EEN WOORD TER INLEIDING door Mr. S. J. R. DE MONCHY, Burgemeester van 's-Gravenhage. Van de vele ingrijpende veranderingen, welke de twintigste eeuw, door de ontwikkeling van de techniek — vooral de verkeerstechniek — in de menschelijke samenleving heeft gebracht, is zeker niet de minst merkwaardige die, welke ik de wederzijdsche doordringing van het stads- en het landleven zou willen noemen. Het is nog niet zoo lang geleden, dat er meer overeenkomst bestond in het leven van twee stedelingen of twee boeren uit ver uiteengelegen streken van Europa, dan in het bestaan van een stadsburger en dat van zijn landgenoot, die op weinige mijlen van den stadsmuur zijn akker beploegde. Eerst onze eeuw heeft daarin verandering gebracht en wel naar weerszijden. In steeds toenemende mate begint de landbewoner deel te krijgen aan steedsch comfort en urbane geneugten, en in even sterke mate groeit het aandeel van den stedeling in de genietingen, die het leven in de natuur biedt. Voor beide categorieën kan dit verruiming van den blik, verhooging van het geestelijk en lichamelijk welzijn, verrijking van het leven beteekenen. Natuurlijk staan hier ook nadeelen tegenover. Het nauwere contact werkt nivelleerend en ruimt schilderachtige en karakteristieke contrasten op. Te dikwijls ook ruilt een argelooze landbevolking, verblind door den schoonen schijn van geestelijke en materieele stadsproducten, haar eerbiedwaardige traditie s en oeroud cultuurbezit in voor stadsgrillen van den dag. Voor den stedeling beteekent de nauwere aanraking met het groen te zien en bloemen. Om gelegenheid te hebben voor ontspanning in de natuur en voor kleinere wandelingen, ook zonder eerst een half uur te trammen of een tiental kilometers te fietsen. Om sport en spel te beoefenen op terreinen in de stad of in de onmiddellijke nabijheid. Dit streven vond zijn weerslag, aanvankelijk aarzelend en misschien min of meer onbewust, later geleidelijk op steeds duidelijker geformuleerde wijze, in de uitbreidingsplannen, in de wijze van uitvoering van die uitbreiding zelve, in de discussies in de gemeenteraden, in de wijziging van de bepalingen betreffende uitbreiding der bebouwde kommen in de Woningwet. Er is dan ook een markante tegenstelling tussen de wijze, waarop onze steden zijn gegroeid sedert het midden der 19e eeuw (het tijdvak, waarin de koortsachtig snelle groei onzer grote bevolkingsagglomeraties een aanvang nam) en die, waarop de uitbreiding in de laatste decennia tot stand kwam. In de 19e eeuw overheerste het belang van den grond-eigenaar en dikwijls scheen de stadsaanleg een wedstrijd in het opeenstapelen van woningen, waarbij hij de prijs wegdroeg, die erin slaagde een zo groot mogelijke bevolking op eenzelfde oppervlakte samen te dringen. Uit die tijd dateren de meest naargeestige stadswijken van onze grote en kleine steden. En ook den Haag is daaraan niet ontsnapt; de zeehelden- en schildersbuurt, de Indische Archipel, zij geven weinig wat het oog bekoort. En het is niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats de architectuur, welke dat onbevredigende karakter teweegbrengt — in de eerste jaren van deze eeuw was de verwildering in het uiterlijk van de normale huizenbouw eerder toegenomen dan verminderd — maar een der voornaamste bezwaren van de toenmalige stadsaanleg is het gebrek aan groen; geen of te weinig parken en plantsoenen, geen sportterreinen, geen speelterreinen, onvoldoende straatbeplanting, weinig voortuinen, weinig „open bebouwing". Gelukkig is den Haag door allerlei omstandigheden, in vergelijking tot vele harer zustersteden steeds in bijzonder gunstige conditie geweest en heeft ook thans nog een belangrijke voorsprong op dit gebied behouden. Wie de stadsuitbreiding van destijds vergelijkt met de moderne wijken, zal moeten toegeven, dat er ook en vooral op dit punt veel Waterpartij ScheveningscheiBoschjes. Foto v. Oien ten goede is veranderd in onze steden, al is een ideale toestand nog allerminst bereikt. Den Haag had in dit opzicht wel een bijzondere reputatie op te houden. Want van oudsher is onze stad boven de meeste andere steden bevoorrecht geweest èn door haar ligging èn door een ruimere aanleg. Immers onze steden hebben bekneld gezeten binnen een vestinggordel, welke dit open vlek, dat eerst in de aanvang van de zeventiende eeuw een simpele singelsgracht zonder bolwerken ter afsluiting kreeg, nooit heeft gekend. Reeds de alleroudste kern der stad vertoont een ruimte en een verzorging met groen, zoals men elders in de middeleeuwse stadsgedeelten tevergeefs zoekt. De omlijsting van de Hofvijver (blz. 7) met de aangrenzende straten en pleinen vormt ook thans nog een geheel van bijzondere bekoring. Wanneer men zich de beplanting weg denkt van Lange- en Korte Vijverberg, van Lange- en Korte Voorhout, van Tournooiveld en Kneuterdijk, dan blijkt eerst met verrassende duidelijkheid, welk een buitengewoon grote waarde de boombeplanting aan het stadsbeeld verleent. Veel van het stedeschoon, dat in volgende eeuwen ontstond, is, ten gevolge van de demping van een groot aantal grachten, in de tweede helft van de 19e eeuw verdwenen. Welk een gelukkig en typisch Hollands stadsbeeld een met bomen omzoomde gracht kan opleveren, brengt b.v. de Prinsessegracht—Toussaintkade met de Jacobstoren op de achtergrond, nog in herinnering. Spui, Nieuwe Haven, Prinsegracht, Brouwersgracht en verscheidene andere werden gedempt en ook daar waar de beplanting behouden bleef of door een nieuwe werd vervangen, was het gave geheel van vroeger voor goed geschonden. Het is zeer typerend, dat vreemdelingen en landgenoten, die zich over het 's-Gravenhage der 16e en 17e eeuw hebben uitgelaten, als om strijd het bijzondere karakter van dit „vlek", waardoor zij zich aangetrokken voelden, hebben geprezen. De vijver met de toen 'reeds groene omgeving (reeds op de oudste tekeningen en schilderijen zijn Vijverberg en Buitenhof beplant), de vele belangrijke patriciërshuizen, het open karakter, dat zozeer verschilde van andere plaatsen met gelijk of kleiner inwonertal, alsmede de nabij- heid van bos, duinen en zee oefenden ook toen reeds grote aantrekkingskracht uit. De Italiaanse kardinaal Luigi d'Aragona, die in 1517 een reis door ons land maakte, noemt den Haag: een dorp zonder muren, zo mooi als nergens ter wereld. En overbekend is de uiting van zijn landgenoot, den geschiedschrijver Guiciardini, die in 1566 ons land bezocht en in zijn reisbeschrijving onze stad betitelde als „het schoonste, rijckste ende grootste dorp van gantsch Europa". Ook de Haagse Magistraat was vol trots op de eigen stad. In 1575 opperden de Delftse burgers, die in het onversterkte den Haag, dat beurtelings door Spaanse en Staatse troepen werd bezet en dientengevolge in desolate toestand kwam te verkeren, een bron van gevaar voor hun eigen stad zagen, het denkbeeld om den Haag te doen verbranden. De Magistraat van den Haag verzette zich daartegen in een petitie aan de Staten van Holland, wijzende op de „schoenheyt ende playsance der voorschreven Hage als een prieel die hares gelycke in Europa nyet en heeft". Constantijn Huygens, de dichter-staatsman, heeft de lof van het „noyt volpresen, noyt half uytgepresen Haegh" in meer dan één gedicht bezongen: Het dorp der dorpen geen, daer yeder steegh een pad is, Maar dorp der steden, een daer yeder straet een stad is De rondom groene Buert, het rondom steenen Hout Des Boers verwonderingh, al komt hij uit het Wout. En de dichter Hendrik Schim legde 't er nog iets dikker op en zong: Eeuwig groene Haeg, omringt met lustwaranden, Die Vorsten doet ontbranden. Naer Uw belommert dak, waer op 't gevogelt springt En Uwen luister zingt! O Tempel, rijk van pracht! Prieel der nachtegalen O koor van vreemde talen! O weeldrig Paradijs, waer 't goude boomooft gloeit En 't zilver beekje vloeit! Natuurlijk moeten dichterlijke uitingen als deze met een korreltje zout worden genoten! Niettemin Jrekt het de aandacht, dat in uitingen als deze steeds het opene, dorpse karakter van dit ,,weeldrig Paradijs" en het vele groen, dat men hier vond, sterk naar voren worden gebracht. Blijkbaar was dus een stad met veel groen in die tijden een zeer ongewoon verschijnsel, maar ook iets, dat men zeer op prijs wist te stellen. Noblesse oblige. Daarvan was het stadsbestuur zich nog bewust, toen omstreeks 1857 de eerste belangrijke wijk buiten de singelsgrachten moest worden aangelegd: het Willemspark, onder welke naam de omgeving van Plein 1813 nog bij de oude Hagenaars bekend is. Daar ter plaatse had koning Willem II zich een fraaie tuin doen aanleggen. Dit eigendom werd na zijn dood door de erfgenamen aan de gemeente verkocht. Het gemeentebestuur begreep, dat het aanbeveling verdiende om hier niet luk-raak te doen bouwen, maar om aanleg en bebouwing te doen geschieden naar een vooraf vastgesteld, goed bestudeerd plan. Een advies werd gevraagd aan den tuinarchitect Zocher, doch diens ontwerp kon geen instemming vinden: een ontwerp van den gemeente-architect kwam tenslotte tot uitvoering. Deze aanleg had dus plaats naar een weloverwogen plan, waarbij de aanleg van plein en straten, de beplanting, de plaatsing en de architectuur der huizen en de tuinaanleg werden gecomponeerd tot een goed samenhangend geheel. Grotendeels is dit geval nog ongeschonden bewaard gebleven (het enkele jaren geleden gestichte flatgebouw Willemspark vormt een vreemde noot in deze aanleg). De iepziekte, die zovele straten, pleinen en lanen heeft ontluisterd, heeft ook dit stadsdeel geschonden. Op het ogenblik, dat wij dit schrijven, zijn de overgebleven bomen op het Plein 1813 en in de Sophialaan gerooid, omdat zij gedoemd waren spoedig het slachtoffer te worden van dezelfde kwaal (de bomen in de Alexanderstraat waren vroeger reeds aan het verkeer ten offer gevallen). En nu is het voor ieder duidelijk welk een grote rol de beplanting speelt: niettegenstaande het groen der aangrenzende tuinen is het een zielig geschonden geheel, dat het oog te zien krijgt. Gelukkig is het een reculer pour mieux sauter. Een nieuwe beplanting met In zeer vele gevallen heeft men bij de ontmanteling der vestingen de wallen met bastions en verdere verdedigingswerken althans voor een deel tot plantsoenaanleg bestemd. In menige stad (b.v. Delft, Alkmaar, Zwolle, Leeuwarden, Utrecht) werd zodoende in de 19e eeuw de groene strook langs de voormalige vestingwallen de wandeling; toch is van die gunstige gelegenheid bijna altijd in onvoldoende mate gebruik gemaakt. Aangezien den Haag zoals boven werd opgemerkt, alle vestingwerken ontbeerde, ontbreekt hier zulk een groene gordel geheel. Wel heeft onze stad echter geprofiteerd van twee andere omstandigheden, welke van groot belang zijn geweest voor de ontwikkeling in dit opzicht. In de eerste plaats van het feit, dat er in de onmiddellijke nabijheid grond aanwezig was die óf van oudsher bos was (zij het ook moerassig, zoals het Haagsche Bosch) _óf wat men in vroeger tijd „wildernisse" placht te noemen. Deze niet in cultuur gebrachte grond (Scheveningsche Boschjes, Nieuwe Scheveningsche Boschjes, Oostduinen, Westduinen, enz.) was niet, of althans grotendeels niet in particulier bezit overgegaan, zodat deze blijvend voor openbare doeleinden kon worden aangewezen, toen de behoe te daaraan bleek. Een andere factor, die van het grootste belang is geb.eken bij de uitbreiding der stad, is de aanwezigheid op betrekkelijk geringe afstand van de oude stadskern van buitenplaatsen van gegoede ingezetenen, grotendeels daterende uit de 17e en 18e eeuw. Toen de stad zich steeds verder uitbreidde, kwamen die buitenplaatsen te liggen óf binnen de bebouwde kom óf zo dicht daar bij, dat zij voor de ontspanning en het natuurgenot der ingezetenen grote waarde begonnen te krijgen. Hiermede is geenszins gezegd, dat van deze beide g^nsüge omstandigheden steeds en in voldoende mate is geprofiteerd. Veel is verdwenen of onherstelbaar bedorven, omdat men zich het grote belang ervan voor de stadsontwikkeling nog in onvoldoende mate realiseerde. De mooie duinpartijen, die zich uitstrekten tussen e Scheveningsche Weg en het Afvoerkanaal, zijn volkomen geraseerd. Van Sorghvliet is de kern bewaard gebleven, maar daarbuiten slechts enkele fragmenten. Aan Groenhoven herinnert nog Ockenburgh in de winter. en als park opengesteld, de tuin van het v.m. herenhuis ,.Marlot werd na aankoop van dit buiten tot park ingericht. De buitens Ockenburgh, Meer en Bosch, Overvoorde, De Voorde en Steenvoorde werden eveneens aangekocht en als wandelpark opengesteld of voor dat doel gereserveerd. Van de vroeger tamelijk verwaarloosde Westduinen werd een aantrekkelijk natuurpark gemaakt, dat voor het publiek behoorlijk toegankelijk werd gemaakt; de Oostduinen op kleiner schaal evenzo. Ten behoeve van de Duinwaterleiding werden uitgestrekte duinterreinen onder Wassenaar aangekocht en onder beperkende bepalingen voor het publiek opengesteld. Dit had het bijkomend voordeel, dat Meijendel, Kijfhoek en de Bierlap onder strenge bewaking kwamen te staan, hetgeen uit een oogpunt van behoud van natuurschoon niet anders dan toegejuicht kan worden. Waar bestaande bospartijen door de zich uitbreidende stad werden ingesloten, werd getracht van die voorhanden gegevens gebruik te maken als elementen voor nieuwe parkaanleg (Boschjes van Foto S. en V. Poot, Boschjes van Pex, Eendenkooi bij het Zuiderpark, en het restant van de oude buitenplaats Duinzicht, bij het publiek bekend als ,,het Bosch van Zanen"). Het afgegraven duinterrein, tussen het Kanaal en de Nieuwe Parklaan, dat tientallen jaren in onafgewerkte toestand op zijn bestemming had liggen wachten, werd ingericht tot een nieuw park: het Westbroekpark. (zie volgende bid.). En last not least werd een oppervlakte door sloten doorsneden weilanden, bijna even groot als het Haagsche Bosch, in enkele jaren tijds, omgetoverd tot een park, dat thans reeds als recreatieterrein voor duizenden nut en genoegen oplevert, maar dat in een verdere toekomst van onschatbare waarde zal blijken: het Zuiderpark. Deze parken-oogst van een kwart-eeuw stadsontwikkeling is zeker niet onbevredigend, al moet volmondig worden toegegeven, dat in sommige opzichten meer wenselijk en wellicht ook mogelijk ware geweest. Nieuwe Parklaan. Foto S. en V Westbroekpark. Foto v. Ojen Naast de parken spelen de plantsoenen een kwantitatief bescheidener, maar voor de bewoners zeker niet minder belangrijke rol. Voor de verlevendiging van het stadsbeeld zijn zij van onschatbare waarde. De eerste belangrijke stadsuitbreiding buiten de oude stadskern, de dicht bevolkte wijk tussen de Zuidsingelsgracht en de Parallelweg, is vrijwel geheel van plantsoenen verstoken: het Huygenspark en het Oranjeplein zijn hier de enige fleurige noten in een doodse en weinig verheugende stadsaanleg. In de zeeheldenbuurt, die tussen 1870 en 1890 tot stand kwam, zijn Prins Hendrikplein en Koningsplein de eerste schuchtere pogingen om door een enkel plantsoen verlevendiging te brengen in een overigens ook vrij doodse aanleg. In Duinoord vinden wij reeds een veel bevredigender en meer afwisselend geheel. Het Sweelinckplein (1895) vertoont èn wat pleinvorm èn wat wijze van aanleg betreft, een zeer belangrijke vooruitgang. Ook de Waldeck-Pyrmontkade. Koningin Emmakade Papaverhof. Foto S en V met de steeds dankbare combinatie van water met plantsoenstroken, gaf een waardevolle verrijking van het stadsbeeld, op meer royale en nog meer geslaagde wijze herhaald in het Stadhoudersplein. Het Frederik Hendrikplein (1900) geeft een gelukkig voorbeeld van hetgeen met goede wil en onder bekwame leiding te maken is van een stadsplantsoen op een ruim plein. Naarmate wij de peripherie van de stad naderen, worden de plantsoenen talrijker (zij het ook niet groter van afmetingen). In de tuinstadwijk Houtrust, waarvan de aanleg in de loop der laatste 20 jaar heeft plaats gehad, vinden wij naast enkele grote pleinen met ruime piantsoenaanleg, zoals de Papaverhof, het Nachtegaalplein, IJsvogelplein. Fazantplein en Eiberplein, talrijke kleinere plantsoenen. En ook in de aan deze tuinstad grenzende besloten bebouwing ter weerzijden van de Laan van Ivïeerdervoort, vinden wij, naarmate wij ons verder van het centrum der stad verwijderen, een steeds ruimere aanleg, en een steeds afwisselender piantsoenaanleg. Wel het sterkst komt dit uit in de stadswijk, welke thans in wording is nabij „centrum-West" (stratenplannen „Bohemen" en „Geest van Gogh"). Aldaar wordt het stratenplan beheerst door drie met bomen beplante hoofdwegen van 40 en 50 m breedte (Laan van Meerdervoort, Thorbeckelaan en Groen van Prinstererlaan, welke samenkomen op een ruim plein — de Savornin Lohmanplein vanwaar een vierde weg met brede piantsoenaanleg, uit verkeersoogpunt van minder belang, Noordwestwaarts de verbinding geeft met het uitgestrekte natuurpark in de Westduinen). Verschillende waterpartijen, ingevat in ruime plantsoenstroken, doorsnijden het plan. Een hoofdmoment vormt daarbij de in plantsoen ingevatte vijver bij de Dalton-H.B.S. (het Pinksterbloemplein). Rustige pleintjes, waar de omwonenden genieten kunnen van een verzorgde piantsoenaanleg, zullen medewerken het cachet van rustige woonwijk te completeren. Een groot complex sportterreinen ten Zuiden van het De Savornin Lohmanplein zal t.z.t. aan jeugd en volwassenen de gelegenheid geven tot lichaamsoefening in de onmiddellijke nabijheid van hun woonplaats, terwijl het park Meer en Bosch, het ± 21 ha grote overblijfsel van de gelijknamige buitenplaats, reeds thans een gewaardeerde wandel-gelegenheid biedt, (zie bldz. 30). Het zou te ver voeren om wijk voor wijk te bespreken. Het „verre Westen" werd hier tot voorbeeld genomen, omdat het zo duidelijk alle elementen van groen-verzorging naar voren doet komen. Dit is een wijk, die woonplaats biedt aan beter gesitueerden en middenstand. Maar de arbeiderswijken van de laatste tijd zijn in dit opzicht zeker niet minder goed geoutilleerd. Ook in Rustenburg—Oostbroek, Moerweg, Spoorwijk en Laakwijk, vindt men dezelfde stelselmatige verzorging met grote en kleine plantsoenen, met waterpartijen en sportterreinen. Men heeft wel eens critiek geoefend op de kleinere plantsoenen, die in onze stad zijn aangelegd en heeft schamper gewaagd van de „piete-peuterige" plantsoentjes. Men construeerde dan een tegenstelling tussen de ruime plantsoenen, zoals die op het Frederik Hendrikplein en Newtonplein en de kleine plantsoenen uit de latere tijd. Ten onrechte worden aldus deze beide tegenover elkander gesteld. Zonder enige twijfel is een plantsoen als dat op het Frederik Hendrikplein juist door zijn grote oppervlakte en zijn mooie doorzichten door de bloeiende heesters over de grote grasvelden, een buitengewoon dankbaar geval. Maar daarnaast hebben de welverzorgde meer geraffineerde plantsoentjes op de kleinere pleinen en in sommige straten alleszins reden van bestaan. Die kleinere plantsoenen, welke niet alleen door de bewoners der omringende huizen, maar ook door een ruimere kring van buurtbewoners ten zeerste worden gewaardeerd, zijn voor de opfleuring van het stadsbeeld onmisbaar. Vooral wanneer ook de voortuinen van de huizen en de gevelarchitectuur medewerken om een goed samenhangend geheel te verkrijgen, kan dikwijls op deze wijze een zeer geslaagde onderbreking van de anders noodzakelijkerwijze enigszins monotone stratenaanleg worden bereikt. Ik wijs in dit verband b.v. op de Anemoonstraat, het Vlierboomplein en het Moerbeiplein; op de Schaapherderhof en de plantsoentjes aan de Beetsstraat in Spoorwijk; op die in de Stortstraat en de Molenaarstraat in de wijk aan de Trekweg. Trouwens, juist in de afwisseling ligt de charme, die de verzor- ging met groen en bloemen aan de stad kan geven. Hier zal het een ruim plein met boombeplanting zijn, daar een rustig square met kleurige bloemen en struiken, ginds een watering met overhangende bomen, elders weer een ruim plantsoen met wijde doorzichten naar een speelweide of sportterrein daarachter. Het leven is zo gevarieerd, dat eenzelfde opgave zich nauwelijks twee keer op precies dezelfde wijze voordoet. Aanpassing aan de omstandigheden en het ten volle „ausnützen van de toevallig aanwezige gegevens zijn hier vóór alles nodig. De samenwerking tussen Stadsontwikkeling en Plantsoendienst heeft ertoe geleid, dat van de omstandigheden zoveel mogelijk partij wordt getrokken en dat getracht wordt elke wijk zo goed en volledig mogelijk te verzorgen. Een andere vraag, die herhaaldelijk tot discussies (en vaak tot stromen ingezonden stukken in de dagbladen) aanleiding heeft gegeven, is deze of men altijd en onder alle omstandigheden bestaand natuurschoon moet behouden, of dat alles moet wijken voor het eenmaal bestaande. Indien men deze vraag in de ruimste zin bevestigend zou beantwoorden, zou feitelijk geen stadsuitbreiding mogelijk zijn. Tot zekere hoogte is stadsuitbreiding een noodzakelijk kwaad, want nagenoeg altijd gaat het aanleggen van nieuwe stadsdelen gepaard met het opofferen van bestaande schoonheid. „Pour faire une ommelette il faut casser les oeufs". Deze waarheid is — hoe hard zij wellicht moge klinken — ook op de stadsuitbreiding van toepassing. Er is nu eenmaal grond nodig om huizen te bouwen en straten aan te leggen, zo lang een stad zich uitbreidt, en wil men die grond beschikbaar krijgen, dan is het niet mogelijk om elke boom, elk laantje, elk duin en elke boerderij te ontzien. Het is nuttig in deze de feiten onder de ogen te zien. Doet men dit niet, dan handelt men als de vogel struis. Hierbij zij op de voorgrond gesteld, dat men moet beginnen om bij elke uitbreiding zich er vóór alles rekenschap van te geven welke delen waard zijn onveranderd behouden te blijven. Nadat, rekening houdende met het financieel bereikbare, de mooiste delen in hun geheel zijn gereserveerd om onveranderd behouden te blijven, dient men voor het overige de consequentie te aanvaarden, dat op normale wijze het als bouwgrond in exploitatie brengen plaats heeft. Wel kan daarbij nog gepoogd worden hier en daar een enkel element van het bestaande op te nemen in de nieuwe toestand, maar slechts zelden gelukt dat volkomen en somtijds wordt dit — alle goede bedoelingen ten spijt — een volkomen mislukking. Enkele voorbeelden uit de laatste kwart-eeuw mogen dit verduidelijken. In de aanvang dezer eeuw is de gemeenteraad tot driemaal toe voor de vraag gesteld, of de buitenplaats Sorghvliet, toen nog een vrijwel ongeschonden geheel, door de gemeente zou worden aangekocht teneinde (althans voor het overgrote deel) intact te worden gehouden in de toestand zoals het in de tijd van 2^ eeuw was gegroeid. En driemaal werd het denkbeeld door de raad verworpen, eenmaal zelfs met slechts één stem meerderheid! Vermoedelijk zullen er slechts weinig medeburgers zijn, die thans deze beslissing niet betreuren. Maar hoe dit zij, toen eenmaal vaststond, dat Zorgvliet aan de bouwgrond-exploitatie ten offer zou vallen, is met grote zorg nagegaan, welke delen waard waren om onveranderd behouden te blijven. Brede stroken langs de Scheveningscheweg werden voor plantsoen bestemd, waardoor niet alleen gelegenheid werd geschapen voor een wandeling onder prachtig oud geboomte, maar waardoor ook aantasting van het karakter van de Scheveningscheweg zelf werd voorkomen; evenzo stroken langs de Beek, rondom de waterpartij en langs de Carnegielaan. De hertenvijver met omgeving werd aangekocht en eindelijk werden ook de stroken langs de „Chineesche muur , die de kern van Zorgvliet van het villapark scheidt, a raison van vele harde rijksdaalders gered. Dat waren de meest markante stukken; en inderdaad hebben de pogingen om deze delen te bewaren, een tastbaaren zeer verheugend resultaat opgeleverd. En op hetresterend gedeelte werden straten aangelegd, de terreinen verkaveld. Het tracé der straten, zowel in horizontale als in verticale riching, werd bepaald in verband met de plaats der mooiste bomen; op de villaterreinen zelf mocht en mag niet worden gekapt zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders. Met de grootst mogelijke zorg is dus tegen nodeloze vernieling gewaakt. Maar het resultaat is pover; ieder, die Zorgvliet gekend heeft zoals het 25 jaar geleden was, zal dit toegeven. En toch is dit plan met grote liefde — en Meer en Bosch, (zie blz. 27) Foto. v Ojen in dit verband valt vooral te denken aan de heren I. A. Lindo en P. Westbroek, met wie schrijver dezes zo dikwijls het buiten doorkruiste — verzorgd. Wel is dit park als villapark in vele opzichten geslaagd, maar de poging om veel van het bestaande te behouden, was voor een groot gedeelte a priori gedoemd tot mislukking, (zie blz. 36). Een tweede voorbeeld is de exploitatie van het buiten Duinzicht. In kleiner formaat een repetitie van het gebeurde met Zorgvliet. Ook hier bestond de mogelijkheid tot aankoop door de gemeente; deze werd afgewezen (tot een voorstel aan de Raad kwam het in dezen niet). Eén stukje bleef bewaard, de Zuidoostelijke hoek met het hoge geboomte bij de Schaapskooi; maar ,,het bosch van Zanen" heeft slechts een oppervlakte van H ha, een miniatuurparkje dus, maar niettemin een buitengewoon bekoorlijk stukje natuur. Ook hier werd gepoogd bestaande lanen op te nemen in de stadsaanleg, het tracé van de van Hogenhoucklaan, van Soutelandelaan, van Ouwenstraat, enz. werd bepaald in verband met het aanwezig geboomte. Het resultaat was matig. De bomen, die vroeger in het bos gestaan hadden, waren hun bescherming kwijt; zij begonnen te kwijnen en deden onwennig in hun nieuwe omgeving. De Wassenaarscheweg was vóór de exploitatie van Duinzicht een mooi, landelijk weggetje met een drietal bomenrijen, een buitengewoon aardig geval in het kader van de toenmalige omgeving. Gepoogd is de bomenrijen te behouden en zelfs is daartoe de weg aanvankelijk met een ander dan het definitieve profiel aangelegd. Tevergeefs. De bomen gingen dood en de charme van het weggetje was volkomen verdwenen, toen het opgenomen was in de stadsaanleg. De overgebleven bomen zijn thans opgeruimd en het profiel is gewijzigd naar de aanvankelijke opzet. Ongetwijfeld zijn er dus gevallen, dat men het sneuvelen van een enkele boom of een bomenrij of wat hakhout niet al te tragisch moet opvatten. (Het is mogelijk, dat men zal trachten deze woorden verkeerd te interpreteren. Het bestuur van de Vereniging, onder welker auspiciën dit boekje wordt uitgegeven, weet hoezeer schrijver dezes prijs stelt op het behouden van hetgeen waard is behouden te worden en dat ook bewaard kan blijven!) De ervaring leert trouwens, dat het menigmaal voorkomt, dat trots alle vrees voor schending van natuurschoon de toestand na de „schending " te prefereren valt boven die daarvoor! In dit verband moge worden herinnerd aan het gedeelte van c'e Groot-Hertoginnelaan, dat aan het plantsoen met waterpartij van Zorgvliet grenst. In verband met verkeersbezwaren was pro- Groot-Hertoginnelaan. Foto S. en V. fielswijziging van deze laan nodig. Daarvoor moest een rij statige iepen vallen. Velen betreurden dat. Maar degenen, die zich de nieuw te scheppen toestand vooraf konden realiseren, voorspelden, dat deze te prefereren zou zijn, niettegenstaande de opoffering van de bomen. Want juist daardoor zou het gezicht vrij komen op de fraaie plantsoenstrook die tot dusverre vrijwel werd gemaskeerd door de coulisse, welke door de zware bomen werd gevormd. En thans, nu we een paar jaar verder zijn, zal vermoedelijk vrijwel iedereen toegeven, dat de huidige toestand de voorkeur verdient. Een ander voorbeeld, dat in dezelfde richting wijst, is te vinden in de onmiddellijke omgeving van onze stad. Hoeveel bomen zijn niet gerooid voor de verbreding van de Leidscheweg. En wie heeft niet gejammerd om dat vandalisme. En toch en toch moet worden toegegeven, dat ook hier, tengevolge van het veel ruimere uitzicht op de fraaie buitens ter weerszijden, een nieuwe schoonheid is ontstaan, die ver uitgaat boven de bekoring, die de betrekkelijk smalle laan met zware bomenrijen ongetwijfeld had. Men moet zich in dergelijke zaken dus wachten voor een te snel oordeel. Men behoort zich niet alleen af te vragen, wat er thans is, maar ook en vooral, wat er gaat komen. Een element in de groen-verzorging der stad, dat hierboven nog slechts terloops werd aangestipt, is de aanleg van sport- en speelterreinen. In tegenstelling tot de parken en plantsoenen, waarvan althans in onze stad de kiem in vroeger eeuwen reeds aanwezig was, is de zorg voor voldoende gelegenheid tot beoefening van sport en spel eerst in de laatste decennia geleidelijk gegroeid tot een belangrijk onderdeel van de overheidstaak. Veertig, vijftig jaar geleden cricketten en voetbalden er wat jongens op het Malieveld en misschien ook wel eens een enkel maal op een stuk weiland in de omgeving. Er waren een paar tennisbanen bij De Bataaf. En er was omstreeks 1890 een wielerbaan ter plaatse waar thans de villa's aan en nabij de Brusselschelaan staan. Maar daarbij bleef het. Aan gemeentebemoeiingen met het spel der kinderen werd niet gedacht en aan zorg voor sport-beoefening door de ouderen nog veel minder, 't Eerste wat op dit gebied gebeurde was het inrichten in 1905 van een speelterrein aan de Gaslaan, dat in gebruik werd gegeven aan een vereniging, welke voor dit doel werd opgericht. In 1912 werd dit speelterrein gevolgd door een tweede, dat aan de De la Reyweg. Op deze terreinen werd gelegenheid gegeven aan de jeugd om op de vrije middagen en in de vacanties onder leiding en dus systematisch buiten te spelen. Geleidelijk werd dit aantal speelterreinen uitgebreid •— in totaal is er thans een 10-tal in exploitatie — zodat thans in de meeste stadswijken, waarin daaraan behoefte bestaat, min of meer behoorlijk ingerichte speelterreinen aanwezig zijn, in hoofdzaak bestemd voor kinderen van de leerplichtige leeftijd. Van deze gelegenheid tot geordend spel wordt een druk gebruik gemaakt. In 1935 speelden niet minder dan 35000 kinderen op deze terreinen. Zij voorzien dan ook inderdaad in een dringende behoefte. Later, in 1930, werd ook overgegaan tot de inrichting van z.g. speeltuinen, in hoofdzaak bestemd voor het spelen van kleinere kinderen tot 10 jaar zonder leiding. Dit zijn kleinere terreintjes, voorzien van zandbakken en enkele speelwerktuigen, welke vooral in de kinderrijke volksbuurten, waar de enige speelgelegenheid van het kind de straat was, zeer noodzakelijk zijn en waarvan het aantal (thans een twaalftal) ongetwijfeld nog veel te gering is. Inmiddels had het gemeentebestuur ook de beschikbaarstelling van terreinen voor sportbeoefening binnen haar bemoeiingen moeten trekken. De enkele particuliere terreinen, zoals het H.V.V.terrein aan de Wassenaarscheweg, werden onvoldoende zodra de sport-beoefening, aanvankelijk het voorrecht van enkele beter gesitueerden, zich uitbreidde tot alle lagen der bevolking. De verhuring van een 103^2 ha groot terrein aan de N.V. Sportterrein „Houtrust" was de eerste belangrijke stap in deze richting. Aanvankelijk in de eerste plaats bedoeld voor de beoefening der hippische sport, heeft dit terrein in hoofdzaak betekenis gekregen voor voetbal, hockey, korfbal en tennis. Maar buitendien werden, toen het gemeentelijk grondbezit zich uitbreidde, terreinen, die later nodig zouden zijn voor de stadsuitbreiding, voorlopig beschikbaar gesteld voor sport, in hoofdzaak voetbal en korfbal. Dit geschiedde aanvankelijk te hooi en te gras, doch later geleidelijk op meer systematische wijze. Het waren vooral de hooggelegen duinweilanden aan de Westelijke stads-peripherie, welke voor dit doel zeer gezocht waren. Maar naarmate de stad zich uitbreidde — en dat geschiedde vooral na de oorlog in een buitengewoon snel tempo -— werden de voetballende jongelieden steeds verder verdreven. De geschikte terreinen werden veel schaarser en het aantal sportbeoefenaren groeide elk jaar. En het groeide niet alleen tengevolge van de toeneming van het inwonertal, maar het nam relatief nog sneller toe dan de bevolking. Zodoende zijn gedurende de laatste 15 a 20 jaar in een vrij snel tempo sportterreinen gereed gemaakt. In 1922 werden de gelden beschikbaar gesteld voor de aanleg van een sportpark met negen voetbalvelden in het aan te leggen Zuiderpark alsmede voor het bouwen van een openlucht-zwembad. Bij het lyceum aan het Stokroosplein werd een ruim sportterrein ingericht, meer in het bijzonder bestemd voor de leerlingen van de Hogere Burgerscholen en Gymnasia; dit terrein vond zijn tegenhanger voor het Z.O. stadsdeel in een groot veld op Voorburgs gebied nabij de Koningin Wilhelminalaan. In Laakwijk (de wijk ten Zuiden van de Laakhaven) kwam een drietal sport- en speelvelden tot stand. Ook aan de Zuiderparklaan voor de wijk Oostbroek, aan de Escamplaan voor Rustenburg, aan de Mient voor de omgeving van de Laan van Eik en Duinen, aan de Carel Reinierszkade voor de Bezuidenhoutwijk werden zulke sportterreinen aangelegd. Al deze velden waren het resultaat van een systematische verzorging van de stad met terreinen voor de sportbeoefening, in combinatie met de bouw van scholen. Want de scholen, zowel openbare als bijzondere, werden zodanig gebouwd, dat zij complex-gewijze rondom deze sportterreinen werden gegroepeerd. Deze schoolcomplexen vormen in de stadsaanleg van de laatste 15 jaar een zeer bijzonder element. Op even abrupte als onverwachte wijze is hieraan een einde gekomen, enerzijds doordat de crisis de bouw van nieuwe scholen ten enen male verhinderde, anderzijds doordat ook de aanwas van het aantal leerlingen stokte (de groei der bevolking gaat de laatste jaren in een minder snel tempo en doordat het geboortecijfer daalde, was de toeneming van de schoolbevolking relatief nog minder sterk). Inmiddels waren vele dezer schoolcomplexen gedeeltelijk gebouwd; zij bleven dus voorlopig in half voltooide toestand, maar de sportterreinen waren gereed en zullen in een blijvende behoefte van de bevolking voorzien. Intussen kwamen ook los van de scholenbouw nog verschillende andere sportterreinen tot stand. Behalve het reeds genoemde Zuidersportpark o.m. het door de voetbalclub V.U.C. bespeelde veld aan de 2e Adelheidstraat en een complex velden aan de Fruitweg, terwijl inmiddels werd voortgegaan met de tijdelijke beschikbaarstelling van landelijke eigendommen. Aangelegd, doch nog niet in gebruik genomen, is het grootste tot dusverre geprojecteerde sport- Waterpartij in_ Zorgvliet. Foto v Ojen veld, n.1. in de toekomstige Westelijke stadsuitbreiding op de terreinen van de N.V. „Ockenburgh", een terrein van ongeveer 15 ha, plaats biedende voor een 15-tal voetbal- en korfbalterreinen. Voor het beheer der gemeentelijke sport- en speelterreinen werd in 1927 een afzonderlijke stichting („Haagsche Sport- en Speelterreinen") in het leven geroepen. Het Bestuur dier stichting tracht, voor zover de beschikbare geldmiddelen zulks toelaten, stelselmatig de lichamelijke opvoeding te bevorderen. Zij heeft thans een terrein-oppervlakte van ruim 90 ha in beheer, terwijl een oppervlakte van 18 ha in aanleg is. Voor de beoefening der tennissport werd in ruime mate door het particulier initiatief gelegenheid gegeven, zowel op verspreid liggende banen, als in een vijftal tennisparken, elk met een groot aantal banen. Van deze vijf zijn er vier tot stand gekomen op gemeenteterrein en op initiatief van de gemeentelijke instanties. De sportterreinen in de stad vormen met de parken en plantsoenen een niet genoeg te waarderen onderbreking van de zich als een olievlek uitbreidende stads-bebouwing. Zij dienen voor andere maar daarom niet minder nuttige doeleinden. Alle drie maken zij deel uit van de stelselmatige verzorging van de stad met groen. Een zeer gelukkige oplossing wordt verkregen wanneer park en sportterrein kunnen worden verenigd, zoals in het Zuiderpark is geschied. Een ander zeer geslaagd voorbeeld van zulk een combinatie levert het park „Boschjes van Pex". De kern daarvan wordt gevormd door de van oudsher aanwezige beplanting rondom een drietal boerderijen (Daal en Berg, Berg en Dal en Wildhoef), welke eertijds op tamelijk grote afstand van de stad (ten Zuiden van de Beek) waren gelegen. Na geleidelijke aankoop door de Gemeente werd deze beplanting uitgebreid, terwijl op een aangrenzend terrein een gemeentelijke boomkwekerij werd gevestigd. Het terrein tussen de Beek en de bosjes werd ingericht tot ijsbaan, welke door de Nieuwe 's-Gravenhaagsche IJsvereeniging wordt geëxploiteerd. Des zomers is dit uitgestrekte, ± 6 ha grote veld beschikbaar als speelweide voor de jeugd. De „verversingstent" van de ijsclub is een elegant caférestaurant geworden, dat ook 's zomers een prettig zitje in een aangename omgeving zal bieden. De voetbalvereniging „Quick" kreeg hier na vele omzwervingen op tijdelijke velden een definitieve installatie in de vorm van een wedstrijdveld en twee oefenvelden, Er werd een tennispark aangelegd met aanvankelijk 14 banen (welk aantal thans wordt uitgebreid tot 18) op een heerlijk beschutte plek in een landelijk aandoende omgeving; de boerderij „Berg en Dal" werd ten behoeve van het tennissende publiek ingericht tot café en garderobe. Wanneer hieraan nog wordt toegevoegd, dat er gelegenheid bestaat om hier een paardensport-centrum te vestigen en dat er niettegenstaande dit veelzijdig nuttig gebruik, gelegenheid bestaat om langs wandel-, fiets- en ruiterpaden het park te doorkruisen, dan blijkt voldoende, dat hier de gedachte is verwezenlijkt om een buurtpark met zoveel mogelijk nuttige bestemming op een voor de gemeenschap weinig bezwarende wijze tot stand te brengen. Parken, plantsoenen en sportterreinen zijn nuttige en onmisbare elementen in de stadsaanleg. Maar ook indien zij in voldoende mate voorkomen en over alle delen van de stad verspreid zijn, wordt daardoor alleen de stad nog niet tot een stad van groen en bloemen. Daarvoor is de aankleding van de straten zelve van evenveel, ja misschien nog van meer waarde. Die aankleding kan en moet geschieden op twee wijzen: door beplanting en door het aanbrengen van voortuinen. Indien mogelijk door een combinatie van deze beide, maar in elk geval door een van de twee. Op de waarde van een goede straatbeplanting werd hierboven reeds terloops gewezen. Ongetwijfeld geldt ook ten aanzien van bomen in stadsstraten, dat overdaad schaadt. Bomen met breed uitgroeiende kronen in betrekkelijk nauwe straten nemen te veel van het zonlicht weg; zij maken de woning somber en vochtig en zijn zeker allesbehalve aanbevelenswaard. En daar de straatbeplanting van oudsher in hoofdzaak bestond uit iepen, waarvan vele langzamerhand een kolossaal bladerdak vertoonden, is dit euvel ongetwijfeld herhaaldelijk te constateren geweest. Maar dit behoeft niet inhaerent te zijn aan een straatbeplanting. De gewijzigde richting bij de bomenkeuze door de plantsoendienst bewijst zulks. Naast iepen met een kleine pyramide-vormige kroon kwamen kastanjes, populieren, meidoorns, linden, esdoorns, kersen, lijsterbessen enz. een plaatsje vragen. Rekening houdende met straatbreedte, straatprofiel en aard der wijk werd in elk bijzonder geval de keuze bepaald. Vooral voor brede straten blijft een beplanting met twee, voor zeer brede straten met vier bomenrijen aanbevelenswaard. Welk een gelukkige omstandigheid is het niet, dat in den Haag in de periode tussen 1890 en 1910, niettegenstaande zij uit een verkeersoogpunt toen nog gans niet nodig waren, talrijke brede straten met middenpad zijn aangelegd! Doordat de breedte op het middenpad voldoende plaas biedt voor de aanplant van een dubbele bomenrij zonder dat de belendende huizen daarvan hinder ondervinden, bieden deze straten een aangename groene onderbreking temidden van een veelal niet verheugende bebouwing. Zonder twijfel zijn de wijken, welke door deze lanen worden doorsneden, belangrijk minder monotoon dan zij anders geweest zouden zijn. Het aanleggen van straten met voortuinen dateert eerst uit het begin dezer eeuw en geschiedde toen nog slechts in zeer beperkte mate. Geleidelijk is men in dit opzicht verder gegaan, en enkele uitzonderingen daargelaten, met groot succes. Want een voortuin geeft ook aan de eenvoudigste straat een vriendelijk en fleurig karakter. Ook in die gevallen, dat de diepte van een voortuin gering is of de oriëntering ongunstig, geeft toch een beplanting met enige struiken of een goed onderhouden groenblijvende haag reeds een veel vriendelijker cachet. Er is te eerder aanleiding om van de aanleg met voortuinen een regel met zo weinig mogelijk uitzonderingen te maken, omdat ook zuiver praktische overwegingen daartoe leiden. Een breedte van 9 m is voldoende voor een eenvoudige woonstraat, door welke geen verkeer van enige betekenis is te wachten. Maar indien men de voorgevels der huizen op 9 m onderlinge afstand zou oprichten, zouden zij te dicht op elkaar komen. Om voldoende toetreding van licht en lucht te waarborgen, moet er dus meer tussenruimte zijn, maar het heeft geen zin, die meerdere oppervlakte met stenen te beleggen. En voor die gevallen, dat men twijfelt of een straat wellicht later verkeer zal trekken, kan de voorlopige bestemming tot voortuin somtijds een latere verbreding op praktische wijze mogelijk maken. Zo is dus de voortuin in alle opzichten ook economisch volkomen verantwoord. In veel grotere mate dan een gesloten bebouwing met voortuinen kan een open bebouwing leiden tot een geheel, dat èn voor de bewoner èn voor de wandelaar een steeds wederkerend genot is. In dit opzicht is de residentie bijzonder goed Vijver Marlot Foto v. Ojen bedeeld. Behalve het reeds gememoreerde Willemspark, het van Stolkpark en de omgeving Wittebrug, welke uit de 19e eeuw dateren, zijn in de laatste decennia tot stand gekomen het villapark aan de Klatteweg, het villapark Zorgvliet, de tuinstadwijk Houtrust-Segbroek, de randbebouwing van het Westbroekpark en het villapark Marlot. Al deze villa-kwartieren grenzen aan grotere of kleinere parken, waarvan zij de voortzetting of, zo men wil, de afsluiting vormen. En, hoezeer ook verschillend van omvang, aard en karakter, zij vormen alle een even belangrijk onderdeel van de groenverzorging van den Haag als die parken zelf. Een wandeling door het villapark Zorgvliet is — hoezeer het ook te betreuren valt, dat de buitenplaats van Cats niet ongeschonden bewaard bleef — toch altijd nog een genot. Want tussen de restantjes van het oude buiten groeide een nieuwe schoonheid door de aanleg van de tuinen rondom de villa's. Geheel anders was het gegeven in Marlot. Nadat in 1918 deze bezitting door de gemeente was aangekocht, werd de tuin van het buiten ingericht tot openbaar wandelpark, een parkje van slechts tien ha oppervlakte, maar van een grote charme, niet in de laatste plaats tengevolge van de bijzonder grote vogelrijkdom. Het weiland nabij de electrische spoorweg werd geëxploiteerd en tot villapark ingericht. Maar tussen het wandelpark en de villa's bleef een grote malse weide in onveranderde toestand behouden, zodat de doorzichten uit het villapark op het geboomte van het wandelpark en omgekeerd behouden bleven. Doordat buitendien een poging om een verzorgde architectuur te verkrijgen met succes werd bekroond, en aan de tuinen, evenals aan de plantsoenstroken, zeer veel zorg werd besteed, is hier een aantrekkelijk geheel verkregen: een wandeling door de villawijk is even lonend als een in het wandelpark. De tuinstadswijk in het Westen, waarvan het eerste gedeelte de naam „Houtrust" draagt en het verdere deel „Segbroek" werd gedoopt, vormt de grootste aanleg van deze aard. Deze wijk strekt zich uit over een lengte van ruim 2 km en een breedte van 350 a 400 m tussen de voet van de Westduinen en de Beek en breidt zich nog steeds uit, zij het ook in de laatste jaren niet meer zó snel als tussen 1920 en 1930 het geval was. Het terrein waarop deze tuinstad is aangelegd, was vlak duinweiland zonder begroeiing. Er was hier dus niet, zoals in het geval van Zorgvliet, een aantrekkelijk terrein, waar de villa's dadelijk in het groen verscholen lagen, maar er behoefden dus ook geen hopeloze pogingen te worden ondernomen om bestaand natuurschoon te ontzien. Wel waren er de parken in de onmiddellijke omgeving: Westduinpark, Boschjes van Poot, Boschjes van Pex, waarmede de tuinstad geleidelijk samengroeit. En dan op enkele hon- Vijver in Haagsche Bcsch in de winter. Foto*S. en V. derden meters afstand: het strand en de zee. Deze wijk ligt dus wel in een bijzonder aantrekkelijke omgeving. Uiteraard komt de begroeiing in deze tuinstad, die in de loop der laatste twintig jaar is ontstaan, eerst langzamerhand tot zodanige wasdom, dat kan worden gesproken van een in alle opzichten bevredigend geheel. Ten dele moet men deze wijk dus nog zien als een belofte voor de toekomst. Maar in elk geval is hier een kwartier tot stand gekomen, dat een aantrekkelijke en gezochte woongelegenheid schept voor degenen, voor wie een mooie omgeving zwaarder weegt dan een paar kilometer verder fietsen naar het centrum. En voor de bewoners van andere stadsgedeelten geeft de wijk met de aangrenzende parken gelegenheid voor talrijke en gevarieerde wandelingen. Wij hebben thans bijna zeven magere jaren achter ons en de zeven vette schijnen nog niet op komst. Integendeel, de perspectieven blijven somber en de regering van stad en land heeft de grootste moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Zulk een tijd is niet de meest gunstige om de wensen der natuurminnaars ten aanzien van de verzorging der stad met groen en bloemen ten volle te bevredigen. Het Bestuur van de „Vereeniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en Omstreken" bestaat uit nuchtere mensen, die zich dat zeer wel realiseren. Maar anderzijds hoede men zich voor defaitisme. Ook op dit gebied! Onze mooie stad moet haar charme en haar aantrekkingskracht behouden. Dat is in de eerste plaats uit ideëel oogpunt noodzakelijk. Maar ook uit overwegingen van nuchter zelfbehoud. Wanneer haar aantrekkingskracht teloor zou gaan, zou dit een periode van definitief verval inluiden. Die aantrekkingskracht berust op tal van dikwijls moeilijk te onderkennen factoren. Maar dat de verzorging van de parken, plantsoenen, en beplantingen, de outillage der sportterreinen, de aanleg der villakwartieren, de wijze van stadsuitbreiding daartoe behoren, dat staat wel vast. Onze stad heeft meer bange uren doorleefd, zorgelijker nog dan thans: èn in de aanvang van de tachtigjarige oorlog èn in de Franse tijd. Het voorbeeld van den Magistraat van 1575—1576 kan in deze een lichtend voorbeeld zijn. Want niet alleen was het werden kunstmatig geïnfecteerd. Na enkele jaren bleek dan reeds de mate van vatbaarheid voor de iepenziekte veroorzakende schimmel, Graphium ulmi. Op het ogenblik vindt op de Haagse kwekerijen bovendien een deel van de bestuivingsproeven plaats, die tot doel hebben een iep te verkrijgen met een goede groei en tegelijkertijd een geringe vatbaarheid voor de ziekte. Nomenclatuur. Onder soortenrijke en variabele geslachten als Crataegus (meidoorn), Prunus (kers, pruim, perzik), rozen, essen, heerst in de tuinbouw een vrij grote naamsverwarring. In onze Gemeente kunnen wij bogen op een zeer uitgebreide collectie, waardoor een deel van het onderzoek naar deze houtgewassen in onze beplantingen kan plaats vinden. Langs de Laakkade b.v. werden zeer vele doorns, bloemappels en kersen geplant. Dit studiemateriaal vormt tegelijkertijd langs het water een aardig plantsoen. De verwarring in de nomenclatuur of Latijnse benaming der planten leidde tot het streven naar een internationale regeling voor de tuinbouw. Van oudsher heeft men de planten aangeduid door Latijnse namen. De plantkundigen der diverse landen en tijden volgden echter niet alle eenzelfde systeem. Eenzelfde plant droeg hierdoor dikwijls meerdere namen. Op de tuinbouwcongressen, die minstens eenmaal in de vijf jaar plaats vinden, werd nu het volgende besloten: in principe zal de wetenschappelijk juiste naam worden gebruikt, dat is de naam, waaronder de plant het eerst beschreven werd. Hierover echter zijn de geleerden het soms niet eens, wat voor de praktij!: allerlei moeilijkheden meebrengt. Op het laatste tuinbouwcongrec, dat verleden jaar te Rome werd gehouden, is daarom besloten om voor een tijdsduur van vijf jaar, dus tot en met het jaar 1940, als officiële, internationale nomenclatuur voor de tuinbouw aan te nemen de lijsten, samengesteld door de Royal Botanie Gardens, Kew, Engeland. Hiermee is de regeling een flinke stap vooruit gekomen. Op de stadskwekerijen en in het Zuiderpark vindt men de houtgewassen onder deze namen. III. DE BLOEMISTERIJ. De stadsbloemisterij ligt aan de Kweekerijweg en bestaat hoofdzakelijk uit kassen, bakken en enige open grond, waar vaste planten en dahlia's op hun eigenschappen worden beproefd. In het zeer vroege voorjaar worden in het kweekkasje de eerste bloemen uitgezaaid, later verspeend en daarna als kleine plantjes met kluit in de verwarmde bakken uitgeplant. Duizende stekken van heliotroop, rode Salvia, Dahlia, Pelargonium (Geranium), Fuchsia en Ageratum worden in het kasje gestoken en na beworteling in kleine potjes naar de bakken gebracht. In April worden die plantjes in grotere potten overgezet, om in de tweede helft van Mei of in het begin van Juni naar de perken in de stad te gaan. De lage Mignondahlia's worden in groot aantal gekweekt en zo mogelijk met een potkluit in knop op de perken gezet. Zij vormen een goedkoop en dankbaar versieringsmateriaal. Nauwelijks zijn de voorjaarsbloemen van de kwekerij verdwenen of het stekken van Pelargoniums, margrieten, Penstemons (met rode of rose klokken) begint al weer. In September en October Beplanten door steuntrekkenden van een Foto ^em- p zandglooiing bij „Ockenburgh" met planten van de „Sierteelt-centrale". worden de bewortelde stekken in kleine potten geplant, waarin zij overwinteren. In Augustus worden bloemen als violen, duizendschonen, Silene s en Campanula Medium (Canterbury bell) gezaaid en daarna verspeend, zodat er in het voorjaar al vroeg bloeiende planten zijn. Totaal worden jaarlijks ongeveer 10.000 bloemplanten afgeleverd. De kwekerij heeft een eigen pompinstallatie, waardoor er met water uit het kanaal gesproeid kan worden. De verwarming van kassen en bakken vereist vooral bij vorst veel zorg en toewijding van het personeel. Door deze vrij eenvoudig ingerichte bloemisterij wordt 's-Gravenhage elk jaar ruim van bloemen voorzien. IV. ALGEMENE BEMOEIINGEN. Overal, waar Gemeentelijke beplantingen te vinden zijn, heeft de Dienst der Gemeente Plantsoenen een taak te vervullen. Wanneer een nieuwe aanleg gemaakt moet worden, geeft het Gemeentebestuur hiertoe eerst zijn opdracht. De ontwerpen worden nu in alle onderdelen gereed gemaakt, bestekken en begrotingen opgesteld. Na verkregen goedkeuring kan dan tot de uitvoering worden overgegaan. Grondwerk, ophogingen, levering van teelaarde, enz. worden gewoonlijk uitbesteed. Het plantwerk en de levering van het plantmateriaal geschiedt steeds rechtstreeks door de Dienst van Gemeenteplantsoenen. Voetpaden, rijwiel- en ruiterpaden worden aangelegd door bemiddeling van de Dienst, wanneer zij niet direct langs rijwegen gelegen zijn. Banken langs dergelijke wegen worden ook steeds door de Plansoendienst geplaatst en onderhouden. Worden bij Gemeentelijke woningbouw beplantingen aangebracht op de binnenplaatsen, dan gebeurt dit ook door de Dienst der Gemeenteplantsoenen. Een groot gedeelte van de gemeentelijke werkverschaffing staat onder leiding van de Dienst. Ruim 600 steuntrekkers werkten de laatste winters op de diverse plantsoenterreinen. Vele nieuwe 1923. De eerste twee vijvers worden gegraven. Het werk wordt uitbesteed door de Dienst van Gemeentewerken. 1924. Met de grond uit deze vijvers begint men het park op te hogen. Het sportpark komt klaar. 1925. Bouw en opening van het openlucht-zwembad (zie no. 4). Wanneer de scheiding tussen het heren- en het damesbad wordt weg- Ringsloot achter de eendenkooi. Foto: Kooymans. genomen, beschikt men over een prachtig ruim bassin voor zwemen polowedstrijden. Het bad wordt zeer druk bezocht; het aantal bezoekers bedraagt tot 3000 per dag. 1926. Rondom dit zwembad en bij de hoofdingang der voetbalvelden worden de eerste beplantingen aangebracht, o.a. bestaande uit eiken en bloemstruiken. De dood van den Directeur P. Westbroek brengt echter stagnatie in de werkzaamheden. 1927. In December van het jaar 1927 verleent de Raad gelden voor de voltooiing van het resterende grond- en graafwerk in het Zuiderpark. Bovendien wordt voor de eerstvolgende jaren een som vastgesteld voor de beplanting van het park. De nieuwe Directeur, de schrijver dezes, zet het werk nu voort. Windkeringen van populieren en wilgen worden geplant om aan de blijvende beplanting voorlopig wat beschutting te geven. Ook rietmatten schuttingen worden tot dit doel opgericht. In samenwerking met de Dienst van Gemeentewerken worden nog twee vijvers gegraven, zodat nu alle terreinen op de vereiste hoogte gebracht kunnen worden. 1928. Aanleg kinderspeelterrein (zie no. 2 en 3) en hieraan grenzende piasvijver. Op het speelterrein zijn schommels en wippen. Bovendien is er gelegenheid om in het zand en het gras te spelen. De piasvijver is ondiep zodat ook kleine kinderen er zonder gevaar kunnen pootje baden. De omringende beplanting wordt door schoolkinderen gepoot en groeit uitstekend. 1929. Het parkgedeelte tussen het zwembad en de eendenkooi wordt beplant. In de breedte loopt dit deel van de Eskamppolder tot aan de bloementuin. Het oppervlak bedraagt een vierde van het gehele park. Bij het bewerken van de grond zijn de kleilagen losgemaakt tot op het zand. Veen en klei zijn flink dooreen gewerkt met het zand, dat vrij kwam bij het graven van de grote vijver, die hier ligt. Deze vijver is bijna 3 H.A. groot en plaatselijk soms 6XA M. diep. Dit was noodzakelijk, omdat zeer veel zand nodig bleek om het park voldoende op te hogen, n.1. tot 50 -|- A.P. De steile oevers werden eerst vastgelegd met gevlochten wilgentenen, maar deze varen niet bestand tegen de sterke golfslag, die soms in de vijvers can staan Alle randen zijn daarna voorzien van betonglooiïngen. Vele voetpaden worden aangelegd. In ditzelfde jaar wordt stadsvuil aangevoerd tot ophoging van iet voor een toekomstig hoofdgebouw bestemde gedeelte. 1930. Een blijvende boomkwekerij (zie no. 14) wordt ingericht. Hieruit Wijlen H.M. de Koningin-moeder heeft het Zuiderpark tweemaal bezocht. Foto Polygoon. betrekt men in later jaren veel bomen en heesters, die ter plaatse gebruikt kunnen worden voor de beplanting van het Zuiderpark. De speelweide (zie no. 6) komt ten dele gereed en wordt voor het publiek vrijgegeven. Ook de eerste schooltuintjes (zie no. 16) komen klaar en worden door de kinderen bevolkt. Met stadsvuil begint men nu aan het ophogen van het uitzichts- punt (zie no. 17), gelegen tussen de schoolkindertuinen en het Ligthartmonument (zie no. 18). Dit monument wordt opgericht en in de maand September onthuld door H.K.H. Prinses Juliana. Aan weerszijden van een stenen bank staat een beeldje. Het ene stelt voor „Ot", het andere „Sien", hoofdfiguren uit het bekende kinderboekje ..Ot en Sien" van Jan Ligthart en Scheepstra. Er vóór liggen twee kleine vijvers zeer ondiep, dus geschikt voor pootje baden, scheepje varen enz. In de nabijheid ligt een zandspeelplaats met schommels en wippen. 1931. Men maakt de eerste rijwielpaden; tevens wordt de rozentuin (zie no. 8) aangelegd. Het park kan geheel voor het publiek opengesteld worden. 1932. Bouw van twee parkeerterreinen en een rijwielbewaarplaats bij de A.D.O.-velden. Opheffing van de tijdelijke boomkwekerij. Het vrijgekomen terrein wordt bij de speelweide gevoegd. De kwekerij (zie no. 14), gelegen tussen de eendenkooi en de wetenschappelijke tuin wordt nu blijvend in gebruik genomen. Aanleg en beplanting van de bloementuin (zie no. 9). 1933. Een begin wordt gemaakt met de aanleg van de Wetenschappelijke tuin (zie no. 15). In het overige park worden windkeringen langzamerhand weggenomen. Bovendien begint men hier en daar in de beplanting te dunnen. Hieruit blijkt, dat er dicht geplant was. Dit was onvermijdelijk met het oog op de zeewind. Minder waardevolle houtgewassen gaven de eerste jaren beschutting aan de tot blijven bestemde, die hierdoor sneller en beter opgroeiden. Werden zij overbodig, dan konden zij direct gebruikt worden voor andere delen van het park (uitzichtpunt, glooiing langs Soestdijksche kade), of op andere plaatsen in de stad. Bloementuin: vaste planten in_ bloei. 1934. Vóór het uitzichtspunt (zie no. 17), dat nu voldoende hoog is geworden, graven steuntrekkenden een vijver. De vrijkomende grond wordt gebruikt om het reeds verteerde stadsvuil af te dekken. In de herfst van dit jaar en in het voorjaar van 1935 wordt deze hoogte beplant. Jeugdige werklozen vervaardigen de banken onder leiding van den Heer Van Wijk. Het voor een hoofdgebouw (zie no. 5) bestemde terrein wordt afgewerkt door het maken van terrassen. Gedeeltelijk wordt het beplant. Het teren van rijwiel- en wandelpaden gebeurt grotendeels in dit jaar. Langs de hoofdweg wordt een laanbeplanting gemaakt van kastanjes. De populieren en wilgen, die er al stonden als beschutting, zullen op den duur worden opgeruimd. Een dienstgebouw, geplaatst tussen eendenkooi en boomkwekerij» voorziet in een reeds lang gevoelde behoefte. 1935. De Wetenschappelijke tuin (zie no. 15) komt gereed en wordt, tegelijk met het uitzichtspunt, officieel opengesteld door Burgemeester en Wethouders, vergezeld van enkele leden van de Gemeenteraad. Zodra voor een doelmatige afscheiding naar de zijde der kindertuinen gezorgd is, zal het publiek ook hier vrij toegang hebben. De rijweg wordt door Gemeentewerken verhard. Met het wegnemen van windkeringen en het uitdunnen der beplantingen wordt steeds voortgegaan. 1936. In het voorjaar werden de bermen tussen rijweg en rijwielpaden beplant met laagblijvende heesters. De bestrating van het plein, gelegen voor de ingang der A.D.O.velden zal vermoedelijk in 1936 worden voltooid. In de loop van de voorzomer worden de afsluithekken geplaatst, waardoor het mogelijk wordt de grote rondweg open te stellen voor autoverkeer. De drainering van de speelweide is in werkverschaffing aangebracht en de toegang vanaf de Zuiderparklaan verbreed. Ernstige besprekingen zijn gaande over het eventueel bouwen van een hoofdgebouw en het houden van een grote voorjaarstentoonstelling in 1937. Deze plannen dreigen op finantiële bezwaren af te stuiten. De onderverdeling van het Zuiderpark. Hieronder willen wij de aparte gedeelten van het park nader bezien. Er is in bepaalde jaargetijden steeds iets te vinden, wat de bijzondere aandacht waard is. Naast een vrij vluchtig bezoek per rijwiel of per auto, loont het de moeite om de zeer uiteenlopende beplantingen rustiger te gaan bekijken. Uit de hier volgende beschrijving kan men zich reeds een voorstelling maken van hetgeen de persoonlijke belangstelling het meeste trekt. Rosa moschata hybrida. De rozentuin (zie no. 8) is te verdelen in het gedeelte voor de „edele rozen", meest theehybriden, binnen de heg en dat voor de botanische rozen er buiten. Het eerstgenoemde deel wordt beheerst door een pergola, die hoger ligt dan de omgeving. Deze pergola werd, evenals de poortjes, waardoor men binnenkomt, vrijwillig gemaakt en geplaatst door werkloze jongens. Werkloze jonge bloemisten zorgden voor grondbewerking en beplanting, eveneens zonder betaling. De botanische rozen zijn geplant in systematische groepen. Staande voor de hoofdingang vinden wij rechts de wilde ::ozen, waar onze klimrozen en polyantha's van afstammen. In Juni staan zij in volle bloei. Vooral de hybriden van de veelbloemige roos (R. multiflora) vallen dan op. De vele vormen van de Muskusroos (Rosa moschata) mogen ook gez:en worden. Zij geuren bovendien heerlijk. Nu volgen de honderdbladige rozen (R. centifolia), de rozen van de Romeinen. Verschillende varieteiten, die hier groeien, waren 2000 jaar geleden de algemeen aangeplante soorten. In dit gedeelte vinden wij ook de Damasceense en de Gallische roos, de Bulgaarse olieroos en de roos, waaruit de Arabieren rozenolie wonnen. Bij de zijingang naar de middentuin staan de mosrozen, die wel ouderwets genoemd worden, doch niet langer dan 100 tot 120 jaar geleden gewonnen zijn. Zij dragen bijna steeds Franse namen, hoewel enige varieteiten in ons land gekweekt worden. De bloei valt in de tweede helft van Juni. Slechts enkele geven daarna nog bloemen. De rode tinten zijn ons tegenwoordig te paars, maar in rose en wit valt veel moois te bewonderen. Wij passeren nu de Provence rozen, die zeer welriekend zijn. Botanisch horen zij tot de Gallische rozen. De hondsrozen zijn wilde groeiers met scherpe doorns. De gewone Rosa canina opent de rij, gevolgd door de geurige egelantier en de hybriden van deze: „Lady Penzance met abrikooskleurigeen „Refulgence" met bloedrode bloemen. In deze groep behoren de viltige roos en de bruinbladige van Tirol, de kleine zeer stekelige Rosa Serafini uit Corsika en de kleverige roos van Dalmatië. Rechts van het pad groeien de rozen van Oostelijk Noord-Amerika. Rosa virginiana heeft glimmend blad en oranje rode bottels. Zij zijn klein in alles, maar sterk als onkruid. Rosa nitida wordt door de Amerikanen gebruikt om bermen van verkeerswegen vast te leggen. Elke scheut heeft wortels, zodat de planten gescheurd kunnen worden en in kleine bosjes (bundeltjes) uitgeplant. Op dezelfde wijze planten wij helm in de duinen. Nu volgen de vele vormen van de kaneelrozen, die zo heten naar hun hoofdvertegenwoordiger, Rosa cinnamomea. Op het gras staan enkele der vele hybriden van Rosa rugosa. In de laatste jaren is de groep der kaneelrozen zeer uitgebreid, doordat plantenzoekers in West- en Noord-China mooie, nog onbekende soorten ontdekten. Zeer opmerkelijk is Rosa Moyesii met bloedrode bloemen en grote, vuurrode bottels. Rosa multibracteata, bella, setipoda, Sweginzowii e.d. zijn nog weinig bekend, maar zullen spoedig meer algemeen aangeplant worden. Wanneer wij nu links afbuigen naar ons punt van aanvang, passeren wij de duinrozen. Hagenaars moeten zich voor duinrozen interesseren, want al waren deze kleine witte roosjes uit onze omgeving verdwenen, zij horen er toch thuis en groeien overal waar duinzand is, uitstekend. Ook de duinrozen zijn „veredeld". Wij treffen vrij grootbloemige en ook dubbelbloemige vormen aan, die reeds veel van hun elegance verloren hebben. De Aziatische duinrozen zijn meestal geel en daarvan heeft men eveneens dubbelbloemige vormen. Naast de duinrozen staan de gele Perzische rozen, waaronder de koperkleurige variëteit Rosa lutea bicolor aantrekkelijk en bizar is. Wanneer wij nu nog de varenbladige roos van de berg Omei en de zeer grootbloemige Rosa Roxburghii, met bottels als paardekastanjes, bekijken, hebben wij in korte tijd een overzicht gekregen van wat de natuur ons op het gebied van wilde rozen schenkt. De bloementuin (zie no. 9). Deze werd in 1933 door werkloze bloemisten gemaakt. Men kan er de vaste planten leren kennen, die men in eigen tuin zou willen aanplanten. In Mei en Juni bloeit hier een keur van Iris varieteiten. anemoontjes, evenals later de rose egelantiers, bloeien in menigte en hebben alle te samen een grote bekoring. Maar ook de herfst is hier mooi. Er is dan een overvloed van rozenbottels, kardinaalsmutsjes en glanzende bessen van Gelderse roos of sneeuwbal en de gaspeldoorn vertoont zijn eerste bloei. Vogels. In de dichte struiken van dit gedeelte nestelt sinds 1933 de nachtegaal. In 1930 werd de eerste opgemerkt in de omgeving van de zandspeelplaats bij de sportvelden van A.D.O. In 1933 nestelden drie paren in het park en nu broeden er vermoedelijk reeds vier paren, waarvan drie paren in de beplantingen van na 1928 en één paar in de eendenkooi. Veel vogelsoorten hebben het nieuwe terrein ontdekt en voelen er zich thuis, zoals fitis, roodborstje, roodstaartje, spotvogel, tjiftjaf, karekiet, merel en zanglijster, kool- en pimpelmees; bovendien verscheidene minder gemakkelijk opvallende soorten. Van de watervogels zijn de futenparen de meest welkome gasten. Maar er zijn ook waterhoentjes en meerkoeten (broedend!) en 's winters komen er smienten, talingen, kyifeendjes en nonnetjes. Van de krombekken zijn het vooral de sperwer en de slechtvalk, die hier hun prooi zoeken. Buizerden en torenvalken cirkelen soms over de omringende weilanden; ransuilen en het kleine steenuiltje rusten overdag in het hout rondom het zwembad en in de eendenkooi. De ijsvogel vertoonde zich in het park vrij dikwijls. De grote lijster maakt aanstalten om in 1936 voor het eerst in het park te broeden. Zuid-Europa. Op de hoek van het park ligt een complex volkstuinen. Deze zijn door beplanting zo goed mogelijk aan het oog onttrokken. Over een dam komen wij bij een groep planten, die in het wild voorkomen in de omgeving van de Middellandse zee. Hier groeien de Italiaanse elzen met glanzend groene hartvormige bladen, tamme- en paardekastanjes, moseiken en Italiaanse populieren. De brem is in veel soorten vertegenwoordigd: priembrem, stekelbrem, brem van de berg Etna. Het lage, zeer stekelige roosje van Corsika bloeit met vrolijke rose bloempjes en draagt kleine koraalrode bottels. Vele struiken zijn welriekend, zoals de rozemarijn, de lavendel en de salie. Helderwit staat het Cistusstruikje 's morgens in volle bloei; 's middags is dit alles uitgebloeid en afgevallen, maar de volgende morgen is er weer overvloed. Het zijn aardige, groenblijvende struikjes, evenals de veel lagere Zonneroosjes. Deze zijn na aan de Cistus verwant en bloeien met rose, rode, gele of zalmkleurige bloempjes. Hier geurt in winter en voorjaar de zg. „winterheliotroop", een hoefbladsoort, Tussilago fragrans. De vaste plant woekert zeer snel door de bodem, doch is niet geheel winterhard, zodat één strenge winter voldoende is om zoveel wortelstokken te doden, dat er in het voorjaar slechts hier en daar een scheutje opkomt. Langs de sloot groeit een mooie Geranium met lilarose bloempjes: Geranium Andrewsii. Hier groeit ook Viburnum Tinus, een groenblijvende sneeuwbal, welke in Maart en April buiten bloeit. Onder de naam Laurus Tinus werd deze plant vroeger veel in kuipen gekweekt. In de Oranjerie kwamen de bloemen dan reeds in Januari in bloei. Langs het pad nabij de vijver bloeit een witviltige struik met gele lipbloemen, het is Phlomis fruticosa. Vroeger was de naam veel mooier; in het plaatwerk van A. Munting, 1696, fol. 398, fig.-115 is de plaat afgebeeld onder de naam Verbascum Salviae Folio Arborescens Flore Luteo! De wilg met de wonderlijk gedraaide twijgen is een afwijkende vorm van Salix Matsudana, welke langs de Middellandse Zee groeit. Achter een bank staan enige groene zuilen van de echte Cypres. Tot nu toe hebben ze onze winters doorstaan, een lang leven wordt hen echter niet voorspeld. In de herfst is het de moeite waard om de vuurdoorns te gaan zien. Overladen met oranjerode vruchten, schitteren de nu al een paar meter hoge struiken reeds van verre. Helaas strijken er troepen koperwieken en kramsvogels op neer. Alvorens hun reis naar het Zuiden te vervolgen, verzwelgen deze mooie beestjes ontelbare bessen, waaronder die van onze vuurdoorns. De enige houtachtige schermbloem van onze tuinen is de Bupleurum fruticosum, een hoge, groenblijvende struik, aardig om te zien en zeer interessant. Heel vroeg in het voorjaar is de grond hier geel van de winter- aconietjes; dan bloeit ook de heide van de Middellandse zee, Erica mediterranea, met lilarose trosjes. Spoedig volgen nu het druifhyacintje en de dichternarcissen. In April zijn de kroosjespruimen als witte wolken door de ontelbare kleine bloempjes, ook de kornoeljes zijn dan geel gekleurd. De Judasboom is in Mei het bekijken waard. De lilarode of soms witte vlinderbloemen verschijnen aan de takken. Deze wijze van bloeien noemt de botanicus „cauliflorie". In de Tropen komt dit vrij veel voor. Op dikke stammen komen dan zelfs bloemen. In ons klimaat is het een zeldzaam verschijnsel, daarom moeten wij er de Judasboom, Cersis siliquastrum, eens extra op aankijken. In Mei bloeien ook de wilde hyacinten, en een der vroegst bloeiende wilde rozen, de roos van de Pyrenaeën. Deze is na verwant aan de roos die in de Alpen groeit; beide hebben bijna geen doornen. Langs de Middellandse zee komen groenblijvende eiken, de zoogenaamde steeneiken voor. Drie vormen hiervan groeien in het Zuiderpark; de boompjes zijn al enkele meters hoog. Bovendien staan er jonge „viltige eiken" en „moseiken" (Quercus lanuginosa en Quercus Cerris). De laatste gaf hier al enkele van zijn bemoste eikels. De jonge bomen van de Pannonische eik (Quercus conferta of Quercus pannonica) groeien krachtig. Het jonge blad is zacht rose getint en mooi gevormd. De volgroeide bladeren zijn diep gelobd en wel 25 centimeter lang. Dit is een van de allermooiste eiken. Essen uit het Zuiden zijn fijner van blad en takken dan de soort uit onze streken. De Italiaanse esdoorn bloeit mooi bleek geel, vóór het blad zich ontwikkelt; bij een der soorten, n.1. bij Acer Lobelii. vertonen de takken bovendien fijne witte strepen. De hoppebeuk, een soort haagbeuk, heeft zijn verspreidingsgebied in Noord-Italië. Tot nu toe gaven de planten slechts stuifmeelkatjes en nog geen zaad. Dit zal echter ook wel kunnen. De kleine nootjes zitten in schutblaadjes, waardoor zij lijken op hoppebellen. Langs de kust groeien verschillende vormen van Tamarix. In ons park is de soort met vier meeldraden, Tamarix tetrandra, aangeplant. Het fijne blauwachtige loof is mooi, nog mooier echter de bloei. Bloemappel, Malus floribunda. Deze valt in begin Mei. De kleine lilarose bloempjes verschijnen dan in overvloed langs de jonge twijgen. Dit parkgedeelte met zijn Zuideuropese beplanting is in de maanden April en Mei wel het allermooiste, maar door de vele welriekende veelal groenblijvende struiken, draagt het winter en zomer een apart karakter. Japanse planten. Wij komen nu eerst aan een groep ruiggegroeide bomen, die later gerooid moeten worden. Voorlopig dienen zij als dekking tegen de Westenwinden. Later zal hier een grasveld komen, waarover men van buiten het park een mooi doorzicht zal hebben op de grote vijver. Dan beginnen de Japanse bloemkersen, de kersappeltjes en de Aziatische lijsterbessen. Er onder groeien kleine esdoorntjes, groepen wilde rozen, spiraea, zuurbes en sneeuwbal: wij staan hier voor de grote plantenrijkdom van het verre Oosten. De kersen hebben moeilijke Japanse namen, die alle iets betekenen. Zakura is Japanees voor kers, Hi-zakura betekent „de rode kers", Higan-zakura de Voorjaarskers, Mame-zakura de dwergkers en Jugatsuzakura, de in October bloeiende kers. In de omgeving van het zwembad vindt de bloei der Japanse kersen haar hoogtepunt. Eind April en begin Mei kunt u hier een idee krijgen van het bloesemfeest, dat in Japan beroemd is en daar met nationale feestdagen wordt gevierd. Dicht bij de muur van het zwembad staan de bloemkersen van Tokyo, Prunus yedoensis. Zij bloeien licht rose, zeer vroeg en overvloedig. Het zaad, waaruit deze boompjes, die nu van drie tot vijf meter hoog zijn, gekweekt werden, kwam in 1928 uit Japan. De dwergkers, Prunus incisa, bloeit ook al in April. Hij lijkt op een struik van onze wilde sleedoorn. De bloemen zitten overal, tot aan den grond toe. Soms zijn zij helder wit, dan weer licht rose. Ook de groei varieert. Vermoed wordt, dat deze rijk bloeiende struik spoedig vrij algemeen in onze tuinen zal worden aangeplant. Het is een van die nieuw ingevoerde soorten, waarnaar de boomkwekers graag komen kijken. Iets later bloeit Prunus Lannesiana. Wij herkennen hem dadelijk Prunus Lannssiana „Miyako" (synoniem „Shogetsu"). als een kers. Het blad, de takken en de gehele groeiwijze herinneren ons aan inheemse kersen, zoals b.v. de krieken. Wel bloeien zij heel wat vroeger dan deze en de bloemen zijn groter en helderwit. In tegenstelling met de overige Japanse kersen, die reukeloos zijn, geuren zij heerlijk. De voorjaarskers, Prunus subhirtella, bloeit rose. Een vorm hiervan met fijn hangende twijgen, noemen de Japanners de ,,draadkers", ,,Ito-zakura". De zuilvormige kers heet „Ama-no-gawa"', wat „Melkweg" betekent. Hij bloeit later in Mei, eerst licht rose, daarna tot wit verblekend. De planten zijn op het ogenblik drie tot vier meter hoog en daarbij slechts een halve meter breed. Langs de sloot, bij de bamboebosjes, groeit de rose bloeiende kers van Sachalin. Hier staan ook enkele essensoorten, zoals Fraxinus longicuspis en Fraxinus mandshurica. Fraxinus Spaethiana onderscheidt zich door kort, dik hout en brede knoppen. Behalve de kersen, die in het park door meer dan twintig vormen vertegenwoordigd zijn, bloeien in Mei nog vele andere Japanse houtgewassen. Ik noem hier nog de bloemappels, zoals Malus floribunda, Malus spectabilis en Malus Sieboldii. Hun bloemen zijn rose, rood of wit, enkel of dubbel. Alleen dit gedeelte is nu een tochtje naar het Zuiderpark waard en elk jaar zal de overvloed nog toenemen, 's Zomers zijn het de wilde rozen, de pioenen en de irissen met hun bijzondere Japanse namen, die ons oog bekoren, evenals de vele bladvormen van de esdoorntjes (Acers, „maples"). In de herfst komen mooie herfsttinten voor bij lijsterbessen (Sorbus), esdoorns, kersen en eiken (b.v. Quercus glandulifera). De bloemappels hebben dan heldergekleurde vruchten („crabapples '), Rozensoorten prijken met hun bottels, olijfwilgen met zilver-rose getinte- en struikkamperfoelies met helder rode bessen. 's Winters waarderen wij het vrolijke groen van de Japanse kardinaalsmuts (Evonymus japonica). Ligusterstruiken hebben nog mooi zwarte bessen en prachtig steken roomgele berkenstammen af tegen de brede zuilen van de „heilige" Cryptomeria's. De gele winterjasmijn bloeit, zolang de vorst het toelaat. Pachysandra terminalis is groenblijvend en bedekt in grote plekken de bodem. Verwant aan de Buxus of randpalm, is zij een uitnemende plant voor bodembedekking, daar zij vrij veel schaduw verdraagt en zich snel uitbreidt, zonder hinderlijk te worden. Dicht bij de muur van het zwembad groeien de winterharde Camellia's. De struiken zijn nog vrij klein en werden eerst in 1935 geplant. Wanneer wij echter wat geduld hebben, zullen zij op den duur heel mooi worden. Enige Azalea-soorten beginnen zich mooi te ontwikkelen. De kleuren lopen sterk uiteen. Azalea Kaempferi bloeit zalmkleurig rood. Azalea obtusata reticulata daarentegen paars. Zij hebben het in het Zuiderpark nog niet gemakkelijk, daar de grond nog erg nieuw en te kalkrijk is Bovendien moet er meer bescherming komen tegen wind en zon. Een zonnehitte, zoals wij die in 1935 meemaakten, is voor de azalea's wat te machtig geweest. Chinese planten. Wanneer wij rondom het zwembad voortwandelen, lopen wij tussen planten uit China. In het vroege voorjaar bloeien hier de toverhazelaars, waarvan de zachtbehaarde, Hamamelis mollis, wel Prunus glandulosa fl. albo pl. gevarieerd. Voor wandelaars is dit een rustig pad, vrij van fietsers en ruiters. Het derde hoofdpad loopt langs de binnenzijde der duinstrook en voert langs verschillende uitzichtspunten. Vanaf deze punten ziet men enerzijds de stad, anderzijds de zee. Veie zijwegen verbinden de drie hoofdwegen onderling. Het rijwielpad naar Kijkduin volgt, evenals het ruiterpad, in hoofdzaak de Colonneweg. Vanaf de Fuutlaan voert een rijwielpad bovendien rechtstreeks naar het Stille strand. Op vier plaatsen werden rijwielbewaarplaatsen gemaakt, omdat dit „Stille strand s zomers steeds buitengewoon druk bezocht wordt. Ruiters kunnen het strand ook vanaf de Savornin Lohmanlaan bereiken. Vanaf de huizen van Kijkduin werd het fietspad reeds voortgezet tot de hoogte van de Monsterse watertoren. Spoedig zal het over nog groter afstand gereed komen. Zodra de moeilijkheden met andere betrokken Gemeenten overwonnen zijn, zal het pad doorgetrokken worden tot de Hoek van Holland. In het Westduinpark werd in de nabijheid van de Duivelandsche straat, op de zogenaamde „hoogvlakte , in 1935 een grasveld aangelegd, dat op den duur moet dienen voor het drogen van netten. Een rijweg werd gelegd door de as van dit terrein. Enkele verbredingen, waar karren en vrachtauto's zullen kunnen keren, werden niet vergeten. Vóór 1937 zullen hier vermoedelijk nog niet veel netten komen. De „hoogvlakte" ontstond omstreeks 1900 en wel doordat het zand, dat vrij kwam bij het graven van de haven van Scheveningen, hier werd gestort. De zeewering werd er door versterkt, maar het naturschoon heeft erg geleden. Een gedeelte werd direct beplant met dennen. Hoewel uit een oogpunt van houtwinning de groei slecht is, moeten wij toch gelukkig zijn deze groenblijvende beplanting in de Westduinen te bezitten. In de diepte naast de hoogvlakte ligt een grote speelweide. Deze wordt bespeeld door kinderen, die onder leiding staan van de Vereniging „Vacantiebezigheid , tot nog toe slechts gedurende de zomermaanden. Langs het dennenbos ligt nog zo n vrije weide en aan de Westzijde van het bos zal binnenkort een derde terrein als speelweide zogenaamde „Natte Pan ' en voor de „esdoornpan", zeer rijk begroeide, vochtige duinvaleien, dicht bij Kijkduin. De oude zandpaadjes bleven hier behouden. De Uitvoering van de aanleg van het Westduinpark begon in Maart 1929, toen op voorstel van de directeur van Gemeente Plantsoenen een grote hoeveelheid stadsvuil rechtstreeks van de huizen in de duinen werd gestort. Dit vuil werd door werklozen ten dele direct diep onder het zand gewerkt, ten dele op grote hopen gezet om verder te verteren. Zandige terreinen worden bemest, met helm vastgelegd en daarna beplant. Begroeide gedeelten worden met rustgelaten. In 1930 en 1931 werd veel jong plantsoen uitgezet en enige paden werden verhard. Het werk werd uitgevoerd door werklozen, die hiervoor een laag loon ontvingen. Vanaf Januari 1933 werden steuntrekkenden te werk gesteld, die moesten werken voor het steungeld plus 10 %. Op deze wijze werden vele paden aangelegd, uitzichtheuvels verhoogd en verbreed, gronden diep bewerkt. De invloed van het stadsvuil is zeer gunstig gebleken. In enkele jaren tijds heeft de jonge beplanting het stuifzand geheel vastgelegd. Beplanting. Allereerst werden groepen Oostenrijkse dennen uitgezet. Hoofdzakelijk waren dit driejarige zaailingen, gedeeltelijk ook zogenaamde kluitdennen. Waar de beplanting op den duur het uitzicht niet mag belemmeren, werden bergdennen gebruikt. Abelen, zwarte, grijze en ratelpopulieren groeien in de Westduinen vrij goed, evenals de balsempopulier. Wilgensoorten, als de asgrauwe en de kruipwilg doen het best. Gaspeldoorns bloeien van de herfst tot het voorjaar en dwingen door hun scherpe doorns respect af. Gewone brem groeit er veel minder goed, want de bodem bevat te veel kalk. Beter staat het met wilde rozen als egelantier of „sweet briar" en de witte duinroos. Duindoorn en smalbladige olijfwilg gedijen goed in de duinen, daar zij stikstof uit de lucht weten te binden en dus voor eigen bemesting zorgen. De grijskleurig, behaarde blaadjes worden door zeewind weinig geschaad. Tamarix kleurt in de maanden Mei en Juni de hellingen van het Westduinpark reeds lilarood alsof er heide bloeide. De Westduinen hadden in de laatste tientallen van jaren veel aan schoonheid ingeboet. Planten, die er vroeger groeiden, waren verdwenen, mooi begroeide hellingen waren vertrapt door een te druk bezoek. De nieuwe beplanting zal, geholpen door de bemesting met stadsvuil, binnen enige jaren veel herstellen. Allerlei kruiden, welke in de duinen thuis behoren, als ossetong, zeedistel, hoornpapaver, slangenkruid, zeepkruid, e.d. werden weder uitgezaaid en gedijen hier en daar goed. Vele vogelsoorten hebben nu reeds weer gelegenheid om zich te handhaven. Het aantal patrijzen is zeer toegenomen en fazanten broeden op enkele rustige plaatsen. Zo ontwikkelt zich een duinpark uit het „vrije duin", dat wegens de grote vernieling sinds jaren grotendeels met prikkeldraad was afgezet. Moge de beplanting van dit duinpark zich krachtig ontwikkelen ondanks zeewind, droogte, konijnen en rupsenplaag! van de knopschubben, die in vroeger jaren de tere blaadjes in de winter beschut hebben. Nu zien we het duidelijk: een tak groeit, doordat boven op het oude, reeds bestaande stuk, een nieuw deel gezet wordt. De afstand tussen twee zulke ringetjes geeft dus aan, hoeveel de plant in een jaar gegroeid is. Maar als we dit weten, is het verbazend aardig, om eens na te gaan of het vorige jaar een goed jaar geweest is voor die tak. We houden dus zo nu en dan op onze wandeling eens stil en gaan de jaarringetjes, buiten op de takjes bekijken. Vooral bij de beuken treft het ons, hoe weinig ze soms in een jaar gegroeid zijn. Natuurlijk niet de takken, die het erg goed gehad hebben, die zijn soms evenveel decimeters langer geworden in een jaar, als de minder bevoorrechte millimeters gegroeid zijn! Aan de kastanjetak, die we zo nauwkeurig bekeken, zijn ons zeker nog andere littekens opgevallen, nl. tamelijk wel cirkelronde. Iemand, die ze nog nooit gezien heeft, moet ze maar eens zoeken op de plaats, waar een tak zich gaffelvormig vertakt. Dat komt, omdat bij de kastanjes alleen de eindknop van een tak, behalve bladeren, ook bloemen kan bevatten. Als de bloemen vrucht hebben gezet en deze alweer zijn afgevallen, valt tenslotte ook de gehele bloemstengel af en dan ontstaat zo'n rond litteken. Maar nu zou zo n tak, die immers de eindknop mist, nooit meer langer kunnen worden. De plant weet echter raad: meestal'groeien nu de beide bladeren onder het bloemtros-litteken en dan ontstaat een vorktak. Dikwijls groeit ook maar één van de twee verder, maar dan kunnen we dat meest nog wel aan een kleine bocht in de tak zien. Nu we dit weten, kijken we nog eens naar de kastanjeboom en nu begrijpen we, waarom bijkans alle takken zo hertegeweiachtig zijn! We begrijpen nu ook, dat als we een kastanje snoeien, we tevens alle bloem wegnemen. Dit is niet het geval bij die bomen, waar de bloemen juist in de okselknoppen zitten of alleen in de eindknoppen van de zeer korte zijtakjes. Zo is het bv. bij de vruchtbomen. Daar weten we ook, dat reeds vroeg in de zomer de bloemknoppen voor het volgend jaar worden aangelegd. Iemand, die dit heeft ingezien, zal begrijpen, dat het snoeien van de planten niet maar zo in het wilde wegsnijden is van alles wat uitsteekt, maar, dat snoeien een grote vakkennis vereist! hout bevat hars, de manlijke bloemen zijn gescheiden van de vrouwlijke( echter eenhuizig). Ze staan in katjes en de zaden zitten bijna altijd in een kegel, met vele schubben. Tot deze familie rekent men veel geslachten, waarvan ik de volgende noem: a) Moerascyprus of Taxodium. We bezitten in onze stad o.a. mooie exemplaren van T. distichum: bij de vijver in Zorgvliet (bij de laag geplaatste bank), op Hoge Wal, vlak bij het Noordeinde, op de Laan van Meerdervoort in de tuin tegenover de Piet Heinstraat, op het Koningsplein. Deze boom heeft kortloten met naaldvormige bladen. In de herfst vallen de gehele kortloten af. Het is deze boom, die het grootste bestanddeel vormt van de moeraswouden aan de delta van de Missisippi (great dismal swamp). b) Araucaria of slangenden. In de kamers kweekt men nogal eens het kamerdennetje of A. excelsa, terwijl men in verschillende tuinen ziet A. araucana uit Chili en Argentinië. De plant maakt Meijendel. Foto van Ojen Oude Berk in de duinen. Foto S. en V. een beetje een voorwereldlijke indruk met de brede driehoekige bladeren, die dakpansgewijs om de takken liggen (bv. tuin aan de Stadhouderslaan, Ockenburg bij de villa, Valkenboschlaan). c) Larix of Lork. De gewone lorkenboom ziet men in het Oosten van ons land zeer veel. Bij Den Haag zijn er niet zoveel mooie ex, maar er zijn vele (± 25) in de Nieuwe Scheveningsche boschjes. 's Winters is de lork kaal. In Nederland leeft de gewone lork (L. decidua Mill.) in het wild, maar er zijn vrij veel soorten aangeplant. De naalden staan in bundels. d) Het geslacht Abies of Zilverden heeft rechtopstaande, bij rijpheid uiteenvallende kegels en alleenstaande naalden. Van dit geslacht worden in ons land bijna 20 verschillende soorten gekweekt. In het Duits noemt men Abies alba: Edeltanne. De naalden van deze Gewone Zilverden zijn aan de onderzijde voorzien van 2 witte strepen. Deze boom levert ons het dennenhout. e) Het geslacht Picea of fijnspar heeft ongesteelde, alleenstaande naalden, hangende kegels, die meest groter zijn dan 3 cm en waarbij het met Amerikaanse planten bezette gedeelte van het Zuiderpark. y. Naalden meest in bundels van 2. Tot deze groep behoren de meeste soorten. Ik noem alleen: P. Pinaster (maritima), de zeeden met naalden, die 10—20 cm lang zijn en kegels van 9—18 cm. Twijgen kaal en roodbruin. P. nigra, de zwarte den. Twijgen geelbruin, naalden 9—16 cm, afstaand. Hiervan is een var.: P. nigra var. austriaca, waarvan de naalden diepgroen zijn, terwijl de twijgen geelbruin gekleurd zijn (Boschjes van Poot). P. silvestris, de grove den of grove pijn. De naalden zijn wat blauwgroen 3—6 cm, de kegels ook 3—6 cm en hangend. Deze boom werd vooral vroeger steeds maar weer op rijtjes aangeplant, terwijl in de kuststreken in hoofdzaak P. niga var. austriaca en P. Pinaster (maritima) werden gebruikt. P. Mugo, de bergden, heeft donkergroene 3—8 cm lange naalden en 3—7 cm lange hangende of afstaande kegels. Meest in struikvorm, vroeg vrucht dragend. (Nieuwe Scheveningsche Boschjes en Westduinen). Enkele hier niet besproken soorten zijn genoemd in het gedeelte over het Zuiderpark. En nu m&ar er op uit om alle soorten te zien en ze te leren onderscheiden! III. De eerste bloeiers (Febr., Maart en April). Het is soms al in December, dat de hazelaar zijn katjes uitzendt, maar als Februari in het land is, kan men er wel een weddenschap op aan gaan, dat deze bloemen er zijn of geweest zijn. Zachtjes bengelen de gele kwasten in de wind en wie goed oplet ziet de wolken stuifmeel wegwaaien. De hazelaar (Córylus Avellana) is een van onze echt inheemse planten. Gewoonlijk wordt de struik slechts enkele meters hoog, maar in Engeland moet een exemplaar van 20 meter zijn. Wie weet wat op de duur nog eens in het Zuiderpark te zien zak zijn, maar dan moeten we nog wat geduld hebben, want dat zal zeker wel een 70 a 80 jaar kosten. Het feit, dat de plant zo vroeg bloeit, was natuurlijk ook onze voorouders reeds bekend, en zo lezen we dan ook, dat deze plant bij de oude Germanen in hooge ere stond. Dit is nog lang zo gebleven: de pelgrimsstaf moest uit een hazelaarstak vervaardigd zijn, evenals thans nog die van de wichelroede-lopers. Ook was de staf van Mercurius, den god van kooplieden en dieven, afkomstig van de hazelaar. Als we zo die wolkjes stuifmeel zien verdwijnen, vragen we ons af, wat is het doel van die reis? Zien we goed toe, dan bespeuren we aan dezelfde takken nog kleine roodgekuifde bolletjes van enkele millimeters lengte. Het zijn de vrouwelijke bloemen van onze plant. Daar beide soorten bloemen op één plant voorkomen, noemen de plantkundigen dit éénhuizig. Later in de tijd moeten we de plant nog eens bekijken, niet alleen om de vruchtjes, die in het napje verscholen zijn, maar ook om de mooie dubbelgezaagde bladeren. Wie de plant wil opzoeken, moet Waar blijven de eerste Elzenkatjes? — Op heterdaad betrapt! Foto De Lorm, 24 Januari '32. Boschjes van Pex. maar eens wandelen naar het Zuiderpark, de Europese afdeling. De elzen zijn in onze stad veel menigvuldiger. Zij behoren ook tot de oudste bestanddelen van onze flora, want hun stuifmeelkorrels (die heel moeilijk vergaan) zijn al gevonden in de onderste lagen van onze venen. Bij de eerste wandeling zijn zij reeds besproken, en toen is gezegd, dat hun katjes al lang klaar zijn voor de winter komt. Zij stuiven meestal in Maart en April. In onze stad vinden we meest de gewone of zwarte els (Alnus glutinósa), maar bij de vijver in het Zuiderpark staat Alnus cordata, de Italiaanse els, met licht groene katjes. Het is helaas een bekend feit, dat de meeste mensen geen elzen voorbij kunnen komen, in de tijd dat er katjes zijn, of zij moeten er van plukken. Nu is dit niet alleen bij politieverordening verboden, maar het getuigt toch ook wel van een buitengewoon slecht ontwikkeld gemeenschapsgevoel: Wat buiten groeit en bloeit, staat daar voor ieder voorbijganger, wie daar van plukt, besteelt een ander van een deel van het genot, dat voor hem bedoeld was. Onze plantsoenen kunnen mooi zijn, als ieder er zich van bewust blijft, dat alle wandelaars recht hebben op ongeschonden planten. Langs de huizen valt nog een heel vroege bloeier op, met gele bloemetjes. Het is de vroege jasmijn (Jasminum nudiflórum) en in dit geval een echte jasmijn, in tegenstelling met de bekende sierheester, die tot een geheel andere familie behoort. Deze echte jasmijn komt uit Noord-China en wordt in de laatste jaren hier meer en meer gekweekt. Zij behoort tot dezelfde familie als de sering, de liguster en als een plant, die wel niet tot de allereerste bloeiers behoort, maar in dit verband toch goed genoemd kan worden. Ik bedoel de Chinese klokjes, beter goudklokjes, waarvan in de parken een paar soorten gekweekt worden, n.1. Forsythia viridissima, die aan recht opstaande takken bloeit, en F. suspénsa, die zijn bloemen aan hangende takken heeft, terwijl ook nog een kruising voorkomt F. intermedia. Wie ze alle drie samen wil zien, moet in Maart of April maar eens gaan zien op het Frederik Hendrikplein, langs de Groot Hertoginnelaan, in het Zuiderpark enz. Alle drie hangen vol gele klokjes. De mooie groepen van Chinese klokjes (meest Forsythia intermedia) tooien overal de plantsoenen en vele particuliere tuinen. Volgens de flora van Heimans, Heinsius en Thijsse zijn hier van de F. suspensa alleen de kortstijlige en van F. viridissima alleen de langstijlige vormen. Zaad ziet men er zelden aan. Als men over vroege bloeiers spreekt, zal ieder denken aan de sneeuwklokjes, maar gewoonlijk is de winteraconiet (Eranthis hiemalis) nog eerder. Dit plantje is reeds zeer lang geleden als sierplant ingevoerd, en verdient dit zeker. Vaak steekt de plant al in Februari het kopje uit de grond. Boven enige groene, diep- Roodborstje in de Vogeltuin. Fol° J Varossieau ingesneden bladeren wordt het gele bloemetje zichtbaar. Die gele blaadjes zijn de kelkblaadjes, die bij de meeste bloemen groen zijn, terwijl de kroonbladeren veranderd zijn in prachtige honigbakjes. De bloem is dus net zo gebouwd als de kerstroos, die wij zoveel bij de bloemisten zien. De zuidelijke wal om Zorgvliet is één der plaatsen, waar deze winteraconietjes gewoonlijk het eerst te zien zijn. Men ziet het er niet direct aan, dat men met een boterbloemachtige te doen heeft! De bolgewassen zijn de voorjaarsplanten bij uitnemendheid. In de onderaardse delen wordt het reserve-voedsel bewaard en zo kan •de plant van de eerste warmere dagen profiteren. Houtduif bij de drinkbak in de Vogeltuin. F°<° Fr- K°°ymans De sneeuwklokjes behoren wel tot de eersten mee en zij verdienen zeker de sympathie, die men hen zo algemeen toedraagt. Een enkel plantje valt niet erg op, maar in groepjes geplant, trekken zij de aandacht door hun sierlijke vorm en hun smetteloos wit. De drie binnenste blaadjes hebben aan de buitenkant een groen vlekje en aan de binnenzijde zijn zij geheel groen gestreept. Men noemt dit het honigmerk en denkt, dat het dient om de insecten aan te lokken. In het sneeuwklokjesbosje (bij het restaurant in de boschjes van Poot) kan men vroeg in het jaar de weelde zien van deze planten. Wij kijken ook even vanaf de bank op de kleine hoogte naar de drinkbak in de vogeltuin. Meestal zijn hier een groot aantal vogels te zien. Deze tuin is een echt succes geworden, zoals te zien is uit de Jaarverslagen van de Algem. Ver. voor Natuurbescherming. Men ziet tevens het nut van de afrastering: achter de Vogeltuin kwam vroeger geen enkel sneeuwklokje in bloei, maar nadat dit bosgedeelte van een weinig opvallende afrastering was voorzien (niet vlak langs het pad, maar iets meer tussen de bomen) namen deze lenteboden steeds in aantal toe. Men vindt helaas nog vele aanhangers van J. P. Heye, die zong: Plukt bloemen, plukt bloemen, plukt bloemen en gras En wrijft die elkaar Door het haar bij het stoeien: waar anders zou gras en waar bloemen voor groeien en bloeien. Ik denk, dat onze brave Heye thans bij de natuurbeschermers geen aanhangers zal krijgen. Men ziet vaak dubbele sneeuwklokjes en ik mag niet ontkennen, dat ze een vollere indruk maken en dus voor plantsoenen zeer geschikt zijn. Maar overigens moet het mij van het hart, dat ik dubbele bloemen niet graag zie. De edele, natuurlijke vorm is veranderd en m.i. vaak bedorven. Ik word er altijd door herinnerd aan de uitspraak van Rousseau (die dubbele bloemen ook zo lelijk vond): Alles is goed als het uit de handen komt van den Schepper aller dingen, alles degenereert onder de handen der mensen". Al is dit zeker overdreven en al zijn er in de tuinkunst prachtige nieuwe aanwinsten te danken aan de kweekkunst der mensen, toch is hierin een kern van waarheid. Haast nog mooier dan het sneeuwklokje is het Lenteklokje (Leucóium vernum), maar men ziet het minder. Wie het eens wil zien moet maar eens kijken bij het Dresselhuys-monument aan het begin van de Oude Scheveningsche weg. Dit plantje verdient zeker een meer algemene verspreiding. Crocussen zijn gewoonlijk wat later. Meest is de gele crocus wat later dan de andere. Feitelijk zijn die gele crocussen ook een aparte soort (Crocus aüreus), die gekenmerkt is door korte stempels, waarboven de meeldraden uitsteken, terwijl bij de blauwe en witte crocus (C. albiflórus) de mooie oranje stempels vrij ver boven de meeldraden uitgroeien. Het vruchtbeginsel zit diep in de grond en slechts vrij zelden komt in de zomer de doosvrucht boven de grond. De crocus behoort oorspronkelijk niet in Nederland thuis, maar is uit het Oosten aangevoerd. Een nachtegaal in één der hoge heggen van de Vogeltuin. Foto J. W. Varossieau. In de Haagse plantsoenen laat men de aardige wilde planten graag staan, of plant ze zelfs. Dit laatste behoeft men met het speenkruid niet te doen, want dat zorgt wel voor zich zelf. De heldere gele sterretjes trekken genoeg de aandacht zou men zo denken en toch ziet men er niet zo heel vaak insectenbezoek op. De knolletjes zorgen meest voor de vermenigvuldiging. Langs de beek (Corn. de Wittlaan) staat nu, dichtbij de Joh. de Wittlaan, de knikkende vogelmelk (Ornithogalum nutans). Elders vindt men men in de plantsoenen vrij veel schermdragende vogelmelk (O. umbellatum). Op de open plaatsen tussen de struiken en heesters vindt men in onze plantsoenen zeer dikwijls een klein onopvallend bloempje, n.1. de voorjaarsvroegeling (Draba vérna). Wie nu eens zien wil of hij een goede kijk op vormen heeft, moet maar eens heel goed op dit bloempje letten, want er zijn verschillende ondersoorten, die in kleinigheden van elkaar afwijken. Minder moeite zal men hebben om de twee vormen te onderscheiden, welke voorkomen bij de sleutelbloemen. Men onderscheidt daar n.1. lang- en kortstijlige planten. Bij de één vindt men aan de ingang van de kroonbuis een sterretje bestaande uit 5 meeldraden, terwijl bij de ander de meeldraden dieper in de bloem verscholen zijn en de stamper zijn rond kopje uit de kroonbuis steekt. Echt wild zijn ze in onze omgeving niet. Op de Voordes zijn ze welhaast zeker aangeplant. Overvoorde Foto S. en V. Een tulp, die hoewel niet oorspronkelijk inheems, toch reeds gedurende eeuwen hier verwilderd is, is de bostulp (Tülipa silvéstris). In April en Mei kan men deze o.a. op Overvoorde vinden. Voor we weer huiswaarts gaan, kijken we nog even naar de iepen in onze lanen. Thans wil ik alleen de aandacht vestigen op de uiterst kleine bloempjes, die ieder enige meeldraden bevatten en 2 stempeltjes. De knopschubben, die op de grond liggen, vallen nog haast meer op. Er worden in onze plantsoenen vele wilgensoorten gekweekt. Het aantal meeldraden wisselt nog al sterk, maar ze komen allen hierin overeen, dat de bloemen met meeldraden op de éne plant voorkomen en die met stampers op de andere. Men noemt ze daarom tweehuizig. Helaas werken ook deze katjes weer sterk op de diefachtige instincten der meeste mensen. Bij de meeste bruggen in onze stad en op verschillende gazons vinden we treurwilgen, die door den Heer Westbroek daar zijn geplant en dus ten dele reeds een flinke ouderdom bereikt hebben. De Latijnse naam var deze plant is Salix alba vitellina pendula. Het teer groene loof geeft met de in de oksels der bladeren staande gele katjes de indruk van fijne kant. In het Westbroekpark en 't Zuiderpark vinden we mooie exemplaren van een wilg (Salix alba britzensis), die in de winter twijgen heeft, die sterk de aandacht trekken door hun kleur. Het lijken haast vlammen. Bij Meer en Bosch en bij de boschjes van Poot en die van Pex hebben we wilgen met prachtige, haast 5 cm lange, manlijke katjes. Dit is een bastaard tussen Salix caprea en S. cinera (dus de waterwilg x de asgrauwe). Op onze wandelingen door de plantsoenen zien we in t voorjaar natuurlijk nog de prachtige Cotoneasters met hun rode bessen en hun kleine groene bladeren. Zij zijn gedurende de gehele winter een sieraad. Dit zijn ook de Vuurdorens (Pyracantha-soorten) en Stranvesia's. Later zullen we die nog even bespreken (zie Herfstwandeling IX). Gelukkig hebben ze, althans de eerste, al enig burgerrecht verkregen. De peperboompjes (Daphne) zijn nog niet genoeg bekend. Ze bloeien vroeg met rose 4-sterrige bloemetjes, die lekker ruiken, krijgen mooie rode bessen en vormen dus een sieraad voor de tuinen. De kornoelje is één van de mooie heesters, met kleine gele bloemetjes, in bolletjes verenigd op de knopen der takken. Heel mooie staan b.v. op het Sweelinckplein, langs de Groot Hertoginnelaan, in een particuliere tuin aan de Alexanderstraat, in het Zuiderpark enz.. Vaak is de bloei wat later, maar tot de eersten behoren ze toch wel. Tot de lage planten, die zeer vroeg bloeien, behoort ook de vroege heide (Erica carnea), die in de meeste plantsoenen wel voorkomt. IV. APRIL IS IN HET LAND. We trekken er weer eens op uit en snuffelen overal in de plantsoenen een beetje rond. Het aantal bloeiers neemt steeds toe, het voorjaar is in het land. Langs de Sportlaan trekken de Gaspeldoorns de aandacht: mooie sterkgedoornde struiken, die veel op de brem lijken en ook gele vlinderbloemen dragen. Deze zijn ook bij het Vredespaleis en verder in het Wapendal tegenover de Boschjes van Pex en natuurlijk in het Zuiderpark en in het Westduinpark te vinden. Soms bloeien zij in December al! Tussen de bosjes vindt men nu bijkans overal in de plantsoenen gele narcissen in bloei en blauwe Scilla's. In Zorgvliet staan nu wilde helmbloemen (Corydalis solida), met hun eigenaardige purperrode, weinig opvallende, maar zeer interessant gevormde bloemen en hun fijn loof. De Rijswijkers hebben veel Longenkruid (Pulmonaria officinalis) in hun tuinen staan en ook elders ziet men deze plant veel. (In Rijswijk veelal uit het Rijkswijksche bos ..ontsnapte" exemplaren?) De knoppen zijn rood, de bloemen blauw. De gevlekte bladeren hebben een zeer oppervlakkige overeenstemming met longen en hierin zag de oude Paracelsus een teken (signum), dat deze plant door Onzen Lieven Heer bestemd was om bij longlijden te dienen. Deze signatuurleer heeft in de 16e eeuw veel aanhangers gehad. De Latijnse naam officinalis betekent ook geneeskrachtig, maar ik geloof niet, dat de plant tegenwoordig nog in de apotheken te krijgen is. Tegelijk met de Chinese klokjes beginnen ook de rode ribessen te bloeien (Ribes sanguineum). Behalve deze soort vinden we in de plantsoenen veel de gele (R. aureum) en ook de Alpenribes (R. alpinum) met de kleine groene bloemetjes. Als tussenheester staat deze zeer veel in allerlei parken, en het mooie groene blad, dat zo spoedig te voorschijn komt, maakt dit ook wel begrijpelijk. Deze Ribes alpinum verdraagt zeer veel schaduw. Bloemen van de Esdoorn (Acer Pseudoplatanus). Foto J. Mooiman. Op verschillende plaatsen in de Haagse tuinen en plantsoenen wordt in deze tijd de aandacht getrokken door de Noorse Esdoorn (Acer platanoides), met, in de zomer, vrij diep ingesneden bladeren met spitse lobben. Deze bomen tooien zich nu met rechtopstaande schermen en zijn dan ongelooflijk mooi. (Bv. op de Groot Hertoginnelaan). Op het Oranjeplein trekken de rode bladeren van de afzonderlijke varieteit (Acer platanoides Schwedleri) sterk de aandacht bij het ontluiken (meest begin Mei). Er zijn nog veel meer soorten Esdoorns in onze parken te vinden. Kleine witte bloemetjes aan nog kale takken, waaraan later bruine bladen zullen komen, trekken sterk de aandacht. Midden in de bloemen staat één stampertje. In de meeste gevallen is het Prunus cerasifera var. Pissartii, vaak reeds enige meters hoog opgegroeid. De meelbes (Sorbus Aria) heeft in deze tijd typische knoppen, net kaarsjes. Later zullen er bloemen aan deze bomen komen en dan is het duidelijk, dat het een soort lijsterbes is. Nu we toch aan het knoppen bestuderen zijn is het goed ook die van een manshoge struik te bezien, waarvan de knoppen breed en plat zijn en niet door knopschubben omgeven. Ik bedoel de wollige sneeuwbal (Viburnum lantana), die in Mei mooie platte tuilen van witte bloemetjes zal dragen. De eerste Rhododendrons beginnen nu ook reeds, maar de hoofdbloei komt wat later. De vroeg bloeiende Rhod. praecox staat bv. langs de Groot Hertoginnelaan, Plein 1813, Fred. Hendrikplein, Newtonplein enz. enz. De vroege tulpen (o.a. Tulipa Prins van Oosterwijk, Tulipa Artis etc.) beginnen ook hun bloemen reeds te vertonen evenals de hyacinten. De randjesbloem (Arabis alpina), ook wel rijstebrij genoemd, steekt zijn witte kruisbloemen in de lucht. Als men in de bergen komt, ziet men ze soms in Augustus pas in bloei komen, maar hier zijn ze eind Maart vaak reeds open. Een laag heestertje, dat we reeds van de winterwandelingen kennen, nl. Mahonia Aquifolium, is op het ogenblik voorzien van hele massa's gele bloemen. Raakt men de meeldraden aan, dan blijken ze prikkelbaar te zijn, iets wat altijd weer een zekere verrassing is. Deze plant wil goed in de lichte schaduw groeien, houdt 's winters blad en krijgt 's zomers ook nog mooi gekleurde bessen, dus is het een echte tuin- en parkplant. Een verwant van de Berberis. Van de grotere bomen komt nu de es in bloei, zo bv. langs de beek in Zorgvliet. De bloemetjes zijn wel heel nietig: alleen 2 meeldraden en 1 stamper, geen spoor van kelk of kroon. Van de rijker gezegende familieleden kennen we echter de sering, de liguster, het Chinese klokje enz. Nu we in Zorgvliet zijn, kijken we ook eens naar een pracht van een kers, vlak bij het bruggetje over de vijver (dicht bij de bootjesvarende jeugd). Het is de Japanse kers, Prunus yedoensis (Yedo = Tokio). Ook in het Zuiderpark staat deze plant in de Japanse afdeling, maar daar gaan we de volgende keer eens kijken. De kersen bloeien, terwijl er nog geen bladeren aan zijn, terwijl bij de peren de bloesem een beetje tussen het groen zit. In de tuinen vindt men de rose bloemen der perziken. Van de anemonen worden tegenwoordig verschillende grootbloemige vormen in de handel gebracht. Men vindt ze blauw en wit bv. op de wallen om Zorgvliet. (Anemone nemorosa.) HetHaagsche bosch is nu op de grond ook geheel bedekt metwitte sterren (Anemone nemorosa). Helaas wil het publiek niet leren om deze anemoontjes rustig te laten staan. Dit is vooral zo noodlottig, omdat de plant zeer los in de bodem zit: een afgeplukte bloem betekent bijna altijd een gedode plant. De aardige krentenboompjes (Amelanchier canadense) worden in de laatste tijd meer en meer aangeplant. Zij hebben 5 vrij lange en spitse bloemblaadjes en loof, dat in de jeugd mooi teer lichtbruin is (Marlot). De vogelkers (Prunus Padus) is een trouwe plant in onze streken, eigenlijk kan men ieder jaar op een overvloedige bloei rekenen (Schev. boschjes, Haagsche bosch enz). Niet ieder jaar komt de bloei op dezelfde tijd: vanaf 1913 heb ik hier in Den Haag aantekening gehouden over het ontluiken: mijn eerste datum is 8 April (1920 en 1926), de laatste 17 Mei (1929). Bijna steeds een week voor de sering en 10—14 dagen voor de gouden regen. Het gemiddelde over deze jaren is 26 April, we zullen dit dus maar de normale datum voor Den Haag noemen. Stamperkatjes van de Populier. Foto J. Mooiman. Muurbloemen (Cheiranthus Cheiri, Goliath, Torn Thum) staan nu in bloei in de Haagse plantsoenen van Marlot tot Meer en Bosch. Dikwijls vindt men ook de violen al in bloei. Vaak is dit Viola cornuta, met lichtblauwe bloemetjes. Deze zijn niet zo groot als die van de pensees, maar hier staat tegenover, dat de planten overjarig zijn en zeer lang doorbloeien. Het is dus zeker een plant, die voor vele tuintjes aan te raden is. De ouderwetse Schoenmakersplant (Megasia cordifolia = Saxifraga crassifolia) begint de rose bloemtrossen omhoog te stuwen. Deze plant is wel dankbaar voor wat zon, doch wil ook heel goed in de schaduw. De mooie groen glanzende bladeren van deze plant vertonen vrij dikwijls bekertjes, doordat de bladranden met elkaar vergroeien. Bloeit soms reeds in December. De abelen krijgen omstreeks deze tijd hun katjes, die later als wormen op de grond liggen. De echte abeel (Populus alba) heeft vrij diep ingesneden bladeren, meest zien we hier Populus canescens. Meeldraadkatjes. Zwarte Populier. Foto J. Moo'man. die veel minder ingesneden is (bv. op het Stadhoudersplein). Men vat deze plant op als een kruising van de echte abeel met de ratelpopulier (P. tremula x alba). Zeer gewone populiersoorten zijn ook de Canadese (P. canadensis), en de zwarte (P. niger). Hun katjes trekken ook sterk de aandacht. Voor deze keer hebben we alweer genoeg nieuws gezien. V. DE BLOESEMBOMEN. In afd. II is vermeld, dat de gemeenteraad indertijd de beslissing nam om een Zuiderpark te stichten in de Eskamppolder. Er lagen in dit gebied een tweetal Eendenkooien. Toen onze Algemeene Vereeniging voor Natuurbescherming was opgericht (1926), was één dezer kooien reeds verdwenen en de tweede stond een dergelijk lot te wachten. Het was in die dagen, dat de nieuw benoemde directeur van de Plantsoendienst, de Heer S. G. A. Doorenbos, zijn ambt aanvaardde. Wij bepleitten bij hem de goede rechten van de nog bestaande kooi en dit werd aanleiding om de voorlopige plannen voor de aanleg enigszins om te werken. Zo werd de Eendenkooi behouden (verg. Ie Jaarverslag Alg. Ver. p. 7), wat voor de gemeente een finantieel voordeel opleverde, terwijl een prachtig windschut behouden bleef voor de nieuw te planten gewassen. 1) Als we in de plantsoenen rondwandelen, geven we er ons meestal geen rekenschap van, dat op een klein plekje planten verenigd zijn, die van de verst verwijderde delen der aarde bijeen zijn gegaard. Werden we ons dit wel bewust, dan zouden we waarschijnlijk wel dikwijls de indruk krijgen van een Indiaan met verentooi en tegelijk met een sarong. Toen nu de Heer Doorenbos voor de opgave kwam te staan om een park te scheppen in het poldergebied, had hij de gelukkige gedachte, om in een deel een geografische rangschikking toe te passen, zodat de planten uit Japan, China, Nd.-Amerika enz. verenigd konden worden ieder met de soorten, die in hun natuurlijk verspreidingsgebied ook aan hun zijde voorkomen. Velen weten niet, dat de planten, die wij hier in de tuinen kweken, elders in het wild voorkomen, maar toch is het zo. Natuurlijk zijn ook uit deze soorten weer gekweekte varieteiten ontstaan, maar juist in het Zuiderpark vinden we ook de wilde stamvormen. Er is thans reeds een reusachtig aantal soorten in dit park verenigd. Ik denk, dat er zeker wel een 1500 verschillende houtgewassen zijn. x) Wij waren toen nog onkundig van het feit, dat Berlage reeds veel vroeger de Eendenkooi wilde sparen. Zie hierover bij Het Zuiderpark, „Bloemkers" (Prunns serrulata fl. albo pleno) op het Fred. Hendrikplein. Foto Plantsoenendienst. Nu komen de mooiste kersebomen uit China en Japan en we moeten dus naar die afdeling. Gelukkig zijn de meeste planten van duidelijke naambordjes voorzien, dit zal ons helpen bij de studie. Niet, dat elders in de stad geen mooie bloesems te zien zijn. Enkele zeer bekende bomen wil ik U dan ook noemen, voor we de reis naar Azië aanvaarden. Om te beginnen met de prachtige plat tafelvormige boom in het kleinere deel van het Frederik Hendrikplein. (Aan de andere zijde is ook een exemplaar, doch kleiner. Ook vindt men deze plant in de tuin van wijlen den Heer Van den Berg, te zien vanaf Groot Hertoginnelaan, over de vijver.) Deze boom is dan een ± 36 jaar oud exemplaar van Prunus serrulata fl. albo pleno, feitelijk afkomstig uit China doch via Japan bij ons gekomen. Tegenwoordig is zeer in trek de dubbelbloemige rose Prunus serrulata var. Seki-Yama (ten onrechte Hisakura genoemd). Het is in de laatste jaren de voorjaarskers bij uitnemendheid geworden. Men vindt ze in veel tuinen, langs het Rosarium, bij de Benoordenhoutscheweg, in het plantsoen Kaapsche buurt, het Newtonplein, de Valkenboschkade, Alberdingk Thijmplein, Regentesseplein enz. enz. Het Zuiderpark is nog slechts een zeer jonge schepping en zo komt het, dat de planten er nog niet hun volle wasdom hebben bereikt, tevens betekent het, dat het grote publiek het helaas nog niet in het vaste wandelprogramma heeft opgenomen. (Zie afd. II over ontstaan en inrichting.) Hierin moet verandering komen. Bij de vijver van het Zuiderpark staan de echte Weichselhoutbomen: Prunus Mahaleb, prachtige rijk-bloeiende boompjes met welriekende bloemen. Mahaleb pendula, dus met hangende takken vindt men er ook. De appels heten in het Latijn Malus. Er zijn ook verbazend veel Malus-soorten. Verschillende Malus purpurea-hybriden worden veel gekweekt, terwijl de Malus floribunda, die in het begin rode knoppen maar wittere bloemen heeft, ook vrij veel is aangeplant (o.a. tegenover No. 19 Fred. Hendrikplein een heel mooi exemplaar). Dat is de gewone Malus floribunda. Dikwijls wordt ook aangeplant: Malus purpurea (een kruising van Niedzwetskyana x floribunda) met vele, mooie, rode bloemetjes. Een mooie Appelsoort, die wat later bloeit, is Malus baccata. Men vindt ze o.a op de Stadhouderslaan, ongeveer tegenover No. 5. Natuurlijk zijn beide soorten ook in het Zuiderpark. Op het Stadhoudersplein staat langs de beek een weinig opvallende soort, nl. Malus coronaria, een echte wilde appel uit Amerika. Malus spectabilis is te herkennen aan de glimmende blaadjes en de helder rose bloesems. Op het Stadhoudersplein en op het Sweelinckplein bij de autostandplaats staan enige mooie ex. van een appelachtige met bruine bladeren en (later) rode vruchten. Het zijn Malus pumila var. Niedzwetskyana. De rode bloemen zitten in kluitjes op de takken. De peer noemt men in de plantkunde met de Latijnse naam: Pyrus. Ook dit geslacht is goed vertegenwoordigd. De bekende Pyrus salicifolia pendula uit West-Azië willen we ook eens goed bezien. De wilgenbladvorm heeft reeds veel verwarring gesticht: vaak komt het voor, dat men hierin een „mutatie" wil zien: een wilg, die plotseling peren gaat dragen. Het behoeft wel geen betoog, dat dit volkomen onjuist is. Deze plant staat in vele plantsoenen. Van de verwanten der Pyrussoorten was vroeger zeer in trek P. japonica, die thans Chaenomeles (desnoods Cydonia) heet, met rode bloemen langs de takken. Een bezwaar van deze plant is, dat bij krachtige oude planten de bloemen schuil gaan onder de bladerend De var. superba is vleeskleurig. Als we eenmaal in het Zuiderpark zijn, kijken we natuurlijk ook naar de andere planten, die sterk de aandacht trekken. We doen dit graag, maar we nemen ons eerst voor, om langs de Laak wandelend de doornsoorten (Crataegus) nog eens goed te bestuderen, want langs de bijna 2 kilometer beplante oevers staan de genoemde planten in groepjes van een stuk of vijf, zodat zij er zeer goed waar te nemen zijn. Een prachtige plant, die wel een ruimere verspreiding verdient, is Viburnum Carlesi met witte welriekende bloemen en rose knoppen (o.a. Zuiderpark, 2e Vijver Sportlaan). Het spreekt wel vanzelf, dat het publiek, wil deze pracht van bloemen in onze parken zich ongestoord ontwikkelen, niet moet trachten, hier en daar wat te plukken. Veel zien, veel genieten, maar met de handen in de zak! Of zoals het staat in een oud boekje (Poetische Gartenbelustigung door Rich. Joh. Cherubin, Helmstadt 1697) Tritt frey zu diesem Garten ein Nach Hertzens Wunsche dich zu laben Man mag hier Tausend Augen haben Doch muss man ohne Hande sein. VI. HALF MEI NAAR DE WESTDUINEN EN NAAR MEIJENDEL. De gehele stad lijkt nu één bloementuin, want in alle parken, tuinen en tuintjes bloeien nu de sering, de goudenregen, de meidoorn en de sneeuwbal. Als we goed opletten zien we bij de goudenregen enkele exemplaren met vleeskleurige bloemen. Men noemt deze planten Laburnocytisus Adami. In 1829 entte de kweker Adam takjes van de purperenregen (Cytisus purpureus) op stammetjes van de goudenregen (Cytisus Laburnum of Laburnum vulgare). Men deed dit meer, met het doel de kleine struikvormige purperenregen op stam te kweken. Uit één van die overgeplante knoppen ontstond een zgn. enthybride. Dit is een der merkwaardigste planten, want het is eigenlijk een zuivere goudenregen met een heel dun buitenlaagje van de purperenregen. Het komt dan ook dikwijls voor, dat het binnenwerk door dit huidje heenbreekt en dan ontstaan takken met zuivere goudenregenbloemen. Soms gebeurt dit zelfs midden in een blad of een bloem. De boom moet vrij oud zijn om ook „nesten" van purperenregentakjes voort te brengen. In 1913 heb ik den Heer Westbroek verzocht enkele uit te planten en deze bomen zijn thans een goede 20 jaar oud (bv. bij de brug Stadhouderslaan-Stadhoudersplein). De derde bloemsoort (de purperen) is nog niet aanwezig. Er zijn echter reeds exemplaren van ± 5 jaar te bezien in onze gemeente, waar C. purpureus reeds aan te zien is! Overal treffen ons de prachtige kastanjes. Voor het Koninklijk Paleis is een exemplaar, dat altijd zeer vroeg in bloei staat en daarom nog al bekend is in de kringen van hen, die het opengaan der eerste L bloemen noteren. Helaas wordt deze boom, die naar schatting 150 jaar oud is, in de laatste tijd wat minder! Elders in de stad vindt men prachtexemplaren dezer bomen. Ik acht de rij om de vijver in Zorgvliet wel tot de allermooiste te behoren. Naar schatting zijn deze bomen thans 50 jaar oud. Als men ze zo majestueus ziet staan, weerspiegeld in de vijver, dan begrijpt men, dat onze voorouders deze boom met graagte hebben aangeplant. Feitelijk komt Aesculus Hippocastanum L. uit de Balkan en W.-Azië. Kastanjebloemen. Foto M ooiman. Langs de Vijverberg staan rode kastanjes (Aesculus carnea). Dit is een kruising tussen de Paardekastanje en de Pavia. Het voordeel van deze rode is, dat ze weinig vrucht zetten. Voor de jeugd zal dit voordeel niet erg spreken, maar wel voor de ouderen, die soms niet onder de kastanjes kunnen wandelen, daar de jongens met stenen naar de vruchten gooien! Een heestertje, dat tot 2 meter hoog kan worden, bijna geheel met dichte bloemkussentjes bedekt, heeft veel bekijks. De meesten staan er wat vreemd tegenover, maar als men de 5-bladige bloemen goed beziet, is het wel duidelijk, dat het een verwant is van de meidoorn. Het is Spiraea van Houttei (de soort met haast ongesteelde trossen, die ook veel voorkomt, is Sp. prunifolia, er worden wel bijna 50 soorten gekweekt). Soms nemen de bloemen gedaanten aan, die wel in staat zijn om iemand op een dwaalspoor te brengen, zo b.v. bij Lonicera syringantha, de seringachtige kamperfoelie, o.a. Stadhoudersplein. Er zijn nog enkele kamperfoelies in onze parken, die zeker genoemd moeten worden. Zij gelijken ook weinig op de wilde soort (Lonicéra Periclyménum). Deze plant zelf is een uiterst dankbare plant in de tuinen tegen de muur: zij bloeit meest driemaal in een jaar, de bloemen geuren heerlijk en men kan 's avonds gadeslaan, hoe de langtongige avondvlinders erom heen zwermen! De bloemen zijn de eerste dag wit, de tweede geel. De struikvormige Alpenkamperfoelie (L. alpigéna), wordt, evenals de rode (L. xylósteum) en de Tartaarse (L. tatarica) veel in onze plantsoenen gekweekt. Ledebour's kamperfoelie (L. Ledebóurii) met twee gele, oranje, kruisvormige bloemen in de bladoksels ziet er het minst uit als een vertegenwoordiger van dit mooie geslacht. De plant komt uit Canada. Nu wij nog op het Stadshoudersplein zijn, richten wij onze blik natuurlijk ook op de Judasboom (Gereis siliquastrum), tegenover de A Pauwstraat. De prachtige lila tot witte bloemen zitten aan de takken. Dit komt veel voor bij tropische bomen. Men noemt dit verschijnsel cauliflorie ( = bloemen aan de stam). Nu komt onze Judasboom uit Z.- en O.-Europa, maar de familie der Caesalpiniaceae, die zeer na verwant is aan onze vlinderbloemigen, is in hoofdzaak k een tropische familie. Volgens de overlevering zou Judas zich, na zijn verraad, aan een exemplaar van deze boom hebben opgehangen. De ronde platte peulen moeten gelijken op muntstukken en zij zouden de veranderde zilverlingen zijn. Men vindt deze boom op verschillende plaatsen in onze plantsoenen, zie o.a. Zuiderpark, afd. Z.-Europa. Enkele mooie zuilvormige meidoorns treffen we aan, maar het oog wordt in deze tijd meer geboeid door de dubbele rode meidoorns (Crataegus oxyacantha Paulii). In de grond van mijn hart heb ik altijd enige weerzin tegen dubbele bloemen: het zijn monstruositeiten, die meestal geen zaad meer kunnen zetten en alleen vegetatief voortgeplant kunnen worden nl. door enten. Dit geschiedt ook met deze bomen. Dikwijls ziet men aan hen een tak met lichtere bloemen, een knopvariatie en tevens een terugslag naar de „stamvorm". Zo'n terugslag ziet men ook vrij veel aan bontbladige varieteiten van verschillende bomen. Zo b.v. bij het ex. van de bonte Californische esdoorn (Acer Negundo L. var. variegatum, op de hoek van het Stadhoudersplein-Stadhouderslaan) . Ongeveer midden op het Stadhoudersplein staat aan de beek een exemplaar van een meidoorn met wat lichter loof en witte bloemen. De sterk gedeelde bladeren laten geen twijfel over, het is Crataegus monogyna pteridifolia, de varenbladige meidoorn. Veel zien wij ook de Gelderse roos en de hieruit ontstane Sneeuwbal, met alleen onvruchtbare bloemen. In alle parken staan ook Deutzia's, die de plantkundige merkwaardigheid hebben, dat zij zowel op de loofbladeren als op de witte bloemblaadjes verkiezelde haren bezitten. Al spoedig komen nu ook de heerlijk ruikende Jasmijnsoorten, die in t geheel geen Jasminium heten (en er zelfs geen familie van zijn), maar Philadelphus. Dan komen ook de Diervillea's met de roze-witte klokken. Maar we moeten verder en gaan de Houtrustbrug over. Vooral 's avonds is het een prachtig gezicht als alle lichtjes aan zijn. Overdag boeien de vogels ons bijna steeds even. We komen bij de boschjes van Poot. Deze bestaan vooral uit Essen, (die nogal van kanker te lijden hebben) en Oostenrijkse dennen (Pinus nigra Popelgroep in het Hubertuspark. Foto Jan Mooiman austriaca, thans ongeveer 20-jarig). Vooral achter de bosjes was de groei in de laatste jaren veel te dicht geworden. De spreeuwen hadden er op sommige plaatsen veel bedorven, maar die wisten natuurlijk niet, waar we het bestaande wél en waar niét wilden dunnen. Doordat de werklozen zoveel mogelijk aan de arbeid gehouden moesten worden, kwam er gelegenheid om vele, zij het ongeschoolde arbeidskrachten aan het werk te zetten en hiervan heeft de Haagse plantsoendienst dadelijk gebruik gemaakt. (Zie afd. II.) Op verschillende plaatsen werden doorkijkjes gemaakt, zodat we de mooie duinkammen weer kunnen bewonderen en hier en daar de prachtige vergezichten zien, die zolang aan de blikken onttrokken waren. Op andere plaatsen wordt nu een groot duinpark aangelegd met speelweiden, enz.. Vooral voor de jeugd is het natuurlijk een bezwaar, dat er steeds meer huizen bijkomen en nieuwe plantsoenen worden aangelegd op plaatsen waar men vroeger vrij kon spelen. Maar de autoriteiten zien dit ook in en trachten aan het verlies tegemoet Vacantiebezigheid. Overvoorde. te komen door het scheppen van speelweiden, enz. Ik heb altijd gemeend, dat er ook op verschillende plaatsen vijvers moesten zijn, waar men bootjes kan laten varen: het is niet alleen de jeugd, die dit op prijs stelt: als men in Zorgvliet bij de vijver komt, ziet men haast nog meer vaders dan kinderen met bootjes bezig! De aanleg van speelweiden op het losse duinzand is niet gemak- Bootjevaren voor de jeugd. kelijk. Hard en rood zwenkgras (Festuca rubra) en fijnbladig schapegras (Festuca ovina tenuifolia) bleken het best te voldoen, vooral de laatste. Natuurlijk mag er in zo n weide niet gegraven worden, maar als het publiek wat meewerkt, kan de grasmat best het spelen uithouden. Bij het scheppen van het duinpark is van het denkbeeld uitgegaan vooral geen bomen op rijen te planten. Zoals we in de natuur „vliegdennen" kennen, die zich ontwikkeld hebben uit zaden, die met de wind kwamen aangevlogen, zo zijn ook hier de dennen gezet, hier en daar tussen gesprenkeld (verg. voor associaties afd. II). Verder is gebruik gemaakt van die planten, die, al horen ze niet in onze duinen oorspronkelijk thuis, toch passen in een associatie van planten in een droog gebied; zo ziet men nu aangeplant: Boksdoorn (Lyceum), dwergden (Pinus Mugo), eglantier (Rosa rubiginosa L.), een Tamarisk met de bleek rode kleine bloemetjes (T. tetranda, vroeg bloeiend), een typische plant voor zilte zandgronden. Verder zijn er niet minder dan 6000 plantjes ingezet van Rosa spinosissima (een roos met stekels op de onderhelft van de bottels en grote witte bloemen). Dit is waarschijnlijk de stamvorm van de duinroos (var. pimpinellifolia). Essen zijn toevallig uit zaad opgekomen, de eiken zijn er gezaaid in zwarte grond. De ossetong (Anchusa) is gezaaid, maar het zaad is gewonnen van een plant, die in de omtrek in het wild voorkwam. De grond is hier en daar bemest en met deze mest (stadsvuil) is een zonnebloem (Helianthus rigidus) meegekomen. Blijkbaar bevalt het haar hier goed, want de plant heeft zich gestadig uitgebreid. De cypreswolfsmelk, (die zich in de duinvegetatie thuis voelt), heeft zich ook verbazend uitgebreid, nadat men haar over de eerste moeilijkheden had heengeholpen. Enkele wilgen (Salix caprea) zijn ook ingenomen met de werkzaamheden in de duinen. Verschillende dennensoorten zien we op onze weg: Pinus mugo (bergden) met korte naalden, P. Pinaster (zeeden) met heel lange, P. silvestris, die er meer grijs uitziet. P. mugo is heel vroeg vruchtdragend. De stamvorm nigra heeft een kale top, de var. austriaca is aan de top veel dichter in de takken (verg. de Naaldbomentocht). Populus Simoni, een populier, die wat peerbladig is, treft men aan naast P. canescens en de echte abeel (P. alba), die een veel witter blad heeft dan canescens en meer is ingesneden. Ook de ratelpopulier is natuurlijk aanwezig. De vlier is een echte duinplant en hiervan is een dankbaar gebruik gemaakt. Steeds heeft men laten staan wat enigszins mogelijk was en zodoende is in enkele jaren reeds een aardig geheel ontstaan. Aan de landzijde der wandelpaden zijn de stuivende ruiterpaden aangebracht, iets wat technisch zeker een uitnemende vondst is. De wandelpaden zijn van de fietspaden door brede beplante bermen gescheiden en zo zullen de fietsers de wandelaars op de duur zeker geen overlast aandoen. Ook nog een andere technische kwestie verdient even gememoreerd, nl. de aanleg van de paden om de hoge duintoppen. Het beslist noodzakelijke, maar hinderlijke prikkeldraad is zó aangebracht, dat het 't profiel van het duin niet hindert. Ogenschijnlijk is dit een kleinigheid, maar zij, die voor het natuurschoon voelen, zullen de plantsoendienst er dankbaar voor zijn. Bij het aanleggen der vele wegen (die elkaar nu wel wat storen, doch na enige jaren, wanneer de beplanting zich meer ontwikkeld heeft, wel ver genoeg gescheiden liggen) heeft men natuurlijk hier en daar het profiel der duinvalleien wat moeten wijzigen. Steeds Natte Pan met bloeiende vlier. Foto S. en V. is getracht, dit zo weinig mogelijk te doen en in het algemeen is men hier m.i. wonderwel geslaagd. Bovendien heeft men grote hoeveelheden afval in de grond gestopt en ook hiermee is de echte duinflora een zekere schade toegebracht. We zijn echter in een duinpark en niet in het ongerepte duingebied. Vanaf de hoogten hebben we hier en daar prachtige uitzichten over de zee en over de stad. Een der fraaiste is wel tegenover de grote V-weg, waar men links de De Wilde-school en rechts de Dalton H.B.S. ziet. De grootste hoogte is hier 30 meter (zie daartoe zou een afzonderlijk boekje nodig zijn. Wie weet wat de Alg. Vr. nog eens doet! Zij heeft in 1932 aan haar leden het prachtige boekje: „Wandeltochten om 's-Gravenhage" aangeboden, met een grote gekleurde kaart, een geologische kaart en beschrijving van 35 wandelingen met deskundige toelichting. Voor de wandelingen buiten den Haag zij hiernaar verwezen. Foto Jan Mooiman Bremraap op walstroo. Kijfhoek, Mei 1935 VII. DE OUDE BUITENPLAATSEN IN EN OM DEN HAAG IN MEI. Rondom Den Haag zijn vele oude buitenverblijven aangelegd. Trekken we de grens wat ruim, dan zijn er zeker een 20-tal te noemen. Vele gegevens hierover vindt men in het boekje: „Oude Buitenplaatsen om 's-Gravenhage, met een historische inleiding van Dr. H. E. van Gelder en 24 lithografiën door S. Moulijndat ten geschenke werd aangeboden door het gemeentebestuur van 's-Gravenhage aan de kinderen, die de lagere school verlieten. Vele dezer buitenplaatsen zijn niet opengesteld voor het publiek, maar enkele verdienen zelfs in dit vluchtige overzicht even gememoreerd te worden. Want als de wilde hyacintjes bloeien (Scilla non scripta'), de lelietjes van dalen geuren, dan is het in Ockenburgh zo mooi, dat men de tocht daarheen zeker moet ondernemen. (Leden van de Alg. Ver. hebben op vertoon van hun lidmaatschapskaart vrije toegang). Ongetwijfeld is Ockenburgh steeds de moeite van een wandeling waard, maar één der hoogtepunten is toch wel het veld bloeiende hyacintjes. De hoge wal om dit terreintje is bezet met de stekelvaren (Dryopteris austriaca H.W., vroeger Polystichum spinulosum D.C. genoemd). Het mooie verkleurde loof hiervan geeft bij zon een buitengewone, bekoring aan de helling ook in de herfst. Dr. Postma heeft in het derde jaarverslag onzer Ver. de aandacht gevestigd op een gedicht van Ahasverus, dat de ontroering weergeeft van den dichter bij het aanschouwen van de Scilla's: C2 J rt; , i-\ *) De ^Hagenaars zijn gewend deze plant Endymion nutans Dum. te noemen. Thans heet Endymion nutans: Scilla non scripta H. et L. Deze soort heeft bloemsteeltjes, die korter dan 1 cm zijn, terwijl de bloemdekbladen 2—4 mm breed zijn. Bij Scilla hispanica Mill. (= Sc. campanulata Ait.) zijn de bloemsteeltjes langer, de onderste meer dan 2 cm. De bloemdekblaadjes zijn breder en de bloem is meer wijd klokvormig. Deze soort staat o.a. in het Zuiderpark. Naast elkaar staan ze o.a. aan de Verlengde Tolweg (Zorgvliet). Da prachtige gele dovenetel (Galeóbdolon lüteum), met zilverwitte plekken op de bladeren, kwam vroeger wel maar thans niet meer wild in de duinen voor. Zij is nu aangeplant. Vooral als de planten zon krijgen komen de mooie zilverwitte plekken, terwijl de plant dan tevens meer gedrongen is. opslag van de gladde iep (Ulmus foliacea). Mooie statige exemplaren van de Hollandse linde zijn hier nog veel aanwezig. De bodem aan de Steenvoorde is zeer kleiig en het is daardoor wat vochtiger. De kleine slootjes zijn alle getooid met een zoom van gele lissen. Mogen zij lang gespaard blijven. De rhododendrons doen het hier ook goed en nu door werkelozen de gehele toestand van het bos beter wordt gemaakt (het was een verwaarloosd „griend ', het jonge hout verstikte bijna), zal het hier op de duur een gezochte wandelplaats worden. Een énkele aanplant mag nog genoemd worden, nl. Cytisus Dallimoreï (een kruising van purperenregen en brem). Vooral de vergelijking met Laburnocytisus Adami (zie wandeling IV) is hierbij zeer interessant! De plant staat dicht bij het prieel in de „rozentuin". VIII. MIDZOMER IN DE PLANTSOENEN. Als de seringen en goudenregen zijn uitgebloeid, komen al spoedig de rhododendrons aan de beurt. In de laatste jaren zijn er in Den Haag ongeveer 50.000 rhododendrons en 2000 Azalea's bijgeplant, welke, doordat de uitvoer hiervan tot minder dan een derde terugliep, van Rijkswege gratis uit Boskoop te krijgen waren. Nu zijn dit planten, die wat schaduw zeer goed verdragen (zelfs nodig hebben) en daardoor lenen zij er zich goed toe om tussen de bomen en struiken geplaatst te worden. Zo vindt men ze nu niet alleen in de echte plantsoenen, zoals op het Plein 1813 enz., maar ook in de Oude Scheveningsche boschjes (7000), in de Nieuwe Scheveningsche boschjes (5000), in de boschjes van Poot, in die van Pex, in Meer en Bosch, waar ook veel azalia's staan, op Ockenburgh (eveneens met veel azalia's) en de Voordes. Wie de Oude Scheveningsche weg langs gaat, kan ze evengoed bewonderen als wie naar onze bezittingen in Rijswijk zijn schreden richt of dwaalt aan de grens van Monster. De rhododendrons eisen niet veel onderhoud en dit is in deze tijden ook van veel belang. Het vereist een buitengewone kennis om te weten, welke planten het onder de gegeven omstandigheden het best zullen doen. Men moet niet alleen weten hoe de plant Kastanjes. Foto Jan Mooiman overvloed. De prachtige Buddleia (de Vlinderboom) bloeit met lila trossen, waarop steeds tal van vlinders neerstrijken! Aster amellus preciosa uit het Middelandse zeegebied trekt de aandacht met de grote bloemen, Aster novae anglicae var. Thorpe Hall is ook een rijke bloeier. Bij de pruikeboom met zijn ronde bladeren, blijven de behaarde bloemstelen van de vele onvruchtbare bloemen over, zij vormen samen een wollige massa die hem zijn naam gaven. De sneeuwbes, die witte bessen draagt, staat er vaak bij in onze plantsoenen. Van de vaste planten weet Penstemon met de rode kelken velen te boeien. Een prachtige plant is in deze tijd Helenium autumnale var. rubrum. Bijna 2 meter hoog en vol met bloemhoofdjes, die wel wat op kleine zonnebloemen gelijken. Reeds meermalen is de aandacht gevestigd op het Zuiderpark, waar alleen al meer dan 1500 verschillende houtgewassen staan, zodat haast alle hier genoemde tuinplanten er te bewonderen zijn. Toch wil ik nog eens aanraden om vooral in September en October dit park ook te bezoeken. In deze tijd b.v. trekt daar zeer de aandacht de prachtige Aronia floribunda met het bruine blad (deze plant is ook een uitmuntende bloeier). De vuurdoorn (Pyracantha coccinea) is alleen reeds een bezoek waard. Die overvloed van prachtige oranje-rode en gele bessen is zo mooi, dat men dit schouwspel niet spoedig vergeet. Nu wij er toch zijn, is het aardig eens te kijken naar de papierboom (Broussonetia) die bladeren heeft met hoeken eruit, alsof ze door rupsen zijn opgegeten. De Coteneasters prijken met hun bessen, vooral Coteneaster salicifolia var. floccosa is zeer dankbaar, maar ook C. frigida en C. Francheti. Prachtige rozenbottels dragen R. Moyesii, R. Fargesii, R. rugosa en vele andere. Wordt het nog wat verder in de tijd, zo ongeveer half October, dan is de pracht der plantsoenen nog niet voorbij. Daar de meeste mensen denken, dat dit wel het geval is, heb ik eens een lijstje gemaakt van wat er op dat ogenblik nog wel te zien en te genieten is. De opzichters der gemeenteplantsoenen hebben mij daarbij de weg gewezen en het is niet meer dan billijk, dat ik nu anderen de weg wijs. Zij zullen de HH. van Bommel, Herstel, Jonker en Knopper dan even dankbaar zijn als ik. Het is natuurlijk een feit, dat ook in andere tijden in de genoemde plantsoenen veel te zien is, maar als wij dit uitvoerig hadden vermeld, zou het boek wel tienmaal dikker moeten worden! Beginnen wij op het Oranjeplein, dan zien we daar nog enige Canna's (Ind. pijpriet) in bloei staan, terwijl de vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) met vruchten staat, evenals Ailanthus glandolosa (Hemelboom). Crataegus Lavallei, een meidoorn, die bij het bergplaatsje staat, zit vol bessen en houdt ze steeds zeer lang. Op het Rijswijksche plein boeit Aster amellus var. preciosa het oog, vooral in combinatie met Chrysanthum Old Gold en The Harvester. De Lavendelplanten, die in de voorzomer mooie blauwe bloemen dragen, vormen een goede afscheiding. Op het Huygensplein staat een mooie eik Quercus robur var. fastigiata, die nog lang het groene blad houdt. De Amerikaanse kastanje (Aesculus octandra) heeft zijn goudgeel blad verloren. In de Dr. Schaepmanstraat vindt men een mooie lijsterbes (die voor kleine voortuintjes uiterst geschikt is) nl. Sorbus aucuparia var. fastigiata. Het Alberthinck Thijmplein bezit o.a. kornoeljes (Cornus alba) waarvan de takken rood kleuren. Bij een verwante soort (C. florida) zijn de bladeren nu rood en geel. De Montbretia's staan nog steeds in bloei, terwijl Lespedeza formosa nog volop bloeit (vlinderbloem). Rosa Nillson Guy in de Stortstraat is nog even mooi als de roos van Straten van Nes in de Molenaarstraat. Gaan we nu de Neuhuyskade langs, dan treffen ons de zuurbessen (Berberis Thunbergii en B. Wilsonii) en de mooie Crataegus crus galli, de Hanespoordoorn uit O.N. Amerika afkomstig. (Bloeit in Mei en Juni.) In Mei bloeien hier de dubbelbloemige perziken in overvloed. Natuurlijk bezoeken wij ook het Rosarium! Neuhuyskade. Foro S. en V. Rosarium Jozef Israëlsplein. De Bilderstraat is gesierd met Cotoneasters, evenals het Willem Witsenplein. Op dit laatste plein is ook nog een opvallende platgroeiende vorm, de laurierkers (Prunus laurocerasus var. Zabeliana). Komen we op het Stuyvesantplein, dan kunnen we daar weer de Vuurdoorn bewonderen (Pyracantha coccinea) en vele Cotoneasters. Mooie Acacia's (Robinia pseudacacia var. Bessoniana) sieren het Louise de Colignyplein, terwijl op het Koningin Marieplein prachtige meidoorns staan (Crataegus oxyacantha var. Paul's. Scarlet). Het Juliana van Stolbergplein verheugt zich in het bezit van een mooie trompetboom (Catalpa bignioides). Deze boom (die ook langs de Groot Hertoginnelaan staat), komt altijd laat in blad en bloeit in Juli en Augustus met grote, wit met gele, bloemen. Op hetzelfde plein staan ook mooie exemplaren van jeneverbessen (Juniperus chinensis japonica aurea) met goudgele naalden en een iets afwijkende acacia, nl. zonder dorens (Robinia pseudacacia var. inermis). Citroenbomen zou men bij ons niet verwachten, maar op het Charlotte de Bourbonplein staat een Citrus trifoliata, die niet alleen prachtig bloeide, maar ook volop vrucht droeg in 1934. Op de Schenkkade zijn groepjes botanische rozen uitgezet, maar wie rozen wil bestuderen, doet beter naar de Rosaria te gaan (Jozef Israëlsplein en vooral Zuiderpark). De Hofzichtlaan prijkt met Cotoneasters (C. Francheti) en meidoorns (Crataegus coccinea), die in Mei bloeien en nu nog de vruchten dragen. Een verwant, de bovengenoemde Hanespoordoorn (C. crus galli) staat op de Hoogwerflaan en daar vindt men ook een mooi exemplaar van de haagbeuk (Carpinus betulus var. fastigiata). Op Marlot is meer te bewonderen dan hier vermeld kan worden, maar een extra woordje mag wel gewijd worden aan de grote exemplaren van Juniperus Sabina tamariscifolia en Jun. chinensis Pfitzeriana op het gazon. Hoogwerflaan. Foto S. en V. Groenhovenstraat. Gaan wij nu langs het Plein 1813, dan vinden we hier de rhododendrons, die reeds dikke knoppen hebben voor het volgende jaar. Op de Schelpkade vindt men mooie meidoorns (Cr. oxyacantha), boomhazelaars (Corylus Colurna), die in Februari, Maart meest katjes dragen en verder lijsterbessen. Bij de vakschool in de Louise Henriëttestraat vinden wij mooie klimplanten: Akebia quinata uit China en Japan, die in April en Mei met purperen bloemen bloeit; de Griekse touwboom: Periploca graeca uit Z. Europa, die in de midzomer zich met bloemen tooit; die van buiten geel en van binnen purper zijn; de straalstempel, Actinidia polygama, waarbij ongeveer 3 cm grote bloemen in groepjes van 3 optreden en ten slotte de bekende blauwe regen Wistaria chinensis of Glycine. De mooie exemplaren van Acer dasycarpum op het Bezuidenhout en de vingerplant Aralia chinensis var. elata verdienen zeker genoemd te worden. Tegen het tolhuis op de Scheveningsche weg staat Pyracantha coccinea var. Lalandii met in het najaar mooie rode vruchten. Lopen wij de oude weg verder af, dan zien we de reeds besproken groepen van rhododendrons. Er is reeds de aandacht gevestigd op de begroeïng der glooiingen met rozen langs de verlengde Laan van Meerdervoort. Nu in de herfst is het een prachtig gezicht door de rijkdom aan bottels: Bij Meer en Bosch Rosa complicata en R. Moyesii, de laatste met flesvormige vruchten, langs de Pioenweg R. Penzanceana var. Flora Mc. Ivor met 's zomers donkerrode bloemen en in de herfst de bekende bottels. Een zeer na verwante varieteit nl. R. penzanceana var. Refulgence staat langs de glooiing langs de Laan van Meerdervoort tussen Cotoneaster bullata. Bij het ziekenhuis van het Roode Kruis prijkt een groep Aronia floribunda met roodgekleurde bladeren, terwijl bij de tweede vijver aan de Sportlaan schitterende Cotoneaster salicifolia var. floccosa staan. Aan de Hanenburglaan en de Segbroeklaan staan soms reeds bloeiende exemplaren van de gaspeldoorn (Ulex europeus), terwijl de ligusterplanten vol zwarte bessen zitten. Het Frederik Hendrikplein is het gehele jaar mooi, ook nu, daar de Cotoneaster (C. salicifolia var. floccosa) volop bessen draagt. Wij keren langs de Valkenboschkade terug en bewonderen daar nog de bessen van de Gelderse roos (Viburnum Opulus), die met de prachtige gekleurde bladeren wedijveren in kleur. Verder vinden we daar de hanespoordoorn, Crataegus crus galli splendens met een prachtige herfstkleur en dieprode bessen. Natuurlijk zijn er ook Cotoneasters, nl. C. Simonsii, C. horizontalis en C. Francheti met bessen. Photinia villosa de glansmispel, die in Juni en Juli met witte bloemen pronkte, prijkt nu met rode vruchten. Ceanothus pallidus var. Marie Simon bloeit nog door, evenals de daglelie Hemerocallis flava en de troschrysanten. De sneeuwbes hangt zwaar van de witte bessen en Rosa rubiginosa heeft mooie bottels. Op het Mientplein bloeien de laatste zomerbloemen: Tagetes, Fuchsia, Petunia, Gaillardia, Galliopsis en eveneens de Mignondahlia's. Natuurlijk prijken ook hier de Cotoneasters met bessen. Het Newtonplein heeft ook nog bloeiende dahlia's en verder troschrysanten, Cosmea bipinnata, Phlox Drummondi, Scabiosa, tabak, Salvia virgata var. nemorosa, daglelie, Penstemon enz. Het Koningsplein heeft een mooie hangende vorm van de berk (Betula verrucosa var. pendula) met een prachtige herfstkleur. Bloeiend is nog Aster ericoides, terwijl de moerascypres nog groen staat (evenals op de Hooge Wal en elders). Duindoorn met bessen. Foto Jan Mooiman GROEN EN BLOEMEN IN DEN HAAG door Ir. P, BAKKER SCHUT, Directeur Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting. S. G. A. DOORENBOS, Directeur Gem. Plantsoendienst. Dr. A. SCHIERBEEK, Leraar H.B.S., Privaat-docent Universiteit. Met een woord ter inleiding van Mr, S. J. R. DE MONCHY, Burgemeester van 's-Gravenhage, Met 13 kaarten en 73 figuren naar foto's. 19 3 6 UITGAVE DER ALGEMEENE VEREENIGING VOOR NATUURBESCHERMING VOOR 'S-GRAVENHAGE EN OMSTREKEN. Opgericht 25 September 1926, Kon. goedgekeurd 15 Februari 1927. NIET IN DE HANDEL. Mon"ment"ter herinnering aan wijlen H.M. de Koningin-Moeder. .jnthuld 4 ]uni 1936. Rosarium Jozef Israelsplein. GROEN EN BLOEMEN IN DEN HAAG. buitenleven bijna louter voordeel. Maar zonder het te willen ontrooft hij, door zijn aanwezigheid en masse in het eens zoo stille en ongerepte landschap, dit van een groot deel van zijn luister. Naar mijn meening wegen deze nadeelen tegen de voordeelen niet op, te minder nog, omdat men die nadeelen door doelmatige natuurbescherming en welbewuste opvoeding van het publiek, binnen zekere grenzen kan houden. Maar al ware het anders, men kan den stroom toch niet keeren. De wederzijdsche doordringing is er en men moet haar aanvaarden. En dit brengt voor overheid en burger meteen den plicht mee haar te leiden. Door ligging en historie heeft 's-Gravenhage op dit gebied een bijzondere taak. Men kent de geschiedenis van onze vaderstad. Zij was geen stad in den eigenlijken zin des woords. Toch behoorde zij ook niet, gelijk een gewoon dorp, tot het „land . Door de merkwaardige combinatie van open vlek en zetel van de regeering ontstond een geheel eenig beeld: het eerste en gedurende eeuwen het eenige voorbeeld van wederzijdsche doordringing van stad en land. Niet steeds is het Haagsche Gemeentebestuur aan dit bijzondere karakter van de stad voldoende indachtig geweest; vooral in de tweede helft van de 19e eeuw is er zwaar gezondigd. Menig heerlijk brok natuur viel ten offer aan het bouw-maar-raak-systeem der toenmalige stadsuitbreiders. Maar de reactie ten goede kwam spoedig genoeg om nog veel onschatbaars te redden. De Algemeene Vereeniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en Omstreken kan beschouwd worden als de de voornaamste behoedster van de goede oude traditie van 's-Gravenhage op het gebied van natuurbehoud. Een uitstekende gedachte is het in een smakelijk en bij uitstek deskundig boekje den Haagschen burger te doordringen van de waarde van het kostbare goed, waarvan de hoede mede aan iederen inwoner is toevertrouwd: Den Haag in zijn gordel van parken en landgoederen. van bosschen en duinen, het oudste en wellicht nog steeds het schoonste voorbeeld van organische samengroeiing van stedeschoon en natuurweelde. Hofvijver. Fo,° v- °ie HET GROEN IN EN OM DEN HAAG door Ir. P. BAKKER SCHUT. Directeur van de Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting. Voor degenen, die zich rekenschap geven van de wijze, waarop onze steden zich hebben ontwikkeld, is een van de meest verheugende verschijnselen van deze tijd de groeiende behoefte aan en de toenemende waardering voor een voldoende en stelselmatige verzorging van de stad met groen en bloemen. Twee generaties geleden was de gemiddelde stedeling vrijwel geïsoleerd geraakt van de natuur. Hij leefde in de stad, die heel dikwijls uit louter huizen en straten bestond en kwam zelden daar- buiten. De meer gegoeden staken hun neus wel eens vaker buiten de grenzen van het stedelijk gebied, maar ook zij profiteerden bij lange na niet in die mate van hei en bos, van strand en duin, van plassen en weiden als de minst bedeelde stadsbewoners van thans. Voor deze ontwikkelingsgang zijn verschillende oorzaken aan te geven. In de eerste plaats de zeer belangrijke verbetering van het onderwijs, waardoor ook de kennis der natuur onder brede kringen der bevolking werd verbreid; de popularisering van de biologische wetenschap — wie denkt in dit verband niet in de eerste plaats aan Heimans en Thijsse? — kweekte belangstelling en dus liefde voor planten en dieren. Daarbij kwam in de tweede plaats de verbetering van de verkeersmiddelen, waardoor voor zeer velen de praktische mogelijkheid werd geschapen om wat meer te zien dan vroeger van de omtrek van de stad, ja van het gehele land. Vooral de fiets was het die de gelegenheid schiep om in drommen naar buiten te zwermen. Ongetwijfeld hebben ook trein, tram, bus en auto in dezen een rol gespeeld, maar het feit, dat ons kleine land bijna 3]/2 millioenwielrijders telt, is in dit verband toch wel het belangrijkst. Goed geleide propaganda voor het toerisme — te voet, per fiets, te water en per auto -— heeft deze ontwikkeling in hoge mate bevorderd. Aan de A.N.W.B. komt, al ware het alleen hiervoor, het praedicaat „Koninklijk" ongetwijfeld ten volle toe. Een derde factor in deze ontwikkeling was de grote vlucht, welke de sport in al haar geledingen heeft genomen. Vijftig jaar geleden was er van sport en stelselmatig geleide lichamelijke opvoeding nauwelijks sprake en behoorlijk geoutilleerde sportterreinen waren er niet. Ook hierin is een even snelle als radicale wijziging gekomen. En al zijn er ongetwijfeld bedenkelijke uitwassen, als geheel genomen moet de ontwikkeling op dit gebied toch als een grote vooruitgang worden beschouwd. In het licht van deze ontwikkeling dient men de stedebouwkundige groei van de laatste jaren te zien. Naar gelang de stadsbewoner contact met de natuur verkreeg, ontstond bij hem ook de wens om in de stad zelve iets te krijgen van het vele, dat hem daarbuiten bekoorde. Om er, behalve stenen en nog eens stenen, ook Musschenberg (de lijn geeft aan tot wei . , , c \ htc dit duincomplex wordt afgegraven; kastanjes, voorlopig gepaard met een afscherming door Italiaanse populieren aan de huizen-zijde, zal over enige jaren dit stadsdeel weer een ten minste even verzorgd en fleurig aanzien geven als het vroeger had. In dit opzicht is het tegenwoordig aspect van de Mauritskade hoopvol; het vellen, nu enkele jaren geleden, van de gehele rij zware, statige iepen had ook daar een troosteloze aanblik geschapen; reeds na betrekkelijk korte tijd heeft de nieuwe beplanting met kastanjes het pijnlijke van de ingrijpende operatie doen vergeten. Een nog voornamere rol dan de beplanting spelen de parken en plantsoenen in de moderne stadsaanleg. De gedachte aan openbare parken en plantsoenen is blijkbaar eerst ontstaan toen onze stedelijke agglomeraties een grote opper¬ vlakte gingen aannemen, derhalve in hoofdzaak in de 19e eeuw en eigenlijk heeft men eerst in de laatste twintig, dertig jaar er een aanvang mede gemaakt stelselmatig in die behoefte te voorzien. Onze voorouders schijnen aan recreatie-terreinen binnen het stadsgebied geen dringende behoefte te hebben gevoeld. In de meeste onzer steden, die tot in de 19e eeuw bekneld zijn geweest binnen haar vestingwallen, is van plantsoen binnen die wallen nauwelijks sprake: de veiligheid der burgerij was de alles beheersende factor en de ruimte binnen de verdedigingswerken had men geheel nodig voor de bouw van huizen en de aanleg van straten; zelfs indien men in die tijd over recreatie-terreinen zou hebben gedacht, zou men de beschikbare ruimte niet voor dat doel hebben gebezigd. Foto S.en V. Vreuad en Rust, Voorburg, (zie blz. 18) Foto S. en V slechts één laantje. Van Duinzigt is niet meer overgebleven dan een enkel brokstuk. De mooie duinen nabij de Waalsdorperweg (de hoogste uit onze omgeving) zijn afgegraven om plaats te maken voor de in aanbouw zijnde kazernes en een excercitieterrein! En wat de omgeving buiten de Haagse grenzen betreft: van de zeer talrijke fraaie buitens onder Wassenaar werden vele verkaveld en als villa-terreinen in exploitatie gebracht. Verscheidene buitens aan de Vliet onder de gemeente Voorburg (Oostenburg, Heldenburg, Vronesteyn, Lewesteyn, enz.) ondergingen hetzelfde lot; het buiten De Werve aan de Laan van N.O. Indië evenzo. In Rijswijk werd van het buiten Cromvliet slechts een schamel stukske gered. Maar gelukkig staat tegenover het vele dat vernietigd werd ook heel wat, dat — dikwijls niet zonder grote financiële opofferingen — behouden bleef. Het buiten Vreugd en Rust (zie blz. 16) onder Voorburg werd door de gemeente 's-Gravenhage aangekocht Cromvliet. Foto S. en V stadsbestuur dier dagen vol trots op de „schoenheyt ende playsance" van de residentie, maar het was ook bereid om niettegenstaande de berooide toestand der schatkist, zich opofferingen te getroosten, teneinde ideëele goederen tegen aanslagen te beschermen. Het voornemen van de Staten van Holland om het Haagsche Bosch te verkopen teneinde op die wijze aan geld te komen, leidde tot een energiek protest van den Magistraat, die terecht aanvoerde, dat ,,'t selffde tenderen zoude tot gansche ruyne ende desolatie van de voorsz Vlecke van den Haege'. Dit protest had tengevolge, dat een overeenkomst werd gesloten tussen Staten en Magistraat (de z.g. akte van redemptie), waarbij het gemeentebestuur geldelijke verplichtingen op zich nam (o.a. de betaling van duizend Carolus-guldens) waartegenover de Staten de verplichting aanvaardden om zorg te dragen dat het Bosch, om welke oorzaak ook, niet zal worden verkocht, zoodat ,,'t voorsz Bosch ende Warande van den Haege sal blijven tot alsulcken gebruyck ende service als t' van ouden hercommen heeft gestaen Zoo leidde dus de weinig rooskleurige toestand waarin stad en land verkeerden althans tot dit verblijdend resultaat, dat het oudste park van den Haag behouden bleef niet alleen, maar dat tevens eens en voor al werd vastgelegd, dat het behouden zal blijven. Dit boekje met zijn kaarten, foto's en beschrijvingen is bedoeld als poging om de inwoners en bezoekers van de residentie, meer nog dan tot dusverre, vertrouwd te maken met de parken en plantsoenen, die de stad in zo ruime mate bezit. Wie het natuurschoon in en om den Haag leert kennen, waardeert het en wie het waardeert zal van ganser harte de pogingen steunen van de „Vereeniging voor Natuurbescherming" om — alle conjunctuurschommelingen ten spijt — dat vele mooie rondom ons te behouden en uit te breiden. ONZE PLANTSOENDIENST door S. G. A. DOORENBOS. Directeur der Gemeente Plantsoenendienst. I. BOOMBEPLANTING. Groenbeplanting speelt een voorname rol in het stadsbeeld. Een der aantrekkelijkheden van 's-Gravenhage voor bewoner en bezoeker is wel het groot aantal bomen, grasvelden en bloemgroepen. Het behoud der straatbomen baart in de laatste jaren steeds meer zorg. De toenemende eisen van het verkeer vragen om verbreding van straten en wegen. Hieraan vallen vele bomen ten offer. Een gesloten wegdek, vooral een asfaltdek, verhindert de toetreding van water en lucht in de bodem vrijwel geheel. Vochtmetingen aan de Leidsche straatweg in de omgeving van het viaduct toonden aan, dat het vochtgehalte onder het asfalt slechts een zesde deel bedroeg van dat in de hooge bermen er naast. Op de Laan van Meerdervoort bleek de grond onder het teerdek van het middenpad vrijwel geen vocht te bevatten. De enige manier voor de bomen om hier water te krijgen is door de open gedeelten rondom de stammen. Dat de invloed van het gesloten wegdek op den duur fataal is voor bomen, zal iedereen duidelijk zijn. Toen in 1925 de iepenziekte zich langzaam maar zeker uitbreidde, groeiden in de Haagse straten ongeveer 18000 iepen. Sindsdien moesten jaarlijks honderden bomen worden geveld. De verliezen door het sterven der iepen geleden, maakten het nodig naar andere boomsoorten om te zien. De droge zandbodem en de zeewind stellen tesamen hoge eisen aan de straatbomen in onze stad, zodat het niet gemakkelijk was een gelijkwaardige plaatsvervanger te vinden. Eén voordeel had het afsterven van de olm. De zeer krachtige groei veroorzaakte n.1. wel eens hinder aan de omwonenden. Nu kwam men er gemakkelijker toe in dergelijke gevallen de iepen te vervangen door minder krachtig groeiende boomsoorten. Het verwijderen van een volgroeide bomenrij gaat altijd met veel moeite gepaard. Ten eerste is het duur, maar bovendien zijn de meningen der betrokken bewoners en die der stedelijke autoriteiten meestal zeer verdeeld. Is het geval dubieus, dan zijn burenruzies en ingezonden stukken het gevolg. Waar voor een boom ruimte is om te groeien, worden de laatste jaren linden geplant, zoals Hollandse linde, zilverlinde en grootbladige linde. Dicht bij zee doen populier en gewone esdoorn het vrij goed, terwijl in de stad dubbelbloemige en rode kastanjes gebruikt kunnen worden. De gewone witte is hier ongeschikt door de vruchten. Eiken en beuken doen het niet in een straat, tenzij men hen in een flink breed grasrabat kan planten. Het zijn woudbomen, die een open, koele bovengrond nodig hebben. Een straatdek daarentegen sluit de lucht af en wordt te warm. Enkele esdoornsoorten worden niet te groot en komen daarom in aanmerking voor trottoirs, die minstens vier meter breed zijn. Een uitgebreide proef werd genomen met Robinia's (zogenaamde Acacia's) als straatboom. Dit viel echter tegen, want bij zomerstormen, wanneer het blad aan de bomen zit, bleken de kruinen vrij gemakkelijk af te breken. De meelpeer, Sorbus Aria, hoort bij de lijsterbessen thuis, verdraagt veel warmte en tamelijk veel zeewind. Zij werd o.a. geplant in de Geraniumstraat. Voor smalle straten komen verschillende doornsoorten in aanmerking, zoals b.v. de dubbele rode meidoorn. Ook witte, dubbelbloemige kersen en rose Japanse kersen voldoen op zulke plaatsen goed. De Japanse lijsterbes, Sorbus commixta, blijft een vrij kleine boom, die mooie vruchten draagt en in de herfst prachtig verkleurt. Een andere lijsterbes heeft een variëteit, die zuilvormig opgroeit. Dergelijke kleine bomen zullen ook op den duur de bewoners geen overlast geven. Er is echter één bezwaar. Zij groeien n.1. langzaam en de stammen blijven lang dun. Zij zijn daardoor veel vatbaarder voor windbreuk en voor beschadigingen. Door het aanbrengen van een stevige paal en enig vlechtdraad wordt hieraan zoveel mogelijk tegemoet gekomen. Soms zijn de trottoirs wel heel smal, maar hebben de huizen voortuinen, zoals b.v. in vele straten in het Westen van onze stad. Hierin worden dan wel van Gemeentewege klein blijvende bomen geplant, zoals meidoorn, berk, lijsterbes, bloemappels en gouden reqen. Zulke straten zien er dan toch aardia uit. Op de voorgrond een deel der kweekerij nabij de Witte Brug, op de achtergrond de door steuntrekkenden opgeworpen uitzichtheuvel. II. KWEKERIJEN. Teneinde in de jaarlijks terugkerende behoefte aan straatbronnen te voorzien, wordt elk najaar een partij jonge bomen aangekocht en opgeplant in het drietal boomkwekerijen, waarover de Dienst van Gemeente Plantsoenen beschikt. Eén dezer kwekerijen ligt aan de Kweekerijweg, één aan de Daal en Bergschelaan en één in het Zuiderpark. Hier kunnen de jonge laanbomen zich ontwikkelen tot stevige exemplaren van een maat, die onder normale omstandigheden op de particuliere boomkwekerijen niet te koop is. In de straten moeten zo mogelijk flinke bomen geplant worden. Bovendien zijn er steeds bomen nodig voor het beplanten van nieuwe parken, groot en klein. Tot voor kort werden jaarlijks ongeveer 6000 bomen per jaar uitgezet. Nu de stadsuitbreiding sterk is verminderd, is dit getal teruggelopen tot ongeveer 2000. De kwekerijen zijn op het ogenblik zo ruim van bomen voorzien, dat sinds enkele jaren reeds niets meer werd bij gekocht. Naast het verzorgen van de straatbomen vindt op de kwekerijen het aankweken van bijzondere houtgewassen plaats, die grotendeels nog niet in de algemene handel verkrijgbaar zijn. Door Botanise tuinen worden stek, enthout en zaden gratis afgestaan. Elk jaar komen er zendingen uit Amerika, Engeland, Duitsland, Rusland en soms uit Japan. Door ruiling werden vele minder bekende soorten verkregen. Deze kunnen nu worden gadegeslagen en wanneer een nieuwe aanwinst opvalt door groei of bloei, kan er van worden voortgekweekt. Ent- en stekhout staan dan weer gratis ter beschikking van boomkwekers, wanneer die er zich voor mochten interesseren. In de plantsoenen verschijnen door deze werkwijze veel tot op heden overigens weinig bekende en toch zeer interessante houtgewassen, terwijl het algemeen sortiment op de particuliere kwekerijen tegelijkertijd wordt verbeterd. Het Comité tot bestrijding van de iepenziekte kon worden bijgestaan door het aankweken van alle bekende Ulmus-soorten. Deze paden werden aangelegd, duinterreinen beplant, om daarna voor het publiek te kunnen worden opengesteld. Ook het gehele Zuiderpark werd aangelegd in werkverschaffing. Alleen het plantwerk werd hier door vakmensen gedaan. Jeugdige werklozen verrichtten in de laatste maanden allerlei kleinere werkzaamheden, waarvoor dan vergoedingen werden uitgekeerd. Beplanten door steuntrekkenden Foto Gem pl' van een zandglooiing met planten van de „Sierteelt-centrale . In arbeidstherapie stelt de Gemeenteplantsoenen veel patiënten aan, t.b.c.-lijders en lichtere zenuwzieken komen hiervoor in aanmerking. Vooral de eersten mogen niet te zwaar werk verrichten. Bij het publiek, dat niet op de hoogte is, wordt hierdoor wel eens de indruk gewekt, dat er weinig arbeid gepresteerd wordt. Het bovenstaande geeft hiervan echter de verklaring. Bij de aanleg en het onderhoud van begraafplaatsen, volkstuinen, school- en kindertuinen heeft de Directie een adviserende stem. De bemoeiingen inzake verkeerskwesties, het aanbrengen van versieringen, het plaatsen van monumenten, aanleg en onderhoud van speel- en sportvelden zijn velen. Reeds eerder werd gesproken over de taak der Gemeenteplantsoenen op algemeen plantkundig gebied. Wilde plantengroei wordt steeds zoveel mogelijk ontzien, terwijl van planten, die verloren dreigen te gaan, de verspreiding wordt bevorderd. Om het toenemen der vogelstand in de hand te werken, werden vele nestkastjes opgehangen. Deze worden geregeld schoon gehouden en zo nodig hersteld. De voor kleinere zangvogels schadelijke dieren, zoals eekhoorns, vlaamse gaaien en kraaien worden van tijd tot tijd enigszins in getal beperkt. Het aanplanten van besdragende heesters draagt indirect veel bij tot het welzijn der Haagse vogelbevolking. Kortom, natuurbescherming in algemene zin behoort tot het terrein van de Plantsoendienst. Een regelmatig contact met een ieder, die voelt voor plant en dier, is hiertoe van belang. De leiding van excursies neemt de Directie der Plantsoenen daarom steeds graag op zich. Een beter onderling begrijpen komt hierdoor dikwijls tot stand. V. BEZUINIGINGEN. Onze Gemeente beleeft in de laatste jaren een financieel zeer zorgelijke tijd. Er moest daarom ook op het onderhoud der plantsoenen zoveel mogelijk bezuinigd worden. Van de aantrekkelijkheid van den Haag als woonstad mocht hierdoor echter niets verloren gaan. Er is daarom voornamelijk bezuinigd door beperking van het personeel tot een minimum. Om dit mogelijk te maken, werden o.a. veel bloemperken vervangen door een meer blijvende beplanting, zodat het herhaaldelijk vernieuwen der perkplanten verviel. Bij nieuwe aanleg wordt er tegenwoordig steeds rekening mee gehouden, dat het onderhoud zo eenvoudig mogelijk moet zijn. Grastaluds, op de zon gelegen, kosten steeds veel verzorging, daar zij geregeld moeten worden gemaaid, besproeid en bemest. Dergelijke warme hellingen worden in de laatste jaren wel geheel beplant met groepen laagblijvende heesters. Een voorbeeld hiervan is b.v. de Laan van Meerdervoort, bij de Pioenweg. Na het planten is hier nog maar weinig onderhoud nodig. School- en Kindertuin aan de Mient. Schoolkinderen aan het werk met hun leider VI. DE SCHOOL- EN KINDERTUINEN. De Heer E. J. Herweyer, Directeur van de Gemeentelijke Schooien Kindertuinen, schrijft ons: Het was in October 1916, dat een voorstel tot instelling van een School- en kindertuin het College van Burgemeester en Wethouders van 's-Gravenhage bereikte. Door den toenmaligen Wethouder van Onderwijs, Mr. Verbroek en de Commissie van Bijstand voor het Onderwijs gunstig ontvangen en warm aanbevolen door Wethouder Jurriaan Kok en den Heer Drees, lid der genoemde Commissie, leidde dit voorstel met de steun van Wethouder Albarda en de Gemeenteraad tot een proefneming in 1918, in samenwerking met de vereniging „Pro Juventute , welke vereniging ook voor hare pupillen de gunstige resultaten voor de opvoeding van lichte tuinarbeid zeer waardeerde. Toen deze proef uitnemend slaagde, en de Gemeente, op voor- stel van Wethouder Albarda, met ingang van 1 Januari 1919 het beheer overnam, kon de eigenlijke ontwikkeling der thans bestaande School- en kindertuinen beginnen. De School- en kindertuinen bedoelen toch: a. aanschouwingsvoorwerp te zijn, inzonderheid voor omliggende scholen, waartoe bijna alle cultuurgewassen en zeer vele in 't wild groeiende planten en bloemen in de tuin een plaats vinden: b. aanschouwingsmateriaal te leveren in de vorm van bloemen, land- en tuinbouwproducten voor lessen in plantkunde of aardrijkskunde op de scholen: c. door aquaria, terraria en bijenstal iets te doen zien uit 't leven van vissen of kleinere dieren, en d. kinderen uit de hogere klassen van de lagere scholen in de gelegenheid te stellen tot het verrichten van lichte werkzaamheden in de frisse lucht, en deze werkzaamheden tot lering en genot te maken door de omgeving van bloemen en planten, en de resultaten, welke een eigen tuin geeft. Er werd een aanvang gemaakt met de inrichting van het onderwijsgedeelte, en zo ontstonden de botanische randen met de inlandse gekweekte en in t wild groeiende planten naar de families gerangschikt: de cultuurvakken van ± 50 m2 met tarwe, rogge, haver, gerst, vlas, bieten, aardappelen, maïs, hennep, lupinen e.a.; enkele kleine levensgemeenschappen met de flora van wei en moeras, hei en duin en bos, terwijl in een kleine kas enige Westlandse cultures: druif, tomaat, perzik, komkommer, en tropische en subtropische gewassen: rijst, suikerriet, katoen, ricinus, koffie, thee, vijg, enkele orchideën en cacteën werden gekweekt. Een lokaaltje met aquaria en terraria, een bijenstal, en een zijderupsenstand brachten het leven van belangwekkende kleinere dieren onder de aandacht der kinderen. Duizenden schoolklassen ontvingen van 1919 af op de tuinen natuurhistorische lessen en van jaar tot jaar groeide het aantal belangstellenden zo, dat in 1934 het bezoek tot 1056 klassen met 26809 leerlingen steeg. Ondei't Wethouderschap van Dr. W. W. van der Meulen en met de steun van Prof. Dr. G. A. van Poelje, Chef van de Afdeling Onderwijs, ging de ontwikkeling van 't instituut gestadig en krachtig voort en kwamen naast de Mienttuinen en de Herman Costerstraat, de tuinen aan de Adelheidstraat, Cornelis de "Wittlaan, Laakweg, Hildebrandplein, Zuiderpark, Hildebrandstraat, Schimmelweg, Winterweg en Seinpoststraat tot stand, waardoor Les in de systematische tuin (School- en Kindertuin) in het Zuiderpark. de tuinoppervlakte klom tot ± 17 H.A. en op de kindertuinen thans bijna 4200 Haagse kinderen van openbare en bijzondere scholen genieten van zon en lucht, van bloemen en planten, van gezonde en opwekkende arbeid in eigen tuintje. Dat deze ontwikkeling — in spijt van de moeilijke tijden nog krachtig moge voortgaan. Want talloze kinderen hebben het verblijf in de kindertuinen nodig als brood, en enkele stadsgedeelten komen nog achteraan. Dat daarom tenslotte alle kinderen enkele zomers mogen genieten van zaaien en planten, van verblijf in lucht en licht, tussen groen en bloemen. Dan pas zullen wij het volle resultaat zien. Want wel kan reeds nu worden opgemerkt, dat in verschillende tuinen tussen tientallen tuinierende kinderen wilde eend en waterhoentje haar jongen ongestoord groot brengen, dat zelfs leeuwerik en kievit midden in een kindertuintje in 't Zuiderpark broeden en met bewonderende, stille aandacht door de kinderen worden gadegeslagen en niet verontrust, dat door bezitters van voortuintjes in enkele stadsgedeelten gunstige verschillen worden geconstateerd betreffende vernieling door kinderen vroeger en nu, dat op de tuinen zelve met zorg wordt gekweekt en vernieling hoge uitzondering is, doch zolang de tuinierende jeugd nog slechts een deel is van de „loslopende" jeugd, zullen de goede resultaten niet ten volle tot hun recht komen. Dat deze gunstige resultaten niettemin door ouders en opvoeders worden opgemerkt, moge blijken uit de vrijwel algemene sympathie, waarin de School- en kindertuinen zich mogen verheugen. Vijver Zuiderpark in de winter. HET ZUIDERPARK door S. G. A. DOORENBOS. Directeur der Gemeente Plantsoenen. Den Haag is veel mooie wandelterreinen rijk: de Boschjes bij Scheveningen, het Haagsche Bosch, de Boschjes van Poot en van Pex, Meer en Bosch en Ockenburgh. Deze terreinen bezaten van oudsher een min of meer bosachtige begroeiing. Zij zijn dus geheel verschillend van een kunstmatig, in weilanden aangelegd park als het Zuiderpark. In de omgeving van een uitgebreide stadswijk, waar men geen natuurschoon verwacht, is het Zuiderpark binnen enkele jaren ontstaan uit kaal polderland. Nu wordt het langzamerhand ingebouwd en meer en meer gaat het voorzien in de dringende behoefte aan ontspanningsgelegenheid van het dichtbevolkte Zuidelijke deel van onze stad. Bij het volgende overzicht van de geschiedenis van het Zuiderpark ontving ik zeer vele gegevens van Ir. P. Bakker Schut, waarvan ik een dankbaar gebruik maakte. Geschiedenis, Het Zuiderpark dankt zijn ontstaan aan het initiatief van Dr. H. P. Berlage. Bij de voldoening in 1908 aan de hem door den Raad verleende opdracht tot het ontwerpen van een algemeen uitbreidingsplan voor 's-Gravenhage schreef deze in de toelichting tot zijn plan het volgende: ,,De eerste vraag, welke zich voordeed, betrof de eventueele wenschelijkheid van parkaanleg: in hoever deze n.1. gemotiveerd was in een stad als Den Haag, welke zoozeer door de natuur is bevoordeeld. Alhoewel er dus zeker geen gebrek is aan de mogelijkheid tot het genieten van de schoonheden der onmiddellijke omgeving en de verkeersmiddelen van dien aard zijn, dat deze gemakkelijk kan worden bereikt, toch werd door mij de stichting van een groot park wenschelijk geacht in het Zuid-Westelijk deel der stad, bewesten de Korte Laak, en waarin de Eendenkooi kan worden opgenomen. Dat park moet aan de bewoners der uitgestrekte volksbuurten in dat gedeelte der stad ten goede komen, omdat juist deze door den grooten afstand van bosch en duin, slechts hoogst zelden in de gelegenheid zijn daarheen te gaan. Dit park moet dus ook in oppervlakte, voor dat gedeelte der stad worden, wat het Bosch is voor het tegenovergestelde gedeelte." Het park, zoals Berlage zich dat dacht, was lager en smaller van vorm, dan het huidige Zuiderpark en besloeg ±120 H.A. Zowel door den toenmaligen Directeur der Gemeentewerken, den heer I. A. Lindo, als door den toenmaligen Directeur der Gemeenteplantsoenen werden ongunstige adviezen uitgebracht over Berlage's de kosten op 3]A millioen gulden) en beiden gaven de voorkeur aan denkbeeld Beiden opperden financiële bezwaren (de eerste raamde het aankopen van bestaande landgoederen boven de aanleg van een park op maagdelijk terrein. De heer Lindo schreef o.m.: „kunstmatige parken moeten m.i. niet worden aangelegd, waar wij in de onmiddellijke nabijheid een overvloed hebben van terreinen, die natuurlijke parken vormen of die met betrekkelijk geringe kosten tot parken kunnen worden aangelegd". Burgemeester en Wethouders hielden zich echter aan Berlage s advies. In 1909 bij de indiening van hun voorstel aan de Raad inzake het uitbreidingsplan, namen zij het denkbeeld over van een park op de door hem aangegeven plaats. Naar aanleiding van bezwaren, geopperd door den heer Westbroek, maakte het College zich echter los van de uitwerking: de definitieve wijze van aanleg, daaronder begrepen de uitgestrektheid van het park, zou nader onder de ogen worden gezien. In 1918 werd de eerste maatregel getroffen welke tot de verwezenlijking van dit denkbeeld zou leiden: de gemeenteraad besloot tot de onteigening van terreinen benodigd voor de parkaanleg, maar tevens voor die, welke zouden moeten dienen voor de stichting der aangrenzende arbeiderswijken. Het park zelve besloeg in dit ontwerp een oppervlakte van 130 H.A. Deze onteigening vorderde zeer geruime tijd. In verschillende zaken had cassatie door de Hoge Raad plaats, zodat terugwijzing naar de Rechtbank volgde en een volledige nieuwe behandeling moest plaats hebben met deskundigen-rapporten, pleidooien en vonnissen van de Rechtbank. Zodoende heeft de onteigening eerst in 1924 haar beslag gekregen. Inmiddels was met de voorbereiding van de parkaanleg zelve voortgegaan. In 1919 was aan den Directeur der Gemeente-plantsoenen opgedragen het ontwerp voor den aanleg op te maken tezamen met den tuinarchitect D. F. Tersteeg te Naarden. In 1921 berichtten Burgemeester en Wethouders aan de Raad over het resultaat van deze opdracht. De oppervlakte van het park was aan de Zuidzijde ingekrompen; daarentegen was een uitbreiding aan de Westzijde geprojecteerd, daar het oorspronkelijk door Berlage ontworpen park reikte tot aan de toenmalige grens der gemeente. Het nieuw ontworpen park zou dus voor een deel komen te liggen op grondgebied, dat toen nog onder Loosduinen behoorde, doch dat tengevolge van de grenswijziging van 1923 onder 's-Gravenhage zou komen te ressorteren. Het park kreeg zodoende een andere minder langgestrekte vorm en kleinere oppervlakte dan aanvankelijk bedoeld. Tussen de beide ontwerpers was geen algehele overeenstemming bereikt. Burgemeester en Wethouders schreven dienaangaande in hun voordracht aan de Raad: „Hoewel uit den aard der zaak beide ontwerpen zich bepalen tot de groote lijnen en een nadere detailleering daarvan eerst de juiste waarde zal kunnen duidelijk maken, zoo hebben Burgemeester en Wethouders toch de overtuiging gekregen, dat langs de gemeenschappelijke lijnen, door de ontwerpers aangegeven, een Zuiderpark kan worden gesticht, dat in het algemeen een sieraad van de gemeente 's-Gravenhage kan worden en meer in het bijzonder voor de volkrijke omgeving, welke ver ligt van de andere groote parken in deze Gemeente, in een bepaalde behoefte zal voorzien. De verschillen tusschen beide ontwerpen zijn in de uitwerking en wel bepaaldelijk in de vormen van de in het Park gedachte waterpartijen terug te vinden. Burgemeester en Wethouders zouden zich daaromtrent vooralsnog hun oordeel wenschen voor te behouden tot een nadere detailleering ter hand was genomen; hiertegen bestaat te minder bezwaar, omdat naar hunne meening allereerst met de omlijning van het Zuiderpark, den aanleg van het sportterrein en van de zwembassins zal móeten worden aangevangen, waaromtrent bij beide ontwerpers geen verschil bestaat." Begonnen werd derhalve met de aanleg van het sportterrein, dat negen voetbalvelden omvat en daarna met de bouw van het zwembad. waarvoor in 1922 de gelden beschikbaar werden gesteld. In 1923 werd een definitief en uitgewerkt plan aan de Raad aangeboden. Voor zover tussen de heren Westbroek en Tersteeg meningsverschil bestond, werd het advies van eerstgenoemde gevolgd, omdat Burgemeester en Wethouders, zoals zij zij in hun voordracht aan de Raad mededeelden, tot de overtuiging waren gekomen, dat ,,de voor het binnenste gedeelte van het park gekozen landschappelijke stijl, voor een park als het onderhavige, de voorkeur verdient boven een geheel constructieven aanleg". Zij voegden daaraan toe van oordeel te zijn, „dat het ontwerp aan hooge schoonheidseischen voldoet en dat het aan natuurschoon arme zuidelijke deel der Gemeente door de uitvoering daarvan belangrijk zal winnen. Door den ruimen aanleg met groote grasvlakten zullen de eigenaardige schoonheden van het Hollandsch landschap hier treffend tot haar recht komen". In zijn vergadering van 5 Maart 1923 aanvaardde de gemeenteraad dat plan en stelde voor een deel de voor uitvoering benodigde gelden beschikbaar. Opnieuw moest nu grond onteigend worden, want het 32 H.A. grote gedeelte waarmede het park aan de Westzijde uitgebreid zou worden, bevond zich nog grotendeels in particuliere handen. In 1927 was ook deze onteigening beëindigd en kon het gehele werk definitieve voortgang hebben De grootte van het park was thans op ± 102 H.A. gebracht. Het kan wellicht sommigen interesseren, dat voor de grond, waarover thans het Zuiderpark zich uitstrekt, bij aankoop en onteigening is betaald een bedrag van ƒ 820.652. , d.i. ongeveer ƒ 0.81 per M2. De voorbereiding van de totstandkoming van het Zuiderpark heeft niet zonder moeilijkheden plaats gehad er is niet ,,aus einem Guss' vlot voortgewerkt, de beslissingen zijn met horten en stoten gevallen. Dit is niet te verwonderen, wanneer men bedenkt, dat de bijna dertig jaren die zijn verlopen sedert de eerste gedachte aan een park in deze omgeving opkwam, een periode vormen van heftige economische schommelingen van telkens wisselende conjunctuurgolven. Het mag tot voldoening stemmen, dat een voor de Haagse arbeidersbevolking zo belangrijk cultureel werk toch tot stand is gekomen. Dat zulks het geval is geweest, is zeker niet in de laatste plaats te danken aan den Wethouder van Openbare Werken J. Jurriaan Kok, die met grote warmte en energie voor de allereerste voorbereiding het initiatief nam en aan diens opvolger Mr. P. Droogleever Fortuyn, die daarna met grote tact de verschillende uitvoeringsbesluiten op het juiste tijdstip en met de juiste argumenten wist uit te lokken. Drie jaar na het planten, begon het park reeds aantrekkelijk te worden. De aanleg. De aanleg van dit grote park betekende een prachtige opdracht aan den toenmaligen Directeur van de Gemeente Plantsoenen, den Heer P. Westbroek, die er in geslaagd is om de grondslag van dit park zo te maken, dat de beste en meest gewenste voorwaarden voor een volkspark in het Zuiderpark werden vervuld. Eerst na zijn onverwacht verscheiden kon tot het beplanten worden overgegaan. Daar het in de laatste jaren mogelijk geworden is om de hand te leggen op houtgewassen, welke meest uit het Verre Oosten door plantenzoekers naar Europa werden gebracht, zocht men in het Zuiderpark met zijn vruchtbare bodem ruimte voor vele dezer weinig bekende soorten. Grote terreinen moesten worden beplant en de gelegenheid tot het aanbrengen van andere gewassen, dan die in de oude parken groeien, werd nu geboden. Bij het verschijnen van dit boekje zijn de exemplaren nog jong en heeft een aantal soorten nog weinig of niet gebloeid; met de jaren zal deze beplanting meer en meer tonen, hoe een nieuw park nieuwe schoonheid kan bieden. Het plan. In de weilanden, waar het Zuiderpark moest komen, lagen twee eendenkooien. Eén daarvan is in de aanleg opgenomen. Een terrein, bestemd voor doolhof, werd als bloementuin ingericht en de ontworpen siertuin werd opgehoogd met stadsvuil tot een mooi uitzichtspunt in het Noordwestelijk deel van het park. Bij de hier aan grenzende piasvijver werd in 1930 het Ligthartmonument ,,Ot en Sien" opgericht. Hierdoor werd een gewijzigde aanleg nodig, die in overleg met den tuinarchitect D. F. Tersteeg tot stand kwam. Tenslotte werd in verband met het verwerken van een collectie zg. „Botanische rozen' een nieuwe indeling gemaakt voor de rozentuin. Afgezien van deze veranderingen, is het plan uitgevoerd zoals het door den Heer Westbroek werd ontworpen. Vier grote vijvers vormen de grondslag. Met de aarde hieruit is het overige park opgehoogd, want het oorspronkelijke weiland lag heel laag, sommige delen maar 30—50 cm boven winterpeil. Hoe ziet het park er nu, aan het einde van 1935, uit? Een hoofdweg loopt van het Veluweplein langs de voetbalvelden van A.D.O., een kinderspeelplaats en een piasvijver naar het zwembad. De Zuidoostelijke ingang, vanaf het bouwplan Moerweg, is nog niet aangelegd. Rechts van de weg liggen drie van de vier vijvers. Aan de middelste is een toekomstig hoofdgebouw gedacht met terrassen en een haven voor roeibootjes. Ten Noorden dezer drie vijvers liqt de De groote vijver, achter het Zwembad gelegen. Foto Benier. grote speelweide en ten Zuiden een groot gazon, waarop tijdelijk drie voetbalvelden. Aan weerszijden van het gazon vindt men het rosarium en de bloementuin. Volgen wij de hoofdweg voorbij het zwembad, dan loopt deze door het park verder. Links zien wij de vierde en grootste vijver, rechts een terrein voor openluchtspelen, een duivenvolière en een konijnenheuvel. Langs de eendenkooi en de boomkwekerij voert hij tenslotte via wetenschappelijke tuin en schoolkindertuinen naar de uitgang aan de Renswoudelaan. Hiermede hebben wij ook de uitzichtsheuvel met bloemen- glooiïng bereikt. Vanaf de ingang bij de Zuiderparklaan ligt het Ligthartmonument links. Lopen wij nu door langs de grote speelweide, dan komen wij weer bij ons uitgangspunt, het Veluweplein. Het is u wel gebleken voor welk een afwisseling er is gezorgd. Toen de Heer Westbroek 15 jaar geleden het park ontwierp, is hij er zeer gelukkig in geslaagd de grondslag te leggen voor een recreatieoord, beantwoordend aan de behoeften van een dichtbevolkte stadswijk. Het Ligthart-monument met de piasvijver. De uitvoering. Voor het park er uitzag als tegenwoordig, is er veel gebeurd. Een kort overzicht der werkzaamheden mag hier niet ontbreken. 1921' i , Men begint met de aanleg van het sportpark. (Zie op het kaartje no. 1.) Dit bevat negen voetbalvelden en een windhondenrenbaan. Het terrein is 12 H.A. groot en geheel door een afwatenngssloot omgeven. Eén van de vele soorten van brem, welke in Zuid-Europa thuishoren met een ondergroei van Iberis Dan volgen de riddersporen (Delphinium), daarna de vlambloemen (Phlox), nog later de asters en de Chrysanten. Daartussen hebben allerlei andere sooren hun bloeiperiode. Het is onnodig namen te noemen; alle plantensoorten zijn geëtiketteerd. In de middengazons ligt een lange rij bedjes, bestemd voor Mignondahlia's of éénjarige bloemen. Dat deze tuin door het publiek op prijs wordt gesteld, blijkt uit het feit, dat de talrijke banken in het seizoen steeds bezet zijn. Het zal den lezer interesseren, dat ook deze banken vrijwillig door werkloze jongens werden vervaardigd. De Amerikaanse planten. Wanneer wij de bloementuin verlaten en in de richting van het zwembad wandelen, komen wij door een beplanting van bomen en heesters, die alle in Noord-Amerika thuis horen. Hier groeien boomsoorten, die flinke afmetingen kunnen bereiken. Op de duur zullen hier Amerikaanse eiken, berken, linden, esdoorns, populieren, iepen en essen hoge boomgroepen vormen. Tussen deze snelgroeiende bomen ontwikkelen zich verschillende doornsoorten, vogelkersen, wilde appels en vlierstruiken, alle in vormen, zoals zij in Noord-Amerika in het wild groeien. De ondergroei van lagere struiken bestaat uit rode ribes, bramen, wasgagel, azalea en rhododendronsoorten. Ook vindt men er Clethra, Mahonia en wilde rozen. De bodembedekking van kruidachtige planten moet in de loop der jaren nog verbeterd worden. Zeer vele houtgewassen uit Noord-Amerika vertonen prachtige herfsttinten en dragen kleurige bessen. Bekend zijn de eiken, minder de esdoorns en de doornsoorten. De Amerikaanse berken met papierwitte stammen en goudgele bladen zijn in October bijzonder mooi. Ook de Ribessoorten en de rozen kunnen felgekleurde herfstbladeren vertonen. Grote coniferen horen in Amerika thuis. In het Zuiderpark zijn zij nog slechts door kleine exemplaren vertegenwoordigd. Men vindt er de Sequoia of reuzenboom uit Californië, dennensoorten als Abies grandis, Abies concolor en Abies Fraseri. Witte en zwarte spar (Picea alba en Picea nigra) horen thuis in het hoge Noorden van Canada. Van de pijnbomen zijn aanwezig Pinus rigida, die het pik- hout geeft, Pinus Strobus, de Weymouthden, Pinus Banksiana, Pinus muricata en P. Jeffreyi. Zij groeien voorlopig alle goed! doch er zullen nog heel wat jaren nodig zijn om te doen blijken of deze uitheemse soorten onze zoutbelaste zeewinden kunnen verdragen. Veelbelovend is de Virginische Jeneverboom, de Red Cedar, die wij het best kennen uit de welriekende plankjes van sigarenkistje®- Tot nog toe groeit deze conifeer in het park zeer snel. Wanneer deze Noord-Amerikaanse beplanting zich verder ontwikkelt, zal meer en meer een eigen karakter tot uiting komen. In dit Amerikaanse gedeelte van het Zuiderpark ligt het terrein voor openluchtspel. Hoewel dit nog nooit is gebeurd, bestaat er gelegenheid tot het geven van zanguitvoeringen. Ook voor rhytmische gymnastiek en kinderuitvoeringen zou dit terrein zich goed lenen. Eerst zullen dan evenwel zitplaatsen voor de toeschouwers langs de tegenovergelegen glooiing gemaakt moeten worden. In het loodsje voor de duiven zijn deze diertjes door vele rassen vertegenwoordigd. Des zomers vliegen zij los en worden dan vaak door het publiek gevoerd, s Winters komen geregeld sperwers en andere roofvogels in het Zuiderpark voor. Gedurende die maanden moeten de duiven daarom bijna steeds in de grote gazen kooi blijven, anders zouden er bijna dagelijks slachtoffers vallen. De konijnenberg is korte tijd bewoond geweest. De dieren zijn echter verdwenen, hoogstwaarschijnlijk gestolen. Op groter schaal zal een nieuwe poging tot bevolking ondernomen worden, want vele kinderen, die het park bezoeken, zullen de konijntjes zeker graag bekijken en voeren. De Europese beplanting. Wanneer wij nu langs de eendenkooi in Zuidelijke richting gaan, komen wij aan een grote zandspeelplaats. Deze ligt verborgen tussen eiken, berken en lijsterbessen. Onze weg voert langs grote coniferen, waartussen adelaarsvarens groeien en buigt dan om langs de polder. Dit is de Escamppolder. In de verte zien wij de toren van Poeldijk, de vele schoorstenen van de groentekwekerijen te Loosduinen en vrij dichtbij het dorp Wateringen. Dit gedeelte van het park is beplant met gewassen uit West- en Midden-Europa. De wilgen, populieren, linden, essen, eiken en esdoorns vormen met struiken als meidoorn, Gelderse roos en kornoeille een rustige beplanting. Het vrije uitzicht trekt het polderlandschap bij het park en geeft ons een gevoel van ruimte. In het voorjaar jubelt hier de leeuwerik en roept de grutto over de velden. Katjes in allerlei vormen, meidoorns, bolgewassen en Dichternarcissen in het Zuiderpark, de mooiste is. In April zijn het de grote bossen van het goudklokje, die overladen zijn met bloemen. Begin Mei bloeien de eerste wilde rozen: Rosa Willmottiae en Rosa omeiensis. Deze laatste is belangwekkend, daar het de enige roos is met een viertallige kroon en kelk. De witte bloemen zitten bijna ongesteeld langs de dunne twijgen. Later volgen de bottels, die lakrood zijn, met oranje voet. Zij zijn reeds einde Juni rijp. Van deze roos wordt een varieteit gekweekt, die gevleugelde doornen heeft, Rosa omeiensis pteracantha. Vooral de jonge scheuten hiervan zijn opvallend mooi, daar de grote, brede doornen bloedrood zijn en doorschijnend. In deze buurt bloeit ook de heldergele duinroos van Japan en China, Rosa Hugonis en bij de sloot staan brede zuilvormige, peerbladige populieren: Populus Simonii fastigiata. Aan hun voet groeien groenblijvende bramen met blad als dat van bamboe. Grote struiken, die ook 's winters hun glanzende, van onder met bruine sterharen bezette bladen houden, dragen de naam van Elaeagnus pungens. Het zijn Chinese olijfwilgen, opmerkelijk door hun bloei in October en November. De vruchten worden rijp in Mei, maar de vruchtzetting laat te wenschen over, daar kruisbestuiving ontbreekt. Achter een bank groeien de knoestige stammen van Aralia elata. De bladen zijn samengesteld, groot en breed, een echt uitheems gewas. De Chinese seringen bloeien in Juni en Juli. De trossen van Syringa reflexa zijn roserood en naar beneden gebogen, een wonderlijk gezicht. Syringa tomentella is een sterke groeier, want de planten, die nu meer dan drie meter hoog en ongeveer even breed zijn, werden in 1927 gezaaid. Een tros bestaat uit vele kleine trosjes en telt honderden lilarose bloempjes. Dé vlinderstruik, Buddleia Davidii, bloeit van Juli tot October. Op de blauwlila trossen zijn steeds vlinders te vinden. Berberis, Cotoneaster en Potentilla komen in talloze soorten in het Chinese gedeelte voor. De wilgbladige Cotoneaster (Cotoneaster salicifolia) is wel een van de allerbesten. De groei is snel en heel breed. Dit laatste is voor kleine tuinen een bezwaar, doch hier hebben zij de ruimte. De talloze, oranjerode bessen blijven tot het voorjaar, tenzij de lijsters ze opeten. Zolang deze nog iets anders vinden kunnen, gebeurt dit echter niet, want erg zijn zij er niet op gesteld. Tot slot willen wij nog even de aandacht vestigen op een zeer afwijkende roos, Rosa Roxburghii. Zij staat vlak bij het uitgangs- Clematis montana rubens, welke in Mei de muren van het zwembad met duizende bloemen bedekt. hek en is ongeveer anderhalve meter hoog. De takken zijn krachtig en stug en de bast schilt af als bij een berk. De bloemen zijn witachtig rose, groot en vlak. De kelk is eigenaardig gevormd en bedoornd. Ook de bottels zijn later met stekels bezet. Ze zijn groen en doen daarom wel aan kleine kastanjes denken.. Himalaya. Stel u hier vooral geen geweldige bergen voor! U zou bedrogen uitkomen. In het Zuiderpark worden geen pogingen gedaan om uitheemse natuur na te bootsen. De planten uit een bepaalde landstreek zijn in groepen bij elkaar geplant en tonen daardoor soms enige saamhorigheid. Dat is alles. In de „Himalaya" dan, prijken Pinus excelsa, de blauwe pijnboom met lange fijne naalden en Cedrus deodara, een prachtige ceder met sierlijk wuivende takken. Van een aantal kruipende Cotoneasters is Cotoneaster horizontalis in onze tuinen heel populair. Een reuzevorm van deze zelfde plantensoort maakte al bossen van vier meter hoog. Het is Cotoneaster frigida, welks rode vruchten aan die van de lijsterbes doen denken. Van de wilde appels horen Malus baccata en Malus theifera (hupehensis) in het Himalayagebergte thuis. Zo ook enkele lijsterbessen en meelperen. Sorbus Vilmorini heeft opvallend fijne blaadjes en prachtige lilarode vruchten. Met paarsroode vlinderbloempjes bloeit hiertussen s zomers de Indigostruik. Men zou niet denken, dat Ephedra Gerardiana sikkimensis behoort tot de coniferen. Het vormt een kort struikje met priemvormige takjes. Wanneer de bebouwing der weilanden, gelegen tussen het Zuiderpark en de Voorde s, ver genoeg gevorderd is, zal in deze beplanting een doorzicht vrijgemaakt worden. De grote coniferen zullen dan goed tot hun recht komen. Azië. Aan de Noordzijde van de vijver groeien planten uit Klein-Azië, Perzië en Turkestan. Een flinke groeikracht toont hier de smalbladige olijfwilg. Eleaeagus angustifolia. Ziet u hier ook weer de Tamarixen? Veel gele rozen blijken juist uit deze landstreken te stammen, zoals Rosa lutea, Rosa xanthina en Rosa hemisphaerica. De Oosterse meidoorns zijn viltig behaard, zowel op de bladeren als op de vruchten. Overvloedig bloeien in April de amandelbomen, wier helderrose bloesems sterk in tint verschillen van de kersen- en appelbloesems uit Japan. De koraalrode twijgen van de Siberische kornoelje (Cornus sibirica) trekken vooral 's winters de aandacht. De vijverkant biedt een dankbare groeiplaats voor enige Babylonische treurwilgen. De boomkwekerij (zie no. 14) dient voor het kweken van bomen, heesters, vaste planten, één- en tweejarige gewassen. In hoofdzaak worden hier, evenals aan de Kweekerijweg en aan de Daalen Bergschelaan bomen gekweekt voor straatbeplanting. Van bloeiende heesters vindt men er alleen minder bekende soorten, want de algemene handelssoorten kunnen van de boomkwekers betrokken worden. Het is de bedoeling om in de toekomst op bepaalde dagen de boomkwekerij in het Zuiderpark voor het publiek en voor de schooljeugd, in klasseverband, open te stellen. Het stekken, enten, afleggen, zogen en zaaien van houtgewassen kan dan van dichtbij worden bekeken. (Zie betreffende de kwekerijen voorts pag. 48). De Wetenschappelijke tuin. Deze tuin (zie no. 15) is te vinden in de meest Westelijke hoek van het park, tussen de kwekerij en de schoolkindertuinen. Daar de bestemming in de eerste plaats is voor het Lager Onderwijs, is de opzet eenvoudig. Men onderscheidt er ten eerste een systeem (zie XII), dat in het beheer is van de schoolkindertuinen zelf. Op keurige bedjes vinden veel plantenfamilies er hun vertegenwoordigers. Hier om heen loopt een sortiment van winterharde houtige gewassen (zie XIII). De keuze is niet groot, maar met zorg gemaakt. Tenslotte is er een gedeelte, waarin alleen planten groeien, die in het wild in Nederland voorkomen. De indeling is nu eens niet systematisch, maar plantensociologisch, d.w.z. de planten zijn in natuurlijke samenlevingen gegroepeerd. De beschrijving, die hier volgt, zal u met behulp van het schetsje de weg wijzen. Wanneer u uw rondwandeling begint bij het plasje (I), moet u zich het lage Holland voorstellen met zijn veenplassen vol waterplanten. In diep water groeien waterlelie en plomp, in ondiepe delen gele waterkers, egelskop en zwanenbloem. De moerassige oevers (II) zijn begroeid met dotters, gele lisch, kievietsbloemen en veenwortel. Worden zulke moerassige plaatsen niet drooggelegd om in weiland veranderd te worden, dan komt er al gauw opslag van elzen en het elzenbroek begint zijn ontwikkeling. (III) Er groeien varens, bitterzoet en hop. De planten hogen op de duur zelf de bodem wat op, zodat de berk de els gaat vervangen. (IV). Een ander belangrijk deel van Nederland vormen de arme zandgronden, zoals men die b.v. op de Veluwe vindt. De hei (V) komt hier voor in uitgestrekte velden, samen met brem, .gaspeldoorn, kruipwilg en jeneverbes. In de regel is dit een toestand, die alleen blijvend is, wanneer de mens er plaggen steekt, schapen laat grazen of de hei afbrandt. Opslag toont dan, dat het bos al probeert zich te herstellen. In drassige gedeelten van de hei begint hoogveenvorming (Vï). Dophei, wollegras, veenbes en gagel tieren hier welig, en men kan er ook zonnedauw, blauwe gentiaan en orchideeënsoorten vinden. Het bos op de zandgronden (VII) bestaat overwegend uit eiken en berken, met een ondergroei van vuilboom, bosbes, kamperfoeli, adelaarsvarens, dalkruid, salomonszegel en valse salie. Komt er hulst voor, dan wijst dit op een iets minder sterk uitgeloogde bodem. De ondergroei is dan ook iets rijker. (VIII) Hele mooie bossen hebben wij b.v. in het Oosten van ons land. De eik groeit hier samen met de haagbeuk (IX) en al ontbreekt de laatste wel eens, de begeleidende heesters en kruiden zijn 'dan toch typerend. Hazelaar, kornoeille, hondsroos en egelantier zijn bedekt met wilde Clematis. Daaronder bloeien in het voorjaar de primula's, anemonen, gele dovenetel en viooltjes. Is het bos vochtig, dan vindt men er bosandoorn en heksenkruid. Een merkwaardig deel van ons land is het krijt in Zuid-Limburg. De kalkrijke hellingen zijn begroeid met het drogere type Plas in de wetenschappelijke tuin, Foto PI. van het eiken-haagbeukenbos. (X) Bovendien is het mogelijk, dat hier de beuk thuis hoort, die verder in ons land geen natuurlijke groeiplaats vindt. Op de bodem groeien peperboompje, lieve vrouwe bedstroo, lelietjes der dalen en beerlook. Opvallend mooi zijn de bermen van de holle wegen. (XI) Zij zijn droog en zonnig; u vindt er veel rijkbloeiende planten als borstelkrans, thijm en marjolein. Waar een groeve in het krijt werd uitgehakt, is iets meer van dit zachte gesteente te zien. Afdrukken van schelpen en andere zeedieren wijzen op het ontstaan n.1. op de bodem der zee. In het krijt komen vuursteenknollen en -platen voor. Dit zijn harde kiezelzuurconcreties, van buiten door verwering lichtgrijs gekleurd, van binnen donker. De plantensociologische tuin is nog heel jong. Van enig boseffect kan ook niet veel sprake zijn. Toch is er ook nu al veel moois te zien, zodat een bezoek ten volle de moeite loont. De eendenkooi in het Zuiderpark, (Zie no. 13.) Wanneer voor het eerst begonnen is met het maken van eendenkooien voor de vangst van wilde eenden, is niet bekend. Wel staat het vast, dat ze in de 16de eeuw reeds algemeen voorkwamen. Het recht om een kooi te mogen houden, werd voor het eerst beschreven in „Het groot Placaetboek" in het jaar 1550. Er moest vergunning toe gegeven worden door de Overheid, die dat alleen deed, wanneer gebleken was, dat de ligging van de kooi niet hinderlijk zou zijn voor de omgeving. Bestaande kooien, waarvan dit niet gezegd kon worden, moesten worden afgebroken Dat men zich aan dit voorschrift weinig stoorde, blijkt wel uit een „renovatie placaet" van 1604, waarin geklaagd wordt over het maken van kooien door de bevolking „uyt haer selfs authoriteyt". In hetzelfde Groot Placaetboek werden de rechten van de kooihouders vastgelegd. Het was verboden zich met een vuurwapen binnen 500 roe afstand van de kooi te bevinden of in de omgeving enig gerucht te maken, dat de eenden zouden kunnen verschrikken. Op beide overtredingen stonden geldboetes. Ook mocht men zich niet met een boot in de omringende wateren begeven, op straffe van verbeurd verklaring van het bootje. Dat men zich ook hieraan niet hield, bewijzen de vele „renovatie placaeten", die nodig bleken. Hierin werden de straffen steeds verzwaard en de kooikers werd verzocht vooral alle overtreders aan te brengen. Een vergunning tot het oprichten van een „vogelkoy met dependentien" (kooirechten) werd ingeschreven in de Appointementen van de Rekenkamer. Hierin werd ook de pachtsom bepaald. De eendenkooi in het Zuiderpark moet een der oudste kooien van ons land zijn. Het is n.1. niet gelukt het bewijs van haar registratie te vinden. Daar men enkele der oudste registers mist, is het waarschijnlijk, dat deze kooi juist hierin vermeld werd. Bij de aanleg van het Zuiderpark werd in 1928 de kooi door de Gemeente 's-Gravenhage onteigend. De laatste eigenaars waren de gebroeders Hegge. De berekening van de vergoeding ging op een merkwaardige manier. Men verklaarde n.1. de grond waardeloos, maar schatte de waarde van het aantal eenden, dat per jaar per H.A. gevangen werd. Het oppervlak, waarnaar men deze berekening maakte, was niet dat van de kooi, maar dat van het terrein, waarover het kooirecht geldt. Dit is tegenwoordig een cirkel met een straal van 1130 meter, gemeten vanuit het midden van de kooi. Een eendenkooi bestaat uit een bijzonder gevormde vijver, gelegen in een bosje. Het bosje moet goed dicht zijn en bestaat meestal uit essen, elzen en wilgen. Hiervan werd dikwijls hakhout gemaakt, omdat het hout dan ook nog gebruikt kon worden. In de vijver worden tamme eenden gehouden, de kooieenden. Hun aantal bedroeg soms wel een zeventig. Zij worden het hele jaar door den kooiker gevoerd en wel op een speciale plaats, n.1. achter in de „pijpen", lange, gebogen en nauw toelopende armen van de vijver, die door netten boogvormig overspannen zijn. De eenden worden door hem gefloten of hij laat zijn hondje langs de kant lopen, waardoor zij evengoed gewaarschuwd worden, dat er iets te eten valt. Het hondje speelt een belangrijke rol bij het eenden vangen. Het mag volstrekt niet blaffen, maar moet zich telkens even aan de vijverkant vertonen om dan weer uit het gezicht te verdwijnen. Met een stukje worst tot beloning, telkens wanneer het dit goed gedaan heeft, kent het deze manoeuvre heel gauw. Op wilde eenden schijnt het een zeldzaam fascinerende invloed uit te oefenen. Hun nieuwsgierigheid wordt zo geprikkeld, dat zij naar de plaats zwemmen, waar het voor hen geheimzinnige hondje telkens opduikt, de ingang van een der pijpen. Rondom de hele vijver zijn rietmatten en houten schuttingen opgesteld, waarachter de kooiker zich kan verschuilen. Kijkgaten geven hier en daar een gezicht op de vijver. De opstelling der schuttingen langs de pijpen is coulissen-vormig. Zwemmen nu wilde eenden de tamme na de pijpen in, dan kan de kooiker deze, door zich op de juiste plaatsen te vertonen, verder naar binnen drijven, zonder dat de eenden, die nog in de vijver gebleven zijn, enig onraad bemerken. De gevangen eenden lopen ten slotte in een fuik, die afgesloten kan worden. Er mag alleen gevangen worden, wanneer het jachtseizoen open is, dus van begin Augustus tot Februari. Gedurende de zomermaanden ligt de kooi in diepe rust. Heel wat wilde eenden uit de Eén van de vier pijpen, waarin de eenden worden gelokt. Deze pijpen eindigen in een fuik. omtrek voegen zich dan bij de kooieenden. De vangst begint dus altijd al goed, soms wel met 100 eenden per dag. Dan volgt de trek. Vooral wanneer in noordelijker landen de vorst invalt, ziet het er voor onzen kooiker goed uit. Behalve de gewone wilde eenden vangt hij smienten, pijlstaarten, talingen en slobeenden. In de winter vóór de onteigening, toen de aanleg van het park dus al in volle gang was, werden in de aangrenzende kooi nog ruim 1000 eenden buitgemaakt. Reeds Dr. Berlage, in zijn uitbreidingsplan voor 's-Gravenhage van 1908, sprak er over de eendenkooi in het nieuwe park op te nemen. De ontwerpers Westbroek en Tersteeg hebben hier klaarblijkelijk niet voor gevoeld. Het was ten slotte op initiatief van de Vereeniging voor Vogelbescherming, 's-Gravenhage en Omstreken, dat de kooi intact werd gelaten en niet opgeruimd om, zoals het oorspronkelijk plan was, veranderd te worden in een kinderspeelplaats. Alleen voor de vorm worden jaarlijks nog enkele eenden gevangen en daarna weer losgelaten, een voorschrift om aanspraak te kunnen blijven maken op het kooirecht. Bovendien is de Gemeente als eigenares van de kooi verplicht deze jaarlijks te doen registreren bij den Commissaris der Koningin in de Provincie ZuidHolland. De kooi werd gespaard, zowel uit historisch als uit natuurbeschermingsoogpunt. De ondergroei van het bosje is heel rijk. Het ziet er in het voorjaar eerst geel van het speenkruid, daarna wit en rosé van pijpkruid en koekoeksbloemen. In de boomstompen groeien mooie eikvarens. Bovendien is het een ideale broedplaats voor zangvogels. In 1935 broedde hier de nachtegaal; wielewaal, ijsvogel, fazant; steen- en ransuil zijn vrij regelmatige bezoekers. 1 ot nog toe wordt de kooi alleen opengesteld voor excursies en voor onderwijsdoeleinden. Het is de bedoeling een inkijkje te maken vanuit het park. Zonder de rust te verstoren, zullen wandel; tars dan iets mee kunnen genieten van al het moois, dat vijver en bosje te zien geven. Zandpaadje door de Natte Pan. HET WESTDUINPARK door S. G. A. DOORENBOS. Directeur der Gemeente Plantsoenen. In het begin van 1920 wendden de Directeuren van de Gemeentelijke Diensten van Stadsuitbreiding en Volkshuisvesting en van Plantsoenen zich tot het College van Burgemeester en Wethouders in een schrijven, waarin uiteen werd gezet, hoe het duinlandschap tussen Kijkduin en Wassenaar te druk door wandelaars werd bezocht. De duinvegetatie was tegen het drukke bezoek niet bestand en werd ernstig beschadigd. Het College werd geadviseerd zich tot de verschillende eigenaren van de duinenreeks te wenden en wel in het bijzonder tot het toenmalige Departement van Financiën en Landbouw, teneinde maatregelen te treffen om verder bederf van de duinen te voorkomen. Midden 1925 werd na zeer langdurig overleg besloten, dat de Westduinen, gelegen tussen het Ververschingskanaal en Kijkduin, voorzover niet het eigendom van particulieren, in erfpacht zouden worden gegeven voor de tijd van 60 jaren. De Staat stelde als eis, dat de duinen, met uitzondering van de paden, zouden worden afgesloten voor het publiek en dat zij zouden worden beplant. Kortom, er moest een duinpark gesticht worden. Betekende deze afsluiting eensdeels een verlies van vrijheid voor de Hagenaars, aan de andere kant was dit het behoud van de plantengroei, terwijl bovendien de mogelijkheid werd geopend voor toekomstig herstel van wat reeds verloren was gegaan. Waren de Westduinen vrij toegankelijk gebleven, dan zou het terrein binnen korten tijd tot één zandverstuiving geworden zijn. In de oorlogsjaren 1914 tot 1918 legden de militaire autoriteiten een colonneweg of kanonnenweg aan door deze duinen. De weg werd na 1918 verwaarloosd. In 1925 begon men hem weer ten dele te verbeteren. Bovendien werd een koolaspad aangelegd naar het zgn. Stille Strand. Ter bestrijding van de werkloosheid werden in 1926 enige paden aangelegd en groepen dennen geplant in het duingedeelte tussen het radiostation en het pad naar het stille strand, hetwelk ligt in het verlengde van de Duivelandsche straat. In 1927 volgde het pad van de Kwartellaan naar het strand. In ditzelfde jaar kreeg de Directeur van Gemeente Plantsoenen de opdracht van het College van B. en W. om een ontwerp voor het Westduinpark te maken. Deze directeur werd belast met het onderhoud der duinen, uitgezonderd de strook vlak langs zee, die niet voor beplanting in aanmerking zou kunnen komen. Het plan van aanleg, dat in het begin van 1929 werd ingediend, vertoont drie enigszins paralel lopende hoofdwegen. De eerste weg voert vanaf de Duivelandsche straat naar Kijkduin en volgt hiermee in hoofdzaak de vroegere Colonneweg. Hij heeft bijna steeds het uitzicht op zee. Enkele zijwegen leiden naar het stille strand. De tweede weg loopt in dezelfde richting, maar meer landwaarts en grotendeels door duindalen. Men vindt hier tamelijk veel beschutting tegen de zeewind. De vegetatie is hierdoor ook het meest Wandelpad, rijwielpad en ruiterpad, onderling gescheiden door bepaalde bermen, leiden van Scheveningen naar Kijkduin, vanwaar spoedig een rijwielpad in de richting van Hoek van Holland zal voeren. gereed komen. Op enkele plaatsen werden kuilen gegraven tot op het grondwater, waardoor de vogels steeds zoet water kunnen vinden. Zo mogelijk zullen meer van dergelijke drinkgelegenheden worden aangelegd. Op de plaats, waar vroeger het tentenkamp was, wordt nu een flinke vijver gegraven. Reeds in de zomer van 1936 zullen de planten rondom dit water hun eerste ontwikkeling laten zien. Over enkele jaren kan het een mooi begroeid plekje worden. De grond Het graven van een vijver door steuntrekkenden. Nabij gelegen bouwterreinen worden met het zand op de gewenschte hoogte gebracht. wordt bemest met rioolvuil, dat hiertoe dagelijks door de Reinigingsdienst wordt aangevoerd. Jeugdige werklozen van de Gemeentelijke vakcursus zijn bezig om zes schuiltenten te plaatsen, waarin men zich bij onweer en plotselinge regenbuien zal kunnen beveiligen. Deze zelfde jongens hebben ook de meeste banken van het Westduinpark vervaardigd. In verband met de grote toeloop van publiek konden de paden niet onverhard blijven. Op verzoek van de Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging werd een uitzondering gemaakt voor de WANDELINGEN IN DE PLANTSOENEN door Dr. A. SCHIERBEEK. I. WINTERWANDELING. Het is echt opwekkend winterweer. Dan houd ik ervan om in het Haagsche bosch of in de Scheveningsche boschjes te lopen en te zien naar het vogelleven en naar de bomen. Vogelliefhebbers zijn er vele en iedereen weet, dat er 's winters mezen zijn waar te nemen en koperwieken, goudhaantjes, vinken en kepen, maar bomen? Wat is daar nu aan te zien? Laten we samen maar eens op stap gaan. Toen we nog heel jong waren zongen we: de boom wordt hoe langer hoe dikker. Later leerden we, dat dit dikker worden gebeurde, doordat tussen hout en schors een teeltweefsel ligt, dat het vermogen heeft om naar binnen nieuw hout te maken (zodat iedere jongere laag buiten om de oudere lagen wordt afgezet) en nagr buiten nieuwe schors. De oudste schorslaag ligt dus buiten en moet mee rekken of groeien als de boom dikker wordt, of zij moet stuk springen. Bij slechts enkele bomen groeit de schors mee en blijft dus glad, zoals b.v. bij de beuken. Nu kan men daaraan zo goed zien, hoe de bomen groeien: de vroeger ingesneden letters worden wel breder, maar niet langer en zij schuiven ook niet omhoog. Want, als de diktegroei van de boom begint, is de lengtegroei van dat deel opgehouden. Ik weet wel, dat menigeen nu wat ongelovig zal kijken, maar het is toch waar. Laten we op onze wandeling eens een kastanjetakje bezien. Wat is daar veel op aan te merken! We zien de hoefijzervormige littekens van de bladeren en er zitten „spijkergaten" in, zodat we nog kunnen zien, hoeveel onderdelen vroeger de bladeren hadden. Maar we zien meer, bv. ringetjes om de tak. Dat zijn de littekens Wij willen verder wandelen en enkele voorname boomsoorten trachten te herkennen aan hun knoppen en hun schors. De kastanjes kennen we al, maar het is toch goed er nog even op te wijzen, dat de stam van de oudere bomen min of meer vierkante schubben vertoont. Van de beuken bespraken we de schors en moeten nu dus alleen even over de knoppen spreken. Die zijn erg spits en puntig en niet gauw met andere te verwarren Maar er zijn meer boomsoorten, bv. de eik. De eikeknoppen zijn nogal rond, en als we een takje goed bekijken zien we, dat de zesde knop steeds recht boven de eerste staat. De schors van de eiken is zeer diep gegroefd, waarbij de lengtespleten het meest opvallen. Eigenaardig zien de platanen er uit: hele vellen van de schors hangen er bij. Vooral bij zulke bomen dringt zich de vraag aan ons ■op: kunnen nu op zulke open wonden geen ziekten ontstaan? De plant is daartegen echter gewapend, want in de schors ontstaan kurklaagjes (die heel mooi te zien zijn, als men een stukje dennenschors dwars doorsnijdt), die de plaatsen afsluiten waar later de Avonden zullen ontstaan. Bij de kurkeiken zijn deze kurklagen heel dik, maar ook bij de kurkiep, die veel in onze plantsoenen is aangeplant (Bv. bij de muur om Zorgvliet, Boschjes van Pex). Nu moeten we ook de iepen herkennen in de winter en dit lukt nog al gemakkelijk. De knoppen staan bij de iepen nl. steeds zo, dat er één staat aan de éne zijde van de tak en dan één aan de andere kant. De derde knop staat dus weer recht boven de eerste. Men kan dit ook nog later zien, immers als deze knoppen uitlopen, ontstaan er zijtakjes, die juist zo geplaatst zijn als de knoppen. Deze iepenveren steken duidelijk tegen de winterhemel af. Helaas teistert de iepenziekte deze fraaie bomen sterk. Op een andere plaats worden de maatregelen besproken, welke de plantsoendienst in samenwerking met vele geleerden beraamt, tegen deze kwaal. Ik wil er hier dan ook over zwijgen, nadat ik het merkwaardige feit heb gememoreerd, dat er enkele dwazen zijn, die menen, dat de iepenziekte alleen in de verbeelding bestaat! En dit terwijl de schimmelsoort, die de ziekte veroorzaakt, gevonden is en men met cultures hiervan gezonde ex. kon besmetten! Langs het water vinden we veel elzen. Nu kunnen we die niet •alleen herkennen aan de knoppen die op steeltjes staan (en wel ■■■■■■■■■■ p*3Rr- zo dat steeds de vierde knop boven de eerste staat), maar ook hangen er nu reeds katjes aan. Een boom zorgt wel intijds voor het volgende jaar! Berken kunnen we s winters ook gemakkelijk leren kennen: de witte schors, die er in ringen afspringt is duidelijk genoeg, en de katjes verraden de plant anders wel. Bij de abelen is de schors vaak van eigenaardige putjes voorzien. De es (Fraxinus excelsior) is door de zwarte, tegenoverstaande knoppen genoeg gekenmerkt, een wat afwijkende soort (Fraxinus Spaethiana) x) staat bij het politieposthuis aan het Bezuidenhout. Deze boom heeft al veel enthout geleverd, dat heinde en ver verzonden is. De essen in de boschjes van Poot hebben veel te lijden van kanker, zeer fraaie exemplaren staan in Zorgvliet. Voor we de wandeling eindigen willen we ook nog even op de bladeren letten, voorzover we ze tenminste 's winters kunnen zien. Nu is het merkwaardig, dat we bij Klimop, Hulst, Aucuba, Rhododendron, Laurierkers en ook enigszins bij Liguster bladeren zien, die dikker en steviger zijn dan we gewend zijn. Zo kunnen we vermoeden, dat dergelijke leerachtige bladeren geschikt zijn om de plant de winter door te helpen. In de laatste tijd zijn er meer zulke planten ingevoerd, bv. Vuurdoorn (Pyracantha coccinea uit ZuidEuropa). Wie deze plant nog niet kent, kan ze gemakkelijk vinden in het onvolprezen Zuiderpark (zie afd. II). Ook de Mahonia Aquifolium heeft zulke leerachtige bladeren. Men vindt deze plant tegenwoordig in vele plantsoenen. Ze trekken de aandacht door de gele bloemen (met prikkelbare meeldraden, die zich bewegen als men ze aanraakt) en de blauwe bessen. De bladeren zijn geveerd en wat stekelig! Als men zo rondsnuffelt in de plantsoenen, zal men vrij dikwijls een klimopstruik zien, wel is waar nog niet erg hoog, maar toch niet over de grond kruipend en evenmin klimmend, maar echt *) Zoais bekend hebben de plantkundigen een internationale taal, die het mogelijk maakt, dat ieder precies weet met welke soort hij te doen heeft. Deze Latijnse namen zijn hier opgenomen, o.a. om hen, die zulke planten willen bestellen bij de kwekers, de weg te wijzen. De verder gevorderden zullen deze namen wellicht beter begrijpen dan de Nederlandse! vrijstaand. Let men goed op de klimop, dan zal men aan de takken, die in de herfst gebloeid hebben en nu bessen dragen, niet de typische ingesneden bladeren zien, maar enigszins ruitvormige. Stekt men deze takjes, dan ontstaat een niet klimmende vorm. In verschillende plantsoenen is deze plant voorhanden, bv. heel mooie exemplaren bij het laantje langs de Groot Hertoginnelaan. Gaan we nu met deze kennis gewapend eens wandelen in de Scheveningsche boschjes, dan kunnen we verbazend veel opmerken, zodat iedere wandeling tot een genot wordt. We kunnen er lang in ronddolen, doordat er zulke gezellige kleine paadjes in zijn, zodat we vaak een andere weg kunnen kiezen. Nadat de „Oude Weg" was aangelegd (zie Afd. I) is men spoedig begonnen met beplanting. Het aanleggen van de Oude weg ging door het barre duin, zoals men op onderstaande figuur kan zien. Het deel links van de weg is De „Oude" Scheveningsche weg, kort na de aanleg. is door Cats gemaakt tot Sorghvliet, het deel rechts werd aangelegd tot de Oude Scheveningsche Boschjes. De aanleg van de weg geschiedde na veel heen en weer gepraat. Reeds in 1643 had Huygens zijn plan ontworpen, het octrooi voor de tolheffing werd verleend op 16 Juli 1663. Toen werd het werk krachtig ter hand genomen en op 1 Mei 1664 was de weg reeds voor 6/7 bestraat. (Jaarb. Die Haghe 1897). De breedte van de weg was buitengewoon royaal, zo ook de beplanting, maar Huygens meende: „soodanige aansienlicke werken dienden haar statelick en onbekrompen gebruijck te hebben en een soo goede struijve behoorde om een eij niet bedorven te worden," Een wenk, die zeker nog steeds behartenswaardig is! Het dennenbosje bij ,,de Bataaf" is ongeveer 60 jaren oud. In de laatste paar jaren is er weer een wijziging gekomen in de bosjes, want toen zijn een fiets- en wandelpad aangelegd en dit wel zo mooi aansluitend aan de bestaande toestand, dat men haast niet kan zien, dat dit pad zo nieuw is. De eiken, beuken, iepen, esdoorns en vogelkers maken de oude bosjes al vroeg in het jaar een uitgezochte wandelplaats voor jong en oud. Er zijn niet veel terreinen meer waar men eens buiten de paden mag komen, maar gelukkig mag het hier nog. Als er geen misbruik van gemaakt wordt kan dit misschien elders ook eens, maar helaas is een prikkeldraadversperring bijkans altijd een noodzakelijk kwaad. Misschien komt het van de goede invloed, die uitgaat van het borstbeeld van den schepper van de oude weg, Constantijn Huygens, misschien van dat van den dichter Vosmaer, wellicht ook van de monumentale Cremerbank of van die gewijd aan de nagedachtenis van Jhr. Verhuell! Mocht dit zo zijn, dan zou men haast wensen, dat ieder wandelpark zulke beschermgeesten kreeg! Vanaf de Belvédère moet men bij helder weer Rotterdam kunnen zien liggen, maar dikwijls zal dit niet voorkomen! De Nieuwe Scheveningsche bosjes zijn veel kleiner dan de Oude, nl. 24 H.A..vooral beplant met Oostenrijkse en berg-dennen, helaas op rijtjes gezet. Zij vormen een windschut voor het loofhout. Veel interessanter dan deze bosjes is het oude Sorghvliet. Wie een wandelkaart heeft (voor het gehele gezin ƒ 1.— per jaar), kan hier ook 's winters heerlijk beschut wandelen op de buitenplaats, door Vader Cats omstreeks 1650 aangelegd en in 1929 door de familie Goekoop aan de Nederlandse Staat aangeboden. Cats was terecht trots op zijn schepping (Ouderdom en Buytenleven II). Had ik mijn tuyn gevest in kley of vette gronden, Men hadde noyt misschien een kijker hier gevonden, Maar als ick in den duyn dit proefstuck ondernam Soo was 'er nieuwsgier volk, dat hier geduerigh quam. Waer yemant in den Haagh van buyten was gekomen En wert daer onderricht, wat ick had ondernomen, Die kreegh dan lust te zien, wat ick beginnen mocht, En hoe ick met 'et zant en dorre klingen vocht. Wel soo nu yemant vraaght, hoe dat men lichte klingen, Kan brengen tot den dracht van soo veel nutte dingen, En hoe men edel fruyt kan trecken uyt het zant, Dat hier voor desen lagh gelijck een dorre strant- • ■ • De kunst hier in gebruyckt en is niet al te groot De stof ons aldernutst is bagger uyt de sloot, En die met zant vermenght en onder een geslagen Maeckt dorre klingen nut om houtgewas te dragen. Hier plant ick boomen in van alderhande slagh En proeve wat de gront van desen aert vermagh. Maer bagger uyt een sloot, daernevens boomen wassen Is boven alle mis *) op boomen toe te passen. Als de lelietjes bloeien, zullen we hier nog vaak heengaan, maar •nu willen we eerst onze schreden richten naar het Haagsche bosch. Het Haagsche bosch is ook geen natuurwoud, maar waarschijnlijk een moerassig elzenbos. Vroeger was het Haagsche bosch uiterst drassig en dit alleen maakt het reeds ondenkbaar, dat er van oudsher statige beuken en eiken groeien. De beuken dateren meest uit de 18de eeuw. Eiken stellen wat x) mest. Verg. de methode in het Westduinpark toegepast! minder eisen aan de grond dan beuken. Ze zijn dan in 160—400 jaar tot mooie bomen uitgegroeid, terwijl de beuken in ongeveer 120 jaar „rijp" zijn. Toen in de storm van 30 September—1 October 1911 een deel van het bos werd omgeworpen, kon men de betrekkelijk kleine kluiten zien van de woudreuzen. Nog steeds zijn de kaalgeslagen plekken te zien, vooral als men langs de Benoordenhoutsche weg loopt. Er zijn toen dan ook 2648 bomen omgewaaid in ons bos! Toch is het bos nog steeds een prachtig bezit voor ons! De vijvers werden in 1819—1821 gegraven, zodat ook deze geen van oudsher bestaande partijen in het bos zijn. Met de uit de vijvers komende aarde werd de moerassige grond tevens opgehoogd, zodat men twee vliegen in één klap sloeg. Men heeft steeds bijgeplant in 't bos, naar de wijze les van Vader Cats: Wie prijst er oyt een mensch, die oude bosschen velt En weder in de plaets geen jonge planten stelt? Het ongeboren volck, dat nae ons staet te komen, Behoort ook heden selfs in acht te zijn genomen. Want hadden over langh onse Ouders niet geplant, Wat sou doch Hollant zijn, als veen en ijdel zant? Een zeer uitvoerige beschrijving van het Haagsche Bosch en zijn geschiedenis treft men aan in Jaarboek van Die Haghe voor 1897. Natuurlijk zijn ook de andere plantsoenen 's winters de moeite van een bezoek waard, maar wij kunnen niet alles ineens zien en houden nog wat over voor een volgende wandeling! II. DENNEN EN SPARREN. De meeste der gekweekte planten behoren tot de zgn. Bedektzadigen, waarbij de zaadknoppen veilig bewaard worden in een vruchtbeginsel. Als de zaadknoppen uitgroeien tot zaden, wordt het vruchtbeginsel tot vrucht. Bij de Naaktzadigen is dit geheel anders, daar zitten de zaadknoppen (of zaden) open en bloot aan of op de bladen. De Pijn (vroeger genoemd de grove den) heet in het Latijn Pinus silvestris L. en naar deze karakteristieke vertegenwoordiger heet een verzameling van de hier te lande gekweekte Naaktzadigen een Pinetum. Nu is Den Haag geen Pinetum rijk (ik hoop, dat het er eens komen zal, al vrees ik, dat de zeewind geen gunstige factor zal zijn) en zo zullen we dus moeten gaan zwerven door allerlei parken, als we hier de vertegenwoordigers willen leren kennen. In de wetenschappelijke tuin van het Zuiderpark (vlak bij de hoofdingang) staan zeer vele Coniferen. Ik waarschuw vooruit, dat het in den beginne wel een beetje is om duizelig te worden. De meeste mensen hebben enige moeite met de namen der naaldbomen en inderdaad is hier veel verwarring. Misschien kan het onderstaande overzicht enigszins helpen om de draad te vinden in dit doolhof. Tot de naaktzadigen behoren een aantal families. In Nederland komen voor: 1. De Ginkgo-achtigen, waartoe de bekende Japanse Ginkgo biloba behoort, met de waaiernervige bladeren (o.a. in Zuiderpark en in de tuin H.B.S. Stadhouderslaan). 2. De Taxus-achtigen, die gekenmerkt zijn door harsloos hout verspreide naaldvormige bladeren en vlezige zaden. De gewone Taxus (Venijnboom) is T. baccata. Deze werd (en wordt nog) vooral gebruikt voor gesnoeide heggen. Op oude buitenplaatsen zijn soms zeer oude, knoestige exemplaren te bewonderen. De toegangslaan naar de bureaux van de Plantsoenendienst laat ook fraaie exemplaren zien! 3. De Cypres-achtigen, die allen harsbevattend hout bezitten en overstaande meest schubvormige bladeren. In de tuinen ziet men vrij veel Thuya-soorten, en in ons land komt in het wild voor de Jeneverbes (Juniperus communis) waarbij de bladeren naaldvormig zijn, van boven met een witte streep. Gekweekt wordt nogal eens J. Sabina L., de Zevenboom. Deze plant is betrekkelijk gemakkelijk te herkennen aan een onaangename lucht, die ontstaat als men de plant wrijft. In Marlot op het gazon staan Juniperus virginiana var. tripartita en Jun. chinensis Pfitzeriana. In het Zuiderpark staat de mooie gele Chaemaecyparis pisifera filifera var. aurea. 4. De Den-achtigen of Pinaceae vormen de grootste groep. Het de dekschubben een beetje zichtbaar zijn. Ook van dit geslacht kweekt men hier te lande vele soorten (zeker wel 15, waarvan vele met verschillende varieteiten). De meest gewone soort is Picea excelsa, de gewone spar of fijnden. Deze heeft iets puntige naalden, die op doorsnede wat driehoekig zijn en een roodachtige schors. Het hout van deze boom heet vurenhout. In het Duits noemt men deze plant Fichte en ook Rottanne, maar met Kerstmis halen we haar in huis en zingen dan: O, Tannenbaum! In Engeland noemt men deze plant spruce, maar ook wel fir. Picea canadensis (witte spar) var. glauca met blauwgroene naalden, ruikt naar zwarte bessen. f) Het geslacht Tsuga lijkt nogal op Picea, maar de naalden zijn kortgesteeld en de kegels zijn meest kleiner dan 3 cm. Hiertoe behoren enige soorten, die men Hemlock noemt. (In het Zuiderpark.) g) Cryptomeria japonica behoort tot weer een ander geslacht. Deze soort, die o.a. in het Zuiderpark staat, heeft Yi—1 cm lange blauwgroene naalden, die in 5 spiraalrijen staan. h) Bij het geslacht Pinus staan de naalden in bundels van 2—5 bijeen. In het Nederlands noemt men de leden van dit geslacht vaak den, maar in de laatste tijd wil men ze alle Pijn noemen. De grove den (grove pijn) heet in het Duits Kiefer of Föhre en deze boom levert ons het grenenhout. De Fransen noemen het geslacht Pinus: pin, pinase en sapin, terwijl de Engelsen van pine spreken! Volgens Boom, Nederlandsche dendrologie, worden in ons land bijna 30 soorten van dit geslacht gekweekt. Enkele groepen zijn vrij eenvoudig te onderscheiden: x. naalden in bundels van 5; Pinus Strobus L. met blauwgroene 7—14 cm lange naalden en hangende 10—25 cm lange kegels. P. parviflora S. en Z. uit Japan heeft ook blauwgroene naalden, die naar het einde der takken opgehoopt zijn (2—7 cm); kegels zijn 5—10 cm, afstaand en zij komen reeds bij de jonge planten voor. Vooral de var. glauca heeft sterk blauwgroene naalden. P. excelsa, de Himalayapijn (10—12 jaar oud) staat in het Zuiderpark in de geografische afdeling. (3. Naalden in bundels van 3. Deze groep komt in onze streken weinig voor. Er staan echter vele ex. van Pinus rigida of Pich Pine in Stille Strand in de winter Foto s en v de kaart). Het zou uitnemend zijn hier een oriënteringstafel te plaatsen! Als we nu de duinen verlaten, dan lopen we nog even langs het ,,Wapendal", het plekje oud duingebied, dat door de Raad tot natuurmonument is verklaard. Reeds van de weg af zien we prachtige brem en in de nazomer de grote heiplekken, die ons leren, dat we hier te doen hebben met het oude kalkarme duin. Vroeger strekten zich hier vele zulke gebieden uit, maar van oudsher heeft de bevolking zich op die ruggen gevestigd. In de tijd, dat het fluitekruid bloeit, is het in Wapendal een sprookje, evenals overal waar men de ongerepte natuur tegenover zich ziet. Uit een plantkundig oogpunt is dit kleine plekje buitengewoon interessant. In de jaarverslagen van de Alg. Ver. v. Natuurbescherming 's-Gravenhage en Omstreken kan men lijsten vinden van de daar gevonden planten. Aan de andere zijde van Den Haag ligt het grote complex, dat in de wandeling Meijendel heet. De gemeente bezit hiervan ruim 500 H.A., een zeer groot deel behoort aan het rijk. Men kan dit prachtige gebied, dat nodig was voor de Duinwaterleiding en daarom gespaard bleef voor het lot om bouwterrein te worden, op verschillende wijzen bereiken. Met de ,,Gele tram" naar halte de Kieviet en dan öf met het busje öf lopend naar de boerderij Meijendell öf langs het fiets- en wandelpad dat bij het pompstation begint en langs Koningsbosch Meijendel bereikt. Dit fietspad is een voorbeeld van een prachtig aangelegd pad, dat een deel der duinen ontsluit voor de bewoners van de grote stad. Een groot deel van het gemeentelijk terrein is uitsluitend toegankelijk voor houders van wandelkaarten. Zo blijft hier de natuur vrijwel ongerept, voor zover dit te verenigen is met de waterleidingsbelangen. De begroeiing van dit terrein is schitterend. Meidoorns, die het gebied de naam gaven, bloeien in een overvloed als men zelden ergens anders ziet. Duindoorns, kruipwilg en liguster vormen een prachtig kleed. Daarnaast komen dennenbossen, berken en populieren voor. Zowel in de voorzomer, als meidoorn en liguster bloeien, als in de herfst, wanneer de duindoorn in vlammen staat door de oranjebessen is het Meijendel onvergelijkelijk mooi. Maar ook op andere tijden is dit duingebied een kostelijk gemeentebezit. Bovendien is dit gebied uitstekend onderzocht door de commissie tot onderzoek van het Meijendel. Vanaf November 1922 is die commissie bezig. In de Levende Natuur verschenen reeds 26 publicaties, waarin men bv. al ruim 400 soorten hogere planten en 400 soorten paddestoelen beschreven vindt. Totaal thans 1000 soorten planten en 850 soorten dieren, waarvan minstens 42 nieuw voor Nederland en ook enkele nieuw voor de wetenschap. En zeker is nog niet alles beschreven. Ik denk, dat er wel 2000 diersoorten zullen leven! De vogelrijkdom van het gebied is haast verbijsterend en de grote zilvermeeuwenkolonie is de trots van alle Haagse vogelliefhebbers. Zij hebben dan ook niet nagelaten die dieren in hun intieme leven nauwlettend te bestuderen (zie De Levende Natuur Maart—April 1936). Het is niet mogelijk om al die gegevens hier verder te bespreken, Bloeiende wilde hyacinten. „Ockenburgh". Foto Polygoon ,,Hier viel een stukje van den hemel neer En tooide de aarde met het hemelblauw, Een rillend meer van wuivend bloemgespeel, Verlevendigd door lichter rose en wit. Ongeveer in dezelfde tijd bloeien in Meer en Bosch de wilde hyacintjes ook, evenals de lelietjes van dalen. Maar dan groeit op dit terreintje ook de Hemelsleutel (Sedum Teléphium s. spec. purpureum Sch.u.K.), de prachtige vetplant, die eerst in Juli en Augustus bloeit. Ook het Oude Sorghvliet is getooid met lelietjes van dalen, hyacintjes, koekoeksbloemen, fluitekruid enz. Maar hier vindt men ook vrij veel de wilde aronskelk (Arum maculatum), het geelbloemige voorjaarshelmkruid (Scrophularia vernalis L., een afwijkende vorm, met 6 hoekige stengels, die ook in het Konings- bosch voorkomt) en de helmbloem (Corydalis solida) met de 20 vreemd gevormde purperrode bloemen. Toen de fam. Goekoop Sorghvliet aan de staat geschonken had, heb ik het denkbeeld geopperd om hier weer een kruidentuin etc. aan te leggen, gelijk Cats deze had (Het Vaderland, 6 Juli 1930). Er is na enige jaren van beraad thans nog niets hiervan gekomen, maar misschien komt dit nog eens zo ver! Als dan de ingang aan de Joh. de Wittlaan ook kan worden gebruikt (aan die zijde ligt de stad toch!) ben ik overtuigd, dat meer publiek deze oude buitenplaats zal bezoeken! Een ander deel van de oude tuin van Cats, die door den Heer Doorenbos zo prachtig gereconstrueerd kon worden, ligt nu naast het gemeente-museum aan de Stadhouderslaan inplaats van in Sorghvliet. Hoewel deze tuin ook op de tegen- Déél van de tuin in het Oude Sorghvliet, nu Copyright Schimmelpenningh, Den Haag te bewonderen naast het Gemeente Museum. Fazantplein met duinen op de achtergrond. woordige plaats een sieraad is, was het toch zeker beter geweest om die bij het oude huis van Cats aan te leggen! Het is bekend, dat Zorgvliet een aangelegd park is, zodat men niet gauw moet zeggen, dat men de natuur geweld aan doet. Toch zal men rekening moeten houden met het karakter van het park en met dat der plantensoorten. Bij de laatste aanplant van Coniferen, (1936) is dit tot mijn spijt niet geschied. Laten wij hopen, dat het terrein thans (sinds 1 Mei) onder leiding gekomen is van iemand, dit meer gevoel heeft voor deze vraagstukken dan zijn voorganger! Wij willen ook de Voordes bezoeken en gaan de langste straat van Europa eens door, nl. de Laan van Meerdervoort. Voorbij de Pioenweg verandert deze weg weer eens van karakter, want we zien nu van de stad komend rechts een breed talud. Inplaats van met gras is dit geheel bezet met heesters, waartussen partijen Tiroler rozen staan. Boven op de berm komen huizen; die heesterbeplanting is een „uitvinding", want een mooi gazon kost veel geld voor onderhoud en bij wat minder zorg is het direct slordig. We buigen nu af, de Thorbeckelaan in en de Leyweg op en zien over enige weiden het Zuiderpark liggen; verschillende fietsers blijken deze weg ook al te kennen. k Ruigpootbuizerd op aas (roek). Kijfhoek, Jan. 1932. Foto Jan Mooiman Een andere keer willen we het Zuiderpark bezoeken, thans gaan we langs de Leyweg naar de Voordes. Vanaf het Zuiderpark loopt ook een fietsweg naar de Voordes en het blijkt dat de jeugd dit pad zeer waardeert! Op Overvoorde treft ons direct een groote ruimte, die op de duur als speelplaats dienst zal doen, doch nu nog niet regelmatig nodig is. We wandelen onder prachtige oude bomen, zo zijn er schitterende exemplaren van essen, die zeker wel op een 150 jaar geschat mogen worden. Zulke exemplaren ziet men niet alle dagen. Helaas hebben verschillende bomen van kanker te lijden. Groeven met dikke randen zien we bij vele planten. Enkele exemplaren van de bostulp (Tulipa sylvestris) komen hier voor, op Steenvoorde zijn die in groter aantal. De kardinaalmutsjes zijn net als overal in de omtrek vrij sterk aangetast door een motvlindertje (Hyponomeuta evonymella), waarvan de rupsen gehele tenten over de planten spinnen. Het is een zeer tijdrovend werk om de struiken te vrijwaren voor een aanval. Als onderbeplanting zijn hier veel Rhododendrons gebruikt, meest een eenvoudige lila-rode, die er geheel wild uitziet en zich uitstekend aansluit bij het karakter van de oude buitenplaats. Ruim 5000 zulke struiken zijn door de plantsoendienst in de laatste jaren gebruikt. Oude statige olmen (Ulmus campestris) met grote heksenbezems trekken de aandacht, 's Winters huist hier vaak een buizerd en men zou zeggen, die behoort bij zulk een oud park. Mooie beuken staan hier. De oudste zullen ook wel een 150 jaar zijn, evenals de knoestige eiken. Sommige beuken hebben veel van paddestoelen te lijden (n.1. een soort porceleinzwam). We komen de reigerkolonie voorbij, die uit de verte reeds te bespeuren is door de „bekalking". Zo naderen we het huis. Dichtbij de weg staat een oude tamme kastanje, naar schatting ook wel een eeuw oud. De ondergrond is hier en daar wat vochtig, wat zich onmiddellijk in de ondergroei uit. Fluitekruid en koekoeksbloemen treffen we in menigte aan op de Voorde. We zien daar ook een heg, gevormd door wortel- k er op dit ogenblik uitziet, maar ook hoe zij zich zal ontwikkelen. Een architect kan, als zijn bouwwerk klaar is, direct het resultaat zien, maar een tuinarchitect moet rekening houden met de toekomst. Na lange jaren, als de planten tot volle wasdom zijn gekomen en er geheel anders uitzien dan toen hij ze plantte, moet nog een mooi geheel verkregen worden. Reeds in 1753 schreef Knoop (Beschouwende en Werkdadige Hoveniers-Konst): ,,Ik begrijp heel wel, dat een Hovenier, die bequaam in sijn ,,Konst genoemt sal worden veel kennisse moet hebben, dat veele „Menschen juijst so niet overleggen, dewijl se geen of weynig „kennisse van t Hovenieren hebben, en sig verbeelden, dat het ,,Hovenieren enkel in spitten, graven, schoffelen, harken en in „wat saayen en planten bestaat." En toch waren toen de eisen, die men stelde, nog niet zo hoog als thans, immers zijn vriend Oldersma dichtte op hem: „En dag op dag, ja uur op uur, Eene onuitputtelijke Natuur Haar Milden rijkdom ziet ontbloten In boomen weelig voortgesproten, Door Heesters, aangenaam van kleur En vruchten, die 't oog vermaken En op de tong zeer lieflijk smaken." Hij meent, dat een goed hovenier voor dit alles zorgen moet, maar ook dat hiermee vrijwel alles gezegd is. Als hij eens kennis had kunnen nemen van de moderne ontwikkeling van de tuinarchitectuur, wellicht zou het hem geduizeld hebben! Niet alleen is het aantal soorten en varieteiten, dat nu gekweekt wordt, vele malen groter dan het toen bekende, maar er is aansluiting gezocht en gevonden met de moderne plantkunde. Men heeft nl. gezien, dat allerlei planten steeds in eikaars nabijheid voorkomen, m.a.w. dat er plantengezelschappen zijn. Nu is het eis van onze tijd, dat ook de gekweekte planten zich moeten voegen in deze natuurlijke gezelschappen, terwijl de aanleg zo moet zijn, dat het er uitziet alsof de planten er van nature zijn gegroeid. In de wetenschappelijke tuin van het Zuiderpark vindt men nu Hertenkamp. Foto S. en V. een aantal van zulke gezelschappen uit ons land bijeen ( zie verder afd. II). Hugo de Vries, die in het laatst van de vorige eeuw zijn „veentje" in de Amsterdamse Hortus inrichtte en zo enthousiast beschreef, zou dit met genoegen gezien hebben. Wil men zien wat voor een keur van bloemen de zomer ons biedt, dan ga men ook eens de school- en kindertuinen in. Vooral de tuin aan de Mient is dan één kleurenpracht. In de zg. botanische randen worden talloze planten gekweekt, die voor het onderwijs in de plantkunde van belang zijn, maar tevens een verrukking voor het oog vormen. In of voor het Sumatrahuis gezeten, is men aan alle zijden door bloemen omgeven. Prachtig zijn ook de verdere schooien kindertuinen (Zorgvliet, Zuiderpark, Laakweg, Adelheidstraat, Seinpoststraat, Hildebrandplein, Herman Costerstraat). Op een andere plaats in dit boekje wordt de betekenis en de organisatie van deze tuinen uiteengezet. Zij, die door onze parken wandelen, mogen gerust op bepaalde uren deze tuinen binnenstappen, ook al zijn zij geen ouders of verzorgers van een kind met schooltuinje, zij zijn welkom bij den Heer Herweyer en zijn staf! IX. HET EINDE VAN DE ZOMER. De zomer spoedt ten einde. Als de zaaibloemen hun beste tijd hebben gehad, komen nog vele dahlia's in bloei. De geraniums, de fuchsia's, de leeuwenbekjes, de Gaillardia's de Calliopsissoorten, enz. zij beginnen het langzamerhand te begeven, maar nu komt de pracht van de herfst. Ockenburgh wordt haast nog mooier door de herfsttint der beuken, der esdoorns en der berken. Zo is het overal in de stad, in de Westduinen worden de bottels van Rosa pimpinellifolia en van de eglantier of sweetbriar steeds mooier en de gaspeldoorn begint nu met zijn bloei. In het natuurmonument tegenover de bosjes van Pex „Het Wapendal" is de heide nog schitterend gekleurd en van de weg af goed te zien. Het is daar nu: „de Veluwe in Den Haag". In de plantsoenen begint de boksdoorn (Lycium chinensis) vaak voor de tweede maal te bloeien, terwijl de laatste rozen, waaronder vooral de trosrozen, nog door blijven schenken van hun „Vacantie-bezigheid zorgt, dat duizenden kinderen naar buiten komen en prettig en ordelijk spelen. Het Prins Hendrikplein, dat in de voorzomer zulke mooie seringen heeft, krijgt nu kleur door oranje dahlia's en hoogopgroeiende Tagetes. Rotsplanten zijn te vinden op het Gagelplein. De meeste anjers bloeien niet lang door, maar de hier gekweekte Napoleon III remonteert heel goed. Aster amellus bloeit nog en 't Kattekruid, Nepata Mussini geeft ook nog een enkel bloemetje. Evenzo handelen enige trosroosjes. Margrieten bloeien nog op het Weigeliaplein en enkele rozen houden hen gezelschap (Alberic Barbier). De Hanespoordoorn, reeds zo vaak genoemd, handhaaft ook hier zijn roem. In de Abrikozenstraat vallen de vuurdoorns (Pyracantha) reeds van verre in het oog, maar hier staat ook een plant waarvan ik zelf in mijn stadstuintje ook het meeste genoegen heb, nl. Stranvaesia Davidiana. In Juni vol witte bloemen, in de herfst vol rode vruchten, 's winters groen, is dit een ideale plant. Een goeddoorbloeiende roos is hier nog de Joseph Guy. De Geest van Goghkade bezit een sieraad in de donkerbladige berberis (B. Thunbergii purpurea) en in de gele ligusters. De blauwe Hortensia (Hydrangea hortensis) wil daar vaak tot laat in de herfst doorbloeien. Spakenburg (Rustenburg) heeft nog wat troschrysanten, terwijl de Amerikaanse kastanjes de bronzen herfstkleur gaan aannemen. Zoals ook elders in de stad is Aster amellus in de Breukelensche straat nog bloeiend en Dahlia Mr. D. G. Vervooren heeft nog enkel bloemen. De troschrysanten geven ook hier de boventoon aan. Zo is het ook op het Loenenscheplein gesteld. Salvia splendens Flamingo bloeit nog op het Soestdijkscheplein en in de Kortenhoefschestraat staat een heestertje met blauwe bloemen: Caryopteris incana. De linden in de Kritzingerstraat, die 's zomers zulke heerlijke geuren verspreiden, verkleuren nu geheel. Op de pleinen in de Transvaalbuurt zijn de oranje getinte Gazanea's en Tagetes nog in volle bloei. Bij de 9de kerk is een groep esdoorns (Acer dasycarpum), die elk jaar prachtig kleurt. Ook de oude linden op het Voorhout (dit is reeds 400 jaar geleden voor het eerst beplant!) gaan de herfstkleur aannemen en als wij nu nog eens naar Meijendel, naar de Voordes, naar Ockenburgh gaan, dan kunnen wij genieten van al het mooie, dat onze gemeente bezit. Het gehele jaar door is er aan alle zijden van de stad te genieten. Laten wij dan zorgen dat dit heerlijke bezit tot in lengte van dagen bewaard blijft. Hiertoe zal nodig zijn, dat het gemeentebestuur ook in de toekomst de vereiste gelden ter beschikking stelt, dat men steeds een even goede keus doet bij de benoeming van directeuren als tot heden het geval is geweest, maar vooral ook, dat het publiek beseft, dat de plantsoenen behoren aan de gemeenschap. Dat het dus niet aangaat om deze te bederven door papier en vuil, dat het niet geoorloofd is om de planten te beschadigen en ze af te rukken. Eerst als ieder inwoner ervan doordrongen is, dat aan ieder de zorg voor het plantsoen is opgedragen, dat wij allen er voor aansprakelijk zijn, dat ze in goede staat blijven, eerst dan zullen de prachtige planten veilig zijn. Dan zullen zij eerst hun functie geheel kunnen vervullen: het leven van ons allen veraangenamen, ons helpen om onze zorgen te dragen en ons troosten in droeve dagen, zoals zij ons verblijden in vreugdevolle! Zonsondergang in het Zuiderpark. Fot° F- E- Pennln9 INHOUD. Blz. Voorwoord van Mr. S. J. R. de Monchy, Burgemeester van 's-Gravenhage 5 Afdeeling I. Het groen in en om Den Haag, door Ir. P. Bakker Schut, Directeur van de Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting 7 Afdeeling II. Onze Plantsoendienst, door S. G. A. Doorenbos, Directeur van de Plantsoendienst van de Gemeente. I. Boombeplanting 45 II. Kwekerijen 48 III. De bloemisterij 50 IV. Algemene bemoeiingen 51 V. Bezuinigingen 53 VI. De school- en kindertuinen 54 VII. Het Zuiderpark 59 VIII. Het Westduinpark 101 Afdeeling III. Wandelingen in de plantsoenen, door Dr. A. Schierbeek. I. Winterwandeling 107 II. Dennen en Sparren 117 III. De eerste bloeiers 122 IV. April is in het land 131 V. De bloesembomen 137 VI. Half Mei naar de Westduinen en Meijendel . . 141 VII. Oude buitenplaatsen 153 VIII. Midzomer in de plantsoenen 160 IX. Het einde van de zomer 163 PLATTEGRONDEN. Blz. Kaart: de Voordes 19 Overzicht der bossen, lanen, en landgoederen 24 en 25 Boschjes van Pex bij 33 Haagsche Bosch bij 49 Zuiderpark 58 Wetenschappelijke tuin Zuiderpark 92 Eendenkooi Zuiderpark 96 Westduinpark ■ bij 97 „ Zorgvliet 108 Scheveningsche Boschjes 109 Nieuwe Scheveningsche Boschjes 111 Oostduinen bij 113 Ockenburgh 154 Algemeene Vereeniging voor Natuurbescherming voor 's-Gravenhage en Omstreken. Opgericht 25 September 1926, Koninklijk goedgekeurd 15 Februari 1927. „De vereeniging stelt zich ten doel natuurbescherming en bevordering van natuurstudie, een en ander in den ruimsten zin en zooveel mogelijk in overleg en in samenwerking met de daarvoor aangewezen autoriteiten, in het bijzonder die van de gemeente s-Gravenhage . De minimum contributie bedraagt I 1.— per jaar, te storten op het giro-nummer van den penningmeester der vereniging: 3565. Nieuwe leden ontvangen dit boekwerk gratis, zolang de voorraad strekt. HET BESTUUR : Dr. A. SCHIERBEEK, Voorzitter, Verhulststraat 14, Telet. 335146. D, LAVERMAN, Secr.-Penningm., Galvanistraat 126, Telef. 334981 Prof. Mr. G. A. VAN POELJE, 2e Voorzitter. M. KLEUN, 2e Secr.-Penningm. Prof. Dr. J. M. GEERTS. P. MEIJBURG. J. C. LEEMBRUGGEN, Wassenaar. Ir. P. BAKKER SCHUT, Directeur van S. en V. ) Aangewezen S. G. A. DOORENBOS, Directeur Plantsoendienst. S door B- en W Gedrukt ter Drukkerii-Uitgeverij „DE HOFSTAD". Scheepmakersstraat 1-3, Den Haag Cliché's vervaardigd door Clichéfabriek L. Th. Boelaars & Zn., Rijsw. weg 29, Den Haag