leven en werken van a. w. GROOTE Foto M. C. Meyboom, A’dam A. W. GROOTE LEVEN EN WERKEN VAN A. W. GROOTE ONTWERPER VAN HET NEDERLANDS ALFABETISCH KORTSCHRIFT TER GELEGENHEID VAN ZIJN 80STE VERJAARDAG 30 DECEMBER 1939 UITGAVE VAN DE FEDERATIE VOOR STENOGRAFIE „GROOTE” AMSTERDAM, RANDWIJCKLAAN 39 EN BATAVIA. MOLUKKENWEG 40 NADRUK VERBODEN Druk: M. J. Portielje, Spuistraat 249, Amsterdam INHOUD blz. Voorwoord 'n n 'r ' ' Q Fer Inleiding: Licht in den avondstond . . A P- Grashuis Bijdrage G. de Smalen 11 Uit het leven van A. W. Groote . . . • B. Groote 12 A W Groote: ’n Poging tot een karakteristiek Paul Hul 17 Groote als militair £■ v. Drunen 20 Van een soldaat F- Bouwmeester 23 Iets over het ontstaan van het Nederlands Alfa- betisch Kortschrift A. W Groote 24 Uit lang vervlogen dagen . . . • • • Prof- Dr. Hk. de Vries 27 De stenografie ,,Groote en de ontwerper in de eerste jaren van het stelsel . . * - - • W. Drees 3Ï Herinnering J- J- ^eder p „ Groote en de jongeren • Gr. W- v. d. Ent Over de beginselen van het Nederlands Alfabetisch Kortschrift . A- Smit 42 Groote als Amsterdammer . . ... . Jan ter Haar Jr. Aan A. W. Groote . . C. Gordijn Jr. 46 De zegetocht van het stelsel Groote in de ver- gaderingsstenografie . . . • • • • Wt.. J. Bastiaan 49 Bijlage: Stenografen bij de Stenographische Inrichting der Staten-Generaal. Het alfabetisch beginsel, zooals Groote het ver- klaart en zooals zijn volgelingen het belichten J. A. Dreesman A. W. Groote en de openbare leeszaal ... . Annie G. Gebhard 61 Het Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift ten dienste van blinden Gr. A. H. J. Belzer 64 Groote als schilder 1^ H *LL Herinneringen van een oud-Ieerling .... J. Hakker 68 Gelukwens O lof Melin 69 Bibliografie . . . BIJLAGE IN STENOGRAFIE gedeelten uit het Tijdschrift in Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift (door A. W. Groote geschreven). Jaargang 1900 Het eerste nummer. Doel met het tijdschrift te bereiken. Groote in 1893 lQOl Wetenschappelijk klankschrift Over verkorten Over werktuigelijk schrijven 1905 Over de geschiedenis van de stenografie „Groote 1906 Galimatias door Futuritie . 1908 Van losbandigheid tot afhankelijkheid en van hulpbehoevendheid tot zelfstandigheid 1909 Egyptisch schrift. In dictaatstenografie VOORWOORD HET was geen gemakkelijke taak, die ik in het begin van dit jaar op mij nam, een boek samen te stellen over den heer A. W. Groote. De bedoeling van het boek zou zijn, hulde te brengen aan den heer Groote bij zijn 80e verjaardag, voor hetgeen hij aan ons, Nederlanders, door zijn Nederlands Alfabetisch Kortschrift heeft geschonken, doch tevens moest aan deze hulde een zodanige vorm worden gegeven, dat het boek aan een ieder, die zich thans of later een beeld zou willen vormen van Groote en zijn werk, alles zou vertellen wat daarvoor nodig is. r i l lt. L Zou de heer Groote zich alleen op stenografisch terrein hebben bewogen, wellicht zou de opgave niet zo moeilijk zijn geweest, doch Groote heeft zich gedurende zijn leven voor zo vele verschillende zaken geïnteresseerd, dat het nodig was een uitgebreide kring van medewerkers 6 Gelukkig waren Mevr. Groote en Mej. W. S. E. Groote bereid hierbij behulpzaam te zijn en al is het waar, dat dit boek geenszins volledig mag worden genoemd - dat is bij een zo veelzijdig mens als de heer Groote ook vrijwel onmogelijk - toch is het zeker dat, dank zij deze medewerking, over de voornaamste werkzaamheden van den heer Groote licht is gebracht. Aan allen, die een bijdrage hebben gezonden, hartelijk dank. . .. T , „ i . T.. i Door het bijvoegen van een groot aantal bladzijden uit het tijdschrift in N.A.K. wordt bereikt, dat de aandacht nog eens weer wordt gevestigd op dit mooie tijdschrift van den heer Groote, dat van zo grote invloed is geweest op de verbreiding van het N.A.K en de vorming van menig stenograaf en leraar in de beginperiode van het stelsel. Uit tijdschrift, dat thans nog maar in het bezit is van enkelen, komt hierdoor ook onder de aandacht van de jongste „Groote schrijvers. Dit zal er stellig toe leiden, dat hun bewondering voor Groote en zijn werk wordt ^Speciale dank wordt gebracht aan den heer H. Zanen, die met eindeloos rfeduld en ten koste van heel veel tijd, de afleveringen van het tijdschrift in N.A.K., die voor deze bijlage dienst moesten doen, heeft bijgewerkt om ze voor reproductie geschikt te maken. Moge dit boek door velen worden gelezen. A. SMIT. N.b. De aandacht wordt er op gevestigd, dat de artikelen zijn gedrukt in de spelling, welke door de schrijvers werd gebezigd. TER INLEIDING: LICHT IN DEN AVONDSTOND „of, zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaar.’ NIETIG en armzalig is de mensch. We verbeelden ons gaarne net tegengestelde, bet is waar, maar dat komt, omdat de scbijn ons meer vleit dan de werkelijkheid. We denken aan de geweldige dingen, die de menseb tot stand brengt. We denken aan die enkelen, naar wie in angstige spanning millioenen luisteren. En tocb .... Bekijk eens in uw encyclopaedie, wat er overbleef van de titanische bouwwerken uit vervlogen eeuwen of lees in een levensbeschrijving van een wereldheerscher, hoe het was eenige jaren na de dagen zijner grootheid. Is het dan wonder, dat in het onvergelijkelijk schoone gedicht, waaruit ik een motto koos voor deze inleiding, de mensch vergeleken wordt met het gras des velds. „Aangaande de dagen der jaren onzes levens, daarin zijn zeventig jaar, of, zoo we zeer sterk zijn, tachtig jaar. Armzalig en nietig is de mensch. En toch, ja, en toch! In dat broze lichaam vonkt nog iets anders, iets van hooger orde, iets van goddelijken oorsprong; Nietig en armzalig is het lichaam van den mensch. Maar sterk is zijn geest. Daarom is kort van duur de arbeid van de helden der spieren, van de helden van het kanon, maar verduurt vaak de eeuwen het werk van den geest. Als het boek, waarvoor ik deze inleiding schrijf, verschijnt, zal Groote tachtig jaar zijn, heeft hij den leeftijd der zeer sterken bereikt. Als medemenschen verheugen we er ons in, dat hem dit voorrecht te beurt valt, wenschen we hem en zijn familie van harte geluk. En we hopen, dat nog vele jaren daaraan zullen worden toegevoegd. Maar dit alles konden we ook zeggen bij een persoonlijk bezoek met een warmen handdruk en blijdschap in ons oog. Er was echter een sterke drang in ons om Groote te huldigen. Niet vanwege zijn tachtig jaren, want daarin schuilt geen persoonlijke verdienste, maar voor den arbeid van zijn geest. De preciese vorm van die huldiging stond niet vast, maar van meet af was het onze stellige overtuiging, dat een gedenkboek als dit er het voornaamste deel van zou zijn. Echter meende de heer Groote een apenbare huldiging niet te kunnen aanvaarden en zoo verviel dus al liet andere. Maar dit, het voornaamste en het mooiste, bleef. Het mooiste, inderdaad. Voor ons toch is Groote de ontwerper van het Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift, hetwelk onder voortdurend rekening houden met de speciale eischen van onze eigen taal is opgebouwd volgens het principe van het gewone alfabet — product van eeuwenlange evolutie. In die geniale vinding heeft Groote zelf geloof gehad. „Stenografie voor Iedereen , zoo luidde de titel van dat eerste leerboekje, waaruit vrijwel alle ouderen onder ons, Groote-schrijvers, het stelsel hebben geleerd en dat nog altijd zulk een wondere bekoring voor ons heeft. Di.e titel was ook een leus, een strijdleus, zoo ge wilt. Maar dan niet de slagzin voor een strijd, die bedoelt den medemensch weg te trappen en zelf diens plaats in te nemen, doch het parool in een kamp tegen dat, wat anderen noodeloos moeilijkheden berokkent. Een strijd dus voor wat den medemensch de bezwaren van den schrijfarbeid kan doen verlichten, wat de intensiteit van zijn prestaties kan verhoogen. Kortschrift voor iederen ontwikkelde, die, zooals Professor Dr. Hk. de Vries eens zoo raak heeft geschreven, bij zijn schrijfarbeid altijd weer de groote wanverhouding moet zien tusschen het verrichte werk en de resultaten er van. Dan, tientallen anderen hebben in ons land hetzelfde nagestreefd als Groote en het aantal stelselontwerpers vormt een respectabele lijst. Wat is het dan toch, dat ons, Groote-schrijvers, heeft gemaakt tot zulke enthousiaste strijders, dat ons de kracht heeft gegeven om Nederland te veroveren voor het N.A.K.? Zou het niet zijn de overtuiging, dat het wezen van het gewone alfabet ook het essentiëele is van Groote s kortsc hrift? Zou het niet zijn de diepe eerbied voor den man, in wiens geest plots het licht ontvonkte, dat hem den greep deed doen, die pas later in volle duidelijkheid bleek de eenig juiste te zijn geweest? Ja, dat moet het zijn. Ik weet, onder de jongere beoefenaars is naar verhouding klein het aantal van hen, die dezelfde geestdrift voelen als zij, die de eerste jaren in de voorste gelederen hebben gestaan. Dat is ook niet zoo n wonder in een tijd, waarin gewoonlijk de eerste vraag luidt: „wat kan ik ei aan verdienen? Nog maar weinige dagen geleden zat ik in een Brusselsch huis in een kleinen Vlaamschen kring van nijvere werkers. Onze gastheer was eens als geïnterneerde langen tijd in Nederland geweest en had ons mooie stelsel Ieeren kennen. Hij vertelde en wij luisterden. De verteller was naar het lichaam een gebroken man. Een ongeneeslijke ziekte had al zijn krachten verlamd. Maar zijn geest was nog sterk en hij vertelde met gloed in de oogen van zijn strijd voor het stelsel „Groote in Vlaanderen. van de tegenwerking en verdachtmaking. Maar zijn geestdrift voor de mooie zaak had hem doen staande blijven en nu kon hij de taak aan anderen overgeven. Toen dacht ik: wij kunnen de toekomst rustig tegemoetzien. Dat wat ons heeft getroffen en getrokken, zal blijven aanvuren en steeds zullen er zijn, die hun energie, hun tijd, willen geven voor de zaak van het N.A.K. in ons eigen land en in alle gewesten van den Dietschen stam. Dat is het schoone resultaat van den arbeid van uw geest, hooggeachte Heer Groote, en om U daarvoor te eeren biedt de Federatie voor Stenografie „Groote”, die bedoelt de nobele traditie uwer meest toegewijde volgelingen voort te zetten, in nauwe samenwerking met haar Indische Afdeeling, U dit werk aan. Wie het leest, moet U er uit Ieeren kennen, uw beteekenis als mensch met vele schoone gaven, vooral uw beteekenis als ontwerper van het N*d #>rlandsrh Alfabetisch Kortschrift. A. P. GRASHUIS, Voorzitter van de Federatie vooi Stenografie „Groote . UIT Nederland-overzee een hartelijken gelukwensch voor den neer A. W. GROOTE, ontwerper der Stenografie „Groote”, bij zijn 80sten geboortedag, op 30 December 1939. Duizenden in Ned.-Indië ondervinden dagelijks bet groote nut, den eenvoud en duidelijkheid van bet kortschrift, dat zijn genie de menschbeid beeft gegeven, bet Nederlandscb Alfabetisch Kortschrift, waardoor zoowel Nederlandscb als Maleiseb en moderne talen, snel gesproken of vlot gedicteerd, op papier kunnen worden vastgelegd. Ond anks den grooten afstand tusseben Nederland en Ned.-Indië is de Stenografie „Groote” in Indië zeer populair. Het belang van eeri behoorlijke vaardigheid in bet stenografeeren wordt allerwegen ingezien, in verband waarmede gewezen kan worden op de omstandigheid, dat Stenografie „Groote” als verplicht leervak bij bet Mulo in Indië is ingevoerd en de Indische Regeering in bet begin van dit jaar een officieele onderwijsacte, mede voor Stenografie „Groote , beeft ingesteld. Stenografie „Groote” is in Indië met recht een zaak van jong en oud en de ontwerper telt in deze gewesten tallooze steno-vrienden, die hem telkens opnieuw dankbaar zijn voor bet hulpmiddel bij uitnemendheid, dat bij bun in zijn stenografie-systeem gegeven beeft. De steno-beoefenaren in Indië sluiten zich daarom gaarne aan bij de velen, die hem door dit boekwerk huldigen. Zij spreken den wenscb uit, dat Groote nog vele jaren in gezondheid en voorspoed voor zijn gezin en verderen familie- en kennissenkring behouden moge blijven. In zijn kortschrift zullen zij Groote eeren tot in lengte van dagen. Namens de Indische „Groote’ -scbrijvers, in bet bijzonder namens die, vereenigd in de AfdeeIing Nederlandsch-Indië der Féderatie voor Stenografie „Groote , C. DE SMALEN, Voorzitter der Afdeeling Ned.-Indië van de Federatie voor stenografie „Groote . Batavia-Centrum, 23 October 1939. UIT HET LEVEN VAN A. W. GROOTE GAARNE voldoe ik aan liet tot mij gerichte verzoek — en ik stel dit op zeer lioogen prijs — om in het boek, dat mijn broeder op zijn 80sten verjaardag zal worden aangeboden, eenige woorden tot bem te richten en vooral om uit zijn jeugdjaren, zooals mij werd verzocht, bet een en ander te vermelden. Wij waren dan met z’n vieren broers en wij, de twee jongsten, ge- . . J T T T IT T voelden ons altijd sterK 101 emauuci aangetrokken, wat ons beele leven door zoo is gebleven. Hoewel mijn broeder slechts twee jaar ouder was dan ik, was bet zeker doordat bij zoo ferm uit de kluiten was gewassen en ik daarentegen een „onderkruipsel”, dat bij zich altijd als de meerdere tegenover mij gevoelde. Hij stond mij dan ook steeds met raad en daad ter zijde en ik liet mij dit als kind natuurlijk welgevallen, daar bet wel zoo gemakkelijk was. Wij zijn geboren in de Kalverstraat, waar mijn vader op nummer 43 een apotheek bad. Hij was een zeer vooruitstrevend man en mijn broeder bad een aardje naar zijn vaartje. Mijn vader liet de apotheek varen om zich uitsluitend te wijden aan bet gebied van de electriciteit en de fotogralie. De hierbij alge- Foto 1869. Groote's vader, met links drukte foto werd omstreeks 1869 A. W. Groote, op ztj„ knte B. Groote. genomen op bet door hemzelf gebouwde atelier, dat bij voor zijn proeven gebruikte. Vanuit de Kalverstraat gingen mijn broeder en ik, resp. 5 en 3 jaar oud, alleen over den Dam naar een bewaarschooltje in de Warmoesstraat. Ik moest bem dan steeds een band geven, wat ik wel eens weigerde, maar bij, zijn plichtgevoel beseffende, greep mijn band dan des te steviger vast. Een verkeersagent met witten band was in dien tijd aog verre te zoeken. Later kwam hij op school bij P. J. Andriessen, den bekenden auteur van de veel gelezen boeken voor de vaderlandsche geschiedenis, btel U voor. alle klassen waren daar op een zolderverdieping vereemgd, zeker wel 120 leerlingen, met banken waarin 10 jongens naast elkaar zaten. Dat was in 1866. Deze school hield echter spoedig op te bestaan en hij ging toen over naar de Spieghelschool. Mijn vader huurde altijd des zomers een optrekje, zooals men dat noemde, buiten een van de poorten, waar wij dan met onze familie de zomermaanden doorbrachten en ik herinner mij nog goed, dat. toen wij buiten de Raampoort woonden, wij, zoolang er nog geen vacanhe was, iederen dag vandaar moesten gaan naar de Spieghelschool die gevestigd was op den N. Z. Voorburgwal Wij hepen dan door de Jordaan, de Westerstraat, enz. naar school en dat was een heele wandeling. Door ons verschil in grootte was het voor mij soms, wanneer wij wat laat waren, wel eens moeilijk om mee te kunnen komen om toch nog om 9 uur op school te zijn. Dan kwam de lus mij ter hulpe. Mijn broeder moest, de weersgesteldheid had daarop niet den minsten invloed, altijd zijn regenjas over zijn arm medenemen, waaraan de gebruikelijke lus zat. Daar stak ik dan mijn vinger door en liet mij zoo door hem voorttrekken. In latere jaren spraken wij nog wel eens over „Barend aan de lus . Ook bij ons kwam langzamerhand de tijd, dat de vraag werd gesteld: wat moet mijn zoon worden?” en mijn broeder voelde neiging het predikambt te kiezen. Mijn moeder, een geboren Juffrouw ter Maar, een nichtje van den bekenden dichter, Professor Bernard ter Haar, die destijds ook predikant was geweest, juichte dit natuurlijk zeer toe. Mij deed toen examen voor de Latijnsche school destijds gevestigd op den Singel bij de Munt, waar nu de Burgerlijke Stand gevestigd is, en bezocht een paar jaar het Gymnasium, maar deze studie bevredigde hem niet en daarom nam hij het besluit de militaire loopbaan te kiezen. Heel typisch vond ik later op zijn kamer, nadat hij naar zijn garnizoen in Den Helder was vertrokken, een vergelijkende tabel van dne verschillende beroepen en wel dominéé, acteur en militair. JNaast elk daarvan stond vermeld: positie in de maatschappij aangename werkkring, verdiensten, pensioen, enz. enz. Hiervoor gaf hij al emaal cijters juist zooals in een rapport, en de militaire loopbaan behaalde het hoogste cijfer. T * * i a i • Daar hij echter te oud was geworden voor de Militaire Academie te Breda, deed hij examen als adspirant-onderofficier, maar ging toe a s snldaat in dienst in Den Helder. Het was wel een heele over- ïang van het Gymnasium tot gewoon soldaat en vooral in het hegin iwam hij wel eens in opstand. Eens heeft hij een angstig moment mede¬ gemaakt, toen hij als soldaat op wacht stond aan den zeekant te Den Helder, en zijn wachthuisje door een windvlaag ondersteboven woei. Spoedig daarop kwam hij als onderofficier op den Hoofdcursus voor opleiding tot officier te ’s-Hertogenbosch en twee jaar later werd hij tot officier bevorderd. Daar hij bij het vergelijkend examen No. 1 behaalde, werd hij als onderscheiding hij het 7e regiment infanterie ingedeeld, destijds gelegen in Amsterdam en Hoorn en zoo werd hij in Hoorn ingedeeld. Hij heeft daarna in verschillende garnizoenen gelegen. Van Hoorn naar Amsterdam en een jaar later naar Harderwiik. waar hij kennis¬ maakte met Mejuffrouw Nagtglas, een dochter van den Gouverneur van de Westkust van Guinea, met wie hij in het huwelijk trad en die hem in al die jaren met raad en daad ter zijde heeft gestaan. Daarna kwam hij nog in garnizoen te Utrecht en toen naar de Bergstraat in Amersfoort. En daar was het begin. Daar rijpte in zijn brein het Nederl andsch A.lfabetisch Kortschrift. Nu deed zich het gelukkige geval voor, dat naast hem woonde een Ieeraar in de Engelsche taal, J. C. G. Grasé, en hierdoor werd de grondslag van het stenografisch stelsel gelegd, want met wien kon hij daar heter over spreken dan met een taalkundige, hoewel deze op stenografisch gebied natuurlijk geheel leek was. Groote als onderofficier omstreeks 1882 Als Luitenant-Kolonel heeft mijn broeder van 1914—1918 de mobilisatie medegemaakt en wel als commandant van de „stelling Halfweg met de omringende forten. Het was als een donderslag hij een vlekkeIoozen hemel, toen plotseling de mobilisatie werd afgekondigd; eerst ’s morgens door de kranten bleek, dat het een voldongen feit was geworden. Ik schelde direct ’s morgens zijn huis op en'ontving tot ant- woord van mijn schoonzuster: ,,Willem is in Artis . Toen stond ik even paf. „In Artis! riep ik „maar weten jullie dan niet, dat de mobilisatie is afgekondigd? Het misverstand was spoedig opgehelderd. Bij mobilisatie was bem met zijn compagnie „Artis als verzamelplaats aangewezen, zooals anderen weer komen moesten in bet Concertgebouw of andere groote gebouwen. Mijn broeder werd ingekwartierd in de R.K. Pastorie te Halfweg en, weer eebt typiscb, daar stelde bij als zijn oppasser aan den acteur Frits Bouwmeester, die dan s morgens, als bij zijn uniform schoonmaakte, zijn laarzen poetste, enz., een van zijn rollen moest voordragen of iets anders van bet tooneel moest vertellen. Hoe geschikt bij was voor zijn manschappen blijkt wel uit bet feit, dat de actrice Mevrouw Bouwmeester-CIermont, de moeder van Frits, aan mijn schoonzuster bloemen aanbood uit erkentelijkheid, dat baar zoon door den Overste zoo goed en zoo prettig werd behandeld. Mijn broeder was in dien tijd ook nog Ieeraar in de stenografie op verschillende scholen en bij stelde zijn wekelijksebe verlof zoo in, dat bij, hoewel in uniform, toch nog eenige lessen per week kon geven. Eigenlijk bad ik hierbij nu moeten eindigen, want nu komt zoo langzamerhand de stenografie ter sprake, vooral omdat mij verzocht was uit de jeugdjaren van den jubilaris bet een en ander te vermelden, uit den tijd dus, dat bij zich nog niet met stenografie bezig hield en dat toen voor iedereen nog vrijwel „terra incognita was. Maar toch moet ik zondigen, daar ik voor mij nog even in herinnering wil brengen de angstige tien minuten, die ik door bet kortschrift eens heb medegemaakt. Het was in bet jaar 1905, dat er een openbare bijeenkomst zou worden gehouden in Den Haag, op de Toussaintkade, waarbij vooren tegenstanders van zijn kortschrift aanwezig zouden zijn. Mijn broeder had mij verzocht daar ook bij tegenwoordig te willen zijn. De Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, de heer de Groot, uit Den Haag, had zich welwillend bereid verklaard een dictaat te geven, dat dan door de stenografen zou worden opgeteekend om daarna te worden voorgelezen. De heer de Groot begon met te zeggen, dat bet bem bekend was, dat er voor- en tegenstanders van bet kortschrift Groote in de zaal aanwezig waren en daarom deelde bij vooraf mede, dat geen der aanwezige stenografen inzage bad gekregen van bet stuk, dat bij zou voorlezen, want dat bij, toen bij naar deze vergadering ging, een willekeurig stuk bad medegenomen. De jeugdige stenografen waren: W. Drees en Nico Blokker. Nu begon de beer de Groot voor te lezen uit een verslag van een vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dus alles ging nogal officieel. Maar toen kreeg ik kippevel. Hoe bestaat bet, dacbt ik, dat die jeugdige menscben, die daar zitten, dat verslag woordelijk zullen weergeven, neen, dat moet op een fiasco uitloopen; wat zullen de tegenstanders strakjes gnuiven. Maar boe beel anders kwam bet uit. De beer de Groot bad eenigen tijd gedicteerd en verzocht toen den nog jeugdigen Drees te willen beginnen met bet stenogram voor te lezen. Dat moment nu vergeet ik nooit. Nu loopt de boel in bet honderd, dacbt ik, maar verre van dat, bet ging als van een leien dakje, bet verslag werd woordelijk weergegeven. Het geschil was beslecht en mijn broeder zegevierde. BAREND GROOTE A. W. GROOTE ■N POGING TOT EEN KARAKTERISTIEK ONGETWIJFELD vereerd door het verzoek om voor dit „Liber Amicorum” een bijdrage te schrijven, kan ik toch niet bepaald beweren, dat mij de gemakkelijkste taak werd toebedacht. Het staat er zoo simpel en onschuldig: „Geeft LJ maar n karakteristiek van den Jubilaris!” — Jawel! Maar begin er eens aan! Eerlijk gezegd, dank ik den hemel, dat ik nog niet voor de opgave gesteld ben, om een figuur als die van A. W. Groote op bet tooneel uit te beelden. Want boe boeiend en interessant ook, zou ik er ,,m n banden aan vol gehad hebben”. Tusscben twee haakjes: ik betwijfel zelfs, of er een auteur te vinden zou zijn, die den tooneelspeler door dialoog en handeling bet materiaal in banden zou kunnen geven om tot een volledige „creatie” van een soortgelijke gecompliceerde en toch ook weer simplistische figuur te kunnen geraken en deze ten voete uit te laten leven. Wat al facetten en vaak wonderlijke tegenstellingen zijn in dezen mensch vereenigd: pbilosoof en man-van-de-daad, soldaat en artiest, eenzelvig- en gezelscbapsmenscb, nucbterling en enthousiast, zwaartillend en vlot, nerveus en onverstoorbaar, spontaan en onwillig, uitmiddelpuntig en doodgewoon! Er bestaat ongetwijfeld niets, waarvoor bij geen belangstelling koestert — en dan verre van oppervlakkig —, niets, waarover bij geen alleszins gefundeerd oordeel weet te formuleeren of waartegenover bij niet een, vaak verrassend-origineel, standpunt vermag in te nemen, ironischafwijzend of overtuigd-aanvaardend. Uit den aard van zijn wezen ligt hem de paradox bij uitstek, een eigenschap, die bet den conversatie-genoot niet altijd gemakkelijk maakt om hem „bij te houden ! Overval dezen ervaring-rijken tachtiger eens, wanneer bij zich ergens in ’n rustig café verdekt beeft opgesteld, met alle binnen- en buitenlandscbe kranten van de felst-tegenstrijdige tendenzen om zich been', z n „vergelijkende studie” makend over een of andere „opzienbarende gebeurtenis” op gemeentelijk-, nationaal- of internationaal politiek gebied. Dan is bij in zijn element! Verwacht echter geen felle pro- of contra-betoogen, want dan zoudt ge teleurgesteld worden. Maar wèl zult ge dan versteld staan over zijn keldere, van alle sensatie ontdane, uiteenzetting van het geval en over de met vele détails gedocumenteerde bespiegeling over de betrekkelijkheid der dingen en over zijn feillooze geheugen, waardoor hij analoge conflicten of situaties uit ket verleden weet op te roepen en gij eenvoudig de historie zich duidelijk ziet herhalen. Dan speelt om zijn sterken mond die ironische glimlach en met ’n enkel handgebaar worden de kranten ter zijde geschoven en kan hij zich plots concentreeren op het uitzicht vanuit z n schuilhoek, dat alreeds door hem in lijn en kleur werd vastgelegd of dat op de nominatie staat om geschetst te worden. Wat A. W. Groote voor Nederland beteekent als de ontwerper van óns éigen „kortschrift”, daarover uit.te wijden in dit bestek, zal wel ten eenenmale overbodig zijn, daar ongetwijfeld elders in dit boek bevoegderen dit wel zullen belichten. Maar wél zou ik willen stilstaan bij de gedachte, wat het dezen man aan energie en taaie volharding gekost moet hebben om zijn geestelijk kind overal in eigen-Iand geadopteerd te krijgen, in dit land waar maar al te gretig gegrepen wordt naar watvan-ver-komt en in een tijd, waarin wij althans nog niet toe waren aan het begrijpen van het belang van „zulke nieuwigheden , en dan nog wel van ’n eigen landgenoot! Laten wij vandaag den titanen-arbeid niet onderschatten om bepaalde, en voor zulk een object toch onmisbare, instanties — wier belangstelling voor dingen, die niet direct aan de orde zijn en dan nog bovendien buiten het gezichtsvlak dier betrokkenen liggen, gewoonlijk beneden vriespunt staat — te interesseeren voor n „kort-sckrift (hoe bedoelt U, meneer!) en dan tenslotte deze gedésinteresseerdheid op te voeren tot een daadwerkelijke belangstelling, tot een zichzelf apostel gaan voelen voor deze „zaak-van-zóó-algemeen-nut” en „niet te onderschatten maatschappelijk belang”. En deze instanties dan uiteindelijk zoo ver te krijgen, dat zij ervoor op de barricade gaan staan — niet heelemaal zonder een gevoel van ijdelheid op het aandeel, dat zij dan toch hebben gehad in het propageeren van deze nuttige zaak! Wie zóó een bres heeft kunnen slaan in het bureaucratische pantser, moet niet alleen een persoonlijkheid zijn, maar een geraffineerd strateeg. En hierbij is A. W. Groote misschien nog wel zijn militaire opleiding te stade gekomen. Merkwaardig! Nu ik daar zoo die twee woorden: „militaire opleiding zie staan, zou ik m n fantasie wel eens even los willen laten op dien tijd van zijn leven. En dan zou ik me kunnen voorstellen, dat zijn Heeren Superieuren „geen gemakkelijken” aan dezen discipel-in-de-krijgskunst gehad zullen hebben! Want, toen reeds — zij het dan ook in aanleg — moeten de eigenlardigheden van zijn merkwaardige persoonlijkheid aanwezig zijn geweest, en zullen deze zich ook stellig op de onverwachtste oogenblikken gedemonstreerd hebhen. Dat kan niet anders. Gevoel voor humor en satire, zijn over het algemeen al geen bepaald kenmerkende eigenschappen van ons volk, Iaat staan dan van een gemeenschap van mannen, wier wil en woord — althans in de kazerne! verondersteld wordt wet te zijn en wier mentaliteit uit den aard der zaak meer op primaire en doodgewone reacties is ingesteld, dan op die, van zulk een zèlf-denkenden en op die, welke aan een, langs volkomen andere hanen der logica, werkenden geest eo ipso móeten ontspruiten. Zou A. W. Groote-zèlf tevreden zijn over zijn werk? Tot de facetten van zijn karakter zal m.i. ook déze behooren, dat hij zijn „kort-schrift” nooit aan z’n lot zal kunnen overlaten en het zou volkomen in zijn lijn liggen, als hij er nog dagelijks mee aan het experimenteeren zou zijn. Een dergelijke geest staat nimmer stil! Tevredenheid over eigen werk bestaat hij zulke figuren niet. Met den kunstenaar heeft hij dit gemeen, dat hem de materieele exploitatie van zijn werk vrij onverschillig heeft gelaten en maar matig geïnteresseerd moet hebben. De geestelijke waarde is voor hem het beslissende. En met den philosoof heeft hij gemeen, dat hij dan ook gelaten toeziet - maar misschien niet zonder de ironie der wijsheid - dat ónderen juist de zakelijke zijde van z ij n levenswerk het meest ter harte is gegaan. Uit deze heide polen is uiteindelijk de vonk ontstaan, die het groote contact heeft veroorzaakt tusschen het Nederlandsche „Systeem Groote en het Nederlandsche Volk. Laten wij ons daarover verheugen en den JEUGDIGEN TACHTIGJARIGE toewenschen, dat het hem nog vele jaren gegeven mag zijn, z’n dagelijksche wandeling door Amsterdam s straten te maken, kaarsrecht en veerkrachtig en . . . zónder hoed, in weer en wind! PAUL HUF. GROOTE ALS MILITAIR Wannf.fr men den tachtigjarige (het klinkt hijna als een indiscretie dit zoo maar neer te schrijven!) door de straten der hoofdstad ziet wandelen, herkent men aan de kaarsrechte houding in één oogopslag den oud-militair, die nog steeds een vriendelijken groet overheeft voor de vele oud-miliciens en andere mili tairen, die in het leger met hem in aanraking zijn geweest, en zich nog gaarne hun oud-chef herinneren. Ruim veertig jaren heeft Groote het leger gediend, zij het dan ook de laatste jaren als ReserveHoofdofficier. Het leger was zijn levensbestemming, waarin hij naar mijn meenin g voldoening heeft kunnen vinden, zeer gunstig aangeschreven hij zijn superieuren, geacht en hemind door zijn minderen. Wil men in het leger vooruitkomen, dan dient men de militaire loopbaan jong te kiezen; en dat heeft Groote dan ook gedaan. In de laatste helft der vorige eeuw kon men op twee manieren den officiersrang bereiken, en wel, door middel van de Kon. Militaire Academie, öf wel via den troep, met als sluitsteen den Hoofdcursus. De cadetten der Kon. Mik Academie kwamen vóór hun bevordering tot officier op geen enkele wijze met den troep in aanraking. Eenmaal op de Academie, verkreeg men zonder veel gevaar de begeerde ster. De opleiding langs den troep was moeilijker. Men begon met het toenmaals harde leven van den soldaat of volontair mede te maken, en liep daarbij steeds gevaar, voor kleine vergrijpen — die tegenwoordig de jeugd zoo gaarne vergeven worden — gestraft te worden, welke straffen vaak uitstel van bevordering inhielden. Daarentegen moet gezegd worden, dat de practische opleiding tot het métier veel heter was dan die op de Academie; men had met den Overste Groote troep en den onderofficier meegeleefd, en kende zijn nooden en manieren. Groote koos de opleiding langs den troep, en bracht de laatste twee jaren vóór zijn officiersbenoeming door aan den Hoofdcursus te ’ s-Herto genboscb. 3 December 1884 werd bij aangesteld tot 2-den Luitenant bij bet 7de Regiment Infanterie, kreeg aanvankelijk Hoorn als garnizoen en later Amsterdam, alwaar bij in de nabijheid van zijn familie kon vertoeven. Reeds als jong officier stond bij bekend als iemand, dien men buitengewone werkzaamheden met vertrouwen kon opdragen. Het was waar- A. Wé Groote (niet x) aan het hoofd van de troep voor de kazerne te Amersfoort scbijnlijk daaraan dan ook toe te schrijven, dat bij in 1888 bestemd werd voor den dienst bij bet Koloniaal Werfdepot te Harderwijk, een dienst, welke in vele opzichten afweek van dien bij onze infanterie. Hier toch kwamen de vrijwilligers voor bet Indische leger aan, en ontvingen eenige opleiding vóór hunne uitzending naar de Koloniën. Groote kon temidden van deze heterogene elementen als opvoeder optreden; zoo deed hij bijv. al zijn best, door het verbeteren van de cantine den z.g. „kolonialen” een prettig tehuis te bezorgen. 13 April 1890 volgde zijn eerste bevordering tot lsten Luitenant, terwijl hij nog datzelfde jaar werd overgeplaatst naar het 3de Regiment Infanterie te Utrecht. Verschillende speciale functies werden door Groote zoodanig vervuld, dat op Kern de aandacht viel, toen bij het Regiment een adjudantsvacature ontstond, en zoo werd hij in 1895 benoemd tot LuitenantAdjudant te Amersfoort, een garnizoen, dat door de goede oefeningsterreinen en de aanwezigheid van andere wapens gelegenheid bood tot verdere militaire vorming van den jongen officier. 5 October 1901 werd Groote benoemd tot Kapitein bij het 7de Regiment Infanterie, en kwam, na korten tijd in Hoorn te zijn geweest, te Naarden in garnizoen, terwijl hij in 1905 op zijn verzoek werd overgeplaatst naar Amsterdam. Wellicht was de betere gelegenheid, die Amsterdam bood om zijn kortschrift bekend te maken, hieraan niet vreemd. Eeni ge jaren later verliet Groote, wederom op zijn verzoek, het actieve leger, om te worden belast met het bevel over een der toenmalige Amsterdamsche Iandweer-districten. Dit was voor hem een besluit van groote draagwijdte, omdat hij wist, dat in dit geval zijn bevorderingen zouden eindigen bij LuitenantKolonel, terwijl hij in het actieve leger tot een nog hoogere sport zou kunnen klimmen. Nu had hij echter de gelegenheid, meer tijd te besteden aan zijn kortschrift; hij kon er beter onderwijs in geven en er ook meer propaganda voor maken. In 1912 werd hij benoemd tot Majoor bij de Landweer, en toen in Augustus 1914 de groote oorlog uitbrak, moest hij zich weer geheel aan zijn militaire functie wijden. Hij werd belast met het gewichtige commando over de groep Halfweg in de Stelling van Amsterdam, en dit commando heeft hij ruim vier jaar lang op uitstekende wijze vervuld, en wel vanaf 22 Augustus 1914 als Luitenant-Kolonel. Na de demobilisatie werd Groote in 1919 wegens Iangdurigen dienst op zijn verzoek gepensioneerd, na ruim veertig jaren ten bate van het leger werkzaam te zijn geweest. Als officier bepaalde Groote zich niet alleen tot het plichtsgetrouw opvolgen van alle gegeven bevelen ook voor wat betreft de opleiding van zijn ondergeschikten, maar hij zocht ook steeds wegen, om dat onderwijs zoo vruchtdragend mogelijk te doen zijn. Zoo nam hij bij kader- en kaartoefeningen de photographie te hulp, om bepaalde toestanden, zooals die gegeven waren, op de gevoelige plaat vast te leggen, waardoor vergissingen of fouten later uitgesloten waren. Reeds als jong officier zag men, dat er iets van hem uitging, en dat zijn initiatief niet — zooals men dat toen met een eigenaardigen term noemde — „op de rustkamer was opgeborgen . Tijdens een detacbeering bij bet wapen der genie ontwierp bij een andere hindernis. Dat bij bij kaart- en kaderoefeningen van zijn kortschrift partij trok, behoeft nauwelijks vermeld te worden. Ik hoop hiermede te hebben aangetoond, dat Groote, niettegenstaande de vele tijd en arbeid, die hij besteedde aan de uitvinding en verspreiding van zijn kortschrift, in geen enkel opzicht zijn militaire functie heeft verwaarloosd, doch integendeel heeft behoord tot de zeer goede officieren van het Nederlandsche leger. P. G. VAN DRUNEN, Generaal-Majoor b.d. VAN EEN SOLDAAT De heer Frits Bouwmeester, gevraagd naar zijn ervaringen als soldaat, kon tot zijn spijt, door drukke werkzaamheden bij het begin van het toneelseizoen, geen gevolg geven aan het verzoek om een artikel. Hij schrijft echter: Het spijt mij te meer, waar ik niet anders dan de prettigste herinneringen heb aan den heer Groote. Ik was tijdelijk zijn oppasser in dienst tijdens de mobilisatie en zijn bijzonder origineele humoristische wijze van optreden en van de dingen zien, heb ik juist in dien tijd zeer weten te waardeeren. Hij noemde mij z n „Leporello”. Hoe dikwijls ben ik niet met hem meegegaan, als hij de forten inspecteerde en hoe wist hij de soldaten geheel voor zich in te nemen door zijn rechtschapen karakter en vriendelijkheid. Zij droegen hem op de handen! En daar tusschen door zijn gesprekken met mij, die dikwijls plaats hadden, terwijl ik het ontbijt serveerde!, die origineele wijze levensbeschouwing, met geniale flitsen. Werkelijk, ik heb Overste Groote altijd als ’n buitengewoon mensch beschouwd. FRITS BOUWMEESTER. [ETS OVER HET ONTSTAAN VAN HET NEDERLANDS ALFABETISCH KORTSCHRIFT Joor A. W. GROOTE (Uit „Mededelingen , indertijd stenografisch opgetekend door W. Drees) MET de stenografie Leb ik kennis gemaakt in bet jaar 1893. Ik zag toen een klein boekje van een dubbeltje voor bet raam van een boekverkoper staan. Het was bet systeem StolzeWéry, bet systeem Stolze, döor Wéry op de Nederlandse taal overgebracbt. Ik beb dat boekje toen doorgewerkt en zag-er veel in, dat beel mooi was. Het lokte mij aan om er verder in door te werken. Ik scbafte mij dus ook bet grote leerboek aan, maar toen ik dat eens goed bad doorgezien, meende ik tocb niet te bebben gevonden wat ik zocbt. Het was tocb volstrekt niet mijn doel om beroepsstenograaf te worden. Mijn doel was alleen om een middel te bezitten, waarmede ik in weinig tijd veel kon schrijven. Ja, feitelijk was bet luibeid, die mij drong. Ik maakte niet graag meer bewegingen dan nodig was en toen ik geboord bad, dat ons gewone scbrift te omslachtig was, toen vond ik bet beel aardig om een middel te bebben, waarmede ik hetzelfde verrichten kon in minder tijd. Ik beb toen bet werk doorgekeken en toen ik er niet in vond wat ik zocht, beb ik bet eenvoudig ter zijde gelegd. Tot dat ter zijde leggen werkte nog mee de mededeling van iemand, die bet bad bestudeerd en toen bij bet kende tot de conclusie kwam: „ja, wat beb ik er nu aan? Voor mijzelf schrijf ik niet zoveel en er mee corresponderen gaat niet, want er zijn nog te weinig mensen, die bet zouden kunnen lezen.” Ik behoorde toen dus tot degenen, die een stelsel van stenografie willen gaan Ieren, doch als zij bet goed bebben bekeken, er tegen opzien en er niet mee doorgaan. Toen ik enige jaren later benoemd was tot adjudant van een bataljon te Amersfoort en aldaar was aangekomen, was een van mijn collega s juist bezig aan enige officieren les te geven in diezelfde stenografie van Stolze, door Wéry op de Nederlandse taal overgebracbt. Ik vernam daar, dat er reeds een twaalftal een maand met bet werk bezig was en vond bet toen wel aardig met ben mee te doen en te trachten ben in te balen. Ik beb toen bet boekje weer voor de dag gebaald, bet doorgewerkt, en was na een maand, als ik mij niet bedrieg, zo ver, dat ik alle woorden kon Schrijven en ook tamelijk kon lezen. Het eerste gebruik, dat ik er van maakte, was voor enige bijscbrij- vingen in het „Zakboekje voor den officier te velde van Rooseboom. Daarin waren enkele wijzigingen nodig, die ik uit De Mditaire Gids kon o ver schrijven, maar toen bleek mij, dat het niet zo erg eenvoudig was om dat te doen, omdat de woorden, daar ze niet op één lijn worden geschreven, maar nu eens hoger en dan eens wat lager, niet voor kanttekeningen konden dienen. Het was niet goed mogelijk de woorden zo te schrijven, dat ze alle op de kant van een pagina gezet konden worden Het lezen en schrijven ging nu vrij vlot, maar het kwam mij toch voor, dat ik niet gemakkelijk zou bereiken hetgeen ik mij had voorgesteld, namelijk een schrift te hebben, dat ik voor eigen gebruik zou kunnen benutten en waarmede ik vlugger kon schrijven dan in gewoon schrift. Het nam te veel aandacht in beslag om te weten hoe dit woord en dat woord en dat woord geschreven moest worden. Bovendien kwam het telkens voor, bij enkele weinig voorkomende verbindingen, dat ik moest zoeken. Dan werd de aandacht in beslag genomen door het schrift en kwam er van de redactie weinig terecht. Ik had nu echter te veel aan stenografie gedaan om er niet iets voor te zijn gaan voelen. Mijn belangstelling was opgewekt. Dat dus mijn belangstelling voor de stenografie is opgewekt, dank ik geheel aan het streven van den heer Wéry. De heer Wéry heeft een zeer goed werk verricht door ons Nederlanders wakker te maken, want wij waren op dat gebied geheel in slaap. Ik heb hem dan ook bij mijn eerste lezing over stenografie in de Vereniging ter Beoefening van de Krijgsweten schap in Den Haag daarvoor dank gebracht. Ik begon nu er over te denken of het niet mogelijk zou zijn om een stelsel te maken voor mijzelf, alleen voor eigen gebruik, om enkele dingen wat rustiger te kunnen optekenen. Ik wilde een eenvoudig systeem. De kortheid, nu ja, die was wel van veel belang, maar vóór alles moest het eenvoudig zijn. Het moest de gedachten geheel vrij laten en niet verplichten om aan het schrift te denken. Om dat doel te bereiken dus wilde ik zoeken een alfabet, eenvoudig een aantal letters, die, na elkaar geschreven, woorden vormden, meer niet. Ik wist natuurlijk toen ik begon niets van het schrift af, niets van de stenografie dan alleen wat ik door Stolze geleerd had. Ik begon nu al dadelijk letters te nemen. Die letters kwamen overeen met de door Stolze gebruikte. Zo was mijn b de b van Stolze, mijn t de t van Stolze. Ik gebruikte echter niet, en dat is eigenaardig, kleine tekens, evenmin kringtekens. Die beide wilde ik niet hebben. Ik had mijn klinkersysteem gezocht door vijf lijnen: een horizontaal, een half opwaarts, een heel opwaarts, een anderhalf opwaarts en een twee opwaarts. De horizontale lijn was u, de halve ophaal o, de hele ophaal a, de ander- halve e en de twee was i. Mijn medeklinkers had ik gezocht uit de negen grondvormen, die ik bij Stolze vond, namelijk de rechte lijn, die gebogen wordt van onderen naar rechts en naar links, van boven naar rechts en naar links, van boven en van onderen naar rechts en naar links en aan beide zijden, dezelfde en de tegenovergestelde zijde. /£jr2CJ2X Op deze wijze ontstonden negen vormen, waaruit ik mijn medeklinkers moest zoeken. De andere negen, die ik nog nodig had, verkreeg ik door de negen oorspronkelijke te verdikken. Ik nam daartoe natuurlijk zoveel mogelijk verwante tekens. De d was dun, de t dik. De b was dun, de p dik. De g dun, de k dik. De v was dun, de f dik. De s dun, de z dik, enz. De letters, die bij Stolze onderscheiden worden door hele hoogte en dubbele hoogte, zoals f en v, of door dubbele en drievoudige hoogte, zoals d en t, werden door mij dus door verdikking onderscheiden. De verdikking bracht ik dus van de onderscheiding van de klinkers over naar de onderscheiding van de medeklinkers. Bij Stolze toch wordt de a onderscheiden van de e door de voorafgaande medeklinker te verdikken. De klinker wordt dus aangegeven door verdikking van de medeklinker, die er naast staat. Dat wilde ik niet, omdat ik het minder eenvoudig vond, en eenvoud was hetgeen ik zocht. Door de verdikking te gebruiken ter onderscheiding van medeklinkers en niet om klinkers te onderscheiden, kon ik de klinker op zichzelf houden en was het niet nodig om bij de medeklinker te denken aan de volgende klinker. Laat ik dat door een voorbeeld verduidelijken. Indien ik bij Stolze het woord „bak wil schrijven, schrijf ik het woord „bek”, doch verdik de voorste medeklinker. Ik moet dus, wanneer ik „bak” schrijf, bij het schrijven van de b er aan denken, dat er een a op volgt, wat wordt uitgedrukt, althans gedeeltelijk uitgedrukt, in de voorafgaande medeklinker, in de b. Dat nu wilde ik niet hebben. Door alle medeklinkers te maken op eenzelfde lijn, kon ik ook niet zoals Stolze 3 t9t 5 verschillende hoogten bezigen. Stolze toch schrijft de medeklinkers boven, op of onder de lijn en geeft daardoor klinkers aan. (Hier eindigt het stenogram). UIT LANG VERVLOGEN DAGEN A. W. Groote wordt 80 jaar. Een verheugend feit, zoowel voor den jubilaris zelf, als voor zijn nabestaanden, en waarmee ik bem van harte gelukwensch, de hoop er bijvoegende, dat er nog een 10 of 20 jaar bij mogen komen. De stenograpbiscbe wereld wil dit feit van den verjaardag berdenken, wat niets meer dan een staaltje van baar plicht is, en wenscbt, dat ook ik, naast den ontwerper, misschien wel de eenige overlevende van al die oudjes, die bij de geboorte van bet stelsel aanwezig geweest zijn, zal spreken. Ik voel dit als een plicht, en zal het dus doen. hoewel in bet algemeen zwijgen mij liever is, want welk belang kunnen anderen bij mijn herinneringen hebben! Maar ditmaal zal ik toch over mijn tegenzin been stappen, n.I. omdat mijn stenograpbiscbe herinneringen tem nauwste verbonden zijn met de geschiedenis van het stelsel. Ik moet dan beginnen met op te merken, dat ik, wat bet stelsel Groote betreft, niet slechts een historisch, maar zelfs een praehistorisch tijdvak heb beleefd, want ik was al 10 jaar lang een enthousiast en bekwaam stenograaf vóórdat bet stelsel Groote geboren werd. Dat kwam zoo. Door omstandigheden, die bier niet ter zake dienende zijn, kwam ik als jongen van 16 jaar in een klein Zwitsersch stadje terecht, Frauenfeld genaamd, hoofdplaats van bet kanton Thurgau, dat in bet noorden begrensd wordt door bet meer van Konstanz; bet woord stenograpbie bad ik geloof ik nog nooit geboord. Maar daar op school stenograpbeerde vrijwel iedereen, in ieder geval mijn gebeele klas. Dat ging heel eenvoudig. Niets van commissies, die na eindelooze en nutteIooze vergaderingen Z.Exc. kwamen voorlichten over de vraag of de stenograpbie nuttig dan wel schadelijk was, en of bet in bet eerste geval wenscbelijk dan wel niet wenschelijk was dit vak, verplicht dan wel facultatief, in bet onderwijs in te Iasscben, waarvan natuurlijk bet effect is, dat er hoegenaamd niets gebeurt. Wel neen, al die rompslomp was niet noodig; er werd heelemaal geen onderwijs in de stenographie gegeven! Maar de leeraren, die het voor hun onderwijs noodig oordeelden geregeld te dicteeren, en bet waren de besten, zij, die origineel genoeg waren om er voor te kunnen bedanken aan den leiband van een boekje te Ioopen, zeiden eenvoudig tegen ons: „Jongens, ik heb geen tijd en geen lust bier voor jullie te Ioopert dicteeren in een begrafenistempo; jullie moet maar zorgen, dat je de stenograpbie machtig wordt. En wij wérden de stenograpbie machtig; wij leerden baar van elkaar. Het stelsel dat wij schreven, was bet voor de Duitscbe taal gedachte, oorsnronkeliike, dus onverprutste stelsel van Wilhelm Stolze, met zijn ïoog en laag, en dik en dun, en de studie er van eischte een drie maanlen hard werken, minstens één uur per dag; maar dat had ik er gaarne mor over, ook al omdat ik in het nieuwe schrift een groot aesthetisch >ehagen schepte, zooals men, als men nooit iets anders gedaan heeft fan loopen, in een fiets meer kan zien dan alleen maar een middel om jauw uit den weg te komen; en bovendien zeide mijn nuchtere verstand nij, dat ik van deze nieuwe kunst van schrijven hij mijn verdere studie *root voordeel zou hebben. En inderdaad, eenmaal aan de Hoogeschool e Zürich gekomen, schreef ik mijn dictaten onder het aanhooren van iet college op mijn gemak in het net, zoodat ik nooit, letterlijk nooit, één :oIIege heb uitgewerkt. Hoeveel duizenden uren tijds mij dit bespaard leeft waag ik niet te schatten. Men heeft hiertegen ingebracht, dat het :och nuttig is ’s avonds zijn colleges uit te werken, en nog eens a tête ■eposée door te denken. Dit is ongetwijfeld juist. . . mits men het ook Joet! Maar de praktijk is deze, dat de stakkers, als zij zich voor een ïxamen voorbereiden, met het zweet op het voorhoofd zitten te ploeteren in dictaten, waar zij geen touw meer aan vast kunnen knoopen. Ik zette mijn studiën voort aan de Universiteit van Amsterdam. Hier werden de colleges natuurlijk in het Nederlandsch gegeven, maar ik dacht er niet aan mij de zegeningen der stenographie te laten ontgaan, sn dus maakte ik dictaat in het Duitsch! Eerst een beetje onwennig, maar weldra wist ik niet beter of het hoorde zoo, en colleges uitwerken deed ik ook nu niet. Na afloop van mijn studie werd ik docent aan de le H.B.S. met 5j. c. aan de Keizersgracht te Amsterdam: van stenographie werd daar natuurlijk niet gerept. Maar ziet, op een goeden dag hoorde ik, dat dienzelfden middag om 4 uur een zekere Kapitein Groote uit Amersfoort een voordracht zou komen houden over een door hem zelf ontworpen stelsel van stenographie voor de Nederlandsche taal. „Een kapitein, dacht ik, „een krijgsman zoo vol moed (want aan overgroote bewondering voor den militairen stand heb ik nooit geleden) „wat doet die in de stenographische koul Enfin, ik ging er natuurlijk heen, hoewel met het noodige scepticisme, en heb daar een van de merkwaardigste uren van mijn leven doorgemaakt. Het alphabetisch beginsel: voor de letters eenvoudig teekens verzinnen en dan? Nu, dan schrijven natuurlijk door die teekens aan elkaar te voegen zooals ze op elkaar behooren te volgen, met de geniale nieuwigheid er bij van lange klinkers lang, en korte kort. Het was zoo wanhopig eenvoudig, dat ik aan de bestaansmogelijkheid van zulk een stelsel haast twijfelde. En Stolze dan, met zijn hoog en laag, en dik en dun, zijn tal van afzonderlijke teekens voor vaak voorkomende medeklinkercombinaties, en zijn studie van 3 maanden? Want iit stelsel moest in een paar üür te Ieeren zijn. Ja, en Stolze dan? Ik weet op deze vraag ook nu nog geen antwoord te geven, behalve dan misschien dit, dat ik door Stolze de genialiteit van de vinding van Groote nog maar des te beter leerde bewonderen; zooals men, als ik de zaak nog eens in bet materieele mag overbrengen en daardoor wèl naar beneden balen belaas, geen beter middel heelt om een nieuwe eerste klasse liets naar waarde te schatten dan een tijd lang op een bouwvallig karkas rond te tobben. De heer Groote deelde na afloop van zijn voordracht zijn „Stenographie voor Iedereen” rond, en ik kreeg ook een exemplaar. Ik woonde destijds in Haarlem. In den trein zat ik natuurlijk in het boekje verdiept, en na het eten weer, en nog dienzelfden avond ging er aan den kapitein een briefkaart in de bus, geschreven in het Nederlandsch alphabetisch kortschrift. Dat was mijn eerste contact met Groote. Jong, vurig en enthousiast als ik was, en de behoefte gevoelend om goed te doen, wilde ik ook de leerlingen mijner school doen profiteeren van de zegeningen der stenographie, en daarom begon ik, een paar ochtenden in de week, ’s morgens om half negen, een cursus te geven in stenographie. Vergeleken met het aantal leerlingen der geheele school was het aantal deelnemers bedroevend, en de meesten daarvan zullen de zaak wel weer hebben laten loopen ook, maar één succes heb ik ten minste gehad; onder mijn toehoorders bevond zich de latere Kamerstenograaf Zodij. Hier op school trouwens begon alreeds de tegenwerking. Onder mijn collega’s waren een paar heeren, die mijn optreden afkeurden. Onder het laffe motief, dat men de stenographie wel kan schrijven, maar niet terug lezen, verboden zij het gebruik er van bij hunne lessen. Niet terug lezen; alsof mijn tienjarige praktijk met een stelsel van de moeilijkheid van dat van Stolze niet daar was om hunne vrees te ontzenuwen. Trouwens, het was natuurlijk geen vrees, maar achterdocht, geboren uit onkunde: zij wilden niet, dat hunne leerlingen dingen zouden schrijven, die zij zelf niet konden lezen! Ik wilde ook werken in wijder kring, en daarom begon ik in het „Tijdschrift voor Onderwijs en Opvoeding” hoog gestemde artikelen te schrijven over de voortreffelijkheid van het stelsel Groote. Ach, wat was ik toen toch, ondanks mijn 30 jaren, een onnoozele hals! Ik verkeerde in den beminnelijken waan dat men de menschen slechts iets werkelijk voortreffelijks heeft voor te zetten om allerwegen enthousiasme te zien oplaaien. In plaats daarvan ontmoette ik kinderachtige, onbenullige critiek op een streepje zus en een haaltje zoo, en geniepige verdachtmaking, als zoude ik van den heer Groote provisie genieten; insinuaties die ïatuurlijk afkomstig waren van personen op wier eigen belangeloosheid mg wel iets af te dingen viel. Ik liet mij echter nog niet ontmoedigen. Het lot voerde mij naar de Polytechnische School te Delft, en nu wilde ik ook de studenten daar Je stenographie brengen. Ik kondigde dus een (natuurlijk gratis) cursus aan, te geven in de groote zaal van de Studentensociëteit „Phoenix . Toen ik mijn inleidende voordracht hield, was de zaal zóó vol, dat de fieeren tot op de kasten toe zaten, maar toen ik den eigenlijken cursus beëindigde, was het aantal deelnemers 2, en ik vrees zeer, dat dezen uitsluitend zijn blijven komen, omdat zij het toch een beetje al te honds vonden mij heelemaal voor niets te laten Ioopen. Toen begon ik het zoetjes aan welletjes te vinden, heb ik mij met afkeer afgewend, en opgesloten binnen de hechte muren mijner Wetenschap; en ik heb nooit meer een stap gedaan om, buiten mijn vak, en geestelijk gesproken, iemand goed te doen; zij zijn het niet waard. In deze Delftsche, en het begin mijner Amsterdamsche periode, kwam ik veel met den heer Groote samen, maar later zijn onze wegen toch weer uit elkaar gegaan; onze karakters waren te verschillend. Maar zooals ik altijd iedere geniale gedachte, waar ik haar ook ontmoette, oprecht bewonderd heb, zoo heb ik ook nu nog het grootste respect voor zijn schitterende vondst, en ik blijf hem dankbaar voor den ontzaglijken dienst dien hij mij een halve eeuw lang bewezen heeft. Een bijna belachelijk lot heeft mij op het laatst van mijn leven doen neerstrijken in dit zoogenaamde „Heilige Land”, met welks heiligheid het trouwens zoo n vaart niet loopt, en hier vind ik precies wat ik noodig heb: licht, zon, warmte, ruimte, en eenzaamheid, eenzaamheid om ongehinderd te kunnen werken en mediteeren. Hier hen ik dezelfde enthousiaste Grootiaan, die ik altijd geweest ben, hoewel ook Wilhelm Stolze altijd nog een warm plaatsje inneemt in mijn hart; hij heeft mij in mijn jeugd te veel goed gedaan om hem te vergeten. Maar schrijven doe ik natuurlijk nog slechts Groote, en mijn studie zonder Groote kan ik mij niet denken. En als mijn brave collega’s van vroeger nog bestaan, dan mogen ze gerust zijn; ik kan het altijd nog best terug lezen! Hk. DE VRIES, Oud-hoogleeraar aan de Gem. Universiteit te Amsterdam. Benjamina (Palestina), Juni 1939. DE STENOGRAFIE „GROOTE” EN DE ONTWERPER IN DE EERSTE JAREN VAN HET STELSEL „Hoe goed een stelsel moge zijn, het kan nooit werkelijk succes boeken tegenover een monopolie, zonder zeer actieve propaganda en aanwending van veel tijd en geld.” ALDUS een Engelsman in een verhandeling voor het Internationaal Congres voor Stenografie, in Augustus 1934 te Amsterdam gehouden. Met het „monopolie werd gedoeld op de positie, die het stelsel Pitman in Engeland lange tijd heeft ingenomen. Toen het Nederlands Alfabetisch Kortschrift het licht zag, vond het in Nederland niet tegenover zich één stelsel in een zo overheersende positie. Toch waren de moeilijkheden, die het op zijn weg ontmoette, zeer groot. , i . i c, r. i Het stelsel-Prépéan-Steger had een monopolie bij de Stenografische Dienst van de Staten-Generaal en werd dientengevolge door velen beschouwd als het systeem bij uitnemendheid voor beroepsstenografen. Een deel van zijn aanhangers maakte het zich bij de propaganda gemakkelijk door het aan te duiden als „het officiële stelsel . Stolze-Wéry, overigens ook door enkele vergaderingstenograïen gebruikt, had bekendheid gekregen als kantoorstenografie. In sommige plaatsen had daarnaast Pitman-de Haan ingang ge vonden, mede als gevolg van de betekenis van Pitman voor het Engels. Ware het hierbij gebleven, dan zou het voor het N.A.K. reeds moeilijk genoeg zijn geweest de plaats te veroveren, waarop het door zijn superieure eigenschappen aanspraak had. De propaganda voor het nieuwe stelsel werd echter bovendien verzwaard, doordat ten tijde van de verschijning van „Stenografie voor Iedereen Riënts Balt, die kort te voren een Nederlandse bewerking van het stelsel Scheithauer het licht had doen zien, een roerige actie voerde, waarbij de eenvoud van „Riënts Balt”, in vergelijking met de grotere ingewikkeldheid der oudere stelsels, het grote argument was. Zijn bewerking vond dan ook vrijwat beoefenaars, waarvan echter bijna niemand het tot grote snelheid bracht. Toen onder deze omstandigheden de stenografie Groote de aandacht kwam vragen, was de houding van de meeste beoefenaren van de oudere systemen er een van geringschatting: nog zon „eenvoudig systeem van een dilettant, dat tegen de vuurproef der hoogste practijk niet bestand zou blijkenl De stenografen van die dagen, die zo ijverig hadden gestudeerd op en geoefend in hun ingewikkelde systemen, konden zich veelal met voorstellen, dat grote snelheid ook zou kunnen worden verkregen met simpele middelen. Een naklank van hun misverstand en wantrouwen kwam nog jaren later op eigenaardige wijze tot uiting in een hoek van Munnich, groot bewonderaar van Stol ze, die over de door hem ten onrechte op één hoop gegooide stelsels Scheithauer en Groote schreef: „Zij halen mij steeds voor den geest Tollens’ bekende woorden uit zijn Overwintering op Nova-Zembla: Geen and’re plek op aard, hoe karig ook bedeeld, Is zoo ellendig naakt, zoo arm aan groei en teelt. Geen symbolische klinkeraanduiding; geen hoog en laag; geen dik en dun; bij Groote ook geen tekens voor lettergroepen; geen verschillende tekens naarmate een letter staat aan het begin, in het midden of aan het eind van een woord! Hoe zou het mogelijk zijn zonder al die vernuftige kunstgrepen kort te schrijven en het gesproken woord te volgen? Zij hadden zich toch zeker niet onnodig zoveel moeite getroost? Aan de doelmatigheid van de eenvoud konden zij niet geloven en overigens waren zij als degenen, die in de bouwkunst geen schoonheid mogelijk achten zonder overladen versiering. En verdedigers van Scheithauer-Balt, zonder enig besef van de ontwikkelingsgang der stenografie, verweten aan Groote, dat zijn stelsel een navolging zou zijn van dat van Scheithauer, omdat hij soortgelijke tekens gebruikt. Zij toonden niet te weten en te begrijpen, dat alle grafische stelsels verwante tekens hanteren en onvermijdelijk moeten hanteren en dat het onderscheid ligt in het gebruik, dat zij er van maken, waarbij Groote door de consequente toepassing van het alfabetisch beginsel een verder ontwikkelingsstadium vertegenwoordigt dan Scheithauer, terwijl de doelmatiger keuze van de tekens — en dat wel het sterkst in vei "gelijking met de bewerking van Scheithauer voor het Nederlands — een grotere kortheid verzekert. Tegenover dit misverstand en deze vijandigheid bij velen van hen, die reeds de stenografie beoefenden, en de onverschilligheid van wie dat niet deden, moest de weg worden gebaand voor het stelsel Groote. Het is gelukt. Niet door aanwending van veel geld. Wel door een zeer actieve propaganda en door opoffering van veel tijd. Vooral in de eerste jaren zijn daarbij de onbegrensde werkzaamheid, de meeslepende geestdrift, de geniale vindingrijkheid van den ontwerper zelf beslissend geweest. Waar men hem maar de gelegenheid wilde geven, hield hij inleidingen over stenografie. Hij, die als officier tot het ontwerpen van een stenografie was gekomen, omdat hij kortschrift wilde kunnen gebruiken voor eigen aantekeningen, zette in de Vereniging tot Reproductie van een kaart van Noord-Holland, in 1903 als bijlage van bet Tijdschrift in N.A.K. verzonden Beoefening der Krijgswetenschap uiteen, hoeveel nut stenografie ook voor militairen zou kunnen hebben. Het was misschien wat gedurfd dit onder de beoefening van de krijgswetenschap te rangschikken, maar de reder die in druk is verschenen, is een verhandeling geworden over de stenografie in het algemeen en over het N.A.K. in het bijzonder, die nog altijd lezenswaard is. Uit het artikel van Prof. de Vries blijkt, hoe Groote aanknopingspunten zocht bij het onderwijs. Werd hem dan de gelegenheid gegeven tot het houden van een voordracht, dan bepaalde hij zich niet tot een theoretische uiteenzetting. Hij maakte er tevens of in hoofdzaak een openbare les in de stenografie van en liet een kort overzicht van het stelsel aan de toehoorders overhandigen. Het was een genot hem te horen en te zien doceren. Ook om hem critici te horen beantwoorden. Ik herinner mij, hoe een debater, voorstander van een ouder stelsel, er een bezwaar in zag, dat het stelsel Groote in de spelling niet alle onderscheidingen uit het gewone schrift handhaaft. Hoe moet, zo vroeg hij, een stenograaf Groote, bij het optekenen van een snel uitgesproken rede, aanduiden of een naam, die genoemd wordt, wordt geschreven b.v. van Buren of van Buuren? Hoe hoort U, was onmiddellijk de wedervraag, bij een snel uitgesproken rede of een naam met een of met twee u s wordt gespeld? Altijd weer stond de ontwerper op de bres om belangstelling en begrip te wekken voor de stenografie, duidelijk te maken welk een grote, nieuwe gedachte in zijn stelsel was belichaamd, aanvallen af te slaan, onjuiste beschuldigingen te weerleggen. Bij vele jongeren heeft hij bewondering voor het stelsel weten te wekken en met succes heeft hij hen aangevuurd om in korte tijd grote snelheid te verwerven. Persoonlijk heb ik de mooiste herinneringen aan wat de ontwerper heeft gedaan in en voor de Amsterdamse vereniging „Steeds Sneller , opgericht in 1902. Hij heeft daar een kern van jonge mensen niet alleen tot stenografen gevormd, maar hij heeft zijn jeugdige discipelen door zijn grote overtuigingskracht hij het bespreken van zijn stelsel in het licht der wetenschap omtrent schrift en kortschrift en door de bekoring, die er van hem uitging hij het persoonlijk contact, voor goed tot geestdriftige propagandisten gemaakt. De doorwerking van deze invloed is van blijvende betekenis geweest voor de verbreiding van het stelsel en in hun persoonlijk leven. Groote slaagde er in autoriteiten bereid te vinden proeven te leiden en te controleren, waarbij werd aangetoond, dat zeer snel geschreven stenogrammen vlot konden worden teruggelezen. Hij bezocht wethouders van onderwijs, directeuren van middelbare scholen, leiders van kantoren. Menigmaal sloeg zijn treffend betoog in. Vaak ook echter waren de ervaringen teleurstellend. Soms tragi-komisch. Een van de eerste successen werd bereikt, toen de heer Prinsen Geerligs, leraar in het schrijven aan de Amsterdamse Kweekschool voor Onderwijzers, daar ook stenografie Groote ging onderwijzen. Jaren later, nadat een moeilijke strijd was gevoerd met verdedigers van het systeem Prépéan-Steger, werd stenografie Groote ook aan Amsterdamse herhalingsscholen ingevoerd. Aan de Amsterdamse Kweekschol werd toen echter door den opvolger van den inmiddels overleden heer Prinsen Geerligs een overigens in ons land vrijwel onbekend stelsel onderwezen, zonder dat het gemeentebestuur er zich iets van aantrok, dat de aanstaande onderwijzers een andere stenografie aanleerden dan zij later eventueel aan gemeentelijke scholen zouden hebben te onderwijzen. Stenografie is toch stenografie? Geen onverstand, geen tegenslag, geen teleurstelling deed echter ooit den ontwerper de moed verliezen. Hij was er zich van bewust, dat hij het Nederlandse volk een goed kortschrift had gegeven, de bekroning vormende van de natuurlijke ontwikkelingsgang der stenografie, een kortschrift, waarin het alfabetisch beginsel zuiver was toegepast, na zo zorgvuldige overweging, hoe de beschikbare tekens het best konden worden aangewend, dat met uiterst sobere middelen gróte resultaten konden worden bereikt. Hij wist, dat het algemeen belang zou worden gediend door het N.A.K. te doen worden het Nederlandse kortschrift. Reproductie van één van de kalenders door Groote uitgegeven Het is treffend hoe groot het succes is geweest juist op het gehied, waar aanvankelijk het stelsel Groote met het grootste scepticisme werd begroet: de vergaderingstenografie. Bij de Stenografische Dienst der Staten-Generaal en in de Indische Volksraad is het verreweg het meest gebruikte systeem. De benoeming van den eersten stenograaf Groote hij de Staten-Generaal is weer in hoofdzaak aan het initiatief van den ontwerper te danken geweest. Hij stelde zich in verbinding met den directeur en den onderdirecteur, wist te bereiken, dat ik een snelheidsproef kon afleggen, en drong later bij mij aan op de sollicitatie, waartoe ik anders niet licht zou zijn overgegaan. Er is reden tot grote waardering voor de objectiviteit, waarmede de opeenvolgende directeuren, die zelf Stegerstenografen waren, hij de benoeming van stenografen hebben gehandeld. Thans zijn in Nederland en in Indië de leiders van de stenografische diensten Groote-stenografen. Ongetwijfeld zullen ook zij hij de aanstelling van nieuwe stenografen niet met het beoefende stelsel, maar met de prestaties rekening houden. De ervaring, in de loop der jaren opgedaan, wettigt echter de verwachting, dat het stelsel Groote, waarvan de beoefening zozeer de overhand heeft verkregen, daarbij zijn eervolle plaats zal weten te handhaven. Ook tij het onderwijs in de stenografie, zowel aan openbare scholen als aan de particuliere instituten, die tot zo grote uitbreiding zijn gekomen, en in verhand daarmede op de kantoren, is Groote het verreweg meest verbreide stelsel geworden. Dat alles schijnt nu vanzelfsprekend. Bij de 80ste verjaardag van den ontwerper, nu het 40 jaar geleden is, dat „Stenografie voor Iedereen” verscheen, is er echter voor allen, die de vruchten plukken van wat zoveel jaren geleden werd geplant, bijzondere reden om zich rekenschap te geven van wat Groote voor hen heeft gedaan, niet enkel door het stelsel te scheppen, dat zijn naam draagt, maar ook door de ontzaglijke moeite, die hij zich heeft getroost om het inöanS te doen vinden. W. DREES Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. HERINNERING BIJ het verschijnen van „Stenografie voor Iedereen” trof mij onmiddellijk de geniale vinding van Groote. Ik geraakte met hem in correspondentie, wat leidde tot zijn uitnoodiging om o.a. met Fontijn uit Assen en Boudewijnse uit Middelburg het eerste bestuur te vormen van een op te richten vereeniging. Ik stemde toe uit belangstelling en telde, jong zijnde, niet het bezwaar om van Groningen uit op één dag 4 uur naar Amsterdam te reizen, 4 uur terug en 4 uur te vergaderen. We beleefden samen de eerste strijd voor Examen 20 Mei 1902. — Examencommissie aan tafel links. — Van l.n.r. A. W. Groote. J. J. Meder en P. J. Prinsen Geerligs ’t nieuwe stelsel, „ups and downs” natuurlijk. We leerden Groote kennen als een vurig idealist, zeer geëmotionneerd; van de nieuwe gemeenschap de stuwkracht, die we soms moesten remmen in zijn strijdlust en soms bemoedigen, als teleurstellingen diep troffen. Het was wel een mooie tijd: de eerste examens, die we afnamen, de eerste plaatsing van het stelsel op het programma van een handelsschool, enz. enz. De levensomstandigheden hebben mij later in andere richting gedreven en het contact met den leider verbroken, maar gaarne maak ik van de gelegenheid gebruik, om nu Groote’s 80e verjaardag nadert, hem nog eens een eeresaluut te brengen en in gedachten de hand te drukken. Utrecht, Juli 1939. J- J- MEDER. Het eerste Ieraarsdiploma GROOTE EN DE JONGEREN ZO traag als deze dagen van spanning en zorg voorbijgaan, zo snel schijnen de laatste tien jaren te zijn verlopen. Het schijnt niet te geloven, dat het nu al tien jaar geleden is, sinds wij Groote huldigden op zijn zeventigste geboortedag; nog moeilijker te geloven, wanneer wij den jubilaris van toen nu voor ons zien, nauwelijks verouderd, een zeldzaam jeugdige tachtiger. Men pleegt zo’n „sterke der sterken’ wel te vragen, wat het geheim van zijn levenskracht is. Zou Groote s geheim niet zijn, z n vurige geestdrift voor de kunst van het kortschrift? Want ieder, die met hem in aanraking kwam, voelde onmiddellijk: deze man . was een „bezetene ”, bezeten door een idee, dat hij met zeldzame luciditeit heeft uitgewerkt en vorm gegeven. Een vurige geest, een laaiend temperament en een onvermoeide vechtlust. Dit alles maakt hem tot een geboren leider. Twee dinëen verklaren de snelle zegetocht van het A'w-Groote om8treel!S 1903 N.A.K.: de genialiteit van de schepping en het aanvoerderstalent van den schepper. Onvermoeid uitlegger van de beginselen van zijn stelsel, onversaagd kamper in de toen felle systeemstrijd, heeft hij het grootste aandeel in de overwinning. Het zijn stellig de mooiste jaren in het leven van Groote geweest, de jaren dat hij de kleine, maar door zijn ruchtige geestdrift groter schijnende groep jonge aanhangers zelf aanvoerde. Hoe duidelijk staat mij zijn beeld van die jaren nog voor de geest. Lange forse man, met rossig haar en knevel en fel-blauwe ogen, zie ik hem staan achter de katheder in het vergaderlokaaltje van „Steeds Sneller”. Het was een gebeurtenis als Groote zelf kwam, maar lang geen zeldzame gebeurtenis! Dan luisterde ieder geboeid, en zag gespannen toe, boe zijn vaste hand op bet bord de prachtig-karakteristieke stenografische figuren neerscbreef. Ik heb nog nooit zo’n mooie stenografische hand gezien als die van Groote zelf. Geen, die zo over stenografie kon spreken, als Groote. Uit de schat van zijn rijke kennis grijpend, boeide hij door zijn levendige betoogtrant, overtuigde hij door zijn overtuiging, sleepte hij mee door zijn snel vernuft. Hij was niet de man voor een nuchter-verstandelijk, academisch betoog, hij liet zich gaan op zijn invallen, was niet afkerig van uitwijding, maar ondanks de grilligheid van de vorm overheerste de hoofd-idee, als het thema in een klassieke symphonie. En, zoals hij sprak, zo schreef hij. Een bezield en bezielend prater, zo was de auteur Groote. Na de dagen van op- de n-boer-gaan, toen immers het pleit in beginsel beslecht was, bleef hij zijn vruchtbare gedachten in zijn tijdschrift verkondigen, op zijn eigen oorspronkelijke wijze. De trouw van zijn jonge aanhangers vergold hij ruimschoots. Velen van hen kunnen getuigen van de warme belangstelling die hij voor hun persoonlijke belangen toonde. Zij, die als ik, Groote in deze eerste jaren hebben meegemaakt, zullen zijn beeld nooit vergeten. In ons leven is hij een man van grote betekenis geweest, niet alleen, misschien zelfs niet in de eerste plaats voor onze vorming op stenografisch gebied, maar ook, maar vooral voor onze vorming als mens. Hij heeft een vuur ontstoken in ons hart, en ons Ieren vechten voor iets wat het vechten waard was. Die jonge, vurige strijdkracht, die hij wakker riep, heeft ontzaglijk bijgedragen tot de snelle triomf van het N.A.K. Vergis ik mij, wanneer ik zeg dat zij, die het stelsel later, na de tijd dat Groote zelf voorging, hebben geleerd, nooit met die geestdrift, die liefde voor „het ding (zoals Groote het zelf noemde) zijn bezield geweest als wij, die onder zijn banier hebben gestreden? ★ ★ ★ Ik herinner mij dankbaar, dat ik tien jaar geleden aandeel heb mogen hebben in de huldiging van Groote bij zijn zeventigste geboortedag en toen in een radio-rede de betekenis van zijn vinding aan het grote publiek heb mogen uiteenzetten. Voor een openbare huldiging is het nu de tijd niet, maar ik wilde niet nalaten aan dezen tachtiger getuigenis af te leggen van het onuitwisbare beeld, dat de veertiger in mij gelaten heeft. Dr. W. VAN DEN ENT Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs. OVER DE BEGINSELEN VAN HET NEDERLANDS ALFABETISCH KORTSCHRIFT ZOALS elders in dit werk blijkt, is de stenografie Groote ontstaan tusschen 1893 en 1899. Groote noemde zijn stelsel „Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift . Het is wel merkwaardig, dat iemand, die vóór 1893 nog nauwelijks wist wat stenografie was, enkele jaren later een stelsel het licht kon doen zien, dat zich aan de spits heeft geplaatst van alles wat ooit op stenografisch gebied is gepresteerd, daarbij geschoolde zoekers en theoretici uit binnen- en buitenland verre achter zich latende. Voor alles streefde Groote naar eenvoud. Maar Groote begreep zeer goed, dat het, om de grootst mogelijke eenvoud te kunnen bereiken, nodig was de bouw van onze taal grondig te kennen. Bij intuïtie gevoelde hij, dat er verband moest worden gelegd tussen het gebruik van de letters in onze taal en de verdeling van het beschikbare stenografische tekenmateriaal. Zonder een gedegen kennis van onze taal zou Groote wellicht nimmer tot zijn geniale vondst zijn gekomen. Deze geniale vondst bestaat hierin, dat na lang zoeken en veranderen tenslotte de letters, die in onze taal het veelvuldigste na elkander Reproductie van een briefkaart, door Groote in *\y orden gebruikt, steno graiische tevroeger jaren veel gebruikt, als reclame voor bet | T I I T _ 1. T stelsel en ter verduidelijking van de beginselen kens hebben gekregen, die ook ge- makkelijk aan elkander verbonden kunnen worden. Elk teken kon daardoor geheel zelfstandig worden gehouden en de woorden worden gevormd door eenvoudige aaneenvoeging van de verschillende stenografische letters, juist als in het gewone schrift. Zonder het in den beginne wellicht te beseffen, voerde Groote het alfabetische beginsel in de stenografie in. Alle andere stelsels zochten door vernuftige schrijfwijzen de nodige kortheid te bereiken, ten koste van de eenvoud van deze stelsels. Groote daarentegen streefde naar een oordeelkundige verdeling van liet tekenmateriaal en bereikte daardoor de grootst mogelijke eenvoud. Anderen zocbten naar doorvoering van bet alfabetische beginsel, onbewust veelal, doch vonden bet niet door bet al te star vasthouden aan theorieën en te weinig inzicht in de taaleigenschappen. Groote vond bet alfabetische beginsel, door geheel los van welke theorie ook te streven naar een eenvoudig stelsel, doch mèt een goed inzicht in de bouw onzer taal. Door taalstudies kreeg Groote bet inzicht, welke letter van bet gewone schrift door bet daarvoor bet meest geschikte teken kon worden voorgesteld. Hoezeer Groote door deze taalstudies in beslag werd genomen, blijkt wel uit hetgeen de beer J. C. G. Grasé, destijds een bekend leraar in de Engelse taal, eens schreef, n.I. „Van 1894—97 waren de beer Groote en ik buren. De afscheiding tussen onze tuinen was door de kinderen vernield. Menig uur hebben wij of in de tuin en bij de schutting, óf in buis tal van punten, de klankleer betreffende, besproken: o,a. Roorda’s werk en bet systeem van Sweet. De klinkertekenvorming, lang en kort, in afwijking van Duitse en Engelse voorstellingen, vormden toen vaak een onderwerp van gesprek. Zo kwam bet, dat deze geniale vondst van den beer Groote bet eindpunt betekende in de ontwikkeling van bet kortschrift — van woordschrift bij Tiro (omstreeks in bet begin onzer jaartelling) tot een alfabetisch schrift bij Groote — evenzeer als ongeveer 28 eeuwen geleden met bet alfabet der Pboeniciërs bet eindpunt werd bereikt in de ontwikkeling van de beginselen van bet gewone schrift — van beeldschrift (woordschrift) bij de Egyptenaren e.a. tot bet eerste alfabet bij de Pboeniciërs. Wel ondergingen nadien de lettertekens van dit eerste alfabet nog tal van wijzigingen, voordat zij de gedaante kregen, die wij er thans van kennen, doch bet alfabetische beginsel van bet gewone schrift is gedurende 28 eeuwen ongewijzigd gebleven. Als wij beseffen van boe grote betekenis dit Pboeniciscbe alfabet is geweest voor bet schrijven gedurende 28 eeuwen, dan kunnen wij ook beseffen van welke betekenis de alfabetische schrijfwijze van den beer Groote voor de stenografie is. Dat bet een Nederlander is geweest, die dit voor bet eerst en volledig in de stenografie beeft weten door te voeren, vervult ons met trots. Dat bet Groote is geweest, die dit aan ons, Nederlanders, beeft geschonken, stemt ons tot grote dankbaarheid jegens hem. A. SMIT. GROOTE ALS AMSTERDAMMER WIE kent niet den krassen Amsterdammer, den man, die ziek op kijna 80-jarigen leeftijd, zelfs in ket koude winterseizoen, met jeugdigen overmoed, zonder koed of overjas, door Amsterdams straten keweegt? Niet alleen als de ontwerper van ket zoo kij uitstek practiscke systeem „Groote”, dat een omwenteling krackt op ket gekied der stenografie, en waarmede kij onnoeme kjk velen in stad en land aan ziek keeft verplickt, maar ook op ander terrein keeft de jukilaris mooi werk verrickt. Als lid van den Amsterdamscken Gemeenteraad en als lid van de Commissie van Toezickt op ket Middelkaar Onderwijs, kek ik ket genoegen gesmaakt, kracktig gesteund door Prof. Hendrik de Vries, ket systeem „Groote” te kelpen introduceeren kij ket Middelkaar Onder¬ wijs te Amsterdam. Dit ging aanvankelijk niet zoo keel gemakkelijk. De leeraren, die ket onderwijs in de stenografie doceerden, waren aankangers van gekeel andere, reeds lang kestaande systemen. Het was dan ook voor den taai volkoudenden keer Groote, die kovendien de militaire Ioopkaan kad gevolgd en niet uit onderwijskringen voortkwam, een groote, glansrijke overwinning, toen kern werd opgedragen les te geven op de le H.B.S. met 5-jarigen cursus op de Keizersgrackt te Amsterdam, waar destijds De *ra89e Amsterdammer de keer Costerus directeur was. Daarna volgde de sckool van de WinkeIiersvereeniging en gaf kij ook les op de H.B.S. met 3-jarigen cursus op de Weteringsckans. De eene sckool volgde op de andere en tkans is de stenografie „Groote” ingevoerd op tal van onderwijsinricktingen te Amsterdam en in gekeel ons vaderland. Bovendien kek ik als raadslid aansekouwd, koe ook de stenografen in de raadszaal ket systeem „Groote” toepasserf; als Kamerlid, koe ook kunne collega’s in de keide Kamers der Staten-Generaal met dit systeem uitmuntend kun moeilijk werk verrickten. Is dit alles niet een kewijs van de voortreffelijkkeid van de uitvinding van den keer Groote, een familielid waarop ik trotsck ken? Welk een voldoening voor den tkans tacktigjarige, wanneer kij terugdenkt aan de moeilijke jaren, waarin ket kijna onmogelijk sekeen, een bres te schieten in de gedurende zooveel jaren toegepaste andere systemen! Maar niet alleen als militair en stenograaf heeft de heer Groote zich onderscheiden. Met warme liefde voor zijn geboortestad heeft hij zich op velerlei gebied bewogen. Jaren lang was hij secretaris van de Afdeeling Amsterdam van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen en heeft hij zich veel moeite gegeven om de Afdeeling vooruit te brengen, hetgeen hem gelukt is. Voorts was hij mede-oprichter van de Openbare Leeszaal te Amsterdam, voor welke instelling hij zich zeer interesseerde. En zoo zou ik kunnen voortgaan. Ik zal dit echter niet doen, omdat ongetwijfeld andere personen en vrienden van den jubilaris aan hem in dit boekwerk een artikel zullen wijden. Het was mij een genoegen uit mijne herinneringen enkele feiten te memoreeren. De jubilaris kan op zijn tachtigsten verjaardag met voldoening terugzien op hetgeen hij in zijn leven mocht tot stand brengen. Ik wensch mijn neef, den heer Groote, een recht aangenamen feestdag toe, en spreek de hoop uit, dat hij in goede gezondheid voor de zijnen en voor de stad, die hem zoo lief is, nog jaren mag gespaard blijven. JAN TER HAAR Jr. Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Oud-Wethouder van Amsterdam. AAN A. W. GROOTE MEN heeft mij uitgenoodigd iets te schrijven over mijn vriend A. W. Groote, den ontwerper van de „Stenografie Groote” en wel naar aanleiding van diens 80sten geboortedag. Gaarne voldoe ik aan dit verzoek. Het leven van deze bijzondere figuur heeft vele facetten. Een van deze is zijn denkvermogen en zijn daaruit voortkomende belangstelling voor de wijsbegeerte. Het is deze facet, welke aan deze bijdrage ten grondslag ligt. Het denken kunnen wij beschouwen als een streven om zich met zijn geest of verstand voorstellingen te maken en uit deze begrippen te vormen. Volgens deze beschouwing ligt het begrip, het begrijpen, het comprendre als doel aan ons denken ten grondslag. Het denken geeft ons daardoor veel voldoening. Het breidt ons begrip uit, wij Ieeren beter onderscheiden en begrijpen iederen dag meer en beter. Zoo komt er een oogenblik, om slechts een enkel voorbeeld te noemen, dat wij begrijpen, dat de oorlog een geesel der menschheid is. Wij begrijpen zelfs, dat deze vermeden kan worden — als de menschen slechts gemakkelijker zouden geven dan ontvangen. Wel zijn er anderen, die beweren, dat de oorlog vermeden kan worden, in dien minder gestreefd zou worden naar macht en weer anderen hebben begrepen, dat men, om oorlog te vermijden, kinderen niet met Iooden soldaatjes moet laten spelen en weer anderen hebben begrepen, dat.... Wij begrijpen echter ook, dat die anderen gebrekkig van inzicht zijn en begrijpen nu ook, dat Taylor moet hebben gezegd: „hoe velen denken nooit en denken, dat zij denken.” Ons begrijpen gaat zoo en tot onze voldoening door. Totdat er een twijfel komt opdagen. Het blijkt, dat wij bij nader inzien de problemen, die wij stelden, minder gemakkelijk kunnen oplossen, dan wij aanvankelijk dachten. In dit stadium gekomen vragen wij ons af, waarom de mensch niet gemakkelijker zou geven dan ontvangen, als hij daardoor een geesel kan ontgaan of ruimer beschouwd, zijn geluk kan verhoogen. Het geven wordt dan ontvangen. Naarmate wij ons nu inspannen meer en beter te begrijpen, gaat het ons echter als den man in het wak, die bij zijn pogingen om er uit te komen steeds meer van den ijsrand afbreekt en het wak steeds grooter en grooter ziet worden. Meer en meer dringt het tot ons door, dat het met overtuiging begrijpen een privilege is voor de jeugd en — voor den eenvoudige van geest. Meer en meer komt het ons voor, dat ook de mensch moet worden beschouwd als een microcosmos, die onderworpen is aan de wetten, die den macrocosmos beheerschen. Staren wij in dien macrocosmos, — dan gevoelen wij ons zoo klein. Wel maken wij ons voorstellingen, trachten dit althans te doen, van wegvluchtende spiraalnevels, van een uitdijend en van een pulseerend heelal en gevoelen toch, dat het slechts pogingen zijn. Intuïtief nemen wij een samenhang waar tusschen de verschillende verschijnselen, die Turner deed zeggen: ,,Everything has a cause and the cause of anything is everything.” In sterke mate dringt nu tot ons door de beteekenis van het „comprendre” het „tezamen nemen”. Meer en meer komt het ons waarschijnlijk voor, dat wij, om iets te begrijpen, ook van hetgeen op deze aarde in en om ons is, alles tezamen moeten kunnen nemen, „tout comprendre” en meer en meer gevoelen wij daartoe onze onmacht. Ook verwonderen wij er ons nu niet meer over, dat Thomas van Aquino kort voor zijn dood uitriep: „Ik weet niets meer te zeggen of te schrijven. AI, wat ik gezegd en geschreven heb, komt mij voor slechts kaf en stroo te zijn.” Het vorenstaande zou er toe kunnen leiden het denken als een vruchteloos spel te beschouwen. Deze gevolgtrekking is evenwel in strijd met onze ervaringen. Ook al voert het denken steeds verder af van het begrijpen, zoo kan toch het denken groote voldoening geven en steun op onzen levensweg. Een steun, die ons met dien eenvoudige van geest het hoofd doet buigen. Tot dien steun, die voor dit leven van zoo groote waarde kan zijn, hebt gij, vriend Groote, den grondslag gelegd. Gij, die mij met Uw fijne denkersgeest zooveel te overdenken hebt gegeven. Dankbaar gaan in deze oogenblikken mijn gedachten terug naar het begin van onze kennismaking, daar bij het 7de Regiment Infanterie te Amsterdam, waar gij als Kapitein en ik als 2e Luitenant diende. Hoe goed herinner ik mij nog, dat ge toen, in een dier interessante gesprekken, die ik met U mocht voeren, tot mij zeide: „Bedenk, dat ge de wereld moet beschouwen als een horloge, dat een volmaakte fout heeft, naar welke vele horlogemakers zoeken, doch vergeefs, omdat die fout volmaakt is.” Een ander maal zeide gij tot mij: „Wij moeten ons beschouwen als te leven in een volmaakte wereld, volmaakt in dien zin, dat zij in volmaakte harmonie is met hetgeen er zijn kan. Hoe dikwijls heb ik daaraan later niet gedacht. Hoe heb ik later vaak steun gehad aan Uw beeld van dit defecte horloge,-als ik dacht aan zooveel, waartegen de mensch zich in deze wereld verzet.... en dan ook dacht aan Goddelijke wijsheid, die het heter voor ons vindt als wij blijven zoeken naar een fout, die er niet is, omdat het streven schooner is dan het bezit. Vriend Groote, rijk gezegend als gij zijt met geestelijk goed, gaven Uw gesprekken mij steeds wat mede, dat waard was mee te dragen. Het was mij goed Uw levensweg te hebben mogen kruisen. Hiervan wil ik gaarne op dezen voor U zoo bijzonderen dag met dankbaarheid getuigen. Ge gaat nog rechtop en staat ongebroken als een eik. Moge dit nog lang Uw deel zijn en ge nog lang gespaard blijven voor vrouw en kinderen, Uw vrienden en Uw werk. Amsterdam, September 1939. C. GORDIJN jr. DE ZEGETOCHT VAN HET STELSEL „GROOTE” IN DE VERGADERINGSTENOGRAFIE „On loochenbaar is het feit gebleken, dat het N.A.K. technisch zóó uitstekend is opgebouwd, dat het een onfeilbaar hulpmiddel is voor de reportage op elk gebied. Door de groote hanteerbaarheid van het stelsel verkrijgt men een schrift, dat een verkorte editie van ons eenvoudige alfabet kan worden genoemd, en dat, zelfs met de grootste snelheid geschreven, nimmer zijn duidelijkheid verliest.” (Uit mijn ,.Verklaring” van 1916.) ONS volk, dat over ket algemeen steeds veel belangstelling beeft getoond voor de publieke zaak, beschouwt de openbaarheid van de debatten in de Volksvertegenwoordiging thans als iets dat vanzelf spreekt. En toch — wat is er gestreden moeten worden, eer die openbaarheid was verkregen! De zoogenaamde Negen mannen van 1844 (Thorbecke en acht anderen, die een voorstel tot Grondwetsherziening indienden) wisten het wel, toen zij die openbaarheid eischten, die zij tot het wezen der Volksvertegenwoordiging zeiden te behooren. „In den constitutioneelen Staat, waar het volk geroepen wordt om, door zijn vertegenwoordigers, aan het bestuur des Lands deel te nemen, is openbaarheid van de handelingen der wetgevende vergadering een onmisbaar vereischte,” zoo heette het. En inderdaad, een volksvertegenwoordiging, die een onderonsje zou zijn, is daarvan slechts de parodie, want zij zou het volk, dat ze heet te vertegenwoordigen, het bekende: „nous traiterons de vous, chez vous et sans vous”, toeroepen. Maar het is niet genoeg, dat de Grondwet voorschrijft, dat de vergaderingen van de Volksvertegenwoordiging openbaar moeten zijn en dat het publiek daarbij moet worden toegelaten; die openbaarheid komt eerst tot haar volle recht, als er zekerheid is, dat wat in ’s Lands vergaderzalen verbande ld wordt, spoedig, nauwkeurig en volledig gedrukt, verkrijgbaar wordt gesteld. En daaraan heeft het lange jaren zeer veel ontbroken. Want wat maakte men met name van de openbaarheid van de zittingen van de Tweede Kamer, neergeschreven in de Grondwet van 1815? Er werd in de vergaderzaal een tribune ingericht voor drie personen, en de Regeering belastte den tweeden redacteur van de Staatscourant om voor dat officieele blad een kort bericht op te stellen van de handelingen van de Tweede Kamer. Dat hort bericht mocht niet afgedrukt worden, alvorens het fiat van den Minister van Binnenlandsche Zaken daarop verkregen was, zoodat de openbaarmaking van het verhandelde zóó laat kwam, dat schier niemand zich daarvoor meer interesseerde, terwijl de Regeering daarenboven alles van de openbaarheid uitsloot, wat ze liever niet bekend wilde hebben; van mededeelingen omtrent hetgeen in de Eerste Kamer voorviel was toen nog geen sprake. Zoo bleef de Grondwetseisch een doode letter; zelfs toen de heer D. Veegens, de latere Griffier van de Tweede Kamer, die in 1820 aan de Staatscourant was verbonden, daarin in 1840 van de beraadslaging over de toenmalige Grondwetsherziening een uitvoerig verslag wilde geven, werd hem dit door de Regeering belet; het moest een kort uittreksel wezen. Toen de heer Veegens in 1847 Griffier van de Tweede Kamer werd, was deze een uitstekend verslaggever kwijt, en werd de taak, die hij zoo uitnemend vervuld had, opgedragen aan de heeren J. J. F. Noordziek, redacteur bij de Staatscourant, J. Fideman en Mr. H. T. Drabbe, voor wie deze arbeid gansch nieuw was, zoodat zij met vele moeilijkheden hadden te worstelen bij hun pogingen om een tachygrafisch verslag samen te stellen. Bovendien werden zij in hun taak zeer belemmerd, doordat zij allerslechtst waren geplaatst: in een soort van loge midden in de tegenwoordige gereserveerde tribune boven de klok; hun ruggen werden zeer behoorlijk verwarmd, omdat achter hun zitplaatsen de schoorsteen was van een groote kachel, onder die tribune geplaatst, in welke kachel altijd geweldig gestookt moest worden, als men de vergaderzaal behoorlijk wilde verwarmen. Onder deze minder prettige omstandigheden werd aan dit drietal heeren opgedragen om bij de Staatscourant het „Bijblad” te maken, n.1. een afzonderlijk en volledig verslag der zittingen. Dat er met den besten wil van de zaak niets terecht kwam, dat de drie heeren dagen ten achter raakten met het uitwerken van hun aanteekeningen en dat de klachten over onvolledigheid en onjuistheid niet van de lucht waren, is begrijpelijk. Dat alles werd eindelijk veel beter, toen in 1849 Thorbecke en anderen de zaak van de verbeterde openbaarmaking van de handelingen der Kamer maakten tot een van het Reglement van Orde. Niettegenstaande de tegenwerking van de Regeering werd het desbetreffende ontwerp door beide Kamers goedgekeurd, en de warme verdediging van het Kamerlid van Eek heeft gemaakt, dat het uitvoerig verslag stenografisch zou wezen, al was er dan toen ook nog maar één stenograaf, n.I. de heer C. A. Steger, leerling van den heer M. G. Tétar van Elven. Maar de behoefte schiep de beoefening van de stenografie, en zoo kon de heer Steger in 1850, onder directoraat van den heer Noordziek, voor- Ioopig met zes jongelieden naast zich beginnen, wien een behoorlijke plaats in de Kamer werd aangewezen. En zoo is geleidelijk ontstaan het uitstekende stenografencorps, waarover de Tweede Kamer — en met haar de Eerste Kamer — nu bijna negentig jaren beschikt, en dat een groot en zeer gewichtig stuk van de Nederlandsche historie te boek heeft gesteld. Hoezeer erkend werd, dat de stenografie als kortschrift tijd-, krachten ruimte-besparing oplevert, kon zij in ons land in de vorige eeuw maar geen wortel schieten en bleef haar toepassing beperkt tot het Parlement; het aldaar toegepaste stelsel „Steger was uitsluitend gebaseerd op de techniek van de Kamer-stenografie, en was zóó ingewikkeld, dat het nu eenmaal niet in korten tijd was te Ieeren. Daarin zou verandering komen, toen in het laatst van 1899 het stelsel „Groote” verscheen en daarmede de zaak van de stenografie werd overgebracht op het gebied van den eenvoud, zoodat dit stelsel inderdaad is geworden een „stenografie voor iedereen’ . Het lag voor Je hand, dat de verschijning van het nieuwe stelsel gepaard ging met strijd; de toenmalige Iuitenant-kwartiermeester M. A. Pont schreef in een voorrede van een in 1900 verschenen brochure van den luitenant W. E. Asbeek Brusse: „Kennis der stenografie een eisch des tijds zelfs: „Het stelsel „Groote” brengt ons geen stap verder, integendeel; het voert ons terug op den weg der stenografische ontwikkeling, is onbestaanbaar als snelschrift.’’ (Cursiveering van den schrijver.) Hoe gansch anders is de practijk geworden I Het N.A.K. heeft zich een grooten aanhang verworven, heeft uitstekend voldaan op elk gebied van de toepassing der stenografie, en heeft vooral glansrijk doorstaan de vuurproef voor een stenografie-stelsel: de toepassing voor het vastleggen van het gesproken woord, bij redevoeringen en debatten in vergaderingen en congressen, en in het bijzonder bij het moeilijke werk van den parlementsstenograaf. Het werd een niet te stuiten zegetocht. Overal waar de menschelijke stem klinkt, wordt thans het stelsel „Groote” gehanteerd: in de vergaderzalen van de openbare lichamen; in gewichtige conferenties van elk woord wikkende en wegende diplomaten, magistraten en financiers: op de luidruchtigste congressen, waar de persoon lijke veiligheid tusschen bestuurstafel en manifesteerende vergadering zelfs gevaar loopt; op de smalle balie in de rechtzaal; in het donkere souffleurshokje voor het reconstrueeren van verloren geraakte rollen; aan de telefoon; voor de gramofoon en de radio; op het handelskantoor; voor het vastleggen van de wilsbeschikking van den stervende, enz. enz. Het is mij met eenige moeite gelukt, uit vergeelde papieren een overzicht samen te stellen (achter dit artikel als bijlage opgenomen) van de stenografen, verbonden aan de Stenographische Inrichting van de beide Kamers der Staten-Generaal sedert haar oprichting in 1850. Uit dit overzicht blijkt, dat een van de eerste daden van den in 1906 opgetreden Directeur, den heer Keuskamp, zelf beoefenaar van het stelsel „Steger”, is geweest het aanstellen van de beide „Groote -stenografen, de heeren Drees en Jansen, en dat hij zijn vertrouwen in de superieuriteit van het stelsel „Groote niet misplaatst heeft geacht, waar hij van 1914 tot het eind van zijn directoraat in 1917 uitsluitend „Groote”stenografen heeft aangesteld. Voorts blijkt uit het overzicht, dat na den heer Keuskamp ook de opeenvolgende Directeuren, de heeren Goedhart, Steger en van den Berg, allen eveneens beoefenaren van het stelsel „Steger , denzelfden weg zijn gegaan, en dat na 1925 geen andere dan „Groote ’-stenografen zijn benoemd. Welk een voldoening voor den ontwerper van ons stelsel, nog te mogen beleven, dat bij de Stenographische Inrichting van de StatenGeneraal, waar aan de stenografie als technisch hulpmiddel de hoogste eischen worden gesteld, zijn systeem wordt toegepast door den Directeur, den Onderdirecteur, negen van de twaalf stenografen, twee Ieerlingstenografen en een hulp-stenograaf! In 1900 concludeerde de heer Pont in zijn aangehaalde voorrede: „Daarom had het stelsel „Groote” geen recht (cursiveering van den schrijver) het aantal stelsels te komen vermeerderen en ons daardoor weer verder te brengen van de verwezenlijking van het ideaal: één stenografie voor Nederland. De beoefenaren van het N.A.K. hebben gezorgd, dat het juist voor den heer Groote was weggelegd, door zijn schoone vinding dit ideaal tot werkelijkheid te maken! D. W. P. Keus kamp, in leven Directeur van de Stenographische Inrichting der Staten-Generaal, onder wiens directie de eerste ,,Groote”-stenografen aldaar werden aangesteld. Wt. J. BASTIAAN, Directeur van’de Stenographische Inrichting der Staten-Generaal. STENOGRAFEN BIJ DE STENOGRAPHISCHE INRICHTING DER STATEN GENERAAL Jaar van Naam in dienst Stelsel Bijzonderheden treding J. J. F. Noordziek 1849 Was geen stenograaf, doch werd als Directeur van het „Bijblad” benoemd tot Directeur van de Stenographische Inrichting. Directeur van 1849 tot 1886 C. A. Steger 1850 Steger Directeur van 1886 tot 1901 I. J. Lion 1850 Steger G. Keiler 1850 Steger I. Ch. van Lier 1850 Steger Joh. B. Rietstap 1850 Steger A. L. H. Ising 1850 Steger H. J. Bool 1850 Steger Mr. E. L. van Emden 1852 Steger Mr. I. Léon 1853 Steger J. Boudewijnse 1854 Steger Directeur van 1901 tot 1906 Joh. A. Lente 1860 Steger Joh. Keiler Jr. 1864 Steger D. W. P. Keuskamp 1867 Steger Directeur van 1906 tot 1907 Joh. M. J. Gram. 1867 Steger J. C. Peereboom 1870 Steger J. A. van Breemen 1871 Steger J. H. Ising 1871 Steger G. J. D. C. Goedhart 1874 Steger Directeur van 1917 tot 1923 J. H. Th. Wildenhoer 1873 Steger W. F. Nieuwkerk 1879 Steger J. B. van der Worff 1881 Steger H. E. P. Coops 1886 Steger P. J. B. Lampe 1887 Steger J. M. F. L. Steger 1892 Steger Directeur van 1923 tot 1934 J. R. Verhey 1894 Steger Jaar van Naam in dienst Stelsel Bijzonderheden treding B. A. Meuleman 1893 Steger C. van den Berg 1893 Steger Directeur van 1934 tot 1938 G. J. van der Schroeff 1896 Steger H. J. van den Berg 1906 Steger W. Drees 1907 Groote Sedert 1919 non-actief wegens wethou¬ derschap, daarna wegens lidmaatschap Tweede Kamer. N. Ant. Jansen 1907 Groote Van 1920 tot 1935 Hoofd van den Ste- nografischen Dienst van den Volksraad. Mr. J. L. L. Wéry 1908 Stolze- In 1930 benoemd tot commies griffier van Wéry de Tweede Kamer. H. G. Breuninghoff 19M Groote Overleden in 1921. Wt. J. Bastiaan 1916 Groote Directeur sedert 1938. J. Zodij 1917 Groote Overleden in 1933. J. van Zwijndregt 19»7 Groote Thans onderdirecteur. Mr. Ph. de Vries 1919 Groote „ stenograaf. Th. H. Rietjens 19*9 Groote „ S. J. van Menk 1920 Groote » » H. van der Velde 1921 Pont •• •» C. Venema 1921 Stolze- >• Wéry .. Mr. J. R. Verhey 1925 Steger N. K. Bakker 1927 Groote •• *■ J. van de Water 1927 Groote G. Mols 1930 Groote P. J. André Jr. 1931 Groote G. Nota 1951 Groote T. Boon 1934 Groote P. Mindé 1936 Groote „ leerling-stenograaf. W. van Harmelen 1939 Groote „ .. » Th. F. C. Westerhof 1939 Groote „ hulp-stenograaf. HET ALFABETISCH BEGINSEL, ZOOALS GROOTE HET VERKLAART EN ZOOALS ZIJN VOLGELINGEN HET BELICHTEN MET leedwezen moet schrijver dezes verklaren, zeer weinig persoonlijk contact — en dan nog alleen in zijn jongelingsjaren — met den thans 80-jarigen ontwerper van het Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift te hebben gehad. Hij meent zich daarom in zijn persoonlijk woord te moeten beperken tot het toevoegen van zijn gelukwenschen aan de tallooze, welke Groote *) ongetwijfeld naar aanleiding van de viering van zijn 80sten verjaardag zal ontvangen, en overigens den grootsten Nederlandschen systeem-ontwerper het best te kunnen eeren door een bespreking van datgene, wat de glorie van het N.A.K. uitmaakt: De bekroning van de eeuwenlange kortschriftontwikkeling in de doorvoering van het alfabetisch beginsel. Teneinde hij voorbaat alle misverstand uit te sluiten, welke het opschrift hoven dit artikel zou kunnen wekken, zij vooropgesteld, dat er in wezen geen verschil van opvatting omtrent dit beginsel tusschen Groote en de Groote-schrijvers bestaat. Allen weten, waarin het groote onderscheid tusschen de stenografie Groote en de vroegere kortschriftstelsels gelegen is: Geen andere teekens dan Ietterteekens, geen lettergroep- of Iettergreepteekens, noch aanduiding van letters door symholiseeren, puncteeren, intermitteeren en al wat men in den loop der eeuwen nog meer moge hebben uitgedacht om aan het schrijven van Ietterteekens te ontkomen; zooals wij dat hij het schrijven in ons gewone Latijnsche letterschrift geleerd hebben, rijgen wij ook hij het schrijven in stenografie Groote de Ietterteekens eenvoudig aaneen en niets anders dan dat, zonder dat het schrift — en daar ligt voor de mogelijkheid der toepassing van het alfabetisch beginsel op een kortschrift nu juist het zwaartepunt — daardoor minder kort is dan andere stenografie-systemen, die wèl Iettergroepteekens enz. kennen. De zaak is buitengewoon eenvoudig, maar het is eigenaardig, dat, terwijl Groote haar steeds even ongecompliceerd is blijven zien als zij inderdaad is, zijn volgelingen herhaaldelijk in formuleeringen zijn getreden, die zeker niet voor allen aanvaardbaar waren. Wie vroegere beschouwingen of opmerkingen van Groote over het alfabetisch principe 1) Groote mannen noemt men zonder meer bij den naam. leest '), zal bemerken, dat bij steeds den nadruk beeft gelegd op de teekens, op het schriftsysteem en zich onthouden beeft van bet geven van aanwijzingen omtrent de toepassing daarvan: het schrijven. Bij bem geen stelli ngen als: Elke Ietter(klank) moet steeds hetzelfde geschreven worden, door welke letters ook voorafgegaan of gevolgd, enz., voorschriften waarmede men treedt van bet terrein van bet schriftsysteem op dat van bet schrijven, zich na de beoordeeling der teekens verdiept in de spelling. Groote gaat voor zijn doen reeds ver, wanneer bij omtrent bet alfabetisch principe zegt, „dat de woorden worden gevormd door letterteekens samen te voegen , doch tenslotte ligt bier nog slechts besloten, dat er uitsluitend letterteekens worden gebruikt en wordt bier niets gezegd aangaande bet bij de woordwedergave al dan niet bezigen van bepaalde letterteekens in bepaalde gevallen. Wat mag dan wel de oorzaak geweest zijn, dat menigmaal vooraanstaande Groote-scbrijvers — in tegenstelling met wat zij van den systeemontwerper zagen — bij formuleeringen der strekking van bet alfabetisch beginsel bet accent lieten vallen op de woordwedergave instede van op bet schriftsysteem en aldus ongewild eigenlijk een spellingvoorschrift gaven, dat begrijpelijkerwijs dwars door de gewone spellingvoorschriften heenliep? # Het valt niet te betwijfelen of elk Grootescbrijver, die in een luttel aantal woorden wilde vastleggen wat bet alfabetisch beginsel inbield, is uitgegaan van de verwerping door Groote van Iettergroepteekens of, om bet in positieve bewoordingen te zeggen: van bet uitsluitend gebruik van letterteekens. Tot zoover was er dan ook geen reden om de te kiezen formuleering niet te baseeren op bet schriftsysteem, de kwestie der woordwedergave in bet midden latende. Vervolgens is men evenwel komen te staan voor de moeilijkheid, dat bet menschelijk vernuft wegen bad weten te vinden om bij het schrijven letterklanken uit te drukken, zonder daarvoor eenig bepaald teeken te bezigen (intermitteerende en puncteerende klinkeraanduiding, symboliseeren van klinkers en medeklinkers, tenslotte eigenlijk slechts meer gecompliceerde toepassingen van bet principe der Iettergroepteekens) en bier lag de magneet, die de for- *) Men zie b.v. het „Voorwoord” en de „Wenken voor Zelfonderricht” van „Stenografie voor Iedereen”; voorts de artikelen van Groote „Van beeldschri ft tot klankschrift, van woordschrift tot letterschrift” in het Tijdschrift in N.A.K. van No. 1911, blz. K.O. 3 en over „Het alfabetische principe in de stenografie” in hel Decembernummer van dat jaar, blz. K.O. 15 (deze bladzijden zijn opgenomen in het „Handboek voor den Onderwijzer”). muleering van het alfabetisch principe wegtrok van het teekensysteem en zich deed richten op de woordwedergave. x) De in den loop der jaren gegeven formuleeringen zijn zeer uiteenIoopend, een aanwijzing, dat menigeen zich op glad ijs heeft gevoeld; soms zijn ze zóó voorzichtig gesteld, dat ze tegenover eventueele critiek heel aardige ontsnappingsmogelijkheden bieden; soms ook blijkt duidelijk, dat de opsteller de hem omringende gevaren in het geheel niet heeft aangevoeld en hopeloos is gestruikeld. Zooeven bespraken wij reeds de veel verkondigde meening, dat volgens het alfabetisch principe elke letter steeds met hetzelfde teeken geschreven moet worden, door welke letters zij ook wordt voorafgegaan of gevolgd. Hier rijst onmiddellijk de vraag: Wat wordt bedoeld met „elke letter”? Elk Ietterteeken? Waarvan? Van de woorden* zooals wij die in gewoon schrift spellen? Laten wij even practisch zijn. Wij moeten in stenografie het woord „wand schrijven en ontmoeten dan aan het slot de d, die een t-klank weergeeft. Als de steller van hovenaangegeven formule nu redeneert: „Hier staat in gewoon schrift een d; het is een eisch van het alfabetisch principe, dat ik in stenografie nu ook een d schrijf, brengt dit principe hem inderdaad niet met onze spelling in strijd. Deze opvatting is echter onaanvaardbaar, wijl het alfabetisch principe nooit iets kan zijn, dat slechts in samenhang met de schrijfwijze van een taal in het Latijnsche schrift kan worden beoordeeld; het moet immers mogelijk zijn, ook dit Latijnsche schrift zelf op zijn alfabetisch karakter te toetsen en dan moet het criterium buiten de spellingvoorschriften van eenigerlei taal liggen; de conclusie kan geen andere zijn dan deze, dat de klank tot uitgangspunt moet worden genomen. De formuleering: „Elke letter steeds hetzelfde teeken” kan dan ook niet anders beteekenen dan: „Elke letterklank steeds hetzelfde teeken en nu springt ook onmiddellijk in het oog, dat wij met onze spelling in botsing komen; wij schrijven immers in de woorden „wand” en „want’ den letterklank t op tweeërlei wijze. Zooals een ieder weet, kan men een onbepaald groot aantal van dergelijke voorbeelden produceeren en dan spreken wij nog niet eens over een taal als het Engelsch, waarin dezelfde klanken op zooveel uiteenloopende manieren worden weergegeven, dat men h.v. een woord als „scissors bijna 6000 verschillende spellingen zou kunnen geven, zonder dat de schrijfwijze onvereenighaar i) De Fransche z.g. „afhankelijke klinkeraanduiding kan hier geheel buiten beschouwing blijven; het moge wat eigenaardig zijn, den klinker bij het schrijven allerlei verschillende standen te geven, hierdoor kan toch het alfabetisch karakter van een schrift zeker niet worden aangetast. zou worden met de uitspraak. 1) Met andere woorden, men schrijft in ons Latijnsche schrift dezelfde letterklanken op talloos verschillende wijzen en gebruikt er volstrekt niet „steeds hetzelfde Ietterteeken voor; is dit schrift daarom nu niet alfabetisch? Men ziet het: De consequentie, waarvoor de aangehaalde formuleering ons stelt, is in het geheel niet in overeenstemming met wat wij plegen te verstaan onder het alfabetisch beginsel; wij bevinden ons hier derhalve op een dwaalweg. Hoe men hiertoe gekomen is, valt licht te bevroeden. Wij kennen kortschriften, die — afgezien nu van het gebruik van Iettergroepteekens — meerdere teekens hebben voor eenzelfden letterklank en die volgens bepaalde voorschriften nu eèns het eene, dan weer het andere teeken schrijven. Het Kortschrift Groote, dat dit niet doet, is in dit opzicht eenvoudiger en volmaakter, maar men doet toch beter, het alfabetisch beginsel hierbuiten te laten. Het is uiteraard in laatste instantie een kwestie van afspraak, wat wij in eèn bepaalde omschrijving willen samenvatten en men zou dus het gebruik van meerdere teekens om eenzelfden letterklank aan te duiden in strijd met het alfabetisch beginsel kunnen verklaren, doch men Iaat dan weder den door Groote steeds — niet alleen in zijn kortschrift — betrachten eenvoud los en maakt de zaak onnoodig gecompliceerd. Immers, ook in een schriftsysteem, waarin b.v. de s- en de k-klank op tweeërlei wijze kunnen worden aangegeven (zie de c in het Latijnsche schrift), kan de splitsing van woordklanken eerst in lettergreep- en lettergroep- en tenslotte in letterklanken voltooid en kan daarmede het zuivere letterschrift bereikt zijn; het bezit van meerdere teekens voor eenzelfden letterklank doet aan het eindresultaat der voltooide klanksplitsing niets af. Elders treft men in een formuleering de opvatting aan, dat bij toepassing van het alfabetisch principe iedere „letter haar eigen teeken bezit, dat steeds geschreven wordt, enz. Het heeft er veel van — waar de steller van deze formuleering wel niet zal bedoelen, in de richting van een phonetisch schrift te gaan —, dat hier bij het woord „tetter toch bepaaldelijk aan de Ietterteefeens van het Latijnsche schrift is gedacht, hetgeen — gelijk wij reeds zagen — absoluut onjuist is. Afgezien daarvan echter verdient de vraag beantwoording, waarom het onvereenigbaar zou zijn met het alfabetisch principe, als bepaalde klanken geen eigen teekens hebben en dan hetzij niet worden geschreven, hetzij worden weergegeven door een combinatie van teekens voor andere letterklanken. Toen indertijd door een bekend Groote-schrijver de meening verkondigd werd, dat het Phenicische schrift niet alfabetisch was, wijl 1) Webster’s CoIIegiate Dictionary, hfdst. Orthography. de klinkers geen teekens hadden en dan ook niet werden geschreven, verklaarde Groote, dat hij het hiermede niet eens was. Inderdaad is niet in te zien, waarom een dergelijke onvolmaaktheid van een schriftsysteem in strijd zou zijn met het alfabetisch principe, zooals wij dat door het Kortschrift Groote, gesteld tegenover vroegere kortschriften, zijn gaan zien. Het alfabetisch karakter van het Phenicische schrift zou — zooals Groote terecht heeft betoogd — zijn aangetast, indien men zou hebben beschikt over teekens voor „nu” of/en „un”, maar door de eenvoudige afwezigheid van het klinkerteeken wordt het niet geschaad. Evenmin is ons Latijnsche schrift minder alfabetisch door het ontbreken van afzonderlijke teekens voor ch (als in chef), ng (als in wang) en oe (als in zoet); de teeken-combinaties vervullen de functie van afzonderlijke teekens. In zekeren zin is het met de tweeklanken niet anders. Daargelaten nu het feit, dat tweeklanken eigenlijk veelklanken zijn en slechts als gevolg van haar oorsprong naar de aanvangs- en slotklanken „tweeklanken” genoemd worden, valt toch niet te ontkennen, dat de schrijfwijze van onze tweeklanken in het gewone schrift met de uitspraak van beginen slotklank in meerdere gevallen niet (meer) te rijmen is. Er kan echter geen bezwaar tegen zijn, ook tweeklanken te beschouwen als de „globale klankeenheden” — zooals men dat nog al eens met een goed gekozen uitdrukking noemt —, die aanspraak kunnen maken op een eigen teeken en dus, bij gebreke daarvan, door een combinatie van eenige willekeurige teekens mogen worden voorgesteld; dit te minder omdat anderzijds sommige als klankeenheden behandelde klinkers (zoo, zee) in feite tweeklanken zijn. Aanvaardt men echter deze zienswijze, dan is het onjuist, een kortschrift, dat voor de tweeklanken willekeurige teekens kiest, op grond daarvan als niet-alfabetisch te bestempelen, een conclusie, die door Groote-schrijvers nog al eens getrokken is, maar — voor zoover mij bekend — nooit door Groote zelf. Wordt zulk een systeem om de schrijfwijze van zijn tweeklanken uit alfabetisch oogpunt wèl te licht bevonden, dan ontkomt men niet aan dezelfde conclusie ten aanzien van het gewone schrift en .... van de stenografie Groote, die in dit opzicht de schrijfwijze van het gewone schrift — en dat was een bijzonder practische en gelukkige gedachte — heeft overgenomen. Noch het bezitten van meer dan één teeken voor bepaalde letterklanken, noch het ontbreken van teekens voor andere letterklanken raakt het alfabetisch karakter van een schrift. Er zijn nog andere formuleeringen geweest. Vooral de voorzichtige echter eischen een uitvoerige bespreking en het is in het kader van dit artikel niet noodig, ze alle de revue te laten passeeren. Het zal na het voorgaande duidelijk zijn, dat het voor beoefenaren van andere stenografie-systemen wel eens moeilijk moet zijn geweest, zich aan de hand van de uiteenzettingen van N.A.K. -enthousiasten een juist oordeel te vormen omtrent de heteekenis van den alfabetischen grondslag der stenografie Groote, door de beoefenaren van dit stelsel terecht steeds met zooveel nadruk naar voren gebracht. Maakten zij vergelijkingen met de schrijfwijze der woorden in Latijnsch schrift en constateerden zij, dat men in stenografie Groote anders schreef, dan werd hun tegemoet gevoerd, dat alfabetisch schrijven niet wil zeggen: orthografisch schrijven; gooiden zij het daarna over een anderen boeg en gingen zij uit van den klank, alsdan opmerkende dat men in het N.A.K. toch evenals in het gewone schrift herhaaldelijk Ietterteekens schreef, die niet overeenstemden met de desbetreffende letterklanken, dan werd hun te verstaan gegeven, dat een alfabetisch schrift geen phonetisch schrift is. Deze methode was uitermate geschikt om opponenten in verwarring te brengen, doch eigende er zich minder toe, hij hen een juist begrip omtrent het alfabetisch principe op te wekken. De uiteenzettingen van Groote zelf aangaande het alfabetisch beginsel konden nooit tot een dergelijke verwarring leiden; hij heeft zich steeds aan de simpele feiten gehouden en zich in formuleeringen niet te zeer verdiept. Vandaar dat hij de zaak altijd zuiver bleef zien en een onjuiste conclusie gemakkelijk onderkende. Niettemin, men kan vooral hij het onderwijs wel eens behoefte hebben aan een korte formuleering van een belangrijk punt als het onderhavige en het is dus begrijpelijk, als men tracht het in dit opzicht met elkaar eens te worden. Het zal dan echter aanbeveling verdienen, weer hij Groote school te gaan en aansluiting te zoeken hij het uitgangspunt, door hem voortdurend zoo goed in het oog gevat: Geen Iettergroepteekens; of, in positieven zin uitgedrukt: een letterschrift; uitsluitend teekens voor „globale klankeenheden (letterklanken, tweeklanken inbegrepen). Teneinde vervolgens ook klinkersymboliek enz. buiten het kader der alfabetische schriftsystemen te stellen, zal men moeten volstaan met een zoo sober mogelijke toevoeging van deze strekking, dat hij het schrijven de letterklanken uitsluitend op directe wijze door de bedoelde teekens worden aangeduid. Deze terugkeer naar wat de beoefenaren van het N.A.K. reeds in den aanvang van Groote hebben geleerd zal voor dezen tevens een welverdiend eeresaluut heteekenen! J. A. DREESMAN. Hoofd Stenografischen Dienst Volksraad van Nederlandsch-Indië. A. W. GROOTE EN DE OPENBARE LEESZAAL ER zijn menschen, die gestadig voor een goede zaak op wacht staan. niet wijkend van hun post. Er zijn anderen, die met volle kracht zich in den strijd werpen en — zich terugtrekken, als de strijd gestreden is. Tot deze laatsten behoort A. W. Groote, de ontwerper van het Nederlandsch alfabetisch kortschrift. Of dit kortschrift iets te maken heeft met een Openbare Leeszaal? De stenografie als zoodanig allicht niet meer dan elk ander onderwerp, dat in een Openbare Leeszaal behoorlijk yertegenwoordigd behoort te zijn. Maar de ontwerper van een stenografisch systeem bleek op een bepaald moment nu juist de juiste persoon te zijn om voor de oprichting van deze nieuwe instelling de groote lijnen te trekken, de heldere uiteenzetting te geven van wat moest en niet moest, de fundamenten te leggen, waarop de bouw zou kunnen worden opgetrokken, kortom in zekeren zin het stelsel te ontwerpen, volgens hetwelk plaatselijk zou kunnen worden gewerkt. Het waren roerige tijden in den aanvang van onze eeuw voor de sinds lange jaren in oprichting zijnde Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Amsterdam. Ettelijke plannen waren mislukt, voorstellen niet aangenomen, comité s ontbonden. Tot 4. in 1908 het bek ende Nuts-initiatief genomen werd en een geheel nieuw Comité speciaal voor dit doel werd geïnstalleerd. Tot degenen, die zich afgevraagd hadden of men na al die mislukkingen dan toch nog den moed zou hebben om opnieuw te beginnen, sprak de toenmalige Voorzitter van het Amsterdamsche Nutsdepartement, de Heer H. C. Veltman, in zijn openingswoord van de drukbezochte vergadering van den 12den December deze kloeke woorden: „Ja, wij hebben dien moed. Van de werkzaamheden, die hierop met groote energie werden aangevat, werd A. W. Groote, Secretaris van het Amsterdamsche Nut, en van meet af aan ook van het nieuwe Leeszaalcomité, de groote stuwkracht. Er werden bezoeken gebracht aan de toen reeds bestaande Openbare Leeszalen en Bibliotheken in ons land en gegevens hierover verzameld en verwerkt. Er werd een circulaire verspreid en geageerd in velerlei opzicht. Mr. J. N. van Hall was van het nieuwe Comité de Voorzitter, Mr. Alex H. Werth teim, de Nuts Penningmeester, had eveneens de zorgen voor de financiën van de nieuw op te richten instelling aanvaard. De eerstvolgende jaren brachten de discussies over het probleem, dat in dit stadium van voorbereiding van het allergrootste belang moest worden geacht, ket verkrijgen van een goed gekouw. Merkwaardig is, dat, naast van gemeentewege onder de aandackt gekrackte oude bestaande gebouwen (in 1909 de destijds genaamde Agnielensckool en in 1911 ket Waaggebouw, toentertijd zetel van ket Gemeentearckief) in deze zelfde jaren ook reeds sprake was van een gekeel nieuw te stickten en speciaal voor dat doel in te riekten openbaar leeszaalgekouw. Het was wederom de Heer Groote, die ziek voor de verwezenlijking van dit plan, een nieuw, eigen gekouw, veel moeite en inspanning beeft getroost. Een buitenlandsche reis (kikliotkeekbezoeken in Keulen, Elkerfeld, Bonn, later nog in Hamburg) een uitvoerig rapport aan ket Comité en een circulaire aan ket publiek, — ket is alles zijn werk geweest. Jammer genoeg beeft de plaats die voor dit nieuwe gebouw aangewezen werd, ket Wertkeimplantsoen, als zijnde te zeer uitmiddelpuntig, nog afgezien van financiëele moeilijkkeden, de verwezenlijking van ket plan onmogelijk gemaakt. Maar A. W. Groote rustte niet! — Kon ket dan geen nieuw gebouw worden naar den eisck des tijds op bibliotkeekgebied, dan zou een oud gebouw voor moderne Leeszaaleiscken gesekikt moeten worden gemaakt, — maar dan ook beelemaal. Hier kwamen opnieuw de moeilijkkeden los, maar nu van anderen aard. Zooals zoo dikwijls in dergelijke omstandigheden, bleek ook kier, koe sleckts enkelen de groote lijnen vermogen te zien, die ziek in sekerp gestelde eiseken formuleeren, terwijl velen daartegenover met keel wat minder al best tevreden zijn. Van 25 Maart 1912 dateert de voordracht van Burgemeester en Wethouders, waarbij ket voormalig kantoor van de Gasfabrieken, Keizersgracht 444— 446, werd bestemd voor Openbare Leeszaal ten tweede, terwijl ten eerste een gedeelte van dit huizencomplex beschikbaar gesteld zou worden voor de Arbeidsbeurs, en ten derde ruimten zouden worden toegewezen aan ket Centraal Bureau voor Sociale Adviezen. Drie bewoners dus onder één dakl En nu ging ket er niet om, of voor de Openbare Leeszaal in dit onderdak de voornaamste plaats kon worden ingeruimd. Waar ket om ging was dit: Voor een nieuwe instelling, die voor de gekeele bevolking bestemd was en voor die gekeele bevolking uitsluitend op kaar eigen wijze ziek uiten kon, was samenwonen met andere, een geheel ander karakter dragende instellingen, principieel veroordeeld. Groote heeft zijn standpunt, „alles voor de Openbare Leeszaal , verdedigd in een uitvoerig rapport, waarin kij ket werkplan van deze instelling in breede trekken beeft uiteengezet en de grootseke Leeszaaltaak met breed inzicht heeft bepleit. Door ket uitbreken van den wereldoorlog werden de beraadslagingen hierover opgesekort. Toen anderen eenige jaren later opnieuw de eisck stelden, dat ket gebouw aan de Keizersgracht uitsluitend en alleen voor Openbare Leeszaal zou worden bestemd, stonden zij voor de betrekkelijk gemakkelijke verovering van een reeds door Groote grootendeels genomen vesting. Toen eindelijk op 12 Februari 1919 de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Amsterdam voor bet publiek werd opengesteld, bad de Heer Groote zich inmiddels reeds, op dit terrein altbans, in de vergetelheid teruggetrokken. En ook dit om principieele redenen. De bekende zegswijze „er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan” werd door bem verstaan in dien zin, dat, als de zaak op pooten staat en de vakmenscben zijn benoemd, een taak als de zijne was voltooid. Het is voor den Heer Groote niet altijd weggelegd geweest, op bet juiste moment de juiste waardeering te vinden, waarop zijn groote voortvarendheid ten algemeenen nutte aanspraak maken mocht. Botsingen zijn niet uitgebleven voor deze strijdbare figuur, die op zijn wijze de gemeenschap diende, onstuimig en onverzettelijk soms, maar altijd met zijn gebeele hart. Voor anderer pogen, dat bij begreep, was zijn waardeering echter zonder grenzen, en bij menig streven is zijn stuwkracht voor bet welslagen beslissend geweest. Want bet was merkwaardig, dat dezelfde man, die zoo graag en zoo breedvoerig praten kon over wat bem in zijn leven bezig hield, daarnaast ook de moeilijke kunst van bet luisteren verstond. Wie tot bem kwam met wenscben op sociaal terrein, vond een open oor, een snel begrip, een ruimte van blik en bovenal een geest van aanpakken en doorzetten, die nooit vergeten zullen worden door degenen, die van dit persoonlijk contact de waarde hebben ondervonden voor bun werk. Dit met groote erkentelijkheid te mogen getuigen, verbind ik gaarne aan een hartelijken gelukwenscb aan den tachtigjarige. ANNIE G. GEBHARD, Directrice O.L.B. HET NEDERLANDSCH ALFABETISCH KORTSCHRIFT TEN DIENSTE VAN BLINDEN Mij is verzocht een kleine bijdrage te leveren voor dit boek „Het leven en werken van A. W. Groote , hetgeen ik gaarne doe. ZOOALS bekend, is bet onderwijs aan blinden geheel gebaseerd op bet Brailleschrift en vanaf bet oogenblik waarop dit blindenschrift ingang vond, ging bet onderwijs aan blinden met groote schreden vooruit. Wel bleek al gauw, dat de boeken in dit b railleschrift veel volumineuzer zijn dan wanneer zij in den gewonen druk gezet zijn. Men ging daarom al spoedig zoeken naar middelen, die zouden leiden naar ruimtebesparing en dus tegelijkertijd naar besparing van kosten. In Frankrijk, Engeland en Duitscbland zocht men reeds 50 a 60 jaar geleden in die richting en men is dan ook in genoemde landen geslaagd Gedeelte uit een „blinden’ stenogram een braille-verkort-scbrift te maken, dat een besparing in volumen geeft van 25 a 30 % en dat in die landen algemeen onderwezen en gebruikt wordt. Uit den aard der zaak zijn de systemen in de verschillende landen niet hetzelfde. Ook in Nederland bestaat sedert 1892 een verkortingsscbrift. Dit beeft evenwel niet de algemeene instemming mogen vinden en toch beeft men zulk een systeem noodig, dat gebruikt kan worden voor korte aanteekeningen en van nut is voor blinden die veel hebben te schrijven, omdat bet bun besparing van tijd en ruimte geeft. Vooral is bet kortschrift echter onmisbaar voor blinde steno-typisten. De beer Roosdorp nu, die belast is met de opleiding van blinde typisten in ons Instituut, beeft een braille verkortingssysteem ontworpen aan de band van bet algemeen als bet beste beschouwde HoIIandsche systeem „Stenografie Groote”. Op oordeelkundige wijze beeft bij dit gevolgd en pasklaar gemaakt voor bet Brailleschrift. Wij hebben dit stelsel reeds jaren lang in ons Instituut ingevoerd en bet is gebleken, dat bet aanIeeren van dit systeem geen groote moeilijkheden voor de blinden oplevert. De opleiding van onze blinde steno-typisten is dus geheel gebaseerd op de stenografie Groote en hiermede zijn mooie resultaten behaald. Dit kortschrift wordt geschreven op een speciale stenografeermachine. Verscheidene leerlingen hebben het zoo ver gebracht, dat zij met behulp van die machine en het systeem Groote het diploma voor hantoorstenograaf, 130 lettergrepen, behaalden. Voor den heer Groote, die bij de samenstelling van zijn systeem nooit heeft hunnen denken, dat ook blinden dit zouden gebruiken, moet het een groote voldoening zijn, dat ook de niet-zienden met behulp van deze stenografie een plaats in de maatschappij kunnen veroveren. Daarom is het voor mij een groot genoegen, dat ik in de gelegenheid gesteld ben met vele anderen hulde te brengen aan den samensteller van dit systeem. Dr. A. H. J. BELZER, Algemeen Directeur van het Instituut tot Onderwijs van Bh nden. blinde als Steno-typiste GROOTE ALS SCHILDER OP mooie dagen kan het gebeuren, dat men den heer Groote in Amsterdam ziet wandelen, gewapend met schilderkist, ezel en wat verder tot de uitrusting eens schilders beboort. Groote houdt er van Amsterdam te zien en vast te leggen wat hij ziet. Vele schilderijen heeft Groote in de loop der jaren reeds vervaardigd. Het hier gereproduceerde is een van zijn laatste. Het geeft zo n typisch Amsterdams stadsbeeld weer, dat ik meende hiervan een afbeelding in dit boek te moeten opnemen, eensdeels omdat het accentueertr dat Groote volbloed Amsterdammer is en weet wat er in zijn stad te zien valt en voorts, omdat het Groote Iaat zien als liefhebber van een andere kunst, dan stenografie. Het onderwerp, echt burgerlijke woningen (te oordelen naar de opgenomen gordijntjes) met winkeltjes, is kortgeleden als slachtoffer van verkeersverbeteringen onder slopershanden gevallen. Het geeft echter een goed Amsterdams beeld weer, dat men overal elders ook zou kunnen aan- treffen: een kapperszaak, een groentenwinkel en gedeeltelijk zichtbaar een schoenmakerij, terwijl de figuren, een nieuwsgierige kapper (coiffeur noemt de man zich), een werkende groentenverkoper, een dame op een fiets en het groepje op de vluchtheuvel iets levendigs aan het geheel geven. Vooral de groentenwinkel is een nadere beschouwing waard. De uitstalling op straat van een kistje fruit, een zak aardappelen en de grote en kleine prijslijsten geeft volkomen weer, hoe de meeste groentenwinkels in de volksbuurten in Amsterdam er uit zien. Ook de grote borden met de omschrijving wat er alzo te koop wordt aangeboden, o.a. rebarher, laten een wijze van aankondiging zien, die men overal in Amsterdam kan aantreffen. Zonder spellingfouten is geen bord compleet. Natuurlijk is het een groot zwart bord, waarop met grote gekalkte letters is geschreven. Waar vindt men zo algemeen deze dingen, als in Amsterdam? Waar de deftige benamingen „Fruit en Delicatessen Centrale” en „Coiffeur” op dikwijls onaanzienlijke winkeltjes? Ook de vuilnisemmer aan de rand van het trottoir is een zo bekend Amsterdams beeld, dat het geen wonder mag heten, dat Groote dit ontdekte en heeft vastgelegd. Als iets Groote als Amsterdammer typeert, dan is het wel ziin visie on dit Amsterdamse tafereeltje. A. Smit. HERINNERINGEN VAN EEN OUD LEERLING MEER dan 25 jaar geleden had ik het voorrecht door den heer Groote persoonlijk in de geheimen van zijn stelsel te worden ingewijd. Het was op de H.B.S. van Kollewijn (de 4e drie jarige aan de Mauritskade te Amsterdam), waar hij steno graf ie-Ies gaf. Indien mij de vraag ware gesteld naar aanleiding van het bij een anderen leeraar genoten onderwijs iets te schrijven zou ik hierop ongetwijfeld het antwoord schuldig hehhen moeten blijven. Doch mdien men na een periode van ruim 25 jaar nog in staat is een karakteristiek te geven van een leeraar, van wien men als 13-jarige jongeling onderwijs heeft genoten (sedert 1914 heb ik geen contact meer met den heer Groote gehad), dan moet er van dezen leeraar toch wel iets bijzonders zijn uitgegaan. , , j Dit bijzondere was volgens mij zijn constante goede humeur, gepaard aan een zich steeds demonstreerende luimigheid, karakter-eigenschappen, die, al werden wij er dikwijls zelf het slachtoffer van, door ons reeds als kinderen naar waarde werden geschat. Daar de lessen aan de genoemde school facultatief waren, werden deze voor en na de gewone schooltijden gegeven. Het is te begrijpen, dat men ’s morgens om 8 uur nog niet op „vol stoom was en nu was het een van zijn grappen, om (alvorens wij hem in het klasselokaa hadden gezien) klokke acht uur en nog staande in de gang, ons met zijn militaire stentorstem toe te roepen: Klaar! en dan direct hierop met dicteeren te beginnen. Als hij ons dan even later het gedicteerde liet teruglezen, ontbrak uit den aard der zaak bij een ieder het begin van het verhaal, want toen waren wij allen nog bezig het dictaatschntt en potlood uit onze tasschen op te diepen. De heer Groote was een aangenaam verteller: hetzij dat hij ons verhaalde uit zijn militaire loopbaan (hij verscheen meermalen gekleed m zijn uniform van Majoor bij de Infanterie, wat natuurlijk ook niet naliet een geweldigen indruk op ons te maken) of dat hij ons verslag deed van een door hem den vorigen avond in den schouwburg gevolgd tooneelstuk wij luisterden allen steeds met een gretig oor naar zijn verhalen. Doch plotseling kwam de aap uit de mouw, want na verloop van eemge minuten riep hij dan tot één onzer: „lees op! . Natuurlijk hadden velen er niet aan gedacht om zijn verhaal te stenograferen. Waren zijn lessen nogal humoristisch geaard, vruchtdragend waren deze stellig ook en ik zal daaraan steeds een dankbare hermnenng houden. Het toen geleerde is mij thans nog steeds van ^'^KER GELUKWENS DE geschiedenis van onze kunst in Holland en Zweden vertoont een merkwaardige overeenkomst, ofschoon er in het geheel geen direct stenografisch contact is geweest. In het jaar 1673 werd de bewerking van het Engelse stelsel van Shelton voor het Nederlands door Reyner gepubliceerd. Twee jaar vroeger was de Zweed Swan begonnen de verhandelingen van de Zweedse Rijksdag stenografisch op te nemen, eveneens met gebruikmaking van een bewerking van het stelsel Shelton. Gedurende een eeuw gebeurde er in heide landen voor onze kunst niets. Echter werden in 1829 in heide landen, na een officiële prijsvraag, stelsels gepubliceerd, welke op Franse systemen berustten. Thans is in heide landen het z.g. „klinkerschrijvende” beginsel ingevoerd, in Holland door Overste Groote, in Zweden door mij. Beiden zijn wij beroepsmilitairen geweest en toch hebben wij elkander voor het eerst ontmoet op het congres in 1934 te Amsterdam. Geheel onafhankelijk van elkander hebben wij onze systemen uitgewerkt. Niettegenstaande dit vertonen heide schriften zeer veel punten van overeenkomst, zodat het mij moeilijk valt geheel objectief de goede eigenschappen van het stelsel Groote naar voren te brengen. In ieder geval zend ik den heer Groote mijn hartelijkste gelukwensen. Ik verheug mij er zeer over, dat hij hij zijn 80e verjaardag kan terugzien op zulk een ereplaats voor zijn stelsel. Zeer betreur ik het, dat ik mij in al die jaren niet meer de gelegenheid heb verschaft met den heer Groote tezamen te zijn, om over gemeenschappelijke stenografische vraagstukken te spreken en van zijn humor en prettige omgang te genieten. Moge hij nog vele jaren zijn gezondheid en goede gesteldheid behouden, dat wens ik van harte. Arild (Zweden). OLOF MELIN. BIBLIOGRAFIE VAN DE WERKEN VAN A. W. GROOTE 1800 Stenografie voor Iedereen. Een Alfabetisch Kortschrift Leerboek met leesoefeningen. Amsterdam, S. L. van Looy. Latere drukken in 1900, 1901. 1905, 1909, 1910, 191a. 1916, 1918, 1921, 1925, 1930 (bij A. W. Rijthof, Leiden), 1933, 1933. 1938. 1900 Artikelen in: De Telegraaf 17 Januari, Het Algemeen Handelsblad 18 Januari, De Standaard 39 Januari, De Reflector 10 en 24 Februari, Marineblad 13 Juni. Een Nederlandscbe stenografie voor bet Nederlandsche leger. Voordracht gehouden op 33 April voor de Ver. ter beoefening v. d. Krijgswetenschap. Verslag. 1901 Kalender voor het eerste halfjaar 1901 geheel in stenografie. Reporterschrift, vervolg op Stenografie voor Iedereen, een alfabetisch kortschrift. Leerboek met leesoefeningen. Amsterdam S. L. van Looy. Latere drukken in 1905, 1910, 1911. ‘912. ‘9M. 1918, 1922. 1928, 1934Cahier A en B behoorende bij Stenografie voor Iedereen. S. L. van Looy, Amsterdam. 1903 Zakagenda in Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift voor 1903- Serie leesboekjes (30 stuks) in stenografie „Groote”. Eenige artikelen over verschillende stelsels van kortschrift, onderwijs examens, vereenigingen verhalen, gedichten, enz., geschreven in stenografie „Groote . Alzonderlijk verkrijgbaar gestelde gedeelten van het Tijdschrift in^ Nederlandsch Al a- betisch Kortschrift. A, B, C. D, E. F, G, H, I. J; I, II. UI, IV, V, VI: a, b, c. Later nog serie (3 stuks): Leesboek I: Eenvoudige leesoefeningen. II: Geheel in reporterschrift. „ III: EIck wat wils. Kaart van Noord-Holland in stenogratie „Uroote . Spoorwegkaart van Nederland in stenografie „Groote”. Premie van het Tijdschrift in Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift. 1904 Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift. Leerboek voor de school met leesoefeningen. Amsterdam, S. L. van Looy. Latere drukken in 1916. 1920, 1923, 1932. 193®, Serie leesboeken (4 stuks): Verzamelde opstellen I onverkort 100 blz. II .. 200 ., „ I verkort 4° „ ” ., II „ 100 „ benevens. Handboek voor den onderwijzer. go6 Kalender voor 1906 in Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift. 907 Dictaatcahier. 908 Een en ander over de stenografie „Groote”. Artikel in: Amsterdamsch Geeltje van 3 April 1908. Brochure: Naar aanleiding van. Een en ander over stenografie „Groote . 008 Stenografische Bibliotheek, bestaande uit: t . No. 1 Verzamelde opstellen I, Eenvoudige leesoefeningen voor eerstbegmnenden (onverkort), No. 2 Verzamelde opstellen II (verkort), No. 3 Verzamelde opstellen III (van alles wat), No. 4 t/m 13 Tijdschrift Jaargang 1900, 1901, 190a. 1903. 1904. 1908, 1903. 1906, 1907. No. 13 t/m 19 tijdschrift Jaargang 1901. 190a, .1903. 1904. 1905- 1906 1907 (enkele afleveringen ontbreken). No. ao Engelsch voor Nederlanders (verkort). No. 21 Fransch voor Nederlanders (verkort). No. aa Verkort schrift voor dictaat- en kantoorstenografie. No. a3 Handboek voor den onderwijzer, ae druk. [909 Kalender 1909 in Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift. Steno „Groote” Bibliotheek, bestaande uit: No. 1 Verzamelde opstellen I. Eenvoudige leesoefeningen voor eerstbegmnenden (onverkort). No. 2 Verzamelde opstellen II (verkort). No. 3 Verzamelde opstellen III (van alles wat). No. 20 Engelsch voor Nederlanders (verkort) No. ai Fransch voor Nederlanders (verkort). No. 22 Verkortschrift voor dictaat- en kantoorstenografie. No. 25 Handboek voor den onderwijzer. No. a4 Duitsch voor Nederlanders (verkort). Later ook nog Mo. aa Verzamelde opstellen aa (verkort). 1912 Kalender in Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift. 1913 Uitbreiding Steno „Groote Bibliotheek met: M No 23 Fransche leesoefeningen. No. 26 Engelsche leesoefeningen. Mo. 27 Over Oud-Germaansche Runen door W. v. d. Ent. No 28 Over Openbare leeszalen. No. 29 Leesoefening ter inleiding van het verkort schrift. Mo. 30 Leerboekje machineschrijven. No. 31 De moeilijkheden in het leven van Willy Wouters. No. 52 Schrijfvoorbeelden. Later zijn de nummers 22, 27, a8 en 29 vervangen door: No. 22 Italiaansche stenografie voor Nederlanders door W. S. E. Groote. No. 27 Engelsche leesoefeningen (verkort) handelsbrieven. No. 28 Spaansche stenografie voor Nederlanders door J. M. Wopkes en W. S. E. Groote. No. 29 Duitsche Handelsbrieven in verkort schrift. 1918 Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift. Stenografie „Groote”. Verkortschrift I (halfweg), Verkortschrift II (van half tot heel). Amsterdam, S. L. van Looy. Latere drukken in 1923. 1929- 1932. 1939- 1937 Over stenografie „Groote” in het Jaarboek 1937 van S.I.D., organisatie voor studentenhulp, Amsterdam. Tijdschrift in Nederlandsch Alfabetisch Kortschrift van Februari 1900 tot en met Januari 1914. c om. Met de voorafgaande bladzijden zou volstaan kunnen worden, indien alleen de persoon van den heer Groote in het bijzonder moest worden belicht, doch.de hierna volgende bladzijden, die een getrouwe weergave bevatten van een aantal artikelen uit het „Tijdschrift in N.A.K.”, brengen een bijzonder arbeidsterrein van den Keer Groote nog eens weer onder de aandacht van alle „Groote schrijvers. De ouderen weten zich nog zeer goed te herinneren hoe dit Tijdschrift altijd het middelpunt vormde van Groote s werk voor het stelstel en de verbreiding, doch de jongeren zijn te weinig in de gelegenheid geweest er kennis van te nemen. Daarom is een vrij groot aantal bladzijden aan dit werk toegevoegd, opdat iedereen zich nog eens weer rekenschap kan geven van dit zeer bijzondere werk. Zonder deze bladzijden zou dit boekwerk zeker niet volledig zijn geweest. ^4, —o^*s~-r/*"~9^ ^*7 ■ 2/ £ y &*-—"- ^ ^ ^ ^ v^ S r'^Z' 0~~*L- '—— S? '' *-£ ^ ^'^7r, ca 2 — *?*- £- &-& ^ ^ C^p s~ ^—'z ^ ^ <2^^, ^ 600, C^> 2&Z-£p ^ £**0~~r? 2-^*4 ~t, 'Jg, / -^ " ^r &• J—?* -L vf’O^. zs tA<1_7 -£^ ,—^. c^—^2 ^ ^ r ^ ^'Z &Zzz~ 6?^ V«é* 2Sc~y a^#~-j 2 V . CZjZ* ^r'C-^Ct-—**-"• ^5-. -2 ^ Z^ C~^ -'"■"/ <Êg? £ Z^^ZS- ^ ^ /^*. />^—7 y<2.s~ —-4—7 &-r —- *£**■ T y/zr^ x? Jfy', F'CXÏJz^' /^?{^t-l~ j USü^^, /ƒ*£. */**~'ïJ*jt''i 7—? SZ~7> ^—7' ^~~7' ^—7' ^f^7 />^-J2-t27C^>^^:c^,(^-^i;C^L-^^f> ~2/y^,/y€^e^<^> *z.a~- h/ïf-,c<~ 6>sfrs- > ^^ c^ï/jy~j~—^ ,C— y ?~ &£ -^, —~j,?~ —<£_, /$yx. /-p <^2 ^■V'^ ~/^~l—, j ■by_9/&~*t'y<6//Z *~*^--C. u. / 4^. • ^f-)lS//~. /*t>,,t>''t-0^rT?~-p~—z~&-**(■ **-1 .,2-7•. -7/X>.;~c-L.}.Jt^‘s<■^eayarr}ee^lt " ^^2 ^ -?-^. -<^, - ,H-, 4—, --fj i' ^~l-r«c^c-y-zS** /■lcryz?*7)~L^t-/l^>^c- (fttu^ïros* ‘*% -7 ^ *"■* s-tz'y — “i >-^x7 *?/>■ /. Z— J-t, &i, i*y'% J at'—c^7'a~^ s

^-7— -— "^y^k -7 4’-^ 7-— y 0^/4—*. £ /o/ty^ y^r* ï' s? * ? -y^T? 2-J y^t ^-*?y (-— ,^z. z^. -—ys-^ s~' {. rïy^ 6/? y2-^ /^ ~ 2— v ^v^_. a^7Ss-? 2~ /?y^y s^y c/yïs.—? ^y^sS^y/7 ? y zyc^~y^~ &, rz^ Z7'". j"? y?sy'y/'/w, z—z Z'~y.*-*cs t ^ ^ y^i / ^ w^. /r^? ^z y. y/^—y 2—7 ^^ y^yy y*, y