MAUVE TENTOONSTELLING . # 1838-1888-1938 E 41 J.EENTEMUSEUM 'S-GRAVENHAGE /SCI Ey/ ANTON MAUVE 1838-1888 ytzof/. ANTON MAUVE 1838-1888 HERDENKINGSTENTOONSTELLING 2e GEWIJZIGDE EN GEÏLLUSTREERDE UITGAVE GEMEENTEMUSEUM 'S-GRAVENHAGE 17 DECEMBER 1938—30 JANUARI 1939 Toen wij in December 1935 met eene herdenking der drie Marissen de reeks openden van de tentoonstellingen in het nieuwe Haagsche Gemeentemuseum, hebben wij de hoop uitgesproken ook andere grootmeesters der Haagsche School op deze wijze te zullen kunnen eeren. Het heeft drie jaar geduurd, vóórdat deze wensch in vervulling kon gaan. Thans herdenken wij Anton Mauve, 1838 geboren en vijftig jaar later reeds gestorven, maar die in dat betrekkelijk korte leven een zeer bijzonder werk heeft geschapen, dat, om méér dan een reden, in hooge mate heeft bijgedragen tot het vestigen van den roem der Hollandsche landschapschilderkunst van de tweede helft der negentiende eeuw. Was hij ook, evenmin als Israëls, Hagenaar van geboorte, dat de Haagsche School aan hem veel te danken heeft en dat hij een bepaalden kant ervan als schilder en aquarellist op zijn best vertegenwoordigde, zal niemand willen ontkennen. Zoo lag deze herdenking op onzen weg, zij het ook niet alléén op den onze. Dat men echter de plannen in die richting, welke gevormd waren te Laren, — dat een tijdlang „het Land van Mauve" was, — heeft willen opgeven om zich bij onze herdenking aan te sluiten, stemt ons erkentelijk, omdat het daardoor mogelijk geworden is om haar door concentratie den omvang en beteekenis te geven, welke haar, naar wij hopen, den kunstenaar, dien zij geldt, waardig doet zijn. Dat dit mogelijk werd, was trouwens niet hoofdzakelijk te danken aan dit feit, maar vooral ook aan de bereidwilligheid van hen, die als eigenaars van de kunstwerken, welke wij wenschten bijeen te brengen, geen bezwaren gemaakt hebben ze voor dit doel af te staan. Met het Rijksmuseum en de rijkvoorziene Collectie Drucker-Fraser vooraan, hebben de Nederlandsche Musea en tal van particuliere bezitters ons hunne schatten toevertrouwd. Pogingen om ook buitenlanders tot dit offer te doen besluiten, zijn helaas niet geslaagd. De onzekerheid der tijden maakte de, toch ten opzichte van uitleeningen overzee niet zeer gunstig gestemden, nog minder toegankelijk. Wij hebben ons daarbij neer te leggen, al moest dit het gevolg hebben, dat de representatie misschien minder volledig, dat wil dan zeggen minder veelzijdig is, dan zij zou hebben kunnen zijn. Desniettemin zal de Tentoonstelling toch aan velen een beeld van den kunstenaar voor oogen brengen, dat hunne herinneringen weder verlevendigt en aan hunne bewondering nieuw voedsel geeft. Is het in hoogste rede de kunstenaar zelf, dien men bij de beschouwing van zijn werk erkentelijk dient te zijn, toch passen voor die bereidwilligheid van de inzenders, van wie een lijst hierachter is afgedrukt, evenzeer woorden van hartelijken dank. Voorts gaat die dank ook tot hen, die zich bereid verklaard hebben toe te treden tot een Eere-comité, dat aan deze herdenking ook op andere wijze relief geeft; dat wij onder hen ook twee zoons van den kunstenaar mogen tellen, vermeld ik met vreugde. Ik voeg hieraan een woord van erkentelijkheid toe aan die leden van den Museumstaf, die meer in het bijzonder met de vele zorgen voor dit deel van ons werk zijn belast geweest. Moge deze Tentoonstelling veler belangstelling tot zich trekken en aan die velen genot schenken en daardoor werken aan het verrijken van hun geestelijk bezit; hen versterken in de overtuiging, dat het werk onzer kunstenaars voor ieder, die hart en oogen open heeft om het in zich op te nemen, een schat kan zijn van groote waarde, ook, of juist, in tijden vol verwarring en zorgen. H. E. VAN GELDER. EERE-COMITÉ Z.Exc. Prof. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine, Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Mr. S. J. R. de Monchy, Burgemeester v. 's-Gravenhage. Jhr. H. L. M. van Nispen van Sevenaer, Burgemeester van Laren N.H. A. R. Mauve te Blaricum. R. C. Mauve te Scheveningen. P. Visser, Administrateur, Chef der Afd. K. en W. van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Dr. F. Schmidt Degener, Hoofddirecteur van het RijksMuseum te Amsterdam. Jhr. D. C. Roell, Directeur van de Gemeente Musea te Amsterdam. Jhr. E. W. C. Six, Directeur van Dordrechts Museum te Dordrecht. Prof. Dr. W. Martin, Directeur van het Mauritshuis en van het Museum Mesdag te 's-Gravenhage. H. van Borssum Buisman, Conservator van Teyler's Museum te Haarlem. D. Hannema, Directeur van het Museum Boymans te Rotterdam. De Heer en Mevr. J. C. J. Drucker-Fraser te Montreux. Mr. H. K. Westendorp, Voorzitter van de Ver. t. h. vormen van een Verz. v. Hedend. Kunst, Amsterdam. Prof. H. Luns, Voorzitter van de Maatschappij Arti et Amicitiae te Amsterdam. W. Sluiter, Voorzitter van het Genootschap Pulchri Studio te 's-Gravenhage. H. von Essen, Voorzitter van de Afd. Schilderkunst van den Haagschen Kunstkring te 's-Gravenhage. Th. Ligthart, Voorzitter van de Ver. v. Haagsche Museumvrienden te 's-Gravenhage, INZENDERS Rijksmuseum, Amsterdam. Stedelijk Museum, Amsterdam. Dordrechts Museum, Dordrecht. Gemeentemuseum, 's-Gravenhage. Teyler's Museum, Haarlem. Museum Boymans, Rotterdam. H. van Beek, Rotterdam. Dr. G. C. Bolten, 's-Gravenhage. Mevr. E. M. van den Broek-Mauve, Bilthoven. Th. van Bronswijk, 's-Gravenhage. Mevr. E. H. Crone-Muller, Amsterdam. Mevr. C. S. M. van Dunné-Le Comte, Rotterdam. De Heer en Mevr. J. C. J. Drucker-Fraser, Montreux. Mevr. A. C. A. Eschauzier-Pabst, 's-Gravenhage. J. van Herwijnen, 's-Gravenhage. D. A. Hoogendijk, Amsterdam. Huinck & Scherjon, Amsterdam. Mevr. W. Key, 's-Gravenhage. Joh. W. Klein, 's-Gravenhage. Mevr. C. E. Kleyn-Eschauzier, 's-Gravenhage. F. H. de Koek van Leeuwen, Haarlem. J. Koopstra, 's-Gravenhage. A. R. Mauve, Blaricum. R. C. Mauve, 's-Gravenhage. Dr. A. F. Philips, Eindhoven. Mr. H. J. Romeyn, 's-Gravenhage. J. van Rooyen, Amsterdam. Mr. A. S. Rueb, 's-Gravenhage. Mevr. G. C. Ruys-Preyer, Wassenaar. Mevr. S. E. Seydenzaal-Mauve, Arnhem. J. Steunebrink, 's-Gravenhage. C. J. van Tienhoven, Aerdenhout. C. G. Vattier-Kraane, Aerdenhout. E. A. Veltman, Bloemendaal. J. Verhoef, 's-Gravenhage. J. L. Völcker, Eefde. A. W. Volz, 's-Gravenhage. B. L. Voskuil, Haarlem. M. P. Voute, Baarn. Harry WalUs, The French Gallery, Londen. Van Wisselingh & Co., Amsterdam. Het blanke schilderslinnen, het witte vel aquarelpapier dan even, met enkele halen en contouren, de compositie aangeven, luchtig als de schets met potlood in het boekje, dat de kunstenaar op zijn omzwervingen met zich draagt; dan begint het schilderen. In kleinen maar vasten toets, toch luchtig, wordt, langzaamaan het witte vlak met kleur bedekt. Het is een delicaat werk; de toets volgt niet de vormen, die uitgebeeld moeten worden, maar toets wordt over toets gelegd, zonder den onderliggenden geheel te dekken; deze blijft doorschijnen, houdt zijn waarde als kleur. En dichter en dichter wordt het weefsel van welhaast nooit gelijke, fijn geschakeerde vegen kleur, die in elkander overvloeien, die een oppervlak doen ontstaan, dat nergens vast is, nergens te stollen schijnt, maar steeds als bevend, als trillend blijft, als atmosferisch bewegelijk. En dan groeit geleidelijk het wonder: het beeld ontstaat. Het doek, het papier, houdt op een vlak te zijn en suggereert ruimten, de toetsen sluiten zich aaneen, vormen ontstaan en krijgen zin. Nu verdicht zich de sfeer; het beeld wordt in de eerste plaats een uitdrukking van een stemming in de natuur, de wijde ruimte, de druilerigheid van den herfst, de verlatenheid en koude van den winter, strand en zee en hemel, de beslotenheid van het bosch met de stilte van de sneeuw; het polderland met wilg en sloot en koe, de mateloosheid van de zachtjes golvende heide met de stil mededeinende massa van de kudde schapen; dan weer de behagelijke, bescheiden en intieme weelde van hof en moestuin om de hoeve met de huislijkheid van de boerin bij haar werk. Nu moet die sfeer vastgehouden worden; het werk is nog lang niet voltooid, maar wordt delicater, iedere toets, iedere streek moet volkomen zuiver stemmen in de reeds aanwezige sfeer en deze is zoo gevoelig gegeven, dat de geringste afwijking van toon stoort, er uit valt en de materie terug laat vallen tot verf- Nu winnen de vormen aan vastheid, aan preciesheid, de penceelstreek wordt spitser, scherper gemarkeerd, een accent, een glimlicht, het pittig-fijn verloop van dorre takken tot een puntig en rank spel voor den avondhemel, — het wordt nu alles uitbeelding van concrete vormen — en toch moet het met uiterste sensitiviteit ingevoegd worden op straffe van door uit den toon te vallen het ragfijne weefsel van de sfeer te verscheuren. Langzaam en vaak aarzelend, dikwijls ontevreden hervattend, gaat de schilder verder. Enkele contrasten moeten spreken. De eisch van uiterste zuiverheid maakt het den kunstenaar zwaar, doch gunt hem ook de hoogste vreugde, als hij slaagt. Zoo, in den laten staat van het werk, wordt het dan misschien meer een meditatief koesteren dan een sterk actief scheppen; geheel tevreden zal de schilder wel nooit geweest zijn. Zulk een werk is nooit voltooid. Steeds blijft het ideaal onbereikbaar achter het bereiken, blijft de mogelijkheid van nog zuiverder klank, van nog atmosferischer aanduiden, van nog dieper bezonkenheid over. Dit werk beeldt nooit de handeling, geeft nooit den luiden klank van het onverwachte, kent geen heftigheden, nauwelijks beweging. Altijd spreekt het van verzinken in de sfeer van rust en meditatie. En zooals de penseeltoets bij het schilderij in olieverf veelal niet dient om de vormen uit te drukken, doch slechts in samenhang met de andere toetsen de vormsuggestie oproept, zoo stelt het vloeiend werken met de waterverf tot nog verder gaand verwazen van contouren in staat; natuurlijk is ook daar, om het motief vast te leggen, soms preciesheid van teekening noodig; maar wezenlijker is in deze techniek, die de kunstenaar zoo buitengewoon beheerschte, het uit laten loopen van de natte kleuren, die als vlekken in elkaar overgaan en toch de suggestie volkomen vast houden. Werkte niet zóó ongeveer Anton Mauve in zijn besten tijd, die slechts kort geduurd heeft? Zijn kameraden van de Haagsche School hadden ieder voor zich hun eigen idealen. Temidden van hen, van Weissenbruch, Jacob en Willem Maris, Gabriël en Bosboom, allen, evenals hij, kunstenaars, die boven alles de sfeer wenschten uit te drukken, meer dan de materie, was hij wel bij uitstek de schilder, die de verf zelf met groote teederheid koesterde. Geen van de anderen toonde soms zoo groote onverschilligheid tegenover den vorm, dien zij uitdrukten, maar bij geen ook werd de verfmaterie dan weer tot zoo groote eigen schoonheid, werd deze gekoesterd met zulk een verliefdheid in haar wezen, als Mauve dat deed. Zoo als Mauve ten slotte een verfhuid op het doek liet ontstaan, zoo etherisch, zoo parelend van uiterst geschakeerde kleuren, zoo gevoelig rijk, trillend, vindt men dat bij geen der anderen. Zoo als dat bij hem is, blijkt dit toch wel het wezenlijke van zijn kunst te zijn, de verf zelf tot schoonheid gemaakt, tot een tintenwemeling, die nergens vast, gebonden schijnt te worden, zooals de ruggen zijner schapenkudden een onvast deinende massa zijn. Zoo werd dit motief welhaast symbolisch voor het schilders-ideaal van dezen kunstenaar, geen vaste vorm, niets dat op zich zelf staat, dat genomen kan worden uit het geheel van de compositie. Dit geheel, met zijn steeds eenvoudige, soms door een enkel motief sprekende compositie, is in zichzelf een volmaakte beslotenheid. En dit geheel is altijd een ruimtelijkheid, voor alles de ademende atmosfeer, nooit beëngd, nooit ook eng begrensd. Iets eerder, ook nog wel gelijktijdig, een schijnbaar geheel andere werktrant, vooral toegepast in de kleinere doeken en aquarellen: daarbij is heel de schilderwijze juist uiterst spits en pittig, is de vorm sterk-sprekend, zich nadrukkelijk afteekenend voor lichten achtergrond, is een puntige levendigheid in de kleur. Dit zijn die uiterst frissche, ver doorgevoerde tafereeltjes, waarin hij met de Marissen schijnt te concurreeren. Vooral met Willem Maris verbond hem een hechte vriendschap, waarvan vele brieven getuigenis afleggen. Er is, het meest opvallend in het verloop van de 70er-jaren, een duidelijke overeenstemming in werkwijze tusschen Mauve en Willem — waarbij Mauve altijd zocht naar stiller intimiteit, delicater tegenstellingen. Daarnaast ontstaan echter evenzoo miniatuur fijne en spitse landschappen die meer verwantschap met Jacob Maris vertoonen, die in dien tijd gelijke effecten zoekt. Zoo werkt hij vooral in zijn Haagsche periode, doch ook nog in Laren, daar deze techniek ook gebruikt is voor specifiek Larensche motieven, al kan men daarbij duidelijk onderscheiden, dat de toets dan, ook in de kleine werken, wat vlakker wordt, de vorm wat minder scherp omschreven, in aansluiting aan de hier in den aanvang omschreven, bijzondere schilderwijze. Hoewel Mauve zijn werken nagenoeg nooit van een datum voorzien heeft, blijkt wel, bij een rangschikking naar motieven, dat hij in eenzelfde periode op dikwijls zeer uiteenloopende wijze werkte. En dit is niet verwonderlijk; wanneer men bedenkt, dat het element van het schilderen zelf, het handwerk, als schoon en edel bedrijf, van zoo eminente beteekenis was voor het kunst- werk als zoodanig, kan men zich voorstellen, dat de daaraan verbonden problemen, de verschillende mogelijkheden, zich uit te drukken in verf en toets, hem sterk bezig hielden. Maar het streven naar het ideaal kostte veel moeite. Mauve leefde niet gemakkelijk; vaak ontevreden met zijn werk, irriteerde hem dat en, erger nog, leed hij aan somberheid en was hij dan moeilijk voor zich zelf en anderen. In zijn betrekkelijk korte leven heeft hij herhaaldelijk perioden van uitputting en tobben over zijn werk. Dit lijkt niet in overeenstemming met de sereniteit, waarvan het werk getuigt. Toch is dit niet vreemd, want deze sereniteit kan slechts ontstaan uit groote spanningen en moet bevochten worden. Het kunstideaal van Mauve is, dat spanning en strijd in het werk volkomen overwonnen zijn. Hoe zwaar hij echter streed met zijn opgaven, daarvan getuigen de brieven van Vincent van Gogh. In de periode, dat deze bij Mauve (die met een nicht van hem getrouwd was) werkte, had Mauve het groote doek onderhanden met de bomschuit uit het Gemeentemuseum; en in die brieven leeft men dan mede, hoe de kunstenaar worstelde met deze zware opgave en hoe deze worsteling zijn stemmingen beheerschte. Trouwens ook andere getuigenissen zijn er te over van de levensmoeilijkheden van den schilder. Wanneer wij dan misschien op de boven aangegeven wijze een karakteristiek hebben vermogen te geven van de werkwijze van Mauve, moet men bedenken dat hij tot deze exquise en bezonken opvatting van de schilderkunst eerst geleidelijk komt. Tot op zekere hoogte, was zij hem waarschijnlijk niet eens geheel en al bewust. Juist het essentieele van de kunst welt op uit die diepe bronnen van het gemoedsleven, die ons zelf ternauwernood klaar zijn. Eer Mauve op dit hooge plan van scheppen gekomen was, is een gestadige ontwikkeling noodig geweest. Als Haarlemsch predikantszoon groeide hij in de vijftiger jaren op in een sfeer, die allerminst begrip had van wat wij nu zouden noemen: picturale waarden. Het kostte hem moeite, toestemming te krijgen zich aan zijn roeping te wijden, maar ook daarmede waren nog allerminst de remmen voor zijn kunstontplooiing weggenomen. Hij kwam in de leer bij Pieter Frederik van Os, een schilder van vee (vooral van paarden), die, zonder veel oorspronkelijkheid, de traditie van de kunst van zijn zeer knappen vader Pieter Gerhardus van Os voortzette. Maar zooals Pieter Gerhardus zelf, na een schoone beginperiode in de eerste decenniën van de 19e eeuw, zijn spankracht verliest in de burgerlijk zelfgenoegzame maatschappelijke sfeer, die daarop volgde, vertoonde Pieter Frederik nog slechts de typische vormen van dien lateren duffen, spanningloozen tijd. Het ging in de kunst om het plaatje en dit, hoe conventioneeler hoe liever. Alles werd volgens recept geschilderd; er was een recept voor de compositie, voor de lucht, voor de behandeling van het loof, voor de houdingen van het vee; eigenlijk niets werd direct aan de natuur ontleend; niet alleen ontstonden de schilderijen geheel op het atelier, maar meer de 17e eeuwsche schilderkunst en de werken van eigen oudere tijdgenooten, dan de waarneming van de natuur bepaalden de kunstidealen van dien tijd. F. P. Ter Meulen, een iets jongere bewonderaar en volgeling van Mauve, schrijft in zijn „Herinneringen" hoe hij getroffen werd in zijn jonge jaren, bij een bezoek aan Mauves atelier door datgene, waardoor diens werken zich onderscheidden: „Ik werd verrast door die schilderijen, zoo aantrekkelijk en tevens zoo eenvoudig. Alles was er zoo alledaagsch mogelijk. De beesten hadden geene aardige standen en vormden geene mooie groe- pen; de landschappen waren uit een land, „waar niets te zien was"; de luchten waren evenmin „interessant", alle stil, vele grauw en regenachtig. Maar het scheen wel alsof hier het omgekeerde plaats had van wat ik mij placht voor te stellen: alsof juist het gewone, de stilte, de soberheid alles zoo de moeite van het aankijken waard maakte. Ik wist wel, dat het theatrale uit den boozewas, dat menschnoch dier mocht „poseeren"; maar ik dacht mij dat meer als een uiterste, dat men wel niet bereiken, maar toch ter wille van het indrukwekkende soms nabij mocht komen, — niet als iets waarvan juist het tegendeel zoo bevallig en . . . indrukwekkend kon zijn". x) Maar dit bezoek bij Mauve had in een veel latere periode plaats. Zoo blijkt dus, dat ook toén nog voor jonge, aankomende schilders het natuurlijke, ongekunstelde van Mauves opvatting het boven alles verrassende was. Mauve zelf had niet het karakter van den vernieuwer, van den spontaan ingrijpenden mensch, die de dingen een nieuw aanzicht geeft. Hij zal wel niet tevreden geweest zijn met wat hij bij van Os leerde, maar hij studeerde er inmiddels braaf. Dan gaat hij naar Oosterbeek en daar heeft die merkwaardige ontmoeting plaats met Willem Maris, waarbij hij in dezen zes jaar jongeren kunstenaar, nog een jongen, plotseling verwezenlijkt schijnt te vinden, wat onbewust in hem zelf zich vrij zocht te maken. Hij herkende onmiddellijk in het werk van den knaap die vrijheid en zuiverheid, die onmiddellijkheid, die de school hem nooit gebracht had. Toch is ook het vroege werk van Mauve duidelijk te onderscheiden van dat van oudere tijdgenooten. Maar het zijn verschillen van intensiteit, van natuurlijk gevoel voor ver- *) F. P. ter Meulen, Herinneringen, Het Schildersboek, uitgegeven onder toezicht van Max Rooses, Amsterdam 1899. houdingen, voor kleur, voor licht. Op het oude schema met de bekende requisieten, niet zoo heel ver afwijkend van de geldende regels, ontstaat het schilderij waarin de materie zuiverder en gevoeliger is weergegeven, waarin de kleur sterker spreekt in fijner verhoudingen, waarin een opmerkelijke sensitiviteit voor de verhoudingen van licht en donker, voor de verschillende gesteldheden van het loof, de wisselingen, die het groen ondergaat bij veranderingen van het weer, zich reeds doen gelden. En dan schijnt in dit voor den jongen kunstenaar buitengewoon belangrijke verblijf in Oosterbeek, waar hij, tot hij zich in 1874 in Den Haag vestigt, geregeld des zomers teruggekeerd moet zijn, zijn persoonlijkheid uit den bolster vrij te komen; het is vooral het contact met dien zeer belangrijken ouderen meester, Johannes Warnardus Bilders, dat van groot belang voor hem is. Bilders is een dichterlijk aangelegd, romantisch landschapschilder, wiens werk getuigt van breedheid en wijdheid van gevoel, van grootheid van opvattingen, een kunstenaar, die, meer dan de meesten van zijn tijdgenooten, open stond voor de directe waarneming in de natuur; rondom Bilders schaarden zich in Oosterbeek, met als middelpunt de Wodanseiken te Wolfhezen, een boomgroep, die aan Bilders zelf zijn naam dankt, de jongere kunstenaars, die dan weldra de Nederlandsche landschapkunst tot nieuwen luister gaan brengen. Ook Jacob en Thijs Maris zijn er tijdelijk, Willem vertoeft er langer en ook komt uit deze sfeer voort. Bilders' jong gestorven zoon Gerard, wiens werk een belofte scheen te zijn voor een schoone ontplooiing. Van nu af aan zijn de overgangen in Mauves werk zoo geleidelijk, zoo weinig uiterlijk beslissend, dat men slechts bij vergelijking tusschen wat in de vroegere jaren en wat op het einde des levens van den kunstenaar ontstaat, ontwaart, dat ook hier een lange ontwikkelingsweg afgelegd is. In Den Haag komt zijn talent tot volle rijpheid. In 1874 vestigt hij zich daar metterwoon. Hij is een van de ontdekkers van het Dekkersduin. Het toenmalige einde van de Laan van Meerdervoort, bij het latere Bronovo, was uitgangspunt voor de tochten van de jonge schilders naar het Dekkersduin. Waar thans de GrootHertoginnelaan loopt, slingerde zich een duinpad naar de hoeve Kranenburg (thans stoomgemaal aan het Ververschingskanaal) en in die buurt vooral vonden de schilders hun motieven. Het Ververschingskanaal was nog niet gegraven; het waren daar lage binnenduinen, begroeid, die door een terrein van schrale weiden waardoor de beek liep, van de zeeduinen gescheiden waren. Alles schijnt er wat armelijk geweest te zijn, hoeven en vee en ook de plantengroei. Daar vond Mauve zijn motieven: de melkbocht, slooten met wilgen, ook reeds de kudde schapen, daar zwierf hij rond met het schetsboek, om in afgekorten trant te noteeren wat op het atelier uitgewerkt werd. Daar ook was hij soms samen met Jacob Maris, die in die zeventiger jaren in zijn werk laat zien ook wel van Mauve geleerd te hebben; of zij trokken naar het strand, waar de wijdheid van lucht en water altijd weer deze kunstenaars boeide en inspireerde; lucht en water en het blanke zand, een drieklank van uiterst fijn geschakeerde tinten. Daartegen de pittiger accenten van de bomschuit met de paarden, van den schelpenvisscher, of ook van enkele ruiters, door de wisselingen van weer en jaargetijde altijd weer anders, altijd een nieuwe harmonie. En hij trekt naar de Boschjes, waar het lage struikgewas tal van kijkjes bood van een diepe beslotenheid en in eindelooze variaties van tinten van groen. Dan weer, achter Dekkersduin bij Valkenbosch en naar Loosduinen toe, moeten de vaarten te vinden zijn geweest, waar het jagertje langs reed; een kunstenaar als Mauve heeft niet zoo heel veel verschillende motieven noodig; op de wijze, als hij het zag, wisselde het motief immers telkens van karakter, was het steeds weer nieuw. Einde 1881 komt Vincent van Gogh op het atelier. Met groote toewijding en hartelijkheid helpt Mauve den 15 jaar jongeren neef van zijn vrouw voort; hij is eigenlijk diens eenige leermeester geweest. En Vincent is vol erkentelijkheid, en ook vol bewondering: men merkt uit zijn brieven duidelijk hoe hij met Mauve dweept. Des te bitterder is dan de, na slechs weinige weken volgende breuk. Beide kunstenaars zijn uiterst nerveuse naturen en die heftige en pijnlijke botsing kon niet uitblijven. Maar niettemin behoudt Vincent altijd zijn groote bewondering voor zijn leermeester, wiens invloed zeer sterk is geweest. Dan wordt Laren ontdekt. Van '82 af trekt Mauve veel naar het Gooi, toen nog een landstreek van groote natuurlijkheid, wat armelijk, maar waar het leven en de natuur zelf nog onaangetast schenen door het tempo en het materialisme van den modernen tijd. Hij is niet de eerste die daarheen trekt, ook lang niet de eenige, maar hij is zeker de belangrijkste. En, zooals eenmaal Millet het middelpunt werd van de groep schilders van Barbizon, wordt nu Mauve, als hij zich in '86 in Laren vestigt, bij uitstek de meester van deze „Larensche school". Hier vindt hij nieuwe motieven; het is dan vooral de kudde schapen op de heide, op den beschouwer afkomend of wegtrekkend, die zijn naam beroemd maakt en waarmede hij een nieuw motief invoert. Deze wijde schilderijen, waarin die deinende kudde wel bij uitstek het motief is, waar hij zijn eigenaardige schilderkunstige opvatting in kan uitleven, waar weinig vaste vormen afzonderlijk in spreken en waar het bewegingsmotief wordt een golven en rimpelen, in een moeilijk ontwarbaar veld van schapenruggen, als één groote levende vacht over de heide gespreid, vertolken wel zeer zuiver het essentieele van Mauves kunst. Toch ondergaat deze, juist in die jaren, nog een merkbare verandering. Had hij tot dusver op het atelier geschilderd aan de hand van beknopte kleurstudies en van de notities in zijn schetsboekjes, in deze laatste jaren gaat hij meer en meer over tot het zuiver en direct schilderen naar de natuur. Misschien zijn sommige aquarellen reeds eerder, vlak voor het motief geschilderd. Nu ontstaat ook menig olieverfschilderij buiten of in de schuur met schapen, in de boerendeel. Misschien komt het ook daardoor, dat juist uit die late jaren zoo veel werken schetsen gebleven zijn, waar de natuur hem niet de gelegenheid bood, het werk op zijn moeizame wijze, onder dezelfde belichting, onder dezelfde weersgesteldheid te voltooien. De invloed van de nieuwe werkwijze is ingrijpend: zijn kijk op licht en kleur, op kleur- en lichtverhoudingen wijzigt zich: tevoren zijn de werken vooral gebouwd op een sterke tegenstelling van licht en donker. Gaarne schildert hij dan een romantische lucht met een lichtrand boven den horizon, waar zich de jaagpaarden, het ploeggespan, boomgroepen, hoeven, sterk tegen profileeren. De kleur kan daarbij diep en warm zijn, maar blijft ondergeschikt aan de tonaliteit. Het motief wordt graag tegen de lucht afgezet als een in gesloten contour zich sterk afteekenende massa. In Laren schijnt dit dan langzamerhand — en ook niet dadelijk— te veranderen onder de directe natuurwaarneming. Het licht wordt gelijkmatiger, fijner, minder opzettelijk en laat nu de kleur meer overal opleven, die dan ook gevoeliger geschakeerd wordt. Zoo ontstaan nu de blonde, grijze aquarellen in een kostelijke harmonie van vroege winterkleuren, met wat zilvergrijs en bruin, het blauw van de boezeroen van een houthakker, het rood van een omslagdoek. En met een enkele streek gouache wordt wat vastigheid gege- van aan de vervloeiende waterverf. En ook het malscher en frisscher groen van den hof met gelig loof of het paars van koolbladen; ook de wijde sappig groene akker onder lichte zomerlucht, met de kleurige en fleurige schoovenbindsters; de schapenvacht wordt in een weelde van kleuren geanalyseerd, terwijl de scheerder het dier over de knie heeft; en het interieur wordt geschilderd met zijn diffuser kleuren in fijne nuances, met den doorkijk op het lichte buiten. Mauve groeit naar de natuur toe, alles wordt van een argelooze natuurlijkheid en eenvoud. Maar kort tevoren — misschien in die Haagsche jaren, als hij reeds geregeld naar Laren trekt — heeft Mauve nog op andere wijze, zij het minder ingrijpend, zijn kunst herzien: hij voelde zich sterk aangetrokken tot het werk van den grooten ouderen Franschen meester Jean Fran9ois Millet. Nu gaat hij, die tegenover de precieze vormweergave zoo onverschillig kon zijn, dat zijn vrienden hem eens een speelgoedbeestje aanboden, dat nu werkelijk slechts vier pooten had, daarop scherper en nauwkeuriger letten. Die ontwikkeling is ook logisch; de te groote preciesheid, de schoolmeesterachtige nauwkeurigheid van uitbeelding der voorgangers, had als een natuurlijke reactie bij hem een zekere onverschilligheid tegenover dergelijke verzorgingen doen ontstaan. Maar bij het ouder worden moest hij toch erkennen, dat, ook zonder schoolmeesterachtigheid, de eisch gesteld moet worden van een natuurgetrouw verantwoorde weergave. Zoo kan men duidelijk in de Larensche motieven (en ik denk nu in het bijzonder aan de heiden met schapen) twee, elkaar opvolgende stadia onderscheiden: eerst een nadrukkelijker vormgeving met behoud van de tegenstelling van lichte en donkere partijen; dan wordt, met het buitenschilderen, de vormgeving weer wat opener, losser (maar niet minder verantwoord!) in een fijner en stiller harmonie van kleuren onder vlakker effener buitenlucht. Dit vooral nu, maakt hem tot den leider van de Larensche school — dit ook onderscheidde deze school van de oudere Haagsche. Doch hoe jong was hij eigenlijk nog, toen het einde voor hem kwam! — heel anders dan b.v. Weissenbruch en Israëls, bij wien het late vervagen, verflauwen van den vorm zoo begrijpelijk is, als uiting van heel hoogen leeftijd. Zoo geeft Mauves ontwikkeling, zonder groote overgangen, het beeld van een evenwichtig uitgroeien, van uit het gevoel, langs lijnen van geleidelijkheid, naar den gang van den menschelijken groei zelf, zuiver en oprecht, zooals alles in de kunst van dezen schilder. Wanneer hij dan op een Februaridag in '88, nog geen vijftig jaar oud, sterft, gaat een diepe ontroering door de harten van hen, die de Nederlandsche kunst liefhebben. Het blijkt dat deze stille werker, deze man, die zich teruggetrokken heeft uit het Haagsche centrum, groote vereering gevonden heeft. Ouderen en jongeren onder zijn kunstbroeders wachten den trein op, die het stoffelijk overschot uit Arnhem, waar hij bij zijn broeder logeerde, naar Den Haag overbrengt; de Koninklijke Militaire Kapel ontvangt met treurmuziek het lichaam van den kunstenaar en een statige stoet trekt door de Haagsche straten en begeleidt hem naar het kerkhof. En inderdaad, een van de zuiversten onder de groote Nederlandsche schilders van de 19e eeuw werd ten grave gedragen. Van Mauve zijn reeds op het einde van zijn leven onnoemelijk veel werken naar Engeland en Amerika verkocht. Het bleek ondoenlijk deze voor de tentoonstelling naar het vaderland te doen terugkeeren. Een blik in reproductiemateriaal overtuigt, dat de keuze van deze overzeesche verzamelaars goed is geweest. Maar zeker is, dat, ook bij grooter verscheidenheid van zijn werken, de grondtrekken van deze, in wezen weinig gecompliceerde, maar uiterst gevoelige en voorname kunst zich niet zouden wijzigen. Zijn invloed moet als een zegen voor de verdere Hollandsche kunstontwikkeling beschouwd worden. Tal van veelal slechts weinig jongeren ondergaan dien, spiegelen zich aan de fijngevoeligheid, de zuiverheid en oprechtheid, het uiterst delicate, de ware schoonheid van zijn kunst. G. Kn. BIOGRAPHISCHE AANTEEKENINGEN 1838 18 September geboren te Zaandam; spoedig vertrekt het gezin naar Haarlem. Leerling van P. F. van Os en W. Verschuur. ±1858 naar Oosterbeek. Omgang met P. J. C. Gabriel. Sluit zich aan bij de kunstenaarsgroep, waarvan W. J. Bilders het middelpunt vormt. Ontmoet o.a. G. Bilders en de drie broeders Maris. Vooral omgang met Willem Maris. Des zomers veel in Den Haag en Scheveningen. 1865 vestigt hij zich in Amsterdam, dat hij het volgend jaar weer verlaat (om aan den dienst bij de Schutterij te ontkomen). Hij blijft dan veel naar Oosterbeek gaan. 1873 Een reis voor herstel van gezondheid naar Godesberg. 1874 vestigt hij zich in Den Haag. 1882 en volgende jaren gaat hij geregeld naar Laren. 1886 vestigt hij zich te Laren, 1888 5 Februari sterft hij, bij een bezoek te Arnhem. CATALOGUS De werken zijn gerangschikt volgens inzendingen, eerst de Musea, daarna de particuliere verzamelaars in alphabetische volgorde; aan het einde van iedere inzending is de naam van den inzender opgegeven. Bij ieder werk, dat niet door den kunstenaar gedateerd werd, is, voor zoover dat mogelijk bleek, de periode, waarin het vermoedelijk is ontstaan, vermeld, aan de hand van de ontwikkeling, zooals deze in de inleiding werd ontworpen. SCHILDERIJEN 1. MELKBOCHT, aan den horizon duinen. Doek, 171 X 115, get. Haagsche periode. 2. PAARDEN BIJ HET HEK aan de slootkant. Links hooge boomen. Doek, 42.5 X 25, get., ged. 1878. Rijks-Museum, Amsterdam. 3. HET MOERAS. Doek, 60 X 90, get. Larensche periode. 4. HOEVEN AAN HET EINDE VAN EEN SLOOT. Doek, 36 X 49, get. Haagsche periode. 5. WINTER IN DE SCHEVENINGSCHE BOSCHJES. Doek, 41 X 31, get. 6. ROOD BONTE KOE VOOR DONKER LOOF. Doek, 49 X 61, get. met atelierstempel. Larensche periode. 7. BRUIN PAARD IN DE WEIDE. Paneel, 25.5 X 33, get. Larensche periode. 8. ATELIER VAN DEN SCHILDER P. F. VAN OS. Doek, 49 X 61, get., ged. 1856. 9. VISSCHERSSCHEPEN AAN HET STRAND. Doek, 37 X 50, get. Haagsche periode. 10. MORGENRIT LANGS HET STRAND. Doek, 45 X 70, get. Haagsche periode. Verzameling van den Heer en Mevrouw J. C. J. Drucker-Fraser te Montreux, bruikleen in het Rijks-Museum, A'dam. 11. SCHAAPSKOP. Paneel, 14 X 18, get. Vroeg werk. 12. HOUTHAKKERS aan den rand van het bosch. Doek, 111 X 160, get. Vroeg-Larensche periode. Stedelijk Museum, Amsterdam. 13. SCHAPEN IN HET DEKKERSDUIN. Doek, 39 X 64, get., ged. 1874. Dordrechts Museum, Dordrecht. 14. ZELFPORTRET, achtergrond atelierwand. Doek, 65 X 43. Larensche periode. 16. WITTE KOE, staande in een breed water. Paneel, 24.5 X 34, get. Larensche periode. 17. BOM OP HET STRAND, MET SLEEPPAARDEN. Doek, 115 X 172, get., gesch. in 1881. 18. JONGE BOOMEN AAN DEN BOSCHRAND. Doek op paneel, 32 X 46, get. Larensche periode. 19. VIER JAAGPAARDEN (avondstemming). Paneel, 20 X 34, get. Haagsche periode. 20. DE ARENLEESSTERS. Doek, 47.5 X 88, get. Larensche periode. Gemeentemuseum, 's-Gravenhage. 21. KUDDE SCHAPEN IN DE SNEEUW (onvoltooid). Doek, 90 X 190, get. Larensche periode. Bruikleen Familie Mauve, Gemeentemuseum, 's-Gravenhage. 22. KOEIENKOP. Paneel, 25.5 X 32, get. m. atelierstempel. Bruikleen Jhr. Dr.D. F. Teixeira de Mattos, als voren. 23. SCHAPEN GRAZEND LANGS EEN ZANDWEG. Doek, 59 X 98, get. Vroeg-Larensche periode. Teyler's Museum, Haarlem. 24. KOEIEN IN DE SCHADUW. Doek, 89.5 X 179, get. Gesch. vóór of in 1876. 25. IN DEN MOESTUIN. Doek, 55.5 X 75, get. Larensche periode. Museum Boymans, Rotterdam. 26. KUDDE SCHAPEN OP EEN LANDWEG, aan den horizon duinen. Doek, 37 X 45, get. Haagsche periode. H. van Beek, Rotterdam. 27. BOERDERIJ MET VROUWTJE BIJ DE WASCH. Doek, 26 X 46.5, get. Oosterbeeksche periode. 28. MELKBOCHT. Paneel, 33 X 46.5, get. Larensche periode? 29. KOEIEN IN DE MELKBOCHT. Doek, 48 X 37, get. Larensche periode (of Haagsche?). 30. SCHAPEN OP DE HEIDE. Paneel, 16.5 X 26, get. Larensche periode? 31. STAL MET GEITEN. Doek, 40 X 54, get. Vroeg werk. Dr. G. C. Bolten, den Haag. 32. TWEE PAARDEN IN DE WEIDE. Studie. Paneel, 30 X 44, get. Larensche periode. Mevr. E. M. van den Broek-Mauve, Bilthoven. 33. DE HOOIWAGEN. Doek, 37.5 X 32, get. Larensche periode. 34. SCHAPEN AAN HET WATER. Paneel, 25 X 40,5, get. Haagsche periode. Verzameling E. H. Crone, Amsterdam. 35. LANDWEG MET KAR. Doek, 28 X 37, get. Haagsche periode. 36. SPITTER. Paneel, 32 X 24.5, get. Haagsche periode. Mevr. A. C. A. Eschauzier-Pabst, den Haag. 37. PAARDEN VOOR DEN PLOEG. Doek, 24 X 38, get, Haagsche periode {Vroeg-Laren?}. J. van Herwijnen, den Haag. 39. DE MELKBOCHT. Doek, 64 X 53, get. Haagsche periode. Kunsth. Huinck & Scherjon N.V., A'dam. 40. KOEIEN EN KALVEREN IN DE WEIDE. Doek, 86 X 126, get. Oosterbeeksche periode. 41. MELKTIJD. Doek, 86 X 126, get. Oosterbeeksche periode. J. W. Klein, den Haag. 42. HEIDE MET SCHAPEN, op den achtergrond bosch. Doek, 55 X 75, get. Vroeg-Larensche periode. Mevr. C. E. Kleyn-Eschauzier, den Haag. 43. KOE, Schets. Olieverf op papier, 27.5 X 37, get. met atelierstempel. Vroeg werk. F. H. de Koek van Leeuwen, Haarlem. 44. PAARDEN VOOR DEN STAL. Doek, 26.5 X 36.5, get. Zeer vroeg werk. J. Koopstra, den Haag. 45. SCHAPEN IN HET BOSCH (Schets). Doek, 76.5 X 86, get. Larensche periode (laat). 46. SCHETS VAN 4 KOEIEN IN EEN STAL. Olieverf op papier, 34 X 51, get., ged. Dec. 1860. 47. SCHAPENSCHEERDER. Paneel, 34 X 26.5, get. Larensche periode. 48. SNEEUWLANDSCHAP MET ONDERGAANDE ZON. Doek, 51 X 71, get. Larensche periode. R. C. Mauve, den Haag. 50. PLOEGENDE OSSEN. Doek, 36 X 71. Laat-Haagsche periode. 51. SCHAPEN OP DE HEIDE. Doek, 49 X 80, get. Vroeg-Larensche periode. Dr. A. Philips, Eindhoven. 52. KOEIEN EN EEN GEIT AAN EEN POEL. Doek, 69 X 95, get. Vroeg-Oosterbeeksche periode. Mr. H. J. Romein, den Haag. 53. DORPSGEZICHT MET KERKTOREN. Doek, 48 X 60, get. Zeer vroeg werk. J. van Rooyen, Amsterdam. 54. PORTRET Mr. A. R. ARNTZENIUS. Doek, 48 X 46. Vroeg werk. Mevr. D. W. Rueb-Arntzenius, den Haag. 55. AARDAPPELROOIERS. Doek, 93 X 175, get. Laat-Larensche periode. J. Steunebrink, den Haag. 56. PLOEGENDE PAARDEN. Doek, 57 X 104, get. Vroeg-Larensche periode. C. J. van Tienhoven, Aerdenhout. 57. RUÏNE VAN BREDERODE. Paneel, 33 X 43, get., ged. 1857. J. Verhoef, den Haag. 57a. DE HOUTWAGEN. Sprokkelhout wordt geladen op een wagen met twee paarden. Doek, 30 X 50, get. Haagsche periode. Harry Wallis, The French Gallery, Londen. 58. PAARDEN VOOR DE EG. Paneel, 22.5 X 38, get. Vroeg-Larensche periode. E. J. van Wisselingh & Co.. Amsterdam. AQUARELLEN EN TEEKENINGEN 59. PLOEG MET TWEE PAARDEN, op den rug gezien. Aquarel, 44.5 X 59, get. Larensche periode. 60. HOUTHAKKERS IN DEN MORGENNEVEL. Aquarel, 42 X 57.5, get. Larensche periode. 61. RUITERS IN DE SNEEUW. Aquarel, 44 X 27, get. Haagsche periode. 62. SCHAPENSCHEREN. Aquarel, 45.5 X 37, get. Larensche periode. 63. AARDAPPELEN ROOIEN. Aquarel, 33 X 44.5, get. Larensche periode. 64. BOERIN, DE WASCH OPHANGEND, IN HET DUIN. Aquarel, 27.5 X 39.5, get. Larensche periode. 65. HEIDE TE LAREN. Aquarel, 46 X 72, get. Larensche periode. 66. OUD PAAR IN EEN NIEUW PARK. Aquarel, 19.5 X 32, get. Haagsche periode. 67. HET PRAATJE OP DEN LANDWEG. Aquarel, 33.5 X 48.5, get. Zeer vroeg werk. 68. KOEIEN IN DEN REGEN. Aquarel, 34.5 X 54, get. Larensche periode. 69. BOSCHRAND AAN HET WATER. Aquarel, 60 X 38, get. Larensche periode. 70. LIGGENDE ROODBONTE STIER, in den stal. Aquarel, 44 X 68, get. Larensche periode. 70a. PAARDENTUIG. Gewasschen krijtteekening, 40 X 24. Zeer vroeg werk. Verzameling van den Heer en Mevrouw J. C. J. Drucker-Fraser te Montreux, bruikleen in het Rijks-Museum, A'dam. 71. MEISJESPORTRET. Aquarel, ovaal, 41 X 36.5, get. Haagsche periode. Bruikl. Familie Mauve, Gemeentemuseum 's-Gravenhage. 72. SCHAPENSTAL. Krijtteekening, 29 X 42, get. 72a. PLOEGENDE OSSEN. Aquarel, 29 X 36.5, get. Larensche periode. H. van Beek, Rotterdam. 73. SCHAPENDRIFT IN DE SNEEUW (Schets). Aquarel, 24.5 X 38,5, get. Larensche periode. 73a. RIVIEROEVER MET RIET. Potloodteekeing, 20 X 40.5. 73b. SCHAPEN IN DE SNEEUW. Houtskoolteekening, 25 X 35, get. Larensche periode. Mevr. E. M. van den Broek-Mauve, Bilthoven. 74. BOOMEN ROOIEN. Aquarel, 50 X 77, get. Larensche periode. Th. van Bronswijk. 75. PORTRET MEVR. A. C. LE COMTE-CARBENTUS. Aquarel, ovaal, 47 X 36. Vroeg-Haagsche periode. Mevr. C. S. M. van Dunné-Le Comte, Rotterdam. 75a. GRAZENDE GEIT. Gew. penteekening m. kleur, 22 X 28.5, get. Oosterbeeksche periode. 75b. BOERENERF. Sepiateekening, 24 X 32.5, get. Oosterbeeksche periode. D. A. Hoogendijk, Amsterdam. 76. STROOSNIJDER. Aquarel, 22 X 31, get. Larensche periode. Mevrouw W. Key, den Haag. 77. FAMILIE MAUVE, het ouderlijk gezin om de huiskamertafel. Sepiateekening, 33 X 29.5. Zeer vroeg werk. F. H. de Koek van Leeuwen, Haarlem. 79. IN DE SCHUUR. Aquarel, 36.5 X 49, get. Larensche periode. Part. Verzameling, Amsterdam. 80. LATE MIDDAG (Schets). Aquarel, 46 X 67.5. 81. AKKER BIJ LAREN (Schets). Aquarel, 34.5 X 49.5, get. m. atelierstempel. Larensche periode. 82. GEIT. Houtskool en wit krijt, 42 X 32. , A. R. Mauve, Blancum. 83. SLAPEND KIND. Houtskoolteekening, 28 X 20.5. 83a. SCHETSBOEKBLAADJES. Teekenmg ^ q Mauve, den Haag. 84. HERDER MET SCHAPEN, op den rug gezien. Aquarel, 34 X 61, get. Larensche periode. 85. WINTERAVOND, met sprokkelaar. Aquarel, 24.5 X 34.5, get. Larensche periode. Mevr. H. M. C. Ruys-Preyer, Wassenaar. 86. PORTRET MEVR. MAUVE-CARBENTUS, de vrouw van den schilder. Aquarel, ovaal, 48 X 38, get. Vroeg-Haagsche periode. Mevr. S. E. Seydenzaal-Mauve, Arnhem. 87. DRIE BOERINNEN IN EEN WINTERLAAN. Aquarel, 24 X 36, get. Larensche periode. C. G. Vattier Kraane, Aerdenhout. 88. HERDER in de duinen. Houtskoolteekening, 32 X 47.5, get. Haagsche periode. 89. DE PLOEGER. Aquarel, 40 X 61, get. Larensche periode. E. A. Veltman, Bloemendaal. 90. SCHAPEN VOOR DE SCHAAPSKOOI. Aquarel, 34 X 47, get. Larensche periode. 91. BOONEN OPBINDEN. Aquarel, 45 X 53, get. Larensche periode. 92. BOOMENROOIERS. Aquarel, 43 X 30, get. Larensche periode. 93. RUITERTJE IN EEN LAAN IN NOVEMBER. Aquarel, 47.5 X 34, get. Larensche periode. 94. LANDELIJKE WEG TE LAREN. Aquarel, 36 X 39, get. Larensche periode. 95. LARENSCH BINNENHUIS. Aquarel, 52 X 42, get. Larensche periode. 96. ZANDERIJ SCHEVENINGEN. Aquarel, 29 X 48.5, get. Haagsche periode. J. L. Völcker, Eefde. 97. BOERENDEEL. Aquarel, 28.5 X 24, get. Oosterbeeksche periode. 98. DE PLOEGER. Aquarel, 42 X 60, get. Larensche periode. 98a. DRIE SCHETSBOEKJES. A. W. Volz, den Haag. 99. KOEIENKOPPEN. Krijtteekening, in 3 kleuren, 25 X 31, get. ged. 1857. 100. KUDDE SCHAPEN OP DE HEIDE. Sepiateekening, 26.5 X 35, get. Vroeg werk. B. L. Voskuil Jr., Haarlem. 101. HERDER MET SCHAPEN IN DE SNEEUW. Aquarel, 41 X 68, get. Larensche periode. 102. KOEIEN IN DE MELKBOCHT. Aquarel, 45 X 29, get. Larensche periode. M. P. Voute, Baarn. 102a. PLOEG MET TWEE PAARDEN. Aquarel, 22,5 X 39, get. Larensche periode. 102b. BREIEND MEISJE MET KOE. Aquarel, 32 X 46.5, get. Larensche periode. Harry Wallis, The French Gallery, Londen. ETSEN 103. DAME MET HOED. 115 mm X 80 mm. 104. AAN HET STRAND. 65 mm X 100 mm. 105. LANDSCHAP AAN DENVOETVAN DE DUINEN. 125 mm X 215 mm. 106. TREKPAARD. 125 mm X 95 mm. 107. BEEKJE. 212 mm X 122 mm. 108. BOERINNEN. 122 mm X 212 mm. 109. HOUTHAKKERS. 215 mm X 120 mm. 110. MEISJE GELEUND TEGEN HEK. 240 mm X 160 mm. 111. TREKVAART. 131 mm X 196 mm. 112. SCHUUR. 160 mm X 240 mm. 113. SCHAPEN. 130 mm X 190 mm. 114. SCHAPENSTAL. 120 mm X 215 mm. 115. AVOND. 197 mm X 130 mm. R. C. Mauve, den Haag. TEEKENINGEN (Supplement) 116. PORTRET A. ABELS. 22.5 X 18.5, get., ged. 18.9.55. 117. BOER. Roodkrijt, 32 X 24.5, get. 118. EZELTJES. 27 X 57, get. 119. PORTRET HENRI SPANJAARD. 14.5 X 14, get,, ged. 1858. 120. PORTRET MEISJE SPANJAARD. 32 X 26, get., ged. 1858. 121. DRIE SCHETSBOEKEN. Gemeentemuseum, 's-Gravenhage. Zelfportret Gemeentemuseum „ . . . Den Haag Cat. no. 14 ö ft Atelier van den schilder P. F. van Os Cat. no. 8 Verz. J. C. J. Druckcr-Fraser Rijksmuseum, Amsterdam Melkbocht Cat. no. 41 J. W. Klein, Den Haag Koeien in de schaduw Cat. no. 24 Museum Boymans, Rotterdam Bom op het strand Cat. no. 17 Gemeentemuseum Den Haag Morgenrit langs het strand Cat. no. 10 Verz. J. C. J. Drucker-Fraser Rijksmuseum, Amsterdam Ploegende ossen Cat. no. 50 Dr. A. Philips, Eindhoven Houthakkers Cat. no. 12 Stedelijk Museum, Amsterdam De Hooiwagen Cat. no. 33 Verz. E. H. Crone Amsterdam Sneeuwlandschap Cat. no. 48 R. C. Mauve, Den Haag J. Steunebrink Aardappelrooiers Den Haag Cat. no. 55 De arenleessters Cat. no. 20 Gemeentemuseum 's-Gravenhage Zanderij Scheveningen Cat. no. 96 J. L. Völcker, Eefde Houthakkers Cat. no. 92 J. L. Völcker, Eefde In de schuur Cat. no. 79 Part. verzameling, Amsterdam Herfstavond Cat. no. 85 Mevr. H. M. C. Ruys-Preyer, Wassenaar De Vereen, van Haagsche Museumvrienden steunt den Museum-arbeid De leden hebben steeds vrijen toegang tot het Museum en tot Tentoonstellingen als deze Minimum contributie 5 gld. Bijkaarten voor huisgenooten a 2,50 gld. Zich op te geven in de Hal van het Museum of door storting op giro 199573 van den Penningmeester GEMEENTEMUSEUM Stadhouderslaan 41 DEN HAAG * Het Museum biedt een prachtige gelegenheid tot het houden van Lezingen, Voordrachten met films of lantaarnplaatjes HUUR GROOTE VOORDRACHTZAAL (300 personen) f 50.— per avond f 30.— gedurende openingsuren van het Museum HUUR KLEINE VOORDRACHTZAAL (50 personen) f 7.50 Maandag-, Dinsdag-, Donderdag- of Vrijdagavond f 5.— Woensdag-of Zaterdagavond f 2.50 gedurende openingsuren van het Museum HUUR PROJECTIE-APPARAAT I 10 — DE INLANDSCHE KUNSTNIJVERHEID IN NEDERLANDSCH-INDIË DOOR J. E. JASPER EN MAS PIRNGADIE DEEL V De bewerking van Niet-edele Metalen KOPERBEWERKING EN PAMOR-SMEEDK UNST Prijs gebonden in rood art linnen f 20.— N.V. MOUTON & CO. - DEN HAAG BLOM & VAN DER AA Bijkantoor Den Haag Hooge Nieuwst raat 30 Telefoon 115820 Verzekeringen op elk gebied "Wij verzekerden ook de inzendingen op deze tentoonstelling Kunstzaal d'Audretsch Noordeinde 119 Den Haag * MODERNE SCHILDERIJEN GRAPHIEK JAPANSCHE HOUTSNEDEN BEELDHOUWWERKEN KUNSTHANDEL HUINCK & SCHERJON N.V. Heerengracht 469 (tusschen Koningsplein en Vijzelstraat) Amsterdam (C.) Kersttentoonstelling van Winter gezichten DOOR NEDERLANDSCHE EN FRANSCHE MEESTERS uit de 19de en 20ste eeuw van 24 December 1938 tot 31 Januari 1939 Dagelijks geopend van 10—5 beh. Zondags 2de Kerstdag geopend van 2—5 uur G. H. MARIUS De Hollandsche Schilderkunst in de Negentiende eeuw Tweede, geheel herziene druk 1920. XII en 288 blz. Met portret en 132 pl. gr. 8vo. Prijs bij uitgave, in linnen 12 gulden thans verlaagd tot 6 gulden Verkrijgbaar bij den boekh. en bij den uitgever: MARTINUS NIJHOFF LANGE VOORHOUT 9 — 'S-GRAVENHAGE A. RIETVELD Van Bylandtstraat 27-29 - Den Haag Tel. 332087 SPECIALIST op het gebied van AUTOTRANSPORT. Emballeeren en verzenden van Schilderijen en Kunstvoorwerpen naar Binnen- en Buitenland Vakkundig uitvoeren van TIMMER WERK Wij hebben een jarenlange ervaring en stellen ons gaarne te Uwer beschikking COR NEUS DE WlTTLAAN 5 Bezoekt na bezichtiging van het Museum of de Tento onstelling het Paviljoen in den tuin van het Gemeentemuseum T . Schuuring & Adama Schilderijenrestaurateurs le Sweelinckstraat 53 Telefoon 333717 's-Gravenhage P. Stiefel hagen Restaurateur van S child er ij en o. a. van Gemeentemusea Marconistraat 45 Den Ha a g Tel. 332766 E. J.van Wisselingh & Co. HOLLANDSCHE EN FRANSCHE MEESTERS DER XIXe EN XXe EEUW Rokin 78-80 • Amsterdam