SPELANALYSE ALS METHODE VAN PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK EN VAN BEHANDELING VAN KINDEREN MET NEUROTISCHE VERSCHIJNSELEN. Dr. JO VETH SPELANALYSE ALS METHODE VAN PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK EN VAN BEHANDELING VAN KINDEREN MET NEUROTISCHE VERSCHIJNSELEN. SPELANALYSE ALS METHODE VAN PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK EN # VAN BEHANDELING VAN KINDEREN MET NEUROTISCHE VERSCHIJNSELEN DOOR Dr. JO VETH. DOOR . * (P*Jl i r. JO VETH. i *1* & * «fe ^V-r -driY0t ™d' V°'9e"S Fre"d In den herhaal¬ dwang een harer bronnen. Slechts zelden zal men alleen e uitingen van den herhaaldwang lïThet spel terugvinden Veelal vindt men daarnaast andere motieven, die dan voortgekomen zijn uit het lustprincipe, dat met den herhaaldwang innig samenwerkt. 9 Een andere belangrijke vraag, die F reu d zich stelt is deze- in^ta Thi ^dQt T kmd d°0r midde' VOn zi'"n sPel inderdaad" is dezJ h t 9ek°eStuerde wenschen te bevredigen? Waarom JeIZ ^°"^9ew™chin, kinderen met neurotische verschi|nselen een spelremmi g, het omgekeerde wordt door haar geponeerd- Ze betoogt namelijk, dat kinderen met een spelremmmg oo verschijnselen hebben. Reeds zonder verder onderzoek kan gezegd worden, dat dit zeker niet geheel juist kan zijn. Ze ziet twee factoren over het hoofd, die, onafhankelijk van het bestaan van neurotische verschijnselen, aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van een spelremming, namelijk de persoonlijkheidsstructuur van het kind en milieu-invloeden. Een kind, dat b.v. een sensitief karakter heeft, schuchter en gesloten is', zal ongaarne een buitenstaander kennis laten nemen van wat er in hem omgaat. Uit dien hoofde zal het in zijn spel geremd zijn. Bovendien kan, vooruitloopende op de uitkomsten van ons onderzoek, gezegd worden, dat kinderen, die zich geobserveerd weten, soms terughoudend zijn in hun spel en zich niet geheel geven. Zoo zag ik meermalen, dat een spelend kind, dat zich aanvankelijk alleen waande, maar plotseling besefte, dat er op hem gelet werd, zijn spel met een verlegen lachie staakte of zoo ging verzitten, dat zijn spel aan mijn gezicht werd onttrokken. Voor zich zelf sprekend is ook de waarneming, dat een kind, dat geconcentreerd zijn phantasie in zijn spel botvierde, plotseling aarzelde, blijkbaar op de overweging: „ze mag het niet zien", maar op een aanmoediging en een ongeveinsd blijk van belangstelling met een zucht van verlichting zich weer in zijn spel verdiepte. En meestal kan men dan uit den aard van het spelletje de vrees voor critiek begrijpen! Zoo haalde in een van de eerste behandelingsuren de 41/2-jarige Nellie het moederpopje van de poppenfamilie, dat ze in den stal naast het poppenhuis had opgesloten, met zenuwachtige, vlugge bewegingen en verlegen blozend weer gauw te voorschijn, toen ze zag, dat ik op haar lette. Na de geruststelling, dat ze mocht spelen wat ze wilde en dat ik nergens boos om zou worden, herstelde ze, eerst aarzelend, dan met steeds zekerder bewegingen, de oude situatie. De rol van huismoeder werd daarop toebedeeld aan een klein popje, dat Nellie werd genoemd! De nadere bespreking van dit spel zal in het vijfde hoofdstuk geschieden. Thans zij slechts opgemerkt, dat het optreden van den psychotherapeut van groote invloed is op de wijze, waarop het kind speelt en dat het aangehaalde voorbeeld deze beteekenis scherp doet uitkomen. Bij minder tactvol optreden zou het kind zijn afgeschrokken. Het zou haar spel niet hebben uitgespeeld dan wel er een andere, indifferente wending aan hebben gegeven. uQjon Dat behalve een z.g. gesloten karakter ook milieu,nvloeden de oorzaak kunnen zijn van het verschijnsel spelremming, be hoeft nauwelijks nader te worden gestaafd. Wij zien soms, da kinderen, die niet over speelgoed beschikken of geen speelkameraden hebben en daarom geheel op zichzelf z.|n a aewezen dan wel in hun bewegingsvri|heid zi|n beknot, hetzi| daar gebrek aan speelruimte, hetzij doordat ze thuis niet druk en bewegelijk mogen zijn en geen rommel mogen maken, ge durende de eerste observatie-uren in meerdere ol; minde re m in hun spel geremd zijn, zonder dat dit verschijnsel neurotische remming mag worden beschouwd. tjsch Spelremming mag dus niet zonder meer als een neur°f'sc verschijnsel worden opgevat. De karakterologisclhe van het kind, alsmede milieu-invloeden en incidentee Ie facto (b.v. onhandig optreden van den psychotherapeut) ^nen het ontstaan van dat verschijnsel eveneens aanleiding g en men zal bij de beoordeeling van de spelqualiteiten van een kind daarmee rekening dienen te houden. In.usschen .s dit vraagstuk van slechts geringe practische beteekenis omdat het bestaan van neurotische verschijnselen ook langs anderen weg ^"i^oalts onderzoek zelfs von domineerende ^:fh^-^narve-;rr; wenschen en belevingen op symbolische wijze in z,,n speu,K Kunnen wij in het spel ook de °"dere verta lingsp ychismen onderkennen, waarvan de droomarbeid z ch bedie ^ wanneer inderdaad het spel, a I:s m an ,11 ta He van het geestesleven, ap een hm is te I I p n met den droom, kunnen wij er dan op de telfde wiize als dat met den droom geschiedt, gebruik van maktn Tonftoegang te verschaffen tat het onbewustevan het kind? Is, anders gezegd, n O a r an a 10 9 van de droomanalyse, een spelanaiy mogelijk? Welke richtlijnen dienen voor deze spelanalyse te worden gevolgd? Melanie Klein heeft een speeltechniek aangegeven, die in beginsel op geen enkel punt afwijkt van de techniek van de orthodoxe psychoanalyse. Ze betoogt, dat de spelhandelingen van het kind uitingen zijn van zijn phantasieën en op volkomen gelijke wijze dienen te worden geduid als de vrije invallen van den volwassene. Het kind ageert, wat de volwassene uitspreekt. Het komt er op aan, na te gaan, hoe een kind zijn spel speelt, waarom hij van de eene spelhandeling op de andere overgaat en van welke stukken speelgoed hij zich bedient. Elk stuk speelgoed en elke spelhandeling kunnen verschillende beteekenissen in zich vereenigen en kunnen, al naar de analytische situatie, van beteekenis wisselen. Houdt men met dit alles rekening, zoo kunnen, evenals de vrije invallen naar aanleiding van een droomfragment tot het blootleggen van den latenten droominhoud leiden, de bijzonderheden van een spelhandeling, die overeenkomen met de vrije invallen, den latenten spelinhoud aan het licht brengen. De spelanalyse is, evenals de droomanalyse bij den volwassene, voor Melanie Klein echter slechts een middel tot de psychoanalytische behandeling van het jonge kind. Het beloop hiervan komt geheel overeen met dat van de orthodoxe psychoanalyse. Door consequente duiding van het spel, door het stapsgewijs afbreken van weerstanden, door het onverkort handhaven van de overdrachtssituatie, met volkomen uitsluiting van elke paedagogische beinvloeding, groepeeren zich ook bij het kind de verschijnselen en moeilijkheden om de analytische situatie en komt het telkens tot de reactiveering van vroeger beleefde of gephantaseerde situaties. Het kind krijgt gelegenheid deze situaties nogmaals in zijn spel te beleven en te verwerken. Men bereikt daarmee de diepstverdrongen belevingen en fixaties, die respectievelijk kunnen worden afgereageerd en opgeheven. Op deze wijze corrigeert Melanie Klein een bestaande foutieve ontwikkeling van het driftleven van het kind met neurotische verschijnselen. Naar aanleiding van bovenstaande uiteenzetting zien wij ons voor drie opgaven gesteld, namelijk: ten le. de door Melanie Klein voor haar speeltechniek gegeven regels te toetsen, y ten 2e. te onderzoeken of het jonge kind inderdaad ook tot de vorming van een z. g. overdrachtsneurose komt — hetgeen door Anna Freud ten stelligste wordt ontkend — en in het bevestigende geval ten 3e. na te gaan of en in hoeverre deze speeltechniek, aangewend als behandelingsmethode, psychotherapeutisch succes oplevert. Hierbij gaat het voornamelijk om de beantwoording van drie vragen, namelijk: a. of het, met het oog op practische bezwaren, voor het slagen der behandeling noodzakelijk is, het kind vrijwel dagelijks in spelanalyse te nemen, zooals Melanie Klein het doet. Er zij nu reeds op gewezen, dat wij vanwege practische moeilijkheden onze patiëntjes ten hoogste eens in de week en dan vaak met langdurige onderbrekingen konden observeeren. b. of de spelhandelingen kunnen worden geduid en of dit consequent en onverkort dient te geschieden. Melanie Klein gaat zóóver, dat zij vrijwel elk opzijschuiven, verplaatsen, opeenstapelen, omgooien van spelobjecten, steeds ziet in verband met de conflicten van het kind en hierop veelal diepgaande duidingen baseert. Het is natuurlijk mogelijk, dat dit bij een volledige, dagelijksche behandeling, onder invloed van de overdrachtssituatie, inderdaad verantwoord is en dat men aldus in staat is om, de opeenvolging der spelhandelingen duidende, tot den latenten spelinhoud door te dringen en deze aan het kind bewust te maken. Toch dringt zich steeds de vraag op, of niet vele dezer spelhandelingen eenvoudig moeten worden beschouwd als experimenten of imitaties van bij kameraadjes waargenomen spelletjes. Ook is het zeer twijfelachtig, of kinderen van 2—4 jaar de gecompliceerde duidingen, waarvan Melanie Klein gewaagt, kunnen begrijpen, al moet worden erkend, dat uit de door haar gegeven voorbeelden blijkt, dat zij zich op meesterlijke wijze van de taal, passend bij het ontwikkelingspeil van het kind, weet te bedienen. Immers duidingen zijn veelal causale verklaringen („je speelt dit, omdat " enz.). Ook tijdsbepalingen (toen, nu, gisteren, vroeger) en plaatsbepalingen (naast, voor, achter, in, uit, bij) komen er noodzakelijkerwijs telkens bij te pas. Uit de onderzoekingen van Piaget1) over de ontwikkeling van taal en denken bij kleine kinderen blijkt, dat zelfs een kind van 5 a 6 jaar nog niet in staat is, om een gesproken causale verklaring te begrijpen, laat staan dus een kind van 2 a 3 jaar. Ook bleek het Piaget na een uitgebreid onderzoek, dat kinderen, wanneer zij een gegeven verklaring niet begrepen, het onbegrepene erbij phantaseerden, waardoor, indien men hen de gegeven verklaring liet reproduceeren, van den oorspronkelijken uitleg slechts een bedroevende, onbegrijpelijke mengeling van juist- en onjuistheden overbleef. Ook de verschillende tijds- en plaatsbepalingen worden pas tegen het 5de jaar goed begrepen. Dientengevolge moet het onmogelijk zijn een 2 a 3-jarig kind een eenigszins gecompliceerde, gesproken verklaring van de onbewuste beteekenis van zijn spelhandelingen te doen begrijpen. De taalontwikkeling begint immers eerst op dezen leeftijd. Wanneer men dan ook leest, dat Melanie Klein b.v. aan een kind van 21/* jaar uitlegt, dat het niet bang is voor zijn echte moeder, maar voor een veel strenger geintrojiceerd moederbeeld en nog meer van dergelijke ingewikkelde duidingen geeft, dan vraagt men zich af, of dit 2y2-jarig kindje daar ook maar iets van begrepen kan hebben, al zal het ongetwijfeld doen, alsof dit wel het geval is, iets wat Piaget ook regelmatig heeft kunnen constateeren. Of het feit, dat de resultaten van de dikwijls jarenlang durende analyses van Melanie Klein goed zijn, uitsluitend aan haar duidingen moet worden toegeschreven, is dan ook J) J. Piaget: Le langage et la pensée chez l'enfant. Delachaux et Niestlé, Parijs, 1923. wmmmmmm zeer de vraag. Immers het bijna dagelijksche, vertrouwelijke contact gedurende 1 a 2 jaar met een vrouw, die voor het kind niet alleen een autoriteit, maar die, doordat zij het kind op geenerlei wijze in zijn spelhandelingen en uitingen beperkt, ongetwijfeld ook een dierbare, vertrouwde beschermster is, moet op zich zelf reeds een heilzamen invloed hebben. Door haar vriendelijke houding, ook tegenover onhebbelijk of agressief gedrag van het kind, worden schuldgevoelens en angsten verminderd. Ook is zij voor het kind een dankbaar identificatieobject, zoodat ook langs dezen weg beinvloeding plaats vindt. Bovendien dringt zich de vraag op, of het geheel onbelemmerde, onbecritiseerde vrije spel als zoodanig niet reeds verlichtend werkt, omdat het de mogelijkheid biedt, de affecten te assimileeren. Dit alles neemt echter niet weg, dat het duiden van groot belang is en bij de behandeling van het kleine kind niet gemist kan worden. O. i. zouden echter de waarde en de invloed van duidingen aan kleine kinderen veel grooter zijn, wanneer het mogelijk was, het kind de beteekenis van een bepaald, door hemzelf in verhulden vorm gespeeld spel, bewust te maken, niet door middel van woorden, doch met behulp van spelhandelingen. De inhoud van de anders mondeling gegeven duiding zou in dit geval dus „geacteerd" moeten worden, eventueel toegelicht door enkele woorden. De handeling zou echter hoofdzaak moeten zijn. Op deze wijze ziet het kind zijn onbewuste conflicten zich onder zijn oogen afspelen. Zoo zou op verkeerd, gebrekkig of in het geheel niet begrijpen van een duiding o.i. veel minder kans bestaan. Toen ons meer en meer bleek, dat elke, eenigszins gecompliceerde mondelinge duiding, althans voor 2 a 3-jarigen, volkomen onbegrijpelijk was, — ook al pasten wij ons zooveel mogelijk bij de taalontwikkeling van het kind aan — vatten wij het plan op,tot gespeelde duidingen over te gaan. Daar wij de laatste maanden echter geen 2 a 3-jarige patiëntjes méér in behandeling kregen, hadden wij hiertoe slechts éénmaal gelegenheid en wel bij Jopie [geval 2), die echter wegens ziekte van haar moeder kort nadien niet meer ter behandeling komen kon. ' Om deze reden hebben wij nog geen oordeel over de practische uitvoer- SmtHMH baarheid en het effect der gespeelde duidingen. Eerst nadere onderzoekingen zullen hierover uitsluitsel kunnen geven. Pogingen in die richting worden dan ook voortgezet. c. of de overdrachtssituatie, deze zij positief dan wel negatief, ten volle dient ie worden gehandhaafd, met uitsluiting van elke paedagogische beinvloeding. Zooals men zich zal herinneren, acht Anna Freud1) het bij de psychoanalytische behandeling van kinderen noodzakelijk, van paedagogische beinvloeding (verbieden, gebieden, goed- en afkeuren) gebruik te maken. Zij is hiertoe gekomen op grond van de overweging, dat zelfs bij kinderen in de latente phase — te minder dus bij jongere kinderen — het Ideale-lk nog niet volledig is gevormd. Daarom is het noodzakelijk, het Ideale-lk van het kind te sterken. Ze doet dit, door de rol van het Ideale-lk in de behandeling over te nemen en door een paedagogische houding in alles een gebiedende en verbiedende instantie te zijn. Van deze houding hebben wij van meet af aan afgezien, op grond van de overtuiging, dat daardoor het kind in zijn spelvrijheid zal worden geremd en juist belangrijk materiaal verloren zal gaan. Ten slotte rijst voor ons de vraag, in welke phase van de ontwikkeling van het erotische driftleven het Oedipus-complex valt en, d a g^m ee samenhangend, wanneer het la e a I e -1 k zich vormt, een vraag van zoowel theoretisch- als van practisch-wetenschappelijke beteekenis. Volgens Freud ontwikkelt zich het Ideale-lk als reactie op het Oedipuscomplex, dat in de phallische phase, tusschen het derde en vijfde levensjaar zijn hoogtepunt bereikt. „Die Errichtung des Ueber-lchs löst den Oedipus-komplex ab, dieser ,zerschellt, das Ueber-lch ist sein Erbe", zegt Freud2). En verder: „Es (het Ideale-lk) ist in Wirklichkeit der Niederschlag der ersten !] Anna Freud: Einführung in die Technik der Kinderanalyse, Int. PsA. Ver!., 1929. 2) S. Freud: Der Untergang des Oedipuskomplexes. Ges. Schr., Bd. V, blz. 427. Objektbesetzungen des Es, der Erbe des Oedipus-komplexes nach dessen Auflassung"1). Melanie Klein is van een andere zienswijze en meent, dat Oedipus-strevingen zich inzetten met de oraal-sadistische phase en dat tegelijkertijd ook de vorming van het Ideale-lk begint. Ze zegt letterlijk: „Die in der oral-sadistischen Phase introjizierten Objekte — die ersten Objektbesetzungen und Identifizierungen — bilden demnach schon das beginnende Ueber-lch" 2). En verder: „ das die Frühstadien des Oedipuskonfliktes und der Ueber-lchB i I d u n g in die Entwicklungsperiode {allen, die etwa zwischen dem ersten halben Lebensjahre und dem dritten Lebensjahre liegt"3) 4). Wij hebben in het voorafgaande een reeks vragen geformuleerd, waarop wij met behulp van ons onderzoek antwoord zullen trachten te geven. Hoe dit onderzoek is ingericht, zal in het volgende hoofdstuk worden besproken. S. Freud: Die Frage der Laienanalyse. Ges. Schr., Bd. XI, blz. 352. 2| Melanie Klein: Die Frühstadien des Oedipuskonfliktes. Int. Ztschr. f. PsA., Bd. XIV, 1928, blz. 146. 3) Melanie Klein: Die Psychoanalyse des Kindes. Int. PsA. VerVerlag, Wien, 1932, blz. 133. 4) Zie verder over de vorming van het Ideale-lk: E. A. D. E. Carp: De psychopathieën, Hfdst. II. Scheltema en Holkema, Amsterdam, 1934. HOOFDSTUK IV. INRICHTING VAN HET ONDERZOEK. De kinderen, die wij in onderzoek hebben genomen, zijn gerecruteerd uit de patiënten van de Psychiatrische Kinderpolikliniek van de Rijksuniversiteit te Leiden. Deze polikliniek is bestemd voor kinderen tot den leeftijd van 15 jaar en wordt jaarlijks door gemiddeld 100 nieuwe patiënten bezocht. Zwakzinnigheid, epileptische openbaringen en neurotische verschijnselen zijn de meest voorkomende afwijkingen. Bij uitzondering worden gevallen geconstateerd van psychopathiseering der persoonlijkheidsstructuur na encephalitis. Het aantal kinderen met uitsluitend neurotische verschijnselen bedraagt ongeveer 30% van het totale bezoek. Het zijn alleen deze kinderen, die voor ons onderzoek in aanmerking komen. Ten einde de uitkomsten van ons onderzoek zuiver te kunnen beoordeelen, dienen zwakzinnigheid, ook in lichten graad, epilepsie en elke andere somatogene afwijking vooraf te zijn uitgesloten. Daartoe worden de kinderen, voor ze in behandeling worden genomen, in aansluiting aan een uitgebreide anamnese, die gegevens verschaft over eerste ontwikkeling, driftleven, gedrag ten opzichte van ouders, broers en zusters, huiselijke en maatschappelijke omstandigheden, gedrag en vorderingen op school, liefhebberijen enz., volledig intern en neurologisch onderzocht. Wanneer er een indicatie toe bestaat, worden ze ook op hun intelligentie getest. Eerst na dit voorbereidend onderzoek, dat er dus toe dient het bestaan van zwakzinnigheid en somatogene afwijkingen uit te sluiten, komen de kinderen in behandeling. Daartoe worden ze iedere week terugbesteld om gedurende één uur te komen spelen. Een grooter aantal behandelingsuren is helaas vanwege practische bezwaren niet mogelijk gebleken. De dagelijks terugkeerende transportkosten kunnen door de weinig-kapitaalkrachtige^uders niet worden betaald. Een ander bezwaar is, dat er niet altijd een persoon beschikbaar is, om het kind naar de polikliniek te geleiden. Bovendien bestaan er ook van onzen kant moeilijkheden. Waar er practisch maar één persoon beschikbaar is voor de kinderen met neurotische stoornissen, beteekent een dagelijks terugbestellen, dat slechts een heel klein deel der bedoelde patiëntjes behandeld zou kunnen worden, terwijl de rest, het overgroote deel, geen of onvoldoende behandeling zou krijgen. Om deze redenen is van een kinderanalyse in den zin van Melanie Klein, die haar patiëntjes dagelijks behandelt, geen sprake. Bovendien heeft de practijk uitgewezen, dat de kinderen om verschillende redenen vaak veel langer dan een week wegblijven. De speelkamer, waarvan wij voor ons onderzoek gebruik hebben gemaakt, is ruim en geeft voldoende bewegingsvrijheid. Ze is voorzien van veel en velerlei spelmateriaal, zooals poppetjes, meubeltjes, poppenhuis, dieren, beestenstal, wagens, plastiline (klei), verf, blokken, knikkers, lapjes, potlooden, papier, een schoolbord, gekleurd krijt, lucifers, bootjes, bakjes, doosjes, enz. Verder is een groote waschbak met kranen aanwezig. Ook gezelschapsspelletjes en legkaarten zijn beschikbaar. In deze kamer mag het kind zijn gang gaan. Hem wordt gezegd, dat hij overal mee mag spelen en dat hij precies mag doen, waar hij zin in heeft. Wanneer wij, na eenigen tijd het spel van het kind geobserveerd te hebben, omtrent de beteekenis van een bepaalde spelhandeling zekerheid hebben verkregen, wordt tot duiden overgegaan. Aan het begin van elk behandelingsuur worden, in afwijking van wat Melanie Klein doet, van den begeleidenden persoon, veelal de moeder, inlichtingen ingewonnen over toestand en gedrag van het kind sedert het laatstverloopen behandelingsuur. Indien noodig wordt aan de ouders advies gegeven omtrent opvoedingsmoeilijkheden. Gemaakte opvoedingsfouten worden onder het oog gebracht en zoo mogelijk gecorrigeerd, door de ouders te bewegen, hun houding ten opzichte van het kind te veranderen. Dit alles in tegenstelling met de opvatting van Melanie Klein, die van meening is, dat alle overleg met de ouders vruchteloos is, omdat deze toch in hun foutieve houding blijven volharden. Onze ervaring strookt niet geheel met die van M e I a n i e K I e i n. In vele gevallen toonen de ouders zich niet alleen in woorden, maar ook metterdaad bereid hun foutieve instelling te corrigeeren. Het is bewonderingswaardig, hoe deze veelal eenvoudige, in zorgelijke omstandigheden levende vaders en moeders hun prikkelbaarheid of driftbuien weten te onderdrukken, zoodanig, dat het kind b.v. de opmerking maakt: „Het is nou veel prettiger thuis". Hiertegenover staan gevallen, waarop Melanie KI e i n's pessimistische zienswijze in alle opzichten van toepassing is. Via de ouders valt dan niets te bereiken. Opmerkelijk is het, dat dit dikwijls ouders zijn met slechte huwelijksverhoudingen. In deze gevallen moeten wij ons uitsluitend er toe bepalen, het kind te wapenen tegen de ongunstige huiselijke omstandigheden. Daar het therapeutisch resultaat steeds hoofdzaak dient te zijn, achten wij een paedagogische beinvloeding der ouders volkomen verantwoord. HOOFDSTUK V. HET ONDERZOEK. Beschrijving en bespreking van de spelanalyse en haar therapeutische resultaten. Het spreekt, gegeven het patiëntenaantal van de kinderpolikliniek, van zelf, dat meer patiënten in spelanalyse zijn genomen dan die hieronder een bespreking zullen vinden. Wij hebben ter nadere beschrijving een zevental gevallen uitgekozen. Het betreft patiënten, die een betrekkelijk groot aantal behandelingsuren achter den rug hebben of illustratief spel hebben vertoond. Na vermelding van de ziektegeschiedenis zal het spel worden beschreven en vervolgens besproken. Ook aan de therapeutische resultaten zal aandacht worden geschonken, terwijl zoo mogelijk ook op de psychogenese van de neurotische verschijnselen zal worden ingegaan. GEVAL I. Rietje hadden wij slechts enkele malen in behandeling. Veel gegevens over het spel van dit meisje konden wij dus niet verzamelen. Uit hetgeen zij echter in die weinige uren speelde, blijken de verschillende determinanten van het spel zóó duidelijk, terwijl de ziektegeschiedenis van dit kindje zulke belangwekkende gezichtspunten oplevert, dat het ons niet ondienstig voorkomt het geval te bespreken. R i e t j e is een klein, blond meisje met pientere, felle, donkere oogjes, die onder peinzend samengetrokken wenkbrauwen de omgeving wantrouwend opnemen. Zij is 2 jaar en 3 maanden oud. Haar moeder, een jonge arbeidersvrouw, vertelt, dat het kind „bij buien", waarmee zij bedoelt periodiek, de volgende aanvallen heeft: midden op den dag, terwijl zij b.v. zit te spelen, vliegt ze plotseling jammerend overeind, stampt op den grond, rent wanhopig door de kamers of om het huis, trekt zich de haren uit, bijt zichzelf, bonkt met haar hoofdje tegen de meubels of tegen den vloer, zoodat builen ontstaan, verscheurt haar kleertjes en maakt bij dit alles den indruk van aan een radelooze wanhoop ten prooi te zijn. Zij heeft deze „opvliegingen", zooals de moeder het noemt, meermalen per dag, gedurende eenige dagen. Op zulk een periode, waarin zij weigert te eten, huilerig, hangerig en lusteloos is, volgt een periode van uitgelaten vroolijkheid, waarin zij prikkelbaar en volkomen onhandelbaar is en uiterst agressief optreedt tegen haar moeder, die zij dan bijt, trapt, slaat en treitert door ongezeggelijkheid, kapotgooien van keukengerei e. d. (soms is zij agressief tegen haar broertje, echter nooit tegen haar vader). Zij heeft in deze perioden van uitgelaten vroolijkheid een opvallend grooten eetlust, smeert zich in met ontlasting en steekt deze zelfs in haar mond. Haar instelling is altijd ambivalent; buiten deze agressies en wandaden kan zij buitengewoon lief en „welopgevoed" zijn. Het eene oogenblik vindt zij b.v. ontlasting ontzettend vies („Mamma, Jantje — d.w.z. haar broertje — stinke zóó, potje leeg maké"), even later op den dag smeert zij zich met ontlasting in. Als Jantje huilt, zal zij hem den eenen keer medelijdend troosten, een ander maal bijt ze hem nog eens extra in zijn handje. Verder heeft zij 's nachts meermalen aanvallen van pavor nocturnus: uit haar slaap springt zij ineens rechtop, gaat weer zitten, gilt ontzettend met een van angst vertrokken gezichtje, krijgt een schok door haar geheele lichaam, miskent de omgeving en blijft gillen tot zij opgenomen en kalmeerend toegesproken is. Dan komt zij pas tot bedaren. Uit haar eerste ontwikkeling noteeren wij de volgende bijzonderheden: Ze heeft 3 maanden borstvoeding gehad, was buitengewoon gulzig en huilde erg, wanneer zij niet gauw genoeg of niet voldoende de borst kreeg. Toen zij met 3 maanden gespeend werd, heeft zij hier volgens de moeder niet met protesten op gereageerd en nam even graag de flesch. Toen ze vier maanden oud was, toonde ze haar willetje door hardnekkig te weigeren om te drinken. Pas na een klapje op haar broek dronk ze. Omstreeks terzelfdertijd viel het de moeder op, dat ze het heerlijk vond gewasschen te worden; aangekleed worden wilde zij echter niet; ze kneep, om dit te verhinderen, haar armpjes tegen haar lijfje aan en was op geenerlei wijze tot toegeven te bewegen. Met 9 maanden liep ze als een „kievit". Toen ze ongeveer 1 jaar was, vlak na (!) de geboorte van haar broertje Jan (meer broertjes of zusjes heeft zij niet), smeet zij in hevige woede allerlei keukengerei kapot en scheurde, voor zoover zij er de kracht toe had, al haar kleertjes aan flarden. Op het broertje was zij zeer jaloersch en de moeder vertelt, dat Rietje meermalen trachtte het dood te slaan of van de tafel of van het bed af te gooien. Kort na de geboorte van Jantje kreeg ze kinkhoest en is ze daarvoor eenigen tijd buitenshuis verpleegd. Toen zij weer thuis kwam, was zij onhandelbaar. Eenigen tijd daarna, toen ze ongeveer l1/^ jaar was, kreeg ze voor het eerst de bovenbeschreven „opvliegingen" en nachtelijke angstaanvallen, die zij dus gedurende 9 maanden heeft. Hoewel zij reeds eenige weken geheel zindelijk geweest was, is zij nu weer onzindelijk in alle opzichten. Het kind blijkt lichamelijk gezond en is intellectueel zoowel als motorisch zeer goed ontwikkeld. Uit de inlichtingen blijkt, dat zij in haar eerste levensjaar erg verwend werd, aangezien haar moeder er niet tegen kon, als zij huilde. Ze kreeg dan ook bijna altijd haar zin, maar als toegeven onmogelijk was, klappen. Ging zij daardoor echter weer huilen, dan werd zij toch weer getroost. De opvoeding, die ze tot aan de geboorte van Jantje genoot, was dus slap en inconsequent, maar voor Rietje zelf, afgezien van enkele klappen, zeer aangenaam. De vader bemoeide zich, toen ze klein was, weinig met haar. Hij is een rustige, soms wat driftige man. Bij huisbezoek blijkt, dat het kind materieel goed verzorgd is. Het is een klein, verveloos, maar zindelijk huisje aan een landweg, met een ruim erf, waarop een groote zandbak. Het erf is omgeven door een stevig, ijzeren hek van ruim een meter hoogte, hetgeen hier vermeld wordt, omdat de moeder vertelt, hoe Rietje hier op 1 y2-jarigen leeftijd telkens als een kat tegenop klom en er zich overheen liet vallen. Hoewel zij daarbij veelal vrij onzacht scheen neer te komen, sprong zij altijd meteen weer op, om het kunstje te herhalen. Kleinzeerig was zij dan ook heelemaal niet. Tegenwoordig iets meer, zoodat de klimpartijen thans tot hel verleden behooren. Het huisje is eenvoudig, met stevige meubels en op kinderen berekend, ingericht. De ouders en de beide kinderen slapen op den zolder, allen in één kleine kamer, hoewel het er naast gelegen vlierinkje een goede slaapgelegenheid voor de kleintjes zou kunnen bieden. lste behandelingsuur. Spel: De kleine peuter staat, wantrouwend rondkijkend, dicht tegen moeder's schoot aangeleund in de speelkamer. Zonder moeder wilde zij niet binnenkomen en zelfs mèt de moeder laat zij zich door het speelgoed niet overhalen ook maar een stap van haar veilige plaats weg te doen. Er wordt daarom een groote verscheidenheid speelgoed vlak voor haar op den grond gezet en afgewacht. Ze bekijkt al het speelgoed belangstellend, maar het duurt toch nog tien minuten, voor de verleiding er mee te gaan spelen haar te groot wordt. Dan echter grijpt zij plotseling een groote roode auto, laat hem aan moeder zien en zegt: „Kij(k) mamma!" Even later, nog met de auto in haar handje, pakt ze uit de speelgoeduitstalling een mannetje en zegt: „Kij(k) mamma, pappal" Deze beide dingen houdt ze verder onafgebroken in haar hand of zet ze vlak naast zich neer, als zij haar handen noodig heeft. Van dat moment af is zij niet bang meer, durft van moeder weg en begint al het overige speelgoed weg te slingeren of weg te trappen. Dan ziet zij een klokje en zegt: „Vijf uur!" Bij navraag aan de moeder, of er soms om vijf uur iets bijzonders gebeurt, blijkt, dat haar vader eiken morgen om vijf uur opstaat. „Dat is het eenigste uur dat ze kent", zegt haar moeder. Tenslotte strooit Rietje nog een paar handen vol knikkers door de kamer. Naar aanleiding van het kiezen van auto en pappa-pop uit de groote verscheidenheid speelgoed, informèerden wij naar het beroep van den vader. Hij bleek vrachtauto-chauffeur te zijn. 's Morgens om vijf uur gaat hij er met de auto op uit. Uit de drie eenigste positieve spelhandelingen van het kind in dit uur blijkt al dadelijk, hoezeer haar belangstelling naar haar vader uitgaat. 2de behandelingsuur. Verloop: Toestand onveranderd. Spel: Ze wil weer niet alleen naar binnen, is nog zeer wantrouwend, maar grijpt nu toch direct na binnenkomst de auto en het vader-popje. Begint daarna alles te vernielen en weg te slingeren, wat onder haar bereik valt; gooit de blokken in het rond, trekt een paar stoeltjes uit elkaar en gaat zoo met hardnekkig doorzettingsvermogen verder, wordt woedend als zij de rubber beesten niet stuk kan krijgen en smijt ze ten slotte in alle richtingen weg. Alles wat op het speeltafeltje staat, maait zij eraf. Deze heele vernietigingscampagne voert zij met een woedend gezichtje en samengetrokken wenkbrauwen uit. Het pappa-popje en de auto spaart zij echter. Als haar bij wijze van proef een mamma-popje wordt voorgelegd („Dat is mamma"), doet zij wel geen poging het te vernielen, maar gooit het popje weg. Een Jantje-popje trekt zij echter vol woede uit elkaar en merkwaardig genoeg ook een Rietje-pop. Dan houd zij zich ongeveer tien minuten lang bezig met het volgende spelletje: Zij laat de roode auto en een ander, kleiner autotje nu eens met de onderkanten, dan weer met de neuzen tegen elkaar stooten. Even later laat zij de roode auto, steeds heen en weer rijdend op de zitting van een stoeltje, rhythmisch tegen de leuning aan botsen. Daarna bewondert zij de pappa-koe, maar de mamma-koe en het kalfje slingert zij weg. Ook in dit uur dus weer verregaande agressiviteit tegen alles en iedereen, ook tegen zichzelf, terwijl de vader en de attributen van den vader zorgvuldig gespaard worden. Dat zij het Rietje-popje ook vernielde, houdt, zooals wij later zullen aantoonen, onmiddellijk verband met haar conflicten. Uit het laten botsen van de roode auto tegen het autotje en de stoelleuning vermoedden wij verband met eventueele coitusobservaties, hoewel wij natuurlijk nog niet tot duiden overgingen. In het volgende uur zou dit vermoeden op zeer onverwachte wijze bevestigd worden. 3de behandelingsuur. Verloop: Toestand onveranderd. Spel: Ze rijdt eerst eenigen tijd met de roode auto rond. Als zij de plastiline (klei) ontdekt, is zij verrukt hierover, draait er kleine balletjes van, plukt er stukjes af, steekt ze in haar mond en wil het pas weer uitspugen als zij er de onverwerkbaarheid van ondervonden heeft. Zij is eenigen tijd geboeid hiermee bezig. Intusschen informeer ik, naar aanleiding van het spel in het vorige uur, of Rietje 's nachts soms iets van de intimiteiten der ouders gemerkt kan hebben. De moeder ontkent dit vol verontwaardiging: „O, nee, dan slaapt ze altijd!" „Weet U wel zeker, dan zij dan slaapt? Zegt ze nooit eens iets ". Ik was nog niet uitgesproken of Rietje, van wie nu pas blijkt, dat zij het gesprek met ingespannen aandacht gevolgd heeft, laat ineens haar klei in den steek, pakt vliegensvlug de roode auto en een ander autotje, laat ze, net als den vorigen keer, met de onderkanten tegen elkaar botsen en roept woedend, met een gezichtje van: öf ik het weet! „(V)e(r)domme, mag nie pappa!" De reactie van de moeder is merkwaardig. Haar verontwaardiging slaat om in een soort van beschaamde verslagenheid: „Het is zoo", zegt zij, „dikwijls roept ze dat, zoodra mijn man toenadering zoekt. Dan is ze woedend". Het was natuurlijk ontactvol, over deze aangelegenheid te beginnen in bijzijn van het kind. Het was echter vrijwel onmogelijk om met de moeder onder vier oogen te spreken, omdat het kind op elke poging haar even alleen te laten met hevigen angst reageerde. Bovendien had ik geen oogenblik verwacht, dat deze peuter, die nog maar zeer gebrekkig spreekt, dikwijls een eenvoudige opmerking niet bleek te begrijpen en oogenschijnlijk zeer verdiept was in haar klei, naar ons gesprek zou luisteren en dit zou kunnen begrijpen. Overigens heeft zij uit het gesprek niets nieuws gehoord, hetgeen niet alleen blijkt uit haar verontwaardigd protest bij de door de moeder verkondigde onwaarheid, maar ook uit het feit, dat zij reeds in het vorige uur geheel spontaan dezelfde spelhandeling minutenlang uitvoerde. Dit alles demonstreert wel, hoezeer haar phantasie vervuld was van datgene, wat zij 's nachts vanuit haar bedje heeft kunnen waarnemen. Duiden was nu natuurlijk overbodig geworden. Dat, in tegenstelling tot de in het 2de hoofdstuk besproken opvatting van Pfeifer, ook bij een zeer jong kind reeds ver- hulde spelen kunnen voorkomen, blijkt uit deze spelhandelingen. In plaats van het pappa-popje en mamma-popje laat zij autotjes tegen elkaar botsen. De roode auto beteekent dus niet alleen attribuut van den vader, maar ook de vader zelf, een duidelijk voorbeeld van de rol, die verdichting en symboliek bij de verhulling van den latenten spelinhoud hebben. Het andere, kleinere autotje vervult de rol van de moeder. Ter verkrijging van eenige nadere gegevens, vooral over Rietje's verhouding ten opzichte van haar vader, werd een tweede huisbezoek gedaan gedurende het middagslaapje van het kind. Het blijkt, dat het kind altijd lief en aanhalig is tegen haar vader. Alleen wanneer deze zich met Jantje bemoeit of met zijn vrouw stoeit, wordt ze woedend, roept: „(Ver)dómme, mag niet pappa!" (dus net als 's nachts), treitert hem daarna (z'n koffie omgooien, broertje aan het huilen maken, enz.) en is uren lang volkomen onhandelbaar. Gedurende zijn afwezigheid is zij soms uiterst onaardig en agressief tegen haar moeder. Zoodra zij de auto hoort aankomen, rent ze haar vader tegemoet en ontvangt hem met de woorden: „Pappa, Rietje lékke mamma 'eplaag(d)!" Of zij zoo handelt om hem te plagen dan wel om zijn genegenheid te winnen, was niet uit te maken. Zij is echter tevens zeer gehecht aan haar moeder en doodsbang, haar te verliezen. Laat deze haar soms eenigen tijd alleen, dan gooit zij, wanneer huilen niets uitwerkt, in koppige woede b.v. een vaas door het raam. Volgens haar moeder kiest zij op zulke momenten bij voorkeur vazen of kommen en wanneer men bedenkt, dat juist die voorwerpen symbolen voor „de vrouw" kunnen zijn, is het niet onwaarschijnlijk, dat men, gezien haar ambivalente instelling, hierin een wraakzuchtige, magische handeling dient te zien: „Nou wil ik je niet eens meer bij me hebben, nou stuur ik je zelf weg". Opvallend is, dat zij dikwijls uren later, b.v. als zij naar bed wordt gebracht, ineens met een van angst vertrokken gezichtje haar armpjes om moeder's hals slaat en smeekt: „Mamma niete weggaan, Rietje niete vaasies gooi, lief zijn". En dit, terwijl zij voor haar vernielzucht in het geheel geen straf of booze woorden heeft gehad. „Dan kan ik wel aan één stuk boos zijn" zegt haar moeder. Het kind verkeert dus blijkbaar in grooten angst, dat haar magische handeling inderdaad in vervulling zal gaan, waardoor zij zonder de verzorging van haar moeder hulpeloos alleen zou moeten blijven. Vandaar deze poging tot verzoening. Ten slotte blijkt, dat het kind zeer frequent masturbeert, vóór het slapen gaan, op het potje, onder het spelen, zoowel binnen- als buitenshuis. Uit het feit, dat al deze gegevens naar aanleiding van R i e t j e's spelletjes verkregen werden, blijkt wel duidelijk het nut van observatie van het spel. Langs dezen weg had, ook zonder R i e t j e's correctie tijdens het gesprek, de onjuistheid van de inlichting der moeder kunnen blijken. Ook vestigde haar spel onze aandacht op haar gevoelsverhouding ten opzichte van haar vader, op haar doodswenschen tegen haar broertje (het uiteen gerukte Janpopje), terwijl uit het weggooien van het moederpopje, zonder het uiteen te rukken, haar ambivalente gevoelens ten opzichte van haar moeder blijken. Eenerzijds is zij agressief tegen haar moeder, anderzijds is zij door de verzorging en vertroeteling, die zij van haar moeder ondervond en nog steeds ondervindt, zeer aan haar gehecht. Dat het dooden van het Rietjepopje, dus van zichzelf, in rechtstreeksch verband staat met haar symptomen, zullen wij later nader uiteenzetten. Het spel met de klei (rolletjes maken en in den mond steken) hangt samen met haar belangstelling voor ontlasting. 4de en 5de behandelingsuur. In deze uren werd geprobeerd, het kind tot spelen te bewegen, terwijl de moeder in de gang wachtte, om aldus tot een geregelde behandeling over te kunnen gaan. Want zoolang de moeder erbij bleef, praatte Rietje uitsluitend tegen haar en nam zij van mij niet de minste notitie. Van overdracht kon zoo geen sprake zijn. Het is inderdaad gelukt haar zonder moeder in de speelkamer te krijgen. Het kind was toen echter buitengewoon bevreesd, dat haar moeder intusschen stilletjes weg zou gaan. Ze huilde erbarmelijk en riep steeds: „Mamma niete weg, Rietje lief zijn". Zij weigerde langen tijd speelgoed aan te raken, totdat ze tenslotte woedend werd en onder het roepen van: ,,'edomme, 'edomme, 'edomme!" alles wat zij bereiken kon, naar mij toeslingerde. Dit met een ernstige uit- drukking op haar boos gezichtje, alsof het een taak was, die zij te volbrengen had. Toen ik dit later aan de moeder vertelde, zei deze: „Zoo doet ze nou zoo vaak tegen mij!" In elk geval was deze bekogeling een eerste teeken van contact, zij het een negatief. Zij nam nu tenminste notitie van mij, hetgeen noodig is om in therapeutisch opzicht iets te kunnen bereiken. Pogingen om den angst te verminderen, met behulp van het middel, dat Melanie Klein aangeeft, n.l. het kind te duiden, waarom het verwachtte dat moeder weg zou gaan, mislukten, omdat Rietje niet begreep wat ik bedoelde. Daar ik toen nog niet op het idee gekomen was, het met gespeelde duidingen te probeeren, zag ik geen kans haar angst te verminderen. Hoe weinig zij op haar moeder vertrouwde, blijkt uit het volgende: Vóór zij naar binnen ging, had zij haar moeder op de bank in de gang zien zitten,- haar moeder's jas en hoed hadden wij mee naar binnen genomen, uit ervaring wetend, dat dit soms zeer. geruststellend werkt. Toen zij echter door het raam keek en uit een tegenover de speelkamer liggend gebouw een vrouw, met jas en hoed op, weg zag gaan, geraakte zij in doodsangst, gilde: „Mamma weg! Mamma weg!" en kalmeerde pas, toen zij haar moeder in de gang zag zitten. Wellicht zou het na eenige keeren volhouden gelukt zijn, dezen angst toch te overwinnen; de moeder had echter (overigens zeer begrijpelijk) te veel medelijden met haar om door te zetten, zei bovendien, het nut van „al dat gespeel" niet in te zien, dacht, dat drankjes beter zouden helpen en bleef ten slotte weg. Opmerkelijk is, dat zij, voorgevend dat het te lastig was, zelfs de slaapplaats van het kind niet wenschte te veranderen, hoewel uit haar bovenvermelde bekentenis bleek, dat zij zeer goed wist, dat het kind in de kamer van de ouders meer gezien had, dan goed voor haar was. Het spreekt vanzelf, dat in therapeutisch opzicht in het geheel niets bereikt werd. Door de vrij uitvoerige anamnese en de betrekkelijke vruchtbaarheid der weinige speluren, is het echter toch mogelijk, eenig inzicht in oorzaak en beteekenis der neurotische verschijnselen van dit kind te verkrijgen. Het is al direct opvallend, hoezeer deze verschijnselen overeenkomst vertoonen met die van manisch-depressieve patiënten. Evenals melancholische patiënten maakt zij gedurende fiaar „opvliegingen" den indruk radeloos en wanhopig van verdriet te zijn, daarbij zelfs tot vergaande agressiviteit tegen zichzelf overgaande (zich bijten, haren uittrekken, kleeren verscheuren, met het hoofd bonken). Zelfs zou men geneigd zijn in het zich herhaaldelijk over het hooge hek laten vallen zelfmoordpogingen te zien. Wij weten, dat zij dit op den leeftijd van ongeveer 1 y2 jaar, dus in den tijd, dat zij haar aanvallen al had, geregeld deed. Dat dit in aansluiting aan haar zelfpijnigingen was, is — al heeft de moeder het niet vermeld — waarschijnlijk. Het hek is zoo hoog, dat zij zich bij het vallen ongetwijfeld flink pijn heeft moeten doen. Ook haar voedselweigering gedurende de perioden van depressie is volgens Karl Abraham1), die baanbrekende onderzoekingen wijdde aan de psychogenese der manisch-depressieve psychose, een typisch verschijnsel, dat vrijwel 'steeds bij volwassen patiënten is vast te stellen. Even regelmatig trof hij bij hen gedurende de manische perioden een opvallend grooten eetlust aan en ook dit verschijnsel kan men bij Rietje in de perioden, waarin zij uitgelaten vroolijk, druk en prikkelbaar is, steeds aantreffen. Wanneer wij verder nog vermelden, dat zij in haar „manische" perioden (hoe lang de verschillende perioden duurden, is ons helaas onbekend) uiterst agressief is tegen haar moeder (soms ook tegen haar broertje, maar nooit tegen haar vader) en haar bijt, dat zij vernielzuchtig is, zich met ontlasting insmeert, ja zelfs ertoe overgaat deze in haar mond te steken, is de overeenkomst met het beeld, dat volwassen manischdepressieve patiënten vertoonen, duidelijk. Volgens Abraham dient men de gedurende de depressie tegen het eigen Ik gerichte agressiviteit te beschouwen als een woeden van het IdealeIk tegen het geintrojecteerde en daardoor tot deel van de persoonlijkheid geworden, verloren liefdesobject, terwijl met de gedeprimeerde stemming het verdriet om dit verlies wordt uitgedrukt. Voor R i e t j e is dit verloren liefdesobject haar moeder. Welke redenen zij had om te meenen, dat zij de liefde van haar M K. Abraham: Entwicklungsgeschichte der Libido. Int. PsA. Verl. 1924. moeder verloren had, zullen wij later uiteenzetten. Dat zij op dit verlies niet alleen met verdriet, maar ook met wrok en haatgevoelens reageerde, blijkt uit de in haar manische perioden tegen haar reëele moeder en uit de in haar depressieve perioden tegen de geintrojecteerde moeder gerichte agressiviteit. In de manie is het Ik erin geslaagd, zich van het geintrojecteerde object te bevrijden. Bij ons patiëntje ziet men, hoe in die manische perioden haar agressiviteit zich dan ook rechtstreeks richt tegen degene, die zij trouweloosheid verwijt, namelijk tegen haar moeder. Volgens Abraham voltrekt zich voor de phantasie van den patiënt de periodieke bevrijding van het ge¬ introjecteerde object langs analen weg. Het ontlasting-eten, dat men dikwijls bij volwassen patiënten en ook bij Rietje aantreft, heeft volgens Abraham voor het onbewuste geestesleven de beteekenis van een „kannibalischen Impuls zum verzehren des getöteten Liebesobjektes" M. Deze, op een fixatie aan de oraal-sadistische phase berustende kannibalistische agressiviteit tegenover het trouwelooze liefdesobject werd door Rietje voor onze oogen gedemonstreerd: meermalen zagen wij, hoe Rietje zich, grommend als een wild dier, in haar moeder's dijen of armen vastbeet en niet tot loslaten te bewegen was. Abraham kon de bedoelde agressiviteit slechts bij diepgaande analyse in de droomen zijner volwassen patiënten aantreffen. Het ontstaan van de manisch-depressieve psychose is volgens Abraham aan de volgende voorwaarden gebonden: le. constitutioneele versterking van het orale driftleven, 2e. fixeering der libido aan de oraal-sadistische phase, 3e. de personen, aan wie de patiënt in zijn allereerste kinderjaren buitengewoon sterk gehecht was, moeten hem zware teleurstellingen hebben bereid, ten gevolge waarvan hij zich als klein kind wanhopig verlaten heeft gevoeld, 4e. deze teleurstellingen moeten hebben plaats gehad vóórdat het kind erin geslaagd was, zijn Oedipus-complex te ver- x) K. Abraham: Entwicklungsgeschichte der Libido. Int. PsA. Ver!. 1924, blz. 32. werken1). Deze voorwaarden vinden wij, meer of minder duidelijk, terug in de ontwikkeling van het driftleven van Rietje. De aanwezigheid van deze voorwaarden vormt een dispositie tot het verkrijgen van een manisch-depressieve psychose. De opvallende gulzigheid aan de borst, haar heftige protestreacties, wanneer zij niet dadelijk of onvoldoende de borst kreeg, het vroegtijdige spenen, de reactie hierop in den vorm van het weigeren van de flesch en haar bijterigheid wijzen o.i.' eenerzijds op een versterkt oraal driftleven, anderzijds op een fixatie aan de oraal-sadistische phase. Dat de eerste objectbezetting bij R i e t j e tot een desillusie heeft geleid, wordt door haar gedrag na de geboorte van haar broertje gedemonstreerd. De agressieve uitingen tegen de moeder en Jantje alsmede ten opzichte van vazen en keukengerei, dienen o. i. als een reactie op een ondervonden teleurstelling te worden beschouwd. Freud2) wijst in dit verband op een analoge reactie van den kleinen Goethe na de geboorte van zijn broertje. (Goethe, Dichtung und Wahrheit). Dat Rietje er nog niet in geslaagd is, haar Oedipale strevingen te overwinnen, blijkt duidelijk uit haar gedrag en spel. Gedurende de drie speluren concentreert zich vrijwel al haar belangstelling op haar vader en op datgene, wat met hem in verband staat. In het laten botsen der autotjes, vergezeld van de woorden: ,,'edomme, mag niet pappa" weerspiegelt zich haar wensch, vader voor zich alleen te willen hebben. Welk een kwelling het bijwonen van de intimiteiten der ouders voor het kind geweest moet zijn, kan men hieruit eenigszins begrijpen. Haar frequente masturbatorische handelingen evenals haar aanvallen van pavor nocturnus hangen waarschijnlijk samen met haar nachtelijke observaties. Wat haar spel betreft, kan het volgende worden opgemerkt: Haar spel blijkt reeds vóór het derde jaar een verhuld karakter Zie verder over de psychologie van de manisch-depressieve psychose: E. A. D. E. Carp: De psychopathieën. Scheltema en Holkema. A'dam, 1932, Hfdst. 6, blz. 417 e.v. 2) S. Freud: Eine Kindheitserinnerung aus „Dichtung und Wahrheit". Ges. Schr. Bd. X, blz. 357. te hebben aangenomen. Dit in tegenspraak met de opvattingen van Pfeifer1). Dat de roode auto in plaats van den vader treedt en de kleine auto in die van de moeder, zijn voorbeelden van symboolvorming, evenals het rhythmisch laten botsen van de autotjes tegen de stoelleuning en tegen elkaar. Van verdichting is sprake, waar de auto èn den vader èn diens attribuut beteekent. Dat het spel in dienst staat van wenschen, blijkt duidelijk uit het steeds bij zich houden van vaderpop en auto, uit het bewonderen van den „vader-koe", uit het wegslingeren van moeder-pop, „mamma-koe" en kindje-koe en uit het „dooden" van het Jantje-popje. Het dooden van de Rietje-pop is een tegen zich zelf gerichte agressie. Het dient op één lijn te worden gesteld met haar zelfpijnigingen gedurende de perioden van depressie en wijst op een zich vormende IdealeIk-functie. In haar weinig gevarieerd spel wordt steeds hetzelfde conflict uitgebeeld. Ten slotte zij er op gewezen, dat in het geval van Rietje Oedipale strevingen reeds lang vóór het derde levensjaar in volle sterkte vast te stellen zijn. GEVAL II. Jopie is 1 jaar en ruim 11 maanden oud. Ze bijt iedereen, die met haar omgaat en is druk en ongezeggelijk. In het tuintje is ze zoet, maar in huis en op straat is er niets met haar te beginnen. Ze is dwingerig, kan zich zelf niet bezighouden, loopt den heelen dag achter haar moeder aan, is driftig, huilt en bijt als zij haar zin niet krijgt en is vernielzuchtig. Eten doet ze uitstekend. De slaap is over het algemeen goed, afgezien van enkele pogingeiï om door middel van geschreeuw gedaan te krijgen, bij de ouders in bed te mogen slapen. Dit is haar vroeger wel eens toegestaan. In de laatste maanden, sedert zij in staat is te klimmen, te loopen en deuren open te maken, sluipt zij soms midden in den nacht stilletjes van uit haar kamertje naar de ouderlijke slaapkamer, om. voorzichtig bij hen in bed te kruipen. Haar aanwezigheid wordt dan pas den volgenden morgen opgemerkt. In donker is zij in het ge- J) S. Pfeifer: Aeusserungen infantil-erotischer Triebe im Spiele. Imago, Bd. V, 1917. heel niet bang. Verder is zij nog vrijwel geheel onzindelijk. De moeder is zeer onder den indruk van de uitspraak van een zenuwarts, die verklaard heeft, dat Jopie lijdende is aan mongoloide idiotie, waartegen niets te beginnen is. Het kind zou later zelfs een school voor buitengewoon onderwijs niet kunnen bezoeken. Inderdaad heeft Jopie epicanthi en is haar uiterlijk mongoloid. Ze maakt echter reeds op het eerste gezicht een intelligenten indruk. Bij binnenkomst zegt ze vroolijk goedendag, loopt rechtstreeks naar een kastje, haalt den sleutel uit het slot, bekijkt hem, steekt hem er weer in en zegt: „(s)leute(l) ope-dich". Ze blijkt zich reeds betrekkelijk goed van de taal te kunnen bedienen, al worden de woorden gebrekkig uitgesproken. Ook de zinsbouw is reeds vrij gecompliceerd. Nauwkeurigheidshalve wordt zij nog op haar ontwikkelingspeil onderzocht met de Bühler-testM. De uitkomsten bevestigen onzen eersten indruk. Ze blijkt zelfs het ontwikkelingspeil te hebben van een ouder kind. Op den dag van het testonderzoek is namelijk haar leeftijd 1 jaar en 360 dagen, terwijl haar ontwikkelingsleeftijd 2 jaar en 6 maanden bedraagt. Ze heeft dus een ontwikkelingsquotiënt van ruim 1,10. Projecteeren wij de testresultaten, gerangschikt naar de verschillende onderzochte functies, in een graphische voorstelling, zoo blijkt, dat motoriek, socialiteit, leervermogen en materiaalbewerking een peil hebben even boven de 2 jaar gelegen en dat het zeer hooge ontwikkelingsquotiënt te danken is aan de categorie „geestelijke productiviteit", die overeenkomt met die van een kind van ongeveer 3 jaar. Van zwakzinnigheid is bij J o p i e dus allerminst sprake. Over haar eerste ontwikkeling het volgende: Als baby gedroeg zij zich in geenerlei opzicht opvallend. De moeder geeft grif toe, dat ze, vooral in het eerste levensjaar, flink verwend is geweest. Als ze huilde, werd zij opgenomen en de moeder bemoeide zich zeer veel met haar. Het gevolg was, dat zij altijd haar zin wilde doordrijven en met huilen steeds de vervulling van 1)Charlotte Bühler u. Hildegard Hetze r: Kleinkindertests. Barth. Leipzig, 1932. haar wenschen wist af te dwingen. Overigens was zij een „gemakkelijke, tevreden baby". Zij kreeg tot 7 maanden geregeld borstvoeding en was zeer gulzig. Met spenen was nog geen begin gemaakt, toen aan den voor het kind zeer aangenomen toestand abrupt een einde kwam. De moeder moest namelijk voor een operatie gedurende eenige weken in het ziekenhuis worden opgenomen. J o p i e werd zoolang ondergebracht in een zuigelingen-tehuis. Plotseling was het dus uit met alle tot dusver genoten heerlijkheden. Moeder, die haar altijd zoo vertroeteld had, was weg, ze kreeg in plaats van borstvoeding de flesch, vader was weg, de omgeving was onbekend, tegenover de vreemde verzorgsters hielp huilen niets. Daarbij kwam, dat zij bij thuiskomst doorgelegen bleek, blijkbaar door onvoldoende verschooning. Toen ze na drie weken weer in het ouderlijk huis terugkwam, was ze geheel veranderd. Van een „gemakkelijke, tevreden baby" was zij een onrustig, lastig, tyranniek en humeurig kind geworden, dat bij het minste, wat haar niet beviel, brulde. Het meest opvallend was echter, dat zij in tegenstelling tot vroeger, zeer agressief en plagerig werd tegen haar moeder, die ze sedert dien telkens beet en wier liefkoozingen zij afweerde. Haar aanvankelijke aanhaligheid was verdwenen. Haar vader beet zij vrijwel nooit. Ook op levenlooze voorwerpen werd de bijtwoede voortdurend gekoeld. Borstvoeding heeft zij na de operatie van de moeder niet meer gehad en hoewel zij gulzig bleef eten en drinken, riep ze sindsdien steeds om „teetee" (drinken). Ze was na thuiskomst buitengewoon druk en in de contramine en kon zich geen oogenblik alleen bezighouden. Deze toestand werd ondragelijk, toen zij 10 maanden was geworden en loopen kon. Nu zij omstreeks 2 jaar is, heeft zij een heel repertoire streken op haar programma, waarvan zij weet, dat zij er haar moeder mee tot wanhoop en ten slotte tot woede kan brengen: Zij maakt acrobatische toeren door b.v. van een stoel, via de tafel en een anderen stoel, boven op het buffet te springen,- een pas geverfde keukendeur bekrast zij met een vork; met een schoon jurkje gaat zij zoo gauw mogelijk in de modder rollen; nadat zij een kwartier op het potje gezeten heeft zonder resultaat, bevuilt zij vliegensvlug enkele hoekjes van de kamer. De moeder, zichzelf begrijpelijkerwijs soms niet meer meester, neemt dikwijls haar toevlucht tot slaag. Ze is vrijwel steeds boos op haar kind. De toestand wordt daar echter slechts erger door. J o p i e's wrok tegen haar moeder neemt door slaag en standjes steeds toe. Daarbij komt nog, dat de vader, hoewel hij het soms voor de moeder opneemt en J o p i e een extra pak slaag geeft, dikwijls juist datgene toestaat, wat de moeder verboden heeft. Op de eenige plaats, waar Jopie houdbaar is, namelijk in den tuin, gaat het haar in haar eentje vervelen. Komt zij op straat, dan bijt zij alle kinderen. De moeder verstrekt ons deze inlichtingen in tranen. De mededeeling, dat er bij Jopie geen sprake is van zwakzinnigheid en dat met een verstandige opvoeding en een wekelijksche behandeling waarschijnlijk verbeteringen mogelijk zijn, stelt haar gerust. Vooral het feit, dat het kind niet zwakzinnig is, js een groote opluchting voor haar. Al dadelijk wordt er op gewezen, dat zij en haar man bij de opvoeding één lijn moeten trekken en niet meer moeten slaan. lste behandelingsuur. Spel: J o p i e is in het geheel niet verlegen; na de verzekering, dat mamma niet weggaat, durft ze alleen te blijven spelen. Ze haalt alles overhoop, kijkt in alle doozen, om ze direct daarna weer opzij te leggen. In een paar minuten ligt het vloerkleed vol met speelgoed. Ze trekt een popje uit elkaar, wil alles kapot trappen of gooien. Als haar bij wijze van proef vriendelijk verzocht wordt, dat niet te doen, doet zij het juist. Ze laat zich echter direct afleiden. Meermalen vraagt ze om „teetee" en drinkt vol genot wat water. Ze haalt het heele poppenhuis leeg en doet er verder niets mee. Ze ppeelt in het geheel niet, gaat rusteloos verder met onderzoeken ^en^pverhoop halen. ( , ^2de behandelingsuur. -Verloop: Toestand onveranderd. ' Spel: Weer haalt ze alles overhoop, totdat ze de klei ontdekt. Ze maakt er kleine rolletjes van, plukt er stukjes af, wrijft het plat en bijt er op. Bijt ook op popjes, meubeltjes, blokken en vooral op de massief-rubber beesten. Is woedend, dat het haar niet lukt er de pooten af te bijten en zucht diep van verlichting en tevredenheid, met een uitdrukking of ze dit moest volbrengen om rust te kunnen krijgen, als ze er ten slotte in slaagt den kop van een massief-rubber popje af te bijten. Constateert voldaan: „Jopie'ebijt!" Kruipt onder een stoeltje, doet alsof zij kiekeboe speelt, maar met het kennelijke doel een plasje te doen. Als dit genegeerd wordt, vindt ze het achteraf zelf vies (er wordt haar geen verwijt van gemaakt, omdat het duidelijk is, dat zij het bedoelt als plagerij en om er een standje mee uit te lokken) en droogt ze zich met een handdoek af. Vraagt dan om „teetee" en krijgt het. Om haar tot spelen te brengen, wordt haar een veelvuldig voorgekomen scène uit haar eigen leventje voorgespeeld: Jopie-pop bijt Greetje (een kennisje). Jopie-pop is stout, krijgt geen zoentje van mamma, moet naar bed, Greetje krijgt een verbandje om haar hand. J o p i e kijkt intens geboeid toe, pakt de stoute Jopie-pop en vertroetelt deze. Hierop gaat zij ineens languit op haar zijde onder de tafel liggen, de armpjes stevig tegen de borst gedrukt. Ze doet haar oogen dicht en trekt een verzaligd gezichtje. Ze drukt er „slapen" mee uit, maar zooals eerst later zou blijken, nog meer. Volgens de moeder speelt zij dit slaapspel thuis ook dikwijls. Verder deelt de moeder het volgende mee: Een buurvrouw gaf aan haar baby de borst, waar J o p i e bij was. J o p i e vloog toen op haar moeder af, wilde ook „teetee" en probeerde moeder's borst te bereiken. Toen dit verhinderd werd, nam J o p i e haar pop, legde die aan haar eigen borstje en was volkomen tevreden. 3de behandelingsuur. Verloop: Ze is thuis rustiger geweest, begint zelf te spelen, kan zich reeds eenigen tijd alleen bezighouden en is gezeggelijker. Ze bijt nog even erg. De moeder wordt aangeraden, J o p i e's stoutigheden te negeeren, er niet boos om te worden, omdat dit de toestand alleen kan verergeren. Als ze stout of koppig is, is het raadzaam haar af te leiden. Spel: Jopie geeft den beer zoentjes en zegt: „Niete bijt", laat me de heele poppenkamer inrichten en de bijtscène uit het vorige uur herhalen. Ze toont groote belangstelling. Bijt zelf „en passant" telkens op een stuk speelgoed of klei Ze besteedt veel tijd aan het in bed stoppen en eten geven der popjes. Moeder- en vaderpop worden genegeerd. Plotseling, zonder dat ik er eenige reden voor kan aangeven, springt zij midden in het spel op en krijgt een agressieve bui, waarbij ze den indruk maakt, geheel driftmatig te reageeren: Ze maait woest, met beide armpjes, alles van het tafeltje af, trapt op het speelgoed, schopt het weg en ten slotte zet ze, met een in wilde woede vertrokken gezichtje, haar tanden met dierlijke kracht in den snuit van den beer, rijt de haren eraf en tracht een stuk uit den kop te bijten. Daarop hapt ze naar mijn arm. Na deze sadistische handelingen bedaart ze ineens en zegt meewarig: „Och, (s)toelties, poppies 'evalle, magge niet, arme bee(r)tje 'ebijtl" Ze kijkt me hierbij eenerzijds voldaan, anderzijds wat angstig aan, maar als ik geen critiek uitoefen, gaat zij weer rustig spelen. Tot het eind van het uur verricht zij huishoudelijke bezigheden in het poppenhuis. 4de behandelingsuur. Verloop: De moeder vindt Jopie rustiger, ze heeft minder gebeten en speelt meer alleen, waarbij zij dikwijls het spelletje van het bijtende popje herhaalt. Spel: Ze haalt weer al het speelgoed uit de laden, om het meteen weer naast zich neer te leggen. Meermalen vraagt ze om „teetee", echter niet omdat ze dorst heeft, want ze neemt telkens maar een heel klein slokje. Ze trekt het jasje van hef beertje uit en graait wat in een bakje met knikkers. Echt spelen doet ze echter niet. Wel gaat ze weer eenige malen op bovenbeschreven wijze op den grond liggen „slapen". Hiermee drukt zij, gezien haar verzaligd gezichtje, waarschijnlijk den wensch uit, weer een baby te zijn en als vroeger door moeder vertroeteld en gevoed te worden. Aangezien wij daarvan toch nog niet geheel zeker zijn, wordt nog niet geduid. Het spel met het bijtkindje wordt ook weer herhaald. 5de behandelingsuur. Verloop: Het gaat beter, ze heeft slechts enkele malen gebeten, veelal nadat zij zich druk had gemaakt. Bij urineloozing is ze nu zindelijk, zij weigert echter op verzoek van de moeder te defaeceeren. Ook heeft zij zich in de afgeloopen week voor het eerst met ontlasting ingesmeerd. De moeder is er echter niet boos om geworden. Verder heeft de moeder opgemerkt, dat ze evenals vroeger weer op haar vingers zuigt. In vrije kwartiertjes speelt moeder nu met haar en leidt ze haar, als ze lastig is, hierdoor af. Spel: J o p i e's spel vertoont ten opzichte van het vorige uur geen nieuws. Het slaapspel, het bijtspel en het vragen om „teetee" wisselen elkaar af. 6de behandelingsuur (14 dagen later). Verloop: Ze heeft slechts enkele malen gebeten, onder andere een kindje op straat. Ze is wat rustiger, speelt veel alleen en is gezeggelijker en liever tegen haar ouders. Ze is nog steeds onzindelijk voor ontlasting. Spel: Nu ze weer het slaapspel speelt en om „teetee" vraagt, hebben wij haar geduid, dat ze een heel klein kindje wil zijn in mamma's armen, „teetee" krijgende uit mamma's borst. Omdat wij vermoeden, dat zij ons niet goed begrijpt, gaan wif tot de in het derde hoofdstuk vermelde „gespeelde duiding" over en spelen haar de heele scène voor met moederpop en baby-pop. J o p i e kijkt met gespannen aandacht toe. Als het popje van de moeder-pop drinkt, gaat ze weer, met een volkomen tevreden uitdrukking op haar gezichtje, liggen en zegt ze: „Jopie teetee". J.iA (< f 7de behandelingsuur (1 maand later). Verloop: Sinds het vorige behandelingsuur heeft Jopie voor het eerst in het geheel niet meer gebeten. Ze is rustiger geworden en heeft zeer veel alleen gespeeld, waarbij het de 'moeder opgevallen is, dat zij dikwijls al spelend haar pop van haar borstje liet drinken. Het spelletje van het bijtende popje heeft de moeder deze maand daarentegen slechts enkele malen ¥ opgemerkt. Het is niet onwaarschijnlijk, dat deze vrij belangrijke verbetering toe te schrijven is aan de gespeelde duiding in het vorige uur. Ze is echter nog steeds onzindelijk voor ontlasting en smeert er zich soms mee in. Spel: Haar spel levert wederom geen nieuwe gezichtspunten op. Ze vraagt om „teetee", speelt weer „slapen", laat het beertje van haar borst drinken, stopt popjes in hun bedjes en dekt ze toe. Ze haalt verder weer alles overhoop, zonder ermee te spelen. 8ste behandelingsuur (1 maand later). Verloop: Ze heeft niet meer gebeten en de moeder is tevreden. Alleen is ze nog onzindelijk voor ontlasting en wat koppig en ongezeggelijk. Wanneer de moeder echter haar koppigheid en ongezeggelijkheid negeert en haar afleidt, voert Jopie even later spontaan het gevraagde uit. Spel: Bij wijze van experiment wordt nagegaan of J o p i e's onzindelijkheid voor ontlasting gunstig te beinvloeden is, door haar in een spelletje voor oogen te voeren, hoe mooi moeder ontlasting in een potje wel vindt en hoe lief en blij mamma is, als ze het van Jopie op die wijze krijgt. Psychoanalytische ervaringen hebben namelijk uitgewezen, dat een kindje ontlasting beschouwt als een kostbaar bezit, waarover het zelf beschikken wil. Vandaar dikwijls de koppige protesten in den \f/\r^ vorm van niets in het potje willen doen, maar wel dadelijk daarop in de broek. Beschouwt de opvoeder echter het excrement als een kostbaar geschenk, dat niet meteen onder het motto „vies" weggebracht wordt en is deze daarna extra lief tegen het kind, dan is er kans, dat langs dien weg het kind zindelijk wordt. Op grond van deze overwegingen wordt het tafereel uitvoerig voorgespeeld, waarbij de klei goede / flensten Dewi|st. Jopie is een en al aandacht, even later pj -herhaalt zij het geheele spel, met een vuurroode kleur van opwinaing. Orlo kohnnrlclinnciniK I 1 mnnnrJ + ^ <\s * wwiiwuwviiiiujuui (I IIIUUMU I V_l I C7 I / . Verloop: Jopie is inderdaad sinds den vorigen keer, dus een maand lang, zindelijk voor ontlasting geweest en heeft I het voorgespeelde „zindelijkheidsspel" thuis telkens herhaald. Afgezien daarvan gaat het sedert 14 dagen minder goed. Ze heeft weer gebeten, vooral in levenlooze voorwerpen, maar soms ook haar moeder en voor het eerst ook zichzelf. Anderen bijt ze niet. Ze heeft steeds het spel van de stoute bijt-poppen gespeeld, die nu echter klappen op de „bib" krijgen. Ze blijkt naar aanleiding hiervan zelf ook weer slaag van haar moeder te hebben gehad. Deze is namelijk weer zeer nerveus en gedeprimeerd, omdat ze 14 dagen geleden om finantieele yC. /. redenen van haar aardig huis met tuintje naar een kleine étagewoning moest verhuizen. Ze trekt zich dezen tegenslag erg aan, is prikkelbaar en vertelt huilend: „Jopie is kalmer, dan ze ooit geweest is en ze speelt halve uren achtereen zonder me te storen, maar ik kan niets van haar velen, alles is me te veel, ik ben boos op haar om niets en dan wordt ze weer lastig en plagerig". Spel: Jopie speelt weer het spel van de stoute bijt-pop. Ze bijt op haar handjes, op speelgoed en plotseling ook in mijn hand. Pakt dan den beer, gaat ermee op den grond liggen, houdt hem tegen haar borstje en zegt: „Borsie teetee drinke . ,■,Ln^L Hier kan haar zonder kans op verkeerd begrijpen geduid worden, dat zij nu moeder voorstelt en het beertje Jopie en dat ze zelf graag „teetee" uit mamma's borst wil hebben. Dit spel is een duidelijk voorbeeld zoowel van projectie als van identificatie: Haar eigen verlangens projecteert zij in het beertje, terwijl zij zich tegelijkertijd identificeert met de voedende moeder. Op magische wijze tracht zij het verloren „paradijs" opnieuw te beleven. Uit den aard van haar verschijnselen, haar gedragingen thuis en uit haar spel is langzamerhand duidelijk geworden, dat haar agressiviteit, die zich voornamelijk richt tegen haar moeder, voortgekomen is uit wrok, niet alleen / omdat ze als hulpeloos kindje van 7 maanden plotseling in den steek is gelaten en aan een vreemde omgeving is toevertrouwd, maar vooral, omdat haar de grootste lustbron, die zij toentertijd kende, namelijk de voedselverschaffende moederborst, ontnomen is. Dat Jopie hierop juist met bijten heeft gereageerd, vindt zijn oorzaak in het feit, dat ze de psychotraumatische beleving van de plotselinge borstonttrekking onder- u 1 r ging in de oraal-sadistische (bijtende) phase van haar driftleven. De reactie daarop is noodzakelijkerwijs door middel van bijten te trachten, de lustverschaffende verloren moederborst (moeder) weer langs oralen weg door introjectie in zich op te nemen, hetgeen gepaard gaat met een gephantaseerde opheffing, vernietiging van het verloren object. Dat zij, evenals Rietje (geval I) in haar phantasie hierin geslaagd is, blijkt uit het sprekende schuldgevoel in den vorm van een tegen zichzelf gerichte agressiviteit. Ze begint zichzelf te bijten, daar het zich vormende Ideale-lk haar ertoe dwingt, de agressiviteit, die anders het reëele object geldt, ook tegen het geintrojecteerde, dat een deel van haar eigen persoonlijkheid is geworden, te richten. Hiermee staat waarschijnlijk in verband, dat zij, toen haar agressiviteit zich tegen haarzelf keerde, voor het eerst telkens hevigen angst vertoonde, dat haar moeder haar plotseling in den steek zou laten. Gedurende het speeluur ging ze toen telkens in de gang kijken, «of haar moeder er nog wel was. Hoe moet nu aan dit zeer jonge kind van thans 2 jaar en 4 maanden oud worden uitgelegd, dat het boos is op het geintrojecteerde moederbeeld en dat zij daarom zichzelf bijt. In het derde hoofdstuk hebben wij reeds uiteengezet, dat het o.i. onmogelijk is, dat een kind van dezen leeftijd een gesproken verklaring kan begrijpen. Om deze reden is het dan ook uitgesloten, J o p i e den samenhang uit te leggen tusschen het leed om de plotselinge borstonttrekking en haar agressiviteit tegenover de reëele moeder en het geintrojecteerde moederbeeld. Wij vatten daarom het plan op, het in het volgende uur met een gespeelde duiding te beproeven. Hiertoe kregen wij echter geen gelegenheid meer. J o p i e's moeder werd ziek en vertoonde het beeld van een endogene depressie. J o p i e werd den laatsten tijd door haar aan haar lot overgelaten: „Ik kan het niet helpen, ik kan heelemaal niets doen. Ze is veel lastiger geworden, wil me weer bijten, is drukker en heeft haar ontlasting één keer opzettelijk midden in de kamer gedaan. Het schaap kan het niet helpen, dat ze weer zoo is, het is mijn schuld, maar ik kan niets voor haar doen, alles is me te veel; ik weet zelf niet, waar ik het zoeken moet". In dezen toestand was de moeder allerminst geschikt voor haar kind te zorgen. Wij gaven daarom het advies, J o p i e naar een kleuterschool te sturen. Wekenlang hoorden wij niets, tot op een dag het bericht kwam, dat de moeder wegens een suicidepoging in een gesticht was opgenomen. Met J o p i e ging het intusschen goed. Ze was sedert een maand op een kleuterschooltje, gedroeg zich daar voorbeeldig, had niemand gebeten en zich in geen enkel opzicht opvallend gedragen. Alleen had ze de eerste dagen moeite gehad, stil te zitten op haar bankje. Van verdere behandeling kon echter voorloopig geen sprake meer zijn, omdat er niemand beschikbaar was, om Jopie naar de polikliniek te geleiden. Bij de bespreking van het eerste geval hebben wij gewezen op de psychogenese van de manisch-depressieve psychose. De daar genoemde voorwaarden zijn zonder moeite in J o p i e's driftleven terug te vinden. Er is hier wederom sprake van een dispositie tot het verkrijgen van een manisch-depressieve psychose. Dit ziektebeeld is, zooals bekend, dominant erfelijk. De constitutioneele versterking van het orale driftleven treedt bij Jopie duidelijker aan den dag dan bij Rietje en vindt zelfs een tragische bevestiging in de ziekte van de moeder, die een pyknischen habitus heeft, vóór haar ziekte afwisselend hypomane en depressieve phasen had en ten slotte met een melancholische depressie in een gesticht moest worden opgenomen. De fixatie aan de oraal-sadistische ontwikkelingsphase van het driftleven is hier onmiskenbaar, terwijl Oedipale strevingen nog maar even zijn aangeduid. Dat ook voor Jopie de eerste objectbezettingen een desillusie beteekenden, spreekt duidelijk uit haar veranderd gedrag na de operatie van haar moeder. Het resultaat van de behandeling is niet onbevredigend. Vóór de interneering van de moeder veroorzaakte Jopie reeds veel minder moeilijkheden. Van belang is, dat ze niet meer beet. Hierdoor was ze min of meer een uitgestootene geweest. De buurt hield de kinderen zorgvuldig uit J o p i e's omgeving weg, uit vrees voor haar bijtwoede. Het ophouden met bijten hief haar isolement op en stelde ons in staat het bezoeken van een kleuterschool aan te raden. Onafhankelijk van de stemming van de moeder, werd Jopie nM \y 4 vanaf het 4de en vooral na het 6de behandelingsuur kalmer en gezeggelijker, al naar mate haar speelcapaciteiten toenamen. Het tevoren rustelooze kindje kon ten slotte langen tijd achtereen geconcentreerd spelen. Verbeteringen zijn dus wel bereikt, van genezing is echter geen sprake. Na 9 behandelingsuren, verdeeld over 6 maanden, is dit ook niet te verwachten. De verbeteringen zijn toe te schrijven aan de omstandigheid, dat J o p i e gedurende de behandelingsuren heeft kunnen ondervinden, welk een bevrediging gelegen is in spelen. Al spelend assimileerde zij de met haar conflicten samenhangende affecten en bevredigde zij langs magischen weg die wenschen, die in de realiteit onbevredigd moesten blijven. Opvallend is, dat zij na het „zindelijkheidsspel" zindelijk gebleven is. Hieruit blijkt, dat ook een klein kindje als J o p i e reeds een gewetensfunctie heeft. Het was in het voorgespeelde spelletje niet noodig haar voor te spelen, hoe stout het wel was, onzindelijk te zijn. Dit wist ze heel goed. Ze was onzindelijk, juist omdat ze wist, dat het verkeerd was en zij er moeder mee kon ergeren. Zindelijk zijn moest daarom aanlokkelijk gemaakt worden, door er op te wijzen, dat zoo'n kostbaar product in een potje alle bewondering verdient. Deze voorstelling van zaken is blijkbaar ingeslagen, want sindsdien is zij zindelijk geworden en gebleven. Op één dag na. Toen de moeder namelijk gedurende haar depressie nauwelijks notitie van Jopie nam, geprikkeld tegen haar deed, haar weer sloeg en natuurlijk ook niet meer lette op haar zindelijkheidspraestaties, nam het kind 'weloverdacht wraak door midden in de kamer, blijkbaar opzettelijk, ontlasting te deponeeren. Het succes van deze plagerij, die zich daarna niet meer herhaald heeft, was volledig, want de moeder werd woedend en het pak slaag nam Jopie op den koop toe. Het is in dit verband niet ondienstig er op te wijzen, dat voor een kind klei een surrogaat is voor ontlasting. Zoowel Rietje als Jopie voerden met klei dezelfde handelingen uit als met ontlasting. Het is opmerkelijk, dat Jopie vanaf het moment, dat zij thuis met ontlasting begon te spelen, niet meer naar de haar beschikbaar gestelde klei omkeek. Gedurende het 3de uur zei ze: „Och, (s)toelties, poppies 'evallen! magge niet! arme bee(r)tje 'ebijt". Ook hier sprak -o het geweten. Ze wist heel best, dat ze iets verkeerds gedaan had! Het geweten is één der functies van het Ideale-lk. Dat bij dit jonge kind het Ideale-lk zich reeds aan het vormen is, staat voor ons vast. Anna Freud heeft o.i. ongelijk, waar ze aanneemt, dat het Ideale-lk zich eerst in de latente phase vormt. Aan den wortel van het Ideale-lk staat het schuldgevoel. En schuldgevoel spreekt uit veel reacties van Jopie (en van Rietje). Zoo is de angst, dat de moeder weg zal gaan, niets anders dan het geprojecteerde schuldgevoel. Het mondelinge duiden, waarvan wij ons slechts een enkelen keer konden bedienen, heeft waaschijnlijk niets ter verbetering bijgedragen. Daarentegen was het effect van de eenige gespeelde duiding (6de uur), dat het bijten voor het eerst en wel gedurende 2 maanden, tot aan het begin van de depressie van haar moeder, geheel wegbleef. q Het spel draagt bij Jopie, ondanks haar zeer jeugdigen leeftijd van nog geen 2y2 jaar, een duidelijk verhuld karakter, , In het spelletje, waarbij zij aan het beertje de borst gaf, werden eigen wenschen in het beertje geprojecteerd, terwijl zij zich gelijktijdig met de moeder identificeerde. Hoe door middel van het spel wenschen vervuld kunnen worden, blijkt uit haar tevredenheid bij het spelen van dit zelfde spelletje thuis met haar pop. Het observeeren van de drinkende baby der buurvrouw riep bij Jopie het verlangen wakker naar de borst van haar eigen moeder. Ze ondervond, dat aan dit verlangen in de werkelijkheid niet voldaan kon worden. Door omkeering in het tegendeel, door van passief actief te worden, kon ze in het spel met haar pop haar verlangen naar de moederborst in de phantasie bevredigen. Een voorbeeld van actieve herhaling van het passief ondervondene is ook het pak slaag, dat zij het bijtpopje gaf, nadat zijzelf tevoren vanwege het bijten een pakslaag heeft gehad van haar moeder. Dat bij Jopie élke spelhandeling in verband stond met haar conflicten en dienovereenkomstig ook beteekenis had, gelooven wij niet. Zoo hebben het inrichten van het poppenhuis en het zetten van de poppenkinderen op stoeltjes o.i. geen andere beteekenis dan het imiteeren van tafereelen uit het dagelijksch leven. Overigens staat J o p i e's spel in duidelijk verband met haar conflicten. •Jlrt 4 Onder invloed van den herhaaldwang speelt zij telkens de daarmee samenhangende spelletjes. Eenerzijds kon ze daardoor haar affecten assimileeren, anderzijds haar in de werkelijkheid onvervulbare wenschen in de phantasie als gerealiseerd beleven. GEVAL III. Als H e n n y ter behandeling komt is hij 3 jaar en 7 maanden oud. Zijn moeder consulteert ons, omdat haar kind sedert den leeftijd van 1 jaar en 5 maanden tejkens aanvalletjes heeft. Vanaf zijn derde jaar, ongeveer sedert de geboorte van zijn zusje, lijdt hij bovendien aan slaapstoornissen. De aanvallen verloopen als volgt: hij valt bewusteloos op den grond, meestal achterover, spreekt wartaal, grijpt naar moeders gezicht, wordt blauw, knarsetandt soms, draait met zijn oogen, zucht en komt dan weer tot bewustzijn. Hij krijgt deze aanvallen alleen, nadat hij iets onaangenaams heeft ondervonden, na zich pijn te hebben gedaan, na een verbod of een weigering, wanneer een stuk speelgoed „niet wil zooals hij het wil", etc., meestal echter nadat hij gevallen is. Dan staat hij huilend weer op, om daarna bewusteloos achterover te vallen. De aanvallen herhalen zich 4 tot 5 maal daags. Er is hier sprake van z.g. affectepileptische aanvallen, die als conversie-hysterische verschijnselen moeten worden aewaardeerd. Gedurende de eerste 1/^ behandelinasuren vroeaen wii herhaaldeliik nnn Hr mnerW of er soms 'e^s bijzonders gebeurd was vlak voor den eersten 4/^ aanval. Steeds luidde het antwoord: „Hij is alleen maar ge- » J vaIlen . Eerst gedurende het 11 de behandelingsuur biechtte zij r zich zelf op, dat zij een onjuiste voorstelling van de aan- V V, s leidin9 gegeven had, omdat zij zich daarvoor schaamde, sr Zooals gezegd was H e n n y toen l jaar en 5 maanden oud. JC^T Hij hing in dien tijd heel erg aan zijn moeder, liep haar, terwijl 1 zij het huishouden deed, steeds overal na en liet haar geen _JL • oogenblik met rust. Toen op een morgen de voordeurbel ging . -I _l _ I I- I •• I I om uc iiiucuci wnue upenaoen, nep ni| naar weer voor ae voeten. Zij was daardoor geprikkeld, zei geirriteerd: „vervelende jongen, ga toch opzij" en duwde hem zoo hardhandig weg, xA dat hij struikelde. Zoo'n behandeling was hij in het geheel niet gewend en hij begon dan ook, na te zijn opgekrabbeld, erbarmelijk te huilen, waarbij hij opeens bewusteloos achterover viel en zijn eerste aanvalletje kreeg. Sindsdien kreeg hij ze geregeld terug, wanneer hij iets onaangenaams ondervond. Opvallend is, dat hij, na weer tot bewustzijn gekomen te zijn, niet alleen niets meer blijkt te weten van het aanvalletje, maar ook de onaangename aanleiding ertoe vergeten is. Krijgt hij b.v. een aanval, omdat hij iets moet doen, dat hem niet aanstaat, dan voert hij het gevraagde erna spontaan, zonder eenig verzet uit. Het verzoek herinnert hij zich dus wel. De afkeer van het gevraagde is echter blijkbaar na den aanval uit het bewustzijn verdwenen. Hij heeft nooit last gehad van stuipen. De eerste ontwikkeling toont overigens ook niets bijzonders. Hij liep met 10 maanden, begon vroeg te praten en was eenigen tijd voor zijn eersten aanval reeds geheel zindelijk. Omstreeks dien tijd viel het de moeder voor het eerst op, dat hij soms masturbatorische handelingen uitvoerde, die echter geleidelijk weer verdwenen. Verboden heeft zij het hem niet, alleen wel eens gezegd, dat zij het niet prettig vond, dat hij dat deed. De vader heeft zich er echter wel boos om gemaakt. Met 1 jaar en 6 maanden — dus een maand na zijn eersten aanval — kreeg hij kinkhoest, waarvoor hij in een kinderziekenhuis werd opgenomen. De ten gevolge hiervan noodzakelijke ~) scheiding van zijn ouders heeft hij ellendig gevonden en hij ^ was doodongelukkig als zijn moeder hem, na haar bezoeken, toch weer in het ziekenhuis achterliet. Weer thuis gekomen „ ^ was hij lastiger en driftiger geworden. Bovendien was hij on-