908 j GEDENKSCHRIFT van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, opgericht te 's Hertogenbosch 8 Maart 1837, ter gelegenheid van zijn honderd jarig bestaan samengesteld door zijnen voorzitter Jhr. mr. A. F. O. van Sasse van IJsselt Overdruk uit Taxandria, tijdschrift voor Noordbrabantsche Geschiedenis en Volkskunde XLIV (1937) )&C X* I ! 3 : I 43 N.V. Stoomboekdr. van Gebr. Juten, Bergen op Zoom 8 */3 HET PROVINCIAAL GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN IN NOORD-BRABANT 1837-1937. ||glet ontstaan van dit Genootschap, dat op 8 Maart 101114 1937 ziju honderdjarig bestaan hoopt te vieren, kan men niet beter leeren kennen dan uit de rede, die zijn toenmalige voorzitter Jhr. Mr- P. M. F. Meeuwen den 2 November 1887 ter gelegenheid van deszelfs vijftigjaiig bestaan in zijne algemeene vergadering, gehouden in de kleine zaal van het toenmalig gebouw der Bossche Sociteit Casino, voor zijn leden hield *). Daarom moge daaruit het volgende worden medegedeeld : Een genootschap voor kunsten en wetenschappen, opgericht in Noord-Brabant, nu, vijftig jaar geleden, loopt in dezen tijd de kans om niet goed te worden begrepen, als wij ons niet terug plaatsen in den tijd der oprichting. Wij moeten een blik werpen op het destijds levend geslacht; ons voorstellen wat dit wenschte en wilde, waarnaar het streefde, wellicht onbewust, doch gedreven door de macht der omstandigheden. Het geslacht, dat in 1836 tot rijpheid was gekomen had heel wat beleefd. Het had Noord-Brabant gekend als Generaliteits land, toen de groote meerderheid der inwoners van die Provincie beroofd was van van allen staatkundigen invloed en van elke deelneming aan 'sLands Bestuur. Dit stemde tot bitterheid. Doch 1789 kwam. Hoe breed men ook elders de kwade gevolgen der Groote Omwenteling moge uitmeten, hier was hare werking gunstig, want zij gaf den stoot tot volkomen bevrijding der Roomsch Katholieke meerderheid van de staatkundige banden, die haar beknelden en wat merkwaardig is en wel schildert het edelmoedig élan, dat het kenmerk is van dien tijd, meest allen 1) Handelingen 1886/88 p. 30 en vgld. binnen deze Provincie werkten mede tot hare bevrijding, overschillig of zij behoorden tot de onderdrukte of de overheerschende partij. En toen, nu de rechtvaardigheid was betracht en eensgezindheid bevorderd, kwam in 1830 de Belgische omwenteling. Haar zetel was te Brussel, (een der hoofdsteden) van ons gewest, en met de Waalsche inwoners van België waren de Zuid-Brabanters haar hechtste steun. Sterk was de lokstem, doch NoordBrabant bleef doof en behield zijne trouw aan het Noorden en het Huis van Oranje. En ware dit eens niet geschied, had NoordBrabant met geestdrift de vaan van den opstand gevolgd, wie weet of de grenzen van ons Koninkrijk niet waren teruggeschoven tot de Maas en de W aal. De gebeurtenissen, die zij beleefd hadden, drukten een onuitwischbaren stempel op den geest van beschaafde en weldenkende menschen en deze waarheid moest zich dubbel doen gevoelen, na zoo merkwaardige tijden. Het zal wel niet te veel zijn gezegd, als wordt beweerd, dat in 1836 (toen de oprichting van het Genootschap werd voorbereid) het hoofdkenmerk van de Noord-Brabanters, zonder verschil van afkomst of religie, was verdraagzaamheid, wederzijdsche welwillendheid en omzichtigheid, teneinde de ontluikende samenleving te behoeden tegen godsdienstigen of staatkundigen tweespalt. Daarbij was de Provincie achterlijk; de tweehondert vijftig jaren historie, van zooveel invloed op de overige, hadden haar niet vooruitgebracht. Geen wonder dus, dat men op middelen peinsde om een middelpunt te scheppen voor beschaafde of geleerde Noord-Brabanters van verschillende richting, met de bedoeling om Noord-Brabant te vergunnen de overige provinciën in te halen op de baan van den vooruitgang. De eerste personen, bij wie deze gedachte tot rijpheid kwam (Spr. vergat hier na te noemen Dr C. R. Hermans, die in zijne Diss. „Introductio in notitiam rei litterariae maxime Provinciae Brabantiae Septentrionalis" Leiden 1834, reeds bepleit had de noodzakelijkheid eener oprichting van een genootschap, dat ten doel zou hebben de beoefening der wetenschappen in Noord-Brabant te bevorderen), waren de Gouverneur der Provincie, de zeer begaafde Baron A. J. L. van den Bogaerde van Terbrugge en Jonkheer A. Martini van Geffen. De laatste afkomstig uit een geslacht, dat behoorde tot den Hervormden godsdienst, doch sinds lang in deze provincie gevestigd en aldaar geacht en bemind, was, blijkens zijne nog bestaande briefwisseling, de rechterhand van den Gouverneur. Met deze twee werd de taak opgevat door C. W. Pape x), J. Menu, mr J. D. W. Pape, Dr C. R. Hermans en H. Palier. Ook behoorde tot hen de luitenant-generaal baron H. Merkus de Koek, doch deze verliet hen voor dat de oprichting beëindigd was, wegens eene ministerieele benoeming te 's Gravenhage. Op de volgende wijze hebben zij het Genootschap gesticht. Zij begonnen met te laten rondgaan een eerste (leden)lijst bij diegenen, die zij geschikt en waardig vonden voor het lidmaatschap. Weldra bedroeg deze lijst 250 namen, waaronder zich bevonden nagenoeg al de Provinciale Staten Gelijktijdig met het tot stand komen van de eerste ledenlijst, schonk de Provincie een subsidie van fi 1000 en ruimde de stad lokalen in binnen het gebouw van het Gymnasium (lees : Latijnsche scholen, het Gymnasium kwam eerst in 1848 daarvoor in de plaats). Toen de voorbereidende werkzaamheden zoover waren gevorderd, werd op den 13 October 1836 een zeer 1) Was Hervormd predikant te Heusden en rector van de Latijnsche scholen aldaar. vrijgevige maatregel genomen. Bij aankondiging in de dagbladen werd eeneik de gelegenheid gegeven om zonder stemming lid te worden, mits men zich aanmeldde vóór den 1 December 1836. Daardoor klom het aantal leden tot 341. Bij brief van den 1 December 1836 werd aan al de leden een ontwerp van wet (reglement) toegezonden met het verzoek om hunne bedenkingen schriftelijk in te dienen en tevens werden zij opgeroepen tot eene algemeene vergadering, te houden o p d e n 8 M a a r t 1 8 3 7. Er kwamen bedenkingen in en dientengevolge werd een nieuw ontwerp voor een reglement samengesteld. De eerste algemeene vergadering had op den bepaalden dag plaats in dezelfde kleine zaal der Societeit Casino, waar binnen wij ons thans bevinden en die welwillend tot dit einde was afgestaan. Zij werd geopend door den Gouverneur der Provincie met eene zeer merkwaardige rede 1), niet alleen om den inhoud maar ook omdat zij bevatte een program voor de eerstvolgende jaren en den geest aangaf, waarin het Ge nootschap, werd opgericht. Hij begon met te schetsen den invloed van genootschappen als de onze, die de zeden verbeteren, den geest verlichten, den lust tot het lezen van goede boeken aanwakkeren en in zaken, tot de welvaart en de ontwikkeling der Provincie betrekkelijk, de Regeering kunnen dienen van bericht en raad. Hij laakte de bekrompenheid van hen, die zich opsloten binnen de grenzen van hun ambt of hun beroep. Daarna gaf hij, ter navolging, waar dit noodig konde zijn, eene beschrijving der voornaamste hier te lande bestaande genootschappen. Hij drukte vooral op het nut eener provinciale boekerij ; beval zeer aan de beoefening der geschiedenis en der aardrijkskunde van de Provincie en verlangde, dat het Genootschap zich zoude aantrekken de belangen van handel en nijverheid en vooral van den landbouw, toen nog eenigzins [) Zij is afgedrukt in de Handelingen 1837/41 le Dl. Ie stuk p. 2o en vlga. achterlijk en de hoofdvoorwaarde van het bestaan der Provincie. Als middel om al die doeleinden te bereiken, moesten vooral dienen prijsvragen. Na deze redevoering werd het Reglement aangenomen. Onder zijne voorschriften vermeld ik art. 2, luidende : (het bestaat nog steeds, maar zonder het woord „zedekundige") „de behandeling van godgeleerde en zedekundige onderwerpen ligt buiten het „doel van het Genootschap. Staatkundige en Kerkelijke „onderwerpen mogen alleen, voor zooverre die tot de „Geschiedenis betrekking hebben, behandeld worden". In dit artikel spiegelt zich af de omzichtigheid onzer voorzaten, die zoo goed het terrein kenden, waarop het Genootschap was bestemd om zich te bewegen en aan hunne instelling een lang en vreedzaam bestaan wilden waarborgen. Nog meer wellicht dan toen bevat het artikel een levensquaestie. Bij mijne herinnering is er maar een of twee malen tegen gezondigd en steeds schudde het Genootschap op zijne grondvesten. Handhaven wij dus dit voorschrift en waken wij voor het behoud van het Genootschap in zijne oude gedaante. Ik weet het, ij veraars zoeken altijd naar een spreekgestoelte of een middel van propaganda en als zij meenen deze gevonden te hebben in een Genootschap als dit, dan trachten zij, met een beroep op de wet van den vooruitgang, dit te drijven op nieuwe banen. In dergelijk streven is iets afkeurenswaardig. Blijft, zoo gij tegen zijne bestemming zijt, buiten ons Genootschap, maar treedt het niet binnen om het te dooden. Na de vaststelling van het Reglement van het Genootschap werden op zijne eerste algemeene vergadering de bestuurders gekozen. Hiermede was, zoo concludeerde de Spr., het Genootschap gesticht en ingang gebracht. De bestuurders, welke in die Algemeene vergadering, zijnde die van 8 Maart 1837, de eerste, welke het Genootschap hield, gekozen werden, waren de volgende : Jonkhr. A. J. L. baron van den Bogaerde van Ter Brugge, voorzitter, over wien nader. Jonkhr. Mr M. A. J. van der Beken Pasteel, lid van de Ridderschap en de Provinciale Staten van NoordBrabant, president van de Rechtbank van eersten aanleg te Eindhoven. D. du Bois, een Vlaming, directeur-onderwijzer van de Kon. school voor nuttige en beeldende kunsten te 's Hertogenbosch. J. Bosscha, hoogleeraar in de Nederlandsche taal- en letterkunde aan de Kon. Mil. Academie te Breda. Mr H. C. van Convent ten Oever, auditeur-militair in Noord-Brabant, te 's Hertogenbosch. J. Diepen Sr, president van de Rechtbank van Koophandel te 's Hertogenbosch. Mr C. J. van Heusden Jzn., president van de Rechtbank van eersten aanleg te Breda. A. J. Ingen Housz. lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, te Breda. E. de Kruyff, hoofd-ingenieur van 's Rijks Waterstaat in Noord-Brabant, te 's Hertogenbosch. J. Linsen. lid van Gedeputeerde Staten van NoordBrabant, te 's Hertogenbosch. Jonkhr. A. Martini van Geffen, lid van de Ridderschap en de Provinciale Staten van Noord-Brabant, verificateur der belastingen van de provinciën Noord-Brabant en Zeeland, alsmede het Hertogdom Limburg, te Vught. Mr J. F. Mauritz Ganderheyden, rijksadvocaat in Noord Brabant te 's Hertogenbosch. Jonkhr. mr E. J. P. van Meeuwen, subst. Officier bij de Rechtbank van eersten aanleg te 's Hertogenbosch. Mr J. B. van de Mortel, lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, te 's Hertogenbosch. Mr J. A. Mutsaars, lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, te Tilburg. Carel Willem Pape, Hervormd Predikant en Rector der Latijnsche Scholen te Heusden, vader van na te noemen Mr J. D. W. Pape. Dr H. Rapmund, med. doctor te 's Hertogenbosch. Mr J. F. J. C. de Roy, lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant en burgemeester van Breda. J. J. Smits J. Fzn. lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant, te Eindhoven. Mr A. G. Verheyen, lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal en burgemeester van 's Hertogenbosch. Jhr. Mr F. X. Verheyen, lid van de Ridderschap en Griffier van de Staten van Noord-Brabant te Hertogenbosch. P. J. Vermeulen, te 's Hertogenbosch. H. E. Verschoor, lid der Provinciale Staten van NoordBrabant en burgemeester van de Werken en Sleewijk. Mr C. F. Wesselman, districts-commissaris te Helmond. Hein de Wijs, lid van Gedeputeerde Staten van NoordBrabant te 's Hertogenbosch. Zooals uit bovenstaande opgave blijkt, werd het Bestuur van het Genootschap samengesteld uit de aanzienlijksten der provincie Noord-Brabant zonder te letten op godsdienstige of politieke richting. Zoo is dit ook tot nu toe gebleven behoudens, dat het aantal bestuursleden in verloop van tijd is uitgebreid geworden tot 36. Aan het Bestuur werden voorts toegevoegd, als: secretaris J. Menu. vic e - se cr e t a r is mr J. D. W. Pape. bibliothecaris D1' C. R. Hermans en als penningmeester H. Palier. Jan Menu werd geboren te Bergen op Zoom ; was eerst chef van het secretariaat-generaal der Préfecture des Bouches du Rliin te 's Hertogenbosch ; daarna commies, belast met de Afdeeling Politiezaken op de Provinciale Griffie van Noord-Brabant en vervolgens griffier der Staten van die Provincie. Van zijn werkzaamheden als secretaris blijkt zoo goed als niets. In 1840 had hij dan ook reeds als secretaris zijn ontslag genomen en was hij toen vervangen door den vice-secretaris: Justus Dorotheus Wilhelmus Pape, die was, behalve doctor in de rechten ook nog Phil. Theor. Mag. Litt. Hum. doctor; hij werd te Renswoude geboren en was, toen hij tot secretaris van het Genootschap werd benoemd,, substituut-officier van Justitie bij de Arr. Rechtbank te 's Hertogenbosch ; later werd hij bevorderd tot Officier van Justitie bij die Rechtbank, om daarna benoemd te worden tot raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden. Ook was hij nog lid der Provinciale Staten van Noord-Brabant. Veel deed hij in het belang van het Genootschap. Zijn zoon was Mr Cornelis Pape, auditeur-militair te 's Gravenhage, die aan bet Genootschap menig geldelijke bijdrage, alsook kostbare reproducties van Romeinsche en Grieksche codices schonk en ten slotte daaraan een kapitaal, groot fi 111000 legateerde, waardoor het mogelijk werd, dat het zich naar behoor en kon installeeren in de voormalige St. Jacobskerk te 's Hertogenboscb. Hendrik Palier was boekverkooper en boekdrukker te 's Hertogenbosch onder de firmanaam H. Palier en Zn. in het aldaar op den hoek van de Markt en de Kolperstraat staand huis, eerst genaamd het Gulden Lavoir, daarna de Vijf vocalen; hij was een afstammeling van Carel Palier, geboren te Bergerac in Frankrijk, uit welk land deze, als zijnde Hugenoot, had moeten vluchten, waarna hij als korporaal-schrijver te 's Hertogenbosch in garnizoen kwam en vervolgens deelgenoot werd in den boekhandel, die in voormeld huis gedreven werd. Hendrik Palier droeg in 1838 aan het Genootschap op een door hem uit te geven Algemeen Woordenboek voor de Provincie Noord-Brabant, dat bevatte al datgene, dat dit gewest alstoen natuur-, aardrijks-, geschied- en letter- kundigs opleverde, waartoe hij de bouwstoffen gedurende tien jaren tijds verzameld had, een werk, dat het echter niet tot eene uitgave heeft gebracht. Hij bezat met zijne kinderen eene vrij belangrijke verzameling boekwerken, prenten, penningen en andere zeldzaamheden, alles op Noord-Brabant betrekking hebbende. Het eerste Bestuur van het Genootschap had die van hen willen koopen om daarmede den grondslag te leggen voor deszelfs bibliotheek en verzamelingen, doch het kon met hen over den prijs daarvan niet eens worden en zoo moest het elders trachten de daartoe benoodigde voorwerpen aan te koopen. Na dode van Hendrik Palier heeft het Genootschap echter nog veel uit zijne nalatenschap kunnen aankoopen en wel boeken en handschriften voor deszelfs boekerij en diens boekdrukkerspers voor zijne verzamelingen. Wegens aanhoudende ongesteldheid en zijne verhuizing naar Oisterwijk moest hij in 1840 zijn penningmeesterschap nederleggen en is hij toen als zoodanig vervangen door den Bosschen notaris Frans Rits. Vanaf 1849 tot 1851, toen hij weder in den Bosch woonde, was hij bestuurder van het Genootschap; hij overleed aldaar 14 Juni 1853. In hun verslag aan het Genootschap over 1853 (Handelingen 1853 p. 13) getuigden de secretaris mr P. F. van Cooth en de bibliothecaris Dr G. R. Hermans van hem : Wanneer wij u aan onze eerste Algemeene vergadering van 1837 herinneren, denken wij met weemoed aan het verlies van den eersten Penningmeester des Genootschaps, het verlies van hem, ten wiens huize het wetsontwerp des Genootschaps het volkomen beslag erlangde ; die het meest heeft bijgedragen om de oprigting van een Noordbrabantsch Genootschap ter kennis te brengen van vrienden en beoefenaren van kunsten en wetenschappen ; van hem, die door zijne uitgebreide correspondentie aan het Genootschap verreweg de meeste leden bezorgd heeft; die, gloeiende van ijver voor alles wat Noordbrabant en de gewestelijke geschiedenis betreft, de geschiedbronnen opspoorde en daarmede de jeugdige boekerij verrijkte; aan wien wij dan ook de zeldzaamste en merkwaardigste schriften en werken over Noordbrabant verschuldigd zijn. Gij gevoelt reeds, dat wij spreken willen over den waardigen boekhandelaar Hendrik Palier, den 14 Junij j.1. aan zijn dierbaar gezin en aan zijne talrijke vrienden en hoogschatters door den dood ontrukt. Het spijt ons, dat het huldigen van verdienstelijke leden des Genootscbaps bij hun verscheiden in onze vergaderingen in-onbruik is geraakt, anders zouden wij het ons tot een genoegen rekenen den Heer Palier naar verdiensten te schetsen ; thans mogen wij slechts zeggen, dat het Weekblad voor den Boekhandel en de Konst- en Letterbode zijner nagedachtenis eene blijvende hulde hebben toegebragt. Dr Cornelius Rudolphus Hermans, die vanaf 1836 totdat hij den 14 December 1869 in den ouderdom van 64 jaren te 's Hertogenbosch overleed en gedurende al dien tijd bibliothecaris en vanaf 1848 ook nog bestuurder van het Genootschap was, was daarvan tevens de ziel. Terecht gaf dan ook deszelfs toenmalige Secretaris Dr M. Godefroi, van hem de volgende levensbeschrijving !); Dr C. R. Hermans werd in het jaar 1805 te Oss in Noord-Brabant geboren, waar zijn vader, een grijsaard van 90 jaren, thans nog in leven is. Reeds vroegtijdig openbaarde zich bij hem de lust voor de studie, inzonderheid der klassieke talen. Hij bezocht te dien einde en ook niet minder met het doel zich aan den geestelijken stand te wijden, de seminarie van het Bisdom (den Bosch). Het plan om geestelijke te worden schijnt hij echter in lateren tijd te hebben opgegeven, althans hij liet zich, na de verschillende afdeelingen der seminarie te hebben doorloopen, als student aan de Hooge School' te Leiden inschrijven, waar hij in 1834 den doctorsgraad in de letteren verwierf. Als kandidaat in de letteren 1) Handelingen 1870 p, 10. bekleedde hij intusschen reeds het conrectoraat aan het Gymnasium (lees: de Latijnsche scholen) te Eindhoven, waar hij in dien werkkring bezig bleef, tot hij, onmiddellijk na zijne promotie, tot rector aan het Gymnasium (lees ook hier: de Latijnsche scholen; zij werden toch eerst in 1848 Gymnasium) te 's Bosch werd aangesteld 1). Tot aan zijnen dood heeft hij die betrekking met eere waargenomen. Reeds in zijne dissertatie, getiteld : Introductio in notitiam reilitterariae maxime Provinciae Brabantiae septentrionalis, had hij den wensch uitgedrukt, dat er in Noord-Brabant een Genootschap van Kunsten en wetenschappen en inzonderheid eene boekerij mocht verrijzen. Aan dien wensch werd reeds in het jaar 1837, dus drie jaren na zijne komst hier ter stede, niet het minst naar aanleiding van zijne aansporingen daartoe, gevolg gegeven. Een zevental Heeren vereenigden zich met hem tot het volbrengen van die edele taak ! Aan Dr Hermans werd van den beginne af de zorg toevertrouwd voor het aanleggen eener boekerij. Dat hij ter bereiking van dit doel alle middelen aanwendde, die hem ten dienste stonden, bewijst, dat hij reeds in de tweede Algemeene vergadering der leden kon mededeelen, dat de boekerij zich in het bezit van 1440 boekdeelen mocht verheugen. Met onverdroten ijver en ongekende volharding en niettegenstaande de miskenning en tegenwerking van velen, wel niet het minst van hen, die hij gewichtige diensten bewezen had, heeft hij het doel weten te be reiken, dat, als ik het zoo noemen mag, ten laatste levensdoel voor hem geworden is, (waaraan dan ook wel eens de verplichtingen, aan andere maatschappelijke betrekkingen verbonden, misschien wat al te veel werden opgeofferd), te weten : het doen kennen van de provincie Noord-Brabant in al hare merkwaardigheden, maar inzonderheid op antiquarisch en archeologisch V Hij werd toen ook nog de Stadsarchivaris van den Bosch. gebied. Al wat op of onder Noord-Brabant's grond gevonden werd en tot Germaanschen, Frankisehen of Romeinschen oorsprong kon worden gebracht, werd nauwkeurig door hem verzameld. Charters en kronijken, en in het algemeen boeken en geschriften, die licht konden verspreiden over de geschiedenis van ons gewest werden door hem bestudeerd en ontcijferd; noch moeite, noch tijd, noch kosten werden door hem ontzien, wanneer hij meende dat aan zijne weetgierigheid zou worden voldaan. Opgravingen van allerlei aard, in verschillende gedeelten der Provincie, hadden onder zijn leiding plaats. Boekerijen van kloosters, zoowel hier te lande als in het buitenland, waar hij maar kon vermoeden, dat oude wei-ken, betrekkelijk Noord-Brabant, voorhanden waren, werden door hem nagepluisd. Dagen, ja weken bracht hij soms in die kloosters door, en zoo hij de boeken of perkamenten zeiven niet kon machtig worden, werden daar uittreksels van het merkwaardigste gemaakt. Niets werd echter door hem onbeproefd gelaten om dan tevens aanwinsten voor onze boekerij op te doen. Door het oordeelkundig lezen van een en ander had hij een ongelooflijke boekenkennis opgedaan, waarbij zijn buitengewoon ontwikkeld geheugen hem gewichtige diensten bewees. Voor hoe velen, die zich met letterkundigen arbeid bezighielden, was hij dan ook niet de vraagbaak, die maar zelden in gebreke bleef den te volgen weg, de daarvoor noodige bronnen, somtijds zelfs met vermelding der bladzijden van de werken, die moesten worden geraadpleegd, aan te wijzen. Voor hoe menig advokaat was hij niet de leidsman, wanneer bij gewichtige pleidooien naar charters of kronijken moest worden verwezen! Wat de gevolgen van zijn onvermoeid streven naar vooruitgang, van zijn uitgebreide kennis voor ons Genootschap geweest zijn, zal ik behoeven ze U aan te wijzen ? Ziet om U heen! Die kasten met over- blijfselen uit vroegere eeuwen, die daar voor u staan ; dat munt- en penningkabinet, dat gij ginds onder glas geborgen vindt, die rijke boekerij onder uw hoofd ; dat alles is zijn werk! Dat alles hebt gij aan hem te danken. Nagenoeg iedere bladzijde van onze Handelingen draagt de sporen van zijn onverflaauwden ijver, van zijn onbeperkten lust om de liefde, die hij koesterde voor het gewest zijner inwoning, ook bij anderen op te wekken. Nooit werd door hem iets onbeproefd gelaten als het gold den luister van dat gewest, waaraan hij zoo gaarne dien van het Genootschap verbond, aan tè toonen of te doen uitkomen. Ik zal u niet vermoeien, M. H., met een dorre opsomming der lange lijst van de door Hermans uitgegeven werken ; gij zult mij wel willen toestaan, die in het te drukken verslag te doen opnemen (dit is niet gebeurd). Alleen mag ik niet verzwijgen, dat hem voor twee der voortbrengselen van zijn geest de eer deibekroning door ons Genootschap is te beurt gevallen. In 1844, voor de beantwoording eener prijsvraag, waarbij verlangd werd een beredeneerde opgaaf van de merkwaardige verhandelingen en geschriften, welke over het ontginnen en bebouwen van woeste gronden in dit gewest, gedurende de laatste vijftig jaren, zijn in het licht verschenen. In 1862, voor zijn antwoord op de vraag : Eene geschiedenis der Rederijkers in de provincie Noord-Brabant, met de aanwijzing van den invloed, welken zij in onze provincie hebben uitgeoefend. Nog werd hem in 1860 een zilveren medaille door het Bestuur uitgereikt wegens de met zooveel ijver en zaakkennis door hem vervaardigden catalogus van de in het bezit des Genootschaps zijnde munten en penningen. De laatste pennevrucht van den verdienstelijke ontslapene, door het Genootschap uitgegeven, was het werk over Noord-Brabant's Oudheden. Daarin vindt men alles, wat in ons museum aan oudheden voorhanden is, door zijne zorg nauwkeurig op plaat gebracht, met een daarbij gevoegde beredeneerde en nauwkeurige beschrijving van ieder voorwerp. Oudheidkenners, die ons museum bezoeken, staan verbaasd over den rijkdom daarvan, vooral in aanmerking genomen den betrekkelijk korten tijd, waarin zoovele schatten, om zoo te zeggen, door één persoon, zijn bijeengebracht. Het was dan ook alleen voor een man, met zulk een vasten wil en met zooveel geduld bedeeld, die geheel in die antiquiteiten leefde, mogelijk zooveel Germaansche, Frankische en Romeinsche oudheden, meestal in de provincie Noord-Brabant gevonden, bijeen te verzamelen en er een zoo volledige beschrijving van te leveren. Dat de naam van Dr Hermans ook buiten onze Provincie met achting genoemd werd en dat zijn groote kennis op het gebied van oudheidkunde en geschiedenis ook elders op den waren prijs geschat werd, bewijzen de talrijke Genootschappen zoo in als buitenlands, die zich tot eer rekenden hem onder hunne gewone of correspondeerende leden te tellen. Daarvan vermelden wij slechts de Nederl. maatschappij van Letterkunde, het Utrechtsch, het Zeeuwsch, het Friesch genootschap, de Académie beige d' histoire et de philologie, de Académie d' archéologie de Belgique, de Socièté royale des antiquaires du Nord te Kopenhagen, de Socièté d' émulation pour 1' histoire et les antiquites de la Flandre Occidentale, het Instituut du correspondenza archeologica te Rome, enz. Ook Zijne Majesteit de Koning erkende zijne verdiensten door hem in het jaar 1858 te benoemen tot ridder der Orde van de Eikenkroon. In het jaar 1852 werd hem het schoolopzienerschap in Noord-Brabants eerste Distrikt toevertrouwd. Met de mededeeling van deze bijzonderheden, hoe onvolledig die ook zijn, uit het leven van een der verdienstelijkste leden van ons Genootschap, heb ik alleen beoogd in onze Handelingen een blijvende herinnering opgenomen te zien aan den man, aan wien bet Genootschap zoo oneindig veel verplicht is. Veel zou ik nog daarenboven tot zijnen lof hebben kunnen aanvoeren. Ik zou b.v. hebben kunnen gewagen van zijn merkwaardige nasporingen omtrent den loop van de Romeinsche heirbaan door onze Provincie ; nasporingen, die aanleiding gegeven hebben, dat hij zelfs door Keizer Napoleon III bij het schrijven van diens leven van Caesar over enkele punten is geraadpleegd en van nog zooveel meer. Waartoe zou dat intusschen hebben gediend ? Gij hebt hem allen gekend en gewaardeerd, gij hebt hem allen achting en genegenheid toegedragen. Gij zijt allen getuigen geweest van zijn werkzaam leven! En bovendien, hij behoeft noch uwen noch mijnen lof! Hij heeft zich zelf eene eerzuil gesticht, hechter en duurzamer dan alle menschelijke lofuitingen. Die eerzuil is ons Genootschap ! In dat Genootschap leeft zijn geest voort! En zoolang dat Genootschap, aan kunst en wetenschap gewijd, zal bestaan, zal de naam van Dr Hermans met achting en eerbied worden uitgesproken door ieder, die zich met de geschiedenis daarvan zal hebben bekend gemaakt. Zijne assche ruste in vrede ! Zijne nagedachtenis blijve ons dierbaar! Van hem kan met volle recht gezegd worden : Hij heeft niet te vergeefs geleefd. Tot zoover Dr M. Godefroi, wiens lofrede op de verdiensten van wijlen 's Genootschap's bibliothecaris, Dr C. R. Hermans zeker mag worden herhaald nu wij vieren het honderdjarig bestaan van dat Genootschap, dat voor een goed deel aan hem dankt wat het geworden is. Maar het was niet alleen bij zijn leven, dat hij daaraan zijne zorgen wijdde ; ook nog voor na zijnen dood had hij daarvoor zorg gedragen, want tegen betaling van het luttel bedrag van fl 800 heeft hij aan het Genootschap gelegateerd zijne bibliotheek, groot ongeveer 1500 boek- deelen, bestaande uit verschillende theologische en philosophische werken, Grieksche en Latijnsche schrijvers, geschied- en oudheidkundige werken ; voorts vele handschriften, waaronder verscheidene van zijne hand, o. a. een concept Charterboek van Noord-Brabant, dat nog steeds ontbreekt; verder 2 a 800 perkamenten oorkonden en ten slotte zijn portret in olieverf door van Beers, dat thans prijkt in de aula van het museumgebouw.') Natuurlijk werd dat legaat door het Bestuur van het Genootschap dankbaar aanvaard. Uit vorenstaande gegevens zal wel voldoende gebleken zijn hoe het Genootschap is ontstaan en wat door eenige zijner vooraanstaande bestuursleden is verricht om het zoo goed mogelijk aan zijn doel te doen beantwoorden. Hiertoe werd niet alleen bijeengebracht eene uitgebreide bibliotheek, het ideaal van baron van den Bogaerde, en allerlei zeldzame voorwerpen, op Noord-Brabant betrekking hebbende, maar werden ook uitgeschreven prijsvragen en gehouden lezingen over wetenschappelijke onderwerpen, alsook uitgegeven verhandelingen ovei die onderwerpen, vooral voor zooverre zij Noord-Brabant betroffen. In de Handelingen van het Genootschap 1916/27 p. 85 en vlgd. gaf zijn bestuurslid Dr W. Meindersma eene lange lijst uit van die verhandelingen, voor zooverre ze afgedrukt staan in de Handelingen van het Genootschap en zeker zou nog eene even lange lijst te maken zijn van al de boekwerken, die het Genootschap gedurende al den tijd van zijn bestaan uitgaf. Dat alles ware echter niet mogelijk geweest, wanneer niet, van stonde af aan, naast vele particulieren, de Provinciale Staten van Noord-Brabant het Genootschap steeds door geldelijke bijdragen hadden gesteund en de gemeente 's Hertogenbosch daaraan steeds kosteloos een onderkomen had verschaft. Die behuizing was echter onvoldoende voor de herberging van de bezittingen van 1) Handelingen 1870 p. 6, 22 e v. het Genootschap, omdat zij was te klein, te zwak van constructie om op den duur die bezittingen te kunnen torschen en lang niet vrij van brandgevaar wegens de onmiddellijke nabijheid van oude woningen. Het was daarom eene uitkomst voor de vrienden van het Genootschap toen het van mr Cornelis Pape een legaat van fl 110.000 ontving. Het kon nu een eigen gebouw betrekken, dat voor de verwezelijking zijner doeleinden geschikt is en zich daarin naar behooren installeeren. Men vindt dit alles uitvoerig vermeld in zijne Handedelingen van 1916-1927 p. 22 en vlgd., zoodat het niet noodig is dat hier te herhalen. Deelden wij hiervoren mede wie de eigenlijke oprichters van het Genootschap waren, er moge hier nog volgen de opgave van hen, die gedurende één eeuw als voorzitters met de leiding daarvan belast waren. Zij waren : I Jhr. Andrè Jean Louis Baron van den Bogaerde van Terbrugge Voorzitter 1831—1843. Hij was 7 Juli 1787 te Gent (België) geboren ; werd in 1816 door Koning Willem I benoemd tot lid deiRidderschap van Oost-Vlaanderen ; 1818 tot burgemeester zijner woonplaats Waesmunster; 1820 tot districts-com missaris van het Land van Waes met standplaats St. Nicolaas en 1828 tot districts- en militiecommissaris te Gent, alwaar hij wegens zijne kunstzinnigheid ook nog werd directeur der Academie van Beeldende Kunsten. Toen de Nederlandsclie Regeering, beter gezegd Koning Willem I. den toenmaligen gouverneur van NoordBrabant, mr A. F. G. burggraaf de van der Fosse, had overgeplaatst naar Antwerpen, omdat deze niet had voorkomen, dat Noord-Brabant's Statenleden naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal hadden afgevaardigd personen, die aan Nederland's Gouvernement onwelgevallig waren, zijnde Jhr. Leopold van Sasse van IJsselt en mr Johannes L. A. Luijben !), benoemde dat Gouvernement hem, ofschoon hij een Zuid-Nederlander was, den 4 Februari 1830 tot Gouverneur der provincie NoordBrabant en handhaafde het hem in die betrekking, toen daarna de Belgische revolutie was uitgebroken. Koning Willem I bleef ook later nog zooveel vertrouwen in hem stellen, dat hij hem benoemde, in 1831 tot ridder; in 1840 tot kommandeur in de Orde van den Nederlandschen Leeuw ; in 1838 tot staatsraad in i. b. d. en in 1840 tot zijnen kamerheer i. b. d. Daar van den Bogaerde besloten had Noord-Nederlander te willen zijn en blijven, zoo kocht hij in 1835 aan de voormalige grondheerlijkheden Heeswijk en Dinther, waarvan hij het kasteel niet alleen restaureerde maar daarop ook nog eene verzameling oudheden aanlegde, die ten slotte eene Europeesclie vermaardheid verkreeg. Als gouverneur der Provincie NoordBrabant gaf hij daar den eersten stoot tot verbeteringder wegen, die grootendeels nog in een slechten toestand verkeerden en was hij met eenige vooruitziende mannen van dat gewest van oordeel, dat daar een centrum van kunsten en wetenschappen moest zijn, hetgeen hem, zooals wij hiervoren reeds zagen, met hen er toebracht op 8 Maart 1837 een provinciaal genootschap van kunsten en wetenschappen op te richten. Op zijn verzoek werd hem 20 April 1842 onder dankbetuiging voor bewezene diensten eervol ontslag als gouverneur der provincie Noord-Brabant verleend, waarbij de toenmalige Koning Willem II hem, ten bewijze van de hoogachting, die hij hem toedroeg en het vertrouwen, dat ook hij in hem stelde, benoemde tot Hoogstdeszelfs opperschenker en groot-officier van het Kon. Huis. Van den Bogaerde trok zich nu op zijn kasteel Heeswijk terug en liet zich niet meer tot voorzitter van het Genootschap benoemen. Deszelfs leden benoemden hem toen tot eerevoorzitter daarvan. Hij bleef daarna nog steeds in het Genootschap 1) Taxandria XII p. 163. JHR. A. J. L. BARON VAN DEN BOGAERDE VAN TERBRUGGE belang stellen, want toen hij een jaar voor zijnen dood vernam, dat de gemeente 's Hertogenbosch op de plaats der Latijnsche scholen wilde stichten een gymnasium en daar boven, met subsidie van de Provincie, lokalen voor de bibliotheek en het museum van dat Genootschap, toonde hij zich zoozeer ingenomen met dit plan, dat hij zijn levensgroot portret in olieverf liet schilderen in de hoop, dat het Bestuur van het Genootschap daaraan eene plaats zoude geven in een zijner nieuwe lokalen, wat ook is geschied, nadat hij 12 Januari 1855 op zijn kasteel Heeswijk was komen te overlijden. Van zijne hand verschenen in druk eenige werken over België en een getiteld : Proeve over de belangrijkheid van den handel, de scheepvaart en de nijverheid in de gewesten die van 1815-1830 uitmaakten het Koninkrijk der Nederlanden, 's Hage 1845. II Jhr. Antony Martini van Geffen Voorzitter 1843—1847. Was heer van Geffen (door koop); lid der Ridderschap en der Staten van Noord-Brabant; verificateur der comptabiliteit der provinciën Noord-Brabant en Zeeland, alsmede van het Hertogdom Limburg. Hij werd te 's Hertogenbosch geboren 19 September 1791 en overleed op zijn landgoed Piacenza onder Vught 28 October 1869. Zijn portret in olieverf hangt in de aula van het Genootschap. Van zijne hand verschenen in druk : Bijdragen over eenige opgedolven oudheden te St. Michiels Gestel. III Mr Johannes Versfelt. Voorzitter 1847—1849. Werd geboren te 's Hertogenbosch . .. Juni 1806 ; promoveerde tot doctor in de beide rechten op eene disser tatie over het hypotheekwezen; nam als schutter der d. d. Schutterij deel aan den Tiendaagschen Veldtocht, waarbij hij zich zoozeer onderscheidde, dat hij benoemd werd tot ridder der Militaire Willemsorde; was eerst raadsheer in het voormalig Provinciaal gerechtshof van Noord-Brabant daarna vice-president daarvan. Hij overleed te 's Hertogenbosch 4 December 1874. IV Mr Martin Pascal Hnbert Strens Voorzitter 1849—1852. Geboren te Roermond 28 Maart 1807. Was eerst lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en advocaatgeneraal te Maastricht. Werd 18 Augustus 1846 ProcureurGeneraal bij het voormalig Provinciaal Gerechtshof van Noord-Brabant. Is in 1852 geworden Minister van Justitie en daarna weder gekozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal voor het District Roermond. Men zie nog over hem : Nieuw Biogr. Woordenboek Dl. VII. V Mr Napoleon F. C. J. Sassen Voorzitter 1852—1855. Mr Napoléon Fran§ois Charles Joseph Sassen werd geboren te Hedel 20 Augustus 1811 ; was te 's Hertogenbosch advocaat, lid van den Gemeenteraad en voorzitter van het College van Regenten der Godshuizen en den Algemeenen Arme ; ook was hij lid der Provinciale Staten van Noord-Brabant en van de Eerste Kamer der Staten Generaal. In Noord-Brabant was hij een zeer bekende politieke persoonlijkheid. Hij stierf te 's Hertogenbosch 25 Januari 1876. VI Mr Jean Henri Telders Voorzitter 1855—1858. Was Auditeur-militair te 's Hertogenbosch, waarna hij achtereenvolgens werd: lid en president van het Hoog Militair Gerechtshof te Utrecht. Werd geboren te Leiden 3 Juni 1807 en overleed te Badenweiler 15 Augustus 1878. VII Jh. Mr Johan Baptist Arnold Josepli Marie Verheyen Voorzitter 1858—1864. Werd geboren te 's Hertogenbosch 18 Januari 1818 ; was eerst secretaris van die gemeente, daarna inspecteur van het Lager onderwijs; lid eerst van de Tweede, daarna van de Eerste Kamer der Staten Generaal; kamerheer in b. d. en voorzitter van de Ridderschap van NoordBrabant, enz. Stierf le Loon op Zand 11 Januari 1898. Hij was schrijver van de : Bijdragen tot de geschiedenis der voormalige Schuttersgilden te 's Hertogenbosch. Men zie nog over hem : Nieuw Biogr. Woordenboek Dl. IV. VIII Mr Robert Twiss Fzn. Voorzitter 1864—1867. Werd geboren te Kralingen 14 Januari 1814 en in 1853 benoemd tot Officier van Justitie bij de Arrondissements-rechtbank te 's Hertogenbosch, wat hij bleef tot 1867, als wanneer hij benoemd werd tot ProcureurGeneraal bij het Gerechtshof van Suriname. Hij stierf te Breda 10 Juni 1901. IX Mr Dionysius Josephus Martinus Philippus Mulder Voorzitter 1867—1870. Werd geboren te Kaapstad 25 April 1827 uit het huwelijk van Martinus Josephus Mulder en Joanna Dorothea Robison. Hij was lid van Gedeputeerde Staten en bankier te 's Hertogenbosch, wat hij bleef totdat hij in 1870 naar Batavia vertrok, alwaar hij tot lid van het Hooggerechtshof is benoemd geworden. X Mr Joliannes Versfeit Voorzitter 1870—1871. Dezelfde als die sub III. XI Mr Jan P. van Blarkom Voorzitter 1871—1874. Werd geboren te Beverwijk 28 Februari 1811. Nam als schutter d.d. Schutterij deel aan den Tiendaagschen Veldtocht, waarbij ook hij zich zoozeer onderscheidde, dat hij benoemd werd tot ridder der Militaire Willemsorde. Was eerst Officier van Justitie bij de ArrondissementsRechtbank te Eindhoven, daarna President van die rechtbank ; werd 1874 raadsheer in het voormalig Provinciaal Gerechtshof van Noord-Brabant en in 1876 in het Gerechtshof te 's Hertogenbosch ; stierf als ambteloos burger te Stratum in den ouderdom van 84 jaren. Schreef: De mobiele Bossche Schutterij, inzonderheid de le compagnie, gedurende den Tiendaagschen Veldtocht. XII Jhr. Mr Pieter Maria Frans van Meeuwen Voorzitter 1874—1881. Geboren te 's Hertogenbosch 25 April 1837. Was achtereenvolgens substituut-officier van Justitie bij de Arrondissements-Rechtbank aldaar ; Officier van Justitie bij die te Roermond; Advocaat-Generaal bij het Gerechtshof te 's Hertogenbosch ; President van dat Hof. Was ook nog President van de Ridderschap van Noord-Brabant. Stierf te 's Hertogenbosch 11 Mei 1913. XIII Mr Franciscus Augustinus Josephus van Lanschot Voorzitter 1881—1886. Geboren te 's Hertogenbosch 10 Februari 1833. Was achtereenvolgens Substituut-Officier van Justitie en Officier van Justitie bij de Arrondissements-Rechtbank aldaar. Raadsheer in het Gerechtshof te 's Hertogenbosch. Stierf te Rome 20 Maart 1903, alwaar hij begraven ligt op het Campo Santo dei Tedeschi. XIV Jhr. Mr Pieter Maria Frans van Meeuwen Voorzitter 1886—1892. Dezelfde als die sub XII. XV Mr Emilius Henricus Josephus Maria van Zinnicq Bergmann Voorzitter 1892—1898. Geboren te 's Hertogenbosch 11 Augustus 1847. Rijksadvocaat aldaar en lid van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Overleden te 's Hertogenbosch 16 Maart 1908. XVI Dr Leonardus Johannes Willebrordus Smit Voorzitter 1898—1913. Geboren te 's Gravenhage. Werd benoemd : 3 Februari 1870 tot praeceptor en reeds 27 September 1872, na doode van den conrector Dr Jean F. Wolters, die Dr C. R. Hermans als rector was opgevolgd, tot rector van het Gymnasium van 's Hertogenbosch, wrelke functie hij gedurende meer dan veertig jaren vervulde totdat hij op zijn verzoek om gezondheidsredenen daarvan op 26 Juni 1903 op de meest eervolle wijze werd ontheven. Door het vertrouwen der Regeeriug en zijner medeburgers bekleedde hij te 's Hertogenbosch nog verschillende andere eervolle betrekkingen. De Regeering benoemde hem dan ook tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Den 19 October 1920 overleed hij te 's Hertogenbosch in den ouderdom van bijna 78 jaren. Van hem verscheen in druk: Twee merkwaardige boekwerkjes, betreffende de geschiedenis van 's Hertogenbosch (Handelingen 19031909 p. 209 en vlgd). Zijn portret in crayon hangt in de aula van het Genootschap. XVII Jhr. Mr Franciscus Xaverius Verheyen Voorzitter 1913—1916. Geboren te 's Hertogenbosch 31 Januari 1852. Jagermeester en kamerheer i. b. d. Achtereenvolgens kantonrechter-plaatsvervanger, rechter in de Arrondissementsrechtbank en raadsheer in het Gerechtshof te 's Hertogenbosch ; arrondissements-schoolopziener; lid deiProvinciale Staten van Noord-Brabant en lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Enz. Overleden te 's Hertogenbosch 2 Mei 1929. XVIII Jhr. Mr Frans Jacob Joseph Maria van Ryckevorsel Voorzitter 1916—1926, na gedurende een lange reeks van jaren een verdiensteijk secretaris van het Genootschap te zijn geweest. Heer van Berlicum, Middelrode en Kaathoven. Werd geboren te 's Hertogenbosch 13 Maart 1858. Was kamerheer i. b. d. en voorzitter der Ridderschap van Noord-Bx-abant. Was achtereenvolgens ook nog wethouder van die gemeente en lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Stierf te Berlicum (N. B.) op den huize de Wamberg 1 December 1635. XIX Jhr. Mr Alexander Frederik Oscar van Sasse van IJsselt Voorzitter 1926—1938. De Schr. dezes.