NATIONALE BIBLIOTHEEK UIT DE BIBLIOTHEEK VAN WIJLEN DR. WILLEM KLOOS TE 'S-GRAVENHAGE jrl. 402646 (g) 33136 - '40 koninklijke bibliotheek 2300 3848 I3T0 oio ELISABETH ZERNIKE W E E S T OVERTUIGD! Uitgesproken op een getuigenisavond der J. V. A. LANTAARN-UITGEVER IJ AMSTERDAM D eze brochure is uitgegeven voor verantwoordelijkheid der J.V.A. (JONGEREN VREDES ACTIE) door Lantaarn-Uitgeverij Amsterdam Oosteinde 12 Giro 55540 Tel. 35364 Typografische verzorging Geert Brögel Prijs per ex. 10 ct. fr. p. p. 12 ct. 25 ex. f 2.— Hoe komt het, heb ik mij afgevraagd, dat de stem van de meesten onder ons, die den vrede willen, zoo weinig ver draagt in deze wereld? — En ik ben de fout bij onszelf gaan zoeken, en ben gaan twijfelen aan de diepte van onze overtuiging. Ik heb altijd gemeend, dat er groote moreele moed voor noodig was, zijn overtuiging trouw te blijven tegen de heerschende meeningen in, dat een Galilei, die volhield dat de aarde draaide, toen niemand dan hij dat geloofde, moreelen moed had — dat er zedelijke kracht voor noodig was, dienst te weigeren, dus: in te gaan tegen de wetten van het land, en tegen de algemeene op- vatting omtrent den plicht van den staatsburger. — Ik zie dat nu eenigszins anders, — ik besef nog steeds dat er zedelijke kracht voor noodig is, zijn overtuiging onder alle omstandigheden te handhaven, — maar ik geloof dat bij het verloochenen van een overtuiging de fout ergens anders gezocht moet worden. We nemen het woord „overtuiging" te lichtvaardig in den mond, we beseffen niet altijd dat het vormen van een werkelijke overtuiging veel nadenken, veel inzicht en begrip vereischt. Wanneer iemand zijn overtuiging verloochent, ben ik geneigd me af te vragen: is dat wel een werkelijke overtuiging geweest? Het is mijzelf meermalen overkomen in mijn leven dat ik van overtuiging veranderd ben, en bij iedere verandering besefte ik, vóór dien eigenlijk geen overtuiging te hebben gehad. Een vaste overtuiging verandert niet meer, en is niet te loochenen, — me dunkt: dat speelt geen mensch met zichzelf klaar. We kunnen wel eens zwijgen, als we het nuttelooze inzien van onze getuigenis op een bepaald oogenblik, we kunnen, als we bedreigd worden, met onze lippen liegen — wanneer we waarlijk overtuigd zijn, dan kan ons hart niet liegen; — en daar we gewoonlijk, onbewust, spreken wat ons hart ons ingeeft, zal het ons moeilijk vallen, onze overtuiging te ver- loochenen. Maar onze overtuiging is zoo vaak wankel in ons; dat blijkt, zoodra we worden aangevallen. Wanneer iemand, die onze meerdere is in kennis, in wereldsche macht en aanzien, ons aanvalt, dan beeft ons hart, en kan het gebeuren, dat we onze overtuiging los laten. We weten eensklaps niet meer wat we gelooven en meenen, het lijkt ons mogelijk dat onze tegenstander gelijk heeft, meer dan wij — we verliezen al onze zekerheid, we denken dat de ander meer inzicht heeft dan wij, meer ervaring, meer kennis, meer recht van spreken daardoor — we zeggen dat we onze meening graag „voor een betere" geven, — we zijn er dus niet heilig van overtuigd, dat er geen betere is, — we voelen niet (in alle nederigheid) dat onze overtuiging de eenig juiste is. Onze overtuiging was maar een schijn-overtuiging. Ze leek heel wat, zoolang we onder geestverwanten waren, — maar toen we tegenover andersdenkenden stonden, toen voelden we ons klein en onzeker, en onze overtuiging, die zoo fier rechtop stond, viel omver. — Ik bedoel dus te zeggen: denk niet, dat het u aan moreelen moed ontbreekt, wanneer u uw overtuiging voelt vallen. Zeg niet: moreele moed is ook zoo zeldzaam, die mag van ons menschen niet geëischt worden. Begrijp, dat dit maar een muurtje is, waarachter ge u verschuilt. Om eerlijk te zijn, moet ge uzelf zeggen, wanneer ge uw overtuiging hebt voelen wankelen: Ik geloofde wel, dat ik een overtuiging had, maar het is me gebleken, dat ik er geen had. w ant een echte overtuiging wankelt niet — een echte overtuiging heeft de kracht van het geloof, dat naar de bekende Bijbelsche beeldspraak bergen verzetten kan. Het was de waarachtigheid, en de ernst van zijn overtuiging, die een Luther deed zeggen: Hier sta ik — ik kan niet anders. Duizende menschen hebben er rondgeloopen met een gebroken geweertje op hun jas, duizende vrouwen loopen er mee in den „Vrouwen-Vredesgang", die niet overtuigd zijn. Ze weten het zelf niet, want ze zullen het gewoonlijk schuwen, met andersdenkenden over hun meening te praten, — ze vermijden onbewust den schok, dien de botsing van meeningen geeft; ze zeggen: het heeft geen zin, met die en die te praten, hij heeft eenmaal zijn eigen meening, en is niet tot andere gedachten te brengen. In die woorden ligt dan dikwijls de bekentenis opgesloten: Ikzelf heb niet zoo'n heel vaste meening. Een overtuiging, die niet tegen een stootje kan, verdient dien naam nog niet, — en werkelijk overtuigd zijn maar heel weinigen. Het inzicht, dat nooit een oorlog gerechtvaardigd is, nooit kan worden goed gepraat — dat inzicht is het bezit van enkelen. Maar die enkelen weten, dat alle anderen, heel de rest van de menschheid, eigenlijk geen overtuiging heeft. Zooals Galilei, toen hij ontdekt had dat de aarde draaide, wist dat hij gelijk had, wat tevens inhield, dat alle andere menschen, die hem niet geloofden, ongelijk hadden. Het maakte voor hem niet uit, of het aantal van die anderen groot of klein was, duizend of honderd-duizend of tien millioen — of er koningen en pausen onder waren. Er was maar één gelijk. Zoo is het ook hierbij: Een oorlog is nooit gerechtvaardigd. Een oorlog kan begrijpelijk zijn, achteraf kunnen we zeggen: hij was onafwendbaar — hij is nooit goed. Alle menschen, die deze meening niet deelen, hebben geen meening. U zult misschien zeggen: dat is boud gesproken — maar schrijf deze boudheid niet toe aan moreelen moed, maar aan kracht van overtuiging. N atuurlijk geven mijn tegenstanders mij geen gelijk — een heel enkele mag erkennen, over deze dingen nog weinig te hebben nagedacht, de meesten zullen zeggen: Wat? durft iemand te beweren, dat wij geen overtuiging hebben? — onze overtuiging is even goed als die van een ander. Wij kunnen ons omstandigheden denken, waaronder het onze plicht is, in den oorlog te gaan, — wij zullen b.v. ons vaderland verdedigen wanneer het wordt aangevallen, wij willen strijden voor onze bezittingen, vooral voor ons cultureele goed. En toch — zij mogen lang of kort praten: zij hebben geen overtuiging. Want wat zou mijn overtuiging waard zijn, als ik de mogelijkheid open liet, dat een ander gelijk kon hebben in een andere overtuiging? Bijvoorbeeld: Ik geloof niet aan den Duivel. Beteekent dat: maar mogelijkerwijs bestaat hij toch, want andere menschen gelooven in hem? Nee, waarachtig niet. Ik geloof niet aan den duivel beteekent: alle menschen, die wel in hem gelooven, hebben ongelijk. Ik geloof niet in de rechtvaardigheid van den oorlog — dat beteekent niet: er zouden wel eens omstandigheden kunnen zijn, waaronder ik meen, dat wij moeten vechten. Neen — alle menschen, die dit achterdeurtje open houden, hebben ongelijk. Ons geloof is niets waard, wanneer wij andersdenkenden ook nog een schijntje van gelijk willen geven, en toch is zóó het geloof van verreweg de meesten — en zij denken dat hun geloof zoo zijn moet, ze verwarren een wankel geloof met verdraagzaamheid, twee dingen, die niets met elkander te maken hebben. Johannes Hus, die om zijn geloof op den brandstapel werd gebracht, wankelde niet in zijn overtuiging, maar we kunnen hem onmogelijk van onverdraagzaamheid beschuldigen tegenover het vrouwtje, dat nog een takje aanbracht voor het vuur, toen hij uitriep: 0 heilige onnoozelheid! D e meesten durven de consequenties van een vast geloof niet aan, zij houden het liever zoo'n beetje wankel, dan kunnen zij nog alle kanten uit. — „Zooals de wind waait, staat mijn hoedje". Komt er oorlog, dan hoeven zij zich niet te laten fusilleeren, omdat zij dienst weigeren, dan doen zij mee, en toonen zelfs de gewenschte geestdrift. Zij zijn niet van plan, zich voor hun overtuiging te laten hangen, en dagen u openlijk uit, hun ongelijk te geven. Ze weten het misschien zelf niet, maar het is in de eerste plaats hun overtuiging, dat ze in deze wereld voor zichzelf moeten zorgen, voor hun lichamelijk en materieel welzijn. Er is voor hen niets belangrijkers, niets dat daar bovenuit gaat, met andere woorden: Zij hebben geen geloof. Wanneer ik dus zeg: Wie het niet met mij eens is, heeft geen overtuiging, — dan bedoel ik daarmee: hij kan zijn overtuiging niet los maken van zijn materieele, aardsche leven, zijn overtuiging kent niet de wijde vlucht, het boven-aardsche van het geloof. -R-omain Rolland, de beroemde pacifist en schrijver, heeft gezegd: „Het schoonste geloof is het geloof in de menschheid". Helaas is niet hij de voornaamste opsteller geweest van het vredesverdrag van Versailles, maar Clemenceau, Frankrijk's eerste minister. Clemenceau was een oud man met een dor hart, en hij had maar één oogmerk: den overwonnen vijand den nek om te draaien. Er was één ding dat hij liefhad — een abstract begrip: Frankrijk — hij had de menschheid niet lief. Allen, die een achterdeurtje openhouden voor een rechtvaardiging van den oorlog, gelooven niet in de menschheid. Zij durven hun onmiddellijk eigenbelang niet los te laten, zij rekenen met vandaag en morgen. Als zij vandaag tegen den oorlog zijn, terwijl de groote strooming nog vóór is, dan zullen zij misschien morgen door den oorlog verpletterd worden. Zij hebben angst — zij voelen zich nog het veiligst bij de machthebbers van vandaag, zij beseffen niet, dat ook de machthebbers hen onder den voet zullen loopen, als het zoo uitkomt. Ze gelooven hen, die het hardst en het brutaalst schreeuwen, — want ze hooren geen eigen, innerlijke stem, die om geloof vraagt Ze zouden die kunnen hooren, maar ze luisteren niet. Ze durven niet in zichzelf afdalen, ze durven niet met hun innerlijk, geestelijk-zelf alleen te zijn. Misschien hangen ze een geloof aan, dat hun als kind geleerd is en dat hun nooit tot innerlijke overtuiging is geworden, omdat ze er nooit de waarachtigheid van hebben beproefd. Het zijn menschen, die onrustig worden, wanneer ze een ander over zijn geloof hooren praten; die zeggen: Nou ja, ik weet het wel, jij bent zoo'n pacifist door alles heen, maar zie je, ik vind dat we nu, met dat ontzaglijk dreigende régime bij onze Oostelijke buren.... En zoo is er altijd iets — ze denken dat ze met hun geloof nog wat moe- ten wachten, totdat al hun buren hun zullen toestaan te gelooven. Of ze zeggen: Nooit meer oorlog? — ik zou het natuurlijk zeer toejuichen — maar daartoe zouden we de menschen moeten veranderen, en dat is helaas onmogelijk. w ie heeft dat toch uitgevonden, dat de menschen niet veranderd kunnen worden? Al degenen, die zichzelf schuwen, die niet durven luisteren naar de stem van hun hart, die hun geloof smoren, terwille van hun maatschappelijke, materieele welvaart. Hebben zij dan nooit gehoord van „bekeerden"? — Maar zij willen niet hooren en onderzoeken, zij willen in geestelijken dommel hun leven ten einde leven. Wat praten anderen toch over onrechtvaardigheid van maatschappelijke verhoudingen, — van ontwrichting en ondergang door den oorlog? Zij vinden de maatschappij nog zoo slecht niet, — en het zal hun tijd nog wel uithouden. Maar zij moeten wakker geschud worden, zij moeten leeren, dat zij mede verantwoordelijk zijn voor den komenden oorlog. I k weet dat ik gemakkelijk praten heb: ik ben geen ambtenaar, ik heb geen werkkring, dien me ontnomen kan worden, ik heb zelfs geen aardsche bezittingen te verliezen. En ik sta alleen in de wereld. Mijn geloof in de menschheid zal door een komenden oorlog niet geschokt worden; — toch zal ik door dien oorlog lijden, meer dan ik hier zeggen kan of wil. Wie zelf geen kinderen heeft, loopt het gevaar, weinig lief te hebben — maar ontkomt aan het gevaar, alleen zijn eigen kinderen in zijn liefde te betrekken. Hij kan in staat zijn heel de jeugd als zijn zonen en dochters te beschouwen en met heel de menschheid te lijden om het offer, dat zij een oorlog brengen moet. oo kan ik dan tenslotte mijn onwankelbare overtuiging samenvatten in het volgende getuigenis: Ik ben tegen den oorlog, omdat het moedwillig dooden van een medemensch een misdaad is, die nooit kan worden verdedigd, en die ons eigen geestelijk leven onberekenbare schade doet. Mijn geloof in de menschheid beteekent, dat ieder mensch dit kan inzien, wanneer hij wil. Hij hoeft daartoe niet te veranderen, maar hij moet zichzelf worden, dat wil zeggen: hij moet de stem van zijn geweten niet langer smoren terwille van zijn lage, dierlijke leven. — Ik weet wel dat er heel veel menschen zullen sterven, zonder zichzelf te hebben gevonden, — en pleit dat dan niet voor de waarheid van wat de klein-geloovigen zeggen: de menschen zijn niet te veranderen? — Neen — allerminst. De menschen zijn talrijk als zandkorrels, — zoolang één het vermogen toont, waarlijk mensch te worden, een wezen te worden dat leeft uit geloof en rede, — zoolang kan de menschheid veranderen, kan leeren gelooven in zichzelf. D it „zichzelf worden" mogen wij een „bekeering" noemen, omdat het wel een groote ommekeer in ons teweeg brengt, wanneer wij het angtvallig zorgen voor ons eigen materieel bestaan durven loslaten, en wij ons oog richten op het geestelijk welzijn van de menschheid. En wanneer wij ons bekeeren, zullen wij de menschheid kunnen redden van één van haar grootste plagen: den oorlog. ELISABETH ZERNIKE. O, 'nderstaande Nederlandse literatoren werkten mee — hetzij door sympathiebetuigingen — hetzij door het uitspreken van een getuigenis — hetzij door het leveren van een bijdrage aan het boek: „Schrijvers getuigen" — aan de actie der Jongeren Yredes Actie voor Geestelijke weerbaarheid. K. J. L. Alberdingk Thijm Martien Beversluis Menno ter Braak Jelle Brouwer Kees van Bruggen H. G. Cannegieter Frans Coenen f Antoon Coolen Willy Corsari Dirk Coster Maurits Dekker FréDommisse A. den Doolaard Jan H. Eekhout Henk Eikeboom A. van Gogh—Kaulbach Sam Goudsmit Jan Greshoff Jan H. de Groot Roel Houwink David de Jong Jr. C. J. Kelk Marie Koenen Halbo C. Kool Jef Last Emmy van Lokhorst Jet Luber Joost Mendes Herman Middendorp Henriëtte Mooy C. van Nes—Uilkens A. J. D. van Oosten Leo Ott Jo Otten Frangois Pauwels E. du Perron Marianne Philips A. Plysier Eva Raedt de Canter Elisabeth Reitsma Tony de Ridder Herman Robbers Henr. Rol. Holst Jan Romein Nico Rost Marie Schitz J. G. Schoup Fedde Schurer J. M. Selleger—Elout Garmt Stuiveling Nico van Suchtelen M. H. Szekely—Lulofs S. Vestdijk Margot Vos Theun de Vries Gerard Walschap Alie van Wyhe—Smeding J. M. IJssel de SchepperBecker M. G. van Zeggelen Elisabeth Zernike Lode Zielens J. P. Zoomers—Vermeer SCHRIJVERS GETUIGEN TEGEN OORLOG EN MILITAIRISME, met bijdragen van 40 auteurs. Prijs ƒ 0.75. Verkrijgbaar in de boekhandel en bij Lantaarn-Uitgeverij, Oosteinde 12, A'dam C., Giro 55540. LANTAARN-UITGEVER IJ Officieel bureau der Jongeren Vredes Actie Als uitgeverij en ruim gesorteerde brochure- en boekhandel vormen wij een actief PROPAGANDA-C ENTRUM voor de gehele Nederlandse Vredesbeweging. Wanneer U door het verspreiden van vredeslectuur daadwerkelijk wilt meehelpen aan het vredeswerk, vraagt dan, geregelde toezending van onze „Mededelingen', die U steeds van alle uitgaven op de hoogte houden. Van de uitgaven der laatste tijd noemen wij DR. GERTRUD-WOKER „GAS GAS" een uitstekend geschrift over de stand der oorlogsvoorbereiding en de bescherming der burgerbevolking. Prijs 5 ct. 100 ex. ƒ 3.— DE J.V.A., WAT ZIJ IS, WAT ZIJ DOET Cor Huisman „LUCHTBESCHERMING" SCHRIJVERS GETUIGEN — 75 ct. AFFICHE „MOEDERS" van Giele Roelofs formaat 62 X 84. 3 kleuren steendruk 30 ct. franco OOSTEINDE 12 AMSTERDAM-C TEL. 35364 GIRO 55540 / "W-