeven jaren. V Spreek tegen een vrouw uit het leven Niet met al te groote verachting, Zij was ook liever zuiver gebleven, Zij had er ook liever maar ééne, En je zuster heeft ook twee beenen. Een hond ruikt soms aan een hond, Zoo moet ik soms ruiken aan jou, Een hond is een schrander dier, Weet je nou waarom ik je niet wou? Ik heb nog net drie druppels inkt Ik weet hoe de wereld stinkt Ik wou er mee schrijven in letters van goud Hoeveel ik van de wereld houd. Een goede vrouw kent geen rust, Als ze rust heeft vraagt ze onrust, Als ze onrust heeft vraagt ze rust, Slechts een zuigeling die dat sust. Ik stond op de vogelenmarkt, Sijsjes, parkietjes en pietjes. Die beesten zingen voor God En ik? Voor een paar lichte meisjes! Ik stond naar den hemel te kijken Die was vuur, violet en geel. God geeft al zijn goud aan den hemel, Nooit krijgt een mensch zijn deel. Vier dingen bereikt geen mensch, Een ster, de diepte der zee, De engel van de dood, En het diepst van een vrouweschoot. * Een copla is een zucht Van wie te trotsch is te zuchten. Ben je trotsch dat ik je dat zeg? Mij heb je niet hooren zuchten! ♦J. Ik hield midden in een copla op Want je sliep met bloote borsten. God had het mij nooit vergeven Als ik zoo mijn tijd vermorste. «f. Begrijp goed, een copla is meer Dan ik kan zijn in je armen Wij verlangen beiden meer Vraag jij God maar erbarmen! * Er zijn meer coplas geschreven Dan er sterren staan in den nacht. De wereld is donker gebleven, Daarom schrijf ik vannacht. Wat zal ik voor je stelen Een gebraden kip of een oorring? Of een roosje voor je haar? Of wil je dat ik je wat voorzing? Ik ben jaloersch op je huid, Die is zachter dan ik ze streel, Want zoo doende denk ik altijd Dat ik je toch maar verveel. Ik stond op de brug te kijken Hoe helder het water is, Daar dreef een doode visch in Nu weet ik wat liefde is. Een bedelaar gaf ik een aalmoes, Een man gaf ik een nacht. Nou kan ik de hoek van de straat niet om Of ik word opgewacht. Wees éen keer goed voor een mensch En hij kleeft aan je als een klit. Daaruit kan je begrijpen hoe God Soms kwaad in den hemel zit. Eens droeg ik een klein zilver kruis Met een steen van roode granaat. Toen werd ik rijk, toen werd ik arm, Nou sta ik op de hoek van de straat. Ons dorp is niet zoo heel groot Ze fluisteren elkaar in het oor: Het brood dat bij den bakker gestolen werd Is teruggebracht bij den pastoor. Wie is er bang voor verdriet? Goed brood snijdt men met een scherp mes, Slecht brood dat snijdt men niet. Leer daaruit maar een les! si- Een vrouw die een man achternaloopt Dat is geen vrouw, maar een hond. Als je dat nou maar in je oor knoopt Wordt jij misschien nog weer gezond. 5J. Zeg toch niet ik heb je lief, Zeg toch eerlijk ik mag je graag. Wie liefheeft verrekt van de pijn En daarvoor zie ik je te graag. Esteban heeft op school geleerd Hoe de koeien krijgen hun jongen. Ons leerde de pastoor Hoe de engelen met kerstnacht zongen. * Een zigeuner speelde viool En de meisjes dansten als gekken, Dat droomde ik in een droom En daarom kan jij verrekken. Mijn moeder lag op sterven Toen zag ik jouw portret staan, Ik gaf een schreeuw van vreugde En vergat dat zij moest dood gaan. * Men ziet nergens ter wereld Een kat die zoo mager is En een jonge vrouw die zoo prachtig loopt Als dat in Cadiz is. * Wou die vriend van jou mij raden? Ik heb eer voor de ouderdom, Maar ik ben net een mes aan het slijpen, Misschien komt hij nog eens weerom? * Weet jij wel wat je bent? Jij bent een bedelaars vrouw! Jij kunt geen man weerstaan Als hij lang genoeg bedelt om jou. Ik liep langs de golven der zee, Toen liep ik waar het blad viel, Toen vroeg Juanita mij Of zij mij voor eeuwig beviel! si- Er is menige copla gedicht Op meisjes en jonge vrouwen. Geef mij maar een mensch die het leven kent En weet waarvan ze blijft houen. si- Wie timmert een beter bed Dan een timmerman voor zijn vrouw? Er praten er veel aan je ooren Maar ik schrijf mijn coplas voor jou. si- Ik zal nog iets drinken vannacht, En ik zal staan coplas zingen Tot de klok van de vroegmis klinkt En de bedelaars staan te dringen. Wat voor heiden is dat, die daar lacht? sf- E! ben jij daar, Carmencita, Met een roos van een cent aan je oor! Het heugt me nog als gisteren Dat je rijk je eer verloor! Ja, ik ben Carmencita, Speel jij nog altijd guitaar? Jij speelt nog altijd even beroerd, Naar mij heugt, als voor zeven jaar! \i> 'i Wat wil je nog van mij? Ik heb al geen geld en geen eer meer, Wil je pronken met mijn oneer, Of doe je aan medelij? Een stierengevecht is een spel Waar de dood bij staat te kijken, Misschien kijkt hij straks om naar mij, Maar dat zal ik hem niet laten blijken. -r Als ik naar mijn graf ben gedragen Hoop ik maar dat vrienden en vrouwen Geen schrale begrafenis houden Maar zich goed aan de wijnflesch wagen. Mijn verdriet heb ik zelf al begraven. 5'- Als een vrouw zacht praat met een vrouw Voelt een man zich altijd bedrogen Of hij is een ijdeltuit, Zoek jij het verschil maar uit. De anjer bij ons groeit maar klein Maar donkerder rood is er geen, Er is een oude copla die zegt Dat de kleine vrouwen de beste zijn, En geuriger is er geen. Een copla is zout en vuur, Dat waarvan God een vrouw gemaakt heeft, Dat waarnaar een man verlangt En het licht in den hemel beeft. Een copla heeft niet van doen Met liederen en mooie woorden, Het is wat je eigen grootmoeder Het liefst in haar ooren hoorde. Een copla is wat God Voor zoover hij ons blijft hooren Bij een Spaansche guitaar het liefste hoort, Daarom spelen wij ons hier kapot. / ƒ Hoor de stem van een dronken man, De verliefde stem van een vrouw, Misschien de stem van een priester En neem het verschil niet te nauw! * Als een koksmaat snoept van de saus Dan denkt hij zich soms al een kok, Zoo is een jonge haan Soms de spot van het kippenhok. Een pas gekochte guitaar Klinkt altijd wat schraal en hard. Dat is net als met een mensch, Ook een mensch krijgt eerst later een hart. , Tusschen hem die de coplas zingt En de toehoorders die er van houden Is er maar éen klein verschil, Zij blijven ze langer onthouden. * Ze vragen coplas, coplas Iedere avond een nieuwe copla Ik zit, ik drink, ik speel als een dwaas Wat deert het ze dat ik er aan ga? Een copla wordt goed betaald Ik tel het geld in mijn zak Wat kan ik er voor koopen? Vrouw en drank, nieuw ongemak. Ja, daar zitten jullie nou Met je opgedirkte vrouwen En nou wacht je maar op mij Om jullie te onderhouen. Ga toch naar de koeienslachter En koop een hart voor twee stuiver En kerf het over en dwars Dan zijn jullie veel meer zuiver. Een copla is werk voor een slager Het is een hart op een hakblok Willen jullie vet of mager? * Ik hoest me mijn longen uit Ik drink en mijn keel blijft droog Een copla is het besluit Daaruit weet men dat ik nooit loog. * Als een engel mij verscheen En hij vroeg mij: — Zeg José Wil je een copla of het paradijs, Wat denk je dat ik dan zee? Ik, José, met mijn rotte longen Ik heb mij kapot gezongen. Wanneer ik straks mijn bloed spuw Hoop ik dat er een meid met haar jongen Tusschen Gods heiligen in den hemel staan Want voor hen heb ik gezongen! * Gabriël had een luit En hij speelde vele eeuwen Toen zei God: Gabriël. En hij zei: ja, Heer, het is uit. * SST "M V ^s) J.Wf.Wcrumcus ftuning ' Voor Z ötu iver ^AKJELIEKEN* 3£- ^ r 1350 k, ^ 157 1 roC/ 5" NATIONALE BIBLIOTHEEK UIT DE BIBLIOTHEEK VAN WIJLEN Dr. WILLEM KLOOS TE 'S-GRAVENHAGE JRL. 402646 @ 33136 - '40 * Als ik diep in je oogen kijk Zie ik de duisternis, Waarmee God sinds hij de wereld schiep Nog altijd bezig is. Ze zeggen wel zeeman wees wijzer Als je aanlegt en als het nacht is, Maar na drie maand hard hout en ijzer Verlang je naar iets dat zacht is. Als je zoo blijft doorgaan met zoeken Komt er ook nog eens een dag Dat je God zelf zal vervloeken Omdat je mij niet meer zag. Jij bent verliefd op een dichter, Wat heb je daar nou van? Wat hij lief heeft schrijft hij in inkt En jou klampt hij voor liefde an. God weet hoe wij nog leven Ik legde jouw hart op de pijnbank, En jij trapt het bloed uit mijn hart Als de boer wijn uit de wijnrank. 5J. Wanneer ik lig in mijn doodszweet Kom dan, en zit aan mijn hoofdeind En kijk zoo diep in mijn oogen Dat ik te sterven vergeet. De toren waartoe God u bouwt Heeft tot steenlagen dagen en nachten Tot cement geluk en verdriet Tot traptreden leed en vragen En het dak bouwt niet gij, maar de dood. Ja, ik ken al mijn gebreken Maar ik heb Gods vuur en zout, Onder iedere andere man zijn deken Weet je best dat je niet van hem houdt. » Ze zeggen ik ben een dronkaard Maar soms ben ik goeden wijn waard Dan proef ik God uit een klein glas Alsof hij alleen voor mijn was. Ik vroeg 's morgens aan mijn zuster Waar is vaders geweer? Juan Gomez ligt dood bij de put, zei zij Maar ik heb nog mijn eer. «j> »r Als ik Spanje zie door mijn wimpers Zie ik wat ik heb bemind. Als ik het met open oogen zie Slaat zijn pracht en ellende mij blind. Wat is de roem van een copla? Dat iedereen zegt: dat zei ik! Dat de dichter betaalt met zijn bloed, En dat iedereen zegt: dat lij ik! Ik wou dat ik niet kon zingen, Dat God mij mank sloeg en lam, Dat de priester schrok die mijn biecht hoort, En dat jij me in je armen nam. De koning jaagt met honden, Christus draagt vele wonden, Ik strikte vannacht een konijn, Zoo schijnt de wereld te zijn. Voor men aankomt in Barcelona Vaart men een kerkhof voorbij. Als men er weer voorbijvaart Dan wou men dat men er lei. Als ik de dorpsput voorbij ga Waar iedereen water uit put Zegt er altijd een: Vrij jij Conchita? Wil je nog een slok uit de put? Er is ergens een put in een stad Waarin Eva een emmer neerliet. Die emmer is nog niet gevuld, Dat weet de man die jou aanziet. Heb geen medelij met de stier Hij vecht en vindt snel zijn dood. Onder Gods eigen bestier Vecht een mensch jarenlang voor zijn brood. Geef mij een stier van vijf jaar En een vrouw die er naar weet te kijken, Dan kijk ik naar hem en naar haar En ik weet waar de menschen op lijken. Een novillo1) is een stom dier Hij is wild, maar gauw getemd. Veel gevaarlijker is een rijpe vrouw Dan een jong meisje in haar hemd. *) Novillo: een jonge, onervaren stier.