NATIONALE BIBLIOTHEEK UIT DE BIBLIOTHEEK VAN WIJLEN Dr. WILLEM KLOOS TE 'S-GRAVENHAGE JRL. 402646 @ 33136 - '40 INTIEME REVUE HENRIËTTE VAN EYK INTIEME REVUE DE KLEINE PARADE II 1936 EM. QUERIDO'S UITGEVERS-MIJ. N.V. AMSTERDAM VOORWOORD. Gravin Knal heeft griep, anders had zij dit voorwoord geschreven om de slechte pers eventueel in de dop dood te slaan. Nu doe ik het zelf, wat misschien nog verstandiger is, omdat zij, op haar leeftijd, langzamerhand toch te oud wordt voor iets goeds. Om te beginnen wil ik de Uitgever bedanken, wat feitelijk niet höèft, omdat mijn Papa alles dekt. Maar in zekeren zin heeft die man zich toch uitgegesloofd, alleen had ie kleinere letters moeten nemen, omdat ik dan meer had kunnen woekeren met de pagina's. Nu zijn de langste deelen verdwenen, wat vooral erg jammer is van sommige karakterbeschrijvingen, waarin ik erg goed ben, en die ik dus later apart denk te vereenigen in een alphabetische klapper. Dan wil ik mijn ouders bedanken voor hun opvoeding, en Desmond, mijn aanstaande man, voor zijn liefde (tijdens het schrijven), en de ouwe meneer van Naeldwijck voor zijn politiek richtsnoer, en luitenant Knakkerman voor het aanvuren, en van Ratburgh voor zijn voorlichting op wetenschappelijk-natuurkundig terrein, en de Strijdbijl, die me al drie kolommen heeft gegeven, en de lieve freules Knoop Knoop voor inzage van het familiearchief, en Baron Fonck voor z'n jacht, waar ik op gereisd heb toen ik overwerkt was na hoofdstuk III. Ook zou ik nog mèèr menschen willen bedanken, maar die vervallen door de groote druk. Alleen zal ik in dit voorwoord vast een voetstuk oprichten voor Gravin Knal van Hoevelaecke, mijn lieve, oude, zeventigjarige voorloopster, in wier dierbaar zog ik uiteindelijk hoop te varen. Het was Gravin Knal die me tot de pen dreef, nadat haar geoefend oog al vroeg over mijn kinderlijk talent was gevallen in een opstelschrift van de Particuliere Pestalozzi School voor Meisjes, waarvan zij bestuurslid is, en waar ik op ging tot Lausanne. Toen ik ouder werd sprak ze tegen me. Ze zei dat ik een groote roeping tegemoet ging door mijn gaven, wat ik natuurlijk wel wist. Ze zei: „Thérèse, lieve, ik döè wat ik kan, maar ik vöèl dat er eens een tijd zal komen dat ik sterf—" Ik heb toen spontaan haar kanten pols gegrepen, en lang gezwegen met mijn neergebogen hoofd boven de ingelegde faisant van een tusschenliggend tafeltje. Ze heeft me later bedankt voor mijn houding, en gezegd dat ze hoopte dat ik eens, in de toekomst, met haar voetstappen verder zou gaan, dat ik haar overtuiging op mijn zwakke schouders de wereld in zou dragen, omdat die wereld anders onder moest gaan door de machinaties van het plebs. Ze zei ook, dat ik me voorloopig moest oefenen met gewone voorvallen, die — bezien van uit mijn kunstenaarspen — toch al ver uit zouden gaan boven het normale, wat natuurlijk zoo is. Ik heb toen verhalen verspreid, en sommige menschen zeggen dat het afgezaagd wordt, en geforceerd grappig, en laagbijdegronds flauw, en niet aardig. Maar ik vind 'took hee- lemaal niet aardig om aardig te zijn, en „geforceerd grappig" slaat op mij als een tang op een varken omdat ik heelemaal niet van grappigheid höüd. Dan is er een categorie, die wit op zwart insinueert over ,,een vast procédé" (wat ik niet begrijp), over „maniertjes" (waar ze zélf in stikken), en over „een truc". Wat die truc betreft, dat is zoo. Maar het is mijn truc, en niet de hunne, wat natuurlijk heel jammer voor ze is. Het is als Columbus, die met een ei op tafel sloeg, en ik zie niet in wat er tégen een truc is, vooropstaand natuurlijk dat ie goed is, wat ie is, waarom ik er zöö blij mee ben, dat ik er haast niet zoomaar zondermeer mee op kan houden, waarom ik er over denk nog eerst een cursus (tegen betaling), over 'm te geven om 'm uit te leggen, zoodat iederéén 't dan zal kunnen, öök de categorie van daareven, die er natuurlijk misbruik van zal maken als mosterd na de maaltijd, wat mag van mij, omdat ik voor de toekomst al een nieuwe uitdrukkingsvorm gevonden heb. Nee, wat de pers ook zeggen mag laat me zoo koud als lood omdat 't heerlijk is als de menschen jaloersch op je zijn. Alleen op één punt ben ik kwetsbaar. Dit teere deel, de Achilleshiel van mijn leven, komt in opstand als iemand denkt, dat ik schrijf voor m'n brood. Deze aanklacht wijs ik vierkant van de hand. Ik schrijf niét voor m'n brood. Ik heb geen brood nöödig. Ik werk voor een ideaal, een hóóg. Links en rechts van ons schrijft de mindere man over z'n zorgen en z'n strijd. Wij hebben öök onze zorgen, en onze strijd is zöö zwaar, dat we hem soms dreigen te verliezen, wat nog nooit is voorgekomen. Iedere morgen dus tusschen elf en twaalf als ik van de manége kom, sluit ik me op in mijn kamer, en vul vellen met het leven der onzen. Het bestaan is niet alleen zwaar voor mijnwerkers en consorten. De Titanenstrijd van luitenant Knakkerman voor zijn carrière, de verbeten worsteling van Desmond tegen het vet, jonker van Ratburgh die de materie wil overwinnen in het perpetuum mobile, de moeizame strijd van tante Eugénie met het kwaad, de verwording van ouwe nicht uit Zeist, en vooral de ontzettende ontgoochelingen van Gravin Knal zijn treffende voorbeelden van het tegendeel. Het is dus nu mijn bedoeling van dit alles te getuigen, zooals de lieve oude gravin dat zoo doeltreffend uitdrukt. Zij is het die me definitief voortdrijft langs het pad der eer, terwijl ze altijd klaar staat me bemoedigend toe te wenken met haar warme hart. Die lieve, oude Gravin Knall Iedereen uit onze omgeving ziet haar voor zich staan. Het kleinste kind zou haar kunnen uitteekenen zooals ze op haar luchtbanden door de vieste wijken rijdt met de heele Victoria vol versterkende soep voor de mummelende bedeeling-menschjes van de gemeente, die haar zegenen achter de fuchsia's. Ze is nog stijl rechtop en heelemaal van zwart velours, 's winters, 's Zomers echter draagt ze nog gebloemd materiaal. Haar oogen liggen elk afzonderlijk in een krans van blauwe wallen, en op haar doorploegde voorhoofd staat hoog en spierwit een zilvergrijze kuif onder een netje. Ze heeft een vaste glimlach om haar gebit, en gebruikt nog steeds het witte poeder van een Parijsche jeugdkapper, die als een nevel over haar rimpels ligt. Aan haar hals hangen juweelen, terwijl haar schitterende vingers breekbaar spelen met een oudVenetiaansche face a main om haar broos gezicht bij te lichten. Ze laat alles doen door menschen die het noodig hebben, wat dikwijls nog voordeeliger uitkomt dan een winkel. Het vondelingenhuis mag haar linnenkast borduren, en de ajour randjes van het wit batist. Ze betrekt haar gewatteerde kleerhoutjes tegen inkoopsprijs van een blinde, en de lavendelstokken tusschen de sloopen komen van een invalide herder, die tweemaal per jaar aan de deur mag komen met z'n houten been. Het aantal van haar bazars en comitees is niet meer na te gaan. Ze staat op alle lijsten. Ze geeft haar naam waar de nood roept. Ze heeft zeventien brochures gemaakt over Vrouwen en wat daarmee samenhangt. Ze is Neerlands grootste kopstuk in de philantropie, en ze heeft gezworen dat ze de crisis en alle werkloozen verdrijven zal met haar levenswerk, een toegelicht pleidooi voor algeheele asfalteering, levensversobering, kindersterfte, ,,de vrouw terug naar het gezin", emigratie naar Afrika en de overtollige bevolking in verplichte gestichten met reglementair gescheiden sexen. Gravin Knal is een grööte vrouw, maar nu geloof ik toch dat de tijd gekomen is om tijdelijk over te stappen op iets lichters, namelijk op mezelf. Mijn eigenlijke naam, die ik niet noem, lijkt op Wentinck, Thérèse Wentinck (met ck, omdat er ook een afgezakte tak is zonder c). Maar ik schrijf onder het pseudoniem van iemand anders, die op de titel staat in geval van onaangename brieven van lezers, waar ik niets mee te maken wensch te hebben en die dan naar de juffrouw van het pseudoniem gaan, die er al heelemaal aan gewend is en gehard door de omstandigheden, en die ik een kleine vergoeding geef omdat zoo'n schepseltje tenslotte ook moet bestaan, terwijl ze me bovendien heelemaal overtypt, wat ik speciaal zeg omdat ik niet veel vertrouwen heb in haar komma's. Ikzelf ben altijd iemand van artistiek temperament geweest, en toen ik drie jaar geleden uit Lausanne kwam voor m'n Fransch, heb ik eerst gedanst onder Raden Wrat, een Indische vorst, die dat alleen deed omdat ie een vriend was van mijn oom de regent, maar die me voor de techniek overliet aan een oude balletdame, waar hij 't toezicht over hield, totdat alles me later ontzettend uit mijn keel ging hangen omdat Raden Wrat uitsluitend godsdienstig danste, zonder erotiek of gevoel, wat niet mijn genre bleek te zijn. Ik'leefde toen verder. Als eenig kind van Papa en Mama was de tijd te gevuld voor iets anders. Toch bleef mijn bestaan leeg en humeurig, waarbij kwam dat een holle kostschoolvriendin in Parijs vanzelf omhoog schoot langs het firmament der kunst, waar ik haast niet van slapen kon, tot Gravin Knal zich op mijn braakliggende pen wierp en een lachende toekomst voor me uitstippelde. Ik had inmiddels de huissleutel gekregen en een volkomen vrijheid van bewegingen, wat hier en daar tot complicaties leidde omdat mijn uiterlijk, van een mannelijk standpunt bezien, tamelijk opwindend schijnt te zijn. Fred Quall noemt me de Hollandsche Mariene (door m'n beenen), en een Hongaarsche tenor heeft zich willen doodschieten, en er zijn drie beeldhouwers geweest die Papa om mijn buste vroegen, en de heele Nationale Film is op z'n knieën naar me toe gekropen om me te smeeken, wat ik echter niet kon doen door de ordinaire titels. Waarmee ik allemaal maar zeggen wil dat ik lang niet gewoon ben, zoowel lichamelijk als geestelijk gesproken. Mijn haar is roestblond met krullende pony, en ik lak geen nagels omdat iedereen dat doet, maar politoer ze met fosforiseerende stof uit Londen. En als ik in m'n tennisjurk ben zeggen de winkels „jongejuffrouw" tegen me, en de Beauty Parlour van Madame Elisabeth loopt overal te koop met mijn teint. En Mama zei vroeger altijd: Thérèse, het heeft geen zin om ijdel te zijn. Je hebt jezelf niet gemaakt", wat ik natuurlijk dadelijk toegeef. En nu ga ik dan maar beginnen. Als ik fouten maak kunt U gerust aannemen dat 't de schuld is van de uitgever, die overal in het manuscript heeft zitten peuteren omdat ie denkt dat ie alles beter weet. Voor de rest is dit een göèd boek, vooral wat betreft de strekking en de stijl. Alleen de illustraties moesten op het nippertje vervallen door een pornografische inslag. Wat de prijs betreft, die is te laag, vooral als je nagaat dat er toch haast niets van zal worden verkocht door de crisis. Wie gaat nu nog een boek koopenl Ik zou er zéker niemand toe willen aanzetten, ik ben er bovendien, financieel gesproken, niet meer bij geïnteresseerd. Alleen de uitgever en 't zieltje van 't pseudoniem krij gen iets per exemplaar voor hun moeite, maar die hebben feitelijk de hoop al lang opgegeven, wat ook göèd is, omdat je niet behoort te léven van een geestelijk goed. Intuïtief heeft het publiek dat allang ingezien. Als ze een boek willen lezen lèènen ze het, en als ze het niet kunnen leenen lezen ze het niét omdat 't zonde is van 't geld. Bovendien hebben we toch altijd nog de bibliotheken, en de radio. Vooral de radio, daar hoor je heele brokken voor niets. Je kunt alle auteurs kosteloos uit de aether halen, wat een groote zegen is voor de cultuur, vooral ook omdat al 't slechte eerst wordt geschrapt door bevoegden. Waarmee ik maar zeggen wil, dat het belachelijk zou zijn mijn boek te kööpen, waarom ik dan nu maar begin, in de hoop, dat ook de minder intelligenten onder ons me zullen kunnen willen blijven volgen. Aanmerkingen s.v.p. naar het pseudoniem. Bloemen en bijvalsbetuigingen bereiken mij ongeschonden via de uitgever. HOOFDSTUK I Gravin Knal In dit eerste brokstuk van haar dierbaar leven hoop ik tusschen de regels een lage laster neer te slaan door de onthulling van het motief van menschen, die zich niet ontzien hebben hun vuile tongen op te heffen tegen een figuur die te hoog staat om hun voetzolen te likken, waarom ik begin bij verleden week Dinsdag, op Mama's jour, waar je tegenwoordig zelfs niet meer rööken kunt door de keelaandoening van de vrouw van de Waalsche predikant, die iedere week verschijnt, heelemaal vanzelf, en zonder eenige aanmoediging van buiten, waardoor ze bovendien de plaats inneemt van onze eigen menschen, wat we haar al lang zouden hebben laten voelen als ze door haar man niet zooveel vertakkingen had gehad. Ze zat er die middag dus öök weer, natuurgetrouw, tusschen Amélie van Naeldwijck en de Mama van Betty, terwijl ze er ellendig uitzag in Tirolerachtig groen met een omgekruld veertje. Je kon meteen zien dat ze iets uitbroedde. Ze scheen zich speciaal te interesseeren voor Gravin Knal en vroeg wanneer ze terug kwam van 't logeeren in 't Willemspark, waarna ze zweeg en loerend door haar bril in haar thee keek. Ik wilde er meer van weten, waarom ik haar onder voorwendsel van een nieuw spreipatroon, meenam naar mademoiselle, wier pennen op en neer wipten naast het theeblad bij de serre, en die gedwee alles voor haar uitkauwde, terwijl zij heelemaal enthousiast met een potlood de punten opnam op de achterkant van een leege en- veloppe omdat breien altijd iets is dat tot haar spreekt. Toen het spreipatroon tot op het been toe was afgekloven, kwam ze met haar gedachten terug op aarde, en ze trok me de serre in en fluisterde geheimzinnig dat ze me wat vertellen moest, en ze begon — zooals ik verwacht had — weer over Gravin Knal, of liever over ouwe juffrouw Dina, die helaas weer terug scheen te zijn uit Brussel, en die ze gesignaleerd had in het zendingslokaal, waar ze onder het gezang in slaap was gevallen met haar beenen op een brandende stoof van de kostersvrouw, die 't niet had kunnen aanzien omdat ze zoo bibberend binnen was gekomen. En ik kreeg een schok omdat ik voelde, dat alles nu weer opnieuw zou beginnen, de leelijke praatjes over de arme gravin, haar angst voor chantage en de rest, met ouwe juffrouw Dina als haard van het kwaad. En ondertusschen keek de vrouw van de Waalsche predikant me aan met een soort van gemeene triomf en zei dat ze dacht maar eens met haar te gaan praten als preventieve maatregel, wat natuurlijk vreeselijk gevaarlijk zou zijn omdat zij au fond nog erger is dan ouwe juffrouw Dina zélf en wat ik dus heelemaal niet vertrouwde, wat ze merkte, waarna ze zoo honingzoet afscheid nam, dat we nu ieder oogenblik iets ontzettends uit haar richting kunnen verwachten, waarom ik voor de zekerheid dus maar begin met zelf een en ander te onthullen. Ouwe juffrouw Dina was omstreeks 1880 de dochter van een koetsier van Graaf Wijnand, Gravin Knal's oude Papa, waardoor ze opgroeide onder de rook van het landgoed, waar ze als baby zelfs spéélde met Gravin Knal, die toen öök nog een kind was en dus niet aansprakelijk voor wat ze deed, tot de gouvernante paal en perk stelde aan de omgang door de leelijke woorden die ze leerde, hoewel er toch, door alles heen, aanvankelijk een zekere band bleef bestaan tusschen 't koetsierskind en de jonge gravin, tot die trouwde met Henry Knal, haar neef van de hoofdtak, wat de heele familie indertijd zoo heerlijk vond voor de samenvloeiing van het geld. Ouwe juffrouw Dina echter miste ieder sex appeal door de rheumatiek, die haar op haar achtste al iets kroms had gegeven, wat Gravin Knal's Papa zöö zielig vond dat ie haar een paar mahoniehouten krukken cadeau deed, waar ze evenwel nooit echt pleizïèr van heeft gehad. En nadat ze de lagere school had doorloopen, kwam ze in de mangelkamer van Gravin Knal's Mama, waar ze lakens leerde rekken. Haar moeder was inmiddels van het tooneel verdwenen, met achterlating van een jongen van twee, die ze in haar vrije tijd opkweekte omdat de vader koetsier was. En iedere morgen, als ze op het huis kwam, kreeg ze een glas melk voor haar magerte, en ondertusschen verdiende de vader z'n geld in de stal, en stond de jongen van twee de godganschelijke dag op het gras van het park, waarmee ik maar zeggen wil hoe het heele gezin feitelijk parasiteerde. Veel later was ze opgeklommen tot huisbewaarster van Henry Heuvel, Gravin Knal's chalet tusschen Hoendrichem en Zeist, dat indertijd gebouwd was voor het jagen van haar man, die jong bezweek. Juffrouw Dina droeg daar zwart cheviot japonnen, en liet zich door iedereen ,,U" noemen (wat Gravin Knal oogluikend toeliet), en ze kookte als er iemand kwam, en zorgde voor de kippen en hun eieren, die ze eenmaal per week afgaf in de stad. Tot, via Baron Fonck, alles uitlekte over de broer van twee, die verkeerd was opgegroeid en die nu de beest uithing in Brussel, zoowel financieel als sexueel, terwijl ie en passant frauduleus reisde in stofzuigers en motoren. Juffrouw Dina ontkende alles, maar het vertrouwen van Gravin Knal was geschokt, en toen de broer op een dag doordrong tot in de keuken van Henry Heuvel, barstte haar gal los en besloot ze de vrouw een en ander mee te deelen, hoewel ze nog niet heelemaal helder voor zich zag wat. Intusschen stelde ze zich vast in verbinding met de Moeder van het Vondelingenhuis en correspondeerde over een afgeschutte kamer voor juffrouw Dina, die ze niet meer vertrouwde in het chalet met de overwippende broer. En ze bestelde het schot zelfs tot heelemaal boven aan de zolder, wat feitelijk overdreven was, waarmee ik maar zeggen wil, dat ze zich in geen enkel opzicht wilde onttrekken aan haar verplichtingen tegenover het. mensch in kwestie. Voor de rest wachtte ze rustig af, tot ze op een goeie dag, tegen de avond, gelegenheid kreeg haar met de kamer als pleister op de wond, te ontslaan, zoogenaamd wegens ouderdom en onzuiverheid der borden, wat een verschrikkelijke uitbarsting ten gevolge had gehad, waarna de duisternis viel. Het was het vroege voorjaar, en Gravin Knal zat op Henry Heuvel omdat de stucadoors het plafond in de stad moesten vernieuwen met stuivende kalk, die ongezond is voor een dame op leeftijd, en omdat het ontslag haar toch mèèr had aangepakt dan goed voor haar was, trok ze zich die avond vroeg terug op de bovenétage, waar ze juffrouw Dina's huiloogen niet hoefde te zien, en ze zei optimistisch tegen zichzelf dat ze nog een rustige ouwe dag zou hebben öök in de afgeschutte kamer, vooral ook omdat ze met de vondelingen mee mocht eten, en het zou automatisch misschien ook allemaal wel op de goeie manier zijn afgeloopen als er die nacht niet een coïncidentie was gebeurd door een andere kwestie. De lieve, oude dame heeft me alle droevige bizonderheden indertijd persoonlijk verteld. „Thérèse," zei ze, ,,je bent nog jong, wat niet wegneemt dat je eens in staat zult zijn te begrijpen wat het beteekent een klap in je gezicht te krijgen." En ik zei: „Dat lijkt me ontzettend, lieve mevrouw", en ze ging verder en verklaarde dat ze openborstig door het leven wilde gaan, en dat ze óók die rare geschiedenis in het chalet liever zélf vertelde dan dat ouwe juffrouw Dina 'm vertelde, en ze vroeg of ik m'n Mama wilde inlichten, en zoo veel mogelijk andere menschen, omdat ze een sneeuwbal van de waarheid wilde maken. Ik leunde naast de ficus in het boograam en luisterde ongerust naar de statige verschijning tegenover me. Gravin Knal had zich die avond dus vroeg teruggetrokken op de bovenétage tusschen Hoendrichem en Zeist. Maar de tijd op de gangklok pingelde steeds verder. Door de tuletjes viel de nacht op het slaapkamerkleed. Ze was eerst wakker gehouden door het lawaai van een nachtegaal. En toen die weg was begonnen de kikkers en de zenuwen. En de maan kwam spierwit voor het raam staan. En de portretten op het behang waren bijna zoo licht als overdag. En Gravin Knal lag in haar mahoniehouten bed om barnsteendruppels te bellen, maar er kwam geen kip omdat het doorsnee personeel 's nachts liever doof is dan moe. Ze is toen rechtop gaan zitten met een sjaaltje om te denken. Dien lentenacht bewoog ze zich op het terrein der wetenschap en dacht aan een man, dien ze de vorige dag een zware brief had moeten schrijven, die door juffrouw Dina gepost was in Hoendrichem. Hij moest hem nu hebben. Gravin Knal deed haar voorhoofd met eau de cologne. ,,Het is zijn eigen schuld", zei ze. „Kan ik het helpen dat ik hem niet vertrouw)" De wortel van het kwaad was de Henry Knal Beker, een glas van verzilverd goud, dat Gravin Knal jaren geleden had ingesteld als premie voor Neerland's Eersten Geleerde, wat ze gedaan had uit verantwoordelijkheidsgevoel en als hulde aan haar man, die de wetenschap geheel belangeloos diende op het gebied der hoendercultuur. Neerland's eerste geleerde verplicht zich, na zijn dood, de Beker testamentair te overhandigen aan den, volgens hem dan eersten geleerde van Nederland. En die houder van de Beker nu, was de man aan wien ze de brief had gestuurd. Zijn naam doet niets ter zake omdat niemand hem tóch kent, waar ie nooit een vinger voor heeft uitgestoken, waaruit blijkt dat de eerste de beste voetballer wat dat betreft meer eergevoel heeft dan hij. De man had de Beker eigenlijk per ongeluk gekregen door de overrompelende inmenging van een paar brutale deskundigen, en toen ie 'm eenmaal had hoorde je niets meer van 'm. Gravin Knal had die dure Beker net zoo goed niet kunnen hebben gegeven. De man, een obscure zoöloog, had het kostbaar stuk in een stopflesch op een balustrade in zijn laboratorium staan, waar ie ondertusschen proeven deed met een microscoop. Hij werkte in stilte onder de bacteriën, en zoo nu en dan vond ie es wat onnoozels uit dat onmiddellijk onder stoelen en banken werd geschoven. Wel hield hij een paar verwarde lezingen over injecties met malaria muggen, maar Gravin Knal stond toch doorloopend aan de kant, en in al die jaren had hij zelfs nog geen bacil naar haar genoemd. En toen ze tot rust kwam in het chalet tusschen Hoendrichem en Zeist, begon ze na te denken. Gravin Knal heeft buitengewoon schérpe hersens, en toen ze eenmaal begon ging ze door. De stilte van de natuur maakte haar helderziend. Ze zag dat de man het nooit verder zou brengen dan een vies reageerbuisje en dat de Beker voor gek in de stopflesch zou blijven staan, waarna ze besloot het ding te redden en over te brengen in de handen van een neef, die wetenschappelijke proeven deed met een mechanisch vliegtuig zonder vleugels. Gravin Knal schreef dus de zware brief en beval de man ijskoud de Beker onmiddellijk terug te brengen, en juffrouw Dina postte hem met huiloogen en liep verder de heele avond nijdig te mummelen door het trappenhuis omdat ze zich geen raad wist met haar ontslag. Zoo was de nacht gekomen, en Gravin Knal zat nu dus rechtop in haar ledikant, en de kikkers kwaakten, en toen ze even niét kwaakten knarsten de kiezels van het paadje. Gravin Knal spitste haar oude ooren. De waranda kraakte, toen de trap en de gang buiten haar deur Gravin Knal is een moedige vrouw maar op zulke oogenblikken wordt ze bang. De voetstappen schenen na te denken waar ze heen moesten. Toen ging de deur open. Gravin Knal gooide dol van angst met haar gebit naar de gravure van een hond. Een man met een motorjas stapte in het maanlicht. Hij was zoo mager als een talhout, met een bril. Hij keek een beetje schuldig en een beetje lachend en een beetje verbaasd naar het bed met de gravin. Hij was verwaaid, zonder hoed, en droeg een pakje in grauw papier. „Ik heb Uw schrijven ontvangen", zei de verschijning groetend, en Gravin Knal was haar herinnering kwijt, en hij moest alles opfrisschen, en stelde zich voor als de houder van de Knal Beker. ,,Ik heb 'm meteen gebracht", ging ie voort, en hij pakte de beker uit, en zette hem neer op het roze dekbed van de trillende gravin. ,,U schreef: onmiddellijk —" Ze wenkte om stilte. De man nam plaats op de toilettafel en zweeg. Toen echter keek de gemeene juffrouw Dina met een oud hoedje voor de kou door de kier en zag alles. ,,Ik dacht dat er wat omviel", zei ze, maar dat dacht ze niét, ze dacht leelijke zedelooze gedachtes zonder kant of wal van haar oude meesteres, die geen vlieg meer kwaad kon doen. Enfin, ze retireerde in tegengestelde richting, en Gravin Knal vond haar stem terug, en ondertusschen verdween de man knallend met z'n motor in de richting van Zeist. Nu kun je natuurlijk iedere mug opblazen tot een olifant, wat de corrupte huishoudster de volgende dag deed, uit venijnigheid over haar ontslag. Ze zei overspannen, met verwarde grijze haren, dat Gravin Knal een sléchte oude vrouw was, en zondig.... En ze werd op staande voet op straat gezet, en ze was niet erg genoeg voor een zenuwgesticht zoodat ze op vrije voeten rond bleef loopen en almaar het huis trachtte binnen te dringen om haar gezichtspunt uit te leggen, en een koffer te halen, wat haar natuurlijk niet gelukte, waarna ze overal brieven ging sturen over haar behandeling, en Gravin Knal een getuigschrift trachtte af te persen, tot de suspecte broer öök nog op het tapijt verscheen en er chantage dingen begonnen te komen met dreigementen over intieme familie-onthullingen. En omdat het schepsel veel had meegemaakt met het gezin dacht Gravin Knal er al over om tijdelijk het land te verlaten, toen er geldelijk gelukkig iets spaak liep met de broer, waardoor hij en z'n zuster met slaande trom uit de circulatie verdwenen. Tot de vrouw van de Waalsche predikant verleden week weer met 't mensch aan kwam dragen, wat we op doktersadvies nog geheim houden voor de oude gravin, die indertijd uit deze historie tenminste één ding heeft gered, als de pluim van Cyrano: de eer van de Knal Beker, die onmiddellijk na 't voorval feestelijk is overgegaan op de neef zonder vleugels. En haar bacil heeft ze gekrègen. Toch nog. Een tijdje later in het avondblad. De Streptococcus Knallius. Gravin Knal loopt nog steeds rond met een open oog. Er moet zoo ontzettend veel gedaan worden. Bepaald gebrék geleden wordt er natuurlijk niet, daar zorgt de Staat voor, die zelfs veel te ver gaat, volgens mij. Maar toch is er nog wel het een en ander voor ons te doen, en daarom geeft het me zoo'n tevreden gevoel als ik hoor hoe Mama zich opwindt voor de slechte woning van een koperslager, en wat Amélie van Naeldwijck allemaal presteert met haar havenarbeiders, en hoeveel energie er gaat zitten in moederclubs, en collectes, en de t.b.c. Maar al die dingen kosten gèld, waarom we de practische zijde niet uit het oog mogen verliezen, wat Gravin Knal dan ook nooit döèt. Haar financieele oplossingen gaan hand aan hand met het hoogste ideaal. Een sprekend bewijs daarvan was indertijd de geschiedenis van de kerk. Gravin Knal had een kerk gekocht, een lèège. Je kunt die dingen tegenwoordig krijgen voor bijna niets, en ze zijn voor alles te gebruiken. De kranige oude dame was dan ook meteen alweer van plan de hare tegen vergoeding af te staan voor goeie doeleinden, en de Hoogere Maatschappelijkwerkschool van juffrouw Wolvering vroeg hem op slag aan voor een Lentefeest ten koste van de armsten der armen, en Gravin Knal rekende uit dat een goed geëxploiteerde kerk een aardige geldbelegging kan zijn in een tijd als deze. Toch werd ze bij de aanschaffing natuurlijk weer niet uitsluitend geleid door geldelijke motieven maar heeft ze zich vol vertrouwen laten drijven op een onderbewuste impuls, wat voor een beter soort menschen als wij dikwijls de aangewezen weg is als je nagaat hoe verschrikkelijk de wereld is geworden door de theorie. Gravin Knal liep de kerk tegen het lijf op een bedenkelijke gracht, waar ze langs reed op weg naar de weduwe van een man, die japonnen maakt om van te leven, en waar ze een gris-perle met paarse blokken ging passen omdat dat mensch niet aan huis kwam door een ongelukkig been. Ze reed er dus langs, en de zon scheen, en omdat er een sinaasappel kar op de smalle gracht voor de auto liep, stonden ze bijna stil, en Gravin Knal keek ondertusschen naar de lente en naar de vieze kinderen op de stoepetjes, en toen zag ze de kerk. Hij stond op een ingesprongen pleintje waar ze de sinaasappelkar passeerde, en ze voelde een onbeschrijflijke aantrekkingskracht. Ze draaide zich om en keek hem na. ' 't Was een brokkelig, oud gebouw. Onder het granieten kruis van de ingang stond dat 't te koop was of te huur, maar Gravin Knal is tégen huren omdat ze niet wenscht uitgezogen te worden door een huisheer, en dus kocht ze de kerk onder haar persoonlijke leiding, daar ze een zaakwaarnemer heeft die ze geen minuut uit het oog verliest. En toen ze hem had, heeft ze hem eerst laten uitboenen met carbol en sodawater waardoor ie zoo helder werd als glas. En toen moest ie een week tochten voor de gasthuislucht, en toen bleek ie luis te hebben, en toen die weg waren begonnen de repetities voor het lentefeest. Juffrouw Wolvering is een uitstekend paedagoog. Ze is opgegroeid met Pestalozzi en professor Casimir en ze laat altijd iedereen alles zélf doen, en ze maakte een visite bij Gravin Knal om dat van tevoren te regelen. En ze is iemand met een tailormade en een lichtblauwe bril en handschoenen van krakend leer. En ze heeft het uiterlijk van een vrouw die voor haar pleizier omgaat met honden en paarden. Ze draagt hooge overhemden, en haar haar is grijs, wat met haar leeftijd in verband staat. Juffrouw Wolvering zei dat ze allerlei menschen had plat geloopen om hun naam, en Gravin Knal gaf de hare, waarmee ze een comité vormden, en ze spraken af dat de huur van de kerk, en de rest er af moest, maar dat al de vérdere gaven geheel ten goede zouden komen aan de ongelukkigen. „We brengen een koor, en een Fransch èèn-actertje", zei Juffrouw Wolvering. „Mijn meisjes geven zich geheel aan liefdewerk." „Jong geleerd is jong gedaan", glimlachte Gravin Knal, er er was nog een orgel met gebarsten pijpen dat ze mochten gebruiken als ze het lieten repareeren, en de meisjes begonnen te repeteeren in de kerk, en juffrouw Wolvering zélf kwam nooit uit paedagogische overwegingen over zelfstandigheid en vertrouwen, maar Gravin Knal zat in 1000 angsten dat ze de lambrizeering zouden beschadigen, die het eenige goede was van de heele kerk, en omdat 't zoo'n opschudding gaf als ze zélf kwam, telefoneerde ze of ik het wilde doen, en ik deed het met Desmond, en maakte kennis met de tien repeteerende meisjes van juffrouw Wolvering, die allemaal over de 18 waren, en dus oud genoeg om van de lambrizeering af te blijven. En Desmond werd heelemaal rood van pleizier en praatte links en rechts als een koe zonder kop, want er waren een hoop bekende namen, en hij rustte niet voor ie alle meisjes had thuis gebracht met betrekking tot broers en neven die ie kende, wat een sfeer van wederzijdsch vertrouwen schiep, die na twee dagen zöö vertrouwelijk werd, dat ik het beter vond de tien meisjes verder in hun vet te laten gaar smoren, wat ik dèèd, tot er uitnoodigingen kwamen en pamfletten achter de winkelramen over het Lentefeest. ,,Ik denk niet dat ik ga", zei ik, maar Gravin Knal stuurde een gedrukte kaart, waarop stond dat ze 's avonds tusschen half negen en kwart voor negen persoonlijk verpakte flensjes zou verkoopen op het podium, en ik voelde, dat ik niet kon achterblijven en ging eerst poolshoogte nemen en hoorde dat het comité 50 tafeltjes met 200 stoelen had gehuurd voor het zitten, wat in een kring zou gebeuren om een open ruimte in het midden, waar gedanst werd tegen vrijwillig entré. ,,Gèèn jazz", had Gravin Knal gezegd met het oog op de gewijde sfeer. En de kindertjes van de Elisabeth Meier Crèche, die als studiemateriaal waren opgekweekt door de tien meisjes van juffrouw Wolvering, mochten (voor zoover ze al lièpen) opmarcheeren met gesteven schortjes en oranje tulpen omdat 't een lentefeest was, en er zouden gehuurde azalea's zijn, en slierten gekleurde lampjes, en geverfd karton, en roze vloei, en vlaggedoek om de sfeer nóg vroolijker en inniger te maken. De kerk zag er volgens de oude gravin uit als een droom. En ze zei begeesterd dat juffrouw Wolvering drie gezinnen had ontdekt die zonder brood zaten, en die kregen alles wat er over bleef; en ze zei dat er een wijding uitging van de omgeving, en dat ze in Oberammergau öök klein waren begonnen. Het Lentefeest opende om acht uur, wat een beetje laat was voor de versierde schapen van de crèche, die onmiddellijk na het öpmarcheeren weer moesten afmarcheeren. Ik was met Desmond aan een tafeltje ver weg gaan zitten, maar de tien meisjes vonden hem, en begonnen hem te plukken met lootjes en grabbelzakken en sandwiches van een gulden, tot ze zich in de consistorie kamer gingen uitkleeden voor de èèn-acter, wat vreeselijk schalde omdat de vloer van groote, grijze, platte steenen zonder tapijtjes was om te kunnen dansen. Na de èèn-acter werd de stemming geanimeerder, en in de hoek van Gravin Knal was 't gewoonweg vreeselijk geanimeerd. Een wethouder en een heer waren bezig haar lachend op te hijschen, en de wethouder zei dat ie er op stónd om met Gravin Knal zélf te dansen, en hij bood twee vijftig voor het goede doel, en Gravin Knal zei dat ze öüd was, maar de wethouder en iedereen schreeuwde dat dat niet waar was, en de wethouder boog, en wenkte de muziek om iets langzaams, en Gravin Knal begon te rochelen van pleizier terwijl ze in het gris-perle met de paarse blokken voorzichtig met hem weg draaide over de groote, grijze, platte steenen. Maar toen gebeurde er iets vreemds. Baron Fonck, die bij vergissing ontzettend veel in een bus had laten vallen en die nu boos weg wilde naar iets anders, keerde zich bij de deur met een ruk om alsof hij zich bedacht. Hij riep iets, maar de dansmuziek overstemde hem. Toen sloeg hij bulderend op een tafel met koffiekopjes waardoor het stil werd. We kwamen in een kring om hem heen staan omdat we het niet begrepen. Baron Fonck was nu zoo ver dat ie haast niet meer spreken kon van verontwaardiging. Hij wees met vlammend hoofd en trillende hand naar de grijze steenen vloer. „Daar....", bracht hij eindelijk schor uit, „Daar liggen zei Lees!" En toen ging iemand op z'n knieën liggen om de letters te ontcijferen. „Emanuel Peter Paulus Fonck — Anno 1603 — R.I.P." Het dikke, roode hoofd van Baron Fonck vertrok van boosheid, toen werd hij zich bewust van het feit dat de tien meisjes hem aanstaarden. „Mijn voorgeslacht....", zei Baron Fonck, zijn voorhoofd bettend. „Ik kan niet toestaan, dat Mevrouw Knal op mijn stamvader danst." Gravin Knal heeft hem later de kerk ter overname aangeboden door middel van haar zaakwaarnemer omdat ze zelf uit kieschheid achter de schermen bleef, en omdat ze vond dat hij er meer recht op had dan zij, maar ze zei wèl tegen de zaakwaarnemer, dat ze er niet op wilde verliezen, integendeel, en de zaakwaarnemer is uit zijn slof gesprongen en heeft een fantastisch bedrag gezegd, en Baron Fonck kön niet anders, en kocht de kerk, en zette er een biljart in, en een divan. Maar de lambrizeering heeft Gravin Knal er eerst uit gehaald, omdat het hem après tout alleen maar te doen was om de vlöèr. Zoodat iedereen er nu beter op is geworden, waar- mee ik maar zeggen wil hoe goed en voordeelig sommige dingen kunnen zijn. Gravin Knal bereikt het onmogelijke onder het motto: Volharding is alles. Iemand die op z n tanden bijt zal zegevieren 1 Ik schrijf dit naar aanleiding van haar onthulling in het Ritz a f2.50 de persoon ten bate van de stichting „Kop Op". Gravin Knal is meer dan 55 jaar geleden begonnen aan een gobelin van 21/2 bij 3. Ze was toen nog een meisje, en haar gouvernante bestelde de kleuren bij een artist, en de rest kwam in een rol uit Parijs, maar 't patroon werd hier en daar meteen al gematigd door Gravin Knal s K^ama omdat er nogal veel cherubijnen in voor kwamen, waar de vroegere moeders eenigszins huiverig tegenover stonden. Enfin, ze begon beneden links aan een slinger, wat ze allemaal zoo onderhoudend vertelde in de openingsrede voordat de lap die alles bedekte door een wethouder was weggenomen. Ze vertelde verder aardige anecdotes, over hoe ze aan een vinger bezig was toen ze haar man leerde kennen, en over een omgevallen inktkoker; en ze wees tien eigengemaakte steekjes aan van haar zoon de kolonel als kind, die als het ware was opgegroeid met de zwevende bloemenmand, die ze zelf had ontworpen op een wolk, waar ze van de Boerenoorlog tot de opheffing van de paardetram aan werkte. Enfin, 't was alles verbazend geanimeerd, en de Stichting kreeg netto een tekst en een cocoslooper en daarmee uit. Maar niemand hoorde iets van de moeilijkheden waarmede Gravin Knal 55 jaar lang kampte, niemand begreep hoe 'n ijzeren wil er noodig was geweest om dit geweldige werk te volbrengen. Om te beginnen weet niemand, tenminste niemand buiten ons, dat ze bij haar meerderjarigheid bloedvergiftiging kreeg aan haar vinger waar ze de groene arsenicum van de wol voor boomtakken had ingeprikt. Toch zette ze door. Later redde ze de gobelin van brand door een springende vonk uit het haardvuur beet te pakken, waardoor ze wekenlang verbonden rond liep. Nog later kwam de mot. Ze werkte toen zelf in een mouwschort met verdelgingsmiddelen die op haar keel sloegen, maar de gobelin werd gered. Zoo waren er duizend dingen, en het ergste gebeurde drie maanden terug toen de vleeschkleur van de laatste cherubijn, die ze altijd uit Parijs had laten komen, op was. De wolfabriek brandde af en wilde niet meer opnieuw beginnen, en ze had toen nog maar twee onnoozele strengetjes noodig voor een armpje en twee vuistjes, die ze nergens kon bij krijgen. De Hollandsche fabrieken leverden alleen maar vloekende zalmtinten. Manchester en Leeds hadden de goeie kleur maar de verkeerde kwaliteit. Ook naar België en Australië strekte Gravin Knal haar voelangels uit, maar tevergeefs. Toen pakte ze een koffer en ging oud en wel, met haar gezelschapsdame, die per slot van rekening öök geen cent waard is, naar Parijs, waar ze al- Ie adressen plat liep tot iedereen haar kende, maar niemand had de goeie vleeschkleur. Toen ontmoette ze een antiquair. Die nam haar zonder de minste bedoeling mee naar zijn huis, waar hij haar alles liet zien omdat ons volk zich dikwijls sterk interesseert voor stukken van waarde. Zoo kwamen ze eindelijk ook terecht in een zaal bij twee oude gobelins, die zöö muf roken dat de gezelschapsdame na een tijdje met een smelling bottle op de gang moest staan. Enfin, Gravin Knal bekeek de eerste, die een gewoon jachttafreel voorstelde met wat honden en een wapen op de achtergrond, zonder éénige fantasie. De tweede was niet veel beter. Ook hier een afgezaagd thema: een man en een vrouw. De verschoten figuren zaten op een bank; de zachtroode man in een smeekende, halfhorizontale houding met één knie op de grond, de vrouw in blauwe draperieën, waarboven een soort papegaai zweefde met een kroon. Het geheel sprak niet tot Gravin Knal. Toen echter viel haar het vleesch van de vrouw in het oog en stelde ze onmiddellijk met een schok vast dat het volkomen overeenkwam met de kleur van de laatste cherubijn in Holland. Intusschen stond de antiquair er eerbiedig naast en fluisterde dat het een van de meest beroemde gobelins was uit het eerste tijdperk, en Gravin Knal zei dat het eigenlijk niet goed was je dood te staren naar een vroeger tijdperk, en de antiquair zei dat ie dacht dat 't soms goed was naar de mooie dingen van een vroeger tijdperk te kijken ter oriën- tatie, omdat de leelijke dingen zonder dat je het merkt meestal vanzelf meewandelen naar een volgend tijdperk, waar Gravin Knal niet eens op inging, öök al omdat ze onderwijl dacht aanhaar eigen gobelin met de, op een oortje na gevilde cherubijn. Toen, instinctief, nam ze een besluit. Ze vroeg de prijs, waar de antiquair zichtbaar van opschrok. De volgende morgen zei hij het haar benepen door de telefoon, en daarna schriftelijk na veel gereken aan de hand van stukken uit z'n safe. De prijs was schandelijk, maar er hoorden papieren bij met zegels of je een rashond kocht. In elk geval, Gravin Knal schreef naar haar bankier, en 't werd een heele financieele correspondentie tusschen autoriteiten tot ze eindelijk, met het ding in een speciale verpakking, naar huis reisde als overwinnaar. Wat ze toen deed was grootsch. Ze liet het dure museumstuk ophangen in de erkerkamer, bekeek het even, schudde toen wilskrachtig het hoofd en riep om de behanger. De behanger, die de groote effen gedeelten van haar gobelin mee had helpen afmaken als zijzelf te bezet was, was verrukt over de kleur van de vrouw, en Gravin Knal gaf hem verlof haar linkerarm heelemaal uit te peuteren.... En zöö was het, met deze moeizaam verkregen draadjes, dat ze tenslotte het laatste vuistje van haar levenswerk voltooide. ,,Niets zonder moeite", zei ze later eenvoudig. „Kunst eischt offers", en ze zei dat ze nu wist waarom er zooveel armoede was bij schilders en schrij- 3 vers. „Ze werken te vlug. Ze raffelen alles af. Vijfenvijftig jaar is niets te lang voor iets goeds. Maar ze hebben geen tijd en geen volharding. Ze willen gèld zien. Voilal" Gravin Knal heeft altijd al gevonden dat alle beesten te nauw zitten, waarom ze op een goeie dag een ongeboren geldman in de arm heeft genomen, die blijkbaar zoo trotsch was op die relatie dat ie onmiddellijk beloofde het onmogelijke te doen tot oprichting van een beestenpark vol moderne gemakken voor pluimvee en apen en katachtigen, waarvan Gravin Knal dan natuurlijk hoofd zou worden met een doorslaande stem. Deze dierenliefde heeft Gravin Knal geërfd van haar oude Papa, die haast niet jagen kon door z'n weeke hart, waarom ie een strooper eens bijna vermoord heeft met een hondezweep omdat ie niet hield van het eten van wild. Het is dus allemaal begrijpelijk, dat Gravin Knal al jong te velde trok tegen inenten en vivisectie; dat ze een vereenig ing stichtte die zich verzette tegen het uitsterven der kieviten, dat ze ijverde voor het onteigenen van trekhonden, voor nachtegaalbescherming, en dat ze treffende artikelen schreef in het Vrouwenleesblad over paardenleed, en gedenaturaliseerde katers. Gravin Knal en de geldman werkten een tijdlang in stilte aan het park, en kochten een leegstaand sportveld, en bestelden onder architectuur gebouw- de hokken en rollen kippengaas, terwijl ze advertenties zette voor oppassers met Middelbaar Zoölogie. En ondertusschen zat de geldman aldoor maar op de thee van Gravin Knal, wat we vreemd vonden omdat ie van huis uit een gewoon iemand was, zonder discours. Maar later bleek dat ze door die zure appel heen beet om het ideaal van de, door hem bekostigde, moderne dierentuin, die bovendien heel voordeelig kan zijn in de exploitatie, en die ze dus eigenlijk heelemaal geheim had willen houden voor concurrentie tot ie er was. Maar na een kerkconcert, versprak ze zich in het huis van de vrouw van de Waalsche predikant, waar ze een enorme aap aanhaalde, die ze zei dat ze besteld had in de binnenlanden van Sumatra, wat eenige opschudding verwekte, waarna Gravin Knal, die voelde dat ze door de mand was gevallen, geheimzinnig glimlachte, terwijl ze meteen veelbelovend haar glas neerzette op een ebbenhouten tafeltje en wachtte tot iedereen naar haar keek, wat bijna altijd dadelijk gebeurt als ze haar mond opent door het gewicht van haar geest. „Lieve mevrouw Knal," zei mijn Mama, die nog blauw was van de tocht naast het orgel, „u maakt ons heelemaal nieuwsgierig—waarna alles los kwam: van het sportpark, en de geldman, en de nauwte in de conventioneele dierentuinen, waar de leeuwen hun staart niet kunnen uitslaan. En vanaf dat oogenblik hebben we meegeleefd en giften gegeven. Jonker van Ratburgh kwam aandragen met een smeedijzer hek voor de ingang. En Amélie van Naeld- wijck kocht hygiënische drinkbakken, en de freules Knoop Knoop collecteerden onderling een gestyleerde rotsachtergrond bij elkaar voor de ijsbeerkooi, die ze lieten uitwerken door een ingenieur uit Delft, die werkloos was en daardoor goedkoop. Ouwe nicht uit Zeist, die stikt in de kassen, stuurde haar stekken voor de beplanting, en de golfclub schonk een reptielenhuis. Zoo deed ieder het zijne, terwijl de geldman de heele rest bestelde in stroomlijn met staal en gechromeerde knoppen, wat een indruk van ruimte en breedte wekte, die alles ten goede kwam. „Het eenige," zei de oude gravin, die in weerwil van haar leeftijd nog persoonlijk met haar lange bever het water voor de zeeleeuwen was gaan keuren, „het eenige dat moeilijkheden oplevert zijn de beesten....", en ze legde uit dat 't lastig was alles vol te krijgen, hoewel de aap uit Sumatra al onderweg was, mitsgaders een collectie kleinere dieren, die mee reisden met een bevriende kapitein. De geldman had voor een dure giraffe gezorgd maar stond verder machteloos. Toen bood baron Fonck zich aan, en omdat de publieke opening al gauw was, vertrok ie hals over kop met een expeditie naar Egypte en Afrika op kosten van de geldman. En ondertusschen kocht Gravin Knal een op apegapen liggend circus, waardoor ze in het bezit kwam van verschillende dieren die op geconstrueerde fietsen konden rijden, en van een geleerde olifant, en een dansende beer, en twee leeuwen die nooit jongen konden krijgen omdat t allebei mannetjes waren. Baron Fonck stuurde een krokodil en een paar kisten vogels die dood aankwamen, wat jammer was voor de volière. „Hij had misschien beter thuis kunnen blijven— , opperde de geldman benepen, maar diezelfde dag kwam er een opgetogen telegram van 190 woorden uit Kaïro. Het bleek dat baron Fonck iets had gevangen in de woestijn, iets dat hij beschreef als t midden tusschen een klein soort zebra en een onbekend mager diersoort zonder staart en met een wervelkolom met een knak. De gepromoveerde oppasser keek bedenkelijk, maar baron Fonck is tenslotte óók niet gek, en De Strijdbijl lanceerde het als een uitgestorven ras, en Gravin Knal bouwde een speciaal hok in de vorm van een tempel met centrale verwarming in afwachting van de aankomst van het beest, dat baron Fonck een „Streepdier noemde. De opening naderde. De ingelichte pers begon langzaam maar zeker te schrijven. Gravin Knal stond op de foto pagina's naast vermoedelijke skeletteekeningen en rotsteekeningen van het dier, dat t park al befaamd maakte voor 't er was. Het arriveerde in een glazen krat met stroo. Gravin Knal was op de kade aanwezig in weerwil van haar jaren en de vorst. Het dier zelf lag weggedoken onder een geruite deken. De gevormde zoölogische oppassers verdwenen er na aankomst mee in de tempel om 't te voederen met doelmatig gehakt. De Strijdbijl schreef: „Streepdier Levend Overgebracht In Speciaal Gebouwd Ruim", en dat Maandag twee uur de opening zou zijn. Dat was ie. En om zes uur kwam De Strijdbijl, die zei: „Eindelooze Rijen Trokken Heden Op Om Het Streepdier Welkom Te Heeten In Zijn Nieuwe Vaderlandl" De rest van de pers echter zei iets anders, en schreef, dat 't een gekruiste kat was zonder staart, die iets had aan z'n rug door een gevecht en ondervoeding, wat je tenslotte wel van ieder voorhistorisch dier kunt zeggen. „Laf en gemeen", zei Gravin Knal alleen maar. „We gaan voort." En dat déden we. Het eenige jammere is dat de knak in z n ruggegraat verdwijnt door het gehakt, maar z n staart blijft gelukkig weg, en we hebben de gepromoveerde oppasser moeten ontslaan wegens ongeloof, en de sanguinische baron Fonck heeft een tegenschrijvende professor gedreigd die nu óók zwijgt, en de menschen stroomen naar zijn hok, wat zoo prettig is voor de kas en zoo heerlijk voor de oude gravin met het oog op de voldoening. Het leven is niet altijd een triomftocht. Ook de oude Gravin Knal krijgt haar slagen en ontgoochelingen, die ze evenwel draagt op een manier waar de ontevredenen uit andere kringen een puntje aan kunnen zuigen, waarom ik nu overzwaai op haar oude Papa, Graaf Wijnand Knal (niet te verwarren met de Papa van haar man, Graaf Godfried Knal van de hoofdtak), welke Wijnand een zeer bizonder mensch moet zijn geweest, die Tudorvleugels aan z'n huis bouwde, en Zondags naar de kerk reed met drie paarden, wat erg lastig en gevaarlijk was voor de overige voetgangers op de smalle weg, terwijl hij ook onstèrfelijke dingen deed, zoodat zijn nagedachtenis door Gravin Knal eerbiedig bewaard wordt met zijn bril en laatste snuifdoos vol piëteit tusschen de poppetjes en borden in de porseleinkast. En omdat 't zoo ellendig zou zijn als ze hem vergaten, werkte Gravin Knal jarenlang achter de schermen, totdat er eindelijk een comité uit de grond was gestampt voor een Wijnand Knal Monument, met haar op de achtergrond. En hoewel ze al tijdenlang vergaderd hadden, zijn ze feitelijk nog hals over kop begonnen, vóór alle fondsen er waren, om 't af te hebben op z'n honderdste gedenkdag, en ook omdat het comité niet langer durfde wachten aangezien ie tóch al zoo lang dood was, en de menschen hem anders heelemaal vergeten zouden zijn, wat ondankbaar zou wezen van z'n geboorteplaats, waar ie vijftig jaar terug de cultuur diende als een paard door de oprichting van een leesgezelschap, terwijl z'n grootste verdienste heeft gelegen in de stichting van een verkleede jeugdorganisatie, waar ie jongetjes van zes tot twaalf liet marcheeren met koperen knoopen om ze binnenshuis te houden en aan te kweeken in het oude, omdat ze de nieuwe generatie waren en dus zooveel mogelijk vakkundig geïsoleerd moesten worden van het kwaad, met Zaterdagsavonds een marsch door de stad onder vaandels en fakkels achter een piccolo. En sommigen zeien dat ze niet begrepen waarom zulk soort jongetjes zulk soort dingen deden, maar dat waren défaitisten, die toen öök al bestonden, en van wie Graaf Knal veel verdriet heeft gehad omdat ze zeien dat 't overspannen jongetjes waren met opgeschroefde hoofden, die alleen maar wat durfden als ze verkleed met z'n tweehonderden in de maat liepen, maar niets alleen. In weerwil van deze laffe praatjes echter, is Graaf Knal doorgegaan, en was jarenlang hetbezielde hoofd. En toen ie eindelijk stierf, kregen de jongetjes een kanonnetjes-affuitje te leen, waarop ze hem omfloerst weg reden, wat een ontzaglijke propaganda was geweest. Omdat Graaf Knal eind van de vorige maand honderd zou zijn geworden, zat 't comité er vreeselijk achterheen dat z'n standbeeld op diè dag onthuld zou worden, ook al was 't geld nog niet voltallig, waarom de inteekenlijsten circuleerden als gekken, en ze zich vast in verbinding stelden met beeldhouwers. De goeie echter waren te duur, bovendien maakten die stuk voor stuk zulke leelijke gezichten. Zoodoende kwam het comité terecht bij een aanbevolen vluchteling die al lang geen beelden meer maakte omdat ie eten wilde, waarom hij en z'n vrouw zich meer toelegden op artistieke theematjes en lampekappen. De vluchteling accepteerde het bijna voor niets, wat ook goed was, omdat het comité hem de gelegenheid gaf zich te onderscheiden. Toch viel alles en alles samen nog tegen door het marmer waar ze hem in gehad hadden willen hebben en 't hekje er om heen, waarom ze op hardsteen overstapten, en alles verder overlieten aan de vluchteling, die deskundig was, en die de afmetingen kreeg en een limiet om zich aan te houden, benevens foto s van Graaf Knal met hooge boorden en bakkebaarden, en eentje in het uniform van de jeugdorganisatie, waar epauletten op zaten. De vluchteling maakte toen een schets, waar ie op stond in stramme houding, maar Gravin Knal zei, dat ze 't zich klassieker had voorgesteld, met een arm naar de horizon, meer universéél, wat ie toch ook gewéést was als geestelijk voorlooper van Baden Powell en Hopman Held. Ze had natuurlijk geen portret van z'n lichaam zelf, maar zei dat ie daarvoor gerust een ander kon nemen, omdat alle lichamen gelijk zijn, daar 't eigenlijke zwaartepunt toch ligt in het hoofd, waarna de vluchteling zich geïnspireerd met z'n rommel begraven had in een leegstaande garage als atelier. Aanvankelijk ging Gravin Knal iedere week naar de garage om te kijken of ie al leek en voor wenken. En eerst had ze een stellage van houtjes gezien, en later een staand stuk steen met links een uitwas, wat z'n arm moest worden, waarmee ie zou wijzen naar een blok van arbeidersflats. Later kreeg ze een infectie in haar keelholte van de spinnewebben en het vliegende gruis, waarom ze een poosje weg bleef. Toen ze daarna weer opdook na een voorafgaande briefkaart met haar komst, vond ze de vluchteling op een ladder bezig met z'n hoofd. De rest zat nog onder lakens omdat je niet alles tegelijk kunt doen. Gravin Knal had toen wel haar buitengewone te- vredenheid uitgesproken over z'n trekken en de familiegelijkenis, maar ze had hem nog wat laten wegbeitelen van de bakkebaarden, en allerlei andere verbeteringen aangegeven in het algemeen. De vluchteling, een mager persoon in een gore stofjas, draaide eerst aldoor beleefd z'n hoofd naar beneden op een lange nek van peezen als ze wat zei, maar langzamerhand kreeg ie rimpels en klom boos mompelend op haar aanwijzingen over planken en ladders om het enorme hoofd. Z'n kuif werd wit van steengruis en hing over z'n zweetende voorhoofd met de bolle brillenglazen, waarachter twee bruine oogen steeds nijdiger gingen glimmen als een booze Pekingees. Gravin Knal meent zelfs dat ie een keer tegen haar heeft gevloekt, maar dat kan een vergissing zijn geweest. In elk geval, nadat ze en passant iets gesuggereerd had in de richting van de mogelijkheid van een eventueele intrekking van de opdracht, deed hij alles wat ze wou. „Het is een onaangenaam mensch, maar heel gewillig", zei Gravin Knal die avond tegen het comité. „Toen ik wegging was ie heelemaal murw. Hij beloofde uit zichzelf alles voor ons te regelen, óók de geboortedatum en het opschrift in het voetstuk. Dat is inbegrepen bij de prijs. Hij zal t beeld in een krat laten vervoeren naar het plein, en alles persoonlijk in orde maken voor de onthulling van de wethouder. Het comité tobde toentertijd juist erg met financieele en politieke gebeurtenissen buiten het monument om, waardoor ze het prettig vonden alles over te geven. De vluchteling liet schuttingen neerzetten om het voetstuk in Plan Noord, en takelde Graaf Knal, die 900 kilo woog, in doelmatige verpakking uit de garage per vrachtauto er bovenop, waar ie speciale mannen voor noodig had, die later allemaal op een aparte rekening kwamen te staan. En op z'n honderdste verjaardag wilden ze het beeld aan de gemeente overdragen met een kleine ceremonie, waar de heele familie bij aanwezig zou zijn, gevolgd door een kranslegging door de zeventienjarige dochter van Gravin Knal's oudste zoon uit het Willemspark. Die middag om twee uur stond alles zwart. Uit de arbeidersflats hingen hoofden. Om 't voetstuk was een perkje gemaakt van rozen die nog niet bloeiden, en om 't eigenlijke beeld hing een los stuk zeildoek, dat correspondeerde met een touw, waar de wethouder aan moest trekken. Lietje Knal, in zachtblauwe organdie, stond met de krans naast haar stralende grootmama, die omringd was door haar complete kinderen, omdat ook de Indische zoon was komen overvliegen. De voorzitter van het comité sprak over z'n groote verdiensten, waarna ie 'taan de gemeente schonk, waarna de wethouder bedankte, en onder ademlooze spanning aan het touw trok. Het zeildoek zakte. Eerst een klein beetje, waardoor het hoofd te zien kwam, in treffende gelijkenis met Gravin Knal, die huilde. De wethouder trok harder.... Een oogenblik bleef het stil; toen deinsden wij terug. Daar, op z'n voetstuk, stond Graaf Knal, edel en hoogopgericht, z'n linkerhand in een rustig gebaar naar de flats, waaruit gejubel opsteeg.... Wij en de geïnviteerde rijen echter staarden stom van schrik omhoog. Niemand durfde naar de naaste familie te kijken, daar 't beeld van Graaf Knal, het tweemaal levensgroote, hardsteenen beeld niets aan had dan een afgezakte draperie. Later hebben ze de gemeene beeldhouwer er over aangegrepen. Dit sujet heeft zich blijkbaarwillen wreken over de artistieke inmenging van de goede Gravin Knal, waarom ie zei dat ie 't klassiek had gemaakt omdat Gravin Knal 't gezegd had, en ook omdat alle lichamen gelijk waren (volgens haar), maar zij had aan dat van Thorbecke gedacht, terwijl hij was uitgegaan van de Apollo van de Belvedère, waardoor ook de gemeente in een zwaar parket raakte, daar ze 't liever weer weg wilde hebben, waartegen de buurtbewoners zich verzetten, waarom er nu tijdelijk een schutting om staat tot de zaak geregeld is, wat de arme oude dame allemaal zoo ontzettend heeft aangegrepen, dat ze naar een Herstellingsoord moest tusschen de dennen, van waaruit ze een brief op pooten naar de gemeenteraad stuurde, waarin ze voor haar geslachtelijke eer om algeheele vernietiging heeft moeten vragen. Sommige slagen draagt een mensch allèèn, andere met mèèr, waardoor dan panieken ontstaan en vreeselijke tafreelen. Maar bij de coöperatieve débacle van het tuinhuis, was het meteen weer Gravin Knal, die — nadat de eerste wanhoop voorbij was — haar olie uitgoot over de verslagen gemoederen. En als je nu spreekt over opgeslagen voedsel is het toch weer anders dan een poos geleden, toen we nog niet wisten dat 't zoo goed en gezegend zou afloopen met de negers, hoewel luitenant Knakkerman, als officier, meteen gezegd heeft dat 't 't veiligste was alles rustig te laten doodbloeden, maar aangezien je nooit weet of de Regeeringen veilige of onveilige dingen zullen doen, zit je in angst, ook voor 't éten, wat 't eerst ter sprake kwam op een Bach Concert. Het was een serie van zes avonden, en Gravin Knal, die in tegenstelling met baar leeftijd zoo muzikaal is dat ze alles bijwijst in partituren, zat met een kring in de pauze in de koffiekamer, en zei dat ze gehoord had dat er botsingen waren tusschen menschen in de woestijn, wat zoo treurig was met eventueele verkeerde mogelijkheden voor ons, en voedselcomplicaties, en ze zei dat we het oog op de toekomst moesten slaan en rijst koopen. Toen ging het belletje, maar ze heeft daarna geen oogenblik meer stil gezeten, en de volgende morgen hing ze al met enorme vitaliteit aan de telefoon om te zeggen dat er dooden waren en dat de rijst steeg, maar dat zij, door middel van een bevriend pakhuis, 300 baal kon krijgen voor de helft, wat 't pakhuis zich kon permitteeren omdat 't de rest later voor ontzettende prijzen per ons zou afwikkelen. „Maar," zei ze, ,,300 is te veel voor een vrouw van mijn leeftijd", en Mama begreep dat heel goed omdat ze wist dat een kopje een schaal is uit de tijd van haar diploma huishoudschool. Gravin Knal wilde de 300 balen dus deelen op coöperatieve leest, en stelde voor er met z'n tienen ieder dertig te nemen, en alles op te slaan in haar tuinhuis, dat ze pas heelemaal nieuw heeft laten restaureeren in de stijl van 1610. En ze had ook plannen met koffie en thee en havermout en zoute varkens. Ze dacht zelfs over een koe, en raadde wollen dekens aan en zuurkool en anthraciet. Het jonge enthousiasme der oude vrouw stak iedereen aan. We deden alles coöperatief met z'n tienen, waaronder de Papa van Betty, en de Knoop Knoopen, en de familie van Naeldwyck, en de familie Fonck, en de familie van Fred Quall, en de oude Mama van luitenant Knakkerman, die alles dubbel nam voor de zekerte. En 't werd waterdicht opgeborgen in het tuinhuis, waar we om de beurt kwamen kijken omdat we het zoo'n mooi gezicht vonden al dat eten. Het is werkelijk iets om stil van te worden als je ziet wat gezamenlijke actie vermag. Na een week puilde het tuinhuis uit; we hadden van alles, maar het pièce de résistance vormde de rijst in stapels tot aan het dak. En toen was het de leesmiddag bij Gravin Knal, die uit een kern van zeven dames bestaat. Ze lazen iets ontzaggelijk zwaars van een vertaalde Noor, en ondertusschen haakten ze luierbroekjes van grijze patentwol voor het vondelingenhuis, wat allemaal uitgaat van de lieve oude gravin, die als een bezielend middelpunt voor het boograam zat en toer na roer deed. En omdat ze om de beurt lazen, was het toen de beurt van mijn Mama die haar broekje neer legde en een bril opzette voor de Noor, wat niet lang duurde omdat mevrouw Fonck, die een heel ongelukkig huwelijk heeft door haar man, met een opgewonden hoofd binnenviel om te vertellen dat er al symptomen waren bij de kruidenier, wat ze had gehoord van de getrouwde zuster van de chauffeur, die eenmaal in de week komt wasschen. Die kruidenier had geen gewone thee meer gehad, alleen maar dure, waar de zuster van de chauffeur zich erg ongerust over maakte. En mevrouw Fonck zei dat ze zielsdankbaar was geweest bij de gedachte aan het tuinhuis, waar ze natuurlijk niets van had laten blijken, omdat je dergelijke dingen niet aan iemand z'n neus kunt hangen. Na die mededeeling hadden de dames elkaar vroolijk toegeknikt, en Gravin Knal had gezegd dat we groote tijden beleven, en dat de damesleesmiddag daarom in het vervolg niet meer zou lezen, maar brandende problemen behandelen, waarom het eerste probleem werd opgegooid door de Mama van luitenant Knakkerman, die haar zoon uit het leger wilde hebben met 't oog op eventueel gevaar van schieten, maar luitenant Knakkerman had gezegd dat dat toch niet kon, want dat iederéén dan moest, en nu zei ze dat ze dacht dat 't haar plicht was alle wegen tegelijk op te gaan om hem bij de administratie te krijgen waar het veel veiliger is, en ze zei dat ze zeker wist dat 't een gelukkiger wereld zou zijn als alle moeders hun kind bij de administratie konden krijgen, hoewel er dan natuurlijk een percentage zou overblijven dat niét bij de administratie kon. Maar Gravin Knal troostte haar voor geval de administratie mislukte met de verzekering dat 't toch nooit zoo ver zou komen, en ze had een nieuw soort ronde gebakjes bij de thee, en tot slot brachten ze een bezoek aan het tuinhuis met heel bevredigende resultaten. Alles was in volmaakte orde met de 300 balen rijst, en voor de aardigheid maakte Gravin Knal, die een oude bontcape had omgeslagen, er eentje open, en alle dames van de leesmiddag gingen lachend naar huis met een boterhammenpapiertje vol, dat ze allemaal vergaten, behalve de Mama van luitenant Knakkerman, die 't liet koken met sambals en pickles en kroepoek en de rest, en luitenant Knakkerman, die gèk wordt als ie een rijsttafel ziet, at 'm op met nog twee luitenants en een kapitein, die allemaal doodziek werden als gevolg van een besmettelijke zwam, die een medicus constateerde in een microscoop. En de medicus zei dat ie zich vanzelf voortplantte, en luitenant Knakkerman en de twee andere luitenants en de kapitein werden uitgepompt en gered. Maar toen luitenant Knakkerman weer op mocht staan, voelde hij dat 't zijn plicht was Gravin Knal en de anderen van de coöperatie te waarschuwen voor de rijst, die nu ongeïsoleerd al drie weken lang in het tuinhuis had gestaan met de besmettelijke zwam, die zich onophoudelijk zou hebben voortgeplant door de 300 balen en in de aanwezige zuurkool en worst. Het was een ontzettende slag. De tien families kwamen bij elkaar om te beraadslagen, en Klara Knoop Knoop, die altijd aan anderen denkt, stelde voor de rijst aan het vondelingenhuis te geven, en de Papa van Betty betreurde het geld, maar luitenant Knakkerman hield een gloeiend relaas over de zwam die daarginds rondkroop in het argelooze tuinhuis, en hij zei dat ie honger prefereerde boven de dood, en dat alles vernietigd moest worden en uitgezwaveld, en hij schilderde de verschrikkingen net zoo lang tot er iemand onpasselijk werd van angst, wat algemeen aanvaard werd als een vingerwijzing in de richting van vernietiging. Maar we wisten niet höè we het moesten vernietigen, want Gravin Knal wilde het besmette voedsel niet meer door haar gangen naar de straat laten brengen, en omdat 't tuinhuis geen achter-uitgang heeft zaten we er vreeselijk mee. Tot luitenant Knakkerman op 't idee kwam het te verbranden, wat wel jammer was van het tuinhuis, maar de eenige weg. En dus gingen hij, en Desmond, en de jongens Quall er de volgende avond met blikken petroleum naar toe en goten de muren vol aan de buitenkant. En omdat luitenant Knakkerman officier is, weet ie 4 alles van brandstichten en zulk soort werk, en hij gaf technische wenken, en om twaalf uur stond het tuinhuis in vlam. Het ligt gelukkig geïsoleerd, zoodat we allemaal zonder gevaar konden zitten kijken voor de ramen van de achterkamer met de huilende gravin die de restauratie-rekening nog moest betalen aan de metselaar. De wind was recht naar boven wat een geluk was omdat we anders nog meer last zouden hebben gehad van de rook van de koffie en het spek. Maar de bewoners van de tuinen links en rechts maakten een spektakel van belang en alarmeerden de brandweer, die gelukkig te laat kwam om de ruïne van onze 300 balen nog te redden. „Er was ons geen andere keus gelaten", zei Gravin Knal later op de poppententoonstelling ten bate van Het Ongelukkige Kind. „We hebben göèd gedaan...." Maar de volgende dag werd ze door een verzekeringsmaatschappij aangeklaagd wegens moedwillige brandstichting, en de daarop volgende dag werd luitenant Knakkerman wèèr ziek, maar nu na een rijsttafel van gezonde rijst uit een winkel; en de medicus pompte wèèr, en vond dezèlfde zwam, die ie tenslotte identificeerde in de sambal van luitenant Knakkerman's oude moeder, wat te denken geeft.... De slag is gevallenl Maar laat ik rustig blijven, en systematisch, en verder gaan of er niets was gebeurd, wat 't eenige wapen is van de lieve, arme gra- vin, die haar hoofd steeds hooger is gaan dragen in deze kwestie. Laat ik dus beginnen met verleden zomer en de voorgeschiedenis van de rozen, waaruit iedereen meteen kan afleiden dat het ongemotiveerd is om te praten. Gravin Knal is als het ware altijd èèn geweest met de natuur, die we niet kunnen missen volgens haar, waarom ze het heele huis vol heeft met stekjes en potjes, die de gezelschapsdame urenlang achterna loopt met een gieter, terwijl ze ook buitenshuis kweekt en kruist met haar tuinman in de schoot der aarde, wat doorgaans tot de verrukkelijkste resultaten aanleiding geeft. Maar deze zomer schijnt er een vloek over alles te hebben gelegen door een geesel van boven die alles opvrat. Gravin Knal had luis. De heele tuin zat vol, wat vooral vreeselijk was voor de Caresse de Nuit rozen, een variëteit van haar overleden man, die ze zelfs met arsenicum hadden afgesproeid zonder succes. De arme oude dame kon niet slapen van angst dat ze dood zouden gaan, omdat de struiken wereldberoemd waren in vakkringen, waar alle tuinmannen ze probeerden te imiteeren, wat nog nooit aan iémand was gelukt, wat haar altijd zielsgelukkig en dankbaar had gemaakt. Andere jaren waren de perken een donkerrood paradijs, maar nu kwamen ze geen stap vooruit door het ongedierte dat de knoppen opat, zoodat Gravin Knal niets doen kon met haar tuinschaar en handschoenen en groote hoed, waarmee ze vorige zomers, 's morgens na het ontbijt, in ontroerende toewijding tusschen de takken knipte. We kwamen allemaal met recepten en spuiten aandragen, maar 't was een kwaadwillende luis, waartegenover iedereen machteloos stond. Tot Gravin Knal zich op een dag herinnerde dat ze indertijd, na de slag van het Wijnand Knal Monument, in het Herstellingsoord tusschen de dennen had gelegen met een gepensionneerde heer, die een gepromoveerde expert was geweest op 't gebied van plantaardige luizen, en die Boonhoven of Boonbergen of zooiets had geheeten, met twee getrouwde dochters in het kweekcentrum Bosmeer, wat Gravin Knal tot vervelens toe had moeten aanhooren omdat hij altijd met z'n ligstoel naast haar kroop en haar uit de slaap hield met vieze verhalen over het redden van aangetaste plantages in Indië, waar ie z'n triomfen had gevierd tusschen het ongedierte. De technische zijde van die heer was toen tamelijk vervelend geweest, maar nü snakte Gravin Knal naar 'm terwille van de langzaam wegterende struiken, en ze stuurde dus meteen een brief p.a. het Herstellingsoord, dat er niet meer was, waarna ze zich Bosmeer herinnerde waar ie misschien bekend zou zijn, waarom ze zich per expresse wendde tot de burgemeestersvrouw, die ze kende als regentes van een Tehuis voor Onvolwaardige Kweekers, waar ze indertijd een doove jongen had geplaatst, die fraude pleegde met potten vergeetmijnietjes langs de huizen. Ze vroeg die regentes dus om t adres van een zekere heer Boonhoven of Boonbergen of zooiets, die ze indertijd had ontmoet, en die twee dochters moest hebben in haar gemeente; en de regentes, die een contributie voorzag, begon onmiddellijk haar nasporingen, wat niet meeviel door afwijkingen in de naam. En wat 't mensch allemaal deed om 'm te vinden is later alleen nog maar ten dèèle uitgelekt; het resultaat was in elk geval dat drie dagen later op de stoep van Gravin Knal een kale heer stond te bellen met een Indische teint en z'n pyama in een koffertje van een krokodil omdat 't anders zonde was van de reis. In de tuinkamer, waar hij binnen stapte, viel de zon door de geelgestreepte markies, waaronderdoor je een droeve glimp kreeg van het opgevreten groen. De man droeg een energiek heen en weer draaiend hoofd met een soort sik bovenop een ontzettend hooge boord. Hij was in een geperst jaquet met kamfergeur, en had z'n bolhoed (een grijze) op de een of andere manier mee naar binnen genomen, maar om te laten zien, dat ie wist dat 't niet hoorde, legde hij die onmiddellijk op het buffet naast een schaal met fruit. Ik was er die morgen met Betty, en Gravin Knal zei: „Mag ik U mijn lieve vriendinnetjes voorstellen?" en ze vroeg hoe 't met 't Herstellingsoord ging, en meneer Boonhoven of Boonbergen of zooiets zei dat ie dat niet wist, omdat 't verbrand was na een proef op z'n slaapkamer met aardappelzwammen en een spiritusvlam in een waschbak, en hij zei verder dat er overal ook eigenlijk brandvrije vloeren behoorden te zijn, zooals indertijd in z'n laboratorium op Java, en hij sloeg door over publicaties en ridderordes en schimmels, waar ie ons heelemaal niet mee imponeerde omdat 't er zoo dik bovenop lag, totdat Gravin Knal, vrijmoedig als oude vrienden, aanspraak maakte op zijn hulp om haar éigen luizen te verdrijven, omdat ze •—• in weerwil van z n pensioen — nog steeds z'n liefde kende voor het schoone. Meneer Boonhoven of Boonbergen slikte glimmend z'n koffie door, en sprong geëlectriseerd omhoog om te gaan kijken. En toen Betty en ik weg reden zagen we hem in de verte door de heg al over een bed hangen. Enfin, hij was toen dadelijk begonnen met allerlei stoffen te ontbieden uit apotheken en drogisten met en zonder doodshoofd. En Gravin Knal had de logeerkamer laten luchten, en hij bleef dagenlang doorwerken in een geleend keukenschort met 't bolhoedje uit angst voor de zon. Dat was overdag, maar 's avonds werd ie een bezoeking omdat ie allerlei waardelooze periodes uit z'n leven besprak onder de thee, die ie rekte tot in het oneindige inplaats van vroeg naar bed te gaan, wat bovendien veel gezonder zou zijn geweest voor een man van 65. Gravin Knal had zoo drie avonden zonder weerstand te bieden onder de roze schemerlamp naar 'm zitten luisteren. De morgen daarna waren de luizen dood. Ze moesten nog wel afgesproeid worden met het mengsel, maar dat was meer bij wijze van formaliteit. Gravin Knal kocht toen een barnsteenen pijpje voor 'm uit dankbaarheid, en zinspeelde op z'n vertrek, waar ie niet op in ging, zoodat ie na een week nóg op de logeerkamer zat. Tegelijkertijd meende Gravin Knal te merken dat ie 's avonds, onder de schemerlamp, soms zeer intieme dingen aanraakte, maar ze had een haakwerk ter hand genomen waar ze zich in verdiepte om de uren te dooden en liet alles over zich heen gaan omdat 't tóch tijdelijk was. Intusschen ging ie 's middags wandelen met een malaga stokje of op een gehuurd paard en bracht voor Gravin Knal dure bloemen mee naar huis, en ouwe kant, en eens zelfs een bekroonde herder, wat de oude dame allemaal zöö zenuwachtig maakte dat ze na acht dagen, ten einde raad aanbood hem door de chauffeur heelemaal naar Bosmeer te laten brengen, waar ze veronderstelde dat ie heen moest. ,,Laat mij u die kleine vriendendienst bewijzen", zei ze. „Fraülein zal uw lunch in een mandje pakken. Als u over een half uur vertrekt is u nog voor donker in Bosmeer. U zult blij zijn weer naar uw dochters te gaan, en naar huis...." Toen gebeurde er iets vreemds. „Naar huis!" riep 't mannetje verbaasd. ,,Nü al? Maar we hebben feitelijk nog niets besproken!", en Gravin Knal meende met oneindige verachting te begrijpen dat ie betaald wilde worden voor die ongelukkige anderhalve luis, en informeerde koud naar zijn tarief per uur. Hij schudde echter lachend z'n hoofd en zei dat ze 't niet zoo preciès hoefde uit te rekenen, maar dat ze natuurlijk wèl een geldelijke basis noodig zouden hebben, en dat 't hem het beste leek het huis te laten zooals het was, maat dat ie de logeerkamer wilde laten betegelen als laboratorium waar ie z'n onderzoekingen kon voortzetten, ,,na ons huwelijk..." ,,Na ons huwelijk!" Gravin Knal stond als een zuil opgericht achter de ontbijttafel, en de man zei: ,,ja", dat ie er geen bezwaar tegen had, dat ze vrijwel harmonieerden, maar dat er wel een brandvrije vloer moest komen in de logeerkamer, en tegels.... Wat er daarna losbrak is niet precies na te vertellen. Gravin Knal heeft altijd al bezwaren tegen de erotiek gehad, maar op haar leeftijd deed dit mannetje de deur dicht. Ze vroeg hem dus te verdwijnen, maar hij beriep zich op een bedekte huwelijksadvertentie in de Bosmeersche Courant, waarin iemand van zijn beschrijving werd opgeroepen door iemand van haar beschrijving (die nog tamelijk geflatteerd was geweest öök). Er waren geen namen genoemd, maar alleen het adres van het Herstellingsoord, en dat van de regentes voor verdere inlichtingen, waar hij toen weer Gravin Knal's adres had gekregen, waarna ie speciaal de reis ondernomen had in gespannen toestand. Gravin Knal heeft toen met ijzeren stem de regentes beschuldigd, en haar intercommunaal opgeroepen, en haar snijdend scherp verantwoording gevraagd door de hoorn, wat 't schepsel niet eens bleek te begrijpen, omdat ze brutaal zei dat ze dacht dat dat ook de bedöèling was geweest, waarna Gravin Knal haar ophing, waarna meneer Boonbergen of Boonhoven met de staart tusschen z'n beenen verdween. En Gravin Knal, die natuurlijk sexueel te hoog staat voor zulk soort dingen, had aanvankelijk gezwegen, maar omdat de vrouw van de Waalsche predikant een nicht was geweest van de regentes uit Bosmeer, was alles toch langzamerhand bekend geworden, en wel op een verdraaide manier met meneer Boonbergen of Boonhoven als held. ,,Er heeft nooit iets tusschen ons bestaan", zei Gravin Knal toen. ,,Ik en een man! Bah!" Maar de vrouw van de Waalsche predikant werkte onder de gemeente waar ze zeien: ,,Gravin Knal is een gevaarlijke vrouw. Ze heeft net zoolang geïntrigeerd en brieven geschreven tot die arme meneer Boonbergen of Boonhoven " ,,Ze heeft hem acht dagen vastgehouden in haar logeerkamer! Een mensch mag natuurlijk nooit iets veronderstellen, maar toch " De heer Boonbergen of Boonhoven is toen iets gaan doen op een Universiteit, in de tuin van een laboratorium, waar ie kon zwelgen in de schimmel, wat gelukkig in een andere plaats was, omdat iedereen hier Gravin Knal anders nog langer met dubbele oogen zou hebben aangekeken. „Amant" is een groot woord, maar toch zijn er personen die laag genoeg staan om het in dit verband te durven gebruiken. Dit alles gebeurde in Juli, en verleden September op Mama's jour, waar ik 't in 't begin over had, kwam de vrouw van de Waalsche predikant zooals gezegd aandragen met de terugkeerende juffrouw Dina, die ze gezien had in het zendingslokaal. Het mensch bleef echter onzichtbaar, en Gravin Knal ontving geen brieven, en ook de broer zweeg als het graf, wat bijna te mooi was om waar te zijn, Later bleek echter, dat ze door vriendelijke bemiddeling van de vrouw van de Waalsche predikant, via het gesticht in Bosmeer tenslotte weer in haar oorspronkelijke blauwe cheviot als huishoudster terecht was gekomen bij de heer Boonbergen of Boonhoven, waar we niets van wisten, tot gisteren, op Gravin Knal's verjaardag, Toen kwam er een valsche felicitatiebrief van juffrouw Dina, die zei dat ze hoopte dat dit jaar beter voor Gravin Knal zou eindigen dan het begon, dat ze voelde dat Gravin Knal troost zou vinden in haar werk, dat ieder op z'n beurt z'n slagen krijgt hier beneden, dat het haar speet voor Gravin Knal maar dat je liefde niet kunt dwingen, 'dat ze dus maar hoopte dat Gravin Knal niets wanhopigs zou gaan doen, en dat a.s. Woensdag de kerkelijke inzegening was van haar huwelijk met den heer Boonbergen of Boonhoven— HOOFDSTUK II OVER MEZELF ^-rr* emand weet nooit van te voren wat er naderhand gebeurt, en als je denkt de goeie weg op te wandelen is 't de verkeerde. Maar als je blijft probeei\ ren komt er tenslotte altijd een uiteindelijk einde met een oplossing. Dat is zoo met mij. Het begon al meteén na mijn dansdébacle. Ik was toen nog jonger dan nu en wilde een andere roeping hebben omdat ik het bovendien niet goed en eerlijk vind dat een bepaald soort vrouwen altijd alleen maar roepingen heeft. Ik had in Parijs (met Mama) een lange ontwerper leeren kennen van bronzen koeien, die verwerkt waren in gespmotieven en sierspelden. Het was een vooraanstaand ontwerper, en hij hoéfde (geldelijk gesproken) heelemaal niet te ontwerpen, maar hij deed het toch, uit aandrang. Hij zei: ,,Mijn vader heeft olie (hij bedoelde: aandeelen), maar dat zou voor mij, als zoon, nooit een reden zijn om—" Hij bestond van de olie van z'n vader, maar z'n sigaretten betaalde hij allemaal zélf, met z'n kunst. ,,Ik wil öök zooiets", zei ik later thuis. ,, Waarom zou de eerste de beste typiste wèl geld verdienen en ik niet? Ik verveel me. Ik wil een roeping. Ik wil werk." ,, Wat voor werk?" zeien ze, en ik herinner me nog de rimpel waarmee Mama in haar theekop keek, en ik huilde heele nachten als ik dacht aan de leege kost- schoolvriendin, die in 't buitenland omhoog klom in de kunst, terwijl ik daarentegen met mijn heele artistieke begaving was vastgeloopen in de dans, die me niet voldeed, wat ik trachtte te vergeten, waarom ik de vreemdste dingen wilde doen en heelemaal overspannen raakte en tobde over het feit dat mijn Papa aldoor maar meer belasting moest betalen, en dat de oude freules Knoop Knoop al hun paarden en auto's hadden verloren op één na, en dat de van Naeldwycken bezuinigden op het personeel en de schouwburg, en dat er haast nooit meer iemand doen kon wat ie wou, en dat Gravin Knal er over dacht om margarine in te voeren, en dat t heele dameskoor was opgeheven, en dat John volgend jaar niet in Leiden zou gaan studeeren, maar gewoon in Amsterdam, en dat Gravin Knal gezegd had: „Verkwisting is zonde in een tijd als deze , en dat dat waar was, en dat ik daar maar zat en nooit iets meemaakte, en dat ik me verveelde, en dat 't mijn plicht was mijn maandelijksche toelage te verhoogen uit eigen bron. Er was een bedelaar aan de deur geweest met potlooden. Zelfs die bedelaar verdiende geld.... Ik stak mijn kokend hoofd in het kussen en huilde. „Het arme kind", zei Mama. ,,Ze zou alles aanpakken, als ze maar wist wat." Tot ik een halve betrekking accepteerde als assistente in de kliniek van onze tandarts, die speculeerde op het aanstaande gebit van Papa, en die mijn voorgangster (een gewone verpleegster), opzei met t oog op de overtolligheid. Ik bleef daar drie weken, maar toen kwam er iemand met een kaakontsteking, waarna ik mijn onmiddellijk ontslag indiende. Na de kliniek kreeg ik een heel verantwoordelijke positie in de besloten showroom van een Fransch Huis. Er wandelden daar modellen met eigen mannequins, en er was een stalen salon de réception waar een juffrouw zat op een stoel. Die juffrouw kwam uit een minder milieu en gebruikte haar salaris om het in een bodemlooze put te gooien wat er verder niet toe doet. Ze had geen houding, en ze had geen Kinderstube, en ze joeg de klanten weg, en ze werd vervangen- door mij in 't zwart velours, en de verkoop van het Fransche Huis steeg enorm omdat al mijn kennissen naar me kwamen kijken tot ik er genoeg van kreeg. Maar 't is heerlijk om nuttig te zijn en extra-geld te verdienen, vooral ook door 't moreele overwicht dat je er van krijgt, en dus ging ik naar de Algemeen Ethische Radio Omroep en zei tegen de voorzitter wie ik was. De voorzitter zat in een verwarmde groen-pluche kamer met een orgel en een valsche piano, en vroeg me of ik thee wilde, maar ik was daar niet gekomen om thee, maar om werk. ,,Ik behoor tot het leger van jonge werkloozen", zei ik achteloos, maar hij knikte treurig en zuchtte dat ie al iemand had, en toen liet ik m duidelijk blijken dat m'n Papa in bepaalde comitees zat, en ik stipte familierelaties aan, en dat ik zong — Sopraan. „Tazei ie krabbend. ,,De sopraan wordt eigen- lijk verzorgd door een gediplomeerde dame Maar als u denkt dat u " „Natuurlijk", zei ik. En ik liet doorschemeren dat het ministerie een eigen oom van me was, en toen verdween de gediplomeerde dame uit de aethter, en werd vervangen door mij met een geheim pseudoniem. En ik zong net zoo lang voor de microfoon tot ik naar een keelspecialist moest met een beroepsziekte. Maar toch begreep ik dat de tijden tè ernstig waren om bij de pakken neer te zitten. „De handen uit de mouwen", schreef de oude gravin vanuit de Rivièra, en toen liet ik me in met een scheepvaartmaatschappij voor een film. „Thérèse doet veel te veel", zei Mama tegen de vrouw van de Waalsche predikant gedurende een Wijdingsdienst. En de vrouw van de Waalsche predikant zei: ,,Ik ga in retraite. Een wèèk. Ik word gèk (dat is zoo). Al die machines. En al die menschen. Wat is er nu eigenlijk weer met Thérèse? Ze kan beter thuis blijven en tapijten maken, en puddingen." Waarmee ik maar wil aantoonen hoe weinig sociaal sommige menschen denken en voelen. Maar om op die scheepvaartfilm terug te komen. Het was de Haarlemmer Lloyd, een maatschappij van een neef. „Voor 't journaal", zeien ze. „Een aardige opname: De passagiers gaan aan boord." „Een reclame-film", zuchtte Mama. Maar ik zei dat van 't een 't ander komt, en dat Greta Garbo öök niet ineens begonnen is met haar laatste film. En Betty, het vriendinnetje van Dalcroze met wie ik ook samen op school heb gezeten en in Lausanne, deed mee. En het honorarium was eigenlijk heel aardig, en Papa bracht ons geschminkt met de wagen naar Rotterdam waar de meeste booten liggen, en we werden voorgesteld aan een filmman en liepen in tweed reispakken met suit-cases de loopplank op en neer van de Haarlemmer Lloyd I, voor het journaal. „De passagiers gaan aan boord", dat is heelemaal niet zoo eenvoudig als 't lijkt! We hebben 25 keer gerepeteerd voor we het kenden. We moesten lachen, en wuiven naar de kade, en de suitcases zöö houden dat iedereen het etiket van de maatschappij kon lezen. En als we allèèn waren geweest was 't natuurlijk metèèn goed gegaan, maar er waren nog achttien andere passagiers van niks, die te stom waren om te begrijpen dat je niet voor eikaars gezicht moet wuiven, en er was een meisje om te huilen, maar ze huilde verkeerd, en er was niemand die béter huilde, want iedereen wilde liever lachen. Maar toen 't donker werd was ie klaar en gingen we uitgeput met het honorarium naar bed. Toen we de film echter later op ons gemak zagen draaien, moest ik tot mijn schrik een van de overige passagiers identificeeren als de platina manucure van Madame Elisabeth, wat een zware schok was voor mijn trotsch als Werkende Vrouw, waardoor ik even totaal tot stilstand werd gebracht. Iets later echter klopten mijn literaire gaven aan de deur. En nu heb ik een artistièke roeping, een échte: ik schrijf. Ik kan soms op de gekste plaatsen inspiratie en goede gedachtes krijgen. Het is onzin om te zeggen dat je daarvoor naar de natuur moet gaan, of de eenzaamheid. Dat geldt misschien voor menschen die er moeite mee hebben. Maar bij mij gaat alles vanzèlf, want als ik alleen al naga hoeveel ideeën ik allemaal uitwerk in de Beauty Parlour van Madame Elisabeth, sta ikzelf paf. Temeer omdat ik daar toch nog moreel word gehandicapt door de schok van het telkens opduikende gezicht van de platina manucure, die iets iritant-collegiaalsch heeft gekregen na onze collaboratie in de Haarlemmer Lloyd Sim. En ik zou natuurlijk al lang met mijn haar en mijn nagels en de rest naar een ander zijn gegaan, als Madame Elisabeth, na maanden zoeken, indertijd niet een speciaal procédé had uitgevonden voor mijn roestblond, waardoor ik met handen en voeten aan haar vast zit. En hoewel ik al verscheidene wenken had gegeven in de richting van de manucure, die me niet bevièl, ontsloeg ze haar niet, omdat achteraf bleek, dat ze een dochter was, die haar terloops ontviel onder de electriseermachine, wat ik eerst haast niet begrijpen kon, omdat Madame Elisabeth tenminste uiterlijke beschaving heeft, en de manucure alleen maar sex appeal met te lage halzen, wat ze er om doet. Later bleek dan ook dat ze de dochter was van haar man, maar in elk geval bleef ze rondloopen door de Salon, en begon aldoor wèèr over die ongelukkige film, wat me dol maakte. En zoo was het ook weer verleden week, tot ik eindelijk alleen bleef in m'n hokje met het procédé van het roestblond, dat een uur moet intrekken, terwijl mijn gedachtes kwamen en gingen. Ik dacht aan de mevrouw uit het hokje naast me. Die had een gesprek met de manucure over nagels. Ze zei: „ Mijn nagels zijn een ruïne omdat ik gisteren in kokend water moest met het zilver." En ik dacht:,,Wat een lèèg gesprek", en de manucure maakte een geluid van ontzetting, en de mevrouw ging voort en zei: „Vroeger waren ze van nature roze. maar door het zilverwasschen.... Arbeid adelt, maar je nagels knappen af." En toen vertelde ze hoe het kwam dat zij zilver had gewasschen inplaats van iemand anders. Ik luisterde, niet omdat het me interesseerde, maar omdat ik wel eens weten wilde wat ze zèi. De mevouw van de nagels had een binnenmeisje uit Kennemeroog, dat naar de begrafenis wilde van een harer ouders. En omdat het een speciale gelegenheid was geweest had de mevrouw van de nagels het binnenmeisje laten gaan, maar ze moest vóór het diner terug zijn met het oog op het zilver. En omdat sommige menschen doodvallen op een kwartje, ging dat binnenmeisje uit gierigheid niet met de officieele trèin, die wij, als Christenen, heb- 5 ben te eerbiedigen, maar met een onwettige autobus voor de goedkoopte. En de heenreis en de begrafenis verliepen gesmeerd, maar op de terugtoc t werd de onderkruipende autobus midden op de Kennemerhei in beslag genomen door het gezag, omdat anders iederéén met een autobus zou gaan, en de trein, die dan toch tenslotte de oudste rechten heeft, volslagen voor gèk zou rijden. En toen moest het binnenmeisje van de mevrouw met de naqels met al de andere passagiers midden in het donker op de Kennemerhei blijven staan, waardoor het dien avond mis liep met het zilver. Toen ze zoover was ging de mevrouw van de nage s weq uit het hokje naast me, en de onzichtbare stem van de manucure zei iets tegen de juffrouw van de gezichtsmassage, die vond dat 't kinderachtig was qeweest van het gezag om midden op de hei een gevulde bus in beslag te nemen, en de twee vrouwen werden anarchistisch en zeien dat je dan eigenlijk ook auto's en fietsen en wandelclubs in beslag moest nemen, waaruit bleek dat er bij haar een volslagen gebrekaan piëteit bestond tegenover de staatsspoorwegen. Waar het echter niet bij bleef. Behalve mij was het stil in de salon; ze hadden dus de tijd en stapten over op de beenen van een revue. Daarna ritselde er een papieren krant; toen ginqen ze zachter praten, en lachen, waarschijnlijk over mannen, wat ik me allemaal zoo goed kon voorstellen van een meisje met het voorkomen van de manucure, die wel ontzaggelijk gemeen zal zijn geweest. Zoo kwamen mijn gedachtes als vanzelf op de zedelijkheid, omdat dat iets is dat er nu eenmaal moet zijn, vooral voor zulke menschen. Het is gek, maar ik heb opgemerkt dat de een veel meer kan doen dan de ander, wat wel zal samenhangen met een inwendige graad van beschaving. Als ik een jurk draag zonder rug gebeurt er niets, tenminste niets onaangenaams, maar als mademoiselle zonder rug uitgaat (wat ze eens gedaan heeft om op haar verjaardag met een overgekomen zuster naar een dancing te gaan) gebeurt er van alles. Zoo iemand provoceert dubbelzinnigheid. De heele dancing werd opgewonden over de rug van mademoiselle, waar ze uit afleidden, dat ze voor niets terug deinsde. Ze zeien de verschrikkelijkste dingen, wat ze tegen mij nog nööit hebben gedaan, en onder een rumba is mademoiselle toen gevlucht, en huilend thuis gekomen, wat we later via Sofie en de keukenmeid van de naaister hebben gehoord. Zulke menschen moesten zulke dingen ook niet döèn. Mademoiselle was argeloos, laten we dat tenminste nog maar veronderstellen. Maar er zijn ook moedwillige gevallen, gevallen van menschen, die de aandacht trekken ten koste van de moraal. En als je dan bedenkt dat moraal het eenige is, dat ons volk onderscheidt van het redeloos vee, krijg je een gevoel van bange angst voor de toekomst. We hebben radiocontröle, en filmcensuur, en allerlei andere mooie, opbouwende dingen, maar er ontbreekt nog veel. Wat we hier o.a. erg noodig hebben is een particuliere commissie van hoogerhand, die toezicht houdt (mèt recht tot ingrijpen) op kleeding, zeden en gewoonten van een bepaalde categorie. Dem Reinen ist alles rein, maar voor de anderen moet er een commissie komen, dat is beter. Zoo dacht ik er ook over hoe goed het zou zijn de aandacht van de politie te vestigen op een zeker perceel, waar ik een maand of wat terug getuige was geweest van een massale zedenverwildering op groote schaal, wat ik meteen beter van het begin tot het eind kan vertellen terwille van de eventueele duidelijkheid. Ik was die dag aanvankelijk naar een saai feest gegaan met Betty en de Van Naeldwijcken en Desmond Knal, die er in Den Haag iets voor had laten schieten. Het geheel ging uit van de roeivereeniging, die eens iets anders had willen bedenken en gezegd had, dat 't uitsluitend een feest zou zijn voor gegrimeerde hoofden. Ik had het hoofd van Greta Garbo genomen, en Desmond was geschminkt als een dronken man, en de Van Naeldwijcken hadden eikaars gezichten, en Betty liep rond met het hoofd van een baby. Maar in weerwil van dit alles hing er een begrafenisstemming omdat er iets scheen te zijn tusschen de voorzitter en de secretaris, en omdat we de zaal van het Ritz niet hadden kunnen krijgen, en omdat iedereen elkaar herkende, waardoor alles bij voorbaat in het water viel. Wat mij betreft, ik was, behalve m'n hoofd, in glad paars fluweel tot mijn ooren, maar wat geven al die détails als de goede sfeer ontbreekt 1 Onze hoofden zaten vol schmink maar onze harten bleven onberoerd. Als een paard in de tredmolen danste ik rond. De eeuwige cirkelgang. Tot ik mijn neus ging poederen. Toen ik terug kwam stond er naast de portière van de deur een man, die een ober beetpakte en naar Jonker van Ratburgh vroeg. Ik herkende hem niet, wat voor hem pleitte, of liever voor zijn hööfd, dat bruingeschilderd was met een zwarte krulpruik vol gekleurde veeren. Hij droeg een lange, donkere jas, die bijna tot op z'n voeten hing. De ober liep met een smeltende plombière en had haast, en daarom (en öök omdat ik z'n stem wilde hooren om hem te herkennen) ging ik naar hem toe en zei, dat van Ratburgh met iets in bed lag, en ik herkènde z'n stem niet, en we bleven doorpraten over willekeurige koeien en kalven, en hij keek met opgetrokken oogen de zaal in en zei dat ie nog nooit zóó iets vreeselijks had gezien als dit feest van de roeivereeniging. Ik lachte tegen hem omdat ie een vriend was van van Ratburgh, en ondertusschen had ik aldoor glimpen van Desmond, die met z'n dronkemanshoofd tot vervelens toe naar me stond te wenken, en daarom zei ik ,,goed" tegen de man in de lange jas, en ging mee in een gehuurde taxi naar iets anders, een besloten bal masqué dat je al op straat kon hooren. We klommen een trap op, langs een nachtwacht met een boterham, en kwamen door een deur in een pieterig portaaltje. Daarachter was een zaal met mu- ziek, waar ik me herinnerde in mijn vroeger leven al eens geweest te zijn met een journalistieke vriend van van Ratburgh, die lid was van dat lokaal, waar mislukte artisten en mindere intellecten 's avonds voor hun pleizier in kwamen zitten, wat ik wel weer es aardig vond om te zien, vooral omdat 't een speciale avond was, wat voor zulk soort menschen altijd een heel evenement is. Op de roeivereeniging kende ik iedereen, maar hier kende ik niemand, wat me een luchtig gevoel gaf. Het peil van publiek was natuurlijk veel lager, maar dat kon ook al haast niet anders. De muren waren vol dubbelzinnige voorstellingen, die wemelden van armen en beenen. In een onhygiënisch zij hokje stonden havelooze menschen te eten aan oudbakken stukjes brood met omgekrulde zalm. In de eigenlijke zaal hing de rook in lange guirlandes om de goedkoope verlichting. Een schuifelende drom danste op een paar instrumenten, maar voor ik me verder kon oriënteeren sleepte iemand, die verkleed was als tijger, me mee naar een bartje, dat een verkapte keuken was. De verkleede tijger bestelde een overgeloopen glaasje met iets verschrikkelijks voor me, dat ik gedeeltelijk omgooide over een groen-tricot dame in een netje, die dacht dat ze een zeemeermin voorstelde. De menschen om me heen verkeerden in het stadium dat ze hun maskers hadden verloren, en de costuums waren niets. Er was een schaap in een nachthemd, wat ik vreeselijk grof vind, en een man in een flanelletje; maar er waren gelukkig ook nog menschen zonder costuum, en een paar oogenschijnlijk fatsoenlijke vrouwen. Na een tijdje viel ik in de armen van een roodgestreept zwempak met een baard. Een klein, kaal mannetje in een pyama gaf knipoogjes om de hoek van een houten schotje, waarna er iemand met verkeerde bedoelingen kwam, waar ik zoo van schrok, dat ik me intuïtief vastklampte aan mijn tijger, die zich omkeerde en de pruik van Greta Garbo van mijn hoofd streelde, wat iedereen nogal aardig scheen te vinden. Ik stond toen in een kring naast de cassa, en ik zei: „Laat me er door. Ik wil een auto hebben", en iemand zei: „Dat wil iedereen", en in de deur van de zaal met de muziek zag ik het bruingeschilderde hoofd van mijn natuurlijke beschermer, de man van de roeivereeniging. Op dat oogenblik passeerde een ober met een opgeheven blad, en ik verdween achter zijn rug uit de bar, terwijl ik de pruik van Greta Garbo in haar vet gaar liet smoren. De man van de roeivereeniging stond midden in een groep, waar z'n geschilderde hoofd boven uit stak als een baken in zee. Toen ik er bij kwam gingen de menschen opzij, en wat ik töèn zag was ellendig. De man had z'n lange jas uitgetrokken en ontrolde zich nu zoo goed als naakt voor mijn oogen. Een kannibaal in bruine verf. Een uit stroo bestaande zwembroek, die geen naam mocht hebben, was het eenige Ik voelde me draaierig worden, waarvan hij gebruik maakte door me verdwaasd mee te nemen, dwars door de zaal, naar een tafeltje vol bruingeschilderde lichamen. Ik viel neer op een houten canapé, pal naast een vreeselijk individu, dat bezig was al het zwartsel van zijn neus te transpireeren. Het wemelde van stroo en kralen en allerlei andere vieze dingen. Ik zat daar in mijn statige paars velours als Job op de mesthoop. ,,Whiskyl" zei de man van de roeivereeniging. Ik dronk geparalyseerd. Ons tafeltje stelde zich aan als een gek. Er kwam iemand met een toestel om te fotografeeren. Mijn pruik danste voorbij. Maar het liet me koud. Alles liet me koud De man van de roeivereeniging heeft me later naakt en wel thuis gebracht in een verlichte auto. Hij heeft me niet aangeraakt omdat de verf afgaf, wat trouwens voor mij persoonlijk niet zoo erg zou zijn geweest omdat ik sterk genoeg sta voor het slijk. Maar ik bedacht wel hoe ongelooflijk gevaarlijk een dergelijke situatie zou zijn geweest voor een meisje als de manucure met haar te lage hals in het hokje naast me, omdat zoo iemand feitelijk al is voorbestemd om zich weg te gooien. En ik hoorde weer hoe ze hoe langer hoe zachter was gaan praten, wat me hinderde omdat ik haar niet meer kon volgen, waarom ik haar riep, en vroeg of 't nog lang duurde, en ze kwam en keek op haar pols en zei: „Nog tien minuten", en omdat ze blijkbaar een olifantshuid had begon ze, nog steeds onder invloed van die gezamenlijke Haarlemmer Lloyd film, wèèr op gelijke voet te- gen me te praten en vroeg of ik naar een feest in Wassenaar was geweest, waar ze twee dames voor hadden gekapt, waarna ik haar eens en voor al trachtte duidelijk te maken wie ik was, dat ik niet links en rechts naar onbekende feesten ging, dat we verplichtingen hadden tegenover onszelf en de maatschappij, omdat wij een naam hadden te verliezen. ,,U kunt dat natuurlijk moeilijk begrijpen", zei ik. „Nee—", zei zij, en toen is ze weggegaan en teruggekomen met een geïllustreerd blad uit de portefeuille, en ze zei: „Misschien wilt u wat lectuur?", en ze vouwde het open bij een bepaalde pagina, waarna het intrekkende procédé op mijn hoofd me tot een obsessie werd omdat ik weg wilde, omdat ik op een foto van „Een vroolijk groepje" mezelf herkende, met een opgeheven glas, als een lelie tusschen tien naakte, bruingeverfde kannibalen Ik bleef echter zitten, overwon mijn ergernis en glimlachte. Toen dacht ik door. Ik dacht dat ik gelukkig mèèr kon doen dan een ander, dat 't zelfs mijn plicht was me in te laten met iéder genre. „We moeten alles onderzoeken om 't goede te behouden", zegt Gravin Knal in haar laatste brochure. Maartegen de manucure sprak ik voor de zekerheid toch maar van een carnavalsenguête die ik had gehouden voor een Amerikaansch blad, omdat zoo'n soort mensch de waarheid zou hebben opgeblazen tot een monster. Ik heb in doorsnee veel meer initiatief dan de meeste menschen, en laatst zei mijn Mama: „Kindje, zul je me altijd beloven voorzichtig te zijn? Je maakt zulke roekelooze plannen", waar ze zich eigenlijk niet ongerust over hoeft te maken omdat ik ze altijd maak voor een ander, bij wie ze soms zelfs heel goed gelukken. Zoo heb ik een vriendin, die met een geredde ontdekkingsreiziger is getrouwd. Ze heet Halma, naar een gefortuneerde Friesche tante van 80, waar ieder oogenblik iets mee gebeuren kan, en hij heet Reginald Oats, van de Engelsche tak uit Manchester. Ze hebben laatst samen op hun flat een kind gekregen, dat veiligheidshalve óók maar naar de tante van 80 is genoemd, die iets acuuts heeft aan haar nieren. Maar als je iets doet, moet je het góéd doen, en Halma wist dat ouwe tante Hooghertinga (zoo heet ze) erg gesteld was op doopen, en daarom stuurde ze een ernstige brief naar Leeuwarden (waar ze zit) om haar uit te noodigen voor een doopmaal, en of ze dacht dat ze het met haar nieren zou kunnen klaarspelen om het kind vast te houden in de kerk. Er arriveerde onmiddellijk een zilveren rammelaar en een spaarbankboekje, waarna Reginald zich verzekerde van de hulp van een Schotsche geestelijke, die hier en daar in het Koninklijk Huis had gedoopt, en met wien ie naar hazen had gejaagd in de buurt van Aberdeen. Wat het doopmaal zélf betreft, dat legden ze in handen van het Ritz, en ze noodigden 20 gasten uit, en stelden alles vast op een Zondag in Januari van het vorig jaar. De Zaterdagmorgen voor de Zondag kreeg ik een zenuwachtige telefoon. Ik reed er heen, en vond Halma met haar hoofd op een kussen tegen de radiator zitten. „Het kan niet doorgaan", zei ze, maar Reginald rochelde iets over de geestelijke uit Aberdeen, die al op zee zat. Alles kwam bij elkaar. Baby Oats had geniesd. En de temperatuur was gedaald tot onder het vriespunt (buiten). En er was een sneeuwstorm gekomen met noordoostenwind. En in het ochtendblad stond dat er iets heerschte. En in New York waren 30 personen bezweken aan de kou. En het gebeurde wat dikwijls, dat iemand iets krèèg in een steenen kerk. En baby Oats woog nog maar pas 7.5 pond. Toen we zoover waren kwam er iemand vertellen dat de noordoostenwind nog veel noordoostelijker was geworden, en dat de ingang van de kerk (waar je dan toch tenslotte dóór moest) een draaikolk vormde op een hoek. Gedempt vanuit de kinderkamer klonk gehuil en het geluid van nurse, terwijl de sneeuw op de vensterbank steeds dikker werd. „We moeten wachten tot het voorjaar", zei Halma, maar Reginald zag de complicaties van de geestelijke en tante Hooghertinga, die er al bijna waren, en hij stipte de 20 gasten aan, en de bloemwinkel die voor de tafelversiering zou zorgen, en 't Ritz, dat al een man had gestuurd om de gaspitten in de keuken te tellen. „We gaan toch met de auto", zei ie sussend. Maar toen rammelde de noordooster aan de balcondeuren, en Halma vroeg hem of ie 't hoorde, en hij zei „ja", maar omdat ie vroeger om de haverklap naar de Noordpool ging, zei ie, dat ie 'tnog wel eens erger had meegemaakt, en Halma zei, dat hij toen ouder was geweest dan drie weken en 7.5 pond, en hij voerde de Eskimokinderen aan ter verdediging, wat schipbreuk leed op Halma's gezond verstand. Er zijn oogenblikken, dat ik verbaasd sta over mijn eigen hersens wat betreft de gedachtes. Zoo ook toen. Ik kreeg een idee, dat gebaseerd was op de jongste zoon van onze chauffeur, die vier weken is. Dat kind was zoo sterk als een leeuw, volgens Mama, die erg goed is voor haar ondergeschikten en er ieder oogenblik heen gaat met een kip. Ik stelde voor dat kind naar de Engelsche dienst in de Stadion Kerk te sturen inplaats van baby Oats die geniesd had, want alle babies zijn hetzelfde, en geen mensch zou het merken. Na afloop kon nurse het chauffeurskind dan weer terug brengen naar de garage. Halma straalde. „Thérèse," zei ze, „als ouwe tante Hooghertinga ooit stérft, krijg jij haar robijnen medaillon—" Reginald was minder enthousiast omdat ie vond dat er iets oneerlijks in zat, en omdat baby Oats feitelijk een meisje was en het kind van de chauffeur een jongen, en omdat 'twel eens kon uitlekken. Maar Halma en ik sloegen alles dood en zeien dat je wat moest durven wagen voor het geldelijk heil van je kind en voor een historische porseleinverzameling, die anders toch maar nutteloos naar het Leeuwarder museum zou verhuizen. Enfin, alles kwam voor elkaar, met de chauffeur, en ook met nurse, die eerst ethische bezwaren had gehad. En tegen de avond arriveerden de geestelijke uit Aberdeen, en tante Hooghertinga in een geruite cape van marter en hermelijn. Maar laten we dadelijk beginnen met de kèrn, d.i. met de Stadion Kerk, of liever daarna. Die Zondag floot de sneeuw om de daken. Halma was zielsgelukkig dat baby veilig in haar wiegje kon blijven liggen, hoewel dat toch een beetje anders uitviel dan we hadden verwacht. Tegen het begin van de avonddienst verdwenen zij en Reginald met de geestelijke uit Aberdeen en tante Hooghertinga naar de Stadion Kerk. Nurse zou daarna komen met de valsche baby in lange kant, en ik beloofde thuis de wacht te blijven houden bij de echte. Een ingewijde naaister moest de Duitsche juffrouw en de keukenmeid op een afstand houden. Wat dat betreft ging alles prachtig, maar ondertusschen schijnt er in die kerk iets te zijn gebeurd in het binnenste van tante Hooghertinga, de geboorte van een fanatieke liefde voor het schaap, dat ze gedurende vijf schreeuwende minuten ten doop had gehouden. Ze was niet meer weg te slaan, en stond er op om ,,kleine Halma zélf in haar nestje te leggen", en nurse was zoo goed niet of ze moest met de tante en de verkeerde baby naar huis rijden, waar ik, niets kwaads vermoedend, naast de wieg zat om te worden afgelost. Het chauffeurskind heeft een vreeselijke keel, die ik al in de lift hoorde aankomen, en toen ze de hall binnen stapten, begreep ik dat alles verloren was. Ik wikkelde baby Oats in een deken en vloog weg door de tusschendeur van het bad op het moment dat de anderen de kinderkamer binnen kwamen. Mijn baby schreeuwde, maar de andere ook, en dat hief elkaar dus op. In de verte hoorde ik tante Hooghertinga praten over een gloeiende kruik, en haar ritselende beenen begonnen te loopen in de richting van de badkamer, die ik onmiddellijk verliet door er uit te springen op de gang met baby Oats in een rolletje onder mijn arm. De bloemwinkel had intusschen de hall volgehangen met groene slierten en lelietjes van dalen. Een heer, die er bij hoorde, stond met een scheef hoofd naar het effect te kijken. „Mag ik U wel feliciteeren", zei ie tegen mij. Ik verdween snel door de deur van een kamer, waar ik baby Oats, die stil was geworden, neerlegde in een leege spiegelkast. Toen kwamen de anderen thuis met de geestelijke uit Aberdeen. En Halma ging spoorslags naar de wieg, en ze zag niet eens dat haar kind valsch was omdat het onder een tulen gordijntje lag met geborduurde dingetjes in roze en wit. En nurse maakte waarschuwende gebaren achter de rug van de zittende tante, maar dat zag ze öök niet, waarmee ik maar zeggen wil, dat de stem van het bloed soms z'n mond houdt. En ondertusschen bleek het me dat ik in de logeerkamer stond, en uitgespreid op het bed grijnsde me iets ontzettends tegen: een paars-satijnen japon van tante Hooghertinga Ik haalde de slapende baby weer te voorschijn en duwde met mijn rug tegen de deur, waarvan de knop juist werd omgekeerd. Het was tante Hooghertinga die er in wou, maar ik stotterde dat ik iets had met een jarretelle, dat alles afzakte, vanzèlf; en zij zei: ,,Ga gerust je gang, lieve kind. Haast je niet", maar een tel later ging de tusschendeur van de badkamer open, en stak ze een veiligheidsspeld door de kier. Ik schoof, baby Oats pal voor me uitdragend, de gang op. Zij achter me aan. ,,Ik heb een speld", zei ze. In de hall stond iemand zich af te poeieren voor het doopmaal, maar het indirecte licht verdoezelde baby Oats tot een vormlooze massa. Ik liep recht door. Onverstoorbaar achter me aan kwam de tante met het stijve hoofd van een Fries. Ze dreef me de deur uit, de lift in, en ik begon te dalen. Toen ik uitstapte riep ze van boven door de leuning wat of ik wou, en dat ze een speld had, en baby Oats begon geluidjes te maken waardoor ik er ineens genoeg van kreeg. Ik stapte door de tochtdeur, en holde over de sneeuw naar ons huis, dat een paar blokken verder is. Baby Oats trapte twee voeten uit de deken en schreeuwde als een misthoorn, en ik bracht haar bij de vrouw van de chauffeur, die haar in een langwerpige mand legde op een afgeschut gangetje met benzinelucht, waar ze drie dagen is gebleven tot na het vertrek van de tante, die almaar liefderijk naast de wieg heeft gezeten van het verruilde kind, dat ze langzamerhand kon dröömen, en dat we niet meer durfden verwisselen, omdat ze lang niet gek was. Mijn vriendin heeft een zware tijd gehad door die geschiedenis. Maar met 't porselein en de rest is 't in orde gekomen. Van mij heeft tante Hooghertinga gezegd, dat ik iets had in mijn hoofd, iets verkeerds.... Ik geloof natuurlijk niet in duistere machten, hoewel ik me er voor de zekerheid nooit mee bemoei omdat je altijd ziet, dat juist menschen, die er niet in gelööven de ellendigste dingen meemaken. Toch is er laatst in het huis van oom Christiaan weer wat gebeurd. Het was Nieuwjaarsnacht, en 't begon met een houtwurm die een staartje had. Hij zat in een stoel van een vroegere grootpapa, die ze in mijn kamer hadden gezet omdat ze geen raad met 'm wisten. Je zag hem niet in het eerste begin, en later öök niet, maar hij tikte de heele tijd, en ik wist niet wat er tikte, en ik dacht aan astrale manifestaties, wat een nare gedachte is. Ik logeerde op die nacht bij oom Christiaan, die een vermolmd landhuis bewoont naast een gestorven dennenbosch, waar we ieder jaar oud en nieuw moeten vieren voor ons verdriet omdat mijn Papa eigenwijs is en niet breken wil met een ingekankerde traditie van elk ouwejaar opnieuw met de heele familie samen te scholen om de haard van mijn oudste oom, die automatisch vergroft door een huwelijk ver beneden hem met een zekere tante Marianne, die indertijd een obscuur meisje was waar niemand nog ooit van had gehoord. Mijn familie is natuurlijk heel goed, maar als je ze allemaal tegelijk ziet word je gek. Het wemelde dit jaar op Olmstein (zoo heet die ongelukkige ruïne) van neven en tantes met nurses en meegebrachte kinderen. Er waren ooms met opgeheven glazen, en een stokoude nicht in een kar. Ontzettend! Het huis barstte. En tante Marianne heeft evenveel initiatief als een eend. Er ging niets van haar uit dan oliebollen en appelbeignets en punch, de heele avond door, tot de klok begon en de tuinman buiten zich uitsloofde met claxons en een stukgegooide lampetkan. De eigenlijke nacht van die houtwurm begon om drie uur, na een saai souper met een afgezaagde kreeft. Ik lag boos in bed. Buiten woei de wind door de klimop en er was een plank die geluiden maakte. Toen tikte hij. 6 Ik zei tegen mezelf: „Wat daar tikt mag de hemel weten. In een huis als dit kun je alles verwachten. Er zijn menschen die booze geesten aantrekken, en hoewel booze geesten niet bestaan, is tante Marianne voor haar huwelijk }oost-mag-weten-wat geweest. Misschien heeft ze wel de kaart gelegd, en als je eenmaal connecties hèbt met het hiernamaals zit je er voor goed aan vast. — Ik vertrouw dat tikken dus niet. — Ik kan niet op de gang gaan staan gillen omdat: a) Ik me niet durf te verroeren. h) Ouwe nicht Bernardine in de balkonkamer dood zou gaan van de schok. c) Tante Hedwig alles naar den Haag zou overbrengen. Ik zal dus aan andere dingen denken, aan mooie dingen, aan goeie dingen, aan wat we dit jaar moeten doen om de wereld gelukkig te maken." Toen ik zoover was sloeg de klimop tegen het bovenraam, alle planken kraakten, een muis gleed uit op het tengel. Onder de spiegel aan de overkant zwaaide een rood nachtpitje met petroleum. De lakens waren klam en roken naar lievevrouwebedstroo en schimmel. De houtwurm tikte in mijn oor. Het was alles heel angstig, maar iemand als ik valt niet bij de eerste slag. Integendeel. Ik ging met mijn gedachten naar een hooger peil. Mijn verstand werd zoo helder als staal en ik zag alle gebreken in onze samenleving en wat er aan gedaan moest worden. Ik zag dat de menschen veel te slecht zijn door gebrek aan goedheid. Ik zag dat ik zelf öök wel es m'n plicht verwaarloosd had. Ik zag dat geld betrekkelijk is, en oorlog verkeerd. Ik zag dat revoluties verboden moesten worden. En meer zitplaatsen in de tram. En dierenbescherming. En opbouwende films zonder liefde. En minder menschen aan de deur met stofzuigers. En meer collectes. En minder honger. En meer naastenliefde. En een muziektent in de Jordaan. — „Iedereen heeft recht op geluk! , en ik besloot al mijn schoenen naar de vrouw van onze chauffeur te sturen die haar zooveelste baby tegemoet ziet. En ondertusschen tikte de houtwurm als een gek. Uren-dagen-maanden-jaren.... Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan. De houtwurm tikte en tikte, en mijn opvattingen werden almaar breeder, tot er iets gebeurde in het rooie nachtpitje en de kamer donker werd met alleen dat stille geluid op de achtergrond. Een koude tochtvlaag voer door de kamer. Ik werd opeens ijskoud. Het was of er iets dreigend op me af kwam. Alles heeft z'n grenzen. Ik nam de dekens en gooide ze weg, sprong door de deur, en vloog gierend over de zwarte gang, die even later verlicht werd door tante Marianne, die onsamenhangend van schrik uit haar kamer vloog. En toen kwamen ze allemaal. Tante Hedwig in 't flanel, en ouwe nicht Bernardine zonder gebit, en mijn witte Papa en Mama uit een zijtrap, en oom Ghristiaan in een deken, en een paar gestreepte ne- ven, en nurse met kruipennen, en een oudoom met bijna niets. En ze staken kaarsen aan en zeien dat ik gedroomd had van de kreeft. En Mama haalde m'n kimono met 't oog op de aanwezige mannen, en ik rehabiliteerde me door zoo maar in 't wilde weg iets te zeggen van een gestalte die ik over de kiezels had zien sluipen langs de lantaren van de stal. Toen ie dat hoorde nam oom Christiaan een geweer, en alle mannen trokken sokken aan met schoenen en kwamen door de oprijlaan van de regen in de stal, waar ze tot mijn ontzetting inderdaad iets vonden, een bedelaar, die zei dat ie daar al maanden lang gelegen had ('s nachts). Wij keken door het raam van ouwe nicht Bernardine en zagen de terugtocht in 't licht van de openstaande hall. De bedelaar liep in een gesticuleerende kring en droeg een trompet. Onze mannen hadden zaklantaarns en wandelstokken. „Wat een groot geluk", zei Mama, „Lieveling, wil je broom?" „Ik begrijp 't niet goed", zei ik rillend, want t is erg gek als iets gefantaseerds ineens écht wordt, maar toen hield ik verder mijn mond, omdat ik voelde dat het lot me gunstig was geweest en ik de plicht had daarvan te profiteeren. De bedelaar zat op een plas van zijn eigen modder in de hall. Hij droeg een stucadoorsbroek met een gescheurde regenjas, en hij had een ongeschoren baard, en wal-oogen, en een verwilderd vet hoofd met haar. „Ik slaap daar 's nachts", zei ie. „Overdag maak ik muziek." „Dat is een strafbaar feit", zei Papa snuitend. „Op die manier," zei ouwe nicht Bernardine zonder gebit, „op die manier zou er geen stal meer veilig zijn. Slaapt meneer zélf in een stal? Slaap ik in een stal? — Foei!" Tante Marianne, die heelemaal van rood ratiné was, mengde zich in het gesprek met zenuwdruppels voor de dames. „Kan ik weg?" vroeg de bedelaar brutaal, maar Papa zei: „Dat gaat zóó maarniet. Eerst politie! Dan zullen we verder zien." De hall van Olmstein bestaat uit eiken planken. De petroleumvlammen langs de kant wapperden in de tocht. „Breng me naar bed", zei ouwe nicht Bernardine. „Ik vat kou." Ze werd eerbiedig omhoog geleid met een warme kruik, waarvan de bedelaar gebruik maakte om weg te schieten door de glazen achterdeur naar de moestuin. Mijn Papa greep een punt van z'n jas maar 't mocht niet baten. De man rende langs het pad, passeerde de boerekool, en verdween in de duisternis. De honden, die we later op 'm loslieten, waren beesten van niets, maar z'n trompet hebben we met daglicht gevonden in een plas. De rest van de nacht heb ik doorgebracht in een aangrenzende kamer naast nicht Bernardine, omdat 't onverantwoordelijk is als een oude dame lang alleen blijft. Wat de houtwurm betreft, die is 's morgens aan het ontbijt ontmaskerd toen ik terloops zei dat er iets was geweest dat me hinderde. „Ouwe meubelen", zei tante Marianne. „Ja," zei ik, „natuurlijk " „Is er nog nieuws van dat individu?" vroeg nicht Bernardine. En Papa zei dat de veldwachter juist bezig was de stal te doorzoeken voor een spoor, en toen kwam ie de hall binnen, en we gingen er allemaal heen, en hij legde de buit neer, die bestond uit een halve kam, een boterham met kaas, en een vies stukje zeep, wat allemaal in een ouwe krant had gezeten, die Papa voorzichtig verder openvouwde voor nadere aanwijzingen. We hingen allemaal over zijn schouder. „Een schunnig blad", zei Mama, met 't oog op 't plaatje van een erotische vrouw in een zwempak. Papa sloeg weer om. „Viesl", riep ouwe nicht Bernardine. Toen opeens moest ik een stoel grijpen. Mama hing onhygiënisch dicht op het papier, en werd langzaam blauw, maar Tante Hedwig, die de beste oogen heeft van iedereen, had alles al gezien. „Dat is Thérèse", riep ze schril, en ze wees naar de krant, waar naast twee vetvlekken de illustratie stond, die de platina manucure me indertijd al had laten zien onder het roestblond- procédé: Ik met een opgeheven glas tusschen de uitgekleede kannibalen van het feest. Ik heb „Fotomontage!" gezegd, maar ze wisten wel beter. Het huis van oom Christiaan heeft altijd iets vijandigs voor mij gehad, wat dikwijls het gevolg is van één enkel verkeerd element, dat de harmonie verstoort en het booze aantrekt. „Soms leenen sommige menschen zich tot werktuigen van 't kwaad...." zegt Waldo Trine. Ik vertrouw tante Marianne niet Wat de bedelaar betreft, die is nooit meer terug gekomen. We hadden alleen zijn trompet. Die heeft Papa als trofee boven de ingang gehangen, aan de binnenkant. HOOFDSTUK III OVER MEZELF EN DESMOND Desmond is te dik, wat onze verhouding altijd in de weg heeft gestaan, vooral in het begin toen ie als gezant van over de 200 in mijn leven kwam. Gezanten hebben over het algemeen iets sluws. Ik heb er verschillende mee gemaakt, maar Desmond Knal spande meteen al de kroon. Hij was toen ie in mijn leven kwam eigenlijk nog maar pas een soort gezant, iemand die mettertijd gezant kan worden, een diplomaat die als volontair op allerlei buitenlandsche dingen zit en verwikkeld wordt in de ingewikkeldste verwikkelingen. Hij hing, geslachtelijk gesproken, samen met de lieve, oude Gravin Knal van Hoevelaecke, en hij was pas terug uit Londen en woonde tijdelijk op de flat van een vriend, die wou dat ie weg was. Zijn familie liep terug tot veertienhonderd nog wat, en ook uit een gèldelijk oogpunt was er niets op hem aan te merken. Maar ik stootte me onmiddellijk al aan zijn verkeerd figuur, een te dik figuur zonder lijn, iets dat over het algemeen erg opvallend werkt. Bovendien droeg hij de pels van een bever met een hoedje, waardoor hij sprekend leek op een bal gehakt. Mijn Papa had hem een dag na zijn aankomst ontdekt op de sociëteit, waar ie rondliep met de ouwe meneer van Naeldwyck, en toen eenmaal gebleken was dat zijn Papa vroeger iets uitstaande had gehad met een oom, nam ie 'm onmiddellijk mee om te eten, waardoor een hechte band ontstond tusschen hem en ons huis, dat ie plat liep. En bij verschillende gelegenheden zag ie mij in verschillende jurken, en hoewel je van een gezant toch zou mogen verwachten dat ie wat gewénd is, werd ie volslagen krankzinnig, wat mijn Papa aanwakkerde. En mijn Mama (die een moeder is, en een vrouw) deed haar best verstandig te spreken, en ze zei tegen de dikke Desmond dat ik nu eenmaal voelde dat ik niet gelukkig kon worden met een hoogstaand mensch zooals hij, en dat iedereen zijn kruis heeft, en dat je dat moet dragen, en dat dat jammer is, en dat er andere meisjes zijn, en dat ie een man moest wezen als een held. Maar Desmond trok er zich geen spat van aan en bleef komen uit diplomatieke overwegingen. Toen ging mijn immoreele Papa zich met het feit bemoeien en had de brutaliteit om Desmond onvoorbereid op het tapijt te gooien. „Thérèse," zei ie, „ik zal me er natuurlijk niet in mengen, maar in dit geval had ik toch graag dat je die man nam. Hij heeft wijdvertakte ouders gehad, en hangt samen met allerlei gedelegeerde commissarissen en oliemenschen en speciale vergunningen. Van een broodstandpunt bezien is ie onbetaalbaar. Voor mij." Ik wist toen nog niet wat ik later doen zou, en ben verontwaardigd rechtop gaan staan, en heb ge- zegd dat ik höögere verwachtingen van een huwelijk had dan een misselijke oliebron, en mijn Papa, die eigenlijk maar zoo'n beetje in het wilde weg wat had gezegd, redde zijn figuur door te zeggen: ,,Zwijgl", en ik zei dat mijn Papa een souteneur was, en mijn Papa verslikte zich in zijn rook, en ik dreigde met hysterie, en toen liet ie Desmond met een vloek schieten omdat 't onverkwikkelijk werd. Maar bij de eerste de beste gelegenheid stond ie weer voor mijn neus. Ik was langzamerhand erg koud geworden, en toen ie z'n hoed stond af te nemen op een hockeywedstrijd waar ie was omdat ie wist dat ik er was, ging ik met mijn rug het achterste voren over een hekje hangen om hem niet te zien. Na afloop echter zat ie me stralend op te wachten achter de kachel in het clubgebouw. En hij zei dat ie me thuis zou brengen, en ik zei dat ik niet naar huis ging maar naar Betty, en hij ging mee naar Betty, die er niet was, en van Betty naar Gravin Knal, die toen al dacht dat het er door was (onze verloving), en van daar met de kous op m'n kop naar huis, mèt hèm, wat als gevolg had dat ie bleef dineeren bij mijn verrukte Papa, die hem natuurlijk weer dadelijk met vergulde oogen neerzette naast mij in bruin velours en bloedkoralen. Nu zou ik al die kleine, persoonlijke dingen niet zoo uitspinnen als ik er niet mee wilde zeggen dat alles veel normaler zou zijn verloopen als mijn verblinde vader me niet aldoor met Desmond aan mijn hoofd had gezeurd, waardoor ik overspannen raakte en er iets gebeurde dat de vrouw van de Waalsche predikant weer stof tot laster heeft gegeven. Mijn Papa vöèlt 't wel. Hij heeft me het Zuiden aangeboden. Voor een maand. Maar ik denk dat ik zal besluiten op een two-seater. En nu verder. Na die ongelukkige avond was Desmond eenvoudig niet meer te houden. Hij hing de godganschelijke dag aan de telefoon of sleurde mij voor zijn pleizier door de stad. Hij stelde me zonder de minste aanleiding voor aan een ingedroogde tante in de buurt van Aerdenhout. Ik kon geen stap verzetten of hij dook op. Hij deed niets dan dansen. Hij kwam overal waar ik kwam, en iedereen voelde dat het wat wérd tusschen mij en de dikke diplomaat, tot ik op een plotselinge dag, door 't dolle heen van mijn opgekropte zenuwen, inwendig ontzettend in opstand kwam en besloot me niet meer met hem te vertoonen. Ik had voor 's middags een afspraak met een Weensche bariton in een dingetje met tonnetjes. Maar zoodra ik die morgen mijn hoofd boven water stak, lag er op de ontbijttafel iets van Desmond. Hij schreef dat ie kwam. Over een uur. Of èèrder. Ik at in razend tempo m'n grape-fruit omdat Mama er op stond, maar voordat ik nog tijd had gehad om stil weg te sluipen stak z'n impertinente gezicht al door de deur. ,,Ik kom je halen", zei ie. ,,Het heeft gesneeuwd. Buiten. Er zijn prachtige winterlandschappen in de omgeving." Ik was evenwel vast besloten niet mee te gaan, bovendien dacht ik er niet aan om de Weensche bariton op te offeren, en ik zei dus nee, dat ik uit de stad moest, met een trein. Mama legde een stuk toast uit haar vingers en keek me aan, maar ik gaf haar een trap en toen zei ze: .Jammer", en at door. Desmond trok een stoel bij de vlammende haard. ,,Ik blijf', zei ie. ,,Voorloopig. Je hoeft niet met de trein. Ik zal je brengen in de wagen." Maar ik zei, dat ik te vèr moest, en hij zei: „Höè ver?", en ik bedacht maar wat en noemde Parijs, en Mama staarde verbaasd in haar ei, en Desmond had even een uitgerekt gezicht van teleurstelling. We namen afscheid voor drie dagen, en als ie me in die tusschentijd ergens zag zou ik altijd kunnen zeggen dat ik een telegram had gekregen. Nadat Desmond weg was, ging ik met m'n haar naar Madame Elisabeth, en toen ik terug kwam zat ie voor 't raam op me te wachten om me weg te brengen naar het station. En op m'n kamer lag een lange enveloppe van de bariton, dat ie een blinde darm had. En Desmond stond onder aan de trap te schreeuwen waar m'n koffer was, en alles kwam tegelijk, en ik holde naar de kamer van mijn ouders, waar mijn Papa dien dag jicht had, en ik gilde dat ze me de dood in dreven, en mademoiselle zette de radio hard aan, en 't werd een vreeselijk lawaai, tot Papa er bovenuit donderde en zei dat zijn eer eischte dat ik nu ook inderdaad naar Parijs ging, en hij gaf me een chèque, en Mama gaf me het adres van Amélie van Naeldwyck, die daar zit om gedichten te maken, en mademoiselle gooide een pyjama in m'n koffer of dat 't eenige was waar ik behoefte aan had, en omdat de bariton toch was afgesprongen, verdween ik voor drie dagen, en ik voelde dat dat eventueel een praèhtige wraak was op Desmond, die door zijn politieke loopbaan niemand ooit meer geloofde en waarschijnlijk gedacht had mij in het nauw te brengen met z'n wegbrengerij. Hij zette me in de Pullman en bleef wonderlijk kalm, öök nadat ie met me wegreed. Hij stond in z'n beverhuid naast een gele reclameplaat en woof met een paarse zakdoek tot ie een stip was geworden. Een verrukkelijk gevoel van bevrijding steeg me toen naar de keel, want ik was nog nooit allèèn naar Parijs geweest, en ik dacht aan een afgesneden oom, die daar tegenwoordig de beest uithangt, wat zijn zaak is, terwijl een machtige zelfstandigheid mij doortintelde. Ik zou de wereld om m'n pink draaien, en hoeden koopen, en uitgaan, en m'n afgesneden oom zou me overal introduceeren, en Desmond was ik kwijt. Tegen middernacht reed ik het met lampen verlichte station binnen. Ik stak m'n hoofd door 't ruit voor een kruier, en wandelde achter hem aan naar het contrölehek. Toen ineens verstarde ik. Achter het hek, zwaaiend met al z'n armen, volkomen rond in z'n beverhuid, stralend en wuivend met een paarse zakdoek stond Desmond. Hij greep mijn hand, en op dat oogenblik moet de vrouw van de Waalsche predikant, die om de haverklap in Parijs zit waar ze niets te maken heeft, ons hebben gezien — Desmond lachte extatisch. Uit de zak van zijn bever staken drie rozen. „Voor jou", zei ie, en hij gaf ze me, en ik pakte alles verdwaasd beet, en hij rammelde verder als een opgewonden machine en zei dat ie was komen vliegen, omdat vliegen vlugger gaat dan rijden, „om je op te wachten " Brooddronken reed ie me in een taxi naar 't adres van Amélie, waar ik afstapte als een geslagen hond. „Tot morgen", zei ie. „Om negen uur. Of eerder." Enfin, Parijs dreigde volkomen in het water te vallen, en ik begon dus met een fooi voor de concierge om Desmond weg te houden, wat haar inderdaad gelukte omdat Fransche concierges veel intelligenter en dankbaarder zijn dan gewone. Toen had ik alleen nog maar mijn gastvrouw, Amélie van Naeldwijck, als struikelblok. Amélie is dichteres, en ze kan enkel maar goed dichten als ze onder de adem is van Montparnasse, en ze zat juist midden in een zwaar sonnet waarmee ze zich ieder oogenblik afzonderde, wat ik erg trof omdat ik daardoor meer vrijheid had als logé zoodat ik overal heen kon met een witte Rus, die een vriend was van mijn afgesneden oom, die ergens in Neuilly een flat heeft ingericht om zich uit te leven, wat erg tegenvalt, terwijl ik en de concierge ondertusschen doorloopend met succes intrigeerden tegen Desmond, die de deur plat liep met achtergelaten bloe- men, wat allemaal zoo opwekkend en spannend was, dat ik na drie dagen mijn terugkomst telegrafisch uitstelde. Nu kunnen mijn ouders, wat mij betreft, altijd volkomen gerust zijn over mijn toekomst en mijn gedrag ten opzichte van mezelf. Ik ben lang niet gek. Maar dat gelooven ze niet (uit liefde), wat erg lastig is. En toen ze mijn telegram kregen verwachtten ze meteen het ergste, en telegrafeerden terug. Ze werden ongerust over de mentaliteit van m'n omgeving, en herinnerden zich hun eigen jeugd wat ze er bijna toe bracht onmiddellijk op een trein te springen. Mama tobde vier kantjes over mijn afgesneden oom; dat ie slecht was en bekend als de bonte koe (wat ie wel zou willen!), en dat 't dom van me was om met hem naar de opera te gaan waar iedereen me zien kon, en dat een jong meisje zich ook moest hoeden voor de schijn des kwaads. En wat Amélie betreft: dat ze haar niet begréép met haar duistere verzen die ze even goed thuis kon maken als in Parij s. Dat daar een reden voor was... Wélke reden ?... Dat ze Amélie niet vertrouwde! — En het eenige dat ik juist altijd op Amélie tegen heb gehad, was dat ze zoo goéd te vertrouwen is. En mijn afgesneden oom is gewoonweg onbegrijpelijk fatsoenlijk, met als eenige uitspatting een platonische vriendschap tusschen hem en een ondergaande ster van de Opéra Comique. Nee, wat dat betreft was het me erg tegengevallen, wat dan ook wel de reden zal zijn geweest dat ik de witte Rus met beide handen beet greep. Ik schreef toen kalmeerend naar huis dat ik nog een week moest blijven met het oog op een nieuwe taylor made die ik moest afpassen bij „Pierre et Paul''. Ondertusschen waren Desmond, de afgesneden oom en Amélie op het tweede plan geraakt. Ik en de witte Rus zaten overal tegelijk. We hingen van vroeg tot laat op allerlei hooge krukken. Ik liet mijn haar weg knippen en kocht een schuine béret met een roode sjaal. Er begonnen al obers en menschen te zijn die me kenden. Ik zei dat ik danste (in Holland), en er was een opgeschroefde heer die iets aan me opdroeg, en een beeldhouwer in de geest van Van Dongen wou m n hoofd hebben, en er waren twee Italiaansche meesters, die elkaar naar aanleiding van mij in het haar vlogen tusschen de omgevallen tafeltjes van de Rotonde. Het was een heerlijke tijd, tot er een ultimatum kwam van mijn gekke ouders. Ze zouden zich niet verzetten tegen de taylor made mits ik bij Amélie weg ging en mijn intrek nam bij de Mama van Colette Camembert. Het adres was er bij en nog een paar geldelijke bizonderheden waartegenover ik machteloos stond. Colette Camembert was de dochter van een moeder die indertijd als meisje getrouwd was met een man waarvan ze na afloop scheidde omdat ze zich vergist had. De moeder van Colette had vroeger samen met de mijne in Genève op een pensionaat gezeten, waardoor een diepe band was ontstaan voor het le- ven. Zij en Mama hadden elkaar nooit uit het oog verloren, en hoewel er een verschil in vaderland bestond omdat de moeder van Colette uit Parijs kwam, zijn ze daarover heen gestapt door een intieme correspondentie, die eindigde met hun huwelijk. Ze waren achtereenvolgens bruidsmeisje bij elkaar, waarvan de foto's in de waschtafella liggen op de logeerkamer. Later stuurden ze wederkeerig babykiekjes van Colette en mij nadat we geboren waren. En eens op een keer toen ik vier was, kwam mevrouw Camembert, die over 't een en ander in de rouw was, bij ons logeeren met een geplisseerde kap waaraan iets wapperde van zwarte voile linon. Ze bracht Colette mee, van wie ik me alleen nog maar een rond, rood vilthoedje kan herinneren en een ouwelijk kralen taschje aan een ketting. Mevrouw Camembert schijnt iemand te zijn geweest met een uitgesproken sex appeal, volgens de beschrijving van Mama met wie ze zich verdiepte in het verleden. Ze haalden samen allerlei dingen op, tot Papa automatisch avances deed in een bepaalde richting waardoor alles uit elkaar plofte. De moeder van Colette, die overigens volslagen onkundig was van haar eigen s.a., verdween binnentijds met het roode-vilthoedkind via Brussel, wat de vriendschap geen goed heeft gedaan. Maar schriftelijk is er altijd iets blijven bestaan, iets moois. En als je hoorde hoe Colette werd opgevoed werd je er ellendig van, want die mocht nergens alléén naar toe, maar altijd met z'n tweeën (waarvan één haar 7 moeder), wat een hondeleven moet zijn maar erg safe voor de moraal. En toen ik al lang zelfstandig was door een huissleutel, liep de arme Colette nog rond met haar Mama als blok aan haar been, en de mijne dweepte erg met een dergelijk Parijsch milieu en zei dat de moeder van Colette hoog stond, en 't heeft me jarenlang boven het hoofd gehangen er naar toe te worden gestuurd voor m'n uitspraak. Dit alles was nu echter al lang geleden. Ik voelde me zielsbenieuwd hoe de arme Colette er uit zou zien, en, daar ikzelf moreel sterk genoeg stond, besloot ik het voor een dag of wat te probeeren. Ik verdween tegen de avond bij Amélie, en reed naar het magistrale huis van Mama's vriendin. Toen ik daar aankwam bleek ze echter gestorven te zijn. Ze had een half jaar terug iets vergiftigs gehad in Monte Carlo, waardoor Colette alleen was achtergebleven in de ouderlijke woning. Ze zou dadelijk thuis komen. Of ik zoo lang wilde wachten in een kamer. Er stond op de derde étage een leege suite voor me ingericht. Het meisje was in bruin linnen met een tulen vlinder en veel kant. Ik ging zitten op een roodsatijnen canapeetje met krulpooten. Boven mijn hoofd was een grammofoon en geschuifel als van dansende beenen. Iemand stak een geverfd hoofd om de hoek. Voor 't raam stond een langwerpige, zilveren auto te toeteren. Er werd iets gegild van boven naar beneden, en heel in de verte was het gerochel van een wegloopend bad. Het werd donker buiten. In de kamer waar ik wachtte brandde iets kristals met vergulde slierten. Er zaten zeven boudoirpoppen in mijn naaste omgeving, en ik herinnerde me met eenige verbazing dat Mama zei dat de Camembert's een bibliotheek hadden van Homerus en Voltaire, en dat ze godsdienstige oefeningen deden met een perkamenten familiebijbel, en dat ze Beethoven bij kaarslicht op de vleugel lieten spelen, en dat er nooit een druppel werd gedronken of gedanst. Toen woei Colette binnen in een verregaande staat van opwinding met vuurrood haar en een blauwe vos en de rest, en ze vloog me naar m'n hals en riep: ,,Quel plaisir de te voirl", en ze praatte rad en overslaand, en ze rook naar fougère en whisky, en ze zei: „Zutl Zut!" en allerlei andere dingen, en ze sleurde me mee naar de grammofoon waar een bartje was ingericht en een dansvloer waarop individuen dweilden op de tonen van Jack Hylton. „Ma vieille", zei Colette. „Ik heb hier wat vrienden. Iedereen is welkom. Plaats genoeg", en toen werd ze ineens erg ongerust over het feit dat de Spaansche danser dezelfde suite had als ik, waar ik misschien bezwaar tegen zou hebben, maar de Spaansche danser bleek al met een model in een soort buffet te zitten naast de restanten van een kip. Dien avond heb ik de witte Rus geïntroduceerd, die is blijven logeeren op de roodsatijnen canapé met de krulpooten, nadat ie zich in rumoerig gezelschap had afgezonderd met een wederrechtelijke roulette. Er was ook cocaïne en absinth, wat ik principieel ongezond vind. Op mijn suite zat nog een Engelsch meisje dat iets wilde beginnen met de Sorbonne. We hielden de deur op slot omdat er zoo veel menschen waren die zich vergisten met de étage. Alleen de eerste nacht lieten we een juffrouw binnen, die op de gang stond te gillen om haar kleeren. Ik heb die heele week geen seconde gehad voor de taylor made, en op Zaterdag viel de concierge bij Amélie door de mand met mijn adres, waarna Desmond nog diezelfde avond met vliegende zeilen naar me toe reed in 't huis van Colette, waar ie me in de kelder verraste met twee negers, die alcohol stookten uit een geconstrueerde machine door toedoen van gewone maïs. Ik gaf hem alleen een hand, maar in m'n hart vreesde ik dat alles nu uit zou zijn omdat hij mijn ouders langs een politieke omweg opmerkzaam zou maken op alles wat er veranderd was achter de doode rug van mevrouw Camembert, waarom ik onmiddellijk met hem terugging langs de keldertrap naar boven, waar ik erg mijn best deed hem te interesseeren voor het aanwezige voedsel en de roulette, wat altijd snaren zijn die dadelijk bij hem resoneeren, zoodat hij 's nachts om drie uur nog zat te verliezen na eerst allerlei zware dingen te hebben gebruikt, wat me echt gelukkig maakte omdat hij mij nu niets meer zou kunnen verwijten, wat ik allemaal alleen overdacht in mijn ongesloten kamer, waar ik sliep met mijn oogen in de Parijsche nachthemel. Desmond heeft beneden drie nachten op de canapé met de krulpooten gelegen, waarna ik uit mezelf met hem naar Holland terug ben gegaan omdat er niets meer aan was op die manier. Waarna de vrouw van de Waalsche predikant haar mond open heeft gedaan om te zeggen dat ze 't begin van onze idylle had meegemaakt op 't Parijsche perron. En je kon zöö zien, dat ze de ellendigste dingen dacht, en Mama wilde alles de kop indrukken met de klank van de naam Camembert, wat verkeerd uitviel omdat de vrouw van de Waalsche predikant van alles daar op de hoogte was door een schoonbroer, die de cognac leverde aan Colette. Ze begon toen anoniem te spreken over een „perceel", en een „avontuurtje", en al dat onverdiende slijk bracht mij en Desmond toch nader tot elkaar, waar hij handig misbruik van maakte door mij eenigszins te binden in weerwil van mijn pertinente afkeer van zijn gewicht, dat ie trachtte te overwinnen met vermageringstabletten, die de eerste bouwsteenen waren voor een eventueel gezamenlijk geluk. De geschiedenis met Desmond Knal is toen langzamerhand steeds ernstiger afmetingen aan gaan nemen. Twee maanden na Parijs is hij op hooge pooten terug gekomen uit Bad Badenberg, waar hij me bedrogen had. En ik zei: „Desmond! Hoe kun je me dat aandoen!" Maar hij was theoretisch gesproken te gelukkig om uit zijn oogen te kijken omdat ie me terug zag. En omdat Gravin Knal in die tusschentijd overal onze verloving had staan uitbazuinen, was er geen verwikken of verwegen meer aan, zoodat de kogel toen in weerwil van alles definitief door de kerk is gegaan. En bij nader inzien ben ik niét ongelukkig, alleen zijn gewicht staat nog steeds tusschen ons in als een schaduw. Ik zal de voorgeschiedenis nog even uit elkaar rafelen voor een goed overzicht, en omdat Freud óók zegt dat dat beter is. Van nature was ie me eigenlijk altijd te dik geweest, maar omdat ie goede familie had met een hoopvolle toekomst, en omdat ie zich voor mijn pleizier al had laten afvallen, en omdat de vrouw van de Waalsche predikant aldoor maar kwasi-guitig op Parijs bleef hameren, en omdat het einde van ieder vrouwenleven tóch een verloving is, had ik ,,ja" gezegd op een avond in het Ritz. We zaten midden in een souper na een vreeselijk zware huldiging van iemand, die tachtig jaar lang had tooneelgespeeld. Ik zal die avond nooit vergeten. Het was vol in het blauwe zaaltje van het Ritz. De tafeltjes waren versierd met een nieuw soort paarse bloem die uit Hongarije komt in een mandje. De menschen waren dezelfde menschen van de schouwburg waar we de heele tijd al tegen aan hadden zitten kijken, met dezelfde japonnen en dezelfde mannen. Menschen die je bij alle gelegenheden tegen het lijf loopt. Een écru dame en een heer met pukkeltjes, die ik zou kunnen uitteekenen. En ritsen andere heeren, die je altijd overal weer ziet opduiken, met vrouwen en meisjes, die je langzamerhand kunt dróómen. En ik dacht, dat het leven eentonig was, en somber, en dat we allemaal in een lang gareel liepen, op een rij, als de Wolgasleepers Desmond knikte begrijpelijk. De sleur van mijnleven maakte me onnoembaar bedroefd. De Veuve Cliquot gaf niets en ik staarde mat naar het leege gedoe van de heer met pukkeltjes, die een sigaret gaf aan de dame in het écru. Ik zie Desmond nog knikken. „Humbug", zei ie, welk woord ons dichter bij elkaar bracht. En ik werd heel openhartig met betrekking tot het tachtigjarig jubileum en zei: „Zoo'n mensch — want de persoon van het jubileum was een dame — zoo'n mensch moet een tegennatuurlijk leven hebben geleid. Een vrouw heeft méér plichten dan de planken." Desmond legde zijn meloen-ijs neer, en keek me aan. „Wélke plichten?" fluisterde ie vol verwachting, en ik vroeg om sodawater en zei: „Haar man", wat hem zóó ontroerde dat ie mechanisch verder at met schil en al. Enfin, het was een heel mooi en teer moment toen ie me ten huwelijk vroeg achter de rug van de ober om. Dat had ie trouwens al méér gedaan, maar nu voelde ik een geestelijke band, en hij leek magerder door een rok, en ik zei dus: „ja" met een onhoorbaar knikje, waardoor hij straalde als een bruut, en dwars over alles heen mijn hand greep, waar het dessertmes nog in zat. Hij zei: „Liefste—en ik zei: „Op één voorwaarde." Ik zei het lachend, maar de ernst zweefde boven alles uit als een paal boven water. Het was een pijnlijk onderwerp, maar ik vócht voor mijn geluk en zei, dat ik me niet wilde binden aan iemand van 100 Kilo, dat er minstens 50 af moesten, dat 100 te veel was voor een diplomaat die z'n carrière nog moest beginnen, dat alle diplomaten béénig zijn (bijvoorbeeld Chamberlain en Colijn), dat 't leven nog zooveel móóiers had dan eten, en dat ie een kuur moest gaan doen in Bad Badenberg op de grens van Hongarije. Desmond was op dat oogenblik tot alles in staat. Hij accepteerde de kuur met beide handen, en ik voelde, dat ik hem met liefde zou kunnen leiden in de richting van het onmogelijke. Hij bracht me ónder de orchideeën thuis, en kwam gedurende de volgende dag met een opgewonden hoofd terug. Hij zoende en zong en was brooddronken van geluk, en deed of er geen Bad Badenberg bestond. En hij wilde meteen ringen hebben, en kaartjes, en de rest. En het enthousiasme van mijn glimmende ouders had iets onwaardigs, en het enthousiasme van Gravin Knal — als tante van den bloede — uitte zich in een ramsleeren familie-album, en Desmond — die gelukkig een wees is — sleepte me naar het kerkhof om z'n ouders te zien, en van Ratburgh — die 't wist zonder dat iemand 't 'm gezegd had — gaf me een wetenschappelijk werk met ,,Wenken voor Jonggehuwden", wat op z'n zachtst uitgedrukt onnóódig was, en mademoiselle maakte ons allemaal ziek van de lucht door het huis te versieren met drie bossen fresia's, wat allemaal plaats greep in twee dagen tijds na het tachtigjarig jubileum. Op de ochtend van de derde dag overzag ik de situatie in het bad. De slag was gevallen. Aan mijn linkervinger zat Desmond's ring: een familiestuk met saffieren en een omgekrulde slang. Officieus was ik bezweken, maar 't officieele gedeelte en de kaartjes zou moeten wachten. ,,Eerst Bad Badenberg", zei ik tegen mezelf. „Dan zullen we verder zien." Een paar dagen later reisde Desmond af naar de grens van Hongarije. Toen volgde een schriftelijk gedeelte. Hij hield me op de hoogte van z'n kuur, die erg ingewikkeld was. De heele dag zat ie in een of ander bad. Hij leefde hoofdzakelijk van verdunnend water, reed op paarden, en ging tweemaal per week met niets aan naar een weegschaal. De kaartjes stuurde hij mij als controle op het proces. Op het eerste kaartje woog ie 101 kilo, wat me door de ziel sneed. Maar het tweede kaartje was een pond lichter, en zoo ging het door in afgaande daling tot en mèt honderd pond. Toen het zoo ver was liet ik me wegen op een stoel in de apotheek en kwam tot de onrustige ontdekking, dat ik persoonlijk méér woog dan Desmond's laatste kaartje. Ik schreef dus onmiddellijk, dat ik 'm aanraadde alles stop te zetten, wat ie dééd. De avond voordat ie terug kwam zat ik een uur lang te mijmeren op mijn ledikant. Desmond had een heel goed voorkomen als je het vet weg dacht, wat nu het geval zou zijn. En een diplomatieke toekomst. Hij was nu nog plaatselijk gebonden aan een geheim lichaam, maar na afloop lag de buitenwereld voor ons open. We zouden aan vreemde hoven eten. En mijn foto zou in de Sketch staan, en in de Fransche pers. En als vrouw van een diplomaat gaat er een groote invloed van iemand uit, en ik voelde me volkomen in staat het lot van Europa te regelen via mijn man, en ondertusschen klopte ik de crème in het vel van mijn hoofd op de maat van de gangklok. Het roze licht viel op Desmond's opgeblazen foto naast de lavendelflesch. Ik viel in slaap met een droom van de koning van Engeland, die naast me zat. Ik heb Desmond van de trein gehaald. Hij stapte uit de Pullman als een spookverschijning, en ik keek hem aan en zakte door de grond, maar hij greep mijn arm en een kruier, en duwde alles door de controle naar buiten. „Vooruit dikkert", zei een jongetje met haast. ,,Je hebt me bedrogen", fluisterde ik schor. „Natuurlijk", zei hij. „Wat dacht je dan?" En in de auto vertelde ie, dat ie werkelijk in het begin was afgevallen. „Ruim een pond", zei ie, maar toen was ie bewusteloos geworden van de honger in het Kurhaus, en hij had wel hier en daar een bad genomen, maar tenslotte het voedsel, en de rust „Je kunt geen ijzers met handen breken." „Die kaartjes ?" stamelde ik. , Ja," zei hij, „die waren van iemand anders", en hij legde uit dat dat nog een heele zorg was geweest. Het was een groote desillusie, en als Gravin Knal onze a.s. verloving al niet overal had rondgestrooid, had ik niet ingestaan voor de gevolgen. Nu echter kon ik alleen maar een uitstel van zes maanden eischen voor de ontvangdag en 't versturen der kaartjes. Hij heeft me intusschen een spontaan collier gegeven, dat in een safe moest liggen van de waarde, waarmee ik maar zeggen wil, dat zijn karakter zoo gek nog niet is. Maar waarmee ik óók zeggen wil, dat er geen vreugde is zonder doornen en geen doorn zonder vreugde. Ik nam me voor hem met liefde te leiden. Hij maakt nu gymnastiek en eet noten. Desmond doet uit den aard der zaak alles voor me, en omdat ie in Maart weer vèr over de 200 was, voelde ie uit zichzelf wel, dat er wat aan gedaan moest worden, wat ie dèèd door zich te laten inschrijven op alle wedstrijden zonder er iets van te kennen, zoodat ie altijd overal in het eerste begin al geslagen werd en op een bankje moest zitten wachten op 't eind. Desmond wijdde zich hoofdzakelijk aan tennis, omdat dat een individueele sport is, die je speelt in singles en niet in elftallen, zoodat er geen gedupeerde slachtoffers voorkomen onder medespelers. Desmond zat dus gedurende de lente veel op tennisvelden ter vermagering met een matig succes van een ons per week. En toen het weer zachter werd, trok hij z'n pantalon uit en ging khaki shorts koopen. wat hem niet flatteerde door 't dikke model van z'n zichtbare knieën, wat ik 'm zei, waar ie zich niets van aantrok. Maar later heeft hij spijt gekregen toen het te laat was en hij de orde van St. Jaguar reddeloos verloren had, wat altijd het geval is als je niet doet wat een ander zegt. Nu heeft Desmond uit den aard der zaak als diplomaat een uiteenloopende loopbaan op de gekste ambassades, waardoor ie eens, tegen Pinkster, met een gesloten actetasch naar Spanje moest, waar het spaak is geloopen door zijn meegenomen shorts, waarin ie ieder oogenblik stond te tennissen als ie vrij was, wat ie bijna altijd was, omdat de meeste ambassades met vacantie waren. Desmond, die een breed karakter heeft, werd intusschen groote vrienden met iedereen, en ging logeeren bij Spaansche families met een racket en de eeuwige shorts in een koffertje. En er zijn natuurlijk wel kampioenen in Spanje, maar die waren allemaal weg, net als de ambassades, en zoo kwam het, dat Desmond in het land der blinden tenniste als een ster van het zuiverste kaliber en gevierd werd als Lilian Harvey zelf. En zoo kwam het ook, dat ie 't land en de zeden en de dranken leerde kennen als zijn zak, op èèn drank na, die ze geheim hielden, omdat ie een uitvinding was van Don Alvarez, die er patent of zooiets op had genomen. De drank was een mengsel van whisky, ontzettend oude cognac, en eigengemaakte absinth, dat je dronk met sodawater en ijs door een speciaal rietje. Er ging nog iets door, maar dat wist heelemaal niemand, alleen Alvarez zélf, die 't bewaarde in een gesloten kast. Alvarez was iets met betrekking tot sinaasappels en schepen, waar ie zich niets van aantrok omdat alles vanzelf ging, waardoor ie al z'n vrije tijd kon geven aan z'n kapitaal, dat niets deed dan groeien. Hij had een vrouw en drie dochters, wat z'n toewijding voor Desmond misschien iets toelicht, omdat de dochters er alle drie nog waren, ik bedoel: thuis, en zonder sex appeal door een onpleizierig voorkomen. Die drie dochters zijn niet belangrijk, en Alvarez' vrouw had al iemand anders, en 't eenige waar het hier op neer komt is het feit, dat een enorm gewichtig diplomaat op een Vrijdagmiddag receptie hield, waar Desmond heen wilde ter representatie. En omdat de oudste dochter van Alvarez dat jaar alwèèr jarig was, iets, dat haar vader bij tijden tot het uiterste bracht, en omdat de diplomaat pas om vijf uur begon, nam Don Alvarez Desmond mee naar zijn huis, vijf minuten buiten de stad, voor een lunch. En hij zei, dat er 's middags een vriendschappelijk spel zou zijn op het tennisveld, dat heelemaal nieuw was gemaakt met gravel etc. Desmond ging dus met Alvarez mee en tenniste die middag op 't nieuwe gravel in z'n verfoeilijke shorts, die hoe langer hoe indecenter waren geworden door de wasch. En de oudste senorita lag aan de kant te kijken. En de zon scheen. En 't was half drie, en Desmond moest over twee uur terug naar de stad om toilet te maken voor de diplomaat. Nu komt 't dikwijls voor, dat 't erg warm is als de zon schijnt, vooral meer zuidelijk, en 't tennisveld van Don Alvarez stond die Vrijdagmiddag vierkant te puffen, en Desmond zegt, dat ie in die paar uur minstens een half pond is afgevallen, wat haast niet kan volgens mij. Maar in ieder geval hij speelde met de jongste senorita tegen de middelste senorita met een halfgesmolten neef van de Spaansche marine. En na een tijdje kwam Alvarez zélf, en achter hem aan liepen ondergeschikten met flesschen en ijs en glazen en tafels. En ze dronken de drank, die een mengselis van whisky, ontzettend oude cognac, eigengemaakte absinth, en nóg iets. Ze dronken hem door een speciaal rietje. En daarna ging Desmond verschrikkelijk winnen, wat voornamelijk kwam doordat de neef van de marine de ballen niet meer terug sloeg. Desmond daarentegen sprong in z'n gekrompen shorts naar links en rechts tegelijk, hij sloeg iedereen, hij gleed uit maar sprong op als een stuk elastiek. Hij deed alles, waardoor de jongste senorita, die feitelijk zijn partner was, voor spek en boonen op het veld stond. Om half vier kreeg de oudste senorita een bal in haar oog, waarmee het spel eindigde, waarna Alvarez weer ijs liet komen en alles opnieuw begon door de speciale rietjes. Toen het vier uur was trokken de dames zich als èèn man terug, wat Desmond niet eens merkte, en toen 't half vijf was droegen toegeschoten bedienden hem in de bestelde auto, die tot vlakbij het tennisveld was gereden. Alvarez en de neef van de marine bleven languit achter, wat unfair was, want een kind begrijpt dat Desmond, als vreemdeling, niet opgewassen was tegen de eigengemaakte absinth etc. In elk geval, ze lieten de arme jongen zingend weg gaan in de bestelde auto met shorts en al, en de gravel tusschen zijn nagels. En in de auto begon ie uit beleefdheid aan het volkslied, waardoor de diplomaat hem door z'n hoofd schoot. Hij vergat toen zijn uiterlijk, en dat ie naar 't hotel moest voor iets donkers en andere schoenen en z'n handen wasschen. Hij liet de chauffeur rechtdoor naar het huis van de enorm gewichtige diplomaat rijden, waar ie omstreeks half zes in de receptie stapte. De indruk, die ie daar op het gezelschap maakte, moet ontzettend zijn geweest, vooral ook omdat alle knoopen van z'n shirt gevlogen waren, en z'n knieën een mengsel vertoonden van geronnen bloed en aangeplakt kiezelgruis. En op het terras, waar de verfrisschingen werden geserveerd, was een persfotograaf, die de heele receptie vastlegde op een gevoelige plaat met Desmond in z'n korte shorts naast een paar zwarte ministers en een dame met handschoenen tot over haar elleboog. Wat later in alle kranten heeft gestaan. Wat heel erg was. En de orde van St. Jaguar, waar ie zich wekenlang op had zitten spitsen, heeft ie natuurlijk niet gekregen. Waarmee ik maar zeggen wil, dat mijn weg met hem over doornen gaat. Een mensch kan niet van eeuwigheid tot zaligheid blijven uitstellen, en toen Desmond, terwille van mij zes maanden lang had gevochten tegen het vet met een theoretisch succes van eenige onzen, kon ik de kaartjes niet langer tegenhouden. Ze gingen dus in zee, en ik ging met Mama naar Jean Paulet in de Rue de Rivoli omdat ik niets meer had om aan te trekken, en toen ik terug vloog stond Desmond sprakeloos van geluk op het veld, en mijn kleeren volgden als ijlgoed per spoor, wat twee dagen voor de ontvangdag was. Dien avond nam ie me mee naar iets goeds, en we verdwenen voor de pauze naar iets anders, waar Chineesche muziek was, die uit een houtje komt, en waar gele lantarentjes brandden met nagemaakte draken, en Desmond begon over de toekomst, en ik begon over het verleden en zei mat dat alle mannen er een hadden, en Desmond zei, dat mannen anders zijn dan vrouwen, wat iedereen weet, en hij staarde en glimlachte, waardoor de weg geëffend werd tot een zeker wantrouwen, en de dag daarna, die de dag vöör de ontvangdag was, kwam er een vieze enveloppe, waar een stukje vel in zat. Op het velletje was een brief geschreven. Er onder stond de naam van een vrouw, die zei dat ze een jaarlang gelukkig was geweest, dat de baby een meisje was, en dat ze hoopte dat Desmond göèd voor me zou zijn De vrouw van het velletje had een inktmop op haar naam. Dien middag liet ik Desmond alles zien, maar hij sloeg me dood door te zeggen, dat 't een flauwe aardigheid was, en hij straalde van geluk en gaf me een ongezette maansteen zoodat we gearmd naar een saaie tentoonstelling van gebeeldhouwde dingen gingen om het steenen hoofd van Gravin Knal op een paal te zien staan tusschen een wirwar van terra cotta, brons en marmer. En de dag daarna was de dag in kwestie. Je kon geen voet verzetten van de bloemen. Hein (d.i. een oude man waar we goed voor zijn) stond met witte kousen aan de deur. En een andere knecht, een gehuurde kracht, droeg een correspondeerend uniform met een kuitebroek om de gasten in af te roepen. In de kamers brandde alles. Ik, als heldin, mengde me in het eglantier-groen onder de menschen. Desmond glom van trots, en z n pak zat 'm als een kogel, en Gravin Knal was druk bezig in een kring van vijf, en mijn Papa sloeg op de schouders van Van Ratburgh, die niets deed dan grinniken, wat waarschijnlijk voortkomt uit z'n 8 gestel. De kamers zoemden, de mimosa rook boven alles uit, en iedereen zei dat 'ttoch nog zoon verrassing was geweest, en dat 't zoo aardig was. Tot de gehuurde kracht met z'n witte kuiten de salon in wandelde en me achterwaarts staande hield. „Juffrouw," zei de man, „er staat een juffrouw op de stoep. Ze wil meneer Desmond Knal spreken. Ze heeft een kind bij zich, in een doek — In een plotselinge flits zag ik de vieze enveloppe en begreep dat de vrouw van de brief klaar stond voor haar wraak. Het was het spitsuur van de ontvangdag. De vrouw van de Waalsche predikant, die van zichzelf een juffrouw Fallois is, stak juist iets af tegen Desmond in de volte in de verte. Die vrouw heeft in de gemeente van haar man zöö veel zonde om zich heen gezien, dat ze er een fijne neus door heeft gekregen. Ze speurt onraad als een jachthond, en signaleert het kwaad nog voor het er officieel is. Als diè vrouw die anderè vrouw ook maar eenigszins zou kunnen veronderstèllen, lag alles in puin. Ondertusschen schreeuwde het kind en stremde het verkeer op de stoep. Ik murmelde iets, en glipte weg door de portière. Om de hoek van de glazen tochtdeur zag ik de vrouw op de stoep. Ze had een gummi regenjas en opzichtig golvend haar, met links een blijkbaar in allerijl opgeworpen hoed. Ze droeg een roodgeruite doek, waarin het kind zat. Hein deed kielekiele tegen het wicht omdat ie grootvader is, en omdat ik de auto van de Van Naeldwycken zag arriveeren, gaf ik bevel de vrouw in de bibliotheek te laten en het kind iets te geven dat 't voorgoed stil was. Ik kwam daarna door de serre weer glimlachend de salon binnen. De vrouw van de Waalsche predikant zat op een belendende sofa en zei, dat ze nog nooit zöö'n geanimeerde sfeer had meegemaakt. Een rochelende kolonel trachtte te flirten met mademoiselle, die we voor geval van nood in de erker hadden gezet. „Liefste," zei Desmond, „je bent heelemaal opgewonden van geluk.... Ik had nog een kleine verrassing voor je willen meebrengen, maar...." Boven antwoordde het kind. „Wat is dat? vroeg Desmond. „Niks", zei ik. Toen kwam de kolonel gedesillusioneerd terug en wilde weg, maar voor ie weg was hoorde ik de vrouw de trap af komen, en ik schoot als een opgejaagde pijl de deur uit. Ze stond in de hall naast een tafel met hoeden. „Ik moet meneer Knal spreken", zei ze veel te hard. „Waarom?" vroeg ik. „Meneer heeft wat vergeten", zei ze. Haar stem leek me iets dreigends te hebben gekregen, waarom ik haar verborg in het telefoonkamertje, en de gehuurde kracht, die naast de staartklok jassen stond te sorteeren, voelde intuïtief, dat ie noodig was en zette er iets zwaars voor. Maar een vrouw in nood doet rare sprongen. Ze duwde alles open en verscheen met kind en al weer op het tooneel. Toen werd ouwe nicht uit Zeist binnen gedragen tusschen Hein en een pootige gezelschapsdame, wat zoo'n opschudding gaf, dat de vrouw kans zag los te breken uit een bezemkast, waar we haar tijdelijk hadden gestopt. Het kind zei niets meer, zij zélf begon te schreeuwen: „Meneer Knall Meneer Knal, waar bént u?" Ik duwde haar naar de sousterraintrap, die ze afriste, waarna ik weer binnentrad door de serre. In een hoek van de haard stonden Desmond en Van Ratburgh tegen elkaar te brullen, wat een groot geluk was omdat Desmond daardoor niet zag wat er beneden in de tuin gebeurde. De gehuurde kracht zat de vrouw achterna om de rozenperken. Een paar gasten keken verbaasd door het erkerraam omlaag, waarom ik zei, dat t een bedelares was in parapluietjes voor een kwartje, en dat ik geen ellende kon zién, wat iedereen erg mooi van me vond, en ik ging weg, en lokte de vrouw buiten het tuinhek, maar ze kwam terug door de ingang voor leveranciers. En toen lokte de gehuurde kracht haar in de garage, die ze verliet door het tuimelluik, wat gelukkig allemaal gebeurde buiten het gezichtsvermogen van het erkerraam. Toen verdween de vrouw gillend in de keuken, waar ze de baby in de etenslift legde om haar handen vrij te hebben. De keukenmeid en de gehuurde kracht omsingelden de woesteling, die een groentenzeef had gegrepen om zich te verdedigen, waarna ik weer naar boven moest. En de vrouw van de Waalsche predikant vroeg: „Is dat ongelukkige menschje al weg? en ik zei: „Ze eet. In de keuken", en toen was er een erg gekletter, waarschijnlijk de groentenzeef, en Desmond ging weg om iets te halen, en ik ging achter hem aan, en vond hem staan in de hall naast de huilende vrouw en het kind, dat hoorbaar guurde. In zijn handen hield hij een paar biljetten van 100 gulden. „Uit mijn oogen", riep ik, wijzend naar de vrouw, die snikkend zei, dat 't een schandaal was. En Desmond zei, dat ze de vrouw was van z'n kapper, en dat ze de portefeuille terug kwam brengen, die hij verloren had tijdens de friction, en dat ze gewild had dat ie alles na telde uit eerlijkheid, en dat ze het schreeuwende schaap had meegenomen voor de rust in de kapperssalon. De vrouw verdween tenslotte rood en snuivend door de tochtdeur, en Desmond zei: „Liefste, je bent niet wijs,' en ik zei: „Maar wat was dat dan met die vieze brief? , en Desmond zei, dat die van Van Ratburgh was, „voor de grap, en omdat in de Koran staat, dat dat geluk brengt." We gingen naar binnen. „Ja," zei Van Ratburgh, „lèük, hè? Ik had het je straks al willen vertellen, maar je liep aldoor weg." En ik heb hem niet eens de waarheid kunnen zeggen, omdat ie me een bak misselijke orchideeën had gestuurd. HOOFDSTUK IV OVER MEZELF EN MIJN HUIS Ons huis staat op de hoek van een blok. Het stond er al eeuwen toen in de rondte nog niets was dan het oude park er omheen, dat mijn grootpapa later per meter heeft verkocht toen de stad begon te groeien. Maar we hebben zelf nog genoeg overgehouden met een kastanje in de voortuin, waar onder de schaduw oudergewoonte altijd alleen maar varens hebben gegroeid langs een op- en een afrit van kiezelsteenen tot aan de stoep. Wat die voortuin betreft, die was z n levenlang altijd al zoo geweest, tot mademoiselle op een goeie dag aan een man bleef hangen, wat ze mama hortend vertelde met haar neergeslagen hoofd op een enorme verlovingsring. Nu is onze mademoiselle feitelijk altijd een stumpertje geweest, dat niets anders kan dan Fransch, dat ze bovendien zelden praat als er iemand bij is, maar meestal alleen onder het inmaken van asperges en kersen en het ophalen van ladders tegen het personeel, dat er geen stom woord van snapt. En omdat ze de man als een gewone tuinman formuleerde, begrepen we de zaak aanvankelijk niet, en vreesden dat ie haar gekocht moest hebben als een kat in de zak, omdat je iemand moeilijk kunt kennen (innerlijk gesproken) van alleen maar tegen elkaar gesticuleeren. Maar bij nadere informatie bleek de tuinman een meer ontwikkeld bloemwinkeltje te zijn, dat twee oude mannen uitzond met harken en grasmaaiers voor aanleg en onderhoud van tuinen, wat ie indertijd zelf geleerd had in Versailles, jwaar hun aanknoopingspunt was geweest. En omdat de bloemwinkel niet goed meer ging en geen raad wist met de twee oude mannen, die ie links en rechts voor niks uit harken stuurde omdat ze al in betrekking waren geweest bij de kweekerij van z'n vader, daarom dacht Mama in haar bekende liefde voor de natuur aan onze voortuin, waar ze geen geld aan wilde besteden uit zuinigheid, maar waar ze, om mademoiselle te helpen aan werkverschaffing voor haar fiancé, en omdat ze er al jarenlang op gebroed had, een rotstuintje bestelde onder de stoep met cactussen en begonia's en paarse dingen op hooge steelen tegen inkoopsprijs, omdat ze t niet voor zichzelf deed, maar voor 't bloemwinkeltje, dat toch al half failliet was en dus dankbaar met alles. Enfin, mademoiselle mocht hem voorstellen, en hij zat met eelthanden op een punt te transpireeren, en hij maakte zenuwachtige berekeningen, en mompelde op een afgeknauwd potloodje, maar tenslotte vond ie alles goed, öök de prijs, die de helft was van de eerste, omdat ie natuurlijk wel voelde, dat ie wat moest doen om erin te komen, en omdat ie ook het gras van de achtertuin zou mogen maaien, en omdat Mama hem een vriendin in uitzicht stelde, die pas hertrouwd was en alles nog moest laten aanleggen. Eindelijk ging ie weg, nog steeds rekenend en vol rimpels, met een eindeloos relaas over dure latijnsche planten toen ie al op de gang stond. Bij de tochtdeur echter beloofde ie alles compleet binnen de week. Hij werkte de volgende drie dagen onder de stoep met de twee oude mannen, die melk kregen van de keukenmeid omdat ze er zoo naar uitzagen, en ze kwamen met de rotstuin aanzetten op een gehuurd karretje, en wij bleven zoo veel mogelijk aan de achterkant, omdat de twee oude stumpers ons aan de voorkant aldoor groetten, wat niet prettig was omdat de kleinste een verwaarloosde wijnvlek had onder z'n pet. Om vijf uur verdwenen ze, en mademoiselle kwam ons stralend waarschuwen, en we gingen er heen maar hadden nog nooit zóó'n dun rotstuintje gezien, met veel te weinig steenen, hoewel 't stampvol planten zat, wat natuurlijk geen kunst was, omdat ze die toch in voorraad hadden gehad in het winkeltje. Mama wees vernietigend naar een stakkerig stukje rots en vroeg wat het beteekende, maar mademoiselle vond alles prachtig omdat liefde blind is. En omdat Papa dien dag nog met daglicht thuis kwam, lachte hij zich dood, en hij stapte op het gras, en vroeg om een vergrootglas, en was heel geestig over de rotstuin in het algemeen, tot ie struikelde over een onzichtbaar puntje, waarna ie onmiddellijk met een groene knie op z'n grijze pantalon, naar binnen ging voor een aangeteekende brief aan de tuinman van mademoiselle, waarin ie zei geen genoegen te nemen met de huidige situatie, dat ie meer rots moest hebben, en geen cent zou betalen voor en aleer ie stèènen zag. Verder zei hij, dat het heel begrijpelijk en goed was dat een bloem winkelt je met zulke practijken als de zijne, failliet ging, wat op die manier dan ook zéker zou gebeuren, waar hij voor zorgen zou; en hij liet iets doorschemeren in de richting van mademoiselle, die de gevolgen zou kunnen dragen. Dat was een Vrijdag. s Zaterdags gingen we met het week-end weg, wat ik altijd onaangenaam vind door de aanwezigheid van mijn ouders, waar ik dan maar doorheen tracht te bijten tot 's Maandags. Toen we die Maandag naar huis gingen, vatte Mama griep in haar troispièces, en Papa had iets aan z n biceps door z'n golfstok, en Desmond, die reed, was weer drie pond aangekomen op de weegschaal in Noordwijk, waardoor ik aan mijn liefde begon te twijfelen, wat ik hem zei, waar ie zich niets van aantrok, wat zoo ontmoedigend is voor me, waarmee ik maar zeggen wil dat we toch al genoeg aan ons hoofd hadden voor we er waren. We klommen dus somber naar buiten, en Papa toeterde om hulp voor het dichte hek, maar op de stoep stond Sofie te wuiven en te gesticuleeren inplaats van onmiddellijk naar ons toe te komen. Toen we nader keken wees ze naar iets aan haar voeten. We staarden een oogenblik zonder te begrijpen. Toen drong het als één man tot ons door, dat de tuinman zijn gal had uitgespuugd in onze voortuin en op het pad langs de deur tot voor de stoep, waar Sofie niet af kon. Voor het hek stonden kijkers. De schim van de vrouw van de Indische suikerman uit het huis rechts, gluurde in een roze kimono door de slaapkamervitrage, en uit onze eigen bovenétage keek het doodsbleeke gezicht van mademoiselle. We staarden blindelings naar de ruïne aan de binnenkant van de taxishaag. Voor het hek, dat niet open kon, lag een enorm blok beton, en de heele tuin, zoover het oog reikte, was een chaos van gebroken scherven, en stoelpooten, en hooge pieken en bonken van steen, met stukgeslagen zonnewijzers, en kaboutertjes, en gebersten waschtafelbladen, en kiezel en puin. Papa vloog stikkend naar de politie met Desmond er achter aan voor de veiligheid. Mama en ik bereikten moeizaam het huis langs het achterpaadje voor de vuilnis, waar Sofie ons vertelde, dat het 's morgens vroeg gebeurd moest zijn. En mademoiselle kwam ons verstard tegemoet en maakte op Mama's eisch meteen alles af met de opstandige tuinman, en we moesten tien gulden betalen aan een firma, die de boel weghaalde, en de Indische vrouw van de suikerman stond 's middags om drie uur nog te kijken achter de vitrage. En of 't zoo nog niet schandelijk genoeg was geweest kwam er dien avond een ontzettend brutale brief van de tuinman, die vroeg of ie nu groot genoeg was, en allerlei andere gemeene dingen, wat ik speciaal vertel om aan te toonen, dat werkver- schaffing niet helpt zoolang de dankbaarheid ontbreekt, wat ie altijd doet, omdat de ongelukkigen alles willen verdienen, en niets wenschen te geven, waar de fout ligt van hun eigen ondergang. De geschiedenis van Mama's voortuin ging voorbij, maar haar liefde voor de natuur bleef, en verleden jaar December hebben zij en Gravin Knal een vereeniging gesticht tot invoering van Eeuwiggroene Loofboomen in ons land, onder de leus: Het Zuiden naar het Noorden! Het initiatief kwam gedurende een kerstdiner. Mama, die nooit stil zit, staarde in de brandende kandelabers en zei, dat ze het leven natuurlijk wel mooi vond, maar dat het zonde was van de ups en downs in de natuur, vooral buitenshuis, waar de boomen ieder oogenblik kaal werden. Ze zei: ,,Ik geloof dat ik de oplossing heb van de crisis. Er moet meer vreugde zijn in de natuur, en als de natuur om de haverklap kaal wordt, kan dat niet. Vooral voor de lagere rangen is dat fnuikend. Wij hebben 's winters onze hoogere instincten met muziek; maar zij hebben alleen de parken, en als de boomen leeg zijn blijven ze thuis, waar ze uit verveling aldoor praten, wat de crisis veel erger maakt dan noodig is." Toen greep de oude Gravin Knal, dwars over de hulst naar een hand van mijn Mama voor de adhesie. Ze knikte met haar lieve, gerimpelde oogen en riep: „We zullen ze ook 's winters bladen geven! Opwaart- sche wegen! Nooit meer najaar!", en ze wees op het Zuiden met Indië en Monte Carlo, waar alles veel beter is door de zon en het groen, dat altijd blijft zitten, en Desmond, die eigenlijk nooit kalkoen moest eten voor de dikte, legde z'n vleugel neer en zei, dat je de zön niet kunt dwingen, waaruit het kerstdiner afleidde, dat we waren aangewezen op het gröèn. We huurden toen nog diezelfde week een eigenwijze, gediplomeerde botanicus voor inlichtingen over Eeuwiggroene Loofboomen. Maar die zei, dat ze hier op het klimaat zouden stuiten, en er was eenvoudig niet met de man te praten, en Gravin Knal vreesde, dat z'n hart ontbrak, en Mama kwam aandragen met 't redactie-adres in Groningen van een eenvoudig iemand, die onder streng pseudoniem schreef over aquariums en moestuinen voor natuurvrienden in Het Vrouwenleesblad met een zeggingskracht waar die gediplomeerde een puntje aan kon zuigen. Er ontstond toen een uitgebreide correspondentie via de redactie, die alles doorstuurde, tot Gravin Knal, als gevolmachtigde, hem persoonlijk ontmoette, bij welke gelegenheid hij haar vertelde hoe ie de juiste man op de juiste plaats was, en hoe ie in de vacantie diepgaande studiereizen naar Corsica maakte, en hoe ie indertijd een iep had gekruist met een andere met als resultaat een beter soort dat ie nu massaal opkweekte in eigengemaakte kassen voor z n pleizier en met het oog op de toekomst. Gravin Knal voelde het als een vingerwijzing, dat we juist tegen déze man waren aangeloopen. Hij zei, dat ie de Ipus robustus heette (of zooiets), en dat hij nog nooit een blad verloren had, wat we juist moesten hebben. En hij stuurde stekken uit Groningen met een gebruiksaanwijzing, en we gingen vreeselijk hard kweeken onder glas, wat te duur werd, waarom de oude gravin mica uitvond, waarmee het wetenschappelijk gedeelte geregeld was, en we overstapten op de sociale moeilijkheden van het geld, dat we op straat verzamelden door collectes, wat zoo roerend was, omdat iedereen het dééd, wat zoo mooi is van ons volk, dat niet beter weet of het hoort zoo. Enfin, 't was niet genoeg. En de oude meneer van Naeldwyck, die toen nog niet onder curateele stond, paste de rest bij voor het koopen van het patent op de eeuwiggroene iep, waarna we een proefdorp kregen. En de man van de iep zélf wijdde zich schriftelijk met hart en ziel aan de onderneming, en de schooljeugd mocht kuilen graven en planten. En toen het Augustus was stond het proefdorp ónder het jonge loof, en Het Vrouwenleesblad stak de campagne hemelhoog in de lucht, en het motief van: Het Zuiden naar het Noorden 1 stond met een kop op ons briefpapier, en jonker van Ratburgh wilde de Ceder van de Libanon laten komen voor het dorpsplein, wat werd afgewimpeld door de burgemeester uit vrees voor verzakking van de pomp. Begin September ging de man uit Groningen voor een laatste studiereis naar Sicilië, en de Strijdbijl en het Vrouwenleesblad spraken van „pionierswerk", maar de Wetenschap zweeg uit jalouzie, wat ik altijd zoo flauw vind van dergelijk soort menschen. En na September volgde October zooals gewoonlijk, en alles zag geel en rood en bruin van het najaar, en de menschelijke mentaliteit daalde weer uit depressie, en er kwamen hoe langer hoe meer mannen die gedichten in de bus gooiden, en mannen met besmette veters bij tramhaltes, en mannen met schorre stemmen en theologische liedjes, die dadelijk vluchtten voor agenten, waaruit je kon afleiden, dat hun geweten onzuiver was. En Gravin Knal zat in het roze-zijden licht met haar jour onder de thee voor het boograam, en in de verte suisde een bouilloir, en ze zei, dat ze later de allerslechtste elementen in het proefdorp wilde vereenigen onder een eeuwig bladerdak ter loutering, en ze stelde zich voor daar een wekelijksche soepuitdeeling te houden voor de armsten der armen in de Henry Knal Laan, en de vrouw van de Waalsche predikant zei aangedaan, dat ze hoopte dat de kranige oude dame kracht zou krijgen naar kruis, en het bleef doodstil met enkel hier en daar geroer in een kopje, tot, met een fijngevoelige geste, de grijze gastvrouw zelf alles omgooide en oversprong naar het ballet, dat ze wilde laten geven voor genoodigden bij de opening van het nooit-meer-najaarseizoen in het proefdorp. Dat was October. En toen begon het te stormen. En toen hing de volgende morgen de burgemeester van ons dorp aan de telefoon om te zeggen, dat alle bladen weg waren buiten zijn schuld, waarna van Ratburgh, als rechterhand van iedereen, onmiddellijk aan verraad dacht van de Wetenschap, en in de pers zeven personen aanklaagde wegens wangedrag en plichtsverzuim, waaronder een paar buitenlandsche professoren, die nergens te goed voor waren wat betreft omkoopen en sabotage van de gesloten dorpelingen. En onze eigen botanicus kwam aldoor maar niet terug, wat we óók niet vertrouwden, omdat we dachten dat hij door ondergrondsche organisaties ontvoerd was met het geheim van de iep, en we hadden voor allerlei dingen advocaten noodig, die ontzettend opliepen omdat de kas, onder werkend voorzitterschap van de vertrokken botanicus, mee was gegaan naar Sicilië als betaling voor het patent en als studiemateriaal. En verleden week ontmoette ik van Ratburgh op z n paard, wat ie moet van de dokter voor z'n zenuwen, en hij zei naar aanleiding van de verdonkeremaande botanicus, dat ie niet begreep waar ie bleef, dat ie wel weer door de Wetenschap in de doofpot zou zijn gestopt op Sicilië, dat dat 't eenige was. En hij zei: ,,Ze zullen dit weer sussen. Misdadige professoren laten ze vrij rond loopen. Maar als ik een onnoozel kind aanrij krijg ik boete. Net of het mijn schuld is dat er kinderen zijn!" Toen is hij weg gegaloppeerd met z'n beest, en de openbare pers, die de zaak suste, heeft gezegd dat het een ziekte was (van de iep). Maar met dat al was alles treurig. De botanicus bleef zoek, en het Vrouwenleesblad herhaalde z n laatste artikel over de voortplanting van paling, in een rouwrand. Maar een dag of wat later kreeg mademoiselle een brief uit Sicilië, en tegelijkertijd eentje van verderop, die alle twee onderschept werden door Mama, die viel over de hand, die dezelfde was als van de verdwenen botanicus van de iep, wat haar aan 't denken bracht En mademoiselle kon niets loslaten omdat ze niets wist. Ze raakte alleen vreeselijk van streek en wilde de brieven hebben, die Mama natuurlijk niet gaf, waarna we haar kalmeerend met Ralph Waldo Trine en broom naar bed hebben gestuurd, omdat ze au fond een stumpertje is en een stumpertje blijft. Mijn Mama is in haar jeugd een hooge sopraan geweest. Ze hoefde natuurlijk niet voor haar brood, maar anders had ze net zoo beroemd kunnen worden als ze zelf wilde. Toen ze Papa leerde kennen liet ze alles loopen. Ze wierp zich op het huwelijk ten koste van de kunst, wat niet weg nam, dat er herinneringen bleven bestaan, want ook in vroeger dagen gingen de menschen naar Parijs en Berlijn voor studie in het algemeen. Mijn Mama ging echter niet alleen, maar met haar Mama, wat een groote handicap moet zijn geweest. Maar enfin, ze ging, en zong links en rechts onder beroemde meesters in alle landen. En haar Mama reisde mee, en ze ontmoetten samen de artistiekste mannen, en de allerartistiekste man zat in München piano te spelen en werd een groote vriend van mijn Mama, die hem later vergat, wat de Mama van mijn Mama in de hand werkte, omdat ze uit geloofsovertuiging tegen een artistiek huwelijk was. Die man uit München was een Zweed, en zoo nu en dan kwam er nog wel es een levensteeken uit Stockholm, en eens heeft hij Papa ontmoet in de haven van Hamburg, en een andere keer is ie getrouwd met een vrouw die stierf, en hij speelde verschrikkelijk veel piano in Zweden en Amerika, en hij schijnt tot op hoogen leeftijd een verhitte jeugdfantasie van Mama te hebben loopen koesteren, wat Mama soms weemoedig aanduidde als 't ter sprake kwam, en hij had opgewonden stukken in de krant, en eens stuurde ie een brief: of ie mocht komen slapen in Mei met het oog op Mengelberg, die weer een feest had. Mama is altijd een beetje humeurig als ze aan haar jeugd denkt, en toen de Zweed zei dat ie kwam, ging ze meteen aan de broom tot ie er was. Hij arriveerde op een Donderdagmiddag met de thee. Mama en ik werkten ieder aan een punt van een Smyrna tapijt, dat nooit af komt, toen ie binnen kwam. Mama droeg iets gedekts met hier en daar een enkel gitje omdat ze vijftig is, en hij had geruit flanel en een wild, spierwit hoofd van de ouderdom. Hij kwam met uitgestoken armen door de deur. Ik had me veel van de ontmoeting voorgesteld omdat ik mijn conclusies was gaan maken, en trok me tijdelijk terug naast een cake-standaard om te kijken. 9 Mijn Mama trad hem tegemoet met achterlating van het tapijt, en hij sloeg een arm om haar hals en kuste haar (op haar hoofd) zonder te kijken, en toen kéék ie, en streek over z'n haar, en gaf mij een verwarde hand, en viel in een klaarstaande stoel. En ik zag Mama migraine krijgen, en ze is tegenwoordig aschblond omdat de kapper zegt, dat dat beter kleurt bij haar teint, die eenigszins gebronsd is door haar lever, en ze zat statig rechtop in haar corset, en de Zweed begreep dat ie wat moest zeggen en zei dat Mama niets veranderd was, wat natuurlijk idioot klonk als je naar mijn arme moeder in de gitjes keek, die al die dingen echter voor zoete koek op at. Na verloop van tijd werd het gesprek normaal. De Zweed had pas een roemrijke tournee gemaakt en zei, dat ie er voorloopig genoeg van had, en hij wees naar de vleugel en vroeg of Mama nog zong, en Mama zei ontkennend dat het leven haar kunst had opgeëischt, en toen stond Papa toeterend voor het hek, en kwam binnen, en dronk op de gezondheid van Zweden, en ze haalden de haven van Hamburg op, en Papa had pas een band gehoord in Londen, wat ie zei omdat ie begreep dat zooiets een musicus aantrok, en de Zweed had een gezicht of ie net wakker was geworden en sprak z'n Engelsch met een onzeker accent, en Mama coquetteerde met haar leeftijd en met haar aschblond, en hij plaagde haar met München, en zij plaagde hem met z'n eerste optreden, en hij was zestig en zij was vijftig en het geheel te gek om los te loopen, maar dat was hun zaak. Dien avondzijn we naarMengelberg gegaan, waar ie voor gekomen was. Ik droeg de ketting van Desmond, en we zaten twee rijen achter mijn arme ouders, die waren opgeknapt met de enthousiaste Zweed, die „bravo!" heeft geroepen, wat ik overdreven vind want als een orkest spéélt is dat iets heel gewoons, en als het mooi speelt, is dat óók iets heel gewoons, en Mengelberg weet zónder dat schreeuwen tóch wel dat 't goed is. Toen kwam de pauze met onze heele cercle in de koffiekamer, en een hoop vreemde gasten, die naar de solisten wilden, wat niet mocht, wat ik altijd kleingeestig vind. En er waren veel bloemen en groen, en ik dacht: „Een arm mensch heeft er gebrek aan", omdat ik altijd aan anderen denk als ik zooiets zie, en gelukkig was de verwarming uit omdat anders alles gesmolten zou zijn in de volte. Desmond droeg z'n eereteekenen op z'n rok: een Chineesche, een Peruviaansche, en eentje van het reddingswezen uit Amerika. Hij wees me een paar gezanten. En Fred Quall passeerde met een vreemd, Fransch mensch in het wit, dat harp speelde, en luitenant Knakkerman steunde z n oude Mama met alle partitures in een réticule, en Desmond was bang dat ik kou vatte door m'n roze tulen en zette me in een beschutte hoek uit de tocht. Vanuit die hoek zagen we het gebeuren, d.w.z. het eerste bedrijf. Met zijn rug tegen een spiegel stond de Zweed. In zijn rechterhand had ie een kop koffie, met zijn linker trachtte hij naar de arm van Mama te grijpen, die een beetje speelde met zijn gevoelens en hem tikte met een opgerold programma. De Zweed zette z'n koffie op de grond om alles vrij te hebben en begon sissend te gesticuleeren. Ik begreep dat het huwelijksgeluk van mijn bedreigde ouders op het spel stond, en ik nam Desmond's arm, en trok hem mee in de richting van een pilaar, waarachter we brokstukken konden opvangen. Het bleek, dat alle remmen van de Zweed waren weggevallen door de kunst van Mengelberg, wat natuurlijk pleit voor Mengelberg. Ik elk geval stond de Zweed nu in z'n volle naaktheid voor mijn onthutste Mama, wier sopraan hij opeischte in naam der gerechtigheid. Toen stokte hij en zei, dat ie dertig jaar lang aan Mama had gedacht, en hij had het over de melodie van hun jeugd, en over dat haar geluid een zilveren klokje was geweest, waarmee ze moest woekeren. ,,Ik heb je stem nooit vergeten", zei ie, en hij zei, dat 't nóg kon, wat zoo gek was dat ik proestte in Desmond's mouw in weerwil van de omgeving en de ernst. De pauze schuifelde voorbij, pratend en lachend, onbewust van het stille drama bij de spiegel. Mijn Mama deed een tikje vreemd voor iemand van haar leeftijd. Ze hield haar hoofd op zij, en ze lachte, en ze moest een zakdoek hebben voor haar oogen, die ze uit de borst van de Zweed trok, en ze legde een hand op zijn arm, en hij struikelde over z'n koffie. Maar mijn Mama staat stevig in haar schoenen, en ze heeft tenslotte heel kalm en lief met hem gesproken en hem uitgelegd dat ze getrouwd was en dat ze haar man niet in de steek kon laten omdat ze hem nu eenmaal had, en dat hij flink moest zijn en het dragen. En hij stak een hand op en wou wat zeggen, maar ziI 9in9 door, en toen wou ie wéér wat zeggen, wat mijn lieve Mama hem niet liét zeggen, omdat haar hart toch al gebroken was, en ze zei innig: ,,Poor boy , en hij schudde van nee, en toen was de pauze om, en hij heeft z'n schouders opgetrokken en vreeselijk gefronsd, en hij is de zaal ingewandeld, en de volgende dag is ie groetend verhuisd naar het Ritz, en Mama is er heelemaal door opgeleefd, en het is ook een prettig idee te weten dat je op je vijftigste nog de macht hebt iemand weg te jagen. ,,Ik begrijp die man niet", zei Papa. „Het is heel jammer, dat het zöö loopt. Voor iedereen " Hij heeft een brief gestuurd om zijn figuur te redden, waaruit blijken moest, dat ie nooit bedoelingen heeft gehad, dat ie de sopraan meende, niet Mama zélf. Hij schreef, dat ie een nieuwe methode had om oude stemmen op te frisschen (a tien gulden per uur), en dat ie een muziekschool ging stichten in een nieuwe wijk, en of we leerlingen wisten Gravin Knal, die mij niet meer zag zitten in de schemer, zei later intiem tegen Mama, dat dat mimicri was, omdat ie zich achteraf schaamde, en dat t zijn dierlijke instincten waren geweest. „Soms maakt muziek het hoogere in iemand wakker, zei ze bellend om thee, „maar soms het lagere." Stelen is iets afschuwelijks. Ik begrijp niet, dat er zoo veel menschen zijn, die het doen. En nu is het heel makkelijk om te zeggen: stelen en stelen is twee, maar dat is niet waar. Als iemand een rollade steelt omdat ie honger heeft (wat laatst is voorgekomen in de keuken van een tante), dan doet ie dat tenslotte omdat ie die rollade wil hébben. Er zijn massa's dingen die ik wil hebben. Bijvoorbeeld de antieke ketting, die ik laatst tegen het lijf ben geloopen op de veiling bij Baxton (Londen). Mijn Papa weigerde, en hij ging voor een krats, en hij lag open en bloot, maar ik weet nu eenmaal dat zooiets niet mag. En als ik nadenk (wat ik 's nachts altijd doe bij het masseeren van mijn gezicht), dan vraag ik me af: is er eenig essentieel verschil tusschen een rollade en een ketting? Waarom zouden we de moraal vertroebelen! Geen weeke ideeën! Iemand die eens gestolen heeft is voor altijd een dief; dan moet ie maar niet stelen. Ik zou een uniform voor dergelijke individuen verplicht willen stellen, zoodat iedereen dan dadelijk gewaarschuwd werd voor hun verleden. Want als dat zoo was, zou Mama o.a. nooit een hereditair belast bellekind hebben gekregen, wat de zaak van de Amertzianer ontzettend heeft gecompliceerd. Dat was met dat bellekind zöö: Ze had een vader die zat, wat door de onbetrouwbare moeder tegen ons was verzwegen, en wat pas uitlekte toen Knakson (een discrete detective, die al eerder voor onze familie heeftgewerkt)inzijn onderzoek op haar stuitte. We lieten het kind toen volgen en ontdekten de mis- sing link, een verhouding met de kleine chasseur van het Ritz, die haar iedere dag om zes uur afhaalde van onze deur, om haar dan op twee fietsen, met in elkaar geslagen handen naar haar huis in de bloemenbuurt te brengen, waar haar moeder boos uit driehoog hing omdat de chasseur een jongen was. Maar het amoreuze deel van het bellekind is van nul en geener waarde, het was alleen jammer dat Knakson na die ontdekking in de war raakte, hoewel dat — voor ons — z'n goeie kant had omdat we er geldelijk niet op achteruit zijn gegaan. Het is misschien vollediger als ik eerst alles zeg, en een beschrijving geef van Mama's Amertzianer, die buitengewoon mooi en gedistingeerd was, met overal kleine, zwarte krulletjes. Hij was heelemaal onbekend in dit werelddeel. Mama had hem onverwachts ergens op de kop kunnen tikken, en Papa had er zich eerst uit financieele overwegingen tegen verzet, maar Mama had hem uitgelegd dat Amertzianer het bont is van een Australische steppenkoe die uitsterft, en dat 't ijzersterk is, en dat ze nooit meer een andere mantel zou noodig hebben, en toen was Papa bezweken. En hoewel ik 't idioot vind dat een vrouw van mama's leeftijd nog klèèren draagt, is dat per slot haar zaak. De Amertzianer moest verzekerd worden met het oog op het kapitaal dat er in was gaan zitten, en de dag vóór ie verzekerd werd gingen we naar Wagner, die ik erg lang en saai vind, en daarna naar 't Ritz met Desmond Knal (die dunner wordt) en de gravin. In 't Ritz, tusschen 12 en 1 moet 't zijn gebeurd: de verwisseling met de Amertzianer. We waren daar in de blauwe zaal terecht gekomen, en door het dolle heen, zooals altijd als die zware avonden eenmaal goed en wel voorbij zijn. Desmond (die veel dunner is) plaagde mij met mijn lijn, en Mama plaagde Papa met z'n buik, en Papa plaagde Gravin Knal met wat anders, en Gravin Knal werd vreeselijk vroolijk, en wenkte een viool, en bestelde iets van Figaro. Ik droeg goudgeruite taf en verstopte Desmond's koker in de champagnekoeler, en hij vond 'm, en brulde, en pakte mijn pols, en Gravin Knal knipoogde, en zei: Kindertjesl Kindertjes! bij wijze van waarschuwing, en mijn ouders zaten zielsgelukkig te schateren, en toen we eindelijk met onze warme hoofden door de draaideur gingen merkte niemand dat Mama niet haar eigen Amertzianer aan had, maar een ondergeschoven soort, dat er op leek, en dat de garderobe haar met een list in handen moet hebben gespeeld. De ontnuchtering kwam 's morgens door Sofie, die 'm weg hing. Ze signaleerde gele voering en die van Mama was saumon. Het werd een ontzettende scène. Papa stond op z'n achterste pooten en Mama huilde in haar peignoir, wat vreeselijk was om te zien omdat de tranen zoo raar biggelden over de nachtcrème, die er nog op zat. En mademoiselle belde voetstoots het Ritz op dat nog sliep. En Sofie zei aldoor maar dat dit óók een heel goede mantel was, wat op Papa (die pas betaald had) werkte als gloeiende kolen op een stier. Tot we de politie er in mengden en meneer Knakson, die dadelijk na het ontbijt met een motorfiets kwam en iedereen alles drie keer liet vertellen voor de volledigheid. Mama gaf een duidelijk signalement, en zei dat t met die mantel zoo was geweest, dat je niet ineens kon zien hoeveel ie had gekost, dat de latente waarde er niet bovenop lag. En meneer Knakson knikte, en siste, en zei: foul play! En hij redeneerde zóó: >>Er zijn medeplichtigen. Iemand uit het Ritz moet (van buitenaf) zijn ingelicht over uw komst en de waarde van het aan de garderobe toevertrouwde stuk, alvorens het te verwisselen met een, in allerijl ontboden, uiterlijk eenigszins gelijkluidende, waardelooze imitatie." Ik geef dadelijk toe dat er losse punten in zaten, maar de politie zélf is óók niet wijs, en daarom lieten we Knakson z'n theorie uitwerken. Knakson zei: ,,Waar is de schakel tusschen het Ritz en uw huis? Uw personeel?" Ze kwamen geïsoleerd in de bibliotheek, waar hij achter het bureau was gaan zitten. De chauffeur sloeg op de tafel, en de keukenmeid huilde, en Sofie en mademoiselle spraken elkaar tegen, en Sofie zei weer dat dit óók een heel goeie mantel was, maar toen we eindelijk aan het bellekind toe waren viel de vader door de mand, wat een heele voldoening was voor de theorie van Knakson, die het stotterende schaap precies liet zeggen wat ie wilde, en toen ze weer in de keuken zat zei ie, dat we moesten oppassen met het zilver, maar voorloopig net doen of we haar vertrouwden. En drie dagen later kwam ie plotseling tegen de schemer aanzetten met 't verhaal over de kleine chasseur als kroon op z'n werk. „Vreeselijk", zei Mama. „Zoo'n jong kind...." We zaten voor de haard, en Knakson dronk iets en zei dat de chasseur nog niets wist en voor f 2.50 per uur gevolgd werd door een gehuurde kracht, en het bellekind moest ophouden met traproeien poetsen en bovenkomen met zwarte handen. ,,Ga zitten", zei Knakson opstaand. Het wicht draaide zenuwachtig aan een piekhaar en nam plaats op de punt van iets, en toen vroeg Knakson heel gewoon of ze de chasseur kende, en ze zei ,,ja", dat ze met hem geknikkerd had (in haar jeugd), en dat ze Zondag samen naar Zandvoort waren gefietst (heen en terug). Er viel een looden stilte. Het schepseltje begon vieze vegen over haar gezicht te maken. Knakson keek haar strak aan met een opgetrokken voorhoofd, en zei, dat ze wist dat haar mevrouw iets kwijt was geraakt. „Je begrijpt wat ik bedoel." Toen nam ie de perkamenten kap van de lamp voor meer licht, greep de blauwkatoenen puntschouders van het kind en donderde: „Waar is ie?" Het schaap viel snikkend in elkaar. ,,In de schuur", zei ze. „Achter de hark." Toen kwam Papa thuis met in een koffer de valsche Amertzianer, die hij aan een expert had laten zien. En hij zei dat ie een verrassing had voor onder de port, en Knakson zei óók dat ie een verrassing had, en ging vol verwachting naar de schuur met een zaklantaarn, en vond achter de hark een gebroken theepot Maar Papa zoende Mama en zei dat 't er achteraf niets meer toe deed, dat hij alle beschuldigingen introk, dat soms uit 't kwade 't goede geboren wordt, want dat de valsche Amertzianer volgens de expert twee keer zooveel waard was als de echte. Het was een heel prettige boodschap. We hielden de arme Knakson voor 't diner; maar het hereditaire bellekind is om de theepot ontslagen. HOOFDSTUK V OVER JONKER VAN RATBURGH n~onker van Ratburgh is een jong en begaafd iemand, wat iedereen natuurlijk weet, maar wat je steeds weer opnieuw moet zeggen omdat er altijd menschen zijn die het vergeten. Hij dient de wetenschap op zijn zolder, waar ie een ingericht laboratorium heeft vol radertjes en instrumenten voor 't doen van zware proeven om nieuwe uitvindingen te bedenken. Als hij niets anders weet zit ie daar trouw en zwoegt, wat zoo mooi van hem is omdat ie niet hoeft. Op die manier heeft ie een uitstekend perpetuum mobile gemaakt, dat zoo goed als vanzelf loopt, en een mechanische haas op wieltjes voor de windhonden, wat je heelemaal niet zien kunt aan zijn uiterlijk, dat iets geschrokkens heeft door een ingesprongen kin en slappe oogen, waar echter soms de vonk van het genie uit straalt, als ie zich boos maakt, wat volstrekt niet mag van z'n dokter voor z'n gespannen hersens. Jonker Jan Xaviervan Ratburgh woont in een oud huis vol hoekjes en gaten, waardoor hij gepredestineerd is voor ongedierte, dat z'n grijze huishoudster vangt in vallen en met poezen, zoodat ie meteen al, ook als naamgenoot, geïnteresseerd was toen er van buitenaf een beweging ontstond tegen de ratten. Er heeft zich namelijk in onze stad met het oog op de gezondheid een rattenvereeniging gevormd, die tot doel heeft er een eind aan te maken met ver- gif en circulaires over een algemeene verdelgingsweek onder het groote publiek. Van Ratburgh ging echter niet samen met hun wijze van werken, lang niet. Hij redeneerde zoo: „Een rat is öök een beest. Natuurlijk moeten ze dood, maar ik eisch een volkomen dood, geen halfwerkende vergiften of schadelijke vallen." En hij ging naar z'n zolder, waar ie in twee uur tijds een rattenmachine uitvond, die gebaseerd was op het menschlievend systeem der guillotine, met technische vervolmakingen en accomodatie voor drie en vijf. Toen de machine klaar was liet ie 'm grijs schilderen om de mimicri, waardoor de ratten hem over het hoofd zouden zien en er in loopen, waarna de valbijl automatisch ging werken door aansluiting op het electrisch licht. Hij is toen, omdat 't zijn plicht was tegenover de maatschappij, onmiddellijk met de machine naar de vereeniging gegaan, maar de vereeniging vond 'm te groot, wat op afgunst berustte, en ze zworen daar met vergif, en jonker van Ratburgh verdedigde een rechtdoorzeesche valbijl, en praatte als Brugman, maar de vereeniging praatte terug en praatte alle principes uit de machine, en stuurde hem naar huis met een jampotje vol arsenicum om op brood te strooien en leverworst gedurende de komende verdelgingsweek. In weerwil van de afgewezen machine kwam hij dien avond trotsch als een pauw met de jampot bij Mama, die heelemaal verzegeld was voor eventueel gevaar van onbevoegden. „Ze geven zooiets niet aan iederéén", zei van Ratburgh stralend. „Je kunt er een heele stad mee uitmoorden.... Ze zijn gek wat betreft de weigering van de machine, maar ze hebben wel menschenkennis. Ze zagen dadelijk wie ik was. Hij borduurde verder op de ratten, en dat de machine prèttiger voor ze zou zijn geweest, maar dat ie de arsenicum goed dik op het brood zou doen met suiker voor de lekkere smaak. „Het is misschien toch beter," zei ie gedurende een macaroni-schotel, „om ons niet te veel op het standpunt van de ratten te verplaatsen. Er zijn er te veel. Ze bijten babies en brengen pest." En de goeie jongen ratelde maar door over ratten; hij was eenvoudig niet te stelpen en vertelde van zijn zolder, en van zijn provisiekast, waar er een was die aldoor weer kwam, en dat heel Nederland pal moest staan in den strijd tegen ongedierte, tot ie iets scherps-in zijn keel kreeg, waarvan Mama gebruik maakte om alles te laten overzwaaien op wat anders. Gedurende de volgende dag liep Van Ratburgh door zijn huis rond in een witte jas met een wolk carbol voor eventueele infectie, en hij had twee schoonmaaksters gehuurd om te zoeken naar kieren en gaten, die ze allemaal dicht stopten met boterhammen, die belegd waren met suiker en arseen. Hijzelf had een vijzel uit de keuken laten komen en mengde nu één deel vergif en drie deelen suiker, wat ie in gelijke porties afmeette op een brievenweger met behulp van een limonadeglas. Toen het brood op was namen ze beschuit, en daarna was er nergens meer een holte over in het heele huis. Betty en ik gingen 's middags even kijken. De gasthuislucht stond al op de stoep, en een van de schoonmaaksters kreeg juist water en aspirine voor haar hoofd, dat barstte van de lysol. „Nou, zei ik, ,,je mag wel goed luchten voor van avond", want het was de dag van de avond, dat we bij hem kwamen bridgen, en hij zei, dat 't zóó weg was, en dat dat juist 't aardige was dat je er niets van merkte, óók omdat de ratten stierven aan de binnenkant van het behang, waardoor je het niet zag. „Hij is kinderlijk enthousiast", zei Betty later moederlijk, en we gingen wandelend naar huis, en ondertusschen stierven de ratten van de rattenweek links en rechts bij legioenen, wat een heerlijk gevoel gaf van veiligheid met het oog op de babies en de pest van het Nederlandsche Volk, maar ethisch gesproken ben ik er tegen (tegen vergif), omdat (zooals gezegd) ook een rat een beest is en de machine afdoender zou zijn geweest, wat blijkt uit de rest. Dien avond zaten we met 3 maal 4 bij van Ratburgh. De sfeer was wel eenigszins gezuiverd, maar tóch kreeg je nog de illusie van een operatiekamer, wat van invloed was op het spel, dat zakte. Om tien uur zei de oude gravin in het grijs, dat er iets was met haar hersens (van boven), en we besprenkelden haar onmiddellijk, en Van Ratburgh holde om water en een klaarstaande aspirinepoeder in een glas, en een waaier van een doode tante, waarna Gravin Knal zóó naar werd, dat ze naar huis moest worden gereden onder geleide. Toen ze weg was keek Van Ratburgh in een kast naar flesschen om de leegte te vullen. Plotseling gaf hij een doffe vloek om vervolgens naar het eerste tafeltje te wankelen met een jampot en een glas. In de jampot zat de bewuste arsenicum, of liever het restant. In het glas was aspirine. ,,Hemell" krijschte Van Ratburgh. ,,Ze heeft het verkéérde glas opgedronken!", en hij vertelde in vliegend tempo, dat Gravin Knal het limonadeglas had gekregen dat ie voor het wegen had gebruikt en waar een bodempje in was gebleven dat dezelfde kleur had als het andere glas, dat ie al vast had neergezet met aspirine voor geval de tweede schoonmaakster die middag óók een lysolhoofd had gekregen. Een ondeelbaar oogenblik bleef het stil, toen stormde de bridge-avond naar de kapstok. Hoeden. Jassen. Brommende motors op straat. Een ploeg reed vooruit naar het ziekenhuis om het voor te bereiden op een vergiftige maag die in aantocht was. Wij vlogen naar haar huis, en van Ratburgh, met een doodsbleek masker, lichtte de oude gravin van haar bed, en Desmond en hij schoven haar in de auto, en ik droeg haar schoenen, en we raasden weg, en we zeiden allemaal, dat ze moest probeeren te braken, wat de ongelukkige oude dame weigerde. En toen we arriveerden stond het heele ziekenhuis al klaar, en ze pompten haar uit, en we wachtten in de hall op het einde, en twee uur later had ze nóg geen vergiftigingsverschijnselen, wat bijna te mooi was om waar te zijn. En al die tijd was jonker van Ratburgh abnormaal en maakte van angst enorme chèques voor kinderuitzending en drankbestrijding en tuberculose, tot we hoorden dat ze zou blijven leven, waarna hij alles verscheurde. Gravin Knal was gered, en jonker van Ratburgh's ratten óók, omdat 't vergift geen vergift was geweest maar poedersuiker voor de zekerte, wat later uit kwam na ingewonnen informaties bij de rattenvereeniging. „Ach," zeien ze daar, „uw geste was zoo sympathiek— En daarom— Maar we kunnen dat vergift toch niet aan iederéén geven." Waarmee ik maar zeggen wil hoe eigenaardig sommige ontnuchteringen kunnen zijn. Jonker van Ratburgh dient niet alleen de wetenschap, maar in weerwil van z'n jeugd, ook de cultuur. Zoo is hij indertijd hoofdredacteur geworden van De Strijdbijl, een nieuw blad, dat opkomt voor de verdrukte rechten van menschen met groote zorgen uit een bezittend milieu. Er was behoefte aan zoo'n blad. Iedereen werd lid nog voor het verscheen, wat verblijdend was, waardoor de soort papier opgevoerd kon worden tot de dikste kwaliteit. Het zou eenmaal per week verschijnen met grieven en artikelen en een uitvouwbare politieke plaat 10 van een buitenlandsch artist. En op een Vrijdag kwam het voor 't eerst als een journalistieke donderslag, die geheel voor zichzelf sprak. Vanaf dat moment stroomde het dankbare brieven van abonné's, maar de voorgeschiedenis heeft een keerzijde, die ik even wilde vertellen om te laten zien dat uit lijden verblijden ontstaat, wat erg prettig is. Uit den aard der zaak was het eerste nummer een verschrikkelijke toestand. En jonker van Ratburgh moest een hoofdartikel bedenken met buiten een hooge temperatuur, en de drukker en de zetter en de heele redactie aldoor aan de telefoon om te zeggen dat het tijd werd. Het moest Dinsdag om negen uur klaar zijn, en Maandag wist ie na dagenlang tobben en worstelen met de materie, nog niet waar t over zijn zou. Er was ook iets met z'n vulpen, en daarom reed ie 's middags naar een schrijfmachinewinkel, waar ie uit kwam met een portable tegen het borreluur, dat ie doorbracht in de Ritz Bar zonder inspiratie. Maar hij ontmoette daar wel een vroeger kennisje van de revue, dat erg onder de indruk kwam van z'n loopbaan, maar öök niet wist waarover ie schrijven moest. En ze dachten verschrikkelijk boven een groene cocktail, en daarna boven een K'lanhattan, en daarna boven allerlei andere dingen, en toen wisten ze het nog niet, waarna ze samen ergens gingen eten, aldoor maar denkend, met de portable vlakbij, op een tafeltje naast de champagnekoeler. En toen wisten ze het nog niet. En jonker van Ratburgh nam afscheid van het kennisje van de revue zonder een stap verder te komen, en hij reed als een demon over het asfalt, en door het denken en de hitte hield ie het niet meer uit in z'n wagen, die hij achterliet om alleen verder te gaan door de slapende stad waar de maan scheen met z'n portable. Door al het denken en de hitte voelde jonker van Ratburgh zich toen een beetje eigenaardig in die zomernacht, waarom ie wat ging zitten op een bank tegenover een standbeeld, tot er iets boven z'n hoofd begon te slaan. Het was twee uur, wat hem plotseling voortjoeg omdat 't artikel er om negen uur moest zijn, waarom ie z'n zakboekje verscheurde en de blaadjes tusschen de portable deed bij het wankele licht van een lantaren. Hij begon zoomaar klakkeloos over sociale misstanden in het algemeen, en dat dat moest veranderen, en dat er overdekte parkeerterreinen moesten komen, en dat de aardbeimannen iemand Zondagsmorgens niet wakker mochten schreeuwen. Er waren al twee blaadjes van het zakboekje vol getypt toen er een agent kwam met een groote mond, die zei dat ie op moest houden met tikken in de nacht. Jonker van Ratburgh ging verder. De agent liep achter hem aan, wat wees op wantrouwen, wat ik schandelijk vind. Waarom kon een man als Brederode indertijd wèl avond aan avond langs de wallen dwalen zonder dat een kip op hem lette, terwijl in ónze dagen een onschuldig iemand met een porta- ble wordt vervolgd als een moordenaar? Enfin, de agent scheen dat later zelf öök in te zien. Hij bleef tenslotte achter bij een zwarte etalage met kousen. Toen het drie uur was ging jonker van Ratburgh voort met de sociale misstanden en de aardbeimannen tusschen de omgekeerde stoelen en tafeltjes van een verlaten terras waar ie haast geen licht had. Nu zou iemand de opmerking kunnen maken, dat het eigenaardig was dat hij niet op het idee kwam om eerst gewoon naar huis te gaan, maar dat zat in z'n inspiratie, die alleen maar bleek te werken in de nachtlucht. Ook had jonker van Ratburgh met het kennisje van de revue mee öp gedronken, waardoor ie zich niet meer nauwkeurig kon oriënteeren met betrekking tot de plaats waar ie z'n wagen had laten staan. Hij installeerde zich dus op het omgekeerde terras met de bedoeling er te blijven. Er kwam echter een tweede agent, waarvan het wemelt, en jonker van Ratburgh trok haastig met de portable en het hoofdartikel de binnenstad in. Toen het vier uur sloeg werd de hemel lichter, wat jonker van Ratburgh gek maakte van haast. De Strijdbijl is een serieus blad en hij had z'n verplichtingen als hoofdredactie. Hij verdween dus met de portable in het portiek van een groenten winkel, waar ie uit verdreven werd door een nachtwacht, die juist bezig was met een boterham. Toen het zoo ver was, schijnt de arme jongen toch wel een heel klein beetje vreemd te zijn gaan doen, wat niet wegneemt dat dat dikwijls voorkomt bij scheppende kunstenaars. Hij zette de portable, waarvan ie de kap had moeten achterlaten in het groentenportiek, plat op het trottoir en ging op z'n knieën verder. Maar in elk geval, de inspiratie was nu intact en de toetsen vlogen heen en weer. Dit alles gebeurde in een in aanbouw zijnde straat waar niemand last had van het geluid. Het was dus zuivere willekeur van de derde agent, die vanachter een stapel rioleeringsbuizen te voorschijn kwam, om te zeggen dat ie op moest houden. Jonker van Ratburgh hoorde het niet eens. De derde agent heeft toen een hand op z'n schouder laten vallen. De bruut dacht geen oogenblik aan de hoogere zijde van het geval, en dat allerlei groote mannen de mooiste gedichten hadden gemaakt in volslagen dronkenschap, terwijl jonker van Ratburgh nog zoo goed als normaal was. De agent zei dat ie weg moest, en mee naar het bureau. En hij nam de portable in beslag met het hoofdartikel er nog op omdat ie dacht dat alles van diefstal afkomstig was. Van Ratburgh blijft lang kalm, maar als ie eenmaal ontwaakt is ie een leeuw. Hij sloeg links en rechts, naar de agent, en naar een andere agent op een fiets. En ze brachten hem op 't bureau, waar ie een ruit stuk gooide met z'n huissleutel. De arme jongen heeft ontzettende boetes gehad, en De Strijdbijl is een dag later uit moeten komen. De aardbeimannen hebben ze laten liggen tot een volgend nummer, maar er is een gloeiend artikel in komen te staan over „Rechtsmisbruik", dat de naam m van Ratburgh voor goed vestigde. Wat ik eigenlijk alleen maar even wilde zeggen om te laten zien hoe vernobelend dit incident zich in het begin heeft gesublimeerd. De Strijdbijl schoot dan ook omhoog als een vuurpijl. Het blad was actueel, en om göèd actueel te zijn moet je overal bij wezen, wat ze waren, wat betreft kunst van kennissen, en politiek, en wenken. En omdat 't toen juist in 't begin was van de geschiedenis met Abessynië, zei jonker van Ratburgh dat ze daar iemand moesten hebben zitten om onafhankelijk te zijn. Hij zei dat op een volledige redactievergadering, staande, met een rood hoofd, omdat hij hoopte en verwachtte, dat ie zélf zou gaan in die functie, die 'm toekwam omdat ie indertijd voor journalist had gestudeerd, tot ie was gaan zien dat je net zoo goed géén journalist kunt zijn, wat ie nu toch was geworden omdat 't noodig was voor de cultuur. De redactievergadering ging er dadelijk op in, en jonker van Ratburgh zei dat er haast bij was omdat ie terug wilde zijn voor er wat ernstigs gebeurde, en dus ging ie meteen met een heel eenvoudige uitrusting vanaf het station over land. Eerst had ie een typiste mee willen nemen, maar achteraf denkt iedereen dan ineens altijd het ergste, en dus ging ie zonder, ook omdat je er tenslotte desnoods overal eentje krijgen kunt. Na verloop van tijd kwamen de eerste berichten, die ie zond via een adres in Parijs, omdat dat minder argwaan scheen te wekken bij de Abessyniërs, die alles openmaakten uit angst volgens hem. En omdat ie daar midden in een gevaarlijke volksstam zat, met paarden en ravijnen en hinderlagen en een keizer met een zonnehoedje, was jonker van Ratburgh voorzichtig tot het uiterste wat betreft zijn mededeelingen, die ie geheel in een persoonlijk cachet goot om het journalistieke karakter te verdoezelen, en die dan, na aankomst, op de redactie werden uitgewerkt en opgeblazen tot hun ware afmetingen. Hij schreef dat ie vaste voet kreeg, dat ie zich aanstelde als iemand die studies maakt van landen en volken ten bate der wetenschap, en zooals ik al zei, alles kwam en ging over Parijs, wat noodig was, omdat Abessynië anders zou merken dat hij de man was van De Strijdbijl, wat gevaarlijk kon worden omdat De Strijdbijl voorop ging in de Abessijnsche kwestie. De artikelen werden intusschen ontzettend interessant, zóó zelfs dat iedereen ze las, en alle andere bladen waren woest, en jonker van Ratburgh wierp o.a. een helder licht over de slavernij, die een slechte gewoonte is van Abessynië, en hij zei: „Schandelijk!" (met een vet hoofd), en hoopte dat iemand 't zou verbieden, en hij vertelde afschuwelijke bizonderheden, waarna je niet meer kon eten als je ze uit had. De rubriek begon met een slaaf, die Gam-GamGam heette, en die liederen zong bij een trom met een bas op een berg, waar ie koren op en af moest sleepen aan een touw in de zon, wat jonker van Ratburgh zelf had gezien toen ie voorbij galoppeerde op z'n paard. En in 't volgend nummer kwam GamGam-Gam zélf aan het woord, en vertelde de ergste verhalen over boeren en eten en zweepslagen, tot De Star, een dagblad van tegenovergestelde richting, met roet begon te gooien en zei dat 't niet klopte, waar De Strijdbijl de volgende week onmiddellijk op in ging door te zeggen, dat ze De Star zouden aanklagen wegens laster. Als antwoord publiceerde De Star toen een verzonnen geschiedenis van een Hoog Iemand uit de woestijn, die Haroun al Bamboula heette, en die slaven had waar ie geen raad mee wist (wat natuurlijk niet waar was). Deze man, die De Star uit z'n teen moet hebben gezogen, heeft toen (volgens hem) aan de slaven gezegd dat ze weg konden gaan, wat ze weigerden, omdat ze het prettiger vonden om slaaf te blijven (volgens De Star). Het blad ging voort en zei dat de slaven hun heer hadden belegerd en gedood, waardoor ze geërfd werden door een neef, die ze wèl wilde houden. ,,Slaaf is een betrekking als iedere andere", zei De Star, en ze zeien dat het interview met de slaaf van De Strijdbijl op z'n zachtst uitgedrukt vreemd was. Dat beteekende een slag in het gezicht van jonker van Ratburgh. Zijn redactie zond dan ook nog diezelfde Donderdag het nummer van De Star over Parijs naar Abessynië. ,,Het antwoord van Van Ratburgh zal vernietigend zijn", zeien we allemaal. Zijn antwoord was vernietigend. Jonker van Ratburgh werd zoo scherp als ijzer. Hij striemde links en rechts met z'n pen. Hij weerlegde alles met feiten, en zei de meest sarcastische dingen over De Star, die een groote mond had op een afstand, en hij liet een spotprent teekenen van de redacteur door een duur iemand. Dit artikel verscheen Zaterdag in De Strijdbijl en onze heele cercle zei: ,,Nou! Zie je well , en iedereen had schik tot De Star Zondagmorgen met het hoofd ,,Bedrog!" aan kwam zetten, en zei dat de tijd te kort was geweest voor een brief met Abessynië heen en terug, waardoor we een vreeselijk voorgevoel kregen. De Star is toen op onderzoek uit gegaan en vond Van Ratburgh niet in Addis Abeba, maar in Parijs, waar ie zat met een typiste, een mooie. „Hij is nooit in Abessynië geweest!", schreef de redacteur van De Star. „Waar bemoeit die brutale man zich mee?" zei Gravin Knal boos. „Hij kan toch veel objectiever zijn in Parijs dan daar." En van Ratburgh schreef dat ie gevlogen had op de terugweg, dat daardoor alles abnormaal vlug was gegaan, zooals z'n tegenantwoord aan De Star, en De Star antwoordde daarop met een hoofdartikel onder de titel: ,,Ha! Ha! Ha!", waar De Strijdbijl (op aanraden van Van Ratburgh zélf) niet eens meer op in ging, omdat ze een ernstig blad waren en geen sensatielektuur zooals De Star, die nog dagenlang met modder heeft gegooid, wat een enorme reclame is geworden voor De Strijdbijl die nu stevig in het zadel zit, wat ook möèt. Jonker van Ratburgh is van nature iemand, die graag in bars zit en in dingetjes met vriendinnen, en omdat we feitelijk vanaf de wieg met elkaar zijn opgegroeid, bestaat hij — erotisch gesproken — niet voor me, wat zoo prettig is met 't oog op de kameraadschap, waardoor hij me allerlei interessante bizonderheden vertelt uit z'n leven als hij niet bezig is met de wetenschap of De Strijdbijl, zoodat ik nu ook weet dat ie zich soms hereditair zorgen maakt voor de toekomst wat betreft geld en dood, waardoor ie dan dingen doet die ie anders niét zou doen, zooals madame Belloni, de helderziende, die ie bezocht na een uitgebreid menu met een vriend. Die vriend had tusschen de gangen door net zoolang gepraat tot jonker van Ratburgh beloofde om samen met hem mee te doen aan een bobslee-concours in Beieren. Daarna echter, ter hoogte van de cognac, was ie ongerust geworden voor het kantelen, en omdat ie haar adres had gekregen door het kennisje van de revue, en omdat ie meteen iets anders wilde vragen over effecten waar ie bang voor was, ging ie na het diner, zoogenaamd voor de aardigheid, met de vriend naar Madama Belloni, die een uurlang met hem bezig bleef omdat ze iets niet begreep. Over de effecten liet ze zich niet uit, maar ze zei dat ze iets vreemds zag in de kaarten: een zwart kruis, schoppenboer, een buitenlandsche reis, een donkere vlek aan de horizon Toen stak de vriend, die achter een rood pluche gordijn zat, z'n hoofd naar binnen en vroeg, bij wijze van grap, of 't een bobslee kon zijn, en van Ratburgh kreeg een schok, en Madama Belloni sloot haar oogen en zei toonloos, dat 't kruis grööter werd; zwart en rood, een open groeve, schoppenboer en duisternis. De vriend had buitensporig veel pleizier gehad over een en ander, wat niet heelemaal netjes was tegenover de helderziende, die hals over kop uit haar trance had moeten komen. En van Ratburgh was even later bijna van boven naar beneden van de krakende trap gestort in een geforceerde poging tot vroolijkheid, en Madame Belloni had even iets gegriefds gehad toen ze aan het vette koord van de straatdeur trok. Het geheel had vijf gulden gekost. Enfin, de arme jongen kon die nacht niet slapen van de open groeve en de rest, en als ie eenmaal begint te tobben gaat ie er mee door, wat z'n oude Papa indertijd öök heeft gehad, volgens Gravin Knal. En ik voelde best dat ie dolgraag van de bobslee af wilde, wat ie niet kon door de vriend, die alles al had laten inschrijven en die hem bovendien zou doorzien en verdenken van bijgeloof. Het proces in z'n ziel ging dus automatisch verder tot ie tenslotte aanlandde bij zijn testament, dat ie klaar wilde hebben voor het groote bobslee-concours in Beieren. En mijn Papa vond het een vreemd idee en zei: „Maar m'n beste jongen, waarom een testamènt?" En jonker van Ratburgh zei: „In geval van een gewelddadig einde", en hij ging midden op het biljart zitten met z'n bier omdat 't een ontmoeting was van de societeit, waarna ie uitlegde dat 't voor iederéén tenslotte toch altijd min of meer levensgevaarlijk bleef er heen te gaan, waarmee ie niet het concours bedoelde maar het heele land, waardoor de oude heer Quall vlam vatte en schor riep dat 't een edel land was, net als wij, wat jonker van Ratburgh natuurlijk best wist, maar wat niet weg nam, dat ie bang was dat ze zich in hem konden vergissen, en hij zei oprijzend dat er daar veel doodelijke vergissingen voorkwamen, wat je ze après tout niet eens kwalijk kon nemen met zooveel onzuivere elementen in de atmosfeer. Het gesprek had groote afmetingen aangenomen omdat iedereen het zoo verschrikkelijk vond de eer van een land in twijfel te trekken, wat de arme jonker van Ratburgh heelemaal niet had willen doen, wat ie riep, stampend met z'n glas, wat slecht was voor z n zenuwen, waarom ze verder zwegen en het testament, waarvoor ie een notaris had besteld, accepteerden als excentrieke trek van z'n geslacht. En de dagen daarna legde ie maar aldoor aan iedereen uit waaróm ie een testament nam, waardoor z n zenuwen stegen, en hij zei tegen mij dat ze bijvoorbeeld op hem konden schieten als ie liep, omdat ze konden denken dat ie wég liep. Of hij zou vlak naast iemand kunnen loopen die weg liep, wat ook gevaarlijk was. Of hij zou in contact kunnen raken met menschen met verkeerd bloed, waardoor ie misschien wel nooit meer terug zou keeren. En toen dronken we iets in de Ritz Bar, waarna ie weer vliegensvlug terug moest naar de notaris, waar ie de heele dag zat, en 's avonds óók, met brokstukken en legaten, die ingelascht moesten worden, vol aparte bestemmingen waar de arme jongen van duizelde. En ondertusschen liet ie een goedzichtbaar roodwit-blauw gestreept étui maken als koffer voor de bobslee met een groote Nederlandsche Leeuw voor de veiligheid, waarna ie, steeds magerder, bleef doorwerken aan het testament, dat aldoor ingewikkelder werd omdat ie zelf niet wist dat ie zooveel had, en omdat ie eerlijk wilde zijn na z'n dood, wat haast niet kan. Toen het eindelijk klaar was, vertrouwde hij de notaris niet meer, die ie ontsloeg na een scène waarbij ze alles verscheurden. Daarna nam ie een nieuwe, een jonge, die ie óók op den duur doorzag. De derde notaris nam toen de zaak in handen en maakte categorieën, terwijl jonker van Ratburgh ergens op lag met zenuwstillende dingen van z'n dokter, die niets anders deed dan komen en gaan. Links en rechts doken familieleden op met stamboomtakken, en jonker van Ratburgh en de derde notaris werkten als gekken, maar 't was een uitgebreide inventaris, en twee dagen voor het vastgestelde vertrek waren ze nog pas toe aan de pijpenverzameling, die als legaat naar het oudemannetjeshuis zou gaan. Ik kwam die dag om te kijken hoe of wat, en liep tegen het lijf van een taxateur, die bezig was met het blauw, terwijl de oude huishoudster, die groen zag van narigheid, me huilend vertelde hoe de jonker haar een lijfrente zou nalaten met de gangklok van de derde étage. Ze was in het zwart en had de gordijnen aan de zonzijde dicht. In de eetkamer zat een verre nicht, die een lijst maakte van het zilver, en een jeugdvriend, die de honden zou krijgen, kwam juist terug van een geforceerde wandeling met de Bouvier. Toen ik van Ratburgh zelf zag, tusschen de kussens van een liggende stoel, kreeg ik een schok. De vreemde voorgevoelens van Madame Belloni, en de smartelijke inspanning van een testament, hadden hem ontzettend aangepakt. Hij leek grijs-blauw. Z'n oogen staarden somber door een stapel brieven, die hij klaar maakte voor vernietiging. „Ga zitten", zei ie. „Ik voel me beroerd. Het valt niet mee de mogelijkheid van een eventueele dood onder het oog te zien". Ik knikte begrijpend en vroeg hoe 't met z'n koffers stond, en hij zei: „Dat kan me niet schelen", en hij vroeg of ik gekomen was om een legaat, en hij zei dat de secretaire van z'n overleden Mama nog vrij was, en haar heele garderobe uit 't jaar negentig in een kamferkist, wat ik accepteerde uit beleefdheid, waarna er weer een telefoon naar de notaris moest, waarna de dokter kwam en ik hem achter liet met een hard hoofd. „Overmorgen om acht uur gaat m'n trein", zei ie nog even, me onbeschrijflijk droevig nawuivend met een pak vergeelde papieren. De dag van zijn vertrek vertrok hij niet, maar lag hij overspannen met dag- en nachtverpleegsters op de rand van de ondergang, en de Societeit zei dat 't middel erger was geweest dan de kwaal, wat natuurlijk zoo was, omdat er na die overspanning een tijdperk kwam van schele hoofdpijn en moreele depressie, waardoor ie z'n bed niet meer uit kon en iedereen hem op ging zoeken met vla en bloemen en fruit. De krasse Gravin Knal leende ten einde raad een boek met diepere strekking van de Waalsche predikant, waarmee ze 's avonds naast het ledikant kwam zitten voorlezen, wat hem verbazend veel goed deed, zoodat ie rustig insliep met een glimlach waarna de oude dame dan wegsloop op haar teenpunten om wenken te geven voor de nacht. Maar door de sereene inwerking en de diepere strekking begon jonker van Ratburgh zich wèèr te interesseeren voor z'n testament en de eerlijke verdeeling van zijn geld, en hoewel het leeuwendeel naar een safe was, lag er nog genoeg in de brandkast uit de studeerkamer, waar ie toen telkens heen wilde met een wollen sjaal om z'n hoofd voor de tocht om alles na te tellen, maar vooral ook om z'n opgestapelde correspondentie verder te regelen tusschen roze en zwarte lintjes, die ie dan weer zorgvuldig opborg in de brandkast naast de armbanden van z'n gestorven Mama en de stukken geld met de mededeeling dat alles ongelezen vernietigd moest worden in geval van nood. Toen hield Gravin Knal op met het boek van de Waalsche predikant en begon aan iets spannends, en ze zei: „Zet die sombere gedachten toch uit je hoofd, m'n jongen. Je lieve Papa was tot z'n dood vroolijk en onbezorgd", en Betty en ik kwamen met grammofoonplaten draaien, tot ie op een middag tegen mij zei: „Thérèse, zou je een brief voor me willen posten voor een mevrouw in Den Haag, die niet begrijpt waar ik blijf' , wat de crisis was, waarna ie aansterkte als een pijl uit de boog, tot er drie dagen later weer wat gebeurde. Die nacht namelijk was ie rechtop in bed bezig geweest met een brief waar veel energie in ging zitten, toen beneden, in de studeerkamer, de brandkast piepte door de stilte. Het was twee uur en nacht. Jonker van Ratburgh rekte zijn ooren uit; het was ontegenzeggelijk de brandkastdeur, die langzaam bewoog op z'n eigen scharnieren. Hij wachtte geen oogenblik maar belde de verpleegster, die echter weigerde naar beneden te gaan omdat ze geen man was, en ondertusschen ging het geluid in de studeerkamer verder, en in de brandkast zat de heele correspondentie met de roze en zwarte lintjes. Jonker van Ratburgh, ineenblauwgestreeptepyama, heeft toen iets gegrepen en is zelf gegaan. De gedachte aan de correspondentie veranderde hem in een leeuw. Hij zwaaide, holde schreeuwend omlaag, en stormde naar de studeerkamer, waar ie flauw viel op het tapijt in de tocht van twee ontzettend trekkende ramen en naast de kier van de aanstaande brandkast. De inbreker moest intusschen gevlucht zijn naar een open balcondeur, die klepperend heen en weer zwaaide door de nacht. Even later verschenen de verpleegster en een nachtwacht en de huishoudster in een deken op het tooneel. De open brandkast en de stille figuur in de blauwe streepen zeiden alles. De huishoudster klapperde van angst, en de nachtwacht verbood de verpleegster om iets aan te raken voor de politie' er zou zijn, wat ie daarna allemaal getuigd heeft voor 't gerecht, en ook dat 't koud was en dat 't tochtte omdat de huishoudster 's avonds gelucht had zonder te sluiten, waardoor alles woei in de kamer van de misdaad. Toen de politie kwam, ging van Ratburgh rechtop zitten en legde een getuigenis af, waarin ie verklaarde dat de inbreker gevlucht was na hem in een korte worsteling te hebben neergeveld met een vuist tusschen zijn oogen, wat niet zoo was, maar wat beter klonk dan de waarheid, volgens welke hij ineen was gezakt nog vóórdat ie iets had gezien. De brandkast zat nog heelemaal vol, en van Ratburgh wilde er zich bij neerleggen, maar de politie blaakte en vroeg een signalement, wat ie onmogelijk geven kon door z'n flauwte, wat ie niet aan iedereen z'n neus wenschte te hangen voor z'n prestige, waarom ie zei dat ie een pet had gehad, en kort haar, en een blauwe jas, en een broek. De wet zette zich in beweging, en na een tijdje moest van Ratburgh getuigen, en hij zei dat 't onaangename, nieuwsgierige ambtenaartjes waren aan het gerecht, en na wèèr een tijdje confronteerden ze hem daar met een heele rij mannen met petten 11 i en blauwe jassen, waaruit hij mocht kiezen wie t gedaan had, wat hem erg zenuwachtig maakte omdat ie zoo consciëntieus is in zulk soort dingen. Maar na een tijdje moest er wat gebeuren omdat iedereen wachtte, en dus wees ie lukraak naar een klein, bol mannetje met misdadige wenkbrauwen, dat 't toch zeker zou kunnen hébben gedaan al had ie 't niet gedaan, en hij zei: „Dat is 'm. Diè. Van Ratburgh dacht toen dat ie naar huis kon gaan, maar 't gerecht deed achterdochtig, en ze plozen hem uit elkaar aan de hand van de huishoudster, die zich achteraf ineens herinnerde dat de jonker de brandkast die avond zélf had open gelaten, wat ie in gedachte wel méér deed, waarvan ze altijd gebruik maakte om van binnen af te stoffen en kamferballetjes neer te leggen voor de papierworm. En toen werd jonker van Ratburgh boos en zei dat ze loog, en toen zei 't gerecht dat jonker van Ratburgh loog, en toen bleek het dat het kleine, bolle mannetje dat ie had aangewezen als de willekeurige dief, geen dief was maar een inspecteur, die er bij was gaan staan als proef op z'n geestvermogens en z'n eerlijkheid, wat ik een buitengewoon gemeene truc vind, waar ieder fatsoenlijk mensch in zou loopen, omdat iemand onder zulke omstandigheden natuurlijk niet verdacht is op iets laags. In elk geval heeft het slot van die geschiedenis er niet toe mee gewerkt zijn zenuwen tot rust te brengen. Hij verloor zijn vertrouwen niet alleen in de politie, maar ook in z n brandkast, waarom ie juist rondliep met het plan alles te concentreeren op z'n bank toen er iets verkeerds gebeurde met een firma en geld, dat dat idee ook weer omver gooide, waarna de goeie jongen, die door de geschiedenissen van het testament en van de brandkast moreel gesproken nog niet heelemaal zichzelf was, nieuwe wegen zocht voor z'n fortuin, die hem aan de rand van de ondergang hebben gebracht. Van Ratburgh had de krant waarin de firma stond meegenomen naar de overdekte baan omdat de oude freules Knoop Knoop voor een gedeelte slachtoffers waren. Hij gesticuleerde met z'n racket, en was vreeselijk verontwaardigd over het feit dat niets meer heilig was, zélfs gèld, en hij sloeg alles out zoodat iedereen blij was toen ie na een half uur verdween omdat ie voor de sluiting nog ergens wilde zijn, voor zaken zooals ie zei. De dag daarop hing ie de heele middag in de Ritz Bar, waar ie iedereen verveelde met de oude freules, die hun paarden moesten opheffen en allerlei contributies uit bezuiniging door de slag, en hij trok zich hun lot verschrikkelijk aan, en het lot van iederéén, wat natuurlijk voor z'n karakter pleitte maar wel vervelend was tegenover de omgeving en de barman, die toch al genoeg aan z'n hoofd had. Later werd het nog erger. Hij kreeg iets gejaagds, en sprak tot vervelens toe over voortvluchtigheid en fraude, tot z'n huishoudster hem op een goede nacht door het plafond hoorde ijlen, wat bij hem altijd de voorbode is van iets vreemds. Toen klom Gravin Knal weer in haar coupé en reed weg om hem te zien. Ze stapte met benauwde voorgevoelens uit voor z'n huis, en zag op de stoep luitenant Knakkerman, die tijdens z'n huwelijk alleen maar 's middags uit kan, tusschen de manoeuvres door, die ie tenslotte óók moet houden omdat t z n vak is. Luitenant Knakkerman, die heelemaal is opgegroeid met oude dames door z'n tachtigjarige moeder, hielp haar naar boven en zei dat ie een vreemde telefoon van 'm had gekregen, en ze liepen achter elkaar door de kille hall die naar cocos rook. Een ritselende muis passeerde onder een tafeltje. Verder was alles vredig, behalve de huishoudster, die vertelde dat de jonker vanaf elf uur die morgen vreemd deed en veel schade had aangericht. „Hij is nu in de tuinkamer bezig," zei ze angstig fluisterend, „met een schaar. Hij knipt alles stuk. Hij loopt almaar heen en weer te vloeken...." Toen luitenant Knakkerman dat hoorde, wilde hij weg, en Gravin Knal wilde óók weg omdat ze voor een psychologisch raadsel stond, dat ze rustiger telefonisch dan persoonlijk zou kunnen oplossen, ook al omdat ze een zwakke vrouw was, die geestelijk méér waard was dan lichamelijk als t er op aankwam het verstoorde evenwicht van een volwassen man te herstellen. Ze liepen dus weer naar de straatdeur, en Gravin Knal gaf de huishoudster een hand, wat ze altijd doet omdat ze zoo oud is en over de vijftig jaar in dienst. „Het is onder deze omstandigheden beter geen bezoek toe te laten", zei Gravin Knal. „Je moet hem straks maar es voorzichtig mijn groeten doen. En 't portret van z'n ouders op de schoorsteen zetten " Ondertusschen was luitenant Knakkerman al bij de mat. Toen echter ging er ineens een deur open, en van Ratburgh keek er door met een wit, vertrokken gezicht, en ze moesten wel binnen komen in de tuinkamer, die vol kapokpruikjes hing, die in je neus gingen zitten en niesden. Op de divan lagen twee opengeknipte kussens. Van Ratburgh stapte er onmiddellijk weer naar toe, en begon te wroeten met een schaar. „Jullie zullen denken dat ik gek ben, hè?" zei ie. „O nee, nee", riep luitenant Knakkerman haastig. „Integendeel kerel!", en ondertusschen retireerde hij, op de voet gevolgd door de oude gravin, in de richting van de open serre en de tuin, terwijl van Ratburgh de kussens opgaf, en een roze chaise longue voor de gangdeur sleepte, die ie in een wolk van stof omkeerde, waarna ie als razend de zeelten aan de onderkant ging doorknippen. Z'n haar hing in vlokken, z'n oogen dansten door het vertrek. „Zien jullie niets?" riep hij schor. Hij trapte tegen de vernielde sofa, hij keerde zich om en knipte links en rechts in zittingen, hij sjorde aan gordijnen, en trok zachtjes murmelend lange slierten paardehaar uit de rug van een voltaire. Tot ie ineens vreemd kalm om een broodmes vroeg, Toen zijn luitenant Knakkerman en Gravin Knal haastig weggegaan langs het tuinpad en door de schutting achterom, en Gravin Knal galoppeerde vliegensvlug naar huis met haar coupé, en ze stuurde een ziekenauto en dokters en verplegend personeel om hem te redden. Maar ze konden alleen maar constateeren dat ie weg was met een rolletje, wat ze na veel praten eindelijk uit de huilende huishoudster haalden. En op hetzelfde oogenblik ontmoette Desmond hem in de Ritz Bar met z'n rolletje, dat uit een voetkussen was gekomen, en hij vertelde dat 't een hoog geldelijk bedrag was, dat ie had losgemaakt uit z'n bank, die ie niet vertrouwde, waarom ie het ergens tusschen had gestopt en met groote steken dichtgenaaid, maar een mensch kan niet alles vanzélf onthouden, en hij was net zoo lang bang geweest dat ie 't vergeten zou tot ie 't vergat, en eerst twee heele ameublementen moest openknippen voor ie 't vond. En Desmond vroeg wat ie er nu mee ging doen, en hij wilde het begraven, en Desmond is er zeker van dat het geldelijk nog es verkeerd zal loopen met jonker van Ratburgh, die nu op een alp zit uit te rusten, wat z'n dokter achteraf toch beter vond toen 't bovendien bleek dat het rolletje een oude „Vie Parisienne" was en niet het geldelijke bedrag zélf, dat de werkster in een ander rolletje vond staan op 't tafeltje in de hall, naast z'n hoed, waarmee ik maar zeggen wil hoe gevaarlijk het soms is om voorzichtig te zijn. HOOFDSTUK VI OVER LUITENANT KNAKKERMAN i v| en carrière is iets heel teers, vooral in het leger, waar alles naar buiten toe zooveel mo/ i gelijk eerlijk moet gebeuren. ■ «H Maar je kunt op zoo'n boel manièren eerlijk zijn, wat 't zoo moeilijk maakt, vooral ook omdat de eene superieur weer heel anders eerlijk is dan de andere. En luitenant Knakkerman is zoodoende altijd een beetje onzeker bezig met visites, en bloemen aan vrouwen (wat soms heelemaal verkeerd uitvalt), en tennissen met dochters, en krijgskundige studies, wat z'n oude moeder hem allemaal aanraadt omdat haar man kapitein was bij z'n dood, waardoor ze grondig getraind is in de techniek van de militaire samenleving. Luitenant Knakkerman heeft op die manier al heel wat meegemaakt met de cavalerie als wapen, vooral ook door z'n uiterlijk, dat sommige menschen intelligent vinden met een rood, hoogblond gezicht, een lange, roode hals, afgezakte schouders, dichtgeknepen oogen en witte wimpers. Z'n beenen zijn een beetje krom door het paard, waar echter tegenover staat dat ie zingt bij de piano van z'n oude moeder, die hem indertijd als kind over de Engelsche ziekte heeft heengeholpen met levertraan en kalk, wat ie nooit vergeten zal, waarom hij haar nu nog altijd alles vertelt voor zoover de welvoegelijkheid dat toelaat. En zoo vertelde hij haar ook het begin van de geschiedenis met de generaal, waar ik me later nog mee bemoeid heb, wat ik beter niet had kunnen doen. Het is nu alweer een heel tijdje geleden. Luitenant Knakkerman had geluncht bij zijn moeder, en hij zat op een paard en reed langs een weggetje dat een paadje was tusschen twee verschillende korenvelden met de zon achterop. En omdat die zon aldoor maar zonder schaduw scheen, voelde luitenant Knakkerman een soort zonnesteek, die zich openbaarde met dorst, tot er een heel klein cafeetje kwam, dat zoomaar op straat stond, waar ie in stapte uit noodweer, na z'n paard te hebben buiten gelaten. Luitenant Knakkerman's moeder is weduwe met hem als troost, en 't zou niet in z'n hoofd zijn opgekomen om dat cafeetje binnen te gaan zónder zonnesteek. Maar toen ie eenmaal binnen was viel 't mee, want er zat een gerimpelde generaal zonder uniform, die hij herkende aan z'n gezicht. En de generaal herkende hem öök aan z'n gezicht en zei: „Luitenant Knakkerman, nietwaar? en luitenant Knakkerman zei dat 't waar was, en begon over de zonnesteek ter verontschuldiging omdat 't maar zoo'n heel klein cafeetje was, tot ie begreep dat z'n houding niet fair was tegenover de generaal, die öök zonder zonnesteek in het obscure dingetje zat, en hij dacht aan z'n carrière en brak alles af, en ze bestelden slecht bier, dat ze dronken tot de schemer viel, waarna luitenant Knakkerman verdween met een hand van de achterblijvende grijsaard. Maar terwijl ie weg galoppeerde had ie aldoor een verkeerd gevoel of er iets was met die generaal, en toen ie later thuis op een cretonne bank zat om z'n gedachten te verzamelen, kwam z'n oude moeder in het lavendel en zei: „Is dat niet die en die?" En toen wist ie ineens alles met een schok, want de generaal van het cafeetje was een hooger iemand met een groote mond en allerlei invloeden, waar allerlei menschen net zoo lang achter aan hadden gehold tot ie een gevaarlijk karakter had gekregen met een omgekeerde uitwerking en een argwaancomplex, waar ie nu mee zat opgescheept omdat ie dacht dat iedereen m naliep voor aanbevelingen en promoties, wat natuurlijk niet waar was omdat iedereen daar te hoog voor staat. Luitenant Knakkerman begreep dat de generaal hem die dag onmiddellijk verdacht had van het ergste, en hij steunde z'n kloppend hoofd tegen de hooge schoorsteen, en z'n oude moeder streek bemoedigend over z n brillantine, en hij had echt verdriet over dat kleine cafeetje en ging nog diezelfde avond naar een grööter, waar ie de generaal zag zitten met een gezelschap, zoodat ie meteen groetend weer door de andere deur verdween. De dag daarna liep luitenant Knakkerman op de paardenrennen met een meisje. Ze wandelden de tribune op en gingen zitten naast een heer met een hoed, en luitenant Knakkerman zei: „Pardon", omdat ie 'm een peut gaf met z'n elleboog, en de heer keek achterdochtig onder z'n hoed, die ie afnam, en toen was luitenant Knakkerman rood geworden omdat ie de generaal herkende, die opstond en met drif- tige passen langs de afgezette touwtjes ging loopen van het terrein. Daarna zag ie de generaal op een diner bij een oom. En daarna op nog twee andere diners. Hij zat tegenover 'm op een bridge drive, waar ie niet weg kon. Hij ontmoette 'm in de schouwburg, in de Ritz Bar, en ergens waar ie maar net deed of ie 'm niet herkende. Hij botste tegen het spatbord van de generaal. Hij kwam nooit anders dan achter de generaal z'n club binnen. Hij vroeg naar de krant waar de generaal mee bezig was. Het was de hoed van de generaal, die hij geregeld van de plank gooide in de garderobe. En de grijze generaal rook lont, en liep met al z'n rimpeltjes door de stad te vertellen dat luitenant Knakkerman hem lastig viel, en dat luitenant Knakkerman natuurlijk dat tijdelijke baantje wilde hebben van militair attaché aan de internationale wapententoonstelling in Yorkbourne (U.S.A.). „Maar hij gaat niet", zei de generaal. „Als ie 't me fatsoenlijk was komen vragen, dan wèl, want ik heb als cadet naast z'n doode Papa in de slaapzaal gelegen. Maar nul Onwaardige praktijken!" Dat zei ie tegen iedereen behalve tegen luitenant Knakkerman zélf. En luitenant Knakkerman zélf zei: „Ik wil niet eens naar Yorkbourne. Heen en terug zeeziek Afschuwelijk. Die man weet niet wat ie zegt." Maar dat hoorde de generaal weer niet, en zoo ging het door tot luitenant Knakkerman bij ons kwam dineeren met een vreemde wandelstok, die we legitimeerden als een wandelstok van de gene- raai (omdat z'n initialen er op zaten), die hij die dag weer tegen 't lijf was geloopen bij een toevallige ontmoeting bij een willekeurige kapper, waar ie 'm had vinden zitten met een wit laken en een ingezeepte snor. „Die man wordt m'n dood", zuchtte de arme jongen onder tafel, en hij stikte in z'n eendvogel en zei dat z'n eer op straat stond, en dat al z'n collega's niets meer geloofden en aan een stuk door tegen hem insinueerden over dat vervloekte reisje naar Yorkbourne, en dat ie de generaal zou wurgen als ie nog éénmaal het hart had hem tegen te komen. Enfin, Papa en Mama en de andere menschen vonden hem die avond vreemd (wat ie was), en omdat ie eigenlijk niet langer in een stemming was voor fatsoenlijk gezelschap nam ik 'm mee naar mijn kamer. Hij viel rookend neer op mijn tijgerhuid. ,,Thérèse," zei ie, „je moet me helpen. Ik heb geen zuster. Alleen maar een moeder, die eigenlijk al veel te oud is geworden." Ik knikte begrijpend tegen de haard. In het licht van 't vuur zag hij er uit als een overspannen skelet (hij is mager van huis uit), en ik werd heelemaal wèèk, en ik beloofde hem de volgende dag met de een of andere inteekenlijst naar de vrouw van de krankzinnige generaal te gaan, en daar langs m'n neus te zeggen, dat een kennis van me, een zekere luitenant Knakkerman, absoluut, onder gèèn voorwaarde, ooit van z'n leven, nooit of te nimmer naar Yorkbourne wilde gaan met 't oog op de zeeziekte heen en terug. Ik ging dus, en zei al die dingen tegen de vrouw in kwestie, die me met open armen ontving omdat ze Mama wilde hebben voor een voedselcomité, en ik dronk thee tegen de klippen op tot de gekke generaal door de deur kwam, en we net zoo lang over paarden spraken tot we als vanzelf op een zekere luitenant Knakkerman terecht kwamen, een kennis van me, die absoluut, onder gèèn voorwaarde, ööit van z'n leven, nooit of te nimmer naar Yorkbourne wilde met 't oog op de zeeziekte. De generaal ging rechtop zitten in z'n weggezakte fauteuil; hij keek naar me als een kat naar een onbeheerde worst „Zoo, zoo zei ie valsch. „Luitenant Knakkerman?" „Ja", zei ik een beetje benauwd. „Een soldaat", zei hij „Een officier", zei ik. „Een soldaat", zei ie nadrukkelijk. „Een soldaat, die bang is voor zèèziekte!" Toen ik weg ging vroeg ie me nog eens of ik 't zéker wist, en ik zei: ja, héél zeker. Dat ie niét naar Yorkbourne wilde, en ik dacht: „Alles is in orde", en ik reed naar huis en telefoneerde luitenant Knakkerman, die „Hoera!" zei. Maar twee dagen later kreeg ie een bericht. Dat ie naar Yorkbourne moest. Als militair attaché. Acht dagen heen, en acht dagen terug; over zee — Z'n huilende moeder bracht 'm weg in een zware jas met een mof omdat 't koud was en waaierig. En toen ie terug kwam was ie boos op mij omdat ie dacht dat ik de generaal had opgestookt, en ieder- een zei: „Knakkerman is een intrigant. Intriges! Stroopsmeren! Hij heeft net zoo lang achter die ouwe generaal aangeloopen totdat.... Nee! Dan wij!!" Wat allemaal vreeselijk slecht was voor z'n carrière. En onmiddellijk daarna ging ie opnièüw door de diepte met de Maharadja van Jaggermout. En z'n oude moeder troostte hem door te zeggen, dat het goud in de smeltkroes gelouterd wordt, maar ondertusschen zat de arme jongen in een onbeschrijflijke toestand voor het raam van de societeit, en deed de heele dag niets dan kijken. En voor hem op tafel lagen paars-geparfumeerde brieven van een dame uit Parijs, die zei, dat ze hem geloofde, wat ze éérder had moeten zeggen. Het was alles volkomen onschuldig begonnen met de Maharadja van Jaggermout, die hier bezoeken bracht aan havens en museums en diamantslijperijen, wat ie voor z'n pleizier scheen te doen. Ze sleepten hem in elk geval van links naar rechts in een getailleerde jas van Dompierre en Co. London, en op z'n hoofd had ie een tulbandje met een aigrette, wat luitenant Knakkerman zoo goed weet omdat ie er naast heeft gestaan op bevel van de eeuwige generaal, in een hangar, waar de Maharadja schuilen moest voor een plotselinge regen bij zijn bezoek aan het militair vliegveld, tot er iemand kwam met een parapluie van de man van het buffet in het restaurant, die luitenant Knakkerman boven zijn hoofd heeft gehouden met het oog op de aigrette, die niet nat mocht worden. Het was alles het werk van een oogenblik, en luitenant Knakkerman maakte kans als tegenprestatie van de Maharadja een jonge jaguar thuis gestuurd te krijgen, waar ie geen raad mee zou hebben geweten in verband met z'n moeder, die al een angora houdt. En hij zei dat de Maharadja een man van de wereld was, hoewel ie koel deed tegen jonker van Ratburgh, die van een kouwe kermis thuis kwam met een interview, dat ie van 'm wilde hebben voor de „Strijdbijl", wat ie wel op z'n vingers had kunnen natellen omdat een achterlijke Oostersche vorst geen sympathie kan hebben voor een weekblad met geavanceerde ideeën. Maar luitenant Knakkerman had mooie herinneringen van het bezoek kunnen bewaren, als er niet een man voor foto's voor kranten was geweest, die luitenant Knakkerman vastlegde op een plaat met de parapluie boven het hoofd van de Maharadja, wat heel treurig was met het oog op z'n carrière en de eer van het Nederlandsche leger, dat het Vaderland moet dienen met zwaarden en niet met parapluies. En de foto van luitenant Knakkerman met de parapluie boven het hoofd van de Maharadja, heeft in alle kranten gestaan, en iedereen die het zag heeft hem natuurlijk aangezien voor iemand met een mindere positie, wat verschrikkelijk was voor z'n tobbende moeder, die bij z'n geboorte toch al zoo veel ouder was dan hij. Maar de generaal reisde in die dagen gelukkig met z'n vrouw door de Pyreneeën en alles zou dus rustig zijn doodgebloed als er niet een geparfumeer- de briefwisseling was ontstaan met een dame uit Parijs, die die foto zag in een Fransch blad, en die luitenant Knakkerman herkende en schreef dat ze altijd al had gedacht dat ie haar bedrogen had als ie zei dat ie luitenant was, wat ook al haast niet kön met zoo n houding, en zoo'n conversatie als de zijnel Luitenant Knakkerman schreef toen een brief terug met een foto van z'n diploma, en een andere van z'n beëediging om de dame in Parijs te overtuigen van de waarheid, maar de dame geloofde de waarheid niet, waarna luitenant Knakkerman bitter werd en z'n hart uitstortte in een volgend schrijven vol opstandige klanken, waarin hij om gerechtigheid schreeuwde en zei, dat het ook inderdaad onwaardig was, de manier waarop je als luitenant werd geknecht in het Nederlandsche leger! Hij zei: „Waar blijft de eer van de wapenrok!" Hij zei: „Wij zijn slaven die geprest worden parapluies te dragen!" Hij zei nog veel meer, niet met de bedoeling dat iemand het hooren zou, maar zoo maar, voor z'n pleizier, en om de dame te laten begrijpen hoe ie verscheurd werd. Toen de dame déze brief gelezen had, geloofde ze luitenant Knakkerman, wat ze hem schreef. En ze vertelde de geschiedenis aan een bevriende vriend, die er een heel artikel aan wijdde in de,, Après Midi", onder de titel: „Wantoestanden in het Nederlandsche leger", naast een afdruk van de foto, met als onderschrift: „Officier ou Laquais?" En het zou alles nog goed zijn geloopen als de generaal dat nummer van de „Après Midi" niet in handen had gekregen. Maar hij krèèg het in handen, en zag het artikel, en de foto, en het gezicht van luitenant Knakkerman naast de parapluie, en hij werd blauw en liet luitenant Knakkerman bij zich komen. En toen bleek het dat luitenant Knakkerman die parapluie heelemaal niet had hoéven vast te houden, maar dat hij het ding, in z'n blinde opgewondenheid om de Maharadja van dienst te zijn, zelf uit de handen van den man van het restaurant had getrokken, waarmee ik maar zeggen wil hoe je beter Gods water over Gods akker kunt laten loopen, en hoe dom het is om goed te zijn. Eens heeft luitenant Knakkerman gevreesd, dat ie z'n ontslag zou moeten indienen door complicaties na een bad. Het was een Zaterdag in de lente, en omdat de zon scheen had ik zin in de zee. Ik reed dus naar Desmond, ondertusschen telefoneerend omdat ik met mèèr wilde gaan. Desmond hing over het balkon, en hij zei: ,,'t Is nog te koud en'tis vandaag Zaterdagmiddag, liefste", en hij schonk wat voor me in, en vroeg of ie er niet in hoefde te gaan omdat ie vies was van de zee op Zaterdag, wat me niets schelen kon omdat ik, persoonlijk, toch nooit in het water ga, tenminste niet in Holland, want de heele charme van het baden is het drogen, en daar zitten hier allerlei consequenties aan vast met wettelijke bepalinqen over qesloten badjassen en zedelijkheid, wat nu eenmaal schijnt te moeten voor het peil van ons strand, waar anders allerlei tricot dagjesmenschen nat en wel met elkaar in aanraking zouden komen via de zee. De moraal van ateliermeisjes die met winkelbediendes komen opfietsen, zou in 990 van de 100 gevallen ten onder gaan omdat een badpak vreeselijk opwindend werkt in dergelijke kringen, die t bederven voor een meer vergeestelijkte kaste als wij, die te hoog staan voor iets laags. Toen belde luitenant Knakkerman en ging in de dicky-seat, en we pikten Betty op, die zich toentertijd uit vriendschap interesseerde voor luitenant Knakkerman, die een ongelukkige liefde moest vergeten met de dame uit Parijs, en we reden door de bloembollen, die er een beetje afgeknipt uitzagen, naar de zee, die ons klotsend ontving aan haar boezem. Ik vind de zee heel goed, maar er moest geen strand zijn, of liever: er moesten geen menschen zijn, tenminste niet zulke. Die Zaterdagmiddag was het strand bedolven onder emmertjes en scheppende kinderen. Groote kringen pratende badstoelen stonden om kuilen met gedroogde kleeren, en een stel vochtige jongens zat elkaar achterna om een limonadetent. ,,Laten we doorloopen", zei ik. Desmond, die weer erg was aangekomen door een paar officieele diners, hipte in een uitpuilend tussorpak haastig over de kuilen, naast luitenant Knakkerman, die een koets had gehuurd voor ziin 12 kleeren, maar die er pas verderop in wilde en die dus met ons opwandelde in een blauwe badjas met groene vogels en knoopen omdat ie dol is op water. Langzamerhand slonken de menschen, en een eindje verder waren ze heelemaal weg en luitenant Knakkerman negeerde de lage temperatuur en zei: „Ik ga er hier in", en hij zei zelfs, dat ie huidolie bij zich had, waarin ie na afloop zou gaan bakken achter de rug van de wet omdat 't niet mocht, en hij lachte zorgeloos, en de dame uit Parijs raakte op de achtergrond, en hij legde zijn jas tegen een paaltje en sprong er in, en het laatste dat we van hem zagen was zijn hoofd op een golf. De eenzame, blauwe badjas schitterde in de zon toen we voor de zekerheid nog eens om keken. „We komen hier straks terug", schreeuwde Desmond. Toen wandelden we naar een paviljoentje op een duin, waar we tegenop klommen om te zitten. En Desmond dommelde in door het ruischen, en Betty wilde probeeren zich te laten verbranden, en ik keek eerbiedig naar de blauwe zee die aan de voet voorbij rolde, en ik kreeg edele gedachtes en dacht dat ik een zonne-complèt met een parasolhoed zou koopen waardoor ik een paar van mijn strandpyama s kon geven aan mademoiselle, diezezelfnatuurlijkniet draagt in haar positie, maar die een zuster heeft die een seizoen met vier Engelsche babies van een ander in Deauville zit voor haar brood. Ik had indertijd veel succes gehad in die pyama s. De zuster van mademoiselle zou er zielsdankbaar mee zijn. Het is eigenaardig, maar als ik lang genoeg naar de zee luister, zou ik in staat zijn mijn kleeren stuk voor stuk weg te geven. Het was heel vredig op het terras en na ongeveer een uur was Betty's hoofd verbrand. Toen zijn we afgedaald door het mulle omdat we dachten dat luitenant Knakkerman nu wel klaar zou zijn met drogen. We wandelden naar het paaltje, waar we stil stonden in plotseling opkomende ongerustheid. De zee was leeg, maar op het verlaten houten dingetje lag nog steeds de onaangeroerde blauwe badjas met groene vogels in het zonlicht. Vreemd zoo gauw als een mensch soms iets begrijpt. „Hij is weg beefde Betty, en we zochten angstig de huppelende golven af, en we liepen zenuwachtig heen en weer langs het water, en ik kreeg natte voeten van de vloed, en Desmond zei: ,,Maar hij kan toch zwemmen", en Betty zei: „Hij is te ver gegaan , en ik zei: „Hij had er al lang uit moeten zijn", en we dachten allemaal aan de dame in Parijs, en Desmond vertrok stuivend naar het bewoonde deel voor een reddingsbrigade, en Betty wilde dreggen omdat luitenant Knakkerman een eenigst kind is. We kwamen ademloos in het kantoortje van de strandpolitie, waar we vertelden dat er een man verdronk, een héér, bij een paaltje. En we vroegen een reddingsboot, en we kregen een glas water, en het is werkelijk schandalig hoe lakoniek sommige autoriteiten denken over verdrinken. Het eenige wat ze deden was telefoneeren, en wij stonden eenvoudig te springen, en Betty, die veel temperament heeft, nam de telefoon en smakte hem neer waardoor ie niet meer ging, en ze sleurde een inspecteur of zooiets aan z'n revers naar de deur en riep: „Er is een mènsch in noodl", en op een bank in de hoek zat een grijze man in een nat badpak te wachten op iets dat niet kwam, en al dergelijke kleinigheden zie je in je zenuwen om ze naderhand nooit meer te vergeten. Desmond wilde weer naar het paaltje, maar iemand zei dat ie moest blijven om straks het lijk te herkennen, en de grijze man begon te vloeken omdat ie kou vatte. Toen, boven de Urker-muziek die naast het kantoortje speelde uit, vloog de deur open. Een oogenblik bleef het stil. Daarna hingen Betty en ik snikkend aan de levende hals van luitenant Knakkerman, die, tegen gehouden door twee agenten, binnen stapte in een badjas, een gröène. „Is 'm dat?" vroeg een stem, en wij riepen: „Ja. Ja", en de grijze man riep óók: „Ja. Ja , maar hij bedoelde zijn jas, die luitenant Knakkerman bij vergissing had aangetrokken omdat ie drie paaltjes vérder uit zee was gekomen, waar de grijze man bezig was met duiken, en luitenant Knakkerman was toen doorgewandeld om te drogen op een duin, waar ie gevonden en gevangen was door twee agenten wegens diefstal van een groene badjas met blauwe vogels. Nadat de grijze man de jas had geïdentificeerd, moest luitenant Knakkerman m uittrekken, en de grijze man trok 'm aan en verdween niezend naar z'n hotel. „Hij is sprekend de mijne", zei luitenant Knakkerman rillend. ,,Alleen omgekeerd." Toen ging Desmond weg om luitenant Knakkerman s éigen jas te halen bij het eerste paaltje, maar die was inmiddels gestolen met het nummertje van de koets, die hij vond met fooien, maar die al leeg bleek te zijn omdat de dief er vóór hèm was geweest, wat een groote complicatie opleverde, want hoewel de man van het strandkantoortje luitenant Knakkerman vrij sprak, kon ie niet gaan wegens zijn badpak (een groen), dat onvoldoende was. We hebben toen een plaid uit de wagen gehaald, waar we hem inwikkelden met veiligheidsspelden, waarna Desmond zoo dicht mogelijk bij het kantoortje is gereden, waarna luitenant Knakkerman naar de dicky-seat is gevlogen, waarna we weg zijn gegaan onder tamelijk veel belangstelling. En ter hoogte van een boerderij gaf luitenant Knakkerman een kreet. „Mijn colbert 1" riep ie schril, en hij zei dat er iets in die gestolen zakken gezeten had. een foto en twaalf brieven van de dame uit Parijs, en hij werd wit en mompelde, dat ie zijn ontslag zou moeten indienen, en dat dit 't eind van z'n carrière was, wat achteraf erg meeviel, omdat de brieven in de zak van een ander colbert bleken te zitten, een gestoomd, dat thuis op een houtje op hem hing te wachten. t- uitenant Knakkerman heeft kort daarop iets geL/daan in de Blue Cat Bar. Hij zat met whisky te wippen op een hooge kruk. En omdat het niet zijn éérste whisky was, en omdat er een onbekende juffrouw naast hem zat in het groen, wipte hij roekeloos. En hij wipte zóó roekeloos, dat ie omviel met z'n kruk en z'n beenen in de lucht, wat ie onwaardig vond, wat 't was. En de Blue Cat Bar is een hartelooze instelling, want ze lachten allemaal, en niemand vroeg of z'n ruggegraat gebroken was, wat toch heel best het geval had kunnen zijn omdat z n ruggegraat van achteren zat, aan de kant van de harde parketvloer. Enfin, hij is opgestaan, wat Desmond me later in kleuren en geuren verteld heeft. En toen ie stond, heeft de barman geglimlacht, wat hem gek maakte, en hij schreeuwde om de chef en verweet hem dat er een poot te weinig aan z n kruk had gezeten, en de chef vroeg of ie mee wilde naar een achterkamer om wat te drinken (wat tamelijk gek klinkt als je al in een bar zit), en luitenant Knakkerman liep verontwaardigd mompelend achter de man door een gebeeldhouwde deur en verdween, waarna er iets schijnt te zijn voorgevallen tusschen Desmond en de onbekende juffrouw, die ie kende van een vroegere vriend, en die schaterde met haar hoofd op een koperen roe. Desmond, die juist een vreeselijke receptie had meegemaakt bij een gevaarlijke gezant, en die nog vol rimpeltjes zat en zorgen, zei met een frons tegen de onbekende juffrouw: ,,Lach toch niet zoo. Hij had dóód kunnen zijn", wat haar ontzettend belee- digde, wat ze zei met iets schrils, waar Desmond niet op reageerde, waardoor ze nog schriller werd, tot ze eindelijk zóó schril was geworden dat luitenant Knakkerman terug schoot door de gebeeldhouwde deur en recht vóór Desmond ging staan en hem op z n bril sloeg omdat ie een vrouw beleediqde in ziin bijzijn. Als Desmond een minder soort man was geweest, had ie luitenant Knakkerman een slag gegeven, maar nu gaf ie m z n kaartje, en luitenant Knakkerman zei sneeuwwit dat ie een vriend zou sturen, en er viel een lijkwade over de bar, en ze gingen hun hoed halen, die ze voor elkaar afnamen, en ze draaiden in doodsche stilte door de deur met de portier naar buiten. Dat was s middags vijf uur, en om zeven uur stond Betty aan de telefoon omdat ze het gehoord had van de broer van iemand. „Thérèse," zei ze, ,,je moet alles weten.... Desmond en jij.... Hij gaat duelleeren in de omgeving van Overveen. Morgenochtend om zes uur." Toen volgden de bizonderheden. Van Ratburgh en Fred Quall waren de secondanten. ,,Die zitten nu in het bovenzaaltje van het Spaansche restaurant te eten om alles af te spreken", zei Betty. Ik stamelde iets schors. ,,Met een revolver , zei Betty. „Met twèè revolvers. Ik heb ze zien liggen bij Van Ratburgh. Ze zijn stapelgek." Toen ontvouwde ze iets, en ik zei:,, Goed. Dadelijk", en omdat Papa en Mama juist aan tafel waren, stuurde ik mademoiselle met een boodschap onder de soep om te zeggen dat ik er niet was, haalde stil uit de boekenkast Papa's revolver die ie alleen maar gebruikt om dieven aan het schrikken te maken en die heelemaal gevuld is met losse patronen, sloeg een mantel om en een hoed, en reed weg in de richting van Betty, die ik afhaalde. We waren alle twee erg zenuwachtig. Betty zag spierwit en bibberde in haar marter; ik beet zwijgend op mijn tanden. „Het zijn heel mooie revolvers", zei Betty, die soms net praat als iemand zonder hersens. „Ze hebben ze elk persoonlijk gebracht en geladen. Arme jongens Ze liggen zoomaar bij Jan op tafel in de bibliotheek ", en ik zei: „Jan van Ratburgh moest zich schamen. Je mag iemand niet helpen met een moord. Dan ben je een heler." Toen stonden we stil op de hoek van een gracht voor zijn huis, en stapten uit. Ik had Papa's revolver in een groote tasch aan mijn arm. Betty, die indertijd een dames-schietcursus aan de Burgerweer heeft gevolgd, had ook eentje met losse patronen mee gebracht. De bedoeling was twee menschenlevens te redden. Omdat Van Ratburgh zat te eten in de bovenzaal van het Spaansche restaurant, was ie niet thuis. We zouden ons met een list toegang verschaffen tot de bibliotheek, waar Betty, die bijna haar diploma schieten heeft, de scherpe patronen uit de wederzijdsche revolvers zou halen en vervangen door de losse van ons. Toen we belden keek de oude, witgestippelde huishoudster door de bovendeur. „Komt U binnen freules", zei ze. „De jonker is niet thuis. Kan ik U misschien met iets ?" Nu was die huishoudster weliswaar half gek van ouderdom, maar töch kostte 't heel wat moeite eer ze ons allèèn liet in de studeerkamer. „O," zei ze, ,,U bedoelt de bibliotheek...." ,,Ja", zeien wij. „We moeten een boek zoeken. Een paar boeken— Hij weet er van." Ze draaide de lichten aan, sloot de groene gordijnen, en slofte aarzelend weg op een paar bottine's naar het sousterrain. „Nu gauw", zei Betty, die als expert manoeuvreerde met de revolvers. Ik hield de wacht bij de deur. „Hou die loop niet zoo naar me toe", siste ik angstig, maar toen scheen het gevaar al geweken, en we gingen weer naar beneden, waar de huishoudster met een stoof op een blauwe tegeltjesvloer zat, waarvan ze mummelend opstond om ons uit te laten. „Er komt vanavond almaar bezoek voor de jonker", zei ze pratend. „Almaar voor de bibliotheek.... Eerst kwam meneer Knal terug toen iedereen weg was. Voor een wetboek " „Z'n testament", dacht ik triest. „En toen," ging 't ouwe mensch voort, „kwam meneer Knakkerman. Die wilde iets opzoeken in de groote bijbel." Diep onder den indruk verlieten we het huis, na eerst de scherpe patronen uit de bibliotheek over de brugleuning in het water van de gracht te hebben laten vallen. Ik had mijn plicht gedaan, maar om een uur of elf kwam er ineens een zware slag. Dat was naar aanleiding van ongeregeldheden in de krant. Papa zei: „Laat ze maar hier komen. Ik schiet ze pardoes neer." En ik zei: „Maar u heeft toch geen échte kogels?" En Papa zei dat ie natuurlijk echte kogels had, omdat je als bestuurslid van de Burgerweer een voorbeeld moet geven. „Een man een man", zei ie fier. „Het erf onzer Vaderenl Als ik schiet schiet ik raak!" De aartjes op z'n slaap stonden bol van de geestdrift, en daarom zag ie niet dat ik lijkwit naar de telefoon holde. Ik had Betty vol vertrouwen aangezien als een deskundige op het gebied van kogels, maar nu begon ik ineens te twijfelen of ze 't onderscheid kende tusschen losse en scherpe patronen, en ik belde haar nummer met bevende vingers, en ze kwam en zei eerlijk dat ze het nu zelf ook niet meer zoo zeker wist, dat ze haar best had gedaan, maar dat een vergissing menschelijk was, dat ze zich altijd meer had ingesteld op het mikken dan op het laden, dat ze me aanraadde dadelijk van Ratburgh op te bellen, maar van Ratburgh gaf geen gehoor, en de nacht begon als een angstige droom. Ik ging aangekleed zitten en besloot te zorgen 's morgens om vier uur met mijn wagen voor het huis van van Ratburgh te staan, vanwaar Desmond zich zou verzamelen om naar Overveen te- rijden. Quall met Knakkerman ging over een andere route. Wat ik precies wilde wist ik nog niet. Om tegen vieren sloop ik weg en kroop in mijn wagentje, dat voor de deur was blijven staan, maar er was iets met de motor, en het begon al te schemeren toen ik eindelijk aankwam voor het huis op de hoek van de gracht. In het licht van mijn lampen zag ik nog juist de wegschietende achterkant van Desmonds kar, die vreeselijk vlug is. „Te laat!" Als een doodsklok. Ik begon toeterend te volgen. De minuten schoten voorbij. Als een Walküre hing ik over het stuurrad in het lichter wordend licht. Huizen, open velden, boomen, wegen Tot Desmond remde met een bocht bij een klein zijweggetje, waar ik de rooie auto zag staan van Fred Quall Wat er töèn gebeurd is, weet ik niet. Ze gaven me cognac en natte doeken op mijn hoofd, maar stil, achter mijn rug, zijn ze toch gaan duelleeren. Ik hoorde de schoten, tweemaal drie, en sprong gillend op van de dauw waarop ze me hadden neergelegd. „Stel je niet aan", zei Van Ratburgh, die met een teleurgesteld gezicht om een heg sloeg. „Er is niets gebeurd. Ze hebben alle twee in de lucht geschoten." „Ongelooflijke ridderlijkheid", zei Fred Quall. „Van weerszijden." Later, weken later, zei ik tegen Desmond dat ik het niet begrepen had. We kwamen van een ontzettend diner bij ouwe nicht Bernardine, en zaten ergens intiem met champagne om bij te komen, en ik had z'n hand gegrepen, wat hem dronken maakte, en hij zei dat ie in de lucht had geschoten omdat ie toch wist dat luitenant Knakkerman hem niet zou raken, omdat ie de avond van te voren stilletjes bij Van Ratburgh was geweest om de echte kogels uit Knakkerman's revolver te verwisselen met losse. „Maar waarom hij in de lucht geschoten heeft, weet ik niet", zei ie drinkend. Toen daagde er wat in mijn hoofd. Ik glimlachte en zei dat luitenant Knakkerman dien avond óók stilletjes bij Van Ratburgh was geweest. „Hij wilde iets opzoeken", zei ik. „In de bijbel—" Maar de echte kogels van Papa heb ik verder buiten beschouwing gelaten, omdat 't zoo onpleizierig is als je bedenkt hoe gevaarlijk de gevolgen hadden kunnen zijn. Luitenant Knakkerman heeft laatst weer iets heel verdrietigs beleefd. Het mag niet bekend worden met het oog op zijn carrière, maar als ik de naam van de stad en het rare huis niet noem, denk ik wel dat het geen kwaad kan. Luitenant Knakkerman had eens op een keer vreeselijklang en hard achter elkaar manoeuvres gemaakt ergens in de buurt van een stadje, en toen het avond was voelde hij dat ie bier moest hebben, en hij trok iets politieks aan en ging op een lokaaltrein zitten en reed er heen. Hij was er nog nooit geweest, en toen ie er kwam, liep ie rond als kat in een vreemd pakhuis. Er waren een paar luidruchtige dingen met vlammende letters en piano's, maar je kon niet door de gordijnen heen kijken wat dikwijls een slecht teeken is, en als officier moet je oppassen waar je komt omdat het heele leger achter je staat met een teere reputatie, en daarom ging luitenant Knakkerman niet naar binnen uit wantrouwen maar bleef buiten dwalen tot 't bijna nacht was en ie op een soort kade naast een lantaren kwam te staan. Achter de lantaren was een huis met een deur. Boven de deur stond niets, en achter een benedenraam zat een opgeblazen dame, waar luitenant Knakkerman uit afleidde, dat er bier te krijgen zou zijn. Door het raam met de dame tingelde niet het stereotiepe gezaag van een saxofoon, maar het geheel maakte een beschaafde indruk, en daarom stapte luitenant Knakkerman luchthartig toe op de deur, die tegen een leeren kussentje leunde, waardoor ie in een smal gangetje kwam waar 't iets minder beschaafd was door uienlucht en Japansche waaiers en een gerafeld loopertje met een gat. Achter een matglazen deur zaten stemmen. Luitenant Knakkerman ging op verkenning en kwam in een vertrek met rook, waar 't heelemaal niet beschaafd meer was door 't peil van de menschen. Aan een ronde, gebarsten marmeren tafel hingen drie individuen van beiderlei kunne. De man had een pet achter op z'n hoofd en dronk bier uit een glas. De vrouwen waren van onder tot boven geverfd, wat luitenant Knakkerman dadelijk opviel. Zijn eerste aanvechting was dus al dat slechte meteen de rug toe te keeren, maar achter de bierpomp zat iemand met een geruit overhemd en een bril van hoorn, die naar een stoel wees en op zöö'n dreigende toon „goeienavond" zei, dat luitenant Knakkerman zonder meer neerviel. En toen begon ie bier te drinken, waarvoor ie gekomen was, en de individuen aan de gebarsten tafel hielden op met praten en zaten hem aan te kijken op een bepaalde manier die hem niet beviel, en om er een eind aan te maken gaf ie een rondje, waarna alles veranderde. De geruite man van de bierpomp peuterde even aan een automatische piano, waardoor er iets van Carmen uit kwam, en de opgeblazen dame van het raam, die de vrouw was van de bierpomp, verscheen door een gordijn in een kimono met vogels en een roze nachtnet. De vrouw ging naast luitenant Knakkerman zitten en vroeg 'm waar ie vandaan kwam, wat haar niets aanging, en luitenant Knakkerman leidde de aandacht af door te zeggen, dat ie de laatste lokaaltrein had gemist, wat gevolgen had omdat ze hem onmiddellijk een slaapkamer wilden verhuren van alle gemakken voorzien, waar de bierpomp voor de zekerheid meteen luitenant Knakkermans hoed en jas ging weghangen, terwijl luitenant Knakkerman zélf met een ongerust gevoel aan z'n derde bier begon. Het gesprek werd algemeen. Het bleek dat de man met de pet de oom was van een renner. De oudste van de twee vrouwen was in het groen met een groote, spierwitte neus van poeder. Ze had kastanjerood haar en een paarsfluweelen baret schuin op haar golven. Ze was van origine handschoenenjuffrouw, tot er een depressie kwam in glacé en wildleer, waarna ze ontslagen werd. De andere vrouw was van zwart satijn met een boa. Die had dezelfde kleur haar maar een ander verleden. Ze kwam uit Hamburg, waar ze nagels had gepolitoerd tot ze geen nagels meer kon zién, waarna ze gevlucht was, en geholpen, en geprotegeerd omdat zij uit Duitschland kwam. Deze vrouwen hadden ieder twee ellebogen op tafel gezet. De zwarte legde een hand op de retireerende knie van luitenant Knakkerman en zei met een accent dat ze alles begreep omdat ze het zélf had meegemaakt, en op de gang kraakte een trap, en er schuifelden gestalten langs de matglazen deur op weg naar bed, wat luitenant Knakkerman zoo ontzèttend deprimeerde, dat ie aan z'n vijfde biertje begon, en toen ie aan z'n zevende biertje toe was, vergat ie de eer van het leger, gaf een rondje, en daarna nóg een rondje, en na het derde rondje zei luitenant Knakkerman dat ie iets van Schubert wilde zingen, wat iedereen interpreteerde als onpasselijkheid, waarom ze hem in allerijl naar boven brachten, naar een kamer, waarvan de voornaamste karaktertrek het gescheurde appelmotief-behangsel was, dat in vellen aan de muur hing en rare schaduwen gaf in het stoffige licht van een vergane geelzijden kap boven een ongewasschen bed. Luitenant Knakkerman kroop er in, wat hij la- ter niet begreep omdat zijn leven hoofdzakelijk op hygiënische basis is geschoeid. 's Morgens werd hij gewekt door gekriebel, en schoot in zijn regenjas om beneden te betalen. In de kamer van de gebarsten tafel hing een geur van rook en alcohol. Het nu leege raam stond open. De kade zag grauw, en de motregen was nog steeds bezig. Door 't raam hing de geweldige vrouw van de bierpomp met een uitgeslagen stofdoek. Ze draaide zich om en zei iets schors. De bierpomp kwam binnen met een kolenkit. Luitenant Knakkerman las de barometer en voelde dat hij dadelijk weg moest naar de lokaaltrein en een bad, en hij zocht naar z'n portefeuille, maar vond z'n sigarenkoker en een los kwartje, en ondertusschen was de vrouw van de bierpomp een en al aandacht geworden en hield in geladen toestand de wacht voor de matglazen deur. Luitenant Knakkerman vroeg naar de rekening om tijd te winnen, maar de vrouw bleef hem achterdochtig aanstaren en week geen spier van de deur en zei: „f5.—, en f3.50, en f 1.— cognac, en ontbijt is f 13.75 plus 10 procent bediening." Luitenant Knakkerman zocht maar vond niets, wat ie nog nooit had meegemaakt. „Ikzal eenchèque sturen", zei ie. „Mijnadres.... , maar de vrouw stampte, en riep: „Cènten! en allerlei andere leelijke woorden, en ze stikte van woede, en weigerde de doorgang, en schreeuwde net zoo lang tot het heele hotel achter de matglazen deur stond te luisteren. De arme luitenant Knakkerman besloot in z'n benauwdheid de weg der jovialiteit te bewandelen. Hij lachte geforceerd, klopte op de kimono en zei: „Kom, kom, moeder.... 't Geld is goed. Mijn adres...", maar zulke mensen zijn net beesten. Hij viel tenslotte moedeloos neer aan de tafel, en de bierpomp hoonde: „Wel ja, neem jij je gemak er maar van. Wij zullen wel wérken." Die woorden schenen de vrouw op een pervers idee te brengen. Ze sloeg ineens heelemaal om en gichelde iets dat al de anderen prachtig vonden, maar dat luitenant Knakkerman niet verstond. Toen sleurde ze hem onder gejuich aan z'n revers de matglazen deur uit, de trap op, een donker portaaltje over Achter ze aan stommelde een heel gezelschap, en als de eer van het leger er niet was geweest zou luitenant Knakkerman wel anders zijn opgetreden, maar nu ging ie gelaten mee, en ze brachten hem terug in de slaapkamer met het gescheurde appelmotiefbehangsel, en in een kast stonden 30 rolletjes, die ze er uit haalden, met een stijfselpot en andere technische instrumenten, en de vrouw wees naar de scheuren en zei dat luitenant Knakkerman het huis niét uit zou komen vóór en aleer ie de heele kamer behangen had. Alles ginnegapte, tot ze hem met de stijfsel ziedend alleen lieten achter de gesloten deur. Luitenant Knakkerman zegt, dat 't heel gemakkelijk is om je geduld te verliezen en leeuw te worden, maar 't is veel hoogstaander om te denken aan 13 de gevolgen. En de eer van het leger was luitenant Knakkerman zóó dierbaar, dat ie al die 30 rolletjes appelmotief-behang aan de muren plakte. Om 11 uur kreeg ie koffie door een reet, en om 5 uur was alles afgeloopen. Toen ie op een perronkaartje met de lokaaltrein van 6 uur terug ging, vond ie de portefeuille in de voering van z'n vest. Luitenant Knakkerman zegt, dat 't leven een leerschool is, maar dat hij, persoonlijk gesproken, toch liever geen behanger zou willen zijn. Luitenant Knakkerman en Amélie van Naeldwijck hebben samen een ongeluk gehad, en omdat hij geen ruggegraat in z'n karakter heeft, is zij daar onmiddellijk van gaan profiteeren met funeste gevolgen. Amélie is de eenige dochter van de ouwe meneer van Naeldwijck, die dol is op politiek en kunst van goeie schilders. Ze is eenigszins geelachtig en te dun, wat niet wegneemt dat ze toch een mensch is, ook al wórdt ze met de dag ouder, wat overigens niets met deze geschiedenis te maken heeft. Ze heeft verder al vanaf het Lyceum rondgeloopen met een onbeantwoorde vereering voor Guus Knakkerman, (dit terzijde), en zat om de haverklap bij z'n rheumatische mama, die alles aanmoedigde met het oog op haar financieele zijde. En verleden maand ging ze wéér op pad naar de arme oude mevrouw, met wie luitenant Knakkerman zich toen juist geïnstalleerd had op de top van een nieuw flatgebouw met het oog op haar rheumatiek en de zon, die veel meer schijnt in de hoogere lagen. Om vier uur die dag zat hij, nog niets vermoedend, op een chaise longue met de stad aan zijn voeten te lezen, en hij luisterde naar een zingende bouilloire en de pennen van de oude mevrouw, die bezig was met gebreide eierwarmers voor een nicht. En ondertusschen viel de schemer, en de moeder van luitenant Knakkerman voelde tocht, en ze gingen op zoek om te zien waar ie vandaan kwam maar vonden niets, en ze zei dat de flat niet deugde, en dat het wortelnoten cabinet krom trok naast de centrale verwarming, en dat alles spleet door de droge hitte, en dat de muren te klein waren voor de schilderijen, waardoor Overgrootpapa Knakkerman en het schilderij van de ,,Dame in zwarte kant met de roos" op de badkamer stonden, waar ze natuurlijk niet konden blijven, wat allerlei complicaties gaf waarover luitenant Knakkerman en zijn moeder samen zaten te tobben bij het licht van een cretonne kap, tot Amélie werd aangekondigd met een bos gouden chrysanten om de familie welkom te heeten in haar nieuw home. Ze was die dag wijnrood met een grijze vos en bijpassende chasseur op haar hoofd, waaronder haar neus uitkeek met een blauwachtig puntje van de kou op straat. Ze zei, dat ze hoopte dat mevrouw Knakkerman göèd was, maar deze beklaagde zich over vochtplekken en tocht en gehoorigheid en revolutiebouw, en ondertusschen hingen Amélie's oogen aan de roode luitenant, die niets deed dan schrapen van zenuwen, want als regel vermijdt hij Amélie, omdat hij weet dat ze gevoelens koestert, die hij niét koestert, wat benauwend is voor een geboren gentleman. Enfin, na een tijdje kreeg hij het zöö warm, dat hij naar de telefoon sprong om een taxi, waarmee hij zei, dat hij ergens heen moest, maar Amélie liet hem niet los en staarde met een gefingeerde schok op de pendule en riep dat ze zich een uur vergiste, en of ze zoover mee mocht, wat de oude mevrouw natuurlijk weer aanwakkerde door te zeggen, dat hij haar brengen zou, waarna luitenant Knakkerman met transpireerende vuisten achter Amélie in de lift verdween. De lift in het nieuwe flatgebouw was er een die vanzelf ging. Toen het matglazen deurtje dicht was, werd Amélie speelsch, wat een ontzettend gezicht moet zijn geweest. Ze duwde luitenant Knakkerman op een roodleeren zitje en vroeg of ze alles zelf mocht doen, wat ze dééd, tot ze van 5-hoog omlaag vielen en bleven hangen tusschen 2 en 3, van waar ze eindelijk met veel gegichel op de grond terechtkwamen. Luitenant Knakkerman greep toen in verademing de deur, maar Amélie had door haar opwinding een handle uit het lid getrokken zoodat hij vast zat, en door het matglas schemerden de tralies van de liftkooi, en ze riepen bonkend, maar in de hall was niemand, en luitenant Knakkerman gebruikte een pennemes, waarna hij weer in beweging kwam, en een dame, die op de derde wachtte, vertelde later dat de lift 15 keer langs was geschoten met twee verlichte schimmen van menschen achter het glas, tot ie weg bleef. Ze ging toen zoeken en vond hem met het hoogste gedeelte boven de vloer van mevrouw Knakkerman s flat uitsteken, waarna ze alarm blies bij de concierge, die dadelijk boven kwam met de chauffeur van luitenant Knakkerman's draaiende taxi en een paar familieleden. En terwijl ze op hulp wachtten werd luitenant Knakkerman gek van angst, al die tijd alleen met Amélie in een hokje van een paar cubieke meter. En hij ging op het bankje staan, en sloeg het glas stuk en schreeuwde om cognac en lucht. Het was 5 uur geweest toen ze vertrokken. Om 6 uur schoof de juffrouw van de huishouding versterkende sandwiches door het gebroken glas, en de dame van de derde kwam na het diner terug en ging op haar knieën liggen om ze moed in te blazen, en ze zag dat Amélie haar armen om luitenant Knakkerman s uniform had, en ze zei met een knipoogje tegen de oude mevrouw, die persoonlijk in een rolstoel naast de kooi zat, dat uit lijden verblijden voortkomt, waar die uit afleidde, dat haar zoon en Amélie elkaar gevonden hadden in 't oogenblik van beproeving, wat in zeker opzicht waar was, want Amélie had gebruik gemaakt van de toestand om haar hart te laten doorschemeren, wat luitenant Knakkerman, die nog nooit een vrouw in 't gezicht heeft geslagen, in een vreeselijk parket bracht. En toen ze er eindelijk om 8 uur uitkwamen, stapte Amélie stralend naar de rolstoel, en vertelde alles, en luitenant Knakkerman kon alleen maar knikken, en z'n oude mama bood haar flat aan als nestje, en de dame van de derde hing links en rechts verhalen op, waardoor luitenant Knakkerman als gentleman gebonden was, en de taxi-chauffeur diende een rekening in van f 17.50 voor vier uur wachten. Mevrouw Knakkerman heeft de flat al ontruimd, die nu door Amélie gemeubeld wordt in staal met moderne meesters op de vochtplekken. HOOFDSTUK VII % OVER OUWE DAMES UIT ONZE OMGEVING 1 T" k houd als regel niet van ouwe dames, maar ze moeten er tenslotte öök zijn, hoewel ze soms heel vreemde dingen doen zoolang ze nog niet onder Jl^curateele staan, zooals bijvoorbeeld ouwe nicht Bernardine met haar been, en ouwe nicht uit Zeist met een kind. Om te beginnen met ouwe nicht Bernardine. Die heeft eens samen met ouwe nicht uit Zeist een weekend doorgebracht bij een derde ouwe nicht, die een kippenfarm heeft voor haar pleizier en de eieren. Het was midden in de zomer en dus een tijd van beesten. Een verstandig mensch kan zich daarvoor hoeden en steriliseeren, zooals Gravin Knal, die met horren op reis gaat. Maar als je 's avonds bij open ramen eet, vliegen er uilen in de soep, wat een gevolg is van de aantrekking van het licht. Wij weten alle bizonderheden door de juffrouw en de koetsier van de kippenfarm, die op trouwen staat met onze Sofie, die alles verteld heeft aan Mama. Ouwe nicht Bernardine, en ouwe nicht uit Zeist, en de ouwe nicht van de kippenfarm hadden Zaterdag na het eten een rijtoer gemaakt om de echoput, waar je geloof ik niet meer in mag. En toen ze tegen de schemer terug kwamen werden ze stuk voor stuk naar binnen gewerkt in de tuinkamer, waar de juffrouw ze opwachtte met kussens en thee. Op de mahonietafel brandde een koperen theepitje, buiten werd het donker, en de deuren stonden open, waar de essentieele fout heeft gelegen. Ouwe nicht van de kippenfarm informeerde zakelijk naar een paar hanen in weerwil van haar leeftijd, waarna het gesprek zich bewoog tusschen licht en schemer tot ouwe nicht uit Zeist iets ellendigs vertelde over een gebeten neefje en een adder in China, waar 't öök altijd zoo schemert tegen de avond. Het neefje was bezweken, en ouwe nicht van de kippenfarm liet dadelijk een flesch circuleeren om de nare indruk weg te krijgen, en ze betten hun voorhoofden met eau de cologne zakdoeken, en de roze lampekap schoot aan boven een kronkelpapier met vliegen. Toen zag ouwe nicht Bernardine ineens iets op haar been, dat grijs was. „Een beest!" riep ze. „Een beest op m'n kousl Gauw!" Op 't grijs zat een spin, die begon te loopen zoodra ie zag, dat ze naar hem keken. Hij was groot en zwart met harige pooten. In het lamplicht vaagde zijn enorme schaduw even over 't vloerkleed; toen was ie weg. ,,Een monster 1" trilde de toegeschoten juffrouw. „Een vergiftige", mompelde ouwe nicht van de kippenfarm. Ouwe nicht Bernardine zei niks, maar werd langzaam rood. Ze is dik en moeilijk ter been door rheumatiek. Ze bleef dus zitten in haar zwarte japon, maar streek met uitpuilende oogen over haar pruik, terwijl het neefje en de adder haar geen oogenblik loslieten. Een seconde later had ze in doodsangst haar bottine door de open warandadeur geslingerd. ,,Ik ben gebeten", riep ze schril. Ouwe nicht van de kippenfarm, en ouwe nicht uit Zeist schrokken zich dood en kwamen onmiddellijk met stokken uit hun stoelen omdat ze voelden dat er wat gedaan moest worden, en de juffrouw holde naar boven, naar het medicijnkastje voor ammonia, maar toen ze daarmee terug kwam was het al te laat voor menschelijke hulp. De keukenmeid en de koetsier van Sofie droegen ouwe nicht Bernardine languit naar de logeerkamer met verkeerde verschijnselen. Ouwe nicht uit Zeist stond door de sousterrain-trap om een dominee te huilen, en de ouwe nicht van de kippenfarm stuurde een paard naar de dokter. Ondertusschen ontdekte de keukenmeid de beet in kwestie op haar enkel, en de juffrouw constateerde dat ouwe nicht Bernardine al zwol, waardoor die ontoerekenbaar werd van angst, wat achteraf heelemaal verklaarbaar was door het feit van haar horoscoop, die ze indertijd had laten maken met een aangekondigd einde door vergiftiging. Na een tijdje was de dokter er nog niet, en ouwe nicht van de kippenfarm gaf bevel ouwe nicht Bernardine af te binden, wat ze deden omstreeks haar knie met een puttee van de koetsier. En toen werd alles paars, en ouwe nicht Bernardine stamelde over haar testament dat ze wilde wijzigen ten gunste van de armen, omdat dat misschien zou helpen, maar er was geen papier en geen notaris, en de dokter was er nög niet toen alles al zwart begon te worden aan de vergiftigde kant van de puttee. De keukenmeid is toen eigenmachtig opgetreden en heeft achter iedereen z'n rug het afgebonden been los gewonden. En toen de dokter op z'n 11 en 30st aan kwam zetten, zei ie dat dat de redding was geweest omdat je een oude dame van 80 zoomaar niet straffeloos links en rechts afbindt. En hij bekeek de beet, en glimlachte, en zei, dat ie niet van een spin was, maar van iemand anders, van een klein dier, dat je dikwijls aantreft in spoorwegcoupé's derde klas, maar dat vanzelf weer weg springt. Zijn diagnose had een beleedigend element voor ouwe nicht Bernardine, die nooit derde klas reist, en nooit in aanraking komt met zekere insecten, hoewel die dingen op dat moment nog niet tot haar doordrongen, maar pas de volgende morgen, toen ze er een complex van kreeg, en overal gekriebel, waardoor zij, op haar leeftijd, nu nog rondloopt met insectenpoeder in haar kousen, en een doorloopende angst voor het onzichtbare, waardoor ze soms vreemde dingen doet, wat allemaal echter tot daaraantoe is omdat ze er alleen zichzélf mee hindert, en haar verpleegster. Dat is evenwel anders met de geschiedenis van ouwe nicht uit Zeist, die indertijd iets vreeselijks heeft gedaan met een kind, waar de heele familie de dupe van is geworden. En het is alles goed en wel om te gelooven in een bestiering van hoogerhand, maar het wordt moeilijker als je ziet, dat die bestiering door inmenging van senielen de afschuwelijkste fouten maakt, die je dan tracht te voorkomen, maar die je niet voorkomen kunt, als gevolg van een wet van het noodlot, waar ik de oude Grieken al over heb hooren praten in de eerste klas. En als ik er nu nog eens goed over nadenk, dan wordt het me duidelijk, dat ik eigenlijk altijd getwijfeld heb aan ouwe nicht uit Zeist, die naar Vichy ging met haar been, waarvan ze de masseur had weg gedaan terwille van hardhandigheid en gebrek aan meevoelen, en ook omdat een vrouw als regel fatsoenlijker is dan een man, waarom ze een verpleegster nam, die haar hoofd poederde, en die ze óók weer moest ontslaan door de plotselinge overkomst van een opduikende neef, die altijd veel heeft gevoeld voor sex appeal, waar ouwe nicht beslist tegen is. Met die neef begint het noodlot, of liever hij zag het en wilde zich er tegen verzetten, waarom ie maatregelen ging nemen, die ie beter niet had kunnen nemen om rustig in Vichy te blijven, pal naast het karretje met het been, waar ie feitelijk voor gekomen was, omdat ie dan misschien een persoonlijk tegengif was geweest voor de magere Madeleine, die ook met een been in Vichy zat, net als ouwe nicht zélf, met dat verschil dat zij 77 was en Madeleine 8. Maar 't ellendige was, dat die neef dat niet zag en hals over kop voor hulp naar Holland holde met een onheilspellend gezicht, waarmee ie de heele familie rond ging, zich afzonderend in kamers met geïnteresseerden om alarm te slaan en te confereeren over wat er gedaan moest worden in verband met de intriges van de magere Madeleine, die bezig was ouwe nicht geldelijk en lichamelijk in te palmen met gehuichelde aanhankelijkheid voor dure poppen en allerlei rommel die 't ouwe mensch zelf in afzetterszaken kocht voor 't ongelukkige schaap, dat wel is waar nog een kind was, maar toch al heelemaal gedegenereerd en erfelijk bedorven, zooals je verwachten kunt van een schepseltje met alleen maar een moeder zonder moraal, wat 't eenige punt was geweest, dat de neef onder enorme kosten in Vichy te weten was gekomen van een bronbediende, die op dat punt heel zeker was van zijn zaak, omdat hij haar drie maanden terug het stumperdje had zien afgeven bij de concierge. Wat de neef verder uit Vichy vertelde kwam hierop neer. Op een goeie dag was ouwe nicht uit Zeist in haar karretje aangeloopen tegen het karretje van de magere Madeleine, die op de een of andere manier samenhing met de concierge van het huis waar ze zelf woonde, en die werd voortgeduwd door zijn vrouw, die ook in het complot zat, wat je zien kon aan haar huichelende gezicht, waarmee ze keek als ouwe nicht zich met het aangerolde kind kwam encanailleeren bij het drinken uit de fontein. De neef had machteloos gestaan tegenover de bleekte van Madeleine, van wie je bijna zou zeggen dat ze uit berekening aldoor nóg bleeker werd om medelijden op te wekken, waar je als gezond mensch niet tegenop kunt roeien. Wèl had ie gesproken over moeilijkheden bij zijn eigen gezondheid, en z'n afstamming herdacht van een bedenkelijke grootmoeder, die in haar jeugd alleen maar leven kon in de bovenste lagen van een alp, waar ouwe nicht echter niet op in was gegaan, omdat ze liever praatte over vrouwen als Kenau Hasselaar met een snor van sterkte, omdat ze er zelf toch al zoo beroerd aan toe was met haar kar, waarom ze de neef verbood om met nog méér narigheid aan te komen, hem daarbij bij voorbaat de kop indrukkend. En ondertusschen reden de twee karretjes maar dag in dag naast elkaar. Madeleine babbelde kwasie kinderlijk, ouwe nicht glansde en knikte, en tegen de avond hadden ze allebei verhooging van pleizier. Maar nog had de neef, die er als een vod bij hing, geen ernstige angst, totdat z'n oogen door een kleinigheid open gingen onder het drinken bij de bron, waar ouwe nicht met haar wielen weer vlak bij de afgebladderde wagen van Madeleine was komen te staan. 't Schaap zag er die morgen uit als een geest, toch ratelde ze en maakte plannen met schelle geluidjes. Ze zweepte zichzelf op en zei hoe ze de bergen in zou klimmen, samen met ouwe nicht, volgend jaar, als ze alle twee weer beter zouden zijn. Toen draaide ouwe nicht haar nek om. Een mi- nuut later echter zag hij weer haar gezicht. Ze had een rooie neus gekregen, maar t ergste waren haar oogen, die druppelden en waaruit iets straalde waarvan ie doodgeschrokken was, omdat ie begreep, dat de liefde voor Madeleine al 't normale in haar verstikte, waarom ie een blinde darm simuleerde, en zooals gezegd naar Holland ging voor hulp. Wij hoopten echter nog op de stem des bloeds, waarom we haar gezellige brieven naar Vichy gingen sturen met verhalen over de gemeente en de dominee, waarvan ze altijd zooveel had méégenomen. En mijn Papa bracht zelfs twee weken achter elkaar onhygiënische bezoeken aan het uitpuilende kerkje in kwestie, alleen om er haar van te kunnen vertellen in z'n brieven, die er indirect op wezen, dat je beter je testament kunt nalaten in je eigen land aan een familielid met godsdienstige overtuigingen, dan aan een gepredestineerd stakkerdje uit de modder van een wereldstad. En voor alle zekerheid klampten we ons óók nog vast aan de verkeerde moeder, als laatste stroohalm. We stuurden een goeie detective naar Parijs om haar uit te vinden, waarna we hem van daar uit een waarschuwende brief lieten schrijven aan ouwe nicht met een onleesbare handteekening op papier, dat ie gekregen had van een heer, die in connectie stond met de chef van de Police des Moeurs. Toen gebeurde er een poosje niets, tot er een brief kwam van ouwe nicht, die barstte als een bom. Ze schreef, dat het met Madeleine nu alles voor elkaar kwam. Dat 't wachten was geweest op de moeder, die niemand wist. Tot er een officieele brief uit de hemel viel met een onleesbare handteekening, waarin haar adres stond en alle verdere bizonderheden, als een bestiering. De aldus opgeschommelde moeder had 't natuurlijk al lang goed gevonden dat ze onder de vleugels van ouwe nicht kwam te staan, ook al omdat ze zonder geld zat voor een kuur met het been van haar kind. Er scheen in elk geval allerlei te zijn gebeurd met een notaris en de autoriteiten van Parijs voor een aanneming. En 't eigenaardige is, dat ouwe nicht zich feitelijk nooit iets heeft aangetrokken van al de slechtigheid uit die brief, omdat 't allemaal zoo goed is uitgekomen volgens haar. Paschen, het Christelijk feest der eieren, heb ik doorgebracht bij ouwe tante Eugénie, die 65 is, maar nog zoo kras als een os. Zij woont ergens in de dennen met een man, die ze heen en weer laat reizen naar de stad met z'n kantoor. Als baby was ik bang voor tante Eugénie omdat ze zoo goed was. Tegenwoordig sta ik op een breeder standpunt. Je moet de menschen nemen zooals ze zijn, vooral oude dames, en zoolang ze niet gevaarlijk doen geeft 't niets. Tante Eugénie is wél altijd op het kantje geweest, want ze heeft een hart dat uitgaat naar het misdadige. Ik bedoel, ze werkt nog steeds onder het uitschot, ter oprichting. Ze bezoekt dieven en legt hun uit hoe slecht het is te stelen, en er is es een oplich- ter geweest, die ineens göèd werd en nooit meer wilde oplichten nadat ie tante Eugénie had gezien. En haar heele personeel bestaat uit individuen, en met Kerstmis stuurde ze een huisknecht met een haas, en die huisknecht was vroeger bij een bende geweest en zag er uit als Lombroso zélf, en we konden de haas bijna niet opeten door de gedachtenassociaties. Maar natuurlijk hebben dergelijke ongelukkigen wèl het voordeel dat ze minder kosten, en de politie kijkt of ze niets doen, èn je verricht een goed werk, wat een moreele steun is. En tante Eugénie zei laatst in een blad dat ook de onderste lagen menschen zijn, en ik voelde me klein, en omdat we thuis logees kregen die me niet bevielen, knoopte ik de afgevallen banden aan en accepteerde een uitnoodiging om te komen met Desmond met de Paasch. Toen we Zaterdags stil hielden zat ze met een aangeloopen dominee te praten over iets zwaars op een bank onder een kale boom, waarin ze zich de heele winter hardt. Ze droeg een golvende, zwarte cape. Haar mager uiterlijk is nog steeds martiaal. Links en rechts springen honden. Haar gezicht is rood van de wandelingen. Ze heeft een vastberaden neus met een weggetrokken peper-en-zout knotje achterop. Ze lijkt meer op een man dan haar man, die op een vrouw lijkt, en die we verder buiten beschouwing kunnen laten omdat ie er niet was, wat dikwijls voorkomt bij de mannen van sommige vrouwen. De dominee, die blauw was van de kou omdat het nog geen weer was voor de buitenlucht, ver- dween groetend langs een pad. Tante Eugénie verborg een bril, toen kwam ze heel eenvoudig naar de wagen en zei: „Welkom". Achter haar rug stond het huis. We verdwenen door een zwarte spleet in de klimop. In de hall hing ze haar cape aan een hert en zei, dat 't aardig was m'n verloofde te zien, en Desmond zei óók, dat 't aardig was, en we kwamen te zitten in een donkere kamer met een opgezette faisant. Buiten zag je sparren, en het hek, en de zijmuur van de stal, waarin paarden zaten omdat tante Eugénie geen benzinelucht kan verdragen. Langs de stalmuur liep een kromme vrouw van 60, die in één hand een krop sla droeg. Een onwillekeurige rilling voer langs mijn rug. Er waren vreeselijkeverhalen in omloop over dat kromme mensch, dat haar vroegere mevrouw naar het leven had gestaan om een zilveren vork, die zoek was en waarvan de mevrouw zei dat zij hem had. Het was een cause célèbre geweest uit het zuiden, en als ze de mevrouw niet op tijd had losgelaten was ze op de plaats gestikt. „Maak het je gemakkelijk, kinderen", zei tante Eugénie, het gesprek openend met een opmerking over de hedendaagsche politiek, waar ze erg goed in is. Desmond hapte meteen, en ze dreven samen af, mij verveeld achterlatend in de vallende schemer, tot iemand de lichten aanstak en een huisknecht, die een en al kruin was door het aangeboren slecht, binnen kwam met een blad, waardoor ik wat opleef- 14 de, waarna tante Eugénie zich gelukkig excuseerde om te repeteeren met een deel van het Paaschkoor in de pastorie tot het diner. Desmond en ik brachten haar tot de hall. De hall rook flauw naar het Paaschbrood uit de keuken. Op het tafeltje onder de gong stond een versierd ei van gele narcissen. Tante Eugénie wees. „Een feest van licht", zei ze verdwijnend. We drentelden naar een bank. Boven ons wierp een glazen schotel met rood en groen en geel een onzeker schijnsel door het trappenhuis. „Heb je die knecht gezien?" fluisterde ik, en ik lichtte Desmond in over de vroegere bende, en vertelde in bedekte termen, dat de keukenmeid een onecht kind had.... „En de koetsier is een ontslagen communist, en het kamermeisje heeft iets uitstaande gehad met een gestorven dief...." „Ontzettend'', zei Desmonddroomerig.,, Gewoonweg verschrikkelijk. Over de zilveren vork had ik hem al eerder gesproken, maar we kwamen er nu uit den aard der zaak op terug. „Ik begrijp niet hoe iemand zich zoo kan opwinden over een vork", zei Desmond, en ik zei, dat die vork later terug was gekomen uit een la, omdat de mevrouw zich verteld had, zoodat het kromme mensch in zeker opzicht gelijk had gehad met te zeggen dat ze hem nooit had gezien. Maar dat is natuurlijk nog geen excuus tot móórd. Desmond's sigaret ging uit van de beroerdigheid. „Gruwelijk", zei ie gapend. „Zoon vrouw moest een dwangbuis dragen. Is jouw kamer vèr van de mijne?" Toen streelde hij mijn hand en zei: „Wat wéét jij al die dingen....", en dat is zoo, ik weet bijna alles. Dit wist ik door een lezing, die tante Eugénie indertijd gehouden had in de Tempel van het Genootschap: „De Oosterkim", waar ze de allerhoogste dingen nastreven, met brochures over Liefde (niet de gewone). Ze had daar haar personeel uiteengezet, bezien vanuit een stralkundig-sociologisch punt. Ze had er 5: de huisknecht met de kruinen, de communistische koetsier, de gevallen keukenmeid, het kamermeisje met de gestorven dief, en dan die vreeselijke kromme van 60, die ze gebruikte voor groenteninmaken. De heele Tempel schudde haar na afloop de hand. „De sfeer zit hier vol misdaad", zei ik. „Ik kan haast geen adem halen", maar Desmond zei „Dat went wel", en we gingen naar onze kamers voor het diner, en ik trok iets gebloemds aan, en het suspecte kamermeisje wilde mijn koffer uitpakken, wat ik verbood, en toen wilde ze de knoopjes van het gebloemd dicht maken, maar ik zei „Geht schon", en ze heette Trudl en verdween schichtig. En Desmond had iets dergelijks met de koetsier, die er uit zag als een mislukte heer en die z'n schoenen wilde afvegen, wat ik, al het andere daargelaten, onhygiënisch vind omdat ie uit een stal komt met beesten. Over het eten zélf hing reeds de Paaschwijding voor de volgende dag. Tante Eugénie, als gastvrouw, deed allerlei verhalen over iemand met levenslang, die ze een Paaschkaart had gestuurd en een scheur- * kalender, en ze zei dat 't erg meeviel, dat ze gesterkt werd van bovenaf, en ze raadde ons aan om de volgende morgen mee te gaan naar de Paaschpreek in de dorpskerk, waar een koor iets van Handel zou zingen, en toen gingen we de trap op en begon de nacht. Ik sloot alles om. Desmond snurkte door de tusschendeur, wat een veilig gehoor was, maar toch worstelde ik die heele nacht met ontzettende visioenen en hield de wacht bij het raam waardoor ze konden binnenklimmen langs de wingerd. Toen begon de morgen met een haan, en twee minuten later begonnen alle andere hanen in het kippenhok, en toen de zon opkwam viel ik in slaap. „Gelukkig Paaschfeest", zei tante Eugénie bij het ontbijt. De tafel om haar heen was een en al ei. Ze hadden allemaal beschilderde gezichtjes en een gekleurd pruikje vloe als hoed, wat haast zonde was om stuk te slaan. ,,Je ziet er moe uit", zeien ze, en dat was zoo omdat ik, zooals gezegd, gewaakt had voor het personeel. De huisknecht met de kruinen had me die heele nacht geen oogenblik losgelaten, en ook de gedachte aan de vreeselijke kromme van 60 was me angstig komen maken. We stonden op van de versierde Paaschtalel met de verschillende eieren en de dotterbloemen, en reden naar de kerk in een soort brik. De geloovigen op het plein keken boos naar mijn schmink. Tante Eugénie stapte voorop met de muziektasch, dan ik en Desmond. Tante Eugénie verdween met de tasch op het or- gel ons achterlatend in de familiebank, die gelukkig zacht voelde. De kerk was versierd met bloemen en groen. Alles stroomde vol; de muziek speelde en de dienst begon tot ik werd opgeschrikt door een collectezak. Het was een heel gewone collectezak, maar aan het andere eind van de steel herkende ik de huisknecht met de kruinen. De man was in het zwart en z'n kruinen glommen van de brillantine. Ik gaf een gulden door de schok. De man verwijderde zich met zalvende tred naar de galerij. Toen begonnen Desmond en ik op te letten, en deden een vreemde ontdekking. Overal, verspreid door de kerk, zagen we het misdadig personeel van tante Eugénie. De communistische koetsier had een gekleede jas aangetrokken en stond als voorzanger onder een klankbord. Bij de kinderen van de Zondagschool zat de kromme van 60. De zedelooze keukenmeid volgde alles in een boekje van verguld-op-snee. En de sopraan uit het koor was het kamermeisje van de gestorven dief. Daarna zweefde Handel door de ruimte en liep de Paaschdienst verder vlot van stapel. ,,0 nee," zei tante Eugénie later toen we er over begonnen, „dit zijn ze al lang niet meer. Zulke stumpers zijn goed, maar het moet niet ééuwig duren — Bovendien kregen ze op het laatst even veel praats als een gewoon iemand. Dat vèèl ik niet." „Nee", zei ik. „Natuurlijk", waarna de radio aan kwam dragen met Bach, waarna Desmond opstond en alles overschakelde op de band van het Ritz. Tante Eugénie bereikt in haar maatschappelijk werk dikwijls verkeerde resultaten. Zoo heeft ze eens, toen ze tijdelijk bij ons gelogeerd heeft omdat er een vleugel van haar werd verbouwd, iets gehad met een nieuwe haring, die ze op medisch advies moest eten voor een schorre keel. Nu is een nieuwe haring als regel een kwestie van vertrouwen omdat je nooit precies kunt zien hoe oud ie is, waardoor je bent overgeleverd aan de oneerlijkheid van een haringman, en onze haringman was ontzettend oneerlijk geweest tegen de keukenmeid met die haring van tante Eugénie, die ie verkocht in een tonnetje met een vlag, wat allemaal gebeurde op een Vrijdagmorgen als de visch duurder is door het vasten. In elk geval die Vrijdag kwam er een stel stokoude beesten op onze koffietafel staan, en tante Eugénie maakte er een eerekweste van ze op te eten, wat bovenmenschelijke inspanning en hersenconcentratie vergde, door de aanwezige graten. Maar toen het voorbij was bespraken ze de zaak in het boograam van Gravin Knal, die óók iets beleefd had met een man aan de deur, en tante Eugénie zei, dat de tijd nu heelemaal rijp was om persoonlijk op te treden tegen valsche voedingsmiddelen en bedrog, dat ze alles ophieven, o. a. gelukkig ook een kantoortje, waar je bedorven worst kunt laten keuren, wat schatten verslindt, en wat al lang weg had moeten zijn, omdat de gemeente zuinig moest wezen, en sparen, en omdat een verstandig mensch zélf wel proeft of er iets verkeerd is met z'n eten, en omdat zoo'n keuringskantoortje toch niets geeft omdat je de handel van binnen uit moet zuiveren en op een peil brengen van wederzijdsch vertrouwen. „We moeten het móóie in de menschen wakker maken , zei ze, en ze wilde van beneden naar boven beginnen, bij het schorem dat met haring loopt, en radijs, en garnalen. „Dan volgt de hóógere handel vanzelf , zei ze vol vertrouwen, en er werd diezelfde middag nog iets opgericht tot wering van bedrog op straat, een Betrouwbaarheidsbond met Gravin Knal als Beschermvrouw, ten bate van de obscure karremannen en hun publiek. Tante Eugénie stond aan het hoofd en regelde alles met een ijzeren werkkracht, en omdat haar vleugel nog minstens een maand zou duren, vestigde ze het hoofdbureau in onze logeerkamer, en ging slapen in de kamer van mademoiselle, die een bed kreeg op zolder; en het personeel maakte bedekte aanmerkingen over de modderbeenen van de karremannen, die de deur plat liepen als antwoord op verspreide circulaires en drukwerk met invulbiljetten en verdere gegevens voor het kaartsysteem, dat tante Eugénie opborg in een aangerukte secretaire uit de bovengang. „Het is een eindeloos arbeidsveld", zei ze, en ze werkte als een stier, en leidde links en rechts benauwde bijeenkomsten van sinaasappelmannen etcetera, die ze toesprak vanachter een tafeltje met water, en ze zei almaar, dat iedereen éérlijk moest zijn, óók de straatmenschen en -meiden, waardoor de Betrouwbaarheidsbond groeide als ik weet niet wat. Alles kon toetreden na invulling van het kaartsysteem, en tante Eugénie zei, dat zij en haar medemenschen alleen maar zouden koopen van leden, wat de belangstelling aanwakkerde, en alle karremannen werden lid tegen betaling van een kwartje, waarvan een microscoop werd bestreden en een noodlijdend geleerde om steekproeven te doen met bedenkelijke groentes en visch voor de controle. De aangesloten leden kregen allemaal een verzilverde duif als insigne, en een nummer, dat ze moesten overleggen bij eventueele transacties. Drie kleine weken na de bewuste haring, functioneerde de Bond als een bus. Vrijwillige jonge meisjes en mannen met geestelijke scholing doorkruisten de stad en kochten incognito allerlei eten bij aangeslotenen, dat ze naar de microscoop brachten, waar de geleerde het keurde met zwavelzuur en centrifugeermachines. De Bond stond op pooten, en wij persoonlijk kregen alles bijna voor niets, omdat het hoofdbestuur in onze logeerkamer zat, tot er een incident werd geschapen door het opkooperskarretje van jonker van Ratburgh. Op een dag kwam er bij jonker van Ratburgh een aangesloten karretje voor kleeren, en z'n huishoudster (die veel te oud is) verkocht een geruit pak met mot van het hangen, maar in een van de broekzakken meende ze iets geldelijks te hebben laten zitten, waar Mozes Manus, de opkooper, niet over kikte, wat van Ratburgh zóó hinderde, dat ie de man signaleerde bij de Bond, waarna tante Eugénie hem uit de secretaire haalde en ontbood tusschen 6 en 7 in de logeerkamer, waar ie kwam in de veronderstelling van een koop, maar inplaats daarvan zei tante Eugénie hem de waarheid, en verwijderde hem ijskoud als voorbeeld, na smadelijke inlevering van de verzilverde duif. Tante Eugénie heeft die avond poeder moeten nemen om te slapen omdat de opkooper in haar oude hoofd bleef spoken, na een telefoon van van Ratburgh, die zei dat ie dacht dat ie 't geld gevonden had, en twee dagen daarna was haar vleugel klaar, waardoor ze haar vertrek regelde met verlegging van het hoofdbestuur naar haar buitenhuis in de dennen. Het kaartsysteem en de klappers werden vooruit gestuurd in een gehuurde taxi. Tante Eugénie zélf kan niet tegen benzinelucht, en zou in drie étappes worden weggebracht door de paarden van Gravin Knal, die 's morgens elf uur zouden voorkomen met een Victoria. Papa, die nooit veel sympathie heeft gehad, was zielsblij voor de ontruiming, en mademoiselle kwam neuriënd van zolder omdat ze die dag haar kamer weer in kon als ze weg was. We zaten met tante Eugénie kant en klaar tegen elf uur te wachten op de Victoria in de voorkamer. Haar koffer stond in de gang. Sofie en de anderen hadden hun fooien gekregen. Alles ademde vrede. Toen begon het te gebeuren. Door de stilte van de lentemorgen klonk een klank, die langzaam naderbij kwam: toeters, schuifelen, schreeuwende stemmen en krakende wielen. We keken door de kastanje naar buiten. Uit de zijkant van het plein waar we wonen, kwam een grauwe, dreigende file te voorschijn. Mannen met groote neuzen en kleine karretjes, en mannen met gewone neuzen, en vieze vrouwen met manden, en vieze kinderen; bloemenmannen, en mannen met veters, en lucifers. Ze schoven langzaam het plein op tot alles zwart zag. Karretjes met sinaasappels en viooltjes en haring, en zuurkarretjes, en Italiaansch ijs. En ze droegen allemaal borden met: „Beschermvrouw Gravin Knal van Hoevelaecke", wat een afschuwelijke heiligschennis was, en we stonden star van schrik achter de gordijnen, en Mama kon de politie niet opslaan van het bibberen. Een wagen met ouwe kranten had een groot papier, waarop stond: „Mozes J\danus is geen dief1" Een gore vrouw droeg een muts van paars vloe en een plakkaat op haar rug dat 't een schande was. Ze schuifelden in de verte langs het grasperk van het plein, en kwamen terug, en schuifelden wèèr weg, en zoo door. De vruchtenmannen waren galeiboeven, de vischvrouwen te vies om met een pook aan te pakken, en de voddenkoopers liepen als sluipmoordenaars achter hun karretjes. De Fransche revolutie kon er niet ongunstiger hebben uitgezien. Toen ze tante Eugénie door de tuletjes zagen, hieven ze banieren op met onleesbare leuzen, en ze maakten spreekkoren, die gelukkig niet te volgen waren. „We moeten flink zijn", zei tante Eugénie groen. „De politie " Toen ineens gaf ze een gil. Uit de zijstraat, voorafgegaan en gevolgd door een stoet voddekarren, naderde langzaam de Victoria van Gravin Knal, en daarin, vreemd-rechtop, zat de oude dame zélf als goedbedoelde attentie tegenover tante Eugénie, die ze waarschijnlijk met de dood zou moeten bekoopen. Haar lieve, oude hoofd draaide in de rondte. Ze reed statig onder een blauwe parasol als Marie Antoinette naar het schavot in de richting van ons tuinhek. Daar aangekomen echter moest de koetsier doorgaan omdat de sinaasappelkarretjes begonnen te duwen, en Gravin Knal ging verder, öm het perk, en terug, en wèèr om het perk. Het jouwend plebs voerde haar mee als een droeve, rimpelige trofee. De minuten werden jaren — Tot de bereden agenten kwamen en ik mijn oogen sloot voor de slagen op het plein. Gravin Knal werd binnengedragen in verstarde toestand, maar ze had gelukkig alleen een gèèstelijke slag gekregen, evenals tante Eugénie, die tijdelijk alle maatschappelijk werk heeft stopgezet. De oude freules Knoop Knoop zijn beiden 60 en 63 met rotsvaste principes en kanten guimpjes. Ze zijn doorgaans in mauve cachemier, en veel te mager, en hun huis is veel te groot, en nog gebouwd door een voorvader uit de Gouden Eeuw, die ook de beuk in de tuin plantte. Ze zijn de uitstervende tak van een oud tabaksgeslacht, wat zoo droevig is als je bedenkt dat de verzameling porselein na hun dood heelemaal uit elkaar zal worden geslagen, wat hun zelf ook erg hindert, waarom ze zich vreeselijk conserveeren met yoghurt en rust, maar een mensch kan niet eeuwig leven. De achterkant van het huis bestond uit een tuin met de familiebeuk, die de heele omgeving donker maakte zoodat er omheen niets groeide dan doodc blaren, en het linnenmeisje, dat beneden op de tuin sliep, kreeg overal schimmel en uitslag en bedorven behang van de vocht van de schaduw van de beuk. Ze kreeg bovendien een dikke keel en een stijve knie, wat ze had kunnen voorkomen met wollen kousen, wat ze niet wou uit ijdelheid. De beuk bracht verder spinnen voort, die echter ook beneden bleven zoodat je er geen last van had op de bovengelegen étage, waar de vogels zongen in de kruin en de oude freules met hun gobelinwerk voor het hooge raam zaten en met liefdevolle oogen naar de dikke takken keken en anecdotes ophaalden van Grootpapa, die met een kalotje onder de stam had gezeten tot ie stierf, en van Overgrootmama, die 'm met waterverf had uitgeteekend op de eerste bladzijde van een vergeelde poëzie-album, en van hoe ze zelf een schommel aan een tak hadden gehad in hun jeugd toen iedereen gesteven kanten jurkjes droeg met vlechten. Alles bij elkaar genomen kan ik me best voorstellen dat de oude dames erg aan 'm gehecht waren, en het zonde vonden hem te snoeien, wat tot gevolg had, dat ie vreemd ging doen in de storm van verleden week, die veel te hard was. Midden onder die storm kwam Klara Knoop Knoop ineens met een zenuwachtige telefoon om raad te vragen aan Mama, die altijd veel succes heeft met planten. Ze zei dat er iets vreeselijks was, dat ze het nog weg had gehouden voor haar oudere zuster, maar dat de beuk kraakte — Mama raadde aan hem onmiddellijk te spalken, na een half uur echter was ie scheef. De oudste freule stond toen samen met Klara voor de horen, en ze praatten alle twee tegelijk, waardoor Mama er niet uit wijs werd maar beloofde om met mij na tafel zelf te komen kijken. We troffen de Knoop Knoopen in paniek op de zaal aan de grachtkant, waar ze heen waren gegaan om het kraken minder te hooren. Alles rook naar zenuwdruppels, en ze waren zielsdankbaar voor de zedelijke steun van onze aanwezigheid. We zaten om een tafeltje en luisterden benauwd naar het noodweer. De gezelschapsdame werd om de haverklap naar de stam gestuurd om te kijken hoe ie stond, en de freules hadden ook een man genomen om hem tegen te houden. De man was een stempelende kantoorbediende, die die avond oorspronkelijk was gehuurd om uitnoodigingsenveloppen te schrijven voor de feestelijke opening van het Knoop Knoop museum, maar er waren nu ernstiger dingen, en ze stuurden hem naar de beuk omdat de windstooten zoo erg werden. Toen Mama en ik ons vanuit de donkere achterkamer op de plaats gingen overtuigen, zagen we de adressenman met alle twee z n armen om de beuk in de schemer van het licht uit de keuken. Alles flapperde aan hem. „Ik geloof," zei Mama, „dat hij niet genoeg kracht ontwikkelt om de boom te redden." En 't personeel stond onder een afdakje te gillen, en het linnenmeisje riep dat ze het een schande vond, wat natuurlijk weer zoo'n echt stóm gezegde was, net of iemand er wat aan kon döèn dat het stormde. We gingen weer naar de voorkant, waar Klara Knoop Knoop en haar oudere zuster intusschen uit overspanning een vreeselijke woordenwisseling hadden over niets. De oudere zuster wilde de veearts bij de boom laten komen en riep: „Maar döè dan toch watl", en ze beleedigde iedereen in haar zenuwen, wat ze niet meende, wat ze zei. En ze riep: „Lafaard!" tegen Klara omdat die niet naar buiten wilde, en Klara huilde, en de storm gierde, wat niet om aan te hooren was. Tot de nacht viel, en iemand de brandweer aanraadde, wat essentieel fout schijnt te zijn geweest. Terwijl de oudere zuster aldoor maar op de veearts bleef hameren, brachten het gekraak en de vlucht van de adressenman Klara er toe de brandweerkazerne eenvoudig te préssen met stutten en touwen naar de boom te komen. Ze hing iedere vijf minuten aan de telefoon om te vragen waar ze bleven, en eindelijk waren ze in aantocht, en ze stuurde een boodschap naar de keuken voor warme koffie en krentenbrood omdat die arme kerels goed gevoed moesten worden in hun strijd tegen de elementen. Ze kwamen in een gesloten, vuurvaste auto met woedende wind en gingen beneden rechtdoor naar de tuin. Hun stemmen brulden boven het geloei. De twee zusters zaten hoopvol met eikaars handen in elkaar, bleek maar rustig te wachten. „Het is zulk soort menschen hun dagelijksch werk", zei Klara vol vertrouwen. ,,Ze zetten er een paar paaltjes tegen aan en dan staat ie weer, onze boom." „Onze boom....", herhaalde de oudere zuster in- nig' i i Mama en ik luisterden aandachtig naar de vliegende vlagen; de mannen schreeuwden en je hoorde een vreemd, schrapend geluid. „Ze slaan de stutten in de grond", knikte Klara. Toen ineens een donderend gekraak, een geknetter, en een bonkende slag. We holden star van schrik naar de achterkamer en keken..,. Met z'n takken over de heele tuin lag de beuk uit de Gouden Eeuw, en er naast stond een brandweerman met een blinkende zaag in de nacht. De arme oude freules waren verpletterd, en de brandweer zei dat ie dacht dat dat de bedoeling was geweest, en ze konden nauwelijks praten van het trillen, en ze waren hun heele houvast aan het leven kwijt, en ze zijn samen een tijdje naar een rusthuis gemoeten met alarmeerende verschijnselen omdat ze de slag niet konden vergeten en ruimtevrees hadden gekregen aan de achterkant. Kort na de geschiedenis met de beuk kregen de oude freules Knoop Knoop weer andere moeilijkheden en kwamen ze te staan voor een raadsel op sexueel gebied, waar ze geen raad mee wisten. Ze hadden een poes, die een poes was, en die ze Gretchen noemden naar een vriendin uit Bern. Die poes had een strikte verzorging en zette nooit een poot op straat omdat de freules dat niet wilden. Ze gaven haar melk en Fransche sardientjes en gekookte tarbot zonder graat, maar soms was de stem van de natuur in dat beest sterker dan al die dingen samen en dan kermde ze urenlang heelemaal boven achter het dichte zolderraam waar ze haar opsloten om haar beneden niet te hooren want de freules zijn per slot twee oude menschen. Maar tusschen die aanvallen door beleefden ze toch veel liefde van haar, en ze had een gevoerde mand van een geestelijk onvolwaardige, die altijd in de huiskamer stond naast de armstoel van de oudste freule. En freule Klara kamde haar staart met een speciaal borsteltje, en ze spraken tegen haar in de poezentaal, wat feitelijk vreemd was om te hooren, maar toch ook wel weer mooi, omdat 't haar leven vulde. Gretchen was rood met drie witte pooten, en de freules consulteerden een veearts over de mogelijkheid die bij te verven in dezelfde tint, maar hij was machteloos door het likken. En even later ontdekte freule Klara kale plekken van de hitte uit de haard waarin 't stomme dier altijd lag, en de oudste freule smeerde alles in met het haarrecept van een medi- cus waar de poes van braakte. En al die kleinigheden schiepen een sfeer van verbroedering tusschen de freules en Gretchen, zooals die altijd ontstaat bij menschen die samen veel meemaken. Toen bezweek de vriendin in Bern. De Knoop Knoopen moesten er heen voor het afwikkelen omdat ze in het testament waren, en ze zouden meteen daarna rustig ergens gaan zitten, daar het klimaat met de bloeiende boomen zoo gezond was voor hun maagkwaal. Alles ging erg snel in z'n werk doordat ze mee wilden met de begrafenis, waarom ze zich noodgedwongen inlieten met een particulier asyl uit het telefoonboek voor de verzorging van Gretchen, die juist weer op zolder rondliep met een aanval van haar natuur. De nadere beschrijving van het asyl leek buitengewoon lief. Er werden rashonden geteeld in heerlijk zonnige hokken, en ook de katten kregen op de prospectus een geheel individueele verzorging van een gediplomeerde dame voor f 10.— per week, wat weinig was als je naging dat ze uren met ze op schoot zat om het gemis te vergoeden, wat allemaal bewezen werd door afgedrukte stukken van geteekende getuigschriften. De freules brachten Gretchen een uur vóór haar vertrek met mandje en al en een pannetje eten naar dat asyl, en werden daar hartelijk ontvangen door een wildleeren directeur in een hygiënische huiskamer, waar de poes dadelijk vriendelijk tegen alles aan liep te spinnen, terwijl ze niet meer omkeek naar 15 de oude zielen in reistoilet, die tenslotte ontnuchterd op de Pullman wegreden. Na vijf weken kwamen ze terug met een hooge koffer vol geërfde dingen die ze niet hadden willen verkoopen uit piëteit, en hun eerste zorg was om de chauffeur naar het asyl te sturen voor Gretchen, die altijd het zonnetje in huis was geweest. Ze wachtten vol verlangen met lauwe melk en Norwegan Sild op de chauffeur, die eindelijk benauwd voorreed met een auto stampvol katten. Gretchen bracht namelijk zes jongen mee met een begeleidend schrijven van den directeur en een nota van 7 X f 50. —, waardoor alles ineens vol gemiauw was en de visch weg vloog. „Het kan niet", zei Klara Knoop Knoop met een kleur door de pijnlijkheid van het onderwerp, en ze toonde met behulp van het heele personeel aan dat de poes nooit op straat was geweest, wat voor zooiets noodig is, en ze verdacht de directeur van het asyl, die begrijpelijkerwijze alles ontkende. Eén troost hadden de freules echter. Nadat de chauffeur de zes overtollige beesten verwijderd had bleken Gretchen's witte pooten, die haar ongeschikt hadden gemaakt voor tentoonstellingen, aardig te zijn bijgetrokken zoodat ze nu bijna effen was, wat de oudste dankbaar toeschreef aan het meegegeven haarmiddel, dat indertijd ook wonderen had verricht voor haar Mama. Maar behalve die pooten was er nog meer veranderd, o.a. haar eetlust. Vroeger liet ze alles staan, maar nu at ze als een paard, waarom de freules de veearts riepen uit angst voor een lintworm. En freule Klara zei dat 't een jonge poes was, Maar de veearts zei dat 't een stokoude kater was, wat weer heelemaal niet klopte doordat 't vroeger gèèn kater was geweest, en door de jongen. Enfin, 't was een tè teer onderwerp om verder met een man te behandelen en de arme oude dames bleven achter in knagende onzekerheid. Tot de vrouw van de Waalsche predikant, die veel werkt onder beesten, via haar keukenmeid van het tegen-natuurlijke geval hoorde, waarna ze onmiddellijk op de thee ging omdat ze het onderhavige asyl kende door een bedrogen zuster. Ze bekeek de rooie kat en zei „foul play", en ze vertelde dat 't asyl een janboel was waar alles door elkaar liep, en ze bracht de freules in contact met iemand die de hokken dweilde, en die zich vaag herinnerde dat er indertijd een rooie poes met witte pooten was geweest, maar waar die gebleven was wist ie niet. En hij vertelde ook dat 't gewoonte was iedere teruggaande poes een paar goedkoop gekochte jongen mee te geven om de rekening op te drijven, en dat ze als regel bij het terug sturen alleen op de kleur afgingen wat hij beslist afkeurde omdat 't toch ook een innerlijke kwestie was. Enfin, toen begrepen de freules dat Gretchen Gretchen niet was, maar een ondergeschoven zwerver, die nog half blind was van ouderdom op de koop toe. Ze keerden het asyl het onderste boven om te zoeken, maar vonden alleen een hoop vieze beesten, die onherkenbaar waren van de vlooien. En ze konden de rooie kater niet meer zien en zetten hem op straat, maar hij kwam terug, tot driemaal toe, waarna ze een boterham met arsenicum op de stoep legden, waarna ie weg bleef. En ondertusschen gaven de freules elkaar wederkeerig de schuld van het asyl, wat uitgroeide tot een zenuwtoestand van de oudste, die overal poesen meende te zien die katers waren, en omgekeerd, zoodat ze dreigde te verzinken in een moeras van sexueele verwarring, wat vreeselijk naar was voor de omgeving; waarmee ik maar zeggen wil hoe vreemd sommige menschen soms reageeren op een slag. HOOFDSTUK VIII OVER BETTY Je kunt je natuurlijk in allerlei dingen verdiepen al naar gelang de draagkracht van je hersens. Zoo heeft jonker van Ratburgh zich indertijd met brochures verdiept in de gelijkgeschakelde vuilnisemmers, die te zwaar zijn voor menschen zonder meid. En de ouwe meneer van Naeldwyck heeft zich verdiept in de telefoon, die net kan doen wat ie wil omdat er geen concurreerende telefonen zijn, en die je natuurlijk noodig hebt om te telefoneeren, wat ie aantoonde in lezingen met lichtbeelden van statistieken en grafische lijnen, tot ie zich als martelaar heeft laten afsnijden over iets intercommunaals dat ie niet gehad had, wat ontzettend lastig was omdat ie toen op de telefoon van de buren moest gaan leven, tot die verhuisden en hij met hangende pootjes terug kwam in het telefoonnet. Op die manier ook heeft de vrouw van de Waalsche predikant zich verdiept in de paedagogie omdat ze zelf een leeg leven heeft zonder kinderen met haar eenige man altijd weg op huisbezoek en begrafenissen. Als meisje interesseerde ze zich al voor verbeteringsgestichten en hield causerieën over Moderne Jeugd, en over Misdadige Jeugd, en over Jeugd en Jazz, tot de Waalsche predikant haar wegrukte uit haar werk, dat ze na verloop van tijd weer op breeder basis hervatte, wat ze doen kon door haar fortuin, wat ook de reden was dat ze als machtige factor in het bestuur kwam te zitten van de Internationale Rumby Stichting, die een soort particuliere universiteit was. Op die Internationale Rumby Stichting is Betty indertijd gestrand, waarvan de gevolgen dan ook niet zijn uitgebleven, wat ik alleen maar eventjes wilde zeggen. Betty is zwart en zoo lang en slank als een paal met enorme oogen. Ze zou een vrij aardig type zijn als je de sproeten weg dacht waarvoor ze bestraald wordt terwijl ze een muzikaal orgaan heeft dat met vlag en wimpel de hooge c haalt. Betty's ouders en de mijne hebben al vanaf onze geboorte gekaart; wij gingen intusschen samen naar kinderpartijtjes, en tennissen, en de ijsclub, waar mademoiselle op twee scheefgezakte Frieschen langs de kant krabbelde om op ons te letten tot we groot waren en Betty wilde afstudeeren in kunstgeschiedenis en wijsbegeerte aan de Internationale Rumby Stichting van daarnet. Ralph Rumby, de beroemde Amerikaansche paedagoog die met zijn borstbeeld buiten staat, is in alles nagevolgd. Het gebouw is van glas en het onderwijs zelf goed maar eenvoudig. Er is een examen om er öp en een ander om er af te komen. Beide hebben plaats door uitgenoodigde buitenlandsche professoren (a f 150.— per dag plus reis en verblijf) in combinatie met de eigen leerkrachten, die hoogstaande mannen zijn met idealen en eruditie omdat er selectie en uitverkiezing wordt toegepast waar- door het peil stijgt tot in het oneindige. De vrouw van de Waalsche predikant zat in dat bestuur, waar ze zoo goed als alles te vertellen had door haar financieele constellatie. En toen Betty achter haar rug zakte om er op te komen, wat après tout niet had mogen voorkomen, schreef Gravin Knal, die haar peettante is, een schrijven om revanche onder aanduiding dat professor Mayer uit Parijs de drijfveer was geweest om Betty, die alles wist, met medeplichtige leerkrachten zenuwachtig te maken, wat verkeerd is voor een z.g. paedagoog. En Gravin Knal zei dat Betty al een enorm hoofd had gehad op haar tiende, en dat ze ieder oogenblik nog had zitten studeeren met het oog op dat examen, wat niet eens nóódig was geweest voor een jong meisje zooals zij. Enfin, Gravin Knal wist zélf eigenlijk niet precies wat ze wilde, maar ze schreef, dat de vrouw van de Waalsche predikant de kinderziel kende, en dat ze verder alles aan haar overliet wat betreft maatregelen. En de vrouw van de Waalsche predikant, die toch al beleedigd was over het feit, dat de examencommissie zonder haar advies optrad, stond voor honderd procent aan Betty's kant, en noodigde haar op de thee, waar ze haar alles liet vertellen, waardoor ze een rotsvaste overtuiging kreeg over de onbetrouwbaarheid van alle examens in het algemeen, en van dit en professor Mayer in het bizonder. Er ontstond toen een groot spektakel achter de schermen in het bestuur van de Internationale Rumby Stichting, dat daarmee eindigde dat de vrouw van de Waalsche predikant zich er heelemaal van los maakte, ook gèldelijk, wat tot gevolg had, dat de Stichting achter haar ineen plofte. En Betty vertelde eerlijk overal, dat ze haar de gemeenste dingen hadden gevraagd, professer Maurice Mayer uit Parijs, en eentje uit Engeland met een heele sliert letters achter zijn naam, terwijl de leeraars er bij zaten als Job op de mesthoop. ,,Ze hebben geen verstandig woord gesproken", zei ze. Professor Mayer was begonnen met de Cid. Van wie die was? En Betty is tenslotte geen automaat en had het niet meteen geweten, tot het haar te binnen schoot en ze Voltaire riep, maar toen was het al te laat en ging hij er niet verder op door maar sprong over op Rousseau, waar ze heelemaal in thuis was. „Cyrano", had ze gezegd. ,,De Cyrano van Rousseau", wat hij niet begreep, wat zij toch niet kon helpen. En zoo was het maar door gegaan, öök met de andere vakken. En alles in het Fransch, Duitsch en Engelsch om het internationale karakter van de instelling, en ze insinueerden dat 't eenige voldoende haar uitspraak was, maar ze had op dat oogenblik niets om uit te spreken, tenminste niets göèds, en daarom liet ze alles vallen en gaf geen antwoord meer tot ze een mooie volzin klaar had, waarin ze professor Mayer vertelde dat ie honderdvijftig gulden per dag verdiende met dit examen, dat ie 't dus voor zijn brood deed, wat wel geen schande was, maar wat ie toch niet uit het oog moest verliezen, waarna ze weg rende om in de gang te gaan huilen met haar hoofd op de vrouw van de concierge, waarna ze zakte. Maar de vergelding bleef niet uit, dank zij de vrouw van de Waalsche predikant, die haar geld retireerde, waardoor alles automatisch afliep. De Stichting is nu zoo goed als weg, en de leerkrachten staan op straat. Dan hadden ze maar eerlijk moeten zijn en Betty er door laten. Voor wat hoort wat. Professor Mayer heeft later in de Fransche pers geschreven over: „La France vue par une jeune Hollandaisemet onjuiste gezegdes, en bedekte toespelingen over Betty en een paar bekende schrijvers, en allerlei dingen die ie zegt dat Betty heeft gezegd, wat niet waar is, of tenminste niet waar kan zijn, omdat Betty anders niet wijs zou wezen, wat ze wèl is, waaruit je weer kunt zien hoeveel onrecht er is, en hoe reusachtig gemeen sommige menschen kunnen zijn. Na de Rumby Stichting heeft Betty getracht haar leven op een andere manier te vullen, waardoor ze nu in de gevangenis zit, of tenminste bijna. Voor diefstal. En ze heeft niet eens écht gestolen, dat is juist het érge. Maar de agent, die haar meenam op de boulevard, schoor haar meteen over een kam met andere misdadigers, waar ie later wel spijt van zal hebben gehad toen ie haar geldelijke draag- kracht leerde kennen door haar Papa, die er na ontzettende moeite eindelijk in geslaagd was hem 's avonds thuis te treffen bij zijn vrouw. De agent zei toen dat ie 't zelf óók ellendig vond, maar dat je niet alles van te voren kunt weten. En wanneer je eenmaal begint je plicht te doen als agent, moet je er vanzelf mee dóór gaan, maar hij beloofde achteraf wel zooveel mogelijk de nadruk te zullen laten vallen op de verzachtende omstandigheden, n.1. dat Betty geen weerstand had geboden (wat ze wèl had), en hij zei dat ie zelf óók vader was van een kind, en hij wees naar een wieg met tranen, en Betty's Papa verdween na een diep gesprek en nam een groot gevoel van eerbied mee voor het menschelijk peil van den Nederlandschen Agent. Die agent zal dus vrijwel op z'n pootjes terecht komen. En Betty's Papa heeft een Wetboek gekocht omdat ie alles zelf na wil slaan, en Betty's Mama hoopt op een boete omdat ze als de dood is voor hechtenis. Betty zélf echter zette in het begin overal groote monden op door haar zenuwen, waarom haar advocaat bij nader inzien overwoog voor alle zekerheid een psychiater-verklaring te nemen met een geestelijke afwijking, waar Betty zich zóó woedend over maakte, dat ze er bijna werkelijk een kréég. Tóch is de voorgeschiedenis zélf betrekkelijk onschuldig (Baron Fonck uitgezonderd). Betty verzamelt namelijk stilletjes meegenomen aschbakken van hotels uit een zuiver sportief instinct. De aschbakken hebben zich soms uitgebreid tot suikertangen en champagnekoelers meteen compleetbowlstel uit het Ritz als pièce de résistance, wat haar lukte met de hulp van Fred Quall, die zoogenaamd alle obers meelokte naar de chef om te klagen, terwijl zij de boel vliegensvlug in z'n cricketkoffer pakte, wat niemand zag omdat ze de eenigen waren. Betty ontwikkelde langzamerhand een groote handigheid in die richting, waardoor ze overmoedig werd en zei dat haar heele verjaardagspicnic (die nu in zak en asch voorbij is gegaan) met opgespaarde hoteldingen gedekt zou worden. Toen vroeg Fred Quall (die later z'n haren heeft uitgetrokken) waar ze dan de vorken en messen vandaan wilde halen, en hij gaf een lachende hint in de richting van het Grand Hotel op de Zuidboulevard waar ze alle heften wit hebben met zwarte letters en 't wapen van de menu's, dat een liggende wijnflesch voorstelt in rood en blauw en geel. En Betty wedde meteen met 'm om een Siameesche kat van z'n Mama, die jongen heeft, dat ze 't doen zou, als hij mee ging, net als met het bowlstel van het Ritz. Ze reden nog diezelfde avond samen naar zee naar het Grand Hotel, waar ze eerst zouden eten, wat het jongste meisje Fonck, dat Marietje heet, zich erg aantrok, omdat ze zoo goed als verloofd is met Fred Quall, en zich blijkbaar niet kan voorstellen dat er ook wel eens iets reins bestaat tusschen een man en een vrouw, iets zonder sexe, een soort kameraden als dat woord de laatste tijd niet zoo'n vieze, roode beteekenis had gekregen. Enfin, Marietje zag die mogelijkheid over het hoofd, en toen Betty en Fred, heelemaal vol van de vorken en lepels en zonder een schijn of schaduw van erotiek naar zee reden, reed Marietje een kwartier later achter ze aan om te zien wat ze gingen doen. Fred Quall is vijf jaar terug na de H.B.S. bij zijn vader gekomen in de effecten, waar ie feitelijk niets hoefde te doen dan weg blijven, waardoor ie erg sportief is geworden met een heele rij bekers van het biljarten en schieten, en dus een getrainde hulp voor Betty, die op haar strooptochten door hem altijd precies kreeg wat ze wou, waar ie alles voor riskeerde omdat hij au fond veel meer vóórhaar voelde dan voor Marietje Fonck. Maar het was die avond tamelijk vol in het Grand Hotel, en tegen het dessert hadden ze nog maar pas vier messen en drie vorken in Betty's tasch (een extra groote, van varkensleer). Maar met de koffie werd 't stiller omdat alles naar het terras verhuisde, wat het psychologische oogenblik was voor Fred, die vlak naast een vol dientafeltje op rolletjes zat. Marietje had omstreeks die tijd drie kwartier naast de deur gehangen. Ze had vreemd gedaan in de oogen van een wantrouwend geworden agent, die haar geen seconde uit het oog verloor, terwijl ie kwasie stond te luisteren naar het Zigeunerorkest, dat door de eetzaalramen kwam. Zoo was de zaak toen Betty naar buiten stapte met Fred en al de vorken en lepels aan haar arm. Marietje maakte een verdachte beweging. De agent deed voor de zekerheid een stap vooruit, en toen gebeurde er iets met Betty's varkensleeren ooren, die los lieten door de zwaarte, wat wel heel treurig en toevallig was, omdat op hetzelfde oogenblik, juist onder de oogen der wet, haar tasch en de 15 messen etc. open neerploften op de boulevard met de witte heften en zwarte letters leesbaar voor iedereen. Betty gaf een gil, maar het heele trottoir lag vol, en hoewel Fred Quall zich ijlings op z'n knieën wierp was het al te laat. De agent zag het wegschieten der verdachte Marietje voor medeplichtigheid aan. Hij zag het geschitter der vorken in het maanlicht, en zonder zich een oogenblik te bedenken rook hij lont. Hij greep Betty, die zich tot het uiterste verdedigde met een vuist, en slaagde er in haar gevankelijk naar een politiepost te voeren. Fred Quall, als gentleman, liep er achteraan, op een afstand. En achter hèm aan, óók op een afstand, volgde Marietje. En het eindigde er mee dat ze allemaal op de politiepost zworen, en Betty's Papa intercommunaal opbelden, en zeien dat de burgemeester een neef was; en de meegekomen agent legde z'n nek achterover op een stoelleuning, omdat z'n neus bloedde van Betty's stompen, wat haar geen goed deed. Maar 't slot was toch, dat ze tijdelijk werd losgelaten na allerlei eeden en ingevulde lijsten. En nu wacht ze op haar vonnis. En haar Papa vertrouwt Marietje niet en zegt dat ze de agent opmerkzaam heeft gemaakt, waarover Fred Quall gisteren weer ruzie heeft gekregen met Baron Fonck, die eigenlijk niet precies wist waarom het ging, maar die indertijd een proces verloren heeft tegen Betty's grootvader, waarom ie nu naar de politie ging en getuigde dat Betty een recidivist was met een huis vol gestolen voorwerpen, waar ie een uur later spijt van had, waarom ie Betty's Mama waarschuwde door de telefoon, zoodat ze nu samen bezig zijn om alles te vernietigen vóór de huiszoeking, wat haast niet gaat omdat het porcelein van de aschbakken zoo moeilijk brandt. Dieren zijn over het algemeen veel hoogstaander dan menschen, hoewel er natuurlijk sóórten in voorkomen. Vooral wat betreft trouw, wat ik schrijf naar aanleiding van Fred Quall, die weliswaar voor Betty's pleizier Marietje heeft laten loopen, maar die toch geen duurzaamheid heeft in zijn karakter en valt met de eerste stoot, wat bij beesten niet gebeurt omdat die veel edeler en verstandiger zijn, wat je wel niet altijd merkt, maar wat zoo is, waarom ze recht hebben op onze liefde. Om te beginnen de lorre, die gek op me is. Hij staat op de mangelkamer in een aureool van zonnepitten waar de meisjes aanmerking op maken omdat ze geen gevoel hebben en waarvan de huisknecht zegt dat ze te groot zijn voor de stofzuiger. Hij is groen, en soms laat ik 'm naar mijn kamer brengen waar ik met 'm praat omdat ie uit een zonnig land komt en heimwee heeft wat ik zoo goed kan begrijpen omdat ik 's winters óók zoo kan snakken naar de Rivièra. Als lorre een mensch was zou ie even sentimenteel worden als de nagemaakte Zigeunerkapel uit de Blue Gat Bar, maar nu is ie veel te veel een karakter om iets te laten doorschemeren. Hij weet dat sommige lorres leven tusschen boomen met lianen en orchideeën, en andere in een kooi op de mangelkamer. De een dit en de ander dat. Hij is een filosoof en leeft zich uit in zonnepitten. Dan de kat. Geen gewone maar een blauwe angora met een staart, die altijd achter me aan loopt te spinnen, onverschillig of ik in mijn humeur ben of er uit. Als ik dat beest verder vergelijk met mademoiselle trekt hij ook in dat opzicht aan het langste eind, want die angora is tenslotte net zoo goed een uitheemsch beest, maar hij heeft tenminste getracht zich aan te passen en leeft nu van een bepaald merk sardientjes met steriele room. Hij heeft, in tegenstelling met vele anderen, tenminste de uiterlijke allures aangenomen, hoewel ie soms nog een vergevelijke aanval van atavisme krijgt zooals verleden week toen ie de kanarie van de chauffeur op at, waarna een wurm van de chauffeur (die kosteloos boven de garage woont) kwam klagen in een geruit schort vol tranen, waarop ik zei: „Maar lieve kind, dat kan niet anders. Wij eten koeien net als katten kanaries. Dat is het leven", wat 't stomme schaap, dat toch al tegen de tien loopt, niet eens snapte. Ze weigerde zelfs een nieuwe kanarie en verdween snikkend op twee ongeveegde modderbeenen. Waarmee ik en passant maar zeggen wil hoe weinig sommige menschen kunnen verdragen van een medeschepsel. En als je in deze treurige tijd van onderlinge haat naar een hond kijkt word je stil van eerbied. Onze dieren (een bouvier en een dwerg-bul, die geïsoleerd gehouden moeten worden met het oog op complicaties) bèrsten van trouw; ze zouden zich graag levend laten villen en welk mensch kan hun dat na zeggen? De geschiedenis van Betty en Fred Quall is daar een schreiend voorbeeld van, maar daarover straks, eerst de rest. Wat visch betreft. We hebben er een paar in de eetkamer (in een kunstmatig aquarium). Ik ontbijt altijd met mijn gezicht er naar toe, en dan kun je heel wat leeren, want al die visschen hebben oogen, en als je een zwijgende maanvisch aankijkt voel je dat in dat kleine glinsterende waterdier een intelligentie huist, waaraan de meeste menschen een voorbeeld kunnen nemen, en dan kom je in opstand als Sofie zegt dat ze niet weet hoe ze de groene aanslag van wier aan de binnenkant weg moet krijgen zonder dweil, want waar een wil is is een weg, en als Sofie een zilveraal was zou ze het ook onaangenaam vinden als ze niet meer naar buiten kon kijken. Al mijn beesten houden van me, omdat ze weten wie ik ben, en de meeste menschen zijn geen cent waard, en als je bijvoorbeeld de lange garderobejuffrouw uit Scheveningen, die mijn handschoenen heeft laten stelen, op een rijtje zet met een paard, dan zeg ik: ,,Geef mij maar een paard." Wat dierenliefde betreft hoef je mij dus niets te vertellen, maar toch heb ik een week of wat geleden pas goed gevoeld hoevéél een beest beteekenen kan in het leven van een mensch, en dat Fred Quall in zeker opzicht minder waard is dan het redeloos vee. Het ging om de beige smous van Betty. Die stond 's avonds om half elf ineens te huilen in de toeter van de telefoon. „Hij hééft wat", zei ze. ,,En ik weet niet wat. Ik word gek." Ik ging er onmiddellijk heen. Betty zat verwilderd met de smous voor de open haard van haar kamer die nog heelemaal blauw was van de rook van Fred Quall, die de deur had plat geloopen met medicijnen. Ze droeg een Russische pyama van rood met groen, en een medisch student zocht als vriend allerlei dingen na in een diagnoseboek dat te zwaar voor hem was. Radbout, de smous, hijgde van de beroerdigheid. „Wat heeft ie?" vroeg ik; en toen vertelde Betty van een aangeloopen neef, die gebruik had gemaakt van de gastvrijheid van haar ouders om te komen logeeren, wat tot daaraantoe was geweest. Maar hij had de smous blijkbaar aangezien voor een jachthond en hem meegenomen op een tocht van een dag wat funest was geworden voor zijn pooten en een inwendige darm. En 't was zoo treurig omdat ie was ingeschreven voor een hondententoonstelling tegen de week daarna, en Betty snikte in haar mouw en riep zenuwachtige dingen, en de medische student sloeg het boek dicht en zei dat ie schurft had. Radbout rochelde. „De veearts is er al twee keer geweest , zei Betty. Ik knielde zwijgend op het haardvel. 16 De deur ging open en de Mama van Betty kwam in iets gewatteerds met een sjaal, en ze ging zitten en zei eenvoudig: ,,Ik blijf.' En toen kwam de juffrouw van de huishouding met sterke koffie en sandwiches, en Betty zei: „Jan moet gewekt. Hij moet met de auto naar de veearts. Zijn neus is kokend. Ik durf zoo de nacht niet in te gaan." „Jan heeft griep", zei de juffrouw van de huishouding, maar Betty zei dat ie aspirine moest nemen, en dat een chauffeur die 's nachts niet uit z'n bed wil geen knip voor z'n neus waard is, en de juffrouw van de huishouding zei iets brutaals, en Betty gooide een bordje stuk en ontsloeg de juffrouw met een slag, en de juffrouw holde huilend naar Betty s Papa die juist thuis kwam van iets vroolijks, en Betty s Papa sloeg ineens heelemaal om en koos woedend partij voor de snikkende juffrouw, en hij plofte in de kamer van Betty, en Betty's Mama zei: „Moordenaar" met 't oog op dat ie Radbout wakker maakte uit zijn koorts. „Ijsl" zei Betty wanhopig. „Is er dan niemand die begrijpt dat ie ijs moet hebben?" Toen ging Betty's Papa onmiddellijk naar een open gelegenheid waar ze hem kenden voor ijs, en ie bleef weg tot twee uur, waarna ie rood terug kwam met een gesmolten staaf. En we waakten in ploegen en werden afgelost door Jan met 39, en Betty belde om bouillon en een warme kruik voor z'n pooten, en er daalde een Engelsche loge naar beneden die zei dat ze een moeder had gehad die dweepte met een magnetiseur. En Fred Quall toeterde aan de overkant omdat ie nog licht zag, en hij kwam zorgelijk binnen door de deur en Betty zei dat ze geen rust zou hebben vóór ze een magnetiseur had, en Fred Quall ging weer op z'n motor en maakte de heele stad wakker tot ie om half vier op de stoep stond met een ongeschoren heer in een cape, die magnetiseeren kon als het moest. De ongeschoren heer ging in doodsche stilte naast de hondemand zitten en legde een magnetische hand op zijn voorpoot. Niemand durfde adem te halen, wat een half uur duurde tot Radbout grommend in z'n pink beet. Dat was het sein voor een algemeen wantrouwen. „Radbout heeft nog nooit gebeten", zei Betty de ongeschoren heer opzij duwend, en de ongeschoren heer zei:„Een valsch karakter" en weigerde te vertrekken zonder rijksdaalder, en Radbout zag er ineens zoo gestorven uit, en Betty kreeg een zenuwbui en deed Fred Quall de verschrikkelijkste verwijten, en Betty's Papa vertaalde alles voor de Engelsche logé, en de magnetische heer moest met een zoet lijntje verwijderd worden van de huisdeur, en Betty gilde dat alle Qualls hetzelfde waren, en Fred sloeg met zijn vuist op de vleugel, en toen we eindelijk weer naar Radbout keken was ie weg op de tochtige gang. „Hij is heengegaan," zei Betty plotseling berustend, „om in vrede te sterven." We verspreidden ons zoekend door het huis. Ik vond hem in een kast, etend aan een worst. Die worst was de crisis. De veearts, die 's morgens kwam, zei dat ie gered was. Maar Fred Quall heeft Betty's beleedigingen niet geslikt. Hij is naar Constantinopel gegaan. Op een schip. Wat een hond nooit zou hebben gedaan. Waaruit weer blijkt hoe weinig trouw een man is in vergelijking met een beest. HOOFDSTUK IX OVER ONBEHOORLIJKE MENSCHEN Sommige menschen kunnen reusachtig onbehoorlijk zijn, waar andere menschen dan weer het slachtoffer van worden, zooals Gravin Knal, die al zoo dikwijls bedrogen is door bedelaars zonder de moed te verliezen, wat ontzettend pleit voor haar vitaliteit omdat een gewoon iemand er al hoog en breed het bijltje bij zou hebben neergelegd, wat ondertusschen weer tot uiting is gekomen in haar mooie houding tegenover het gele ras, waarvoor ze, na allerlei ontnuchteringen over opiumschuiven en ongedierte, nu toch weer een kerstfeest op pooten wil zetten, een pindamannen-kerstfeest met een brandende boom in een verwarmde zaal, waar al die bevroren stakkers zoo maar in mogen komen, terwijl ze, als t eenigszins mogelijk is, nog een kop slemp en een wollen das zullen krijgen op de koop toe. En naar aanleiding daarvan wilde ik zeggen hoe 'n gastvrij land we zijn, en dat de eene helft van ons volk uit vreemdelingen bestaat, en hoe mooi 't is dat zelfs die kleine, gele pindamannetjes hier mogen bedelen, en hoe goed het zou zijn als een gedeelte van het Nederlandsche volk met Edammer kazen in Peking ging staan. Maar dan zie je ineens weer de keerzijde van de medaille, de ondankbaarheid, de laagheid, 't slecht; en je vraagt je af: Waarom? Wij sloven ons uit voor de pindamannetjes. Maar wie slooft zich uit voor ons? En de kunst volgt in hetzelfde spoor. Wij beschermen de kunst. Maar wat doet de kunst? De kunst werkt met foefjes en laagheden, zooals de violist die bij Gravin Knal uit de hemel viel met de introductiebrief van een Hongaarsche baron uit Londen, die de broer was van een dame uit Buda Pest, die indertijd in Parijs de vriendin was geweest van een oom van haar man. Die violist zat op Gravin Knal's Louis Seize als een vreemde paradijsvogel toen ik binnen kwam met geslagen roomvla van Mama omdat de oude gravin iets had aan haar gebit. Hij was zwart, met een Roemeensch, rood-geruit zijden overhemd, en hij speelde viool, en zei dat ie sogar seine alte, treue Geige had moeten verkoopen, wat we erg treurig vonden omdat je, als violist zijnde, geen viool kunt spelen zonder viool. En hij praatte als een sneltrein en zei: ,,Hubermann! Kreislerl Kubelikl" en het bleek dat ie een internationaal kunstenaar was met een wereldreputatie en uitgeknipte kritieken in het Hongaarsch. Maar met z'n kapitaal scheen er iets te zijn. „Een slachtoffer van de hedendaagsche ontwrichting", knikten de begrijpende oogen van de oude gravin. En ik zei dat de kunst dood bloedde. Maar hij ging begeesterd op het kleed staan en zei: „Nein! Die Künstler sterben, die Kunst stirbt nielll", en hij keek uitgehongerd naar Gravin Knal, die haar oude, trouwe neus snoot met 't oog op de aandoening. Enfin, ik moest weg omdat ik niet blijven kon, maar Gravin Knal ging er dieper op door en peilde zijn treurige omstandigheden en gaf hem de een of andere Stradivarius om mee te spelen. En hij speelde met die Stradivarius op een muzikale soiree bij de van Naeldwycken. En iedereen was opgetogen over 'm, en ze zeien: „Ongelooflijk!" „Wat een temperament!" „Een groot kunstenaar!" „Een Hollander zou toch altijd een Hollander blijven". En: „Holland is een kikkerland". En iedereen vond dat ie geholpen moest worden omdat ie zoo heelemaal uit Hongarije kwam. En onze cercle ontsloeg als één man alle pianojuffrouwen en -meneeren omdat je je kinderen beter les kunt laten krijgen van een genie uit Hongarije dan van een gewoon iemand zonder temperament. En we maakten hem beroemd, en hij werd dik, en kocht een pels. Hij had ook een naam: Kuhn Arpadkhaia. En 't mooiste van 'm was z'n bescheidenheid, want hij wilde niet in een publiek concert optreden met 't oog op de grofbesnaardheid, maar alleen voor de intieme élite (dat waren wij), en omdat ie er op stond z'n brood persoonlijk te verdienen, ging ie met onze brieven in z'n pels naar allerlei betere cabarets en dancings om zich te laten aannemen, en hij speelde onder bioscopen en in de hall van het Ritz Hotel, waar ie stond als een parel tusschen de zwijnen. En hij werd al maar dikker. Z n portret (in een rok van Papa) hing op straat als reclame. Hij speelde voor grammofoonplaten en componeerde iets als dank aan Gravin Knal. En Gravin Knal zei: „Er is toch iets in Hongaren, dat je aantrekt." En wij zeien: „Hij is veel te bescheiden. Hij hoort hoogerop." En Papa zei: „Maar hij slaat er zich toch maar doorheen. Een Hollander zou al lang bij de pakken neergezeten hebben.... Ik zie niet in waarom Höllandsche vioolmenschen altijd op straat moeten staan, onder een boom, met een omgekeerde hoed.... Geen schaamtegevoel. Arpadkhaia ging dikwijls met z'n Stradivarius uit eten, en toen ie eens uit eten ging bij de Foncken, waar ik later aanliep, zag ik 'm daar t hof maken aan de verdwaasde Marietje. Dat kind is net gèk, maar dat moet zij weten. Arpadkhaia keek haar aan met plotseling ongunstige oogen en zei dat ie in Berlin een vrouw gekend had, „eine reizende Frau...." En hij legde z'n sigaret op de sierbijbel en glimlachte tegen de vuurroode stumper en zei dat ze er op leek. ,,Sie sind diese Frau sèèèèèhr ahnlich." En toen stond Marietje op om te bellen. Ze droeg iets blauws en wist zélf niet hoe léélijk ze was, anders had ze niet zoo verheerlijkt loopen kijken. Ik ging weg. Ik kan zoo iets niet aanzien. En Mama zei: „Een kunstenaar möèt zich niet binden." Maar vanaf dat moment ben ik lont gaan ruiken tot Gravin Knal een klap op haar hoofd heeft gekregen met de Stradivarius, want een paar dagen daarna verscheen er een juffrouw uit Haarlem op het tooneel met gestopte toppen. Die juffrouw zei dat ze de vrouw was van het portret in de rok van Papa, dat overal buiten hing, en ze zei: „Hongaar? Hij? Welnee!", en ze lachte hysterisch op de sofa van Gravin Knal en vertelde dat ie die heele aanbevelingsbrief gewonnen had bij een weddenschap met een vriend, die 'm op afbetaling gekocht had van een meneer met een snor. En ze woof met een oud trouwboekje, en een paspoort, en met allerlei andere vieze dingen, en legitimeerde Arpadkhaia als de zoon van een huisschilder uit Naarden. „Ontzettend", zei Gravin Knal zwijgend. „Maar....", zeien wij. „Zijn naam?" En we klampten ons als laatste stroohalm vast aan Arpadkhaia. Maar de vrouw met de gestopte toppen zei dat ie Pièt heette, en nog wat „Ja—", zei Mama. „Toch was er altijd al iets in z'n spel, dat me hinderde " Hij heeft Papa later in z'n gezicht uitgelachen toen ie er wat van zei. Waarmee ik maar wil zeggen hoe je nooit een Hollander moet voorthelpen met een Stradivarius. De natuur is weer heelemaal ontloken, wat doorgaans het geval is na afloop van de Pinksterdagen. Overal lachen de jonge, groene boombladen, en er spelen strijkjes, en kinderen dartelen als vanouds tusschen hun oppassers in tuinen en parken, omdat de aarde draait en iedere winter een nieuwe lente voortbrengt met nieuw leven en nieuwe modellen uit Parijs. Maar Betty en ik zaten vanmorgen op een stralend terras en dachten met sombere harten aan het Sing Song Cabaret, dat de vorige avond in doodsche stilte vertrokken was naar een bruin klimaat van Zuid-Afrika: Jonker van Ratburgh, Zusje Knal, Amélie en luitenant Knakkerman (met ziekteverlof). Zwijgend zijn we later door de uitgebotte straten naar huis gewandeld, wij, de eenig overgeblevenen, gespaard door een wonderlijke speling van het noodlot uit het ontzettend avontuur van het Sing Song Cabaret, waar ik vanavond over schrijven zal, gezeten voor mijn open raam met seringen, onder de tonen van de nachtegaal. Het Sing Song Cabaret was een vrijwillige organisatie van onbezoldigde artisten, die een beter doel na streefden in den geest van 1'art pour 1'art op bescheiden schaal. Het was twee maanden terug ontstaan als sympathieke geste tegenover een negerkind van Gravin Knal, dat weg moest. Het was aanvankelijk een prachtige manifestatie uit eigen boezem, waaruit bleek hoeveel artistieke neigingen er sluimeren in betere kringen, die als regel braak liggen, wat verkeerd is omdat je moet woekeren. De zwarte baby van Gravin Knal, die lichamelijk achteruit was gegaan door de honger, was onecht en hoorde van een verdwenen moeder, en was door de politie gevangen genomen op een zolder naar aanleiding van de buren, die wisten dat ie er zat. En Gravin Knal had er in zooverre niets mee te maken, dat het kind een vreemde was, maar de zolder was van een verhuurd perceel in de Raapstraat dat van haar hoorde, en er kwam een afdeeling bewoners spreken, die ze ontving in de mangelkamer ge- lijkvloers. Het bleek dat het kind het pand in de Raapstraat in opstand had gebracht omdat het onecht was, en de bewoners klaagden in hun kwaliteit van moreele huurders als mosterd na de maaltijd en legden de nadruk op Gravin Knal, die nétte menschen liet wonen in een onnet huis, waar ze overheen zouden stappen als Gravin Knal het kind voor haar rekening naar een negerklimaat wilde sturen, naar de adreskaart van een grootmoeder, die ze aan een touwtje om de hals van het schaap hadden vinden hangen. Wij hoorden het van de dokter, die bij de oude dame was geweest met zenuwdruppels voor overspanning, en we bedachten het Cabaret, dat een overblijvend saldo zou opleveren, waarmee het zwarte kind dan naar zijn grootmoeder kon gaan. Het wicht, dat inmiddels wat had gekregen door de temperatuur, zou tijdelijk worden bewaard in een gesticht, waar het tusschen twee haakjes zoo dik werd als een worst. En ondertusschen werkte en repeteerde het Cabaret. Het Hollandsche karakter zou, met het oog op succes, streng worden geweerd. We wilden een neger-cabaret zijn met zwarte gezichten en handen. Iemand zou zingen als Sophie Tucker, en Amélie deed een mocca-kleurig eenactertje op het tooneel, en zusje Knal danste met roodachtig-bruin vel, en jonker van Ratburgh bracht een donkere imitator, en luitenant Knakkerman, de conférencier, stelde een pikzwart stamhoofd voor met gekleurde kralen en iets door zijn neus, terwijl Betty en ik albino's werden met heel weinig aan, wat het publiek krankzinnig van geestdrift maakte (dit terzijde). De eerste opvoering werd bepaald op een Zaterdag, en zou plaats hebben in de aula van de Particuliere Pestalozzi-School voor Meisjes aan het Van Alphen Plein. Het Sing Song Cabaret heeft veertien dagen van tevoren in alle sigarenwinkels gehangen, zoodat iedereen er van wist, en luitenant Knakkerman zorgde voor de verf, die ie bestelde bij een afgestudeerde ingenieur, die allerlei kleuren had uitgevonden, en die nog nooit iets anders had gedaan dan solliciteeren, en die ingenieur zei eerst, dat we beter naar een kapper konden gaan, maar wij zeien, dat we iets göèds wilden hebben, dat natuurlijk was en onschadelijk en chemisch juist. En de ingenieur noemde een te hooge prijs, en jonker van Ratburgh begon met hem schriftelijk te intimideeren om hem klein te krijgen wat betreft te hooge eischen, en Desmond, die de zakelijke leiding overnam toen de ingenieur er een advocaat in wilde mengen, ging persoonlijk naar de man om hem te beschamen met het goeie doel van het negerkind, waardoor ie ineens heelemaal omzwaaide en kilo's leverde voor bijna niéts, die je moest aanmengen met water en azijn, en die er af vlogen met een warme spons. Op de avond van het cabaret kwam hij zelf met een kwast en gummihandschoenen om zijn nagels te sparen, en werkte oordeelkundig samen met de tooneelkapper voor de pruiken. Hij was een magere man met een bril en een onnoozel hoofd. Hij had een smerige laboratoriumjas meegenomen, en hij maakte jonker van Ratburgh bruin met enorme lippen, en luitenant Knakkerman pikzwart, wat een kwartier moest intrekken, waardoor de opening werd verdaagd tot kwart voor negen. Ik blijf niet stil staan bij het cabaret, dat stampvol vrienden was, of bij het succes, of bij het saldo voor het negerkind; ik kom onmiddellijk neer in het aardrijkskundelokaal, waar we werden afgeschminkt door de tooneelkapper met pruiken vaseline en warm water volgens voorschrift. Betty en ik waren dadelijk schoon omdat we albino's waren, en we gingen ons aankleeden in de afgeschutte garderobe, waar de eerste geruchten tot ons doordrongen onder een koor van vreemde geluiden, die zich concentreerden op het telefoonnummer van de vertrokken ingenieur. Maar hij had geen telefoon, en de tooneelkapper had geen vaseline meer, en de rooie en bruine en zwarte schmink zat zoo vast als een huis. We holden naar het aardrijkskundelokaal, waar de snikkende Amélie haar moccahoofd juist op een klaarstaande toiletspiegel had gelegd. „Ik heb die man nooit vertrouwd", gierde ze met het oog op de ingenieur van de verf. „We zullen nooit meer goed worden!" En een toegeschoten dame uit de zaal zei, dat het uiterlijk slijk was en het innerlijk de hoofdzaak, waar Amélie aan moest denken, waarna zusje Knal volslagen ontoerekenbaar werd en haar voorhoofd ging afschuren met een nagelvijl. Jonker van Ratburgh wilde zijn gezicht wasschen met geconcentreerd zwavelzuur uit het scheikunde-lab, waarin ie werd belemmerd door Desmond en het publiek. Luitenant Knakkerman, het pikzwarte stamhoofd, zat verwezen onder de kaart van Europa en wilde cognac en schrijfpapier hebben voor zijn oude moeder. De tooneelkapper stond machteloos. Na een kwartier verscheen de geneeskundige dienst, die alles en iedereen mee nam in auto's en tobbes. De heele Pestalozzischool stond op stelten. En de volgende morgen kwam het vonnis: dat de verf iets was geweest met zilver er in, wat hèèl gemeen schijnt te zijn en uit moet slijten door de natuur. Er heerschte een onbeschrijflijke verslagenheid in onze kring. We konden alleen maar bloemen sturen, en Baron Fonck gaf zijn jacht. Ze hebben telefonisch van iedereen afscheid genomen en zijn gisteravond voor een maand vertrokken naar Afrika om de mimicri en de inwerking van de afschilferende zon, die alles verhaast. Waarmee ik maar zeggen wil hoeveel leed er is, zélfs in de lente. Maar Baron Fonck heeft beloofd de ingenieur te vermoorden. Halma, die indertijd met een geredde ontdekkingsreiziger is getrouwd, heeft laatst een nieuwe theorie verwerkt tot een uiteindelijk succes, in weerwil van een laagstaand mannetje dat gemeene dingen deed omdat ieder succes een keerzijde heeft. Maar ik geloof dat, als je werkelijk iets moois wilt bereiken, je niet naar twee kanten tegelijk moet kijken daar dat vertroebelend werkt op de groote lijn. Je moet met je tanden in elkaar geslagen volhouden ten koste van iedereen. De theorie van Halma is nu zóó: dat je voor een groot doel een bepaalde weg moet bewandelen, en dat iedereen daar kosteloos aan mee moet helpen van hoog tot laag, omdat er gelijkheid moet heerschen en broederschap (later). Halma's kind, dat gedoopt werd in hoofdstuk II, krijgt een vitamineopvoeding van een betrouwbare nurse in het bruin, en omdat de ontdekkingsreiziger voor herstel van krachten in een hooger klimaat zat, liep Halma met haar ziel onder haar arm, en ze zei: „Mijn leven is lèèg", en ze schreef dat ze een houten bungalow wilde hebben op een duin om een beter bestaan in te leiden bij Moeder Natuur. En de ontdekkingsreiziger, die spaarde voor een nieuwe expeditie naar de pool, schreef dat de bungalow hem niet convenieerde met het oog op de geldelijke nasleep. En Halma had een vriend met een viool die óók tobde over z'n leegheid, en ze begrepen dat er duizenden waren net zooals zij, en ze besloten samen een nieuwe maatschappij op te richten (een bétere), waar naastenliefde zou heerschen met rauwkost. De vriend maakte toen spontaan een plattegrond met 100 houten bungalows, die in een natuurkom zouden komen te staan naast een openluchttheater met kunstmatige accoustiek voor z'n viool. Iedereen zou geheel vrij zijn in het kiezen van zijn kleeding, maar wèl werd in groote trekken vastgelegd dat de natuur zou overhèèrschen, omdat die veredelend werkt op de zenuwen van ons geslacht. En omdat je met iéts moet beginnen, begonnen ze met 1 bungalow, die het houten nestje zou worden van Halma in de omgeving van Schoorl. En wat het financieele gedeelte van die eerste bungalow betreft, zei ze dat gèld zoo'n onderneming neerhaalde; dat ze het natuurlijk wel zou kunnen krijgen, maar dat ze een kind had waar ze aan moest denken, en ze werkte met een wiskundig hoofd en samengestelde interest en toonde met cijfers aan dat het voordeeliger was niét te betalen dan wèl te betalen, en dat 't bovendien mooier was ook. „We moeten het samen opbouwen wil het goed worden", zei ze. „Die bungalow is de eerste trap naar een andere wereld met zonnebaden, en allemaal als kinderen van één Vader op sandalen...", en ze zei dat de bungalow als eerste steen zou verrijzen op een duintop met de bovenkant naar de hemel. „De timmerman en de andere man die 'm maken," zei ze, „zijn stumpers zonder werk. Ze hebben me op hun bloote knieën bedankt. Ze zijn meteen begonnen als gekken." We lagen gedurende dat gesprek op het tennisveld bij de Van Naeldwycken. Het gras was groen, de ballenjongens vlogen heen en weer, en Marietje Fonck sloeg alles out uit zenuwen over Fred Quall, die ze in veertien dagen niet had gezien. Halma gaapte. „Het leven is futiel , zuchtte ze, waarna ze terug kwam op de timmerman en innig zei dat ze zoo blij was, dat 't zoo goed was voor de moraal van dergelijke mannetjes als ze wérkten, dat iedereen récht heeft op arbeid, en dat de gèldelijke factor daarbij geen gewicht in de schaal mag leggen. „Ik geef mijn hersens", zei ze. „Hij timmert met een hamer. Leer om leer." „Wéét hij dat?" vroeg ik, en zij zei: „Nee." De bungalow ging goed, en toen ie af was reden we er heen met de vriend van de viool als gids, en hij was heelemaal van houtsnijwerk met alles opklapbaar, en we dronken cocktails op het heil van de nieuwe richting, en Halma zelf presenteerde sla en tomaten in een trainingpak, en de viool speelde iets van Strawinsky, en er hing een soort manifest aan een punaise, en we waren met z'n zevenen, en gingen alle vijf terug tegen de duisternis. Toen, als vanzelf, ging de tijd verder. De andere bungalows en het openluchttheater waren in voorbereiding, maar Halma was al heelemaal bruin van de natuur toen ik haar tegenkwam bij Gravin Knal, die iets had aan een luchtpijp, waardoor haar lieve, oude stem door de kamer rochelde. „Ikheballerleiontgoochelingen",zeiHalmatreurig, waarna de juffrouw binnen kwam om in te schenken, en de geschilderde gezichten aan de muur zwegen, en de bouilloire kookte, en het schijnsel van de roze kap lag innig over voetbankjes en crapeaudjes, en Gravin Knal wees zwijgend naar een vaas met roode anjers en zei hoopvol: „Boden der lente", waardoor Halma bitter werd en er alles uitgooide over de timmerman, die haar beleedigd had omdat ie zekere ge- voelens miste en gèld wilde hebben voor z n getimmer. En Gravin Knal stond op als een waarachtige vriendin en zei dat iedereen een kruis heeft, en dat gouddorst een degeneratietrek is der lagere rangen. Halma was indertijd begonnen met te zeggen dat ie 't krèèg als ze het had, maar ze had het nog niet omdat ze het liever zélf hield, waarmee ze bedoelde, dat zij een hööger soort uitgaven had dan een timmerman uit een dorp, die er toch maar tabak voor zou hebben gekocht, die vanzelf vervliegt. En ze had hem uitgelegd hoe heerlijk het was als hij het te goed hield, en hoe veilig. En ze had gelachen en gezegd dat het dwaas was dat ie zich zoo opwond over niets. En dat ie al de verdere bungalows zou mogen bouwen, en er zelf in een mocht gaan wonen met het volste recht zich overal te begeven; maar het mannetje was boos geworden en had met een slag gezegd dat ie niet voor z n pleizier timmerde maar voor z'n brood, wat altijd het geval is met dergelijke personen die hun geestelijk welzijn verwaarloozen ten koste van niets. Toen Halma zoo ver was werd ze iets kalmer. Ze dronk een kop op en glimlachte en zei dat t in de grond van de zaak bespottelijk was dat die stumper zich zoo opwond over een paar onnoozele guldens. In het begin hadden zij en de vriend van de viool er dan ook veel pleizier over beleefd omdat het mannetje iedere Zaterdagmorgen kwam met een papiertje, dat aldoor viezer werd, tot hij ontplofte en beleedigend deed en zelfs zoo ver ging dat hij dreigde met een advocaat, waarna Halma natuurlijk welverplicht was geweest de burgemeester en iedereen in te lichten over zijn peil, en de burgemeester liet het brutale mannetje bij zich komen en zei hem dat er van nu af aan nooit of te nimmer meer iets voor de gemeente getimmerd zou worden, en 't dorp schudde zijn hoofd en zei: „Hoe is het mogelijk dat iemand zóó zijn eigen ruiten kan ingooien!" En het mannetje deed niets dan alle dagen dezelfde aardappelen eten, waardoor ie venijnig werd en dun, wat iedereen erg grappig vond, wat 't was. Gravin Knal knikte somber en zei dat het volk eigenlijk nog niet rijp was voor iets hoogers, en dat Halma kracht moest putten uit een edel instinct, waarna we over alles heen stapten en afscheid namen. En de maan scheen, en Halma vroeg of ik mee ging, en ze vroeg nog twee anderen, en we stapten in de Shallow, en reden naar Schoorl met allerlei dingen in blik en glas, maar toen we er waren was de bungalow weg. Op de plaats waar ie geweest was stonden meubelen, en een vioolkist, en pannen, en allerlei andere toiletbenoodigdheden, waaruit we afleidden dat de kwaadwillige timmerman alles tot op de grond toe had gesloopt. De politie stond tot haar spijt aanvankelijk geheel machteloos, maar later heeft ze gelukkig termen gevonden het individu wegens huisroof te vervolgen. Hij zit nu. Maar de nieuwe maatschappij groeit en bloeit op de ingeslagen weg voort, waaruit je weer kunt zien hoe het hoogere zegeviert over het lagere. HOOFDSTUK X OVER JONG GELUK hysterisch van haast aan de telefoon hing voor het ijn hoofd loopt om van de cadeaux en / de feesten zoodat ik al in geen maanden mijn schrijftafel heb kunnen aanraken, l\ ^ JLwaardoor de uitgever vanmorgen weer hysterisch van haast aan de telefoon hing voor het slot, dat ie al had moeten hebben, wat ik totaal vergeten was door de drukte, waarom hij voorstelde het nu maar verder te laten bederven door de juffrouw van het pseudoniem (tegen vergoeding), omdat dat mensch er bij het overtypen in het net tóch al van alles aan had veranderd, met massa's onnoodige punten en komma's, wat niet te controleeren valt, zoodat ze nu ook wel een eind zou weten te draaien aan mijn boek, waarvan ze in het geheim tegen iemand moet hebben gezegd dat t leeg was, en zonder lijn, en intens misselijk, wat me absoluut niet schelen kan omdat ze een nul is. Het voorstel van mijn uitgever om het slot aan haar over te laten was dus wel een beetje beleedigend voor mijn eer als kunstenares, wat ik hem telefonisch liet voelen, waarna hij meteen in z'n schulp kroop met het oog op Papa, die hem practisch financiert. Après tout draai ik mijn hand er niet voor om, en ik zei dus achteloos dat ie 't morgenochtend zou hebben, zoodat ik nu, midden in de nacht, op mijn kamer zit om er een eind aan te maken. Overdag werkt de sfeer niet mee voor het schrijven van een slot. Iedereen in huis is opgewonden, alles is versierd, tot zelfs in de logeerkamer staan bloemstukken en koffers, en 's morgens word ik gek van het schurende geluid van de knecht, die het parket poetst voor mijn trouwdag, want ik ben de bruid, welk einde — na alles — toch nog vrij plotseling is gekomen. Ik had een en ander lang sleepende gehouden met Desmond omdat ik niet houd van een onbekookt huwelijk, tot hij — nu drie maanden geleden, bij het eind van hoofdstuk IX (dat eigenlijk nooit heelemaal af is gekomen) — hard kloppend in mijn kamer stapte, waar de zon zeefde over het staal en de nikkelen stangen der stoelen. Desmond mag me alleen maar soms zoenen, omdat 't een feest voor hem moet blijven, en ook om het onhygiënische en 't lastige van alles over moeten doen met een lippenstift. Maar diè morgen wilde hij niet eens; hij sloeg met z'n vuist op een tafeltje en riep me brutaalweg ter verantwoording over een platonische geschiedenis met de gezant van Haïtie, die z'n vrouw kwijt was omdat ie een foto van mij op z'n bureau had laten staan, waar zij, met haar zuidelijk temperament, onmiddellijk overspel uit afleidde, waarom ze zelf hals over kop was weggegaan met de jongste attaché, die door haar een gelukkig gezin achterliet en z'n heele positie, wat volgens Desmond allemaal de schuld was van die èène foto, die de gezant eigenlijk nog per vergissing had gekregen ook. Desmondliep dus rond met massa's aren en vlammende oogen en riep aldoor maar dat ik niet geschikt was om nog langer alleen te blijven, dat ie trouwen wou; waarop ik hem dan rustig mijn werk voorhield, en dat ie over de 200 was, tot ie weer begon over de foto, wat me zöö woedend maakte dat ik akelig werd en hij me met een zekere wroeging beloofde de gezant te zullen begraven, op èèn voor- waardel" „Over drie maanden moet ik ergens naar toe , zei ie. „Met een missie. Ik sta er op dat jij dan met me meegaat." Eèn oogenblik had ik een ontzettend vermoeden. „Als wat?" vroeg ik streng, maar hij keek verbaasd en zei ijskoud: „Als mijn vrouw natuurlijk , wat ook eigenlijk nog al voor de hand lag. En Desmond met z'n eeuwige huwelijk hing me op dat moment zöö de keel uit, dat ik t aannam om er af te zijn. Toch is er moreele dwang in het spel geweest, wat ik hem later dan ook verweten heb, wat hem heelemaal niet schelen kon omdat ie zijn zin had gekregen, dik en wel. En hij zei: „We gaan een groote toekomst tegemoet", en dat ie over een half jaar gedelegeerd referendaris kon worden aan de Volkenbond (als die er over een halfjaar tenminste nog was), en dat ie daarvooralleen nog maar de voorspraak noodig had van een zekere Erich die en die, wat me een beetje verzoende met het huwelijk in kwestie, waarna mijn uitzet begon, en de tint vanBetty en van Marietje Fonck, die hun taak zöö ernstig opvatten, dat ze speciaal veertien dagen naar Parijs zijn geweest voor de bruidsmeisjesjurken, die van turquoise voile linon zijn met mauve hoedjes. En in de groote spiegelkast, tusschen vloe en lakens, hangt hij zélf: mijn trouwjapon! Het valt me moeilijk onder woorden te brengen wat ik voel als ik hem zie. Ook zal ik de prijs niet noemen, omdat Mama het beter vindt die nog even weg te houden voor Papa tot het te laat is. Verder zal ik de oude kanten sluier gebruiken, die in vrouwelijke linie altijd overspringt van moeder op dochter. De vier strooistertjes zullen bloemkranzen dragen (op hun hoofd), wat is uitgegaan van mijn bruidsjonkers, Fred Quall en van Ratburgh, die ook verder alles en scène hebben gezet, zooals de vondelingen, die uit dankbaarheid voor mijn geborduurde lakens, een cantate mogen zingen op het orgel. De goeie jongens hebben nog veel meer aardige dingen bedacht, hoewel ze alle twee feitelijk doodziek zijn in hun maag van het veertiendagenlang samen dineeren bij familie en vrienden. Ikzelf denk bijna uitsluitend aan mijn kleeren, wat erg berustigend werkt. Ik ben nu zoover, dat ik me er niets meer van aantrek, ik bedoel van de toekomst. Ik heb zelfs kunnen lachen om de 24 malle gratenbordjes, die vandaag nog zijn nagekomen als attentie van ouwe nicht uit Zeist. De cadeaux vallen me trouwens allemaal langs mijn koude kleeren, hoewel het eigenaardig is om sommige menschen in dit verband ineens weer te zien opduiken met een aardigheid, zooals onze oude naaister met een geborduurd eiermand- je dat ik niet gebruiken kan, en de juffrouw van het theeagentuur met een heel klein azaleaatje, en oom Wladimir, die een naakte vrouw stuurde van een heel goeie Parijsche beeldhouwer, die we met veel moeite bij de douane moesten inklaren, en vooral de oude Grafin von Krach, die na vier jaar ineens weer een levensteeken gaf door het sturen van een oud, schildpadden theelepeldoosje, wat ze eigenlijk niét had moeten doen omdat ze het in haar positie beter had kunnen verkööpen. En Desmond trok allemaal rimpels en wilde haar ineens gaan opzoeken waar ik hem van terughield, en Papa dacht er over een chèque te sturen omdat ie een benauwd gevoel kreeg, wat ie echter niét deed daar ze alles toch terug zou geven of klakkeloos storten in een goed doel, want de oude Grafin von Krach is in weerwil van haar afkomst een heel rare snijboon, die indertijd, geruïneerd als een kerkrat, naar Holland is gekomen met een transport uitgehongerde Oostenrijksche schapen, die hier kwamen eten omdat er daar toen niets was. En nadat ze eenmaal in Holland was, werd ze ziek, en dat duurde jaren, en ze kon er niet meer uit, en ze wilde geen toelage aannemen en geen geld, en vooral Gravin Knal heeft veel last van haar gehad omdat ze haar niet in huis wilde laten logeeren en haar toch ook weer niet zoo kon laten loopen door een jeugdvriendschap en door haar geboorte, waarom ze bedisselde haar om de beurt een dag bij iedereen te laten zijn voor haar voedsel, zoogenaamd als ,,gast (voor haar gevoelens), wat ik me nog heel goed her- inner als ze in haar eindelooze zwarte japon met gemaskeerde motgaten, en heelemaal grijs en dun en krom arriveerde, terwijl ze dwars door alles heen een air van grande dame bewaarde om van te huilen. Tot ze op een dag merkte, dat we haar niet voor óns pleizier ontvingen, waarna ze onmiddellijk verdween om op haar 65ste nog in betrekking te gaan, wat vreeselijk was voor Gravin Knal, die ontzettend geleden heeft door het denkbeeld dat een oud, adellijk iemand wérkt, voor gèld. Ze had toen natuurlijk zelf wel begrepen dat we haar liever niet meer ontmoetten, waarom ze totaal verdwenen was, tot ze het lepeldoosje stuurde op de vooravond van mijn receptie, waar 187 personen zijn geweest, die allemaal in de gang teekenden. Er zitten nu, om op mezelf terug te komen, twee extra hulpen in de keuken, alles ter eere van mij. Alleen mademoiselle huilt omdat ze gedachtenassociaties heeft in verband met haar verloren tuinman; het is vreemd hoe weinig de eene vrouw gunt aan de andere. Overigens is alles zonneschijn, met uitzondering van strubbelingen in de bruidsploeg, waar Marietje Fonck en Betty moeilijkheden hebben om Fred Quall, terwijl van Ratburgh zich ergert aan een houterig strooistertje, wat ie weg moet houden omdat t een kind is van Gravin Knal's zoon uit het Willemspark, die ontzien moet worden omdat ie de heele revue van gisteravond in elkaar heeft gezet, wat een groot succes voor 'm is geworden na t diner, dat Gravin Knal ons aanbood in kasteel Oud Loenen, dat vanboven heelemaal gerestaureerd is als hotel, terwijl de gewelven aan de onderkant een romantische noot leveren voor het geheel. Dat was allemaal gisteren om deze tijd. Ik droeg geel met goud, en de tactische oude gastvrouw had alle kamers van Oud Loenen afgehuurd voor slaapplaats omdat de meeste menschen niet meer terug zouden komen, wat erg verstandig was omdat 't de heele nacht duurde, zoodat ik nu omval van de slaap en verlangen naar mijn bed, waar ik evenwel niet heenga voor ik klaar ben met schrijven, aangezien alles morgen naar de drukker moet omdat de uitgever op springen staat. Ik schrijf dus, middenin de nacht, met een oranje kapje boven mijn hoofd. Wie durft nog te beweren dat onze stand parasiteertl De wereld is göèd zoo. Zelfs ik wérk, half slapend, bij een klein, oranje lichtje, als een mijnarbeider in de schacht. Het is benauwend zooals sommige dingen soms samenhangen, waarmee ik Oud Loenen bedoel, en een zware gang die ik daar hebt gemaakt. Het sloeg zeven uur toen we gisteren aankwamen op 't kasteel, dat heelemaal versierd was met kandelabers en witte bloemen. Desmond en ik werden toegezongen en bestrooid en allerlei dingen meer tot we gingen eten in een historische zaal, waar Jacoba van Beieren vroeger altijd iemand ontmoette, en waar muziek speelde op een galerij, terwijl de wapperende kaarsen vielen over het kristal en de slierten groen langs de borden. Er werd ontzettend getoast en gedanst tusschen de gangen door, en omstreeks de kaas werd Zusje Knal naar, en verdween in een oude boetecel, die gemoderniseerd was tot een rustig kamertje voor jassen, die daar hingen onder de hoede van een mager menschje in het zwart, een soort huishoudjuffrouw, die ik even later op haar rug zag passeeren met een stapel dekservetten. En Desmond zei: „Liefste, ik ben nog nooit zöö gelukkig geweest", en hij deed niets dan stralen, en mijn twee ouders keken aangedaan over de tafelversiering, en dan kwam er wèèr een toast en klinken en muziek in de hooge, steenen zaal van Jacoba van Beieren met de galerij; tot de halve tafel verdween om zich stilletjes te gaan verkleeden voor de revue, die begon met Amélie Knakkerman, die als fee, op vergulde sandalen over de planken zweefde met berijmde episoden uit ons leven, waarna de strooistertjes (begeleid door een onzichtbare pianojuffrouw achter een palm) zongen over liefde en rozen en de ongelukkigen waar ik altijd goed voor was geweest. Ook was er een veel te lange kabouter, en luitenant Knakkerman als agent, en drie gehuurde krachten met een jodelnummer over het bruidspaar, waarvan de bedoeling was dat iedereen 't meezong, wat niemand deed dan Desmond, die 't hoogste lied uitgalmde, wat hij juist niét had moeten doen omdat 't over hemzèlf ging. De Hollanders zijn een ellendig volk, ze zingen nooit refreinen mee omdat 't talhouten zijn, zelfs 't uitgelezen publiek in Oud Loenen bleef rustig omdat ze heelemaal niet inzagen dat de revue grappig bedoeld was, waarom jonker van Ratburgh (als con- férencier), met 't oog op een lossere stemming, tusschen twee groote scènes in, een gemeenschappelijke Sarabande voorstelde door de gangen van het kasteel met een viool en een harmonica voorop. Hij greep meteen mijn arm en samen gingen wij naar de deur, op de voet gevolgd door Desmond met de oude gravin en de rest twee aan twee op de maat van de muziek. Een Sarabande kan heel interessant zijn. We kwamen door alle kamers, zelfs door die van de gérant, waar een dikke dame in een donkerblauwe peignoir de krant las naast een mand met een poes. We kwamen door 't jassenkamertje, waar we nog net de schim van de oude huishoudjuflxouw zagen verdwijnen in een spleet. Toen naar de keukens en de waschhokken. We passeerden door nauwe gangetjes waar we niet gearmd in konden, we slierten langs diensttrappetjes met de harmonica en de viool als een tam tam in de voorhoede. Eindelijk gingen we de diepte in over een steenen draaitrap, naar de gewelven. Een paar obers met zaklantarens sloten zich aan. Een muffe lucht sloeg ons tegemoet uit de duisternis voor ons, maar we hieven onze sleepen op en gingen lachend verder. Het licht schoot over schimmelplekken en vochtige straaltjes. De muren en de zolder waren overal vlakbij, en in alle hoeken zaten spinnewebben en vieze dingen. „Dit gaat buiten het hotel om", zeiën de obers bij wijze van verontschuldiging voor een langsschietende muis. Toen viel de stoet min of meer uit elkaar. Des- mond bracht Gravin Knal naar boven langs een wenteltrap, de muziek speelde een wals in de aardappelkelder, terwijl wij zorgeloos weg zwierden door de donkere gangen. En een van de obers, een lange blonde met een bril, gaf z'n lantaren aan van Ratburgh en bleef zelf zoolang op ons wachten in een pikzwart portaaltje, waar we hem vergaten omdat we allemaal op ons eigen houtje langs verschillende wegen naar boven dansten, wat heel romantisch was door al de kronkelgangen. En van Ratburgh en ik kwamen aan 't eind van een trappetje uit bij de kier van de achterdeur van het jassenkamertje, van waaruit een lichtstreep viel op de muur. Achter de deur waren stemmen bezig. Ik weet zelf niet waarom ik van Ratburgh ineens sissend terug duwde en op mijn teenen naar de kier liep om te kijken. In het jassenkamertje zat de oude huishoudjuffrouw met haar zwarte rug als een hoepel naar ons toe op een stoel. Ze praatte, Duitsch.... Toen ineens, tot mijn groote verwondering, herkende ik de stem en gaf van Ratburgh, die op z'n knieën voor het sleutelgat lag, een duw. „Damals Damals in Wien....". Het was de oude Grafin von Krach van het lepeldoosje! Schaamteloos afgedaald tot het peil van huishoudjuffrouw in een hotel 1 „Damals Das war ganz etwas anderes. Maar de menschen hier zijn heel goed voor me. Ik heb mijn eigen kamer, met een stopcontact." Toen snoof de tweede stem en begon te spreken, en tot mijn ergernis herkende ik Desmond. „Ik ben heel blij, dat ik U weer ontmoet heb", zei ie. ,,Zoo geheel toevallig", en zij zei, dat 't anders in haar bedoeling had gelegen zich heelemaal weg te houden met 't oog op onze gevoelens, die ze kende, waar Desmond overheen stapte om met een boog terecht te komen op Weenen en op de bewuste Erich die en die, die daar woonde. Ze kende hem natuurlijk, ze kende iedereen in Weenen, waar ze vroeger een leidende societyfiguur was geweest. „Hij was een goeie vriend van mijn man", zei ze. „Hij stuurt me nog altijd alle portretten van z'n kleinkinderen. So ganz entzückend...,", toen scheen ze zich ineens weer haar dienstbaarheid bewust te worden en ze vroeg of Desmond misschien voor z'n jas naar het kamertje was gekomen, of voor een glas water. Maar Desmond had niets noodig; hij zei dat ie vervelend was van al de feesten, dat ie er genoeg van had, en dat ie even voor verademing in het jassenkamertje was gekomen, waar hij haar vond, tot zijn groote vreugdeO) De oude Grafin schudde glimlachend haar hoofd, wat ik kon zien door de opening, en ze zei dat z'n vader net zoo was geweest, dat die wel van vroolijkheid hield maar niet van feesten, dat ze hem voor 't laatst ontmoet had in Rome, bij een officieele thee, waar ie op 't balcon in slaap was gevallen in de zon. Zoo kwam van 't een 't ander. De oude vrouw liet zich meesleepen door haar gevoelens. Ze stond op naast de tafel met hoeden en vroeg waarom iedereen altijd alles deed wat ie niet wilde, net of Desmond dat wist. Ze zei: „De menschen zijn vreemd", en Desmond zei: „Sommige menschen", en zij zei: „De mééste menschen. Ze spelen allemaal een rol, en iedere rol is een hoofdrol, volgens hun...." Enfin, ze ratelde door met gesticuleerende handen ; tenlaatste kwam ze terecht op de maatschappij. „Het is ellendig," zei ze, „om oud te zijn en te zien dat alles verkeerd is geweest. We zouden eigenlijk weer heelemaal van voren af aan moeten beginnen, maar dat kunnen we niet, daarvoor zijn we te oud, Als ik maar een glimpje licht zag, als ik het nog maar mee mocht maken dat we de weg vinden, die leidt naar een betere wereld. Maar om die weg te vinden hebben we elkaar allemaal noodig. Iedereen heeft iedereen noodig. We hebben altijd gedacht dat we het alleen wel zouden kunnen— We zien niet wat er naast ons opkomt en groeit, heel teere plantjes, struiken en bloemen en jonge boomen. We stormen als een kudde olifanten door een korenland". Desmond kon haar al lang niet meer volgen en liep ongedurig heen en weer tusschen de jassen en de deur. „Dat is niet waar", zei hij met 't oog op de olifanten. Ze hoorde hem niet eens, ze vergat hem, en Oud Loenen en iedereen. als giraffen", zei ze. „Ze eten de groene blaadjes van de hoogste takken, en ondertusschen trappen ze met hun pooten de heele omgeving plat, en tenslotte kun je dat zulke beesten niet eens kwalijk nemen omdat hun kop zoo ontzettend ver wèg is van hun pooten " Volslagen waanzin 1 Ook Desmond had er blijkbaar genoeg van. Hij kuste haar hand en zei dat ie weg moest, dat ik haar zeker ook graag nog even persoonlijk wilde komen bedanken voor die ongelukkige lepeldoos, of dat kon, dat ie me zou halen. En zij zei dat ze nu naar haar kamer ging, op de vierde etage, dat ze eerst nog een uur las voor ze sliep, dat ik welkom was. (Allichtl) Toen verdwenen ze tegelijk, en van Ratburgh en ik ontvluchtten, en toen ik even later weer naast Desmond zat in de versierde zaal, greep hij mijn hand en zei zacht: „Liefste, als je wilt dat ik carrière maak, moet je nu wat voor me doen", en ik zag mezelf al intrigeeren in de politiek met ministers en aan het hof, en ik vroeg: „Waar moet ik heen?", en hij zei: „Je moet naar de vierde étage, naar de Grafin von Krach, om een introductie voor Erich die en die, die haar nog steeds de portretten van zijn kleinkinderen stuurt, so ganz entzüc- kend..." Ik bèn gegaan, maar 't was een zware gang. En 't bleek achteraf niet eens nöödig te zijn geweest, omdat ze een week geleden al uit zichzelf aan Erich die en die had geschreven, over mij en Desmond en de gedelegeerde referendaris, zoodat we nu met het volste vertrouwen onze toekomst afwachten. Het verdere feest is heel goed verloopen, en ein- digde om vijf uur op imposante wijze met het volkslied. De blonde ober met de bril hebben we totaal in het keldergewelf vergeten, wat vanmorgen gelukkig uitkwam, doorz'n vrouw, die naar hem informeerde. Ik heb slaap, maar toch sta ik er op te zeggen dat ik gelukkig ben. Eindelijk zal ik voor goed mijn rug toekeeren aan dit benepen landje, waar de groote geesten stikken. In een wereldstad komt iemand van mijn formaat pas tot ontplooiing. Zelfs de bedelaars in Parijs en Londen zijn hèèren. De breede gestel En wat de politiek betreft, ik zal — via mijn man — het lot van Europa regelen voor ons eigen bestwil. Onward Christian Soldiersl Over drie dagen zal ik voortschrijden, aan de zijde van Desmond, op de tonen van Mendelssohn, door het schip van de kerk met al de kijkers, met gebogen hoofd en sleepende sluier, naar het altaar INHOUD Hoofdst. Blz. VOORWOORD 5 I. GRAVIN KNAL 13 II. OVER MEZELF 59 III. OVER MEZELF EN DESMOND 88 IV. OVER MEZELF EN MIJN HUIS 118 V. OVER JONKER VAN RATBURGH HO VI. OVER LUITENANT KNAKKERMAN 167 VII. OVER OUDE DAMES UIT ONZE OMGEVING 199 VIII. OVER BETTY 229 IX. OVER ONBEHOORLIJKE MENSCHEN 245 X. OVER JONG GELUK 260