HET BEGON MET NAPOLEON HET BEGON MET NAPOLEON EEN DETECTIVE-VERHAAL DOOR F. DE SINCLAIR UTRECHT A. W. BRUNA & ZOON'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ N.V. HOOFDSTUK I. In van Andel's Verkooplokaal kon men de rook wel snijden. De ventilatoren in de zoldering waren stopgezet, omdat ze meer tochtten dan zogen en bijna elke bezoeker in de zaal verdichtte den blauwen mist nog een beetje met een sigaar, een pijp of een sigaret. Het was er stikkensbenauwd, „maar" zei Puf, de afslager, op een zeer tevreden toon, „de stemming zit er in, de stemming zit er reusachtig in. En stemming is alles, het goed is bijzaak! Als de stemming d'r niet in zit, dan levert een beste eikenhouten tafel nog geen riks op, maar is de stemming d'r wel, dan beur je voor een wormstekig klungel met een losse poot nog grif vijf pop !" Het was ook wel een beetje een persoonlijke kwestie; Puf, klein buikig manneke als hij was, met uitpuilende oogjes en een kogelrond kaal hoofd, verkocht bij het afslaan altijd grapjes; sloegen die nu niet in, dan drukte hem dat onmiddellijk en dan werden zijn aanprijzingen zoo droog-zakelijk en mat, dat het de menschen verveelde en dan liepen er veel weg, zoodat er van een vroolijk en soms wat baldadig opbieden dan geen sprake meer was. Maar was Puf op dreef, had hij zijn dag, zoodat zijn gijntjes en grapjes allemaal insloegen en ontvangen werden met gejuich en gelach en niet zelden met applaus, dan liep de bieding ook als gesmeerd, dan vlogen de prijzen HET BEGON MET NAPOLEON op en menige kooper zei dan na afloop, met zijn oogen nog nat van 't lachen: „Ik ben verdikke nog duur uit met me koopie! Maar dat is de schuld van die weergaaische Puf!" Zooals gezegd, vandaag was de stemming er weer in, maar Puf had het ook niet moeielijk; nu, aan het slot van den veilingsdag, kwam de inventaris onder den hamer van wijlen het Internationaal Panopticum, dat den strijd om het bestaan had opgegeven en nu zijn bezittingen liquideerde. Die bezittingen bestonden grootendeels uit een serie wassenbeelden-in-kostuum, welke er zoo hier en daar wel een beetje kaduuk en stoffig en beschimmeld uitzagen, maar ondanks die aftandsheid meerendeels toch nog zeer goed herkenbaar waren. Het podium waarop Puf de te veilen artikelen placht te plaatsen of op te houden, was er heelemaal mee gestoffeerd; allerlei vorstelijke personen uit reeds lang vervlogen tijdperken stonden, zaten of lagen daar tusschen berucht- of beroemd-heden van allerlei slag. Jannetje Struik, de weleer befaamde millioenenjuffrouw, stond er vertrouwelijk te keuvelen met Nasj-red-Din, den bekenden Shah van Perzië uit die dagen. Napoleon met zijn hand in zijn vest en den traditioneelen spuuglok op zijn voorhoofd, scheen vol aandacht te luisteren naar de Leidsche Gifmengster van „anno dazumal" en leunde zelfs vertrouwelijk tegen haar aan; Citawayo, het eenmaal beroemde Zoeloe-opperhoofd, was in ernstige conferentie met een zwaar beridderorderden generaal, die zijn hoofd verloren had, welk hoofd echter op een tafeltje in de buurt was neergezet. HET BEGON MET NAPOLEON Het had al een heelen tijd geduurd en Puf praatte maar en lachte en rookte zelf de eene sigaret na de andere en wijl hij, vanwege de hitte en de vrijere bewegelijkheid, in zijn hemdsmouwen stond, kreeg het geheel een sterk Amerikaansch karakter. „Dames en Heeren!" riep Puf, „de Leidsche Gifmengster ! Wie biedt er geld voor ?... Kijk es wat een gemeen ponem of die dame heit! Het vergif druipt er om zoo te zeggen af... Daar kunnen de liefhebbers plezier van beleven, dames en heeren! Ze is nou een pietsie vergeten, maar als ze een modern jumpertje an krijgt en een kort rokkie en roze beenen en een Parijsch hoedje met een voiletje voor d'r oogen en U geeft er een koppie in de eene hand en in de andere een theepotje, dan heb U zoo..." „De Weduwe Becker!" riep er een. „Hoera!" riep een ander — „Een gulden voor de weduwe Becker!" — „Twee!" — „En een half" — „Twee en een halve gulden geboden voor deze gevaarlijke juffrouw. Wie meer?" — „Drie gulden !" — „Goed, zoo, drie gulden geboden!" — „Drie en een half!" „Vier !" riep een krachtige stem er dadelijk bovenop; Puf keek naar den laatsten bieder en knikte hem toe, want dat was de man, die tot nu toe bijna alle beelden had opgekocht. „Vier gulden geboden!" riep Puf. „Vier gulden eenmaal! Vier gulden andermaal... ! Vier gulden voor meneer Kerremans— Ja, ik ken Uw naam al wel meneer. Komt terecht!... Dames en Heeren, we gaan verder... Hier deze meneer, dat is de bekende Generaal van Napoleon, meneer Fouché en..." Doch hier werd Puf haastig en scherp fluisterend HET BEGON MET NAPOLEON in de rede gevallen door den Directeur van het Veilingslokaal, Willem van Andel, die op het podium aan een tafel zat met zijn boekhouder en zijn kassier. „O... Herstel, dames en heeren !" riep Puf. „Een klein abuissie. Dit is een andere meneer. De beroemde dichter Goethe. U weet wel van de Opera Faust!... Nie solist du mich begraben!" brulde Puf met een Italiaansch tenor-gebaar! De heele zaal juichte. „Een gulden voor Lohengrin!" riep er een. „Lohengrin, ook al goed ! Een gulden geboden voor deze Lohengrin. Wie meer ?" — „Twee gulden !" — „Twee gulden geboden!" — „En een kwart!" — „Drie gulden !" riep de bekende stem weer en Puf gebaarde vreugdig: „Drie gulden geboden... Wie meer? — Drie gulden eenmaal — Drie gulden andermaal... Drie gulden ! Meneer Kerremans !... Proficiat meneer Kerremans met dit reuzekoopie. Alleen dat staartpruikie zonder mot is meer waard!" De verkooping roesde voort. Willem van Andel keek op zijn horloge; het liep naar vieren en om één uur was de veiling begonnen, zijn mond en zijn lippen waren droog van de rook, maar blijkbaar plichtsgetrouw wilde hij toch niet wijken en de zaken aan zijn personeel overlaten. Telkens, om de rook beter te kunnen verdragen, zooals de legende beweert, stak hij zelf ook maar weer een versche sigaret op. Willem van Andel was een slanke jongeman van een jaar of dertig en reeds een jaar of vijf Directeur en grootste aandeelhouder van dit Veilingslokaal, in welke functie hij wijlen zijn vader had opgevolgd. HET BEGON MET NAPOLEON Vandaag was het, zooals zij het noemden, een „rommeldag" geweest, maar op andere dagen, als er kunstverzamelingen, schilderijen en bijouterieën, dikwijls van groote waarde, onder den hamer kwamen, dan ging het er heel wat rustiger toe, dan sloeg hij als ervaren verkooper dikwijls zelf af of hij liet het over aan Jansen, zijn boekhouder, die nu de verkoopbonnetjes van Puf bijhield. „Opschieten Puf," vermaande van Andel zacht, want Puf kon, als hij op dreef was, het er wel eens een beetje te dik opleggen en dan kwam er geen eind aan zijn grapjes. „Met een kwartiertje is 't voor mekaar, meneer," zei Puf en dan, terwijl hij met zijn zakdoek het zweet wischte van zijn kogelrond hoofd. „Dames en Heeren, „nu krijgen we nog het mooie slotstuk van deze „schitterende veiling, de klap op de vuurpijl, de diep „betreurde en alom geliefde groote Napoleon! Ziet ,,'m daar staan, dames en heeren, zoo sting-ie ook bij „de slag van Waterloo, met zijn hand in zijn vessie „om te voelen of zijn portefeuille d'r nog wel zat „en met zijn steek op. Een prachtige kop, dames en „heeren. Alleen die steek is meer dan honderd gulden „waard; diezelfde steek droeg-ie ook, toen -ie trouwde „met Josephine en voor ze hommeles kregen, zette-ie ,,'m ook altijd op, als ze Zondags met zijn beien „gongen wandelen. Asjeblieft... !" en tot onbedaarlijk plezier van de zaal zette Puf den steek op zijn rond bolletje, streek een gefingeerde spuuglok uit zijn gladden knikker, stak een hand in zijn vest en zette een paar schele oogen. „Voila!" „Vijf gulden voor Nappie!" riep een stem, terwijl HET BEGON MET NAPOLEON de zaal daverde van het lachen — „Zes gulden!" — „En een kwart!" — „Zeven gulden!" — „Zeven „gulden geboden," riep Puf, die den steek nu weer op den kop zette. „Wie biedt er meer voor de Held „van Sint Helena?" — „Acht gulden!" zei de bekende stem. „Aha !" riep Puf, „dacht ik wel! Acht „gulden geboden... Wie meer?... Acht gulden een „maal, acht gulden andermaal... acht gulden !... „Meneer Kerremans ! En hiermee, Dames en Heeren „is de verkooping voor vandaag weer afgeloopen; „U wordt bedankt voor uw belangstelling, de hartelijke groeten thuis, smakelijk eten en zegt het voort! „Overmorgen groote veiling van schilderijen, kunstvoorwerpen, afkomstig uit de nalatenschap van.. Puf's stem ging nu vrijwel verloren in het geroezemoes van de vertrekkende menschen, die trouwens nu toch niet meer naar hem luisterden en weldra was de zaal geheel ontruimd en bleef er in de blauwe, holle ruimte, waar het nu eensklaps een beetje kil werd, niemand meer over, dan de heeren op het podium en Kerremans, die nu naar het podium toetrad en daar op klom. Kerremans was een circa vijftigjarige Belg, die in een der naburige dorpen met een Tir de Salon op de kermis stond. Kortgeleden was hij hertrouwd met een vrouw, die wat „centen" meebracht en voor dat geld, of althans voor een deel daarvan, hadden ze besloten zich een wassenbeelden-spel aan te schaffen, een „Galerie et Salon Historique et Artistique" zooals dit in de kermistaal heette. De Tir de Salon of Skiete Heeren rendeerde wel, maar een Galerie als bovengenoemd is toch in de wereld der kermis- HET BEGON MET NAPOLEON klanten een ding van meer „standing" en Pa en Ma Kerremans hadden er destijds ook hun broodje mee verdiend. Van dien ouden inventaris was nog wel wat over, maar het geval eischte nochtans dringend uitbreiding en vernieuwing. „Kan ik ier me centen kwijt, meniere?" vroeg Kerremans, toen hij boven was gekomen. Van Gulik, de kassier, knikte en beëindigde juist een telling en toen hij daarmee ldaar was keek hij op: „Vier en tachtig gulden en zeventig cent, meneer „Kerremans." „Sjuust," zei deze knikkend en zijn eigen aanteekeningen raadplegend „en de kisten en de embelaasj „dat's al veur mij. Zeu ben toch de condies?" „Zeker, zeker," antwoordde Puf, die inmiddels zijn jasje had aangeschoten. „En ister ier een gast, die mij kan assisteeren bij ,,'t embelleeren; nou seffens?" vroeg Kerremans. „Ja, ja, gaat U maar mee; in de zaal hierachter „staan de kisten en de emballage ligt er allemaal „bij. Komt U ze zelf halen?" „Neeë, ik zal ze eiges inpakken en dan motten ze „mee den ijzeren weg noar Contich, doar is mijn „bergploatse. Ik zal de vrachtbrief wel 'n keer „schrijven. Moar 't mot goe gebeuren, verstoa-de, „want ze blijven doar in Contich wel drij moanden „stoan, veur ik ze d'r weer uitneem. Ik mot eerst „van me Tir de Salon af kunnen, zulle." Willem van Andel glimlachte even. „U heeft voordeelig gekocht, meneer Kerremans." „Ah, meniere, ik bennik content, zulle. Moar 'tes „pertan risico veur mijn." HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, dat zit er altijd aan vast. Goeden middag." Hij groette en verliet dan, gevolgd door van Gulik, het podium. De beide heeren gingen naar het privékantoor van van Andel in welk kantoor zich ook de kluis bevond. Dat was zoo het vaste werk na elke veiling, het opmaken van de kas en het wegbergen van het geld in de kluis. De afslager placht een briefje met het nummer van het artikel, het bedrag en den naam van den kooper aan van Gulik te geven, die boekte ze op een lijst en streepte ze aan, zoodra de betaling had plaats gevonden, waarna het totaal der lijst natuurlijk moest kloppen met de kas. Het was een heel simpel werk, maar het moest sekuur gebeuren en vooral Puf's cijfers waren niet altijd goed leesbaar. De stem van van Gulik gonsde bij het „collen" vele minuten eentonig door het kantoor van van Andel, maar ten slotte kwam er toch een eind aan en met een zucht van verlichting besloot van Gulik: „Dat „is te zamen: zeventien honderd vier en dertig gulden „en drie en tachtig cent plus vijf en twintig gulden „wisselgeld, maakt te zamen zeventien honderd negen „en vijftig gulden en drie en tachtig cent. Alstublieft!" en hij schoof de portefeuille, de geldbak en de lijst naar van Andel. „Ja... klopt..sprak deze na eenige oogenblikken, „Hier is je kwijtingsbewijs. Hè, hè... en verder „is er geloof ik niets, van Gulik?" „Nee, meneer, ik weet ook niks," sprak deze en hij stond op en stak het kwijtingsbewijs in zijn zak. „Dan wensch ik U smakelijk eten." „Dank je. Dat zal wel lukken, want ik ga dineeren HET BEGON MET NAPOLEON „bij mevrouw Verlinden en daar is de tafel beroemd," sprak van Andel glimlachend. „Nou, ik zal het maar doen, met wat de pot bij „moeder-de-vrouw schaft," zei van Gulik en dan nogeens groetend „Meneer van Andel." „Bonjour." Van Gulik ging heen en van Andel geeuwde, niet den geeuw van iemand, die slaap heeft, maar den langen diepen geeuw van iemand, die heel moe is. Hij stond op, trad toe op de kluisdeur, opende die niet veel verder dan een kier en dan schoof hij de portefeuille en de geldbak naar binnen, waarna hij de kluis meteen weer sloot. Hij zuchtte, stond een oogenblik in beraad, keek op zijn horloge. Bij mevrouw Verlinden werd om half zeven gedineerd. Hij verliet zijn kantoor, trad nog even in de zaal achter het podium, waar meneer Kerremans met een knecht van van Andel bezig was om de beelden in de kisten te pakken en hij zag, dat meneer Kerremans juist Napoleon in een kist legde; de kop was zorgvuldig in watten en vloei gewikkeld en meneer Kerremans was blijkbaar zoo verdiept in zijn werk, dat hij de aanwezigheid van van Andel niet eens scheen op te merken, met een zekere haast het deksel op die kist legde en onmiddellijk begon met dat deksel er op te schroeven. „Je denkt er wel om," sprak van Andel, terwijl hij een blik wierp op den brandbaren rommel, die er omheen lag en hij wendde zich nu tot den knecht, „dat hier vooral niet gerookt mag worden," en hij vestigde de aandacht van den knecht op meneer Kerremans, die nu juist een gebaar maakte, of hij HET BEGON MET NAPOLEON een sigarettenkoker uit zijn borstzak wilde halen. De knecht knikte geruststellend. „Ik let er wel op, meneer." Van Andel knikte en verliet dan de zaal, ging de gang door en was weldra op straat; hij haalde diep adem in de zuivere frissche buitenlucht en liep toe op zijn auto, welke aan de overzijde van de straat geparkeerd stond. HOOFDSTUK II. Meneer Kerremans' Tir de Salon had niet te klagen over gebrek aan belangstelling; onophoudelijk brulde de leeuw, roffelde de krijgsman of speelde het orgel; de voorraad glazen balletjes, welke op een waterfonteintje moesten dansen dreigde uitgeput te raken en de pijpscherven werden 's avonds met emmersvol opgeveegd. Madam Kerremans met haar gepermanente platina lokken, haar donker gekooide oogen en de ragfijne blauwe wenkbrauwen op heur elpenbeenen voorhoofd, had „alsmaar" heen en weer gerend, van den eenen schutter naar den andere, om de geweren te herladen en het was dan ook geen wonder, dat ze nu om negen uur in den morgen nog in haar gebloemdzijden pyama op den divan lag in den woonwagen en daar de eene sigaret na de andere in rook en asch deed opgaan. Met wat lodderige slaap-oogen wierp ze zoo nu en dan een blik naar buiten door het kleine raampje, dat behangen was met crême-kanten gordijntjes. Want ze wachtte op haar echtgenoot, dien ze met een soort spoedcertificaat naar de stad had gestuurd en het gesprek, dat nu een uur geleden aan deze missie was voorafgegaan, was lang niet van vriendschappelijken aard geweest. Wat was er gebeurd? HET BEGON MET NAPOLEON Meneer Kerremans had gisteren wel getrouw verslag uitgebracht van zijn geslaagde aankoopen, maar toevallig had hij verzuimd daarbij te vertellen, dat hij opdracht had gegeven om de kisten naar Contich te sturen, waar de collectie gevoegd zou worden bij de resten der Galerie et Salon Historique et Artistique van wijlen Pa en Ma Kerremans en die bizonderheid had hij nu zoo terloops en argeloos verteld, toen ze dezen morgen juist met het ontbijt een aanvang zouden maken. Edoch toen had je 't gaande! Madam was ineens heelemaal rood geworden door de smeersels van de make-up heen. „Moar Albeer... noar Contich zegde?" „Joa-et," had meneer Kerremans, die vaag, wat men noemt, nattigheid voelde, aarzelend geantwoord. „Es da nie goed noar ouw gedacht?" „Nie goed ? Bè... Agge nou toch ooit ne greute „lompigheid het uitgestoken! Me kommen wij nie „in Contich teruug veur euver drij moanden!" „Da weet ik." „Da weet ge... loebas ! Moar verstoa-de dan nie, „dat binst die drij moanden alle beelden en de kos„telikke kleeren al lank deur de motten en deur ,,'t vocht kunnen zijn opgevreten?" Hij schrok. „Oeje, oeje, Nattelie, zeu wijd ebbekik nie ge„docht." „Da weet ik, zulle ! Gij denkt gij nooit nie vedders „dan ouw neuze lank es en dat es moar 'n kleintje. „En nog wat. Wagge gekocht het, da hegge gekocht „van mijn eens." HET BEGON MET NAPOLEON „Van eiges Nattelie. Ik ebbik gien eens meer veur „te keupen." „Moar dan wil ik toch euk ne keer zien wagge „veur mijn eens gekocht het. En dan nog wat. Azzeme „die beelden ier ebben, dan kan ik toch vast beginnen „mee de kleeren noa te zien en op te strijken en te „wasschen en 't oar op de koppen te friseeren en de „koppen bij te plakken. Och, och, da ben toch dingen, „aggge 'n vent het, zonder arsens ! Allee!" kreet ze plots. „Nondeju ast nog moar nie te loate es ! D'r uit, „gij en noar de stad mee ne taxi en doar rijdt seffens „noar de vendu en ast nog nie te loate es, ge huurt „een camion en brengt den eelen ambras ier. Verstoa„de dat? Doar es in de schure plekke genog om ze ,,'n keer uit te leggen." En zoo was meneer Kerremans, die maar al te zeer inzag, dat zijn vrouw in elk opzicht gelijk had, nog vóór hij zijn ontbijt had kunnen genieten, gevloden en wachtte zijn eentgenoote nu op zijn terugkeer. En heel lang duurde dat niet meer. Madam Kerremans stak juist haar vijfde sigaret op en kuchte een beetje omdat ze met de vier vorigen bereids de heele ruimte van den woonwagen in een blauwen mist had verdoezeld, toen ze ineens een vrachtauto, die op een eigenaardige wijze toeterde, van achter de nog met een zeil afgedekte karroussel van haar buurman zag komen en toen die vrachtauto nog meer was genaderd, ontdekte ze in de kabien de gestalte van haar gemaal naast den chauffeur. Ze glimlachte tevreden, want ze begreep nu dat het gelukt was en wijl ze thans nog meer dan tevoren meende te kunnen toegeven aan haar rechtmatige Het begon met Napoleon. 2 HET BEGON MET NAPOLEON behoefte om eens echt lui te zijn, strekte ze haar roze beenen dan ook nog eens heerlijk uit en liet heur platina hoofd met een zucht van genot op het met gouddraad geborduurde kussen zinken, waarna ze de oogen sloot. Een oogenblik later hoorde ze meneer Kerremans het trapje opkomen naar de deur, die deur ging open en dan verscheen hij. „Nog sjuust bijtijds!" sprak hij op opgewekten toon. ,,'t Es goe, menneke," zei ze wat slaperig, „Loat „de kisten lossen in de schure, doar meuge wij vrij „euver beschikken en moak gij de kisten los. Dan „kom ik euver 'n alf uurke. Moar mogge gij nog nie 'n „stukske eten veur den dejeunee?" „Seffens." Hij was nu ineens een en al voortvarendheid en verdween. De chauffeur hielp bij het lossen en het duurde dan ook niet lang of de zes groote houten kisten stonden netjes neven elkaar op den vloer van de schuur, terwijl de vrachtauto het terrein weer verhet. Meneer Kerremans ging nu eerst ontbijten en hij deed het voorzichtig en geruischloos, want op den divan was zijn gade in slaap gevallen en snurkte zachtjes. Maar een uurtje later waren de twee echteüeden dan toch in volle actie in de schuur. De kistdeksels waren niet gespijkerd, maar er op geschroefd, zoodat het weinig moeite en tijd kostte om ze er netjes af te lichten. HET BEGON MET NAPOLEON Het zou er voor een oningewijde een beetje griezelig hebben uitgezien, al die menschenfiguren, die daar gestrekt, twee aan twee, in een soort groote doodkisten op hun ruggen lagen en de omstandigheid dat de koppen — ter bescherming der teere wassubstantie — allemaal in watten en vloei waren verpakt, verhoogde nog het grotesk-lugubere van het geval, daar het er nu volkomen op geleek of men hier te doen had met een zending zware oorlogsverminkten met verbonden en omzwachtelde hoofden. Doch noch Madam Kerremans noch haar echtgenoot waren gevoelig voor zulk phantastisch-horribel zelfbedrog en ze zagen in de poppen alleen maar poppen, dingen waarmee ze geld hoopten te verdienen, en niets anders. Madam tilde ze bij den kop en meneer bij de beenen uit de kisten en samen legden ze ze dan voorzichtig naast elkaar op den vloer van de schuur, welke Madam eerst zorgvuldig had aangeveegd en het duurde niet lang of meneer Kerremans had waarlijk een compliment van zijn strenge gade in ontvangst te nemen. „Ah menneke," zei ze „ge het goe gekocht, da „ben eel schunne poppen, ier deuze robe, dat es „klare zij en de biezjoekes ben euk eel treffelijk." Meneer Kerremans knikte voldaan en blij. „Ik geleuve, dat da Madam van Pompeldoer is," lichtte hij toe, na zijn aanteekeningen te hebben geraadpleegd. Maar ze schudde het hoofd. „Wien da es, das gelijk; wij moaken wullie d'r toch „wat anders van, zulle. Ik peize daddekik doar den „Ertogin van Windsor van moak en die robe dien HET BEGON MET NAPOLEON „ouw ik veur m'n eigen; dat kan eel scheun weze „veur in de Tir de Salon, 'nfrakske mee 'n schootje." Hij knikte. „Ier diene gast dat es eene Geute, zee den afsloa„ger," sprak hij, terwijl ze samen den Duitschen dichter naast Madame de Pompadour op den vloer legden. „Nikske," zei ze misprijzend, ,,'t Es ne lange; „aggem 'n witte board anplakt dan trektem sjuust „op onzen ouwen Keunig Leopold. Ge mot ou anpas„sen an de tijd ziede; 't es al 'n doanig ouwe collectie, „zulle. Ge begrijpt toch eiges wel, dat nou giene „mensch meer weet wien of Geute was of Madam „van de Pompeloer." Meneer Kerremans knikte andermaal; trouwens wat zou hij anders doen, want de beweringen van zijn echtgenoote verdroegen nu eenmaal niets anders dan een bewonderende instemming. „Ier... da was ne giftmengster, ieveranst in 01„land," sprak hij. „Doar kunde ne goeie madam „Beckers van moaken mee 'n potteke thee in d'r „kletsen." „Dat 's 'n goe gedacht!" prees madam Kerremans. „Die zetten me in een kotje ampart en 'n alf frankske „extra entree. En wien hegge doar?" „Napoleon," antwoordde meneer Kerremans en dan, als ze samen de pop er uit lichtten: „Oeje, oeje, „dat's 'n zwoare, zulle, en dan veur zeun kleine „postuur." ,,'t Zal een ijzeren geroamte wezen," veronderstelde ze, „die andere ben allemoal van out. Verdikke... „joa-et... die weegt wel onderd kilo... afijn... HET BEGON MET NAPOLEON „veurzichtig an moar... zeu..en ze legden den grooten Keizer naast de Leidsche giftmengster. „Awel, da kan Napoleon blijven," sprak Madam Kerremans dan, „We goan 'm op e en rotsstuk van karton zetten, dan es da Napoleon op Sint Elena. „Ik herin ik vergeten wat oftem doar eigenlik deej, „moar da kan eel scheun worden, zulle. Dat trekt wel." Ze haalden nu ook de overige poppen er uit en de schuur leek nu ook wel iets op een soort lazaret voor de bezoekers van een carnavalsfeest, die door een bom waren verrast. „Moar nou eerst die watten en lappen van de „koppen," beval madam Kerremans, „da me zien „kunnen offe me gien kat in een zak kochten. Ier „leit 'n gast zonder kop." „Dat's 'n generoal" antwoordde Meneer Kerremans, „de kop zit nog in de kist, want die zat 'n „bitje los." Ze bukten zich nu beiden over de hoofdeinden der poppen en begonnen die los te wikkelen uit de watten en het vloeipapier. „Verdikke Albeer, wat heggen dien kop van „Napoleon toch ingepakt," mopperde madam Kerremans, die van opschieten hield en nu werd opgehouden, ,,'t lijkent wel 'n borelingske, allegoar „in de winsels en wat veur 'n poeier hegge doar „op gestrooid. Es' da kalk?" „Poeier?" vroeg hij verwonderd. „Da zal van „binne uit de kop geleupen zijn. Diene kop es „sjuust zeu ingepakt as de anderen." „Toe, toe, toe... ge zijt gij an 't knoeien gewist HET BEGON MET NAPOLEON „mee deuzen kop," verweet ze, het laatste windsel, waaruit een heele stuiving wit poeder loswolkte, wegtrekkend, waarna ze het poeder dat nog op den kop lag, wegblies. „Wat es da nou...?" sprak ze dan zacht, terwijl ze naar den kop keek, welke daar nu voor haar lag. „Mee dichte eugen..." Dan beroerde ze met haar vinger even de wang van den kop; de vingertop zonk in een weeke substantie. „Jezus Marante!" kreet ze plotseling en ze vloog op, terwijl heur oogen van ontzetting uit de kassen puilden. „Albeer!" „Wat es 't?" vroeg hij verwonderd naderbij tredend. Maar ze kon geen woord uitbrengen. „Diene... diene... diene kop!" bracht ze eindelijk uit, terwijl ze wees met een bevende hand. „Wat ester mee dienen kop?" Hij zag haar verwonderd en niet-begrijpend aan, doch toen blikte hij zich ook over den Napoleonsfiguur heen en keek. En ook hij sprong dan eensklaps met een angstkreet achteruit... „Nondeju... ! Dat es gien pop !" „Neeë... neeë..." fluisterde ze, „ziedet euk?" „Dat es... dat es... 'n lijk!" Ze waren in hun ontzetting hoe langer hoe meer achteruit getreden en staarden nu uit de verte naar het geelwitte gelaat. „Moar... moar..." fluisterde hij „dat kan toch „nie... dat kan toch nie... ik ebbikkem toch eiges „ingepakt... gisteren middag... en veur dien tijd... „toen stingtem toch aldeur op 't podium in de „verkeupzoal..." HET BEGON MET NAPOLEON „Albeer..." fluisterde ze, „da ben dingen... „da ben dingen... Schrikkelik..., schrikkelik... „Moar ge mot de gendarme d'r bij hoalen... seffens... veur ze kunnen zeggen dat wijlie... „O, ik mot vort... ik durf ier nie blijven... ik „zou ik d'r zot van worden... toe allee... de „schure uit... la me goan... la me goan... en „niks zeggen... an giene mensch... en noar den „gendarme... !" Haastig achter elkaar, zonder nog eenmaal naar het vreeselijke om te zien, liepen ze de schuur uit, meneer Kerremans deed de deur op slot en dan, als half zinloos van angst, ijlden ze het dorp in naar de woning van den veldwachter. HOOFDSTUK III De Inspecteur der Recherche Vermeer, die bezig was een omvangrijk dossier te bestudeeren, maakte een gebaar van wrevelig ongeduld, toen het telefoontoestel op zijn tafel snerpte. Ze zaten met zijn tweeën in zijn kamer, Vermeer, al een vijftiger, man van veel ervaring en veel — naar men zei wel eens iets te veel — temperament, reeds grijs met bliksemende donkere oogen en een schijnbaar wreed-harden trek om zijn mond, hetgeen niet weg nam, dat al zijn kennissen toch zeiden, dat als het er op aan kwam, hij een beste en goedhartige vent was, en Piet Bunt, een wat slungelachtige jonge man van een jaar of dertig, nogal links in zijn bewegingen en met vaak iets slaperigs in zijn fletse blauwe oogen. Piet Bunt was reeds tot Inspecteur bij de Recherche benoemd, maar voorloopig nog aangewezen als assistent van Vermeer, van en bij wien hij veel kon leeren, zooals de Commissaris had opgemerkt. „Ja... Inspecteur van Politie 8e Sectie... Met wie?" snauwde Vermeer. „Met wie.. ? Met wie?... „Met wie ?... Ik versta U niet... Spreekt U dan „toch wat duidelijker... wat donder is dat... U „blaast in de telefoon... U moet er in praten. „Wat?... O... met de Burgemeester van Koe„dorp... pardon... nou ja... enfin, dat wist ik HET BEGON MET NAPOLEON „niet... Zoo... Hm... Ja, ik versta u maar half... „nee, persoonlijk kan ik niet komen, maar ik zal wel „iemand sturen... Ja, ja... dadelijk... Mooi, dag „... e..." hij legde de telefoon op den haak „... bur„meester..." en dan tot Bunt. „Zeg Bunt, daar is „een zaakje op te knappen in Koedorp; de burgemeester belde op; een vent doodgeslagen in een „wassenbeeldenspel of zoo iets. Die burgemeester „heeft een spraakgebrek... zeker een kermisruzie... „die dooie zal weer levend zijn als - ie jou ziet." „Ja, dat is wel waarschijnlijk," antwoorde Bunt, terwijl hij langzaam opstond en zorgvuldig wat gemorste sigarettenasch van zijn vest sloeg. „Koedorp, „zegt U ? Dan zal ik maar even met de motor gaan." „Je doe maar en neem je revolver mee en als de „kerels mot zoeken dan schiet je d'r maar eens frisch „doorheen. Nou saluut en veel succes; ik hoop, dat ze „me nou verdikke eens even met rust zullen laten !" en Vermeer verdiepte zich zonder verder op te zien in zijn dossier. „Dank U," zei Bunt en verliet de kamer. Toen Bunt een kwartier later op zijn motor de grens van Koedorp bereikte, stond de veldwachter daar al met zijn fiets op hem te wachten; hij kende Bunt wel iswaar niet, maar Bunt begreep zelf wel, dat het om hem te doen was en stopte derhalve. „Inspecteur van politie Bunt," sprak hij. De veldwachter salueerde. „Ik ben de veldwachter van Koedorp, Inspecteur; „de burgemeester zei dat ik hier maar even op U „moest wachten." HET BEGON MET NAPOLEON „Mooi, dan gaan we samen verder, hou je maar „vast aan mijn motor, dan sleep ik je wel." „Maar niet te hard." „Nee, nee... stapvoets; het zal trouwens wel niet „ver meer zijn, hé?" „Daar om de hoek, waar U die kermistenten ziet „staan. Een wonderlijk geval, Inspecteur, een wonderlijk geval," zei de veldwachter, die plezierig en snel freewheelde achter Bunt's motor, „ze laten U „komen als deskundige... afijn, dat mot de burgemeester weten, maar als ze mijn rustig me gang „hadden laten gaan.. „Nou, misschien gebeurt dat nog wel" sprak Bunt, „als het maar een gewone kermisvechtpartij is..." „Een kermisvechtpartij ?" herhaalde de veldwachter verbaasd. „Maar..." Doch hij kon den zin niet voleindigen, want ze waren het kermisterrein al genaderd, waar de veldwachter nu zijn Mentorplicht had te vervullen en tusschen wat woonwagens door en om een gesloten draaimolen heen weldra de schuur aanwees, binnen welke het echtpaar Kerremans de gekochte panopticumpoppen had neergelegd. „Hier is 't," zei de veldwachter en Bunt stopte en stapte af. Voor de gesloten schuurdeur stond een oud, zeer bleek en mager heertje, dat dadelijk op Bunt toetrad en zich voorstelde als de Burgemeester van Koedorp; naast hem stond het echtpaar Kerremans, terwijl wat lieden, welke blijkbaar tot het gilde der kermisklanten hoorden, nieuwsgierig, op een korten afstand, toekeken naar het vreemde gebeuren. HET BEGON MET NAPOLEON „Gelukkig dat U er is... gelukkig..." zei het Burgemeestertje, „U kon me niet goed verstaan, „hé?" „Er haperde blijkbaar iets aan de telefoon, waar„door die minder duidelijk werd", antwoordde Bunt. „Nee, nee... maar dat komt omdat ik nogal „zenuwachtig ben, ziet U." „O juist. En waar is nu de ruzie?" „Ruzie? Nee... er is heelemaal geen ruzie... het „is... veel erger..en dan tot meneer Kerremans, die met den sleutel in de hand bij de deur stond. „Maakt U de deur maar open... O ja... dat... die „meneer is de eigenaar van de beelden, ziet U... „en die dame is zijn vrouw..." „O juist" zei Bunt, die er niets van begreep en maar even knikte naar het echtpaar. Meneer Kerremans deed de deur open. „Ik... e... ik... zou eigenlijk liever niet meer „mee gaan..." zei de Burgemeester wat bevend, „maar dat is zoo gek... maar dan blijf ik hier wel „binnen staan... als U 't goed vindt, met mijn rug „er naar toe... anders zie ik dat de heele dag voor „me...". „Uitstekend," sprak Bunt die nu binnentrad, gevolgd door den veldwachter en het echtpaar Kerremans, terwijl de Burgemeester met zijn gezicht naar de deur bleef staan, welke nu werd gesloten en Bunt trok onwillekeurig even zijn wenkbrauwen op, toen hij daar al die menschelijke figuren gekleed in de meest fantastische kostuums op een rij op den vloer zag liggen. „Wat is er nu eigenlijk aan de hand?" vroeg hij HET BEGON MET NAPOLEON dan, zich tot den veldwachter wendend, die hem op den voet volgde. „Napoleon meneer... Napoleon", zei de veldwachter. „Napoleon?" herhaalde Bunt verbaasd, maar dan trad hij op die figuur toe en bukte zich er over heen. „Och..." sprak hij dan verrast, „dat is dus geen „beeld, maar het lijk van een man" en zich tot Kerremans wendend, die wat in de achterhoede was gebleven met zijn vrouw, doch welk echtpaar nu dadelijk nader trad. „Is U de eigenaar van deze wassenbeelden?" „Jawel meniere." „Gisteren allemoal gekocht in het verkeuphuis „van Van Andel," lichtte Madam haastig toe. „Heeft U dit lijk toen ook gekocht?" „Toen was 't nog gien lijk meniere," zei Kerremans, „moar 'n gewoon wassen beeld, sjuust lijk de „anderen." „En wanneer hebt U dan gemerkt, dat het geen „wassenbeeld was ?" „Van morgend, een uurke geleden; ik heb het eiges „ingepakt als beeld en nou ik het uitpak, 't es 'n „dooie mensch geworden!" „Dat ben dingen... da ben toch dingen..." zuchtte Madam. Bunt wierp een vluchtigen blik op het echtpaar en dan tot den veldwachter. „Help es even dat „lichaam een beetje overeind zetten. Wat is dat „voor wit poeder?" „Weet ik euk niet, meniere," beefde Kerremans. „Is dat niet bij de andere beelden?" „Neeë!" HET BEGON MET NAPOLEON Er lag genoeg van dat poeder rondom; Bunt verzamelde er een hoeveelheid van in een doosje en stak dat in zijn zak. Samen met den veldwachter ontdeed hij nu het bovenlichaam van het lijk van den blauwen Napoleonsjas, het witte grijze vest en onder die kleeren bleek nog een dikke laag van het witte poeder te zijn aangebracht. Bunt bukte zich over het naakte bovenlichaam heen en keek scherp toe. Hij stond tegenover het lijk van een man van circa vijf en dertig jaar, een vrij korte gedrongen gestalte, tamelijk dik, een cleanshaven gelaat, bruine oogen, zooals hem bleek, toen hij de oogleden even oplichtte, en donkerblond haar. Het bovenlichaam vertoonde geen enkele steek of schotwond, maar toen Bunt nog wat scherper toekeek, ontdekte hij aan den hals de blauwzwarte sporen van een blijkbare worging en nu constateerde hij tevens, dat de oogen wat puilden en de mond openstond met de tong zichtbaar daarvoor. Bunt richtte zich op, bracht dan met behulp van den veldwachter de kleeren van den doode weer op hun plaats. „Wat zeit U d'r van?" vroeg de veldwachter zacht. Bunt haalde zijn schouders op. „De man is vermoord door worging; meer is er „op 't oogenblik niet van te zeggen," en hij liep even de rij beelden af en keek naar al de wassen gezichten, vervolgens trad hij weer naar de deur der schuur, waar de Burgemeester nog altijd met een afgewend HET BEGON MET NAPOLEON gelaat bij stond. Bunt opende de deur, liet de Burgemeester voorgaan en dan, als ze weer allemaal buiten waren, sprak hij: „Burgemeester, ik kan op „het Raadhuis zeker wel even telefoneeren ?" Ze stonden nu te midden van een kleine menschengroep, welke nieuwgierig te hoop was geloopen. „Zeker, zeker, Inspecteur," antwoordde de Burgemeester, merkbaar opgelucht dat het horribele geval weer uit zijn gezichtskring was geraakt. „Dan zal ik order geven aan mijn Politiebureau, „dat ze hier met een wagen komen om het lijk naar „het Centrale Ziekenhuis te brengen voor de sectie. „Ik kan dan het Ziekenhuis meteen waarschuwen, dat „ze er op rekenen." „Goed, goed... gaat U dan maar gauw mee," zei de Burgemeester. „Is mijn motor hier veilig geparkeerd?" vroeg Bunt. „Daar sta ik voor in, Inspecteur," antwoordde de veldwachter, „want ik ga hier niet vandaan." „Prachtig en dan zou ik meneer en mevrouw „Kerremans nog wel enkele vragen willen stellen," sprak Bunt zich tot dat echtpaar wendend, „dus „loopt U even met ons mee?" „Worden we gearrestiert ?" vroeg madam Kerremans bevend. „Bê nee, mensch, bende wel zot," stelde haar echtgenoot haar gerust, ofschoon hij zelf ook een beetje beefde, ,,'t es enkelt veur de renseignements, „est niet woare, menier den Inspecteur?" Bunt knikte geruststellend en dan drong het vier- HET BEGON MET NAPOLEON tal door de menschengroep, welke hoe langer hoe meer aandikte, heen en begaf zich naar het Raadhuis. Toen Bunt ongeveer drie kwartier later in gezelschap van het echtpaar Kerremans, weer bij de schuur kwam, vond hij daar alleen nog maar den veldwachter, die blijkbaar trouw de wacht had gehouden bij den motor. ,,'t Is voor mekaar, Inspecteur," sprak hij dadelijk. „De zaak is foetsjie." „Zoo ? Is de auto al geweest ?" „Ja meneer. De auto is geweest; we hebben het „lijk d'r netjes op een brancard ingezet met al de „lappen, die d'r bij hoorden en die om de kop hadden „gezeten." „Heel goed," sprak Bunt, die nu naar zijn motor trad. „Estem vort?" vroeg madam Kerremans. „Joa-et, da heurde toch!" sprak haar echtgenoot. „God zij gedankt zulle!" en Madam Kerremans opende nu de schuurdeur op een kier, keek door die kier naar binnen en zag toen, dat er in de rij inderdaad een groote leege ruimte was gekomen. Ze loosde een zucht van verlichting. „Nou, dat is dan zoover afgeloopen," sprak Bunt, die al pogingen aanwendde om zijn motor te laten aanslaan, wat niet dadelijk wou lukken. „Wat doet „dat ding nou?" „Weigert-ie ?" vroeg de veldwachter. Dat deed de motor inderdaad; hij zuchtte en steunde wat, maar daar bleef het bij. HET BEGON MET NAPOLEON „Dat begrijp ik niet," sprak Bunt. „Ze kunnen „d'r toch niet aan gezeten hebben?" „Bestaat niet, Inspecteur!" riep de veldwachter uit. „Ik ben d'r geen minuut vandaan geweest. En „wie zou dat hier doen?" Op die vraag kon Bunt bezwaarlijk een antwoord geven en hij bepaalde er zich dan ook maar toe om zijn schouders op te halen en het nog eens te probeer en. Maar de motor blééf weigeren. „Inspecteur," zei de veldwachter, die er hoofdschuddend bijstond, „ginds om de hoek is een Shell„station, daar repareeren ze ook wel. Zal ik hem daar „effies voor U naar toe brengen?" „Dat zal ik zelf wel doen," antwoordde Bunt, „als je het me maar even wijst." Bunt knikte tegen het echtpaar Kerremans en vertrok dan met den veldwachter en den stakenden motor. Op het Shell-station bleek al gauw, dat een der draden van de accu was stuk gegaan, zoodat er natuurlijk geen contact was te krijgen. „De draad is kapot; effies lasschen," zei de monteur. „Geef es hier," sprak Bunt en hij bekeek nauwkeurig de einden van den draad op de breuk. „Lijkent wel doorgeknipt," zei de monteur. Bunt gaf geen antwoord; hij trad uit het werkplaatsje naar buiten, stak een sigaret op en keek wat droomerig om zich heen in den wijden polder. „Zoo, zoo, eindelijk terug van de boerenkermis ?" HET BEGON MET NAPOLEON vroeg Inspecteur Vermeer, toen Bunt een half uur., nadat hij de hulp van den Shell-monteur had ingeroepen, weer in de kamer trad. „Ja, daar ben ik weer." „Vechtpartij ?" „Nee, een moord." „Och kom ?" en Vermeer keek nu even op van zijn lectuur. „Ja, en een moord die ook niets met de kermis te „maken heeft." „Wat dan?" „Een heel eigenaardig geval. Een man, die op de „kermis staat met een schiettent heeft gisteren op een „verkooping in Van Andels Verkooplokaal een „partij wassenbeelden gekocht, afkomstig van dat „ouwe panopticum. Hij pakt ze zelf in de kisten, laat „die kisten vanmorgen halen, legt de beelden uit in „een schuur en nu blijkt dat het beeld van Napoleon „I geen beeld is, maar het lijk van een man !" „Allemachtig, kerel!" riep Vermeer uit. „Dat is „eerste klas criminalogie!" „Het is het lijk van een man van ongeveer vijf en „dertig jaar, bruine oogen, donker blond haar, clean „shaven. Geen schot of steekwonden, maar wel „wurgplekken aan de hals. Het heele lijk was onder „de kleeren bedekt met een laag ongebluschte kalk. „Maar omdat er uitwendig nog geen ontbinding „was ingetreden heeft dat zijn werking nog niet „kunnen doen. Alles was nog droog. Ik heb het lijk „naar het gasthuis laten brengen voor de sectie en „meteen de fotograaf gewaarschuwd om mee te „gaan." Het begon met Napoleon. 3 HET BEGON MET NAPOLEON „Nu dadelijk?" >Ja" „Prachtig. Dan ga ik ook mee, als je het goed vindt! „Manlief, je boft; dat kan je eerste zaak van betee„kenis worden. Proficiat! Ik dacht, dat het alleen „maar een kermisvechtpartijtje was. Vermoedens?" „Nog niet." „O, daar is Mil al met zijn fotorommel," sprak Vermeer, toen de politiefotograaf bepakt en beladen met zijn apparaten binnen kwam. „Moge heeren. Werk aan de winkel?" „Ja Mil en je zult er van smullen, jong! Je mag „dadelijk roepen: Vive 1'Empereur!" Mil, een wat oudachtig, dor mannetje, lachte even. „Ik zal maar niks roepen en alleen maar foto„grafeeren, meneer Vermeer." „Gelijk heb je. Nou heeren, maar ik zie dat de „wagen voor staat." Even later reden de drie politiemannen naar het Centrale Ziekenhuis en weldra stopten ze voor dat gebouw, waarna ze vlug uit den wagen sprongen. ^ „Dat lijk is zeker al binnen gebracht, Brinkman?" vroeg Vermeer, die den portier wel kende. „Jawel, meneer Vermeer en ik zou U namens de „dokter meedeelen, dat het voorloopig is opgebaard „in kamer 56. Rechtdoor, de gang in, de hoek om „en dan de derde deur. Hier heeft U de sleutel," en hij overhandigde dien aan Vermeer. „Alsjeblieft, collega," zei Vermeer met een hoffelijk gebaar den sleutel aan Bunt gevend. „Het is „uw zaak!" Bunt glimlachte even; ze liepen door de lange HET BEGON MET NAPOLEON breede gang van het ziekenhuis waar het heel stil was; een paar verpleegsters stonden zacht bij een der ramen te praten, tegen een muur stond een zieken-transport-wagent j e. „Altijd die verdomde lucht naar aether of lysol," zei Vermeer misnoegd, terwijl hij een vies gezicht trok. „U houdt meer van de lucht van odeklonje," zei Mil met een grinnikje. „Ik wel en desnoods ook van gebakken visch of „snert," en dan op de deuren de nummers aflezend, terwijl ze nu om den hoek waren gegaan: „Vier en „vijftig... vijf en vijftig... Hier." Bunt had den sleutel al in het slot gestoken en opende de deur. Ze traden nu in een kil-wit vertrek, waarbinnen de lucht naar lysol nog veel intenser was dan op de gang; in het midden stond een tafel en op die tafel lag blijkbaar het kadaver, dat met een wit laken was toegedekt. Bunt trok het weg. „Nou es kijken," zei Vermeer, terwijl hij zich gelijk met Bunt over de gestalte heen boog, terwijl Mil alvast zijn fotografische apparaten ging uitpakken. Maar Mil had nog nauwelijks een riem losgegespt, toen zoowel Vermeer als Bunt vrijwel gelijktijdig een kreet slaakten. „Maar wat is dat nou voor een mop?" riep Vermeer. „Dat... dat... dat is een... mystificatie...!" bracht Bunt met moeite uit. HET BEGON MET NAPOLEON „Wat is er, heeren?" vroeg Mil. Doch de twee politie-inspecteurs gaven geen van beiden antwoord; ze zagen elkaar aan met een uitdrukking van de grootste verbazing op hun gelaten en keken dan weer naar de uitgestrekte gestalte daar voor hen op de tafel. Want die gestalte was niets anders dan een wassen beeld van den grooten Keizer, gekleed in den wijden blauwen maarschalksmantel met daaronder het grijze vest, waarin de rechterhand op de bekende wijze was gestoken; Napoleon I, met de ronde dictatorskin, met de donkere lok op het voorhoofd; de wijd geopende grijze oogen staarden met een veldheersblik naar het plafond, maar om den gesloten mond speelde onmiskenbaar iets, dat erg veel leek op een spottend lachje. HOOFDSTUK IV „Ook een mop !" zei Mil. „Wat je een mop noemt!" pruttelde Vermeer. „We slaan een figuur als modder! Stel je voor dat „de dokter hier al bij was gekomen voor de sectie!" „Het is volkomen onbegrijpelijk," bracht Bunt wat heesch uit. „Ja, enfin," zei Vermeer, „opschieten maar. Met „verwonderingen komen we geen steek verder. En „ik vertik het om ter wille van een wassen pop hier „langer die vieze stankjes in te ademen. Nou eerst „het laken er maar weer over... zoo... en goed dicht „stoppen... dat-ie d'r goed ingewikkeld zit... „wacht, ik heb hier net nog een paar veiligheidsspelden... Goed zoo... En pak jij je rommel „maar weer op je nek, Mil en dan als de weerlicht „hier uit!" En wijl al die dingen al naar gelang Vermeer ze verordonneerde ook geschiedden, liepen ze weldra andermaal met zijn drieën door den langen stillen corridor en kwamen ze weer bij den portier. „Brinkman," sprak Vermeer, „vertel jij me es „even: Wie heeft dat lijk hier gebracht?" De portier haalde zijn schouders op. „Ik ken die agent niet, meneer Vermeer." „Was 't een gewone auto van ons ?" „Tja..." de portier dacht even na. „Nee..." HET BEGON MET NAPOLEON sprak hij dan aarzelend, „het was een kleine gesloten „vrachtauto en die agent chauffeerde en anders was „er niemand bij... of... 's kijken... Nee ! Het lijk „dat lag er in op een brancard en daar lag een laken „over en toen hebben een paar van onze menschen „met die agent de zaak overgebracht naar kamer 56." „En heeft die agent nog wat gezegd?" „Wat zou-die zeggen? Alleen: „Hier ben ik met „het lijk van Inspecteur Bunt, nou ja, waar inspecteur Bunt over getelefoneerd heeft," verbeterde de portier toen hij even een lach zag komen op de gelaten van Mil en Vermeer. „Nou, en dat klopte „en toen is die agent, nadat het geval was afgeleverd, „weer met de wagen vertrokken." „Kende je die agent?" „Nee. Dat zei ik al." „Hoe zag hij er uit?" De portier lachte en gaf een knipoogje aan Vermeer. „U is niet nieuwsgierig, maar U weet graag alles !" „Ja, jong, wat zal ik je zeggen," zei Vermeer lachend, „Politie hé? Zijn altijd van die vervelende „uitvragerige kerels !" „Het zal best schikken, meneer Vermeer. Ik kan „d'r tegen. Maar hoe die agent er uitzag? Mot ik „es effies prakkezeeren. Zoo'n gezicht, dat haast „allemaal haar is; U weet wel. Een groote snor en „een lichte baard en van die zware wenkbrauwen. „Wacht es en hij droeg een bril." „Lang?" „Middelmatig. Ister wat met dat lijk aan de „knikker ?" HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer lachte nu wat grimmig. „Als wij met een lijk sollen, ister altijd wat aan de „knikker, Brinkman! Maar ik stuur dadelijk een „andere wagen van ons met vier agenten en die zullen „dat lijk weer meenemen, hoor." „Weer meenemen? Ja, meneer Vermeer, maar „dat gaat zoo niet. Binnenbrengen is altijd goed, „maar wat eenmaal binnen is, dat komt er niet uit „zonder toestemming van de Directeur!" „Wie is op 't oogenblik de Directeur?" „Dokter Schreven neemt waar." „Bel hem dan op en vraag of ik hem even telefonisch kan spreken." „Dat kan gebeuren," en Brinkman schakelde de huistelefoon in en was weldra in gesprek. „Met de „portier, dokter. Hier is Inspecteur Vermeer van de „Politie, die wou U even wat vragen door de telefoon," en dan, als het toestemmend antwoord van den dokter blijkbaar kwam. „Alsjeblieft, meneer „Vermeer," en hij overhandigde Vermeer den hoorn. „U spreekt met Inspecteur Vermeer van de Recherche, dokter. We hebben hier straks een lijk „laten binnen brengen... Ja precies, op kamer 56... „Maar dat wilden we weer terug hebben, want er „moet nog een confrontatie plaats vinden op de plaats „van het misdrijf... Ja... Dus wilt U zoo goed zijn „permissie te geven dat het kan volgen ?... O „juist... Dank U zeer," en Vermeer gaf den hoorn nu weer aan den portier terug, die hem tegen zijn oor drukte. „Ja, met de portier, dokter... Jawel... Goed „dokter. Begrepen," en hij legde den hoorn neer HET BEGON MET NAPOLEON „Nou meneer Vermeer, dan kunt U het zaakie weer „laten terughalen hoor!" „Goed zoo. Dan gaan we. Brinkman, bonjour." „Dag heeren!" Even later reden de drie politiemannen weer terug naar het bureau. „Ja, beste jongen," sprak Vermeer, toen hij en Bunt, die nog altijd in een zeer onthutsten toestand verkeerde, weer in de kamer van Vermeer terug waren, „ik ben wel een beetje voorbarig geweest, „met mijn felicitatie, hé?" Bunt knikte. „Ik zie in dat ik een paar betreurenswaardige „abuizen heb gemaakt," erkende hij dan zacht. „Noem je dat betreurenswaardige abuizen?" sprak Vermeer, terwijl hij ging zitten en zijn pijp stopte. „Ik noem dat een serie van de allerstomste blunders, „die een politieman maken kan! Ja, schrik maar niet!" voegde hij er achter, toen hij zag, dat er door Bunt op dit vernietigend oordeel wat schokte, „dat „blijft hier onder ons en binnenkamers en we draaien „er wel een punt aan, als dat noodig mocht wezen. „Beste jongen hoe haal je het in je krankeljorumsche „hersens om dat lijk onbewaakt te laten ?" „De veldwachter was er toch !" „De veldwachter van Koedorp ! Kerel nog an toe, „die soort veldwachters, dat zijn over het algemeen „brave huisvaders hoor, maar ambtelijk zijn ze in „de allereerste plaats de loopjongens van de Burge„meesters, verder houen ze toezicht bij het kattenkwaad dat de schoolkinders bedrijven, ze loopen HET BEGON MET NAPOLEON „voorop in hun Zondagsche uniform als het plaatselijke fanfare-corps door het dorp trekt en 's avonds „drinken ze hun gratis biertje of afzakkertje in den „herberg als ze daar gaan zeggen, dat het sluitingsuur is aangebroken; tenzij de burgemeester toevallig in die herberg zit te kaarten, want dan „mogen die herbergen open blijven. Maar in cri„mineele zaken, diefstal, berooving, moord, dan „moet je ze nooit au serieux nemen. Maar wat an„ders: Wat jij in die schuur zag liggen, was dat wel „een lijk?" „Daar ben ik absoluut zeker van," antwoordde Bunt. „Zoo. Tja. Je was er zoo meteen ook absoluut „zeker van, dat er in het ziekenhuis onder dat laken „een dooie man lag, hé ?" Bunt knikte, gaf geen antwoord. „Ja, jong," vervolgde Vermeer dan, „op het onder„maansche is het alleen maar zeker dat je geboren „bent en dat je dood gaat. De rest zweeft zoo'n „beetje in de lucht. Enfin, we moeten nu maar absoluut systematisch te werk gaan en probeeren om „uitsluitend met concrete gegevens een aannemelijke „reconstructie van dit rare geval op te bouwen. Want „het is per slot van rekening toch een verduiveld „aardig geval weet je! En dan zullen we beginnen „bij het begin en eerst eens naar van Andels Verkoopbokaal gaan, want daar is die grappenmakerij dan „toch in ieder geval begonnen, hetzij met een pop, „hetzij met een lijk !" „Maar zouden we niet eerst hier de Hoofdagent „van de wacht vragen welk gevolg hij heeft gegeven HET BEGON MET NAPOLEON „aan mijn opdracht om dadelijk met een wagen naar „Koedorp te komen ?" vroeg Bunt. „Ja, dat is een goed idee," zei Vermeer en hij belde. Even later trad de Hoofdagent Kool binnen. „Kool," sprak Vermeer, „vertel me eens, heb jij „de telefoon opgenomen van meneer Bunt, toen die „order gaf om een wagen naar Koedorp te zenden?" „Jawel, meneer." „En wie is daar dan naar toe gegaan?" „Geen mensch, meneer." „Geen mensch?" „Nee meneer, natuurlijk niet, want de wagen zou „net vertrekken, toen er een tegenorder kwam." „Een tegenorder?" riep Bunt uit. „Per telefoon?" „Ja zeker, meneer. Een tegenorder namens U, „dat we met het zenden van de wagen tot nader „bericht moesten wachten." „Namens mij ?" vroeg Bunt. „Wie telefoneerde „dan ?" „De veldwachter van Koedorp." „Zoo...?" Bunt zag Vermeer aan, die even zijn wenkbrauwen optrok en dan zei: „Kool, dat lijk is inmiddels toch in het Centrale „ziekenhuis terecht gekomen, maar daar moet het „weer vandaan. Ga jij nu even met drie man er heen „met de brancardwagen, nu dadelijk, begrijp je? „De portier weet er van. Haal dat lijk hier en deponeer „het in de bergplaats." ^„In de bergplaats?... Dat lijk, meneer?" vroeg Kool, die meerder piëteit gewoon was bij de behandeling van doode mensche'n. HET BEGON MET NAPOLEON „Jawel, in de bergplaats. En dan nog iets. Zorg „dat het laken dat er omheen is gespeld er zoo om„heen blijft. Dat draag ik jou persoonlijk en met „nadruk op. Begrepen?" „Jawel, meneer." „Niemand mag het lijk zien, geen glimp er van. „Begrepen?" „Jawel meneer." „En... e... nog iets. Verwonder je er niet over, „als dat lijk erg licht is." „Nee meneer, ik zal er me niet over verwonderen," zei Kool, die echter nu al zoo verwonderd keek, of hij een goudvisch hoorde zingen. „Die dooie persoon is namelijk van honger gestorven. Begrijp je?" „Juist meneer en daardoor is hij zoo vermagerd." „Precies, vel over been. Nou, meneer Bunt, heeft „U nog iets voor de Hoofdagent?" „Nee, dank U." „Ga dan je gang maar," zei Vermeer en Kool sloeg zijn hakken tegen elkaar en vertrok. „Zoo, zoo, de veldwachter..." zei Bunt, toen Kool weg was. „Is dat een verdacht exemplaar in deze zaak?" vroeg Vermeer. „In zooverre, dat hij beloofde op mijn motor te „zullen passen, terwijl ik even met de Burgemeester „en het echtpaar Kerremans naar het Raadhuis „ging. Maar toen ik terug kwam, weigerde de motor „en toen ik hem naar een monteur bracht, bleek „me, dat een draad van de accu was doorgeknipt." „Doorgeknipt ?" . HET BEGON MET NAPOLEON „Ja beslist. En ik begrijp nu ook dat dit gebeurd „is om mij op te houden." „Natuurlijk, dat ligt er dik op... Wat is die veldwachter voor een kerel?" Bunt haalde even zijn schouders op. „Van het gewone type, zooals U dat beschreef, „denk ik." „Waren er geen andere menschen in de buurt?" „Eerst wel, een heele troep, maar toen ik van het „stadhuis terugkwam, was alleen de veldwachter er „nog maar." Vermeer knikte en er trok iets als een glimlach om zijn mond. „Juist. Dat Koedorp is maar een klein nest, hé?" „Ja 'n dorpje." „Dus... e... daar zal wel geen publiek telefoonstation zijn." „Nee!" kreet Bunt. „Gunst ja, meneer Vermeer, „dan kunnen we dus gemakkelijk nagaan of het „inderdaad de veldwachter is geweest die telefoneerde ..." „Juist beste jongen. Daar wou ik je hebben. En „die burgemeester?" „Een mannetje van niks, angstig bij het meelijwekkende af." „Zoo. En dat echtpaar Kerremans?" „Belgische kermismenschen, maar daar ben ik „wel zeker van dat die geen andere rol in de zaak „vervullen dan die van de gedupeerden!" „Jongen, jongen, Bunt, ben je nu weer zeker van „iets ?" Bunt kleurde even. HET BEGON MET NAPOLEON „Enfin," zei Vermeer, „laten we dan nu maar „even naar van Andels Verkooplokaal gaan," maar dan op zijn horloge kijkend, „blikskater al over „twaalven! Nee, beste jongen, dan treffen we „daar toch niemand aan, waar we wat aan hebben. „Verstandige menschen drinken op dit uur koffie of „als ze een cursus voor beginners op de Berlitz „school hebben meegemaakt, dan „lunchen" ze met „een kadetje met kaas en een pisang. En dat gaan „wij nu ook eerst eens doen, koffie drinken bedoel „ik. Tot half twee voor het lokaal van van Andel. „Afgesproken ?" „Ik zal er zijn, meneer Vermeer." „Saluut!" en Vermeer stak nu den brand in zijn pijp en verliet in een rookwolk gehuld de kamer. HOOFDSTUK V Willem van Andel zat in zijn kantoor te praten met mevrouw Ver linden. Mevrouw Verlinden, een zeventigjarige weduwe, was aandeelhoudster in de zaak van Van Andel en genoot, mede als zoodanig, het voorrecht — eigenlijk was het maar een beleefdheid — dat Willem haar vóór den officiëelen kijkdag zoo wel eens allerlei mooie dingen liet zien, welke misschien van haar gading zouden kunnen zijn. Mevrouw Verlinden was zeer gefortuneerd, bezat bereids prachtige dingen op kunstgebied maar was er nog steeds op uit om haar collecties uit te breiden en aan te vullen. Ze woonde samen met haar ongehuwden vijf en dertigjarigen zoon Jacques, die adjunct-Directeur van een Hypotheekbank was en al sedert hun schooljaren een boezemvriend van Willem van Andel. Willem had zijn ouders vroeg verloren en kwam bij de Verlindens als kind-aan-huis en zoo intiem was de verhouding, dat hij tegen mevrouw Verlinden ook steeds Mama placht te zeggen, hetgeen te meer reden van bestaan had, wijl mevrouw Verlinden ook waarlijk echt over Willem moederde. Mevrouw Verlinden zag veel menschen en leefde op grooten voet, een leefwijze, welke ze zich kon veroorloven en ondanks heur zeventig jaren kon ze HET BEGON MET NAPOLEON nog heel veel van de goede dingen des levens genieten en dat deed ze dan ook! Ze zat nu bij Willem, die een heele collectie miniaturen voor haar op de tafel had uitgelegd en welke miniaturen over eenige weken in veiling zouden worden gebracht. Mevrouw Ver linden was nog een aardige en aantrekkelijke verschijning, vitaal en elegant, zonder een storende neiging, om zich jonger voor te doen dan ze was. „Denk je, dat ze hoog gaan ?" vroeg ze, terwijl ze met aandacht door haar face a main de in fijne en sierlijke üjstjes gevatte schilderstukjes bekeek. „Ik denk wel, dat er liefhebberij voor zal zijn," antwoordde hij, „maar er is weinig van te zeggen. „Die twee vrouwenkopjes van David gaan toch zeker „niet beneden de zeshonderd gulden." „Per stuk?" vroeg ze verontwaardigd. „Nee, nee, het paar," lachte hij. „Vindt U niet „dat dat meisje met die roze hoed een beetje op Tilly „lijkt?" Ze zag hem even blijkbaar wat verrast aan. „Aha, dus je denkt zoo nu en dan wel eens aan „Tilly?" Hij lachte. „Als ik een portret van haar zie, of iets wat daarop „lijkt, dan denk ik natuurlijk aan haar." „O, dus anders niet?" „Ze zag er gisterenavond aan tafel schattig uit," sprak hij dan. Mevrouw Verlinden vertrok heur mond wat misprijzend. HET BEGON MET NAPOLEON „Aan tafel," herhaalde zij. „Dat is altijd een gematteerd moment. Een diner japonnetje en dan de 3,geanimeerde schittering van de oogen door de cocktail en de wijn en candle-light. Nee, zoo moet een „degelijke man een vrouw, die hij goed beoordeelen „wil, niet zien!" „Maar U heeft ze toch zelf zoo aan me vertoond!" „Weet ik wel. Maar ik wil alleen maar zeggen, „dat Til'y veel beter tot haar recht komt, uiterlijk „èn innerlijk, in een heele dagelijksche, huiselijke „omgeving. Met een groot huishoudschort voor „desnoods en roerend in een pannetje op het gasstel! „Een schat van een meisje en een geknipt vrouwtje „voor jou, Wim!" „Ik ben geen man om te trouwen," antwoordde hij plots, terwijl zijn gezicht wat verstrakte. „Nonsens!" „Waarom vraagt Jacques haar niet?" „Jacques is een egoïst." „Nou, Mama..." „O, voor mij is Jacques een schat, maar ik vind elke „man, die een vrouw kan onderhouden en een gezin „kan scheppen en het nochtans nalaat, een egoïst!" Willem lachte nu weer. „Spijt me." „Ik hoop dat je 't meent. Heb jij al iets van hem „gehoord ?" „Nee. Waar zit hij op 't oogenblik?" „We zijn eerst samen in Spa geweest, toen is hij „nog gebleven, maar ik kreeg vanmorgen een ansicht „van hem uit Brussel, dus blijkbaar heeft hij van „Spa al weer genoeg." HET BEGON MET NAPOLEON „Misschien naar Ostende of anders..." Op dat oogenblik snerpte de telefoon en Willem greep den hoorn, luisterde. „Ja?... Twee heeren van de Politie?... Zoo... „Ik ben bezet... Dringend?... Nu ja, het zal wel „schikken... Ze moeten maar even wachten, hoor; „ik zal wel waarschuwen als ik vrij ben." Mevrouw Verlinden stond op. „Laat U toch niet wegjagen!," zei Willem. „Ja, ja, als jij zulk griezelig bezoek krijgt, dan „vlucht ik hoor! We hebben nu toch besproken „wat we wilden, hé? Die twee meisjeskopjes daar „kun je mee gaan tot zevenhonderd, hoor en die „andere tot twee honderd per stuk. Maar geen cent „meer." „Ik zal het noteeren, Mama," sprak hij vlug een aanteekening makend op de voor hem liggende blocnote. „En blijf nu maar rustig hier, ik kom er wel uit!" Ze reikte hem de hand en duwde hem dan lachend terug toen hij een beweging maakte om haar toch naar de deur te begeleiden. „En... e... vanavond „komt Tilly bij me theedrinken. Ik zeg dat nergens „om, maar als je me toevallig een boek kwam „brengen " „U is toch onverbeterlijk!" sprak hij lachend. Ze knikte hem nog toe met een handwuivinkje en stapte dan met vlugge kwieke pasjes elegant weg. Hij keek haar na tot ze om den hoek van de gang was, dan trad hij terug in zijn kamer, sloot de deur, strekte zijn hand uit naar de bel, maar hij trok die weer terug, vóór hij den knop had aangeraakt, Het begon met Napoleon. ^ HET BEGON MET NAPOLEON trad naar het raam en keek naar buiten. Op de gracht zag hij mevrouw Verlinden nog gaan. Hij haalde even diep adem, maar dan plots wendde hij zich om, strekte nu met een resoluut gebaar de hand naar de bel en drukte op den knop. Vervolgens begon hij, terwijl hij aan zijn schrijftafel had plaats genomen de kostbare miniaturen weer in de met fluweel bekleede étuis te pakken. Een oogenblik later traden, na een tik op de deur, de Inspecteurs Vermeer en Bunt de kamer binnen. Willem stond op. „O, meneer Vermeer, is U het," sprak hij en hij drukte den toegesprokene de hand. „Meneer van Andel, mag ik U even mijn collega „voorstellen, Inspecteur Bunt," zei Vermeer. „Aangenaam," zei Willem, ook Bunt de hand reikend. „Neemt U plaats, heeren en waarmee kan „ik U van dienst zijn?" „Ik zal maar direct met de deur in huis vallen?" sprak Vermeer. „Heel graag," antwoordde Willem, die inmiddels voortging met het inpakken der miniaturen. „Ik „mag onderwijl wel..." „Zeker, zeker, gaat uw gang maar," zei Vermeer, die even een blik wierp op de kostbare schilderijtjes. „Meneer van Andel, gisteren is er bij U een veiling „geweest van een collectie wassenbeelden?" „Ja." „En die zijn meerendeels gekocht door een zekeren „meneer Kerremans ?" „De naam weet ik niet precies meer, maar het was „vermoedelijk een Belg naar zijn accent te oordeelen." HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, dat klopt. Heeft U die beelden gezien?" „Zeker." „Heeft U daarbij opgemerkt een beeld van Napoleon I?" „Van Napoleon I?" herhaalde Willem, terwijl hij nu opstond en met de étuis der miniaturen naar de kluis trad. „Ja... ja zeker... met die lok op zijn „voorhoofd en met zijn steek. Wel een leuke pop," en Willem had nu de kluisdeur opengetrokken en legde de étuis daar binnen, waarna hij terug keerde naar zijn plaats. „Heeft U aan dat beeld iets bizonders opgemerkt ?" vroeg Vermeer door. „Nee. Ik geloof, dat het vrij gaaf was." „Hoe hebben die beelden het gebouw verlaten?" „In kisten, 's Kijken... ja, de kooper, die Belg, „die heeft ze ingepakt in de achterzaal, samen met „Dirksen, een van mijn knechts." „Wanneer ?" „Vrijwel dadelijk na de verkoop. Ze waren er „nog mee bezig toen ik om een uur of vijf naar huis „ging. Ik ga dan altijd nog eens rond en ik ging „speciaal naar de achterzaal, omdat ik altijd bang „ben dat ze brand zullen stichten met een sigaret „of zoo, want op de vloer ligt daar meestal zoo'n „brandbare rommel, papier, houtwol..." „Juist en toen waren die twee daar met het inbakken bezig?" „Ja." „Heeft U toen ook nog speciaal het beeld van „Napoleon gezien?" Willem lachte. HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, ik heb toen inderdaad de Groote Keizer nog „weer terug gezien; ze hadden hem juist in de kist „gelegd, maar het hoofd van Zijne Majesteit was „toen heelemaal in de watten gewikkeld." „U kon dus de kop niet meer zien?" „Nee, te minder omdat die Belg, juist toen ik „naderbij trad, het deksel er op legde." „Mag ik iets vragen?" zei Bunt. „Was alleen de „kop van Napoleon in watten gepakt?" „Nee, ik geloof, dat dat wel met alle koppen het „geval zal zijn geweest; tenminste de pop, die naast „die van Napoleon lag, had het ook. Die waskoppen „zijn erg teer en de minste krab er op zie je en dat is „moeielijk te herstellen." „Hoe en wanneer hebben die kisten hier de zaak „verlaten?" vroeg Vermeer nu weer. Willem haalde even zijn schouders op. „Tja, dat weet ik niet precies, maar dat kan ik „wel even vragen," en hij schakelde de huistelefoon in. „Jansen... met mij... die kisten met wassenbeelden van de veiling van gisteren... Zijn die „weg?... Ja... Wanneer zijn ze gehaald?... Van„morgen om half negen... Door wie ?... O, een „vrachtauto van de Jong & Smalt... En weet je „ook waarheen die ging ?... Koedorp ?... O, mooi. „Dank je." Hij legde de telefoon weer op de houders. „Nou meneer Vermeer, U heeft het gehoord?' Vermeer knikte. „Ja, dank U. Die knecht Dirksen, zouden we die „ook eens even kunnen spreken?" „Zeker. Hij zal wel bezig zijn in de achterzaal." HET BEGON MET NAPOLEON „Waar die kisten zijn ingepakt?" „Ja." „Laten we daar dan even heengaan, als U 't goedvindt." „Uitstekend," antwoordde Willem en hij stond op. „Mag ik de heeren dan maar even voorgaan?" Even later traden ze gedrieën in de achterzaal, welke op dat oogenblik vrijwel geheel aan kant bleek te zijn; enkele meubelen, tafels en buffetten, restanten van veilingen stonden tegen den muur geschoven, maar de vloer was brandschoon aangeveegd en een werkman liep er rond en besproeide dien vloer met lysol ter vernietiging van het eventueel daar rondkruipende ongedierte en andere ongerechtigheden. „Hier zou je nu toch moeite hebben om brand te „stichten," sprak Vermeer. Willem lachte. „Ja nu ! Maar komt U maar eens terug, als ze aan „het pakken zijn ! Dat is de man die bij het inpakken „heeft meegeholpen. Dirksen!" De man legde de spuit neer en trad nader. „Hier de heeren zijn van de politie," sprak Willem, „en die willen je eenige vragen stellen." „Asjeblieft, heeren. Politie? Ik ben anders zoo „onschuldig als een pasgeboren kind, hoor," zei Dirksen. „Daar lijk je ook precies op," zei Vermeer, een blik werpend op het baardige gelaat van den man. „Vertel me eens, jij hebt gisteren die Belg geholpen „met het inpakken van die wassenbeelden?" „Jawel." „Daar was een beeld bij van Napoleon, hé?" HET BEGON MET NAPOLEON „Met zoo'n steek op." „Precies. Heb jij dat beeld ingepakt?" „Nee. Wacht es! Nee, dat wou die meneer persee „zelf doen. Dat was een erg duur beeld zeidie, maar „dat waren maar flauwsies, want hij had het voor „acht pop!" „Juist. Heb je ook iets bizonders aan dat beeld „gemerkt ?" „Iets bizonders? Nee meneer." „Maar," sprak Willem nu, „jij hebt die beelden „toch zeker ook eerst naar en toen weer van het „podium naar de achterzaal gedragen?" „Jawel, meneer van Andel, te zamen met Puf. „En heb je toen dat beeld van Napoleon ook gedragen?" vroeg Willem. „Allicht," antwoordde Dirksen, „maar dat weet „ik zoo precies niet meer. Dat kan Puf ook wel ge„daan hebben." „Ik zal Puf eens roepen," zei Willem en hij verliet de zaal. „Wat is dat nou allemaal over dat beeld van Napoleon?" vroeg Dirksen. „Moet je dat hier dikwijls zoo schoonmaken?" vroeg Vermeer, de vraag van Dirksen negeerend. „Een paar keer op een jaar," antwoordde Dirksen. „Maar vanmorgen toen die kisten waren weggehaald, zei meneer, dat ik de zaak nou maar es een „extra-goeie beurt moest geven. We ben altijd bang „voor ongedierte, wandluizen en zoo, begrijp U?" „Ja, ja, dat is gemeen tuig," zei Vermeer. „O, „daar is meneer van Andel al weer terug met Puf," en Vermeer, gevolgd door Bunt, die steeds zoo'n HET BEGON MET NAPOLEON beetje in de achterhoede bleef, deed een paar schreden in de richting van het tweetal. „Zoo meneer Puf," sprak Vermeer het kleine dikke mannetje de hand reikend. „Wij kennen elkaar „nog wel, hé?" „Zeker, meneer Vermeer," zei Puf. „Ik wou alleen maar eens van U weten of U gisteren soms bizondere aandacht heeft geschonken „aan dat wassenbeeld van Napoleon, dat gisteren „is geveild?" „Bizondere aandacht?" herhaalde Puf. „Nou, in „zooverre, dat eene been was een beetje kaduuk en „daarom kon-ie niet goed staan. En daarom heb ik „het maar tegen een ander beeld aangezet." „Wie heeft dat beeld van het podium naar de „achterzaal gebracht?" vroeg Vermeer. „Dat heb ik gedaan. Dat weet ik zeker, want de „steek viel er af en die heb ik toen maar op mijn eigen „kop gezet," en Puf lachte. „Zijn d'r klachten over?" „Nee, toch niet," antwoordde Vermeer. „U wordt „bedankt voor de inlichting, meneer Puf," en dan tot Willem: „Nou meneer van Andel, dan weten „we wel genoeg." „Zoo heeren," sprak Willem, „terwijl ze nu gedrieën de zaal weer verlieten waarna ze voor de deur van Willems kamer afscheid namen. „Als ik U nog „met iets van dienst kan zijn... met plezier," en hij reikte den beiden politiemannen de hand. „Me„neer Vermeer... Meneer Bunt... Het was me „aangenaam." Vermeer en Bunt vertrokken en Willem trad weer in zijn kamer. HET BEGON MET NAPOLEON Juist knerpte de telefoon; hij schrok blijkbaar van het onverwachte, greep den hoorn en luisterde. Het bleek mevrouw Verlinden te zijn. „Hallo?... Ja, met mij Mama... Om mij te „spreken over een zeer dringende zaak Jacques betreffende?. .. Hé... Nee natuurlijk, telefonisch gaat „dat niet... Maar is het zoo ernstig ?... U schijnt „geagiteerd te zijn... Kom, kom... Half vijf... „Nu goed, als ik kan, kom ik vroeger... Ik zal wel „probeeren, hoor... Ja." Hij legde de telefoon neer; hij was blijven staan en ging ook nu nog niet zitten. Een oogenblik bleef hij zoo, bewegenloos, terwijl slechts een paar peinzende rimpels in zijn voorhoofd plooiden; dan trad hij naar de deur, deed die op slot. Een oogenblik later zat hij voor zijn bureau en haalde uit een lade daarvan een étui, waarin zich een morphinespuitje bevond. Nog wat later en hoewel zijn handen beefden drukte hij toch de vlijmscherpe naald diep door in het vleesch van zijn onderarm. Even rilde een grimas van pijn over zijn gelaat. Dan, regelmatig en zorgvuldig, drukten twee vingers den zilveren zuiger van het spuitje naar beneden en drongen het heulsap in zijn bloed. HOOFDSTUK VI Geheel tegen haar gewoonte in deed mevrouw Verlinden zelf open, toen Willem van Andel had gebeld. „Ik zag je aankomen," sprak ze op een gejaagden toon, „en ik had geen geduld om te wachten tot de „meid..." Het oude kwieke dametje was blijkbaar heelemaal overstuur en Willem moest haast op een drafje loopen om bij haar te blijven, toen ze hem over den langen ganglooper voorging naar de tuinkamer, waar ze 's Zomers woonde. Binnen, deed ze zelf dadelijk de deur met een zekeren nadruk dicht en nog eer ze was gaan zitten, zei ze: „Wim, ik ben zoo verschrikkelijk ongerust; er is „zoo iets vreemds met Jacques." „Iets vreemds met Jacques?" herhaalde hij blijkbaar werktuigelijk. „Ja... ga zitten, jongen," sprak ze, terwijl ze nu zelf ook plaats nam. „Je weet, ik heb vanmorgen een „ansicht van hem gekregen uit Brussel." „Ja, dat zei U." „Die is afgestempeld op Maandagmorgen tusschen „drie en zes, dus eigenlijk 's Zondagsnachts. Hier „is hij." „Ja, dat zie ik," antwoordde hij, terwijl hij de kaart ïiu van alle kanten bekeek, HET BEGON MET NAPOLEON „Maar nu een uur geleden," vervolgde mevrouw Verlinden, „ben ik opgebeld door het Hotel de „Laeken in Spa en daar vragen ze me of meneer „J. G. Verlinden soms plotseling naar huis is ge„gaan." „Naar huis is gegaan?" herhaalde Willem op verwonderden toon. „Wat een rare vraag!" „De kwestie is deze. Jacques heeft Zondag nog „gedineerd in het hotel, toen is hij uitgegaan, maar „sedert is hij niet meer in het hotel terug geweest." Willem trok zijn wenkbrauwen op. „En die eigen nacht of morgen was hij in „Brussel?" „Blijkbaar ! Maar het wonderlijke is, dat zijn wagen „nog in de garage van het hotel in Spa staat, dat daar „al zijn bagage ook nog is en bovendien zijn nachtgoed, zijn toiletartikelen, kortom alles? O jongen, „ik ben doodelijk ongerust!" Willem zweeg even. „We moeten nu niet dadelijk het ergste denken, „Mama," sprak hij dan. „Het ligt wel niet in de aard „van Jacques, maar het zou toch kunnen zijn, dat „hij in gezelschap is geraakt van een fuivend troepje „vrinden, dat hem in een baldadige bui heeft meegenomen naar Brussel of waarheen dan ook! Dan „zou het een dolle coup zijn, maar meer ook niet!" Mevrouw Verlinden zag Willem aan en de hevig nerveuze trek op haar gelaat ontspande zich nu wat. „Ja... daar heb ik niet aan gedacht... Dat is „mogelijk... Maar als ik die „ansicht" niet had..." Hij knikte. „Dat geef ik toe, dan zou het angstiger zijn. Nu HET BEGON MET NAPOLEON „zie ik voorloopig nog geen reden tot ongerustheid. „Het is een „ansicht" van Spa," vervolgde hij dan, de kaart nog eens bestudeerend, „met niets er op „als zijn naam. Die had hij blijkbaar al in Spa geschreven en toen gepost in Brussel. Misschien wel „juist met de bedoeling om U gerust te stellen, als „hij eens een poosje zonder bekend adres bleef." „Maar wat een dwaasheid om zoo te doen! Hij „heeft niets bij zich. Hoe redt hij zich dan?" Willem glimlachte even. „U bedoelt zijn pyama en zijn toiletartikelen? „Voor geld is toch immers alles te koop. Hij zal wel „zorgen, dat hij geen gebrek lijdt." Mevrouw Verlinden knikte, maar dadelijk daarop schudde ze weer het hoofd. „Maar waarom zou hij denken, dat ik ongerust „was? Als hij dat dacht, dan zou hij dus moeten „vermoeden, dat het hotel in Spa mij, of althans zijn „huis, zou opbellen." Willem gaf geen antwoord, staarde wat peinzend voor zich uit. „En het is toch ook heelemaal niet de mentaliteit „van Jacques," vervolgde mevrouw Verlinden. „Hij „is zoo ordelievend, er is nooit een onregelmatigheid „in zijn leven en dan zoo iets... ongeloofelijk onbekookts !" „Nu ja, Mama," antwoordde Willem, „misschien „wel juist, omdat hij zoo ordelievend, zoo solide, „zoo, laat ik maar zeggen evenwichtig is, meen ik, „dat er psychologisch bekeken best kans bestaat, „dat hij dat evenwicht op een goeden dag eens verbiest en het is genoeg bekend, dat zulke menschen HET BEGON MET NAPOLEON „dan ook op een geweldige manier uit het lood slaan!" Maar mevrouw Verlinden schudde, blijkbaar gansch niet overtuigd, het hoofd. „En dat machtelooze gevoel!" kreet ze plotseling met een snik. „Toe, toe, Mama," suste Willem. „U, die anders „altijd zoo krachtig is en beheerscht. Tja, ik zou „zeggen, wil ik even naar Spa gaan, maar wat helpt „dat, als hij er toch niet is!" „Dat is het juist," antwoordde ze. „Hoe moet je „naar hem zoeken? Waar? En in ieder geval Wim, „het feit, dat ze van het hotel opbellen bewijst toch „wel, dat ze daar ook ongerust zijn." „Om de betaling van de rekening," sneerde hij. „Nee, dat moet je niet zeggen," verweet ze. „Ze „hebben immers zijn wagen en al zijn bagage!" Willem zweeg en ook Mevrouw Verlinden zweeg en vele seconden bleven ze zoo zwijgend tegenover elkaar zitten. „Ik kan 't niet helpen..." sprak de laatste dan eindelijk en het kostte haar hoorbaar moeite om te spreken, „ik ben anders nooit zoo kinderachtig,... „ik hecht nooit aan voorgevoelens... maar deze „keer... toen hij me goeiendag kuste..." Haar stem begaf zich. Willem stond plotseling op, trad naar het raam en keek naar buiten in den tuin. „In ieder geval, Mama," sprak hij wat later en zijn stem klonk nu opvallend laag door de blijkbaar bedwongen emotie, „kunnen we op 't oogenblik, „hoe hard en enerveerend het ook moge wezen, „niets anders doen dan lijdelijk afwachten." HET BEGON MET NAPOLEON Hij trad op haar toe; ze hief het hoofd op en zag hem aan met betraande oogen. „Ga je weg?" Er klonk een licht verwijt in haar stem. „U moet me excuseeren," sprak hij, zich meteen omwendend, „ik ben er even uitgebroken omdat „U het vroeg. Maar natuurlijk, als U me noodig „heeft... Ik kan nu toch niets voor U doen. Hij bleef afgewend nog even bij haar staan; ze zei niets meer, zat wat ineengedoken. Ineens ging hij heen. Mevrouw Verlinden hief het hoofd en wendde dit naar de deur, welke hij juist achter zich sloot. Er was een smartelijke verwondering in haar blik. „Ziezoo, waarde Collega," sprak Vermeer, toen hij en Bunt weer op het politiebureau waren teruggekomen, „dat's dadde" zeggen we in zoo'n geval. „En hoe is het, heb jij al een tip te pakken? Ruik „je al lont?" Bunt schudde het hoofd. „Ik dacht alleen die knecht met die baard..." Vermeer knikte. „Die quasi-politieagent had ook zoo'n geweldigen „baard, hé? Tja, beste jongen, maar daar zijn op de „wereld nog altijd veel te veel mannen met baarden, „die tot de fatsoenlijke lieden behooren. Boven„dien snap je wel, dat de baard van die pseudo„politieagent een vermomming was. Net als die „bril. En die Dirksen zijn baard was echt hoor, daar „heb ik speciaal op gelet. Kerels met opvallende „baarden zijn trouwens absoluut onbruikbaar voor HET BEGON MET NAPOLEON „zulke karreweitjes. Acteurs zijn ook altijd clean„shaven en misdadigers moeten op hun tijd ook „kunnen acteeren en vooral moeten ze zich kunnen „grimeeren." „Ja, dank U, dat begrijp ik," zei Bunt. „Maar amice, als jij nu eens naar je geliefd Koe„dorp ging, daar de kennismaking met de Burgemeester hernieuwde en eens trachtte uit te vis„schen wat voor een soort man of er naar het „politiebureau heeft getelefoneerd. En vraag meteen „aan de veldwachter, tenzij zou blijken, dat hij „degeen is geweest, die telefoneerde, wat ik uiterst „onwaarschijnlijk acht, vraag aan die veldwachter „het signalement van de man, die de auto chauffeerde, die het lijk weghaalde." „Goed, dat zal ik doen," antwoordde Bunt, „en „U dan zoo gauw mogelijk verslag uitbrengen van „mijn bevindingen." „Doe dat. En... ja... dat wou ik je nog vragen. „Had dat lijk handschoenen aan?" „Ja, een soort geelkastoren rij handschoenen." „Heb je die uitgetrokken om naar de handen te „kijken?" „Nee, daar heb ik niet om gedacht. Bovendien „zouden we die handen toch wel gezien hebben bij de sectie." „Ja, ja, maar je ziet, wat er van die sectie terecht is „gekomen." Bunt knikte wat zenuwachtig. „Mag ik U vragen," sprak hij dan op aarzelenden toon. „Twijfelt U er dus nu niet meer aan dat het „inderdaad een lijk was?" HET BEGON MET NAPOLEON „Nee!" antwoordde Vermeer op een eigenaardig sterken toon, „Ik zal je wat zeggen beste jongen; ik „ben er nu zelfs heel zeker van." En dan greep Vermeer zijn pijp en ging die stoppen. Bunt draaide wat op zijn hielen, keek naar Vermeer, met een vragende verwondering over dit resolute antwoord, maar wijl Vermeer den brand in zijn pijp stak en dan onmiddellijk zich weer verdiepte in zijn dossier, wendde hij zich maar om en verliet stilletjes de kamer. HOOFDSTUK VII „Zoo, zoo, dus de politieagent met de baard is „ook de boosdoener geweest die in Koedorp die „valsche tegenorder aan ons bureau heeft getelefoneerd," zei Vermeer, toen Bunt den volgenden morgen verslag had gedaan over zijn onderzoekingen, welke hem tot in den avond hadden bezig gehouden. „Dat was trouwens wel te denken. En die brave „veldwachter blijkt dus inderdaad een brave veldwachter te zijn!" „Ik geloof niet, dat er eenige reden is om die „man te verdenken," antwoordde Bunt. „Dat ben ik ook niet van plan," zei Vermeer. „En datzelfde baardige individu fungeerde eveneens „als chauffeur van die pseudo-politiewagen?" „Ja." „Heeft de veldwachter meegeholpen met het „transport van het lijk van de schuur in de wagen?" „Ja." „Was het lijk toen nog niet verwisseld tegen een „wassen beeld ?" „Aan die mogelijkheid heb ik niet gedacht," erkende Bunt, die een kleur kreeg, „maar de veldwachter zei uit eigen beweging, herinner ik me nu, „dat het nog een heele karrewei was geweest om het „lijk met zijn tweeën op die brancard in de wagen „te krijgen. Want het woog zoo zwaar en hij wilde „toch niet, dat een ander er bij hielp." HET BEGON MET NAPOLEON „Waarom wilde hij dat niet?" Bunt haalde even zijn schouders op. „Ik denk een beetje gewichtig-doenerij." Vermeer knikte wat peinzend. „Dat kan. Tja... Even nagaan... Als ze geen „lijk, maar een wassenbeeld uit de schuur in de „wagen hadden gedragen, dan zou het lijk zijn ach„tergebleven. Maar dan had er eerst een wassenbeeld moeten zijn ingebracht... openlijk en wel „en er stond veel publiek... Is niet erg waarschijnlijk. .. Nee... Kunnen we wel uitschakelen. Bur„gemeestertje nog gesproken?" „Ja, maar dat onderhoud leverde niets op van „eenige beteekenis." „En speelt dat mannetje geen komedie met zijn „angstvertooning ?" Bunt glimlachte. „Nee, meneer Vermeer. Ik durf nu niet meer te „zeggen, dat ik ergens zeker van ben, maar dat die „burgemeester in de moordzaak geen enkele rol „hoegenaamd speelt is voor mij toch een aan volkomen zekerheid zeer nauw grenzende waarschijnlijkheid." „Bravo!" en Vermeer lachte eens grimmig.„En „dat echtpaar Kerremans?" „Heb ik niet meer gesproken. Zij stond in een „schiettent en ze had het erg druk met het laden „van de buksen en om U de waarheid te zeggen, zou „ik eigenlijk ook niet weten wat ik die menschen nog „zou moeten vragen." „Nee, ik ook niet," bromde Vermeer. „De zaak is „anders om de weerga niet eenvoudig, Bunt. Een Het begon met Napoleon. 5 HET BEGON MET NAPOLEON „moord zonder lijk en zonder dader! Ga daar maar „eens mee aan het reconstrueeren van het geval." „Maar U had gisteren toch enkele ervaringen „opgedaan, meende ik te begrijpen, waaruit U een „zekere overtuiging putte, dat er in ieder geval „sprake was van een lijk en dat ik mij te dien opzichte toch niet had vergist!" „Ja, dat is zoo." „En wijzen die ervaringen dan niet in een bepaalde „richting, meneer Vermeer?" „Dat is een heele pientere vraag van je, Bunt," antwoordde Vermeer tevreden knikkend. „En die „zal ik ook wel eens beantwoorden. Maar nu nog „niet... Wat heb je, Kool?" Die laatste woorden waren gericht tot den Hoofdagent, die binnen was gekomen met een visitekaartje in de hand. „Deze dame vraagt U te spreken, Inspecteur," en Kool trad nu op Vermeer toe en gaf hem het kaartje. Vermeer keek er op en las: Mevrouw de Weduwe J. G. Verlinden—Toerkens. Hij wierp het op zijn schrijftafel. „Maar even wachten: ik zal wel bellen." Kool verliet de kamer. „En ik geef er daarom nu nog geen antwoord op," vervolgde Vermeer na deze onderbreking, „omdat „mijn waarnemingen toch nog te vaag en te ondoorzichtig zijn om ze tot iets concreets, tot iets wat „voor bespreking vatbaar is, te kunnen samenvatten. HET BEGON MET NAPOLEON „Ik kan je alleen dit zeggen: Ik heb daar bij ons bezoek aan van Andels Verkooplokaal... of nee... later. Hm, Mevrouw de Weduwe J. G. Verlinden— Toerkens" las hij nu hardop. „Ik heb niet de eer." Hij belde. „Zal ik soms even weggaan?" vroeg Bunt. „Welnee, als ze me alleen wil spreken, zal ze 't „wel zeggen." Even later trad mevrouw Verlinden de kamer in. Vermeer stond dadelijk op, boog hoffelijk, terwijl Bunt aan zijn bureau bleef zitten en veinsde iets te lezen. „Mevrouw Verlinden, waarmee kan ik U van „dienst zijn?" vroeg Vermeer. „Neemt U plaats" en hij duidde op een stoel, welke naast zijn schrijftafel stond. „Meneer de Inspecteur, ik ben blij, dat U me even „kunt ontvangen. Ik zit met een groote moeielijk„heid," sprak ze en ze nam meteen op den aangeduiden stoel plaats. „Ik ben ten einde raad, zéér „ongerust en ik zie geen andere mogelijke uitweg „meer dan een beroep op uw medewerking." „Juist mevrouw. Vertelt U dan maar eens, waar „het om gaat. Maar... heeft U er bezwaar tegen, „dat mijn collega bij ons gesprek tegenwoordig is ?" en Vermeer duidde op Bunt. „Och nee, heelemaal niet," antwoordde ze, terwijl ze Bunt even vriendelijk toeknikte, waar Bunt van moest blozen. „Ik zal trachten zoo kort mogelijk te „zijn. Ik ben weduwe, ik heb een kind, een zoon. „Mijn zoon heet Jacques en is adjunct-directeur „van de Veldlandsche Hypotheekbank, waarvan mijn HET BEGON MET NAPOLEON „man onder andere President-Commissaris was. „Het is vandaag Woensdag, nietwaar?" „Ja zeker, mevrouw, Woensdag." „Nu, vandaag voor veertien dagen zijn mijn zoon „en ik met zijn wagen naar Spa gegaan en hebben „daar onze intrek genomen in het Hotel de Laeken, „dat was op 8 Augustus. Ik ben daar gebleven tot „15 Augustus, toen ben ik per trein weer naar huis „gegaan. Mijn zoon bleef. Daarna heeft hij me een „paar maal een „ansicht" gezonden... hier, dit zijn „de laatste twee, beiden uit Spa," en ze legde een paar prentbriefkaarten op Vermeer's schrijftafel. „Maar gisteren middag, dus Dinsdagmiddag, belde „het hotel mijn huis op en vroeg naar mijn zoon, „omdat die, nu Zondag, na het diner het hotel had „verlaten en daar sedert niet in was terug gekeerd, „terwijl hij zijn auto in de garage had laten staan „en ook zijn bagage in het hotel had achtergelaten. „Bovendien bleek ook in zijn slaapkamer niets van „een voornemen om te vertrekken; zijn nachtgoed „lag er nog en al zijn toiletartikelen." „Dat is inderdaad nogal vreemd," sprak Vermeer op een bedenkelijken toon. „Maar gisterenmorgen," vervolgde mevrouw Verlinden, „dat moet ik ook nog vertellen, ontving ik „deze „ansicht" van hem, afgestempeld in Brussel," en mevrouw Verlinden legde ook die kaart voor Vermeer op de schrijftafel. „O... wacht U eens... dat verandert de zaak," sprak Vermeer en hij glimlachte even. Ze knikte. „Ik verwachtte, dat U dat zou zeggen. U veron- HET BEGON MET NAPOLEON „derstelt de mogelijkheid, dat mijn zoon dan misschien wel met vrienden of zoo... aan het pret„maken is." „Inderdaad mevrouw, daar lijkt het ook heel veel „op... Hoe oud is uw zoon?" „Vier en dertig." „Gehuwd ?" „Ongehuwd." „En... houdt hij nogal van de goede dingen des „levens ?" Ze schudde het hoofd met een wat droeven glimlach. „Och... dat is nu juist de kwestie... Indien mijn „zoon iemand was, die nogal sterk leeft, iemand die, „laten we het zoo noemen, nog al eens aan de zwier „gaat, dan zou ik nog kunnen denken: Nu ja... „enfin... il faut que jeunesse se passé... Maar „daar is juist geen sprake van! Mijn zoon is een „stille uiterst solide jongen, ik geloof, nee ik weet, „dat men hem onder zijn kennissen zelfs saai vindt." „Wat zoekt hij in Spa?" vroeg Vermeer. „O, u denkt mogelijk aan het Casino, de Speelbank? Nee, hij wandelt daar graag, zoo maar in „zijn eentje, de omstreken zijn er prachtig en de „lucht is er zoo heerlijk. En dan maakt hij ook wel „uitstapjes met zijn wagen verder de Ardennen in, „Luxemburg... En 's avonds is er altijd wat te doen, „concerten, eens een opera..." „Juist. Dus hij gaat nooit eens een beetje woest „aan de fuif, zooals men dat noemt." „O nee, nooit. Dat weet ik zeker!" „U heeft vanmorgen het hotel zeker weer opgebeld ?" HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, inderdaad." „Dat lag voor de hand! En hij was nog met terug ?" „Nee." ",Kijk eens, mevrouw Verlinden," sprak Vermeer dan. „Als U zegt, dat uw zoon zoo'n bizonder solide „en rustige jonge man is, dan twijfel ik daar heele"maal niet aan. Maar... men ziet nog wel eens dik„wijls, dat juist zulke... U noemde het woord zelf, „dat zulke ietwat saaie figuren, toch plotseling eens „uit hun evenwicht slaan en als dat eenmaal het geval is, dan is het hek van de dam en..." Ze onderbrak hem plots met een handbewegmg. „Ja ja... dat weet ik, wat U daar zegt beweerde „bijna precies met dezelfde woorden een vriend van „mijn zoon, de jonge van Andel. „Van van Andels Verkooplokaal?" vroeg Vermeer plots op levendigen toon. "Ja" • , v> „Is dat een vriend van uw zoon? „O ja. Die komt bij mij als kind aan huis." „En hem heeft U ook verteld, wat U mij zooeven „vertelde?" „Ja." „En wat dacht hij er van?" „Hetzelfde, wat U blijkbaar er van denkt. Maar „dat bevredigt mij niet. Ik ken mijn zoon te goed. „Heeft U ook aan die meneer van Andel gezegd, „dat die verklaring U niet bevredigde?" „Ja." „En wat zei hij daarop ?" Ze zweeg even^ dan antwoordde ze op zachten toon. HET BEGON MET NAPOLEON „Och... hij reageerde zoo eigenaardig... ik „geloof eigenlijk, dat hij vond, dat ik maar wat „zeurde en het scheen wel, dat hem dat... ontstemde." „Bood hij niet aan om U te helpen?" Ze schudde het hoofd. „Alleen in negatieven zin. Hij zou wel naar Spa „willen gaan, maar dat zou toch niets uithalen." „Heeft hij U aangeraden U tot de politie te wen„den ?" „O nee, heelemaal niet. Maar dat denkbeeld heb „ik tegenover hem ook niet naar voren gebracht." „Juist." Vermeer had de prentbriefkaarten voor zich gelegd en bekeek ze aandachtig. „Mevrouw Verlinden," sprak hij dan, „als uw „zoon van die „ansichten" stuurt, hoe teekent hij „dan meestal?" „Alleen met een J". „Maar op die kaart uit Brussel staat voluit: „Jacques." Ze knikte nu alleen maar, slikte iets weg. „Dat is U ook opgevallen?" „Ja." Ze bracht het schier toonloos uit. „Gelooft U, dat die naam Jacques door uw zoon „geschreven is ?" Ze liet plotseling het hoofd zakken en begon te schreien. „Heeft U daar de aandacht van die meneer van „Andel ook al op gevestigd?" vroeg hij dan zacht. Ze schudde het hoofd. HET BEGON MET NAPOLEON „Nee," antwoordde ze dan zich wat beheerschend. „Het is me vannacht pas opgevallen... en juist „daarom..." „Roept U nu de hulp in van de politie?" „Ja," fluisterde ze. „Het adres is blijkbaar wel door uw zoon geschreden," sprak Vermeer dan. „Tja, dat kan van groote „beteekenis zijn. Maar mevrouw Verlinden, U zei „dat uw zoon en die meneer van Andel vrienden „zijn. Is die meneer van Andel ook zoo'n solide en „rustige jonge man?" Ze zag Vermeer nu weer aan en glimlachte even door haar tranen heen. „O nee. Ik zal niet zeggen, dat Wim... dat van „Andel niet solide is, maar hij heeft toch een heel „andere levensopvatting dan mijn zoon. Ik geloof, „dat hij het leven nogal aandurft op allerlei gebied. „Maar dat behoeft niet uit te sluiten, dat ze goede „vrienden zijn." „Natuurlijk niet." „Trouwens, de laatste tijd is Wim ook wel wat ,,veranderd... ik weet zelf niet wat ik van hem moet "denken... hij heeft wel eens vlagen van melancholie, „dat heeft hij me zelf verteld... Ik weet niet of hij „niet... och, en hij heeft een erge drukke werkkring „en als je dat wilt volhouden, dan moet je daar ook „naar leven." „Ongetwijfeld... Is die meneer van Andel U „in alle opzichten sympathiek?" Ze aarzelde even. „Ik heb altijd veel van hem gehouden." „Dat is verleden tijd." HET BEGON MET NAPOLEON „Niet opzettelijk; ik... heb geen reden om nu „anders over hem te denken." „Juist. Mevrouw Verlinden, heeft U nog bizonverheden, die in deze zaak misschien van eenige „belang kunnen zijn?" „Nee, ik heb U alles verteld." „U heeft geen... vermoedens ?" „Vermoedens ?" Ze zag Vermeer verschrikt en verwonderd aan. „Ja. Acht U het mogelijk, dat iemand er belang „bij zou kunnen hebben, als uw zoon er... eens niet „meer was?" „Maar meneer de Inspecteur..." stamelde ze. „Is U er inderdaad heel zeker van, dat U in uw „diepste binnenste tegen niemand eenig kwaad „vermoeden koestert ? Dat niemands houding tegenover deze zaak U zoo onbegrijpelijk voorkomt, „dat een onmiskenbaar gevoel van argwaan, waartegen U zich met hand en tand verzet, U niettemin „toch telkens weer besluipt?" Vermeer had met grooten en rustigen nadruk gesproken en Mevrouw Verlinden daarbij steeds sterk en doordringend aangezien. „Ik... ik begrijp U... niet," bracht ze moeilijk en heesch uit. „Zoo. Ik denk, dat U me eigenlijk wèl begrijpt," sprak Vermeer en dan plots weer op zijn gewonen toon: „In ieder geval mevrouw Verlinden, ik heb „alles genoteerd wat U gezegd heeft en ik zal nader „overwegen, wat we in deze zaak voor U kunnen „doen. Die „ansichten" wil ik graag even onder me „houden." HET BEGON MET NAPOLEON Ze stond op. „Ik hoop vurig, dat U er in zult slagen mijn onge„rustheid weg te nemen. Ik kan U niet zeggen hoe ,,'n vreeselijke tijd ik doormaak." Ze reikte hem de hand. „We zullen ons best doen, mevrouw," antwoordde Vermeer, die ook was opgestaan, doch daar juist de telefoon op zijn tafel snerpte, sprak hij tot Bunt: „Och, zou jij mevrouw even willen uitlaten?" „O zeker, met genoegen," antwoordde Bunt, dadelijk opspringend. Even later had deze met Mevrouw Verlinden de kamer verlaten. „Hallo... Inspecteur 8e Sectie Vermeer... Ja... „Zoo?... Waar?... Och kom... Ja zeker, daar „stel ik buitengewoon veel belang in... Ik pak de „wagen en dan kom ik zoo gauw mogelijk „Adieu." Toen Bunt weer binnenkwam zei Vermeer en hij stond meteen op: „Zeg Bunt, als je dat lijk zou terugzien, zou je „dat dan herkennen?" „Ja, absoluut!" „Pak dan je hoed en ga mee!" HOOFDSTUK VIII. Een half uur later reed een politie-auto, waarin gezeten waren Vermeer, Bunt en het echtpaar Kerremans, met groote snelheid langs de trekvaart naar Gaasterveld en een twintig meter daarachter volgde in een gelijk tempo, een politie-transportwagen, waarin zich, behalve de chauffeur, een tweetal agenten bevonden met Mil, den politie-photograaf, en ten slotte de veldwachter uit Koedorp. Vermeer had die drie Koedorpsche lieden even opgehaald en ook nog getracht om het bange burgemeestertje mee te krijgen op de excursie, maar die was met geen stukken te bewegen geweest om deel uit te maken van de expeditie. Gaasterveld was een groot dorp, dat op een tien kilometers afstand van de stad lag en de plaatselijke politie stond daar onder bevel van den jeugdigen Inspecteur de Jong, ook nog een discipel van Vermeer en Inspecteur de Jong liet dan ook nooit na om, als er eens iets van beteekenis in Gaasterveld gebeurde — hetgeen uiteraard nu niet alle dagen voorkwam — hiervan dadelijk bericht te zenden aan Vermeer, wien hij daarbij dan dikwijls om raad vroeg. Nu had er dezen morgen dit ijselijke en sensationeele in Gaasterveld plaats gevonden. Een kantonnier van den Waterstaat, die in de trekvaart dregde naar een per ongeluk te water HET BEGON MET NAPOLEON geraakten hoepel van zijn zoontje, had plotseling met den dreghaak beet gekregen aan iets zwaars, dat ten deele opgehaald, een ijzeren gewicht van 25 kilo bleek te zijn, welk gewicht echter met een koord bleek vast te zitten aan twee beenen van een menschelijk lichaam. En na die lugubere ontdekking, had het niet lang geduurd of de politie van Gaasterveld had uit de trekvaart het geheel ontkleede lijk van een man op het drooge gebracht. Dat hier misdaad in het spel was, lag door de aanwezigheid van dat ijzeren gewicht zoo voor de hand, dat inspecteur de Jong dadelijk zijn ouden instructeur Vermeer er mee op de hoogte had gebracht, met het bekende gevolg. „... en het zal dus nu er om gaan, mevrouw „en meneer Kerremans," besloot Vermeer den uitleg van het doel der expeditie, „of we kunnen vaststellen, dat dit lijk hetzelfde is, als dat, wat gekleed „als Napoleon I zich tusschen de wassenbeelden „bevond." „Moar astoeblieve, menier den Inspecteur," zei meneer Kerremans, voor wien het geval blijkbaar nog veel duisters had, „da lijk van mijn egge toch „eiges meegenomen?" „Da wok toch euk zeggen," viel zijn echtgenoote bij. „Zeker," gaf Vermeer toe, die het niet wenschelijk vond het echtpaar in deze zaak veel wijzer te maken dan noodig was, „maar dat lijk zijn we weer kwijt „geraakt." „Kwijt geroakt?" herhaalde meneer Kerremans. „Dat hedde onderweegs verloren?" HET BEGON MET NAPOLEON „Precies." „Oeje, oeje, da ben toch dingen," zei Madam. „Moar oe kunde zeu'n lijk verliezen ?" vroeg meneer Kerremans, die ondanks zijn bereide goedgeloovigheid dit blijkbaar toch wel een beetje al te kras vond. „Dat 's toch 'n oardig geval," zei Madam. jjJ3/' gaf Vermeer toe, „och, het is heelemaal „zoo'n raar geval, hè?" „Das iet wat zekers es, jong," beaamde meneer Kerremans. „Maar ik geloof, dat we er zijn," sprak Vermeer, opgelucht dat hij dit gesprek nu niet hoefde voort te zetten. De auto stopte, Vermeer sprong er uit en was Madam Kerremans hoffelijk behulpzaam bij het uitstappen; dan volgde meneer Kerremans en ten slotte Bunt. Ze waren bij het kleine politiebureau van Gaasterveld gekomen en daarvoor stond Inspecteur de Jong al, die Vermeer en Bunt hartelijk begroette en vervolgens ook handdrukken wisselde met het echtpaar Kerremans. Inmiddels arriveerde ook de transportauto waar o.a. Mil en de veldwachter uit stapten en wijl zich rond dit ongewone gebeuren — het vervoer van het lijk was natuurlijk ook niet onopgemerkt gebleven — al spoedig een groote troep nieuwsgierigen verzamelde, stelde de Jong voor om meteen maar naar binnen te gaan, waarna hij de Kerremansen en den veldwachter liet plaats nemen in de wachtkamer, terwijl hij Vermeer, Bunt en Mil meenam naar zijn eigen bureau. HET BEGON MET NAPOLEON „Dus blijkbaar kan het een vondst zijn, die voor „U van belang is?" vroeg de Jong zich tot Vermeer wendend. „Zeer zeker," antwoordde deze. „Het is een zaak, „man, om van te smullen. Ik zal het je later wel „eens in geuren en kleuren vertellen. Hier Collega ^Bunt komt de eer toe het geval in eerste aanleg „ontdekt te hebben." Bunt meesmuilde wat en had er bijna achter gevoegd: „En verknoeid!" maar hij slikte die zelfbeschuldigende woorden nog bijtijds in. „Weet je, de Jong," vervolgde Vermeer, „het „kan natuurlijk heel goed wezen, dat dit kadaver „met onze zaak niets te maken heeft en als dat „zoo is, dan laten we het graag tot je dispositie, „maar dat wij een lijk zijn kwijtgeraakt, dat is een «feit" . » • A „Een zonderling ding om te verhezen, zei de Jong glimlachend. „Inderdaad," antwoordde Vermeer, „maar het „heele geval is een aaneenschakeling, een apotheose "van zonderlingheden. Maar mogen we nu eens „kijken? Er zijn hier vier menschen, die het vermiste lijk hebben gezien en het dus eventueel „kunnen herkennen; dat is hier Bunt en dan die „drie menschen, die in de wachtkamer zitten. Ik „zou zeggen, laat Bunt maar eerst eens kijken. " „Goed," antwoordde de Jong, en hij stond op. „Het is hierachter opgebaard. Ik zal de heeren „maar even voorgaan?" Eenige oogenblikken later stonden ze gevieren in een klein maar licht vertrek, waar op een brancard, HET BEGON MET NAPOLEON welke op den vloer was gezet, het lichaam zich bevond onder een wit laken; de Jong sloeg het halverwege terug en Bunt boog er zich dadelijk overheen. Het was het doode lichaam van een man van circa vijf en dertig jaar, een vrij korte en gedrongen gestalte en er was geen twijfel aan, dit was hetzelfde lijk, dat gekleed in de Napoleons-uniform, in de schuur bij de wassenbeelden van Kerremans had gelegen; ten overvloede lichtte Bunt de oogleden nog even op en constateerde andermaal, dat die oogen bruin waren. „Ja, ik ben er absoluut zeker van," sprak Bunt nu, terwijl hij bij die woorden Vermeer even glimlachend aanzag, „dat dit hetzelfde kadaver is als „datgene wat ik in de schuur in Koedorp heb ge„zien. Kijk, afgescheiden van het geheele voorkomen, zijn hier ook nog de blauwe vlekken in de „hals van de worging... dan de uitpuilende oogen... „en de tong voor de half geopende mond." „Ja, ja...," sprak Vermeer, die nu ook aandachtig toekeek, „klopt ook heelemaal met de beschrijving, „die je er dadelijk van gaf. Dit is dus inderdaad „het vermiste kadaver, de Jong. Verder geen opvallende kenteekenen ?" en hij sloeg nu ook de rest van het laken weg. Doch het lichaam vertoonde verder geen sporen van gepleegd geweld of kenmerkende litteekens van ondergane operaties of vroeger toegebrachte wonden; Vermeer onderzocht nu ook de handen, welke welverzorgd waren met nog duidelijke sporen van een ondergane manicure, doch welke overigens geen ringen, noch witte moeten van gedragen ringen HET BEGON MET NAPOLEON vertoonden. Om de beide voeten was nog het koord, een stuk rood gordijnkoord, gesnoerd, waaraan het gewicht was bevestigd. „Tja," zei Vermeer, terwijl hij het laken weer over het lichaam heenlegde, „met dat gewicht aan „de voeten hoopten ze het lijk voorgoed, zooals dat „heet, aan den bodem te kluisteren. Maar zooiets „mislukt wel eens." „Ja, dat zoo'n onbeduidend gevalletje als het te „water raken van een stukje kinderspeelgoed dit nu „aan het licht moest brengen!" zei de Jong. „Inderdaad," zei Vermeer, „op dat gebied valt „er veel te philosofeeren; je ziet daar soms wonderlijke staaltjes van. Maar ik ben toch erg blij, dat „we dit lijk terug hebben. Het was wel een beetje „heel dwaas en... beschamend. Maar zouden we „nu als proef op de som de drie getuigen ook maar „niet laten komen?" „Ik zal ze even halen," zei de Jong. „Maar meneer „Vermeer, heeft U eenige notie wie dit slachtoffer is ?" Vermeer glimlachte even en knikte, terwijl hij de Jong een oogje gaf, waarna deze niet verder vroeg. Na de pertinente en trouwens ontwijfelbare herkenning door Bunt, was de confrontatie met de drie anderen feitelijk een overbodigheid en niets meer dan een formaliteit, maar nu ze er eenmaal waren, merkte Vermeer terecht op, dienden ze toch ook den indruk te krijgen, dat hun overbrenging naar Gaasterveld inderdaad noodzakelijk was geweest ! En zoowel de veldwachter als het echtpaar Kerre- HET BEGON MET NAPOLEON mans, herkenden overigens ook dadelijk en zonder eenige aarzeling of voorbehoud, het doode lichaam, waarna ze werden bedankt en weer terug mochten gaan naar de wachtkamer. „Gelukkig," zei Madam Kerremans, „en dat het „nou moar gedoan mag zijn, jong, want agge drij „doagen achtereen eene dooie mensch ziet, dan „bende d'r eiges binnen drij doagen euk een, zulle!" De veldwachter verstond het niet en meneer Kerremans achtte het blijkbaar niet noodig die wat lugubere stelling van zijn echtgenoote aan te vallen; hij was meer bedacht op de zakelijke zijde van het geval en vroeg aan Vermeer of er nu geen kans was, dat hij het wassen beeld van Napoleon terug kreeg. „Kennik d'r veul schaai van meniere; 't es 'n „kostelijk beeld en 't was ne goeien okkoasie." Vermeer beloofde er om te zullen denken en zoodra Mil nu met zijn photografeeren klaar was, sprak hij: „Mil, breng jij nu onze gasten uit Koedorp met „de auto even thuis, dan gaan meneer Bunt en ik „mee met het lijk, want ik wil de risico niet loopen," besloot hij met een soort grimmigen scherts, „dat „het nu onderweg weer verandert in een wassenbeeld !" Een kwartier later reden de beide wagens met hun levenden en dooden last terug naar de stad. Het begon met Napoleon. 6 HOOFDSTUK IX. „Ziezoo," sprak Vermeer, toen hij en Bunt weer op het bureau waren teruggekeerd, nadat ze het lijk bij het Centrale Ziekenhuis hadden afgeleverd. „Dat is ten minste een zèèr belangrijke schrede „geweest in de richting van de oplossing van het „drama. Rooken?" en hij presenteerde Bunt een sigaar. „Graag, meneer Vermeer," antwoordde deze. „Maar als ik de opmerking maken mag. Dit is „toch eigenlijk geen schrede voorwaarts ! Voor mijn „gevoel zijn we alleen maar weer op het punt van „uitgang teruggekomen!" Vermeer knikte en wuifde behagelijk den rook der eerste trekjes van zijn sigaar naar zich toe. „Dat zou ongetwijfeld zoo zijn," sprak hij dan, „als er inmiddels niets anders was gebeurd of gebleken, maar dat is wel degelijk het geval." „U vermoedt wie de vermoorde is?" Vermeer knikte andermaal. „Ja, beste jongen, en eigenlijk is het wel een beetje „erg theoretisch en principieel-voorzichtig om hier „nog van een vermoeden te spreken." „Dus U weet?" "Ja" T „Dat leidde ik al af uit de wenk, die U aan de „Jong gaf, toen die er naar vroeg." „Goed zoo. Dan begrijp je ook wel, dat ik me „niet verder wou uitlaten, omdat..." HET BEGON MET NAPOLEON „Omdat Mil er bij was." „Precies ! Maar vertel me eens: Heb jij geen enkel „vermoeden ?" „Ik heb een oogenblik gedacht aan die verdwenen „zoon van mevrouw Ver linden." „Nou dan." „Maar ik zie geen verband." „Dat ligt er anders toch dik bovenop, als je maar „weet waar je kijken moet! Luister eens, ik heb „je al gezegd, toen we van het verkooplokaal van „van Andel terugkwamen, dat ik er nu niet meer „aan twijfelde, dat je in die schuur inderdaad tegenover een lijk had gestaan en niet tegenover een „wassenbeeld." „Ja." „En waarop grondde ik die verworven zekerheid? „Dat zal ik je nu volledig verklaren." „Graag." „Wij hebben daar drie personen gehoord, van „Andel, Dirksen en Puf, die alle drie, ieder op zijn „manier, iets met die wassenbeelden-verkooping „hebben te doen gehad. Aan alle drie stelde ik vra„gen, waaruit bleek, dat ik mij bizonder en uit„sluitend interesseerde voor het beeld van Napoleon. „Nietwaar?" „Ja." „Goed. Wat was nu het merkwaardige? Zoowel „Dirksen als Puf vroegen normaal belangstellend en „nieuwsgierig. „Wat is dat? Is er iets met dat beeld?" „Maar alleen van Andel, de Directeur van de zaak, „scheen het hoegenaamd niet te interesseeren, waarom „ik zoo naarstig naar dat beeld informeerde." HET BEGON MET NAPOLEON „Nee waarachtig, daar heeft U gelijk in!" sprak Bunt getroffen. „Hij stelde geen enkele vraag! Maar er gebeurde „meer. Hij loog, want hij liet het eerst net voorko„men of hij eigenlijk niet precies wist wanneer en „hoe die kisten waren weggehaald. Herinner je „maar. Hij vroeg telefonisch aan zijn boekhouder, „hoe dat was. Maar even later zei Dirksen, dat meneer „van Andel, zoodra de kisten weg waren, hem speciaal had gelast om de zaal eens een extra goeie „beurt te geven, dat wil zeggen, dat dus alle resten „en sporen van de inpakkerij zoo gauw mogelijk „moesten verdwijnen!" „Goeie hemel, ja meneer Vermeer," stamelde Bunt, „dat is me volkomen ontgaan!" „Kwestie van politiëele intuïtie of „feeling", troostte Vermeer, „maar dat komt wel op de duur. „Goed, bovendien was die schoonmakerij ook daarom „iets bijzonders, omdat dit anders maar hoogstens „eens of twee keer per jaar gebeurt. Maar er is nog „meer! Zoowel toen ik Dirksen, als toen ik Puf „polste, mengde van Andel zich geheel onnoodig „in die ondervraging en wel speciaal door te infor„meeren of Puf dan wel Dirksen, ook iets bizonders „bij dat Napoleon-beeld hadden waargenomen, toen „ze dat beeld verdroegen, let wel: verdroegen!" „Goeie genade... dat is een Freudiaansche verspreking..." riep Bunt uit. Vermeer knikte lachend. „Bravo! Goed gezien. Want nietwaar, wat valt „je in de eerste plaats op als je iets draagt of verdraagt? Het gewicht natuurlijk! En bij van Andel HET BEGON MET NAPOLEON „was dus onderbewust overheerschend de gedachte „aan iets, dat door zijn gewicht kon opvallen, dat „zich door zijn gewicht kon verraden!" „Ja waarachtig, zoo is het!" riep Bunt uit. „Van dat oogenblik af," vervolgde Vermeer, „wist „ik, dat van Andel niet vrij uitging, dat hij op welke „manier dan ook, de hand moest hebben gehad in „de verwisseling. En dat was voorloopig genoeg. „Het was ook hierom genoeg, wijl de zaak, zoolang „we het lijk niet terug hadden, een erg vaag en schimachtig karakter droeg en we derhalve toch niets „konden beginnen. De Officier zou vragen of we „gek waren, als we in dat stadium van de zaak „van Andel bijvoorbeeld hadden gearresteerd. Boven„dien zou dat geweldig tactloos zijn geweest!" „Dat begrijp ik." „En toen," vervolgde Vermeer, „gebeurde er weer „zoo'n wonderlijke toevalligheid, eigenlijk een soort „aequivalent met dat verloren stuk speelgoed van „het zoontje van de Gaasterveldsche kantonnier. „Mevrouw Verlinden kwam. Dat gesprek heb je „heelemaal meegemaakt, dus te dien opzichte behoef „ik niet in herhalingen te treden. Laat ik alleen „de hoofdpunten aanstippen. De zoon van mevrouw „Verlinden is spoorloos verdwenen. Die zoon is „een vriend van van Andel. De houding van van „Andel tegenover die verdwijning is opvallend zonderling. Ondanks zijn verhouding tot mevrouw „Verlinden, bij wie hij als kind-aan-huis komt, „doet hij geen enkele poging om mevrouw Verlinden „behulpzaam te zijn bij de opsporing. Natuurlijk „heeft hij ook die prentbriefkaarten gezien maar HET BEGON MET NAPOLEON „hoewel de schriftvervalsching van de handteekening „er dik bovenop ligt, zóó opvallend, dat zoowel „mevrouw Verlinden als ik het dadelijk, of althans „zoodra de argwaan gerezen is, constateeren, schijnt „dat van Andel te ontgaan! Zijn houding in die „zaak is verder zoo, dat mevrouw Verlinden hem „zelf wantrouwt. Ze spreekt dat niet uit, ze durft „dat niet uitspreken, maar ze voelt niettemin, dat „van Andel iets voor haar verbergt." „Ja, dat meende ik ook op te merken," sprak Bunt. „Natuurlijk! Ik wilde daar niet verder op in gaan „en haar dwingen tot een erkenning, om die arme „vrouw te sparen; ze heeft en had het al moeielijk „genoeg ! Maar nu dan ten slotte de eindconclusie „ten opzichte van de identiteit van het lijk." „Ja, die ligt voor de hand," begreep Bunt nu ook. „Nietwaar? Die ligt voor de hand. Er is geen „twijfel aan, dat lijk is van Jacques Verlinden! Hij „is vermoord, gewurgd, onder welke omstandigheden weten we nog niet. Maar van Andel is öf „de dader öf hij is medeplichtig. We moeten de „lijkschouwing en de sectie natuurlijk afwachten „voor het officieel vaststellen van de doodsoorzaak, „die overigens duidelijk genoeg is ! Maar daarvoor „hebben we nog twee andere dingen te doen. In „de eerste plaats de heele beroerde en treurige taak „om de moeder voor te bereiden en ten slotte in „te lichten. Tja, dat is een pijnlijk ding. Ik zal er „dadelijk maar even heengaan en haar dan meteen „meenemen naar het Ziekenhuis. En als dat gebeurt „is, zullen we meneer van Andel op een, wat je HET BEGON MET NAPOLEON „noemt: zeer discrete wijze, bij zijn kraag pakken, „hem confronteeren met het lijk en hem daarna „overbrengen naar het Huis van Bewaring. Verbolgens kunnen ze zonder bezwaar met de sectie „beginnen. Tja, Bunt, nou moet ik eens even mijn „gedachten verzamelen... en es nagaan... Ja, „eerst het ziekenhuis maar es opbellen," en Vermeer „manipuleerde aan de telefoon. „Ja,... geeft U „mij even de Directeur... Inspecteur van de Recher„che... Politie, ja... Schiet U dan op alsjeblieft... „Hm... O, dokter Schreven, met U ?... Met „Inspecteur van de Recherche Vermeer... Dat „lijk hebben we weer teruggebracht... Juist... „Maar nu zou ik U dit willen vragen... Over een „uurtje kom ik met de moeder van het slachtoffer... „Ja, ja, dat is bekend... Maar zou voor die gelegenheid het lijk niet een beetje minder rauw geëxponeerd kunnen worden?... Even in een gewone „ziekenkamer... Graag... Dus dan geeft U de „Hoofdverpleegster daar wel machtiging toe... Dank „U zeer, hoor... Dokter." Vermeer legde de telefoon neer. „Ziezoo Bunt en nou een moeielijker ding en hij zocht in den telefoongids, draaide dan weldra een nummer op. „Ja... Met mevrouw Verlinden... ? O, met het „meisje... Vraag even of mevrouw een oogenblik „zelf aan de telefoon wil komen, wil je...? Doet „er niet toe... vraag dat nu maar..." Hij wachtte even, hoestte iets weg. „O... mevrouw Verlinden „... U spreekt met de Inspecteur van Politie Ver„meer... Kan ik even naar U toe komen...? HET BEGON MET NAPOLEON „Ja... Nee mevrouw, ik heb helaas een zéér droeve „boodschap te brengen... Tja... U moet zich „maar op het ergste voorbereiden... Ja... 't is „ellendig... Ja mevrouw, ik vind het vreeselijk, „dat ik het moet zeggen, maar zoo is het... tracht „U maar zich wat te beheerschen... en te berusten... „Ja zeker... Mevrouw." Hij legde de telefoon neer en hoestte andermaal. „Verdomme Bunt," sprak hij dan wat schor, „dat „moest er niet bij hooren zulke akkefietjes... ik „kan er niks an doen, maar als ik een vrouw zie „of hoor huilen, dan word ik dadelijk zelf beroerd. „Enfin... tot zoo..." En Vermeer verliet de kamer. Drie kwartier later stopte de auto van mevrouw Verlinden voor den Hoofdingang van het Centrale Ziekenhuis. Mevrouw Verlinden was vergezeld door Inspecteur Vermeer, die haastig uitstapte en de zwaar beproefde oude dame hoffelijk zijn hulp bood bij het uitstijgen. Mevrouw Verlinden zag zeer bleek, doch de vast op elkaar gesloten lippen bewezen wel, dat ze krachtig poogde zich, althans uiterlijk, te beheerschen bij dezen droeven gang. In de hal wachtte Bunt, die daar op verzoek van Vermeer aanwezig was en daar stond ook de Hoofdverpleegster, een kiesche attentie van den Directeur van het Ziekenhuis. Na een half gefluisterde begroeting schreed mevrouw Verlinden met de Hoofdverpleegster door HET BEGON MET NAPOLEON de lange stille gang en achter die twee vrouwen volgden zwijgend Vermeer en Bunt. Ze behoefden niet ver te gaan; de Hoofdverpleegster haalde weldra een sleutel uit haar zak en opende daarmee een kamerdeur; ze liet mevrouw Verlinden binnen, doch volgde haar onmiddellijk; dan betraden ook Vermeer en Bunt de kamer en Bunt deed zacht de deur dicht. In het vertek waarde een koud wit licht; het was een gewone ziekenkamer, eenvoudig, maar netjes ingericht. Het doode lichaam van den man was nu afgelegd in een ledikant en bedekt door een wit laken; het gewicht aan de voeten was verwijderd; op het laken lag door de fijne zorg van de Hoofdverpleegster een tak witte lelies. Er rilde iets door de nu wat gebogen en tengere gestalte van de oude dame; ze drukte een zakdoekje wat krampachtig tegen haar mond, trad dan toe op het bed en keek. Het lichaam van den doode lag op den rug, het hoofd was even gezakt in een ondergeschoven kussen. Mevrouw Verlinden keek, ze keek heel scherp eenige seconden lang, dan plots gingen heur wenkbrauwen in verwondering omhoog; ze wendde zich om, zag Vermeer aan en dan ineens zei ze scherp fluisterend: „Maar... dat... dat is mijn zoon niet!" HOOFDSTUK X. Toen Bunt den volgenden morgen even voor elven weer in de kamer van Vermeer trad, zat deze niet als naar gewoonte achter zijn schrijftafel, maar hij liep te ijsbeeren door het vertrek en op Bunt's groet: „Moge meneer Vermeer", klonk niet veel meer terug dan een onduidelijke grauw! Ze hadden elkaar gisteren na de pijnlijk-sensationeele confrontatie van Mevrouw Ver linden met het lijk niet meer gesproken; Vermeer was met mevrouw Verlinden, die ineens weer heelemaal rechtop liep en kwiek stapte, naar den uitgang geloopen, had de oude dame in haar auto geholpen en was toen zonder dat hij verder naar Bunt omzag, verdwenen. Bunt had achter het tweetal aangestapt met de Hoofdverpleegster, die met een kort lachje had opgemerkt : „Dat is ook een zonderlinge vergissing!" waarop Bunt, die niet wist wat hij er op zeggen zou en ook voor alles een neiging voelde om maar zoo gauw mogelijk te maken dat hij weg kwam, waarop Bunt gezegd had: „Ja zuster ... hm ... zeker ... dat is „... e ... Dag zuster !" en toen had hij de Hoofdverpleegster haastig gegroet en was ook wat men noemt de straat „opgesneld". Dien dag had hij geen dienst meer gehad voor 's avonds negen uur en hij was dan ook maar van het politiebureau verre gebleven, liever dan Vermeer weer dadelijk te ontmoeten, al plooide soms een HET BEGON MET NAPOLEON eigenaardig lachje Bunt's mondhoeken, wanneer hij alles zoo eens overdacht. Maar nu kon hij Vermeer natuurlijk niet langer ontloopen en hij trof hem gelijk gezegd, in een blijkbaar zeer ongewone stemming. Bunt zei maar niets meer en ging voor zijn bureau zitten, begon een beetje werktuigelijk en volmaakt doelloos de brieven en bescheiden te verleggen, welke zich op het schrijfvlak van zijn bureau bevonden. Achter hem stapte Vermeer maar steeds heen en weer, hoestte soms wat nijdig en schreeuwerig scherp, blies groote rookwolken uit zijn pijp. Een agent van de wacht trad binnen met een blaadje, waarop twee koppen koffie stonden, één kop zette hij op de schrijftafel van Vermeer, de andere op het bureau van Bunt. „Asjeblieft, heeren". „Dankje Veldman", zei Bunt. Vermeer zei niets; de agent vertrok weer met het leege blaadje. Doch hetzij dat Vermeer nu juist aan het einde was gekomen van zijn blijkbaar zwaar-sombere overpeinzingen, hetzij dat de opwekkende geur van de koffie die overpeinzingen plots in een andere richting had afgeleid, in ieder geval verbrak Vermeer nu toch het waarlijk zeer drukkende stilzwijgen; hij staakte zijn ge-ijsbeer, trad naar zijn schrijftafel, nam den kop koffie op en zei: „Bedonderd weer, hè?" Bunt schrok er van. „Bedon... ? O... Och, het schikt nogal meneer „Vermeer. Een beetje winderig." HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer dronk van zijn koffie. „Zeg Bunt..sprak hij dan wat aarzelend. „Dat „... e ... van gisteren hè?" „Ja, meneer Vermeer." „Ik heb jou laatst verweten, dat je de politie een „figuur als modder had laten slaan?" „Ja, meneer Vermeer." „Nou heb ik de politie er zelf een laten slaan als „als een riool! Verdomme nog an toe!" „Och..." zei Bunt. „Wat: Och?" snauwde Vermeer. „Ik weet niet of dat nu wel zoo..." „Of dat nu wel zoo erg is?" kreet Vermeer. „Ja „meneer, dat is heel erg, dat is katastrofaal erg, „dat is stom-erg!" en Vermeer, even ten prooi aan een hevige opwinding, viel neer in zijn stoel en blies. Bunt zweeg. „Enfin jongen," vervolgde Vermeer dan op een meer berustenden toon, hoewel die van grimmigheid allerminst gespeend was, „elk mensch maakt eens „in zijn leven zijn groote blunder, zijn levensblun„der ! Dit was de mijne!" „Nou, dan heeft U er nog al lang mee gewacht," sprak Bunt en dan met een zucht „Ik heb hem „nu al te pakken!" Vermeer keek even met een soort argwanenden twijfel naar het gezicht van Bunt, dat berustend glimlachte, maar hij dronk ook juist zijn koffie uit. „Daar rust blijkbaar een vloek op deze affaire!" sprak Vermeer dan. „Je zult in de heele geschiedenis „der Criminalogie geen tweede voorbeeld vinden HET BEGON MET NAPOLEON „van zoo'n ingewikkeld, verward en bedriegelijk geval!" „Maar meneer Vermeer," sprak Bunt dan, „vindt „U het gebeurde van gisteren nu wel zoo héél erg?" „Ja!" schreeuwde Vermeer. „O zeker," vervolgde Bunt, die zich door de bruuskheid van den ander maar niet dadelijk uit het veld liet slaan, „de vergissing was een beetje... „pijnlijk, maar ten slotte was ze, bijvoorbeeld voor „mevrouw Verlinden, meer hoopgevend dan dramatisch !" „Ja, verdikke, jongen, daar heb je gelijk aan," zei Vermeer nu op een zachteren toon en blijkbaar getroffen door die opmerking. „En in de zaak zelf," vervolgde Bunt, „dat wil „zeggen in de moord en de poging tot verduistering „van de vermoorde, brengt deze vergissing heele„maal geen verandering." . „Gelijk heb je!" zei Vermeer weer opgewekt. „Per „saldo is de vraag wie de vermoorde eigenlijk is „van secondair belang!" „Ja, dat vind ik ook. En de identiteit van de „vermoorde zal heusch wel aan het licht komen!" „Natuurlijk, beste jongen! Hoofdzaak is," en Vermeer hervond nu ineens weer zijn gewonen autoritairen en ietwat doceerenden toon, „hoofdzaak „is dat er een moord is gepleegd! Dat staat als een „paal boven water! En dat is..." De telefoon knerpte. Het was de agent van de wacht, die berichtte dat de politiedokter, Dokter Maarten, Inspecteur Vermeer verzocht te spreken. HET BEGON MET NAPOLEON „Goed, laat de dokter maar binnen!" zei Vermeer in de telefoon en dan weer zeer opgewekt tot Bunt: „Prachtig! Die komt ons vertellen hoe de moord „heeft plaats gevonden. Dan weten we alweer wat „meer en kunnen we verder zien." Dokter Maarten, een nog tamelijk jonge man, trad de kamer in en drukte de beide Inspecteurs de hand. „Neemt U plaats, dokter, neemt U plaats," sprak Vermeer. „U komt ons zeker het resultaat eens „vertellen van de sectie op die vermoorde man." De dokter glimlachte. „Zoo iets, meneer Vermeer; alleen is het minder „juist om van een vermoorden man te spreken, „want deze man is heelemaal niet vermoord!" „Wat zegt U?" kreet Vermeer opschokkend en ook Bunt maakte een beweging van verrassing. „Nee," vervolgde de dokter, „die man is een „natuurlijke dood gestorven en wel ten gevolge „van hartverlamming. Hij had wat wij noemen „een Cor Bovinum, een „koeienhart", dat is een „hart dat ten gevolge van een of andere ziekelijke „afwijking wel vier maal grooter is dan een normaal „hart. U kunt het eenigermate vergelijken met een „kinderballonnetje maar dan niet gevuld met gas „maar met bloed. En om die groote massa bloed „nu regelmatig door pompbewegingen aan de gang „te houden wordt er van zoo'n hart een arbeid ge„eischt, die het nauwelijks kan volbrengen. En het „minste dat er nu bij komt, een schrik, een emotie, „die van het hart nóg een grootere krachtsinspanning verlangt, dan geeft het hart het op, het ver- HET BEGON MET NAPOLEON „lamt, met als gevolg de oogenblikkelijke dood van „de patiënt. En dat is hier het geval geweest." „Maar... maar..." stamelde Vermeer, „die uithuilende oogen dan, en die blauwe vlekken aan „de hals, die wezen toch zeer overtuigend op „worging!" „Heelemaal niet," antwoordde de dokter. „Die „man leed behalve aan zijn hart ook aan de z.g. „ziekte van Basedow, een aandoening van de schild„klier en een der uitwendig waarneembare verschijnselen daarvan zijn de zoogenaamde „kikker„oogen", uitpuilende oogen. En wat die vlekken „aan de hals betreft, die bleken afwaschbaar te zijn „met petroleumaether. Vermoedelijk zijn ze afkomstig van een kleedingstuk dat de overledene het „laatst heeft gedragen; ze zaten trouwens ook in „de nek." „De veldheersjas van Napoleon..." mompelde Bunt. „Hoe zegt U?" vroeg de dokter, maar Bunt slikte iets weg en gaf geen antwoord. „Dus heeren," besloot Dokter Maarten, „ik her„haal: het visum repertum komt tot de slotsom, „aai ae man een natuurlijke dood is gestorven, „maar daarna heeft men zich blijkbaar van het lijk „willen ontdoen op de meer origineele dan aanbevelenswaardige wijze, door het met een gewicht „aan zijn beenen in het kanaal te gooien. Maar dat „laatste gaat natuurlijk boven de medische belangstelling uit," besloot hij lachend, „en ik wensch „de heeren alle mogelijke succes toe bij het nas,sporen van dit lugubere onderdeel van de zaak. HET BEGON MET NAPOLEON „Meneer Vermeer, meneer Bunt... tot genoegen!" En dokter Maarten, die blijkbaar meer te doen had, drukte de beide Inspecteurs de hand en verliet dan haastig de kamer. „Dat is potverdikkeme de klap op de vuurpijl!" riep Vermeer woedend. „Zoek het nou maar uit! „Eerst een lijk en een moord! Toen een wassenbeeld met niks ! Toen weer een lijk en een moord! „En nou weer een lijk zonder moord! Wat schiet „er nou van deze lammenadige geschiedenis over? „Zoo meteen wordt het lijk toch nog weer een „wassenbeeld! Ik dank den Hemel, dat we ten„minste die van Andel gisteren nog niet gearresteerd „hebben. Bunt, je moet me ten goede houden, „beste jongen, maar ik bemoei me niet verder met „die rommel van jou, hoor. Misschien ben ik ook „al te oud voor zulke hokuspokus ! Moeten ze me „maar pensionneeren en jonge frissche krachten „voor mij in de plaats zetten. Ik geef het op!" En Vermeer was weer van zijn stoel opgestaan en begon andermaal door de kamer te ijsbeeren. „Meneer Vermeer," sprak Bunt dan op een voorzichtig-zachten toon, „er is toch nog altijd overgebleven de poging om de dood van iemand te verheimelijken door het lijk te verdonkeremanen, en „dan is er vooral ook nog de spoorlooze verdwijning „van Jacques Verlinden. Is er ondanks de nu onderbonden teleurstelling toch geen verband tusschen „die twee dingen ? Ik weet het niet. Maar me dunkt, „dat ze elk voor zich toch belangrijk genoeg zijn „om ze eens zorgvuldig te bestudeeren." „Zoo, maar ik ben er dan op uitgestudeerd!" riep HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer. „Je doe maar. Voor mijn part ontdek je „nog tien verborgen lijken en spoor je twintig verboren zonen op! Wat nou weer ?" Dit laatste gold den agent Veldman, die een brief binnen bracht en hem Vermeer aanbood. „Alstublieft, daar was veel haast bij, zei het dienstmeisje dat hem bracht." Vermeer nam den brief, bekeek hem wrevelig, dan knikte hij stuursch ten bewijze dat Veldman gaan kon, vervolgens scheurde hij het couvert open. „Van mevrouw Verlinden..." sprak hij onderwijl. „O... wat heeft die nu weer ?" vroeg Bunt belangstellend. Het couvert bevatte een briefje van mevrouw Verlinden. Zeer geachte Heer Inspecteur, Bijgaand schrijven ontving ik vanmorgen. Wat moet ik doen ? Staat U mij om Godswil met raad en daad bij; ik heb niemand dien ik in vertrouwen kan nemen. Hoogachtend, Wed. J. G. Verlinden-Toerkens. Van huis 7 Augustus '38. en dan was er een tweede briefje in een opengescheurd couvert bij, welk briefje op een slordig half velletje postpapier was getikt en als volgt luidde: Lieve Moeder, Onder omstandigheden die ik niet nader kan Het begon met Napoleon. 7 HET BEGON MET NAPOLEON aanduiden zit ik hier gevangen. Men is bereid mij vrij te laten indien U dadelijk na ontvangst van dezen brief vijf en twintig duizend gulden in Hollandsch bankpapier zendt naar Monsieur G. Lamotte, Poste Restante, Spa. Indien U het niet doet dan zal men mij voor goed laten verdwijnen en mengt U er vooral de politie ook niet in, want dat zou mij evenzeer noodlottig worden. ^ HOOFDSTUK XI. „Zoo, zoo..., weer een ander gezichtspunt," bromde Vermeer, op wien de twee briefjes blijkbaar nogal indruk maakten. „Nu wordt het een soort „Amerikaansche kidnapping" al heeft hier de „kid" „dan ook al de aanvallige leeftijd van half de dertig „bereikt!" „Zou dat briefje echt zijn?" vroeg Bunt. „Het is getikt en vermoedelijk wel niet door „Jacques Verlinden, maar dê onderteekening ziet „er echt genoeg uit," en Vermeer vergeleek de enkele woorden van het onderschrift „uw liefhebbende zoon" welke niet getikt, maar geschreven waren, en de J met het handschrift op de prentbriefkaarten, welke hij had achtergehouden. „Waar komt het vandaan?" „Er zit een Fransche postzegel op, maar het „stempel is niet goed leesbaar. Overigens zegt die „Fransche herkomst niet veel. Als je in het Zuiden „van België zit, dan is het een oogenblik werk om „per auto even een brief over de Fransche grens „op de bus te doen." „En komt deze uit een Fransch grensgebied?" „Vermoedelijk," antwoordde Vermeer, die het stempel nu onder de loupe bekeek. „Ik kan van de „plaatsnaam nog twee letters onderscheiden „e t", ,,'s kijken, dat kan van Givet zijn, dat even over „de grens ligt aan de Maas, ten Zuiden van Di- HET BEGON MET NAPOLEON „nant... en de brief is daar afgestempeld gisteren„middag tussen 15 en 18 uur... Zie je Bunt, „dat klopt. Want lag die Fransche plaats dieper „naar het Zuiden, dus verder Frankrijk in, dan zou „een tusschen dat tijdstip afgestempelde brief hier „niet meer in de ochtendbestelling terecht gekomen „zijn. En mevrouw Verlinden schrijft, dat ze hem „vanmorgen ontvangen heeft, dus met de bestelling „van acht uur." Bunt knikte. „Dus het is waarschijnlijk, dat het heele geval „zich afspeelt binnen de Belgische grenzen en wel„licht in de omstreken van Spa." „Juist, zoo zie ik het ook," sprak Vermeer. „Dat „Spa in ieder geval een soort centrum van actie is „of was, bewijst de verdwijning van Jacques Verbinden uit een hotel in Spa èn het nieuwe feit, „dat de poste-restante brief naar Spa geadresseerd „moet worden.. „Het is anders ongeloofelijk brutaal of naïef om „met zoo'n poste-restante brief te werken," sprak Bunt. Vermeer lachte even, zijn wat grimmig lachje. „Erg eenvoudig, hè, om die meneer Lamotte te „snappen? Je reist naar Spa, gaat op het postkantoor zitten, laat je waarschuwen, zoodra meneer „Lamotte om zijn brief komt en... kip-ik-heb-je !" Bunt glimlachte even. „Ik zei ook al meneer Vermeer, dat ik het ongeloofelijk brutaal of naïef vond !" Vermeer knikte. „Dat is zoo. Het is natuurlijk ook uitgesloten. HET BEGON MET NAPOLEON „Men haalt die brief niet af in Spa. Pas si béte! „De Directeur van het Postkantoor daar heeft vermoedelijk al een verzoek van meneer G. Lamotte „gekregen, waarbij die meneer Lamotte zich keurig „zal hebben gelegitimeerd, om de verwachte brief „door te zenden aan meneer X te Y. Iets dergelijks !" „Maar ook dat zou nog na te sporen zijn," merkte Bunt op. „Tenzij je juist achter het net vischt! Maar dat „kunnen we voorkomen. Kijk beste jongen," sprak Vermeer, die er nu weer eens echt voor ging zitten en zijn pijp begon te stoppen. „Je zult wel ervaren, „dat zaken als deze, ontvoeringszaken dus, van een „politieel standpunt beschouwd, meestal niet heel „moeielijk zijn. En weet je waarom niet?" Bunt schudde het hoofd. „Omdat het nooit solo's zijn, beste jongen. Een „ontvoering en toch zeker een ontvoering van een „volwassene, zooals in dit geval, kan nooit solistisch „worden uitgevoerd. Daar zijn per sé medeplich„tigen voor noodig, een heel complot misschien. „En dit staat als een paal boven water: hoe meer „bandieten er betrokken zijn bij een misdaad, des „te grooter is de kans dat de heele bende wordt „ingepikt! Want, snap je wel: één zware jongen, „die zijn vak verstaat en in zijn eenige eentje volgens „de regelen der kunst een kraakie heeft gezet en „daar desnoods een heele familie bij heeft uitge„moord, die krijg je alleen dan, als hij een beroeps„fout maakt. Maakt hij die fout niet, dan wordt „de opsporing verduiveld moeielijk, zoo niet onmogelijk ! Bij een complot van drie of vier zware HET BEGON MET NAPOLEON „jongens is de kans op het maken van een fout „al drie of vier maal grooter en bestaat zoo'n complot „dan bovendien niet uit echte gehaaide zware jon„gens, maar uit een soort toeval-misdadigers, dus „feitelijk uit leeken op het gebied van de practische „misdaad, nou, ik zou zeggen, dan tippelen er altijd „wel een of twee door hun eigen stommiteiten of „onvoorzichtigheden in ! Die verraden zich zelf!" „Dus daar hoopt U hier ook op ?" „Zeker, maar niet in die zin, dat ik nou maar „rustig op mijn stoel blijf zitten wachten, tot de „heeren zoo vriendelijk zullen zijn om die gewenschte „bokken te schieten! Want vergeet niet, dat er in „deze soort zaken ook weer de moeielijkheid zit, „dat je voor twee belangen hebt te waken; voor „het belang van de gemeenschap, door die van misdadigers te bevrijden, maar vooral ook voor het „belang van het slachtoffer, dat groote kans loopt, „als je het geboefte niet uiterst tactvol en voorzichtig benadert, om er het hachje bij in te schiepen !" Bunt knikte. „Ja, dat is ook zoo. Bij een diefstal of een moord „kan er nog alleen maar sprake zijn van het gemeen„schaps-belang, het gestolene is meestal toch niet „meer op te sporen en verzekering dekt de schade, „terwijl de vermoorde, nu ja, toch niet meer te „helpen is." „Natuurlijk! Maar, je moet óók niet vergeten dat, „als de ontvoering een kind betreft, de kans op „vermoording altijd véél grooter is, dan wanneer „ze een volwassene te pakken hebben! Een ont- HET BEGON MET NAPOLEON „voerd kind is lastig, het schreeuwt, het huilt en „bedreigingen helpen dikwijls niet, zoodat, als de „politie ten slotte de ontvoerders op de hielen zit, „ze uit zelfbehoud er dan al gauw toe komen om „zoo'n kind maar te dooden en het lijkje te verbergen. Maar is de ontvoerde een volwassene, „dan zal die, op eigen lijfsbehoud bedacht, het zijn „ontvoerders niet licht door schreeuwen of op een „andere wijze lastig maken. Hij zal, als hij een verstandig mensch is, zich in het onvermijdelijke „schikken en het eenige doen, wat hij doen kan: „afwachten en hopen op zijn spoedige bevrijding. „Maar dat neemt natuurlijk niet weg, dat zijn leven „ook wel degelijk gevaar loopt als de politie door „een ontactvol optreden de ontvoerders in een soort „wanhoopsangst drijft. En daarom is in zulke getallen het gebiedende parool: Tactisch en snel!" „Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan!" sprak Bunt. Vermeer had opnieuw zijn grimmig lachje. „Als je dat maar begrijpt," sprak hij. „En overigens „zijn dit ook maar, wat ze in ons Parlement noemen: „ „Algemeene Beschouwingen." Dat is meestal ge„zwam in de ruimte, maar voor een critische kijk „op de Regeeringspolitiek daarom toch ook wel „nuttig." „O, ik vond het heel interessant, wat U daar „allemaal opmerkte, meneer Vermeer," sprak Bunt, „en ik ben ook zoo blij, dat U nu toch weer belang „is gaan stellen in, laat ik maar zeggen, dat geval „van mij." „Dat geval van jou is geen geval meer, beste HET BEGON MET NAPOLEON „jongen," antwoordde Vermeer, „het kan hoogstens „nog een petieterig bijrolletje spelen in het groote „drama of in het groote blijspel, waarvan we nu „zullen trachten het slotbedrijf te regisseeren!" Op dat oogenblik kwam de Hoofdagent Kool de kamer binnen, hijgend en steunend onder het torsen van een ijzeren gewicht, waar een rood schilderijkoord aan vast zat. „Van 't Centrale Ziekenhuis, Inspecteur." „Mooi, zet maar neer in de hoek. Of nee, laat „dat gewicht eens zien," sprak Vermeer, „als je „krachten tenminste nog toereikend zijn om naar „hier te komen!" „Gaat... nog... net... Hè!" zei Kool hijgend en hij plaatste het gewicht op de schrijftafel van Vermeer. „Dankje," zei die en dan, als Kool weg was. „Voor de mop eens kijken wanneer dat het laatst „geijkt is," en hij legde het gewicht om en keek naar den onderkant, waar uit een heele rij van ingeslagen letters bleek, dat het gewicht regelmatig aan de ijking werd onderworpen. „Kijk, kijk," sprak Vermeer, „een liggende letter P, dat is het „laatste ijkmerk geweest en dat is, als ik me wel „herinner, nog geen maand geleden aangebracht, „want toen vond de laatste herijk plaats. Dat is „interessant, want daar blijkt uit, dat dit gewicht „deel uitmaakt van de inventaris van een zaak, „waar zulke gewichten geregeld worden gebruikt... „Hm... straks het IJkkantoor wel eens opbellen... „dat schilderijkoord doen we niet veel mee." „Er is koperdraad door gevlochten," merkte Bunt op. HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, de qualiteit is best... maar ook overal te „krijgen... Hm... Enfin Bunt," hervatte Vermeer dan weer op levendiger toon: „Nu zitten we dan „dus voor die ontvoeringszaak." „En zult U mevrouw Verlinden moeten adviseeren." „Juist, en dat schept al dadelijk een probleempje !" „Omdat er wel op gelet zal worden of ze soms „contact zoekt met de politie?" „Natuurlijk. Het is al onverstandig genoeg van „haar, dat ze haar dienstmeisje met die brief naar „het Politiebureau stuurde. We zullen maar hopen, „dat dit nog niet in de gaten is geloopen." „U zou haar kunnen telefoneeren." „Dan krijg je eerst de meid en bovendien moet „je aan een telefoon nooit geheimen toevertrouwen! „Meeluisteren is altijd mogelijk!" „Per brief dan of telegraphisch." „Brieven en telegrammen kunnen geopend wor„den en die gaan in ieder geval altijd eerst door „de handen van het personeel! Enfin, daar vind „ik wel iets op." „U laat van Andel voorloopig nog vrij?" „Natuurlijk!" „Hij zal uit de courant wel ervaren, dat het lijk „inmiddels is gevonden." „Dat hoop ik." „Waarom ?" „Omdat, als hij dan toch niets van ons hoort, „de overtuiging bij hem zal groeien, dat wij niet „de minste verdenking tegen hem koesteren!" „U blijft gelooven, dat hij betrokken is in de „ontvoering van Jacques Verlinden?" HET BEGON MET NAPOLEON „Ja. Ik voel, dat er verband moet zijn tusschen „de ontvoering en het gevonden lijk; ik zie die „samenhang nog niet, maar, zooals ik zeg, ik voel „ze! In ieder geval zullen we dat heerschap, die „brave meneer van Andel, nauwkeurig in het oog „houden en bij de minste poging, die hij zou. Op dat oogenblik knerpte de telefoon, Vermeer greep den hoorn en luisterde. „Ja... met Inspecteur Recherche 80 Sectie... „Met Van Andels Verkoop-lokaal?... O, meneer „van Gulik... Ja... Och kom?... Zoo... Wan„neer ?... Wel, wel... Ja, we komen onmiddellijk !" Vermeer legde den hoorn op het toestel en stond meteen op. „Bunt, beste jongen," sprak hij, „Pak je hoed „en ga mee. De zaak is alweer in een nieuwe phase „gekomen. Zooeven is meneer Willem van Andel „dood in zijn kantoor gevonden; een kogel in 't „achterhoofd!" HOOFDSTUK XII. De mare van de dramatische vondst was blijkbaar nog niet tot de straat doorgedrongen, want toen Vermeer en Bunt bij van Andels Verkoop-lokaal kwamen, had de kade daar het gewone aanzien van alledag; er stond een vrachtkar voor, waaruit goederen werden gelost en naar binnen gedragen en de mannen, die daarbij doende waren, liepen heen en weer, zonder eenige samenscholing ter bespreking van iets bizonders. De twee Inspecteurs gingen naar binnen; de portier was niet in zijn loge, maar ze wisten den weg en liepen derhalve de gang in, naar het privékantoor van Willem van Andel. Uit de deur, welke op een kier stond, toen ze aankwamen, trad de kassier, van Gulik, bleek en nerveus te voorschijn en liep de beide politiemannen eenige schreden tegemoet. „Heeren... Verschrikkelijk, hè?... De dokter „is juist binnen... Wat een toestand... God!... „God... !" „Wie is er nog meer binnen dan de dokter?" vroeg Vermeer. „Jansen, de boekhouder," antwoordde van Gulik. Dan traden ze alle drie in het kantoor. Voorover op den vloer, voor het bureau ministre, lag het lichaam en daarbij stond de dokter, Dr. Brouwer, die eenige huizen verder op de kade woonde HET BEGON MET NAPOLEON en in allerijl door den verschrikten van Gulik was te hulp geroepen, terwijl opzij van de deur, tegen den muur gedrukt, de wat armoedige figuur van Jansen stond met zijn veel te korte mouwen en veel te korte broekspijpen. Vermeer stelde zichzelf en Bunt voor. „Zelfmoord, dokter?" vroeg Vermeer dan. „Uitgesloten Inspecteur," antwoordde de dokter, „een zelfmoordenaar schiet zich door de slaap of „door het voorhoofd. Dit schot zit achter in de hals „en men zou al een zeer gewrongen houding moeten „aannemen om dat zelf zoo te richten; bovendien „geloof ik niet, dat er een wapen bij het lijk is gebonden. Is het wel, meneer van Gulik?" „Nee dokter," antwoordde deze, „zooals meneer „nu ligt, lag hij ook, toen ik hier binnen kwam „en van een revolver of zoo heb ik niets gezien." „Heeft U het lichaam al verplaatst?" vroeg Vermeer. „Nee," antwoordde de dokter, „dat heb ik opzettelijk nagelaten, omdat hier verdachte omstandigheden aanwezig zijn, meer dan „verdacht" „eigenlijk en dan weet ik dat de Politie maar liever „heeft, dat men alles zooveel mogelijk in de toestand „laat, waarin men het vindt. En dat viel me in dit „geval te gemakkelijker omdat de getroffene toch „al dood was." „Juist, dank U," sprak Vermeer, die onderwijl de kamer eens rondkeek, waar alles ordelijk aan kant stond, zonder dat iets wees op een gevecht of een worsteling, welke er kon hebben plaats gevonden; de kluisdeur was gesloten, op een stoel HET BEGON MET NAPOLEON lagen wat tafelkleeden, in een hoek stond een stapel Delftsche borden en pullen. „Hoe is de naam van de overledene?" vroeg de dokter. „Willem van Andel," antwoordde van Gulik. „Was die meneer gehuwd?" „Ongehuwd. Hij woont met een huishoudster." „Waar?" „Parklaan 30. „Leeftijd ?" „Meneer was de vorige week juist 37 jaar geworden, dokter." „Zoo, dank U," sprak de dokter, die een en ander had genoteerd. „Mocht U me nog noodig hebben, „dan is mijn adres bekend. En verder geloof ik, „dat mijn taak hier geëindigd is en heb ik de eer „de heeren te groeten." De dokter boog, knikte even tegen de aanwezigen en verliet dan het kantoor. „Ziezoo," sprak Vermeer, „een man minder, dat „geeft altijd weer meer ruimte. Bunt, laten we het „lichaam es even omwentelen," en hij bukte zich over den doode heen, „misschien wil meneer van „Gulik en meneer Jansen ook even assisteeren..." Jansen, steeds tegen den muur gedrukt, deed een aarzelenden stap voorwaarts, maar huiverde dan weer terug, doch van Gulik, hoewel nog zeer ontdaan, bukte zich tusschen Vermeer en Bunt in en voorzichtig wentelden ze het lichaam van den doode nu om, zoodat het op den rug kwam te liggen. Doch dit was nog nauwelijks geschied, toen van Gulik eensklaps kreet: HET BEGON MET NAPOLEON „Goeie hemel... heeren! Maar dat is meneer „van Andel niet!" „Wat vertelt U me nou?" riep Vermeer uit. Doch er viel niet aan te twijfelen; Vermeer en Bunt, die nog zoo kort geleden een conferentie met van Andel hadden gehad, zagen het nu ook; dit was niet het lijk van Willem van Andel, het was dat van een man, wiens postuur en kleeding mogelijk wel eenige gelijkenis met die van den Directeur van van Andels Verkooplokaal bezaten, maar wiens gelaat dan toch in ieder geval in geen enkel opzicht op dat van van Andel geleek! „Gelukkig..stamelde Jansen met een bevende stem. „Maar als het meneer van Andel niet is, wie is het „dan wèl?" vroeg Vermeer. „Kennen de heeren „hem niet ?" Van Gulik keek nogmaals aandachtig en ook Jansen waagde het nu naderbij te treden, blijkbaar zeer opgelucht, dat zijn patroon daar nu toch niet ontzield en vermoord op den vloer lag; hij deed een paar stappen in de richting van het lijk. „Nee, ik ken die persoon heelemaal niet," sprak van Gulik en zich dan tot Jansen wendend: „Jij?" „Nee, o nee... nooit gezien, bij mijn weten," antwoordde die. „Maar waar is meneer van Andel zelf? vroeg Vermeer. Noch Jansen, noch van Gulik wisten hierop een antwoord te geven. „Wie heeft het lijk het eerst gevonden?" vroeg Vermeer dan. HET BEGON MET NAPOLEON „Ik," antwoordde van Gulik. „Ik had iets aan „meneer te vragen, ik ging naar het kantoor, trad „hier binnen en meteen zie ik dat lichaam op de „grond liggen. Ik dacht zoo vast als een huis, dat het „meneer zelf was en ik riep Jansen er bij en toen „heb ik de dokter opgebeld en toen de politie." „Die volgorde is altijd aanbevelenswaardig," sprak Vermeer. „Heeft U nog aan iemand anders van het „personeel, behalve aan meneer Jansen, iets van „het gebeurde verteld?" „Nee, nog aan niemand. We waren zoo geschrokken. .. toen kwam de dokter... en even later U." „Juist." Vermeer keek nu wat aandachtiger naar het gelaat van den doode; het was dat van een man van ongeveer vijftig jaar, met opvallend breede jukbeenderen, het haar was grijzend donkerblond en kroesde, de wenkbrauwen waren wild en onregelmatig gegroeid en raakten elkaar boven den platten breeden neus; toen Vermeer de oogleden oplichtte, zag hij dat de oogen blauw waren. „Bunt," sprak Vermeer dan, „we zullen maar „eens zien of hij ook papieren bij zich heeft, waaruit „zijn identiteit kan blijken; alle zakken maar eens „leeghalen, hé?" Bunt ging er nu op zijn hurken bij zitten en begon, tezamen met Vermeer de ietwat lugubere inspectie te houden, maar tot beider verwondering waren alle zakken volkomen leeg; er was geen sigaren- of sigarettenkoker, geen portefeuille, geen portemonaie, zelfs geen zakdoek; het eenige wat Vermeer in een der vestzakken vond, was een propje papier. Hij ont- HET BEGON MET NAPOLEON vouwde dit zorgvuldig, bekeek het, fronste even zijn wenkbrauwen, zonder iets te zeggen en stak het dan in zijn zak. „Is er geen hoed van die man?" vroeg hij, toen ze de vruchtelooze inspectie beëindigd hadden. Maar een hoed bleek nergens aanwezig te zijn. „Op de kleeren is ook geen aanwijzing aan wie ze „behooren," sprak Bunt, die dat onderzocht had „en ook geen firmanaam, niets!" „Ondergoed niet gemerkt?" vroeg Vermeer. „Dat wel, met een V, maar het boord aan de binnenzijde met J.D." Vermeer bromde wat en wendde zich dan tot van Gulik. „U zei, meen ik, dat meneer van Andel, Parkstraat „30 woont?" „Ja, Inspecteur, met zijn huishoudster, juffrouw „Leenders." „Meneer heeft zeker telefoon ?" „Ja, nummer 46997." „Dan zal ik eens kijken of meneer soms thuis is," sprak Vermeer en terwijl hij plaats nam in Willem van Andels bureaustoel, schakelde hij dat nummer in. Hij luisterde. „In gesprek ?" vroeg Bunt, als het even duurde. „Nee, maar er komt niemand. Is die juffrouw „Leenders soms doof?" „Nee, meneer," antwoordde Van Gulik. „Anders „is ze er altijd dadelijk bij als meneer zelf niet aan „het toestel komt. Heeft U zich niet vergist in het „nummer ?" „46997 is het toch?" HET BEGON MET NAPOLEON „Ja." „Nog eens probeeren," en Vermeer draaide andermaal, maar nu zeer zorgvuldig en langzaam dat nummer in. Het bleek opnieuw niet „in gesprek" te zijn, doch evenmin als tevoren reageerde er iemand op het bellen van de telefoon aan de andere zijde van de lijn. „Nou, dan geef ik het op," sprak Vermeer den hoorn neerleggend, ,,'s Kijken. Is meneer van Andel „vanmorgen hier geweest?" „Zeer zeker," antwoordde van Gulik. „Meneer „is op zijn gewone tijd, zoo tegen half negen, ge- 35KOIH6II. „Heeft U meneer toen gesproken?" „Zeker, ik heb hier in deze kamer wel een half uur „met meneer geconfereerd." „Was meneer gewoon of gejaagd ?" „Nee, meneer was net als anders. Ik heb niets „bizonders aan hem gemerkt." „Dus dat was zoo tusschen half negen en half „tien ? „Ja, dat zal wel uit komen." „En heeft iemand meneer van Andel daarna nog „gezien of gesproken?" „Dat weet ik niet." „U soms, meneer Jansen ?" De lange boekhouder schudde het hoofd. „Gezien niet, maar ik heb wel even met meneer „gesproken door de huistelefoon." „Waarover liep dat gesprek?" „Over de veiling van vanmiddag." „Hoe laat was dat?" Het begon met Napoleon. HET BEGON MET NAPOLEON „Hoe laat ? Nou, dat zal wel tegen elf uur geweest „zijn, meneer... Ja... want de meid had net de „koffie binnen gebracht, toen meneer belde." „Dus na elven heeft geen van U tweeën meneer „van Andel meer gezien of gesproken?" Jansen en van Gulik antwoordden beiden ontkennend. „Bunt," sprak Vermeer, „je staat daar toch bij „het raam. Is dat gesloten?" „Ja," antwoordde Bunt, het raam nauwkeurig onderzoekend, „het is er een met een spagnolet„sluiting en de spagnolet zit zoowel van onder als „van boven normaal in de openingen." „Het raam stond ook niet open, toen U binnen „kwam ?" vroeg Vermeer, zich tot van Gulik wendend. „Nee, Inspecteur." „Juist. Er is hier een portier, hé?" „Zeker," antwoordde van Gulik. „Neemt U dan even de huistelefoon en zegt U „hem, dat hij eens hier komt. Maar 'n oogenblik," onderbrak Vermeer zich zelf haastig, „het is beter, „dat hij dit lijk niet dadelijk ziet. Heeren, helpt U „even, dan zullen we het hier achter de schrijftafel „leggen... zoo... voorzichtig... ja... dat is ver „genoeg... en nu maar een paar van die kleeden „erover, die daar op die stoel liggen... Mooi... „zoo is het wel voldoende. Gaat U beiden daar staan „heeren," en Vermeer wees nu van Gulik en Jansen een plaats aan, naast het schrijfbureau, waardoor het toegedekte lijk nu nog meer aan het oog van een eventueel de kamer binnenkomende, onttrokken werd. HET BEGON MET NAPOLEON Toen belde van Gulik den portier, die dan ook eenige oogenblikken later het kantoor binnentrad en even van verrassing terugdeinsde, toen hij zag wie daar allemaal aanwezig waren. „Ja portier, daar kijk je van op, hé? Zooveel „menschen," sprak Vermeer, die nu op den bureaustoel van van Andel had plaats genomen. „Ik ben „Inspecteur van Politie en die meneer daar ook. „We zouden graag eens enkele dingen van je willen „weten." „Maar...", stamelde de man. „Politie? Wat is „er aan de hand? En waar is meneer?" en hij keek beurtelings Jansen en van Gulik verschrikt-vragend aan. „Nu ja, wat er aan de hand is, zul je op zijn tijd „wel ervaren," sprak Vermeer. „Luister nu maar „eerst eens naar mij. Je bent hier portier, nietwaar?" „Jawel." „Je naam?" „Hazemeier, Ludovicus, Carolus, meneer." „Zoo Hazemeier, vertel me eens: wanneer heb „jij meneer van Andel vandaag het laatst gezien?" „Is die dan weg?" „Geef nu antwoord op wat ik vraag. Wanneer „heb jij meneer van Andel vandaag voor het laatst „gezien ?" „Van morgen, toen meneer binnenkwam." „Daarna niet meer?" „Nee, ik wist niet beter of meneer was nog hier." „Zijn er vandaag nog menschen geweest, die in „het bizonder je aandacht hebben getrokken?" „Nou het was vanmorgen kijkdag, meneer en het HET BEGON MET NAPOLEON „liep maar altijd aan met het publiek. Maar men„schen, die mijn bizondere aandacht hebben getrokken? Nee." „Is er soms iemand geweest, die speciaal naar „meneer van Andel vroeg?" De portier schudde het hoofd, doch zich dan blijkbaar plotseling herinnerend: „Ja! Toch!... Wacht U es. Een meneer." „En die meneer vroeg speciaal naar meneer van „Andel?" „Jawel. Hij sprak Fransch." „Spreek jij ook Fransch?" „Wel zoo wat, maar dat verstaan ze toch nooit." „O. En hoe ging het dan nu?" „Hij begon in 't Fransch, maar als hij mork, dat „ik dat niet goed verstond, toen praatte -n-ie zoowat „Hollandsch." „Zoowat?" „Ja afijn, zooals menschen spreken, die 't eigenlijk „niet goed kunnen." „En hoe zag die meneer er uit?" „Nogal stevig gebouwd, hij had wel zoowat het „figuur van meneer en hij had ook net zoo'n soort „pak an, maar anders was 't een leelijke vent, zoo'n „platte neus, eigenlijk net een neger, maar niet „zwart, ziet U." „En die vroeg naar meneer van Andel?" „Jawel." „En wat deed jij toen?" „Nou, ik belde meneer op en ik zei, dat er een heer „was om hem te spreken en toen zei meneer dadelijk: „O ja, daar weet ik van; breng die meneer maar hier." HET BEGON MET NAPOLEON „Gaf die meneer zijn naam niet op?" „Nee." „En vroeg meneer van Andel ook niet naar de „naam ?" „Nee, meneer." „Loop eens even hier omheen, Hazemeier," sprak Vermeer en dan zacht tot Bunt: „Trek die kleeden „eens weg," en dan weer tot den portier: „Hier, „kijk eens wat daar ligt," en hij wees op het lijk. „Allemachtig !" schrok de portier. „Wat is dat?... „Is die dood?" „Ja, die man is dood," antwoorde Vermeer. „Vermoord." „Vermoord?" kreet de portier. „Door wie?" „Herken je die persoon?" „Herkennen?" en dan zich niet zonder afgrijzen over den doode heenbuigend met een kreet: „Ja !... „Ja... dat is hem... dat is die persoon, die naar „meneer vroeg...?" „Juist, dank je," sprak Vermeer. „Ga nu maar „weer hier staan, Hazemeier," en dan tot Bunt. „Dek het maar weer toe. Hazemeier, is het mogelijk, dat meneer van Andel is weggegaan zonder „dat je dat opmerkte?" „Dat geloof ik niet." „Waarom niet? Je bent toch niet altijd in je loge?" „Nee meneer, maar meneer zal nooit weggaan of „hij waarschuwt me en zegt me waar hij te bereiken „is, want er komen telkens menschen, die hem wat „te vragen hebben, vooral telefonisch en dan wil „meneer niet, dat ze hem niet kunnen vinden." HET BEGON MET NAPOLEON „Juist. Kun je dit gebouw ook nog verlaten langs „een andere deur dan de voordeur?" „Ja zeker, langs achter. Dan kom je uit in de Oude „Steeg, maar dat is niet voor het publiek." „En is die deur niet op slot ?" „Jawel, maar de sleutel steekt aan de binnenkant". „Gaat meneer daar wel eens uit?" „Bij mijn weten nooit." „Komt meneer altijd te voet?" „Nee, altijd met de auto. O kijk, maar die staat daar „nog," sprak de portier op verrasten toon, terwijl hij het raam uitkeek en duidde op een roomkleurigen cabriolet, welke op de kade geparkeerd stond. „Zoo..." sprak Vermeer. „Dus daar volgt uit, „dat meneer ditmaal niet per auto is weggegaan en" Op dat oogenblik ging de kamerdeur open; de portier, Jansen en van Gulik slaakten schier gelijktijdig een kreet, Vermeer rees op uit zijn stoel. In de deuropening stond Willem van Andel. HOOFDSTUK XIII. „Wat is dat hier?" vroeg Willem van Andel, terwijl hij de aanwezigen een voor een verwonderd en wat ontstemd aanzag. „Meneer van Andel," sprak Vermeer, „ik neem „de situatie, zooals U die hier aan treft, geheel voor „mijn rekening." „Ja, U schijnt zich hier bizonder op uw gemak te „voelen," sprak van Andel, „U zat al op mijn plaats „ook." „Ik dacht, dat die plaats vacant was," antwoordde Vermeer. „Wilt U zich alsjeblieft nader verklaren," sprak Van Andel op scherpen toon. „Zeer zeker, maar dan zou ik de heeren van Gulik, „Jansen en ook de portier willen verzoeken om deze „kamer te verlaten," sprak Vermeer, waarna hij Bunt een wenk gaf om de kleeden, welke over het lijk waren gespreid weer weg te nemen. „Zoo, meneer „van Andel," vervolgde hij, toen de drie anderen waren heengegaan, terwijl van Andel zelf nog steeds bij de deur was blijven staan. „Uw plaats is weer „vrij!" Willem van Andel liep om het bureau heen om te gaan zitten en blijkbaar eerst toen ontdekte hij het lichaam van den doode op den vloer. „Wat is dat?" kreet hij. HET BEGON MET NAPOLEON „Een dood mensch, meneer van Andel," zei Vermeer. „Groote Hemel!... Hoe... ? Verklaar U... Wat „beteekent dit allemaal?" „Maar gaat U dan toch op uw plaats zitten," drong Vermeer aan „dan nemen mijn collega en ik „ook een stoel en dan kunnen we rustig overleggen „en praten, indien althans de tegenwoordigheid van „dat lijk U niet te veel enerveert! Collega, ga jij daar „zitten," en hij wees Bunt een stoel aan, welke vlak bij de deur stond „en ik hier," en Vermeer nam nu plaats op een stoel vlak tegenover den bureaustoel op welken van Andel, zij het wat aarzelend, ten slotte toch maar had plaats genomen. „Mijn collega Bunt „en ik, meneer van Andel," vervolgde Vermeer dan, „zijn hier gekomen op verzoek van uw kassier, „die mij telefonisch mededeelde, dat U dood in uw „kantoor lag." „Ik?" „Ja, U. Dat dacht uw personeel. Wij spoedden „ons hierheen en toen bleek al gauw, dat niet U „daar dood lag, maar iemand anders. U ziet de doode „daar liggen. In de eerste plaats nu deze vraag: „Kent U hem?" Willem van Andel stond niet op, maar zijn blik ging wat schuw naar het gelaat van den doode. „Nee," antwoordde hij dan. „Bedoelt U met dat niet-kennen, dat U zijn naam „niet weet. Of bedoelt U er mee dat U hem nooit „eerder heeft gezien?" „Ik bedoel er mee, dat ik zijn naam niet ken," antwoordde van Andel, die over dit antwoord even scheen te hebben moeten nadenken. HET BEGON MET NAPOLEON „Dus U heeft hem wel eerder gezien ?" „Ja." „Wanneer het laatst?" „Ongeveer een uur geleden." „Waar?" „Hier." „Onder welke omstandigheden zag U hem toen? „In welke qualiteit?" „Als mogeüjke kooper van kunstwerken." „Dus circa een uur geleden had U met deze man „hier op dit kantoor een onderhoud?" „Ja," „Wist U, dat hij komen zou?" „Ja, ik verwachtte hem." „En kende U dan toch zijn naam niet?" „Ik kende hem alleen als Victor, maar zijn achterhaam ken ik niet. En ik weet evenmin of Victor „inderdaad zijn voornaam is." „Na dat onderhoud, wat gebeurde er toen?" „Dat onderhoud leidde er toe dat ik... even naar „mijn huis ging om wat te halen; ik verzocht mijn „bezoeker toen hier zoo lang te blijven wachten." „En is dat ook gebeurd?" „Ja." „Wat heeft U van uw huis gehaald?" Willem van Andel gaf niet dadelijk antwoord. „Niets," sprak hij dan. „Wat ik meende thuis te „zullen vinden, bleek daar niet te zijn." „Och, dus dat was een teleurstelling. U ging per „auto ?" „Ja." „En U kwam ook terug per auto ?" HET BEGON MET NAPOLEON „Ja. Als U er aan twijfelt, daar staat hij, de motor „zal nog wel warm zijn." Vermeer glimlachte even. „Waarom denkt U, dat ik aan uw woorden twijfel ?" „O, ik dacht dat een politieman daar principiëel „altijd mee begon," antwoordde van Andel en hij glimlachte nu ook. Vermeer haalde even zijn schouders op. „Verliet U het gebouw door de voordeur ?" vroeg hij dan. Van Andel aarzelde met zijn antwoord. „Nee, door de achterdeur," sprak hij dan kort. „Waarom deed U dat?" „Zoo maar, daar had ik geen bepaalde reden voor." „Doet U dat wel eens meer?" „Nee, nooit." „U verwachtte dus bij uw terugkomst zooeven, „meneer Victor hier nog gezond en wel aan te „treffen?" „Natuurlijk. Ik kon bezwaarlijk vermoeden, dat „hij inmiddels zou zijn dood geschoten." „Doodgeschoten," herhaalde Vermeer. „Wat „geeft U aanleiding om te denken, dat hij is dood „geschoten ?" „Dat meende ik uit uw woorden af te leiden," antwoordde van Andel, terwijl hij Vermeer even heel strak aankeek. Vermeer glimlachte. „Uw inductief vermogen is wel bizonder ontwikkeld, het lijkt me zelfs verwant te zijn aan telepathie," sprak hij. „Best mogelijk; aan telepathie geloof ik overigens HET BEGON MET NAPOLEON „niet, maar wat mijn inductief vermogen betreft, „ik heb altijd heele goeie cijfers gehad voor wis- en „natuurkunde." „O, dat was prettig voor U. Maar meneer van „Andel, U zult zelf wel voelen, dat er in deze zaak „een en ander opgehelderd moet worden." „Zeker, dat kan ik me van uw standpunt bekeken „best begrijpen, maar ik ben blij dat het mijn taak „niet is." „Maar U is toch bereid om ons die taak te helpen „verlichten ?" „Natuurlijk!" „Waar heeft U deze meneer Victor vroeger ont„moet ?" „In Ostende." „In het Casino ?" „Juist." „Anders nergens?" „Nee." „Gebeurt het wel meer, dat U aspirant-koopers „hier op uw kantoor laat wachten?" „Niet dikwijls, maar als het menschen zijn, die „ik houd voor koopers van beteekenis, dan behandel „ik ze wel met een zekere onderscheiding." „Dat begrijp ik. En deze meneer Victor behoorde „naar uw meening dus ook tot die categorie van „koopers ?" „Ja." „Waar interesseerde hij zich speciaal voor?" „Dat weet ik niet." „Pardon?" „Dat wil zeggen," hernam van Andel haastig. HET BEGON MET NAPOLEON „Hij stelde bizonder veel belang in de miniaturen„veiling van vanmiddag." „Ah juist. Een kunstkenner, die meneer?" „Blijkbaar." „Toonde hij tijdens het gesprek daarover ook, „dat hij er verstand van had?'' „O ja.» „Hoe kwam dat zoo uit?" Van Andel aarzelde even. „Tja, ik heb geen aanteekening gehouden van wat „hij precies zei." „Nu ja wat hij precies zei, maar wat zei hij dan „zoo ongeveer?" „Dat weet ik heusch niet meer /'antwoordde van Andel, die met zijn vingers op het blad van zijn bureau trommelde, wat heesch. „Dat is U blijkbaar ontschoten door al de emoties. „Juist. Meneer van Andel. U heeft terecht en ik „mag wel zeggen op geniale wijze uit mijn woorden „afgeleid, dat deze man werd doodgeschoten. Heeft „U eenig vermoeden, wie dat kan gedaan hebben ?" „Nee, natuurlijk niet." „Had hij vijanden?" „Dat weet ik niet." „Waren er menschen, die belang hadden bij zijn „dood?" Van Andel zag Vermeer even strak aan. „Ik begrijp uw vraag niet." „Die is toch anders eenvoudig genoeg. Waren er „menschen die belang hadden bij zijn dood?" „Dat weet ik niet." „Had hij vrienden of kennissen, zoo onder het HET BEGON MET NAPOLEON „publiek, die zich vandaag als kijkers of koopers „ontpopten of zullen ontpoppen?" „Dat weet ik niet, maar dat kan natuurlijk wel „zijn." „Acht U het mogelijk, dat iemand van het personeel de moord heeft gepleegd?" „Nee, dat acht ik uitgesloten." „Heeft U een revolver ?" „Ja zeker," en van Andel glimlachte even en trok een lade open. „Ik heb er vergunning voor ook," en hij nam uit de lade een browning en reikte dien Vermeer toe, die hem even bekeek en dan weer teruggaf. „Dank U. Een andere vraag, meneer van Andel. „Is uw huishoudster op het oogenblik thuis?" Van Andel glimlachte. „Nee, die is juist vanmorgen met vacantie gegaan „en de meid ook. Ik heb tijdelijk mijn intrek genomen „in het Parkhotel." „O, dus U is zooeven met uw wagen naar het „Parkhotel gereden?" „Nee, naar mijn huis." „Alleen ?" Willem van Andel scheen ook deze vraag niet dadelijk te begrijpen. „Hoe bedoelt U?" „Zat er iemand bij U in de auto toen U naar huis „reed of toen U terug kwam ?" „Nee, niemand." „Juist. Meneer van Andel, toen U met deze ongelukkige meneer Victor dat boeiende onderhoud had „over miniaturen, heeft U toen gerookt?" HET BEGON MET NAPOLEON „Gerookt?" vroeg van Andel op verwonderden toon. „Ik niet." „Maar hij wel?" „Ja," en van Andel glimlachte wat verwonderd. „Ik begrijp de portée van de vraag niet, maar ik „herinner me, dat hij, blijkbaar om dat ik hem geen „sigaret aanbood, zelf zijn koker uit zijn zak haalde „en mij presenteerde." „En U weigerde?" „Ja; ik rook al een poos niet meer of heel weinig." „Dus die asch daar in het bakje en ook dat peukje „is afkomstig van de sigaret, die meneer Victor hier „rookte ?" „Ja, dat moet wel. Maar als U zich daarvoor interesseert, ik geloof dat die koker goed gevuld was, „dus die heeft hij nog bij zich." „Zeker, dat is ook zoo, maar ik zal toch ook..." en Vermeer haalde een doosje uit zijn zak en stortte daarin den inhoud van het aschbakje. „Voorloopig „weet ik dan wel genoeg, meneer van Andel," sprak hij, terwijl hij opstond. „Wij zullen U nu maar zoo „gauw mogelijk bevrijden van de aanblik van dat „lijk. Mag ik even telefoneeren ?" „Gaat uw gang. Het is wel een buitengewoon „luguber en sensationeel geval!" Vermeer had inmiddels het politie-bureau opgebeld. „Ja, Kool, met mij, Inspecteur Vermeer... „Zeg eens dat ze dadelijk hier komen met de wagen „om een lijk te vervoeren naar het Centrale Zieken„huis voor de sectie... Van Andels Verkooplokaal... „weet je wel, he?... Juist... Ja en drie man d'r „bij en de brancard, hé?... Ja." HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer legde den hoorn neer. „Ja meneer van Andel," sprak hij dan, „het is „inderdaad zeer sensationeel! Weet U ook wat voor „een landsman, die meneer Victor was?" „Een Belg of een Franschman. Hij sprak bij voorbeur Fransch." „Heeft U vandaag hier in uw kantoor nog andere „menschen ontvangen behalve leden van het personeel?" Van Andel dacht even na. „Nee," sprak hij dan, „niemand." Vermeer begon nu over andere dingen te praten, doch slechts even, want weldra berichtte de portier, dat de politiewagen was aangekomen. Tien minuten later reed die wagen reeds met het ontzielde lichaam van meneer Victor naar het Centrale Ziekenhuis en Bunt begeleidde die sombere vracht. Vermeer nam nu ook afscheid van Willem van Andel en vertrok; buiten wachtte nog de politieauto waarmee hij was gekomen. Hij stapte in. „Naar mijn huis," beval hij. HOOFDSTUK XIV Vermeer keek op zijn horloge, het liep al naar half twee; hij fronste ontevreden zijn wenkbrauwen, had er een hekel aan om zoo laat koffie te drinken en wat misnoegd leunde hij achterover tegen de zachte kussens. Zonder belangstelling en zonder er veel van in zich op te nemen, keek hij naar de drukte op het trottoir van de winkelstraat, waar hij nu doorreed. Maar ineens kwam hij overeind, schoof de tusschenruit weg. „Van Leeuwen," sprak hij dan haastig tot den chauffeur. „Stop langzaam, zet mij daar af voor het „Café Terminus... ja... hier maar en rij meteen „door." „Niet op U wachten?" „Nee." Een oogenblik later stond Vermeer op het trottoir, vlak bij het genoemde café, maar hij nam niet plaats aan een der tafeltjes, doch liep terug langs het trottoir, waar hij ten slotte bleef staan voor de uitstalkast van een boekwinkel. Terwijl hij reed, had hij plotseling op het trottoir mevrouw Verlinden zien loopen; ze liep dezen kant uit, dus ze moest weldra den boekwinkel passeeren, voor welken Vermeer nu stond te kijken. En zijn berekening faalde niet. Eenige oogenblikken later zag hij haar al aankomen, nog vief en krachtig HET BEGON MET NAPOLEON weliswaar voor haar leeftijd, maar — Vermeer merkte dat echter niet op, wijl hij haar vroeger niet had gekend — het spiritueele, de élégance van heur verschijning had toch wel iets ingeboet; ze liep haastig, wat starend, ze zag zeer bleek en schonk klaarblijkelijk niet de minste aandacht aan hetgeen haar omringde. Toen ze vlak bij hem was, wendde Vermeer zich eensklaps om en noemde zacht, maar zeer nadrukkelijk haar naam. Even schrok ze, keek Vermeer een oogenblik in de oogen, dan kwam de herkenning. „O... is U het... ?" „Gaat U even naast me staan voor deze winkel," sprak hij snel en zacht, „ik moet U wat zeggen." Ze deed het. „Hier aan de overkant is de taartjeswinkel van „Wittenkamp," sprak hij voor zich uit sprekend, „gaat U daar in. Aan het einde van de winkel is een „trapje, dat naar een zaaltje voert, waar men taartjes „kan eten. Gaat U daar aan een tafeltje zitten; ik „kom dan even later. Heeft U 't verstaan en begrepen?" „Ja," zei ze zacht. Dan ineens wendde Vermeer zich om, liep haar nu voorbij zonder te groeten; snel ging hij eenige seconden in de richting, van waar hij was gekomen, dan ging hij andermaal voor een winkel staan; in het spiegelglas voor de étalage kon hij haar nog juist voorzichtig de straat zien oversteken; nu was ze aan de overzijde, blijkbaar zocht ze even naar den aangeduiden winkel, nu had ze hem gevonden, ze trad er binnen. Het begon met Napoleon. 9 HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer bleef nog staan en keek of soms een of ander individu achter haar een wachtpost op straat betrok, maar hij kreeg weldra de overtuiging, dat niemand haar was gevolgd, zoodat het nu ook geen gevaar opleverde als hij zich bij haar voegde. Zooals hij verwacht en gehoopt had, bleken er op dit vroege middaguur nog geen taartjesetende menschen aanwezig te zijn op het zaaltje; mevrouw Verlinden had er zeer tactvol plaats genomen aan een tafeltje, dat van den winkel uit niet zichtbaar was; ze had een kopje koffie en een schoteltje met een gebakje voor zich staan. Vermeer glimlachte goedkeurend, trad op haar toe en boog; ze reikte hem de hand. „Ik geloof, dat we hier wel even onopgemerkt „kunnen praten, Mevrouw Verlinden," sprak hij en dan op den stoel tegenover den hare wijzend: „U permitteert?" „O ja, toe, zeker, meneer Vermeer, natuurlijk!" sprak ze haastig. Hij riep het juffertje, dat bediende en beneden in den winkel stond en bestelde ook koffie en een gebakje, dan sprak hij: „Ik ga met eenige schroom „tegenover U zitten, mevrouw Ver linden, omdat „ik het niet vreemd zou vinden, als uw vertrouwen in „mij, na uw confrontatie met dat lijk, dat ik voor dat „van uw zoon hield, niet bijster groot meer zou zijn !" Ze glimlachte wat droevig. „U heeft me toen immers uitgelegd, waarom U „dat dacht," antwoordde ze „en ik vond het een „zeer begrijpelijke vergissing. Bovendien was ik „maar al te gelukkig, dat het inderdaad een vergis- HET BEGON MET NAPOLEON „sing was! Al zijn sedert mijn zorgen nog eer weer „toe- dan afgenomen." „Dank U," sprak hij, „en wat dat toenemen van „uw zorgen betreft, mevrouw Verlinden, we zullen „ons uiterste best doen om die weg te werken! „Maar eerst een waarschuwing: U heeft erg onvoorzichtig gehandeld met die brief aan mijn adres aan „het politiebureau te zenden, terwijl er in de brief „nadrukkelijk staat: Meng vooral de politie er ni et in." „Maar hoe moest ik U dan bereiken ?" Hij knikte. „Ik geef toe dat het moeielijk voor U was, maar in „ieder geval moet U het niet meer doen." „Ik was zoo vreeselijk ontsteld," vervolgde ze. „O, ik heb sedert geen rust of duur meer. Ik ben „zoo maar de straat op geloopen, iets, wat ik anders „nooit doe om deze tijd, maar ik kón het in huis „eenvoudig niet uithouden! Wat denkt U nu toch „wel van het geval, meneer Vermeer? Zouden ze „mijn arme jongen...?" Ze zweeg, wijl het juffertje het bestelde bracht en voor Vermeer neerzette, waarna ze weer heenging. „Kijkt U eens, mevrouw Verlinden," sprak Vermeer dan, „U begrijpt wel, dat het die schavuiten „te doen is om het geld en niet om het leven van uw „zoon. Daarom is de kans dat ze hem kwaad zullen „doen ook niet groot, want zouden ze hem dooden, „dan waren ze toch immers elke kans op geldelijk „profijt meteen kwijt en zouden ze doorloopend „kans loopen gearresteerd te worden wegens moord, „terwijl ze nu door intimidatie hopen straffeloos „geld te kunnen afpersen!" HET BEGON MET NAPOLEON „Zou ik het geld maar niet dadelijk zenden?" vroeg ze. „Des te eerder is Jacques.. Vermeer schudde krachtig het hoofd. „Nee, U moet het vooral niet zenden," sprak hij dan, „want als U het zendt dan komt er over een „paar dagen weer een brief met nog grootere eischen „en dat gaat dan zoo voort. Dat is de gewone methode „bij chantage en ontvoeringen. U moet niets zenden „en U moet schijnbaar ook vooral geen contact met „de politie zoeken, want dan zou het toch wel eens „gevaarlijk kunnen worden voor uw zoon." „Dus ik moet alles maar op zijn beloop laten?" „Dat zal.heusch maar een kwestie van een paar „dagen zijn. Die briefschrijver zit maar steeds „zenuwachtig-gespannen te wachten op de zending, „dat begrijpt U wel. En blijft die nu uit, dan schrijft „hij opnieuw, daar is geen twijfel aan! En zoodra „U nu die tweede brief ontvangen heeft, is het mo„ment van handelen gekomen. Dat moet ik dus onmiddellijk weten." „Hoe kan ik U daarmee in kennis stellen, als ik „U niet mag opbellen?" „Dat zal ik U zeggen. Noteert U maar even mijn „privé telefoonnummer..., wacht, hier maar, op „een stuk van het papieren servetje," en hij scheurde een fragment daarvan af, „hier heeft U een potlood... „33456. Als U dat nummer opbelt komt öf mijn „vrouw öf mijn dochter, als ik ten minste niet thuis „ben, aan het toestel en dan zegt U alleen maar... „schrijft U dat ook op... dat U mevrouw Willemsen „is en dat U mij wilt spreken. Dan zal ik wel zorgen, „dat mijn vrouw of mijn dochter mij dadelijk op het HET BEGON MET NAPOLEON „bureau waarschuwen. Maar dan heeft U dus die te „verwachten tweede brief. Die sluit U in een couvert, ja, het wordt ingewikkeld... op dat couvert „schrijft U alleen het woord: Jacques en dan bezorgt „U hem aan de kiosk op de Groote markt. Daar haal „ik hem dan dadelijk af, als ik van thuis gewaarschuwd ben, dat mevrouw Willemsen opbelde. „Begrijpt U?" Ze knikte. „Mijn hemel waar ben ik toch ingeraakt!" zuchtte ze. „Maar meneer Vermeer, ik zal alles precies zoo „doen als U gezegd heeft, ik heb het goed begrepen." „Dat doet me genoegen. Ik behoef U niet te herbalen, dat ik mijn uiterste best zal doen om uw „zoon uit de handen van dat geboefte te bevrijden. „Maar vóór alles is daarvoor tact noodig en geduld !" Ze knikte met een wat droevig glimlachje. „Ja, dat begrijp ik." „Heeft U sedert nog iets gehoord of gezien van „die meneer van Andel?" „Nee, hij is niet meer bij me geweest. Ik zag hem „straks toevallig met zijn auto voorbij rijden." „Wanneer?" vroeg Vermeer verrast. „Een uurtje geleden." „Waar?" „Op de stationsweg." „Reed hij in de richting van het station?" „Ja, ik denk dat hij op reis ging of hij bracht „iemand weg. Daar zat ten minste iemand naast „hem." „Weet U dat zeker?" „O ja; ik ken die wagen natuurlijk." HET BEGON MET NAPOLEON „Hoezoo ?" „Die is aanvankelijk van Jacques geweest, een „roomkleurige cabriolet Packard." „En er zat iemand naast hem?" „Ja, ja, absoluut." „Wie was het?" „Dat weet ik niet. Ik denk een zakenrelatie." „Het interesseert me bizonder, mevrouw Ver„linden. Kunt U een signalement opgeven van die „persoon ?" „Nee, tot mijn spijt niet. Hoe gaat dat? Ik dacht: „O, daar rijdt Willem; ik zag hem zitten en naast „hem een ander. Het was iemand, die beduidend „langer was dan Willem, maar verder weet ik er „toch eigenlijk niets van. Het gaat zoo gauw voorbij." „Dat is ook zoo," sprak Vermeer, terwijl hij nu meteen opstond. „Enfin, mevrouw Verlinden, we „hebben nu goed afgesproken. Maakt U nu maar „niet zenuwachtig; op dit oogenblik verkeert uw „zoon in ieder geval nog niet in levensgevaar." „Ik hoop het," sprak ze met een zucht. „Blijft U nu nog op de klok af tien minuten zitten," besloot Vermeer, „dan ga ik nu heen." „Ik dank U voorloopig wel voor alles, meneer Ver„meer," sprak ze, hem de hand reikend. Hij boog; dan liep hij de trapjes af, betaalde het juffertje, dat hem bediend had en verliet den winkel. HOOFDSTUK XV. „Goeien morgen, goeien morgen !" sprak Vermeer toen hij den volgenden dag om half negen zijn bureau binnentrad, waar Bunt reeds aanwezig was. „Goed geslapen na de emoties van den dag van „gisteren? Hè, hè, ik snak naar mijn morgen-pijp!" en Vermeer, die inmiddels op zijn plaats was gaan zitten, haalde meteen zijn rookgerei voor den dag en begon zorgvuldig de drooge fijne krultabak in den meerschuimen kop te drukken. „Morgen, meneer Vermeer," zei Bunt. „Ja, er „waren zeker emoties genoeg om er een poos van „wakker te blijven, maar de herinnering er aan heeft „me toch niet van mijn nachtrust beroofd!" „Dat is verstandig! Moet je ook voor oppassen; „altijd er voor waken, dat de dienstzaken jou niet „beheerschen. Het omgekeerde, hé? Jij moet de „dienstzaken beheerschen. Maar vertel es op. Je „bent met het lijk naar 't ziekenhuis gereden. Wat „heb je er daar verder mee uitgespookt?" „We hebben het ontkleed; die kleeren liggen hier. „Mil heeft foto's gemaakt en Schuurman van de „dactyloscopische dienst heeft de vingerafdrukken „van het lijk opgenomen." „Goed zoo, amice. Dat laatste hebben we verzuimd „bij dat andere lijk. Enfin, dat is begraven en we „hebben daar in ieder geval ook de foto's van. En „de sectie?" „Die zou vanmorgen plaats vinden. Ik heb Dokter HET BEGON MET NAPOLEON „Maarten even gesproken en die heeft het lijk gezien, „maar die zei dadelijk, dat de sectie wel niet veel „zou opleveren, omdat dat schot in de nek en door „de hersens in ieder geval de doodsoorzaak moet „geweest zijn. Als hij de kogel vindt zal hij hem ons „zenden." „Mooi. De kleeren nog eens nageplozen?" „Ja, ik heb zelfs de voering hier en daar losgetornd. „Maar niets, niets! Alleen zat op de binnenzijde „van een der zakken van het colbert toch een zijden „strookje met de naam van de firma, die het gemaakt „heeft. Kijkt U maar," en Bunt toonde Vermeer nu het colbert, waarin zich die zak met het strookje bevond. „Au Londonais. Tailleur moderne. Liège. Rue du „Canal 30," las Vermeer hardop. „Zie je, altijd weer „in de omstreken van Spa. Het zal wel eindigen, dat „we samen eens een snoepreisje gaan maken naar „dat aantrekkelijke stadje Bunt, want hier komen „we toch niet veel verder. We hebben nu een verduisterd kadaver, een moord en een kidnapperij. „Me dunkt, dat is welletjes! Dat verduisterde ka„daver kon je desnoods nog als een lugubere grap „beschouwen, maar de ontvoering wordt al bedenkelijker en die moord van gisteren bevalt me heele„maal niet! Want die moord bewijst, dat we met zeer „ongure elementen hebben te maken, die als het er „op aankomt, voor niets terugdeinzen!" „Maar hoe denkt U in dat verband over van Andel?" „Wat denkt je er zelf van?" „Ik vond in zijn houding en in zijn antwoorden HET BEGON MET NAPOLEON „heel veel verdachts, maar ik kom toch niet tot een „bepaalde conclusie. Gelooft U, dat hij de dader is ?" „Nee! Maar dat hij min of meer medeplichtig „is, staat als een paal boven water! Let wel: min „of meer. Dit is zeker: die meneer Victor kwam „niet om miniaturen of andere kunstvoorwerpen te „koopen; hij kwam spreken over iets, dat ten slotte „aanleiding heeft gegeven om hem uit de weg te „ruimen. Door wie? Niet door van Andel. Er is „een derde persoon bij betrokken geweest. Ik weet „dat, omdat hij gisteren kort na de moord iemand „met zijn auto naar de trein heeft gebracht." „Och kom?" „Ja." „Dus hij loog, toen hij beweerde, dat er niemand „bij hem in de auto zat toen hij naar huis reed." Vermeer lachte, zijn grimmig lachje. „Van Andel is een geboren diplomaat. Die liegen „ook altijd, als het noodig is dat ze zich dekken, „maar je kunt ze toch nooit op een leugen betrappen ! „Van Andel loog niet, toen hij zei dat er niemand „bij hem in de auto had gezeten toen hij naar huis „reed. Want hij is heelemaal niet naar zijn huis ge„reden, maar zeer waarschijnlijk linea recta naar „het station om de moordenaar in veiügheid te „brengen. Daarom zijn ze ook weggegaan, door de „achterdeur. Maar hij beging zijn groote blunder „toen hij verried te weten, dat meneer Victor was „doodgeschoten!" „Ja, dat viel me ook op," sprak Bunt. „En zijn „poging om zich daaruit te redden was niet erg „handig." HET BEGON MET NAPOLEON „Nee, die was tamelijk stuntelig. Maar in zijn „voordeel — ten deele dan — pleitte zijn argeloos „verhaal over die sigarettenrookerij van meneer „Victor. Heb je dat niet opgemerkt?" „Nee, dat heb ik niet goed begrepen, waarom „U dat vroeg." „Wel, beste jongen. Het lijk was uitgeplunderd „en zeker niet om de waarde van de bezittingen, die „meneer Victor bij zich had, maar om elke poging „tot identificeering van het slachtoffer zooveel mogelijk te bemoeielijken. Maar, en dat is wel zeer „opmerkelijk, van die uitplunderij wist van Andel „niets af. Want had hij daar wèl iets van geweten, „dan zou hij zeker vermeden hebben om te verhellen, dat de vermoorde zoo'n goed gevulde sigarettenkoker bij zich had. Bovendien was zijn niet,,begrijpen van mijn vraag, dus zijn betrekkelijke „goede trouw ten opzichte van dat onderdeel, niet „gesimuleerd, die was volkomen echt!" „Gut ja, dat is zoo," sprak Bunt verrast. „Dat is waar ook," vervolgde Vermeer dan, „in „de zak van het slachtoffer vond ik toch nog een „propje papier en dat bleek uitgevouwen een tramkaartje te zijn van Spa naar Balmoral." „Och?" „Ja. Dat is nu op zichzelf niet zoo'n belangrijk „document, maar het bewijst "'alweer, dat in of bij „Spa de haard van al die ongerechtigheden smeult „of brandt!" „Moet van Andel niet gearresteerd worden? Op „vermoeden van medeplichtigheid?" „Dat durf ik nog niet te doen. Niet om van Andel HET BEGON MET NAPOLEON „te sparen, maar ik voel in alles, in dit heele complex, een samenhang met de ontvoering van Jacques „Verlinden, en we moeten alles vermijden, dat het „leven van die ongelukkige jongeman in gevaar kan „brengen. En we brengen het zeer zeker in gevaar, „als we de daders of de medepüchtigen in het nauw „drijven, zonder ze meteen te pakken ! Wat geeft het „of we van Andel al opsluiten; daar verlossen we „die arme Jacques niet mee en als we van Andel „vandaag arresteeren, dan weten de schavuiten dat „morgen en dan worden ze bang en dan wee, de ongelukkige man, die ze in hun macht hebben en die „ze dan kwijt willen! Ik heb gisteren nog een onderhoud gehad met mevrouw Verlinden, het lukte „heel toevallig om haar volkomen onopgemerkt te „spreken in een taartjeswinkel!" en als Bunt even lachte. „Ja jong, in een taartjeswinkel en ik heb er „een tompouce gegeten ook. Nog nooit zoo iets lekkers „geproefd; ik was uitgehongerd! Maar enfin, het „wachten is nu op de tweede brief van de ontvoerders, „die momenteel in zenuwachtig ongeduld zitten uit „te kijken naar de geëischte 25 mille voor meneer „Lamotte!" „Dus U rekent er zeker op, dat die tweede brief „komt?" „O ja, die kan niet uitblijven. Ik heb er gisteren „ook nog even over gedacht om een paar man van „het personeel van van Andel te hooren, speciaal „of iemand van hen ook gezien had, dat ze met zijn „tweeën door de achterdeur waren weggegaan, maar „dat kan later zoo noodig nog wel gebeuren, het is „niet urgent en wat meer zegt, het is niet zoo erg HET BEGON MET NAPOLEON „belangrijk. En ik heb ook nog even ongemerkt op „de veiüng gekeken. Het was er heel druk, van Andel üsloeg zelf af en hij deed het zonder opvallend ner„veus te zijn." „Sterke zenuwen!" „Heelemaal niet. Hij is morphinist. Ik kon gisteren juist in zijn hemdsmouw kijken; zijn onderarm zit vol injectiepikjes. Dat bewijst ook, dat hij „kunstmiddeltjes te baat moet nemen om tegen zijn „levenszorgen te kunnen oproeien. Maar die zullen '„hem ten slotte toch de baas worden. Weet je Bunt, „ik acht het heelemaal niet onmogelijk, dat van Andel „zelf veel meer slachtoffer dan misdadiger is. Misschien wordt er op hem zelf wel chantage gepleegd, „want hoe komt een kerel uit zoo'n fatsoendelijk en '„welgesteld milieu er anders toe zich in te laten met „zulk gespuis?" „Misschien heeft hij schulden," sprak Bunt. „Speelschulden." Vermeer schudde het hoofd. „Nee! Ten eerste zijn speelschulden nooit langs „wettelijke wegen invorderbaar, daarom heeten ze „ook „eereschulden" !" „Maar hij kan bijvoorbeeld een accept geteekend „hebben." . „Dat is mogelijk, maar als hij daardoor in de knoei „zat, dan zou mevrouw Verlinden wel geholpen ','hebben. Als het alleen over geldzaken ging... ',Nee, als er ten opzichte van Van Andel sprake is ',',van chantage, dan moet het iets van andere aard zijn!" " De telefoon knerpte, Vermeer nam den hoorn op en luisterde. HET BEGON MET NAPOLEON „Ja... Goed... laat maar binnen." Hij legde den hoorn weer neer. „Een agent, die ik heb ontboden en die misschien nog wat... Binnen!" Er was op de deur getikt, welke na het „Binnen" van Vermeer nu werd geopend. Een agent verscheen, sloeg zijn hakken tegen elkaar. „Agent tweede klasse Bos, Inspecteur!" „Ja. Bos, ik wou je eens een paar vragen stellen. „Je hebt gisteren dienst gehad bij het station, hé?" „Jawel, Inspecteur." „Wanneer ?" „Van elf uur tot vijftien uur, Inspecteur." „Heb je aanteekening gehouden van de auto's, „die daar reizigers aanbrachten?" „Jawel, Inspecteur." „Ook de tijd genoteerd?" „Jawel, Inspecteur." „Lees dan je bevindingen maar eens op; te begin„nen om half een." De agent haalde een vrij omvangrijk aanteekenboek uit zijn borstzak, sloeg dat op en las dan: „12,10 Taxi 54 Oude heer en dame, 12,18 taxi „184..." „Ja, laat die taxi's maar schieten." „Goed Inspecteur; 12,27 Oud Fordje, jonge dame „met hoedendoos, nummer..." „Weg met die hoedendoos, verder..." „12,38 Fiat Limousine, dame met een hondje..." „Vort met dat hondje, verder!" „Taxi... Taxi... Taxi... 12,40 Coupé, Hispano, „oude Heer met witte slobkousen en met een bos „rooie anjers..." HET BEGON MET NAPOLEON „Niks ! Weg met die ouwe boemelaar ! Verder !" „Taxi... Taxi... 12,46 Cabriolet'Packard..." „Ho, Stop! Welke kleur ?" „Lichtgeel." „Roomkleurig ?" „Jawel, Inspecteur." „Wat zat daar in?" „Twee heeren, Inspecteur. Een stapte er uit." „Signalement ?" „Lange persoon, fijn gekleed, jas over zijn arm, „geen bagage." „Gezicht ?" „Dat weet ik niet, Inspecteur. In mijn boekje staat „eigenlijk alleen maar: Lang. Dat andere, jas over „de arm en zoo, herinner ik me, ziet U." „Juist. Bleef die auto staan?" „Nee, die reed dadelijk weer weg." „Zeiden die twee heeren nog iets tegen elkaar?" „Dat weet ik niet." „Kende je de wagen of de man, die er in zat?" „Nee, Inspecteur." „Nou Bos, je hebt goed opgepast hoor. Dankje." „Anders niets van uw dienst, heeren ?" „Nee, merci." „Heeren!" De agent Bos sloeg zijn hakken weer tegen elkaar en vertrok. „Ja, ja," sprak Vermeer, die in een spoorboekje was gaan bladeren, „om 12,45 voor het station en „om 12,52 gaat de sneltrein naar Maastricht. Daar „kon die meneer net fijn mee mee. Maar het signalement is te vaag om de conducteur daarover te HET BEGON MET NAPOLEON „hooren. Bovendien zal die fijn gekleede lange „meneer er wel voor gezorgd hebben, dat hij niet „noodeloos de aandacht trok. Hij zal zich wel achter „een krant verscholen hebben als er menschen in „zijn buurt kwamen. Moet je maar eens om denken. „Bunt, als iemand zoo de heele tijd verstoppertje „speelt achter een uitgevouwen krant, dan is er „dikwijls een luchie an! Enfin, maar dat klopt dus ! „Van Andel heeft die schobbejak netjes weggewerkt! „Daar zal hij geen plezier van hebben, wat ik je „brom! En nu ga ik enkele dingen in orde maken; „ik moet eens naar de Commissaris en naar de Officier. A propos, je hebt toch een pas?" „Ja zeker, meneer Vermeer." „Goed. We zien elkaar straks nog wel!" Even later had Vermeer de kamer verlaten. Dien avond zat het gezin van Inspecteur Vermeer huiselijk gezellig bijeen; het gezin, dat wilde zeggen, Mevrouw Vermeer, die met wat verstelwerk bezig was, gezeten aan de tafel, waarop het koffieblad nog stond, ondanks het late uur, want het was al over elven, Wies, de zestienjarige dochter, die gelegen op den divan de courant las en Vermeer zelf, hier „Paps", die in een luien stoel bij de radio zat. Uit de radio kwam het geluid van een wereldberoemde juffrouw met een dreigende lage stem, die een onverstaanbaar Engelsch liedje zong, waarbij allerlei rare Jazz-geluiden als begeleiding werden voortgebracht. Juist toen, door die begeleiding heen, het tijdsein floot, wat heelemaal geen storend effect had en er HET BEGON MET NAPOLEON nog best bij kon, kwam er ook nog een ander wonderlijk instrument doorheen zagen. „Leuk effect maakt dat," zei Wies, die uit hoofde harer jeugd veel verstand had van Jazz „echt „swing", „heel origineel, maar je reinste „hot-jazz" !" ,,'t Is je vader, die snurkt," zei mevrouw Vermeer en dan luider: „Pa !... Als je toch slaapt, zet dat ding „dan af!" „Slaapt?" herhaalde Vermeer op den gebruikelijken verontwaardigden toon bij zulke betrappingen, maar dan, als het tot hem doordrong, dat er toch wel iets van aan kon zijn, draaide hij den knop om en stond meteen op. „Hè, hè... ja, als er van die „soort juffrouwen zingen, dan word ik altijd zoo „heerlijk doezelig. Hoe laat is 't ?" „Kinderenbedtijd," zei mevrouw Vermeer met een blik op Wies, „het tijdsein van kwart over elf „heeft net gefloten. Nog koffie?" „Nee, dank je." „Zeg Paps," sprak Mies, „ik lees hier, dat er in „Gaasterveld een lijk uit het water is gehaald en „aan de voeten van dat lijk was een gewicht gebonden. „Is dat iets van U?" „Wat bedoel je, dat lijk of dat gewicht?" „Kind!" riep mevrouw Vermeer. „Schei uit ! Het „gaat naar de nacht. Hou die griezelige verhalen „voor je!" „Wat staat er van?" vroeg Vermeer nu toch geïnteresseerd. „Lees 't eens voor en zeg voor „lijk" „dan maar „meneer" dan is 't minder erg voor „Ma!" „O ja. Goed", zei Wies en dan lezend: HET BEGON MET NAPOLEON Uit Gaasterland meldt men ons dat daar Woensdagmiddag uit het kanaal het l... een meneer is opgevischt geheel ontkleed maar met een zwaar gewicht aan zijn voeten gebonden. Het was ons niet mogelijk bij de plaatselijke autoriteiten bizonderheden over deze sensationeele en lugubere vondst te vernemen, dit staat echter vast, dat die meneer eenige uren later per vrachtauto door de politie naar de stad is gebracht. Van den Heer Vergullen, kantonnier te Gaasterveld, vernamen wij echter het volgende: Het zoontje van den Heer Vergullen had al hoepelend langs het kanaal dit speeltuig voor zijn oogen in het water zien verdwijnen. Toen het ventje nu huilende thuiskwam en het ongeval meldde, trok de heer Vergullen er dadelijk met den dreg op uit maar in stede van een hoepel, haalde hij toen weldra een ijzeren gewicht op, dat bevestigd bleek te zijn aan de beenen van een meneer (Vervolg bladz. 9). Op onze fotopagina geven wij de portretten van den Heer Vergullen en van het zesjarig zoontje Huibje met zijn hoepel, welke inmiddels ook werd opgedregd en de plaats {zie x) waar de heer Vergullen stond toen hij zijn schokkende ontdekking deed. „O, en wordt er van de moeder maar niks gezegd ?" vroeg Mevrouw Vermeer. „Die hoort er zeker niet „bij!" „Nou ja," sprak Vermeer sussend, „die kantonnier „is misschien weduwnaar." „Zal ik het vervolg lezen?" vroeg Wies. „Nee, dankje," sprak haar vader. Het begon met Napoleon. 10 HET BEGON MET NAPOLEON „Telefoon !" zei mevrouw toen het belletje rinkelde in het kabinet naastaan. Vermeer stapte er naar toe, nam den hoorn af en luisterde. „Hallo?... Ja, met Vermeer... Ja, ik ben het „zelf... O, ik hoor het al, mevrouw Verlinden... „Ja, U kunt wat mij betreft vrij spreken, maar staat „U zelf wel onbespied?... O, zijn die allemaal uit of „naar bed... Goed, maar spreekt U toch maar zacht „en niet te duidelijk, ik begrijp het toch wel... Wat „we verwachten is zeker gekomen?... Juist, dat is „wel vlug. O per expresse, ja, ja... ze zijn zenuwachtig ... Och, zoo'n akelige brief?... Moet U „heusch niet heelemaal au serieux nemen, ik heb U „dat wel voorspeld... Zij redeneeren natuurlijk zoo: „Hoe feller wij dreigen, hoe meer kans op succes... „Nee, dat begrijp ik, de kiosk is gesloten... Ja, ja, „er moet nu gehandeld worden, daar heb ik al reke„ning mee gehouden, mevrouw Verlinden... Vertrouwt U maar gerust op mij... Dat komt best terecht... Nee, nee, nee... niets sturen, niets „doen... Ja, es even zien, ik moet die brief onmiddellijk hebben... Hm... Weet U wat ?... Dicht bij „U in die zijstraat is een brievenbus... Brengt U „daar quasi even een brief naar toe... over tien mi„nuten... ik kom per fiets, breng daar schijnbaar „ook een brief naar toe, tref U daar... U geeft „me de ontvangen brief en dan rijd ik meteen „door en U gaat weer naar huis... Al die voorborgen zijn misschien overbodig maar we kunnen „niet te voorzichtig zijn ... Goed ... Mevrouw „Verlinden!" HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer legde den hoorn neer, trad de huiskamer weer in. „Ik moet nog even uit, maar met een klein half uur „ben ik weer thuis, hoor." Een minuut later fietste hij in den warmen zomeravond weg. HOOFDSTUK XVI. In het Hotel de Laeken te Spa kwamen de gasten van lieverlede van hun morgenwandeling of hun morgenkuur terug; het liep naar lunchtijd; in de groote witte eetzaal stond de altijd wat plechtige Ober en zijn staf reeds paraat; de groom bij de deur, welke de eetzaal van de serre scheidde, had zijn wachtpost daar al betrokken. In een rieten fauteuil, schuin tegenover de buitendeur, zat een lange magere heer gedoken achter de Times, maar telkens, als hij het gepraat of de voetstappen van binnenkomenden hoorde, liet hij die courant zakken, keek er over heen en schoof dan het blad weer als een scherm voor zijn gelaat. Hij had een mager, hoekig en bleek gezicht en daar hij een uilebril droeg, wekte zijn verschijning soms de herinnering aan een wandelend gebrild skelet. Op dit oogenblik maakte hij die beweging weer en vestigde zijn aandacht eerst op een heer en dame met een lieftallige dochter, gekleed in een oranjekleurige pullover en dan, wat scherper, op de verschijning van twee nieuwe gasten, die juist uit een Victoria stapten, een circa zestigjarigen heer met een sneeuwwitten baard en prachtig golvend hoofdhaar van dezelfde kleur, welke heer vergezeld was van een veel jongeren man, blijkbaar zijn zoon; deze zoon had een stroogelen knevel, droeg een sikje van dezelfde kleur en ook zijn dik hoofdhaar vertoonde dien gouden gloed HET BEGON MET NAPLOEON van „zon-doorschenen" stroohalmen; op zijn neus wiebelde een lorgnet. Toen de eerwaardige oude heer, nadat hij met den koetsier van de Victoria had afgerekend, even een bük door de serre liet gaan met de daar stilaan bezette tafeltjes en stoelen vol wachtende gasten, verdween het hoofd van den langen heer met de Times weer achter die courant ; de twee nieuwe gasten werden door den toegeschoten beleefden portier, den kleinen correcten Chef-de-Réception, geassisteerd door een groom en een huisknecht, nu mee gevoerd naar de lift en naar de verdere inwendigheden van het hotel. „Quatre vingt-et-un, quatre vingt deux, au deuxième," zei de portier en toen stegen vader en zoon met hun bagage naar hoogere gewesten. Om van Holland komend Spa te bereiken per trein, moet men zoo vaak en zoo gejaagd van trein verwisselen, zoodra men op Belgisch gebied is aangekomen, dat het er welhaast op lijkt, of de Belgische Staat den weg daarheen zoo omslachtig en lastig mogelijk wil maken, ten einde de reizigers de gelegenheid te geven zich nog eens duchtig te bezinnen, eer ze zich over gaan geven aan de funeste verlokkingen van de roulette en het baccarat! En de menschen, die aan het station te Spa aankomen, zijn dan ook meerendeels zoo bek-af verreisd, stoffig, moe en warm, dat het geen verwondering behoeft te baren, wanneer ze na aankomst in hun hotel, wel minstens een uur noodig hebben om weer een beetje op hun verhaal te komen en toonbaar te worden. Gevolgelijk sprak het ook welhaast van zelf, dat HET BEGON MET NAPOLEON de eerwaardige oude heer met zijn stroogelen zoon pas in de eetzaal verscheen, toen vrijwel al de andere gasten bereids aan het dessert waren begonnen. De Ober schoot dienstvaardig en hoffelijk toe en geleidde het tweetal naar een tafeltje bij een der ramen, hetwelk hij voor hen had gereserveerd. Ze namen plaats en wijl ze blijkbaar weinig behoefte hadden en ook te moe verreisd waren voor het onderhouden van een opgewekte conversatie onderling, wisselden ze slechts een paar woorden met elkaar en dan greep de jonge man een der twee dinerbroodjes van het schaaltje en begon daar stukjes van af te trekken, welke hij wat werktuigelijk in zijn mond stak, keek naar buiten, naar de sterk glooiende straat, terwijl zijn vader wat verstrooid zijn blikken liet gaan door de zaal. Er was, zooals meestal het geval is, als er nieuwe gasten verschijnen, aanvankelijk wat aandacht geweest van de zijde der naburige tafeltjes, doch dat had slechts kort geduurd. En op hun beurt boden die naburige tafeltjes zelf voor den wat verstrooiden blik van den eerwaardigen ouden heer niet veel opmerkenswaardigs. Een Fransch sprekende en nogal luidruchtige familie, welker tafel een heele batterij fleschjes Spawater torschte, zat vlak bij, dan was daar het echtpaar met het oranjekleurige pull-overtje, dat Barsac dronk, nog een wat stijf-hollandsch echtpaar met zijn beidjes, uiterst keurig en correct gekleed, dat zich door den Ober Chablis liet schenken uit een mandje en dan, in zijn eentje, de lange man van de Times, die een of anderen Bordeaux dronk, maar overigens HET BEGON MET NAPOLEON zijn nationaliteit blijkbaar wilde demonstreeren door op zijn tafel de aanwezigheid te eischen van Worcestershire-sauce, Tomatoketchup en een flesch Piccalilly. Overigens had deze heer ook in de eetzaal zijn Times meegebracht, achter welk blad hij zich dadelijk verschool, zoodra zijn bord weer leeg was. „Mooie eetzaal," zei de geelharige [jonge man, die nu ook eens naar binnen keek. „Interessant," antwoordde zijn vader, die nu blijkbaar uit zijn verstrooiing weer meer bijkwam. „We zullen vlug af eten," en dan tot den kellner, die soep bracht en diende, „Dépêchez-vous un peu, s'il vous plait; nous sommes assez pressés!" —■ „Bien monsieur," zei de man en hij hield woord, want de helft der tafeltjes was nog niet ontruimd, toen ook voor hen het dessert bereids werd opgebracht. „Laten we hier even een sigaar gaan rooken," zei de eerwaardige heer, toen ze van tafel waren opgestaan en nu door de serre en de hal in den grooten salon kwamen, welke een aantrekkelijke hoeveelheid heerlijke luie stoelen bleek te bevatten. Ze vlijden zich beiden neer in een paar leeren chesterfields. „Heb jij lucifers bij je?" vroeg de oude heer, na een vergeefsche betasting van zijn zakken. „Kan ik U dienen?" vroeg de vader van het oranje pull-overtje, die juist naderbij trad, blijkbaar aangelokt door de Hollandsche klanken uit den mond van den ouden heer, en hij knipte meteen voor diens even terugschrikkend gelaat, het vlammetje van een sigarenaansteker los. HET BEGON MET NAPOLEON „O, dank U... dank U zeer," zei de eerwaardige oude heer en ook zijn zoon, die evenmin lucifers bij zich bleek te hebben, dankte hartelijk na gebruik gemaakt te hebben van het ietwat naar een walmend petroleumtoestel ruikende vlammetje. „Even voorstellen, Kalman," zei de eigenaar van dat nuttige voorwerp. „Aangenaam, Van den Einde," zei de oude heer, die ietwat zuchtend even opstond. „Mijn zoon..." stelde hij meteen voor en toen rees ook de stroogele zoon op en drukte de hand van meneer Kalman, waarna ze alle drie gingen zitteny „Veel Hollanders hier in het hotel," zei meneer van den Einde. „Altijd," antwoordde meneer Kalman. „Ik kom hier al jaren. Hollanders en Engelschen," en hij wierp een blik op de figuur van den langen heer, die waarlijk nog steeds de lezing van zijn Times niet beëindigd had. „O, is dat een Engelschman ?" vroeg meneer van den Einde. „Hij doet ten minste alsof," zei meneer Kalman. „Hij noemt zich geloof ik Webster en misschien „heet hij ook werkelijk wel zoo." „Och," sprak meneer van den Einde. „Waarom „zou hij zich anders noemen dan hij werkelijk heet ? „Dat lijkt me nogal lastig en verwarrend." „Sommige menschen kunnen daar wel eens hun „reden voor hebben," zei meneer Kalman, maar als meneer van den Einde zijn wenkbrauwen optrok bij die geheimzinnige insinuatie aan het adres van Mr. Webster, „het is een rare pisang. Hij brengt HET BEGON MET NAPOLEON „al zijn avonden door in 't Casino, maar spelen doet „hij nooit. Houdt U van een gokje?" „Och," antwoordde de oude heer, „ik ben er „principieel niet tegen en mijn zoon amuseert er „zich nog wel eens mee, nietwaar, Frits?" en als Frits glimlachend „Ja, vader," zei, „maar ik kom „hier toch uitsluitend voor mijn gezondheid. We „zijn eerst een poos in Wiesbaden geweest, maar „daar vond ik geen soulaas en toen heeft men mij „Spa aangeraden." Op dat oogenblik kwamen ook mevrouw Kalman en haar dochtertje in de oranje pull-over naderbij. „Vrouw, mag ik je even voorstellen," zei meneer Kalman, „de heeren van den Einde, vader en zoon ! „Mijn vrouw en mijn dochter!" De oude heer en zijn zoon moesten andermaal uit hun gemakkelijke stoelen oprijzen, bogen en drukten dan de aangeboden handen der dames. „Meneer is ook voor zijn gezondheid hier," legde meneer Kalman zijn echtgenoote uit. „Eerst in „Wiesbaden geweest, net als jij." „Och?" en mevrouw Kalman knikte. „U heeft „het misschien ook aan 't hart ?" en als de oude heer loiikte. „O ja, dan is er niks beter dan Spa; ik voel „me hier met de dag rustiger worden !" „Zoo, zoo, dat is heerlijk," zei de oude heer. „Uw hart zoekt zeker nog geen genezing," zei de stroogele zoon, zich tot het oranje pull-overtje wendend. „Nee, gelukkig niet," antwoordde ze een beetje snibbig. „O, maar het kan elk oogenblik getroffen worden," HET BEGON MET NAPOLEON sprak hij met een schalkschen blik op het ietwat grove, maar niet onaardige gezichtje van het meisje. „Op 't oogenblik voel ik me in dat opzicht anders „nog heel safe," zei ze. „Dan feüciteer ik u. Vindt U Spa overigens „prettig?" „Nou, kun U denken," antwoordde de moeder voor de dochter, „als je altijd op een dorp zit. U „woont zeker in de stad?" „Ja, ik ben advocaat in Zwolle," vertelde de oude heer nu, „en mijn zoon ook." Op dat oogenblik kwam er een groom toeloopen. „Monsieur Kalman, téléphone pour vous." „Voor mij?" vroeg de heer Kalman en dan den ouden heer van den Einde aanziende met een hoofdschuddend gebaar van: Ze-laten-je-toch-nooit-metrust. „Een oogenblikje" en toen volgde hij den groom. „Mijn man is steenbakker, wij wonen in Vianen," zei Mevrouw Kalman. „O, Vianen," zei de oude Heer, „aardig stadje" en dan tot zijn zoon: „Frits ga je mee, we moeten „eerst onze koffers eens uitpakken. Dag dames, tot „genoegen!" Hij was opgestaan, welk voorbeeld door zijn zoon was gevolgd; met een buiging namen beiden verder afscheid van moeder en dochter en dan schreden ze door den langen salon naar de hal. Mr. Webster bleef achter zijn krant verscholen zitten toen de twee heeren voorbij kwamen, maar zoodra ze hem waren gepasseerd, liet hij de courant zakken en dan keek hij ze na, tot ze om den hoek van de hal verdwenen waren. HET BEGON MET NAPOLEON Inmiddels gingen de heeren van den Einde nog niet dadelijk met de lift naar boven; de eerwaardige oude heer toefde eerst nog even bij de toonbank van den portier en bekeek de daar uitgestalde prentbriefkaarten. Hij trok er een uit, beschreef die meteen, toonde hem dan den portier, die zooals gebleken was uitnemend Hollandsch verstond en sprak en vroeg: „Wat kost die?" De portier keek even op de prentbriefkaart, schudde dan het hoofd en zei: „Een franc, meneer." De eerwaardige heer legde een franc neer, nam de briefkaart, stak die in zijn zak en trad dan met zijn zoon naar de lift; daar vlak bij kwam juist meneer Kalman uit de telefooncel terug. „Ha, gaan de heeren een beetje rusten?" sprak hij. „We zullen er naar trachten, meneer Kalman, „we zullen er naar trachten!" antwoordde de oude heer; hij knikte den heer Kalman vriendelijk toe en stapte dan met zijn zoon in de lift. „Ga even mee naar binnen," zei de eerwaardige oude heer, toen ze boven waren gekomen en voor kamer 81 stonden en hij deed de deur open en trad de kamer in; zijn zoon volgde hem. De eerwaardige oude heer sloot zorgvuldig de deur. „Zie zoo Bunt," sprak hij dan, „even mijn pruik „af, want dat ding zit vervloekt warm. Nou moeten „we eens praten!" HOOFDSTUK XVII Vermeer en Bunt waren wel met denzelfden trein aangekomen, doch ze hadden, na zich eerst behoorlijk vermomd te hebben met pruiken, baarden en wat er verder bij hoorde, niet tezamen gereisd en angstvallig vermeden om in dezelfde coupé te komen, iets wat hun overigens ook niet moeilijk was gevallen. In Spa aangekomen, had Vermeer, die tevoren met Bunt had afgesproken, dat die in de stationswachtkamer op hem zou wachten, eerst een paar bezoeken afgelegd, daarna had hij zich weer bij Bunt gevoegd, waarna ze tezamen in een Victoria naar het hotel reden als vader-en-zoon! In het hotel was elk aanvankelijk naar zijn eigen kamer getogen, maar Vermeer was daar maar eenige oogenblikken gebleven, had het hotel weer verlaten door een achterdeur en was andermaal het stadje in gegaan. Toen hij een driekwartier later van die excursie terug kwam, had hij Bunt gewaarschuwd, dat ze nu onmiddellijk moesten gaan lunchen, hetgeen ze ook gedaan hadden. Maar gevolgelijk was het eerst nu, dat de beide Inspecteurs gelegenheid vonden om eens even met elkaar het noodige te bespreken. „Even een kleine veiligheidsmaatregel," zei Vermeer, en hij trad naar de deur en hing zijn hoed aan den knop, zoodat meteen het sleutelgat bedekt was, HET BEGON MET NAPOLEON „maar toch moeten we zacht praten. Hier is om te „beginnen de brief, die ik gisteren avond laat nog „van mevrouw Verlinden kreeg. Die heb ik je nog „niet laten lezen, want toen ik gisterenavond bij je „kwam, was daar geen geschikte gelegenheid voor." „Dank U," zei Bunt, den brief in ontvangst nemend. „O," sprak hij, een blik op het couvert werpend, „die komt al niet meer uit Frankrijk!" Vermeer lachte. „Nee, uit Pepinster! Hier vlak in de buurt! De „heeren zijn al zoo nerveus geworden, dat ze zich de „tijd niet meer gunnen om zelfs de schijn te bedaren !" „Zooals U voorzien had!" 3 Ja!" Bunt trok den brief nu uit het couvert. Het was andermaal een getikt briefje, maar nu gesteld op een afgescheurd onderstuk van een foliovel en luidde als volgt: Lieve Moeder, Tot mijn schrik verneem ik, dat U het geld nog niet gezonden hebt. Men deelt mij zooeven mede, dat, indien de ƒ 25.000.— thans niet binnen twee maal 24 uur binnen zijn, zij genoodzaakt zullen wezen zich van mij te ontdoen door mij spoorloos te laten verdwijnen, waartoe deze streek maar al te goed gelegenheid biedt! Lieve moeder, meen toch vooral niet dat dit alleen maar bangmakerij is, ik ken mijn ontvoerders en ik weet, dat ze voor niets zullen terugdeinzen. En vooral de politie er niet inmengen, want dan is alles ver- HET BEGON MET NAPOLEON lor en. Redt mij toch lieve moeder, ik smeek het U, Uw ongelukkige zoon, J; P.S. Denkt U er om: Vooral de politie er buiten houden!! De woorden „Uw ongelukkige zoon" en de „J." waren blijkbaar weer door Jacques Verlinden zelf geschreven. „Als ik het zou durven riskeeren," sprak Vermeer, terwijl Bunt hem den brief terug gaf, „dan wachtte „ik eerst nog op een derde brief! Je ziet dat mijn „voorspelling uitkomt. Ze beginnen in hun zenuwachtigheid de voorzichtigheid al aardig uit het oog „te verliezen. Eerst die verzending uit Pepinster, „wat al heel dwaas is, want iedereen, die in Spa „komt, is Pepinster gepasseerd, maar niemand gaat „daar ooit logeeren! En dan het papier! Niet meer „een stukje afgescheurd gemeen postpapier dat „niets verraadt, maar de onderste helft van een vel „met een watermerk en vermoedelijk met een brief„hoofd bovenaan, al weten we dan ook nog niet, „wat dat vermeldt! En dan tenslotte, dat angstige „P.S.! Geloof maar Bunt, dat de heeren in de knijpert „zitten ! En dat moeten we hebben! Maar enfin, „op dat papier en zoo ga ik nu nog niet verder in. „Vertel me eerst eens of jij op reis nog iets hebt „ervaren." „Nee, niets." „Ik ook niet. En straks hier in de wachtkamer?" „Op het station? Ook niets." „Het is ook nauwelijks te verwachten. Ze kunnen HET BEGON MET NAPOLEON „niet vermoeden, dat wij hier zijn. En hier in het „hotel, nadat ik weer weg was gegaan ?" Bunt schudde het hoofd. „Nee, toen heb ik ook niets beleefd. Maar dat was „ook niet waarschijnlijk, want U had me geadviseerd om zoolang maar op mijn kamer te blijven !" sprak hij met een glimlach. „En dat heb ik gedaan !" Vermeer lachte ook even, zijn grimmig lachje. „Juist. Dan zal ik je eens vertellen, wat ik zooal „heb uitgevoerd. Ik heb aan het station een taxi „genomen en toen ben ik me eerst gaan legitimeeren „en voorstellen bij de hoogste politie-autoriteit „hier, de Procureur du Roi, een charmante meneer, „die me dadelijk een introductie gaf voor de Com„missaris van Politie. Ook die heeft me alle hulp „toegezegd en met hem ben ik naar de Postdirecteur „gegaan. Dat wil zeggen de Commissaris heeft onze „komst eerst telefonisch voorbereid en toen zijn we „elk op onze eigen gelegenheid daarheen gewandeld „om geen aandacht te trekken ! Het is hier vlak bij!" „Ja, dat weet ik," sprak Bunt, „we zijn er langs „gereden; het is hier juist om de hoek!" „Precies. Nou, van de Postdirecteur vernam ik tot „mijn verbazing, dat er geen verzoek van een meneer „Lamotte was ingekomen om een eventueele Poste„restante-brief aan zijn adres door te zenden; de „ambtenaar van het loket Poste-restante verklaarde „integendeel, dat er al een paar maal iemand was „wezen vragen naar een brief Lamotte. Hoe die „persoon, het was een meneer, er precies uit zag, „kon hij niet zeggen, maar hij zou er nu op letten !" „Toch dom en brutaal!" zei Bunt. HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, ze rekenen blijkbaar vast op de stilzwijgend„heid-uit-angst van Mevrouw Verlinden. Maar dom „is het zeker. Hoewel we toch ook niet moeten denken, „dat we met het eventueel arresteeren van meneer „Lamotte de zaak voor mekaar zouden hebben! „Dat zou zelfs een vrij gevaarlijk experiment zijn. „Nee, het gaat er nu in de eerste plaats om, om die „meneer Lamotte eens te zien en als we hem gezien „hebben om hem dan te volgen, in de hoop, dat we „zoo een spoor vinden, dat leidt naar de plaats waar „ze Jacques Verlinden verbergen! Enfin, verder, „in de derde plaats heb ik een introductie gekregen „hier bij de gérant van het hotel en op diens advies „heb ik ook de portier ingewijd. Verder niemand. „Van de gérant heb ik ook de sleutel gekregen van „de kamer van Jacques Ver linden, dat is nummer „46 op de derde étage. Die kamer is nog precies „zoo als toen Jacques verdween; men heeft hem „opzettelijk zoo gelaten, omdat men nog steeds aan „de mogelijkheid dacht, dat meneer Verlinden nog „wel terug zou komen, te meer omdat zijn auto „ook nog in de garage staat. We zullen dadelijk eens „naar die kamer toegaan." Op dat oogenblik werd er op de deur getikt. Bunt schokte even op en Vermeer lachte. „Schrik je daarvan? Het zou het kamermeisje „toch immers kunnen zijn ! Maar het is vermoedelijk „de portier, die ik verzocht heb even hier te komen, „zoodra hij kon... Ja, zie je wel!" en Vermeer, die al pratend naar de deur was geloopen, had die nu ontsloten en het den portier, die daar inderdaad voor stond, binnen. „Ga zitten, portier, ga zitten. HET BEGON MET NAPOLEON „Ik wou nog maar enkele dingen weten." „Met genoegen heer en," antwoordde de portier, die nu op den aangeduiden stoel plaats nam. „Heb je 't nog gevonden van meneer Verlinden?" „Ja meneer, ik heb het hier genoteerd. Hij is hier „met zijn moeder 8 Augustus gekomen, de oude „mevrouw had kamer 45 en hij 46, op de derde „étage. De oude mevrouw is 15 Augustus weer vertrokken en toen is meneer Verlinden alleen hier „gebleven." „Sloot hij zich niet aan bij kennissen?" „Nee. Hij at altijd alleen, hij ging alleen uit, als ik „plaatsen voor hem nam voor het Casino, dan was „dat altijd ook maar alleen voor hem. Tot Zondag „18 Augustus. Toen had hij een gast aan tafel." „Zoo. En hoe zag die gast er uit?" „Dat weet ik niet. Ik heb het zoometeen nog even „aan de Ober gevraagd, maar die wist er zich niet „veel meer van te herinneren." „Dat is te begrijpen. Maar bleef die gast hier in „het hotel logeeren?" „Nee, dat in geen geval... Wel heeft hij zijn auto „hier in de garage gezet." „Wat was dat voor een wagen?" „Dat weet ik niet, zou ik aan de garageknecht „moeten vragen; ik heb die heele wagen niet gezien; „ik weet het alleen, omdat ik me herinner, dat „meneer Verlinden op een gegeven moment vroeg „om de garage open te maken voor de auto van zijn „vriend." „Was die vriend een Hollander?" „Vermoedelijk wel, want meneer Verlinden riep Het begon met Napoleon. «• HET BEGON MET NAPOLEON „toen hij bij me stond, naar buiten, waar die vriend „toen zeker met zijn wagen voor de deur stond: We „komen met de sleutel van de garage." „Hoe laat was dat?" „Zoo tegen een uur of zeven, denk ik. Ik heb toen „verder niet op de heeren gelet, ik eet om die tijd „zelf, maar toen, zoowat om negen uur, denk ik, „kwam meneer Verlinden opnieuw om de sleutel „vragen om de auto van zijn gast weer uit de garage „te halen." „En toen is meneer Verlinden weggegaan?" „Ja." „Met die vriend?" „Ja. Hij is toen met die vriend en in de wagen van „die vriend weggereden, dat heeft de garageknecht, „toen wij nagingen waar meneer Verlinden gebleven „kon zijn, nog speciaal verklaard. Zijn eigen auto „bleef daar trouwens, zooals U weet, staan." „En sedert is er niets meer van meneer Verlinden „vernomen?" „Niets meer. We hebben zijn huis opgebeld." „Ja, dat weet ik. Had hij kennissen hier onder de „gasten?" „Toen de oude mevrouw er nog was, zaten ze wel „eens met een andere Hollandsche familie thee te „drinken in de salon; dat was een familie van den „Boogaarde uit Haarlem, maar die zijn al eerder „vertrokken dan de oude mevrouw Verlinden." „En na het vertrek van de oude mevrouw?" „Dan zat meneer Verlinden, zooals ik al zei, „altijd alleen." HET BEGON MET NAPOLEON „Welke gasten, die er nu nog zijn, zijn hier al „een poos?" „Dat heb ik ook nagezien voor U. Dat is een Fran„sche familie Duverreau, zes personen, een Holland„sche Heer, Baron de Jonge van Strijen met mevrouw, „nog een Hollandsche familie Kalman. Die waren „er allemaal ook al, toen meneer Verlinden hier nog „was." „En die Engelschman, Mr. Webster?" „Nee, die is gisterenavond pas gekomen!" „Gisteren avond? Waar vandaan?" „Dat weet ik niet." „Per trein?" „Wacht U eens. Nee, per taxi van Luik. Ik denk, „dat hij die genomen heeft omdat hij anders van „Luik komend, pas om half tien hier had kunnen „zijn." „En hoe laat was hij nu hier?" „Om acht uur ongeveer; hij heeft nog meegegeten." „Zoo. Nou portier, dat is allemaal heel interessant „en ik dank je voorloopig wel voor je inlichtingen, „hoor!" De portier stond op. „Dat gesprek was locaal," sprak hij nog, terwijl hij Vermeer aanzag. „Dat begreep ik," antwoordde Vermeer glimlachend. „Dag heeren!" De portier vertrok. „Zoo," sprak Vermeer en hij zette zijn warme witte pruik weer op, „nu gaan wij eens kijken Bunt, HET BEGONjMET NAPOLEON „naar de kamer van die ongelukkige Jacques; ik „heb hier de sleutel. Door een kleine wijziging „hebben ze het slot zoo veranderd, dat de passepar„tout van het kamermeisje er niet meer op past. „Het is, zooals ik zei, nummer 46 op de derde étage, „dus hierboven. We zullen maar geen gebruik maken „van de lift." Ze verlieten de kamer van Vermeer en liepen getweeën door de corridor, waar ze niemand tegen kwamen en waar het ook heel stil was. Aan het einde der corridor was de trap en de liftkoker en over den breeden looper Hepen ze achter elkaar naar boven, naar de derde étage; ook daar zagen ze niemand. „Veertig," zei Bunt, wijzend op het nummer eener kamerdeur, „dus we zijn er dadelijk." En eenige schreden verder hadden ze dan ook nummer 46 bereikt. „Nou es kijken..." zei Vermeer, den sleutel uit zijn zak halend. Hij stak hem in het slot; dat weigerde even, doch dan schoot de baard van den sleutel door. Maar nog voor Vermeer den sleutel nu had omgedraaid, werd de deur plotseling met een ruk van binnen geopend. In de deuropening stond Mr. Webster! HOOFDSTUK XVIII. De verschijning van den langen mageren Engelschman daar was zoo onverwachts en zoo verrassend, dat Vermeer noch Bunt aanvankelijk een woord konden uit brengen, doch ook Mr. Webster was door het gebeurde klaarblijkelijk dermate onthutst, dat hij evenmin iets wist te zeggen. Maar de Britsche koelbloedigheid was toch weer het eerste paraat, naar het scheen. Over het doodskopgezicht met den grooten uilenbril trok een soort makabere grijns. „O sorry. Your room, gentlemen?" en meteen wilde hij weggaan. Maar Vermeer, nu ook van zijn eerste onthutsing bekomen, versperde hem den weg. „How did you enter, Sir ? The door was locked!" „O no! The door was open, I assure you." „That's impossibel!" „Oh no, it is the truth! Very sorry indeed! It was a mistake. This must be the wrong floor!" En dan met nog een nagrijnzing op zijn skelettig gelaat stapte hij weg. „Wel verdomme !" vloekte Vermeer, hem nakijkend. „Wat mot dat geraamte hier ? En hoe is hij binnengekomen? Het slot... ?" Vermeer bukte zich, keek of er op de deur rond het slot soms sporen van een forceering te zien HET BEGON MET NAPOLEON waren, maar er viel geen krasje te ontdekken en toen hij nu andermaal den sleutel in het slot paste, deed die geruischloos en gemakkelijk zijn plicht. „Dat spijt me wel voor duizend pop, dat we die „kerel hier aantroffen," mopperde Vermeer. „Enfin, „niks aan te doen, Bunt. Tegenslag ! Het is nu maar „de kunst om de gevolgen daarvan zooveel mogelijk „te beperken." „Denkt U, hem ziende en na hetgeen de portier „vertelde, niet aan den man, die naast van Andel in „de auto zat?" „Och wat! Natuurlijk denk ik daaraan!" snauwde Vermeer een beetje ongeduldig. „Laten we nou „eerst maar eens hier kijken!" Er was echter niets opmerkelijks in deze kamer te zien. Op het opgemaakte bed lag een nachtzak, welke ongetwijfeld de pyama van Jacques Verlinden bevatte, op den rand van de waschtafel stond zijn scheergerei, een rafraichisseur, een tandenborstel, een flacon Eau Végétale; in een hoek lagen op een bagage-rek twee valiezen en daarvoor stond een citybag. Al die bagagestukken waren op slot. „Het heeft geen zin ze open te breken," zei Vermeer, die met een humeurig gezicht nog wat rondsnuffelde. „Hm... de papiermand is leeg... hier „op dat schrijftafeltje... een vloeilegger... niks... „daaronder 's kijken... postpapier en couverten van „het hotel... een paar onbeschreven prentbriefkaarten. .. Ho es... een Hollandsche briefkaart!" „Van wie?" vroeg Bunt snel nader tredend en dan lazen ze samen: HET BEGON MET NAPOLEON Beste Jacques, Ik kom morgen {Zondag) je opzoeken in je hotel en wil graag bij je eten; misschien blijf ik ook logeeren, maar bespreek nog geen kamer. Tegen zeven uur ben ik wel bij je, ik kom met de Packard, die me hoe langer hoe beter bevalt! Ik heb er laatst 120 mee gehaald! Salut tt. Willem. Van huis 15/8 „Juist," sprak Vermeer, wiens booze bui nu weer scheen gezakt te zijn, „dat dacht ik al zoo'n beetje. „Dat was dus de Hollandsche vriend, waar de portier „van vertelde!" en dan vervolgde hij weer lachend: „Als die brave portier ons nu straks komt openbaren, „dat die vriend reed in een roomkleurige cabriolet „Packard, dan zullen we probeeren een heel verrast „gezicht te zetten! Maar het staat dus vast Bunt, „dat Willem van Andel in de nacht van Jacques „Verlinden's verdwijning hier was en dat hij de man „is geweest met wie Jacques het laatst is gezien!" „Toch v/as Van Andel 's Maandags weer op de „veiling van de wassenbeelden," sprak Bunt. „Klein kunstje met een wagen, die 120 kilometer „haalt!" „En toen was het lijk ook al in het verkooplokaal." „Dat is ten minste waarschijnlijk." „Waar kwam het vandaan?" Vermeer zag Bunt even aan, tikte dan als een ge- HET BEGON MET NAPOLEON baar van overtuiging met zijn vinger op de tafel en zei: „Van hier, van Spa, beste jongen of in ieder geval „uit de buurt van Spa." „Dus dan zou hij 's nachts met het lijk in zijn „wagen naar huis zijn gereden?" „Ja, dat denk ik. Thuis heeft hij het verborgen en „toen 's nachts of 's avonds verwisseld tegen dat „wassenbeeld." „Maar dat kan hij niet alleen gedaan hebben." „Nee, dat kan hij ook niet!" „We zijn er nog niet, meneer Vermeer." „Nee, jong, we zijn er om den dooien dood nog niet. „Een belangrijke vraag is nog: Waarom wilde van „Andel zich op zoo'n ter sluiksche manier van dat „lijk ontdoen?" „Dat weet ik ook niet." Vermeer keek even peinzend voor zich uit. „Daar kan maar één reden voor zijn... tja... „als dat zoo was, dan zou... Maar enfin, laten we „ons niet laten afleiden door bijzaken. Heb je nog „wat op je kamer te doen?" „U spreekt een beetje in raadselen, meneer Ver„meer," zei Bunt, een tikje ontstemd, dat Vermeer hem niet volledig in 't vertrouwen nam. „Ik denk hardop, beste jongen en gedachten zijn „zuiver privé eigendom, hé? Stoot je daar maar „niet aan! Ouwe-mannen-gewoonte om hardop in „jezelf te praten ! Nou, heb je nog iets op je kamer „te doen?" „Nee, niets." „Dan gaan we weer naar beneden; ik moet eerst HET BEGON MET NAPOLEON „de portier nog wat vragen en dan zullen we verder „zien!" De portier stond achter zijn toonbank te praten met een dame. Vermeer en Bunt wachtten tot het gesprek geeindigd was, dan vroeg de eerste zacht: „Die Mr. Webster, welke kamer heeft die?" „Even voor U zien... O hier, nummer 46." „46?" vroeg Vermeer verwonderd, „maar dat is „toch die bewuste kamer op de derde étage?" „Nee, nee, elke étage heeft zijn eigen nummering; „er zijn vier kamers nummer 46 en Mr. Webster „heeft die op de vierde étage. Hoe vraagt U dat zoo ?" „Omdat ik hem aantrof in de kamer van meneer „Verlinden op de derde étage." De portier zag Vermeer verwonderd aan. „Die kamer is op slot. U heeft zelf de eenige „sleutel." „Dat dacht ik ook. Maar hij beweerde dat de deur „had open gestaan en dat hij zich alleen in de étage „had vergist." „Dat is mogelijk," sprak de portier, „maar hoe „die deur openkomt begrijp ik niet, dat moet ik „eens aan het kamermeisje vragen." „Hoor ik dan nog wel," sprak Vermeer en hij wilde met Bunt doorgaan. „O ja, nog een ding, meneer," zei de portier dan zacht en haastig. „U weet wel die auto van die „vriend... ?" „Ja?" vroeg Vermeer met oogen vol verwachting, terwijl Bunt zich even omwendde. „Dat was een roomkleurige cabriolet Packard." HET BEGON MET NAPOLEON „Is 't waarachtig ?" zei Vermeer. „Een roomkleurige cabriolet Packard. Ik ben blij dat ik het weet. „Dank je wel, hoor." „Heeren! Als U nog meer wilt weten, dan zegt „U 't maar," en de portier lachte gelukkig met zijn succes en met de geoogste waardeering. „Och, het kon geen kwaad om het nog eens bevestigd te zien," zei Vermeer, toen hij en Bunt lachend de trapjes afgingen naar de place Royale. „Maar het zou toch leuker zijn als hij eens iets „vertelde, wat we nog niet wisten," merkte Bunt op. „O ja, maar je moet niet ondankbaar zijn, beste „jongen; dat heeft hij toch immers al gedaan; we „weten al heel wat meer dan toen we hier vanmorgen „aankwamen en we zijn nog geen kwart dag in Spa ! „Maar laten we even hier dat zijstraatje ingaan, „want je sik is losgegaan, de helft wappert er al bij." Ze waren den rijweg over gestoken en liepen nu in de winkelbuurt waar een nauwere straat op uitkwam; daar staande, voor een spiegelende ruit van een kleine étalage, was het euvel spoedig verholpen. „Zoo... keurig... net echt!" prees Vermeer een beetje spottend, „en laten we nu maar eens bij Car„dinal gaan zitten en een kopje koffie drinken en het „geval eens even rustig aanzien. Ik heb nog een „goed kwartier tijd, dan ga ik naar het postkantoor „op hoop van zegen, dat heb ik met de Postdirecteur „afgesproken, want dan is de post uit Holland bin„nen en dat weet Monsieur Lamotte natuurlijk ook „wel. Blijf jij dan maar hier een beetje zitten of loop „wat rond, dan zien we elkaar wel tegen een uur of „zes terug in het hotel. Goed?" HET BEGON MET NAPOLEON „O zeker, meneer Vermeer," antwoordde Bunt wat ontstemd, „maar kan ik nu ook niet eens een „meer werkzaam aandeel in de zaak krijgen? Als „ik nu niets moet doen dan in een café hangen en „een beetje rondloopen..." „Tut, tut, tut..vermaande Vermeer. „Deijver „siert den jongeling! zei een vroegere leeraar van „me. Maar wacht je tijd maar af. Je zult nog genoeg „meemaken, wat ik je brom!" Voor het Café Cardinal, onder de oude boomen, stonden rijen tafeltjes en stoelen, over welke ten overvloede nog bontkleurige zonneschermen waren opgestoken. Het was er, zooals meestal op dit uur, al heel vol; uit de verte klonk de muziek uit de tent voor het hotel des Ambassadeurs; langs de trottoirs schuifelde de pantoffelparade der gasten en langs den rijweg zoemden en toeterden de auto's en de kakelbonte autobussen en blaften de motorfietsen; de zon scheen aan een vlekkeloos blauwen hemel, de lindebloesem geurde boven de stanken der auto's uit en de heele lucht was gevuld met het vaag zoemende geluid van groote menschenmassa's, die het welbehagen beleven van een zonnigen zomerschen vacantie-dag ! Vermeer en Bunt rekten hun halzen op zoek naar een vrij tafeltje of een paar vrije stoelen, doch het was vergeefs, toen ze ineens een heer zagen rijzen, die lachte en met beide armen wenkte, dat ze daar bij hem zouden komen. „Kalman," zei Vermeer zacht, „dat doen we!" en ook lachend stak hij een arm in blijkbaar dankbaarblijde herkenning omhoog. „Oogen de kost geven, Bunt", zei hij nog zacht en snel. HET BEGON MET NAPOLEON De begroeting was allerhartelijkst, bij het uitbundige af; de Kalmans hadden nog een heer bij zich, die werd voorgesteld als meneer Kaleb; het was een donkere heer van middelbaren leeftijd met een slavisch uiterlijk en een groot wit lidteeken op zijn wang; de heer Kaleb was gekleed in een palm-beach costuum waarbij hij een blauw geruit overhemd droeg; aan zijn sterk behaarde handen droeg hij meerdere fonkelende ringen. Meneer Kaleb was, naar hij zelf al heel spoedig vertelde, eigenlijk een Yougo-Slavier, maar hij woonde al jaren in Brussel, waar hij handelaar was in bouwmaterialen, hetgeen de zakenrelatie met meneer Kalman gereedelijk verklaarde. Bunt kwam naast hem te zitten, terwijl hij aan de andere zijde tot buurvrouw kreeg de dochter van het echtpaar Kalman, welke jonge dame heur oranjekleurigen pull-over echter verwisseld had tegen een mosgroenen jumper. Vermeer, die dadelijk bij de begroeting gezegd had, dat hij eigenlijk maar even kon blijven, vergenoegde zich met een stoel, welke feitelijk een beetje buiten den kring der tafelronde viel. Meneer Kaleb praatte druk en luid; hij sprak zijn Hollandsch met een sterk Vlaamsch accent. Naar het scheen had hij een interessant leven achter den rug; hij vertelde, dat hij er vlak bij stond, toen in '14 te Serajewo de Aartshertog-troonopvolger werd doodgeschoten „Ah les sales Boches!" riep hij dan half schertsend uit en terwijl hij op zijn wang wees met het litteeken: „Dat souvenir hebben ze me meegegeven uit la grande guerre l" HET BEGON MET NAPOLEON De oude heer van den Einde toonde zijn bewonderende aandacht voor die en diergelijke verhalen en praatte onderwijl ook zeer huisvaderlijk met mevrouw Kalman over de verwildering en de slechte opvoeding der hedendaagsche jeugd, waarbij hij als bewijs dat het ook zeer goed anders kon, wees op het voorbeeld van Mevrouw Kalman's eigen dochter, welk meisje haar stoel met kleine rukjes steeds dichter schoof naar dien van Bunt, zoodat hun knieën al telkens botsten. „O pardon, juffrouw," zei Bunt toen dat weer geschiedde, „we zitten hier ook zoo nauw." „Hebt U er last van?" vroeg ze snibbig, maar met ondanks die snibbigheid coquet draaiende oogen. „O nee, juffrouw, ik niet," antwoordde hij wat schutterig, „als U maar niet..." „Juffrouw... juffrouw..." herhaalde meneer Kalman wat hoonend. „Zeg toch Jenny, jongmensch. „Wat zegt U meneer van den Einde ?" riep hij, zich tot Vermeer wendend. „Waar heeft ze anders d'r „naam voor?" „Ik ben het volkomen met U eens," antwoordde Vermeer lachend. Bunt, die niet erg getraind was in zulke luchthartige scherts, bloosde en streek verlegen langs zijn sikje, waarbij hij tot zijn schrik ervoer, dat het andermaal ten deele was losgeraakt, zoodat hij er zijn hand nu maar tegen hield en ongemerkt drukte. „Kiespijn?" vroeg Jenny, die blijkbaar al zijn bewegingen volgde. „Nee, nee... ja toch... een beetje," loog Bunt wat verschrikt. HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer dronk de rest van zijn café-filtre, stond dan op en excuseerde zich, dat hij tot zijn grooten spijt het gezelschap moest verlaten. „Moet U een eindje uit de buurt zijn?" vroeg meneer Kaleb. „Dan wil ik U met plezier even met „mijn wagen brengen; die staat daar toch." „O nee, buitengewoon vriendelijk," zei Vermeer, „maar het is heusch de moeite niet en het is boven„dien wel eens goed, dat ik wat beweging neem." Hij drukte den kring rond de handen, tikte Bunt op den schouder. „Nou jongen, tot straks, hé?" „Ja ,vader," zei Bunt. „Hè... waarom zeg je niet Paps!" riep Jenny uit. „U is net een man om Paps tegen te zeggen „meneer van den Einde!" en ze stak Vermeer heur hand met de rood gelakte nageltjes toe. „Nou, nou, nou..." vermaande haar moeder. „Zeg jij het dan maar tegen me, kindlief," sprak Vermeer lachend en hij tikte Jenny op vaderlijkschertsende wijze tegen de roze gepoederde wang. Nu lachten ze allemaal en in die jolijtelijke stemming liet Vermeer het troepje achter. Hij stak den rijweg over, sloeg rechtsaf, hoewel het postkantoor links lag, maar hij wist bereids uit ervaring, dat iets verderop een zijstraatje hem toch zou voeren naar de plaats, waar hij wezen wilde. HOOFDSTUK XIX. Op het postkantoor te Spa roesde de drukte van den Zaterdagmiddag. In de hal was het vol en benauwd met de geuren vandenhalfverzuurdeninktin de lessenaars voor-hetpubliek, de parfums, de menschelijke warmte-uitwasemingen, de sigaretten- en pijpen-smook; broeiheete zonnestralen drongen in breede bundels naar binnen door de hooge ramen en in die blauwige lichtbalken dwarrelden het schier ondoorzichtige stof in onrustige kolking en sidderde als telkens met kleine ontploffingen de sterk veerende buitendeuren dicht sloegen of schreeuw-piepten bij het weer opengaan. Achter de loketten-wanden, in het eigenlijke dienstlokaal, was het maar weinig frisscher, maar het was er weldadig stiller, wijl de ronkende zoeming uit de publieke hal er maar zeer zwak doordrong. Na een korte bespreking met den hupschen Postdirecteur, die het wel heel interessant vond om de Hollandsche politie behulpzaam te mogen zijn in zoo'n geheimzinnige zaak en zich tegenover Vermeer dan ook uitputte in welwillendheid, was Vermeer op zijn eigen verzoek, onzichtbaar voor het publiek, dat voor de loketten drong, achter een pilaar gaan zitten, vlak bij de Telefooncentrale en ook niet ver van de Telegraafafdeeling, bij welke laatste afdeeling nog vrij veel bleek om te gaan, zoodat daar een onafgebroken getikker was, waaruit HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer, die als een all-round politieman zeer goed kon „sounderen", allerlei fragmenten opving van Fransche en Hollandsche telegrammen. Hij zat daar rustig, rookte met welbehagen een sigaar, welke de vriendelijke Directeur met alle geweld had gewild, dat hij zou opsteken, hoewel het rooken op het kantoor feitelijk verboden was en hij las onderwijl zoo'n beetje in de Soir, het Parijsche Boulevard-blad, waarmee op de Place Leopold en elders in Spa steeds druk werd gevent. Ineens kwam de Directeur, een keurig gekleed heertje met een rood ordelint in zijn knoopsgat en sterk geurend naar lavendel, op zijn teenen achter hem geslopen met blikken links en rechts of hij overal loerende hinderlagen moest ontwijken. „Bende nu niet nerveus, monsieur 1'Inspecteur ?" fluisterde hij, vlak bij gekomen. „O nee, meneer de Directeur, heelemaal niet!" antwoordde Vermeer lachend. „Waarom zou ik? „Ik wacht maar af!" „Ge wacht maar af! Vous êtes fatalist! Ah, oui, „oui... Ah 't es geel interessant policier te wezen, „zulle!" „Och ja, zoo nu en dan," beaamde Vermeer. „O, ik ben zot van alles wat zoo van de detective „is begrijpt-de? Sherlock Holmes, Gaboriau, votre „compatriote Ivans, o, ik heb dat allemaal gelezen. „Als ik nog klein was, petit morveux, zulle! Ha, „ha, ha, ik wou altijd policier worden en moordenaars vinden en cambrioleurs, versta-de? Maar „mijn vader die zei: niks daarvan en ik most bij ,,'t Gouvernement." HET BEGON MET NAPOLEON „Nu, maar U heeft toch wel carrière gemaakt. „Directeur van zoo'n belangrijk kantoor als Spa," troostte Vermeer. „Si, si... je suis content! Maar de oude liefde „veur ouw vak, dat es toch altijd gebleven. Wilt „ge niet wat drinken, monsieur 1'Inspecteur ?" „Nee, dank U, heusch niet," verzekerde Vermeer, „ik heb juist koffie gedronken bij Cardinal." „Eh bien! Un pousse-café alors. Un elixer de „Spa?" Vermeer lachte. „Buitengewoon vriendelijk. En als ik geen dienst „had, zou ik het zeker graag accepteeren, maar ik „geniet nu al van uw heerlijke sigaar en daar kan „ik helder bij blijven. Begrijpt U?" „Elder," herhaalde het Directeurtje wat twijfelend, maar dan plots begrijpend: „C'est qa. Ge „wilt ouw zinnen bijeen houden!" „Juist, meneer de Directeur. Ik word van een „borrel altijd erg gauw vroolijk en ik moet nu heel „ernstig blijven en scherp toezien." „Scherp toezien... ja, ja..." zei het keurige heertje, dat nu ineens wat in elkaar dook als een tijger, die zijn prooi gaat bespringen, terwijl hij een paar verschrikkelijke oogen opzette. „Mais après... aggem zult vastebben ?" „Dan drink ik er graag een met U!" „Een... ? Allez donc... twee... drij... !" „Goed, goed... dan zullen we zeker lachen!" „Ah, c'est convenu... c'est convenu... Je vous „laisse maintenant. Au revoir, monsieur 1'Inspec„teur!" Die laatste woorden fluisterde hij nu ineens Het begon met Napoleon. 12 HET BEGON MET NAPOLEON weer, iets wat hij tevoren telkens had vergeten te doen. „Au revoir, monsieur le Directeur," fluisterde Vermeer ook. „Doucement... doucement..." fluisterde het keurige heertje nog, dan legde hij een vinger op zijn tuitende lippen en sloop wat lijf kronkelend weg op zijn teenen. Vermeer las nu eenige oogenblikken rustig zijn courant, luisterde af en toe naar de telegraaf, ving fragmenten op van telegrammen, schier allemaal zakenberichten en bestellingen of af-bestellingen van kamers in hotels. Zijn aandacht geraakte nu weldra hoe langer hoe meer gespannen voor een waarschuwing welke hij zou krijgen, via den Directeur, van het loket Postrestante, zoodra daar iemand zou vragen naar een brief voor monsieur G. Lamotte. De Hollandsche post was al sedert een half uur binnen, dus het kon nu elk oogenblik gebeuren en dan was het natuurlijk van het grootste belang om te zien, wie die meneer Lamotte nu eigenlijk was. Maar meneer Lamotte liet vooralsnog op zich wachten. Vermeer rookte zijn sigaar verder op, las een beetje werktuigelijk de slecht gedrukte Fransche advertenties. Ineens hoorde hij een belletje gaan, dat tot nu toe nog niet in zijn ooren had geklonken en geen vijf tellen later schoot het Directeurtje uit zijn glazen kantoortje weer op hem af. „Vite... vite... Lamotte... il est la ! Guichet „quinze... !" HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer rees haastig, maar hij verloor de geboden voorzichtigheid niet uit het oog. Achter het kleine Directeurtje gaande, dat snel in de richting van het loket 15 stapte, maakte hij zich nog zooveel doenlijk onzichtbaar voor de menschen, die achter de loketten stonden. „Daar... daar..." zei het Directeurtje, als ze een hoek van het lokaal omsloegen, „dien employé „daar mee dat blonde aar... hij kijkt naar ons... „oui, oui... c'est lui, qui a sonné... Gaat U er „seffens heen, maar voorzichtig... prenez garde... „prenez garde... ! Ah que c'est interessant... „romantique !... Ik tril d'r van, zulle... !" Vermeer trad, steeds behoedzaam dekking zoekend, naderbij. De blonde ambtenaar kwam hem een paar passen tegemoet. Vermeer bleef staan achter den wand, waarin zich de loketkasten bevonden. „Is hij er nog?" vroeg hij alleen met de oogen. De ambtenaar glimlachte, schudde het hoofd. „II s'est sauvé! Hij hebt 'm al gesmeerd, zulle!" „Och, dat is jammer," sprak Vermeer een beetje ontstemd. „Ik kom toch dadelijk op uw waarschuwing. Hoe is het dan gegaan?" „Ah... hij vroeg: Ister een brief Lamotte? Ik „zeg — dat had ik zeu afgesproken mee monsieur „le Directeur, — ik zeg Lamotte? Wacht ne keer... „ik zal ne keer zien. En dan trad ik uit den guichet, „uit dit kotje, om ier op dat knopke te drukken, „dat est belleke veur den Directeur. Versta-de? „Moar ik denk dat zag dien gast en dat belleke, „dat klonk ook zeudoanig ard, zeu duidelik en dat HET BEGON MET NAPOLEON „heitem zekers geheurd. En dan istem seffens goan „reepen snijen!" en de ambtenaar lachte! ,,'t Is erg jammer," sprak Vermeer. „Ah zekers, 't es spijtig," gaf de ambtenaar toe. „Hoe zag hij er uit?" „Een lange persoon, goed gekleed, bruine deuk„hoed op zijn oogen getrokken en veur zijn oogen „een groote blauwe bril, azeu ge kondt van 't gedicht eigenlijk nie veul zien." „Enfin," sprak Vermeer, „misschien komt hij „nog wel terug." De ambtenaar haalde zijn schouders op. „Misschien ook nie ! Awel, monsieur... on m'at„tend!" en met een gebaar naar het loket, waarvoor een lange file wachtende menschen stond, en een beleefde buiging voor Vermeer, trad de ambtenaar weer terug in zijn diensthokje. Vermeer was nogal teleurgesteld; hij begreep dat de goede wil van den loket-ambtenaar grooter was geweest dan zijn tact, terwijl monsieur Lamotte's argwaan natuurlijk tot het uiterste was gespitst, zoodat het waarschuwende belletje hem geenszins was ontgaan en hem haastig de wijk had doen nemen. Vermeer keek niettemin toch even voorzichtig in de hal om te zien of zich daar soms nog een lange persoon ophield, goed gekleed met een bruinen deukhoed op en met een blauwen bril voor zijn oogen, maar hij zag niets wat daar ook maar eenigszins op geleek. Het had misschien geen zin om nog te blijven. Want bestond er nu nog wel een kans, dat monsieur Lamotte werkelijk zou terugkomen? Tja, een hééle HET BEGON MET NAPOLEON kleine mogelijkheid bestond er; misschien zou de man het, gedreven door zijn hebzucht, nogeens riskeeren; misschien ook hield zijn plotseling heengaan geen verband met de waarneming van het waarschuwingsbelletje en was hij om een geheel andere reden even weggeroepen. In ieder geval mocht ook die kleine kans niet verwaarloosd worden en zoo ging Vermeer dan ook maar weer terug naar zijn plaatsje achter den pilaar; maar eerst trad hij nog even in het glazen kantoortje van den Directeur om hem zijn wedervaren te vertellen. „Ah le saligaud!" riep het keurige heertje uit. „II s'est sauvé! Maar misschien komtem terug!" „Daar hoop ik nog op," antwoordde Vermeer, „dus als U er geen bezwaar tegen heeft, dan wou „ik mijn wachtpost nog maar even betrekken." „Mais si, si, monsieur 1'Inspecteur... Doet wat „gij wilt... Faites comme chez vous ! Ha, ha, ha !... „En nu een glas Elixir de Spa om, zooals wij zeggen, „de verveling dood te slaan!" „Nee nog niet... nog niet!" antwoordde Vermeer lachend. „Ah pas encore!... Allez, dat vinden wij dan „later!" „Tot straks, meneer de Directeur!" „Au revoir, monsieur 1'Inspecteur!" Even later zat Vermeer opnieuw op zijn uitkijk- * post en vouwde de Soir maar weer open. Het beloofde nu niet veel meer en de animeerende spanning was er geheel uit; voor hem tikte een klerk een telegram, hij luisterde even, spelde Maman HET BEGON MET NAPOLEON va mieux; zijn aandacht gleed er af, maar dan plots achter hem hoorde hij een juffertje van de telefoon-centrale zeggen: „Quatre, deux fois huit, cinq, trois... je rèpète: Quatre, deux fois huit, cinq, „trois... Oui... II est la?" „Vier, dubbel acht, vijf, drie..." herhaalde Vermeer en ineens stond hij op; dat was het nummer van van Andels Verkooplokaal! Snel trad hij toe op de telefooncentrale, wendde zich meteen tot het juffertje, dat met een koptelefoon om het hoofd zooeven had gesproken. „Ce numéro... c'est pour la Hollande ?" „Qui," zei het juffertje en ze schoof al manipuleerend met stoppen en snoeren, Vermeer het aanvraagbriefje toe. Er was geen twijfel aan: dit gesprek was bestemd voor van Andels Verkooplokaal. Met een paar stappen was Vermeer weer in de kamer van den Directeur, legde hem haastig uit, wat hij daar juist ontdekt had. „Kan ik soms meeluisteren?" „Si, si!... Ah, que c'est intéressant... romantique...!" maar hij vloog meteen toch op, trok Vermeer haastig mee naar een dienst-telefooncel. „Ier... ier... doe dienen beugel om ouw kop... „vite... vite... ge kunt meeluisteren... ik waarschouw cette demoiselle..." en het Directeurtje vlood. Vermeer stond nog een seconde in twijfel of hij misschien niet beter deed zich te overtuigen wie er nu in de telefooncel stond en van Andel opbelde, maar hij bedacht snel, dat hij dit na afloop van het HET BEGON MET NAPOLEON gesprek ook nog wel gauw kon doen; er moest dan toch nog altijd definitief verrekend worden aan het loket. Door de koptelefoon ging een ruischen, dan een zoeming, dan plots een vrouwenstem scherp helder: „Met vier, dubbel acht, vijf, drie?" „Ja, met wie?" vroeg ergens een mannestem. „Hier is Spa voor U... Spreekt U maar!" Dan weer niets en dan andermaal een mannestem: „Hallo?" „Meneer van Andel daar?" „Wou U meneer persoonlijk hebben?" „Ja." „Oogenblik, zal U verbinden." Vermeer herkende de stem niet van den man, die opbelde. Even hoorde hij niets. Dan weer ineens en ditmaal herkende hij duidelijk de stem van Willem van Andel: „Ja, met van Andel, Met wie?" „Met mij." „O..." er klonk duidelijk schrik in dien uitroep. „Wat is er?" „Er is iets niet goed." „Wat dan?" „Kom zelf maar eens; het is noodig." „Is er iets met... hem?" „Nee dat niet, nog niet." „Zending ontvangen?" „Nee. Daarom juist!" „Ja, daar kan ik toch niks aan doen." „Dat kun je wel. Dat is maar klets!" HET BEGON MET NAPOLEON „Nee, heusch niet." „Hoe staat de zaak Victor?" „Goed, niets bizonders." „Hoe laat kom je morgen?" „Ik zal om zeven uur weg rijden via Hasselt, „Luik, Pepinster; dat is de kortste weg." „Dan kun je hier om tien uur, half elf zijn?" „Ja, dat gaat wel. Waar vind ik jullie?" „Bij Arthur. Maar breng duizend pop mee." „Onmogelijk, zeg." „Dat lieg je. Wij moeten geld hebben." „Maar dat heb ik niet." „Hoeveel heb je dan wel?" „Hoogstens... vijf honderd." „Goed, breng die dan voorloopig maar mee, „want anders moet alles springen!" „Nee, nee... geen gekheid alsjeblieft." „Is geen gekheid. Om de bliksem niet! De lucht „is ook niet zuiver." „Hoezoo ?" „Hoor je wel. Pas op en kijk uit je doppen!" „Ik begrijp je niet." „Doet er niet toe. Saluut, ik breek af." „Ja..." Er klonk het geluid van het opleggen van den hoorn; Vermeer haakte haastig de koptelefoon af, verliet de cel, liep dan snel naar het loket, waar de telefoon-gesprekken werden afgerekend. „Dat gesprek voor Holland," sprak hij haastig tot den klerk, die daar dienst deed. „Dit?" vroeg deze en hij toonde het aanvraagbriefje, dat hij blijkbaar juist had ontvangen. HET BEGON MET NAPOLEON «Ja." „Die jongen daar," en hij duidde op een jongen van een jaar of vijftien, die voor het loket stond. „C'est vous, qui a telephoné?" vroeg Vermeer zich voor het loket buigend. „Mais non m'sieur... Ce monsieur vient de „sortir." „Is die meneer al weg?" „Joa zulle. Ik zou ikket veur 'm betoale en wat „er te veul es, es veur mijn." „Hoe zag die meneer er uit?" „Ah, ne lange avec des lunettes bleus." Vermeer zei niets meer, trad terug uit het loket, poogde een haastig afscheid te nemen van het Directeurtje, doch dat ging niet zoo vlot, want het keurige heertje brandde van nieuwsgierigheid, zoodat Vermeer moest beloven om terug te komen ten einde alles uitvoerig te vertellen. „Et alors 1'elixir de Spa!" „Oui, oui!" Een oogenblik later had Vermeer het postkantoor dan toch verlaten en hij was nu door de hal weer op straat gekomen. Hij liep in de richting van de Place Royale, keek overal rond, maar hij begreep wel dadelijk, dat de lange heer met den deukhoed en den blauwen bril zich al lang en op afdoende wijze uit de voeten had gemaakt. Nog een oogenblik stond Vermeer in beraad; aan de overzijde van de straat waren de gekleurde parasols van Cardinal; hij tuurde scherp in die HET BEGON MET NAPOLEON richting, maar de Kalmannen en Bunt zaten daar niet meer. Vermeer riep een taxi aan. „Naar het Hoofdbureau van Politie!" HOOFDSTUK XX. Het was reeds half zeven toen Vermeer, na zijn bezoek aan den Commissaris van Politie, weer in het hotel terugkeerde. Hij keek even in den salon en in de serre om te zien of Bunt daar soms zat te wachten, doch dat bleek niet het geval te zijn; dan trad hij naar de lift ten einde naar zijn kamer te gaan. Meteen schoot de portier van achter zijn toonbank. „O meneer, ik moet U nog de hartelijke groeten „doen van de familie Kalman." „De groeten doen?" vroeg Vermeer verwonderd. „Ja, de familie is onverwachts vertrokken en of „ik U nu wou zeggen, dat het hun bizonder speet, „dat ze niet meer persoonlijk afscheid van U hadden „kunnen nemen." „O, dank je. Dat is heel vriendelijk. Hoe laat „zijn ze weggegaan?" „Een uurtje geleden." „Per trein?" „Nee, ze hadden hun wagen bij zich." „Zoo, zoo... Nou, dank je wel," en Vermeer stapte nu in de lift en was eenige oogenblikken later op zijn kamer. Hij voelde zich wel een weinig moe en had in de eerste plaats groote behoefte om zijn warme pruik weer eens af te zetten en eens een bad te nemen. De zaak stelde wel zware eischen aan zijn HET BEGON MET NAPOLEON uithoudingsvermogen, maar toch was hij tevreden, zéér tevreden zelfs, zóó tevreden, dat hij in het bad zittend een deuntje begon te fluiten. Of Bunt al in zijn kamer zou zijn? Die had het gemakkelijk gehad. Of 't een plezierreisje was ! Enfin, hij was nog jong; het zware leven moest voor hem nog beginnen. Vermeer voelde zich door het koele bad heelemaal opgeknapt en fiks en een kwartier later stapte hij dan ook alweer keurig gekleed, een beetje bijgeschminkt en opnieuw bepruikt, als een tip-toppen en eerwaardigen Heer van den Einde Senior zijn kamer uit en de gang op. Hij tikte in het voorbijgaan even op de deur van Bunt's kamer, maar hij hoorde daar binnen niets; de deur was op slot; Bunt was dus blijkbaar nog niet thuis of mogelijk zat hij nu in den salon op hem, Vermeer, te wachten. Vermeer liep de gang ten einde, kwam bij het trappenhuis, waarin ook de lift was gebouwd; een oogenblik dacht hij er over de lift te bellen, maar eigenlijk was het de moeite niet, dus besloot hij de trap maar af te loopen. Juist toen hij dit besluit genomen had, schemerde de lift door de tralies; Vermeer bleef even staan om te zien of Bunt daar ook in stond, maar het was Bunt niet, het was Mr. Webster. Vermeer zag den langen Engelschman op de rug, doch hij bleef nog even staan; de lift stopte op de tweede étage en Mr. Webster stapte daar uit. „Wat drommel, was de man, die zijn kamer immers HET BEGON MET NAPOLEON „op de vierde étage had, nu weer in de war met „zijn „floor?" Van het trapgat uit kon Vermeer het bovenste gedeelte der figuur van den langen Engelschman nog juist zien en volgen; toen wendde de man zich eensklaps om, heel even maar, dan was hij definitief uit het zicht van Vermeer verdwenen. Maar door Vermeer was een kleine schok van verrassing gegaan; Mr. Webster droeg een bruinen deukhoed en zijn oogen waren bedekt door een blauwen bril. Een oogenblik aarzelde Vermeer. Zou hij teruggaan? Kijken wat dit geheimzinnige individu daar nu eigenlijk uitvoerde op de tweede étage, waar hij niets te maken had, doch op welke zich de kamers van hem — Vermeer — en Bunt bevonden? Zijn valies was op slot en bevatte met opzet niets, wat zijn ware functie zou kunnen verraden; ook zaten daar geen dingen van waarde in; wat kleeren, toiletartikelen, anders niet, en Bunt had hem verzekerd, dat de inhoud van zijn valies, wat den aard der voorwerpen betrof, vrijwel met dat van hem — Vermeer — overeenstemde. Wie en wat was die Mr. Webster toch? Een wonderlijk type. Geheimzinnig maar altijd in-de-gaten loopend ! Steeds opvallend-merkbaar loerend achter een krant. Ook nu weer was zijn gedraging — als hij van zins was op deze étage iets uit te voeren, dat stiekum moest gebeuren — al bizonder tactloos. Of... was deze tactloosheid maar schijn en in waarheid juist zeer doordacht? Was hij de man geweest, die den brief voor Lamotte HET BEGON MET NAPOLEON opvroeg? Was hij ook de man geweest, die met van Andel had getelefoneerd? Vermeer schudde even peinzend het hoofd bij al die vragen, welke vanzelf bij hem opwelden. Maar nu in dezen stand van de zaak en van zijn nasporingen, moest hij vóór alles geen argwaan toonen en nog veel minder een „scène" maken. Webster, de Kalmannen met hun onverwachts vertrek, meneer Kaleb de ooggetuige-verslaggever van Serajewo, ze konden hem op het oogenblik eigenlijk niets schelen, want morgen... ! Morgen! Vermeer gaf een knipoogje tegen een denkbeeldigen vertrouweling en dan zachtjes fluitend kwam hij beneden, liep dadelijk door naar den salon keek in de serre. Bunt was er nog niet. „Nou, die jongen profiteert er van," mompelde Vermeer, maar het was per slot van rekening nog geen kwart over zeven en hoewel er al tamelijk veel gasten naar de eetzaal togen, was er voor het diner nog heelemaal geen haast; nog tot half negen werd er geserveerd. Hij bestelde een glas Vermouth, nam een Hollandsche courant, welke een der gasten daar blijkbaar had achtergelaten, stak een kleine lichte sigaar op en zonk dan met een zucht van welbehagen in een ruimen leer en crapaud. Maar het werd half acht, kwart voor acht; Vermeer had zijn sigaar opgerookt, zijn glas Vermouth leeggedronken, zijn courant uitgelezen en nu begon hij toch waarlijk een beetje ongerust te worden over dat uitblijven van Bunt. HET BEGON MET NAPOLEON Toen ineens zag hij iemand van de straat in de hal komen. Vermeer keek scherp toe. Was dat Bunt? De persoon in kwestie deed een paar onzekere schreden, keek rechts, keek links en dan langzaam, aarzelend, trad hij den salon binnen. Vermeer stond haastig op. Hij twijfelde geen oogenblik meer, het was Bunt! Maar Bunt, geheel ontdaan van de grimeering, welke diende voor de uitbeelding van den heer van den Einde, junior ! Zijn geelharige pruik was weg, zijn snor, zijn sikje, zijn lorgnet en met vreemde staaroogen en een wat wezenloozen grijns op zijn gelaat trad hij nu op Vermeer toe, maar hij liep zoo vreemd, of hij voor eiken stap, welken hij deed, bang was zijn voet neer te zetten. Gelukkig waren ze geheel alleen in den salon. „Kerel! Wat scheelt je? Waar kom je vandaan?" vroeg Vermeer verschrikt. Bunt grijnsde even wezenloos als tevoren. „Anette et Lubin," zei hij dan met een stompzinnig grinnikje. „Anette et Lubin?" herhaalde Vermeer, die heel goed wist, dat dit de naam was van een bekend hotel-café boven op den berg bij Spa. „Wat bedoel je?" „Anette et Lubin," herhaalde Bunt grinnikend en dan ineens ernstig: „Hoe maakt U het?" Vermeer aarzelde niet lang; Bunt was onder den invloed van een of ander vergif, Skopolamine, HET BEGON MET NAPOLEON Atropine of wat het zijn mocht en hij moest naar bed, zoo gauw mogelijk naar bed. Hij greep Bunt, die niet den minsten weerstand bood, onder den arm en voerde hem zoo snel mogelijk mee naar de lift. Tien minuten later had hij hem zijn jas en zijn vest uitgetrokken, zijn boord afgedaan, zijn andere kleeren wat losgemaakt, zijn gezicht gewasschen met koud water en hem op bed gelegd. Vermeer was niet ongerust, hij kende de werking dezer soort vergiften, welke toegediend in een bonbon of in een geprepareerde sigaret, bij het slachtoffer een totale versuffing tot bewusteloosheid toe kunnen veroorzaken, welke werking echter reeds na enkele uren weer van lieverlede zwakker wordt, zij het met een gedeeltelijk geheugenverlies omtrent den tijd, dadelijk na de toediening van het vergif intredend, doch met een uiteindelijke geheele verdwijning der werking zonder verdere gevolgen, dan nog wat hoofdpijn en onpasselijkheid. En büjkbaar was de werking van het vergif bij Bunt reeds aan het verzwakken, anders had hij ook onmogelijk den weg naar het hotel kunnen terugvinden; bovendien bewees zijn dadelijk binnen gaan in den salon en zijn klaarblijkelijke herkenning van Vermeer er op, dat het in zijn bewustzijn toch alweer een beetje begon te schemeren. Vermeer richtte nog een paar maal het woord tot Bunt, vroeg hem wat simpele dingen en al getuigden de antwoorden nog niet van een groote helderheid van geest, ze bewezen toch, dat het bewustzijn steeds klaarder werd. HET BEGON MET NAPOLEON „Je moet nu maar probeeren te slapen," zei Vermeer ten slotte, „dan ga ik dineeren, want „anders krijg ik niks meer en ik heb honger." Even gaf Bunt nog geen antwoord, dan sprak hij ineens: „O ja... smakelijk eten." Toen glimlachte Vermeer tevreden, verliet de kamer en ging naar de eetzaal. Vermeer haastte zich niet; hij at rustig af en liet zich de gebraden duiven, „spécialité de la maison," en andere goede dingen uitstekend smaken, daarna nam hij koffie in den salon, waar hij opzettelijk vlak bij Mr. Webster ging zitten, die daar merkbaar ongedurig van werd. Vermeer stak een sigaar op en liet zijn gedachten, evenals de geurende blauwe kronkelingen van den sigarendamp, den vrijen loop, zonder nu eens over een of ander detectivelijk probleem te peinzen of scherp na te denken. Mr. Webster had thans den Daily Mirror te pakken. „Of," zoo soesde Vermeer, „het waar zou zijn, „dat Mr. Webster, zooals meneer Kalman had be„weerd, 's avonds altijd in de Speelzaal was te vin„den, zonder dat hij zelf ooit speelde? Dat kon hij „licht eens onderzoeken en als dat inderdaad het „geval bleek te wezen..." Vermeer soesde nog wat aangenaam voort tot zijn sigaar ten slotte was opgerookt; hij keek op zijn horloge, het was half tien. Dan moest hij nu toch maar eens gaan kijken, hoe Bunt het maakte. Het begon met Napoleon. 13 HET BEGON MET NAPOLEON Vermeer stond op, verliet den salon, trad in de hal en wendde zich naar de lift. De portier was er niet, ook de liftjongen bleek even niet aanwezig te zijn. In dat gedeelte van de hal was ook de garderobe: jassen, hoeden, paraplu's en wandelstokken stonden en hingen daar in bonte verscheidenheid. Er was een hoed op den grond gevallen, een bruine deukhoed; Vermeer raapte hem op, keek er in. Een jolige glimlach trok over zijn gelaat; hij legde den hoed weer op den vloer, ter plaatse waar hij hem had gevonden en dan stapte hij in de lift, welke hij zelf wel kon bedienen. Bunt zei niets, toen Vermeer de deur opende, binnentrad en het licht aanknipte. „Wel?" vroeg Vermeer, op het bed toetredend. „Wat bliksem..." kreet hij dan hardop. Bunt was verdwenen! Maar Vermeer stond daar nog wat verbijsterd door die bevinding rond te kijken in de kamer, toen de deur eensklaps openging en Bunt binnentrad. „Hallo!" riep Vermeer verheugd uit. „Ik dacht al, dat je geschaakt was door je vriendin Jenny!" Bunt lachte, een zeer normalen lach; hij zag er nu weer gewoon uit, had blijkbaar een schoon boord en een schoon overhemd aan gedaan; hij was alleen nog wat bleek, maar overigens waren, althans uiterlijk, de sporen der vergiftiging wel geweken. „Meneer Vermeer," sprak hij, „ik geloof dat ik „een zonderling avontuur heb doorleefd en als ik „er over nadenk.. HET BEGON MET NAPOLEON „Dan zit er een heelemaal zwarte plek in je herinnering, hé?" „Ja, inderdaad. Hoe weet U dat?" „Doet er niet toe. Moet je niet wat eten?" „Nee, ik heb heelemaal geen honger, wel dorst!" „Moe?" „Nee. Alleen nog een druk hier bij mijn slapen. „Het liefst ging ik een beetje in de buitenlucht." „Uitstekend, laten we dan samen gaan." „Graag, meneer Vermeer. Maar hoe moet dat? „Ik ben mijn pruik en mijn andere grimeerings„stukken op een onbegrijpelijke manier kwijt geraakt." „Zoek daar maar niet naar en tob er niet over!" sprak Vermeer lachend. „De oude Heer van den „Einde heeft twee zoons, Frits, een geelharige „jongeling, de lieveling zijner moeder mèt — en „Karei, de donkerblonde oogappel zijns vaders, „zónder — lorgnet! Frits is naar huis en Karei „mag het weekend voltooien!" Bunt lachte. „Het is heel komisch," sprak hij dan, „maar ik „zou jokken als ik zei, dat alles me duidelijk is!" „Dat is het mij ook allerminst!" zei Vermeer. „Maar dan tijgen we nu maar dadelijk op weg, „wandelen een eindje en gaan bij Cardinal zitten; daar „drinkt jij een glas melk en nog een glas melk en..." „Nog een glas melk, dat is drie!" riep Bunt lachend uit. „O, je rekent al weer perfect," zei Vermeer. „Come along, boy!" Even later liepen ze in den koelen avond buiten en na een kleine wandeling gingen ze weer aan een HET BEGON MET NAPOLEON tafeltje zitten bij Cardinal, waar het behoorlijk bezet was, maar toch niet zóó vol, of ze konden daar rustig en zonder vrees om afgeluisterd te worden, praten. Vermeer „fuifde" zooals hij zei, Bunt op melk, nam zelf thee en riep dadelijk weer het beweeglijke drukke Obertje, toen Bunt met een paar teugen vol welbehagen zijn eerste glas leeg had. „Nog zoo'n glas ! En zet nummer drie maar vast „gereed!" „Ik kan ik misschien beter dadelijk met den eelen koei „komen !" schertste het Obertje en het haastte zich weg. „En draai nu je verhaal eens af," zei Vermeer, een versche sigaar opstekend. „Dat zal kort zijn," antwoordde Bunt. „Toen „U weg was gegaan, zijn we misschien nog een „minuut of tien hier blijven zitten, maar toen stelde „meneer Kaleb voor, dat we naar Anette et Lubin „zouden gaan, want daar waren de Kalmannen nog „nooit geweest." „Nog nooit geweest? Wonderlijk!" sneerde Vermeer. „Voor een familie, die al jaren geregeld in „Spa komt." „Enfin," vervolgde Bunt, „ze drongen er op aan „dat ik mee zou gaan, en ik dacht, je kunt nooit „weten, waar het goed voor is." „Dat heb je ondervonden!" zei Vermeer met zijn grimmig lachje. „En Jenny animeerde dat zeker „ook, hé?" „Ja, nogal, die was erg... e... Enfin, maar „toen gingen we daar dan heen met de wagen van „meneer Kaleb." HET BEGON MET NAPOLEON „Wat was dat voor een wagen?" „Chevrolet 1936. Vier deuren, blauw gelakt, het „rechterspatbord beschadigd." „Bravo! Nummer?" „Kon ik niet te zien krijgen, want daar stond „meneer Kaleb aldoor toevallig voor." „Geeft niet. Verder." „Toen zijn we daar boven in de tuin gaan zitten. „En daar dronken we natuurlijk nog weer wat." „Wat nam jij?" „Koffie." „En daar presenteerden ze koekjes, bonbons of „sigaretten bij?" Bunt zag even verwonderd op. „Ja, inderdaad. Dat wil zeggen, Jenny presen„teerde me bonbons, een soort pralines, gevuld met „Elixir de Spa." „Hoeveel heb je er daarvan genomen?" „Twee." „En toen... ?" Bunt maakte een gebaar met de hand. „Dan komt de zwarte vlek in mijn herinnering. „Hoe ik daar van Anette et Lubin ben weggekomen „weet ik niet. Héél, héél vaag zijn er nog fragmenten „van indrukken, net als droom-herinneringen, „die je toch telkens weer ontschieten. Ik herinner „me alleen, dat iemand iets tegen me zei en toen „zat ik op een bank in een park; ik dacht dat het „nacht was, maar ik voelde toch, dat de zon op me „brandde en toen was er iemand aan wie ik vroeg: „Hotel de Laeken ? Maar hoe ik daar toen ten slotte „gekomen ben, dat weet ik niet meer. Wel weet ik, HET BEGON MET NAPOLEON „dat ik aldoor het gevoel had of ik op drijfzand liep." „Herinner je je niet, dat je mij zag zitten in de „salon?" „Nee. Ik weet alleen, dat U, toen ik boven op mijn „bed lag, een spons met koud water tegen mijn ge„zicht drukte en dat ik toen dacht: O, ik verdrink „zeker en even later zei U, dat U ging eten." „Juist, en op dat oogenblik begon je bewustzijn „weer een beetje helderder te worden, denk ik." „Ja zeker. Ik weet ook, dat U, toen U weg gegaan „was, om te eten, zoowat een kwartier later nog „even bij me is terug geweest." „Ik?" „Ja." „Nee, ik heb je al die tijd stil laten liggen!" „Hé," sprak Bunt verwonderd. „Toch weet ik „zeker, dat er toen iemand op mijn kamer is ge„weest; die heeft voor mijn bed gestaan en is toen „weer vertrokken." Vermeer glimlachte. „Zoo?... Enfin, dat kan een hypnagogisch be„drog zijn geweest, beste jongen, maar misschien „is het ook wel inderdaad iemand geweest. Ik was „het in geen geval! Maar het doet er niet toe. Bunt, „nu zal ik jou eens mijn plannen en ervaringen „vertellen en dan gaan we tijdig naar bed, want „morgen kan het een zéér belangrijke dag worden. „Ik wou eerst nog naar het Casino gaan vanavond, „maar dat heeft geen zin meer." HOOFDSTUK XXI. Op den schilderachtigen weg tusschen Pepinster en Nessonvaux, in het dal van de Vesdre, was het rijverkeer met bussen, auto's, motorfietsen en rijwielen in de richting Spa dien Zondagmorgen buitengewoon druk. Al eenige dagen was het weer, na een kille en langdurige regenperiode, vast en warm-zonnig geworden, zoodat de uitgangsplannen voor het „weekend" of voor den Zondag alleen, bij tienduizenden waren gemaakt en nu ten uitvoer werden gelegd. De Vesdre kronkelt daar als een echte bergstroom door de rotsen, maar zoowel de spoorbaan als de rijweg, hebben er hartelijk voor gepast om haar in al haar grilligheden te volgen en trekken, waar het eenigszins kan, hun liniaalrechte strepen over het rots- en heuvelachtige terrein. Hoog en laag wisselt er af met vaak lange dalingen en vermoeiende stijgingen; de fietsers hijgen en lachen er in de gestage en letterlijke „ups" en „downs" van hun tocht, de auto's en motoren glijden er rempiepend naar beneden en komen weer lichtelijk knorrend naar boven. Maar alles, wat zich daar op dien fraaien zomerschen Zondagmorgen langs dien weg bewoog, scheen plezier te hebben; in de autobussen werd gezongen en gelachen, de fietsers riepen schallende en vroolijke dingen naar de hun voorbijschietende of tegen- HET BEGON MET NAPOLEON komende auto's; alleen de motorfietsers in hun onsmakelijke kleeding met gasmaskerachtige hoofdbedekkingen vielen in hun sombere grauwheid en met hun blafferig-lawaaierig gedoe wat uit den toon van al dit zonnige jolijt, maar ze konden het plezier der anderen toch niet bederven. Op een hoog punt van den weg, terzijde daarvan, in de schaduw van een rotspartij, stond een groote donkere auto geparkeerd en achter een paar jeneverbesstruiken stond een motor-met-zijspan. Daarvoor, op een bemost groen veldje, zaten een zestal heeren oogenschijnlijk heel plezierig te gezelsen, onder het genot van sigaretten en pijpen en op een rotswand rechts zat een heer met een veldkijker, welke hij telkens richtte op den langen zonnigen weg in de richting Nessonvaux. „Het is toch uitgesloten, dat hij langs een andere „route komt, cher collégue," vroeg een der heeren, zich tot Vermeer, die uitgedost als meneer van den Einde Senior met Bunt als zijn tweede zoon Karei, ook in den gezelligen kring op het mos zat, terwijl van de vier andere heeren er twee Inspecteurs waren der Recherche van Spa en de twee anderen gendarmes, welke functie ook de heer met den veldkijker bekleedde. Van deze drie gendarmes vormden er twee de bezetting van den motor en de derde fungeerde als chauffeur van den grooten geparkeerden politie-auto. „Ja, dat acht ik inderdaad uitgesloten," antwoordde Vermeer, „dit is de algemeen gevolgde en ook de „eenige goede route en bovendien heb ik hem „zelf hooren zeggen, dat hij die zou nemen." HET BEGON MET NAPOLEON „Nog niks in 't zicht, Fran^ois ?" vroeg de andere Spa-sche inspecteur. Fran?ois, op zijn uitkijkpost, schudde het hoofd. „Auto's genoeg," sprak hij, „en bussen, vélo's, „maar een crême-kleurige wagen ister nog niet bij!" „Kwart over tien," zei nu de eerste Inspecteur weer, op zijn horloge kijkend, „we moeten ook „denken aan het verschil in tijd tusschen Holland „en België. Rijdt 'm hard?" „Soms wel 120 Kilometer," antwoordde Vermeer. „Oh, la, la, dan ligtem misschien al ieveranst „mee een gebroken nek langs den weg!" „Stil 'n keer," waarschuwde de uitkijk. „Zie je wat?" vroeg Vermeer. De man met den veldkijker gaf niet dadelijk antwoord, maar tuurde. „Ja... nee... ja toch... ik zie wat schemeren, „dat er op lijkt... Oeje, oeje, moar die goat rap, „zulle!" Vermeer sprong op en een paar anderen volgden zijn voorbeeld. „Istem Nessonvaux al veurbij, Franfois ?" vroeg een der Spa'sche Inspecteurs. „Nee... nou duktem sjuust achter de huizekes „weg... o, daar istem al weer !" „Mag ik even kijken?" vroeg Vermeer. „Zekers... s'il vous plait, monsieur!" en de beleefde gendarme haastte zich Vermeer den kijker ter hand te stellen. Vermeer draaide hem even scherp voor zijn oogen, keek dan. De huisjes van Nessonvaux lagen daar als zwart omrande zonnig gekleurde schilderijtjes. HET BEGON MET NAPOLEON daar tusschendoor was het grijsblauw van den geasfalteerden weg en over dien weg schoten de auto's en fietsen met het zonlicht sterschietend op het lak der carrosserieën en de vernikkelde sturen. „O ja..zei Vermeer, „daar zie ik hem... een „roomkleurige wagen.. „Ge ziet 'm?" vroeg de gendarme, terwijl Vermeer hem den kijker weer terug gaf. „Ja, maar het is hem nog niet. Dit is een two„seater en de wagen, die we hebben moeten, is een „cabriolet." „Ge hebt gelijk, zulle," zei de gendarme, die nu ook weer keek, een beetje mistroostig over zijn loos alarm. Vermeer ging maar weer even als de anderen in het groene mos zitten en een paar minuten later suisde het roomkleurige two-seatertje, een Fransch wagentje, hun voorbij. „Ge weet niet woar dien „Arthur" woont, cher „collégue?" vroeg nu weer een der Spa'sche inspecteurs. „Nee," antwoordde Vermeer, „geen flauwe notie." „Dat is spijtig, want het zal beter zijn, als we „daar niet langs rijen. Ik heb al gedacht, we gaan „niet weerom over den Boulevard de la Reine, „moar euver Theux, Polleux, Tiege, en zoo langs „den Lac de Warfaaz." Vermeer knikte. „Dat lijkt me uitstekend, maar laten we dat plan „nog even aanhouden, waarde collega," antwoordde Vermeer, „ik voorzie een mogelijkheid, waardoor „alles misschien nog anders kan loopen." HET BEGON MET NAPOLEON „Psssst!" deed op dat oogenblik de gendarme met den kijker. „Nou geleuve ik toch vast..." Vermeer sprong andermaal op, nam den kijker over, tuurde. Weer zag hij scherp-helder in het zonlicht de pastelkleurige huisjes van Nessonvaux, den grijsblauwen autoweg met de knalroode Shellpomp ergens daar terzijde tegen het groen van een stuk weiland en daar voor, blinkend met een stralende, witte zonnester op den voorruit, een roomkleurigen wagen, een cabriolet, welke met groote snelheid over den weg gleed. „Ja, dat is hem!" riep Vermeer uit. „Ik geloof „het nu wel zeker." Ze rezen allemaal haastig van het mos veldje en de twee gendarmes hepen dadelijk toe op den zijspan en reden daarmee een volgend oogenblik al op den weg. Een helblauwe touringcar vol juichende menschen ronkte voorbij. „Over een minuut kantem hier zijn," signaleerde de man met den kijker. „Een Hollandsch nummerbord. .. ik zie de N. al... tjonge, tjonge... moar „die goat rap!" Vermeer en zijn twee collega's van het Spa'sche politiecorps verlieten nu ook hun wat pic-nic-achtig verblijf en de gendarme met den veldkijker voegde zich bij hen, trok zijn revolver om zoo noodig de banden van de auto door te schieten, een voorbeeld, dat de beide Belgische Inspecteurs volgden; Vermeer was daartoe in België niet bevoegd en hij had Bunt verzocht zich wat achteraf te houden, althans HET BEGON MET NAPOLEON voorloopig, wijl hij nu niet meer gegrimeerd was. Ze waren van Pepinster uit gerekend, aan de rechterzijde van den weg, dus de aansnellende cabriolet reed voor hen aan de linkerzijde. In de verte, naar Nessonvaux toe, liep de weg steil op tot een hoog punt bij een Shell-station, daarachter begon hij weer scherp te dalen; de cabriolet was nu achter de laatstbedoelde helling gezonken maar de ronking van den motor was reeds goed hoorbaar. De politiemannen troffen het; want behalve een paar fietsers, was er op dat oogenblik nagenoeg geen autoverkeer, hetgeen de politiemotor in staat stelde om op een vrij zonderlinge manier zigzaggend over den weg te rijden. Maar ineens was daar nu op den top der helling de aansnellende auto; het roomkleurig vernis blonk in de zon; in een suizende vaart schoot ze nader, claxonneerde voor de zigzaggende motor-met-zijspan, maar dan, reeds op grooten afstand, stak een der gendarmes een waarschuwingsbord omhoog; het knarsen der plots aangezette remmen was duidelijk hoorbaar, nog schoof ze snel naderbij, minderde dan zichtbaar vaart, liep even uit, stond stil, een vijftal meters voor de plaats, waar de anderen nog wat gedekt stonden opgesteld. En een volgend oogenblik leunde Willem van Andel, die alleen in de auto zat, over het portier naar buiten, zag de twee gendarmes in hun motorzijspan, waarvan die in den zijspan nu uitstapte en op de cabriolet toetrad, wat onderzoekend-wantrouwig aan. HET BEGON MET NAPOLEON „Eh bien?" „Vos papiers monsieur." „Ce sont des gendarmes?" „Ben oui." „Sans uniformes?" „Ah, c'est le dimanche !" zei de gendarme, „moar „als meneer twijfelt, dan is ier het bewijs," en hij toonde zijn penning, welke van Andel even aandachtig bekeek. Vervolgens deed hij een greep in de tasch, welke naast het dashbord hing, nam daar zijn papieren, zijn rijbewijs, zijn triptiek en de rest uit en reikte die den gendarme toe. Inmiddels was Vermeer nu ook op den wagen toegestapt, de gendarme met de papieren knikte, zei zacht: „C'est lui," maar het was voor Vermeer niet noodig. Willem van Andel zat daar in levenden lijve voor hem en keek hem aan, meer met een uitdrukking van ergernis in zijn oogen, dan van angst en zonder eenig blijk van herkenning. Wel viel het Vermeer op hoe slecht van Andel er uit zag, hoe diep zijn oogen in de kassen gezonken lagen, terwijl de zwart-blauwe kringen daaromheen getuigden van een groote moeheid en van een klaarblijkelijk geheel doorwaakten nacht. „Wilt U even uitstappen," sprak Vermeer nog met een veranderde stem. „Waarom? Zijn mijn papieren niet in orde?" „Aan Uw papieren mankeert niets, meneer van „Andel," sprak Vermeer dan met zijn gewone stem. Doch van Andel herkende die blijkbaar toch nog niet. HET BEGON MET NAPOLEON „Waarvoor dient die nonsens dan?" vroeg hij wrevelig. „Twijfelt U er aan, dat U met de officieele politie „te maken heeft?" „Nee, dat niet, maar juist daarom..." „Dan geef ik U in overweging te doen wat U „gevraagd wordt," sprak Vermeer nu op rustig over redenden toon. „Het spreekt van zelf, dat we „U niet in onwetendheid zullen laten, waarom wij „U verzochten uit te stappen." Van Andel aarzelde nog even, doch dan blijkbaar begrijpend, dat een verzet nutteloos zou zijn, stapte hij uit. „Zijn er ook dingen van waarde in de auto? „Geld of kostbaarheden?" vroeg Vermeer. „Nee, niets," antwoordde van Andel, die nu toch een onderzoekenden blik op Vermeer wierp, alsof er plots iets was, dat hem trof. „Gaat U dan maar met me mee," zei Vermeer. „Maar mijn wagen?" „Wordt bewaakt." Van Andel zei niets meer en liep nu mee naar het groene mosveld tusschen de rotsen, waar de anderen stonden te wachten. HOOFDSTUK XXII. „Die heeren zijn allemaal van de Belgische politie," sprak Vermeer, en dan tot zijn Belgische collega's: „Ik geloof, dat het het beste is als ik met meneer „hier maar eerst eens een onderhoud onder vier „oogen zal hebben of beter gezegd onder zes oogen," en hij wierp een blik op Bunt, die met den rug naar hem toe zich wat afzijdig hield en dan weer tot van Andel: „Gaat U maar eens met me mee... „hierheen..." en hij bracht van Andel nu naar het achterste gedeelte van het plateautje, waar een aardige rots-formatie een soort omsloten kamertje vormde, dat als het ware „en suite" was met de mosveldrüimte, waarbinnen de politiemannen zich zoo lang hadden opgehouden. „Gaat U daar op „die steen zitten," vervolgde Vermeer, „dan neem „ik tegenover U plaats op deze... juist. Waren „de omstandigheden van anderen aard, dan zou ik „willen beweren dat het hier een alleraardigst gezellig plekje is. Meneer van Andel, herkent U „mij niet?" Van Andel zag Vermeer aan. „Uw stem..." sprak hij dan, „maar ik weet „toch niet goed." Vermeer glimlachte. „Een compliment aan mijn grime," sprak hij dan. „Ik ben de Inspecteur van de Recherche, Vermeer. „Bunt!" riep hij en dadelijk trad nu ook Bunt in HET BEGON MET NAPOLEON de kleine ruimte. „Mijn collega zult U zeker wèl „herkennen!" „U beiden... hier ?" stamelde van Andel. „Is U „me... nagereisd?" „Nagereisd?" herhaalde Vermeer. „Nee, we heb„ben U hier opgewacht!" „Waarom ?" „Om de belangstelling, welke we voor Uw per„soon koesteren." „Wist U dan, dat ik hier langs zou komen?" „Blijkbaar!... Bunt, daar is nog een zeer comfortabele steen; ga jij daar nu op zitten en fungeer „dan meteen als griffier, hé? Je hebt wel een blocnote en een potlood bij je?" „Jawel, meneer," antwoordde Bunt, die blijkbaar weer geheel de gevolgen van de vergiftiging te boven was gekomen, en hij haalde die genoemde voorwerpen uit zijn zak. Op dat oogenblik werd hun aandacht even getrokken door de gendarmes van den motor-zijspan, die de cabriolet op het mosveld naast den donkeren politiewagen neerzetten. „Zoo, meneer van Andel," begon Vermeer dan weer. „U zult wel begrijpen dat, als we U hier „met zooveel..." en hij duidde met een hoofdbeweging naar de Belgische politiemannen, „met zoo„veel statie ontvangen, dat we er dan ook bizonder „veel prijs op stellen om U eens te... ontmoeten." „Ja. Maar ik begrijp niet, waar het nu eigenlijk „om gaat," sprak van Andel, die vergeefs poogde aan zijn houding en in zijn stem een zekere fermheid te leggen. HET BEGON MET NAPOLEON „Dan zal ik U maar eens dadelijk uit de droom „helpen," sprak Vermeer. „U is namelijk, naar „onze meening, direct of indirect betrokken in drie „zaken, die de politiëele autoriteiten, waarvan mijn „collega Bunt en ik de eer hebben de nederige „dienaren te zijn, die deze politiëele autoriteiten „zeg ik, bizonder interesseeren. Die drie gevallen, „meneer van Andel! Het begon met Napoleon!" „Van die zaak weet ik niets af," sprak van Andel, maar zijn stem beefde een weinig. „Ik herhaal," zei Vermeer. „Het begon met „Napoleon die, laten we zeggen, vrij lugubere „grappen-makerij met dat beeld, dat tegen een lijk „verwisseld werd en het lijk weer tegen een beeld, „waarna het lijk ten slotte met een ijzeren gewicht „van 25 kilo aan zijn voeten in het kanaal werd «gegooid en daaruit weer werd opgevischt." „Ik heb U al gezegd, dat ik van dat geval niets „afweet," sprak van Andel. „Ja zeker, dat heeft U al gezegd," antwoordde Vermeer, „en daarom heeft het ook geen zin, dat „nog eens te herhalen. Toen mijn collega Bunt en „ik bij U kwamen om inlichtingen over dat geval, „maakte U in het daarop volgend onderhoud even„wel drie fouten." „Fouten? Wat bedoelt U?" „Zal ik U uitleggen. Uw eerste fout was, dat „toen de politie zoo speciaal naar dat beeld van „Napoleon informeerde, U heelemaal geen belangstelling toonde waarom dat beeld de politie toch „zoo kon interesseeren! Geen oogenblik stelde U „de zoo natuurlijke en voor-de-hand liggende vraag: Het begon met Napoleon. u HET BEGON MET NAPOLEON „Heeren, wat is er toch met dat beeld?" Dat was „een grove en zeer opvallende psychologische fout, „meneer van Andel!" „Nonsens!" sprak van Andel, maar zijn stem klonk gesmoord. „Dat zijn politiezaken en die „interesseeren me nooit!" „Uw tweede fout was," vervolgde Vermeer rustig, „dat U veinsde niet te weten dat de kisten met de „beelden al weg waren gehaald. Maar dat wist U „zéér goed, want U had dadelijk, nadat ze weg „waren, Uw knecht opdracht gegeven om de pak„zaal een extra schoonmaakbeurt te geven !... Nee, „blijft U zitten!" sprak Vermeer nu op bevelenden toon toen van Andel een beweging maakte om op te staan en dan weer rustig verder gaande: „Uw „derde fout was, meneer van Andel, dat U vóór „mij heen, zoowel aan Puf als aan de knecht nadrukkelijk vroeg, of ze iets bizonders hadden opgemerkt bij het verdragen van dat beeld van Napoleon. Bij het verdragen. Let wel! Dat was „een Freudiaansche verspreking, want U dacht toen „terecht aan het groote verschil in gewicht tusschen „zoo'n wassenbeeld en een lijk! Blijft U zitten, „zeg ik U; anders zal ik U aan die steen laten vastbinden !" „U maakt misbruik van Uw overmacht," zei van Andel bevend. „U beging ten slotte nog een fout. Toen U voor „de verzwaring van dat lijk een ijzeren gewicht „uit Uw zaak van 25 kilo beschikbaar stelde." „Wie zegt U, dat dat gewicht van mij was?" „Mijn... intuïtie! Ik gis dat alleen maar. O, HET BEGON MET NAPOLEON „maar op goede gronden! Ik heb namelijk het „IJkkantoor opgebeld en van dat kantoor vernomen, „dat bij de laatste herijk in Maart, door U zes ijzeren „gewichten van 25 kilogram zijn aangeboden. Zouden „die alle zes nog bij U aanwezig zijn?" „Dat weet ik niet," antwoordde van Andel, nauw verstaanbaar. „Ik ook niet," antwoordde Vermeer, „maar ik „zal dat onderzoeken, zoodra we weer thuis zijn „en vóór U de kans heeft gehad, door een aannemelijk verzinsel het ontbreken te verklaren!" Vermeer zweeg even, terwijl hij er zich toe bepaalde van Andel strak aan te zien, voor welken blik deze zijn oogen neersloeg. „De tweede zaak," vervolgde Vermeer dan, „waarin „U van directe of indirecte medeplichtigheid wordt „verdacht, is de ontvoering van Jacques Verlinden. „Een zéér treurige en buitengewoon louche of laat „ik maar zeggen, smerige zaak, tegenover de zoon „van de vrouw, die U, naar ik meen met... moeder „aanspreekt." Van Andel reageerde niet merkbaar op deze woorden, sloeg zijn oogen nu weer op doch keek langs Vermeer heen. Deze vervolgde: „Wanneer heeft U Jacques Verlinden het laatst „ontmoet ?" Van Andel aarzelde even voor hij antwoord gaf, dan sprak hij: „Op de dag voor hij met zijn moeder naar Spa «ging." „Waar ?" „Bij hem thuis." HET BEGON MET NAPOLEON „Daarna niet meer?" „Nee." „Heeft U nadien nog met hem gecorrespondeerd?" „Nee." Vermeer haalde uit zijn portefeuille de op Jacques Verlindens kamer gevonden briefkaart; hij stond op en toonde hem, zonder iets te zeggen, van Andel, die even een beweging maakte. „Dat was ik vergeten," sprak de laatste dan heesch, „maar die reis van me is niet doorgegaan." „Hm..." deed Vermeer, die weer ging zitten. „Dus U heeft op die Zondag ook niet met Jacques „Verlinden in het Hotel de Laeken gegeten?" „Nee." „U heeft op die dag ook niet in de garage van „dat hotel Uw Packard ondergebracht?" „Nee." „En U is ook niet na tafel met Jacques Verlinden „in die wagen van U vertrokken?" „Nee." Vermeer glimlachte en schudde dan wat medelijdend het hoofd. „Voelt U nu niet dat we de bewijzen voor al „die dingen in handen hebben?" Van Andel gaf geen antwoord. „Het kan me ten slotte ook weinig schelen of „U daar al zit te liegen, het is van U alleen maar „een beetje èrg dom. Enfin, de derde zaak. De „moord op meneer Victor." „Daar ben ik niet schuldig aan !" kreet van Andel. „Dat zeg ik ook niet," sprak Vermeer rustig. „Ik wil er alleen Uw aandacht op vestigen, dat U HET BEGON METNAPOLEON „ook tijdens mijn ondervraging over die zaak, „blunders heeft gemaakt, waaruit althans Uw medeplichtigheid of zeker Uw medeweten van het geval „maar al te duidelijk bleek! In de eerste plaats „klopte Uw bewering toen niet, dat U bij het binnen„komen verwachtte meneer Victor nog in levenden „lijve te zullen aantreffen, want even daarna toonde „U te weten, dat de man was doodgeschoten !" „Ik zag dat hij een schot in de nek had." „Toe maar!" riep Vermeer uit en zijn oogen lachten. „Nog een extra blunder er bovenop! Die „eene was anders heusch al voldoende. Nee, meneer „van Andel, toen U binnen kwam, laten we even „aannemen waarlijk in de veronderstelling een „levende meneer Victor aan te treffen, toen lag die „stumper naast Uw schrijftafel op zijn rug en „was het ten eenenmale onmogelijk om te zien, „dat het lijk een schotwond in de nek vertoonde. „En wanneer U dus wist, dat die meneer Victor „een schot in de nek kreeg, dan wist U dat niet „uit eigen aanschouwing op het moment, dat U in „Uw kantoor terugkeerde, maar U beschikte reeds „over die wetenschap voor U binnen kwam!" Van Andel gaf geen antwoord, keek somber voor zich op den grond. „Verder heeft U ook nog verklaard," ging Vermeer voort, „dat U met Uw wagen even naar huis waart „gereden en dat zich behalve U niemand anders in „die wagen had bevonden. Houdt U dat nog vol ?" Van Andel gaf geen antwoord. „Is U ook nog ergens anders heen gereden dan „naar Uw huis?" HET BEGON MET NAPOLEON „Nee." Het antwoord klonk gesmoord. „Zit toch niet zoo laf te liegen, kerel!" schoot Vermeer eensklaps met stemverheffing uit. „Je bent „met je wagen naar het station gereden om den „moordenaar van Victor de kans te geven zich „nog met de trein van 12.52 in de richting Maastricht uit de voeten te maken! Die moordenaar „zat bij je in de wagen!" „Nee... nee... nee ... dat is niet waar!" kreet van Andel. „Dat is wel waar! Ik heb twee absoluut betrouwbare getuigen, die het gezien hebben! Maar ik „zal dit vraaggesprek niet langer voortzetten. U „voelt zelf wel de nuttelooze dwaasheid van al Uw „ontkenningen. Maar ik zal U iets mededeelen, „dat U niet weet en dat U toch wel zéér zal interes„seeren. Dat lijk, waarmee die lugubere grappen „zijn uitgehaald, dat lijk was van een man — en „let nu wel op! — dat was van een man, die niet „vermoord was, maar die zijn natuurlijke „dood was gestorven!" Met een schok hief van Andel, die wat in elkaar gedoken zat, het hoofd op en voor het eerst sedert lang, zag hij Vermeer aan. „Hoe bedoelt U dat?" vroeg hij haastig en heesch. „Zooals ik zeg! De sectie op het lijk heeft onom„stootelijk uitgewezen, dat die man lijdende was „aan een hartkwaal, welke meebracht, dat elke „opwinding, elke schrik, kortom elke emotie van „welken aard ook, plotseling doodelijk kon zijn „en de man is dan ook gestorven aan hartverlam- HET BEGON MET NAPOLEON „ming, terwijl uiterlijke teekenen van geweldpleging „niet zijn aangetroffen!" „Groote... God...!" stamelde van Andel, die plotseling lijkwit werd en oprees van zijn zitplaats, welk voorbeeld ditmaal door Vermeer werd gevolgd. „Maar dat is niet waar... wat U daar zei...," kreet van Andel schorrig, „dat is niet waar... „dat zegt U om mij tot spreken te krijgen... !" „Kom, kom, kom," suste Vermeer. „Denk nu „eens even na, U heeft al zooveel gesproken en „U al zoo vaak ver-sproken, dat ik al lang meer „dan voldoende motieven had om U in hechtenis „te nemen. En toch liet ik dat na. En weet U waar„om? Heusch niet om U te sparen, maar louter „uit bezorgdheid, meneer van Andel, dat... Uw „vriend, dat Jacques Verlinden daar de dupe van „zou kunnen worden. Zoodra ik het visum repertum „kende van de opgevischte man, rees bij mij het „vermoeden op een mogelijkheid, waarvan ik de „juistheid nu door Uw houding bevestigd zie. Ik „voel maar beroerd weinig sympathie voor U, „meneer van Andel, ik vind, dat U zich buitengewoon laaghartig en lafhartig heeft gedragen, „maar ik vind U tevens diep beklagenswaardig. „Men heeft U door chantage in deze vorm, dat „men U in de waan bracht, dat U een moord had „gepleegd, gedwongen tot medeplichtigheid in allerlei misdadige ondernemingen. Is dat niet zoo?" „Ja..." fluisterde van Andel en hij sloeg plots een hand voor zijn gelaat. „Voortdurend dreigt men U, U aan de politie „te zullen overleveren wegens de gepleegde moord, HET BEGON MET NAPOLEON „tenzij U doet wat men van U eischt. Is dat niet zoo ?" Van Andel knikte. „Meneer van Andel," ging Vermeer voort, „nu „U dit weet, nu U dus de zekerheid heeft, dat U „in geen geval vervolgd kunt worden wegens moord „of medeplichtigheid aan moord op de onbekende „met het ijzeren gewicht aan zijn beenen, nu U „die zekerheid heeft, voelt U er nu niet voor om..." „U spreekt waarheid?" kreet van Andel heesch. „U misleidt me waarachtig niet?" „Ik zou het niet erg vinden," antwoordde Vermeer op harden toon, „iemand van Uw... qualiteit „door misleiding er in te laten loopen, maar zulke „trucjes heb ik niet noodig. Hier mijn collega Bunt „en ik geven ons eerewoord, dat hetgeen ik nopens „de doodsoorzaak van die onbekende heb verteld, „de volle en onverbloemde waarheid is. Nietwaar, „Bunt ?" „Ja," sprak deze op zachten toon. Van Andel keek even met gebogen hoofd zwijgend op den grond, dan, langzaam, hief hij het hoofd, zag Vermeer aan, en het ontroerde Vermeer nu toch wel even, toen hij de wanhoopsuitdrukking in de oogen van den thans toch wel totaal gebroken man zag. „Geef me de kans..." sprak van Andel dan nauw hoorbaar... „om te herstellen... wat nog niet „onherstelbaar is..." „Er is maar één ding, dat misschien nog herstel„baar is," sprak Vermeer, „en dat zeker boven alle „andere dingen uitgaat! En dat is de mogelijke „redding van Jacques Verlinden." HET BEGON MET NAPOLEON Van Andel knikte. „Volg me dan maar naar mijn Belgische collega's," sprak Vermeer, „ik ben hier niet met gezag be„kleed." Vermeer, Bunt en van Andel traden nu toe op de Belgische politiemannen, die maar weer op het groene mosveldje waren gaan zitten en sigaretten rookten in afwachting der komende dingen. „Collega's," sprak Vermeer, „hier deze meneer, „Willem van Andel, heeft zich tegenover mij bereid „verklaard om U en ons behulpzaam te zijn bij de „opsporing van zijn ontvoerden... vriend." Door van Andel huiverde een schok, toen Vermeer dat laatste woord met een eigenaardigen nadruk uitsprak en hij wierp hem een wanhopigen blik toe. „O, dat is tenminste verstandig van meneer," zei een der Belgische Inspecteurs op een niet zeer vriendelijken toon. Ze stonden nu allemaal weer op. „Zal ik de informatorische ondervraging dan maar „voortzetten?" vroeg Vermeer. „Oui, mon cher collégue, comme vous voulez!" „Meneer van Andel," sprak Vermeer dan, „wan„neer wij U niet hadden... opgehouden, dan zoudt „U zich rechtstreeks begeven hebben naar het huis „van Arthur, nietwaar?" Van Andel richtte verrast het hoofd op. „Hoe weet U dat?" „Geeft U nu alleen maar antwoord," sprak Vermeer kort. „Ja, daar zou ik zijn heengegaan, dat was de „afspraak." HET BEGON MET NAPOLEON „Hoe heet die Arthur nog meer?" „Kaleb." „Een donkere persoon met een wit litteeken op „zijn wang?" „Ja, juist." „Waar is dat huis van hem?" „Hij zegt, dat hij eigenlijk in Brussel woont, „maar hier in Spa heeft hij een villa in gebruik, „Avenue Leroy 23." „Hoe ziet die villa er uit?" vroeg een der Belgische Inspecteurs. „Oud en vervallen. Je kunt van buiten niet eens „zien, dat hij bewoond is." De twee Belgische Inspecteurs zagen elkaar glimlachend aan en knikten. „Een clandestien speelhuis?" vroeg de een. „Ja, inderdaad," antwoordde van Andel. „Woont meneer Kaleb daar alleen?" vroeg Vermeer. „Dat weet ik niet precies; ik ben er alleen maar „eenige malen 's avonds geweest en dan waren er „zooveel menschen om te spelen..." „Ook een zekere Kalman?" vroeg Vermeer. „Ja, ik geloof, dat de Bank in de villa door hem „en Kaleb samen geëxploiteerd wordt. Maar Kalman „logeert meestal in een hotel. Hij en Kaleb, dat „meen ik tenminste begrepen te hebben, staan „onder verdenking valsche jetons in omloop te „brengen van de Speelbanken in het Casino hier „en van de Bank in de Kursaal van Ostende." Een der Belgische politieinspecteurs knikte. „Ja, daar is een internationale bende, die zich HET BEGON MET NAPOLEON „daar op toelegt; daar zijn hier en daar al detectives „bij die banken werkzaam, maar het haalt nog niet „veel uit. Misschien dat deze zaak ons ook nog op „het spoor brengt van die affaire..." „Dan slaan we twee vliegen in een klap," zei Vermeer. „Misschien wel een heele zwerm vliegen, zulle!" zei een der Inspecteurs lachend. „Die mevrouw Kalman en haar dochter?" vroeg Vermeer zich nu weer tot van Andel wendend. „Hoe die familierelatie is, weet ik niet. Maar „die Jenny is geen dochter, dat is zoo maar, wat „de Duitschers noemen een „Animiermadel" en als „er gespeeld wordt dan is zij caissière, en ze bedient „ook wel, als er gedronken wordt en zoo." „Is het aan te nemen, dat Jacques Verlinden zich „in dat huis bevindt?" „Dat is wel zeker." „Hoe houden ze hem daar vast ? Is hij gebonden ?" „Nee, voor zoover ik begrepen heb, houden ze „hem voortdurend in een toestand van verdooving, „van versuffing." „Aha, met skopolamine!" zei Vermeer, en hij keek even naar Bunt, die flauwtjes lachte en een kleur kreeg. „Maar als die man al binst een week geregeld „onder invloed is van skopolamine," riep een der Belgische Inspecteurs uit, „dan wordt 't heugen „tijd dattem verlost wordt, zulle, want de kans is „groot dattem anders succombeert!" „Maar laten we ons dan haasten !" kreet van Andel op angstigen toon. „Laten we ons dan toch haasten !" HET BEGON MET NAPOLEON „Waarde collega's," sprak Vermeer, „het initiatief „is nu verder aan U, maar mag ik een voorstel „doen ?" „Natuurlijk, cher collégue ! Wij stellen Uw advies „zelfs buitengewoon op prijs !" „Welnu," vervolgde Vermeer dan, „ik sta voor „de oprechtheid van deze meneer," en hij duidde op van Andel, „voor zooveel betreft zijn hulpver„leening aan ons in deze zaak, ten volle in! En nu „wil ik hier de aandacht op vestigen: indien hij „vanmorgen niet op de villa verschijnt, dan worden „ze daar ongerust, krijgen argwaan en de hemel „weet, wat ze dan zullen doen! Ik stel daarom „voor, dat meneer van Andel met zijn wagen daar „wel degelijk naar toe gaat en wel hoe eerder hoe „beter. Heeft U die vijfhonderd gulden meegebracht?" vroeg hij, van Andel aanziende. „Hoe weet U?... Ja... Ja... die heb ik bij „me..." antwoordde deze in de zichtbaar grootste verbazing, dat Vermeer ook dit wist! „Des te beter. Dat zal de dames en heeren in de „villa al dadelijk prettig stemmen. En dan zoudt „U ter meerdere vreugde en geruststelling hun nog „de boodschap kunnen brengen, namens mevrouw „Verlinden, dat de geëischte vijf en twintig mille „morgenochtend op het postkantoor zullen zijn. „Verder heeft U dan niets anders te doen dan het „illustere gezelschap daar een beetje aan de praat „te houden tot hier de heeren..." en Vermeer boog nu glimlachend in de richting van de Belgische politiemannen, „U komen aflossen." „Uitstekend," sprak een der Belgische Inspec- HET BEGON MET NAPOLEON teurs, „maar dan wil ik toch nog wel een paar ren„seignementen van meneer ebben. Waar is de „ingangsdeur van de villa?" „Aan de achterzijde," antwoordde van Andel, „de voordeur komt nooit open en ik meen zelfs „gezien te hebben, dat die gebarricadeerd is." „Ja, ja, zooals meestal in clandestiene speelhuizen. „En zijn er nog andere uitgangen?" „Dat weet ik niet precies." „Beschikken die gasten daar over vuurwapens?" „Over een paar revolvers." „Automatische?" „Nee, ik geloof alleen gewone F. N. brownings." „Merci. Dan stel ik dit voor, cher collégue," sprak de Inspecteur zich nu tot Vermeer richtend, „meneer wacht nog tien minuten en rijdt dan in „een niet te rap tempo naar de Avenue Leroy 23. „Wij gaan nu seffens weg en versterking halen, „want we kunnen met zes man dat karrewei niet „aan. En dan noodig ik U en Uw collégue monsieur Bunt uit, zich bij ons aan te sluiten. Onder„weg bespreken we het plan tot de overval dan „wel en détail." „Uitstekend," sprak Vermeer, „en wij nemen Uw „invitatie heel graag aan." „Nog één vraag," sprak de Belgische Inspecteur zich weer tot van Andel richtend, die somber en bleek en blijkbaar héél moe tegen een rotswand leunde. „Hoe komt men door die achterdeur „binnen? Is daar een bel of wordt er geklopt?" „Er is geen bel en de ingewijden kloppen altijd: „tweemaal driekeer, snel achtereen." HET BEGON MET NAPOLEON „£a suffit. Allons messieurs, en route!" Een oogenblik later reden de twee gendarmes in hun motorzijspan reeds snel weg in de richting Pepinster en even daarna was ook de groote politieauto uit zijn schuilplaats achter het groene mosveldje op den weg gereden. Toen ze reeds allen in die auto hadden plaats genomen, stapte Vermeer nog even uit en trad op van Andel toe, die daar nu alleen achterbleef en wat in elkaar gezakt met gesloten oogen tegen den rotswand leunde, maar hij ging dadelijk recht staan, toen hij Vermeer zag naderen. „Meneer van Andel," sprak de laatste zacht, maar op diep-ernstigen toon. „U heeft zich niet „bedacht? Wij mogen rekenen op Uw medewerking?" Een siddering trok door van Andels lichaam. „Martel me toch niet langer..." bracht hij eindelijk met moeite uit... „Geloof me, geloof me toch... ik zal bewijzen, dat ik... al ben ik dan een schoft... toch ook nog... een man... kan zijn." Vermeer knikte, hij zei niets meer en wendde zich om. Even later reed de politiewagen weg en het van Andel met zijn cabriolet op het groene mosveldje alleen. HOOFDSTUK XXIII. De Villa Avenue Leroy 23, droeg den bekoorlijken naam van „Marguérite" en wekte derhalve herinneringen aan het onschuldige dorpsmeisje, dat eenmaal door een zekeren Dokter Faust op zoo'n allerschunnigste manier behandeld werd als gevolg van de omstandigheid, dat deze Dokter Faust in een lustelooze bui en uit kwaadheid omdat hij iets niet kon vinden, waar hij naar zocht, zijn ziel aan den Duivel had verkocht. Maar hoe dat ware, meer dan een naamsherinnering kon de Villa niet opleveren nopens dit bekoorlijke kind, want Villa „Marguérite" zag er bizonder onfrisch en vervallen uit. Ze stond midden in een tuin, waarvan de paden nog wel te onderscheiden waren, al was er meer gras dan grint op, doch het gazon en de perken waren eendrachtelijk vergroeid tot slordige groepen brandnetels en weelderig onkruid van allerlei soort. De villa maakte den indruk onbewoond te zijn; voor de ramen waren scheef en kaduuk de jalouzieën neergelaten en de heele voorgevel en stukken van de zijgevels waren overwoekerd door klimop. In een groote kamer, welke behalve een langwerpig-vierkante speel-tafel met daaromheen aangeschoven stoelen bevatte, stond een heele verzameling lichtelijk aftandsche canapé's en clubfauteuils tegen de wanden, benevens een huisbuffet HET BEGON MET NAPOLEON met allerlei ingrediënten voor de vervaardiging van cocktails. In die clubfauteuils zaten vier personen bij elkaar; ze rookten sigaretten, zoodat de kamer met een blauwen mist gevuld was en dronken koffie; de atmosfeer in de kamer was zoo benauwd als een nooit geluchte alkoof. Die vier personen waren: meneer Kaleb en meneer Kalman, Mevrouw Kalman en haar pseudodochter Jenny. „Half twaalf," zei meneer Kaleb op zijn horloge kijkend. „Hij is laat." „Misschien op 't laatste oogenblik berouw gekregen," zei Jenny. „Berouw !" herhaalde meneer Kalman op een verachtelijken toon. „Die luxe durft-ie zich niet per„mitteeren!" „Och, panne blijft altijd mogelijk," stelde mevrouw Kalman gerust. „Het is te hopen voor onze logé," sprak meneer Kaleb, „want het kan hier niet lang meer duren !j' „Bedoel je om die van den Einde en zijn zoon?" vroeg mevrouw Kalman lachend. „Ja, zeker! Dat zijn twee Hollandsche rechercheurs, wat ik je brom!" „En komen die voor ons?" vroeg Jenny. „Dat weet ik niet," antwoordde meneer Kaleb grimmig, „maar ik heb nog altijd spijt dat we die „knul van gisteren niet hebben gehouen!" „Ik dacht, dat ik wat kreeg, toen ik die jongen „zijn pruikie en de rest afdee!" riep Jenny gierend uit. HET BEGON MET NAPOLEON „Hij was veel knapper zonder!" zei mevrouw Kalman ook lachend. „Of die loeres nog terecht zou „zijn gekomen?" „Dat snuit dan van zijn Pappie!" juichte Jenny. „Ja, 't is allemaal erg om te lachen," zei meneer Kaleb, „maar ik ga morgen weg; de lucht bevalt „me hier niet langer." „Och, wat zou't!" zei meneer Kalman. „Ja man, daar heb ik een speciale knobbel voor, „net als de koeien: die weten van te voren ofter „donder komt." „En waar ga je dan naar toe?" vroeg mevrouw Kalman. „Knocke." „Daar heb je toch niks aan de jetons ?" „Ostende is toch vlak bij met de wagen!" „Hoeveel van die rommel van het Casino hier „hebben we nog in voorraad ?" vroeg meneer Kalman. „Vijftig, zestig duizend franc zoowat," antwoordde Jenny. „Ook het vet al weer af," bromde meneer Kaleb. „Ik durf d'r hier niet meer mee te spelen; ik vertrouw geeneen croupier! Maar wat anders: Wan„neer heb je onze logé de laatste keer zijn drankje „gegeven?" „Vanmorgen," antwoordde Jenny. „Gisteren be3jgon hij waarachtig even wat te snappen, hij went „zeker een beetje aan de dosis, maar nou zoometeen „was-ie weer zoo suf als 'n dooie kat." „Heb je nog van dat spul?" vroeg meneer Kaleb. „O jee, ja! Zat! Nog een doos in mijn zak en „boven zijn er ook nog." Het begon met Napoleon. «r HET BEGON MET NAPOLEON „Stil es..." zei mevrouw Kalman, luisterend een vinger heffend en toen hoorden ze ineens allemaal het knerpen van autobanden over het tuinpad, dat langs de ramen liep. Jenny was opgesprongen en keek door een kier tusschen twee jalouzielatten naar buiten. ,,'t Is 'm!" zei ze. Ze wachtten, zwegen en luisterden. „Waar blijft-ie nou?" vroeg mevrouw Kalman op ongerusten toon. „Nou, nou, niet zoo zenuwachtig!" vermaande haar echtgenoot. Op hetzelfde oogenblik klonken er tweemaal achter elkaar drie kloppen op de deur. „Daar is-ie," zei Jenny lachend, en ze stond op, liep de gang in. „Kijk uit je doppen!" riep meneer Kaleb haar na. „Joe... !" Ze deed het kleine raampje, dat zich in de deur bevond open, keek er door, deed de grendels van de deur en liet Willem van Andel binnen, waarna ze de deur weer zorgvuldig sloot. „Goeien morgen!" sprak van Andel; hij zag heel bleek, maar zijn gezicht lachte, een wat vreemden, starren lach. „Zoo, lieverd," zei Jenny, „we dachten al dat „je met een verbrijzelde hersenpan ergens langs „de weg lag! Ik wou net gaan huilen!" Van Andel antwoordde niet op die scherts en trad achter haar de kamer binnen. „Goeien morgen, samen," sprak hij dan. „Hoe kom jij zoo laat?" vroeg meneer Kaleb, HET BEGON MET NAPOLEON terwijl ze geen van drieën zijn groet beantwoordden, doch er zich toe bepaalden hem wat spottendwantrouwig aan te zien. „Band liep leeg, even voor Hasselt," antwoordde hij. „Moest je repareeren?" vroeg Kaleb hem scherp aanziende. „Ja. Wat dacht je anders? Ik kan toch niet op „een lekke band rijden?" snauwde van Andel. „Koest maar, koest maar," suste meneer Kaleb, „het is zeker omdat je een beetje geld meebrengt, „dat je zooveel praats hebt?" vroeg hij dan. „Ja, natuurlijk heb ik die vijf honderd pop bij „me; dat had ik toch beloofd! Maar ik heb nog „wat anders ook." „Wat goeds?" vroeg Jenny. „Natuurlijk!" „Nou ja, begin maar vast met die vijf honderd „pop," zei meneer Kalman. „Jawel, kalm an!" zei van Andel, terwijl hij een sigarettenkoker uit zijn zak haalde en rustig een sigaret opstak. „Schiet op, verdomme!" schreeuwde ineens Kaleb. „Jij hebt wat... jij hèbt wat... ik zie het aan „hem... zijn handen beven... !" Van Andel zag hem spottend en uitdagend aan. „Last van je zenuwen, Kaleb?" vroeg hij dan. „Vraag aan Jenny om een praline!" Hij haalde nu zijn portefeuille voor den dag en kreeg daar vijf biljetten van honderd gulden uit, welke hij één voor één op de tafel smeet. „Ziedaar: „een... twee... drie... vier... vijf!" Het gezicht van het geld scheen althans Kaleb HET BEGON MET NAPOLEON wat te kalmeeren, hij bromde nog wat, zei dan tegen Kalman: „Pak jij ze maar zoolang; we rekenen straks wel „af!" en dan weer tot van Andel. „En wat zei je „nou, dat je nog anders had?" „Het geld van mevrouw Verlinden is morgenochtend hier op het Postkantoor." „Waarachtig?" kreet mevrouw Kalman. „De volle vijf en twintig mille?" vroeg haar echtgenoot. „Ja, ik heb haar gisterenavond nog gesproken." „Waarom gaf ze je het geld dan meteen niet mee ?" vroeg Kaleb. „Klets toch geen nonsens, kerel!" riep van Andel met stemverheffing uit, „zij weet toch niet, dat ik ,, met jullie in relatie sta ! Verdomme !" „Ho, ho... niet zoo hard..." suste meneer Kalman verschrikt, „ze hoeven het buiten niet te „hooren!" „En ik verdom het!" schreeuwde van Andel, terwijl hij een daverende vuistslag op de tafel gaf, „om langer die brutaliteiten van Kaleb te verdragen !" „Sssssst... !" deed mevrouw Kalman verschrikt. Er viel een plotse stilte. Dan ineens hoorden ze het alle vijf. Er werd weer op de deur geklopt; het afgesproken sein: tweemaal drie korte klopjes. „Wie kan dat zijn?" vroeg mevrouw Kalman angstig. „Jenny... ga jij kijken, maar pas op..." fluisterde Kaleb, die een vreeselijken blik op van Andel wierp ê HET BEGON MET NAPOLEON en hij haalde meteen een revolver uit zijn zak. „Als „'t verrajerij is, ben jij er het eerste geweest!" Van Andel lachte verachtelijk. „Lafbek!" schold hij, „altijd een groote smoel, „maar bang voor alles!" Jenny was weggegaan; ineens hoorden ze haar in de gang schaterlachen. Kaleb stond op, liep de gang in en naar de gegrendelde achterdeur, waar Jenny voor stond. Het luikje in die deur stond open en voor dat luikje was het gezicht van Bunt. „Wat mot-ie?" vroeg Kaleb. „O, meneer Kaleb," sprak Bunt, „ik kom mijn „verontschuldiging maken, dat ik gisteren zoo raar „ben weggegaan. Hier Jenny en mevrouw Kalman „zullen wel gedacht hebben..." Iets van een spottend lachje krulde even de smalle lippen van meneer Kaleb. „Och, wat lief van je," zei Jenny, en dan zacht tot Kaleb: „Laat 'm binnen, dan heb je 'm!" Kaleb zag haar even aan en dan tot Bunt: „Hoe wist je, dat je zoo kloppen moest?" vroeg hij dan. „Pardon?" vroeg Bunt onnoozel glimlachend. „Hoe komt hij aan ons adres?" vroeg Kaleb dan Jenny aanziende. Ze haalde heur schouders op. „Dat is zeker," zei Kaleb, en er blonk een zeldzaam wreede uitdrukking in zijn gelaat, „als-ie d'r „eenmaal in is, dan komt-ie er nooit meer uit! „Nou vooruit!" en dan tot Bunt: „Ben je alleen?" „Alleen? Ja, ik ben alleen," en Bunt lachte wat dommig. HET BEGON MET NAPOLEON Meneer Kaleb schoof den ondergrendel weg, dan den bovengrendel, vervolgens draaide hij den sleutel om en opende dan voorzichtig de deur. Maar op hetzelfde oogenblik, met onweerstaanbaar geweld, werd die deur met zoo'n snelheid en zoo'n kracht naar binnen geduwd, dat zoowel Kaleb als Jenny haar met een harden klap tegen het hoofd kregen en eer ze zich van de schrik hersteld hadden, waren ze omringd door een zestal politieagenten, welke hen in minder dan geen tijd hadden overmeesterd, waarna ze met de handen op den rug geboeid werden. Middelerwijl was een tweede groep politiemannen van de overval-brigade doorgestormd naar de kamer, waar meneer en mevrouw Kalman, die trouwens zoo goed als heelemaal geen weerstand boden, hetzelfde lot ondergingen als Kaleb en Jenny! „Zijn er nog meer menschen in huis?" vroeg een der Belgische Inspecteurs, zich tot van Andel wendend, die met een glimlach van voldoening, maar doodsbleek in de kamer stond. „Ik geloof het niet," antwoordde hij. „Behalve Jacques dan," sprak Vermeer. „Ja natuurlijk, maar meneer bedoelde menschen „van de bende!" „Waar is meneer Verlinden?" vroeg van Andel zich tot Jenny richtend, die nu met Kaleb ook in de kamer was gebracht. Kaleb zag spierwit, zijn gezicht was van woede vertrokken; het schuim stond hem op de lippen. „Niks zeggen!" kreet hij heesch. Maar de Belgische Inspecteur van Politie schoot HET BEGON MET NAPOLEON toe, gaf Kaleb een slag in het gezicht, welke den man op zijn beenen deed wankelen. „Tais toi!" snauwde hij, „of ge krijgt een pleister „over ouw bek!" en ,dan tot Jenny: „Seffens, gij. „Woar is dien heer verstopt ?" en als ze nog aarzelde. „Mog ge d'r euk eene?" en hij hief zijn hand op. „Boven!" kreet Jenny angstig en in elkaar krimpend voor de dreigende hand. „Dan naar boven!" zei Vermeer, en hij verliet, gevolgd door Bunt en vergezeld van den Belgischen Inspecteur de kamer en liep haastig de trap op. Op het breede portaal boven kwamen meerdere deuren uit, maar een stond er op een kier. „Hier misschien," zei Vermeer voortvarend, en hij duwde die deur verder open, keek in een vertrek, waarin een schemerachtig licht waarde, dat naar binnen drong door een smalle streep tusschen twee jalouzielatten. In de kamer stonden op den planken vloer een tafel, een paar stoelen, op een van welke wat ldeeren lagen; tegen den wand stond een divan geschoven. Op dien divan lag iemand, een man; hij lag daar met het voeteneinde naar de deur en toen de deur openging en de drie politiemannen binnentraden, hief hij even het hoofd dat op een kussen rustte en glimlachte wat flauwtjes en onnoozel. Doch één blik op het gelaat van dien man was voldoende om te zien wat de oorzaak was van deze imbeciliteit. „Meneer Jacques Verlinden?" vroeg Vermeer op den divan toetredend. „Hoe laat is het al?" vroeg de ander. HET BEGON MET NAPOLEON „Twaalf uur," antwoordde Vermeer. „Is U meneer „Jacques Verlinden?" „Nee... nog niet," zei de man op den divan; dan lachte hij nog eens wat wezenloos en sloot de oogen. „We zullen toch zekerheid moeten hebben," sprak Vermeer, „het kan net zoo goed nog een „ander slachtoffer zijn." „U kent hem niet?" vroeg zijn Belgische collega. „Nee, nooit gezien! Bunt, zeg jij eens dat van „Andel hier komt. Dat is een vriend van hem, dat „wil zeggen een vriend van de kouwe grond! Maar „hij kent hem toch!" Bunt verliet haastig de kamer. „Hij heeft het doanig te pakken, zulle," zei de Belgische Inspecteur en dan tot den man op den divan: „Ben-de ziek, meneer?" „Overmorgen," zei de man. „O, kijk," sprak Vermeer, „hier staat een doosje „met pralines, daar zit dat gif in." „Goed zoo, maar we zullen die meid en de| anderen „toch ook nog fouilleeren, ik ben doanig in mijn „schik, cher collégue, met dezen inval op Uw advies. ,,'t Es de moeite waard ! Crapuul zulle !" Op dat oogenblik kwam Bunt terug met van Andel, maar de laatste kwam niet binnen, bleef wat schuw op het portaal staan. „Kom binnen, kom binnen," zei Vermeer terwijl hij hem wenkte met den vinger. Van Andel aarzelde, hield zich even aan den deurstijl vast en met angstig gesperde oogen staarde hij in het schemerdonker der kamer. HET BEGON MET NAPOLEON „Komt U nu binnen!" zei Vermeer met eenige stemverheffing. „Wij hebben Uw advies noodig. „Daar ligt hier een meneer op de divan. Kent U die ?" Van Andel deed nu schoorvoetend nog een paar stappen, tot hij vlak voor den divan stond; zijn lippen beefden, zijn geheele lichaam trilde en dan plots met een snik, kreet hij rauw: „Jacques!" De man op den divan sloeg de oogen weer op. „Hallo," zei hij. „Is dat meneer Jacques Verlinden?" vroeg Vermeer nu. Van Andel knikte. „Ja..." fluisterde hij schier toonloos. „God... ! „God... !" en eensklaps sloeg hij beide handen voor het gelaat. „Ja, die spijt komt een beetje te laat," zei Vermeer, „enfin, hij krabbelt er wel weer bovenop, „zullen we hopen." „De hospitaal-wagen is ook meegekomen, gelijk „ge weet," zei de Belgische Inspecteur nu, „daar „zullen we hem maar subiet mee naar 't ziekenhuis „brengen." „Prachtig!" sprak Vermeer. „Dan zal hier mijn „collega Bunt zeker wel zoo goed zijn om met de „ziekenwagen mee te rijden dan kan hij zeggen „wat de patiënt scheelt. Collega Bunt is expert op „dat gebied," en Vermeer gaf Bunt een knipoogje, „en dan wil ik graag hier bij de huiszoeking tegenwoordig zijn, want er is nog een heeleboel wat „me interesseert. A propos, meneer van Andel, U „heeft heel goed gedaan met binnen zooveel lawaai «te maken!" HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, dat lawijt kwam sjuust van pas," bevestigde nu ook de Belgische Inspecteur. „Zoo konden wij „heel zachtkens naderbij kommen, zulle." „U blijft ook nog hier, nietwaar meneer van „Andel?" zei Vermeer, en van Andel knikte. Toen Vermeer weer beneden kwam, was de situatie daar nog hetzelfde; de vier geboeide arrestanten stonden nu tegen den muur in de gang onder bedreiging dat ze onmiddellijk een kleefpleister over hun mond zouden krijgen als ze ook maar één woord kikten! Meneer Kalman zag spierwit, mevrouw Kalman huilde aan een stuk door, gierende snikkende halen, Jenny wierp droevig-smeekende lonkjes naar de politiemannen, maar zonder eenig resultaat, meneer Kaleb zag letterlijk groen van woede en wrong doorloopend machteloos en hijgend zijn handen in de boeien op zijn rug. Een gendarme kwam zeggen dat de gevangenwagen voorwas. „En voiture!" gelastte een Inspecteur; hij greep meneer Kaleb forsch in zijn kraag en duwde hem onzacht de deur uit; toen volgden de anderen. HOOFDSTUK XXIV. Het was over tweeën eer Vermeer en Bunt tijd hadden kunnen vinden om te lunchen. „De dag is welbesteed!" sprak Vermeer, „ik ben „verduiveld in mijn schik, dat we die arme Jacques „Verlinden gevonden hebben!" „Wat zei zijn moeder wel?" vroeg Bunt, die wist dat Vermeer de oude mevrouw Verlinden dadelijk zou opbellen. „O, dat kun je begrijpen! Ze huilde van blijdschap en ik moest het wel driemaal herhalen. Ze „wou met alle geweld dadelijk hierheen komen, „maar dat heb ik haar afgeraden of eigenlijk categorisch verboden! Ze krijgt dan nog zoo'n beboerde half-idioterige indruk van haar zoon. Wat „zei de dokter in 't Ziekenhuis ook weer precies?" „Nou, levensgevaar was uitgesloten en blijvende „gevolgen waren dat evenzeer. Hij dacht dat de „patiënt morgen alweer heel wat helderder zou zijn. „Tegen vervoer per auto bestond geen bezwaar." „Tja, dan zouden we morgen met zijn eigen „wagen moeten gaan. Dan zouden wij beurt om „beurt moeten chauffeeren, want dat kan hij in „geen geval. Het spreekt van zelf dat hij thuis ook „veel gauwer en beter zal opknappen dan in zoo'n „ziekenhuis, al is dat op zich zelf ook nog zoo goed. „En voor de oude mevrouw is het veel prettiger." „Dat denk ik ook," sprak Bunt. „Waar is van „Andel gebleven?" HET BEGON MET NAPOLEON „Ik heb hem gezegd, dat hij vrij was om te gaan „of te blijven, als hij maar zorgde, dat hij in ieder „geval overmorgen weer thuis was. Hier in het „hotel durft hij zich natuurlijk niet te vertoonen." „En heeft hij beloofd dat hij dat doen zou?" „Ja. Hij zei: Ik zal zorgen dat U geen last meer „met me zult hebben... Die man is gebroken, hé ? „Een stakker, nu achteraf beschouwd! Hier in „België heeft hij niets op zijn geweten, voor zoover „ik het zie, maar in Holland gaat hij niet vrij uit; „zoomin in de Napoleon-affaire als in de moord „op monsieur Victor." „Maar in hoeverre is hij bij die zaken betrokken? „Dat is mij nog niet geheel duidelijk!" „Mij ook niet. Ik doorvoel het alleen in groote „lijnen. Maar van Andel zou me alles zoo uitvoerig „mogelijk mededeelen en ik vertrouw er op, dat „hij dat ook wel doen zal! Zeg Bunt, voor ik het „vergeet, ik moest je nog het compliment overbrengen van onze Spa'sche collega's voor de leuke „manier waarop jij er in slaagde dat dat geboefte „van de villa de deur voor je open deed. Was dat „niet gelukt, dan hadden we veel meer geweld „moeten gebruiken en dan zou de zaak misschien „heel wat beroerder verloopen zijn! Nu werden „ze zoo volkomen overrompeld, dat ze voor verzet „heelemaal geen kans meer kregen!" „O," zei Bunt, die weer eens moest blozen, „ik „ben blij, dat ik nu toch ook eens wat goeds ge„daan heb!" Vermeer lachte en schonk Bunt's wijnglas opnieuw vol. HET BEGON MET NAPOLEON „Hou je maar sjaakies, beste jongen! Jij komt er „wel! Prosit!" „Prosit!" zei Bunt. „Hè, je drinkt hier toch heel „wat betere wijn dan bij ons!" „Beter zal ik niet zeggen," antwoordde Vermeer, „maar goedkooper zeker! Maar we krijgen niks „meer en ik zou trouwens ook niks meer begeeren; „ik ga een sigaar rooken in de salon en mijn aantekeningen een beetje bijwerken, dus als jij uit „wilt gaan. We hebben practisch hier niets meer „te doen!" en Vermeer stond op. „Nou dan ga ik alles maar eens op mijn gemak „bekijken," sprak Bunt, die ook opstond. „Buitenkans ! Ik wou, dat U me ook maar eens meenam „naar de Riviera!" „Wie weet wat er nog gebeurt," zei Vermeer lachend. „Maar mocht je de zuster van Jenny tegenkomen, ga dan niet met 'r naar Anette et Lubin, „hoor!" Bunt lachte. „Dat zal ik zeker nog lang moeten hooren!" Ze waren nu de eetzaal doorgeloopen en door de serre weer in de hal gekomen. „Nou, amuseer je!" zei Vermeer en hij gaf Bunt een klap op den schouder. „Tot straks, meneer Vermeer!" zei Bunt, en dan verliet hij het hotel. Vermeer stapte den salon binnen; een paar oudere dames zaten er te dommelen in gemakkelijke stoelen, rechts in den hoek, aardig verlicht door een bureaulampje zat een jong meisje prentbriefkaarten te schrijven en achter in het groote vertrek dook zoo- HET BEGON MET NAPOLEON waar Mr. Webster weer achter een of andere courant, waar bovenuit hij al weer een poos geheimzinnig en een beetje griezelig had zitten kijken. Vermeer glimlachte; hij scheen een oogenblik in twijfel te verkeeren, waar hij zou gaan zitten, maar dan plots beraden, koos hij een stoel uit, vlak naast dien van Mr. Webster; in dien stoel ging hij zitten, waarna hij een sigaar uit zijn koker haalde. Mr. Webster, blijkbaar even verrast of geschrokken door het plotseling zoo vlak-bije, liet de courant, alweer de Daily Mirror, een handbreed zakken en keek wat schuw-wantrouwend naar Vermeer. Deze glimlachte echter uiterst minzaam en boog even, een voorkomendheid, welke Mr. Webster echter geenszins bleek te waardeeren, maar welke integendeel oorzaak was, dat Mr. Webster onmiddellijk met een schok weer wegkroop achter zijn krant! Vermeer keek even wat spottend naar het geval, betastte dan weer vergeefs zijn zakken op zoek naar lucifers en vroeg dan eensklaps: „May I trouble you for a light. Sir?" Mr. Webster keek een oogenblik bijna scheel van schrik; hij het zijn courant zakken. „Oh... er... certainly... you may," stotterde hij dan en hij reikte Vermeer een doosje lucifers toe. „Thank you. Much obliged," zei Vermeer. Hij streek een lucifer af, stak zijn sigaar op, dan maakte hij een beweging om Mr. Webster het doosje terug te geven, maar toen deze zijn hand daarnaar uitstak, opende Vermeer plotseling zijn linkerhand en toonde daarop voor het onthutste gezicht van HET BEGON MET NAPOLEON Mr. Webster een tiental jetons van een speelbank. „Ik dacht, dat dit U misschien zou interesseeren, „meneer Palstra," zei Vermeer dan. Er ging een schok van schrik door het lichaam van den langen Engelschman. „Pardon... ik begrijp U niet... e... e... „I dont comprehend...", stotterde hij. „Ja, ja," antwoordde Vermeer lachend. „U „com„prehend" me best, meneer Palstra! Mag ik me „eens voorstellen?" en Vermeer reikte den verbijsterden man zijn visitekaartje toe. „Maar hoe weet U...?" begon meneer Palstraalias-Mr. Webster. „Iedereen in het hotel ziet me „toch voor een Engelschman aan!" „Iedereen is een beetje sterk, meneer Palstra," antwoordde Vermeer. „Ik ben er ook mee begon„nen, zeker, tot ik U snapte, weet U wel, op een „van Uw inspectietochten door de kamers!" „O pardon, maar dat was..." „Sans rancune, beste heer! Je moet zoo al eens „wat doen in ons vak! Gisterenavond heeft U ook „nog een bezoek gebracht aan nummer 82, vertelde „mijn collega; U had een beetje, voor zijn bed „staan kijken, hé? Nou, als U dat leuk vindt, dat „mag gerust hoor! Zoo zijn we niet!" en Vermeer lachte smakelijk. „Maar wat ik U zeggen wilde, „meneer Palstra," vervolgde Vermeer dan tot den geheel verbijsterden en over zijn heele lichaam trillenden man. „U is vermoedelijk in dienst van „de Directie van het Casino als particulier-detective, „om toe te zien of er niet met valsche jetons wordt „gespeeld ?" HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, inderdaad, meneer Vermeer; het is onbegrijpelijk dat U dat allemaal... het verontrust me „zelfs!" „Heelemaal niet noodig," troostte Vermeer. „Maar het is een diep geheim!" „Natuurlijk! En ik vertel U ook in het diepste „geheim, dat wij een paar uur geleden een afdeeling „van de internationale bende, die zich op de uitgifte van die vervalschte jetons toelegt, hebben „overvallen en ingerekend!" „Nee !" kreet meneer Palstra. „Ja, heusch! Ze hebben nog veel meer op hun „kerfstok, maar wij hebben er zoowat voor een „vijftig of zestig mille valsche jetons van het Casino „hier gevonden en ook nog een heele voorraad „valsche exemplaren voor de Kursaal in Ostende! „Hier heeft U wat van die valsche Spa'sche exemplaren; U moogt ze behouden. En als U nu met „mijn kaartje naar de Commissaris van Politie gaat „en U even voorstelt, dan zal men U daar zeker „nog wel eenige inlichtingen willen geven waarmee „U de Directie van het Casino gelukkig kunt maken!" „O, ik ben U buitengewoon erkentelijk, meneer „Vermeer! Het is schitterend! En dan te denken, „dat ik U aanvankelijk ook verdacht!" „O, ik U eveneens," zei Vermeer, die meteen opstond, „maar weer van wat anders! Dat zit nu „eenmaal in ons bloed, hé?" „Meneer Vermeer," sprak meneer Palstra dan zacht, terwijl hij eveneens opstond, „U als vakman. „Zegt U me eens eerlijk: vindt U mijn grime als „Engelschman geslaagd ?" HET BEGON MET NAPOLEON „Ja zeker; in het algemeen wel!" antwoordde Vermeer. „Er zijn een paar kleinigheden, die de illusie „misschien nog meer volkomen kunnen maken!" „En welke zijn dat?... Welke zijn dat?" vroeg meneer Palstra begeerig. „Nou, U las een Times, die al een maand oud „was en deze Daily Mirror dateert van 14 dagen „geleden!" „Goeie hemel! Zooiets merkt U op?" „Allicht! En dan al die Engelsche sauces en „pickles op Uw tafel. Dat is heel aardig, maar dan „moet U er ook van gebruiken." „Dat is ontzettend! Dus het trok Uw aandacht, „dat ik er niets van gebruikte?" „Natuurlijk!" „Maar ik houd er niet van!" „Dat doet er niet toe," sprak Vermeer. „Zoodra „U de soep voor U heeft dan doet U daar een scheut „Worcestershire-sauce in, vervolgens een lik Toma„toketchup en een paar stukjes Piccalilly. Dan zullen „alle menschen zeggen: Wat knoeit die meneer met „zijn eten; dat is bepaald een Engelschman!" Meneer Palstra lachte. „U maakt er een grapje van!" „Misschien wel," gaf Vermeer lachend toe. „Maar „ten slotte toch nog dit," en hij drukte meneer Palstra meteen de hand ten afscheid. „U moet nooit „Uw visitekaartje in Uw hoed laten zitten! Well, „so long, Mr. Webster!" en Vermeer ging heen. „O...!" steunde meneer Palstra, en volkomen verbijsterd zakte hij terug in zijn stoel. Het begon met Napoleon. 16 HOOFDSTUK XXV. Spa, Zondagavond, 23 Augustus '38. Zeer geachte Heer Vermeer! Twee dingen beloofde ik U te geven: een uitvoerige uiteenzetting van alles, wat mij bekend is omtrent de drie door U genoemde gevallen en de zekerheid, dat U verder van mij geen last meer zoudt hebben. In dezen brief vindt U de inlossing van mijn eerste belofte; de inlossing van de tweede zult U te zijner tijd ervaren. Jacques Verlinden en ik zijn al vrienden sedert onze jeugd en we zijn dat gebleven, ondanks het feit, dat onze karakters en levensopvattingen wel zeer weinig gemeen hadden. Jacques is altijd een solide jongen geweest; van mezelf kan ik dat helaas! allerminst getuigen. Ik heb in alle opzichten, wat men noemt „zwaar" geleefd ; mijn gezondheidstoestand heeft daar trouwens sterk onder geleden en alleen door veelvuldig gebruik te maken van allerlei narcotica, morphine, cocaine e.d. kan ik mij dan weer eens uit de ondermijnende depressies opwerken. Op 15 Augustus schreef ik aan Jacques, die HET BEGON MET NAPOLEON ik wist dat toen te Spa vertoefde, een briefkaart, om hem te melden dat ik 's Zondags, den volgenden dag, bij hem kwam eten. Ik ken Spa goed en nam mij voor dan 's avonds met Jacques eens ergens heen te gaan. Het plan kwam plotseling bij me op en Mevrouw Verlinden wist van dit bezoek dan ook niets af. Jacques en ik dineerden samen, we dronken een flesch wijn en onder een of ander vroolijk voorwendsel nóg een flesch wijn; voor tafel hadden we ook al wat gedronken, zoodat we ten slotte in een vrij verheugde stemming geraakten. Te kwader ure rijpte bij mij toen het plan, natuurlijk zonder eenige bijbedoeling, om Jacques eens mee te nemen naar Villa Marguèrite, een bekende clandestiene speelgelegenheid. Ik schrijf „bekend" en bedoel daarmee, dat ze in bepaalde kringen van uitgaande menschen bekend was. Zelf was ik er al meerdere malen geweest, had er wel eens bacchanalen meegemaakt er wel eens geld gewonnen en er ook wel eens geld verloren. Men kende er mij derhalve. Ik kende er: Kaleb, Kalman en mevrouw Kalman en Jenny, U thans ook allen bekend; verder hoorden daar onder de vaste bezoekers: een zekere Charles Romeerse, een Belg, en Monsieur Victor, wiens anderen naam ik niet kende en nog niet ken. Ik denk, dat het een Franschman was uit de buurt van Lille, want hij sprak vrij goed Vlaamsch. HET BEGON MET NAPOLEON Dien Zondagavond waren al die genoemde personen in Villa Marguérite; er waren er nog meer, doch die hebben part noch deel aan de verschillende fatale gebeurtenissen gehad. Het heeft geen zin het verloop van dien avond in alle bizonderheden te schetsen. Van belang is slechts het volgende: Op een gegeven moment ontstond er een vechtpartij, waarin ook ik betrokken geraakte. Ik was dronken en wist nauwelijks nog wat ik deed, maar nochtans ben ik me helder bewust, dat ik op een gegeven oogenblik worstelde met Charles Romeerse. Toen kreeg ik een slag op mijn hoofd waardoor ik buiten kennis raakte. Ik kwam feitelijk pas weer bij mijn positieven in mijn eigen auto, die, zooals ik zag, bestuurd werd door Arthur Kaleb; ik zat naast hem en achter in den wagen ontdekte ik nog iemand, maar wie dat was, kon ik in donker niet onderscheiden. We reden met groote snelheid, de wijzer trilde aldoor tusschen de 100 en 105 kilometer, het was nacht; ik wist in het geheel niet waar we ergens waren, en ik was aanvankelijk ook te dof om iets aan Kaleb te vragen. Dat duurde zoo eenigen tijd voort en inmiddels bracht de koele nachtlucht mijn bewustzijn hoe langer hoe klaarder terug. Eindelijk, in een boschrijk gedeelte, al een eind over de Nederlandsche grens, welke we dus zonder eenige ontmoeting met de Nederlandsche douanen moeten gepasseerd zijn, min- . HET BEGON MET NAPOLEON derde Kaleb plotseling vaart en stopte ten slotte. Toen vertelde hij mij het volgende: Ik was dronken geweest, had gevochten met Romeerse, op een gegeven oogenblik had ik hem met een stoel op het hoofd geslagen; hij was neergestort, ik was bovenop hem gesprongen en toen Kaleb en de anderen nu tusschenbeiden kwamen en ons scheidden, bleek hun, dat Romeerse dood was. Ik had hem gedood door dien slag met den stoel. Ten einde mij zooveel mogelijk voor de gevolgen te sparen hadden ze besloten het lijk te laten verdwijnen en het het beste geoordeeld het met mijn eigen wagen naar Holland te brengen, waar dan wel een middel kon gevonden worden om het op te ruimen, zonder dat er ooit een haan naar kraaide! Ik was op dat oogenblik niet in staat om den wagen te besturen en daarom had Kaleb zich belangeloos met die taak belast. Pas toen begreep ik wie de passagier was, die daar achter me bewegenloos in den wagen zat! Een ontzettende angst maakte zich van mij meester. Dien donkeren nacht op een eenzamen weg met mijn wagen bestuurd door een individu als Kaleb, en als medepassagier het lijk van den man, dien ik gedood had; het was als een afschuwelijke droom, maar de koele nachtlucht, de geur van het bosch en de fonkeling van de sterren boven mijn hoofd, bewezen mij maar HET BEGON MET NAPOLEON al te zeer, dat ik stond tegenover een huiveringwekkende realiteit. Toen, door al die angst heen, herinnerde ik me eensklaps, dat ik Jacques bij me had gehad. Waar was die gebleven? Ik vroeg er Kaleb naar. Hij lachte eens en stelde me gerust; Jacques was in veiligheid; hij zou me daar wel nader over vertellen. We kwamen aan mijn zaak tegen vier uur in den morgen; het begon al te schemeren; samen lichtten we het lijk uit den wagen en ik sloot het in de kluis op mijn kantoor. We zouden nader overleggen hoe we het zouden opruimen; nu de dag aanbrak was dat te gevaarlijk; bovendien was ik zoo op van al de emoties, dat ik niet meer tot eenige actie in staat was. . . Kaleb ging met mij mee naar huis; ik nam een flinke dosis veronal en viel in slaap. Den volgenden morgen bleef Kaleb liggen; hij zou me wel zien aan de lunch. Ik ging naar de zaak en bracht een afschuwelijken morgen door; ik durfde nauwelijks op mijn kantoor te blijven, aldoor met het besef, dat daar achter die kluisdeur het lijk lag van den man, dien ik gedood had. Tijdens de lunch zagen Kaleb en ik verschil¬ lende mogelijkheden onder het oog, in ieder geval L moesten we wachten tot s avonds. Ik vroeg andermaal naar Jacques, maar ik kreeg slechts vage antwoorden en Kaleb gaf die lachend, blijkbaar om mijn ongerustheid nog niet aan te HET BEGON MET NAPOLEON wakkeren. Ik begreep het niet, maar het andere geval nam zoozeer mijn gedachten in beslag, dat ik mij de gelegenheid niet gunde om veel over Jacques te denken. Dien middag werden de wassenbeelden geveild. Ik hoorde Kerremans, die ze opkocht, zeggen, dat ze naar Contich zouden gezonden worden, wijl hij daar nog meer van die soort beelden in een pakhuis had staan en dat hij ze zelf zorgvuldig wilde inpakken, omdat het wel \drie maanden zou duren, vóór hij de kisten weer uit dat pakhuis in Contich weghaalde. Toen ineens sprong het denkbeeld in mijn brein om een der beelden te vervangen door het lijk. Indien het lijk dan dik bestrooid werd met ongebluschte kalk, dan zou er na drie maanden vermoedelijk wel niets herkenbaars meer van overgebleven zijn. Ik besprak dit denkbeeld met Kaleb, die bereid was mij 's nachts bij de verwisseling te helpen. Dien middag dineerde ik nog bij mevrouw Verlinden. Wij spraken telkens over Jacques. Het was één marteling! Want ik durfde niets te zeggen van mijn bezoek aan Jacques. Om tien uur was ik weer thuis; Kaleb en ik gingen dadelijk naar de zaak. Ik had gezien, dat in een der kisten bovenop het beeld van Napoleon lag. Ik zal U niet en détail beschrijven hoe we te werk gingen; het was trouwens met de hulp van Kaleb een karrewei, welke niet zoo heel veel inspanning vergde. We ont- HET BEGON MET NAPOLEON kleedden het lijk, en ik sloot de kleeren in de kluis met alles wat zich verder op het lijk bevond, behalve het geld, een paar duizend francs, welke Kaleb zich toeeigende. In de kluis is dat allemaal nog te vinden. Toen we klaar waren en weer thuis waren gekomen, vertelde Kaleb me eindelijk de waarheid omtrent Jacques Verlinden. Ze hielden hem op Villa Marguérite constant in een toestand van verdooving of versuffing met skopolamine en zouden aan de moeder, wier adres ze leerden kennen door een onvoltooide prentbriefkaart, welke ze bij Jacques vonden en waarop het adres van mevrouw Verlinden bereids geschreven was, een brief schrijven met den eisch van een losprijs van vijf en twintig duizend gulden. Die prentbriefkaart lieten ze in Brussel posten en de chantagebrief verzonden ze vanuit Givet, met de bedoeling om de politie eventueel het spoor bijster te maken. Ik schrok hevig, protesteerde en dreigde onmiddellijk de politie er in te zullen mengen, maar Kaleb lachte me uit en zei, dat in dat geval de politie door hem op de hoogte zou worden gebracht van den moord op Romeerse! Ik weet nu, dat het alles een vooropgezette duivelsche machinatie was, en dat, zoo ik er slechts den eerlijken moed toe gehad had, er veel leed voorkomen ware. Maar ik miste dien moed, ik voelde me plots geheel in de macht van dien ellendeling en lichamelijk en geestelijk totaal uitgeput en HET BEGON MET NAPOLEON weerloos, zwichtte ik voor het dreigement. Doch het zou nog erger worden! Den volgenden morgen vernam ik van den knecht, dat de kisten met wassenbeelden niet naar Contich waren verzonden, maar dat Kerremans ze met een expediteur zelf had weggehaald. Ik belde onmiddellijk dien expediteur op en vernam van hem, dat de kisten waren gelost in een schuur te Koedorp. Ik vloog naar huis, waar Kaleb nog was en vertelde hem het gebeurde! Dat een ontdekking nu niet kon uitblijven lag voor de hand. Ik was radeloos en smeekte Kaleb mij te helpen. Hij dacht even na, lachte, en zei toen, dat hij me helpen zou, als ik hem daar ƒ 5000.— voor betaalde. Er schoot me niets anders over dan te accepteeren. Dadelijk toog hij aan het werk, hij vermomde zich wat en reed met mijn wagen naar Koedorp. Daar hoorde hij Inspecteur Bunt met den Burgemeester en den Veldwachter overleggen wat er gedaan moest worden; hij stond tusschen een groep nieuwsgierigen, die tezamen waren gestroomd op het gerucht van de lugubere ontdekking, welke Kerremans had gedaan. Met een geraffineerd overleg en een ongeloof elijke koelbloedigheid en veine greep Kaleb de geboden kansen. Hij knipte ongemerkt de draden van den accu door van Inspecteur Bunt's motorfiets, ten einde dien Inspecteur zooveel mogelijk op te houden; hij gaf een telephonische tegenorder HET BEGON MET NAPOLEON aan het politiebureau en spoedde zich dan weer naar mij. Vermomd als politieman reed hij met een gewone gesloten vrachtauto van mijn zaak, waarvan we de kenmerken hadden weggenomen, naar Koedorp terug en kwam weldra terug met het lijk. Wij verwisselden het lijk weer tegen het wassenbeeld, dat hij vervolgens in het ziekenhuis afleverde, terwijl ik het lijk weer wegsloot in de kluis. Dat dit alles onopgemerkt kon geschieden is zeker wel opmerkelijk; maar eigenlijk was het gesjouw met het lijk, toen hij daarmee uit Koedorp terugkwam, het hachelijkst. Het geschiedde door de achterdeur, welke in een zeer stille straat uitkomt, en eenmaal binnen, droeg Kaleb het lijk over zijn schouder, terwijl ik vooruit ging en mijn personeel, dat ik op weg naar mijn kantoor tegenkwam, onder een of ander voorwendsel uit de buurt stuurde. Daar komt natuurlijk bij, dat men noch te Koedorp, noch bij mij, noch in het ziekenhuis eenige argwaan koesterde; in ieder geval slaagde de opzet volkomen. Dien eigen avond lieten we het lijk, nu bezwaard met een gewicht, in het kanaal zinken en Kaleb vertrok met zijn f 5000.— Nog had ik eenige afschuwelijke oogenblikken door te maken bij mevrouw Verlinden, die vreeselijk ongerust was wijl de Hoteldirectie in Spa haar berichtte, dat Jacques sedert Zondag was verdzoenen. Ik gedroeg me tegenover die lieve goede vrouw als een ellendeling! HET BEGON MET NAPOLEON Verder heb ik van mevrouw Verlinden niets meer gehoord, ik hield me staande met morphine en 's nachts lag ik half bewusteloos onder een groote dosis veronal; ik voelde me doodziek. Donderdagmorgen werd ik eensklaps opgebeld door Victor, die zei, dat hij me wilde spreken over een zeer ernstige zaak, welke voor mij van het grootste belang was. Ik schrok, dacht alweer aan een nieuwen vorm van chantage. Maar hij kwam op het afgesproken uur en tot op heden weet ik nog niet waarom hij kwam. Want hij zat nog maar nauwelijks tegenover me en had juist een sigaret opgestoken, toen ineens Kaleb binnenkwam, dien ik in Spa waande te zitten. Kaleb nam van mij nauwelijks eenige notitie, want er ontstond tusschen die twee dadelijk een hevige woordenwisseling. Achteraf beschouwd denk ik nu, dat Victor mij had willen zeggen dat ik Romeerse niet had gedood en dat Kaleb dat vermoedde. In ieder geval laaide de ruzie dadelijk hevig op en juist toen Victor tegen mij schreeuwde: Hij bedriegt je... hij bedriegt je... jij hebt Ro... /" klonk er een schot en Victor viel dood neer. Kaleb had hem in den nek geschoten. Het was een oogenblik van groote consternatie, maar Kaleb behield, als immer, zijn tegenwoordigheid van geest en beval mij hem onmiddellijk naar het station te rijden. Ik snelde mijn kantoor uit en reed mijn wagen voor de achterdeur; toen ik naar binnen liep om Kaleb te halen, kwam ik hem al tegen in het achterhuis. Ik HET BEGON MET NAPOLEON bracht hem naar het station, keerde terug en toen trof ik TJ er reeds met Uw collega Bunt. U liet me ongemoeid, wat ik niet goed begreep, maar ik was zoo doorloopend onder den invloed van een of ander narcoticum dat ik er mij weinig van aantrok. Zaterdag belde Kaleb mij op uit Spa, beval me, dat ik dadelijk daarheen zou komen en geld zou meebrengen. Ik gehoorzaamde... Het overige is U bekend. Ik ben U zeer dankbaar, meneer Vermeer, dat U mij de gelegenheid heeft gegeven om nog te herstellen wat, goddank! nog niet onherstelbaar was. Ik verzoek U vriendelijk — voor zoover dat niet in strijd is met Uw ambtelijke plichten — mevrouw Verlinden onkundig te laten van de lafhartige wijze op welke ik, zij het indirect, medeplichtig was aan de ontvoering van Jacques. Zij is in waarheid altijd een lieve goede moeder voor me geweest en mijn hart breekt als ik bedenk, hoeveel leed en angst ik haar berokkende. Aan Jacques schrijf ik een brief met een overeenkomstig verzoek; het is beter als hij de waarheid kent. Voor de inlossing mijner belofte, dat U verder geen last meer van me zult hebben, hoop ik op het beslissende oogenblïk den moed te vinden. Ik verzoek U mijn groeten en dank ook over HET BEGON MET NAPOLEON te brengen aan Uw collega den Heer Bunt. Het ga U beiden wel! Willem van Andel. Bunt vouwde den brief dicht en gaf hem Vermeer terug; hij zweeg even. Het was nu alweer twee dagen geleden, dat ze Jacques Verlinden in Villa Marguérite gevonden hadden en ze zaten nu weer in Vermeer's kamer op het politiebureau. „Dat is wel van een ontzettende tragiek," sprak Bunt dan, „ik hoop op het beslissende oogenblik den moed te vinden." „Ja," antwoordde Vermeer met een zucht, „en „hij vond hem ! Ooggetuigen, zegt het krantenbericht, „schatten de snelheid waarmee de wagen reed, ver „boven de 100 kilometer, toen hij tegen die boom „opvloog. Tja, het lijk was onherkenbaar, maar frag„menten van de half verbrande papieren hebben de „identiteit nog uitgewezen." „Vreeselijk... vreeselijk! Enfin, ik hoop maar, „dat Kaleb cum suis hun straf niet zullen ontgaan !" „Daar is weinig kans op," sprak Vermeer. „De „papieren van „Victor" met diens pas en gevolgelijk „met diens portret, zaten in Kaleb's zak. In het „taschje van je lieve vriendin Jenny zaten pralines „met skopolamine en alle vier zijn ze schuldig of „medeplichtig aan vergiftiging of chantage. Bovendien hebben zoowel Kaleb als Kalman nog veel „meer op hun kerfstok!" „Gelukkig! Is U vanmorgen nog naar Jacques „Verlinden gaan kijken?" HET BEGON MET NAPOLEON „Ja, even; hij was alweer een heel eind bijgetrokken; zooveel, dat ik rustig met hem heb kunnen „spreken over het verzoek van van Andel om zijn „moeder van diens medeplichtigheid onkundig te „laten en daar was hij natuurlijk ook volkomen toe „bereid. Je weet, hij had ook een brief van van Andel." „Ja, dat blijkt uit dit schrijven. Hebt U de oude „mevrouw nog gezien?" „Zeker. Die sprak ik ook nog. De lieve ziel zou „jou en mij wel in de boter willen braden! Maar „ze was nu toch ook erg bedroefd over de plotse„linge dood van Willem van Andel. „Die lieve „beste Wim," zei ze, „die ook nog zoo kranig en „hartelijk heeft meegewerkt aan de redding van „Jacques!" Bunt knikte, slikte iets weg, schudde dan het hoofd. „Ja, beste jongen," zei Vermeer, „maar dan „kunnen we nu wel een streep trekken onder dit ge„val, hé?" Bunt lachte alweer. „Het kan toch raar loopen," sprak hij dan, „als „ik nog bedenk... dat het begon met Napoleon... A'dam, Sept.—Oct. '38.