GEDRUKTINAUGUSTUS 1938 HOE ONS DRUKWERK VROEGER GEÏLLUSTREERD WERD OUDE HOUT- EN LOODBLOKKEN IN HET BEZIT VAN DE N.V. DRUKKERIJ MOUTON &. CO. DEN HAAG TEKST BIJ OUDE GRAPHISCHE MUZIEK De illustratie van het drukwerk geschiedde, vóór de langs fotografischen weg vervaardigde cliché's gemaakt konden worden, in handwerk, d.w.z. door houtgraveurs (nog vroeger door houtsnijders) die met inachtname van het materiaal waarmee zij werkten, vrij zuivere reproducties vervaardigden naar penteekeningen en andere origineelen, waarbij zij met behulp van fijne witte en zwarte lijnen halftonen reeds goed wisten te benaderen. Geen der beide technieken, houtsnijden noch graveeren, is verdwenen. De houtsnijkunst, waarbij de houtplaten aan de langszijde bewerkt worden, is betrekkelijk kortgeleden weer modern geworden; men vindt de zich door groote vlakken kenmerkende houtsneden in vele nieuwere boeken, doch vooral als zelfstandige graphische kunstwerken. De houtgraveerkunst, waarbij de palmhouten platen aan de kopsche zijde met burijn en graveernaald worden ingesneden, is eveneens geruimen tijd door andere technieken verdrongen geweest, doch is omstreeks 1910 teruggekeerd. Zij is thans, evenals de houtsnijkunst, geheel in de handen der kunstenaars zelve teruggekeerd. Van de houtgravures, product van zeer geschoolde vaklieden, geliefde techniek in de eerste helft der vorige eeuw (kunstenaars lieten dikwijls hun werken door graveurs uitvoeren, die zij zelf aanwezen) vonden wij er een aantal in het archief der drukkerij. Zij waren bij de stichting daarvan (1884) reeds geheel verdrongen door de moderne, machinale cliché's, zoodat deze gravures toen reeds hoogst ouderwetsch waren, en dus vermoedelijk niet voor het jonge bedrijf vervaardigd. De Heer Dr. W. Moll, onze zeer welwillende Gemeente-Archivaris, was zoo vriendelijk ons op het spoor te helpen van de herkomst dezer drukplaten, en gaf ons het „Groot Nederlandsch Prentenboek" ter inzage waarin 700 houtgravures voorkomen met bijschriften van W. J. v. Zeggelen en A. Ising, in 1847 verschenen bij K. Führi, boekdrukker en uitgever te 's-Gravenhage. Een aantal der in onzen voorraad aanwezige blokken vonden wij in het Groot-Prentenboek afgedrukt o.a. eenige militaire en onmilitaire figuren (pag. 34 t/m 37) zoomede eenige andere. De genoemde prenten maken deel uit van de „Rarekiek van Korporaal Smit", een kermisvermaak dat men een voorlooper zou kunnen noemen van de bioscoop. Hoe deze vertoond werd, vindt men afgebeeld op pag. 42. Door het trekken aan de touwtjes maakte de conférencier de beelden zichtbaar, de daarbij behoorende verklaringen vernam men (evenals in de „stomme" bioscoop) uit diens mond. Wij hebben de weinige authentieke bijschriften niet overgenomen1, en het aan den beschouwer overgelaten de commentaren te fantaseeren die de vertooner van de rarekiek bij deze prenten zou hebben gemaakt. Wij geven het boekje als een curiosum van oude druktechniek, niet als een vermakelijk en leerzaam prentenboek, meer dan een rariteit zoeke men er dus niet in. De oplaag is beperkt gehouden, en wel uit nood: met kloppend hart hebben wij deze reliquieën op de moderne zware pers gelegd. O. L. Eschauzier 1 Het bijschrift van een der prentjes hebben wij gemeend den lezer niet te mogen onthouden. Men vindt het op pag. 20, het geeft een goed specimen van de zoetelijke kinderliteratuur uit die dagen. MIJMERINGEN OVER MODE, STIJL EN OUDE PRENTEN Dreifach ist der Schrift der Zeit, Zögernd kommt die Zukunft herzogen, Pfeilschnell ist das Jetzt entflogen, Ewig still steht die Vergangenheit. Schiller De mode - zoo wordt beweerd — heeft haar grillen, en het grootste genoegen vindt ze daarin, heden precies het tegenovergestelde te eischen van hetgeen gisteren verlangd werd. En morgen en overmorgen zal het wel niet anders zijn. Dit alles heeft een grond van waarheid; doch, daar wij thans reeds haar gedragslijn voor de toekomst kunnen uitstippelen, hebben wij dan inderdaad het recht van grillen te spreken?! Immers, de wisseling is hier een wet, en wel in dien zin dat steeds gestreefd wordt naar contrasten en niet naar een geleidelijke verandering. Maar als we een langere periode kunnen overzien, vinden we dat deze sterke contrasten der modes, hoe evident ook voor hen die ze medebeleven, hun beteekenis verliezen te- genover de langzaam dóórdringende groote evolutie: de veranderingen van den stijl, die de kleine snelle bewegingen der mode als het ware overschaduwen en die in rustige tijden bij periodes van verscheidene generaties gemeten moeten worden, terwijl zij zelfs in jaren van omwentelingen meestal nog den tijdsduur van een halve generatie noodig hebben om een nieuwen vorm te vinden: immers zooveel tijd is er noodig om een opstandige, woelige jeugd in bezadigde mannen en vrouwen te doen veranderen. Zoo lijken dus de verhoudingen van mode en stijl op de energie-golvingen in het licht: terwijl een lichtbundel zich slechts in één richting voortplant, gaan dwars en kris-kras in alle richtingen de golvingen der energie, die veel sneller in haar bewegingen zijn dan die van den straal zelve (maar voor den beschouwer van den bundel onzichtbaar blijven). Deze kleine kris-kras bewegingen zijn het die de tijdgenooten als „modes" beleven; het zich voortplanten van het licht in de ruimte is te vergelijken met de evolutie van den stijl, die eerst zichtbaar wordt wanneer men de ontwikkeling over grootere perioden historisch kan waarnemen. Als zulk een terugblik naar het verleden mag het geoorloofd zijn een prentenboekje samen te stellen van een vijftigtal oude blokken, als interessantste uit een groote verzameling in het archief der drukkerij aanwezig. De meeste zijn afkomstig uit het midden der 19de eeuw; enkele zijn wellicht veel ouder. Op het eerste gezicht lijken al deze prenten tot één familie te behooren. Zoo sterk spreekt daaruit voor ons twintigste eeuwers het gemeenschappelijke van alle: de sfeer van een zelfstandigen geest, dien van de toenmalige kunstenaars-vaklieden, mannen die produceerden en niet reproduceerden. Hun werk doet in dit boekje zoo verblijdend aan, omdat dit niet is een verzameling van topprestaties maar een rij van pretentielooze prentjes — en toch, welk een niveau, welk een allure ademen zij! Eerst geleidelijk opent zich ons oog voor de verschillende opvattingen die hierin tot uiting komen: weerkaatsingen en uitvloeisels van de geestelijke stroomingen van kunst en beschaving. Men vindt er zoowel het sentimenteel-idyllische met Engelschen inslag (20, 21) als het moraliseerende (17,18) en het burgerlijke Biedermeier karakter (23). En be- speurt men niet den geest van Géricault achter de verve in de soldaten-prenten 32 en 33, of dien van Daumier achter de karikaturen 39 en 44? En wie niet bang is voor een historisch wel niet te verantwoorden sprong door de eeuwen kan wellicht door de boerenplaat 58 aan Pieter Brueghel worden herinnerd of zelfs ten gevolge van de zeer karakteristieke witte lijnen in 59 aan sommige van de etsen van Hercules Seghers... * * * Toen ik, onder het maken van dit boekske, de oude blokken bekeek: gebarsten, scheefgetrokken door den ouderdom, beschadigd, wormstekig en broos, zooals ze zijn, en toch nog in staat menschen te verblijden, lang nadat de graveurs die ze gemaakt hebben dood en vergeten zijn, — daar rees in mij de vraag, of van ons hedendaagsch werk over honderd jaar ook nog zooveel positieve kracht zal uitgaan...? Laten wij dat hopen. H. Friedlaender Daar komt waarlijk Pietje Naarstig, Met zijn boeken en zijn lei, Stapt hij vrolijk schoolwaarts henen, Pietje Naarstig, als ik zei.