bijgehouden, welke, ter inzage van de leden van den Raad, ter Provinciale Secretarie aanwezig moet zijn. Artikel 13. Het College van Gedeputeerden zorgt, dat de door den Provincialen Raad aan te wijzen objecten worden verzekerd tegen brand- en/of andere schade, tenzij de Provinciale Raad mocht beslissen het risico voor eigen rekening te nemen. Artikel 14. (1) Het College van Gedeputeerden is belast met het recht streeksche toezicht op de verrichtingen van de Hoofden der Provinciale Diensten, wien door het College de verplichting wordt opgelegd maandelijks een overzicht te geven van den stand van zaken bij hun Dienst gedurende de laatst verloopen maand. (2) Het College geeft voor eiken Dienst afzonderlijk den vorm aan, waarin de in het voorgaande lid bedoelde rapporten moeten worden opgemaakt. (3) Het College maakt, voor zoover de Provinciale Raad ter zake geen beslissing heeft genomen, den inhoud dier rapporten kwartaalsgewij ze in het Provinciaal Blad bekend. Artikel 15. Het College van Gedeputeerden regelt, behoudens de terzake door de Regeering vastgestelde en vast te stellen bepalingen, in elk voorkomend geval de wijze en voorwaarden, waarop ambtenaren, wier aanstelling niet aan den Provincialen Raad is voorbebehouden, ter beschikking worden gesteld van een Stadsgemeente of Regentschap, dan wel met werkzaamheden ten behoeve van dusdanige gebiedsdeelen worden belast. Artikel 16. Het College van Gedeputeerden stelt jaarlijks een verslag van den toestand der Provincie en van de verrichtingen der bestuursorganen en diensten samen, waarvan een gedrukt exemplaar aan elk lid van den Provincialen Raad wordt uitgereikt. Artikel 17. (1) Voor zoover de beslissing der geschillen, door den Provincialen Raad aan het College van Gedeputeerden is opgedragen, Evenwel kan hij in dat tijdvak een autotoelage en de door hem gemaakte reis- en verblijfkosten in rekening brengen op den voet van de bij besluit van den Raad van 8 December 1932 No. P 12/9/25 (Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 31 December 1932, Serie A No. 19) vastgestelde regeling, zooals deze nader is of zal worden aangevuld of gewijzigd. Artikel 3. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Nadere bezoldigingsregeling Gedeputeerden Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging en werkt terug tot 1 Juni 1934. Soerabaja, 27 November 1934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. (2) Bij het eindigen van de stroomlevering wordt de waarborgsom aan den verbruiker terugbetaald, behoudens verrekening met vorderingen, welke het eleetriciteitsbedrijf nog op den verbruiker mocht hebben krachtens de bepalingen dezer verordening. (3) Is de waarborgsom of het overschot daarvan niet opgevorderd binnen één jaar, nadat de stroomlevering is geëindigd, dan vervalt zij aan het eleetriciteitsbedrijf. HOOFDSTUK V. Opzegging en afsluiting. Artikel 13. Opzegging der aansluiting. (1) De verbruiker, die geen levering van electrischen arbeid meer verlangt, of die een perceel verlaat, is verplicht hiervan tenminste drie dagen te voren mondeling of schriftelijk kennis te geven aan den beheerder en gelegenheid te geven tot het geheel of gedeeltelijk wegnemen der aan het eleetriciteitsbedrijf behoorende leidingen en toestellen. Een mondelinge opzegging, die niet ten kantore van den beheerder is gedaan, moet binnen drie dagen schriftelijk bevestigd worden. (2) De aansprakelijkheid van den verbruiker voor de geregelde voldoening van de door hem overeenkomstig de voorschriften dezer verordening verschuldigde electriciteitsgelden en kosten voor verrichte werkzaamheden houdt eerst op na afsluiting van den electrischen stroom, doch in elk geval op den dag van beëindiging der aansluiting, aangegeven in de kennisgeving, bedoeld in lid (1) van dit artikel. Artikel 14. Afsluiting. (1) Afsluiting van den electrischen stroom geschiedt door of vanwege den beheerder op verzoek van den verbruiker. (2) Afsluiting van den electrischen stroom tegen den wil van den verbruiker door of vanwege den beheerder kan geschieden: a. bij wanbetaling der verschuldigde electriciteitsgelden en kosten voor verrichte werkzaamheden; b. bij beschadiging of misbruik van de aansluitleiding, aansluiting of installatie; c. bij misbruik van stroomafneming; d. bij verbreking van zegels, aangebracht aan de contröletoestellen; e. bij weigering van toegang aan een der in artikel 33, lid (1), bedoelde personen tot de plaatsen, waar zich leidingen of contróletoestellen bevinden. HOOFDSTUK VI. Stelsel van stroomlevering. Artikel 15. Draaistroom. Het eleetriciteitsbedrijf levert tegen algemeen geldende tarieven draaistroom (drie-fasen-wisselstroom) van 50 perioden (100 poolwisselingen) per seconde. Artikel 16. Spanning. (1) De spanning van het laagspanningsnet bedraagt ongeveer 220 Volt tusschen de drie-fase-leiders onderling, en ongeveer 127 Volt tusschen elk der fase-leiders en den nulleider. De nulleider is geaard. (2) De spanning van het hoogspanningsnet bedraagt ongeveer 6000 Volt tusschen de drie-fase-leiders onderling. HOOFDSTUK VII. Tarieven. Artikel 17. Tariefkeuze. Het elecriciteitsbedrijf levert electrischen arbeid volgens de in deze verordening vastgestelde aansluitingsvoorwaarden tegen een der volgende tarieven naar keuze van den verbruiker. Artikel 18. Verrekening. (1) Alle tarieven gelden voor afrekening per kalendermaand. (2) Indien de levering begint of eindigt in den loop van een kalendermaand, zullen van de vaste maandbedragen — met uitzondering van klantrecht — zooveel één dertigste deelen wor- den berekend, als het aantal leveringsdagen gedurende die maand bedraagt. (3) Er wordt gerekend met bedragen van 5 cent en veelvouden daarvan; uitkomsten van 0 tot en met '21/2 in het centencijfer worden gesteld op 0, die van 3 tot en met 71/2 op 5, die van 8 tot en met 9x/2 op 10 cent. Artikel 19. Gemengd tarief (A). (1) Dit tarief kan worden toegepast voor verbruikers, die beschikken over een eigendomsinstallatie, welke voldoet aan de installatievoorschriften. (2) Het ingestelde vermogen, dat een veelvoud moet zijn van 25 Voltampère, wordt (behoudens het bepaalde in lid (5) van dit artikel) — ter keuze van den beheerder — begrensd door stroombegrenzers af maximaalschakelaars, of gecontroleerd door middel van overschrijdingskilowatt-uurmeters. Het verbruik wordt bepaald met een kilowatt-uurmeter. (3) Het tarief geeft recht op verbruik in de avond- en nachturen, derhalve gedurende ongeveer 12^2 uur per etmaal. (4) Het tarief bedraagt, behoudens het bepaalde in lid (5) van dit artikel: a. een klantrecht van f 2.50; b. een belastingrecht van 75 cent per 25 Voltampère van het ingestelde vermogen; c. een verbruiksrecht van 14 cent per verbruikt kilowatt-uur. (5) Indien na verkregen goedkeuring van den verbruiker de controle op het ingestelde vermogen wordt uitgeoefend door middel van een overschrijdingskilowatt-uurmeter, dan zal voor het verbruik door overschrijding van het ingestelde vermogen in rekening worden gebracht 60 cent per kilowatt-uur. De beheerder is bevoegd het werkelijk gebruikte vermogen door stroombegrenzers of maximaalschakelaars te beperken tot een door den beheerder billijk geacht percentage boven het ingestelde vermogen. Artikel 20. Abonnementstarief (B) met stroombegrenzing. (1) Dit tarief kan worden toegepast voor verbruikers, die beschikken over een eigendomsinstallatie, welke voldoet aan de installatievoorschriften. (2) Het ingestelde vermogen, dat een veelvoud moet zijn van 25 Voltampère, wordt (behoudens het bepaalde in lid (5) van dit artikel) — ter keuze van den beheerder — begrensd door stroombegrenzers of maximaalschakelaars, of gecontroleerd door middel van overschrijdingskilowatt-uurmeters. (3) Het tarief geeft recht op verbruik in de avond- en nachturen, derhalve gedurende ongeveer 12^2 uur per etmaal. De verbruiker is verplicht zorg te dragen, dat lampen en andere verbruikstoestellen niet noodeloos ingeschakeld zijn. (4) Het tarief bedraagt, behoudens het bepaalde in lid (5) van dit artikel: a. een klantrecht van f 1.—; b. een belastingrecht per 25 Voltampère van het ingestelde vermogen van f 1.128. (5) Indien na verkregen goedkeuring van den verbruiker de controle op het ingestelde vermogen wordt uitgeoefend door middel van een overschrijdingskilowatt-uurmeter, dan zal het klantrecht f 2.50 bedragen en voor het verbruik, door overschrijding van het ingestelde vermogen, in rekening worden gebracht 60 cent per kilowatt-uur. De beheerder is bevoegd het werkelijk gebruikte vermogen door stroombegrenzers of maximaalschakelaars te beperken tot een door hem billijk geacht percentage boven het ingestelde vermogen. Artikel 21. Abonnementstarief (C) per lichtpunt (Verbruikers in het klein). (1) Dit tarief kan worden toegepast voor verbruikers, die beschikken over een eigendomsinstallatie, welke voldoet aan de installatievoorschriften, van ten hoogste drie lichtpunten met uitsluiting van andere verbruikstoestellen. (2) Het tarief wordt berekend per lichtpunt en tegen een vasten abonnementsprijs per maand. (3) De controle geschiedt door middel van smeltzekeringen, stroombegrenzers, maximaalschakelaars of andere daartoe geschikte toestellen ter keuze van den beheerder. (4) Het tarief geeft recht op verbruik voor licht gedurende de avond- en nachturen, derhalve ongeveer 121/2 uur per etmaal. De verbruiker is verplicht zorg te dragen, dat de lampen niet noodeloos ingeschakeld zijn. (5) Het tarief bedraagt: per vacuum-metaaldraadlamp van 15 watt f 0.70; „ 25 „ „ 1.05; „ 40 „ „ 1.70; „ gasvullinglamp ,, 60 ,, ,, 2.50. Artikel 22. Bijzondere tarieven (D). Aan verbruikers, die voor een langen termijn een zeer groot verbruik waarborgen, en aan verbruikers, die den arbeid onder hooge spanning, of op voor het eleetriciteitsbedrijf gunstige tijden betrekken, kunnen door het College van Gedeputeerden bijzondere tarieven worden toegestaan op guntiger voorwaarden dan de hierboven genoemde. Artikel 22a. [B.P.B. 1933, Serie A No. 4; i.w.g. 2 April 1933*)]. Korting op tarieven A, B en C. In bijzondere omstandigheden kan door het College van Gedeputeerden telkens voor den duur van ten hoogste een jaar op de krachtens de artikelen 19, 20 en 21 berekende tariefprijzen een percentsgewijze vermindering worden toegestaan. Artikel 23. Tarieven voor huurinstallaties. (1) Aan verbruikers, die niet beschikken over een eigendomsinstallatie, kan het eleetriciteitsbedrijf op hun daartoe strekkend verzoek een huurinstallatie ter beschikking stellen, welke eigendom blijft van dat bedrijf en geheel wordt ingericht en samengesteld naar de inzichten van het bedrijf. (2) Bij gebruik van huurinstallaties kunnen alleen de tarieven A (artikel 19), B (artikel 20) of C (artikel 21) toepassing vinden met dien verstande, dat: a. de verbruiker volgens het tarief A of B verplicht is een ingesteld minimumvermogen te betrekken van 25 Voltampère per lichtpunt en boven het verkozen tarief verschuldigd is een leidinghuur van f 0.30 (dertig cent) per punt van stroomafneming per maand, met een minimum van f 0.60 *) Terugwerkende kracht tot 1 April 1933. (zestig cent) per maand, verhoogd met f 0.10 (tien cent) voor elke vijf meter, of gedeelte daarvan, waarmede een gemiddelde leidinglengte van tien meter per punt van stroomafneming wordt overschreden; b. de verbruiker volgens het tarief C boven dat tarief verschuldigd is een leidinghuur van f 0.20 (twintig cent) per lichtpunt per maand. (3) Indien het gebruik van een huurinstallatie begint of eindigt in den loop van een kalendermaand, is het volle bedrag aan leidinghuur over die maand door den gebruiker verschuldigd. (4) De verschuldigde leidinghuur moet worden voldaan in de maand, volgende op die, waarover huur verschuldigd is. (5) De huurinstallatie kan desgewenscht overgaan in den eigendom van den gebruiker of huiseigenaar tegen betaling van een tusschen partijen overeen te komen koopsom. Artikel 24. Wijzigingen in tarief en/of aansluitwaarde. (1) Bij wisseling van het tarief en bij wijziging van de aansluitwaarde, wordt voor verwisseling van de contróletoestellen, omschakeling en administratie een bedrag van f 2.50 (twee gulden vijftig cent) in rekening gebracht. (2) Het electriciteitsbedrijf is niet verplicht de noodige wijzigingen aan de installatie voor het einde van het loopende kalenderkwartaal tot stand te brengen. Artikel 25. Onderzoek van controletoestellen. (1) Voor het onderzoek van een contröletoestel op verzoek wordt in rekening gebracht een bedrag van f 1.50 (één gulden vijftig cent), wanneer de kosten daarvan ingevolge het bepaalde in artikel 9 door den verbruiker moeten worden gedragen. (2) Voor de verwisseling en het onderzoek van een contröletoestel op verzoek wordt in rekening gebracht een bedrag van f 2.50 (twee gulden vijftig cent), wanneer de kosten daarvan ingevolge het bepaalde in artikel 9 door den verbruiker moeten worden gedragen. Artikel 26. Aansluitingskosten. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. Behalve voor een één-fase-aansluiting voor verbruikers, die volgens tarief C (artikel 21) worden aangesloten, moet voor elke installatie, welke voor het eerst of na volledige afbraak der huisaansluiting opnieuw wordt aangesloten, de aanvrager, alvorens aan zijn aanvraag tot stroomlevering gevolg wordt gegeven, een bijdrage in de aansluitingskosten betalen aan het electriciteitsbedrijf. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. Deze bedraagt: A. bij lage spanning: a. voor een één-fase-aansluiting (twee draden) met ten hoogste 3 punten van stroomafneming: f 10.— (tien gulden); b. voor een twee-fase-aansluiting (drie draden): f 15.— (vijftien gulden); c. voor een drie-fase-aansluiting (vier draden): f 20.— (twintig gulden); d. voor elk steunpunt, dat tusschen de straatrooilijn of, bij gebreke daarvan, tusschen de grens van het erf en het aan te sluiten perceel voor de aansluitleiding geplaatst moet worden, extra f 15.— (vijftien gulden); B. bij hooge spanning: voor het gedeelte van den aansluitkabel, gelegen tusschen de straatrooilijn of, bij gebreke daarvan, tusschen de grens van het erf en het aan te sluiten perceel, per meter, extra f 4.— (vier gulden). (3) Voor het tijdelijk afsluiten en weder inschakelen van een aansluiting, hetzij op verzoek, hetzij wegens wanbetaling, wordt in rekening gebracht f 1.—• (één gulden). HOOFDSTUK VIII. Rekeningen en betalingen. Artikel 27. Bepaling van het stroomverbruik. (1) Het bedrag van de electriciteitsrekening wordt volgens de vastgestelde tarieven bepaald op grond van de aanwijzing of volgens de instelling der contróletoestellen. (2) De opneming van de aanwijzing dier toestellen geschiedt in den regel eens per maand, doch kan ook meermalen in een maand plaats hebben. (3) Van de afgelezen cijfers wordt bij de opneming schriftelijk kennis gegeven aan den verbruiker. (4) Blijkt, dat een contröletoestel meer dan 5 ten honderd te veel of te weinig aanwijst, dan wordt op de electriciteitsrekening voor het stroomverbruik over de laatste maand het gemiddelde van de aanwijzingen der drie voorgaande maanden berekend. Kan deze wijze van berekening niet naar billijkheid worden toegepast, dan wordt de aanwijzing vanwege den beheerder naar billijkheid geschat en de rekening naar deze geschatte aanwijzing vastgesteld, behoudens beroep binnen een maand van den verbruiker op het College van Gedeputeerden. (5) Blijkt, dat de afsluiting van een contröletoestel is verbroken of de zegels zijn geschonden, of dat op eenigerlei wijze de aanwijzing opzettelijk is beïnvloed, of buiten voorkennis van den beheerder eenige verbinding vóór de contróletoestellen is tot stand gebracht, dan zal door of vanwege den beheerder van den verbruiker betaling kunnen gevorderd worden van een bedrag, te berekenen naar een gebruik van de aansluitwaarde der rechtmatig en onrechtmatig aangesloten installatie gedurende ten hoogste 720 uren, onverminderd de kosten van onderzoek, herstelling en/of herplaatsing der contróletoestellen en ongeacht een in te stellen strafrechtelijke vervolging. Artikel 28. Invordering der electriciteitsrekening. (1) De invordering van het ingevolge de stroomlevering verschuldigde geschiedt maandelijks tegen kwijtingsbewijs, dat een behoorlijke specificatie bevat van de samenstellende bedragen. (2) De berekeningen voor geleverde electrischen arbeid, zoomede voor alles, wat uit anderen hoofde verschuldigd is, worden op een der eerste dagen van de maand volgende op die, waarover de rekening loopt, aan belanghebbenden toegezonden. (3) De rekeningen moeten worden voldaan vóór of op den 15den van de maand, waarin zij zijn verzonden. (4) Bij niet tijdige voldoening wordt een schriftelijke herinnering aangeteekend verzonden, waarvoor f 0.35 (vijf en dertig cent) in rekening wordt gebracht, tegelijk met de oorspronkelijke rekening te betalen. (5) Is vóór of op den 20sten der maand geen betaling gevolgd, dan wordt de rekening met tien ten honderd verhoogd, waarvan aan den betrokkene onmiddellijk wordt kennis gegeven. (6) Volgt vóór of op den 25sten der maand nog geen betaling dan wordt de aansluiting wegens wanbetaling afgesloten. (7) De aansluiting wordt alsdan niet hersteld, voordat betaling heeft plaats gehad van het verschuldigde, verhoogd met de kosten van verbreking en opnieuw aansluiting volgens het vastgestelde tarief, alsook eventueel met de kosten van gerechtelijke invordering. Artikel '29. Betaling van de electriciteitsrekening. (1) De voldoening van alle rekeningen moet geschieden ten kantore van den beheerder of op andere door het Hoofd der Bedrijven aan te wijzen plaatsen. (2) Op de rekenigen wordt vermeld, waar en op welke dagen en uren tot voldoening daarvan gelegenheid bestaat. HOOFDSTUK IX. Storingen. Artikel 30. Tijdelijke onderbreking van stroomlevering. (1) De levering van electrischen arbeid kan worden onderbroken ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden in het belang van het electriciteitsbedrijf. (2) Zoo veel mogelijk worden de betrokken verbruikers vooraf kennis gegeven van een onderbreking van de stroomlevering en van den vermoedelijken duur daarvan, wanneer deze ten behoeve van het bedrijf noodig is. (3) Wanneer een verbruiker tijdelijk gedurende meer dan veertien dagen geen electrischen arbeid wenscht te gebruiken, kan op zijn schriftelijk verzoek de stroomtoevoer naar zijn installatie worden onderbroken gedurende een door hem te bepalen tijdsruimte; afsluiting en opnieuw aansluiting worden berekend volgens het vastgestelde tarief. HOOFDSTUK II. Buitengewone dienst. Afdeeling. Art. enz. f-—— Totaal der buitengewone uitgaven f Ten tweede: Te bepalen, dat af- en overschrijvingen zijn geoorloofd van en op de artikelen.. . . Deze artikelen kunnen, wanneer het daarbij uitgetrokken bedrag ontoereikend wordt bevonden, ook worden verhoogd door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven. Ten derde: De begrooting van ontvangsten van de Provincie Oost-Java voor het dienstjaar .... vast te stellen als volgt: HOOFDSTUK I. Gewone dienst. Onderdeel 1 enz. f- Totaal der gewone ontvangsten f HOOFDSTUK II. Buitengewone dienst. Onderdeel enz. f Totaal der buitengewone ontvangsten f Verzameling der eindcijfers. Gewone dienst. Totaal der gewone uitgaven f Totaal der gewone ontvangsten „ Saldo nihil Buitengewone dienst. Totaal der buitengewone uitgaven f Totaal der buitengewone ontvangsten f Voordeelig ., f Nadëëïlg Aldus vastgesteld in de openbare Raadsvergadering van den De Gouverneur, Model V. De Provinciale Raad van Oost-Java, Heeft besloten: Uit den post voor onvoorziene uitgaven der begrooting voor te voldoen de uitgaven hierna vermeld: Post voor onvoorziene uitgaven Uitgaven te voldoen uit den post der begrooting voor voor onvoorziene uitgaven. Rede- staan Reeds be" No§ be" Omschrijving. Bedrag. bedrag, schikt over. schikbaar. Totaal f Gedaan ter openbare Raadsvergadering van den De Gouverneur, Model VI. Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op de hem door dien Raad bij besluit van gegeven machtiging, welke is goedgekeurd bij Gouvernementsbesluit van Heeft besloten: Uit den post voor onvoorziene uitgaven der begrooting voor te voldoen de uitgaven hierna vermeld: Post voor onvoorziene uitgaven Uitgaven te voldoen uit den der begrooting voor . post voor onvoorziene uitgaven. Rede_ Jp" sch?ktSove"r. sSbaar. Omschrijving. Bedrag. bedrag. I Totaal f den 19 Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, Model VII. Provincie Oost-Java. DIENST BEGROOTINGSREKENING VAN UITGAVEN. „ . , , Geraamd bedrag Verevend. Van de verevende sommen. Toelirh Afdeelin Artikel "enamlng der onder- (na wijzigingen or 1 oeiicn- ee mg. /ri werpen van uitgaaf. gedane af- en —— Meer dan Minder dan „ . 7, Schuldig tingen. overschrijvingen). Bedrag. geraamd. gcraamd. Betaald. gebleve£ 1. 2. 3; 4; 5. 6; 7. 8; 9; 10. HOOFDSTUK I. Gewone dienst. 1 Bestuur van de Provincie : 1 Bezoldiging van de leden van het College van Gedeputeerden f 24.000.— f 24.000.- — — f 24.000.- — Totaal der Ie Afdeeling HOOFDSTUK II. Buitengewone dienst. VERZAMELING. HOOFDSTUK I. Gewone dienst. Bestuur van de Provincie Totaal HOOFDSTUK II. Buitengewone dienst. Afgesloten onder dagteekening van 30 Juni Namens het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, De Gouverneur, Model VIII. Provincie Oost-Java. DIENST BEGROOTINGSREKENING VAN ONTVANGSTEN. Onder- Geraamd Ont- Meer dan Minderdan T deei Benaming der ontvangsten. bedrag yangen> geraamd. geraamd. 1_ 2. 3. 4. 5. 6. 7. HOOFDSTUK I. Gewone dienst. Eene gespeci- ficeerde opgave _i van de ten bate Andere ontvangsten van deze rubriek — ~ ~ gedane ontvang- Totaal sten is hierbij ge- Totaal der uitgaven voegd. i r Voordeelig . . XT , r slot— Nadeelig J_ _ | _ I HOOFDSTUK II. Buitengewone dienst. RECAPITULATIE. HOOFDSTUK I. Gewone dienst. Totaal HOOFDSTUK II. Buitengewone dienst. Afgesloten onder dagteekening van 30 Juni Namens het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, De Gouverneur, Model IX. Provincie Oost-Java. VERSLAG van het GEBRUIK DER GELDMIDDELEN. DIENSTJAAR AFDEELING I. AFDEELING II. enz. Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den De Gouverneur, (ï) Dit verslag bevat een beredeneerde samenvatting van het gebruik der geldmiddelen, met zoo noodig meer gedetailleerde opgaven dan de cijfers der begrootingsrekening met toelichting geven. Bepaling van den tijd, gedurende welken de begrootingsrekeningen ter lezing zullen worden gelegd. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 16 Januari 1929 No. C 1/1/8 (Opg. P.B. van 5 Maart 1929 No. 2). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 114, lid 2, der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Te bepalen, dat de begrootingsrekening, vóór de behandeling in Raadsvergadering, gedurende veertien dagen voor een ieder ter lezing wordt gelegd. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Provincie Oost-Java. Dienstjaar den Verantwoording van ter goede rekening ontvangen sommen van ^et over het tweemaandelijksch tijdvak. Model B. Omschrijving. Ontvangsten. Omschrijving. Uitgaven. Saldo volgens verantwoording over het Artikel 14 Verzameling No. I 60.000. tweemaandelijksch tijdvak f 15.000.— „ 15 „ No „ 50.000. Gefiatteerde aanvraag ddo. ____ „ 16 „ No .. 7^.000. — No „ 50.000.— Totaalf182.000.— idem ddo No ,, 60.000.— idem ddo No. — „ 70.000.— Totaal f 195.000.— Af de uit- Saldo ultimo twee- gaven „ 182.000 — maandelijksch tijdvak 19 f 13.000.— (zegge: dertien duizend gulden) — , den 19. De I Model C. Provincie Oost-Java. Dienstjaar tweemaandelijksch tijdvak. Verzameling op de bewijsstukken van gedane betalingen ten laste van artikel No. Omschrijving Omschrijving van het werk. Betaald bedrag. van het overgelegde bewijsstuk. , den 19 De ■ Irrigatie-Sectie : Model IIIC Sectie : van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19. KWITANTIE. Opzichter Ontvangen van den Werkbaas 'ö : 2 Man tri u van den Provincialen Waterstaat te .. "H de somma van f ( ), zijnde D foelie o loon als gedurende dagen a f "S toekang £< per dag 011 in het tijdvak van * ten laste van het werk (zie loonstaat ddo. No. ). Doordrukboek alle bladen geperforeerd. Koelie T oekang Irrigatie-Sectie Sectie: Model IV van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19. Artikel Opgave van gedurende van de maand 19 ten behoeve van het werk gedane uitgaven, waarvan geen bewijsstukken kunnen worden overgelegd 1 Datum. Omschrijving. Bedrag. Doordrukboek alle bladen gelinieerd en geperforeerd. Totaal f Aldus naar waarheid opgemaakt. , den 19 De , Irrigatie : Model V e Waterstaatsdistrict. het besluit va» het College van Gedepij teerden van 10 December 1932 No. C 1/2/1 - Lijst van belastingsstukken over de maand 19 j toegestaan bij besluit van van liet werk: Artikel ^ I Autorisatiebedrag f Nummer Betalingsstukken. bewijs Bedrag. stuk. Gelineerd doordrukboek. Totaal maand 19 f Totaal t/m ultimo maand 19 >> , den ..„.19— De Opzichter, Regelen voor het opnemen van de kassen en administratiën van ondervoorschothouders door of namens rekenplichtigen. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 15 October 1935 No. C 9/1113. Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Overwegende, dat het noodzakelijk is om niet alleen incidenteel, doch ook doorloopend toezicht voor te schrijven op de kassen en administratiën van z. g. ondervoorschothouders; Gelet op het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 10 Januari 1929 No. C 68/1/2 (Provinciaal Blad 1929 No. 2, blz. 32); Heeft besloten: Vast te stellen de volgende: Regelen voor het opnemen van de kassen en administratiën van ondervoorschothouders door of namens rekenplichtigen. § 1. Onverminderd de controle daarop vanwege het College van Gedeputeerden worden door de bij het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 19 Januari 1929 No. C 68/1/2 (Provinciaal Blad 1929 No. 2, blz. 32) bedoelde rekenplichtigen of door de door dezen daartoe aangewezenen ten minste vier malen 's jaars op ongezette tijden — doch met geen grootere tusschen ruimte(n) dan vier maanden — de kassen en administratiën van hen, aan wie door die rekenplichtigen ten behoeve van den dienst gelden ter verrekening in voorschot zijn verstrekt (ondervoorschothouders), gecontroleerd. § 2. Naast vorenbedoelde controle heeft opneming van de kas en administratie bovendien plaats bij elke overgave en overname van beheer door ondervoorschothouders. § 3. Worden geen afwijkingen of onregelmatigheden geconstateerd, dan wordt: Richtlijnen voor de wijze van opneming van kassen en administratiën van ondervoorschothouders. 1. De opneming strekt zich uit over de periode van minstens een volle kalendermaand, tenzij gedurende dat tijdvak een vorige opneming, vanwege het College van Gedeputeerden dan wel door of namens den rekenplichtige, heeft plaats gehad. Wordt bijvoorbeeld opgenomen op 14 Juli, dan strekt de opneming zich uit over de periode van 1 Juni tot en met 14 Juli. Heeft op 20 Juni een opneming plaats gehad, dan bestrijkt de nieuwe opneming het tijdvak van 21 Juni tot en met 14 Juli. 2. Nadat boek- en kassaldo zijn vastgesteld worden de bewijzen zooveel mogelijk getoetst op echtheid en stuk voor stuk met het kasboek vergeleken. 3. In de eerste plaats moet worden nagegaan, of de stukken zijn opgemaakt en geteekend door daartoe bevoegd personeel. Ter controleering van handteekeningen dienen contrölekaarten te worden aangehouden. Op deze kaarten zal geen lager personeel worden geregistreerd dan de mandoers. De kaarten moeten, behalve de noodige gegevens, de handteekening en de rechterduimtopafdruk van den geregistreerde bevatten. 4. Op kwijtingsbewijzen betreffende leveranties of aannemingen behoort de naam van den leverancier c.q. aannemer steeds vermeld te zijn zoomede diens volledig adres (naam van de desa of het gehucht). Het personeel, dat de waarmerking van duimtopafdrukken verricht, behoort te worden geïnstrueerd, dat het legaliseeren van den duimtopafdruk niet alleen bedoelt te zijn een controle op de echtheid van dien afdruk, doch tevens een waarmerk, dat de in de bewijzen uitgedrukte bedragen inderdaad aan den steller van den duimtopafdruk zijn uitbetaald. De daarop betrekking hebbende verklaring behoort dan ook als volgt te luiden: „Voor de legalisatie van den rechterduimtopafdruk van (volgt naam) in onze tegenwoordigheid gesteld en voor de uitbetaling, mede in onze tegenwoordigheid, van het bedrag ad (volgt bedrag in letters)". 5. Vervolgens worden die stukken bij de verificatie \an de verantwoordingsstukken nader ten kantore van den rekenplichtige nagekeken op doelmatigheid, d.w.z. of de als aangekocht opgegeven hoeveelheden materialen werkelijk voor het daarvoor bekendgestelde doeleinde kunnen zijn gebruikt en of de in rekening gebrachte eenheidsprijzen overeenkomen met die, in de streek waar die materialen zijn gekocht en aangewend, gewoonlijk betaald worden. 6. Zijn er werken in uitvoering, waarvan de kosten afzonderlijk zijn beschikbaar gesteld (geautoriseerd), dan dient terdege er op te worden gelet, dat behoudens in het geval dat tevoren machtiging tot overschrijving van materialen is verkregen, geen materialen en/of werklieden voor het werk aangekocht resp. te werkgesteld worden overgeboekt naar andere werken, zooals b.v. gewoon onderhoud en omgekeerd. 7. Bij de verificatie moet steeds gebruik worden gemaakt van de duplicaat- of triplicaat-loonstaten (rolstaten). Op de origineele exemplaren zijn n.1. lang niet zoo gemakkelijk onregelmatigheden te constateerden. Bijschrijvingen zijn immer gemakkelijker te onderscheiden op de duplicaten (triplicaten), omdat gewoonlijk voor die bijschrijvingen, indien deze door anderen zij verricht dan den opmaker van den rolstaat, een ander soort carbonpapier wordt gebezigd. Ook de handschriften op een en denzelfden rolstaat kunnen van elkaar afwijken, hetgeen gewoonlijk vrij gemakkelijk te constateeren is. 8. Doorhalingen in rolstaten moeten steeds de bijzondere aandacht van den verificateur hebben; komen die voor, dan behooren zij, indien de aard der doorhaling daartoe aanleiding geeft, onmiddellijk nader te worden onderzocht. 9. Radeeringen mogen nimmer voorkomen in rolstaten zoo min als elders. Vergist de opmaker zich bij het rollen of invullen, dan wordt doorgehaald en geparafeerd. 10. Rolstaten mogen slechts bij uitzondering worden opgemaakt en geteekend door kantoorpersoneel. 11. Behoudens het bepaalde sub I, alinea 6, van den Leidraad 1) mag op de rolstaten geen aankoop van materialen enz. worden vermeld. Immers, dan kan niet worden geconstateerd wie de leverancier was. Bij materialenaankoop, anders dan volgens contract en niet behoorend tot de kleine uitbetalingen als in den Leidraad bedoeld, behooren aan de duplieaat/triplicaat bewijzen de bonnetjes te zijn ') Dit voorschrift luidt: „Kleine uitbetalingen mogen op de rolstaten door de mandoers of werkbazen verantwoord worden in de daarvoor opgenomen kolom. Artikel 12. [P.B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. (1) De registers, bedoeld onder 3 van artikel 7, worden ten kantore van de Districts- en Sectie-ingenieurs, zoomede van het Iloofd der Irrigatie-Sectie „Madioen" aangehouden. De registers, bedoeld onder 6 van artikel 7, worden onder gestadig toezicht van Districts- en Sectie-ingenieurs zoomede van het Hoofd der Irrigatie-Sectie „Madioen" aangehouden door de Sectie-opzichters. (2) In de registers, genoemd onder 3 van artikel 7, worden opgenomen die goederen, welke in het algemeen een levensduur van langer dan een jaar hebben en niet als verbruiksartikelen te beschouwen zijn. Dadelijk na ontvangst worden de in inventaris ingeleverde, de nieuw aangeschafte, zoomede alle van werken overgebleven inventarisgoederen ingeschreven. (3) In de registers, genoemd onder 6 van artikel 7, worden opgenomen de verbruiksartikelen en de goederen, welke in het algemeen geen langeren levensduur dan een jaar hebben. (4) De registers sub (1) van dit artikel worden jaarlijks en bij overgave en overneming van beheer afgesloten. (5) Jaarlijks na de afsluiting van het register sub (2) van dit artikel doet het Hoofd van den Provincialen Waterstaat aan het College van Gedeputeerden een voorstel tot eventueele afschrijving van versleten of onbruikbaar geworden inventarisgoederen. Artikel 13. De leggers, bedoeld onder 4 en 5 van artikel 7, worden ten kantore van het Hoofd van den Provincialen Waterstaat aangehouden. Artikel 14. [P.B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. (1) De Irrigatiechefs dienen vóór den 18den van elke maand, de Districtsingenieurs vóór den 15den van elke maand, een rapport bij het Hoofd van den Provincialen Waterstaat in, waarin de stand der fondsen en der werkzaamheden op het eind der voorafgaande maand van alle reeds toegestane werken worden vermeld. (2) De Irrigatiechefs dienen vóór den 12den van elke maand, de Districtsingenieurs vóór den lOden van elke maand, een financieel verslag bij het Hoofd van den Provincialen Waterstaat in, waarin is opgenomen een overzicht van de voor het loopende jaar artikelsgewijze toegestane, verwerkte en nog te verwerken fondsen. Artikel 15. (1) [P.B. 1932 No. 18; i.w,g. 1 Januari 1933]. Na afloop van het dienstjaar wordt door de Irrigatiechefs en Districtsingenieurs een zoo volledig mogelijk technisch verslag opgemaakt van de voornaamste gebeurtenissen in hun ressort gedurende het afgeloopen dienstjaar en vóór 15 Februari ingediend bij het Hoofd van den Provincialen Waterstaat. (2) Vóór den 15den Maart van elk jaar dient het Hoofd van den Provincialen Waterstaat bij den Gouverneur een algemeen •verslag over het afgeloopen jaar in. Artikel 16. Deze voorschriften treden in werking met ingang van 1 Januari 1930. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Provinciale Waterstaat van OoST-java. Model A van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. GROOTBOEK. Dit grootboek bevat folio's, welke alle door mij zijn gewaarmerkt. , den 19 Het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, ■ Dienstjaar . Artikel Werk — . , , . den Provincialen Raad van Oost-Java Toegestaan bij besluit van het van Gedeputeerden ddo No Ontvangstep. Data. r Bedrag. Aan- Gefiatteerde aanvragen. vragen. 1. 2. 3. 4- I der begrooting. Toegestaan f Verwerkt t/m ultimo 19 „ Rest voor 19 f Data. Uitgaven. Gereed geld 5. 6. 7. Folio 1. Gereed geld. Irrigatie _e Waterstaatsdistrict. toegestaan bij besluit van Nummer- Betalingsstukken. j bewijs- Bedrag. | stuk. ; Totaal maand —- 19 f Totaal t/m ultimo maand _19 >> den 19 De Opzichter, Lijst van betalingsstukken over de maand 19 van het werk: Artikel Autorisatiebedrag I f Model B van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. Staat werkelijk besteed (overzichtsstaat). f f f fff fff f I II III IV V VI VII VIII IX X - . . Korte omschrijving van het verrichte werk: Provinciale Waterstaat Oost-Java. Model C van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. STAAT van het buiten contract van aanbesteding gedeeltelijk uitgevoerd werk toegestaan bij besluit van ddo. No. Uittreksel-begrooting van het voltooide gedeelte, vermeerderd met 10% voor onvoorziene uitgaven. Werkelijk besteed. Soort der materialen = Een- 1% c Een- en | -g heids- Bedrag. on™or" Totaal. > * heids- o Ï zxene o ï werklieden. K * P"JS- uitgaven. M PnJs' Totaal Totaal Bedrag. Toelichtingen, meer. minder. Provinciale Waterstaat van Oost-Java. Model G van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. LEGGER van de in de Provincie Oost-Java gelegen bruggen en duikers onder beheer van den Provincialen Waterstaat. Num- „ , ■ mer Omschrijving Omschrijving van van Naam van het Ligging contructiè den weg. het kunstwerk. a. onderbouw. kunst- bovenbouw, werk. Afstand tusschen Grootste de landhoofden. Breedte bodem- Autorisatiebesluit (Bij tusschen steun- tusschen be^£fn betreffende bouwher- Toelichtingen. punten bovendien de leu- dekbrug stellingen vernieuaantal en grootte ningen. of kruin- wingen. overspanningen). weg- Van het voor -ö i. • Besluit van Voor 19 0f nog res- C V 4) OC " - B "3 £ autorisatie uitgetrok- g | % § Benaming en toege. ken of nQg verwerkt g gj % & van het werk* staan be- resteerend in de q "p M drag. bedrag. verslag- maand. 19 uitgetrokken Opgave der re- Hoeveel van gerend bedrag Beknopte omschrijving denen, waarom ^ H) van den stand van c.q. het voor . . verwerkt . . , .. . , uitgetrokken int het werk en van ] 9 -— uitgetrok-, , . . . r°t en met . ,..f. . , , , , . bedrag niet zal Ultimo Hor uujit 'n- wat te doen ken bedrag niet, , , enhikhnnr , , , b kunnen worden verslag- scniKuaai. overbluft. zal kunnen wor- , , maand. den verwerkt. verwerkt. I Pr°TVinTle werken. Model J Lands- Irrigatie van besluit van het College District van Gedeputeerden van 10 De- Sectie cember 1982 No. C 1/2/20. Financieel rapport over de maand 19 . Artikel der Nog te beProvinciale Omschrijving. Verwerkte talen reke. Lands- bedragen. ningen. begrooting. Totaal verwerkt , den 19 De No Model K ! Provinciale Waterstaat van het besluit van het ; van Oost-Ja va. College van (»edeputeer- ' den van 10 December 1 1932 No. C 1/2/20. ! '' ; 1»— Besteld aan > te > Irrigatie- Aan I — ddo —. No 1 Waterstaatsdistrict Bestemd voor het werk: ' Sectie "e No- 2 te de volgende artikelen: "C t-* CJ ; g Beleefde verzoek ik U aan het adres van den ü te CL , Betalingsstukken. betalines- Bedrag. ° & . , 6 bedrag¬ stuk. „ ^ Weg vak: A n.B. km km. Rolstaat mandoer Akoep 25 f 6150 „ „ Kromo 26 „ 48 — Moehadi 27 „ 39 20 Rekening firma S 28 ,, 75 „ aannemer Wie Lie 29 ,, 320 — Tractement Werkbaas v.B. 30 ,, 20 — Rolstaat mandoer Akoep 31 ,, 59 » „ Ivromo 32 „ 51 40 „ „ Moehadi 33 „ 40 60 f 714 ^ Weg vak: C n.D. km km. Rolstaat mandoer Asip „ „ „ 34 f 46 20 Sastro Asip " ~ ?SI 36 „ 49 60 r . " . osr° 37 „ 39 80 Rekening firma L Tractement Werkbaas v.B. o'J ,, 20 — 223 99 I Overbrengen I f den De Opzichter, ^ Staat werkelijk besteed wegenonderhoud. , Ongeasfalteerde weg of wegstrook. Geasfalteerde weg of wegstrook. ^gekocht Rolstaten koelies en mandoers. , »fe v Ingekocht ^ o | dlngsma- Walskosten. Rolstaat gewoon Rolstaat extra RoIsta^^ 1 « |I| ||| Wakkosten. f|J ^ | . || |+> -teriaal. onderhoud. onderhoud. en siooten. a> 2 g ë § I ► i SïïS I ! «.59 | s 0 !-■ §?!' 2i s 1-g ö I • S.3 | $ is s •§ i -9 S "S I ai 8.3 &J I 5 g/~ || | 1 a-| sge § s lil 0&M |a ^'5 % 5 11 S f* |.§a | g g s\* | B* s\* ||i ep « II1 f «I «1 3£ ^|!|-9lp * |J * NL. 15- 16- 16- !»• 19- 20. 20. 19. 19. 23. j 24. [ 25. |26. 26. 26. 26. 27. 28. 28? 2flT 30. fff ff ff f f f f f f f f f f f f f „ 61 50 „ 61 50 120 „36 — „12— „ 48 —„ 48 — 90 „27 —„12 20 „ 39 20„ 39 20 „ 25 — „ 25 — '6° „320- "50~"50-;;32OI „20 — 59 59 122 „ 36 60 „14 80 93 „ 27 90 „ 12 70 „ 51 40 „ 5140 | „ 40 60 „ 40 60 ^ f320 — 242 f 72 60 f26 80 183 f 54 90 f 24(90| | f 50 — f299 20 f 549 20 f 61^50 f 59 — f 25 — f 145 50 f 20 — 110 f 33 — f13 20 f 46 20 f 46 20 f42— )( 42 —„ 42 — 118 „ 35 40 „14 20 „ 49 60 „ 49 60 „39 80 „ 39 80 „ 39 80 f26 —„ 26 —„ 26 — f 20 — ^ f8180 228 f 68 40 f27 40 f 26 — f 203jö0 f 203 60 f20 — ^ f 320 f81 80 f141 —f5420 f 54 90 f 24 90 f 76 — f432 f 752 80 f6150 f 59 — f 25 — f 145 5o|f 40 — — Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20 (Model I). Provinciale Waterstaat No. 12. van Oost-Java. P.W.O.J. M. 1. Irrigatie- ; e Waterstaatsdistriet. Rapport betreffende ^'an^s— —werken Provinciale over de maand 19 ■g* • Cgfl Voor 19.... Vanhetvoor |s-33h| uitgetrok- ken of nog o I o Benaming van het werk. Sjïj ken of nog verwerkt Tl ^ %. ^ • r-i b£) §&<< » resteerend in de ver. Q ° W ® bedrag. slagmaand. 19 uitgetrok- Opgave der rede- resteerend bedrag Beknopte omschrijving "en, waarom c.q. Hoeveel van het 1 . , , , het voor 19 voor 19 uit- : van den stand van het Verwerkt tot hliift uitgetrokken be- getrokken bedrag en met ulti- , " werk en van wat te drag niet zal kun- „jet zai kunnen mo der ver- doen overblijft. nen worden ver- wor<3en verwerkt, slagmaand. baar. werkt. Provincie Oost-Java. No. 14b. Nieuw model 1932. V. 5. Dienstjaar 19 tweemaandelijksch tijdvak. Verzameling op de bewijsstukken van gedane betalingen ten laste van artikel Omschrijving N"' 1 Betaald va., het werk. | g Ongelinieerde losse bladen. den 19— De Provinciale Waterstaat van Oost-Java. Irrigatie-Af deeling Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20 (Model H). J. 1. No. 15. Eindverantwoording der gelden en geldswaarden verbruikt voor het geautoriseerd bij . District. Verbruikte gelden en geldswaarden. Gereed geld. Gelinieerde losse bladen. Te zamen f Bij bovengenoemde dispositie toegestaan.. ,, Alzoo méér verbruikt dan toegestaan .... ,, Alzoo minder „ „ „ .... „ Of in het geheel minder f Naar waarheid opgemaakt te . , den.: 19 Afgegeven voor: De , Provinciale Waterstaat Behoort bij het besluit van het van Oost-Java. College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. 1/2/20 Irrigatie_ . (Model N). e Waterstaatsdistrict. P- 3. No. 16. losse vellen. Proces-verbaal. Heden 19 , hebben wij, ondergeteekenden - ons ingevolge besluit van in commissie gesteld tot de opname van het voltooide werk: 55 toegestaan bij besluit van en hebben wij bevonden: le. dat van het gearresteerde project is afgeweken — 5 2e. dat al de in rekening gebrachte materialen voor het werk zijn gebruikt; 3e. dat de opgebrachte dagloonen werkelijk en nuttig zijn besteed ; 4e. dat de gebezigde materialen, voor zoover wij hebben kunnen nagaan, van deugdzamen aard zijn en het geheele werk naar behooren is uitgevoerd; 3e. dat er geenerlei aanleiding is gevonden om eenige onregelmatigheid of onjuistheid in de verantwoording te constateeren of te vermoeden; 6e. dat van het werk materiaal is overgebleven; 7e. dat de staat „Werkelijk besteed" behoorlijk is bijgehouden. Executant van het werk was de— Van deze, onze bevinding hebben wij dit proces-verbaal in triplo M , op den eed aan den Lande gedaan 3) dupïö*) °Pgemaakt onder aanbod van eede «) °m te dienen, waar zulks behoort. Ten overstaan van: Datum als boven. Afgegeven voor: De Commissie voornoemd, ') Bij opname van Landswerken. 2) Bij opname van provinciale werken. 3) Voor Landswerken. 4) Voor provinciale ambtenaren. Provinciale Waterstaat van Oost-Java. Irrigatie e Waterstaatsdistrict. Sectie Nieuw model 1932. A. 10. Aanvraag tot overschrijving van materialen. Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20 (Model O). No. 17. Materialen afkomstig van het werk Over te schrijven op het werk toegestaan bij besluit toegestaan bij besluit D • tt„0 Kosten Totaal Totaal Benam ng d Een- " inkoop in- ge- Adres, waaraan te , . . . artikelen en plaats hdd veel- een. koops. schatte verzenden. Toelichtingen, van opberging. ' heid. heid. bedrag, waarde. ! *0 i Ö ! cö I ^ ! T3 Doordrukboek : t-< I £ gelinieerd en geperforeerd, i *■< =2 | Oh V O De overschrijving goedgekeurd, den 19 , den 19 — De Ingenieur, De Opzichter, Provinciale Waterstaat van Oost-Java. Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20 (Model ü). No. 18. P.W.O.J Irrigatie-Afdeeling I- District. Inventarisverantwoording 19 van I. Bifreaumeubilair. II. Teeken- en meetinstrumenten. III. Gereedschappen. IV. Werktuigen en groot materieel. , den 19 Afgegeven voor: . Aantal n 1 aanwezig •' £ e ° m e n. Benaming der artikelen. op — 19 Aantal. I Op welke wijze. Afgegaan. Restant op ultimo . . . , „ . .. December oelich tingen. Aantal. Op welke wijze. 1$) Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20 (Model P). Nieuw model 1932. s7W. No- 19a- Staat van af te schrijven inventarisartikelen, behoorende bij het procesverbaal van afkeuring *) [ vernietiging met voorstel tot > openbaren verkoop ( ondershandschen verkoop ddo. — Naam van het Hoeveel- In v,„nt™,r. 0pmerkingen. artikel. heid. ding bij Ongelinieerde losse bladen. No. C / / . Soerabaja, 19 Fiat afschrijven en ( vernietigen Afgegeven voor: .. *) openbaar verkoopen ( ondershands verkoopen. Namens het College van Gedeputeerden, De Inspecteur, Hoofd der Afdeeling Financiën, *) Voor elk dezer groepen door te slaan, hetgeen geen toepassing vindt. N.B. Voor elk soort proces-verbaal een afzonderlijken staat in te dienen. Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20 (Model Q). Irrigatie No. 19b. District. Sectie Nieuw model 1932. P. 7. losse bladen. Proces-verbaal van afkeuring. Op den hebben wij ondergeteekenden: 1 L 2 ons op last van in commissie gesteld ten einde den toestand na te gaan van de inventarisartikelen bij eerstgenoemde in verantwoording loopende, en hebben wij bevonden; dat de inventarisartikelen vermeld in den aan dit procesverbaal aangehechten staat door veelvuldig gebruik versleten en onbruikbaar zijn geworden en mitsdien behooren te worden afgekeurd en afgeschreven: dat de artikelen —— in aanmerking komen om te worden niet a verkocht, waarom voorgesteld om daaitoe — mogen tot vernietiging overgaan. Van deze bevinding is dit proces-verbaal opgemaakt in , , op den eed aan den Lande gedaan tweevoud - —— om te dienen waar onder aanbod van eede zulks behoort. 19 Afgegeven voor: Gezien: De Ingenieur, Chef van het District, Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20 (Model R). No. 19c. losse bladen. Proces-verbaal van vernietiging. Op den hebben wij ondergeteekenden: I II ons op last van ter uitvoering van het besluit van in commissie gesteld voor de vernietiging van de inventarisartikelen, gespecificeerd aangegeven op de(n) aan genoemd besluit gehechte(n) staat(en) en verklaren wij hierbij, dat de vernietiging dier artikelen heeft plaats gehad door middel van Irrigatie Nieuw model 1932. District. —~ I . O. Sectie Van deze verrichting is dit proces-verbaal opgemaakt in enkelvolld °P den eed .an den Lande n om te dienen waar onder aanbod van eede zulks behoort. den 19— Afgegeven voor: • Gezien: De Ingenieur, Chef van het District, Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20 (Model E) No. 20 Magazijnregister. Benaming van het artikel: Da- No- BiJ of tum Omschrijving, bewijs- aan- Af. Rest. Toelichtingen. stuk. wezig. In boekvorm gelinieerd ongeperforeerd. Register van^ Doorloopend ^ , . , nummer werk- Datum van Aanvraf en adres 0mschrijving bestelling. aanvraag. van toezending. order. *6 Ö cö ÉH O) PH <Ü QJ Ph O «4-1 Jh Ph I1 g m g È g H gelegen is. « =3 -ga ^ & o M'E -g ■£ M :s= M . dat boomen, struiken of andere gewassen, feestloodsen, stapelingen, reclame-objecten en andere voorwerpen, welke het uitzicht belemmeren, gelegen tusschen de hekrooilijnen, door de eigenaren of bezitters daarvan binnen een daartoe te stellen termijn geheel of gedeeltelijk worden verwijderd, indien minnelijk overleg terzake niet tot het gewenschte gevolg heeft geleid. (2) Onder reclame-objecten, bedoeld onder letter b van lid (1) van dit artikel, worden verstaan platen, borden en al, wat als zoodanig kan worden aangemerkt, welke los of vast zijn aangebracht op of aan gevels van gebouwen, aan boomen, standaards, palen, erfafscheidingen en alle andere voorwerpen, die voor bevestiging van dergelijke objecten kunnen dienen, al of niet met een daaraan verbonden lichtinstallatie, alsmede de bij die platen, borden en dergelijke behoorende standaards, palen en alle andere voorwerpen, die voor bevestiging van dergelijke objecten kunnen dienen. (3) Bij toepassing door het College van Gedeputeerden van de bevoegdheid, bedoeld in lid (1) van dit artikel, wordt in het algemeen geen schadeloosstelling uitgekeerd. Artikel 5. Het is verboden aan provinciale wegen tusschen de gevelrooilijnen eenig bouwwerk op te richten dan wel geheel of gedeeltelijk te vernieuwen. Artikel 6. Onder gedeeltelijke vernieuwing, als bedoeld in de artikelen 3 en 5, worden niet verstaan die herstellingen, welke naar het oordeel van de daartoe door het College van Gedeputeerden aan te wijzen ambtenaren tot het gewoon onderhoud behooren. Artikel 7. Het College van Gedeputeerden is bevoegd om in bijzondere gevallen al dan niet onder bepaalde voorwaarden schriftelijk dispensatie te verleenen van de in de artikelen 3 en 5 opgenomen verbodsbepalingen. Artikel 8. (1) Indien gehandeld wordt in strijd met de voorschriften, opgenomen in de artikelen 3, 4, lid (1), en 5, dan wel met de voorwaarden, gesteld bij een krachtens artikel 7 verleende dispensatie, kan door de met het toezicht op de naleving van deze verordening belaste ambtenaren tijdelijke staking van de werkzaamheden worden bevolen. (2) Degene, die de onrechtmatige handeling, als bedoeld in lid (1) van dit artikel verricht, is verplicht — op schriftelijk bevel van of namens het College van Gedeputeerden — op zijn kosten zonder schadeloosstelling binnen een daarvoor te stellen termijn weg te nemen en op te ruimen al wat op onrechtmatige wijze is verricht. (3) Het College van Gedeputeerden is bevoegd na het verstrijken van den in lid (2) van dit artikel bedoelden termijn dan wel — in spoedeischende gevallen — terstond al, hetgeen onrechtmatig werd verricht, zonder schadeloosstelling en op kosten van den overtreder te doen wegnemen en opruimen. Artikel 9. (1) Al hetgeen aan een der provinciale wegen, bedoeld in lid (1) van artikel 2, is gebouwd of aangelegd in strijd met: a. de Bouwverordening voor het gewest Soera baja, buiten de ressorten, waar een gemeenteraad is ingesteld, van den Gewestelijken Raad van Soerabaja, van 28 Juli 1919, afgekondigd in de Javasche Courant van 9 April 1920 No. 29, b. de Verordening op het bouwen en sloopen in het gewest Madioen, buiten het gebiedsdeel van de Gemeente Madioen, van den Gewestelijke Raad van Madioen, van 31 Maart 1922, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel No. 14 van de Javasche Courant van 14 Juli 1922 No. 56, c. de Verordening op het bouwen en sloopen in het gewest Kediri, buiten de Gemeenten Kediri en Blitar, van den Gewestelijken Raad van Kediri, van 28 December 1916, afgekondigd in de Javasche Couranten van 20 en 30 Maart 1917 Nos. 23 en 26, d. de Verordening op het bouwen en sloopen in het gewest Pasoeroean buiten die gebiedsdeelen, waar gemeenteraden zijn ingesteld, van den Gewestelijken Raad van Pasoeroean, van 4 Augustus 1919, afgekondigd in de Javasche Courant van 12 September 1919 No. 73, e. het Bouwreglement voor Besoeki, van den Gewestelijken Raad van Besoeki, van 29 Mei 1915, afgekondigd in de Javasche Courant van 20 Augustus 1915 No. 67, f. het Reglement op het bouwen en sloopen, keur van den Resident van Madoera, van 24 November 1899, afgekondigd in de Javasche Courant van 9 Januari 1900, zooals deze verordeningen gewijzigd en aangevuld zijn, krachtens lid 1 van artikel 20 van de Instellingsordonnantie van de Provincie Oost-Java (Staatsblad 1928 No. 295) als Provinciale verordeningen van kracht verklaard zijn en ingevolge de Provinciale Overdrachtverordening van 15 Augustus 1929, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 7 September 1929, Serie A No. 8, ten opzichte van vorenbedoelde wegen als regentschapsverordeningen hebben gegolden, totdat en voor zoover deze zijn vervangen door verordeningen vastgesteld door de betrokken 'Regentschapsraden, moet, voor zoover de bestaande toestand in strijd is te achten met deze verordening, door den eigenaar op eigen kosten binnen een door het College van Gedeputeerden te stellen termijn zonder eenige schadeloosstelling worden weggenomen en opgeruimd. (2) Al hetgeen aan een der provinciale wegen, bedoeld in lid (1) van artikel 2, in strijd met de door de betrokken Regentschapsraden, ter vervanging van de in lid (1) aangegeven Gewestelijke verordeningen en reglementen, vasgestelde verordeningen — voor zoozeer deze mede betrekking hebben op evenbedoelde wegen — is gebouwd en aangelegd, moet, voor zoover de bestaande toestand in strijd is te achten met deze verordening, door den eigenaar op eigen kosten binnen een door het College van Gedeputeerden te stellen termijn zonder eenige schadeloosstelling worden weggenomen en opgeruimd. (3) Het College van Gedeputeerden is bevoegd na het verstrijken van den in de leden (I) en (2) van dit artikel bedoelden termijn dan wel — in spoedeischende gevallen — terstond al, hetgeen ingevolge even vermelde leden (1) en (2) behoort te worden weggenomen of opgeruimd, zonder eenige schadeloosstelling en op kosten van den eigenaar te doen wegnemen en opruimen. Artikel 10. (1) Van de beslissingen, krachtens deze verordening genomen, staat binnen één maand beroep open op den Provincialen Raad. (2) Hangende het beroep wordt de uitvoering van de beslissing geschorst. Artikel 11. (1) Overtreding van de gebods- of verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 3, 4, lid (1), en 5, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste één honderd gulden of hechtenis van ten hoogste drie maanden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in lid (1) van dit artikel bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. (3) [B.P.B. 1935, Serie ANo. 18; i.w.g. 1 November 1935*)]. De verplichting tot naleving van de bepalingen dezer verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de hier te lande gevestigde *) Terugwerkende kracht tot 29 Mei 1935. leden van het bestuur of, bij afwezigheid of ontstentenis van die leden, op de(n) vertegenwoordiger(s) van den rechtspersoon in Nederlandsch-Indië. Artikel 12. (1) Met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen van de bepalingen van deze verordening zijn mede belast de Hoofden van de Districten van den Provincialen Waterstaat en het aan hen toegevoegd personeel van den rang van opzichter af en hooger. (2) De opsporingsambtenaren, bedoeld in lid (1) van dit artikel, zijn bevoegd — na zich daartoe bekend te hebben gemaakt — de erven, gelegen aan de provinciale wegen, bedoeld in lid (1) van artikel 2, tusschen 7 en 12 uur v.m. en tusschen 4 en 6 uur n.m. te betreden. (3) De eigenaren of bezitters of degenen, die hen vertegenwoordigen, zijn verplicht genoemde ambtenaren tot die erven toe te laten. Artikel 13. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Rooilijnverordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 30 Maart 1935. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 2 der „Rooilijnverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 10 October 1935 No. W 3/718 (Opg. B.P.B. van 31 October 1935, Serie A No. 18). Dit besluit is gewijzigd bij 's Raads besluit van 17 April 1936 No. W 3/2/15 (Opg. B.P.B. van 6 Mei 1936, Serie A No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelet op artikel '2, lid (1), der Rooilijnverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Eerstelijk: De provinciale wegen volgens onderstaanden staat in te deelen in de categorieën A. R. C. en D., als bedoeld in artikel 2, lid (1), der Rooilijnverordening Provincie Oost-Java: Categorie A. Eénbanige verkeersstrook (onderlinge afstand hekrooilijnen 14 m). 1. Poeloetikoeng—Mantoep—Gedek; 2. Babat—Ngimbang—Plosso; 3. Plosso—Boender—Kertosono ; 4. Bodjonegoro—Pontjo—Djodjogan; 5. Pontjo—Soeko; 6. Djatirogo—grens Provincie Oost-Java; 7. Pandan—Patjet; 7a. Mlirip—Lengkong; 7b. Perning—Kedoengmodjo; 8. Magetan—Plaosan—Ngerong; 9. Soemoroto—Badegan—grens Provincie Oost-Java; 10. Dengok—Tegalombo—Patjitan—Glongong (grens Provincie Oost-Java); 11. Tamansari—Trenggalek; 12. Poegeran—Pandan—Belor; 13. Kasembon—Ngantang—Poedjon; 14. Wlingi—Soemberpoetjoeng; 15. Pandaan—Pr igen—Trètès; 16. Poerwodadi—Nongkodjadjar; 17. Pasrepan—Tosari; 18. Kepand j en—Toeren; 19. Soembert joeling—Pasirian; 20. Driesprong bij Klakah — Grobogan — Djatiroto — Pondokdalem ; 21. Gambirono—Kasian; 22. Majang—Kalisat; 23. Sepoeloe—Ketapang—Sotabar—Manding; 24. Ketapang—driesprong bij Sampang; 25. Sotabar—Pamekasan; 26. Pamekasan—Omben—Sampang; 27. Sampang—Ragoeng—Tordjoen; 28. De bij de Provincie Oost-Java in beheer zijnde toegangswegen naar de volgende stations en halten: Koemendeng, Krian, Gedangan, Porrong, Prambon, Pete- rongan, Perning, Lespadangan, Gempolkerep, Kambangan, Ngimbang, Dradah, Baoereno, Kras, Ngadiloewih, Soesoehan, Minggiran, Poerwoasri, Kertosono, Baron, Soekomoro, Ngandjoek, Bagor, Wilangan, Saradan, Tjaroeban, Geneng, Slahoeng, Badegan, Pohgadji, Kesamben, Wlingi, Taloen, Garoem, Bendo, Redjotangan, Ngoenoet, Soembergempol, Ngoedjang, Lawang, Singosari, Blimbing, Kebonagoeng, Pakisadji, Kepandjen, Soemberpoetjoeng, Bangil, Redjoso, Ngoeling, Djorongan, Malasan, Klakah, Boeweh, Kaliboto, Grobogan, Tekoeng, Kalipepe, Labroek, Tempeh, Moedjoer, Tjondro, Pasirian, Tangsil, Wonosari, Tapen, Pradjekan, Widoeri, Kalibagor, Soemberkolak, Panaroekan, Pandji, Soemberwaroe, Tanggoel, Bangsalsarie, Petoeng, Mangli, Kaliwates, Kottok, Kalisat, Adjoeng, Soekowono, Sempolan, Garahan, Kentjong, Gemoekmas, Mlokoredjo, Kasijanlor, Toetoel, Baloeng, Kalipoetih, Woeloehan, Krikilan, Glenmore, Singodjoeroeh, Rogodjampi, Kabat en Dadapan. Categorie B. Tweebanige verkeersstrook (onderlinge afstand hekrooilijnen 16 m). 1. Grissee — Lamongan — Babat — Bodj onegoro — Padangan — grens Provincie Oost-Java; 2. Grissee—Sidajoe—Patjiran—-Toeban—Bantjarledok—-grens Provincie Oost-Java; 3. Babat—Toeban; 4. Soeko—Pakah;• 5. Djodjogan—Djatirogo; 6. Lamongan—Poeloetikoeng; 7. Karangpilang—Legoendi—Mlirip; 8. Legoendi—Krian—Modjosari—Pandan; 9. Modj okerto—Modj osari—Dj apanan; 10. Gemekan—Poegeran; 11. Modj okerto—Gedek—Plosso—Dj ombang; 12. Driesprong nabij Brantasbrug Kertosono—Ngandjoek—Tjaroeban—Madioen; 13. Tjaroeban—Moening—Ngawi; 14. Ngawi—Padangan; 15. Maospati—Ngawi—Mantingan (grens Provincie Oost-Java); 16. Driesprong nabij Maospati—Magetan; 17. Madioen—Ponorogo—Dengok—Tamansari; 18. Ponorogo—Soemoroto; 19. Kediri—Ngandjoek; 20. Kediri—Papar—driesprong nabij Brantasbrug—Kertosono; 21. Kediri—Paree—Poeloredjo—Blimbing; 22. Paree—Kandangan—Kasembon; 23. Kandangan—Ngoro—Poeloredjo; 24. Kediri—Srengat; 25. Ngantroe—Srengat—Blitar; 26. Toeloengagoeng—Ngoenoet—Blitar—Wlingi; 27. Toeloengagoeng—Trenggalek; 28. Malang—Poedjon; 29. Malang—Kepandjen—Soemberpoetjoeng; 30. Toeren—-Soembertj oeling; 31. Blimbing—Toempang; 32. Waroengdowo—Poerwosari; 33. Waroengdowo—Pasrepan; 34. Driesprong bij Ketapang—Patalan—Soekapoera; 35. Malasan—Klakah—Loemadjang—Pasirian; 36. Gending—Kraksaan—Besoeki—Sitoebondo—Asembagoes — Banjoewangi ; 37. Driesprong bij Besoeki—Bondowoso; 38. Bondowoso—Sitoebondo; 39. Bondowoso—Maesan—Ardjasa—Djember; 40. Djember—Majang—Sempolan—Kalibaroe; 41. Ardjasa—Kalisat—Sempolan; 42. Maesan—Soekowono—Kalisat; 43. Wonoredjo—Pondokdalem—Rambipoedji; 44. Pondokdalam—Kentjong; 45. Tanggoel—Semboro; 46. Loemadjang—Kentjong—Kasian— tot driesprong weg Poeger—Baloeng; 47. Poeger—Baloeng; 48. Baloeng—Amboeloe—Mangli; 49. Genteng—Soembersari—Rogodjampi; 50. Genteng—Temoegoeroe—Rogodj ampi; 51. Genteng—Bentjoeloek; 52. Djadjag—Kali Setail; 53. Banjoewangi—Rogodjampi—Bentjoeloek—Gradjagan; 54. Kamal—Bangkalan—Arosbaja—Sepoeloe; 55. Bangkalan—Sampang—Tlanakan—Pamekasan—Soemenep —Kalianget; 56. Soemenep—Manding. Categorie C. Driebanige verkeersstrook (onderlinge afstand hekrooilijnen 19 m). 1. Soerabaj a—Grissee; 2. Waroe—Taman—Krian — Modj okerto — Djombang — driesprong nabij Brantasbrug—Kertosono; 3. Karangpilang—Sepand j ang—Taman; 4. Djombang—-Blimbing; 5. Kediri—Toeloengagoeng; 6. Madioen—Maospati; 7. Driesprong Gempol—Pandaan—Lawang; 8. Driesprong Gempol—Bangil —- Pasoeroean — Probolinggo— Gending; 9. Pasoeroean—driesprong Waroengdowo; 10. Probolinggo—Malasan; 11. Malang—B oeloelawang—Toeren; 12. Djember—Rambipoedji—Baloeng; 13. Kalibaroe—Genteng. Categorie D. Vierbanige verkeersstrook (onderlinge afstand hekrooilijnen 22 m). 1. Soerabaja—Sidoardjo—Porrong—driesprong Gempol; 2. Soeraba j a—Karangpilang; 3. Lawang—Malang. Ten tweede: Te bepalen, dat dit besluit in werking treedt met ingang van den dag van inwerkingtreding der verordening van 10 October 1935 tot wijziging van de Rooilijnverordening Provincie Oost-Java van 30 Maart 1935, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 29 April 1935, Serie A No. 6. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening, regelende het toezicht op mechanisch voortbewogen schepen, gesleepte schepen en laadvaartuigen van het z.g. tjunia-model, gebezigd voor het vervoeren van personen, water, goederen en/of dieren op reeden, rivieren en binnenwateren in de Provincie Oost-Java („BINNENSCHEPENVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 11 Augustus 1933 (Afg. B.P.B. van 25 Augustus 1933, Serie A No. 14), zooals zij is gewijzigd bij de verordeningen van 23 Maart 1934 (Afg. B.P.B. van 28 April 1934, Serie A No. 3) en 28 November d.a.v. (Afg. B.P.B. van 1 December 1934, Serie A No. 17). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, regelende het toezicht op mechanisch voortbewogen schepen, gesleepte schepen en laadvaartuigen van het z.g. tjunia-model, gebezigd voor het vervoeren van personen, water, goederen en/of dieren op reeden, rivieren en binnenwateren in de provincie Oost-Java [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Artikel 1. Inleidende en begripsbepalingen. (1) In deze verordening wordt verstaan onder: Mechanisch voortbewogen schip [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]: elk schip, vaartuig of dergelijk vervoermiddel te water, bestemd om uitsluitend of mede door een stoomwerktuig of motor als voortstuwingsmiddel, in of aan het sehip zelf aanwezig, te worden voortbewogen. Gesleept schip [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]: elk schip, vaartuig of dergelijk vervoermiddel te water, dat gesleept wordt en niet door eigen voortstuwingsmiddelen voortbewogen wordt. . Schip [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]: elk mechanisch voortbewogen of gesleept schip. Schipper [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]: de persoon, die door den eigenaar met het gezag over het schip is belast of daadwerkelijk het gezag over het schip voert; bij een gesleept schip wordt als schipper beschouwd de schipper van het sleepende schip. Reeden, rivieren en binnenwateren: niet buitengaats gelegen wateroppervlak. Buitengaats: alle zeegebied, met inbegrip van zeearmen en zeestraten, doch met uitzondering van open reeden (waaronder te verstaan zeegebied binnen vastgestelde reedegrenzen en gebruikelijke reeden) en betonde of bebakende toegangen van de zee uit tot rivieren en binnenwateren. Passagiers: alle aan boord aanwezige personen, met uitzondering van de bemanning. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934], Deze verordening is van toepassing op schepen, gebezigd voor het vervoeren van personen, water, goederen en/of dieren op reeden, rivieren en binnenwateren, met uitzondering van: a. schepen van den Lande; b. sloepen, behoorende tot ter reede, op rivieren en binnenwateren liggende schepen; c. pleziervaartuigen. (3) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934], Met inachtneming van de uitzonderingen, bedoeld in het vorige lid, zijn de voorschriften van deze verordening, voor zoover deze betrekking hebben op gesleepte schepen, mede van toepassing op alle (laad-)vaartuigen (prauwen) van het z.g. tjuniamodel, ook al worden zij nimmer gesleept, met dien verstande echter dat ten aanzien van deze (laad-)vaartuigen als schippei wordt aangemerkt de persoon, die door den eigenaar met het gezag over het laadvaartuig is belast of daadwerkelijk het gezag over het laadvaartuig uitoefent. Artikel 2. Toezicht. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Behoudens het bepaalde in artikel 1 van de ordonnantie van 12 Mei 1927 (Staatsblad No. 289), wordt het toezicht op de nale- ving van de eischen, bij deze verordening gesteld aan de schepen met betrekking tot hun deugdelijkheid, inrichting uitwatering, uitrusting en bemanning, uitgeoefend: a. op de plaatsen, waar een dienstdoende havenmeester is bescheiden, door dezen; b. op plaatsen, waar geen beroepshavenmeester of dienstdoende havenmeester is bescheiden, door een ambtenaar aan te wijzen door den Provincialen Raad. (2) Bij het onderzoek naar de deugdelijkheid van een schip naar aanleiding van een verzoek tot het verkrijgen van een certificaat of naar aanleiding van een beloopen averij doen de in lid (1) letter b van dit artikel bedoelde ambtenaren, voor zoover niet anders is bepaald, zich zoo noodig bijstaan door een deskundige, als bedoeld in artikel 9. Artikel 3. Certificaat. Wijze en tijd van aanvragen. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Het vervoeren van personen, water, dieren en/of goederen met een schip is slechts geoorloofd, indien dat schip voorzien is van een nog geldig certificaat, volgens het model in bijlage I van deze verordening, verleend door den met het toezicht belasten ambtenaar. (2) Het verzoek om een certificaat wordt gericht tot den met het toezicht belasten ambtenaar. De voor het certificaat aan den Lande verschuldigde vergoeding volgens het tarief in Staatsblad 1928 No. 216 moet bij de aanvraag worden voldaan; tevens moeten, indien het schip 20 of meer m3 bruto-inhoud heeft, daarbij worden overgelegd de meetbrief en het bewijs van in- of overschrijving in de openbare registers van den eigendom van schepen en vaartuigen en indien het schip een stoomschip is, de vergunning tot het gebruik van den stoomketel. Indien eigenaar, noch schipper bij de keuring tegenwoordig is, moet de eigenaar schriftelijk mededeelen, welke rivieren en/of binnenwateren, dan wel gedeelten ervan, of welke reede hij wenscht, dat het schip zal mogen bevaren. (3) Het certificaat wordt niet verleend, dan nadat bevonden is, dat het schip in deugdelijken en goed onderhouden staat verkeert en voldoet aan de eischen, gesteld in de artikelen 4 en 6. Ten behoeve van het te houden onderzoek moet op daartoe strek- kend verzoek van den met het toezicht belasten ambtenaar het schip op de door dien ambtenaar aangegeven tijd en plaats gereed liggen. (4) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Op het certificaat wordt de minimum-uitwatering, welke voor het schip wordt vastgesteld, aangeteekend, alsook hoe de bemanning ten minste moet zijn samengesteld, en in het geval passagiers worden vervoerd, ook het grootste aantal passagiers, dat tegelijkertijd vervoerd mag worden, terwijl daarin tevens wordt opgenomen de bepaling van artikel 8 lid (4). (5) In het certificaat wordt het vaargebied aangegeven, waarin het schip mag worden gebezigd, en met het oog op de plaatselijke omstandigheden van weer en wind, moesson enz., zoonoodig tevens de tijd van het jaar, waarin, en de omstandigheden, waaronder de vaart geheel of gedeeltelijk niet is toegestaan. (6) Het certificaat wordt in enkelvoud verleend, voor ten hoogste één jaar; van een verleend certificaat zendt de met het toezicht belaste ambtenaar een afschrift aan het College van Gedeputeerden en aan den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst van Scheepvaart, en houdt een ander afschrift aan voor zijn archief. De certificaten worden vóór het verleenen door den met het toezicht belasten ambtenaar van een volgnummer voorzien; de nummering zal doorloopen tot 999, waarna weder met 1 zal worden begonnen. (7) Indien de met het toezicht belaste ambtenaar weigert een certificaat te verleenen, omdat het schip onvoldoende deugdelijk wordt geacht, dan wel niet voldoet aan alle eischen, in de artikelen 4 en 6 gesteld, en de belanghebbende niet genegen is in het ontbrekende te voorzien, wordt door hem van zijne bevinding een proces-verbaal in viervoud opgemaakt, en daarmede gehandeld als in lid (6) ten aanzien van een certificaat is voorgeschreven. Tegen de weigering tot het afgeven van een certificaat kan de belanghebbende binnen een maand bij het College van Gedeputeerden in beroep gaan. (8) Indien op grond van, naar het oordeel van den met het toezicht belasten ambtenaar te billijken redenen niet spoedig kan worden voldaan aan alle voor het verleenen van het certificaat gestelde eischen, kan die ambtenaar, indien zulks zijns inziens — en indien hij zich door een deskundige, als bedoeld in artikel 9, heeft doen bijstaan, dien deskundige gehoord — zonder bezwaar kan geschieden, het certificaat onder bepaalde voorwaarden verleenen, uitdrukkelijk vermeldende den tijd, waarbinnen in het ontbrekende moet zijn voorzien; de voorwaarden worden zoonoodig vermeld op een staat, welke aan het certificaat wordt gehecht, dan wel gesteld op de rugzijde van het certificaat. Indien niet binnen den gestelden tijd aan de voorwaarden is voldaan en geen termen aanwezig zijn den termijn te verlengen, vervalt het certificaat. (9) Een schip, voorzien van een nog geldig certificaat, kan slechts gedurende de laatste twee maanden van den termijn, waarvoor dat certificaat geldig is, tot het bekomen van een nieuw certificaat ter keuring worden toegelaten. Eerst bij het verstrijken van dien termijn begint de termijn van geldigheid van het nieuwe certificaat. (10) Indien een met het toezicht belaste ambtenaar zich bij een keuring in verband niet een aanvraag voor een certificaat door een deskundige, als bedoeld in artikel 9, wil doen bijstaan, doch hij zich vóór het verstrijken van den in het vorige lid bedoelden termijn niet door een zoodanigen deskundige heeft kunnen doen bijstaan, kan hij het certificaat, door het daaropstellen van een desbetreffende aanteekening, verlengen tot zich een gelegenheid tot keuren voordoet, doch voor niet langer dan 2 maanden; indien het schip voor laatstbedoelde keuring niet op het door den met het toezicht belasten ambtenaar aangegeven tijdstip en plaats gereed ligt, vervalt het certificaat. (11) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. De schipper is — behoudens het bepaalde in de tweede zinsnede ten opzichte van een gesleept schip — verplicht zorg te dragen, dat het certificaat steeds aan boord van het schip aanwezig is; hij moet het op daartoe strekkend verzoek van een der opsporingsambtenaren onverwijld aan dien ambtenaar toonen. Voor een gesleept schip kan de met het toezicht belaste ambtenaar vergunnen, dat het certificaat niet aan boord doch elders wordt bewaard, in welk geval de eigenaar verplicht is het op eerste aanvraag aan een der opsporingsambtenaren te toonen. (12) Ue schipper van een schip, waarvoor een nog geldig certificaat is verleend, is verplicht in het geval door averij of anderszins niet meer aan de gestelde eischen wordt voldaan, daarvan onverwijld kennis te geven aan den met het toezicht belasten ambtenaar. (13) Een certificaat kan door den met het toezicht belasten ambtenaar opgeëischt en aangehouden worden, indien en zoolang niet aan den inhoud ervan dan wel aan de bij de verleening gestelde voorwaarden is of wordt voldaan. Een certificaat, dat is opgeëischt, of wordt aangehouden, wordt, als het opgeëischt en niet ingeleverd, of aangehouden en nog niet teruggegeven is, beschouwd als niet geldig te zijn. De met het toezicht belaste ambtenaar maakt van de opeisching of aanhouding, met vermelding van de redenen daarvan, een proces-verbaal in viervoud op, waarmede hij handelt, als in lid (6) ten aanzien van een certificaat is voorgeschreven. Van de opeisching of aanhouding kan de belanghebbende binnen een maand bij het College van Gedeputeerden in beroep gaan. De gevolgen van opeisching of aanhouding ten aanzien van het certificaat worden, hangende het beroep, niet opgeschort. (14) Vervallen origineele certificaten moeten door den schipper onverwijld ingeleverd worden aan den met het toezicht belasten ambtenaar; niet ingeleverde, vervallen certificaten worden door dien ambtenaar ingetrokken. Ingeleverde en ingetrokken vervallen origineele certificaten worden vernietigd. Artikel 4. Deugdelijkheid, inrichting enz. (1) De romp moet in verband met het gebied, dat zal worden bevaren, in voldoend deugdelij ken staat verkeeren; indien de met het toezicht belaste ambtenaar het noodig oordeelt het schip droogstaande te onderzoeken, is de belanghebbende op daartoe strekkend verzoek van dien ambtenaar verplicht het schip op zoodanige wijze droog te zetten, dat de geheele bodem met kiel en stevens deugdelijk kan worden onderzocht. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934J. Alvorens het certificaat te verleenen, moet bij een mechanisch voortbewogen schip bevonden zijn, dat het stuurgerei zich in goeden staat bevindt, dat schip voldoende manoeuvreervaardig is en het voortstuwingswerktuig goed functionneert en uitgezonderd indien dit is een aanhangmotor vóór 1 Juli 1934 op dat schip in gebruik — voldoende snel van den voor- in den achteiwaartschen gang en omgekeerd kan worden gebracht. (3) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934], a. Op geheel overdekte mechanisch voortbewogen schepen moet het voortstuwingswerktuig, tenzij dit een aanhangmotor is, in een afzonderlijke ruimte, de machine- of motorkamer, zijn opgesteld. Een motorkamer moet zoodanig zijn geventileerd (waarvoor in elk geval ten minste één luchtkoker moet zijn aangebracht), dat het blijven hangen van ontplofbare' gasmengsels in de lagere gedeelten van de motorkamer zooveel mogelijk wordt voorkomen; b. In een open mechanisch voortbewogen schip en op een niet geheel overdekt mechanisch voortbewogen schip, waarin de motor niet in een afzonderlijke motorkamer is opgesteld, doch in de passagiersruimte, moet deze met het vliegwiel, aan alle zijden voorzien zijn van een houten of metalen afdekking, terwijl de boven den vloer draaiende tusschen- en schroefassen eveneens door zidk een afdekking moeten zijn beschermd; bij gebruik van deze mechanisch voortbewogen schepen op een open reede moeten de voortstuwingswerktuigen tegen nat worden door overkomend water zoo goed mogelijk zijn beschermd. Deo verige deelen van den motor als knalpot, leiding-uitlaatgassen enz. moeten doelmatig zijn bekleed. c. De brandstoftanks, leidingen en verbindingen op een door middel van een motor mechanisch voortbewogen schip moeten goed oliedicht zijn; de brandstoftanks van binnenboordsmotoren moeten deugdelijk op hun plaats bevestigd zijn; aan den onderkant moeten zij, waar noodig, voorzien zijn van een lekbak van geschikt materiaal en van voldoende oppervlakte en inhoud. In de leiding tusschen brandstoftank en motor moet zoo dicht mogelijk bij den tank een kraan of afsluiter zijn aangebracht. d. Het zich in een mechanisch voortbewogen schip verspreiden van smeerolie en van uit een motor enz. gelekte olie moet zooveel mogelijk zijn tegengegaan. (4) Geheel overdekte schepen moeten ter beveiliging van de bemanning, waar noodig, voorzien zijn van een verschansing, reeling of andere inrichting van voldoende hoogte. Op geheel, zoowel als op gedeeltelijk overdekte schepen moeten de plaatsen op het dek bestemd voor het vervoeren van passagiers eveneens van zulk een beveiliging zijn voorzien, welke beveiliging voldoende stevig en voldoende hoog moet zijn. Op niet geheel overdekte schepen moet de bovenkant van het dolboord, of de bovenrand van den dennenboom of kuipwand (indien aangebracht) \ oldoende hoog zijn. (5) Het schip moet onder alle omstandigheden voldoende stabiliteit bezitten. Artikel 5. Uitwatering. (1) Vóórdat het certificaat wordt uitgereikt, moet vanwege den eigenaar op aanwijzing van den met het toezicht belasten ambtenaar op de halve lengte aan weerszijden op de buitenhuid van het schip een uitwateringsmerk zijn aangebracht, in overeenstemming met het bepaalde in de volgende leden van dit artikel; de bovenkant van de horizontale streep van het uitwateringsmerk duidt den grootsten diepgang aan, waarop het schip beladen mag zijn. (2) Alvorens het uitwateringsmerk aan te brengen, wordt op de halve lengte van het schip aan beide zijden een deklijn aangebracht, en wel: bij geheel overdekte schepen: op de buitenhuid, en bij de overige vaartuigen: op de buitenhuid dan wel op den kuipwand of den dennenboom. (3) De deklijn moet bestaan uit een in horizontale richting geplaatste streep, lang 30 cm en breed 2,5 cm, terwijl de bovenkant van deze deklijn moet worden aangebracht: a. bij geheel overdekte schepen: even hoog boven water als bij geheel beladen en gelijklastig liggend schip (of een weinig achteroverliggend, indien zulks bij het in bedrijf zijn regel is) het laagst gelegen punt van de snijdingslijn, gevormd door den naar de buitenhuid doorgestrookt gedachten bovenkant van het dek en den buitenkant van de buitenhuid, boven water ligt; b. [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934], bij de overige schepen: even hoog boven water als bij geheel beladen en gelijklastig liggend schip (of een weinig achteroverliggend, indien zulks bij het in bedrijf zijn regel is) het laagst gelegen punt van den bovenkant van het scheepsboord, of bij aanwezigheid van een kuipwand of dennenboom, het laagst gelegen punt van den bovenkant van dezen kuipwand of dennenboom boven water ligt; met dien verstande even- wel dat, indien de deklijn, op deze wijze bepaald, meer dan 10 cm boven het dek of het gangboord op den kuipwand of dennenboom zou moeten worden aangebracht, die afstand tot 10 cm moet worden verminderd. Als de dennenboom of kuipwand niet voldoende sterk en goed waterdicht is, mag met de aan wezigheid van dien dennenboom of kuipwand in het geheel geen rekening worden gehouden. (4) [B.P.B. 1934. Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Nadat de deklijn is aangebracht, wordt op de buitenhuid van het schip, recht onder de deklijn, het uitwateringsmerk aangebracht, bestaande uit een 30 cm lange en 2,5 cm breede, horizontaal geplaatste streep, en wel zooveel lager dan de deklijn als in het volgend lid is aangegeven. Boven de streep wordt een gelijkzijdige driehoek van ten hoogste 15 cm hoog aangebracht, met een punt naar beneden, juist het midden van den bovenkant dier streep rakende. (5) De afstand van den bovenkant van de deklijn tot den bovenkant van de horizontale streep van het uitwateringsmerk zal bedragen: a. bij geheel overdekte schepen met deugdelijke middelen tot sluiting van de openingen in het dek: I. op een rivier of binnenwater: 20 cm; II. op een open reede: 25 cm; b. bij geheel overdekte schepen, doch waarvan de middelen tot sluiting van de openingen in het dek niet voldoende deugdelijk zijn: I. op een rivier of binnenwater: 30 cm; II. op een open reede: 40 cm; c. [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. bij slechts gedeeltelijk overdekte schepen (overdekking deugdelijk): I. op een rivier of binnenwater: 30 cm; II. op een open reede: 40 cm; d. [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. open schepen (waaronder ook te rekenen schepen met zeer groote luikopeningen met onvoldoend deugdelijke middelen tot sluiting): I. op een rivier of binnenwater: één vijfde van de ruimholte (gemeten van den onderkant van het (doorgestrookt gedachte) dek tot bovenkant gewone wrang), met een minimum van 30 cm; II. op een open reede: één vierde van de ruimholte met een minimum van 50 cm. Indien plaatselijke toestanden of omstandigheden dan wel de bijzondere bouw, toestand of soort van het schip, zulks met het oog op de veiligheid gewenscht maken, zal de volgens bovenstaande regelen bepaalde uitwatering zooveel noodig kunnen worden vermeerderd; wateroppervlak, dat niet is een open reede, doch wat golfslag en weersomstandigheden betreft, daarmede op één lijn gesteld behoort te worden, zal, eventueel voor bepaalde tijden van het jaar, als een open reede worden beschouwd. In afwijking van het voorgaande kan voor een door middel van een aanhangmotor mechanisch voortbewogen schip van minder dan 10 m3 bruto-inhoud, dat geen passagiers vervoert, indien zulks naar het oordeel van den met het toezicht belasten ambtenaar met het oog op de veiligheid toelaatbaar is, van het bepaalde onder letter d I van dit artikellid worden afgeweken met dien verstande evenwel, dat de minimum uitwatering tenminste 20 cm zal bedragen. (6) De vertikale afstand van het midden van den bovenkant van de horizontale streep van het uitwateringsmerk tot het midden van den bovenkant van de deklijn, wordt in centimeters in het certificaat vermeld, terwijl ook de plaats van de deklijn ten opzichte van eenig vast scheepsdeel daarin wordt aangegeven. (7) De deklijn en het uitwateringsmerk moeten in wit of geel geschilderd worden op een donkeren grond, of zwart op een lichten grond. De plaats van deklijn en uitwateringsmerk moet bij ijzeren en stalen schepen blijvend zijn aangeduid door ingeslagen putjes in de platen, en bij houten schepen over de geheele breedte der figuren in de planken uitgestoken worden tot ten minste 2 mm diepte. (8) Zijn beneden het hoofddek openingen aangebracht in de huid, die toegang geven tot het gedeelte van het schip, gelegen beneden dat dek (dus geen spuigaten, in- en uitlaat-openingen voor circulatie-water enz.), dan moet de uitwatering zooveel worden vermeerderd, dat de onderrand van de laagste opening 10 cm boven den bovenkant van de horizontale streep van het uitwateringsmerk komt te liggen; deze openingen moeten voorzien zijn van deugdelijke middelen tot sluiting. Artikel 6. [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Uitrusting. (1) Op elk mechanisch voortbewogen schip, dat niet uitsluitend gebezigd wordt voor de vaart op eene reede moet aan brandstof medegenomen kunnen worden eene hoeveelheid ten minste 1% maal den voorraad, noodig voor het te bevaren traject, gerekend van de plaats van vertrek af tot die van aankomst, waar aanvulling van de brandstofvoorraad kan geschieden. (2) Met uitzondering van door middel van een aanhangmotor mechanisch voortbewogen schepen van minder dan 10 m3 bruto-inhoud moeten op mechanisch voortbewogen schepen van 12 m lengte of daar beneden ten minste één, en bij grootere lengte ten minste twee in goeden staat verkeerende en goed werkende snelblusschers (zoo mogelijk van één type) aan boord zijn. De snelblusschers moeten zoodanig zijn opgesteld, dat zij te allen tijde gemakkelijk zijn te bereiken; het personeel moet met het gebruik ervan bekend zijn. (3) Op elk mechanisch voortbewogen schip van ten hoogste 12 m lengte — tenzij dit is een door middel van een aanhangmotor voortbewogen schip van minder dan 10 m3 bruto-inhoud, hetwelk geen passagiers vervoert —- en op elk gesleept schip van ten hoogste 12 m lengte, hetwelk passagiers vervoert, moet tenminste één deugdelijke in goeden staat verkeerende. hoefijzervormige reddingsboei aanwezig zijn; bij grootere lengte moeten ten minste twee van zulke reddingsboeien aan boord zijn. De reddingsboeien moeten gemerkt zijn met den naam van het schip. (4) Op elk schip moeten middelen aanwezig zijn, om het schip zooveel noodig lens te kunnen maken; zoo mogelijk moeten daartoe één of meer lenspompen aanwezig zijn, afhankelijk van de grootte en inrichting van het schip, terwijl op zeer kleine schepen volstaan kan worden met een hoosvat of een ledig blik. (5) De verdere uitrusting van een mechanisch voortbewogen schip moet bestaan uit: a. indien dat schip ook tusschen zonsondergang en zonsopkomst wordt gebezigd: 1 toplicht, en in het geval het een ander schip sleept: 2 toplichten, alsmede 2 boordlantaarns of 1 samengestelde lantaarn, als voorgeschreven in het Binnenaanvaringsreglement (Staatsblad 1914 Xo. 226, zooals sedert gewijzigd en aangevuld); b. 1 ankerlantaarn, 2 roode lantaarns en 2 zwarte bollen of figuren, indien door den met het toezicht belasten ambtenaar noodig geoordeeld; c. 1 stoom- of luchtfluit, dan wel een hoorn; d. ten minste 2 riemen of pagaaien voor open en niet geheel overdekte vaartuigen van minder dan 15 m lengte; e. 1 anker, ankerketting of dreggetouw, indien door den met het toezicht belasten ambtenaar noodig geoordeeld; f. 1 Nederlandsche vlag, indien het vaartuig 20 of meer m3 bruto-inhoud heeft. (6) De verdere uitrusting van een gesleept schip moet bestaan uit: a. indien dat schip ook tusschen zonsondergang en zonsopkomst wordt gebezigd: 2 boordlantaarns of 1 samengestelde lantaarn, dan wel, indien dat schip een bruto-inhoud heeft van minder dan 56,60 m3: 1 witte lantaarn; b. 1 ankerlantaarn, indien door den met het toezicht belasten ambtenaar noodig geoordeeld; c. bij een bruto-inhoud van 56,60 m3 of meer: 2 roode lantaarns en 2 zwarte bollen of figuren, indien door den met het toezicht belasten ambtenaar noodig. geoordeeld; d. 1 anker van voldoende zwaarte, ankerketting of ankertros van voldoende lengte, indien door den met het toezicht belasten ambtenaar noodig geoordeeld. (7) De uitrusting moet in deugdelijken staat verkeeren en goed onderhouden zijn. Artikel 7. Bemanning. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Op elk mechanisch voortbewogen schip moeten een schipper en verder zooveel personen als bemanning in dienst zijn, als noodig is, om, in verband met de grootte en inrichting van dat schip, het vaargebied en den vaartijd, dat schip te besturen en de voortstuwingsmiddelen te behandelen. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934], De schipper moet voldoende ervaren zijn om het mechanisch voortbewogen schip te besturen en op de hoogte zijn van de voor dat schip geldende voorschriften der aanvaringsreglementen en plaatselijke verordeningen; de persoon, belast met het drijven der machine, moet voldoende vertrouwd zijn met de behandeling van de voorstuwingswerktuigen (bij stoomvaartuigen met inbegrip van den ketel), een en ander blijkende uit een door den met het toezicht belasten ambtenaar aan belanghebbende uitgereikt bewijs. (3) Het bewijs wordt kosteloos, in tweevoud opgemaakt, volgens het model in bijlage II en tot wederopzeggens verleend. (4) De bewijzen moeten van een doorloopend volgnummer en van den duimafdruk van belanghebbende zijn voorzien; het origineel wordt aan den belanghebbende uitgereikt, het duplicaat in het archief van het kantoor van den met het toezicht belasten ambtenaar bewaard. (5) Indien een bewijs in het ongereede is geraakt en geen vermoeden bestaat, dat fraude in het spel is, kan een afschrift worden verleend. (6) Wanneer in de practijk aan den met het toezicht belasten ambtenaar mocht blijken, dat betrokkene niet voldoende ervaren is, wordt het bewijs door dien ambtenaar ingetrokken; dit geschiedt zooveel mogelijk ook bij overlijden van den betrokkene. Van zulk een intrekking wordt een aanteekening gesteld op het duplicaat. Ingetrokken origineele bewijzen van geschiktheid worden vernietigd. (7) [B.P.B. 1934, Serie ANo. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Op een gesleept schip moeten zooveel personen als bemanning aan boord zijn, als in verband met het gebruik, hetwelk van dat schip wordt gemaakt, noodzakelijk is. Artikel 8. Passagiers. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Het grootste aantal passagiers, dat tegelijkertijd mag worden vervoerd, wordt door den met het toezicht belasten ambtenaar bepaald in verband met de soort en inrichting van het schip en het doel, waarvoor het wordt gebezigd. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]Voor eiken passagier moet voldoende ruimte zijn, terwijl niet meer passagiers vervoerd mogen worden, dan in verband met de voor het schip vastgestelde minimumuitwatering mogelijk is. (3) Ook in het geval de geheele bemanning, het grootste aantal passagiers, hetwelk zou kunnen worden toegestaan op grond van het bepaalde in het eerste lid, en de volle uitrusting aan boord zijn, moet de stabiliteit voldoende zijn; bij een geheel overdekt schip moet zulks ook het geval zijn, indien zich bij ledig schip alle opvarenden op het dek bevinden. Indien aan een en ander niet voldaan wordt, moet het grootste aantal te vervoeren passagiers zooveel kleiner worden genomen als noodig is. (4) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. Bij gelijktijdig vervoer van passagiers en water, goederen en/of dieren mogen de bij het bepalen van het grootste toegegestaan aantal passagiers in rekening gebrachte dek- of vloeroppervlakte en zitbanken, welke door water, goederen en dieren worden ingenomen, niet in rekening worden gebracht voor het vervoeren van passagiers en moet het aantal passagiers, dat ten hoogste mag worden vervoerd, dienovereenkomstig verminderd worden. Artikel 9. Deskundigen. (1) Als deskundigen treden op de door den Provincialen Raad aangewezen ambtenaren. (2) In spoedeischende gevallen kan door den daartoe door den Gouverneur aangewezen ambtenaar voor elk geval afzonderlijk als deskundige worden aangewezen ieder ander deskundig persoon, zulks onder nadere goedkeuring van den Provincialen Raad. Artikel 10. Verplichtingen van den eigenaar. Indien op het schip geen schipper in dienst is, is de eigenaar van het schip verplicht te zorgen, dat voldaan wordt aan de krachtens artikel 3, leden (11), (12) en (14), op den schipper rustende verplichtingen. Artikel 11. Strafbepalingen. (1) Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van ten hoogste een honderd gulden wordt gestraft: a. [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. de schipper, of in geval op het schip geen schipper in dienst is, de eigenaar, die het bepaalde in artikel 3, lid (1), overtreedt, of met het schip personen, water, goederen en/of dieren vervoert buiten het daarvoor blijkens het certificaat geschikt geachte vaargebied; b. [B.P.B. 1934, Serie A No. 3, i.w.g. 1 Juni 1934 jo. B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. de schipper van een schip, dat dieper is beladen of meer passagiers vervoert dan veroorloofd is, ingevolge het daaromtrent bepaalde in het certificaat dan wel het bepaalde in artikel 4, lid (5); c. [B.P.B. 1934, Serie A No. 3; i.w.g. 1 Juni 1934]. hij, die op een schip merken aanbrengt, die verward kunnen worden met de uitwateringsmerken, als bedoeld in artikel 5, met het oogmerk om het schip dieper te kunnen afladen dan volgens het certificaat geoorloofd is. (2) Met een geldboete van ten hoogste vijftig gulden wordt gestraft: a. [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. overtreding van het bepaalde in de artikelen 3, leden (11), (12) en (14), voor zoover betreft de niet-inlevering van vervallen origineele certificaten, 7, leden (1) en (7), en 10; b. [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. hij, die optreedt als schipper aan boord van een mechanisch voortbewogen schip, of als persoon, belast met het drijven van de voortstuwingsmiddelen, zonder daartoe bevoegd te zijn krachtens een hem uitgereikt bewijs. Artikel 1 la. [B.P.B. 1934, Serie A No. 3; i.w.g. 1 Juni 1934]. (1) Met de opsporing van overtredingen van de bepalingen dezer verordening zijn mede belast de met het toezicht belaste ambtenaren, de Gezaghebbers der schepen van de Gouvernements- Marine, zoomede de Inspecteerende ambtenaren en de Technische Experts van den Dienst van Scheepvaart. (2) De ambtenaren, bedoeld in lid (1) van dit artikel, zoomede de deskundigen, bedoeld in artikel 9, zijn bevoegd te allen tijde de schepen te betreden. De schipper, of in geval op het schip geen schipper in dienst is, de eigenaar, is verplicht hun toegang te verleenen. Artikel 12. Slotbepalingen. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als ^Binnenschepen verordening Provincie Oost-Java , treedt in werking met ingang van een nader door het College van Gedeputeerden vast te stellen dag, op welk tijdstip wordt ingetrokken het „Reglement van het toezicht in de Residentie Soerabaja, buiten het gebied der Gemeente Soerabaja, op de stoomschepen, uitsluitend gebezigd voor de vaart op rivieren en binnenwateren en op de stoomvaartuigen van minder dan 25 M3 netto inhoud' van 29 December 1892, afgekondigd in de Javasche Courant van 10 tebruari 1893 No. 12, gewijzigd bij verordening van den Resident van Soerabaja van 23 Augustus 1893, afgekondigd in de Javasche Courant van 5 October 1893 No. 79, opnieuw afgekondigd in de Javasche Courant van 3 Mei 1907 No. 35, door den Gewestelijken Raad van Soerabaja van kracht verklaard bij verordening van 25 Juni 1914, afgekondigd in de Javasche Courant van 8 September 1914 No. 75 en gewijzigd bij verordening van dien Raad van 25 April 1917, afgekondigd in de Javasche Courant van 25 Mei 1917 No. 42. Artikel 13. Overgangsbepaling. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934]. De ingevolge de bestaande voorschriften afgegeven certificaten voor mechanisch voortbewogen schepen blijven van kracht tot den dag, waarop zij onder de werking dier voorschriften zouden vervallen. (2) De ingevolge de bestaande voorschriften afgegeven getuigschriften van bekwaamheid voor den schipper en den persoon, belast met het drijven der machines, moeten binnen een jaar na de inwerkingtreding dezer verordening zijn ingewisseld tegen bewijzen van geschiktheid, als bedoeld in artikel 7, lid (2), van deze verordening en zijn na dien datum van onwaarde. (3) [B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934J. De met het toezicht belaste ambtenaar is bevoegd in elk geval, waarin door een mechanisch voortbewogen schip bezwaarlijk aan de eischen, gesteld in de artikelen 5 en 6, leden (1), (2) en (3), kan worden voldaan, voor den duur van geldigheid van het ingevolge de bestaande voorschriften afgegeven certificaat ten aanzien van het schip vrijstelling te verleenen van een of meer van deze eischen, indien en voor zoover zulks door hem redelijk en met het oog op de veiligheid toelaatbaar geacht wordt; van de verleende vrijstelling wordt melding gemaakt op gelijke wijze, als is aangegeven voor de in artikel 3, lid (8), bedoelde voorwaarden, terwijl op de afschriften van het certificaat de reden en toelaatbaarheid der vrijstelling worden toegelicht. Overgangsbepaling. [B.P.B. 1934, Serie A Aro. 17; i.w.g. 31 December 1934], (1) De ingevolge de bestaande voorschriften afgegeven certificaten voor gesleepte schepen blijven van kracht tot den dag, waarop zij onder de werking dier voorschriften zouden vervallen. (2) De met het toezicht belaste ambtenaar is bevoegd in elk geval, waarin bezwaarlijk aan de eischen, gesteld in artikel 5, kan worden voldaan, voor den duur van de geldigheid van het ingevolge de bestaande voorschriften afgegeven certificaat ten opzichte van een gesleept schip vrijstelling te verleenen van een of meer van deze eischen, indien en voor zoover zulks door hem redelijk en met het oog op de veiligheid toelaatbaar wordt geacht; van de verleende vrijstelling wordt melding gemaakt op gelijke wijze als aangegeven is voor de in artikel 3, lid (8), bedoelde voorwaarden, terwijl op de afschriften van het certificaat de reden en toelaatbaarheid van de vrijstelling worden toegelicht. Soerabaja, 11 Augustus 1933. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Bijlage II *). Doorloopend nummer van afgifte CERTIFICAAT voor schepen, uitsluitend gebezigd voor de vaart op reeden, rivieren en binnenwateren in als bedoeld in artikel 3, lid (1), van de Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java. Uitgereikt ten behoeve van het 1) 2) ;• Bruto-inhoud in m3 3) Brandmerk 4) Eigenaar wonende te jjet *) verkeert in deugdelijken en goed onderhouden staat en voldoet aan de eischen, gesteld bij artikel 4 lid (1) 5> wor(Jt geschikt geacht voor de vaart: de artikelen 4 en 6 gedurende het tijdvak 7) Minimum-uitwatering:.. .centimeter, gerekend van den bovenkant van de deklijn af, welke is aangebracht aan haar bovenkant8) Bemanning: Passagiers: het 1) mag gelijktijdig vervoeren ten hoogste passagiers. Maximum-aantal opvarenden: Bij gelijktijdig vervoer van passagiers en water, goederen en/of dieren mogen de bij het bepalen van toegestane grootste aantal passagiers in rekening gebrachte dek- of vloeroppervlakte en zitbanken, welke door water, goederen en dieren worden ingenomen, niet in rekening worden gebracht voor het vervoeren van passagiers en moet het aantal passagiers, dat ten hoogste mag worden vervoerd, dienovereenkomstig verminderd worden. Dit certificaat moet worden opgehangen in #). Verleend te den 19.... De Havenmeester, *) B.P.B. 1934, Serie A No. 17; i.w.g. 31 December 1934. n jn te vullen: de soort van het schip (mechanisch voortbewogen schip, gesleept schip of (laad-) vaartuig (prauw) van het z.g. tjuma-model). 2) In te vullen: den naam van het schip. 3) Indien niet voorzien van een meetbrief, als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Scheepsmetingordonnantie 1927 (Staatsblad No. 210) en dus kleiner dan 20 m3 bruto, in te vullen den bruto-inhoud, te bepalen door het gedurig product van lengte (binnenwerks), breedte (grootste, buitenwerks) en holte (binnenwerks, op halve lengte schip) te vermenigvuldigen met 0,6 (vgl. S.M.B. Hoofdstuk IV). 4) Indien 20 of meer m3 inhoud. 6) „Artikel 4 lid (1)" te schrappen, indien het certificaat bestemd is voor een mechanisch voortbewogen schip; „Artikelen 4 en 6" te schrappen, indien het certificaat bestemd is voor een gesleept schip of (laad-) vaartuig (prauw) van het z.g. tjunia-model. 6) In te vullen b.v.: „uitsluitend op rivieren en binnenwateren" of „op de reede, rivieren en binnenwateren". ') Hier zoo noodig de tijden van het jaar aan te geven, waarop het schip op een open reede, betonde of bebakende toegangen tot rivieren of binnenwateren gebezigd kan worden, in het geval de vaart met het oog op de weersgesteldheid niet gedurende het geheele jaar kan worden toegestaan. 8) Op te geven ten opzichte van eenig vast scheepsdeel, als b.v. bovenkant dek in de zijde enz. '■') Indien door een van de opsporingsambtenaren voor een gesleept schip of (laad-) vaartuig (prauw) van het z.g. tjunia-model vergund is het certificaat niet aan boord doch elders te bewaren, ware deze regel te schrappen. N.B. Dit certificaat kan opgeëischt en aangehouden worden, indien en zoolang niet aan den inhoud ervan wordt voldaan. Bijlage II. Volgnummer BEWIJS VAN GESCHIKTHEID, als bedoeld in artikel 7, lid (3), van de Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java. j)e Havenmeester te verklaart mits dezen, dat de persoon van *) geboren te: leeftijd: jaar, tot wederopzeggens mag varen als 2) op mechanisch voortbewogen schepen, uitsluitend gebezigd voor de vaart op reeden, rivieren en binnenwateren. Origineel Afgeven voor: ^ den 19.... De Havenmeester, Duimafdruk van dengene, aan wien dit bewijs is verleend: "™)~Mëde op te nemen de voorletters of de andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke gegevens. .. 2) In te vullen: schipper, machinedrijver of motordrijver. Inwerkingtreding der Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 12 April 1934 No. W 3/3/10 (Opg. B.P.B. van 28 April 1934, Serie A No. 3). 0 Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 12 der Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten te bepalen, dat de Binnenschepenverordening Provincie OostJava in werking treedt met ingang van 1 Juni 1934. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Aanwijzing van deskundigen krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 9 der Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java. Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 23 Maart 1934 No. W 3/3/3 (Opg. B.P.B. van 28 April 1934, Serie A No. 3). • De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 5 der Binnenschepen-ordonnantie 1927 en op artikel 9, lid (1), der Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Aan te wijzen als deskundigen, door wie de dienstdoende havenmeesters alsmede de ambtenaren, bedoeld in artikel 2, lid (1) letter b, der Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java zich kunnen doen bijstaan: 1. de Beroepshavenmeesters; 2. de Technische Experts bij den Dienst van Scheepvaart; 3. de Gezaghebbers en Gezagvoerders der schepen van de Gouvernements-Marine en der Bebakening en kustverlichting. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Aanwijzing van ambtenaren krachtens het bepaalde in het tweede lid van artikel 9 der Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java. Besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 19 April 1934 No. W 3/3/19 (Opg. B.P.B. van 28 April 1934, Serie A No. 3). De Gouverneur van Oost-Java, Gelet op artikel 9, lid (2), der Binnenschepen verordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Aan te wijzen als de ambtenaren, door wie in spoedeischende gevallen voor elk geval afzonderlijk onder nadere goedkeuring van den Provincialen Raad van Oost-Java een andere deskundige persoon, dan de bij besluit van dien Raad van 23 Maart 1934 No. W 3/3/3 aangewezen ambtenaren, als deskundige kan worden aangewezen, de Residenten van Soerabaja, Malang, Besoeki en Madoera, ieder voor zoover zijn bestuursressort betreft. De Gouverneur van Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening op het over zee vervoeren van personen, vee en goederen met Inlandsche zeilvaartuigen en het bewaken van deze vaartuigen („INLANDSCHE ZEILVAARTUIGEN VERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 27 November 1934 (Afg. B.P.B. van 1 December 1934, Serie A No. 17), zooals zij is gewijzigd bij de verordeningen van 10 October 1935 (Afg. B.P.B. van 31 October 1935, Serie A No. 18) en 16 April 1936 (Afg. B.P.B 6 Mei 1936, Serie A No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op het over zee vervoeren van personen, vee en goederen met inlandsche zeilvaartuigen en het bewaken van deze vaartuigen. Artikel 1. (1) In deze verordening wordt verstaan onder: Inlandsch zeilvaartuig: elk voor de vaart buitengaats bestemd vaartuig, als zeilschip getuigd, niet zijnde pleziervaartuig, en niet voorzien van middelen voor mechanische voortbeweging; Djoeragan: de gezagvoerder van een Inlandsch zeilvaartuig of degene die hem vervangt; Passagiers: alle aan boord zijnde personen, met uitzondering van de bemanning. (2) De bepalingen van deze verordening zijn niet van toepassing op vaartuigen van den Lande. (3) De bepalingen, vervat in de artikelen 3 tot en met 5 van deze verordening, zijn niet van toepassing op Inlandsche zeilvaartuigen, die uitsluitend gebezigd worden voor het vangen, bemachtigen of vervoeren van visch of andere zeevoortbrengselen dan wel voor het vervoeren van al het benoodigde bij de uitoefening van het bedrijf. Artikel 2. (1) De djoeragan is verplicht ervoor zorg te dragen, dat aan boord van zijn Inlandsch zeilvaartuig, ten anker liggend ten minste de helft, en gemeerd dan wel op den wal of op het strand liggend één van de opvarenden voor de bewaking aanwezig is. (2) Ten opzichte van gemeerde of op den wal dan wel op het strand liggende Inlandsche zeilvaartuigen van minder dan 3 m3 bruto-inhoud is het in lid (1) van dit artikel opgenomen voorschrift niet van toepassing. Artikel 3. [B.P.B. 1935, Serie A No. 18; i.w.g. 1 Januari 1936]. (1) Het is den djoeragan verboden met zijn Inlandsch zeilvaartuig personen, vee en/of goederen over zee te vervoeren, tenzij hij in het bezit is van een meetbrief, als bedoeld in artikel 2, lid (3), van het Scheepsmetingsbesluit 1927, alsmede van een jaarpas of z.g. kleine- of politiepas en deze pas door den havenmeester ter plaatse of den als zoodanig dienstdoenden ambtenaar of beambte voorzien is van een aanteekening, dat het betrokken vaartuig in voldoend deugdelijken toestand verkeert en behoorlijk uitgerust is. (la) [B.P.B. 1936, Serie A No. 7; i.w.g. 7 Mei 1936]. Voor plaatsen, waar geen havenmeester of als zoodanig dienstdoende ambtenaar of beambte doch wel een mantri van den Dienst der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen is bescheiden, kan de Gouverneur dezen laatste aanwijzen tot het stellen van de in lid (1) van dit artikel bedoelde aanteekening. (2) De aanteekening op de jaarpas of de z.g. kleine- of politiepas, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, wordt niet gesteld dan nadat door den in dat artikellid bedoelden ambtenaar of beambte bevonden is, dat het Inlandsche zeilvaartuig in deugdelijken en goed onderhouden staat verkeert en voldoende is uitgerust. De aanteekening is geldig voor ten hoogste een jaar. Indien het Inlandsche zeilvaartuig schade heeft beloopen, welke van invloed kan zijn op de deugdelijkheid, is de djoeragan verplicht daarvan zoo spoedig mogelijk kennis te geven aan den havenmeester of den als zoodanig dienstdoenden ambtenaar of beambte ter plaatse, waar het vaartuig ligt of na het beloopen der schade aankomt. Deze ambtenaar of beambte beslist, of de aanteekening al dan niet gehandhaafd kan blijven. Artikel 4. [B.P.B. 193-5, Serie A No. 18; i.w.g. 1 Januari 1936]. (1) De djoeragan van een Inlandsch zeilvaartuig is bij het vervoer van personen, vee en/of goederen over zee verplicht zorg te dragen, dat: a. zijn vaartuig voldoende stabiliteit bezit; zoo noodig moet de stabiliteit door ballasten verzekerd zijn; b. de passagiers plaats nemen beneden in het vaartuig of op het dek, doch niet op of boven het vaste boord; c. het vee geplaatst is op den bodem of op den ballast van het vaartuig; d. bij gelijktijdig vervoer van passagiers of vee met goederen, de goederen beneden in het vaartuig worden gestuwd; e. het vaartuig niet overbeladen is. (2) Een Inlandsch zeilvaartuig wordt geacht voor het vervoer over zee overbeladen te zijn, indien per m3 bruto-inhoud van dat vaartuig meer wordt vervoerd dan twee passagiers of 500 kg gezamenlijk gewicht aan personen, vee en goederen. (3) Bij gelijktijdig vervoer van passagiers en vee dient het maximum aantal te vervoeren passagiers, als toegestaan ingevolge lid (2) van dit artikel, te worden verminderd met twee voor: a. elk rund, buffel of paard; b. elke twee kalveren; c. elke drie schapen, geiten of varkens. Artikel 5. Het is den djoeragan verboden om, indien zijn Inlandsch zeilvaartuig vol of bijna volbeladen is met specifiek lichte goederen, tevens daarin passagiers of vee over zee te vervoeren. Artikel 6. (1) Overtreding van de verbodsbepalingen en niet nakoming van de verplichtingen, gesteld bij de artikelen 2, lid (1), 3, lid (1), 4 en 5, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste één honderd gulden of hechtenis van ten hoogste een maand. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. Artikel 7. (1) [B.P.B. 1936, Serie A No. 7; i.w.g. 7 Mei 1936]. Met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen van de bepalingen van deze verordening zijn mede belast de havenmeesters, de aan dezen toegevoegde onderhavenmeesters, de als havenmeester of onderhavenmeester dienstdoende ambtenaren en beambten, alsmede de ambtenaren en beambten van den Dienst der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen van niet lageren rang dan dien van mantri. (2) De ambtenaren, bedoeld in lid (1) van dit artikel, zijn bevoegd te allen tijde de Inlandsche zeilvaartuigen te betreden. De djoeragan is verplicht hun daartoe toegang te verleenen. Artikel 8. (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Inlandsche zeilvaartuigenverordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: I. het bij keur van den Resident van Madoera van 2 Juni 1897 vastgestelde reglement op het voeren van licht door en het bewaken van Inlandsche vaartuigen en op het vervoer over zee van personen, vee en goederen met bedoelde vaartuigen (afgekondigd in de Javasche Courant van 1897 No. 49); II. het bij verordening van den Resident van Pasoeroean van 21 September 1906 vastgestelde reglement op het voeren van licht door en het bewaken van Inlandsche vaartuigen en op het vervoer over zee van personen, vee en goederen met bedoelde vaartuigen (afgekondigd in de Javasche Couranten van 5 en 9 October 1906 Nos. 80 en 81). Soerabaja, 27 November 1934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening op het in- en uitvaren van het bassin van het Marine-Etablissement te Soerabaja en het ankeren van schepen in de nabijheid van dat bassin („MARINEBASSIN-SCHEEPSVERKEERVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 27 November 1934 (Afg. B.P.B. van 1 December 1934, Serie A No. 17). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op het in- en uitvaren van het bassin van het Marine-Etablissement te Soerabaja en het ankeren van schepen in de nabijheid van dat bassin. Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: a. Schip: elk schip, vaartuig, vlot of dergelijk vervoermiddel te water; b. Gezagvoerder: den gezagvoerder van een schip of degene, die hem vervangt; c. Marinebassin: het bassin van het Marine-Etablissement te Soerabaja. Artikel 2. (1) De gezagvoerder, die zijn schip van de reede van Soerabaja in het Marinebassin of uit het Marinebassin naar die reede wenscht te brengen, is ten teeken van zijn voornemen verplicht, voor zoover zulks is voorgeschreven in het Bassinreglement, op een duidelijk zichtbare plaats op zijn schip een der volgende seinen te hijschen: a. indien het schip bestemd is voor of wil vertrekken uit de Westerhaven: cijferwimpel 2, waaronder 2de vervangwimpel; b. indien het schip bestemd is voor of wil vertrekken uit de Oosterhaven: cijferwimpel 2, waaronder 3de vervangwimpel. (2) Nadat een van de in lid (1) van dit artikel bedoelde seinen is geheschen, is het den gezagvoerder nochtans verboden de manoeuvre tot het binnenvaren of verlaten van het Marine- bassin aan te vangen, alvorens aan de seinra van den uitkijktoren bezuiden het Westelijk havenhoofd van het Marinebassin onderscheidenlijk de volgende seinen zijn geheschen: a. voor een schip, dat het bassin wenscht binnen te varen :aan den eenen seinwipper hetzelfde sein als het betrokken schip voert ingevolge het bepaalde onder letter a of b van lid (1) van dit artikel en bovendien aan den anderen seinwipper de . eerste vervangwimpel; b. voor een schip, dat het bassin wenscht te verlaten: alleen hetzelfde sein als dat schip voert ingevolge het bepaalde onder letter a of b van lid (1) van dit artikel. Artikel 3. De gezagvoerders van andere zich ter reede bewegende schepen zijn verplicht uit te wijken voor de schepen, die een van de in lid (1) van artikel 2 vermelde seinen voeren, wanneer zulks noodig is om laatstbedoelde schepen niet in het manoeuvreeren te hinderen. Artikel 4. (1) De gezagvoerder van een schip, dat op korteren afstand dan 1000 m benoorden de lantaarns, geplaatst op de uiteinden van de havenhoofden van het Marinebassin is geankerd, is verplicht zorg te dragen, dat zijn schip bij rondzwaaien het gedeelte van de reede, gelegen tusschen de lijnen, die gevormd worden door de op de Oost- en Westoevers van het Marinebassin opgerichte — des nachts door kenbare lichten aangegeven — bakenmerken geheel vrij laat. (2) De gezagvoerder, wiens schip na rondzwaaien het in lid (1) van dit artikel bedoelde gedeelte van de reede niet geheel vrij laat, is verplicht zijn schip onmiddellijk buiten de aangegeven grenzen te brengen. (3) Indien de gezagvoerder van een schip (met uitzondering van de schepen van de Koninklijke Marine) niet onmiddellijk voldoet aan de hem in het vorige lid opgelegde verplichting, is de Havenmeester of degene, die hem vervangt, bevoegd — na alsnog een redelijken termijn te hebben gesteld — het schip op kosten van den gezagvoerder buiten de in lid (1) van dit artikel aangegeven lijnen te doen brengen. Artikel 5. (1) Overtreding van de verbodsbepalingen en niet nakoming van de verplichtingen, gesteld bij de artikelen 2, 3, en 4, leden (1) en (2), wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste één honderd gulden of hechtenis van ten hoogste drie maanden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. Artikel 6. Met het toezicht op de naleving en het opsporen van overtredingen van de bepalingen van deze verordening zijn mede belast de Havenmeester te Soerabaja en de aan hem toegevoegde Onderhavenmeesters. Artikel 7. (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Marinebassin-scheepsverkeerverordening Provincie Oost-Java'\ treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: I. de keur voor schepen en vaartuigen bij het ankeren ter reede van Soerabaja van den Resident van Soerabaja \ an 11 Mei 1882, afgekondigd in de Javasche Courant van 2 Juni 1884 No. 44, zooals gewijzigd bij verordening van den Resident van Soerabaja van 22 Juli 1903, afgekondigd in de Javasche Courant van 31 Juli 1903 No. 61 en bij verordening van den Gewestelijken Raad van Soerabaja \ an 22 Februari 1911, afgekondigd in de Javasche Courant van 22 September 1911 No. 76; II de verordening op het voeren van seinen door schepen, die het bassin van het Marine-Etablissement te Soerabaja inen uitvaren van den Gewestelijken Raad van Soerabaja van 15 Januari 1923, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel No. 6 van de Javasche Courant van 23 Maart 1923 No. 24. Soerabaja, 27 November 1934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening, regelende het toezicht op het gebruik van vaartuigen, welke door middel van zeilen, riemen of pagaaien worden voortbewogen en bestemd zijn voor het vervoeren van personen, goederen, dieren, water en visch op reeden in de Provincie Oost-Java („REEDEVAARTUIGENVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 28 November 19.34 (Afg. B.P.B. van 1 December 1934, Serie A No. 17). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, regelende het toezicht op het gebruik van vaartuigen, welke door middel van zeilen, riemen of pagaaien worden voortbewogen en bestemd zijn voor het vervoeren van personen, goederen, dieren, water en visch op reeden in de provincie OoST-java. Artikel 1. (1) In deze verordening wordt verstaan onder: Reedevaartuig: elk vervoermiddel te water, dat bestemd is om uitsluitend door middel van zeilen, riemen of pagaaien te worden voortbewogen en ter reede personen, goederen, dieren, water en visch te vervoeren; Djoeragan: de persoon, die door den eigenaar met het gezag over het reedevaartuig is belast of daadwerkelijk het gezag over het reedevaartuig voert; Reede: wateroppervlak, binnen daarvoor vastgestelde of gebruikelijke grenzen. (2) Deze verordening is niet van toepassing op: a. vaartuigen van den Lande; b. vaartuigen, die als sloepen behooren tot ter reede liggende schepen; c. (laad-)vaartuigen (prauwen) van het z.g. tjunia-model. Artikel 2. Behoudens het bepaalde in artikel 1 van de ordonnantie van 12 Mei 1927 (Staatsblad No. 289) wordt het toezicht op de reedevaartuigen uitgeoefend door de dienstdoende haven- en onderhavenmeesters, verder in deze verordening aangeduid als havenmeester. Artikel 3. Het is den djoeragan verboden zich met zijn reedevaartuig op een reede te bevinden, indien dat reedevaartuig niet als zoodanig overeenkomstig het bepaalde in de volgende artikelen is geregistreerd en ten bewijze daarvan voorzien is van een geldig nummerbewijs en van de kenteekenen, bedoeld in artikel 7. Artikel 4. (1) Tot het doen van aangifte ter registratie wendt de eigenaar zich tot den havenmeester ter plaatse. (2) De havenmeester gaat niet tot registratie over dan nadat bevonden is, dat het reedevaartuig in voldoend deugdelijk en goed onderhouden staat verkeert. Artikel 5. De registratie van de reedevaartuigen geschiedt door de met het toezicht belaste ambtenaren onder een doorloopend nummer in het desbetreffend register na vertoon van de acte van eigendom of van het bewijs, dat het vaartuig — indien zulks in verband met de grootte gevorderd wordt — is in- of overgeschreven in de daartoe bestemde openbare registers. Artikel 6. (1) Na de registratie wordt aan den eigenaar van het reedevaartuig kosteloos een nummerbewijs uitgereikt, hetwelk vermeldt: a. den naam en de soort van het reedevaartuig; b. den naam en de woonplaats of plaats van vestiging van den eigenaar; voor zoover deze niet woont of bevestigd is binnen de Provincie, moet aldaar onveranderlijk woonplaats worden gekozen; c. het brandmerk volgens den meetbrief, dan wel de lengte, breedte en holte van het reedevaartuig; d. het ten hoogste toegelaten aantal opvarenden; e. het registratienummer, bestaande uit het volgnummer, waaronder het reedevaartuig in het register is ingeschreven en voor de reeden gelegen in de Residentie: I. Soerabaja uit de letter S; II. Bodjonegoro uit de letters Bo; III. Madioen uit de letters Mad; IV. Kediri uit de letter K; V. Malang uit de letters Mal; VI. Besoeki uit de letters Be; VII. Madoera uit de letter M. (2) Het nummerbewijs is geldig voor ten hoogste één jaar; de geldigheidstermijn daarvan kan echter periodiek na onderzoek van het reedevaartuig telkens voor ten hoogste één jaar worden verlengd. Een reedevaartuig, voorzien van een nog geldig nummerbewijs, wordt — behoudens in bijzondere gevallen — niet tot het hernieuwd onderzoek toegelaten dan tijdens de laatste twee maanden van den termijn, waarvoor het nummerbewijs geldig is. (3) De djoeragan is behoudens het bepaalde in de tweede zinsnede verplicht ervoor zorg te dragen, dat het nummerbewijs steeds aan boord van zijn reedevaartuig aanwezig is, en het op verzoek van een der opsporingsambtenaren onverwijld aan dien ambtenaar te toonen. De havenmeester ter plaatse kan vergunnen, dat het nummerbewijs niet aan boord, doch elders wordt bewaard, in welk geval de eigenaar verplicht is het op eerste aanvraag aan dien ambtenaar te toonen. Artikel 7. De eigenaar is verplicht ervoor zorg te dragen, dat zijn reedevaartuig buitenboord aan stuurboord vooruit en achteruit voorzien is van: a. het registratienummer in witte cijfers en letter van 1 dm hoogte op een zwarten achtergrond; b. een getal in roode cijfers van 1 dm hoogte op een zwarten achtergrond, aangevende het ten hoogste toegelaten aantal opvarenden. Artikel 8. (1) De eigenaar is verplicht ervoor zorg te dragen, dat zijn reedevaartuig in deugdelijken en goed onderhouden staat blijft verkeeren. (2) De eigenaar is verplicht in het geval door averij of anderszins zijn reedevaartuig niet meer voldoende deugdelijk zal zijn daarvan onverwijld kennis te geven aan den havenmeester ter plaatse. (3) De havenmeester is bevoegd een reedevaartuig tijdelijk, totdat het ten genoegen van genoemden ambtenaar zal zijn hersteld, dan wel definitief, af te keuren. (4) Het is den eigenaar verboden zijn definitief dan wel tijdelijk afgekeurd reedevaartuig, in het laatste geval totdat het ten genoegen van den havenmeester ter plaatse zal zijn hersteld, ingebruik te stellen. Bij het definitief afkeuren van een reedevaartuig is de eigenaar verplicht het nummerbewijs bij den havenmeester ter plaatse in te leveren. Artikel 9. (1) De eigenaar is verplicht ervoor zorg te dragen, dat indien zijn reedevaartuig uit de vaart is genomen of verloren is gegaan, ten kantore van den havenmeester ter plaatse daarvan aangifte wordt gedaan en het nummerbewijs wordt ingeleverd. (2) Bij verandering van eigenaar is de nieuwe eigenaar verplicht binnen een maand na den eigendomsovergang ervoor zorg te dragen, dat daarvan aangifte wordt gedaan bij den havenmeester ter plaatse en opnieuw registratie wordt verzocht. Artikel 10. (1) Overtreding van de gebods- en verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 3, 6, lid (3), 7, 8, leden (1), (2) en (4), en 9, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste f 100 — of hechtenis van ten hoogste één maand. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. Artikel 11. (2) Met het opsporen van overtredingen van de bepalingen van deze verordening zijn mede belast de met het toezicht op de naleving van deze verordening belaste ambtenaren. (2) I)e ambtenaren, bedoeld in lid (1) van dit artikel, zijn bevoegd te allen tijde de reedevaartuigen te betreden. De djoeragan en eigenaar zijn verplicht hun toegang te verleenen. Artikel 12. (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Reedevaartuigenverordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening wordt ingetrokken de verordening, houdende vaststelling van het „Reglement voor de Reede van Soerabaja op het gebruik van vaartuigen bestemd tot het vervoer van personen, goederen en water en op visschersvaartuigen, voor zoover die een inhoud hebben van minder dan 300 m3 van den Gewestelijken Raad van Soerabaia van „27.,Julï 1923 > ° J 28 Maart 1924 afgekondigd in het Rijvoegsel No. 9 van de Javasche Courant van 2 Mei 1924 No. 36. Soerabaja, 28 November 1934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. R. Kuneman. Verordening op het heffen van schut- en doorvaartgelden bij de provinciale sluizen te Gedek, Melirip, Lengkong en Ngelom („SLUIZENVERORDENING OOST-JAVA"). Verordening van 10 Maart 1931, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 7 Januari 1932 No. 40 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 5 Februari 1932, Serie A No. 2. De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op het heffen van schut- en doorvaartgelden bij de provinciale sluizen te gedek, Melirip, Lengkong en Ngelom. Artikel 1. (1) Voor het doorlaten van vaartuigen, vlotten of balken, onverschillig of er al dan niet geschut wordt, is bij elk der provinciale sluizen te Gedek, Melirip, Lengkong en Ngelom een retributie verschuldigd, berekend volgens het onderstaande tarief: a. voor elk vaartuig al of niet beladen, per kojang of drie kubieke meter netto inhoud, volgens de officieele meetwijze of volgens schatting van den inner der schut- en doorvaartgelden: — twaalf eenten —, wordende gedeelten van een kojang voor een vollen kojang gerekend; b. voor elk vlot of eiken balk, per vierkanten meter bovenoppervlakte, twee en een halve cent, wordende gedeelten van een vierkanten meter voor een vollen vierkanten meter gerekend, met dien verstande dat de schut- en doorvaartgelden slechts eenmaal verschuldigd zijn: 1°. voor vaartuigen, vlotten of balken, welke binnen twee dagen zoowel de sluis te Lengkong als die te Ngelom doorgaan, en wel stroomafwaartsgaande te Lengkong en stroomopwaartsgaande te Ngelom, mits bij het doorgaan der tweede sluis het bewijs der bij de eerste sluis betaalde retributie aan den sluiswachter of bedienaar der sluis wordt getoond; 2°. voor vaartuigen, welke op denzelfden dag de sluis van Ngelom eenmaal stroomafwaarts en eenmaal stroomopwaarts doorgaan, of omgekeerd, mits bij het doorgaan voor de tweede maal het bewijs der bij het doorgaan voor de eerste maal betaalde retributie aan den sluiswachter of bedienaar van de sluis wordt getoond. (2) Vaartuigen, vlotten of balken worden slechts tusschen 6 uur 's ochtends en 6 uur 's avonds door de sluizen gelaten, tenzij op last van het Hoofd van de Provinciale Irrigatie-Afdeeling „Brantas": a. in noodgevallen de sluizen ook op andere uren worden opengesteld ; b. in verband met de drukte van het verkeer voor de doorlating van vlotten of balken op bepaalde dagen bepaalde uren worden aangewezen. Artikel 2. (1) De volgens artikel 1 verschuldigde retributie moet worden voldaan, voordat de vaartuigen, vlotten of balken door een sluis gelaten worden, ten bewijze waarvan door den sluiswachter of bedienaar van de sluis den voerder van het vaartuig, het vlot of de(n) balk (en) een ontvangstbewijs, afgegeven vanwege het Hoofd van de Provinciale Irrigatie-Afdeeling ,,Brantas" wordt verstrekt. (2) Dit ontvangstbewijs moet zijn genomen uit een register, ingericht overeenkomstig een door het Hoofd van den Provincialen Waterstaat vastgesteld model. Artikel 3. Totdat de voerder van het vaartuig, het vlot of de(n) balk(en) zijn eindbestemming heeft bereikt, moet hij bij navraag aan de ambtenaren, belast met het opsporen van overtredingen dezer verordening, het hem ingevolge artikel 2 afgegeven ontvangstbewijs vertoonen. Artikel 4. De voerder van een vaartuig wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden, die van een vlot of balk(en) met een geldboete van ten hoogste tien gulden: 1. indien hij een der sluizen doorvaart zonder in het bezit te zijn van een bewijs, als bedoeld in lid (2) van artikel 2, of zonder dit bewijs op verlangen van den sluiswachter of bedienaar der sluis aan dezen te vertoonen; 2. indien hij een der sluizen doorvaart tegen het verbod van den sluiswachter of bedienaar der sluis; 3. indien hij de hem in artikel 3 opgelegde verplichting niet nakomt. Artikel 5. Met het opsporen van overtredingen dezer verordening is mede belast het bij de Provinciale Irrigatie-Afdeeling „Brantas" werkzaam zijnd personeel van hoogeren rang dan dien van mantri. Artikel 6. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Sluizenverordening Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging, op welk tijdstip voor de sluizen te Melirip en Gedek buiten werking treden de voorschriften, vervat in de ordonnanties van 4 October 1900 en 31 Juli 1922, opgenomen in de Staatsbladen onderscheidenlijk No's 261 en 518. Soerabaja, 10 Maart 1931. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Verordening, houdende bepaling van de grens, bedoeld in artikel 94 der Stadsgemeente-Ordonnantie. Verordening van 16 Januari 1929 (Afg. P.B. van -5 Maart 1929 No. 2). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, houdende bepaling van de grens, bedoeld in artikel 94 der stadsgemeente-ordonnantie. Artikel 1. De grens, bedoeld in artikel 94 der Standsgemeente-Ordonnantie, is voor besluiten van de raden van: a. de Stadsgemeente Soerabaja f 25.000.— (vijf en twintig duizend gulden); b. de Stadsgemeente Malang f 15.000.— (vijftien duizend gulden); c. de overige Stadsgemeenten f 10.000.— (tien duizend gulden). Artikel 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging in het Provinciaal Blad. Soerabaja, 16 Januari 1929. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Aanvullende regeling op het voorschrift, vervat in het tweede lid van artikel 106 der Stadsgemeente-Ordonnantie. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 19 Januari 1934 No. F 2/5/7 (Opg. P.B. van 24 Februari 1934 No. 1). Het College van Gedeputeerden van denProvincialen Raad van Oost-Java, Overwegende, dat bij artikel 106, 2e lid, der StadsgemeenteOrdonnantie niet is geregeld, op welken grondslag het beheer over een zeker dienstjaar gevoerd moet worden, als zoowel de begrooting voor het loopende, als die voor het vorige dienstjaar nog niet is goedgekeurd en bekendgemaakt; dat de krachtens artikel 101, le lid, juncto artikel 153, der Stadsgemeente-Ordonnantie door den Gouverneur-Generaal vastgestelde voorschriften voor dit onderwerp geen voorziening geven; dat, nu dit onderwerp niet door hooger gezag is geregeld, het College van Gedeputeerden ingevolge artikel 101, le en 2e lid, der Stadsgemeente-Ordonnantie, bevoegd moet worden geacht tot vaststelling van een regeling terzake; Heeft besloten: Te bepalen, dat, ingeval artikel 106, 2e lid, der Stadsgemeente-Ordonnantie niet kan worden toegepast, omdat ook de begrooting eener Stadsgemeente voor het vorige dienstjaar nog niet is goedgekeurd en bekendgemaakt, de begrooting voor het loopende jaar tot grondslag voor het te voeren beheer zal dienen met dien verstande, dat de uitgaven slechts mogen worden gedaan op die artikelen en tot die bedragen of percentages, als in elk afzonderlijk geval door het College van Gedeputeerden zal worden bepaald. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Voorschrift ten behoeve van de uitvoering van artikel 138a der Stadsgemeente-Ordonnantie. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 7 October 1935 No. F 16/1Ö/6. Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 138a der Stadsgemeente-Ordonnantie; Gezien zijn besluit van 15 Maart 1929 No. F 20/10/7; Heeft besloten: Het Hoofd en de Adjunct-Inspecteurs van de afdeeling „Toezicht op de Regentschappen cn Stadsgemeenten"' der Provinciale Secretarie op te dragen namens het College van Gedeputeerden geregeld een onderzoek in te stellen naar de geldelijke administratie der rekenplichtigen van de Stadsgemeenten, de kassen en voorraden op te nemen en op het materieel beheer dier rekenplichtigen controle uit te oefenen. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Verordening, houdende voorschriften in het belang der veiligheid in de nabijheid van en ter bescherming van bovengrondsche sterkstroomleidingen en daartoe behoorende inrichtingen in de Provincie Oost-Java („VEILIGHEIDSVERORDENING STERKSTROOMLEIDINGEN OOST-JAVA"). Verordening van 27 Juni 1930 (Afg. B.P.B. van 21 Juli 1930, Serie A No. 5), zooals zij is gewijzigd bij de verordeningen van 10 Maart 1931 (Afg. B.P.B. van 14 April 1931, Serie A No. 4) en 14 September 1934 (Afg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, houdende voorschriften in het belang der veiligheid in de nabijheid van en ter bescherming van bovengrondsche sterkstroomleidingen en daartoe behoorende inrichtingen in de Provincie Oost-Java. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Leidingen of inrichtingen voor „hooge spanning'leidingen of inrichtingen, waarin de normale middelbare (effectieve) spanning tussehen de leiding en de aarde drie honderd volt te boven gaat, met uitzondering van de gelijkstroomleidingen van electrische spoor- en tramwegen; b. Ondernemer: de ondernemer van een bovengrondsche electrische sterkstroomleiding voor hooge spanning, welke is aangelegd met vergunning of op last van den GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië. Artikel 2. (1) De masten van leidingen of inrichtingen voor hooge spanning moeten door den ondernemer doorloopend genummerd worden en aan twee zijden van een duidelijk zichtbaren rooden bliksempijl worden voorzien. (2) In elke desa of kampoeng, welke aan een bovengrondsche electrische sterkstroomleiding voor hooge spanning ligt of door deze wordt doorsneden, moet door den ondernemer op een goed zichtbare plaats een op een paal bevestigd waarschuwingsbord, waarvan het model door den Gouverneur wordt vastgesteld, worden geplaatst, waarop in de Nederlandsche, de Maleische en de landstaal een opschrift is geplaatst, dat deze leidingen op voor het publiek waarneembare wijze kenbaar maakt. (3) De in leden (1) en (2) van dit artikel bedoelde kenteekenen moeten door den ondernemer voortdurend in goeden toestand worden onderhouden. Artikel 3. Behoudens het bepaalde in artikel 5 is het verboden in de nabijheid van een bovengrondsche electrische sterkstroomleiding voor hooge spanning, welke is aangelegd op last of met vergunning van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: a. gebouwen of andere verheven voorwerpen op te richten, te brengen of zulks toe te laten, dan wel boomen of andere gewassen te planten of te laten opgroeien tot een grootere hoogte dan overeenkomt met den horizontalen stand tot een rechte lijn, welke de middens van de bovenkanten deivoeten van de naastbij liggende steunpunten verbindt, tenzij de hoogte niet meer dan drie meter bedraagt of de afstand meer dan twintig meter is. De hoogte wordt gemeten ten opzichte van evenbedoelde rechte lijn; b. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934], ontgravingen te doen binnen een afstand van vijf meter rondom de voeten der steunpunten van een electrische sterkstroomleiding als onder artikel 1 omschreven en der daartoe behoorende inrichtingen anders dan na verkregen toestemming van het betrokken districtshoofd van den Provincialen Waterstaat, den ondernemer gehoord. Artikel 4. Indien naar het oordeel van den ondernemer, gebouwen en andere verheven voorwerpen of boomen en opgaande gewassen, welke in strijd met het bepaalde in artikel 3 zijn opgericht of geplant, onmiddellijk gevaar opleveren voor storing in het bedrijf, kanop verzoek van den ondernemer het College van Gedepu- teerden zonder terzake een rechtelijke beslissing af te wachten, die gebouwen en andere verheven voorwerpen op kosten van den overtreder of nalatige doen verwijderen en die boomen en opgaande gewassen doen omkappen en besnoeien. Artikel 5. (1) Tot de in vorige artikelen genoemde „verheven voorwerpen"' worden niet gerekend electrische leidingen en inrichtingen, welke in voldoende mate zijn beveiligd overeenkomstig de terzake door de bevoegde autoriteit gegeven voorschriften ingevolge de bepalingen van de ordonnantie van 13 September 1890 Staatsblad No. 190, zooals die nader zijn of zullen worden gewijzigd. (2) Het in artikel 3 onder a bepaalde is niet van toepassing op aanplantingen van suikerriet en andere eenjarige gewassen, voor zoover deze geen grootere hoogte bereiken dan vier meter. Artikel 6. Het College van Gedeputeerden zal in gevallen, waar zulks zonder gevaar voor de veiligheid of de bedrijfszekerheid mogelijk is en de plaatselijke omstandigheden dit wenschelijk maken, vrijstelling kunnen verleenen van de voorschriften dezer verordening onder door dat College na overleg met het Hoofd van den Dienst voor Waterkracht en Electriciteit vast te stellen voorwaarden. Artikel 7. Het is verboden: 1. storing in het bedrijf van bovengrondsche electrische sterkstroomleidingen of daartoe behoorende inrichtingen, dan wel gevaar voor zoodanige storing, te veroorzaken; 2. deze leidingen, voor zoover zij niet ten algemeene nutte gebezigd worden, te vernielen, te beschadigen of onbruikbaar te maken. Artikel 8. Met het toezicht op de behoorlijke naleving van de bepalingen en het opsporen van overtredingen dezer verordening zijn mede belast de Districtsingenieurs van den Provincialen Waterstaat en de Hoofden der Provinciale Irrigatie-Afdeelingen alsook het aan hen toegevoegd personeel. Artikel 9. [B.P.B. 1931, Serie A No. 4; i.w.g. 15 April 1931]. (1) De personen, aan wie het onderhoud van eenig dee van de in deze verordening bedoelde leidingen is opgedragen, alsmede de ambtenaren en beambten, die met het toezicht op de behoorlijke naleving van de bepalingen en het opsporen van overtredingen dezer verordening zijn belast, zijn bevoegd te allen tijde de gronden en erven, grenzende aan of gelegen onder de leidingen, te betreden. (2) De eigenaren en gebruikers dier gronden en erven zijn verplicht de personen, aan wie het onderhoud van eenig deel der leidingen is opgedragen, daartoe over die gronden en erven vrijen toegang te verschaffen. Artikel 10. (1) [B.P.B. 1931, Serie A No. 4; i.w.g. 15 A-pril 1931 en B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. Overtreding van de verbodsbepalingen en niet-nakoming van de verplichtingen, gesteld of opgelegd bij de artikelen 2, 3, 7, en 9, lid (2), dezer verordening wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden of hechtenis van ten hoogste drie maanden. (2) Indien tijdens het plegen der overtreding nog geen jaar is verloopen sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele daarvan worden verhoogd. (3) [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934], De verplichting tot naleving van de bepalingen van deze verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de leden van het bestuur of bij ontstentenis van die leden, op den vertegenwoordiger van den rechtspersoon. Artikel 11. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Veiligheidsverordening Sterkstroomleidingen Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Op dien datum worden de navolgende verordeningen ingetrokken: 1. Verordening, houdende voorschriften in het belang der veiligheid in de nabijheid van en ter bescherming van bovengrondsche sterkstroomleidingen voor hooge spanning en daartoe behoorende inrichtingen in het gewest Kediri buiten de daarbinnen gelegen locale ressorten van den Gewestelijken Raad van Kediri van 25 Maart 1926 (Extra Bijvoegsel No. 55 van de Javasche Courant van 6 Augustus 1926 No. 62); 2. Verordening, houdende voorschriften in het belang der veiligheid in de nabijheid van en ter bescherming van bovengrondsche sterkstroomgeleidingen voor hooge spanning en daartoe behoorende inrichtingen, van den Gewestelijken Raad van Pasoeroean van 12 Maart 1926 (Extra Bijvoegsel No. 40 van de Javasche Courant van 11 Juni 1926 No. 46); 3. Verordening op het bebouwen en beplanten van gronden in de nabijheid van bovengrondsche electrische sterkstroonileidingen voor hooge spanning en op het beschermen van electrische geleidingen en inrichtingen tegen moedwillige beschadiging en bedrijfsstoringen, van den Gewestelijken Raad van Besoeki van 11 Augustus 1917 (Extra Bijvoegsel No. 20 van de Javasche Courant van 28 September 1917 No. 78); 4. Verordening op het bebouwen en beplanten van gronden in de nabijheid van bovengrondsche electrische sterkstroomgeleidingen voor hooge spanning en op het beschermen van electrische geleidingen en inrichtingen tegen moedwillige beschadiging en bedrijfsstoringen, van den Gewestelijken Raad van Madioen van 26 September 1916/10 April 1917 (Extra Bijvoegsel No. 12 van de Javasche Courant van 8 Juni 1917 No. 46), zooals die later is gewijzigd en aangevuld; 5. Verordening, houdende voorschriften in het belang der veiligheid in de nabijheid van en ter bescherming van bovengrondsche sterkstroomgeleidingen voor hooge spanning en daartoe behoorende inrichtingen, in het gewest Soerabaja, buiten de daarbinnen gelegen gebieden, waarvoor een gemeenteraad is ingesteld, van den Gewestelijken Raad van Soerabaja van 15 Juli 1926 (Extra Bijvoegsel No. 55 van de Javasche Courant van 6 Augustus 1926 No. 62). Soerabaja, 27 Juni 1930. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Uitvoering van het bepaalde in het tweede lid van artikel 2 der „Veiligheidsverordening Sterkstroomleidingen Oost-Java". Besluit van den Gouverneur van de Provincie Oost-Java van 23 Augustus 1932 No. W 3/4/1 (Opg. P.B. van 3 November 1932 No. 13). De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op artikel 2, lid (2), der „Veiligheidsverordening Sterkstroomleidingen Oost-Java" van 27 Juni 19.30 (Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 21 Juli 1930, Serie A No. 5), zooals deze is gewijzigd bij verordening van 10 Maart 1931 (Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 14 April 1931, Serie A No. 4); Heeft besloten: Onder intrekking van zijn besluit van 20 Maart 1932 No. W 3/2/8 (Verg. Provinciaal Blad 1932 No. 5, blz. 288) vast te stellen de aan dit besluit gehechte modellen van het waarschuwingsbord, als bedoeld in artikel 2, lid (2), der „Veiligheidsverordening Sterkstroomleidingen Oost-Java". De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Model I. Schaal 1:4. Bordafmetingen: breedte 670 mm, hoogte 650 mm. Letters der opschriften in zwart. Blikje'1' pijl in rood. Lettergrootten: groote lettertypen 60 mm hoog, kleine lettertypen 30 mm hoog- Model-waarschuwingsbord met opschriften in de Nederlandsche, Maleische en Javaansche (voor gebruik in streken, waar meer Javaansch dan Madoereesch gesproken wordt). Model II. (v ^c'"Waarschuwingsbord met opschriften in de Nederlandschc, Maleische en Madoereesche taal ü(Jr gebruik in streken, waar meer Madoereesch dan Javaansch gesproken wordt). Schaal 1 : 4. ^metingen: breedte 670 mm hoogte 650 mm. Letters der opschriften in zwart. Bliksem'j 'n rood. Lettergrootten: groote lettertypen 60 mm hoog, kleine lettertypen 30 mm hoog. ( erste regel kleine lettertypen '20 mm hoog. Richtlijnen voor het verleenen van subsidies. Besluit van den Provincialen Raad, van OostJava van 14 September 1934 No. A 26/4/1 (Opg. P.B. van 4 October 1934 No. 13). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz. ; Heeft besloten: De in zijn vergadering van 29 Maart 1933 vastgestelde „Richtlijnen voor het verleenen van subsidies" te wijzigen en aan te vullen en dienovereenkomstig nader vast te stellen als volgt: Algemeene bepalingen. 1. Subsidies ten laste van de Provincie Oost-Java worden, behalve aan publiekrechtelijke lichamen, slechts verleend aan instellingen of vereenigingen, die tot doel hebben: A. ziekenzorg, R. liefdadigheid of behartiging van maatschappelijke belangen, en wel wanneer: a. een daartoe strekkend op zegel gesteld verzoek, voor zoover niet van zegelrecht vrijgesteld bij de Zegel verordening, is ingediend overeenkomstig de hierna te noemen voorwaarden; b. de provinciale middelen inwilliging van dit verzoek toelaten; c. door het doel, dat de instelling of vereeniging nastreeft, een provinciaal belang wordt gediend en d. de instelling of vereeniging een exploitatieverlies kan aantoonen; een en ander ter beoordeeling van den Provincialen Raad. 2. De bedragen, die telken jare aan subsidies kunnen worden besteed, worden bij de vaststelling der begrooting als posten op de uitgaven voor den gewonen dienst vastgesteld. 3. De subsidies worden telken jare door den Raad bij de vaststelling der begrooting bepaald. Over de subsidie-aanvragen. 4. De aanvragen voor subsidies dienen telken jare te worden ingediend door de wettige vertegenwoordigers der betrokken instellingen of vereenigingen. Zij moeten vóór 1 Juli van het jaar, voorafgaande aan dat, waarover de subsidie wordt aangevraagd, ter Provinciale Secretarie zijn ontvangen. Later ontvangen verzoeken worden niet meer in behandeling genomen. 5. Bij het verzoekschrift moeten worden overgelegd: a. een verslag over het afgeloopen jaar, waarin een door cijfers gestaafde opgave dient voor te komen van het belang, dat elk der daarvoor in aanmerking komende autonome ressorten bij de werkzaamheid der instelling of vereeniging heeft, zoo mogelijk in percentages uitgedrukt; b. een balans per ultimo van het afgeloopen jaar; c. een winst- en verliesrekening en een exploitatierekening van het afgeloopen jaar; d. een begrooting over het loopende jaar; e. een begrooting over het jaar, waarover de subsidie wordt aangevraagd en f. een exemplaar van de Statuten en van het Huishoudelijk Reglement der instelling of vereeniging, tenzij deze reeds bij een voorgaand verzoekschrift werden toegezonden, in welk geval overlegging slechts noodig is, wanneer sindsdien statuten- of reglementswijziging heeft plaats gehad. 6. Ue verzoeker is verplicht, desgevraagd, al die bescheiden over te leggen en die inlichtingen te verstrekken, die door den Raad of het College van Gedeputeerden voor de toekenning van het subsidiebedrag bovendien nog noodig worden geacht. Over het toe te kennen bedrag en de bij de toekenning in acht te nemen desiderata. 7. De subsidie kan slechts een gedeelte van het exploitatieverlies bedragen. 8. Een exploitatieverlies, hooger dan dat van het voorafgaande jaar, zal slechts dan aanleiding zijn tot verhooging der subsidie, indien ten genoegen van den Raad de noodzaak daarvan kan worden aangetoond. 9. Ter bepaling van het provinciaal aandeel in den geldelijken steun der instelling of vereeniging zal van het exploitatieverlies eerst worden afgetrokken de eventueele subsidie van den Lande. Het alsdan overblijvende bedrag zal als basis der berekening worden genomen. Het zal gedragen moeten worden door: a. de exploiteerende instelling of vereeniging, b. de belanghebbende locale ressorten en c. de Provincie Oost-Java in de hier gegeven volgorde. 10. Het als aandeel der exploiteerende instelling of vereeniging te beschouwen percentage van in het vorig punt bedoeld bedrag zal: a. als regel ten hoogste 40% bedragen, indien exploitante eene particuliere instelling of vereeniging is, met dien verstande dat dit percentage verhoogd dient te worden, wanneer de draagkracht dier instelling of vereeniging daartoe aanleiding geeft; b. ten minste 50%, indien exploitante een locaal ressort is. 11. Het hiermede verminderde restant van het exploitatieverlies, als bedoeld sub 9, eerste alinea, zal na aftrek van de geldelijke bijdrage der locale ressorten, blijkende uit de overgelegde exploitatie- en begrootingsrekeningen, als de norm der provinciale subsidie worden beschouwd. 12. Is de betrekkelijke in de provinciale begrooting uitgetrokken post lager dan het totaal der op bovenaangegeven wijze verkregen bedragen, zoo zal voor elke instelling of vereeniging slechts een dusdanig percentage van bovenbedoelden norm worden toegewezen, als het bedrag van den gevoteerden post zich verhoudt tot het totaal der vermelde bedragen. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Richtlijnen voor het verleenen van subsidie uit de Provinciale Kas van Oost-Java ten behoeve van de ondersteuning van behoeftige crisiswerkloozen. Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 30 October 1934 No. A 26/4/2 (Opg. P.B. van 13 November 1934 No. 16), zooals gewijzigd bij 's Raads besluit van 28 Maart 1935 No. C 42/2/16 (Opg. P.B. van 27 April 1935 No. 5). I)e Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Heeft besloten: De in zijn vergadering van 30 Maart 1933 vastgestelde „Richtlijnen voor het verleenen van subsidie uit de Provinciale Kas van Oost-Java ten behoeve van de ondersteuning van behoeftige crisiswerkloozen" te wijzigen en aan te vullen en dienovereenkomstig nader vast te stellen als volgt: 1. De voor steunverleening aan werkloozen in de Provincie Oost-Java toegestane gelden komen ten goede aan die crisisslachtoffers — ingezetenen van Oost-Java — die door middel van een geldelijke of op geld waardeerbare tegemoetkoming dan wel door middel van werkverschaffing worden ondersteund. 2. De vorenbedoelde steunverleening zal uitsluitend geschieden in den vorm van subsidies, welke op aanvrage maandelijks zullen worden uitgekeerd aan die binnen Oost-Java bestaande en nog op te richten comité's en/of vereenigingen, welke zich op het verleenen van steun aan crisisslachtoffers toeleggen en bereid zijn rekening en verantwoording omtrent hun geldelijk beheer af te leggen aan en controle daarop toe te laten door of vanwege de Provincie Oost-Java. 3. De rekening, verantwoording en controle zullen maandelijks over de laatstverloopen kalendermaand worden afgelegd c.q. plaats hebben op door het College van Gedeputeerden nader aan te geven wijze. 3a. De aanvrage en overige bescheiden, bedoeld sub 2 en 3 van dit besluit, moeten uiterlijk op den tienden dag van de maand, volgende op die, waarover de subsidie wordt aangevraagd, bij den sub 4 bedoelden tusschenpersoon zijn ingediend. Bij latere indiening van evenbedoelde aanvrage en bescheiden gaat de aanspraak op subsidie over de afgeloopen maand verloren. 4. Als tusschenpersoon zal voor de Provincie optreden de Werkloosheidscommissaris in Oost-Java. 5. Behoudens het bepaalde sub 1 zal slechts subsidie kunnen worden genoten, indien uit het maandelijks overeenkomstig het sub 3 gestelde uitgeoefende toezicht blijkt, dat het comité of de vereeniging, dat (die) het verzoek om subsidie doet, daaraan inderdaad behoefte heeft. 6. De subsidie wordt, voor zoover ondersteuning is verleend in den vorm van een onderstand, berekend naar het aantal door de comité's en vereenigingen gesteunde crisisslachtoffers — ingezetenen van Oost-Java —, die het laatst een inkomen hebben genoten van f 15.— of meer; daarbij wordt als maatstaf aangenomen, dat voldoende steun moet worden geacht te zijn verleend: in Groep I bij een vroeger maandelijksch salaris van minstens f 15.— doch nog geen f 30.— : door uitkeering van f 0.05 per volwassene per dag; f 0.025 per kind per dag; algemeene kosten f 2.— per maand, in Groep II bij een vroeger maandelijksch salaris van minstens f 30.— doch nog geen f 50.—: door uitkeering van f 0.08 per volwassene per dag; f 0.04 per kind per dag; algemeene kosten f 3.— per maand, in Groep III bij een vroeger maandelijksch salaris van minstens f 50.— doch nog geen f 75.—: door uitkeering van f 0.125 per volwassene per dag; f 0.05 per kind per dag; algemeene kosten f 4.— per maand, in Groep IV bij een vroeger maandelijksch salaris van minstens f 75.— doch nog geen f 125.—: door uitkeering van f 0.25 per volwassene per dag; f 0.10 per kind per dag; algemeene kosten f 5.— per maand, in Groep V bij een vroeger maandelijksch salaris van minstens f 125.— doch nog geen f 225.—: door uitkeering van f 0.45 per volwassene per dag; f 0.25 per kind per dag; algemeene kosten f 10.50 per maand, in Groep VI bij een vroeger maandelijksch salaris van minstens f 225.— doch nog geen f 300.—: door uitkeering van f 0.70 per volwassene per dag; f 0.40 per kind per dag; algemeene kosten f 12.50 per maand. in Groep VII bij een vroeger maandelijksch salaris van f 300.— en meer: door uitkeering van f 1.—• per volwassene per dag; f 0.50 per kind per dag; algemeene kosten f 15.— per maand. (Onder kinderen uitsluitend te verstaan zij, die den 16-jarigen leeftijd nog niet hebben bereikt). Van de hierboven genoemde bedragen wordt door de Provincie 10% (tien procent) als subsidie uitgekeerd in het algemeen echter slechts dan, wanneer het betrokken comité of de betrokken vereeniging uit eigen middelen 75% van deze bedragen aan steun heeft uitgekeerd. Het College van Gedeputeerden is bevoegd in bijzondere gevallen van dit principe af te wijken, echter met dien verstande, dat het betrokken comité of de betrokken vereeniging uit eigen middelen minstens eveneens 10% van deze bedragen aan steun moet hebben uitgekeerd. Het College van Gedeputeerden is eveneens bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van het in de eerste alinea van dit punt genoemd minimum inkomen van f 15.—. Het bedrag der door de Provincie te verleenen subsidie wordt bepaald door het College van Gedeputeerden, dat ook voor de betaalbaarstelling daarvan zorg draagt. 7. Subsidie ten behoeve van werkloozensteun door middel van werkverschaffing kan niet aan bepaalde normen worden gebonden. Elk geval zal op ziehzelve moeten worden beschouwd. 8. Indien ten gevolge van de toepassing der hiervoren omschreven richtlijnen vertraging mocht dreigen te ontstaan in de uitbetaling der subsidies aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties, is het College van Gedeputeerden gemachtigd om aan die organisaties voorschotten te geven in nadere verrekening met de te verleenen subsidies. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Bij verhindering: Het Lid van het College van Gedeputeerden, Soebroto. Verordening tot regeling van het tabaksbedrijf in de Residentie Besoeki („BESOEKISCHE TABAKSVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 27November 1934 (Afg. B.P.B. van 1 December 1934, Serie A No. 16), zooals zij is gewijzigd en aangevuld bij de verordeningen van 29 Maart 1935 (Afg. B.P.B. van 29 April 1935, Serie A No. 6) en 28 Juni 1935 (Afg. B.P.B. van 18 Juli 1935, Serie A No. 10). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot regeling van het tabaksbedrijf in de Residentie Besoeki. Artikel 1. Verklaring van eenige termen. (1) In deze verordening wordt verstaan onder: le. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Ondernemer: hij, die een bedrijf maakt van het planten—niet ten behoeve van een ander —• en/of doen planten van tabak op gronden, toebehoorende aan Inlandsche gemeenten in gemeentelijk bezit, of aan den Inlander in erfelijk individueel bezit of in agrarischen eigendom, dan wel op gronden, bezeten in eigendom of met recht van opstal; 2e. Arbeidsveld: de desa of desa's, waarin door of ten behoeve van den ondernemer tabak wordt geplant; 3e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Beschikking over gronden: bevoegdheid om krachtens eenigen rechtstitel gronden te occupeeren ; 4e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Minimum-plantareaal: de gronden, waarover de aanvrager van een aanplantvergunning tot een uitgestrektheid van ten minste 250 ha binnen zijn arbeidsveld de beschikking moet hebben; 5e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Plant- en leveringsvoorwaarden: de voorwaarden, waarop de ondernemer Inlanders aanneemt om voor hem en in zijn dienst op de gronden, waarover hij de beschikking heeft, tabaksaanplantingen aan te leggen en te verzorgen en de daarvan afkomstige tabaksbladeren te oogsten en — tenzij in bijzondere gevallen door den ondernemer nader anders wordt bepaald —• in zijn droogschuren af te leveren; 6e. Voor-oogsttabak: Oostmoesson (niet beregende) tabak, welke in den regel gedurende de maanden April, Mei en Juni in den grond wordt gebracht en gedurende het tijdvak van 1 Juli tot 15 October wordt geoogst; 7e. Na-oogsttabak: Westmoesson (beregende) tabak, welke in den regel gedurende de maanden Augustus en September in den grond wordt gebracht en gedurende de maanden November en December wordt geoogst; 8e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935J. Krosok: tabak in drogen toestand en bekend onder den naam van „preman" en/of „krosok"; 9e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 19 Juli 1935*)]. Opkooper: hij, die hetzij enkel van het opkoopen, opschuren en verder bèreiden van ongekorven tabak, afkomstig van andere aanplantingen dan die van een ondernemer-houder van een aanplantvergunning, in het groot een bedrijf maakt, hetzij vorenbedoelde handelingen verrichtende tevens ondernemer is; 10e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 19 Juli 1935*)]. Borg: hij, die ongekorven tabak, afkomstig van andere aanplantingen dan die van een ondernemer-houder van een aanplantvergunning, in het klein opkoopt, hetzij voor eigen rekening, hetzij op last en ten behoeve van eenen opkooper; 11e. Schuur: een gebouw, bestemd tot het opbergen, drogen en/of bereiden van ongekorven tabak. (2) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Onder het planten en/of doen planten van tabak wordt ook verstaan het kweeken en/of doen kweeken van tabakszaailingen. HOOFDSTUK I. Aanplant van tabak. Artikel 2. Aanplantvergunning. (1) Behoudens liet bepaalde in de leden (2) en (.3) van dit artikel is het den ondernemer verboden om zijn bedrijf uit te *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935. oefenen zonder een aanplantvergunning, tot het verleenen waarvan het College van Gedeputeerden bevoegd is. (2) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935], Een aanplantvergunning is niet vereiseht voor den Inlander, die voor eigen rekening en buiten eenige bemoeienis van derden, anders dan tot bijstand in den arbeid, tabak plant en/of doet planten op aan hemzelf in erfelijk individueel bezit of in agrarischen eigendom toebehoorenden grond. (3) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Een aanplantvergunning is niet vereiseht voor den Inlander, die voor eigen rekening tabak plant en/of doet planten op gronden, toebehoorende aan: a. een of meer andere Inlanders in erfelijk individueel bezit of in agrarischen eigendom en/of aan Inlandsche gemeenten in gemeentelijk bezit; b. hemzelven in erfelijk individueel bezit of in agrarischen eigendom en aan een of meer andere Inlanders in erfelijk individueel bezit of in agrarischen eigendom en/of aan Inlandsche gemeenten in gemeentelijk bezit; a en b. mits de aldus beplante totale oppervlakte niet meer bedraagt dan drie en een half ha. Artikel 3. Aanvraag van een aanplantvergunning. (1) De aanvraag ter verkrijging van een aanplantvergunning moet inhouden: a. den naam en de woonplaats of de plaats van vestiging van den aanvrager; voorzoovcr deze niet woont ot is gevestigd binnen de Provincie Oost-Java, moet aldaar onveranderlijk woonplaats worden gekozen; b. de aanwijzing van de desa, in welke de zetel van het bedrijf is of zal worden gevestigd; c. de aanwijzing van het verlangde arbeidsveld; d. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. een opgave van de uitgestrektheid van de bevloeibare (sawah's) en niet-bevloeibare (tegalans) gronden, waarover de aanvrager in elke desa van het verlangde arbeidsveld de beschikking heeft of het voornemen heeft de beschikking te verwerven; e. de minimum uitgestrektheid van aanplant in elke desa van het arbeidsveld, waartoe de aanvrager zich verplicht. (2) De aanvraag moet schriftelijk en door den aanvrager onderteekend ingediend worden bij het College van Gedeputeerden. (3) De aanvraag wordt op kosten van den aanvrager bekend gemaakt door plaatsing van een desbetreffende kennisgeving in het Provinciaal Blad en een der te Soerabaja verschijnende dagbladen, alsmede door aanplakking ter Provinciale Secretarie en ter plaatse, door den Gouverneur aan te geven. (4) Alvorens tot bekendmaking wordt overgegaan, behoort de aanvrager een waarborgsom tot het geraamde bedrag van de kosten daarvoor te hebben gestort bij den Provincialen Kashouder, dan wel buiten Soerabaja bij de tot de ontvangst dezer gelden bevoegd verklaarde Algemeene Ontvangers of andere tot de ontvangst daarvan bevoegd verklaarde ambtenaren. (5) Bezwaren tegen de aanvraag kunnen binnen twee maanden na den dag van bekendmaking in het Provinciaal Blad worden ingediend bij het College van Gedeputeerden. Artikel 4. Weigering van een aanplantvergunning. (1) Een aanplantvergunning kan worden geweigerd: a. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. indien niet tot genoegen van het College van Gedeputeerden is aangetoond, dat de aanvrager over het minimumplantareaal de beschikking heeft; b. indien de gronden, waarop de aanplant zal worden aangelegd, naar het oordeel van het College van Gedeputeerden te zeer zijn uiteengelegen voor een behoorlijke uitoefening van het bedrijf of die gronden voor de teelt van tabak niet geschikt zij; c. indien de aanvraag betrekking heeft op desa's, welke reeds behooren tot het arbeidsveld van anderen dan Inlanders, als bedoeld in de leden (2) en (3) van artikel 2, of in strijd zou zijn met de belangen van andere landbouwbedrijven; d. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. ter voorkoming van misbruiken in het tabaksbedrijf dan wel wegens strijd met het algemeen belang of de openbare orde. (2) Niet-bevloeibare velden komen voor de berekening van het minimum-plantareaal slechts in aanmerking voor een vierde van hun uitgestrektheid. Artikel 5. voorloopige toezegging voor een aanplantvergunning. Heeft de aanvrager bij de indiening van zijn aanvraag om een aanplantvergunning een opgave verstrekt van de uitgestrektheid der gronden, waarover hij het voornemen heeft zich de beschikking te verwerven, zoo kan hem door het College van Gedeputeerden een voorloopige toezegging worden verleend, die ten hoogste zes maanden van kracht blijft. Artikel 6. Inhoud van een aanplantvergunning. (1) De aanplant-vergunning houdt in: a. den naam, de woonplaats en plaats van vestiging of de gekozen woonplaats van den houder der vergunning; b. de aanwijzing van de desa, in welke zetel van het bedrijf is gevestigd; c. de aanwijzing van het arbeidsveld; d. de minimum-uitgestrektheid van den aanplant in elke desa van het arbeidsveld, waartoe de houder der vergunning verplicht is; e. de bepaling van den termijn, binnen welken voor de eerste maal de minimum-aanplant in elke desa van het arbeidsveld 'moet zijn tot stand gebracht; f. de voorwaarden, welke aan de vergunning worden verbonden in het algemeen belang en in het belang van de openbare orde, ter verzekering van een behoorlijk beheer van het tabaksbedrijf en in het belang van andere ter plaatse uitgeoefende landbouwbedrijven. (2) De onder letter e van lid (1) van dit artikel bedoelde termijn kan door het College van Gedeputeerden worden verlengd. Artikel 7. Uitbreiding van het arbeidsveld. Het is den houder van een aanplantvergunning verboden zijn arbeidsveld uit te breiden zonder een nieuwe aanplantvergunning, waarop van toepassing zijn de artikelen 2 t/m 6, met dien verstande evenwel dat de uitgestrektheid der gronden, waarover de aanvrager met betrekking tot de aangevraagde uitbreiding de beschikking heeft, minder kan bedragen dan het minimum-plantareaal. Artikel 8. Inkrimping van het arbeidsveld op verzoek. (1) Het College van Gedeputeerden is op schriftelijk verzoek van den houder eener aanplantvergunning bevoegd tot inkrimping van zijn arbeidsveld. (2) De aanvraag tot inkrimping van het arbeidsveld moet inhouden: a. den naam en de woonplaats, plaats van vestiging of de gekozen woonplaats van den aanvrager; b. de aanwijzing van de desa, in welke de zetel van het bedrijf is gevestigd; c. de aanwijzing van de desa of desa's, behoorende tot het arbeidsveld van den vergunninghouder, waarvoor de aanplantvergunning niet meer wordt verlangd. Artikel 9. Weigering van een verzoek om inkrimping van het arbeidsveld. Inkrimping van het arbeidsveld kan worden geweigerd, indien bij inwilliging van het verzoek de uitgestrektheid van de gronden, waarover de aanvrager binnen het overblijvende arbeidsveld de beschikking heeft, zou dalen beneden het minimumplantareaal, tenzij tevens uitbreiding van het arbeidsveld is aangevraagd en kan worden verleend zoodanig, dat de uitgestrektheid van de gronden, waarover de aanvrager binnen het geheele arbeidsveld de beschikking heeft of zal verkrijgen, weder tenminste gelijk is aan het minimum-plantareaal. Artikel 10. Gedwongen inkrimping van het arbeidsveld. Het College van Gedeputeerden is bevoegd tot inkrimping van een arbeidsveld — zonder een desbetreffend verzoek te hebben ontvangen en zonder verdere ingebrekestelling — mits de uitgestrektheid van de gronden, waarover de houder binnen het overblijvende arbeidsveld de beschikking heeft, niet geringer zal worden dan het minimum-plantareaal: a. wanneer gedurende een tweetal achtereenvolgende jaren door of ten behoeve van den houder van de aanplantvergunning in eenige tot zijn arbeidsveld behoorende desa geen aanplant of — ter beoordeeling van het College van Gedeputeerden — een aanplant van geringer uitgestrektheid is tot stand gebracht dan in de aanplantvergunning omtrent die desa is voorgeschreven; b. wanneer blijkt, dat de houder van de aanplantvergunning binnen zijn arbeidsveld niet meer de beschikking heeft over de gronden, als in zijn aanvraag vermeld; c. wanneer — ter beoordeeling van het College van Gedeputeerden — niet of niet voldoende zijn nageleefd de voorwaarden, in de aanplantvergunning gesteld; d. wanneer — ter beoordeeling van het College van Gedeputeerden — de houder van de aanplantvergunning in de uitoefening van het tabaksbedrijf zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan handelingen, strijdig met de goede trouw en eerlijkheid, dan wel wanneer iemand van zijn ondergeschikten een zoodanig feit heeft bedreven en de houder der vergunning, daartoe door het College van Gedeputeerden aangemaand, in gebreke blijft de door dat College noodig geachte voorzieningen te treffen binnen een door dat College gestelden termijn. Artikel 11. Intrekking van een aanplantvergunning. (1) Het College van Gedeputeerden trekt een aanplantvergunning voor het geheele arbeidsveld in op verzoek van den houder van die vergunning. (2) Het College van Gedeputeerden is bevoegd een aanplantvergunning voor het geheele arbeidsveld van den houder dier vergunning zonder verdere ingebrekestelling in te trekken wegens strijd met het algemeen belang en de openbare orde en voorts indien — ter beoordeeling van het College —: a. de houder van de aanplantvergunning zijn bedrijf heeft gestaakt; b. zich de gronden voordoen, vermeld in artikel 10 onder letters a t/m d. Artikel 12. Inhoud van een besluit tot inkrimping van het arbeidsveld of tot intrekking van een aanplantvergunning. Het besluit tot inkrimping van een arbeidsveld en tot intrekking van een aanplantvergunning voor het geheele arbeidsveld houdt in: a. den naam en de woonplaats, plaats van vestiging of de gekozen woonplaats van den houder der aanplantvergunning; b. de aanwijzing van de desa, in welke de zetel van het bedrijf is gevestigd; e. de aanwijzing van desa of desa's, waarvoor de aanplantvergunning is ingetrokken; d. de redenen, waarop het besluit is gegrond. Artikel 13. Jaarlijksche bekendmaking van de gegevens omtrent den aanstaanden aanplant. (1) De houder van een aanplantvergunning is verplicht jaailijks met betrekking tot den aanstaanden aanplant in elke desa van zijn arbeidsveld: le. aan het College van Gedeputeerden op door dit College vast te stellen wijze uiterlijk op de krachtens lid (2) van dit artikel bepaalde data opgave te doen van: a. de uitgestrektheid van den aanplant; b. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. de daarop per ha te planten tabaksboomen; c. de plant- en leveringsvoorwaarden, waaraan hij zich bij de uitoefening, van zijn bedrijf zal houden; 2e. de onder le letter c bedoelde voorwaarden op de wijze en binnen den termijn, krachtens lid (2) van dit artikel bepaald, in de desa of desa's, behoorende tot zijn arbeidsveld bekend te maken. (2) De Gouverneur bepaalt de data, op welke uiterlijk de onder le van lid (1) bedoelde gegevens moeten zijn ingediend, alsmede de wijze, waarop en den termijn, waarbinnen de bekendmaking moet zijn geschied. (3) Indien de onder 2e van lid (1) van dit artikel bedoelde bekendmaking binnen den krachtens lid (2) van dit artikel bepaalden termijn achterwege blijft, geschiedt zij door of namens den Gouverneur op kosten van den houder van de aanplantvergunning. HOOFDSTUK II. Opkoop van tabak. Artikel 14. Opkoop- en borgvergunning. (1) Het is den opkooper verboden zijn bedrijf uit te oefenen zonder een opkoopvergunning, tot het verleenen waarvan het College van Gedeputeerden bevoegd is. (2) Het is den borg verboden zijn bedrijl uit te oefenen zonder een borgvergunning, tot het verleenen waarvan de door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaren bevoegd zijn. (3) De opkoop- en borgvergunning kunnen worden verleend voor den opkoop: a. van voor-oogsttabak; b. van na-oogsttabak; c. zoowel van voor- als van na-oogsttabak. (4) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6, jo. B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 30 April 1935]. Behoudens het bepaalde in dc tweede zinsnede van dit artikellid kan binnen het arbeidsveld van den houder van een aanplantvergunning uitsluitend aan deze een vergunning verleend worden voor den opkoop van ongekorven na-oogsttabak. In afwijking van het bepaalde in de eerste zinsnede van dit artikellid kan in bijzondere gevallen het College van Gedeputeerden, nadat de houder van de betreffende aanplantvergunning gedurende een maand na de dagteekening van de betrekkelijke mededeeling in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren bij het College voor te brengen, aan anderen een vergunning voor den tijd van ten hoogste vier maanden verleenen voor den opkoop van na-oogsttabak. (5) [B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 19 Juli 1935 *)]. De borgvergunning kan uitsluitend verleend worden voor den opkoop van tabak in den vorm van tabak in drogen toestand, afkomstig van andere aanplantingen dan die van een ondernemer-houder van een aanplantvergunning en wel: *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935. a. voor den opkoop van na-oogsttabak uitsluitend op de tabaksmarkt, bedoeld in artikel 27; b. voor den opkoop van voor-oogsttabak buiten evenbedoelde markt slechts voor den duur van één oogst. Artikel 15. Aanvraag van een opkoop- of van een borgvergunning. (1) De aanvraag ter verkrijging van een opkoopvergunning moet schriftelijk bij de daartoe door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaren worden ingediend en moet inhouden: a. den naam en de woonplaats of plaats van vestiging van den opkooper; voor zoover deze niet woont of is gevestigd binnen de Residentie Besoeki moet aldaar onveranderlijk woonplaats worden gekozen; b. de opgave van de tabaksoort, naar de onderscheiding daarvan aangegeven in lid (3) van artikel 14, waarvan de opkoop wordt gewenscht; c. de opgave van de plaats en — zoo deze niet is de tabaksmarkt, bedoeld in artikel 27 — tevens van de schuur of schuren, waar de opkoop wordt verlangd, met gelijktijdige overlegging van de op die schuur of schuren betrekking hebbende schuurvergunning(en), als bedoeld in artikel 19, of gelijktijdige indiening van een aanvraag daartoe; d. den termijn, waarvoor de vergunning wordt verlangd. (2) De aanvraag ter verkrijging van een borgvergunning, waarbij gelijktijdig twee foto s van den borg moeten worden overgelegd, kan zoowel schriftelijk als mondeling bij de door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaren worden ingediend en moet inhouden: a. den naam en de woonplaats of plaats van vestiging van den borg; voor zoover deze niet woont of is gevestigd binnen de Residentie Besoeki, moet aldaar onveranderlijk woonplaats worden gekozen; b* indien de borg opkoopt op last of ten behoeve van een opkooper, houder van een opkoop vergunning — den naam en de woonplaats, plaats van vestiging of gekozen woonplaats van dien opkooper; c. de opgave van de tabaksoort, naar de onderscheiding daarvan aangegeven in lid (3) van artikel 14, waarvan de opkoop wordt gewenscht; d. de opgave van de plaats en — zoo deze niet is de tabaksmarkt, bedoeld in artikel 27 — tevens van de localiteit, of — zoo de borg voor eigen rekening handelt — van de schuur, waar de opkoop wordt verlangd; in het laatste geval met gelijktijdige overlegging van de op die schuur betrekking hebbende schuurvergunning, als bedoeld in artikel 19, lid (2), of gelijktijdige indiening van een aanvraag daartoe; e. —• indien de aanvraag betreft den opkoop van tabak op de tabaksmarkt, bedoeld in artikel 27 — den termijn, waarvoor de vergunning wordt verlangd. Artikel 16. Weigering van een opkoop- of van een borgvergunning. (1) Met in achtneming overigens van het bepaalde in de leden (4) en (5) van artikel 14 kan een opkoop- of borgvergunning worden geweigerd: le. indien de aanvrager — ter beoordeeling van het College van Gedeputeerden — te slechter naam of faam bekend staat; 2e. indien in de desa, waar de opkoop van tabak verlangd wordt, op grond van het algemeen belang of de openbare orde dan wel ter voorkoming van misbruiken in het tabaksbedrijf het door het College van Gedeputeerden raadzaam wordt geoordeeld, hetzij doorloopend, hetzij gedurende een bepaalden tijd, den opkoop van tabak te weren. (2) Het besluit, waarbij een desa hetzij doorloopend, hetzij gedurende een bepaalden tijd voor den opkoop van tabak wordt gesloten, wordt bekend gemaakt in het Provinciaal Blad en aan de ambtenaren, bedoeld in lid (2) van artikel 14. Artikel 17. Inhoud van een opkoop- of van een borgvergunning. (1) De opkoop vergunning houdt in: a. den naam en de woonplaats, plaats van vestiging of gekozen woonplaats van den houder van de vergunning; b. de aanwijzing van de tabaksoort, naar de onderscheiding daarvan gegeven in lid (3) van artikel 14, waarvan de opkoop is toegelaten; c. de aanwijzing van de plaats en de localiteit, waar de opkoop door den houder der vergunning is toegelaten; d. de voorwaarden, welke aan de vergunning worden verbonden in het algemeen belang of in het belang van de openbare orde dan wel ter voorkoming van misbruiken in het tabaksbedrijf; met betrekking tot den opkoop van vooroogsttabak buiten de tabaksmarkt, bedoeld in artikel '27, wordt in ieder geval het beding opgenomen, dat deze opkoop moet zijn beëindigd op 15 October van het desbetreffende jaar dan wel, indien door het College van Gedeputeerden voor eenig jaar een latere datum is bepaald, op dien datum; e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6, i.w.g. 30 April 1935], zoo noodig den termijn, waarvoor de vergunning wordt verleend. (2) De borgvergunning houdt in: a. den naam en de woonplaats, plaats van vestiging of gekozen woonplaats van den borg; b. — indien de borg opkoopt op last of ten behoeve van een opkooper, houder van een vergunning — den naam en de woonplaats, plaats van vestiging of gekozen woonplaats van dien opkooper; c. de aanwijzing van de tabaksoort, naar de onderscheiding daarvan aangegeven in lid (3) van artikel 14, waarvan de opkoop is toegelaten; d. de aanwijzing van de plaats en de localiteit, waar de opkoop door den borg is toegelaten; e. de voorwaarden, welke aan de vergunning worden verbonden in het algemeen belang of in het belang van de openbare orde dan wel ter voorkoming van misbruiken in het tabaksbedrijf; f. —wanneer zij betreft den opkoop van voor-oogsttabak buiten de tabaksmarkt, bedoeld in artikel 27 — den datum, waarop de vergunning ingaat en welke niet vroeger dan 1 Mei mag worden gesteld, alsmede den datum, waarop zij vervalt en welke op 15 October van het desbetreffende jaar dan wel, indien door het College van Gedeputeerden voor eenig jaar een latere datum is bepaald, op dien datum wordt gesteld; g. — wanneer zij betreft den opkoop van tabak op de tabaksmarkt, bedoeld in artikel 27 — den termijn, waarvoor de vergunning wordt verleend. (3) Aan de borgvergunning wordt een foto van den borg gehecht. (4) Het besluit van het College van Gedeputeerden, waarbij het einde van den termijn voor den opkoop van voor-oogsttabak op een lateren datum dan 15 October van eenig jaar is bepaald, wordt bekend gemaakt door plaatsing van een desbetreffende kennisgeving in het Provinciaal Blad en een der te Soerabaja verschijnende dagbladen, alsmede door aanplakking ter Provinciale Secretarie en ter plaatse, door den Gouverneur aan te geven. Artikel 18. Intrekking van een opkoop- of van een borgvergunning. (1) Het College van Gedeputeerden trekt een opkoopvergunning in voor zoover de houder daarom verzoekt. (2) Het College van Gedeputeerden is bevoegd zonder verdere ingebrekestelling een opkoop vergunning in te trekken wegens strijd met het algemeen belang en de openbare orde en voorts indien — ter beoordeeling van het College —: a. de houder van een opkoopvergunning zijn bedrijf heeft gestaakt; b. niet of niet voldoende zijn nageleefd de voorschriften en voorwaarden, waaronder de vergunning is verleend; c. de houder van de vergunning of de beheerder van diens bedrijf zich, wat den opkoop van tabak betreft, in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan kwade practijken, dan wel een zijner ondergeschikten of borgen zoodanige feiten heeft bedreven en de houder van de opkoopvergunning, daartoe door het College van Gedeputeerden aangemaand, in gebreke blijft dergelijke practijken te voorkomen of te stuiten. (3) De gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van een borgvergunning, trekt een dergelijke vergunning in, voor zoover de borg daarom verzoekt. (4) De gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van een borgvergunning, kan zonder verdere ingebrekestelling een dergelijke vergunning intrekken wegens strijd met het algemeen belang en de openbare orde en voorts indien —- voor zoover noodig te zijner beoordeeling —: a. de houder van een borgvergunning zijn bedrijf staakt; b. de borg, die opkoopt op last of ten behoeve van een opkooper, voor eigen rekening gaat handelen; e. de vergunning van den opkooper, op last of ten behoeve van wien hij handelt, wordt ingetrokken; d. niet of niet voldoende zijn nageleefd de voorschriften en voorwaarden, waaronder de vergunning is verleend; e. de borg zich, wat den opkoop van tabak betreft, in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan kwade practijken. HOOFDSTUK III. Opschuring en vervoer van tabak. Artikel 19. Schuur vergunning. (1) Onverminderd andere terzake geldende bepalingen, is het verboden een bestaand of op te richten gebouw, van welken aard ook, tot schuur te bestemmen, zonder een schuurvergunning, tot het verleenen waarvan het College van Gedeputeerden bevoegd is. (2) Aan een voor eigen rekening handelenden borg kan uitsluitend een vergunning verleend worden voor een schuur, te bestemmen voor het opbergen van tabak tot geen grootere hoeveelheid dan 600 kg. (3) Aan een op last en ten behoeve van een opkooper, houder van een opkoopvergunning, handelenden borg wordt nimmer een schuurvergunning verleend. Artikel 20. Vrijstelling van een schuurvergunning voor Inlanders. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6, jo. B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 30 April 1935J. Een schuurvergunning is niet vereischt voor dengene, die eenig op zijn woonerf staand of op te richten gebouw bezigt voor of wenscht te bestemmen tot het opbergen, drogen of bereiden van: a. tabak, door hem geplant op de wijzen, als omschreven in de leden (2) en (3) van artikel 2; b. tabak, door of ten behoeve van een houder van een aanplantvergunning geplant, indien en voor zoover hem dit door deze is opgedragen; c. tabak, door hem geplant op gronden, in erfpacht uitgegeven tot uitoefening van het „klein-landbouw-" of „tuinbouw bedrijf"; a, b en c. mits — ter beoordeeling van den door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaar — van een bestaand gebouw geen grootere ruimte gebezigd wordt of een op te richten gebouw geen grootere ruimte biedt, dan benoodigd is voor het opbergen, drogen of bereiden van tabak, als bedoeld onder a, b en c van dit lid. (2) Degene, die eenig op zijn woonerf staand gebouw bezigt voor het opbergen, drogen of bereiden van andere tabak, dan bedoeld in lid (1) van dit artikel, dan wel op zijn woonerf voor het opbergen, drogen of bereiden van tabak een ruimte van een bestaand gebouw dan wel een nieuw opgericht gebouw bezigt grooter, dan aangegeven in lid (1) van dit artikel, is verplicht op zijn kosten zonder schadeloosstelling binnen een daarvoor te stellen termijn een bestaand gebouw te ontruimen dan wel een nieuw opgericht gebouw weg te ruimen, naar gelang het College van Gedeputeerden zulks schriftelijk beveelt. (3) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Onverminderd de toepassing van de terzake geldende strafbepalingen is het College van Gedeputeerden bevoegd na het verstrijken van den in het vorige lid van dit artikel bedoelden termijn — dan wel in spoedeischende gevallen terstond — het gebouw zonder schadeloosstelling en op kosten van den overtreder te doen ontruimen of wegruimen, naar gelang zulks door het College schriftelijk is bevolen. Artikel 21. Aanvraag van een schuurvergunning. (1) De aanvraag ter verkrijging van een schuurvergunning moet inhouden: le. den naam en de woonplaats of plaats van vestiging van den aanvrager; voor zoover deze niet woont of is gevestigd binnen de Provincie, moet aldaar onveranderlijk woonplaats worden gekozen; 2e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. den aard van de schuur met name, of zij strekt tot een of meer der navolgende doeleinden: a. op het opbergen van voor-oogsttabak; b. het opbergen van na-oogsttabak; c. het drogen van voor-oogsttabak; d. het drogen van na-oogsttabak; e. het sorteeren en fermenteeren; f. het afpakken of g. het desinfecteeren; 3e. de grootte van de schuur en de materialen, waaruit zij is of zal worden samengesteld; 4e. de plaats en 5e. [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. den rechtstoestand van den grond, waarop de schuur is of zal worden opgericht en, zoo deze niet tevens de beschikking van den aanvrager over den grond inhoudt, de wijze, waarop hij dat recht heeft verkregen of voornemens is te verkrijgen; 6e. den termijn, waarvoor de vergunning wordt verlangd. (2) Indien de schuur, waarop de aanvraag betrekking heeft, strekt tot het drogen van voor- en/of na-oogsttabak, moet de aanvraag vergezeld gaan van: le. een situatie-teekening van de desa, waarin de schuur is of zal worden opgericht, en van de omringende desa's, op welke teekening moeten zijn aangegeven de ligging van de schuur, waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede die van alle bestaande droogschuren van den zelfden aard, zoowel van den aanvrager als van andere schuurvergunninghouders, voor zoover zij zijn gelegen in de desa's, op de teekening aangegeven, en bovendien — indien de aanvrager in de desa, waarin de schuur is of zal worden opgericht, een aanplantvergunning heeft — de grenzen van zijn arbeidsveld en van de arbeidsvelden van de overige houders van een aanplantvergunning in de desa's, op de teekening aangegeven; 2e. de noodige detailteekeningen van de schuur, voor zoover deze voor een goed begrip van het uit te voeren werk noodig zijn, inzonderheid — indien de schuur strekt tot het drogen van na-oogsttabak — wat betreft het aantal kamers en de lengte, breedte en hoogte van elke kamer. (3) De aanvraag moet schriftelijk en door den aanvrager onderteekend ingediend worden bij den door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaar. (4) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.zv.g. 30 April 1935]. De aanvraag wordt bekend gemaakt door aanplakking van een desbetreffende kennisgeving ter plaatse, door den Gouverneur aan te geven. Bezwaren tegen de aanvraag kunnen binnen veertien dagen na den datum, vermeld op de kennisgeving, bij den in lid (3) van dit artikel bedoelden ambtenaar worden ingediend. Artikel 22. Weigering van een schuurvergunning. Een schuurvergunning kan worden geweigerd: le. indien de aanvrager — ter beoordeeling van het College van Gedeputeerden — te slechter naam en faam bekend staat; 2e. wegens strijd met het algemeen belang of de openbare orde dan wel ter voorkoming van misbruiken in het tabaksbedrijf. Artikel 23. Inhoud van een schuurvergunning. (1) De schuurvergunning houdt in: le. den naam en de woonplaats, plaats van vestiging of gekozen woonplaats van den houder der vergunning; 2e. den aard en de grootte van de schuur en de materialen, waaruit zij is samengesteld; 3e. de plaats en den rechtstoestand van den grond, waarop de schuur is gelegen, desnoodig met het beding, dat de aanvrager binnen een in het vergunningsbesluit te bepalen termijn daadwerkelijk de beschikking over dien grond behoort te hebben; 4e. de voorwaarden, welke aan de vergunning worden verbonden in het algemeen belang of in het belang van de openbare orde dan wel ter voorkoming van misbruiken in het tabaksbedrijf; 5e. zoo noodig den termijn, waarvoor de vergunning wordt verleend. (2) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Indien een schuurvergunning is verleend tot het opbergen en/of drogen van uitsluitend hetzij voor-oogsttabak hetzij na-oogsttabak zijn de door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaren in bijzondere gevallen bevoegd toestemming te verleenen, dat gedurende een uitdrukkelijk te vermelden termijn in de desbetreffende schuur ook onderscheidenlijk na-oogsttabak of voor-oogsttabak wordt opgeborgen en/of gedroogd. Artikel '24. Beperking van het gebruik van een droogschuur. Het College van Gedeputeerden is bevoegd te bepalen, dat een schuur, ten aanzien waarvan in de betrokken vergunning is vermeld, dat zij strekt tot het drogen van tabak, gedurende een of meer jaren, voor een deel of in haar geheel niet meer tot dat doeleinde mag worden gebezigd, indien zich — ter beoordeeling van het College — tijdelijke omstandigheden met betrekking tot de in de desbetreffende schuur te drogen tabak voordoen, die het treffen van dien maatregel raadzaam maken. Artikel 25. Intrekking van een schuurvergunning. (1) Het College van Gedeputeerden trekt een schuurvergunning in, op verzoek van den houder. (2) Het College van Gedeputeerden is bevoegd een schuurvergunning zonder verdere ingebrekestelling in te trekken wegens strijd met het algemeen belang en de openbare orde en voorts indien — ter beoordeeling van het College —: a. de houder van een schuurvergunning zijn bedrijf in de desbetreffende desa heeft gestaakt; b. de houder van een schuurvergunning niet binnen den bij die vergunning bepaalden termijn de beschikking heeft verkregen over den grond, waarop de schuur is of zal worden opgericht; c. niet of niet voldoende zijn nageleefd de voorschriften en voorwaarden, waaronder de vergunning is verleend; d. de houder van een schuurvergunning of de beheerder van zijn onderneming bij het gebruik maken van de vergunning zich in ernstige mate heeft schuldig gemaakt aan kwade practijken dan wel een zijner ondergeschikten of borgen zoodanige feiten heeft bedreven en de houder der schuurvergunning daartoe door het College van Gedeputeerden aangemaand, in gebreke blijft dergelijke practijken te voorkomen of te stuiten; e. niet binnen één jaar na den dag, waarop de schuur is afgebrand, ingestort, afgebroken of op andere wijze is te niet gegaan een nieuwe schuur ter zelfder plaatse is opgetrokken. Artikel 26. Vervoersverbod. (1) Het is zonder schriftelijke vergunning, tot het verleenen waarvan de door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaren bevoegd zijn, verboden tusschen zonsondergang en zonsopgang ongekorven tabak, welke niet op de voor den afscheep gebruikelijke wijze is verpakt, te vervoeren dan wel in ontvangst of bewaring te nemen. (2) De in lid (1) van dit artikel bedoelde vergunning wordt slechts wegens buitengewone omstandigheden verleend voor den in de vergunning vermelden termijn. HOOFDSTUK IV. Openbare tabaksveilingen. Artikel 27. Oprichting van tabaksmarkten. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 19 Juli 1935*)]. Op door het College van Gedeputeerden aan te wijzen plaatsen kunnen markten worden geopend, alwaar uitsluitend tabak in drogen toestand, afkomstig van andere aanplantingen dan die van een ondernemer-houder van een aanplantvergunning in het openbaar zal worden opgeveild. (2) De zorg voor het dagelijksch beheer van en de orde en netheid op de markt wordt opgedragen aan een marktmeester, zoo noodig bijgestaan door aan hem ondergeschikt personeel. De marktmeester en het hem ondergeschikt personeel worden door het College van Gedeputeerden werkzaamgesteld. (3) Het College van Gedeputeerden stelt een instructie vast voor den marktmeester en het hem ondergeschikt personeel. *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935. Artikel 28. Keüring, verkoop en betaling. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 19 Juli 1935*)]. De ter openbare veiling aangeboden tabak wordt door den marktmeester gekeurd; de goedgekeurde tabak wordt in kavelingen verdeeld, op de door den marktmeester aangewezen plaatsen uitgestald en vervolgens in de volgorde, door hem bepaald, bij opbod aan den meestbiedende verkocht uitsluitend tegen gereede betaling. (2) De betaling door den kooper van den koopprijs, vermeerderd met 3% commissieloon, bedoeld in artikel 29, lid (1), geschiedt onmiddellijk, nadat de verkoop is toegewezen, aan den marktmeester, die daarna er voor zorg draagt, dat die prijs, verminderd met 2% commissieloon, bedoeld in artikel 29, lid (1), zoo spoedig mogelijk aan den betrokken verkooper wordt uitgekeerd. (3) [B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 19 Juli 1935]. Zonder toestemming van den marktmeester is het verboden eenmaal ter veiling aangeboden en goedgekeurde tabak geheel of gedeeltelijk weer uit de veiling te nemen. Indien de geboden prijs den eigenaar evenwel onvoldoende voorkomt, kan deze na kennisgeving aan den marktmeester den verkoop doen ophouden en de tabak terugnemen. Artikel 29. Commissieloon. (1) Ter bestrijding van de aan de veilingen verbonden noodzakelijke kosten, wordt een commissieloon in rekening gebracht, bedragende vijf ten honderd (5%) van den verkoopprijs van elke partij, waarvan drie ten honderd (3%) ten laste komt van den kooper en twee ten honderd (2%) ten laste van den verkooper. (2) Bij ophouding, als bedoeld in de tweede zinsnede van lid (3) van artikel 28, wordt een commissieloon van twee ten honderd (2%) berekend ten laste van den verkooper over het bedrag, waarvoor opgehouden is. (3) De marktmeester is belast met de inning van het in lid (2) van dit artikel bedoelde commissieloon. *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935. Artikel 30. Koopers ter openbare tabaksveiling. (1) Hij, die tabak op de veiling wenscht te koopen, moet voorzien zijn van een opkoop- of borgvergunning, als bedoeld in artikel 14, en is verplicht daarvan op aanvraag van den marktmeester inzage te verleenen. (2) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 19 Juli 1935*)]. De kooper is verplicht de gekochte tabak onmiddellijk na afloop van de veiling van de markt te verwijderen. (3) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 19 Juli 1935 *)]. Indien de gekochte tabak niet binnen een alsnog door den marktmeester bepaalden, redelijken tijd na afloop van de veiling van de markt is verwijderd, geschiedt zulks door of in opdracht van den marktmeester op kosten van den kooper. Artikel 81. Goede orde op en om de tabaksmarkt. (1) De toegang tot de tabaksmarkt is voor een ieder vrij. Zij, die de goede orde verstoren, worden door den marktmeester gelast de markt te verlaten; zij worden zoo noodig met behulp van den sterken arm daarvan verwijderd. (2) Het is verboden op de toegangswegen tot en de verbindingswegen binnen de markt koopwaren uit te stallen of te koop aan te bieden, of daarop eenig voorwerp te plaatsen of eenig beroep of bedrijf uit te oefenen. Overtreders van dit verbod kunnen zoo noodig met behulp van den sterken arm van die wegen worden verwijderd. Artikel 32. tab aks veilingsreglement en -administratie. (1) Het College van Gedeputeerden stelt een tabaksveilingreglement vast, waarin worden opgenomen: a. de bepaling van de data van begin en einde van de perioden, waarin op de markt, bedoeld in lid (1) van artikel 27, de veilingen onderscheidenlijk van voor-oogst- en/of na-oogsttabak zullen worden gehouden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid (1) letter d, en lid (2) letter f, voor *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935. zoover betreft de vaststelling van de data van begin en einde van de periode, waarin de opkoop van voor-oogsttabak is toegelaten; b. de bepaling van de dagen en uren, waarop de markt binnen de onder letter a bedoelde perioden voor het publiek geopend zal zijn; c. de nadere maatregelen, welke het College noodig oordeelt voor een regelmatig verloop van de veilingen en de goede orde op die veilingen. (2) De inrichting van de administratie van de tabaksmarkt en van de door den marktmeester in te dienen verantwoordingen wordt vastgesteld door het College van Gedeputeerden. HOOFDSTUK V. Slotbepalingen. Artikel 33. Hooger beroep. (1) Aan belanghebbenden staat binnen een maand na hare dagteekening beroep open van beslissingen, krachtens deze verordening genomen door: le. het College van Gedeputeerden, op den Provincialen Raad; 2e. de door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaren, op het College van Gedeputeerden. (2) Het beroep, ingesteld tegen een beslissing, strekkende tot intrekking van een opkoop- of borgvergunning, heeft geen schorsende kracht. (3) Hangende het beroep, wordt het besluit tot intrekking of wijziging van een aanplant- of schuurvergunning geschorst. Artikel 34. Strafbepalingen. (1) Overtreding van de verbods- en gebodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 2, lid (1), 7, 13, lid (1), 14, leden (1) en (2), 19, lid (1), 26, lid (1), 28, lid (3), 30, leden (1) en (2) en 31, lid (2), dezer verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste één honderd gulden. (2) De aanplant, de ongekorven tabak, de werktuigen, de gereedschappen, het gebouw en de zich daarin bevindende voor- werpen, waarmede of ten aanzien waarvan de overtreding is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren, worden verbeurd verklaard. (3) Indien tijdens het plegen van de overtreding, nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden kunnen de in het eerste lid van dit artikel bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. (4) De verplichting tot naleving van de bepalingen van deze verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de leden van het bestuur of, bij ontstentenis van die leden, op den vertegenwoordiger van den rechtspersoon. Artikel 35. Toepasselijk verklaring van de verordening. Deze verordening is van toepassing in de Regentschappen Djember en Bondowoso van de Residentie Besoeki. Artikel 36. Inwerkingtreding. (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java" treedt in werking op een nader door het College van Gedeputeerden vast te stellen datum. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: le. de Tabaksverordening van den Gewestelijken Raad van Besoeki van 2 September 1908 (afgekondigd in de Javasche Courant van 18 en 22 September 1908 Nos. 75 en 76), zooals deze is gewijzigd bij verordening van dien Raad van 18 Maart 1911 (afgekondigd in de Javasche Courant van 5 Mei 1911 No. 36); 2e. de Tabaksveilingsverordening van dien Raad van 24 Augustus 1918 (afgekondigd in de Javasche Courant van 13 September 1918 No. 74); 3e. het Reglement op het houden van Tabaksveilingen op de Gewestelijke tabaksmarkten. vastgesteld bij besluit van dien Raad van 24 Augustus 1918 No. 555a 6 (opgenomen in de Javasche Courant van 18 September 1918 No. 74), gewijzigd bij het besluit van 14 Februari 1928 No. 802/L/S (opgenomen in de Javasche Courant van 2 Maart 1928 No. 18). Artikel 37. Overgangsbepaling . (1) De houders van krachtens de Tabaksverordening van den Gewestelijken Raad van Besoeki verleende en krachtens de bepalingen dier verordening nog geldende aanplant-, opkoop- en/of schuurvergunningen zijn gehouden binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een verzoek tot het verkrijgen van de vergunning(en), welke op den datum van die inwerkingtreding reeds aan hen is (zijn) verleend, te richten tot den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de desbetreffende vergunning (en); alsdan blijft(ven) die vergunning(en) van kracht, totdat op hun verzoek een beschikking is genomen. (la) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 19 Juli 1935*)]. Op het verzoek tot het verkrijgen van een aanplant- en schuurvergunning. als bedoeld in lid (1) van dit artikel, is niet van toepassing het bepaalde in de artikelen 3, leden (3), (4) en (5), en 21, lid (4). (2) Indien een verzoek, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, niet of niet tijdig is ingediend, worden de desbetreffende vergunningen gerekend van den dag van inwerkingtreding van deze verordening geacht te zijn vervallen. Soerabaja, 27 November 1934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935. INHOUD. Artikel. 1. Verklaring van eenige termen. HOOFDSTUK I. Aanplant van tabak. 2. Aanplantvergunning. 3. Aanvraag van een aanplantvergunning. 4. Weigering van een aanplantvergunning. 5. Voorloopige toezegging voor een aanplantvergunning. 6. Inhoud van een aanplantvergunning. 7. Uitbreiding van het arbeidsveld. 8. Inkrimping van het arbeidsveld op verzoek. 9. Weigering van een verzoek tot inkrimping van het arbeidsveld. 10. Gedwongen inkrimping van het arbeidsveld. 11. Intrekking van een aanplantvergunning. 12. Inhoud van een besluit tot inkrimping van het arbeidsveld of tot intrekking van een aanplantvergunning. 13. Jaarlijksche bekendmaking van de gegevens omtrent den aanstaanden aanplant. HOOFDSTUK II. Opkoop van tabak. 14. Opkoop- en borgvergunning. 15. Aanvraag van een opkoop- of van een borgvergunning. 16. Weigering van een opkoop- of van een borgvergunning. 17. Inhoud van een opkoop* of van een borgvergunning. 18. Intrekking van een opkoop- of van een borgvergunning. HOOFDSTUK III. Opschuring en vervoer van tabak. 19. Schuurvergumiing. 20. Vrijstelling van een schuurvergunning voor Inlanders. 21. Aanvraag van een schuurvergunning. 22. Weigering van een schuurvergunning. 23. Inhoud van een schuurvergunning. 24. Beperking van het gebruik van een droogschuur. 25. Intrekking van een schuurvergunning. 26. Vervoersverbod. HOOFDSTUK IV. Openbare tabaksveilingen. 27. Oprichting van tabaksmarkten. 28. Keuring, verkoop en betaling. 29. Commissieloon. 30. Koopers ter openbare tabaksveiling. 31. Goede orde op en om de tabaksmarkt. 32. Tabaksveilingsreglement en -administratie. HOOFDSTUK V. Slotbepalingen. 33. Ilooger beroep. 34. Strafbepalingen. 35. Toepasselijkverklaring van de verordening. 30. Inwerkingtreding. 37. Overgangsbepaling. Inwerkingtreding der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 29 November 1934 No. 11 3!12jl0 (Opg. B.P.B. van 1 December 1934, Serie A No. 16). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 36, lid (1), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Te bepalen, dat de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java in werking treedt met ingang van 1 Januari 1935. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. II. B. Kuneman. Voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3, lid (3), 14, lid (2), 15, leden (1) en (2), 17, lid (4), 21, lid (3), en 26, lid (1), der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 29November 1934 No. W3ll2jll (Opg. B.P.B. van 1 December 1934, Serie A No. 16). De Gouverneur van Oost-Java, Gelet op de artikelen 3, lid (3), 14, lid (2), 15, leden (1) en (2), 17, lid (4), 21, lid (3), en 26, lid (1), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Eerstelijk: Aan te wijzen als plaats, waar ingevolge het bepaalde in artikel 3, lid (3), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java de aanvraag om een aanplantvergunning door aanplakking mede behoort te worden bekend gemaakt, de kantoren van de Assistent-Residenten van Bondowoso en Djember. Ten tweede: Aan te wijzen als de ambtenaren, die ingevolge het bepaalde in artikel 14, lid (2), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java bevoegd zijn borgvergunningen te verleenen, de Assistent-Residenten van Bondowoso en Djember, ieder voor zoover die borgvergunningen betrekking hebben op zijn ressort. Ten derde: Aan te wijzen als de ambtenaren, bij wie ingevolge het bepaalde in artikel 15, leden (1) en (2), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java de aanvragen om opkoop- en borgvergunningen behooren te worden ingediend, de Assistent-Residenten van Bondowoso en Djember, ieder voor zoover die opkoop- of borgvergunningen betrekking hebben op zijn ressort. Ten vierde: Aan te wijzen als de plaatsen, waar ingevolge het bepaalde in artikel 17, lid (4), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java het besluit van het College van Gedeputeerden, waarbij het einde van den termijn voor den opkoop van voor-oogsttabak op een lateren datum dan 15 Oetober van eenig jaar is bepaald, behoort te worden bekend gemaakt, de kantoren van de Assistent-Residenten van Bondowoso en Djember. Ten vijfde: Aan te wijzen als de ambtenaren, bij wie ingevolge het bepaalde in artikel 21, lid (3), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java de aanvragen om schuurvergunningen behooren de worden ingediend, de AssistentResidenten van Bondowoso en Djember, ieder voor zoover die schuurvergunningen betrekking hebben op zijn ressort. Ten zesde: Aan te wijzen als de ambtenaren, die ingevolge het bepaalde in artikel '26, lid (1), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java bevoegd zijn om vergunningen te verleenen tot het vervoeren dan wel in ontvangst of bewaring nemen van ongekorven tabak, welke niet op de voor den afscheep gebruikelijke wijze is verpakt, de betrokken districtshoofden in de Regentschappen Bondowoso en Djember. De Gouverneur van Oost-Java, J. H. B. Kuneman Uitvoering van artikel 13, lid (1), der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen liaad van Oost-Java van 17 Decembir 1935 No. W 318/11 (Opg. B.P.B. van 22 Januari 1936, Serie A No. 1). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 13, lid (1) onder le, van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Eerstelijk: In te trekken zijn besluit van 5 Mei 1935 No. W 3/4/10. Ten tweede: Te bepalen: le. dat de opgave, bedoeld in artikel 13, lid (1) onder le, van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java, schriftelijk en door den houder der aanplantvergunning onderteekend in tweevoud behoort te worden ingediend door tusschenkomst van den Resident van Besoeki, terwijl zij, indien de verzending daarvan door middel van de post plaats heeft, aangeteekend moet worden; '2e. dat de gegevens, bedoeld in artikel 13, lid (1) onder le, letters a en b, van genoemde verordening volgens den aan dit besluit gehechten staat dienen te worden gespecificeerd. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Ingehuurde gron- Uitgestrektheid van Aantal te planten Re- den (in ha). den aanplant (in ha), boomen per ha. gent- ... Desa. Totaal Totaal schap. Ilc ' ^a" ' e8a" kolom " ^ega- kolom J" Tega- wah. lan. 4+6 wah. lan. 7+8 wah. lan. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. Totaal (Onderteekening) Uitvoering van het bepaalde in het tweede lid van artikel 13 der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 5 Mei 1935 No. W 3/4/9 (Opg. B.P.B. van 25 Mei 1935, Serie A No. 7). De Gouverneur van Oost-Java, Gelet op artikel 13, lid ('2), van de Besoekisehe Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Eerstelijk: Te bepalen, dat de jaarlijksche opgave van: I. de plant- en leveringsvoorwaarden, bedoeld in lid (1) onder le letter e van artikel 13 der Besoekische Tabaks verordening Provincie Oost-Java moet zijn gedaan: A — voor zoover zij betrekking heeft op een aanplant van voor-oogsttabak: a. uiterlijk op 1 Maart, indien voor den aanplant tegalans, en b. uiterlijk op 1 Juni, indien voor den aanplant sawah's gebezigd worden; B — voor zoover zij betrekking heeft op een aanplant van na-oogsttabak: uiterlijk op 1 Juli; II. de uitgestrektheid van den aanplant en de daarop per ha te planten tabaksboomen, bedoeld in lid (1) onder letters a en b van artikel 13 der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java moet zijn gedaan: A — voor zoover zij betrekking heeft op een aanplant van voor-oogsttabak: a. uiterlijk op 15 April, indien voor den aanplant tegalans, en b. uiterlijk op 1 Juni, indien voor den aanplant sawah's gebezigd worden; B — voor zoover zij betrekking heeft op een aanplant van na-oogsttabak: uiterlijk op 1 Augustus. Ten tweede: Te bepalen, dat de bekendmaking, bedoeld in lid (1) onder 2e van artikel 13 der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java behoort te geschieden: a. door indiening van de daar bedoelde voorwaarden in vijftienvoud aan den betrokken Assistent-Resident, die voor de verdere toezending aan de Inlandsche bestuursambtenaren zorg draagt, alsmede b. door voorlezing en verklaring dier voorwaarden in de desa of desa's, behoorende tot het arbeidsveld van den betrokken houder van een aanplantvergunning, in de landstaal aan de daartoe door of vanwege dien houder behoorlijk opgeroepen belanghebbende planters. De Gouverneur van Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in artikel 16, lid (1) ten 2e, en lid (2), der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 16 Oetober 1935 No. W 3/7/7 (Opg. li.P.lï. van 31 Oetober 1935, Serie A No. 18). Het College van Gedepi teekden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Overwegende, dat het op grond van het algemeen belang en de openbare orde alsmede ter voorkoming van misbruiken in het tabaksbedrijf raadzaam is, in eenige bepaald aangewezen desa's van het Regentschap Bondowoso den opkoop van na-oogsttabak doorloopend te weren; Gelet op artikel 16, lid (1) ten 2e, en lid (2), der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten — behoudens bij de inwerkingtreding van dit besluit reeds verkregen rechten - in de desa's van het Regentschap Bondowoso, aangegeven in den aan dit besluit gehechten staat, den opkoop van ongekorven na-oogsttabak, afkomstig van andere aanplantingen dan die van een ondernemer-houder van een aanplantvergunning, doorloopend te weren. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Onderdistrict Bondoicoso. de desa's: Badean Kotakoelon t Dabasah Blindoengan Kademangankoelon Tamansari Nangkaan Soekowirio Pantjoran Kembang Pedjaten. Onderdistrict Tjoerahdami. de desa's: Penambangan Tjoerahpoh Petoeng Koepang Pakoewesi Djetis Soembersoeko Gadingsari Binakal S oember waroe Baratan Pontjogati Dj oeroeksok-sok Soembertengah Selolemboe Lotjaré. Onderdistrict Tegalampel. de desa's: Sekarpoetih Karanganjar Tegalampel Mandiro ianggoelangin Treboengan Pagoean. Onderdistrict Tangarang. de desa's: Tangarang Tangsilkoelon Dawoehan Lodjadjar Kasemek Pakalangan Soembersalam Kontjirkidoel Bataan Kadjar Gebang. Onderdistrict Tamanan. de desa's: Tamanan Kalianjar Wonosoeko Soekosari-Panggang Karangmelok Mengen Kemirian Soemberkemoening Djambesari Tegalpasir Djambeanom Potjanganom Soemberdjeroek. Onderdistrict Maesan. de desa's: Maesan Penanggoengan Pakoeniran Soemberanjar Soembersari Soemberpakem Soegerlor Gambangan Poedjerbaroe Tanahwoelan Soetjo. Onderdistrict Groedjoegan. de desa's: Ta man Pakaoeman Soemberpandan Wanisodo Dawoehan Kaboewaran Wonosari Dadapan Tegalmidjin Pedjagan Groedj oegankidoel Kedjawan Groedoenganlor. Onderdistrcit Poedjer. de desa's: Maskoeningwetan Maskoeningkoelon Ran doet j angkring Padasan Kedjajan Mengok Pengarang Alassoemoer Soekolcerto Soekowono Mangli. Onderdistrict Sockosari. de desa: Soekosari. Onderdistrict Tlogosari. de desa's: Tlogosari Kembang Soelek Djeboenglor Djeboengkidoel Patemon Pakisan. Onder d istri ct 1 Vo nosari. de desa's: Soemberkalong Traktakan Tangsilwetan Djoempong Lombokwetan Lombokkoelon Toempang Klapakét-jèng. Uitvoering van het bepaalde in de artikelen 20, lid (1), 21, lid (4), en 23, lid (2), der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java". Besluit van cl?n Gouverneur van Oost-Java van 14 Mei 1935 No. W 314/16 (Opg. B.P.B. van 25 Mei 1935, Serie A No. 7). De Gouverneur van Oost-Java, Gelet op de artikelen 20, lid (1), 21, lid (4), en 23, lid (2), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Eerstelijl;: Aan te wijzen als de ambtenaren, aan wier beoordeling ingevolge het bepaalde inartikel 20, lid (1), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java naar den in dat artikellid gestelden maatstaf is onderworpen de grootte der benoodigde ruimte in de daarbedoelde gebouwen: de Assistent-Residenten van Bondowoso en Djember, ieder voor zoover die gebouwen gelegen zijn in zijn ressort. Ten tweede: Aan te wijzen als de plaatsen, waar ingevolge het bepaalde in artikel 21, lid (4), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java de aanvraag ter verkrijging van een schuurvergunning op de daarbedoelde wijze behoort te worden bekend gemaakt: de kantoren van de Assistent-Residenten van Bondowoso en Djember, voor zoover de aanvraag op ieders ressort betrekking heeft. Ten derde: Aan te wijzen als de ambtenaren, die ingevolge het bepaalde in artikel 23, lid (2), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java in bijzondere gevallen bevoegd zijn de daarbedoelde toestemming te verleenen: de AssistentResidenten van Bondowoso en Djember, ieder voor zoover de daarbedoelde schuren gelegen zijn in zijn ressort. De Gouverneur van Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Aanwijzing van een markt als bedoeld in het eerste lid van artikel 27 der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 29 November 1934 No. W 3/12/12 (Opg. B.P.B. van 1 December 1934, Serie A No. 16). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 27, lid (1), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Te bepalen, dat te Kasemek (district Tamanan, Regentschap Bondowoso, Residentie Besoeki) een markt wordt geopend, alwaar uitsluitend krosok in het openbaar zal worden opgeveild. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, .J. H. B. Kuneman. Aanwijzing van een markt als bedoeld in het eerste lid van artikel 27 der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 4 September 1935 No. A 19/6/20 (Opg. B.P.B. van 20 Sep. tember 1935, Serie A No. 16). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 27, lid (1), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java, Heeft besloten: Te bepalen, dat te Nangkaan (district Bondovvoso, Regentschap Bondowoso, Residentie Besoeki) een provinciale markt wordt geopend, alwaar uitsluitend krosok-tabak in drogen toestand, afkomstig van andere aanplantingen dan die van een ondernemer-houder van een aanplantvergunning in het openbaar zal worden opgeveild. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kijneman. Uitvoering van het bepaalde in het derde lid van artikel 27 der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost- Java" (Vaststelling van een „INSTRUCTIE VOOR DEN MARKTMEESTER EN HET AAN HEM ONDERGESCHIKTE PERSONEEL" op de krachtens artikel27,lid(l),der verordening geopende en door de Provincie geëxploiteerde tabaksmarkten). Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 3 September 1935 No. W 3/6/24 (Opg. B.P.B. van 14 September 1935, Serie A No. 15). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel '27, lid (3), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte Instructie voor den marktmeester en het hem ondergeschikte personeel op de krachtens artikel 27, lid (1), der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java geopende en door de Provincie Oost-Java geëxploiteerde tabaksmarkten. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Instructie voor den marktmeester en het hem ondergeschikte personeel. Artikel 1. De marktmeester is onmiddellijk ondergeschikt aan den Landbouwconsulent te Bondowoso en bij afwezigheid van dien ambtenaar aan een door deze en bij ontstentenis van dien ambtenaar aan een door het Hoofd van den Provincialen Landbouwvoorlichtingsdienst aan te wijzen vervanger. Artikel 2. De marktmeester voert de geheele administratie van de tabaksmarkt, waaraan hij is werkzaam gesteld, volgens de door het College van Gedeputeerden vastgestelde regeling en dient vóór den lOden van iedere maand een verantwoording daarvan in drievoud in hij den Landbouwconsulent te Bondowoso of diens vervanger. Artikel 3. De marktmeester draagt zorg voor het storten der ontvangen commissieloonen in de Provinciale Kas te Soerabaja. Artikel 4. De marktmeester draagt zorg, dat de koopsommen onmiddellijk aan hem worden voldaan en de uitkeering der verkoopsommen aan de rechthebbenden nog gedurende den veilingsdag plaats vindt. Artikel 5. De marktmeester draagt zorg voor een juiste uitvoering van de keuring der aangebrachte tabak. Artikel 6. De marktmeester ziet toe, dat: le. geen tabak ter markt wordt aangevoerd door opkoopers en borgen (z.g. bandols), die niet in het bezit zijn van een geldige opkoop- of borgvergunning; 2e. tabak slechts wordt verkocht aan houders van een geldige opkoop- of borgvergunning. Artikel 7. (1) Het is den marktmeester en het hem ondergeschikte personeel verboden: le. zijdelings of rechtstreeks, handel in tabak te drijven; 2e. op eenigerlei wijze te eigen bate of ten bate van bepaalde personen of bepaalde groepen van personen, onder welken naam ook, invloed uit te oefenen op den handel in tabak. (2) De marktmeester ziet toe, dat het hem ondergeschikte personeel zich onthoudt van handelingen, als bedoeld in lid (1) van dit artikel. Artikel 8. Het aan den marktmeester ondergeschikte personeel is verplicht diens bevelen op te volgen. Uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 32 der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java" (Vaststelling van een „VEILINGSREGLEMENT" voor de krachtens artikel 27, lid (1), der verordening geopende en door de Provincie geëxploiteerde tabaksmarkten). Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 3 September 1935 No. W 3/6/25 (Opg. B.P.B. van 14 September 1935, Serie A No. 15). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 32, lid (1), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Vast te stellen het aan dit besluit gehechte Veilingsreglement voor de krachtens artikel 27, lid (1), der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java geopende en door de Provincie Oost-Java geëxploiteerde tabaksmarkten. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Veilingsreglement. Artikel 1. De tabaksmarkten zijn jaarlijks geopend ten behoeve van den verkoop van: a. voor-oogsttabak van 15 September tot en met 15 November d.a.v.; b. na-oogsttabak van 16 November tot en met 31 Januari d.a.v. Artikel 2. (1) Gedurende de in artikel 1 genoemde tijdvakken zijn de tabaksmarkten behalve op Zon- en feestdagen, op alle dagen voor het publiek opengesteld van des voormiddags 7 uur tot uiterlijk des namiddags 5 uur. (2) Het veilen van de aangebrachte tabak begint niet vóór des voormiddags 9 uur. (3) Als feestdag worden in dit artikel aangemerkt de algemeen erkende Christelijke feestdagen en de verjaardagen der leden van het Koninklijk Huis, zoomede de door den GouverneurGeneraal nader aan te geven Mohammedaansche en Chineesche feestdagen. Artikel 3. Indien bij besluit van het College van Gedeputeerden het einde van den termijn voor den opkoop van voor-oogsttabak voor eenig jaar op een lateren datum dan 15 October is gesteld, wordt het krachtens artikel 1 voor den verkoop van voor-oogsttabak vastgestelde tijdvak verlengd tot een maand na den in vorenbedoeld besluit bepaalden datum en de opening van de markten ten behoeve van den verkoop van na-oogsttabak op den daarop volgenden dag gesteld. Artikel 4. (1) Vochtige, beschimmelde, nog van groene stelen voorziene en minderwaardige tabak wordt niet ter veiling aangenomen en moet vóór het veilen verwijderd zijn. (2) Het in lid (1) van dit artikel bepaalde staat ter beoordeeling van den marktmeester. Artikel 5. De marktmeester draagt zorg, dat zooveel mogelijk de door één verkooper aangeboden tabak afzonderlijk wordt geveild. Vermenging van aan verschillende personen toebehoorende partijen heeft alleen plaats met goedvinden van die personen. Uitvoering van het bepaalde in het tweede lid van artikel 32 der „Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java" (Vaststelling van voorschriften betreffende de ADMINISTRATIE van de krachtens artikel 27, lid (1), der verordening geopende en door de Provincie geëxploiteerde TABAKSMARKTEN). Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 3 September 1935 No. W 3/6/23 (Opg. B.P.B. van 14 September 1935, Serie A No. 15). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 32, lid (2), van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Vast te stellen de aan dit besluit gehechte voorschriften, betreffende de administratie van de krachtens artikel 27, lid (1), der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-.Java geopende en door de Provincie Oost-Java geëxploiteerde tabaksmarkten. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Voorschriften betreffende de administratie van de tabaksmarkten. Artikel 1. Na sorteering en weging van de door een verkooper of planter aangevoerde en goedgekeurde partij tabak wordt een kwijtbrief, ingericht volgens het aan deze voorschriften gehechte model I, ingevuld, waarvan bij verkoop van de partij de middenstrook a aan den verkooper of planter en de derde strook b aan den kooper wordt uitgereikt. Artikel 2. Voor het beheer der geldmiddelen worden aangehouden: le. een veilingboek, ingericht volgens het aan deze voorschriften gehechte model II, waarin op eiken veilingsdag worden aangeteekend: a. de naam en woonplaats van den verkooper of planter, wiens op dien dag aangevoerde, geheel of gedeeltelijk goedgekeurde partij tabak zal worden geveild; b. het gewicht van de goedgekeurde partij tabak; c. de verkoopsprijs; d. het verschuldigde commissieloon; e. de naam van den kooper: 2e. een kasboek, ingericht volgens het aan deze voorschriften gehechte model III, waarin voor eiken veilingsdag de op dien dag, blijkens het veilingboek, ontvangen gezamenlijke bedrag der coinmissieloonen met vermelding van het nummer der veiling, wordt aangeteekend alsmede de in de Provinciale Kas gestorte bedragen op den dag, waarop zulks is geschied. Artikel 3. Telken male, wanneer de aan commissieloonen ontvangen sommen het bedrag van f 100.-- hebben bereikt of overschreden, wordt daags daarna het gezamenlijk bedrag dier sommen in de Provinciale Kas gestort, van welke storting een stortingsbewijs, ingericht volgens het aan deze voorschriften gehechte model IV, wordt opgemaakt, waarvan het origineel bij de maandverantwoording wordt overgelegd, het duplicaat en triplicaat onmiddellijk rechtstreeks worden aangeboden, onderscheidenlijk aan den Landbouwconsulent te Bondowoso en de Afdeeling „Begrooting en Comptabiliteit" van de Provinciale Secretarie te Soerabaja, terwijl het quadruplicaat door den marktmeester wordt aangehouden. Artikel 4. Van de gelden wordt, onder overlegging van de daarvoor noodige bewijsstukken, maandelijks een verantwoording, bestaande uit een afschrift van het kasboek, in viervoud opgemaakt en bij den Landbouwconsulent te Bondowoso ingediend, die het origineel, vergezeld van de bewijsstukken, doorzendt naar de Afdeeling „Begrooting en Comptabiliteit" van de Provinciale Secretarie te Soerabaja, een afschrift indient bij het Hoofd van den Provincialen Landbouwvoorlichtingsdienst te Soerabaja, een afschrift aanhoudt en een afschrift terugzendt aan den marktmeester. Artikel 5. Ten minste eenmaal in de maand wordt de administratie van den marktmeester door den Landbouwconsulent te Bondowoso of diens vervanger volledig nagezien, die van zijn bevindingen aanteekening houdt in het kasboek. Model I. (Kwijtbrief). No No. /a. No. /b. TABAKSMARKT te TABAKSMARKT te TABAKSMARKT te verkooper , verkooper Naam van den kooper Naam van den - p]anter ; Naam van den planter Gewicht Woonplaats Woonplaats Aantal bangkèls — Gewicht Gewicht Prijs f Aantal bangkèls Aantal bangkèls Commissieloon Naam van den kooper pr„s f 3% _ f_ _ _( + ) „ , Prijs I f Commissie 2%= (—)„ Commissie 5% f Uit te betalen bedrag___f Tc ontvangen bedrag f MODEL II. (Veilingboek). Veiling Verkooper Gewicht Naflm van den Totaal g' *■»"» Desa. tabak Prijs. 2%. kooper. 3%" commissie- No. Datum. No. Naam. in kg. loon. 4 Ontvangsten. MODEL III. (Kasboek). Uitgaven. Datum. O m s c h r ij v i n g. Bedrag. Datum. Omschrijving. | Bedrag. ■ j MODEL IV. Stortingsbewijs. De Kashouder van de Provincie Oost-Java te Soerabaja gelieve in ontvangst te nemen de som van f (zegge- _ _ ). zijnde ontvangen commissieloonen voor den verkoop van tabak te van t/m 193 :— De laatstvorige opgave is van Bondowoso, den 19 (jen Afgegeven voor: De ' 7 De Bovenvermeld bedrag ad f .(zegge: ) onvangen. , den 19 . De Provinciale Kashouder, Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel in het Westervaarwater van Soerabaja, liggende tusschen Semamboeng (district Grissee, Regentschap Grissee, Residentie Bodjonegoro) en Tandjoengan (district Bangkalan, Regentschap Bangkalan, Residentie Madoera) en van de landeinden daarvan bij die plaatsen. Verordening van 8 December 1933 (Ajg. B.P.li. van 30 Januari 1934, Serie A No. 1). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel in het Westervaarwater van Soerabaja, liggende tusschen Semamboeng (district Grissee, Regentschap Grissee, Residentie Bodjonegoro) en Tandjoengan (district Bangkalan, Regentschap Bangkalan, Residentie Madoera) en van de landeinden daarvan bij die plaatsen. Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: a. Schip: elk schip, vaartuig, vlot of dergelijk vervoermiddel te water; b. Gezagvoerder: de gezagvoerder van een schip of degene, die hem vervangt. Artikel 2. Het is den gezagvoerder verboden te visschen, te ankeren, met krabbend anker te varen of met een schip eenige andere manoeuvre uit te voeren, die beschadiging van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Semamboeng en Tandjoengan tengevolge zou kunnen hebben, in het gedeelte van het Westerva ar water van Soerabaja ter hoogte van Tg. Tandjoengan, dat aan de Noordzijde begrensd wordt door de verbindingslijn der zwarte, stompe ton en witte, spitse ton, gelegen respectievelijk op ± 7°—9'—23" Zb en 112°—40'—46" 01 en op ± 7°—9'—48" Zb en 112°—40' —13" 01 en aan de Zuidzijde door de verbindingslijn der zwarte, stompe ton en witte, spitse ton, gelegen respectievelijk op ± 7°—9'—46" Zb en 112°—4'—57" 01 en op ± 7°—10'—15" Zb en 112°—40'—20" 01. Artikel 3. Het is den gezagvoerder verboden een schip vast te meren of vast te leggen aan het landeinde van den telegraafkabel te Semamboeng of Tandjoengan. Artikel 4. Het is den gezagvoerder verboden een schip op of aan het strand op het landeinde van den telegraafkabel te Semamboeng of Tandjoengan te doen liggen. Artikel 5. (1) Overtreding van de verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 2, 3 en 4 dezer verordening, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden verhoogd. Artikel 6. (1) Deze verordening treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: le. De Keur van den Resident van Madoera, houdende verbodsbepalingen tot beveiliging van het landeinde te Tandjoengan (afdeeling Bangkalan) en van het binnen het rechtsgebied der Residentie Madoera in het Westervaarwater naar Soerabaja gelegen gedeelte van den telegraafkabel tusschen Semamboeng (afdeeling Grissee) en Tandjoengan (afdeeling Bangkalan), van 17 Januari 1890, afgekondigd in de Javasche Courant van 24 Januari 1890 No. 7, gewijzigd bij keur van 15 Februari 1893, afgekondigd in de Javasche Courant van 14 Maart 1893 No. 21; 2e. De Keur van den Resident van Soerabaja tot bescherming van het landeinde te Semamboeng (Grissee) en van het binnen het rechtsgebied der Residentie Soerabaja gelegen gedeelte van den telegraafkabel tusschen Semamboeng en Tandjoengan, van 21 December 1889, afgekondigd in de .Javasche Courant van 17 Februari 1890 No. 13. Soerabaja, 8 December 1933. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, .1. H. B. Kuneman. Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Banjoewangi (district Banjoewangi, Regentschap Banjoewangi, Residentie Besoeki) en Australië. Verordening van S December 1933 (Afg. B.P.B. van 30 Januari 1934, Serie A No. 1). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen banjoewangi (dis- strict Banjoewangi, Regentschap Banjoewangi, Residentie Besoeki) en Australië. Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: a. Schip: elk schip, vaartuig, vlot of dergelijk vervoermiddel te water; b. Gezagvoerder: de gezagvoerder van een schip of degene, die hem vervangt. Artikel 2. (1) Het is den gezagvoerder verboden te visschen, te ankeren, met krabbend anker te varen of met een schip eenige andere manoeuvre uit te voeren, clie beschadiging van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Banjoewangi en Australië tengevolge zou kunnen hebben, in Straat Bali en ter reede Banjoewangi in een strook van 3 zeemijl breedte bezuiden de lijn N 108° O, getrokken uit den aan het strand staanden lichtopstand. (2) De in het vorige lid bedoelde lichtopstand is 8 m hoog en wit geschilderd, vertoont des nachts een vast, rood licht en staat aan het strand 325 m bezuiden het havenlicht van Banjoewangi. Artikel 3. (1) Overtreding van de verbodsbepalingen, gesteld bij artikel 2 dezer verordening, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden verhoogd. Artikel 4. (1) Deze verordening treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening wordt ingetrokken de Keur van den Resident van Besoeki, houdende verbodsbepalingen tot beveiliging van de landeinden te Banjoewangi van den tusschen die plaats eenerzijds en Australië anderzijds gelegden onderzeeschen telegraafkabel, van 12 Augustus 1902, afgekondigd in de Javasche Couranten van 19 en 22 Augustus 1902 Nos. 66 en 67, gewijzigd bij verordening van den Gewestelijken Raad van Besoeki van 27 Maart 1925, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel No. 11 van de Javasche Courant van 29 Mei 1925 No. 43. Soerabaja, 8 December 1933. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telefoonkabel in het Oostervaarwater te Soerabaja, liggende tusschen Tambakwedi (district Djabakotta, Regenschap Soerabaja, Residentie Soerabaja) en de Roode Steenkaap (desa Botorporon, district Bangkalan, Regentschap Bangkalan, Residentie Madoera) en van de landeinden daarvan bij die plaatsen. Verordening van 8 December 1933 (Afg. B.P.B. van 30 Januari 1934, Serie A No. 1). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telefoonkabel in het Oostervaarwater te Soerabaja, liggende tusschen Tambakwedi (district Djabakotta, Regentschap Soerabaja, Residentie Soerabaja) en de Roode Steenkaap (desa Botorporon, district Bangkalan, Regentschap Bangkalan, Residentie Madoera) en van de landeinden daarvan bij die plaatsen. Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: a. Schip: elk schip, vaartuig, vlot of dergelijk vervoermiddel te water; b. Gezagvoerder: de gezagvoerder van een schip of degene, die hem vervangt. Artikel 2. Het is den gezagvoerder verboden binnen een afstand van 200 m ter weerszijden van den telefoonkabel van Tambakwedi aan den Javawal naar de Roode Steenkaap aan den Madoerawal te visschen, te ankeren, met krabbend anker te varen of met een schip eenige andere manoeuvre uit te voeren, die beschadiging van den kabel tengevolge zou kunnen hebben. Artikel 3. Het is den gezagvoerder verboden een schip vast te meren of vast te leggen aan het landeinde van den telefoonkabel bij Tanibakwedi of de Roode Steenkaap. Artikel 4. Het is den gezagvoerder verboden een schip op of aan het strand op het landeinde van den telefoonkabel bij Tambakwedi of de Roode Steenkaap te doen liggen. Artikel 5. (1) Overtreding van de verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 2, 3 en 4 dezer verordening, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden verhoogd. Artikel 6. (1) Deze verordening treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: le. de verordening van den Gewestelijken Raad van Soerabaja tot bescherming van den telefoonkabel tüsschen Java en Madoera van 30 November 1923, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel No. 3 van de Javasche Courant van 8 Februari 1924 No. 12; 2e. de verordening van den Gewestelijken Raad van Madoera tot bescherming van den telefoonkabel tusschen Madoera en Java van 8 Mei 1924, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel No. 11 van de Javasche Courant van 30 Mei 1924 No. 44. Soerabaja, 8 December 1933. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening tot bescherming van het landeinde van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Soerabaja en Balikpapan, uitgaande van het kabelhuis Soekolilo (district Djabakotta, Regentschap Soerabaja, Residentie Soerabaja). Verordening van 8 December 1933 (Afg. B.P.B. van 30 Januari 1934, Serie A Xo. 1). De Provinciale Raad van Oost-Ja va stelt vast de volgende verordening: Verordening tot bescherming van het landeinde van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Soerabaja en Balikpapan, uitgaande van het kabelhuis soekolilo (district djabakotta, Regentschap Soerabaja, Residentie Soerabaja). Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: a. Schip: elk schip, vaartuig, vlot of dergelijk vervoermiddel te water; b. Gezagvoerder: de gezagvoerder van een schip of degene die hem vervangt. Artikel 2. Het is den gezagvoerder verboden een schip vast te meren of vast te leggen aan het landeinde van den telegraafkabel bij het kabelhuis te Soekolilo. Artikel 3. Het is den gezagvoerder verboden een schip op of aan het strand op het in het vorige artikel bedoelde landeinde te doen liggen. Artikel 4. (1) Overtreding van de verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 2 en 3 dezer verordening, wordt gestiaft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden verhoogd. Artikel 5. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 8 December 1938. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel van Blimbingsari (district Rogodjampi, Regentschap Banjoewangi, Residentie Besoeki) naar Tjandikesoema (Bali) en van het landeinde daarvan bij Blimbingsari. Verordening van 8 December 1933 (Afg. B.P.B. van 30 Januari 1934, Serie A No. 1), zooals zij is gewijzigd bij verordening van 14 September 1934 (Afg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel van Blimbingsari (district Rogodjampi, Regentschap Banjoewangi, Residentie Besoeki) naar Tjandikesoema (Bai.i) en van het landeinde daarvan bij blimbingsari. Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: a. Schip: elk schip, vaartuig, vlot of dergelijk vervoermiddel te water; b. Gezagvoerder: de gezagvoerder van een schip of degene, die hem vervangt. Artikel 2. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 27 October 1934]. Het is den gezagvoerder verboden in Straat Bali te visschen, te ankeren, met krabbend anker te varen of met een schip eenige andere manoeuvre uit te voeren, die beschadiging van den onder zeeschen telegraafkabel tusschen Blimbingsari en Tjandikesoema tengevolge zou kunnen hebben, in het gebied begrensd door: o t a. de lijn, getrokken uit een punt op den Java wal, op 8 18 Zb, in de richting N, 81° O; b. de lijn, getrokken uit de kabelkast bij Blimbingsari (ligging kabelkast 8° 19' 32" Zb en 114° 21' 01) in de richting N, 134° O tot waar deze lijn de parallel van 8° 21' Zb snijdt; c. de parallel van 8' 21' Zb; d. de meridiaan van 114° 24' 40" 01. Artikel 3. Het is den gezagvoerder verboden een schip vast te meren of vast te leggen aan het landeinde van den telegraafkabel te Blimbingsari. Artikel 4. Het is den gezagvoerder verboden een schip op of aan het strand op het landeinde van den telegraafkabel te Blimbingsari te doen liggen. Artikel 5. (1) Overtreding van de verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 2, 3 en 4 dezer verordening, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden verhoogd. Artikel 6. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 8 December 1933. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening op de melkerijen alsmede den handel in en den verkoop van melk in de Provincie OostJava buiten de gebieden der Stadsgemeenten („MELKVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 27 Juni 1930, goedgekeurd dooiden Gouverneur-Generaal bij besluit van 5 October 1930 No. 2 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 17 November 1930, Serie A No. 11. De verordening is gewijzigd bij: a. de verordening van 10 Maart 1931 (Afg. B.P.B. van 8 Juni 1931, Serie A No. 7); Ij. de verordening van 13 September 1934. goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 16 October 1934 No. 48 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 24 October 1934, Serie A No. 11; c. de verordening van 19 December 1935 (Afg. li.P.B. van 22 Januari 1936, Serie A No. 1). Artikel 1. Deze verordening verstaat onder: 1e. Melk: koemelk of uit koemelk verkregen vloeibare producten, uitgezonderd geïmporteerde geconserveerde melk, mits in de oorspronkelijke verpakking; 2e. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 2ö October 1934], Volle of zoete melk: melk verkregen door regelmatig, ononderbroken en volledig uitmelken van een of meer koeien en waaraan niets is toegevoegd of onttrokken, hebbende een soortelijk gewicht van minstens 1.027 bij 271/ï graden Celsius, een vetgehalte van minstens 2.80%; 3e. Afgeroomde melk: melk, waaraan niets is toegevoegd, doch waaraan een gedeelte van het vet is onttrokken; 4e. Room: het vetrijke deel der melk, verkregen door afroomen of centrifugeeren van melk, hebbende een vetgehalte van minstens 20 %; ■5e. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Melkerijbedrijf: het bedrijf, ten doel hebbende het houden van melkkoeien; 6e. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Melker ij: het perceel, waar het melkbedrijf wordt uitgeoefend; 7e. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Vergunninghouder: hij, die een vergunning heeft verkregen tot de uitoefening van een melkerij bedrijf in den zin van dit artikel binnen de Provincie buiten de gebieden der Stadsgemeenten; 8e. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934 en B.P.B.1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936], Melkslijten: het bewaren, behandelen, bewerken, verkoopen, te koop aanbieden, afleveren, ruilen, uitdeelen, vervoeren, invoeren of ter behandeling, bewerking, verkooping, aflevering, ruiling of uitdeeling, in voorraad hebben van melk, zoomede het doen verrichten dezer handelingen; 9e. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934], Melkslijterij: het perceel, waar melk wordt gesleten; lüe. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Melkslijter: hij, die het bedrijf van melkslijten in den zin van dit artikel uitoefent. Artikel 2. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934], Deze verordening is niet van toepassing op hen, van wie blijkt, dat zij melk bewaren, in voorraad hebben, behandelen, bewerken, invoeren of vervoeren dan wel de voornoemde handelingen doen of laten verrichten uitsluitend voor eigen gebruik. Artikel 3. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Het is verboden: a. een melkerij bedrijf uit te oefenen zonder schriftelijke vergunning van het College van Gedeputeerden; b. melk te slijten, tenzij de melk afkomstig is van een melkerij, welke onder veeartsenij kundig toezicht staat, doordat op het daarop uitgeoefende melkerij bedrijf van toepassing is: 1. hetzij deze verordening; 2. hetzij — indien de melkerij gelegen is in een gebied buiten de Provincie of in een Stadsgemeente binnen de Provincie — eene aan deze verordening gelijksoortige wettelijke regeling. (2) Het verzoekschrift om de vergunning, bedoeld sub a van het vorige lid, behoort gericht te worden aan het College van Gedeputeerden, en moet bevatten: a. naam, voornamen en woonplaats van den verzoeker; I). nauwkeurige aanduiding van de ligging der melkerij; c. het aantal melkgevende en nietmelkgevende koeien, waaruit de veestapel bestaat. (3) Het verzoekschrift moet vergezeld zijn van: een duidelijke plattegrondteekening van de melkerij in duplo op een schaal van ten hoogste 1 op 250, waarop aangegeven zijn: le. alle in of op den grond geplaatste metsel- of timmerwerken; 2e. de bestemming van getimmerten en gebouwen; 3e. de plaatsen, waarin het voeder wordt bewaard; 4e. het afvoer- of bewaarsysteem van het stalvuil; 5e. de stal- en andere goten op het erf; fie. [li.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. de plaats, waar alle in het melkerij bedrijf benoodigde emmers, bakken enz., waarin de melk wordt behandeld of bewerkt, worden bewaard; 7e. [li.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. de plaats, waar de kraan, bedoeld in artikel 17, lid (1) en/of de op de melkerij aanwezige waterput(ten), bedoeld in de leden (2) en (3) van hetzelfde artikel, zich bevinden. Artikel 4. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. De in artikel 3, lid (1) letter a, bedoelde vergunning is niet voor overdracht vatbaar en is alleen geldig voor de melkerij, waarvoor zij is verleend. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. In het besluit, waarbij de in artikel 3, lid (1) letter a, bedoelde vergunning wordt verleend, worden de gegevens vernield, bedoeld bij artikel 3, lid (2), terwijl het duplicaat van de plattegrondteekening aan het vergunningsbesluit wordt gehecht. Artikel 5. (1) De vergunning wordt geweigerd, als: a. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. het daartoe strekkende verzoekschrift niet voldoet aan de daaraan bij de leden (2) en (3) van artikel 3 gestelde voorwaarden ; b. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. het melkerij bedrijf en/of de melkerij niet aan de voorschriften dezer verordening voldoet; c. redenen van openbare orde of algemeen belang, welke in het besluit van weigering worden vermeld, zich tegen het verleenen verzetten. (2) De vergunning kan worden geweigerd, als in het aan de aanvraag voorafgaande jaar een aan den aanvrager eerder verleende vergunning anders dan op eigen verzoek is ingetrokken. (3) Weigering van een verzoek geschiedt bij gemotiveerd besluit. Artikel 0. (1) De vergunning kan worden ingetrokken door het College van Gedeputeerden: a. wanneer zich omstandigheden voordoen, op grond waarvan, waren zij aanwezig en bekend geweest op het tijdstip, waarop dc vergunning werd verleend, deze zou zijn geweigerd; b. wanneer verschuldigde keurloonen, als bedoeld bij artikel 19, niet binnen veertien dagen na eerste aanschrijving worden gestort; c. wanneer dc vergunninghouder verzuimd heeft een gemachtigde aan te wijzen als bedoeld bij artikel 9 dan wel de verplichting, gesteld bij het tweede lid van artikel 9, niet nakomt; d. [B.P.B. 1934, Serie A No. II; i.w.g. 2-5 October 1934]. wanneer de vergunninghouder weigert den gezondheidstoestand van het ten behoeve van het melkerij bedrijf werkzame personeel te laten onderzoeken, als in artikel 12, lid (3), vermeld; e. wanneer de vergunninghouder of diens gemachtigde meer dan eens onherroepelijk veroordeeld is wegens overtreding of niet nakoming van eenig voorschrift dezer verordening; f. [B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936]. wanneer de vergunninghouder of diens gemachtigde weigert of bij herhaling nalaat de in artikel 23, lid (2), bedoelde inlichtingen of hulp te verleenen. (2) De vergunning wordt ingetrokken door het College van Gedeputeerden: a. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. wanneer dc vergunninghouder een kennisgeving heeft gedaan als bedoeld bij artikel 8 of op andere wijze vaststaat, dat het melkerij bedrijf definitief niet meer wordt geëxploiteerd; b. bij overlijden van den vergunninghouder, behoudens het bepaalde bij artikel 7, zoomede bij ontbinding van een rechtspersoon vergunninghouder. Artikel 7. Ingeval van overlijden van den vergunninghouder kan het bedrijf zonder opnieuw verkregen vergunning hoogstens zes maanden, gerekend vanaf den dag van overlijden, worden voortgezet door de wettige erfgenamen krachtens de aan den overledene verleende vergunning, gedurende welk tijdvak de erfgenamen worden beschouwd als houders van de vergunning. Artikel 8. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. De vergunninghouder, die ophoudt mét het uitoefenen van het melkerij bedrijf, is verplicht binnen acht dagen daarna daarvan kennis te geven aan het College van Gedeputeerden. Artikel 9. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Het is den vergunninghouder niet veroorloofd zich langer dan twee maanden buiten de Provincie Oost-Java te begeven zonder zich door een gemachtigde in het melkerijbedrijf te doen vervangen. (2) De vergunninghouder is verplicht, binnen veertien dagen na aanstelling van een gemachtigde, als in het eerste lid bedoeld, van dit feit kennis te geven aan den Gouverneur onder opgave van naam, voornamen en adres van den gemachtigde. (3) De gemachtigde is op dezelfde wijze als de vergunninghouder verplicht tot nakoming van de in deze verordening voor den vergunninghouder gestelde gebods- en verbodsbepalingen. (4) Als gemachtigde wordt niet toegelaten een persoon, die gedurende het laatste jaar voor zijne aanstelling meer dan eenmaal onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van eenige bepaling dezer verordening, of van wien een verleende vergunning is ingetrokken, op grond van het bepaalde in artikel 6, lid (1) e en d. Artikel 10. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. De vergunninghouder is verplicht wijzigingen in de inrichting der melkerij of in de samenstelling van het vee binnen zeven dagen, nadat een wijziging heeft plaats gehad, door tusschenkomst van den betrokken provincialen veearts schriftelijk te melden aan den Gouverneur. Artikel 11. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934] *). (1) De vergunninghouder is verplicht aan eiken ingang van de melkerij op een van den openbaren weg af duidelijk zichtbare plaats in duidelijke Latijnsche letters aan te brengen en aangebracht, te houden het woord: ,,MEI>KERIJ'" benevens zijn naam en de dagteekening en het nummer der vergunning. ('2) Dc melkslijter is verplicht aan den ingang van zijn melkslijterij op gelijke wijze aan te brengen en aangebracht te houden het woord: „MELKSLIJTERIJ". (.3) Bij intrekking der vergunning tot uitoefening van een melkerij bedrijf moet de betrokken gewezen vergunninghouder zorgdragen, dat het in lid (1) van dit artikel bedoelde opschrift binnen acht dagen na die intrekking is weggenomen. Bij gebreke van dien wordt de gewezen vergunninghouder alsnog bij aangeteekenden brief tot de wegneming van het opschrift binnen een daarbij te stellen termijn aangemaand en gewaarschuwd voor de gevolgen van niet-nakoming der aanmaning. Is binnen den nader gestelden termijn het opschrift nog niet verwijderd, dan doet de Gouverneur het wegnemen op kosten van den nalatige. Artikel 12. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. (1) Personen, die lijden aan huid- of besmettelijke ziekten, zooals tuberculose en geslachtsziekten, of open wonden of zwe- *) Het oorspronkelijk artikel was reeds gewijzigd bij de verordening in B.P.B. 1931, Serie A No. 7. ren hebben, mogen — behoudens het bepaalde in lid (7) van dit artikel — niet in de melkerij c.q. de melkslijterij aanwezig zijn of met eenigerlei werkzaamheid, verband houdende met het melkerijbedrijf of het bedrijf van den melkslijter, belast worden. (2) De vergunninghouder c.q. de melkslijter is — behoudens het bepaalde in lid (7) van dit artikel— verplicht om personen, van wie hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat zij lijdende zijn aan een ziekte of behept zijn met wonden en zweren, als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, uit de melkerij c.q. de melkslijterij te weren. (3) Onverminderd het in het eerste en tweede lid van dit artikel bepaalde is de vergunninghouder c.q. de melkslijter verplicht op zijn kosten ééns per jaar of zooveel vaker als de Gouverneur dit noodig oordeelt zijn personeel door een door dezen gezaghebbende aan te wijzen geneeskundige te doen onderzoeken. (t) Is het personeel niet bereid zich aan het, in het derde lid van dit artikel bedoelde, geneeskundige onderzoek te onderwerpen, dan is de vergunninghouder c.q. melkslijter verplicht zorg te dragen, dat dit personeel niet meer op de melkerij c.q. in de melkslijterij aanwezig is, noch met eenige werkzaamheid, verband houdende met het melkerijbedrijf op het bedrijf van den melkslijter, wordt belast. (5) Indien onder de op de melkerij c.q. in de melkslijterij werkzame personen, hun gezin of hun huisgenooten, voor zoover deze verblijf houden in het voor woning bestemde gedeelte van de melkerij c.q. melkslijterij, een besmettelijke ziekte, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, uitbreekt, geeft de vergunninghouder c.q. melkslijter daarvan onmiddellijk schriftelijk kennis aan den Gouverneur. (6) Indien onder het gezin of de huisgenooten van een niet op de melkerij c.q. in de melkslijterij woonachtige, ten behoeve van het melkerijbedrijf c.q. het bedrijf van den melkslijter werkzame persoon een besmettelijke ziekte, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, uitbreekt, geeft die persoon daarvan onmiddellijk kennis aan den vergunninghouder c.q. melkslijter, die daarop handelt, als aangegeven in het vorige lid van dit artikel. (7) De Gouverneur doet in de gevallen, bedoeld in de leden (5) en (6) van dit artikel, desnoodig en alsdan op de wijze, als bedoeld in lid (3) van dit artikel, een onderzoek instellen naar den gezondheidstoestand van de ten behoeve van het melkerijbedriji c.q. het bedrijf van den melkslijter werkzame personen, hun gezin of hun huisgenooten en beslist nader, of tegen hun aanwezigheid op de melkerij of in de melkslijterij bezwaar bestaat. Artikel 13. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 2ö Octoher 1924 /. (1) De vergunninghouder zoowel als de melkslijter is verplieht zorg te dragen, dat: a. het vaatwerk, de emmers, bakken, toestellen en alle andere voorwerpen, waarmede de melk in aanraking komt, zoo zindelijk mogelijk worden gereinigd met water uit een drinkwaterleiding, of zoo deze ter plaatse niet, aanwezig is, uit een deugdelijk bevonden drinkwaterput, en voortdurend zindelijk worden gehouden; I). de reiniging der flesschen behoort te geschieden door middel van schoon zand of kiezels en daartoe geëigende borstels, terwijl als eindbewerking onderdompeling moet plaats hebben gedurende 1/2 uur in een caporitoplossing van 1 : 10.000 of een gelijkwaardig ander ontsmettingsmiddel en daarna droging, totdat zij reukloos zijn; c. f B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936]. de melk op den openbaren weg niet anders vervoerd wordt dan in vertinde bussen, dan wel in glazen of deugdelijke papieren flesschen, welke gesloten moeten zijn op een deivolgende wijzen: le. door middel van een plombcerloodje, welke den naam of de initialen van den vergunninghouder of melkslijter draagt; 2e. door middel van een papier, hetwelk met een lakstempel, dragende den naam of de initialen van den vergunninghouder of melkslijter, aan de flesch is bevestigd; 3e. op machinale wijze, zóó dat de sluiting, eenmaal geopend, niet zonder behulp van een werktuig opnieuw kan worden aangebracht; d. de gebezigde glazen flesschen van kleurloos glas zijn met vlakken bodem en voorzien zijn van een stofdichte sluiting. Indien daartoe papier gebezigd wordt, moet dit zindelijk zijn en mag dit slechts aan de buitenzijde bedrukt zijn met de onder letter e van dit artikellid vermelde gegevens; e. op de bussen en flesschen, waarin de melk vervoerd wordt, dan wel, op de afsluiting in duidelijke letters vermeld zijn: le. de aard of de hoedanigheid van de zich daarin bevindende melk (b.v. volle melk, afgeroomde melk, karnemelk). Heeft de melk eenige behandeling of bewerking ondergaan, dan moet op dezelfde wijze de aard dier behandeling of bewerking worden aangeduid (b.v. gekookte volle melk); '2e. de naam van den vergunninghouder of melkslijter en van de melkerij, waarvan de melk afkomstig is. (2) Het is den vergunninghouder zoowel als den melkslijter verboden melk te hebben in vaatwerk van hout, rood of geel koper, dat niet aan de binnenzijde deugdelijk vertind is, zink, aardewerk met ondeugdelijk glazuur bedekt, of in het algemeen in vaatwerk, dat ondeugdelijk is of schadelijk voor de gezondheid kan zijn. Artikel 14. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. (1) De vergunninghouder is verplicht zorg te dragen, dat de melk zoo rein mogelijk gewonnen en behandeld en zoo koel mogelijk bewaard wordt, zoodanig dat zij volkomen beschut is tegen verontreiniging door stof, vuil en insecten. (2) Dc melkslijter is ten opzichte van de behandeling en bewaring van de melk tot hetzelfde verplicht. Artikel 15. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934/. (1) Het is den vergunninghouder verboden melk te slijten van koeien, welke in de melkerij niet aanwezig mogen zijn of aldaar behandeld worden met geneesmiddelen, welke van nadeeligen invloed zijn op de melk. (2) Het is den melkslijter verboden melk te slijten, van welke hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden, dat zij afkomstig is van koeien, welke op een melkerij niet aanwezig mogen zijn of aldaar behandeld worden met geneesmiddelen, welke van nadeeligen invloed zijn op de melk. (3) [B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936J. Het is den vergunninghouder zoowel als den melkslijter verboden melk te slijten, welke: a. niet normaal van kleur, reuk, smaak, ondeugdelijk van samenstelling of in ondeugdelijken toestand is, of waaraan conserveermiddelen, ijs daaronder begrepen, zijn toegevoegd; b. bij een hoeveelheid van een halven liter of minder 11a filtratie door watten, zichtbaar vuil achterlaat; c. — aangeboden onder den naam van volle of zoete melk — wat aard of hoedanigheid betreft, niet voldoet aan de bepaling van artikel 1 onder '2c; d. — aangeboden onder den naam van afgeroomde melk —- wat aard of hoedanigheid betreft, niet voldoet aan de bepaling van artikel 1 onder 3e; e. — aangeboden in den vorm van room — wat aard of hoedanigheid betreft niet voldoet aan de bepaling van artikel 1 onder 4e; f. bij koken stolt of schift; g. afkomstig is van een melkerij, dan wel behandeld of bewerkt is in een melkslijterij, van welke hij weet of geacht kan worden te weten, dat aldaar een besmettelijke menschen- of dierziekte heerscht, tenzij daartoe door den Gouverneur schriftelijk toestemming is verleend. Artikel 16. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934 en B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936]. De vergunninghouder is verplicht te zorgen, dat zijn melkerij voortdurend zindelijk wordt gehouden en dat in de stallen, waar koeien en kalveren aanwezig zijn, deze streng van elkaar gescheiden zijn. De melkslijter is verplicht te zorgen, dat zijn melkslijterij voortdurend zindelijk wordt gehouden. (2) De melkerij moet aan de volgende voorschriften voldoen: le. de stallen: a. [B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936J. dat alle stallen op de melkerij een hoogte hebben van ten minste 2,50 m en voor elke volwassen koe een plaatsruimte is berekend van ten minste 1,40 m breed en 1,50 m lang, indien voor het dier bij liggen de gelegenheid bestaat den kop boven den voerbak uit te steken, en 1,80 m lang, indien zulks niet het geval is; b. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 26 October 1934 en B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.iv.g. 20 Februari 1936]. dat van de beschikbare stalruimte ten minste een gedeelte, plaats biedende voor ten minste 10% der koeien, hetzij geheel afgezonderd is dan wel van de overige stalruimte gescheiden door een ten minste 2,50 m hoog opgetrokken, doorgetrokken, glad afgepleisterden muur, zoodanig, dat geen gemeenschap aan weerszijden van den muur mogelijk is, welk gedeelte alleen mag gevuld worden met dieren, als bedoeld bij artikel 18, lid (3) tweeden zin, en bij artikel 20 van deze verordening; c. dat in dubbele stallen, waar de dieren met de koppen naar buiten worden geplaatst, een middengang moet worden aangebracht van minstens 1 m breed; d. dat in dubbele stallen, waar de dieren met de koppen naar elkaar toe worden geplaatst, een tusschenmuur, gladgepleisterd van minstens 2 m hoog wordt aangebracht; c. dat de stallen, zoo zij niet in eikaars verlengde liggen, op minstens 2 m afstand van elkaar zijn gebouwd; f. dat de vloeren c.q. ondervloeren der stallen zijn gemetseld, waterdicht gemaakt en flauw afhellen naar dc goten achter de staanplaatsen van het vee; g. dat de urine en het spoelwater van den stal goeden afvoer hebben langs gecementeerde goten naar een buiten den stal gelegen beerput of langs waterdichte afvoerkanalen naar rivieren of stroomende leidingen; h. dat de in de beerputten opgevangen vloeistof evenals de mest nimmer zonder toestemming van den Gouverneur op de melkerij worden uitgestort : i. [B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.iv.g. 20 Februari 1936]. dat elk dier een afzonderlijke voeder- en drinkbak heeft, die niet in doorloopende verbinding staat met die van nevenstaande dieren; 2e. Er moet zijn een lokaal of ruimte, bestemd voor behandeling en bewerking der melk. Deze „melkkamer moet voldoen aan de volgende eischen: a. dat zij van de stallen, zoo zij daaraan grenst, geheel afgescheiden is door een muur of schot; b. dat zij niet in verbinding staat met privaten, urinoirs of slaapplaatsen; c. dat daarin geen stoffen, die een schadelijken invloed kunnen hebben op melk, aanwezig mogen zijn; d. dat zij voor geen ander doel mag worden gebruikt, dan voor de behandeling of bewerking van de melk; e. dat de vloeren, het dak en de zolderingen water- en stofdicht zijn; f. dat de wanden en vloeren vlak en gewit, geverfd, gecementeerd of betegeld zijn dan wel bestreken of bekleed zijn met een stof, die gemakkelijk met warm zeepwater of warm sodawater gereinigd dan wel gewit kan worden en tegen deze bewerking bestand is; g. dat zij goed geventileerd is. (3) Na het melken moet de melk onmiddellijk naar de melkkamer gebracht worden. (4) Onverminderd het voorgaande, kan het College van Gedeputeerden nog andere voorwaarden stellen, indien zulks noodig mocht blijken. (5) Het College van Gedeputeerden kan dispensatie verleenen van een of meer der in dit artikel vermelde voorschriften. (6) De melkslijter is verplicht te zorgen, dat in zijn rnelkslijterij, een melkkamer aanwezig is, als bedoeld onder 2e van lid (2) van dit artikel, welke moet voldoen aan de daaraan bij dat artikeldeel onder letters b t/m g gestelde eischen. Het bepaalde in lid (5) van dit artikel is te dezen toepasselijk. (7) De melkslijter is verplicht de oprichting zoomede elke wijziging in de inrichting van zijn melkslijterij door tusschenkomstvan den betrokken provincialen veearts schriftelijk aan den Gouverneur te melden. Artikel 17. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934J. (1) Op de melkerij, zoowel als in de melkslijterij moet aansluiting zijn op de plaatselijke drinkwaterleiding, terwijl dat water uit ten minste een in de melkkamer aangebrachte kraan zal moeten kunnen worden afgetapt. (2) [B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936]. Ingeval niet over leidingwater beschikt kan worden, moet op de melkerij of melkslijterij een afgedekte put aanwezig zijn, welke zindelijk water levert. (3) Onzindelijk water leverende putten, gelegen op de melkerij of de meikslijterij, worden op bevel van den Gouverneur door de zorg van den provincialen veearts en op kosten van den vergunninghouder c.q. melkslijter blijvend afgesloten. (4) Het is den vergunninghouder c.q. melkslijter verboden een, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dit artikel afgesloten put zonder schriftelijke toestemming van den Gouverneur weder te openen. Artikel 18. (1) Het in de melkerij aanwezige melkvee, waaronder te verstaan de vrouwelijke in het bedrijf aanwezige runderen, die in melkproductie zijn, geweest zijn of in verband met kennelijk vergevorderd stadium van drachtigheid spoedig zullen komen, wordt minstens tweemaal 's jaars gekeurd door een provincialen veearts. (2) üe goedgekeurde koeien worden door den veearts voorzien van een merkteeken, bestaande uit een serieletter en een volgnummer ingebrand op den rechterhoren, bij ontbreken daarvan op den linkerhoren, en bij ontbreken van beide horens op den rechterbuitenklauw. (3) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Het is verboden koeien in de melkerij te hebben, die niet van het vastgestelde merkteeken zijn voorzien, tenzij het gekeurde koeien betreft, waarbij het vastgestelde merkteeken nog niet werd aangebracht, dan wel nieuwe, nog niet gekeurde dieren, waarvoor een Verzoek tot keuring is gedaan, dan wel die nog geen acht dagen in de melkerij zijn. Nog niet gekeurde koeien, alsmede de dieren, bedoeld in artikel 20, moeten onmiddellijk, in afwachting van de keuring, worden afgezonderd in de stalruimte, als bedoeld in artikel 16 lid (2) onder le letter b. (4) De keuring van nieuwe koeien geschiedt op verzoek van belanghebbenden door den provincialen veearts met de keuring belast. Het verzoek om keuring moet binnen acht dagen na ontvangst der nieuwe koeien in handen zijn van dezen ambtenaar. Artikel 19. [B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936]. Het voor de eerste maal in een kalenderjaar keuren en merken der koeien geschiedt op kosten van den vergunninghouder tegen een aan de Provincie Oost-Java verschuldigd keurloon, volgens onderstaand tarief: voor de le t/m 10e koe f 1.50 per dier; „ „ 11e t/m '20e „ f 1.25 „ „ ; ,, elke volgende koe 1' 1.— ,, „ . Artikel 20. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Zoodra eenig op de melkerij aanwezig stuk vee teekenen van ziekte vertoont, moet daarvan terstond door den vergunninghouder schriftelijk aan den betrokken provincialen veearts kennis worden gegeven. Artikel 21. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Overtreding van de gebods- en verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 3, lid (1), 8, 9, leden (1) en (2), 10, 11, leden (1) en (2), 12, leden (1), (2), (4), (5) en (6), 13, 14, 15, 16, 17, leden (1) (2) en (4), 18, leden (3) en (4) tweede zinsnede, en 20, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden of hechtenis van ten hoogste een maand. (2) Bovendien kunnen de voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, zoover zij den veroordeelde toebehooren, worden verbeurd verklaard. (3) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het eerste lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. (4) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934 en B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.iv.g. 20 Februari 1936]. De verplichting tot naleving van de bepalingen dezer verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten opzichte van een rechtspersoon, op de hier te lande gevestigde leden van het bestuur, of, bij afwezigheid of ontstentenis van die leden, op de vertegenwoordigers van den rechtspersoon in NederlandscliIndië. Artikel 22. (B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934], Met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen van de bepalingen van deze verordening zijn mede belast de ambtenaren en beambten van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst. Artikel 23. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. (1) De in artikel 22 bedoelde personen zijn bevoegd: a. de melkerij en de melkslijterij te allen tijde binnen te treden; b. [B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936]. te allen tijde van een der rondbrengers van een vergunninghouder of melkslijter, waar deze rondbrenger zich ook bevindt, een flesch melk, of uit de melkerij of melkslijterij een hoeveelheid melk van ten hoogste 3/4 liter van elke aanwezige melksoort ten onderzoek mede te nemen, zulks tegen ontvangstbewijs. (2) [B.P.B. 1936. Serie A No. 1; i.w.g. 20 Februari 1936], De vergunninghouders en melkslijters alsmede hun huisgenooten zijn op daartoe strekkende vordering verplicht de opsporingsambtenaren tot de melkerij of melkslijterij toe te laten en hun alle gevraagde inlichtingen en hulp te verstrekken. (3) Tegen afgifte van het, ingevolge het bepaalde in lid (1) letter b van dit artikel, bedoelde ontvangstbewijs wordt dc dooide opsporingsambtenaren medegenomen melk tegen den plaatselijken marktprijs van provinciewege aan den vergunninghouder of melkslijter vergoed. Artikel 24. De uitkomsten van het melkonderzoek worden aan den betrokken vergunninghouder medegedeeld en kunnen door het College van Gedeputeerden openbaar gemaakt worden. Artikel 25. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. (1) De Provinciale Raad, het College van Gecommitteerden van den betrokken Regentschapsraad gehoord, wijst de gebiedsdeelen aan, waar deze verordening van toepassing zal zijn. (2) De verordening is eveneens van toepassing op den houder van een melkerijbedrijf, wiens melkerij en op den melkslijter, wiens melkslijterij weliswaar gelegen zijn in een gebiedsdeel, dat niet krachtens lid (1) van dit artikel is aangewezen, doch die zelf of door tusschenkomst van een ander melk slijt binnen een der krachtens lid (1) van dit artikel wel aangewezen gebiedsdeelen. Artikel 26. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als ,,Melk^ verordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dag, vast te stellen door het College van Gedeputeerden *). Artikel 27. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. (1) Zij, die vóór de inwerkingtreding van het besluit tot aanwijzing van nieuwe gebiedsdeelen, waar deze verordening van toepassing zal zijn, binnen die gebiedsdeelen reeds een melkerijbedrijf uitoefenen en dat bedrijf wenschen voort te zetten, moeten binnen een maand na de inwerkingtreding van dat besluit aan liet College van Gedeputeerden vergunning verzoeken op de wijze, als omschreven in de leden (2) en (3) van artikel 3. Laten zij dien termijn ongebruikt voorbij gaan, zoo worden zij geacht hun melkerijbedrijf zonder vergunning uit te oefenen. (2) In afwachting van de beschikking op het verzoek, bedoeld in lid (1) van dit artikel, kunnen zij het melkerijbedrijf voortzetten. Artikel 28. Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: I. de verordening op den handel in en den verkoop van melk binnen het gewest Pasoeroean buiten de daarbinnen gelegen gebieden, waarvoor een gemeenteraad is ingesteld (Melkverordening Gewest Pasoeroean) van 16 Juni 1923, afgekondigd in de Javasche Courant van 2 November 1923 No. 88; *) Bij besluit van het College van Gedeputeerden van 21 December 1981 No. W 3/7/11 is deze datum vastgesteld op 1 Februari 1932 (Zie blz. 516). II. de verordening betreffende de melkerijen alsmede den handel in en den verkoop van melk in het gewest Besoeki van ~->7°Maart^"T"' afgekondigd in de Javasche Courant van 15 Mei 1925 No. .39; III. de verordening op melkbedrijven, den handel in en den verkoop van melk en op den handel in melkvee in het gewest Soerabaja buiten de daarbinnen gelegen gebieden, waarvoor een gemeenteraad is ingesteld (Gewestelijke Melkverordening) van 15 October 1925, afgekondigd in de Javasche Courant van 21 December 1925 No. 103. Soerabaja, 27 Juni 1930. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardemax. Artikel 2 [der wijzigingsverordening in Serie A 1934 No. 11]. (1) Zij, die vóór de. inwerkingtreding dezer verordening reeds een melkerijbedrijf uitoefenen op een melkerij, welke gelegen is in een gebiedsdeel, dat niet krachtens lid (1) van het bij artikel 1 letter E. E., dezer verordening gewijzigde artikel 25 is aangewezen, doch die zelf of door tusschenkomst van een ander melk plegen te slijten binnen een der krachtens dat artikellid wèl aangewezen gebiedsdeelen en daarmede wensehen voort te gaan. moeten binnen een maand na de inwerkingtreding dezer verordening aan het College van Gedeputeerden vergunning verzoeken op de wijze, als omschreven in de leden (2) en (3) van artikel 3 der Melkverordening Provincie Oost-Java. Laten zij dien termijn ongebruikt voorbijgaan, zoo worden zij geacht hun melkerijbedrijf zonder vergunning uit te oefenen. (2) In afwachting van de beschikking op het verzoek, bedoeld in lid (1) van dit artikel, kunnen zij het melkerijbedrijf voortzetten. Artikel 3 [der wijzigingsverordening in Serie A 1934 No. 11]. Zij, aan wie op het tijdstip van de inwerkingtreding dezer verordening reeds vergunning is verleend tot de uitoefening van het beroep van melkverkooper, worden geacht een vergunning te hebben tot het uitoefenen van een melkerijbedrijf. Artikel 4 [der wijzigingsverordening in Serie A 1934 No. 7JJ. Deze verordening treedt in werking met ingang van een nader door het College van Gedeputeerden te bepalen dag *). Soerabaja, 13 September 1934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. *) Ingevolge het besluit van het College van Gedeputeerden van 22 Oetober 1934 No. W 3/11/14 is de wijzigingsverordening in werking getreden op 25 Oetober 1934 (Zie blz. 517). Inwerkingtreding der „Melkverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 21 December 1931 No. W 3/7111 (Op». B.P.B. van 31 December 1931, Serie A No. 15). IIet College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel '26 der Melkverordening Provincie OostJava, van 27 Juni 1930, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 17 November 1930, Serie A No. 11, zooals deze sedert is aangevuld en gewijzigd; Heeft besloten te bepalen, dat de Melkverordening Provincie Oost-Java, van 27 Juni 1930, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 17 November 1930, Serie A No. 11, in werking treedt met ingang van 1 Februari 1932. Namens liet College van Gedeputeerden, De Gouverneur, G. H. de Man. Inwerkingtreding der verordening tot wijziging van de „Melkverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 22 Oetober 1934 No. W 3/11/14 (Opg. B.P.B. van 24 Oetober 1934, Serie A No. 11). Hkt College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 4 van de verordening van 13 September 1934, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 24 Oetober 1934 No. 11 tot wijziging van de Melkverordening Provincie Oost-Java van 27 Juni 1930 (afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 17 November 1930, Serie A No. 11), zooals deze gewijzigd is bij verordening van 10 Maart 1931 (afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 8 Juni 1931, Serie A No. 7); Heeft besloten: Te bepalen, dat de verordening van 13 September 1934, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 24 Oetober 1934, Serie A No. 11, tot wijziging der Melkverordening Provincie Oost-Java van 27 Juni 1930 (afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 17 November 1930, Serie A No. 11), zooals deze gewijzigd is bij verordening van 10 Maart 1931 (afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 8 Juni 1931, Serie A No. 7) in werking treedt met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, Hij verhindering: Het Lid van het College, soebroto. Voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 25 der „Melkverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 27 Juni 1935 No. W 315)21 (Opg. B.P.B. van 18 Juli 1935, Serie A No. 10), zooals dit is gewijzigd bij 's Raads besluit van 19 December 1935 No. W 3)8/17 (Opg. B.P.B. van 22 Januari 1936, Serie A No. 1). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op artikel 25, lid (1), der Melkverordening Provincie Oost-Java, zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Ten eerste: Met buitenwerkingstelling van zijn besluit van 13 September 1934 No. W 3 10/13 te bepalen, dat de Melkverordening Provincie Oost-Java van toepassing is voor de hieronder te vermelden gebiedsdeelen der Provincie: 1 — de districten Soerabaja, Djabakotta, Goenoengkendeng en Grissee van het Regentschap Soerabaja; 2 — liet Regentschap Sidoardjo; 3 — de districten Djombang, Modjoagoeng en Ngoro van het Regentschap Djombang; 4 — de districten Modjokerto en Modjokasri van het Regentschap Modjokerto; 5 — het Regentschap Kediri; 6 —- het Regentschap Ngandjoek; 7 — de districten Blitar en Wlingi van het Regentschap Blitar; 8 — het district Toeloengagoeng van het Regentschap Toeloengagoeng; 9 — het district Madioen van het Regentschap Madioen; 10 — de districten Magetan, Maospati en Goranggareng van het Regentschap Magetan; 11 — de districten Ngawi en Dero van het Regentschap Ngawi; 12 — het district Ponorogo van het Regentschap Ponorogo; 13 — het district Bodjonegoro van het Regentschap Bodjonegoro; 14 — het district Toeban van het Regentschap Toeban 15 — het district Lamongan van het Regentschap Lamongan; 16 — de districten Kebontjandi (met uitzondering van het onderdistrict Poespo), Bangil, Pandakan, Poerworedjo en Pasoeroean van het Regentschap Pasoeroean; 17 —-de districten Malang, Poedjon, Kepandjen, Toeren en Singosari van het Regentschap Malang; 18 — de districten Kraksaan, Paiton en Gending van het Regentschap Probolinggo; 19 de districten Loemadjang en Josowilangoen van het Regentschap Loemadjang; 20 het district Bondowoso van het Regentschap Bondowoso; 21 de districten Sitoebondo en Panaroekan van het Regentschap Panaroekan; 22 de districten Djember, Kalisat, Majang, Rambipoedji, Tanggoel en Poeger van het Regentschap Djember; 23 — het Regentschap Banjoewangi. Ten tweede: Te bepalen, dat dit besluit in werking treedt met ingang van den dag na dien der bekendmaking in het Provinciaal Blad. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. B. H. Kunemax. Reglement voor den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst in Oost-Java. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van IS November 1932 No. A 22,37/4 (Opg. B.P.B. van 12 December 1932, Serie A No. 16), zooals het is gewijzigd bij besluit van het College van 8 September 193-1 No. A 22!27 14 (Opg. B.P.B. van 20 September 1935, Serie A No. 16). Het College van Gedeputeerden van denProvincialen Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op artikel 1, lid 2, van het Reglement op de Veeartsnijkundige Overheidsbemoeienis en de Veeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1912 No. 432), zooals dit sedert werd gewijzigd en aangevuld; op het besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 31 December 1928 No. 12697/V.D., zoomede op artikel 78 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1921 No. 78), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Ten eerste: vast te stellen het navolgende: Reglement voor den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst in Oost-Java. I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. De Provinciale Veeartsenijkundige Dienst vormt een afzonderlijken Dienst en wordt, onder toezicht van het College van Gedeputeerden, beheerd door een hoofdambtenaar niet den titel van „Hoofd van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst". Artikel 2. (1) Het personeel van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst bestaat uit: a. het Hoofd van den Dienst ; b. veeartsen met Nederlandsche academische of daarmede gelijkgestelde opleiding; c. Indische veeartsen, d.z. abituriënten der Xederlandsch-Indische Yeeartsenschool; d. opzichters; e. mantri's; f. administratief personeel. (2) Waar in dit reglement de term „veeartsen" is gebezigd, zijn daaronder begrepen zoowel de onder letter b als onder letter c van het voorgaande lid genoemde veeartsen, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt. Artikel 3. (1) Voor de-uitvoering van den dienst is de Provincie verdeelt in afdeelingen, deze in districten, deze weder in ressorten, aan het hoofd waarvan onderscheidenlijk staan een afdeelingsveearts, een districtsveearts en een veearts. (2) De afdeelingen en districten, alsmede de standplaatsen der daarin met den dienst belaste veeartsen, de ambtsgebieden der overige veeartsen en hun standplaatsen worden vastgesteld door het College van Gedeputeerden. (3) De ressorten, alsmede de standplaatsen der daarin met den dienst belaste mantri's worden vastgesteld door het Hoofd van den Dienst. Artikel 4. (1) Afdeelingsveeartsen zijn in den regel ambtenaren, genoemd onder letter b van artikel 2. (2) Districtsveeartsen kunnen zoowel zijn ambtenaren, genoemd onder letter b als die genoemd onder letter c van artikel 2. Artikel 5. (Vervallen ingevolge B.P.B. 1935, Serie A No. 16; i.w.g. '20 September 19-35). Artikel 6. (1) Betrekkingen ten behoeve van Stadsgemeente- en Regentschapsraden, waaraan geregeld werkzaamheden zijn verbonden, mogen door de veeartsen slechts worden aanvaard met toestemming van en onder de voorwaarden bepaald door het College van Gedeputeerden. (2) De opvolgers van den veearts, aan wien toestemming tot het aanvaarden van betrekkingen, als bedoeld in het vorige lid, is verleend, kunnen die betrekkingen blijven vervullen, tenzij het College van Gedeputeerden de toestemming intrekt. (3) Desgevraagd brengen de veeartsen aan Stadsgemeenteen Regentschapsraden, welke niet over eigen veeartsenij kundig personeel beschikken, adviezen ambtshalve uit. II. Bijzondere bepalingen. A. Van het H o o f' d van den Dienst. Artikel 7. (1) Het Hoofd van den Dienst is belast met dc administratieve en technische leiding van den dienst. (2) Hij licht het College van Gedeputeerden voor in alle aangelegenheden, betreffende den dienst, en doet daaromtrent zoodanige voorstellen als hem noodig voorkomen. (3) Hij kan de veeartsen oproepen tot bijwoning van bijeenkomsten ter bespreking van dienstaangelegenheden. Artikel 8. (1) Zoo dikwijls hem zulks in het belang van den dienst noodig voorkomt, onderneemt het Hoofd van den Dienst binnen de Provincie dienstreizen. Van zijn bevindingen brengt hij, zoo daartoe aanleiding bestaat, verslag uit aan het College van Gedeputeerden. (2) Dienstreizen buiten de Provincie onderneemt hij slechts na machtiging door het College van Gedeputeerden. Artikel 9. (1) Het Hoofd van den Dienst brengt maandelijks aan het College van Gedeputeerden een verslag uit, waarin hij vermeldt het wetenswaardige, dat zich in de afgeloopen maand op het gebied van den dienst heeft voorgedaan. (2) Om de drie maanden dient hij een dergelijk verslag in over het afgeloopen kwartaal ter opneming in het Provinciaal Blad alsmede jaarlijks over het afgeloopen jaar. Artikel 10. (1) Het Hoofd van den Dienst voert rechtstreeks briefwisseling met de betrokken civiele en militaire gezaghebbenden over alle onderwerpen van technisch dienstbelang. (2) Hij kan telegrammen, dienstaangelegenheden betreffende, voor rekening van de Provincie verzenden. (3) Hij draagt zorg, dat alle voorschriften en mededeclingen, waarvan kennisneming voor het personeel van den dienst van belang is, ter kennis van dat personeel worden gebracht. (4) Hij zendt alle door zijn tusschenkomst ingediende verzoekschriften en reisrekeningen van het hem ondergeschikt personeel zoo spoedig mogelijk door aan het College van Gedeputeerden, met mededeeling van de opmerkingen, waartoe zij hem aanleiding geven. Artikel 11. [Vervallen ingevolge li.P.Ii. 1935, Serie A Xo. 16; i.zc.g. 20 September 193-5 ]. Artikel 12. (1) Bij aftreding stelt het Hoofd van den Dienst ten bchoevevan zijn opvolger een memorie samen, waarin hij een kort enzakelijk overzicht geeft van den stand der verschillende zaken, die in voorbereiding of in uitvoering zijn, en waarin hij verder opneemt al hetgeen voor dien opvolger van belang kan zijn. (2) Van de overgave en overneming van den dienst, het archief en den tot het kantoor behoorenden inventaris wordt een proces-verbaal in viervoud opgemaakt,, waarvan het origineel wordt aangeboden aan het College van Gedeputeerden, het duplicaat bestemd is voor het archief en de beide andere exemplaren voor de betrokkenen. B. Van de v e e artsen. Artikel 13. (1) De afdeelingsveeartsen zijn belast met de leiding van den dienst in de hun toegewezen afdeeling en, indien hun daarnevens een district is toegewezen, met de uitvoering van den dienst in dat district. (2) Nevens de verrichtingen en bemoeiingen met betrekking tot de bestrijding van besmettelijke veeziekten en dc bestrijding van de hondsdolheid, waaromtrent zij desgevraagd den Residenten-afdeelingshoofd van raad en inlichting dienen, hebben zij zich bezig te houden met de plaatselijke bevordering van de veeteelt en de zorg voor de veterinaire hygiëne, voor zoover deze laatste door de Provincie wordt uitgeoefend. (3) Zij zijn rechtstreeks ondergeschikt aan het Hoofd van den Dienst, wiens bevelen en aanwijzingen zij volgen met inachtneming van bestaande bepalingen en voorschriften. Artikel ] 4. (1) De districtsveeartsen zijn belast met de dagelijksche leiding en de uitvoering van den dienst in het hun toegewezen district. (2) Zij zijn rechtstreeks ondergeschikt aan den veearts, hoofd van de afdeeling, waarbinnen hun district gelegen is. Zij volgen diens bevelen en aanwijzingen met inachtneming van bestaande bepalingen en voorschriften. Artikel 15. De overige veeartsen zijn rechtstreeks ondergeschikt aan dc afdeelings- of districtsveeartsen, aan wie zij zijn toegevoegd. Zij volgen hun bevelen en aanwijzingen met inachtneming van bestaande bepalingen en voorschriften. Artikel 16. (1) De afdeelings- en de districtsveeartsen maken binnen hun ambtsgebied dienstreizen, zoo dikwijls en zoo lang, zulks in het belang van den dienst noodig is. (2) De toegevoegde veeartsen doen zulks slechts eigenmachtig voor zoover hun een bepaald ambtsgebied is toegewezen en hun standplaats niet tevens is die van den veearts, aan wien zij zijn toegevoegd. (3) Den veeartsen kunnen werkzaamheden buiten hun ambtsgebied worden opgedragen door het College van Gedeputeerden; in spoedeischende gevallen ook door het Hoofd van den Dienst, die van de gegeven opdracht terstond kennis geeft aan het College van Gedeputeerden. De veeartsen doen van de data van vertrek van en terugkeer op hun standplaats zoo tijdig mogelijk mededeeling aan het Hoofd van den Dienst. Artikel 17. (1) De afdeelings veeartsen voeren met betrekking tot: a. de zorg voor den algemeenen gezondheidstoestand van den veestapel voor zoover betreft de bestrijding van besmettelijke veeziekten volgens het terzake bepaalde in het Reglement op de Veeartsenijkundige Overheidsbemoeienis en de Veeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indië, opgenomen in de ordonnantie van 13 Augustus 1912 (Staatsblad No. 432), zooals dit sedert is of zal worden gewijzigd en aangevuld; b. de bestrijding van de hondsdolheid, volgens het terzake bepaalde in de voorschriften ter uitvoering van de Hondsdolheidordonnantie 1926, vastgesteld bij artikel 2 onder II van het besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 12 October 1926 No. 6 (Staatsblad No. 452), zooals deze sedert zijn of zullen worden gewijzigd en aangevuld, rechtstreeks briefwisseling met de verschillende autoriteiten voor zoover zulks is voorgeschreven of hun door het Hoofd van den Dienst na overleg met het College van Gedeputeerden is toegestaan. (2) Overigens voeren de afdeelingsveeartsen rechtstreeks briefwisseling met het Hoofd van den Dienst en met de onder hun bevelen werkzaamgestelde ambtenaren, en de districtsveeartsen en de toegevoegde veeartsen met den veearts, aan wien zij ondergeschikt zijn, alsmede met de onder hun bevelen werkzaam gestelde ambtenaren. (3) I)e afdeelingsveeartsen zenden hunne benevens alle door hun tusschenkomst ingediende verzoekschriften en reisrekeningen van het hun ondergeschikt personeel zoo spoedig mogelijk aan het Hoofd van den Dienst met mededeeling van de opmerkingen, waartoe die bescheiden hun aanleiding geven. De districtsveeartsen en de toegevoegde veeartsen zenden bedoelde bescheiden op gelijke wijze aan den veearts, aan wien zij ondergeschikt zijn. Artikel 18. Het Hoofd van den Dienst stelt vast, welke periodieke verslagen en opgaven door de afdeelings- en districtsveeartsen en door de toegevoegde veeartsen moeten worden ingediend, de modellen daarvoor en de tijdstippen en wijze van indiening dier bescheiden. Artikel 19. (1) De afdeelings- en de districtsveeartsen houden een archief aan volgens de door het Hoofd van den Dienst gegeven voorschriften. (2) De toegevoegde veeartsen doen zulks slechts voor zoover hun een bepaald ambtsgebied is toegewezen en hun standplaats een andere is dan die van den veearts, aan wien zij zijn toegevoegd. Artikel 20. De afdeelings- en de districtsveeartsen en de toegevoegde veeartsen zijn verantwoordelijk voor de hun ten behoeve van den dienst verstrekte of door hen aangekochte goederen, welke moeten worden geïnventariseerd naar door het Hoofd van den Dienst gegeven voorschriften. Artikel 21. (1) De afdeelings- en de districtsveeartsen en de toegevoegde veeartsen stellen bij aftreding of overplaatsing ten behoeve van hun opvolger of den door het Hoofd van den Dienst aangewezen ambtenaar een memorie samen, waarin zij een kort en zakelijk overzicht geven van den stand der verschillende zaken, die in voorbereiding of in uitvoering zijn, en waarin zij verder opnemen al hetgeen voor dien opvolger van belang kan zijn. Een exemplaar dezer memorie zenden zij aan het Hoofd van den Dienst. (2) Van de overgave en overneming van den dienst, het archiei en den tot het kantoor behoorenden inventaris wordt een proces-verbaal in viervoud opgemaakt, waarvan het origineel wordt aangeboden aan het Hoofd van den Dienst, het duplicaat bestemd is voor het archief en de beide andere exemplaren voor de betrokkenen. Artikel 22. [B.P.B. 1935, No. 16; i.w.g. 20 September 1935], Hij afwezigheid, belet of ontstentenis van een districts- of van een toegevoegd veearts wijst het Hoofd van den Dienst zoo noodig een ambtenaar aan voor de behandeling van de dage. lijksche zaken. Artikel 23. (1) Bij verschil in opvatting omtrent dienstaangelegenheden tusschen een afdeelingsveearts en het Hoofd van den Dienst kan de eerste door tusschenkomst van den laatste de beslissing van het College van Gedeputeerden inroepen. In afwachting van die beslissing handelt hij naar de bevelen van het Hoofd van den Dienst. (2) Hij verschil in opvatting omtrent dienstaangelegenheden tusschen een districtsveearts en de afdeelingsveearts, aan wien hij ondergeschikt is of tusschen een toegevoegden veearts en den veearts, aan wien hij is toegevoegd, kunnen de eersten door tussehenkomst van de laatsten de beslissing van het Hoofd van den Dienst inroepen. In afwachting van die beslissing handelen zij naar de hun gegeven bevelen. C. Van de opzichters. Artikel *24. (1) De opzichters zijn rechtstreeks ondergeschikt aan den veearts, onder wiens bevelen zij werkzaam zijn gesteld. (2) Aan de opzichters kunnen tijdelijk werkzaamheden buiten het ambtsgebied, waarin zij werkzaam zijn gesteld, worden opgedragen door het Hoofd van den Dienst. 1). Van de m a n t r i ' s. Artikel 25. (1) De mantri's zijn in het hun aangewezen ressort werkzaam volgens aanwijzingen en onder toezicht van den veearts, hoofd van het district, waartoe hun ressort behoort, of, indien zij niet in zoodanig ressort zijn geplaatst, volgens aanwijzing en onder toezicht van den veearts, aan wien zij zijn toege\oegd. In het eerste geval zijn zij rechtstreeks ondergeschikt aan den districtsveearts en in het tweede geval aan den veearts, aan wien zij zijn toegevoegd. (2) Aan de mantri's kunnen tijdelijk werkzaamheden buiten hun ressort, doch binnen de afdeeling, waartoe hun ressort behoort, worden opgedragen door dén betrokken afdeelingsveearts. (3) Aan de mantri's kunnen tijdelijk werkzaamheden buiten de afdeeling, waarbinnen hun ressort gelegen is, worden opgedragen door het Hoofd van den Dienst. (4) Het Hoofd van den Dienst regelt de indiening van periodieke gegevens door de mantri s en de wijze, waarop zij de dienstbriefwisseling voeren. E. Van het administratief personeel. Artikel 26. (1) Het administratief personeel is rechtstreeks ondergeschikt aan den ambtenaar, op wiens kantoor het is werkzaam gesteld. (2) Aan het administratief personeel kunnen tijdelijk werkzaamheden worden opgedragen op een ander kantoor dan dat, waarop het is werkzaam gesteld, door het Hoofd van den Dienst. Ten tweede: enz. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, G. H. de Man. Aanwijzing plaatsen binnen Oost-Java voor toelating van buiten Nederlandsch-Indië aangevoerd vee. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 8 April 1931 No. A 22/3/12 (Opg. P.B. van 23 Juni 1931 No. 4, blz. 389 en Javasche Courant van 24 April 1931 No. 33), zooals het is gewijzigd bij besluit van het College van 16 Juli 1932 No. A 22/24/1 (Opg. P.B. van 6 September 1932 No. 10, blz. 461, en Javasche Courant van 19 Augustus 1932 No. 66). Gelezen enz.; Gelet op de artikelen 7, lid 1, juncto lid 6, en 34, lid, 2 tweede alinea, van het Reglement op de Veeartsenij kundige Overheidsbemoeienis en de Veeartsenij kundige Politie in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1912 No. 432), zooals sedert gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Ten eerste: In te trekken: le. het bepaalde in lid 1, letters a, b en c, en lid 2, letter a, van artikel 2 van het Gouvernementsbesluit van 7 October 1923 No. 25 (Staatsblad No. 499), zooals sedert gewijzigd en aangevuld, voor zoover daarin aanwijzingen zijn gedaan, betrekking hebbende op den in- en uitvoer en het vervoer van vee binnen het gebied der Provincie Oost-Java; 2e. het besluit van den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van 30 Juli 1923 No. 5896/VD. Ten tweede: 1. Aan te wijzen: a. als de plaatsen, waar vee, dat wordt aangevoerd van buiten Nederlandsch-Indië, ten invoer binnen de Provincie OostJava wordt toegelaten: Soerabaja, Pasoeroean, Probolinggo en Banjoewangi; b. als de plaatsen in de Provincie Oost-Java, waar vee van binnen Nederlandsch-Indië over zee mag worden ingevoerd : Soerabaja, Grissee, Sangkapoera, T r , i herkauwende dieren en varkens alleen krachKamal, ( , . , , _ ,, , > tens een door het. College van Gedeputeerden 13>ld>ng, i „ / at te geven vergunning. Pasoeroean, Probolinggo, Panaroekan, Kalboet, Djangkar, Banjoewangi; c. als de plaatsen in de Provincie Oost-Java, van waar vee over zee mag worden uitgevoerd: Toeban, Soerabaja, Sangkapoera, Telagabiroe, Kamal, Laban desa Norèh, Madegan, Branta, Kalianget, Kertesada, Kalisangka, Sapeken, Gajam, Raas, Tlango, Amboenten, Arendseilanden, Pasoeroean, Probolinggo, Panaroekan, Banjoewangi, het eiland Salemboe; 2. Te bepalen: dat het vervoer over zee onbelemmerd kan plaats hebben binnen de grenzen van de districten Soemenep, Timoerdaja, Timoerlaoet, Kangean en Sapoedi van het regentschap Soemenep en het district Sampang van het regentschap Sampang, tusschen de verschillende eilanden van de afdeeling Oost-Madoera onderling en tusschen die eilanden en den Madoera-wal. Ten derde: Aan te wijzen als de deskundige voor de keuring bij uitvoer van vee binnen hun ambtskring de mantri's bij den Veeartsenijkundigen Dienst, te Pamekasan, Sampang, Soemenep, Gajam, Ardjasa, Kamal, Sepoeloe, Kwanjar en Dasoek. Ten vierde: Te bepalen,' dat dit besluit, dat zal worden openbaar gemaakt in de Javasche Courant en het Provinciaal Blad van OostJava, in werking treedt met ingang van den dag, na dien zijner plaatsing in de Javasche Courant. Namens het College van Gedeputeerden, De plv. Gouverneur, W ERMUTH. Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestrijding onder het melkvee in de Provincie Oost-Java* Verordening van 15 Augustus 1929 (Ajg. B.P.B. van 7 September 1929, Serie A No. 8). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestijding onder het melkvee in de Provincie Oost-Java. Artikel 1. Melkvee, dat door den betrokken veeartsenijkundigen ambtenaar der Provincie Oost-Java in den zin van artikel 36 van het Reglement op de Veeartsenijkundige Overheidsbemoeienis en de \ eeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1912-432, zooals nader aangevuld en gewijzigd) verdacht wordt aan tuberculose te lijden, kan op last van het College van Gedeputeerden met toestemming van den eigenaar worden afgemaakt of geslacht. Artikel 2. (1) Aan de eigenaren van dieren, die ingevolge het bepaalde bij artikel 1 worden afgemaakt (geslacht), wordt een schadeloosstelling verleend ten bedrage van de helft van de geschatte marktwaarde, die het vee in den staat, waarin het zich op het oogenblik van de schatting bevindt, zou vertegenwoordigen, indien het niet door tuberculose zou zijn aangetast, welke uitkeering niet meer dan hoogstens f 300.— per dier zal bedragen. (2) Het College van Gedeputeerden is bevoegd om in bijzondere gevallen te zijner beoordeeling een hoogere schadeloosstelling toe te kennen, doch in geen geval meer dan de geschatte waarde der dieren. Artikel 3. A an de toestemming van den eigenaar tot afmaking of slachting moet schriftelijk blijken door onderteekening eener verkla- ring, vermeldende den naam van den eigenaar, zijn toestemming tot afmaking op den voet dezer verordening, de omschrijving der dieren, die afgemaakt worden, alsmede de belofte van den eigenaar: 1. voor aanvulling van zijn melkveestapel slechts vee te zullen aankoopen uit tuberculose-vrije stallen, dan wel na deskundig onderzoek vermoedelijk gezond gebleken vee; 2. geen bezwaren te zullen maken tegen een eenmaal 's jaars te verrichten controle-onderzoek door middel van tuberculineoogreactie van zijn melkveestapel. Artikel 4. (1) De marktwaarde, bedoeld in lid (1) van artikel 2, wordt geschat door den betrokken ambtenaar. (2) Van de schatting wordt een behoorlijk gemotiveerd en onderteekend proces-verbaal opgemaakt, waarin elk stuk vee afzonderlijk wordt vermeld. (3) De eigenaar van het vee wordt met de schatting van den ambtenaar schriftelijk bekend gemaakt en kan, wanneer hij daarmede geen genoegen neemt, binnen veertien dagen na ontvangst van de bekendmaking, zijn bezwaren inbrengen bij het College van Gedeputeerden, dat, na een door het College aan te wijzen commissie van drie personen te hebben gehoord, in hoogste ressort beslist. Artikel 5. De schadeloosstelling wordt onmiddellijk aan den eigenaar uitbetaald, doch niet dan nadat de daarvoor in aanmerking komende stallen enz., zulks ter beoordeeling van den betrokken ambtenaar, zoo noodig overeenkomstig de ter zake bestaande bepalingen of de door den betrokken ambtenaar gegeven aanwijzingen, behoorlijk zijn ontsmet. Artikel 6. (1) Het afmaken, slachten, begraven of verwerken der dieren geschiedt op kosten der Provincie. (2) Het ontsmetten der stallen enz. als bedoeld in artikel 5, geschiedt onder toezicht van den betrokken ambtenaar door of vanwege en op kosten van den eigenaar. Artikel 7. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 15 Augustus 1929. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Instructie voor de veeartsen bij den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst ter zake van de uitvoering der „Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestrijding onder het melkvee in de Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 30 October 1929 No. A 3311019 (Opg. B.P.B. van 4 December 1929, Serie A No. 14), zooals het is gewijzigd bij de besluiten van het College van 10 Juni 1930 No. A 22/4/20 (Opg. P.B. van 24 Juli 1930, No. 6), 9 Januari 1932 No. A 22/1/8 (Opg. P.B. van 27 Februari 1932 No. 1), 6 November 1933 No. A 22/26/21 en 5 Juni 1935 No. A 22/15/6. Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Heeft besloten: Vast te stellen de volgende: Instructie voor de veeartsen bij den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst ter zake van de uitvoering der „Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestrijding onder het melkvee in de provincie oost-java. Artikel 1. (1) Onder „Verordening" wordt verstaan: de „Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestrijding onder het melkvee in de Provincie Oost-Java" van 15 Augustus 1929, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad 1929 dd. 7 September, Serie A No. 8. (2) Onder „voorstel tot overneming" wordt verstaan: het voorstel van den veearts, door tusschenkomst van het Hoofd van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst tot het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van OostJava gericht, pm, na verkregen toestemming van den eigenaar en tegen vergoeding aan dezen, als bedoeld in lid (1) van artikel 2 der Verordening last te geven tot het afmaken of slachten van melkvee, dat door dien ambtenaar in den zin van artikel 36 van het Reglement op de Veeartsenijkundige Overheidsbemoeienis en de Veeartsenijkundige Politie in Nederlandsch-Indië (Staatsblad 1912 No. 432, zooals nader aangevuld en gewijzigd) verdacht wordt aan tuberculose te lijden. Artikel 2. (1) Voorstellen tot overneming moeten in het algemeen gegrond zijn op een kort te voren gehouden onderzoek van den gcheelen veestapel van den betrokken eigenaar door middel van tuberculine oogreactie. (2) Ter overneming worden in het algemeen voorgedragen alle runderen in een bedrijf, die op grond van den uitslag der laatste tuberculine-oogreactie verdacht worden aan tuberculose te lijden. Dit vermoeden wordt zoo mogelijk gestaafd door den uitslag van vroegere reacties. (3) Worden eenige verdachte runderen van het voorstel uitgezonderd, dan worden de redenen, welke daartoe geleid hebben, uitvoerig in het voorstel vermeld. (4) Ten aanzien van alle in het voorstel genoemde runderen wordt de uitslag der laatste en, zoo mogelijk, ook die der vorige tuberculine-reacties in staatvorm vermeld. Artikel 3. (1) De overneming met het daarop volgende afmaken of slachten der verdachte runderen, dient zoo spoedig mogelijk te worden uitgevoerd, althans binnen twee maanden na de dagteekening der voor de overneming verstrekte machtiging, behoudens het in lid (2) te vermelden uitstel. (2) Op verzoek van den eigenaar kan de uitvoering van de overneming ten aanzien van bepaalde runderen worden uitgesteld tot uiterlijk 6 maanden na dagteekening van het voorstel. In het voorstel worden alsdan ten aanzien van elk rund afzonderlijk opgenomen het gewenschte tijdstip der uitvoering alsmede de redenen, die aan het verlangde uitstel ten grondslag liggen. (3) Wordt ten aanzien van bepaalde runderen een langer uitstel, dan in het vorig lid bedoeld, verlangd, dan worden deze " runderen overeenkomstig lid (3) van artikel 2 van het voorstel uitgezonderd en is voor de overneming dier runderen een nieuw voorstel vereischt. Artikel 4. (1) De veearts gaat tot schatting van de waarde der verdachte runderen overeenkomstig het bepaalde in lid (1) van artikel '2 der Verordening over, zoodra de eigenaar daartoe in verband met zijn wensch die runderen voor overneming voor te dragen, het verzoek doet. (2) [Besluit van 5—6—'35*)]. De schatting der waarde wordt in hoofdzaak beheerscht door de melkproductie. Als norm geldt een melkproductie op het hoogtepunt der lactatie van 10 tot 14 liter, waarbij met inachtneming van plaatselijke omstandigheden een waarde kan worden aangenomen van: a. ongeveer f 15.—- (vijftien gulden) per liter voor dieren van 3 tot en met 8 jaar; b. ongeveer f 13.— (dertien gulden) per liter voor dieren van 9 tot en met 11 jaar; c. ongeveer f 11.— (elf gulden) per liter voor dieren van 12 jaar en ouder. (3) Bij aanmerkelijk verschil tusschen de door schatting van den veearts verkregen en de door den eigenaar opgegeven melkproductie, wordt deze vastgesteld na controle door den veearts. (4) Tot schatting op een hoogere waarde dan de normale van lid (2) geven aanleiding de navolgende omstandigheden: a. hoogere productie dan 14 liter op het hoogtepunt der lactatie; b. de verwachting, dat het rund, dat voor de eerste maal gekalfd heeft, een hoogere productie dan 14 liter zal leveren na den volgenden worp; c. hooge fokwaarde van volbloed Hollandsch of Australisch vee, mits het in het bedrijf ook als fokvee wordt gebruikt. (5) Tot schatting op een lagere waarde dan de normale van lid (2) geven aanleiding de navolgende omstandigheden: a. lagere productie dan 10 liter op het hoogtepunt der lactatie; b. het zonder bijzondere redenen spoedig sterk afnemen der productie gedurende de lactatie; *) Dit artikellid was reeds gewijzigd bij de besluiten van 9 Januari 1932 en 6 November 1933. c. de leeftijd boven acht of tien jaar; d. het stadium van den dracht in verband met het stadium der lactatie en de oogenblikkelijke productie; e. slechte toestand van het rund, al of niet veroorzaakt door chronische ziekte; f. gebreken, welke op de waarde van het rund als melkdier van invloed zijn. (6) Voor het overige moet door overleg met den eigenaar er naar gestreefd worden, dat deze zich met de schatting vereenigt. Artikel 5. (1) Van de schatting wordt een proces-verbaal in viervoud opgemaakt, volgens het model aan deze instructie gehecht. (2) Hiervan wordt één uitgereikt aan den eigenaar, één behouden door den veearts en twee als bijlagen aan het voorstel tot overneming gevoegd. Artikel 6. (1) Van de toestemming van den eigenaar, als bedoeld in lid (1) van artikel 1 der Verordening, wordt een verklaring in viervoud opgemaakt en door den eigenaar onderteekend, volgens het model aan deze instructie gehecht, bij de invulling waarvan de veearts den eigenaar behulpzaam is, rekening houdend met de omstandigheid, dat de eigenaar óf instemt èn met de schatting èn met de voorgestelde schadeloosstelling, öf slechts met één of geen van beide, al naar gelang waarvan de noodige wijziging in het tweede en/of derde onderdeel der verklaring wordt aangebracht. (2) Van deze verklaringen wordt één door den eigenaar en één door den veearts behouden en twee als bijlagen aan het voorstel tot overneming gevoegd. (3) Wordt door den eigenaar ten aanzien van een of meer runderen een hoogere schadeloosstelling, dan voorgesteld is, gevraagd, dan motiveert de veearts in het voorstel tot overneming uitvoerig zijn voorstel. Artikel 7. (!) De commissie, genoemd in lid (3) van artikel 4 der Verordening, bestaat bij voorkeur uit één melkveehouder, één landbouwkundige, en één veearts, van wie de beide eerstgenoem- den door het College van Gedeputeerden worden aangewezen in overleg en zoo mogelijk in overeenstemming met den betrokken eigenaar. (2) Aan ieder der commissieleden, die niet provinciale ambtenaren zijn, wordt voor elk herschat rund een belooning van f 5.— (vijf gulden) toegekend niet dien verstande, dat voor herschatting, betrekking hebbende op één voorstel, aan ieder ten de hoogste f 15.— (vijftien gulden) wordt uitbetaald. Artikel 8. (1) Na verkregen opdracht tot overneming regelt de veearts het afmaken en/of afslachten met den eigenaar overeenkomstig het bepaalde in artikel 3. (2) De overgenomen runderen worden voor den hoogstelt te bedingen prijs, al of niet met garantie voor afkeuring, aan een slachter verkocht, nadat zoo noodig vergunning is gegeven die runderen naar de naastbij gelegen openbare slachtplaats te vervoeren. (3) De slacht heeft plaats onder toezicht van den veearts, terwijl de keuring geschiedt door den plaatselijken hygiënischen dienst, of — zoo deze niet over een veearts-deskundige beschikt — door den veearts. (4) Sectieformulieren worden op de gebruikelijke wijze opgemaakt cn ingediend en daarop vermeld, welke deelen van het rund werden afgekeurd. (5) [Besluit 10—6—'30]. De veearts stort de opbrengst in de Provinciale Kas. Artikel 9. (1) De veearts betaalt de vastgestelde schadeloosstellingen, zoo noodig verminderd met de kosten aan de ontsmetting verbonden, aan den eigenaar uit, doch niet eer, dan zoo noodig na ontsmetting der daarvoor in aanmerking komende stallen enz., als voorgeschreven in artikel 5 der Verordening. (2) [Besluit 10—6'—'30]. De veearts beschikt voor de uitbetaling der schadeloosstellingen en der aan de leden der herschattingscommissie uit te betalen kosten over de hem ter goede rekening verstrekte gelden. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, IIardeman. Verklaring. Ondergeteekende ' Melkveehouder te verklaart hierbij: le. toestemming te geven tot het afmaken en/of slachten van zijne van tuberculose verdachte runderen, aangeduid met de nummers in het proces-verbaal van schatting van den ....19.... van den veearts bij den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst te voor rekening van de Provincie Oost-Java en zulks op den voet der bepalingen van de Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestrijding onder het melkvee in de Provincie Oost-Java. 2e. in te stemmen met de in genoemd proces-verbaal opgenomen geschatte waarden der runderen, aangeduid met de nummers doch bezwaren te hebben tegen die der runderen, aangeduid met de nummers waarvoor hij in verband met op grond van artikel 4, lid (3), der genoemde verordening hertaxatie verzoekt. 3e. in te stemmen met de hem uit te betalen schadeloosstelling tot de helft van de op voormelde wijze vastgestelde of vast te stellen geschatte waarde der runderen tot een maximum van f 300.— (drie honderd gulden) met uitzondering van de schadeloosstelling bepaald voor de runderen, in genoemd proces-verbaal aangeduid met de nummers ,ten aanzien waarvan hij het College van Gedeputeerden verzoekt in verband met (de in nevensgaande nota nader omschreven omstandigheden) op grond van artikel 2 lid, (2), der meergemelde verordening het bedrag der schadeloosstelling vast te stellen op onderscheidenlijk 4e. voor aanvulling van zijn melkveestapel slechts vee te zullen aankoopen uit tuberculose-vrije stallen, dan wel na deskundig onderzoek gezond bevonden vee. 5e. geen bezwaren te zullen maken tegen eenmaal s ja ars te verrichten controle-onderzoek door middel van tuberculineoog-reactie van zijn melkveestapel. den 19. Proces-verbaal van schatting ingevolge artikel 4 der Verordening betrekkelijk de bijzondere tuberculosebestrijding onder het melkvee in de Provincie OostJava. Op heden den heeft ondergeteekende veearts bij den Provincialen Veeart.se- nijkundigen Dienst te op verzoek van Melkveehouder te geschat ondervolgende aan den laatste toebehoorende, van tuberculose verdachte runderen en bevonden, dat die dieren, aangegeven met de nummers der betrekkelijke tuberculinestaten, op grond der daarbij vermelde gegevens de daarachter aangegeven marktwaarde vertegenwoordigen. §3 T3 S Aangenomen of gecon- Conditie £ ,, , , , «g £* Stadium .5 ~ • t Geschatte 5 Geslacht. « ü o sche meikgift. van het | | « 8 lactatie. Op hoogtepunt dier. waarde' _£J Jwu' lactatie. Van zijn bevindingen is dit proces-verbaal in 4-voud opgemaakt. Afgegeven voor: De Veearts voornoemd, Verordening op het laten losloopen, castreeren, keuren en slachten van mannelijk rundvee in de Provincie Oost-Java („VEETEELTVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 28 Juni 1932 (Afg. B.P.B. van 24 Augustus 1932, Serie A No. 8), zooals zij is gewijzigd bij verordening van 14 September 1934 (Afg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt, vast de volgende verordening: Verordening op het laten losloopen, castreeren, keuren en slachten van mannelijk rundvee in de Provincie Oost-Java. Artikel 1. liet is den houders of hoeders van rundvee in de 1 rovineie Oost-Java, buiten de gebieden der daarbinnen gelegen Stadsgemeenten, verboden om eenig mannelijk rundvee buiten het eif van den houder onbeheerd te laten losloopen. Artikel 2. Van dit verbod zijn uitgezonderd: a. stieren, welke het binnenste paar melksnijtanden nog niet hebben gewisseld; b. stieren, welke door het hoofd van het veeartsenijkundig district geschikt worden geacht voor springstier ter verbetering van den veestapel, ten blijke waarvan deze stieren dooi hem, of door een daartoe door hem aan te wijzen persoon worden voorzien van een duidelijk merkteeken, c. ossen, alsmede stieren, welke door het hoofd van het veeartsenijkundige district tengevolge van ouderdom of om andere redenen onvruchtbaar worden geacht, ten blijke waarvan deze stieren door hem, of door een daartoe door hem aan te wijzen persoon worden voorzien van een duidelijk merkteeken. Artikel 3. (1) a. Het merkteeken, bedoeld in artikel 2, letter b, be¬ staat uit een serieletter en een volgnummer; b. het merkteeken, bedoeld in artikel 2, letter c, bestaat uit een cirkel. (2) Beide merkteekens worden ingebrand op den rechterhoorn, bij ontbreken daarvan op den linkerhoorn en bij ontbreken van beide hoorns op den rechterbuitenklauw. Artikel 4. Het is een ieder verboden: a. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934], stieren, welke het binnenste paar melksnijtanden nog niet hebben gewisseld, behoudens toestemming van het hoofd van het veeartsenij kundig district, te castreeren; b. stieren, welke nog niet aan een in artikel 7 bedoelde keuring zijn onderworpen, te castreeren; c. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934J. stieren, welke op een in artikel 7 bedoelde keuring voor de voortteling geschikt zijn bevonden, behoudens toestemming van het hoofd van het veeartsenij kundig district te castreeren ; d. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. stieren, welke voor de voortteling geschikt zijn bevonden te slachten, tenzij de slacht als noodslacht of tengevolge van verdere ongeschiktheid voor het fokdoel, ziekte of verwonding geboden was dan wel de slacht om redenen van economischen aard noodzakelijk is. Artikel 5. Er mag slechts worden gecastreerd op verzoek of met goedvinden van den eigenaar na verkregen vergunning van het hoofd van het veeartsenij kundig district ten overstaan van dezen of een door hem aan te wijzen ambtenaar of beambte van den Veeartsenij kundigen Dienst. Artikel 6. Het voorzien van de merkteekens, als bedoeld in artikel 2, letters b en c, alsmede de castratie, indien zij door een ambtenaar of beambte van den Veeartsenijkundigen Dienst wordt verricht, geschiedt kosteloos. Artikel 7. (1) Ten minste eenmaal 's jaars moet al het mannelijk rundvee, dat het binnenste paar melksnijtanden reeds heeft gewisseld, op door het College van Gedeputeerden in overleg met den door den Gouverneur daartoe aan te wijzen ambtenaar, regentschapsgewijs bepaalde tijdstippen en plaatsen door de zorg dei eigenaren of houders worden verzameld, om door het hoofd van het veeartsenijkundige district te worden gekeurd of herkeurd ten opzichte van de geschiktheid voor de voortteling. (2) De bevolking wordt tijdig in kennis gesteld van het tijdstip, waarop en de plaats, waar de keuring zal geschieden. Artikel 8. Wanneer bij de jaarlijksche keuring blijkt, dat vroeger voor de voortteling nuttig bevonden stieren daarvoor niet meer geschikt worden geacht, dan wordt door het hoofd van het veeartsenij kundig district of een door hem daartoe aan te wijzen persoon het in artikel 2, letter b, bedoelde merk doorgeslagen met het merkteeken / - - - / ten bewijze, dat het oorspronkelijk merk van onwaarde is geworden, tenzij de eigenaar er de voorkeur aan geeft, deze stieren te laten castreeren. Artikel 9. Het is een ieder, die niet daartoe door het hoofd van het veeartsenijkundige district is aangewezen, verboden, de merktekens, bedoeld is de artikelen 2, letters b en c, en 8, aan te brengen, of de daartoe noodige gereedschappen en stempels onder zich te hebben. Artikel 10. Het is een ieder verboden de stempels voor het aanbrengen van de merkteekens, bedoeld in de artikelen 2, letters b en c, en 8, na te maken, zoomede nagemaakte stempels te gebruiken of onder zich te hebben. Artikel 11. Overtreding van het bepaalde bij de artikelen 1, 4, 7, lid (1), 9, en 10, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste f 100.— (één honderd gnlden) of met hechtenis van ten hoogste een maand. Artikel 12. Met de opsporing van overtredingen van de bepalingen dezer verordening zijn mede belast de ambtenaren en beambten van den Veeartsenijkundigen Dienst. Artikel 13. De Provinciale Raad is bevoegd te bepalen, dat deze verordening voor bepaald aangewezen gebiedsdeelen niet van toepassing is. Artikel 14. [ B.P.K. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934 J. De verplichting tot naleving van de bepalingen van deze verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de leden van het bestuur of, bij ontstentenis van die leden, op den vertegenwoordiger van den rechtspersoon. Artikel 15. (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Veeteeltverordening Provincie Oost-Java" treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding dezer verordening worden ingetrokken: I. voor zoover de afdeeling Bodjonegoro betreft, de verordening op het laten losloopen, castreeren en keuren van mannelijk rundvee in het gewest Rembang van den Gewestelijken Raad van Rembang van 21 Maart en 8 Augustus 1919, afgekondigd in de Javasche Courant van 29 Augustus 1919 No. 69, gewijzigd bij verordening van 14 Mei 1926, afgekondigd in de Javasche Courant van 2 Juli 1926 No. 52; II. de verordening op het laten losloopen, castreeren en keuren van mannelijk rundvee in het gewest Madioen van den Gewestelijken Raad van Madioen van 17 December 1915, afgekondigd in de Javasehe Courant van 18 Februari 1916 No. 14; III. de verordening op het laten losloopen, castreeren en keuren van mannelijk rundvee in het gewest Besoeki, van den Gewestelijken Raad van Besoeki van 16 Augustus 1916, afgekondigd in de Javasehe Courant van 29 September 1916 No. 18. Soerabaja, 28 Juni 1932. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Uitvoering van artikel 13 der „Veeteeltverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 28 Juni 1932 No. W 3/4/2 (Opg. B.P.B. van 24 Augustus 1932, Serie A No. 8), zooals dit is vervangen door 's llaads besluit van 29 Maart 1935 No. W 3/3/14 (Opg. B.P.B. van 29 April 193-5, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op artikel 13 der Veeteeltverordening, vastgesteld ter Raadsvergadering van heden; Heeft besloten: I. Onder intrekking van zijn besluit van 28 Juni 1932 No. W 3/4/2 te bepalen, dat de Veeteeltverordening niet van toepassing is voor de hieronder te noemen gebiedsdeelen der Provincie: 1. het Regentschap Soerabaja 2. het Regentschap Sidoardjo 3. het Regentschap Modjokerto 4. het Regentschap Djombang 5. het Regentschap Lamongan 6. het onderdistrict Plaosan van het district Magetan van het Regentschap Magetan 7. de onderdistricten Ngawi en Paron van het district Ngawi en de onderdistricten Djogorogo, Kendal en Siné van het district Ngrambe en de districten Dero en Gendingan van het Regentschap Ngawi 8. het Regentschap Patjitan 9. het onderdistrict Kandangan van het district Paree van het Regentschap Kediri 10. de onderdistricten Redjoso en Lengkong van het district Lengkong van het Regentschap Ngandjoek 11. de districten Tjampoerdarat, Karangan, Trenggalek en Kampak van het Regentschap Toeloengagoeng 12. de districten Pasoeroean en Kebontjandi en het onderdistrict Winongan van het district Grati van het Regentschap Pasoeroean 13. het Regentschap Malang 14. het Regentschap Probolinggo 15. het Regentschap Loemadjang 16. de onderdistricten Bondowoso, Tjoerahdami, Tegalampel en Wringin van het district Bondowoso van het Regentschap Bondowoso 17. de districten Panaroekan, Soemberwaroe en Besoeki van het Regentschap Panaroekan 18. de districten Djember, Tanggoel en Poeger en de onderdistricten Majang en Moemboel van het district Majang van het Regentschap Djember 19. het Regentschap Bangkalan 20. het Regentschap Pamekasan 21. het Regentschap Soemenep. II. Dit besluit treedt in werking met ingang van den dag na dien der bekendmaking in het Provinciaal Blad van Oost-Java. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Uitvoering van artikel 7 der „Veeteeltverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 30 Augustus 1932 No. W 3/4/13 (B.P.B. 1932, Serie A No. 8). De Gouverneur van Oost-Java, Gelet op artikel 7 der Veeteeltverordening; Ileeft besloten: Aan te wijzen als den ambtenaar, met wien terzake van de tijd- en plaatsbepaling, bedoeld in artikel 7 der Veeteeltverordening, overleg moet worden gepleegd: den betrokken Regent, met opdracht aan dezen de bevolking tijdig in kennis te stellen van het tijdstip, waarop en de plaats, waar de keuring zal geschieden. Afschrift enz. De Gouverneur van Oost-Java, G. H. de Man. Verordening op de telling van runderen, buffels, paarden, geiten en schapen in de Provincie Oost-Java („VEETELLINGVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 28 Juni 1932 (Ajg. B.P.B. van 24 Augustus 1932, Serie A No. 8), zooals zij is geivijzigd bij verordening van 12 September 1934 (Ajg. li.P.B. van 27 September 1934, Serie A No 9). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op de telling van runderen, buffels, paarden, geiten en schapen in de provincie Oost-Java.*) Artikel 1. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.iv.g. 28 September 1934]. Op gezette tijden, ter beoordeeling van het College van Gedeputeerden, wordt in de Provincie Oost-Java op een door dit College te bepalen datum in de eerste helft van de maand Oetober een telling gehouden van de in het ressort of in een gedeelte daarvan aanwezige runderen, buffels, paarden, geiten en schapen met uitzondering van die runderen, die deel uitmaken van den veestapel van een melker ij bedrijf, waarop van toepassing is 1. hetzij de „Melkverordening Provincie Oost-Java" 2. hetzij — indien de melkerij gelegen is in een Stadsgemeente binnen de Provincie — eene aan die verordening gelijksoortige wettelijke regeling. (2) De datum der telling zal tijdig aan de bevolking worden bekend gemaakt. Van de veetelling binnen de Stadsgemeenten. Artikel 2. (1) Ieder persoon, binnen een Stadsgemeente in de Provincie woonachtig, die op den krachtens artikel 1 bepaalden datum houder is van in dat artikel genoemd vee, is gehouden op *) Het opschrift der verordening luidt aldus ingevolge B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 193-1. dien datum een mondelinge of schriftelijke opgave te doen van het door hem gehouden vee ten kantore van den ter plaatse bescheiden districts-veearts, tevens belast met werkzaamheden in de betrokken Stadsgemeente. (2) Indien de houder door ziekte, afwezigheid of anderszins niet in staat is aan de hem in het voorgaande lid opgelegde verplichting te voldoen, moet hij zich doen vertegenwoordigen door een volwassen persoon, die alsdan verplicht is de opgave voor den houder te doen. Artikel 3. Binnen twee weken na deze telling wordt—indien de veearts, genoemd in het voorgaand artikel, zulks noodig of wenschelijk oordeelt—een contröletelling gehouden door de ambtenaren van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst, die zich daartoe begeven naar de door dien veearts aangewezen houders van vee en omtrent den uitslag van deze telling aan dien veearts mededeeling doen. Artikel 4. De krachtens de artikelen 2 en 3 verstrekte of verkregen gegevens worden ingeschreven in den bij deze verordening vastgestelden staatmodel I, welke staat binnen drie weken na de telling, in artikel 2 geregeld, door den betrokken veearts moet zijn ingediend bij het Hoofd van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst, vergezeld van een verslag van de contröletellingen, indien deze gehouden zijn. Van de veetelling buiten de Stadsgemeenten. Artikel 5. (1) Ieder persoon, binnen de Provincie doch buiten een Stadsgemeente woonachtig, die op den krachtens artikel 1 bepaalden datum houder is van in dat artikel genoemd vee, is gehouden op dien datum een mondelinge of schriftelijke opgave van het door hem gehouden vee te doen op een nader door den Gouverneur te bepalen plaats aan den daartoe door den Gouverneur aangewezen persoon. (2) Indien de houder door ziekte, afwezigheid of anderszins niet in staat is aan de hem in het voorgaande lid opgelegde verplichting te voldoen, moet hij zich doen vertegenwoordigen door een volwassen persoon, die alsdan verplicht is de opgave voor den houder te doen. Artikel 6. I)e krachtens artikel 5 verstrekte opgaven worden ingeschreven in den bij deze verordening vastgestelden staatmodel II, waarvan de tekst in de Landstaal wordt gesteld. Deze staat moet vóór den derden dag na dien der telling door tusschenkomst van den daartoe door den Gouverneur aangewezen ambtenaar worden ingediend bij den veearts, hoofd van het veeartsenij kundig district, waarbinnen de betrokken desa's gelegen zijn. Artikel 7. (1) Binnen vier weken na de telling, bedoeld in artikel 5, wordt in tenminste één desa van elk onderdistrict een controletelling gehouden door de ambtenaren van den Provincialen Yeeartsenijkundigen Dienst. (2) Dc desa's, waarin en de tijdstippen, waarop deze contröletellingen zullen worden gehouden, worden vastgesteld door den veearts, hoofd van het veeartsenijkundig district, waarin die desa's gelegen zijn, in overeenstemming met den door den Gouverneur daartoe aangewezen ambtenaar. (3) De bevolking der betrokken desa's wordt in opdracht van den Gouverneur tijdig in kennis gesteld van het tijdstip, waarop en de plaats, waar de contröletelling zal worden gehouden. (4) De in artikel 5 bedoelde houders zijn verplicht te zorgen, dat het in artikel 1 bedoelde vee ten behoeve der contröletelling wordt voorgeleid op het tijdstip en ter plaatse, aangegeven krachtens lid (2) van dit artikel. Algemeen voorschrift. Artikel 8. De veeartsen, genoemd in artikel 2, lid (1), en artikel 6, verstrekken afschrift van de verzamelstaten, alsmede van de door hen ingediende verslagen der contróletellingen aan den Resident, Hoofd der afdeeling, waarbinnen de Stadsgemeente of het Regentschap, waarop de telling betrekking heeft, gelegen is. Strafbepaling. Artikel 9. Met een geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden of hechtenis van ten hoogste één maand wordt gestraft: a. hij, die het bepaalde bij de artikelen 2 en 5 overtreedt; b. de veehouder of diens vertegenwoordiger, die onjuiste aangifte doet van het vee, waarvan krachtens de artikelen 2 en 5 opgave moet worden gedaan; c. de veehouder, die zonder geldige reden nalaat, al het door hem gehouden vee te toonen aan de met de contröletelling binnen Stadsgemeenten belaste ambtenaren van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst of voor te leiden op de in artikel 7 bedoelde contróletelling. Artikel 10. Met het opsporen van overtredingen en de zorg voor de naleving der bepalingen van deze verordening zijn mede belast de ambtenaren en beambten van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst. Artikel 11. De in het vorige artikel bedoelde ambtenaren en beambten hebben te allen tijde vrijen toegang tot de erven, waar het in artikel 1 bedoelde vee wordt gehouden; de houder is verplicht hun dien toegang te verleenen. Slotbepaling. Artikel 12. (1) [ B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Veetellingverordening Provincie Oost-Java" treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. (2) Op dien datum worden ingetrokken: I. Verordening op de jaarlijksche telling van het aantal runderen, karbouwen en paarden in het gewest Madioen, van 29 Juli 1922, afgekondigd in de Javasche Courant van 23 Maart 1923 No. 24. II. Verordening op de jaarlijksche telling van het aantal runderen, karbouwen, paarden, geiten en schapen in de residentie Besoeki, van 29 September 1920, afgekondigd in de Javasche Courant van 25 Februari 1921 No. 16. Soerabaja, 28 Juni 1932. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Model I. Staat hoeveelheid vee op 19 in de Stadsgemeente ,Afdeeling Naam van den RUNDEREN. K A R B O U W E N. PAARDEN. d g eigenaar of van jongvee Grootvee Jongvee Grootvee Jongvee Grootvee .t: re Bijzonderheden. den verzorger £_ Totaal. „ , - - .. I .. Totaal. ' . 1 Totaal. <" f van het vee. M. V. M. V. M. j V. M. V. M. | V. M. | V. ^ in Jongvee = vee, dat de tanden nog niet gewisseld heeft. Grootvee = vee, dat reeds tanden gewisseld heeft. M = mannelijk. V = vrouwelijk. Castraten moeten opgenomen worden onder M. Behoort bij de Veetellingverordening Provincie Oost-Java van 28 Juni 1932. Model II. Staat hoeveelheid vee op 19 — in de desa .onderdistrict district-. , Regentschap Naam van den RUNDEREN. KARBOUWEN. PAARDEN. ^ 8 eigenaai of \,ui jOI1„vcc Grootvee Jongvee Grootvcc Jongvee Grootvee ~ 5" Bijzonderheden, den verzorger «5 rouai. - ~ rotui. - ' ~ „ , • Totui. Z -= van het vee. M. V. M. V. M. V. M. V. M. V. M. V. ■—■ vd Jongvee = vee, dat de tanden nog niet gewisseld heeft. Grootvee = vee, dat reeds tanden gewisseld heeft. M = mannelijk. V = Vrouwelijk. Castraten moeten opgenomen worden onder M. Behoort bij de Veetellingverordening Provincie Oost-Java van 28 Juni 1932. Uitvoering van de artikelen 5, eerste lid, 6, en 7, tweede en derde lid, der „Veetellingverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Gouverneur van de Provincie Oost-Java van 19 Augustus 1932 No. W 3/4/8 (Opg. B.P.B. van 24 Augustus 1932 No. 8). De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Gelet op de artikelen 5, lid (1), 6, en 7, leden (2) en (3), der Veetellingverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten I. aan te wijzen als den persoon, aan wien en de plaats, waar de in artikel 5, lid (1), der Veetellingverordening Provincie Oost-Java bedoelde opgave moet worden gedaan: onderscheidenlijk het hoofd van de desa, waar degene, die tot het doen der opgave verplicht is, woonachtig is, en de woning van dat desahoofd; II. aan te wijzen als den ambtenaar, door wiens tusschenkomst de staten, bedoeld in artikel 6 der Veetellingverordening Provincie Oost-Java moeten worden ingediend bij den daar genoemden districtsveearts: het betrokken districtshoofd; III. aan te wijzen als den ambtenaar, in overeenstemming met wien de plaats- en tijdsbepaling der in artikel 7, lid (2), der Veetellingverordening Provincie Oost-Java bedoelde contröletellingen moet worden bepaald: den betrokken Resident, met opdracht aan dezen de bevolking tijdig in kennis te stellen van het terzake bepaalde. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Verordening tot uitvoering van artikel 12, lid 2, der Java Provincie-Kiesordonnantie, regelende de nadere inrichting van het Stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java, zoomede het bedrag der zittinggelden voor de leden van dat kantoor („STEMKANTOORVERORDENING OOST-JAVA"). Verordening van 28 Juni 1932 (Ajg. B.P.B. van 15 Juli 1932, Serie A No. 6). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot uitvoering van artikel 12, lid 2, der Java Provincie-Kiesordonnantie, regelende de nadere inrichting van het stemkantoor voor de verkiezing van leden van den provincialen Raad van Oost-Java, zoomede het bedrag der zittinggelden voor de leden van dat kantoor. Artikel 1. Het Stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad houdt zitting in een door het Gouverneur aan te wijzen loealiteit van het Gouverneurskantoor te Soerabaja. Artikel 2. (1) De Voorzitter van liet Stemkantoor zorgt voor de inrichting van de zittinglocaliteit, met name voor de aanwezigheid daarin van een tafel en stoelen voor de leden van het kantoor en, in het geval het Stemkantoor een openbare zitting houdt, van een aantal stoelen voor het publiek, alsmede van de noodige schrijf benoodigdheden. (2) Tijdens een openbare zitting van het Stemkantoor wordt de tafel, waaraan de leden zittinghouden, zoodanig geplaatst, dat de in de zaal aanwezigen de verrichtingen der leden kunnen gade slaan. Zij is door een tusschenruimte van ten minste twee meter van het voor liet publiek bestemde gedeelte van de zaal gescheiden door een afsluiting ter hoogte van ten hoogste anderhalve nieter. In die afsluiting bevindt zich, op ten minste anderhalven meter afstand van de zijwanden van de zaal, een doorgang van ten minste anderhalven nieter. Artikel 3. De Voorzitter draagt zorg voor de voorbereiding van de tijdige samenstelling en bijwerking van: le. een alphabetisch kaartregister van kiezers voor de leden van den Provincialen Raad, gerangschikt naar de bevolkingsgroepen, waartoe zij behooren, vermeldende hunne namen, voorletters en/of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels, zoomede den Regentschaps- en/of den Stadsgemeenteraad, waarvan zij lid zijn; 2e. een volledig stel lijsten der candidaten voor het lidmaatschap van den Provincialen Raad, gerangschikt naar de bevolkingsgroepen, waartoe zij behooren en voor zoover noodig naar kiesdistricten, waarin zij zijn gesteld, vermeldende hunne namen, voorletters en/of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels. Artikel 4. De Voorzitter draagt zorg voor de bewaring in het archief der Provinciale Secretarie van de opgaven van candidaten, van de stemkaarten en van de overige bescheiden, voor zoover zij niet vernietigd behooren te worden. Artikel 5. Voor eiken dag, waarop de Voorzitter, de plaatsvervangende Voorzitter, de leden of de plaatsvervangende leden een zitting van het Stemkantoor bijwonen, wordt een zittinggeld uitgekeerd ten bedrage van: a. f 15.— (vijftien gulden) voor den Voorzitter of den plaatsvervangenden Voorzitter, die als zoodanig optreedt; b. f 10.— (tien gulden) voor de leden of de plaatsvervangende leden. Artikel 6. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Stemkantoorverordening Oost-Java", treedt in werking met ingang van 15 Augustus 1932. Soerabaja, 28 Juni 1932. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Aanwijzing van de localiteit, waarin het Stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java zitting houdt. Besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 14 Juli 1932 No. W 10/2/11 (Opg. P.B. van 6 Augustus 1932 No. 7). De Gouverneur van Oost-Java, Gelet op artikel 1 van de Stemkantoorverordening OostJava van 28 Juni 1932; Heeft besloten: De Raadzaal in het Gouverneurskantoor, Pasar Besar, te Soerabaja, aan te wijzen als localiteit, bedoeld in artikel 1 van de Stemkantoorverordening Oost-Java,. waarin het Stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad zitting houdt. De Gouverneur van Oost-Java, G. H. de Man. Voorschriften ingevolge de Java Provincie-Kiesordonnantie. Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 28 Juni 1932 No. W 3/3/23 (Opg. P.B. van 27 Juli 1932 No. 6). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op de Java Provincie-Kiesordonnantie, Staatsblad 1927 No. 528, zooals aangevuld en gewijzigd bij Staatsblad 1929 No. 488; Heeft besloten: Ten eerste: Vast te stellen de volgende voorschriften ter uitvoering van de artikelen 7, 13, lid (4), 19, lid (2), en 24, lid (3), der Java Provincie-Kiesordonnantie. Artikel 1. (1) De inrichting van de formulieren voor de opgaven van candidaten voor het lidmaatschap van den Provincialen Raad wordt vastgesteld op de wijze, als aangegeven in de bij dit besluit gevoegde modellen (model Ia, Ib, Ic). (2) De opgaven hebben een langwerpig rechthoekigen vorm. Artikel 2. (1) De inrichting van de lijsten, dienende tot samenvoeging van de opgaven van candidaten, in alphabetische volgorde gerangschikt naar de bevolkingsgroep, waartoe zij behooren, en desnoodig, naar het kiesdistrict, waarin zij candidaat zijn gesteld, wordt vastgesteld op de wijze, als aangegeven in de bij dit besluit gevoegde modellen (model Ila, Ilb, IIc). (2) De candidatenlijsten hebben een langwerpig rechthoekigen vorm. Artikel 3. Al naarmate de bij de artikelen 7 en 13 der Java ProvincieKiesordonnantie bedoelde opgaven van candidaten en lijsten van candidaten bestemd zijn om te dienen bij de verkiezing van leden van den Provincialen Raad, behoorende tot de groep van: a. Onderdanen-Nederlanders. b. Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders, e. Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders, is de kleur der formulieren: a. wit. b. licht blauw. c. licht rood. Artikel 4. (1) De inrichting van het proces-verbaal, houdende de handelingen van het Stemkantoor met betrekking tot de opstelling van candidatenlijsten en de verklaring omtrent al of niet gekozen zijn van candidaten, wordt vastgesteld op de wijze als aangegeven in het bij dit besluit gevoegde model (model III). (2) Het proces-verbaal heeft het in den handel zijnde folioformaat. Artikel 5. (1) Voor de stemkaarten, bestemd om te dienen bij de verkiezing van leden van den Provincialen Raad, worden vastgesteld de bij dit besluit gevoegde modellen (model IVa, IVb, IVc). (2) De stemkaarten hebben een rechthoekigen vorm en worden vervaardigd van ondoorschijnend papier, waarvan de kleur is: a. wit b. licht blauw c. licht rood, al naarmate de stemkaarten bestemd zijn om te dienen bij de verkiezing van leden van den Provincialen Raad, behoorende tot de groep van: a. Onderdanen-Nederlanders, b. Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders, c. Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders. Ten tweede: Te bepalen, dat dit besluit in werking zal treden met ingang van 15 Augustus 1932. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Model Ia. Art. 1 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Verkiezing Onderdanen-Nederlanders. Candidaatstelling. Opgave van candidaten voor de op *) plaats hebbende verkiezing van 18 tot de groep van OnderdanenNederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java. ,T ,, . ,, Andere voorde persoonsaandui- „T Naam 2). Voorletters. , , .... , . Woonplaats. ding noodzakelijke toevoegsels. De ondergeteekenden, bevoegd tot deelneming aan de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java, behoorende tot de groep van Onderdanen-Nederlanders, verkla¬ ren, dat zij bovengenoemde personen candidaat Stellen. Handteeke- x. Andere voor de persoons- Naam van den Naam Voorletters aanduiding noodzakelijke Raa(j, waarvan mng der toevoegsels de ' onderteeke- ïezers )■ der onderteekenaars. naars lid zijn. 1) Datum, vastgesteld door den Gouverneur van de Provincie OostJava, krachtens artikel 21 der J. P. K. O. 2) De opgave mag niet meer namen van candidaten bevatten dan tweemaal het aantal te vervullen plaatsen: artikel 5, lid (1), der J. P. K. O. De kiezers kunnen slechts candidaten stellen uit de groep, waartoe zij zeiven behooren: artikel 4, lid (2), der J. P. K. O. 3) De opgave moet ondergeteekend zijn door tenminste drie kiezers: artikel 6, lid (3), der J. P. K. O. Dezelfde kiezer mag niet meer dan één opgave onderteekenen: artikel 5, lid (2), der J. P. K. O. X. B. De inlevering der opgaven geschiedt persoonlijk door een of meer personen, die haar onderteekend hebben, bij de Voorzitters van de Regentschaps- en Stadsgemeenteraden: artikel 9, lid(1), der J.P.Iv.O. Voorts wordt voor zoover noodig nog de aandacht gevestigd op artikel 6 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78): vereischten voor het lidmaatschap van den Provincialen Raad. Model Ib. Art. 1 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Kiesdistrict: Verkiezing Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders. Candidaatstellinir. Opgave van candidaten van de op ') plaats hebbende verkiezing van 2) tot de groep van Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java. Naam 3) Voorletters of andere voor de persoons- Woonplaats. aanduiding noodzakelijke toevoegsels. De ondergeteekenden, bevoegd tot deelneming in het kiesdistrict aan de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java, behoorende tot de groep van Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders, verklaren, dat zij 'bovengenoemde personen candidaat stellen. Voorletters of andere voor de per- Xaam van den Handteekening Naam soonsaanduiding noodzakelijke Raad, waarvan i,.toevoegsels de onderteeke- der onderteekenaars. "aars lid zijn. i) Datum, vastgesteld door den Gouverneur van de Provincie OostJava, krachtens artikel 21 der J. P. K. O. \antal te kiezen leden. Dit bedraagt voorde afdeelingSoerabaja: 4; Kediri: 3; Probolinggoo: 2 Bodjonegoro: 2; Malang :43; Besoeki: 3 Madioen: 2 - Madoera: 2 3) De opgave mag niet meer namen bevatten dan tweemaal het aantal te vervullen plaatsen: artikel 5, lid (1), der J. P. K. O. De kiezers kunnen slechts candidaten stellen uit de groep, waartoe zij zeiven behooren: artikel 4, lid (2), der J. P. K. O. 4) De opgave moet onderteekend zijn door ten minste drie kiezers: artikel 6, lid (3), der J. P. K. O. Dezelfde kiezer mag niet meer meer dan één opgave onderteekenen: artikel 5, lid (2), der der J. P. K. O. X. B. De inlevering der opgave geschiedt persoonlijk door een of meer personen, die haar onderteekend hebben, bij de \ oorzitters van de Regentschaps- en Stadsgemeenteraden: artikel 9, lid (1), der J. P. K. O. Voorts wordt voor zoover noodig nog de aandacht gevestigd^ op artikel 6 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. /8): vereischten voor het lidmaatschap van den Provincialen Raad. Model Ic. Art. 1 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Verkiezing Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders. Candidaatstelling. Opgave van candidaten voor de op 1) plaats hebbende verkiezing van 3 tot de groep van Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Pro¬ vincialen Raad van Oost-Java. Voorletters of andere voor de persoons- ... . Naam2). , ., , .... ^ , Woonplaats, aanduiding noodzakelijke toevoegsels. De ondergeteekenden, bevoegd tot deelneming aan de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java, behoorende tot de groep van Uitheemsche Onderdanen niet-Nederlanders, verklaren, dat zij bovengenoemde personen candidaat stellen. Voorletters of andere voor de Naam van den Handteekening Naam persoonsaanduiding nood- Raad, waarvan der kiezers 3). zakelijke toevoegsels (je onderteekeder onderteekenaars. naars lid zijn. ') Datum, vastgesteld door den Gouverneur van de Provincie OostJava, krachtens artikel 21 der J.P.K.O. 2) De opgave mag niet meer namen van candidaten bevatten dan tweemaal het aantal te vervullen plaatsen: artikel 5, lid (1), der J.P.K.O. De kiezers kunnen slechts candidaten stellen uit de groep, waartoe zij zeiven behooren: artikel 4, lid (2), der J.P.K.O. 3) De opgave moet onderteekend zijn door tenminste drie kiezers: artikel 6, lid (3), der J.P.K.O. Dezelfde kiezer mag niet meer dan één opgave onderteekenen: artikel 5, lid (2), der J.P.K.O. N.B. De inlevering der opgave geschiedt persoonlijk door een of meer personen, die haar onderteekend hebben, bij de Voorzitters van de Regentschaps- en Stadsgemeenteraden: artikel 9, lid (1), der J.P.K.O. Voorts wotdt voor zoover noodig nog de aandacht gevestigd op artikel 6 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78): vereischten voor het lidmaatschap van den Provincialen Raad. Model Ha. Art. 2 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Verkiezing Onderdanen-Nederlanders. Candidatenlijst. . ,. Andere voor de persoonsaandui- . Naam *). Voorletters. , , .... . , Woonplaats. ding noodzakelijke toevoegsels. 1) In alphabetische volgorde; bij gelijkheid van naam: in alphabetische volgorde der voorletters of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels: artikel 13, lid (3), der J.P.K.O. N.B. De namen van candidaten, voorkomende op van onwaarde verklaarde opgaven, worden nietop de lijst gebracht: artikel 14, lid (3), der J.P.K.O. Model Ilb. Art. 2 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Kiesdistrict: Verkiezing Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders. Candidatenlijst. Voorletters of andere voor de persoons- ... . . Naam M. , ... , , .... . , Woonplaats. ' aanduiding noodzakelijke toevoegsels. x) Als boven. Model IIc. Art. 2 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Verkiezing Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders. Candidatenlijst. Naam M Voorletters of andere voor de persoons- w laats. ' aanduiding noodzakelijke toevoegsels. l) Als boven. Model III. Art. 4 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. PROCES-VERBAAL. In de op heden 19 gehouden zitting van het Stemkantoor is vastgesteld, dat alle ingeleverde opgaven van candidaten voor de verkiezing van tot de groep van: a. Onderdanen-Nederlanders b. Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders c. Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java, door het Stemkantoor zijn ontvangen. 1) Geen dezer opgaven wordt op grond van het bepaalde in artikel 14 der Java Provincie-Kiesordonnantie van onwaarde verklaard. 2) Van deze opgaven ~^;rn van onwaarde verklaard: voor zoover betrekking hebbende op de verkiezing van tot de groep Onderdanen-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java: die, bevattende de navolgende candidaten: 3) onderteekend door: 4) aangezien • 5) die, bevattende de navolgende candidaten:6) voor zoover betrekking hebbende op de verkiezing van tot de groep Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java uit het kiesdistrict die, bevattende de navolgende candidaten: 3) onderteekend door: 4) aangezien 5) die, bevattende de navolgende candidaten: 6) uit het kiesdistrict 7) voor zoover betrekking hebbende op de verkiezing van tot de groep Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java: die, bevattende de navolgende candidaten: 3) onderteekend door: 4) aangezien 5) die, bevattende de navolgende candidaten: 6) De op 38) opgaven voorkomende candidaten worden ± de overige ' L ~ vervolgens, in alphabetische volgorde gerangschikt naar de bevolkingsgroep, waartoe zij behooren en desnoodig naar het kiesdistrict, waarin zij candidaat zijn gesteld, gebracht op de daarvoor bestemde afzonderlijke lijsten. Onmiddellijk daarna zijn deze lijsten door het Stemkantoor gesloten. 2) Het Stemkantoor stelt vast: dat voor de groep Onderdanen-Nederlanders geen candidaat op de lijst is gebracht en verklaart mitsdien, dat niemand voor die groep is gekozen; dat voor de groep Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders in het kiesdistrict - crppn de kiesdistricten candidaat op de desbetreffende lijst is gebracht en verklaart mitsdien, dat niemand in ^'j^cten voor die groep is gekozen; dat voor de groep Uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders geen candidaat op de lijst is gebracht en verklaart mitsdien, dat niemand voor die groep is gekozen. 2) Het Stemkantoor stelt vast: dat voor de groep Onderdanen-Nederlanders minder candidaten op de lijst zijn gebracht, er plaatsen te vervullen zijn en ver¬ klaart mitsdien verkozen de op die lijst voorkomend candidaten: dat voor de groep Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders in evenveel het kiesdistrict minder candidaten op de lijst zijn gebracht, ^ er plaatsen te vervullen zijn en verklaart mitsdien verkozen de op die lijst voorkomende candidaten: 9) in het kiesdistrict °) dat voor de groep Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders 'binder candidaten op de lijst zijn gebracht, er plaatsen te vervullen zijn en verklaart mitsdien verkozen de op die lijst voorkomende candidaten: 9) 2) Het Stemkantoor stelt vast: dat voor de groep Onderdanen-Nederlanders meer candidaten op de lijst zijn gebracht, dan er plaatsen te vervullen zijn. dat voor de groep Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders in het kiesdistrict meer candidaten op de lijst zijn gebracht, dan er plaatsen te vervullen zijn. in het kiesdistrict 10) dat voor de groep Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders meer candidaten op de lijst zijn gebracht, dan er plaatsen te vervullen zijn. 11) Het Stemkantoor is gedurende deze verrichtingen onveranderd gebleven. 12) In de samenstelling van het Stemkantoor de volgende verandering (en) voorgekomen De zitting is afgebroken om en hervat om En is hiervan onmiddellijk dit proces-verbaal opgemaakt. Gedaan te Soerabaja, den 19. ... Het Stemkantoor: Voorzitter. Leden. r) Op te nemen, indien aldus is vastgesteld. 2) Op te nemen, indien en voor zoover aldus is vastgesteld. 3) In te vullen de namen en verdere gegevens van candidaten, voorkomende op de desbetreffende opgave. 4) In te vullen de namen en verdere gegevens der onderteekenaars, voorkomende op de desbetreffende opgave. 6) In te vullen een der redenen, vermeld in artikel 14, lid (1), der J.P.K.O. 6) Desnoodig zoo vaak te herhalen, als er opgaven zijn, die van onwaarde moeten worden verklaard. 7) Desnoodig zoo vaak te herhalen, als er kiesdistricten zijn, waarvan één of meer opgaven van onwaarde moeten worden verklaard. 8) Op te nemen naar gelang is vastgesteld. °) In te vullen de namen en verdere gegevens der op de betrokken lijst gestelde candidaten. 10) Desnoodig zoo vaak te herhalen, als er kiesdistricten zijn, ten aanzien van welker candidatenlijst hetzelfde is vastgesteld. u) Op te nemen, indien zulks zich heeft voorgedaan. 12) Op te nemen, indien en voor zoover zulks zich heeft voorgedaan. (Voorzijde) Model IVa. Art. 5 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Verkiezing Onderdanen- Nederlanders. Stemkaart. Stemming ter verkiezing van 18 tot de groep van Onderdanen-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java. Andere voor de persoons- Aanwijzing der Namen Voorletters aanduiding noodzakelijke volgorde van toevoegsels voorkeur M : 7TTT der candidaten. 1 2 3 enz. i) In deze kolom worden op de stemkaart tweemaal zooveel nummers gedrukt, opeenvolgend en te beginnen met nummer 1, als er in den Provincialen Raad van Oost-Java voor de betrokken bevolkingsgroep plaatsen te vervullen zijn. (Achterzijde) Dwars over de lijn, waarlangs de stemkaart wordt dichtgevouwen, moet de naam van den Regentschaps- of Stadsgemeenteraad worden gedrukt en de handteekening van den Voorzitter van dien Raad worden gestempeld. (Voorzijde) Model IVb. Art. 5 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Kiesdistrict: 1) Verkiezing Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders. Stemkaart. Stemming ter verkiezing van 2) tot de groep van Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java. .. . — Voorletters of andere voorde Aanwijzing der Namen persoonsaanduiding nood- volgorde van zakelijke toevoegsels voorkeur 8). der candidaten. 1 enz. 1) De naam van het betrokken kiesdistrict wordt op de stemkaart gedrukt. 2) Het aantal in het betrokken kiesdistrict te kiezen leden wordt op de stemkaart gedrukt, t.w. voor de afdeeling Soerabaja: 4 Malang: 3 Bodjonégoro: 2 Probolinggo: 2 Madioen: 2 Besoeki: 3 Kediri: 3 Madoera: 2 ») in deze kolom worden op de stemkaarten tweemaal zooveel nummers gedrukt, opeenvolgend en te beginnen met nummer 1, als er in den Provincialen Raad voor de betrokken bevolkingsgroep in het betrokken kiesdistrict plaatsen te vervullen zijn. (Achterzijde) Dwars over de lijn, waarlangs de stemkaart wordt dichtgevouwen, moet de naam van den Regentschaps- of Stadsgemeenteraad worden gedrukt en de handteekening van den ^ oorzitter van dien Raad worden gestempeld. (Voorzijde) Model IVc. Art. 5 van het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28/VI/'32 No. W 3/3/23. Verkiezing Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders. Stemkaart. Stemming ter verkiezing van 3 tot de groep van Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java. Voorletters of andere voor de Aanwijzing der Namen persoonsaanduiding nood- volgorde van zakelijke toevoegsels \oorkeur ). der candidaten. 1 2 3 enz. i) In deze kolom worden op de stemkaart tweemaal zooveel nummers gedrukt, opeenvolgend en te beginnen met nummer 1, als er in den Provincialen Raad van Oost-Java voor de betrokken bevolkingsgroep plaatsen te vervullen zijn. (Achterzijde) Dwars over de lijn, waarlangs de stemkaart wordt dichtgevouwen, moet de naam van den Regentschaps- of Stadsgemeenteraad worden gedrukt en de handteekening van den Voorzitter van dien Raad worden gestempeld. Aanvullende voorschriften op de Java ProvincieKiesordonnantie. Besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 13 Juni 1932 No. W 1/1/5, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 25 Juni 1932 No. 18 en vervolgens opgenomen in het P.B. van 27 Juli 1932 No. 6. De Gouverneur van Oost-Java, Gelet op artikel 50, lid (1), der Java Provincie-Kiesordonnantie, Staatsblad 1927 No. 528, zooals aangevuld en gewijzigd bij Staatsblad 1929 No. 488; Heeft besloten: Ten eerste: Vast te stellen de navolgende aanvullende voorschriften op de Java Provincie-Kiesordonnantie. Artikel 1. (1) De krachtens artikel 21 der Java Provincie-Kiesordonnantie uit te schrijven vergaderingen van de raden der Regentschappen Kediri, Soerabaja, Blitar, Malang, Pasoeroean, Probolinggo, Modjokerto en Madioen en die der gelijknamige Stadsgemeenten worden op den daarvoor vast te stellen datum gehouden: onderscheidenlijk des voormiddags tusschen 9 en 12 uur en des namiddags tusschen 6 en 9 uur. (2) De voorzitters der in lid (1) genoemde Regentschapsraden geven, na afloop der in de vergaderingen, bedoeld in lid (1), gehouden stemming, den voorzitter van den raad der binnen hun Regentschap gelegen Stadsgemeente onverwijld schriftelijk kennis, welke der beide raden zitting hebbende leden al of niet aan de stemming hebben deelgenomen. (3) Is de in lid (1) bedoelde vergadering van een der in dat lid genoemde raden van Regentschappen uitgesteld, zoo geeft de voorzitter van den raad der Stadsgemeente, welke gelegen is binnen het betrokken Regentschap, na afloop der in de vergadering, bedoeld in lid (1), gehouden stemming, den voorzitter van den betrokken Regentschapsraad onverwijld schriftelijk kennis, welke der in beide raden zitting hebbende leden reeds hebben gestemd. (4) Het bepaalde ten aanzien van het uur der te houden vergaderingen in lid (1) en het bepaalde in de leden (2) en (3) van dit artikel geldt mede voor het geval, dat krachtens de artikelen 32, lid (2), en 45, lid (1), der Java Provincie-Kiesordonnantie op denzelfden datum in den raad van een der in lid (1) van dit artikel genoemde Regentschappen en in dien van de gelijknamige stadsgemeenten een nieuwe stemming moet plaats hebben. Artikel 2. Is de voorzitter van een Regentschaps- of Stadsgemeenteraad van oordeel, dat een bij hem ingeleverde opgave van candidaten voor het lidmaatschap van den Provincialen Raad niet voldoet aan andere wettelijke eischen, dan in het derde lid van artikel 9 der Java Provincie-Kiesordonnantie bedoeld, dan geeft hij daarvan tegelijk met en bij de toezending der ingeleverde opgaven schriftelijk kennis aan het te Soerabaja gevestigde Stemkantoor. Artikel 3. (1) De in de artikelen 10, lid (1), en 31, lid (4), der Java Provincie-Kiesordonnantie voorgeschreven verzegeling geschiedt met het ambtszegel van den voorzitter van den betrokken raad in dier voege, dat de briefomslag, waarin de opgave van de candidaten of het papier, waarin de presentielijst en de ingeleverde stemkaarten zijn gesloten, niet kan worden geopend dan door verbreking van den omslag of het papier. (2) De in de artikelen 45, lid (1), en 48, lid (4), der Java Provincie-Kiesordonnantie voorgeschreven verzegeling geschiedt met het zegel van den voorzitter van het Stemkantoor in dier voege, dat het pak niet kan worden geopend dan door verbreking van het zegel of de zegels of door beschadiging van den omslag. Artikel 4. (1) Het Stemkantoor wijst uit zijn midden dengene aan, die den voorzitter bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis vervangt. (2) Indien ten aanzien van de in lid (1) van dit artikel bedoelde aanwijzing geen overeenstemming tusschen de aanwezige leden wordt bereikt, beslist het lot. (3) De voorzitter en de leden van het Stemkantoor, zoomede de plaatsvervangende voorzitters en plaatsvervangende leden, worden benoemd telkens voor een tijdvak van vier jaren, aan- vangende den vijftienden Augustus van het jaar vóór een nieuwe zittingsperiode van den Provincialen Raad. (4) Hij, die ter vervulling van een tusschentijds opengevallen plaats is benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden. Artikel 5. De voorzitters der Regentschaps- en Stadsgemeenteraden dragen zorg, dat een door hen gewaarmerkte afdruk van hun handteekeningstempel wordt toegezonden aan den voorzitter van het Stemkantoor, voordat dit ter openbare zitting, bedoeld in artikel 33 der Java Provincie-Kiesordonnantie, bijeenkomt. Artikel 6. (1) De datum der nieuwe stemming, bedoeld in artikel 32, lid (2), der Java Provincie-Ordonnantie, wordt binnen den daargestelden termijn vastgesteld door hem, Gouverneur. (2) Indien in een raad op den krachtens lid (1) van dit artikel vastgestelden datum niet de meerderheid van het bij de instellingsordonnantie vastgestelde aantal leden aanwezig is, gaat de stemming niet door en wordt de vergadering uitgesteld tot een naderen datum, welke tegelijk met den in het eerste lid van dit artikel bedoelden datum door hem, Gouverneur, wordt vastgesteld. In deze nieuwe vergadering wordt door de aanwezige leden gestemd. Artikel 7. De inrichting van het proces-verbaal, houdende de verrichtingen van het Stemkantoor met betrekking tot de vaststelling van den uitslag der in de verschillende Regentschaps- en Stadsgemeenteraden gehouden stemmingen voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad, wordt vastgesteld op de wijze, als aangegeven in het bij dit besluit gevoegde model A. Artikel 8. De inrichting van het proces-verbaal, houdende de verrichtingen van het Stemkantoor met betrekking tot de vaststelling van den uitslag der in de verschillende Regentschaps- en Stadsgemeenteraden, krachtens artikel 45a, lid (1), der Java Provincie- Kiesordonnantie gehouden nieuwe stemmingen voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad wordt vastgesteld op de wijze, als aangegeven in het bij dit besluit gevoegde model B. Artikel 9. De inrichting van het proces-verbaal, houdende de verrichtingen van het Stemkantoor met betrekking tot de vaststelling van den naam van den candidaat, die een op een der wijzen, omschreven in artikel 46 der Java Provincie-Kiesordonnantie, opengevallen plaats in den Provincialen Raad zal innemen, wordt vastgesteld op de wijze, als aangegeven in het bij dit besluit gevoegde model C. Ten tweede: De onder I vastgestelde voorschriften te onderwerpen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal. Ten derde: De onder I vastgestelde voorschriften te doen plaatsen in het Provinciaal Blad van Oost-Java. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Model A. Art. 7 van het besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 13 Juni 1932 No. W 1/1/5. PROGES-YERBAAL van de openbare zitting van het Stemkantoor ter vaststelling van den uitslag der verschillende stemmingen voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java gedurende de *) zittingsperiode van vier jaren. — Overeenkomstig de in het Provinciaal Blad, Serie D van 19... .nummer gedane bekendmaking neemt het Stemkantoor in de zittingzaal plaats des 2) middags ten ure 3) — Door den Voorzitter worden ongeopend ter tafel gebracht 4) door het Stemkantoor ' van de Voorzitters der Regentschapsraden en Stadsgemeenteraden ontvangen pakken met stemkaarten. Bij vergelijking van het aantal pakken met de radenlijst en het proces-verbaal van het Stemkantoor, houdende vaststelling van de resultaten van de candidaatstelling blijkt, dat: 5) — van alle Regentschapsraden en Stadsgemeenteraden is ontvangen een pak stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing van tot de groep van Onderdanen-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad. 5) — van alle Regentschapsraden en Stadsgemeenteraden, welke een stemming hebben gehouden voor de verkiezing van de tot de groep varv Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad is ontvangen een pak stemkaarten, betrekking hebbende op die verkiezing; 6) — van alle Regentschapsraden en Stadsgemeenteraden is ont¬ vangen een pak stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing van de tot de groep van Uitheemsche Onderdanenniet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad. — De pakken worden ongeschonden bevonden. Het Stemkantoor constateert, dat van de(n) Regentschapsraden (-raad) /i . \ 1 i / 1 \ Stadsiëmëëntëraden (-raad) de (het) P»kken (pak) stemkaarten in het ongereede zijn (is) geraakt. 2) 5) —- De pakken, betrekking hebbende op de verkiezing van 18 tot de groep van Onderdanen-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad, worden één voor één geopend en het aantal stemkaarten, dat ieder pak inhoudt, wordt vergeleken met het op de buitenzijde vermelde aantal. 6) — De inhoud der pakken wordt in overeenstemming met de opgave op den omslag bevonden. 6) - — De stemkaarten worden samengeteld; het door die samentelling verkregen cijfer bedraagt en het kiesquotiënt bedraagt mitsdien De stemkaarten worden dooreengemengd en daarna genummerd. , , - — De Voorzitter opent de stemkaarten in de volgorde der nummers en roept terstond na de opening van elke kaart de beslissing in van het Stemkantoor over de waarde van de stemkaart. 6) — Alle stemkaarten worden geldig verklaard en, gesloten, in volgorde der nummers gelegd. 6) — ■ De geldige stemkaarten worden, gesloten en in volgorde der nummers, afzonderlijk gelegd van de van onwaarde verklaarde. 6) — Van onwaarde verklaard zijn de stemkaarten, genummerd omdat 6) — terwijl de stemkaarten, genummerd , omtrent welker geldigheid eveneens twijfel is gerezen, omdat... . .. , van waarde zijn verklaard, omdat 6) — De Voorzitter maakt de redenen van ongeldigverklaring en van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. 6) — Beslist is voorts, dat de namen. , voorkomende onderscheidenlijk op de stemkaarten, genummerd , als niet daarop voorkomende moeten worden beschouwd, omdat °) — terwijl ten aanzien van de namen voorkomende onderscheidenlijk op de stemkaarten, genummerd heslist is, dat zij wel moeten worden beschouwd als daarop voor te komen, omdat 6) —- De Voorzitter maakt de redenen van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. 6) — Op verzoek van 2) der in de zaal aanwezige personen ^ 2) vertoond de stemkaarten, genummerd — De Voorzitter heropent de geldige stemkaarten in volgorde der nummers en leest overluid den naam van den candidaat voor, voor wien de stemkaart als een stem geldt. De twee overige leden van het Stemkantoor zien de stemkaart na en teekenen de stem aan. — Vastgesteld wordt, dat het kiesquotiënt is bereikt door den candidaat 8) bij de voorlezing en bij de stemkaart nummer De Voorzitter maakt dit bekend. 9) —- De voorlezing der kaarten hervat zijnde, wordt vastgesteld, dat het kiesquotiënt is bereikt door den candidaat 8) bij de voorlezing en bij stemkaart nummer De Voorzitter maakt dit bekend. — Daarop worden zoowel de geldige als de van onwaarde verklaarde stemkaarten, elke soort afzonderlijk, in een pak gesloten en verzegeld. 5)10)—- Vervolgens worden de pakken met stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing van 11) tot de groep van Inheemsche 0 n der danen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad in het kiesdistrict , één vöor één geopend en het aantal stemkaarten, dat ieder pak inhoudt, wordt vergeleken met het op de buitenzijde vermelde aantal, enz. enz. 12) 5) — Vervolgens worden de pakken met stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing van 3 tot de groep van Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad, één voor één geopend en het aantal stemkaarten, dat ieder pak inhoudt, wordt vergeleken met het op de buitenzijde vermelde aantal. enz. enz. 12) — De Voorzitter maakt den volledigen uitslag der verkiezingen bekend. 6) — Door de in de zittingzaal aanwezige personen zijn geen bezwaren ingebracht. 6) -— Door -c™- 2) der in de zittingzaal aanwezige(n) persoon ' eenige ' ö e> \ / personen oudervolgende 2) ingebracht: zijn de ^ bezwaren > © 8) -— Het Stemkantoor is gedurende al deze werkzaamheden onveranderd gebleven. B) — In de samenstelling van het Stemkantoor -r^2) de volgende verandering(en) voorgekomen: — De zitting is afgebroken om en hervat om —- En is hiervan dit proces-verbaal opgemaakt. Gedaan te Soerabaja, den 19.... De Voorzitter van het Stemkantoor: De leden: ') Op te nemen: op de hoeveelste zittingsperiode de verkiezing betrekking heeft. 2) Doorhalen, wat niet noodig is. 3) Indien afgeweken is van de bekendmaking, deze afwijking aangeven en toelichten. 4) Aantal pakken. 5) Op te nemen, indien en voor zoover voor de betrokken bevolkingsgroep een stemming heeft plaats gehad. 6) Op te nemen, indien en voor zoover zulks het geval is. 7) Indien de inhoud van één of meer pakken niet in overeenstemming wordt bevonden met de opgave op den omslag, dit en ook het verschil vermelden. 8) In te vullen: naam, voorletters en andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels. 9) Dit gedeelte van het proces-verbaal wordt zoo vaak herhaald tot het aantal der te verkiezen leden is bereikt. 10) Dit gedeelte van het proces-verbaal wordt zoo vaak herhaald, als er kiesdistricten zijn, waarin een stemming is gehouden. 11) Aantal te kiezen leden in het kiesdistrict: Soerabaja: 4 Kediri: 3 Besoeki: 3 Bodjonegoro: 2 Malang: 3 Madoera: 2 Madioen: 2 Probolinggo: 2 12) Zie het vervolg van het proces-verbaal, betrekking hebbende op de verkiezing van leden, behoorende tot de groep van OnderdanenNederlanders met dien verstande, dat bij 8 instede van „en" behoort te worden gelezen „en/of". Model B. Art. 8 van het besluit van den Gouverneur Van Oost-Java van 13 Juni 1932 No. W 1/1/5. PROCES-VERBAAL van de openbare zitting van het Stemkantoor ter vaststelling van den uitslag der verschillende nieuwe stemmingen voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java gedurende de x) zittingsperiode van vier jaar. — Overeenkomstig de in het Provinciaal Blad, Serie D van 19.... nummer , gedane bekendmaking neemt het Stemkantoor in de zittingzaal plaats des ^midags ten ure. — Door den Voorzitter worden ongeopend ter tafel gebracht 4) door het Stemkantoor van de Voorzitters der Regentschapsraden en Stadsgemeenteraden, waarin een nieuwe stemming heeft plaats gehad, ontvangen pakken met stemkaarten. — Ingevolge het besluit van den Provincialen Raad van 5) heeft een nieuwe stemming plaats gehad: 8) — voor de verkiezing van tot de groep Onderdanen-Nederlanders behoorende leden van dien Raad in de(n) Regéntschapsraden (-raad) 7) en de(n) Stadsgenreenteraden (-raad) 7). 6) — voor de verkiezing van tot de groep Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van dien Raad in dë{n)'Regentschapsraden f-raad) van g \ den Stadsgëmeenteraad " 2 \ 1 ' ^ de Stadsgemeenteraden ' ' V&n 8) van het kiesdistrict 9) — en de. ........ Regerït'schapsraden én den Stadsgemeenteraad o\ i j_ 1 • -1 • , • , de Stadsgemeente^ ) V£U1 het kiesdistrict 6) — voor de verkiezing van tot de groep Uitheemsche Onder - danen-niet-Nederlanders behoorende leden van dien Raad in de(n) Regentschapsraden (-raad) van ') en den Stadsgemeenteraad (-raden) van 7). — Het aantal ter tafel gebrachte pakken stemkaarten stemt hiermede overeen. — De pakken worden ongeschonden bevonden. Het Stemkantoor constateert, dat van de(n) Regentschapsraden(-raad) , Stadsgemeenteraden(-raad) (het) pakken(pak) stemkaarten in het ongereede zijn (is) geraakt 2). 8) — De pakken, betrekking hebbende op de verkiezing van 18 tot de groep van Onderdanen-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad, worden één voor één geopend en het aantal stemkaarten, dat ieder pak inhoudt, wordt vergeleken met het op de buitenzijde vermelde aantal. 10) — De inhoud der pakken wordt in overeenstemming met de opgave op den omslag bevonden. 10) - u) Vervolgens worden door den Voorzitter ter tafel gebracht de op de openbare zitting van 19.... 12) verzegelde pakken geldige en van onwaarde verklaarde stemkaarten der eerste stemming, betrekking hebbende op de verkiezing van tot de groep OnderdanenNederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad. De pakken worden ongeschonden bevonden en geopend. De daarin zich bevindende stemkaarten, afkomstig van de(n) 2) in het besluit van den Provincialen Raad van 19... . nummer 5) genoemde(n) 2) r*^'dn 2) worden uit de pakken genomen, afzonderlijk ingepakt, verzegeld en daarop een aanteekening gesteld omtrent den inhoud. ■— De overige stemkaarten worden gevoegd bij die der nieuwe stemming en de aldus samengevoegde kaarten Worden samengeteld; het door die samentelling verkregen'cijfer bedraagt en het kiesquotiënt bedraagt mitsdien — De stemkaarten worden dooreengemengd en daarna genummerd. — De Voorzitter opent de stemkaarten in de volgorde deinummers en roept terstond na de opening van elke kaart de beslissing in van het Stemkantoor over de waarde van de stemkaart. 10) — Alle kaarten worden geldig verklaard en, gesloten, in volgorde der nummers gelegd. 10) De geldige stemkaarten worden gesloten en in volgorde der nummers afzonderlijk gelegd van de van onwaarde verklaa rde. 10) — Van onwaarde zijn verklaard de stemkaarten, genummerd , omdat 10) — terwijl de stemkaarten, genummerd , omtrent welker geldigheid eveneens twijfel is gerezen, omdat van waarde zijn verklaard, omdat 10) - De Voorzitter maakt de redenen van ongeldigverklaring en van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. 10) — Beslist is voorts, dat de namen voorkomende onderscheidenlijk op de stemkaarten, genummerd , als niet daarop voorkomende moeten worden beschouwd, omdat 10) — terwijl ten aanzien van de namen voorkomende onderscheidenlijk op de stemkaarten, genummerd omtrent welke eveneens twijfel is gerezen, omdat beslist is, dat zij wel moeten worden beschouwd als daarop voor te komen, omdat 10) — De Voorzitter maakt de redenen van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. 10) — Op verzoek van 2) der in de zaal aanwezige personen ~ 2) vertoond de stemkaart (en), genummerd — De Voorzitter heropent de geldige stemkaarten in volgorde der nummers en leest overluid den naam van den candidaat voor, voor wien de stemkaart als een stem geldt. De twee overige leden van het Stemkantoor zien de stemkaart na en teekenen de steni aan. — Vastgesteld wordt, dat het kiesquotiënt is bereikt door . den candidaat 3) bij de voorlezing en bij de stemkaart nummer De Voorzitter maakt dit bekend. 14) — De voorlezing der stemkaarten hervat zijnde, wordt vastgesteld, dat het kiesquotiënt is bereikt door den candi- daat 13) bij de voorlezing en bij de stemkaart nummer De Voorzitter maakt dit bekend. — Daarop worden zoowel de geldige als de van onwaarde verklaarde stemkaarten, elke soort afzonderlijk, in een pak gesloten en verzegeld. 6)15) —- Vervolgens worden de pakken met stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing van 16) tot de groep van Inheemsche Onder danen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad in het kiesdistrict , één voor één geopend en het aantal stemkaarten, dat ieder pak inhoudt, wordt vergeleken met het op de buitenzijde vermelde aantal. 10) — De inhoud der pakken wordt in overeenstemming met de opgave op den omslag bevonden. 10)~ (u) — Vervolgens worden door den Voorzitter ter tafel gebracht de op de openbare zitting van 19.. 12) verzegelde pakken geldige en van onwaarde verklaarde stemkaarten der eerste stemming, betrekking hebbende op de verkiezing van tot de groep van Inheemsche Onder danen-niet-N ederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad in het kiesdistrict De pakken worden ongeschonden bevonden en geopend. De daarin zich bevindende stemkaarten, afkomstig van de(n) in het besluit van den Provincialen Raad van 19.. nummer 8) genoemde(n) 2) worden uit de pakken genomen, afzonderlijk ingepakt, verzegeld en daarop een aanteekening gesteld betreffende den inhoud. De overige stemkaarten worden gevoegd bij die der nieuwe stemming en de aldus samengevoegde kaarten worden samengeteld; het door die samentelling verkregen cijfer bedraagt en het kiesquotiënt bedraagt mitsdien — De stemkaarten worden dooreengemengd en daarna genummerd. enz. 17). 6) — Vervolgens worden de pakken met stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing van 3 tot de groep van Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad, één voor één geopend en het aantal stemkaarten, dat ieder pak inhoudt, wordt vergeleken met het op de buitenzijde vermelde aantal. 10) — De inhoud der pakken wordt in overeenstemming met de opgave op den omslag bevonden. 10) - u) — Vervolgens worden door den Voorzitter ter tafel gebracht de op de openbare zitting van 19. ,.12) verzegelde pakken geldige en van onwaarde verklaarde stemkaarten der eerste stemming, betrekking hebbende op de verkiezing van tot de groep van Uitheemsche Onderdanen-niet-NederlanAers behoorende leden A an den Provincialen Raad. -— De pakken worden ongeschonden bevonden en geopend. — De daarin zich bevindende stemkaarten afkomstig van de(n) in het besluit van den Provincialen Raad van.... 19... nummer 5) genoemde worden uit de pakken genomen, afzonderlijk ingepakt, verzegeld en daarop een aanteekening gesteld betreffende den inhoud. — De overige stemkaarten worden gevoegd bij die der nieuwe stemming en de aldus samengevoegde kaarten worden samengeteld; het door die samentelling verkregen cijfer bedraagt en het kiesquotiënt bedraagt mitsdien .......... — De stemkaarten worden dooreengemengd en daarna genummerd. enz. 17). — De Voorzitter maakt den volledigen uitslag der verkiezingen .volgens de nieuwe stemming bekend. — Hieruit blijkt, dat: 6)10)— die reeds als 2) van den Provincialen Raad, behoorende tot de groep van Onderdanen-Nederlanders 2) toegelaten ingevolge den uit- zijn / o o o slag der verkiezingen, vastgesteld bij proces-verbaal van 19.... 12), ten onrechte ^2) verkozen verklaard. Tegenover deze(n) 2) derhalve af s)io) — die reeds als 2) van den Provincialen Raad, behoorende tot de groep van Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders -4^ 2) verkozen verklaard. Tegenover deze(n) 2) derhalve af 6)io) — die reeds als ^ 2) van den Provincialen Raad, behoorende tot de groep van Uitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders ~ 2) verkozen verklaard. Tegenover deze(n) 2) derhalve af i°) — Door de in de zittingzaal aanwezige personen zijn geen bezwaren ingebracht. 10) — Door ~ 2) der in de zittingzaal aanwezige(n) ££ 2) ondervolgende ^ 2) ingebracht: 1°) — Het Stemkantoor is gedurende al deze werkzaamheden onveranderd gebleven. 10) — In de samenstelling van het Stemkantoor z'% 2) de volgende verandering (en) voorgekomen: — De zitting is afgebroken om en hervat om.... — En is hiervan dit proces-verbaal opgemaakt. Gedaan te Soerabaja, den 19.... De Voorzitter van het stemkantoor: De leden: ') Op te nemen: op de hoeveelste zittingsperiode de verkiezing betrekking heeft. 2) Doorhalen wat niet noodig is. 3) Indien afgeweken is van de bekendmaking, deze afwijking aangeven en toelichten. 4) Aantal pakken. 6) Datum en nummer van het besluit, waarbij de Provinciale Raad heeft beslist tot niet-toelating van één of meer gekozenen, wegens ongeldigheid van de stemming in één of meer raden (artikel 45a, lid (1), der J.P.lv.O.). 6) Op te nemen, indien en voor zoover voor de betrokken bevolkingsgroep een nieuwe stemming heeft plaats gehad. Vervolg noot van vorige blz. 7) Namen der raden, waarin een desbetreffende nieuwe stemming heeft plaats gehad. 8) Aantal en naam (namen) der raden van het betrokken kiesdistrict. 9) Zoo vaak te herhalen als er kiesdistricten zijn, waarin een nieuwe stemming heeft plaats gehad. 10) Op te nemen, indien en voor zoover zulks heeft plaats gehad. ) Indien de inhoud van één of meer pakken niet in overeenstemming wordt bevonden met de opgave op den omslag, dit en ook het verschil vermelden. 12) Datum van de zitting, bedoeld in artikel 33 der J.P.K.O. 13) In te vullen: naam, voorletters en andere voor de persoonsaanduiding noodzaakelijke toevoegsels. 14) Dit gedeelte van het proces-verbaal wordt herhaald, totdat het aantal der te verkiezen leden is bereikt. ") Dit gedeelte van het proces-verbaal wordt zoo vaak herhaald, als er kiesdistricten zijn, waarin een nieuwe stemming heeft plaats gehad. 18) Aantal te kiezen leden in het betrokken kiesdistrict. 17) Zie het vervolg van het proces-verbaal, betrekking hebbende op de verkiezing van leden, behoorende tot de groep van Onderdanen-Nederlanders met dien verstande, dat bij 13 instede van „en" behoort te worden gelezen „en/of". Model C. Art. 9 van het besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 13 Juni 1932 No. W 1/1/5. PROCES-VERBAAL van de openbare zitting van het Stemkantoor ter aanwijzing van: !) — 2) tot de groep van Onderdanen-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van OostJava, 1) — 2) tot de groep van Inheemsche Onderdanen- niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java, van wie: — in het kiesdistrict : 3) leden; in het kiesdistrict : 3) leden; 14) 1) — 2) tot de groep van Uitheemsche Onderdanen- niet- Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad van Oost-Java; zulks in de plaats van de(n) na te noemen gekozen verklaard blijkens het van de openbare zitting van 19... .4) opgemaakte proces-verbaal: 5) - die de verkiezing niet aangenomen. 8) - - die blijkens besluit van den Provincialen Raad van nummer niet tot de zitting van den Raad toegelaten, aangezien de door hem(n) overgelegde bescheiden onvolledig zijn (niet voldoen aan de wettelijke eischen). 5) —, die blijkens besluit van den Provincialen Raad van... . nummer niet voldoet (n) aan de vereischten voor het lidmaatschap van den Raad. s) - die blijkens brief van den Gouverneur der Provincie van nummer zijn (hun) ontslag «T genomen. 5)~ die blijkens besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van nummer 6) opgehouden lid te zijn. 5) - die blijkens besluit van den Provincialen Raad van nummer 7) opgehouden heeft tij. hebbeiT lld te ™in- 5) - , die blijkens besluit van den Provincialen Raad van nummer 8) van zijn (hun) lidmaatschap vervallen verklaard. zijn 5) - , die blijkens besluit van den Gouverneur-Generaal van nummer 9) van zijn (hun) lidmaatschap ?- vervallen verklaard. ■t zijn 5) - •••••• ••••, die blijkens besluit van den Gouverneur-Generaal van nummer van zijn (hun) lidmaatschap ^ ontheven. — Overeenkomstig de in het Provinciaal Blad. Serie D van 19.... nummer gedane bekendmaking neemt het Stemkantoor in de zittingzaal plaats des middags ten ure. 10) — Door den Voorzitter wordt ter tafel gebracht het op de openbare zitting van 19....4) verzegeld pak geldige stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing der tot de groep van Onderdanen-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad. — Het pak wordt ongeschonden bevonden en geopend. — Het kiesquotiënt bedraagt blijkens het van de openbare zitting van 19... .4) opgemaakte proces-verbaal. — üe stemkaarten, waarop de naam voorkomt van 11) worden uit het pak genomen. — De Voorzitter neemt deze stemkaarten in de volgorde der nummers ter hand en leest overluid den naam van den candidaat voor, voor wien de stemkaart als een stem geldt. — Het eerste bereikt het kiesquotiënt 12) bij de . voorlezing en bij stemkaart nummer welke persoon mitsdien voor de opengevallen plaats van tot lid van den Provincialen Raad gekozen is. - De Voorzitter maakt den uitslag bekend. — Daarop worden de stemkaarten volgens nummer in het pak terug gelegd. 13) - Vervolgens worden uit het pak genomen de stemkaarten, waarop de naam voorkomt van n) enz. '4) — Door d^ Vooratter wordt 15) t fd bracM hefc dp ' Daarna wordt door den Voorzitter / © i openbare zitting van 19. ...4) verzegeld pak geldige stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing der tot de groep van Inheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad in het kiesdistrict Het pak wordt ongeschonden bevonden en geopend. Het kiesquotiënt voor het betrokken kiesdistrict bedraagt blijkens het van de openbare zitting van 19. . . ,4) opgemaakte procesverbaal. enz. enz. 16) Dr tafd gebracht het o}) de open- Daarna wordt door den \ oorzitter ' ° 1 1 bare zitting van 19... 4) verzegeld pak geldige stemkaarten, betrekking hebbende op de verkiezing der tot de groep van XJitheemsche Onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden van den Provincialen Raad. - Het pak wordt ongeschonden bevonden en geopend. Het kiesquotiënt bedraagt blijkens het van de openbare zitting van 19....4) opgemaakte proces-verbaal. enz. enz. 16) — Tenslotte worden de stemkaarten (voor elke groep en elk kiesdistrict afzonderlijk) 17) weder in een pak gesloten en verzegeld. 5) — Door de in de zittingzaal aanwezige personen zijn geen bezwaren ingebracht. 5) — Door cJi-j°e der in de zittingzaal aanwezige(n) bet- ondervolgende bezwaar ingebracht: zijn de ° bezwaren ° 5) — Het Stemkantoor is gedurende al deze werkzaamheden onveranderd gebleven. 5) — In de samenstelling van het Stemkantoor is (zijn) de volgende verandering(en) voorgekomen: — De zitting is afgebroken om en hervat om — En is hiervan dit proces-verbaal opgemaakt. Gedaan te Soerabaja, den 19.. De Voorzitter van het Stemkantoor: De leden: 1) Op te nemen, indien en voor zoover een of meer leden van den Raad, behoorende tot de betrokken bevolkingsgroep moet worden aangewezen. 2) Aantal aan te wijzen leden. 3) Naam van het kiesdistrict en aantal voor dat kiesdistrict aan te wijzen leden. 4) Datum van de zitting, bedoeld in artikel 38 der J.P.K.O. 5) Op te nemen, indien en voor zoover zulks heeft plaats gehad. e) In verband met den in artikel 16, lid (4), der P.O. gestelden beroepstermijn heeft de zitting van het Stemkantoor in dit geval plaats: tenminste 4 weken na den datum van het besluit. 7) Datum en nummer van het besluit, waarbij is beslist op een beroep van het betrokken lid van den Raad ingevolge artikel 16, lid (4), der P.O. 8) In verband met den in artikel 17, lid (4), der P.O. gestelden beroepstermijn heeft de zitting van het Stemkantoor in dit geval plaats: tenminste 4 weken na den datum van het besluit. 9) Datum en nummer van besluit, waarbij is beslist op een beroep van het betrokken lid van den Raad ingevolge artikel 17, lid (4), der P.O. 10) Indien is afgeweken van de bekendmaking, deze afwijking aangeven en toelichten. n) In te vullen: den naam en voorletters of andere voor de persoonsaanduiding noodzakkelijket oevoegsels van den persoon, in wiens vacature moet worden voorzien. 12) In te vullen: den naam en voorletters of andere voor de persoonsaanduiding van den gekozen verklaarde noodzakelijke toevoegsels. 13) Op te nemen, indien bij de gevallen sub 5) van het opschrift voor de betrokken groep meer dan een plaats is opengevallen en alsdan zoo vaak te herhalen, als daarbij plaatsen betrokken zijn. 14) Zoo vaak te herhalen, als er kiesdistricten zijn, waarvoor een nieuwe aanwijzing moet plaats hebben. 16) Een van beide zinsneden op te nemen al naar gelang in de gevallen sub 5) van het opschrift al of niet leden van een andere bevolkingsgroep zijn betrokken. ,6) Zie het vervolg van het proces-verbaal, betrekking hebbende op de aanwijzing van nieuwe leden, behoorende tot de groep OnderdanenNederlanders. 17) Op te nemen, indien en voor zoover meer dan een pak is geopend. Verordening tot regeling van het oplaten van vliegers en het vliegeren in de Provincie Oost-Java („VLIEGERVERORDENING OOST-JA VA"). Verordening van 25 Octóber 1929 (Afg. B.P.B. van 2 December 1929, Serie A No. 13). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast dc volgende verordening: Verordening tot regeling van het oplaten van vliegers en het vliegeren in de provincie oost-java. Artikel 1. In deze verordening worden onder bovengrondsche electrische leidingen verstaan alle bovengrondsche leidingen, onder welke benaming ook, dienende tot overbrenging van electrische zwaken sterkstroom. Artikel 2. Het is verboden binnen de Provincie Oost-Java een vlieger op te laten of te vliegeren op zoodanige wijze, dat daardoor gevaar voor beschadiging van bovengrondsche electrische leidingen zou kunnen ontstaan. Artikel 3. (1) Overtreding van het in vorig artikel bepaalde wordt gestraft met geldboete van ten hoogste één honderd gulden. (2) De voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren, worden verbeurd verklaard. Artikel 4. Deze verordening kan worden aangehaald onder de benaming: „Vliegerverordening Oost-Java" en treedt in werking met ingang van den dag volgende op dien harer afkondiging. Soerabaja, 25 October H>29. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Verordening op de verstrekking van water uit en op de verplichte aansluiting op de drinkwaterleidingen der Provincie Oost-Java („WATERVERSTREKKINGS VERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 14 December 1933, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 4 Augustus 1934 AJo. 1 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 15 Augustus d.a.v., Serie A No. 7. De verordening is gewijzigd bij de verordeningen van 11 December 1934 en 26 November 1935, welke door den Gouverneur-Generaal zijn goedgekeurd bij besluiten van 12 Januari 1935 en 10 Februari 1936 Nos. 30 en 10 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 22 .Januari 1935, Serie A No. 3, en 29 Februari 1936, Serie A No. 4. De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op de verstrekking van water i it en op de verplichte aansluiting op de drinkwaterleidingen der Provincie Oost-Java. HOOFDSTUK I. Artikel 1. Verklaring van sommige termen. In deze verordening wordt verstaan onder: Waterleidingbedrijf: elk bedrijf der Provincie Oost-Java voor de voorziening van drinkwater van plaatsen en streken. Beheerder: de ambtenaar, belast met het beheer van een of meer waterleidingbedrijven. Stadsnet of verdeelnet: het geheele samenstel van buizen met toebehooren, dienende tot den aanvoer van water, met uitzondering van de naar de verschillende perceelen voerende spruitleidingen. Spruitleiding: de leiding, loopende van het stadsnet at' tot aan de aftapplaatsen met de daaraan aangebrachte toestellen. Dienstleiding: de spruitleiding, loopende van het stadsnet af tot aan de eerste buis achter het meterkastje of den watermeterkelder. Perceelleiding: de spruitleiding, bestaande uit erf- en huisleiding en loopende van de dienstleiding af tot de aftapplaatsen, met de daaraan aangebrachte toestellen. Kampongleiding: de ten behoeve van den waterverkoop in een kampong dienende perceelleiding. Brandkraan: dc verzegelde aftapinrichting, waaraan een brandslang gekoppeld kan worden, niet voorzien van een meter. Eigenaar: de eigenaar van een woonhuis, als bedoeld in lid (1) van artikel 2, of van een gebouw, als bedoeld in lid (1) van artikel 3, dan wel diens gemachtigde. Hoofdbewoner: degene, die krachtens eenigen titel een woonhuis, als bedoeld in lid (1) van artikel 2, bewoont. Gebruiker: degene, die krachtens eenigen titel van een gebouw, als bedoeld in lid (1) van artikel 3, gebruik maakt. Aanvrager: degene, die ingevolge lid (1) van artikel 4 ter verkrijging van een aansluiting op het stads- of verdeelnet of van een uitbreiding van een bestaande perceelleiding een aanvraag indient. Aangeslotene: de hoofdbewoner, gebruiker, of aanvrager, die een aansluiting op de drinkwaterleiding heeft verkregen. HOOFDSTUK II. Verplichting tot aanleg van spruitleidingen. Artikel 2. /B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936J. Verplichting ten aanzien van woonhuizen. (1) Behoudens het bepaalde in lid (2) van artikel 5, is de beheerder bevoegd ten behoeve van elk gebouw, dat hoofdzakelijk te zijner beoordeeling als woonhuis wordt gebruikt, een spruitleiding te doen aanleggen, indien dat gebouw hemelsbreed gemeten op een afstand van 100 meter of minder van het aan de waterleiding van een der waterleidingbedrijven aangesloten stadsof verdeelnet is gelegen en bovendien de huurprijs of de dooiden beheerder zooveel mogelijk aan de hand van den aanslag in de Landspersoneele belasting getaxeerde huurwaarde de hieronder voor de daar genoemde plaatsen en streken bepaalde som per maand of meer bedraagt : I. in het gebied van het waterleidingbedrijf Lainongan: a. f 17.— binnen de Regentschapshoofdplaats Lamongan; b. f 12.— binnen de emplacementen van suikerondernemingen; o. f 8.— buiten de Regentschapshoofdplaats Lamongan en buiten de emplacementen van suikerondernemingen; II. in het gebied van het waterleidingbedrijf Grissee: a. f 17.—- binnen dc districtshoofdplaats Grissee; b. f 12.— binnen de emplacementen van suikerondernemingen ; c. f 8.— buiten de districtshoofdplaats Grissee en buiten de emplacementen van suikerondernemingen; III. in het gebied van het waterleidingbedrijf Zuid-Soerabaja: a. f 17.— binnen de Regentschapshoofdplaats Djombang; b. f 14.50 in het Regentschap Soerabaja, doch buiten de Stadsgemeente Soerabaja en de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapondernemingen; c. f 12.— binnen de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapondernemingen in het Regentschap Soerabaja; d. f 8.— in de Regentschappen Sidoardjo, Modjokerto en Djombang, doch buiten de Stadsgemeente Modjokerto en de Regentschapshoofdplaats Djombang; IV. in het gebied van het waterleidingbedrijf Sidoardjo c.a.: a. f 17.— binnen de Regentschapshoofdplaats Sidoardjo; b. f 14.50 in het Regentschap Soerabaja, doch buiten de Stadsgemeente Soerabaja en de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapondernemingen; o. f 12.— binnen de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapondernemingen in het Regentschap Soerabaja; d. f 8.— in het Regentschap Sidoardjo, doch buiten de Regentschapshoofdplaats Sidoardjo; V. in het gebied van het waterleidingbedrijf Ngawi: a. f 14.50 binnen de Regentschapshoofdplaats Ngawi; b. f 9.50 buiten de Regentschapshoofdplaats Ngawi; VI. in het gebied van het waterleidingbedrijf Bangil: a. f 17.—• binnen de districtshoofdplaats Bangil; b. 1' 8.— buiten de districtshoofdplaats Bangil; VII. in het gebied van het waterleidingbedrijf Lawang: a. f 17.— binnen de onderdistrictshoofdplaats Lawang; b. f 8.— buiten de onderdistrictshoofdplaats Lawang; VIII. in het gebied van het waterleidingbedrijf Loemadjang: a. f 14.50 binnen de Regentschapshoofdplaats Loemadjang; b. f 5.— buiten de Regentschapshoofdplaats Loemadjang; IX. in het gebied van het waterleidingbedrijf Banjoewangi: a. 1' 14.50 binnen de Regentschapshoofdplaats Banjoewangi ; b. t' 8.— buiten de Regentschapshoofdplaats Banjoewangi; X. in het gebied van het waterleidingbedrijf Pamekasan: a. f 8.50 binnen de Regentschapshoofdplaats Pamekasan; b. f 7.50 buiten de Regentschapshoofdplaats Pamekasan ; XI. in het gebied van het waterleidingbedrijf Sampang: a. f 8.50 binnen de districtshoofdplaats Sampang; b. f 7.50 buiten de districtshoofdplaats Sampang; XII. in het gebied van het waterleidingbedrijf Bangkalan: a. f 8.50 binnen de Regentschapshoofdplaats Rangkalan; b. f 7.50 buiten de Regentschapshoofdplaats Bangkalan; XIII. in het gebied van het waterleidingbedrijf Soemenep: a. I' 8.50 binnen de Regentschapshoofdplaats Soemenep, de onderdistrictshoofdplaats Kalianget en de plaats Marengan; b. 1' 7.50 buiten de Regentschapshoofdplaats Soemenep, de onderdistrictshoofdplaats Kalianget en de plaats Marengan; XIV. in het gebied van het waterleidingbedrijf Djember: a. f 14.50 binnen de Regentschapshoofdplaats Djember; b. f 8.— buiten de Regentschapshoofdplaats Djember. (2) De eigenaar en de hoofdbewoner zijn verplicht den aanleg toe te laten. (3) De hoofdbewoner is verplicht na voltooiing van dien aanleg maandelijks een vast recht te voldoen, berekend naar den maatstaf, aangegeven in lid (4) van dit artikel. (4) liet in lid (3) van dit artikel bedoelde vaste recht bedraagt: Met een maandelijkschen huurprijs of getaxeerde huurwaarde: Voor een woonhuis in het gebied ^ R Q van het waterleidingbedrijf: — - ^ hoügcr van met dan met dan I. Lamongan: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Lamongan: f 17.— f 22.— f 22.— f 27.— f 27. b. binnen de emplacementen van suikerondernemingen: „12.— ,,17.— „ 17.—',, 22.— „ 22. c. buiten de Regentschapshoofdplaats Lamongan en buiten de emplacementen van suikerondernemingen: ,, 8.— „13.— ,, 13.— ,, 18.— ,, 18. II. Grissee: a. binnen de districtshoofdplaats Grissee: „17.-—„22.— „ 22.— ,, 27.— j„ 27. b. binnen de emplacementen van suikeronderne- nemingen: „12.—„17.—„ 17.— „ 22.— „ 22. c. buiten de districtshoofdplaats Grissee en buiten de emplacementen van suikerondernemingen: „ 8.— „13. „ 13. „ 18.— „ 18.— III. Zuid-Soerabaja: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Djombang: „17.— „22.— „ 22.— „ 27.— „ 27.—- b. in het Regentschap Soerabaja, doch buiten de Stadsgemeente Soerabaja en de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankap- ondernemingen: „ 14.50 „ 19.50 „ 19.50,, 24.50 ,, 24.50 c. binnen de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapondernemingen in het Regentschap Soerabaja: „12.— „17.— „ 17.—)„ 22.—|„ 22.— Met een maandelijkschen huurprijs of getaxeerde huurwaarde: Voor een woonhuis in het gebied ^ g j — van het waterleidingbedrijf: j . ; r. tot en hooger tot en hooger van met dan j met | dan d. in de Regentschappen Sidoardjo, Modjokerto en Djombang, doch buiten de Stadsgemeente Modjokerto en de Regentschapshoofdplaats Ujombang: f 8.— f 13.— f 13.— f 18.— f 18.— IV. Sidoardjo c.a.: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Sidoardjo: ,, 17.— ,,22.—,, 22.—,, 27.—,, 27.— b. in het Regentschap Soerabaja, doch buiten de Stadsgemeente Soerabaja en de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapon- dernemingen: ,, 14.50 „ 19.50,, 19.50,, 24.50,, 24.50 c. binnen de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapondernemingen in het Regentschap Soerabaja: ,,12.— ,,17.— „ 17.— „ 22.—,, 22.— d. in het Regentschap Sidoardjo, doch buiten de Regentschapshoofd plaats Sidoardjo: ,, 8.— „13.— ,, 13.—,, 18.— „ 18.— V. Ngawi: a. binnen de Regentschapsplaats Ngawi: ,, 14.50 ,, 19.50 ,, 19.50,, 24.50,, 24.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Ngawi: „ 9.50,, 14.50,, 14.50,, 19.50,, 19.50 VI. Bangil: a. binnen de districtshoofd- plaats Bangil: „ 17.— ., 22.— „ 22.— „ 27.— ., 27.— b. buiten de districtshoofd- plaats Bangil: ,, 8.— .,13.—j„ 13.—,, 18.— .,, 18.— Met een maandelijksehen huurprijs of getaxeerde huurwaarde: Voor een woonhuis in het gebied ^ g !£j van het waterleidingbedrijf: — ~ h^r tot en hSöger N an met dan met dan VII. Lawang: a. binnen de onderdistricts- hoofdplaats Lawang: ,,17.— „22.—;,, 22.— ,, 27.— ,, 27. b. buiten de onderdistricts- hoofdplaats Lawang: „ 8.— „13.— „ 13.— ,, 18.— „ 18. VIII. Loemadjang: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Loemadjang: „ 14.50 „ 19.50 ,, 19.50., 24.50,, 24.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Loemadjang: „ 5.— „10.— „ 10.—j„ 15.— „ 15.— IX. Banjoewangi: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Banjoewan- ! gi: „14.50 „19.50., 19.50., 24.50,, 24.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Banjoewangi: „ 8.—„13.—„ 13.- „ 18.—!,, 18.— X. Pamekasan: . a. binnen de Regentschapshoofdplaats Pamekasan: ,, 8.50 „13.50,, 13.50,, 18.50,, 18.50 b. buiten de Regentschaps- hoofdplaats Pamekasan: ,, 7.50 „ 12.50., 12.50,, 17.50!,, 17.50 XI. Sampang: a. binnen de districtshoofd- plaats Sampang: „ 8.50 „13.50,, 13.50,, 18.50,, 18.50 b. buiten de districtshoofdplaats Sampang: ,, 7.50 „12.50,, 12.50,, 17.50,, 17.50 XII. Bangkalan: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Bangkalan: „ 8.50 „13.50 „ 13.50,, 18.50,, 18.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Bangkalan: ,, 7.50 „12.50 „ 12.50 ,, 17.50 ,, 17.50 Met een maandelijkschen huurprijs of getaxeerde huurwaarde: Voor een woonhuis in het gebied ^ i =g j ^ van het waterleidingbedrijf: -ft— 7 — tot en nooger tot en hooger Y» A i-v ^ O met dan met dan XIII. Soemenep: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Soemenep. de onderdistricts hoofdplaats Kalianget en de plaats Marengan: f 8.50 f 13.50 f 13.50 f 18.50 f 18.50 b. buiten de Regentsehapshoofdplaats Soemenep, de onderdistrictshoofd plaats Kalianget en de plaats Marengan: „ 7.50 „12.50,, 12.50,, 17.50,, 17.50 XIV. Djember: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Djember: ,, 14.50 ,, 19.50 „ 19.50,, 24.50,, 24.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Djember: ,, 8.— „13.— „ 13.—,, 18.—!,, 18. een som van: f 1.50 f 2.40 |f 3.— waarvoor vrij water geleverd wordt tot een hoeveelheid van: 5 m3 8 m3 10 m3 (5) l)e aangeslotenen, bedoeld in lid (3) van dit artikel, betalen voor eiken m3 meer dan de onderscheidenlijk in de kolommen A, B en C genoemde, vrij geleverde hoeveelheid water den normalen waterprijs van f 0.30. (6) De levering van water geschiedt door middel van een huisaansluiting. Artikel 3. Verplichting ten aanzien van andere gebouwen. (1) Behoudens het bepaalde in lid (2) van artikel 5, is de beheerder bevoegd ten behoeve van elk gebouw, dat hoofdzakelijk te zijner beoordeeling wordt gebruikt als winkel (toko), school, kantoor, sociëteit, hotel, pension, melkerij, bakkerij, slachterij, restaurant, waroeng in een vast gebouw, bioscoop, fabriek, pakhuis, loods of werkplaats, een spruitleiding te doen aanleggen, indien dat gebouw hemelsbreed gemeten op een afstand van .500 meter of minder van het aan de waterleiding van een der waterleidingbedrijven aangesloten stads- of verdeelnet is gelegen en daarin vanwege de bestemming geregeld of periodiek vijf personen of meer gelijktijdig aanwezig zijn. (2) De eigenaar en de gebruiker of gebruikers zijn verplicht den aanleg toe te laten. (3) De gebruiker is verplicht na voltooiing van dien aanleg maandelijks een vast recht te voldoen, berekend naar den maatstaf, aangegeven in lid (4) van dit artikel. Zijn er meer gebruikers, dan zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van het geheele bedrag. (4) [B.P.li. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. Het in lid (3) van dit artikel bedoelde vaste recht bedraagt: Met een maandelijkschen huurprijs of getaxeerde huurwaarde: Voor een gebouw in het gebied \—g van het waterleidingbedrijf: ; : van.. ol hooger tot en hooger minder dan met dan - ____ I. Lamongan: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Lamongan: f 22.— f 22.— f 27.— I' 27.— b. binnen de emplacementen van suikerondernemingen: „ 17.—,, 17.—,, 22.— ,, 22. c. buiten de Regentschapshoofdplaats Lamongan en buiten de emplacementen van suikerondernemingen: ,, 13.— „ 13.—,, 18.—,, 18.— II. Grissee: a. binnen de districtshoofd- plaats Grissee: „ 22.—,, 22.— „ 27.—,, 27.— t). binnen de emplacementen van suikerondernemingen: ,, 17. —,, 17.— „ 22.—^,, 22. e. buiten de districtshoofdplaats Grissee en buiten de emplacementen van suikerondernemingen: „ 13.— „ 13. „ 18.—,, 18.— Met een maandelijkschen huurprijs of getaxeerde huurwaarde: Voor een gebouw in het gebied r n van het waterleidingbedrijf: t . van..or hooger tot en hooger minder dan met dan III. Zuid-Soerabaja: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Djombang: f 22.— f 22.—f 27.—f 27.— b. in het Regentschap Soerabaja, doch buiten de Stadsgemeente Soerabaja en de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankap- ondernemingen: ,, 19.50,, 10.50,, 24.50,, 24.50 c. binnen de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapondernemingen in het Regentschap Soerabaja: „ 17.- „ 17.—,, 22.—,, 22.— d. in de Regentschappen Sidoardjo, Modjokerto en Djombang, doch buiten de Stadsgemeente Modjokerto en de Regentschapshoofdplaats Djombang: L 13. ,, 13.—,, 18.—,, 18.— IV. Sidoardjo c.a.: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Sidoardjo: ,, 22.— ,, 22.— ,, 27.— ,, 27.— b. in het Regentschap Soerabaja, doch buiten de Stadsgemeente Soerabaja en de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapon- dernemingen: ., 19.50,, 19.50,, 24.50,, 24.50 c. binnen de emplacementen van suiker-, landbouw-, mijnbouw- en houtaankapondernemingen in het Regentschap Soerabaja: ,, 17.—,. 17.—-,, 22.—,, 22. d. in het Regentschap Sidoardjo, doch buiten de Regentschapshoofdplaats Sidoardjo: ,, 13.—,, 13.—,, 18.—[,, 18.— Met een maandelijkschen huurprijs of getaxeerde huurwaarde: Voor een gebouw in het gebied T g- q van het waterleidingbedrijf: ; , f , , ö J van.. ot hooger tot en hooger minder dan met dan - __ — V. Ngawi: a. binnen de Regentsehaps- hoofdplaats Ngawi: f 19.50 f 19.50 f 24.50 f 24.50 b. buiten de Regentsehaps- hoofdplaats Ngawi: ,, 14.50,, 14.50,, 19.50,, 19.50 VI. Bangil: a. binnen de districtshoofdplaats Bangil: „ 22.— ,, 22.— ,, 27.— ,, 27.— b. buiten de districtshoofdplaats Bangil: ,, 13.—„ 13.— „ 18.— „ 18.— VII. Lawang: a. binnen de onderdistricts- hoofdplaats Lawang: ,, 22.—,, 22.— „ 27.— ,, 27.— l>. buiten de onderdistricts- hoofdplaats Lawang: ,, 13.—,, 13.— ,, 18.—,, 18. VIII. Loemadjang: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Loemadjang: „ 19.50,, 19.50,, 24.50.. 24.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Loemadjang: ,, 10.—•„ 10.—15.— ., 15.— IX. Ban j oewangi: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Banjoewangi: ,, 19.50,, 19.50,, 24.50,, 24.50 b. buiten de Regentschaps- hoofdplaats Banjoewangi: ,, 13.—,, 13.—,, 18.— ,. 18.- X. Pamekasan: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Pamekasan: „ 13.50,, 13.50,, 18.50., 18.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Pamekasan: ,, 12.50,, 12.50,, 17.50,, 17.50 XI. Sampang: a. binnen de districtshoofdplaats Sampang: ,, 13.50,, 13.50,, 18.50,, 18.50 b. buiten de districtshoofd- plaats Sampang: ,, 12.50,, 12.50,, 17.50,, 17.50 Met een maandelijkschen huurprijs of getaxeerde huurwaarde: Voor een gebouw in het gebied ^ j g i g voor het waterleidingbedrijf: ~\ i van.. of hooger tot en hooger minder dan met dan I XII. Bangkalan: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Bangkalan: f 13.50f 13.50f 18.50f 18.50 1). buiten de Regentschapshoofdplaats Bangkalan: ,, 12.50,, 12.50,, 17.50., 17.50 XIII. Soemenep: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Soemenep, dc onderdistrictshoofdplaats Kalianget en de plaats Marengan: ,, 13.50,, 13.50,, 18.50., 18.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Soemenep, dc onderdistrictshoofdplaats Kalianget en de plaats Marengan: ,, 12.50,, 12.50,, 17.50., 17.50 XIV. Djember: a. binnen de Regentschapshoofdplaats Djember: ,, 19.50,, 19.50,, 24.50,, 24.50 b. buiten de Regentschapshoofdplaats Djember: „ 13.—,, 13.—,, 18.—,, 18. — een som van: f 1.50 f 2.40 f 3.— waarvoor vrij water geleverd wordt tot een hoeveelheid van: ' 5 m3 8 m3 10 m3 (5) De aangeslotenen, bedoeld in lid (3) van dit artikel, betalen voor eiken m3 meer dan de onderscheidenlijk in de kolommen A, B en C genoemde, vrij geleverde hoeveelheid water den normalen waterprijs van f 0.30. (6) De levering van water geschiedt door middel van een huisaansluiting. HOOFDSTUK III. Aanleg van spruitleidingen op aanvraag. Artikel 4. Aanvraag tot aansluiting. (1) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936], Ter verkrijging van aansluiting, hetzij door middel van een muntmeter of' eenheidskraan, hetzij door middel van een eigen huisleiding aan het stads- of verdeelnet ten behoeve van woonhuizen en gebouwen, waaiop het bepaalde in de artikelen 2 en 3 niet van toepassing is, of van uitbreiding van een bestaande perceelleiding, dient de belanghebbende een aanvraag in tweevoud in op een kosteloos ten kantore van den beheerder te verkrijgen formulier. (2) Zoo spoedig mogelijk na ontvangst eener aanvraag tot aansluiting of uitbreiding zendt de beheerder den aanvrager een formulier in tweevoud toe, vermeldende de voorwaarden van aansluiting. De aanvrager zendt een der exemplaren van dit formulier, ten bewijze dat hij met het daarin vermelde instemt, geteekend binnen een maand na ontvangst terug. Is hieraan door den aanvrager niet binnen dezen termijn voldaan, dan vervalt de aanvraag. (3) De beheerder verleent den aanvrager desgewenscht de noodige hulp bij de invulling van de formulieren. (4) Het College van Gedeputeerden stelt nadere voorschriften vast, betreffende de behandeling van de aanvraag tot aansluiting of uitbreiding en de vooruitbetaling en verrekening van de kosten daarvoor. HOOFDSTUK IV. Aanleg, uitbreiding, onderhoud en afbraak van spruitleidingen. Artikel 5. Algemeene bepaling. (1) Behoudens het bepaalde in lid (2) van dit artikel, is het een ieder verboden werkzaamheden, van welken aard ook, aan een spruitleiding te verrichten. (2) Werkzaamheden, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, worden uitsluitend uitgevoerd door of vanwege het waterleidingbedrijf. Echter zal aanleg, uitbreiding, onderhoud of afbraak van perceelleidingen ook door particulieren kunnen geschieden, na daartoe verkregen vergunning van den beheerder en met inachtneming van de daaromtrent door het College van Gedeputeerden vastgestelde voorschriften. Artikel 6. [B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.zv.g. 23 Januari 1935], Kosten van aanleg, huur enz. (1) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936], Bij toepassing door den beheerder van zijn bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 2, lid (1), en 3, lid (1), is de eigenaar verplicht, na opgave van de hoegrootheid daarvan: a. de kosten van aanleg van de dienstleiding voor zoover deze niet meer bedragen dan f 10.— te voldoen; b. hetzij de kosten van aanleg en/of uitbreiding van de per ceel leiding te voldoen, hetzij ten aanzien van deze leiding een huurovereenkomst aan te gaan met het waterleidingbedrijf tegen een maandelijks vooruit te betalen huursom van 21/2% der kosten van aanleg en/of uitbreiding dier leiding; c. de kosten van onderhoud en afbraak van de .vp/wideiding te voldoen. ('2) Indien de eigenaar de voorkeur geeft aan betaling van een maandelijksche huursom, als bedoeld in het vorige lid, is hij verplicht daarvan onmiddellijk na de voltooiing van den aanleg van de desbetreffende spruitleiding aan den beheerder schriftelijk kennis te geven, bij gebreke waarvan betaling van de aanlegkosten van de perceelleiding van den eigenaar gevorderd kan worden. (3) I)e eigenaar, die de perceelleiding in huur heeft van het waterleidingbedrijf, kan deze huur doen beëindigen en den eigendom van die leiding verwerven door storting van het bedrag van de aanlegkosten van meerbedoelde leiding, verminderd met een door den beheerder vast te stellen bedrag voor afschrijving. (4) De verplichting tot betaling van een maandelijksche huursom voor een perceelleiding rust, na overgang van den eigendom van het desbetreffend woonhuis of gebouw, op den nieuwen eigenaar, die op de wijze, als omschreven in het vorige lid van dit artikel, de huur kan doen beëindigen en den eigendom van die leiding kan verwerven. (5) In het geval, bedoeld in lid (1) van artikel 4, komen de kosten van aanleg, uitbreiding, onderhoud en afbraak van spruitleidingen voor rekening van den aanvrager. (6) In buitengewone gevallen kan een deel der vorenbedoelde kosten door het Hoofd der Bedrijven ten laste van het waterleidingbedrijf worden gebracht. (7) De dienstleidingen worden uitsluitend door het waterleidingbedrijf aangelegd en onderhouden. Deze blijven eigendom van dat bedrijf. (8) De perceelleidingen blijven eigendom van het bedrijf, zoolang de kosten van aanleg en/of uitbreiding niet volledig zijn betaald. HOOFDSTUK IVa. [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. Muntmeters en eenheids kranen. Artikel 6a. Verzegeling. (1) De muntmeters en eenheidskranen worden door of vanwege den beheerder verzegeld. Deze zegels mogen alleen worden verbroken door de beheerder of de ambtenaren en beambten van het waterleidingbedrijf, welke laatsten te allen tijde van hun bevoegdheid daartoe een bewijs, afgegeven door den beheerder, moeten kunnen toonen. (2) Overigens is het aan een ieder verboden de door of vanwege den beheerder aan muntmeters of eenheidskranen aangebrachte zegels te verbreken. (3) Bij zegelverbreking, anders dan door of vanwege den beheerder, is de aangeslotene voor de herzegeling een bedrag van f 5.— (vijf gulden) verschuldigd, indien de verbreking door of vanwege den beheerder is vastgesteld, en f 2.50 (twee gulden vijftig cent), indien de verbreking door den aangeslotene aan den beheerder is gemeld. HOOFDSTUK V. Watermeters. Artikel 7. [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936J. Verzegeling. (1) De watermeters worden door of vanwege den beheerder verzegeld. Deze zegels mogen alleen worden verbroken dooiden beheerder of de ambtenaren en beambten van het waterlei- dingbedrijf, welke laatsten te allen tijde van hun bevoegdheid daartoe een bewijs, afgegeven door den beheerder, moeten kunnen toonen. (2) Overigens is het aan een ieder verboden de door of vanwege den beheerder aan watermeters of kranen in de dienstleiding aangebrachte zegels te verbreken of een watermeter te openen of te verplaatsen. (3) Bij zegelverbreking, anders dan door of vanwege den beheerder, is de aangeslotene voor de herzegeling een bedrag van f 5.— (vijf gulden) verschuldigd, indien de verbreking door of vanwege den beheerder is vastgesteld, en t 2.50 (twee gulden vijftig cent), indien de verbreking door den aangeslotene aan den beheerder is gemeld. Artikel 8. Onderzoek op verzoek. (1) Op een desbetreffend schriftelijk verzoek van den aangeslotene wordt door of vanwege den beheerder een onderzoek ingesteld naar de nauwkeurigheid van den watermeter. (2) Blijkt uit het onderzoek, dat bij een doorstrooming van meer dan 500 liter per uur de afwijking niet meer dan vijf ten honderd bedraagt, dan vervalt het ingevolge artikel 10, lid (1), vastgestelde en vooruitbetaalde bedrag der kosten van dit onderzoek aan het waterleidingbedrijf. Blijkt de afwijking grooter tc zijn, dan wordt liet vooruitbetaalde bedrag den aangeslotene terugbetaald. (3) De aangeslotene heeft het recht bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. Artikel 9. Onderzoek op last van den beheerder. (1) Watermeters kunnen op last van den beheerder te allen tijde worden onderzocht en verwisseld na voorafgaande kennisgeving aan den aangeslotene. (2) Indien daarbij een beschadiging wordt vastgesteld, betaalt de aangeslotene, behalve het ingevolge artikel 10, lid (2), vastgestelde bedrag der kosten van dit onderzoek, de kosten van herstel der beschadiging of van een daardoor noodzakelijk geworden vernieuwing van den watermeter, tenzij de aange- slotene kan aantoonen, dat dc beschadiging niet aan zijn schuld is te wijten. (3) De aangeslotene heeft het recht bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. Artikel 10. Kosten van onderzoek. (1) Voor het onderzoek van een watermeter op verzoek wordt — in het geval, bedoeld in artikel 8, lid (2) — in rekening gebracht een bedrag van f 5.— (vijf gulden), dat tegelijk met de indiening van het verzoek moet worden voldaan. (2) Voor het onderzoek van een watermeter op last van den beheerder wordt — in het geval, bedoeld in artikel 9, lid (2) in rekening gebracht een bedrag van f 5.— (vijf gulden). HOOFDSTUK VI. Waarborgsommen. Artikel 11. Storting. (1) De hoofdbewoner, dc gebruiker of de aanvrager is verplicht tegen ontvangstbewijs de bij artikel 1, letter a onder II, der Drinkwatertarievenverordening vastgestelde waarborgsom te storten. Zijn er meer gebruikers van een gebouw, dan zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van het geheele bedrag. In bijzondere gevallen kan door den beheerder een hoogere waarborgsom gevorderd worden, bedragende ten hoogste de door den beheerder geschatte som, verschuldigd over twee maanden wegens watergelden en meterhuur. (2) Deze waarborgsom, waarvoor geen rente wordt vergoed, berust bij het waterleidingbedrijf. Zij strekt tot zekerheid voor de nakoming van de geldelijke verplichtingen van den aangeslotene krachtens deze verordening en de Drinkwatertarievenverordening. (3) De beheerder is te allen tijde bevoegd in het bedrag van de waarborgsom wijziging te brengen, indien zulks noodzakelijk is tot het veilig stellen van de verschuldigde watergelden. (4) Publiekrechtelijke lichamen zijn geen waarborgsom verschuldigd. Artikel 12. Verrekening. (1) De waarborgsom kan worden aangewend tot voldoening van alle vorderingen, welke het waterleidingbedrijf uit hoofde van de bepalingen dezer verordening en der Drinkwatertarievenverordening op de aangeslotene verkrijgt. Indien zij daartoe geheel of gedeeltelijk is gebruikt, is de aangeslotene verplicht haar binnen vier dagen na aanzegging aan te vullen. (2) Bij het eindigen der waterlevering wordt de waarborgsom aan den aangeslotene na inlevering van het ontvangstbewijs, bedoeld in lid (1) van artikel 11, terugbetaald, behoudens verrekening met vorderingen, welke het waterleidingbedrijf nog op den aangeslotene mocht hebben krachtens de bepalingen dezer verordening en der Drinkwatertarievenverordening. (3) Is de waarborgsom of het overschot daarvan niet opgevorderd binnen één jaar, nadat de waterlevering is geëindigd, dan vervalt zij aan het waterleidingbedrijf. HOOFDSTUK VII. Openstelling van den watertoevoer. Artikel 13. Openstelling. (1) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. De aansluiting wordt eerst opengesteld: le. in de gevallen omschreven in de artikelen 2 en 3: a. — indien de bewoner of gebruiker van het betrokken perceel tevens eigenaar daarvan is — nadat is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 6, lid (1) letters a en b, en 11, lid (1); b. — indien de bewoner of gebruiker van het betrokken perceel niet tevens eigenaar daarvan is — nadat is voldaan aan het bepaalde in artikel 11, lid (1); 2e. in het geval omschreven in lid (1) van artikel 4, nadat een aanvraag daartoe op een kosteloos ten kantore van den beheerder te verkrijgen formulier ingediend en de waarborgsom is voldaan. (2) Is in de gevallen, bedoeld in lid (1) van dit artikel, de perceelleiding niet door het waterleidingbedrijf aangelegd of uitgebreid, dan moet, alvorens de aansluiting wordt opengesteld, den beheerder bovendien gebleken zijn, dat de leiding is aangelegd of uitgebreid in overeenstemming met de bij of kaehtens deze verordening gestelde voorschriften en dat de kosten van keuring van den aanleg ten bedrage van f '2.50 (twee gulden vijftig cent) of van de uitbreiding ten bedrage van f 1.50 (één gulden vijftig cent) aan het waterleidingbedrijf zijn vergoed. Artikel 14. Wederopenstelling na afsluiting. Na afsluiting van den watertoevoer ingevolge artikel 16, lid (2), zal die toevoer eerst weder worden opengesteld, nadat de kosten van wederopenstelling, ten bedrage van f 1.— (één gulden), zijn voldaan en nadat de aanleiding tot de afsluiting is opgeheven tot genoegen van den beheerder. HOOFDSTUK VIII. Opzegging en afsluiting. Artikel 15. Opzegging der aansluiting. (1) De aangeslotene, die: a. een woonhuis, als bedoeld in lid (1) van artikel 2, metterwoon verlaat; b. een gebouw, als bedoeld in lid (1) van artikel 3, niet meer gebruikt; c. een perceel, waarvoor hij aansluiting heeft gevraagd en verkregen, verlaat of voor dat perceel geen watertoevoer meer verlangt, is verplicht hiervan tenminste drie dagen te voren mondeling of schriftelijk kennis te geven aan den beheerder en gelegenheid te geven tot het afsluiten van den watertoevoer. Een mondelinge opzegging, die niet ten kantore van den beheerder is gedaan, moet binnen drie dagen schriftelijk bevestigd worden. (2) Zijn er meer gebruikers van een gebouw, als bedoeld in lid (1) van artikel 3, dan zal de afsluiting eerst plaats hebben, indien alle gebruikers het gebouw verlaten hebben en rust de verplichting, bedoeld in lid (1) letter b, op den gebruiker, die liet laatst het gebruik van het gebouw beëindigt. (3) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. De aangeslotene is aansprakelijk voor de voldoening van het overeenkomstig de voorschriften der Drinkwatertarievenverordening c.q. dezer verordening berekende bedrag van het door den watermeter tot en met den dag der afsluiting aangegeven waterverbruik en van het overeenkomstig de voorschriften dezer verordening berekende bedrag der kosten voor tot en met den dag van afsluiting verrichte werkzaamheden. Heeft de kennisgeving, bedoeld in de leden (1) en (2) van dit artikel, op de daar aangegeven wijze plaats gehad, dan kunnen de hiervoren bedoelde bedragen slechts berekend worden tot en met den in die kennisgeving aangegeven dag van beëindiging der aansluiting. Artikel 16. Afsluiting. (1) Afsluiting van den watertoevoer geschiedt door of vanwege den beheerder op verzoek van den aangeslotene alleen in het geval, dat deze een aansluiting heeft op aanvraag. (2) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936J. Afsluiting van den watertoevoer tegen den wil van den aangeslotene door of vanwege den beheerder kan geschieden: a. bij wanbetaling der verschuldigde watergelden en/of kosten voor verrichte werkzaamheden; b. bij beschadiging van de spruitleiding; c. bij verbreking van zegels, aangebracht aan watermeters of kranen in de dienstleiding; tl. bij weigering van toegang aan een der in artikel 30, lid (1), bedoelde personen tot het aangesloten perceel. (3) Voor het tijdelijk afsluiten van den watertoevoer ingevolge de leden (1) en (2) van dit artikel wordt f 1.— (één gulden) in rekening gebracht. HOOFDSTUK IX. Brandkranen en het gebruik daarvan. Artikel 17. Openbare en bijzondere brandkranen. (1) Brandkranen worden onderscheiden in openbare en bijzondere. (2) Openbare brandkranen zijn die, welke door het waterleidingbedrijf zijn aangelegd aan het stads- of verdeelnet ten behoeve van den openbaren brandweerdienst ter plaatse. (3) Bijzondere brandkranen zijn die, welke niet vallen onder lid (2) van dit artikel. Zij worden op schriftelijke aanvraag uitsluitend door het waterleidingbedrijf aangebracht, evenals de afzonderlijke brandleiding, indien deze noodig mocht blijken of gewenscht wordt. Alle daarvoor te maken kosten komen ten laste van den aanvrager. Artikel 18. Kostelooze waterverstrekking. Het water wordt kosteloos beschikbaar gesteld voor brandblussching, zoowel wanneer het daartoe ontleend wordt aan openbare als aan bijzondere brandkranen, in het laatste geval echter alleen, wanneer die kranen zijn aangebracht in leidingen, die tot geen ander doeleinde dienen, en zij door den beheerder zijn verzegeld tegen elk ander gebruik. Artikel 19. Gebruik en verzegeling der openbare brandkranen. (1) Openbare brandkranen worden door den beheerder in werking gesteld: a. voor ongecontroleerde waterafgifte bij brand; b. voor waterafgifte door middel van standpijpen ter beproeving der brandleiding al of niet met gebruik van meters ter aanwijzing van dc verbruikte hoeveelheid water. (2) De openbare brandkranen worden door of vanwege den beheerder verzegeld. (3) Het is onbevoegden verboden de aangebrachte zegels te verbreken. (4) In geval van brand mogen de plaatselijke overheid, het personeel van den plaatselijken brandweerdienst, de ambtenaren of beambten der politie en — zoo nog niemand van de hiervoren genoemde groepen van personen ter plaatse aanwezig is — ieder ander de zegels verbreken of doen verbreken. (5) Voor het aanbrengen van een nieuw zegel, na verbreking van het oorspronkelijke, is —• tenzij de verbreking heeft plaats gehad tot gebruik van de brandkraan voor brandblussching of beproeving der brandleiding op last of met toestemming van den beheerder — verschuldigd een bedrag van f 2.50 (twee gulden vijftig cent). Artikel '20. Ter beschikkingstelling van openbare brandkranen. De beheerder stelt de openbare brandkranen op verzoek van den plaatselijken brandweercommandant te zijner beschikking voor het houden van oefeningen. Artikel 21. Kennisgeving van gebruik der openbare brandkranen. Degene, onder wiens leiding de brandblussching of de brandweeroefening heeft plaats gehad, geeft na afloop daarvan, met vermelding van welke brandkranen daarbij is gebruik gemaakt, onmiddellijk kennis aan den beheerder. Artikel 22. Kosten van aanbrenging, gebruik en verzegeling der bijzondere brandkranen. (1) Voor het aanbrengen van bijzondere brandkranen zijn verschuldigd de werkelijke kosten van het waterleidingbedrijf, verhoogd met 25%. (2) Bijzondere brandkranen worden door of vanwege den beheerder verzegeld. De aangebrachte zegels mogen niet worden verbroken dan in geval van brand tot gebruik van de kraan. Van de verbreking van het zegel en het gebruik van de kraan wordt zoo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen 24 uren, kennis gegeven aan den beheerder. HOOFDSTUK X. Openbare aftapinrichtingen en daarbij behoorende leidingen. Artikel 23. Het is een ieder verboden: a. de kranen der openbare aftapinrichtingen langer open te laten staan dan voor het nuttig gebruik van het water noodig is; b. onder openbare aftapinrichtingen te baden of kleeren te wasschen of de morsbakken dezer inrichtingen te verontreinigen; c. eenige verandering te brengen in den stand van afsluiters en kranen, aangebracht in de buizen van de provinciale waterleiding. HOOFDSTUK XI. Rekeningen en betalingen. Artikel 24. Bepaling van het waterverbruik. (1) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. Het bedrag van de rekening voor geleverd water wordt volgens de bij de Drinkwatertarievenverordening en de bij artikel 2, leden (4) en (5), en artikel 3, leden (4) en (5), dezer verordening, voor zoover daarbij van de Drinkwatertarievenverordening is afgeweken, vastgestelde tarieven bepaald op grond van de aanwijzing van den watermeter. (2) De opneming van de aanwijzing van den watermeter geschiedt in den regel eens per maand, doch kan ook meermalen in een maand plaats hebben. (3) Van de afgelezen cijfers-wordt bij de opneming schriftelijk kennis gegeven aan den aangeslotene. (4) Blijkt, dat een watermeter, bij een doorstrooming van meer dan vijf honderd liter per uur, meer dan vijf ten honderd te veel of te weinig aanwijst, dan wordt op de rekening voor het waterverbruik over de laatste maand als geleverde hoeveelheid per dag aangenomen het daggemiddelde der drie voorafgaande maanden. Kan deze wijze van berekening niet naar billijkheid worden toegepast, dan wordt de aanwijzing door of vanwege den beheerder naar billijkheid geschat en de rekening naar de geschatte aanwijzing vastgesteld. (5) Blijkt, dat de zegels zijn geschonden, zonder dat hiervan tijdig bericht werd gezonden aan den beheerder, of dat op eenigerlei wijze de aanwijzing opzettelijk is beïnvloed, of buiten voorkennis van den beheerder eenige verbinding vóór den watermeter is tot stand gebracht, dan zal door of vanwege den beheerder van den aangeslotene betaling kunnen gevorderd worden van een bedrag, te berekenen naar een gebruik van het drievoud van het daggemiddelde der drie voorafgaande maanden, onverminderd de kosten van onderzoek, herstelling of vernieuwing van een watermeter en ongeacht een in te stellen strafrechtelijke vervolging. Artikel 25. Invordering van de rekeningen*). (1) De invordering van het ingevolge deze verordening verschuldigde geschiedt maandelijks tegen kwijtingsbewijs, dat een behoorlijke specificatie bevat van de samenstellende bedragen. (2) [B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.w.g. 23 Januari 1935]. De rekeningen voor geleverd water, zoomede voor alles, wat —behalve eventueel wegens huur van een perceelleiding — uit anderen hoofde verschuldigd is, worden op een der eerste dagen van de maand, volgende op die, waarover de rekening loopt, aan belanghebbenden toegezonden. De rekening wegens huur van een perceelleiding wordt op een der eerste dagen van de maand, waarover de huur verschuldigd is, aan den eigenaar toegezonden. (3) De rekeningen moeten worden voldaan vóór of op den 15den van de maand, waarin zij zijn verzonden. (4) [B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.w.g. 23 Januari 1935J. Hij niet tijdige voldoening wordt een schriftelijke herinnering aangeboden, voor de ontvangst waarvan de betrokkene of een van zijn huisgenooten in het expeditieboek behoort af te teekenen. Wordt de schriftelijke herinnering niet in ontvangst genomen of wordt het expediticboek niet afgeteekend, dan wordt een tweede schriftelijke herinnering aangeteekend verzonden, waarvoor f 0.35 (vijf en dertig cent) in rekening wordt gebracht, tegelijk met de oorspronkelijke rekening te betalen. (5) Is vóór of op den 20sten der maand geen betaling gevolgd, dan wordt de rekening met tien ten honderd verhoogd, waarvan aan den betrokkene onmiddellijk wordt kennis gegeven. (6) [B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.w.g. 23 Januari 1935], Volgt vóór of op den 25sten der maand nog geen betaling van hetgeen — behalve eventueel wegens huur van een pereeelleiding — verschuldigd is, dan wordt de watertoevoer wegens wanbetaling afgesloten. (7) [B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.w.g. 23 Januari 1935]. De aansluiting wordt alsdan niet hersteld, voordat betaling heeft plaats gehad van hetgeen — behalve eventueel wegens huur van een perceelleiding — verschuldigd is, verhoogd met de kosten *) Dit opschrift luidt aldus ingevolge de verordening van 11 December 1934 (B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.w.g. '23 Januari 1935). van tijdelijke afsluiting en wederopenstelling van den watertoevoer volgens het vastgestelde tarief, alsook eventueel met de kosten van gerechtelijke invordering. (8) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. De hoofdbewoner of gebruiker, die uiterlijk op den in lid (6) van dit artikel genoemden datum het door hem over de loopende maand verschuldigde vaste recht, als bedoeld in artikel 2, lid (3), of artikel 3, lid (3), niet heeft betaald, wordt ambtshalve aangeslagen. Het door hem over het loopende kalenderjaar verschuldigde vaste recht wordt alsdan, verhoogd met tien ten honderd ter dekking der kosten, op kohieren gebracht en door den Raad zoo spoedig mogelijk vastgesteld. (9) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. Na vaststelling van het kohier wordt den aangeslagene ten spoedigste een aanslagbiljet uitgereikt, waarvan het model door het College van Gedeputeerden wordt vastgesteld. (10) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. De aangeslagene is verplicht den aanslag te voldoen in achtereenvolgende, maandelijks vóór den 15den te storten, gelijke termijnbetalingen, waarvan het aantal even groot is als dat der overblijvende maanden van het loopende kalenderjaar. (11) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936], Rij niet tijdige betaling overeenkomstig het bepaalde in lid (10) van dit artikel is de aanslag in zijn geheel opvorderbaar; de invordering geschiedt alsdan door middel van een dwangschrift, ingericht volgens het onderstaande model: IN NAAM DES KONINGS ! Dwangschrift. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Gelet op het kohier No van het vaste recht, verschuldigd krachtens de artikelen 2 en 3 jo. artikel 25, lid (8), der Waterverstrekkings ver ordening Provincie Oost-Java, vastgesteld bij besluit van den 19 No ; Gelast onverwijld te betalen aan de Provincie Oost-Java de somma van te weten: 1. voor vast recht f 2. voor verhooging met 10% ,, 3. voor kosten van aanmaning ,, 4. voor kosten van uitreiking van dit dwang- schrift ,, Tezamen f. Gedaan te Soerabaja, den 19 . De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, (12) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. Bij het verlaten van een woonhuis, als bedoeld in lid (1) van artikel 2, of van een gebouw, als bedoeld in lid (1) van artikel 3, wordt den aangeslagene op verzoek ontheffing verleend van den aanslag over die maanden, welke op het tijdstip van verlating nog niet zijn ingetreden. Artikel 26. Betaling van de rekeningen *). (1) De voldoening van alle rekeningen moet geschieden ten kantore van den beheerder of op andere door het Hoofd deiBedrijven aan te wijzen plaatsen. (2) Op de rekeningen wordt vermeld, waar en op welke dagen en uren tot voldoening daarvan gelegenheid bestaat. HOOFDSTUK XII. Storingen. Artikel 27. Tijdelijke afsluitng van den watertoevoer. (1) Het Hoofd der Bedrijven kan op voorstel van den beheerder den watertoevoer naar het stads- of verdeelnet of een gedeelte daarvan tijdelijk afsluiten, als het openbaar belang, de toestand der waterleiding of die der bijbehoorende inrichtingen zulks vordert. *) Dit opschrift luidt aldus ingevolge de verordening van 11 December 1934 (B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.w.g. 23 Januari 1935). (2) [B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. Zooveel doenlijk wordt den betrokken aangeslotenen voorat 'kennis gegeven van een onderbreking van den watertoevoer, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, en van den vermoedelijken duur daarvan. (3) De beheerder is bevoegd om buiten de gevallen, bedoeld in lid (1) van dit artikel, dus ingeval van plotselinge noodzaak, den toevoer van water naar een aangesloten perceelleiding gedurende een bepaald aantal uren af te sluiten en stelt, indien voorafgaande kennisgeving niet heeft plaats kunnen hebben, den betrokken aangeslotenen daarvan zoo spoedig mogelijk in kennis. (4) Indien de watertoevoer in eenige maand buiten den wil van den aangeslotene gedurende tenminste drie achtereenvolgende etmalen gestoord of gesloten is geweest, zal den aangeslotene over die maand alleen de werkelijk geleverde of door den watermeter aangewezen hoeveelheid water in rekening kunnen worden gebracht. Artikel 28. Vrijwaring. Het waterleidingbedrijf is tot geene vergoeding of schadeloosstelling verplicht, wanneer, om welke reden ook, de watertoevoer onderbroken of belemmerd mocht worden, of wanneer door het leidingwater schade mocht ontstaan. HOOFDSTUK XIII. Strafbepalingen en opsporing. Artikel 29. Overtredingen. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 3], Overtreding van de verbods- en gebodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 2, lid (2), 3, lid (2), 5, lid (1), 7, lid (2), voor zoover betreft het openen of verplaatsen van een watermeter, 22, lid (2), voor zoover betreft het tijdig kennisgeven van de verbreking van het zegel, en 23, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan de in het vorige lid van dit artikel bedoelde straf tot het dubbele van het daarbij gestelde maximum worden opgelegd. (3) [B.P.B. 1936, Serie A No 4; i.w.g. 30 Maart 1936]. De verplichting tot naleving van de bepalingen dezer verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden teiv aanzien van een rechtspersoon^ op de hier te lande gevestigde leden van het bestuur, of, bij afwezigheid of ontstentenis van die leden, op de(n) vertegenwoordigers) van den rechtspersoon in Nederlandsch-Indië. Artikel 30. Opsporing en toezicht. (1) Met het opsporen van overtredingen en de zorg voor de naleving der bepalingen van deze verordening zijn mede belast de ambtenaren en beambten van den Centralen Bedrijvendienst. (2) De ambteifaren en beambten, genoemd in lid (1) van dit artikel, zijn bevoegd tot het opsporen van overtredingen: te allen tijde, en tot het houden van toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde alsmede tot het verrichten van de noodige werkzaamheden: tusschen 7 en 12 uur v.m. en tusschen 4 en 6 uur n.m. alle plaatsen, waar zich perceelleidingen of watermeters bevinden, na zich daartoe bekend te hebben gemaakt bij den aangeslotene of een van diens huisgenooten of medegebruikers, te betreden. (3) De aangeslotenen zijn verplicht hun daartoe toegang te verleenen. (4) De ambtenaren en beambten, genoemd in lid (1) van dit artikel, zijn bevoegd, na zich daartoe bekend te hebben gemaakt bij den hoofdbewoner of een van diens huisgenooten dan wel bij den gebruiker of een der gebruikers, de erven te betreden, waarop zich de woonhuizen, bedoeld in lid (1) van artikel 2, en de gebouwen, bedoeld in lid (1) van artikel 3, bevinden en waarop een spruitleiding moet worden aangelegd. (5) De eigenaars, hoofdbewoners en gebruikers zijn verplicht hun daartoe toegang te verleenen. HOOFDSTUK XIV. Slotbepalingen. Artikel 31. Beroep op het College van Gedeputeerden. (1) Van de beslissingen, door den beheerder krachtens deze verordening genomen, staat voor belanghebbenden binnen een maand na de desbetreffende beslissing beroep open op het College van Gedeputeerden. (2) Hangende het beroep wordt de uitvoering van de beslissing opgeschort. Artikel 32. Dispensatie, (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.w.g. 23 Januari 1935 en B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936J. Het College van Gedeputeerden is op daartoe strekkend verzoek bevoegd te beslissen: a. dat het bepaalde in lid (1) van de artikelen 2 en 3 telkens voor den duur van ten hoogste een jaar geen toepassing zal vinden ten opzichte van de in die artikelen bedoelde gebouwen, wanneer de eigenaar tot genoegen van het College aantoont, dat hij financieel niet bij machte is de kosten van aanleg en onderhoud van een spruitleiding dan wel de kosten van aanleg en onderhoud van een dienstleiding en het maandelijks aan huur van de perceelleiding verschuldigde bedrag te betalen; b. dat het bepaalde in lid (1) van de artikelen 2 en 3 geen toepassing zal vinden ten opzichte van de in die artikelen bedoelde gebouwen, wanneer deze behooren tot eenzelfde bedrijf of onderneming en voor die gebouwen gezamenlijk een voorziening is getroffen, waardoor — ter beoordeeling van het College — reeds drinkwater van hygiënisch voldoende qualiteit beschikbaar is; c. dat het bepaalde in lid (1) van de artikelen 2 en 3 ten opzichte van de daarin bedoelde gebouwen, die niet gelegen zijn binnen regentschapshoofdplaatsen of binnen andere bestuursvestigingen met een eenigszins beteekenende gemengde bevolking, geen toepassing zal vinden, voor zoover de zorg voor de volksgezondheid zulks — naar het oordeel van het College — niet gewenscht doet zijn; d. dat het bepaalde in lid (1) van artikel 3 geen toepassing zal vinden ten opzichte van de in dat artikellid o.m. vermelde pakhuizen, loodsen en werkplaatsen, wanneer daarin gedurende den loop van een of meer jaren slechts gedurende een korten tijd — ter beoordeeling van het College — vanwege de bestemming geregeld of periodiek vijf personen of meer gelijktijdig aanwezig zijn. (2) Het verzoek, bedoeld in lid (1) van dit artikel, moet binnen een maand, nadat de beheerder heeft te kennen gegeven gebruik te zullen maken van de hem bij de artikelen 2, lid (1), en 3, lid (1), gegeven bevoegdheid, schriftelijk door tusschenkomst van dien beheerder bij het (ollege van (Tedeputeerden worden ingediend. (3) Zoolang op het verzoekschrift niet is beslist, gaat de beheerder niet tot aanleg van de spruitleiding over. (4) [B.P.B. 1935, Serie A No. 3; i.w.g. 23 Januari 1935, en B.P.B. 1936, Serie A No. 4; i.w.g. 30 Maart 1936], Het College van Gedeputeerden is op daartoe strekkend verzoek bevoegd te beslissen, dat telkens voor den duur van ten hoogste een jaar het bepaalde in lid (3) van artikel 2 of van artikel 3 en in lid (1) van artikel 11 ten aanzien van den hoofdbewoner of gebruiker geen toepassing zal vinden, wanneer de betrokkene tot genoegen van het College aantoont, dat hij financieel niet bij machte is het vaste recht, bedoelde in lid (4) van artikel 2 of van artikel 3, of de waarborgsom, vastgesteld bij artikel 1, letter a, onder II, der Drinkwatertarieven verordening, te betalen. Artikel 33. Inwerkingtreding. (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als ,,Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java , treedt in werking met ingang van een nader door het C ollege \an Gedeputeerden vast te stellen dag. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: le. de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java van 15 September 1932, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 9 November 1932, Serie A No. 11, 2e. de Provinciale verordening verplichte aansluiting Drinkwaterleiding Djember van 16 September 1932, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 28 November 1932, Serie A No. 13. Soerabaja, 14 December 1933. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. INHOUD. Hoofdstuk I. art. 1. Verklaring van sommige termen. Hoofdstuk II. Verplichting tot aanleg van spruit- leidingen. art. 2. Verplichting ten aanzien van woonhuizen. art. 3. Verplichting ten aanzien van andere gebouwen. Hoofdstuk III. Aanleg van spruitleidingen op aan¬ vraag. art. 4. Aanvraag tot aansluiting. Hoofdstuk IV. Aanleg, uitbreiding, onderhoud en afbraak van spruitleidingen. art. 5. Algemeene bepaling. art. 6. Kosten van aanleg, huur enz. Hoofdstuk IVa. Muntmeters en eenheidskranen. art. 6a. Verzegeling. Hoofdstuk V. Watermeters. art. 7. Verzegeling. art. 8. Onderzoek op verzoek, art. 9. Onderzoek op last van den beheerder, art. 10. Kosten van onderzoek. Hoofdstuk VI. Waarborgsommen. art. 11. Storting. art. 12. Verrekening. Hoofdstuk VII. Openstelling van den watertoevoer, art. 13. Openstelling, art. 14. Wederopenstelling na afsluiting. Hoofdstuk VIII. Opzegging en afsluiting. art. 15. Opzegging der aansluiting, art. 16. Afsluiting. Hoofdstuk IX. Brandkranen en het gebruik daar¬ van. art. 17. Openbare en bijzondere brandkranen. art. 18. Kostelooze waterverstrekking, art. 19. Gebruik en verzegeling der openbare brandkranen. art. 20. Ter beschikkingstelling van openbare brandkranen. art. 21. Kennisgeving van gebruik der openbare brandkranen. art. 22. Kosten van aanbrenging, gebruik en verzegeling der bijzondere brandkranen. Hoofdstuk X. art. 23. Openbare aftapinrichtingen en daarbij behoorende leidingen. Hoofdstuk XI. Rekeningen en betalingen. art. 24. Bepaling van het waterverbruik, art. 25. Invordering van de rekeningen, art. 26. Betaling van de rekeningen. Hoofdstuk XII. Storingen. art. 27. Tijdelijke afsluiting van den watertoevoer. art. 28. Vrijwaring. Hoofdstuk XIII. Strafbepalingen en opsporing, art. 29. Overtredingen. art. 30. Opsporing en toezicht. Hoofdstuk XIV. Slotbepalingen. art. 31. Beroep op het College van Gedeputeerden. art. 32. Dispensatie, art. 33. Inwerkingtreding. Inwerkingtreding van de „Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 6 Augustus 1934 ATo. W 318/14 (Opg. B.P.B. van 15 Augustus 1934, Serie A No. 7). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 33, lid (1), van de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Te bepalen, dat de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java in werking treedt niet ingang van den dag na dien harer afkondiging. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Regelen ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 4, lid (4), en 5, lid (2), der „Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 17 September 1934 No. W 3/10/14 (Opg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 4, lid (4), en artikel 5, lid (2), der Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java van 14 December 1933, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 15 Augustus 1934, Serie A No. 7; Heeft besloten: Vast te stellen de navolgende nadere regelen ter uitvoering van de artikelen 4, lid (4), en 5, lid (2), van de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java. HOOFDSTUK I. Voorschriften, betreffende de behandeling van aanvragen tot aansluiting of uitbreiding van een aansluiting aan een provinciale waterleiding en de vooruitbetaling en verrekening van de kosten van aansluiting en/of uitbreiding, bedoeld in artikel 4, lid (4), van de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java. Artikel 1. Behandeling der aanvraag. (1) Het formulier, bedoeld in artikel 4, lid (2), van de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java, vermeldt o.m.: a. het geschatte maandelijksche bedrag aan watergelden met vermelding van het toe te passen tarief ingevolge de Drinkwatertarieven verordening; b. de te betalen meterhuur; c. de geschatte kosten van aanleg of uitbreiding; d. het vooruit te betalen bedrag als dekking voor de kosten van aanleg of uitbreiding, bedoed in artikel 2 van deze voorschriften; e. het bedrag van de te storten waarborgsommen voor watergelden en meterhuur, ingevolge artikel 11 der Waterverstrekkings verordening Provincie Oost-Ja va; f. de mededeeling, dat de schattingen, in het formulier aangegeven, voor het waterleidingbedrijf niet bindend zijn. (2) Indien de kosten van aanleg of uitbreiding de schatting, vermeld in het door den aanvrager geteekend formulier, te boven gaan, zoo is de aanvrager tot de betaling van het hoogere bedrag van de aanleg- of uitbreidingskosten verplicht. (3) Wanneer een vooruit te betalen bedrag als dekking voor de kosten van aanleg of uitbreiding gevorderd is, dient dit tegelijk met het ingevulde en onderteekende formulier te worden toegezonden. (4) Met den aanleg of de uitbreiding wordt geen aanvang gemaakt, zoolang niet aan alle formaliteiten is voldaan. Artikel 2. Vooruitbetaling van kosten. (1) Voor zoover de aanleg of uitbreiding geschiedt door het waterleidingbedrijf, kan de beheerder een bedrag vaststellen, dat de aanvrager als dekking van de kosten van aanleg of uitbreiding vooruit dient te betalen. (2) Indien de aanvrager een publiekrechtelijk lichaam is, wordt geen vooruitbetaling geëischt. (3) Het vooruitbetaalde bedrag wordt verrekend bij de betaling van de in artikel 3 van deze voorschriften bedoelde rekening. Artikel 3. Verrekening der kosten. (1) Zoo spoedig mogelijk na voltooiing van aanleg of uitbreiding wordt — indien en voor zoover deze door het waterleidingbedrijf is verricht — de rekening van de kosten den aanvrager toegezonden. (2) De aanvrager is verplicht de rekening binnen één maand na aanbieding te voldoen, tenzij de beheerder hem schriftelijk vergunt de rekening in ten hoogste twaalf gelijke maandelijksche termijnen te voldoen. HOOFDSTUK II. Technische voorschriften voor den aanleg, uitbreiding, onderhoud of afbraak van perceelen, bedoeld in artikel 5, lid (2) slot, van de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost -Java. Artikel 4. Buizen. (1) De afmeting, ligging en verbinding van de buizen, moeten, evenals het geheele samenstel van de perceelleiding» goedgekeurd zijn door den beheerder. (2) Als buismateriaal zijn slechts toegelaten in- en uitwendig gegalvaniseerde of geasphalteerde ijzeren of stalen buizen. (3) De onderlinge verbinding en de aansluiting van kranen, douches of welke voorwerpen ook, dienende tot uitstrooming van water, mag alleen tot stand worden gebracht door middel van metalen hulpstukken van dezelfde hoedanigheid en aard, als bedoeld in lid (2) van dit artikel. (4) Erfleidingen moeten gelegd worden tenminste 30 cm onder maaiveld, zoo daartegen wegens den aard van den grond geen bedenking bestaat. (5) Waar de beheerder van het bedrijf zulks voor meerderen waarborg tegen beschadigingen, voor meerdere duurzaamheid of om andere redenen noodig oordeelt, moeten leidingen op door hem voor te schrijven wijze tegen nadeelige uitwendige invloeden beschermd worden. Zoo zal o.m. gevorderd kunnen worden: legging in een zandbed, omkokering, bescherming tegen zonnehitte e.d. Artikel 5. Kranen. (1) Alle kranen mogen slechts langzaam neerschroevend sluiten. Kranen van een kaliber van l1// of kleiner moeten vervaardigd zijn van brons of messing. Grootere kranen mogen zijn van gegoten ijzer met bronzen voering. (2) Onmiddellijk benedenstrooms van den watermeter moet steeds een stopkraan worden aangebracht. (3) Onder alle aftapinrichtingen moet een afvoergelegenheid voor het uitstroomende water aanwezig zijn tot genoegen van den beheerder. Artikel 6. Reservoirs. (1) Spoeling van closets en urinoirs mag alleen geschieden door middel van spoelreservoirs, hetzij met trek- of drukinrichting, hetzij automatisch werkend, terwijl de kraan, waardoor de betrokken reservoirs worden gevoed, boven den hoogsten waterstand in het reservoir moet uitmonden. ('2) Inrichtingen, waarin stoomvorming of belangrijke temperatuurverhooging kan ontstaan, mogen niet rechtstreeks op de waterleiding worden aangesloten. (3) Voor vulkranen van alle reservoirs, voor welk doel die ook bestemd zijn, geldt het voorschrift ten aanzien van de vrije uitmonding, gesteld in lid (1) van dit artikel, terwijl zij steeds zoo moeten zijn opgesteld, dat zij gemakkelijk toegankelijk zijn voor de toezichthoudende ambtenaren en beambten van het waterleidingbedrijf. Artikel 7. Bijzondere inrichtingen. Voor de aansluiting van hydraulische persen en alle bijzondere inrichtingen, voorwerpen en werktuigen is afzonderlijke machtiging van den beheerder vereischt, die daaraan zoodanige technische voorschriften kan verbinden, als hij dienstig oordeelt. Artikel 8. Proefdruk. De perceelleiding moet in zijn geheel een proefdruk kunnen weerstaan zonder lekkage van acht atmospheer gedurende een half uur; de samenstellende deelen moeten een druk van tien atmospheer kunnen weerstaan. Artikel 9. Hoedanigheid van het materiaal. Ten opzichte van de hoedanigheid van de te verwerken materialen gelden de daarvoor gestelde eischen voor aanschaffing ten behoeve van den Lande door tusschenkomst van den Indischen Centralen Aansehaffingsdienst. Artikel 10. Watermeter. De plaats en afmeting van den watermeter worden vastgesteld door den beheerder. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Verordening tot vaststelling van tarieven voor de verstrekking van drinkwater uit de waterleidingen van de Provincie Oost-Java („DRINKWATERTARIEVENVERORDENING"). Verordening van 29 December 1930 (Afg. B.P.B. van 14 Januari 1931, Serie A No. 2), zooals zij is gewijzigd bij de verordeningen van 11 Augustus 1933 (Afg. B.P.B. van 25 Augustus 1933, Serie A No. 12). 12 September 1934 (Afg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9), 28 Juni 1935 (Afg. B.P.B. van 18 Juli 1935, Serie A No. 10) en 16 April 1936 (Afg. B.P.B. van 6 Mei 1936, Serie A No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot vaststelling van tarieven voor de verstrekking van drinkwater uit de waterleidingen van de Provincie Oost-Java. Artikel 1. (1) Voor de waterverstrekking uit de provinciale drinkwaterleidingen worden de ondervolgende uniforme tarieven vastgesteld : a. Huisaansluitingen. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. I. Muntmeters en eenheidskranen. 1. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. Muntmeters: kostelooze aansluiting; geen meterhuur; geen waarborgsom ; geen vastrecht; waterprijs 1 cent per 36 1. 2. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934 en B.P.B. 1936, Serie A No. 7; i.w.g. 1 Januari 1936], Eenheidskranen: kostelooze aansluiting tot een bedrag van f 25.— met dien verstande, dat de kosten boven voormeld bedrag voor re- kening van den aanvrager komen; geen waarborgsom; abonnementstarief van f 1. — per maand bij vooruitbetaling, waarvoor 71/2 m3 water wordt geleverd. II. Eigen huisleiding. Aansluitingskosten: zelfkosten verhoogd met 25%. Meterhuur: bij watermeter van: 1/2" 1' 0.50 , !/4 >> per maand. 1" „ 1— k 1V2" » 2.- ƒ Voor tusschenliggende maten geldt het naast hoogere tarief. Waarborgsom: 2 maal het vastrecht plus 2 maanden meterhuur. Vastrecht: f3.— per maand, waarvoor 10 m3 water ver¬ strekt wordt. Waterprijs: f 0.30 per in3. b. Openbare aftapinrichtingen. I. Kampongleiding (waterverkoop). Aansluitingskosten: zelfkosten verhoogd met 25% Meterhuur: geene. Vastrecht: f 3.— per maand, waarvoor 10 m3 water verstrekt wordt. Waterprijs: f 0.30 per m3. Verplichting: wederverkoop van water tegen I cent per 18 1. II. Munt-straathydranten, aftapkranen, wasch- en badplaatsen 'enz. Waterprijs: 1 cent per 18 1. c. [B.P.B. 19S4, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934 jo. B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 19 Juli 1935*)]. Afneming van wateroverschot voor industrie e 1 e doeleinden en door g r o o t e afnemers. Aansluitingskosten: zelfkosten, verhoogd met 25% meterhuur: bij een meter van 1" f 1.— ) , „ _ per maand; )» >> ï) 2,, 2. ^ afneming: de minimum hoeveelheid af te nemen water wordt door het College van Gedeputeerden vastgesteld; *) Terugwerkende kracht tot 1 Juli 1935. waterprijs: te bepalen door het College van Gedeputeerden, doeh niet minder dan f 0.005 per m3; vastrecht: te bepalen door het College van Gedeputeerden met inachtneming van de hoeveelheid af te nemen water en van den door het College bepaalden waterprijs. (2) [B.P.B. 1935, Serie A No. 10; i.w.g. 19 Juli 1935*)]. Het College van Gedeputeerden is bevoegd aan instellingen, welke een sociaal doel nastreven, een voor elk bijzonder geval te bepalen vermindering toe te staan op het lid (1), letter a sub II, vastgestelde vaste recht alsmede op den bij dat artikelonderdeel vastgestelden waterprijs of daarvan vrijstelling te verleenen. Artikel 2. Deze verordening, die kan worden aangehaald als „Drinkwatertarieven verordening", treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging en werkt terug tot 1 Januari 1931. Artikel 3. Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden A. ingetrokken: I. de verordening bedoeld bij artikel 10 lid 1 der verordening op de waterverstrekking uit de bij het gewest Pasoeroean in beheer zijnde drinkwaterleidingen van den Gewestelijken Raad van Pasoeroean van 28 April 1927, afgekondigd in het Extra Bij voegsel der Javasche Courant van 24 Mei 1927 No. 41, zooals gewijzigd bij verordening aan 2 April 1928, Javasche Courant van 24 April 1928 No. 33; II. de verordening tot vaststelling van tarieven wegens verstrekking van drinkwater uit de waterleiding voor Ngawi van den Provincialen Raad van Oost-Java van 15 Augustus 1929, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 7 September 1929, Serie A No. 8; III. het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 15 Augustus 1929 No. A 51/8/2, houdende vaststelling van de tarieven voor de waterverstrekking uit de provinciale waterleidingen; *) Terugwerkende kracht tot 1 Juli 1935. IV. het besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28 Maart 1930 No. A 7/3/19, houdende vaststelling van het tarief voor de waterverstrekking door exploitanten van kampongleidingen; V. de verordening op de Boejoedan-drinkwaterbelasting van den Gewestelijken Raad van Madoera van 25 Maart 1916, afgekondigd in de Javasche Courant van 23 Juni 1916 No. 50; VI. de verordening op de Soemenepsche drinkwaterbelasting van den Gewestelijken Raad van Madoera van 29 April 1913, afgekondigd in de Javasche Courant van 13 Juni 1913 No. 47; B. voor zoover daarbij voorschriften zijn gegeven nopens de punten, die bij deze verordening zijn geregeld, buiten werking gesteld: I. de verordening op de wijze en voorwaarden der waterverstrekking uit drinkwaterleidingen in beheer bij den Gewestelijken Raad van Soerabaja, van den Gewestelijken Raad van Soerabaja van 28 Juni 1928, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel der Javasche Courant van 17 Augustus 1928 No. 66; II. de verordening op de waterverstrekking uit de bij het gewest Pasoeroean in beheer zijnde drinkwaterleidingen van den Gewestelijken Raad van Pasoeroean van 28 April 1927, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel der Javasche Courant van 27 Mei 1927 No. 42; III. de verordening op de wijze en de voorwaarden van waterverstrekking uit de bij het gewest Besoeki in beheer zijnde drinkwaterleiding te Banjoewangi van den Gewestelijken Raad van Besoeki van 18 November 1926, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel der locale verordeningen en andere Beschikkingen van Locale Raden van 3 December 1926 No. 82, zooals gewijzigd bij verordening van 28 December 1927, Extra Bijvoegsel der Javasche Courant van 8 November 1927 No. 89; IV. de verordening op de waterverstrekking uit de gewestelijke waterleidingen Sampang, Pamekasan en Bangkalan van den Gewestelijken Raad van Madoera van 3 September 1927, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel der Javasche Courant van 27 September 1927 No. 67, zooals gewijzigd bij verordening van 9 December 1927, Extra Bijvoegsel van de Javasche Courant van 14 Februari 1928 No. 13. Soerabaja, 29 December 1930. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hakdeman. Verordening tot bescherming van de dijken van de Solorivier. Verordening van 30 Maart 1935 (Afg. B.P.B. van 29 April 1935, Serie A No. 6). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot bescherming van de dijken van de Solorivier. Artikel 1. Het is verboden in de dijken van de Solorivier een doorgang aan te leggen of te wijzigen, tenzij krachtens vergunning, verleend door of namens het College van Gedeputeerden, in het laatste geval door het Hoofd van het Iste District van den Provincialen Waterstaat te Soerabaja. Artikel 2. (1) De aanvragen om vergunningen moeten schriftelijk worden ingediend door tusschenkomst van den Ingenieur van de Sectie Bodjonegoro bij het Hoofd van het Iste District van den Provincialen Waterstaat te Soerabaja. (2) De aanvragen moeten de volgende gegevens bevatten: a. den naam, het beroep of ambt en de woonplaats of plaats van vestiging van den aanvrager; voor zoover deze niet woont of is gevestigd binnen de Provincie, moet aldaar onveranderlijk woonplaats worden gekozen; b. een duidelijke omschrijving van de plaats in den dijk, ten opzichte waarvan de vergunningsaanvraag geschiedt, vergezeld van een ter beoordeeling van het Hoofd van het Iste District van den Provincialen Waterstaat voldoend duidelijke situatieteekening. (3) Onverminderd het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is de aanvrager verplicht alle nadere door of namens den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende noodig geoordeelde gegevens alsnog te verstrekken. (4) Aanvragen tot wijziging van een vergunning worden beschouwd als aanvragen om een nieuwe vergunning. (5) Van alle aanvragen en de daarop genomen beslissingen worden door het Hoofd van het Iste District van den Provincialen Waterstaat registers aangehouden. Artikel 3. (1) De aanvraag om een vergunning kan door den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de vergunning, worden geweigerd, indien: a. het verzoekschrift niet de gegevens bevat, vermeld in lid (2) van artikel 2; b. de aanvrager binnen den daarbij gestelden termijn niet voldoet aan het door of namens den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende gedane verzoek om de nadere gegevens, vermeld in lid (3) van artikel 2, te verstrekken; c. de aard van de dijken het verleenen daarvan niet toelaat; d. redenen van openbare orde of algemeen belang zich tegen het verleenen daarvan verzetten; e. de aanvrager niet ten genoegen van den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de vergunning, kan aantoonen, dat verleening van de aangevraagde vergunning voor hem van genoegzaam belang moet worden geacht. (2) Weigering van een vergunning geschiedt bij een met redenen omkleed besluit. Artikel 4. Aan een vergunning a. kunnen voorwaarden worden verbonden ter voorkoming van bedreiging van de stabiliteit van de dijken; b. kunnen voorwaarden worden verbonden met het oog op de openbare orde of het algemeen belang; c. kan het beding worden gesteld, dat de doorgang wordt aangelegd of gewijzigd onder bijzonder toezicht van de in de vergunning daartoe bepaaldelijk aangewezen ambtenaren; d. kan een bepaling worden verbonden omtrent het tijdstip, waarop met den aanleg of wijziging van den doorgang een aanvang moet zijn gemaakt, alsook omtrent den termijn, waarbinnen de aanleg of wijziging voltooid moet zijn; in bijzondere gevallen kan door den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende het tijdstip van aanvang worden gewijzigd dan wel de termijn van voltooiing verlengd. Artikel 5. (1) De vergunning wordt verleend aan „den gebruiker van het nader aan te duiden perceel, indien ten behoeve van één perceel een doorgang is aangevraagd. Onder gebruiker wordt verstaan, degene, die krachtens eenigen titel van een perceel, ten behoeve waarvan een doorgang is aangevraagd of aangelegd, gebruik maakt. Bij ontstentenis van den gebruiker, ten behoeve van wiens perceel een vergunning tot het aanleggen van een doorgang is verleend, gaan de rechten en verplichtingen, voortspruitende uit, dan wel verleend of opgelegd krachtens deze verordening, over op den rechthebbende op dat perceel. (2) De vergunning wordt verleend ten name van een regentschap of desa, indien — ter beoordeeling van het Hoofd van het Iste District van den Provincialen Waterstaat— de doorgang benoodigd is in het belang van het regentschap of desa dan wel aan de gebruikers van het aan den doorgang grenzende perceel, indien de vergunning strekt ten behoeve van meer dan één perceel. Artikel 6. (1) De vergunninghouder wordt geacht zich te hebben onderworpen aan de bij de vergunning gestelde voorschriften, voorwaarden en bedingen, zoodra hij een der handelingen verricht, welke hem bij die vergunning zijn voorgeschreven of toegestaan, of een aanvang maakt met den aankg of wijziging van den doorgang. (2) Een verleende vergunning ontslaat den houder niet van de verplichting tot vergoeding van de schade, welke door gebruikmaking daarvan dan wel door nalatigheid of onvoorzichtigheid van de zijde van den houder aan derden wordt toegebracht. Artikel 7. (1) De vergunning wordt door den gezaghebbende, be\oegd tot het verleenen van de vergunning, ingetrokken, indien de vergunninghouder daarom verzoekt. (2) De vergunning kan door den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de vergunning, worden ingetrokken: a. indien de vergunninghouder — ter beoordeeling van den gezaghebbende, die de vergunning heeft verleend — het verleende recht kennelijk heeft prijs gegeven; b. indien met den aanleg of wijziging van den doorgang niet op het bij de vergunning vastgestelde of door den bevoegden gezaghebbende nader vastgestelde tijdstip een aanvang is gemaakt, dan wel de aanleg of wijziging van den doorgang niet voltooid is binnen den daarvoor bij de vergunning gestelden of door den bevoegden gezaghebbende verlengden termijn; c. indien de gebods- en verbodsbepalingen van deze verordening worden overtreden; d. indien de vergunninghouder, niettegenstaande ter zake schriftelijk te zijn aangemaand of gewaarschuwd, een of meer bij de vergunning gestelde bepalingen of voorwaarden — ter beoordeeling van den gezaghebbende, die de vergunning heeft verleend — niet of niet in voldoende mate naleeft dan wel den voor die naleving gestelden termijn, behoudens verkregen verlenging, niet in acht neemt. (3) De vergunning kan door den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de vergunning, worden ingetrokken of gewijzigd, indien cn voor zoover het algemeen belang de openbare orde of de stabiliteit van den dijk zulks vordert. (4) Intrekking of wijziging van een vergunning krachtens dit artikel geschiedt bij een met redenen omkleed besluit. Artikel 8. (1) Indien een vergunning is ingetrokken, kan de gezaghebbende, die de vergunning heeft ingetrokken, den gewezen gebruiker of den rechthebbende, als bedoeld in lid (1) van artikel 5, schriftelijk de verplichting opleggen om den doorgang op eigen kosten geheel dicht te maken binnen een daarvoor te stellen termijn, zullende — indien een en ander niet binnen dien termijn is verricht — zonder verdere ingebrekestelling het dicht maken van den doorgang van Provinciewege kunnen geschieden op zijn kosten. (2) Op gelijke wijze kan worden gehandeld, indien een krachtens een vergunning aangelegde doorgang door den vergunninghouder niet in goeden staat wordt onderhouden, zulks ter beoordeeling van den in lid (1) van dit artikel genoemden gezaghebbende. Artikel 9. (1) Indien een doorgang wordt aangelegd of gewijzigd zonder een vergunning dan wel in strijd met bij de vergunning ge- stelde voorwaarden, kan door de met het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening belaste ambtenaren staking van de werkzaamheden worden bevolen. (2) Degene, die de onrechtmatige handeling, bedoeld in lid (]) van dit artikel, verrichtte, is verplicht op schriftelijk bevel en in spoedeischende gevallen op mondeling bevel van of namens den gezaghebbende, die tot het verleenen van een vergunning bevoegd is, op zijn kosten en zonder schadeloosstelling binnen een daarvoor te stellen termijn in den oorspronkelijken staat te herstellen al, wat door zijn toedoen op onrechtmatige wijze is verricht. (3) Het College van Gedeputeerden is bevoegd na het verstrijken van den in het vorige lid van dit artikel bedoelden termijn dan wel —- in spoedeischende gevallen — terstond, hetgeen onrechtmatig werd verricht, zonder schadeloosstelling en op kosten van den overtreder in den oorspronkelijken toestand te doen herstellen. (4) Na het verstrijken van den in lid (2) van. dit artikel bedoelden termijn zijn in spoedeischende gevallen de met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen van de bepalingen van deze verordening belaste ambtenaren mede bevoegd terstond, hetgeen onrechtmatig werd verricht, zonder schadeloostelling en op kosten van den overtreder in den oorspronkelijken toestand te doen herstellen. Artikel 10. (1) Tenzij in het vergunningsbesluit anders is bepaald, is de houder van een vergunning verplicht zonder schadeloosstelling een tijdelijke beperking of opheffing van het genot van zijn vergunning te dulden, indien zulks noodig is om van Lands- of Provinciewcge werken uit te voeren dan wel om de dijken te onderhouden of in stand te houden. (2) Tot een beperking of opheffing van het genot, als in lid (1) van dit artikel bedoeld, wordt — behoudens dringende omstandigheden — eerst overgegaan na tijdige bekendmaking en op zoodanig tijdstip, dat den belanghebbende zoo min mogelijk ongerief of nadeel wordt toegebracht. Artikel 11. (1) Van de besluiten krachtens deze verordening door of namens het College van Gedeputeerden vastgesteld, staat binnen dertig dagen na dagteekening van het desbetreffende besluit beroep open op den Provincialen Raad. (2) Hangende het beroep wordt het besluit tot intrekking of wijziging van een vergunning geschorst. Artikel 12. De vergunninghouder is verplicht: a. den doorgang, voor den aanleg waarvan hem een vergunning is verleend, in goeden staat te houden; b. op zijn erf dan wel in de gevallen, omschreven in lid (2) van artikel 5, in de onmiddellijke nabijheid van den doorgang in voorraad te hebben en onmiddellijk beschikbaar te houden deugdelijke schotbalken en dichtingsmateriaal, voldoende om den doorgang, voor den aanleg waarvan hem een vergunning is verleend, behoorlijk af te sluiten; c. bij dreigende overstrooming de schotbalken onverwijld aan te brengen op de daarvoor bestemde plaatsen en de ruimten tusschen de schotbalken behoorlijk met dichtingsmateriaal op te vullen. Artikel 13. Het is verboden om grond weg te halen van een plaats, gelegen op korteren afstand dan 10 m van den teen der dijken, tenzij krachtens een mondelinge vergunning, verleend door den Ingenieur van de Sectie Bodjonegoro. Artikel 14. (1) De bepalingen van deze verordening gelden ook ten opzichte van de doorgangen, die vóór de inwerkingtreding van deze verordening al of niet krachtens een uitdrukkelijke vergunning zijn aangebracht. (2) Doorgangen, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, worden geacht krachtens een vergunning op den voet van de bepalingen van deze verordening te zijn aangebracht. Artikel 15. (1) Overtreding van de gebods- en verbodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 1, 10, lid (1), 12 en 13, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste één honderd gulden of hechtenis van ten hoogste een maand. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in lid (1) van dit artikel bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. (3) De verplichting tot naleving van de bepalingen van deze verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de leden van het bestuur, of, bij ontstentenis van die leden, op den vertegenwoordiger van den rechtspersoon. Artikel 16. (1) Met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen van de bepalingen van deze verordening zijn mede belast de Ingenieur van de Sectie Bodjonegoro van den Provincialen Waterstaat en het aan hem ondergeschikte personeel van den rang van beambte bij het Irrigatiebeheer af en hooger. (2) De opsporingsambtenaren, bedoeld in lid (1) van dit artikel, zijn bevoegd — na zich daartoe bekend te hebben gemaakt — alle erven gelegen aan de dijken der Solorivier te betreden. (3) De gebruikers of de rechthebbenden dan wel degenen, die hen vertegenwoordigen, zijn verplicht genoemde ambtenaren tot die erven toe te laten en hun desgevraagd de noodige inlichtingen te verstrekken. Artikel 17. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 30 Maart 1935. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening op: i a. het storten van vaste stoffen en het loozen van vloeistoffen in openbare wateren; b. het aanleggen, wijzigen en opruimen langs, in, over en onder openbare wateren van werken, voor zoover niet strekkende tot wateronttrekking of waterkrachtwinning ; c. het winnen van zand, grind, steenen en dergelijke natuurlijke voortbrengselen uit openbare wateren („VERORDENING TOT BESCHERMING VAN OPENBARE WATEREN IN BEHEER BIJ DE PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 30 Maart 1935 (Afg. B.P.B. van 29 April 1935, Serie A No. 6). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op: a. het storten van vaste stoffen en het loozen van vloeistoffen in openbare wateren; b. het aanleggen, wijzigen en opruimen, langs, in, over en onder openbare wateren van werken, voor zoover niet strekkende tot wateronttrekking of waterkrachtwinning; c. het winnen van zand, grind, steenen en dergelijke natuurlijke voortbrengselen uit openbare wateren. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Openbare wateren: alle waterloopen en stilstaande wateren, welke in beheer zijn bij de Provincie, met de daarbij behoorende uiterwaarden, oevers en dijken; b. Werken: alle voorzieningen, welke wijziging brengen in den bestaanden toestand van een openbaar water en van daarin reeds aanwezige voorzieningen, met uitzondering van die, welke strekken tot wateronttrekking of waterkrachtwinning; c. Districtshoofd: het Hoofd van een district van den Provincialen Waterstaat; d. Irrigatiehoofd: het Hoofd van een irrigatiedienst van den Provincialen Waterstaat; e. Sectie-ingenieur: de Ingenieur, beheerder van een onderdeel van een irrigatiedienst van den Provincialen Waterstaat. Artikel 2. (1) Het is verboden vaste stoffen en vloeistoffen in de openbare wateren te storten of te loozen, indien deze wateren daardoor een voor het algemeen gebruik, voor de gezondheid, den landbouw of de vischteelt dan wel voor de krachtwinning schadelijke verandering kunnen ondergaan, tenzij krachtens vergunning van den daartoe bevoegden gezaghebbende. (2) De in lid (1) bedoelde vergunning wordt verleend: a. voor een bepaalden tijd langer dan één jaar: door het College van Gedeputeerden; b. voor onbepaalden tijd, doch niet langer dan één jaar, tot wederopzeggens: door of namens het College van Gedeputeerden, in het laatste geval door waterstaatsambtenaren, aan te wijzen door het College; c. voor bepaalden tijd, doch niet langer dan één jaar: door of namens het College van Gedeputeerden, in het laatste geval door waterstaatsambtenaren, aan te wijzen door het College. Artikel 3. (1) Het is verboden werken aan te leggen, te wijzigen of op te ruimen, tenzij krachtens vergunning, verleend door of namens het College van Gedeputeerden, in het laatste geval door waterstaatsambtenaren, aan te wijzen door het College. (2) Een vergunning, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, is niet vereischt voor werken, welke worden aangelegd, gewijzigd of opgeruimd krachtens de daarop betrekking hebbende bepalingen en voorwaarden eener vergunning, als bedoeld in lid (1) van artikel 2. Artikel 4. (1) Het is — behoudens het bepaalde in lid (3) van dit artikel — verboden zand, grind, steenen en dergelijke natuurlijke voortbrengselen uit de openbare wateren te winnen, tenzij krachtens vergunning van den daartoe bevoegden gezaghebbende. (2) De in lid (1) bedoelde vergunning wordt verleend: a. voor zoover deze betreft de winning op groote schaal door middel van machinerieën, door mechanische kracht gedreven: door het College van Gedeputeerden; b. voor zoover betreft de winning op kleine schaal door andere middelen, dan die bedoeld onder letter a: door of namens het College van Gedeputeerden, in het laatste geval door waterstaatsambtenaren, aan te wijzen door het College. (3) Een vergunning, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, is niet vereischt voor het winnen van de daarvermelde voortbrengselen door middel van handenarbeid ten behoeve van huishoudelijke doeleinden en in kleine hoeveelheden ten behoeve van het onderhoud van desawegen, mits daarbij worden in acht genomen de aanwijzingen, die door de betrokken waterstaatsambtenaren zijn of zullen worden gegeven. Artikel 5. (1) De aanvragen om vergunning, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4, moeten schriftelijk worden ingediend bij den betrokken Sectie-ingenieur of het betrokken Districtshoofd. (2) Dc aanvragen moeten de volgende gegevens bevatten: I. indien zij betreffen de vergunningen, bedoeld in een der artikelen 2, 3 en 4: a. den naam, het beroep of ambt en de woonplaats of plaats van vestiging van den aanvrager; voor zoover deze niet woont of is gevestigd binnen de Provincie, moet aldaar onveranderlijk woonplaats worden gekozen; b. een duidelijke omschrijving van de plaats in het openbare water, ten opzichte waarvan de vergunningsaanvraag geschiedt; II. indien zij betreffen de vergunningen, bedoeld in artikel 2, bovendien: a. een duidelijke omschrijving van den aard en de hoeveelheid der vaste stoffen, waarvan storting of van de vloeistoffen, waarvan loozing wordt verlangd, alsmede van de wijze, waarop de storting of loozing zal geschieden; b. desnoodig een duidelijke omschrijving van de middelen of inrichtingen, als bedoeld onder letter a van lid (2) van artikel 7, alsmede van de wijze van gebruik daarvan; c. desnoodig een duidelijke omschrijving van de werken langs den oever van of in het betrokken openbare water, noodig voor de storting ot' loozing dier stoffen dan wel voor de ingebruikstelling van de onder letter a van lid (2) van artikel 7, bedoelde middelen of inrichtingen; d. den tijdsduur, waarvoor de vergunning wordt gevraagd; III. indien zij betreffen de vergunningen, bedoeld in artikel 3, bovendien: een duidelijke omschrijving van het werk, tot den aanleg waarvan vergunning wordt aangevraagd; IV. indien zij betreffen de vergunningen, bedoeld in artikel 4, bovendien: a. een opgave van de voortbrengselen, waarvan winning wordt verzocht; b. een omschrijving van de wijze, waarop de gewenschte voortbrengselen zullen worden gewonnen en — zoo deze gebruikt zullen worden — van de machinerieën daarbij te bezigen. (3) Bij de aanvraag om vergunning, bedoeld in artikel 3, zoomede bij die, bedoeld in artikel 2, indien althans voor den afvoer der stoffen of voor de ingebruikstelling van de onder letter a van lid (2) van artikel 7, bedoelde middelen of inrichtingen werken moeten worden aangelegd, moeten — voor zoover het werken betreft, welke naar het oordeel van het Hoofd van den Provincialen Waterstaat van voldoende belang wordt geacht worden overgelegd: a. een nauwkeurige situatieteekening in viervoud op een, ter beoordeeling van het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, voldoend duidelijke schaal van de ligging van het werk ten opzichte van het openbare water; b. een of meer doorsneden van het openbare water omstreeks de plaats, waar het werk zal worden uitgevoerd, op, ter beoordeeling van het Hoofd van den Provincialen V\ aterstaat, voldoend duidelijke schaal of schalen om den toestand van het openbare water te kunnen beoordeelen; c. volledige projecten op een, ter beoordeeling van het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, voldoend duidelijke schaal met behoorlijke beschrijvingen, waaruit in alle opzichten het uit te voeren werk kan worden beoordeeld. (4) Onverminderd het bepaalde in de leden (2) en (3) van dit artikel is de aanvrager verplicht alle nadere door of namens den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende noodig geoordeelde gegevens alsnog te verstrekken. (5) Aanvragen tot verlenging of wijziging eener vergunning, als bedoeld in een der artikelen 2, 3 en 4, worden beschouwd als aanvragen om een nieuwe vergunning. Overdracht of overschrijving eener vergunning ingevolge de leden (2) of (3) van artikel 8 wordt niet als een wijziging daarvan aangemerkt. (6) Van alle aanvragen en de daarop genomen beslissingen worden door de betrokken waterstaatsambtenaren registers aangehouden volgens door het College van Gedeputeerden te geven voorschriften en aanwijzingen. Artikel 6. (1) De aanvraag om een vergunning, als bedoeld in een der artikelen 2, 3 en 4, kan door den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen der vergunning, worden geweigerd, indien: a. 1. het verzoekschrift niet de gegevens bevat, opgesomd in lid (2) van artikel 5; 2. bij het verzoekschrift — voor zoover door het Hoofd van den Provincialen Waterstaat noodig geacht — niet zijn overgelegd de bescheiden, vermeld in lid (3) van dat artikel; 3. de aanvrager binnen den daarbij gestelden termijn niet voldoet aan het door of namens den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende gedane verzoek om de nadere gegevens, vermeld in lid (4) van dat artikel, dan wel om nadere aanvulling van de vereischte gegevens van het verzoekschrift of de daarbij behoorende bescheiden; b. redenen van openbare orde of algemeen belang zich tegen het verleenen daarvan verzetten. (2) Weigering eener vergunning geschiedt bij een met redenen omkleed besluit. Artikel 7. (1) Aan een vergunning, als bedoeld in een der artikelen 2, 3 en 4: a. kunnen voorwaarden worden verbonden met het oog op de openbare orde of het algemeen belang; b. kunnen, indien het verleenen van de vergunning te kort zou doen aan rechten van derden of aan aloude aanspraken, ter voorziening daarin bijzondere voorwaarden worden verbonden ; c. kan, behoudens de in de algemeene verordeningen voorziene gevallen, de verplichting worden verbonden om de benadeelde partij op de wijze, als in onderling overleg overeengekomen of door den gezaghebbende, die de vergunning verleent, na verhoor van partijen, naar billijkheid bepaald, schadeloos te stellen. (2) In een vergunning, als bedoeld in artikel 2: a. kunnen ter bescherming van het algemeen belang of van de bijzondere belangen van derden voorschriften opgenomen worden omtrent de aanwending van de middelen of den aanleg en gebruik van inrichtingen, tot het onschadelijk maken van de te storten of te loozen stoffen of vloeistoffen, zoomede omtrent wijziging en opruiming dier middelen ot inrichtingen; b. kan het beding worden gesteld, dat het toezicht op de naleving der krachtens letter a van dit artikellid gestelde voorschriften in het bijzonder zal worden uitgeoefend door in die vergunning bepaaldelijk daartoe aangewezen ambtenaren. (3) Bij een vergunning, als bedoeld in artikel 3, alsmede bij een vergunning, als bedoeld in artikel 2, indien voor den afvoer der stoffen of voor de ingebruikstelling van de onder letter a van lid (2) van dit artikel bedoelde middelen of inrichtingen werken moeten worden aangelegd: a. kan het beding worden gesteld, dat de werken na hun voltooiing kosteloos in eigendom aan de Provincie zullen overgaan; b. kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot het onderhoud der voltooide werken, waarbij alsdan tevens het beding kan worden gesteld, dat de werken — ook nadat zij in eigendom van de Provincie zijn overgegaan — door de Provincie zullen worden onderhouden op kosten van den aanvrager tegen betaling van een bij het vergunningsbesluit te bepalen jaarlijksche som of som ineens; c. kan het beding worden gesteld, dat de werken worden uitgevoerd onder bijzonder toezicht van de in de vergunning bepaaldelijk daartoe aangewezen ambtenaren; d. wordt een termijn gesteld, waarbinnen een aanvang met de werken moet zijn gemaakt, alsook een termijn, waarbinnen de werken moeten zijn voltooid; in bijzondere gevallen kan deze termijn door den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende worden verlengd. Artikel 8. (1) De vergunningen, bedoeld in de artikelen 2, 3 en 4, worden verleend op naam. (2) Zij kunnen zonder schriftelijke toestemming van den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende niet aan anderen worden overgedragen. (3) De vergunningen blijven, ingeval van overlijden van den vergunninghouder — voor zoover de daarbij verkregen rechten niet eerder kennelijk zijn prijs gegeven — gedurende een termijn van zes maanden na den dag van overlijden voor de erfgenamen van kracht, gedurende welk tijdvak de erfgenamen in de gelegenheid worden gesteld, schriftelijk aan den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende de overschrijving der vergunning op den naam van een of meer hunner te vragen. Artikel 9. (1) De vergunninghouder wordt geacht zich te hebben onderworpen aan de bij de vergunning gestelde voorschriften, voorwaarden en bedingen, zoodra hij een der handelingen verricht, welke hem bij die vergunning zijn toegestaan of een begin van uitvoering geeft aan de werken, in de vergunning omschreven. (2) Een verleende vergunning ontslaat den houder niet van de verplichting tot vergoeding van de schade, welke door gebruikmaking daarvan of door nalatigheid of onvoorzichtigheid van de zijde van den houder aan derden wordt toegebracht. Artikel 10. (1) Hij, die een vergunning, als bedoeld in een der artikelen 2, 3 en 4, aanvraagt, kan worden belast met de vergoeding deikosten voor bijzondere onderzoekingen van hydrologischen, geologischen of anderen aard, welke door den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de vergunning, voor de beoordeeling van de mogelijkheid tot verleening van de gevraagde vergunning worden noodig geoordeeld. (2) Indien de bepaling van het vorige lid toepassing vindt, wordt niet tot de onderzoekingen overgegaan, dan nadat de aanvrager tot genoegen van den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende het geraamde bedrag der kosten heeft gestort of terzake zekerheid heeft gesteld. Deze storting of zekerheidstelling wordt niet geëischt van publiekrechtelijke lichamen, welke een vergunning aanvragen. (3) Over het bedrag der zekerheidstelling wordt geen rente vergoed. Artikel 11. Het is verboden een werk, aangelegd of gewijzigd krachtens een vergunning, als bedoeld in artikel 3, in gebruik te nemen, alvorens het door het betrokken Irrigatie- of Districtshoofd is goedgekeurd, tenzij in het vergunningsbesluit anders is bepaald. Artikel 12. (1 ) De opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 20, zoowel als de ambtenaren, die in het besluit, waarbij een der in de aitikelen 2 en 3 bedoelde vergunningen is verleend, in het bijzonder zijn aangewezen tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden, waaronder de vergunning is verleend, zijn bevoegd, na zich daartoe bekend te hebben gemaakt bij den vergunninghouder of bij dengene, die den vergunninghouder ter plaatse vertegenwoordigt, de in verband met de verleende vergunning in gebruik zijnde terreinen, gebouwen en inrichtingen te allen tijde te betreden. (2) De vergunninghouder of degene, die den vergunninghouder ter plaatse vertegenwoordigt, is verplicht de in het vorige lid van dit artikel bedoelde ambtenaren op hun daartoe strekkende vordering tot die terreinen, gebouwen en inrichtingen toe te laten, zoomede hun alle voor het toezicht noodige inlichtingen te verstrekken. Artikel 13. De houder van een vergunning, als bedoeld 111 een der artikelen 2 of 3, is, nadat hij begonnen is een der handelingen te ver- richten, welke hem bij die vergunning is toegestaan, of een begin van uitvoering heeft gegeven aan de werken, in de vergunning omschreven, verplicht te allen tijde op schriftelijk verzoek van den tot het verleenen van de vergunning bevoegden gezaghebbende of van de betrokken met het beheer belaste Ingenieurs van den Provincialen Waterstaat ter inzage of tot tijdelijk gebruik af te staan alle plannen, teekeningen, begrootingen en andere bescheiden, met die vergunning verband houdende, met uitzondering van die, welke betrekking hebben op het geldelijk beheer, tenzij daarvan uit anderen hoofde inzage of overlegging kan worden verlangd. Artikel 14. (1) De vergunning, bedoeld in een der artikelen 2, 3 of 4, wordt door den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de vergunning, ingetrokken, voor zoover de vergunninghouder daarom verzoekt. (2) De vergunning, bedoeld in een der artikelen 2, 3 of 4, kan door den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de vergunning, worden ingetrokken: a. indien de vergunninghouder — ter beoordeeling van den gezaghebbende, die de vergunning heeft verleend — het verleende recht kennelijk heeft prijs gegeven; b. indien met de uitvoering van de werken, bedoeld in lid (1) van artikel 3, niet binnen den bij de vergunning gestelden termijn een aanvang is gemaakt dan wel deze werken niet zijn voltooid binnen den daarvoor bij de vergunning gestelden of bij nader besluit van den bevoegden gezaghebbende verlengden termijn; c. bij het verstrijken van den termijn, waarvoor zij is verleend; d. zes maanden na het overlijden van den vergunninghouder, tenzij intusschen door de erfgenamen een verzoek is gedaan, als bedoeld in lid (3) van artikel 8; e. bij ontbinding van den rechtspersoon-vergunninghouder; f. voor zoover het betreft een vergunning, welke tot wederopzeggens is verleend door opzegging, tot welke opzegging echter slechts kan worden overgegaan, indien, naar het oordeel van den gezaghebbende, die de vergunning heeft verleend, het algemeen belang of de openbare orde zulks vordert; g. indien de gebods- of verbodsbepalingen dezer verordening worden overtreden; h. indien de vergunninghouder, niettegenstaande terzake schriftelijk te zijn aangemaand en gewaarschuwd, een of meer bij de vergunning gestelde bepalingen of voorwaarden niet of niet in voldoende mate naleeft dan wel den voor die naleving gestelden termijn, behoudens verkregen verlenging, niet in acht neemt. (3) Dc vergunning, bedoeld in een der artikelen 2, 3 of 4, kan door den gezaghebbende, bevoegd tot het verleenen van de vergunning, worden gewijzigd, indien en voor zoover het algemeen belang of de openbare orde zulks vordert. (4) Intrekking of wijziging eener vergunning krachtens dit artikel geschiedt bij een met redenen omkleed besluit. Artikel 15. (1) Indien een vergunning, als bedoeld in een der artikelen 2 of 3, is ingetrokken, kan de gezaghebbende, die de vergunning heeft ingetrokken, den gewezen vergunninghouder of diens rechthebbende de verplichting opleggen om de aangelegde werken op eigen kosten geheel of ten deele op te ruimen en den oorspronkelijken toestand geheel of gedeeltelijk te herstellen binnen een daarvoor te stellen termijn, zullende — indien een en ander niet binnen dien termijn is verricht — zonder verdere ingebrekestelling de opruiming of wijziging en het herstel van Provineiewege kunnen geschieden op hunne kosten. (2) Op gelijke wijze kan worden gehandeld, indien een krachtens verkregen vergunning aangelegd werk of onderdeel van zoodanig werk kennelijk niet of niet meer voor zijn bestemming wordt gebruikt dan wel door den eigenaar niet in goeden staat wordt onderhouden, zulks ter beoordeeling van den gezaghebbende, die de vergunning heeft verleend. Artikel 16. (1) Indien werken worden uitgevoerd, gewijzigd of opgeruimd zonder eene vergunning op den voet van het bepaalde in een der artikelen 2 of 3, dan wel in strijd met bij een dergelijke vergunning gestelde voorwaarden of in afwijking van daarbij goedgekeurde ontwerpen, zoo kan door de met het toezicht op de naleving van deze verordening belaste ambtenaren staking der uitvoering worden bevolen. (2) Degene, die de onrechtmatige handeling, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, verrichtte, is verplicht op schriftelijk bevel van of namens den gezaghebbende, die tot het verleenen van de vergunning bevoegd is, op zijn kosten zonder schadeloosstelling binnen een daarvoor te stellen termijn weg te nemen, op te ruimen of in den oorspronkelijken staat te herstellen al, wat door zijn toedoen op onrechtmatige wijze is aangelegd, gewijzigd of opgeruimd. (3) Onverminderd de toepassing van de ter zake geldende strafbepalingen is het College van Gedeputeerden bevoegd na het verstrijken van den in het vorige lid van dit artikel bedoelden termijn dan wel — in spoedeischende gevallen —terstond, hetgeen onrechtmatig werd tot stand gebracht, gewijzigd of opgeruimd, zonder schadeloosstelling en op kosten van den overtreder te doen wegnemen, opruimen of in den oorspronkelijken staat herstellen. Artikel 17. (1) Tenzij in het vergunningsbesluit anders is bepaald, zijn de houders eener vergunning, als bedoeld in een der artikelen 2, 3 of 4, verplicht zonder schadeloosstelling een tijdelijke beperking of opheffing van het genot hunner vergunning te dulden, indien zulks noodig is om van Lands- of Provinciewege werken uit te voeren dan wel om die werken of openbare wateren te onderhouden en in stand te houden. (2) Tot eene beperking of opheffing van het genot, als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, wordt — behoudens dringende omstandigheden — slechts overgegaan na tijdige bekendmaking en op zoodanig tijdstip, dat den belanghebbende zoo min mogelijk ongerief of nadeel wordt toegebracht. Artikel 18. (1) Van de besluiten, krachtens deze verordening vastgesteld door of namens het College van Gedeputeerden, staat binnen dertig dagen na dagteekening van het desbetreffende besluit beroep open op den Provincialen Raad. (2) Hangende het beroep, wordt het besluit tot intrekking of wijziging eener vergunning geschorst. Artikel 19. (1) Overtreding van de gebods- en verbodsbepalingen, of niet nakoming der verplichtingen, gesteld of opgelegd bij de artikelen 2, lid (1), 3, lid (1), 4, lid (1), 8, lid (2), 11, 13 en 17, lid (1), wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden of hechtenis van ten hoogste een maand. (2) De voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren, worden verbeurd verklaard. (3) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het eerste lid van dit artikel bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. (4) De verplichting tot naleving van de bepalingen dezer verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de leden van het bestuur, of, bij ontstentenis van die leden, op de(n) vertegenwoordiger^) van den rechtspersoon. Artikel 20. Met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen van de bepalingen en verplichtingen, opgelegd bij deze verordening, zijn mede belast alle met het irrigatiebeheer belaste ambtenaren van den Provincialen Waterstaat van den rang van mantri af en hooger. Artikel 21. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Verordening tot bescherming van openbare wateren in beheer bij de Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Artikel 22. Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening houdt, voor zoover betreft de Provincie Oost-Java, op van kracht te zijn de ordonnantie van 9 September 1870 (Staatsblad No. 119), zooals deze is gewijzigd bij de ordonnantie van 10 September 1895 (Staatsblad No. 201) en wordt ingetrokken het besluit van den Provincialen Raad van 3 November 1932 No. A 14/4/21. Soerabaja, 30 Maart 1935. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 2, lid (2) letters b en c, 3, lid (1), en 4, lid (2) letter b, der „Verordening tot bescherming van openbare wateren in beheer bij de Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 20 Juni 1935 No. W 3/5112 (Opg. B.P.B. van 18 Juli 1935, Serie A No. 10). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op de artikelen 2, lid (2) letters b en e, 3, lid (1), en 4, lid (2) letter b, der Verordening tot bescherming van openbare wateren in beheer bij de Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Eer stel ijk: Te bepalen, dat de vergunning tot het storten of loozen van vaste stoffen en vloeistoffen in de openbare wateren voor onbepaalden of bepaalden tijd, doch niet langer dan een jaar, wordt verleend door: A. het betrokken Irrigatie- of Districtshoofd, indien de ter zake van: a. het Binnenlandsch Bestuur, voor zoover betreft de bevolkingsbelangen, b. den Dienst der Volksgezondheid, voor zoover betreft de algemeene hygiënische belangen, c. den Provincialen Landbouwvoorlichtingsdienst, voor zoover betreft de landbouwbelangen, d. den Dienst van Landbouw en Visscherij, Afdeeling Binnenvisscherij, voor zoover 'betreft de belangen van den vischstand, a t/m d. ingewonnen adviezen gunstig luiden; B. het College van Gedeputeerden, indien niet alle hiervoor bedoelde ingewonnen adviezen gunstig luiden. Ten tweede: Te bepalen, dat de vergunning tot het aanleggen, wijzigen of opruimen van werken wordt verleend: A. voor zoover deze werken deel uitmaken van een bevloeiïngsof afwateringsstelsel: a. door het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, indien de werken van belangrijken aard zijn of door die werken wijziging wordt gebracht in een bestaand bevloeiïngs- of afwateringsstelsel, zulks 11a ter zake advies te hebben ingewonnen van de betrokken bevloeiïngscommissie en het betrokken Irrigatiehoofd te hebben gehoord; b. door het betrokken Irrigatie- of Districtshoofd, indien deze werken van minder belangrijken aard zijn en door die werken geen wijziging wordt gebracht in een bestaand bevloeiïngs- of afwateringsstelsel; B. voor zoover deze werken betreffen overbruggingen van waterloopen of beschoeiingen, oeververdedigingen, aanlegplaatsen en dergelijke: a. door het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, indien deze werken van belangrijken aard zijn; b. door het betrokken Irrigatie- of Districtshoofd, indien deze werken van minder belangrijken aard zijn; C. voor zoover deze werken betreffen kleine sluizen (labans) voor zoutwatervischvijvers: door het betrokken Irrigatie- of Districtshoofd. Ten derde: Te bepalen, dat de vergunning tot het winnen van zand, grind, steenen en dergelijke natuurlijke voortbrengselen uit openbare wateren op kleine schaal, anders dan door middel van machinerieën door mechanische kracht gedreven, wordt verleend door: het betrokken Irrigatie- of Districtshoofd. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Verordening ter voorkoming van beschadiging door vee van waterwerken in beheer bij de Provincie Oost-Java. Verordening van 29 October 1934 (Afg. B.P.B. van 24 November 1934, Serie A No. 14). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening ter voorkoming van beschadiging door vee van waterwerken in beheer bij de provincie Oost-Java. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Sectie-ingenieur: het Hoofd van een Irrigatie-sectie van den Provincialen Warerstaat van Oost-Java; b. Waterwerken: rivieren, kanalen, waterleidingen, waterreservoirs, waterkrachtwerken, grachten, havens, zeehoofden, sluizen, beschoeiingen, remniingwerken, dukdalven, bruggen, stuw-, overlaat- en stortdammen, duikers, hellende gooten, aquaducten en dijken alsook al wat verder als zoodanig kan worden aangemerkt, zoomede al, wat daartoe behoort, voor zoover in beheer bij de Provincie; c. Vee: eenhoevige dieren, herkauwers en varkens. Artikel 2. Het is den houders of hoeders verboden op of in de nabijheid van waterwerken hun vee vast te binden of vast te houden op zoodanige wijze, dat het dier de waterwerken betreden kan. Artikel 3. (1) De houders of hoeders zijn verplicht hun vee, dat op de in artikel 2 verboden wijze is vastgebonden of wordt vastgehouden, op bevel van de Sectie-ingenieurs en het aan hen ondergeschikt beheerspersoneel onmiddellijk te verwijderen. (2) De Sectie-ingenieurs en het aan hen ondergeschikt beheerspersoneel zijn bevoegd het vee, dat op de in artikel 2 omschreven wijze is vastgebonden of wordt vastgehouden, van of uit de nabijheid van de waterwerken te verwijderen, voor zoover noodig met behulp van den sterken arm. Artikel 4. (1) Overtreding van de verbodsbepaling, gesteld bij artikel 2, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste 25 gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan de in het vorige lid van dit artikel bedoelde straf tot het dubbele van het daarbij gestelde maximum worden verhoogd. Artikel 5. Met het toezicht op de naleving en het opsporen van o\ ei tredingen van de bepalingen van deze verordening zijn mede belast de Sectie-ingenieurs en het aan hen ondergeschikt beheerspersoneel. Artikel 6. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Met ingang van den dag van inwerkingtreding dezer verordening wordt ingetrokken de Keur van den Resident van Soerabaja ter voorkoming van beschadiging van 's Lands waterwerken van 3 Mei 1895, afgekondigd in de Javasche Courant van 28 Juni 1895 No. 51. Soerabaja, 29 October 1934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Bij verhindering: Het Lid van het College van Gedeputeerden, SOEBROTO. Verordening, houdende beperkende voorschriften omtrent de toelating van motorrijtuigen op den provincialen weg Kemlagi-Mantoep. Verordening van 28 Juni 1935, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 31 Juli 1935 No. 30 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 12 Augustus 1935, Serie A No. 11. De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, houdende beperkende voorschriften omtrent de toelating van motorrijtuigen op den provincialen aveg kemlagi-mantoep. Artikel 1. (1) Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel is het verboden den provincialen weg Kemlagi-Mantoep te berijden met motorrijtuigen, waarvan de asbelasting grooter is dan 1000 kg. (2) Door of namens het College van Gedeputeerden kan in bijzondere gevallen ontheffing worden verleend van het in het vorige lid gestelde verbod. Artikel 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van den eersten dag der tweede maand, volgende op dien harer afkondiging. Soerabaja, 28 Juni 1935. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening tot sluiting van den provincialen weg Modjokerto-Penarip-Brangkal voor tjikarverkeer. Verordening van 12 September 1934 (Afg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot sluiting van den provincialen weg Modjokerto-Penarip-Brangkal voor tjikarverkeer. Artikel 1. (1) Behoudens het bepaalde in het volgende lid van dit artikel is het, in het belang van de veiligheid van het verkeer, verboden den provincialen weg Modjokerto-Penarip-Brangkal met tjikars te berijden. (2) Door of namens het College van Gedeputeerden kan in bijzondere gevallen ten behoeve van het plaatselijk tjikaiveikeer ontheffing worden verleend van het in het vorige lid gestelde verbod. Artikel 2. (1) Overtreding van het verbod, gesteld in artikel 1, lid (1), wordt gestraft met geldboete van ten hoogste vijttig gulden of hechtenis van ten hoogste een maand. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele van de daarbij gestelde maxima worden opgelegd. Artikel 3. Met het toezicht op de naleving en de opsporing v an overtredingen van het bepaalde in artikel 1, lid (1), van deze verordening zijn mede belast het Hoofd van het Iste Distriet en de Beheerders van de Sectie Modjokerto en het Hulpressoit Djombang van den Provincialen Waterstaat alsook de ambtenaren van de Provinciale Verkeersinspeetie. Artikel 4. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 12 September ]934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Aanwijzing van den ambtenaar, die namens het College van Gedeputeerden ontheffing kan verleenen van het verbod, gesteld in artikel 1, lid (1), van de „Verordening tot sluiting van den provincialen weg Modjokerto- Penarip-Brangkal voor tjikarverkeer". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 4 Oetober 1934 No. A 4\8jll (Opg. B.P.B. van g October 1934. Serie A No. 10). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 1, lid (2), van de Verordening tot sluiting van den provincialen weg Modjokerto-Penarip-Brangkal voor tjikarverkeer van den Provincialen Raad van Oost-Java van 12 September 1934, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad vaii Oost-Java van 27 September 1934, Serie A No. 9; Heeft besloten: Te bepalen, dat namens het College van Gedeputeerden de Beheerder van de Sectie Modjokerto van het Iste District van den Provincialen Waterstaat van Oost-Java in bijzondere gevallen ten behoeve van het plaatselijk tjikarvervoer ontheffing kan verleenen van het verbod, gesteld in lid (1) van artikel 1 van de Verordening tot sluiting van den provincialen weg Modjokerto-Penarip-Brangkal voor tjikarverkeer van den Provincialen Raad van Oost-Java van 12 September 1934, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 27 September 1934, Serie A No. 9. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Verordening, houdende beperkende voorschriften omtrent de toelating van rij- en voertuigen, geen motorrijtuigen zijnde, op de provinciale wegen in het belang van de instandhouding van die wegen („VERORDENING TER UITVOERING VAN ARTIKEL 88, LID (4), DER WEGVERKEERSVERORDENING"). Verordening van 10 October 1935 (Afg. B.P.B. van 31 October 1935, Serie A No. 18). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, houdende beperkende voorschriften omtrent de toelating van rij- en voertuigen, geen motorrijtuigen zijnde, op de provinciale wegen in het belang van de instandhouding van die wegen. Artikel 1. Het is verboden op de provinciale wegen te rijden met rijen voertuigen, geen motorrijtuigen of rijwielen zijnde: I. welke niet voldoen aan de volgende eischen: le. de wielen moeten zijn: a. onafhankelijk van elkaar draaibaar om of binnen vaste draagassen; b. zonder waggelende of slingerende beweging; c. voorzien van banden van metaal of rubber of van andere daarmede gelijk te stellen banden; 2e. metalen banden moeten een gelijke breedte hebben als de velgen en plat omgelegd zijn, zonder uitstekende deelen als bandnagels, bout-, schroef- of spijkerkoppen ; 3e. de wielen mogen geen kleinere middellijn hebben dan één meter, tenzij zij van luchtbanden zijn voorzien; II. welke — zonder dat daartoe door of namens het College van Gedeputeerden vergunning is verleend dan wel zonder dat met die vergunning voldaan is aan bij die vergunning in het belang van de instandhouding van den weg verbonden voorwaarden — een grooteren wieldruk hebben dan 120 kg per cm wielbandbreedte; III. welker belading over den weg sleept. Artikel 2. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Verordening ter uitvoering van artikel 88, lid (4), der Wegverkeersverordening", treedt in werking met ingang van den dag, vast te stellen door het College van Gedeputeerden *). Soerabaja, 10 October 1935. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. *) Ingevolge het besluit van het College van Gedeputeerden van 6 December 1935 No. W 3/8/6 (B.P.B. 1935, Serie A No. 22) in werking getreden met ingang van 1 Juli 1936. Uitvoering van artikel 36, eerste lid, der Wegverkeersordon- nantie (Staatsblad 1933 No. 86) en artikel 33, derde lid sub a, der Wegverkeersverordening (Staatsblad 1933 No. 138). Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 13 Juni 1933 No. W10\ 1/21 (Opg. B.P.B. van 4 Juli 1933, Serie A No. 9). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 36, lid (1), der Wegverkeersordonnantie (Staatsblad 1933 No. 86) en artikel 33, lid (3) sub a, der Wegverkeersverordening (Staatsblad 1933 No. 138); Heeft besloten: Kerstelijk: Met ingang van den datum van inwerkingtreding van de Wegverkeersordonnantie aan het College van Gedeputeerden over te dragen de bevoegdheid tot het verleenen van vergunningen tot exploitatie van vrachtauto- of autobusdiensten, als bedoeld in artikel 36, lid (1) sub b, van die ordonnantie. Ten tweede: Te bepalen, dat met ingang van den datum van inwerkingtreding van de Wegverkeersverordening vergunningen, als bedoeld in artikel 33, lid (3) sub a, van die Regeeringsverordening, om over een provincialen weg te rijden met een motorrijtuig, waaraan meer dan één aanhangwagen — een oplegger daaronder begrepen — is gekoppeld, namens den Provincialen Raad worden verleend door het College van Gedeputeerden. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Verordening, houdende vaststelling der voorwaarden van opneming, tarieven en verpleegkosten voor patiënten in het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan („ZIEKENHUISVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 3 November 1932 (Afg. B.P.B_ van 31 Mei 1933, Serie A No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, houdende vaststelling der voorwaarden van opneming, tarieven en verpleegkosten voor patiënten in het provinciaal ziekenhuis te Pamekasan. Artikel 1. Het Provinciaal Ziekenhuis biedt gelegenheid tot verpleging van zieken van beiderlei geslacht en van eiken leeftijd, landaard of godsdienst. Artikel 2. (1) Aanvragen tot opneming moeten worden gericht tot den Geneesheer-Directeur, die over de opneming beslist. (2) Krankzinnigen mogen alleen worden opgenomen, voor zoover in de voor de verpleging van krankzinnigen bestemde afdeeling plaatsen beschikbaar zijn. (3) Gevangenen worden alleen opgenomen, wanneer verpleging in het provinciaal ziekenhuis voor hen noodig wordt geacht door den Geneesheer-Directeur. Het ziekenhuis draagt geen verantwoordelijkheid omtrent hun bewaking. Zij worden onmiddellijk uit het ziekenhuis ontslagen, zoodra hun toestand verpleging in de gevangenis of in de daaraan verbonden ziekenzaal gedoogt. Artikel 3. (1) Lijders aan besmettelijke ziekten in den zin der Epidemie-ordonnantie worden opgenomen in de aideeling vooi besmettelijke ziekten. (2) Onverminderd de verplichting tot kennisgeving ingevolge de Epidemie-ordonnantie moet van de opneming van zieken, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, onmiddellijk kennis worden gegeven aan den Assistent-Resident. Artikel 4. (1) Het Ziekenhuis bestaat \iit twee afdeelingen: A en B. In de afdeeling A worden opgenomen patiënten die volledig de kosten betalen volgens het tarief en de voorschriften, bepaald voor de klasse, waarin zij worden verpleegd. In de afdeeling B worden opgenomen behoeftige en minvermogende patiënten. (2) De afdeeling A is verdeeld in vier klassen, t.w. klasse I, klasse 2a, klasse 2b en klasse 3. Ue afdeeling B is verdeeld in twee klassen, t.w. klasse -la en klasse 4b. Artikel 5. (1) De in de afdeeling A opgenomen patiënten worden behandeld door een geneesheer naar keuze. Deze geneesheer is verplicht den Geneesheer-Directeur kennis te geven van den aard der ziekte van de door hem behandelde patiënten. (2) De van de ziektegevallen aan te leggen staten blijven onder de uitsluitende berusting van den Geneesheer-Directeur. (3) De in de afdeeling B opgenomen patienten worden behandeld door een aan het Ziekenhuis verbonden geneesheer, tenzij zij zich door een anderen geneesheer laten behandelen. Artikel 6. (1) De verpleegkosten bedragen: in de afdeeling A: klasse 1 f 10.— per dag ,, 2a ,, 6. ,, s) 2b ,, 4. ,, ,, 8 2—" 5 5 u 5 5 55 55 in de afdeeling B: klasse 4a f 0.40 tot f 1.25 per dag klasse 4b (indien de patiënt daarin niet als behoeftige is opgenomen) f 0.10 per dag. (2) De beslissing, welk bedrag, binnen de daarvoor in lid (1) van dit artikel gestelde grenzen, per dag voor een in klasse 4a opgenomen patiënt, moet worden betaald, berust bij den Geneesheer-Directeur. (3) Behoeftigen, waaronder worden verstaan zij, die een bewijs van onvermogen, afgegeven door een ambtenaar van het Binnenlandsch Bestuur, kunnen overleggen, worden kosteloos verpleegd. (4) De verpleegkosten voor gevangenen en voor hen, wier opneming door de Politie of de Justitie gevraagd wordt, worden, berekend op basis van f 1.25 per dag, den betrokken Departementen in rekening gebracht. (5) De kosten van genees-, heel- en verloskundige hulp, anders dan door den aan het ziekenhuis verbonden geneesheer, moeten door de patiënten worden gedragen. (6) Aan de patiënten der afdeeling A worden de kosten van extra-waakdiensten afzonderlijk in rekening gebracht. (7) Wijnen en andere geestrijke dranken, minerale wateren en alles, wat naast de gewone voeding, uitgezonderd hetgeen door den behandelenden geneesheer als noodig voor de genezing of als diëet is voorgeschreven, wordt verstrekt, worden afzonderlijk in rekening gebracht. Artikel 7. (1) De verpleegkosten zijn verschuldigd van den dag van opneming af tot en met den dag voorafgaande aan dien, waarop de verpleging eindigt. (2) De verpleegkosten moeten door particulieren en door als particulieren opgenomen ambtenaren of militairen telkens voor veertien dagen vooruit betaald worden, den eersten keer vóór de opneming en verder uiterlijk-op den dag vóór ommekomst der loopende veertien dagen. (3) Te veel betaalde verpleegkosten worden bij het verlaten van het ziekenhuis aan den betrokkene terugbetaald. (4) Indien aan de verplichting, in lid (2) van dit artikel omschreven, niet wordt voldaan, is — tenzij er reden zoude bestaan den patiënt verder als behoeftige te verplegen — de GeneesheerDirecteur bevoegd, hem uit het ziekenhuis te ontslaan. Laat de toestand van den patiënt het dadelijk verlaten van het ziekenhuis niet toe, dan wordt de patiënt, totdat zijn toestand zulks wel gedoogt, in de klasse 4b als behoeftige verpleegd. Artikel 8. (1) Voor zuigelingen, geboren in het ziekenhuis, of daarin met de moeder opgenomen, wordt berekend a. in de afdeeling A: klasse 1 f 1.— per dag „ 2a en 2b: ,, 0.75 ,, ,, „ 3 „ 0.50 „ „ b. in de afdeeling B: nihil, totdat zij den leeftijd van 10 maanden hebben bereikt. (2) Voor het gebruik van de operatiekamer wordt in rekening gebracht voor patiënten der afdeeling A: klasse 1 f 20.— „ 2a en 2b: ,, 10.— 3 „ 5.—. Artikel 9. (1) Voor de in het Ziekenhuis verpleegde provinciale dienaren en hunne gezinsleden gelden de regelen, welke gelden voor de verpleging van Landsdienaren in de Centrale Burgerlijke Zièkeninrichtingen met dien verstande, dat het bepaalde in lid (5) van artikel 6 dezer verordening steeds toepassing vindt. (2) Voor zoover die regelen niet letterlijk kunnen worden gevolgd, treft de Geneesheer-Directeur de regeling, welke naar zijn oordeel met het in lid (1) van dit artikel neergelegde beginsel het meest overeenkomt. Artikel 10. (1) a. De Barisans van de Korpsen Barisan van Madoera, beneden den rang van officier, b. de op Madoera aanwezige militairen van het leger tot en met den rang van adjudant-onderofficier, waaronder begrepen de „voor herinnering" gevoerden, c. de vrouwen en kinderen van de onder letters a en b genoemde personen worden verpleegd zooveel mogelijk in de overeenkomstige klasse in de afdeeling B, waarop zij bij opneming in een militaire ziekeninrichting recht hebben; de onderofficieren in ieder geval gescheiden van de overige militairen. (2) Met inachtneming van het bepaalde in lid (1) van artikel 7 wordt aan het Departement van Oorlog voor eiken patiënt, als genoemd in lid (1) van dit artikel, ongeacht de klasse van verpleging, per dag in rekening gebracht een bedrag van f 1.25 (één gulden en vijf en twintig cent). Artikel 11. (1) Behoeftigen, als bedoeld in lid (3) van artikel 6, alsmede gevangenen en zij, wier opneming door de Politie of de Justitie gevraagd wordt, worden in de klasse 4b verpleegd. (2) De Geneesheer-Directeur is bevoegd hen, wier opneming door de Politie of Justitie wordt gevraagd, te plaatsen in een andere klasse dan 4b, mits zij voldoen aan de voorschriften van de artikelen 4 en 7. (3) Lid (2) van dit artikel is niet van toepassing op gevangenen. Artikel 12. De in de afdeeling A opgenomen patiënten zorgen voor eigen kleeren, voor de wasch daarvan en voor eigen toilet-artikelen, terwijl die der afdeeling B gedurende hun verpleging hun eigen kleeren niet mogen dragen, doch kleeding van het ziekenhuis ten gebruike ontvangen, tenzij de Geneesheer-Directeur hun het dragen van eigen kleeren geheel of gedeeltelijk toestaat. Artikel 13. (1) Eigen bedienden worden niet toegelaten. (2) Dranken, provisiën en versnaperingen, als vruchten, koekjes, enz. mogen den verpleegden slechts met toestemming van den behandelenden geneesheer door hun betrekkingen worden aangeboden. Artikel 14. (1) Het ziekenhuis draagt geen verantwoordelijkheid voor voorwerpen van waarde, die de verpleegden in de afdeeling A bij zich houden. (2) De verpleegden in de afdeeling B moeten de medegebrachte gelden en goederen in bewaring geven bij de administratie van het ziekenhuis, waarvoor een ontvangstbewijs wordt afgegeven. Artikel 15. (1) De bezoekuren zijn: 's voormiddags van 11 tot 12 urnen 's namiddags van 5 tot 7 uur. (2) De Geneesheer-Directeur kan toestemming geven tot bezoek op andere uren dan vermeld in lid 1 van dit artikel, evenals hij in het belang van den patiënt het bezoek kan verbieden of beperken. Artikel 16. (1) De zorg voor en de kosten van begraven van overleden patiënten, opgenomen geweest in de afdeeling A, komen nimmer ten laste van het ziekenhuis. (2) De begrafenis van in het ziekenhuis overleden patiënten, genoemd in lid (1) van artikel 10, geschiedt — indien het lijk niet door derden wordt opgeëischt — vanwege het ziekenhuis, in welk geval de volle aan de begrafenis ten laste gelegde kosten' aan het Departement van Oorlog in rekening worden gebracht. Artikel 17. Lijken, die door de Politie of de Justitie worden aangebracht, moeten worden opgenomen. Indien derden zich daarmede niet belasten, zal de begrafenis dier lijken alsmede van de lijken van gevangenen en van hen, wier opneming door de Politie of Justitie gevraagd is, voor rekening van het betrokken Departement plaats hebben vanwege het ziekenhuis. Artikel 18. (1) In gevallen, de opneming van patiënten en de hun in rekening gebrachte tarieven betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist de Geneesheer-Directeur. (2) Van alle beslissingen, welke door hem in hoedanigheid van Geneesheer-Directeur van het ziekenhuis genomen zijn, bestaat binnen een maand beroep op het College van Gedeputeerden. Artikel 19. (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Ziekenhuisverordening Provincie Oost-Java , treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening wordt ingetrokken het besluit van den Gewestelijken Raad van Madoera van 12 Februari 1927, houdende vaststelling van de „Regeling voor de opname van Barisans, van de op Madoera aanwezige militairen van het leger tot en met den rang van adjudant-onderofficier en van hunne vrouwen en kinderen in het Gewestelijk Ziekenhuis te Pamekasan". Soerabaja, 3 November 1932. De plv. Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Wermuth. Bovenstaande verordening wordt krachtens het tweede lid van artikel 65 der Provincie-Ordonnantie geacht door den Gouverneur-Generaal te zijn goedgekeurd. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java G. H. de Man. Verordening op het financieel beheer van het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan („ZIEKENHUIS BEHEER VERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 3 November 1932 (Afg. B.P.B. van 31 Mei 1933, Serie A No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op het financieel beheer van het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan. Algemeene bepalingen. Artikel 1. (1) Het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan wordt onder toezicht van het College van Gedeputeerden beheerd door den Geneesheer-Directeur. (2) Het ziekenhuis wordt als bedrijf beheerd. Artikel 2. (1) De opstelling van de begrooting en van de rekening geschiedt op commercieelen grondslag. (2) Het boekjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. Artikel 3. (1) De gelden, welke het bedrijf als kapitaal behoeft, worden door de Provincie verstrekt tegen den koers en de rente van de leening, welke zij voor dit doel heeft aangegaan. (2) Indien de Provincie kapitaal uit eigen middelen heeft verstrekt, wordt daarvoor door het bedrijf een jaarlijksche rente van vijf ten honderd vergoed. Artikel 4. (1) Op de bezittingen van het bedrijf, welke uit kapitaal zijn verkregen, wordt jaarlijks een bedrag afgeschreven, dat door den Raad, telkens bij de vaststelling van de begrooting, wordt bepaald. (2) Het bedrag der afschrijving, hiervoren bedoeld, wordt aan de Provincie uitgekeerd. Van de boekhouding. Artikel 5. (1) De boekhouding geschiedt naar de dubbele methode en op zoodanige wijze, dat zij een volledige verantwoording geeft van alle financieele handelingen en verder alle gegevens verschaft, die voor de beoordeeling van den gang van zaken bij het bedrijf noodzakelijk zijn. (2) De dagelijksche administratie wordt door den Geneesheer-Directeur gevoerd, waartoe mede behoort het bijhouden van een maandelijks af te sluiten kasboek. (3) De centrale boekhouding wordt ter Provinciale Secretarie gevoerd. Van het kasbeheer. Artikel 6. (1) De betalingen voor het bedrijf worden gedaan door den Geneesheer-Directeur, of — onder zijn verantwoordelijkheid door een door hem aan te wijzen, aan het bedrijf verbonden ambtenaar of beambte. (2) Betalingen boven f 100Ö.— (duizend gulden) mogen eerst geschieden, nadat door den Gouverneur of den Secretaris de rekening voor „fiat betaling" is geteekend. (3) Alle betalingen boven f 10. — (tien gulden) mogen slechts geschieden tegen behoorlijk kwijtingsbewijs. Artikel 7. (1) De ontvangsten van het bedrijf worden geïnd door den Geneesheer-Directeur, of — onder zijn verantwoordelijkheid — door een door hem aan te wijzen, aan het bedrijf verbonden ambtenaar of beambte. (2) Het voor ontvangst af te geven kwijtingsbewijs wordt geteekend door den Geneesheer-Directeur, of — onder zijn verantwoordelijkheid — afgestempeld met zijn handteekeningstempel. Van de verantwoording. Artikel 8. De Geneesheer-Directeur zendt maandelijks, telkens vóór den lOden aan het College van Gedeputeerden een door hem onderteekend afschrift van zijn kasboek over de afgeloopen maand, vergezeld van alle bijbehoorende bewijsstukken. Van de saldi balans. Artikel 9. Het College van Gedeputeerden doet maandelijks een saldi balans opmaken. Van de balans en de verlies- en winstrekening. Artikel 10. (1) De Geneesheer-Directeur dient jaarlijks vóór 1 Februari in tweevoud bij het College van Gedeputeerden in: a. een algemeen verslag over het afgeloopen boekjaar; b. een inventaris der aanwezige goederen; c. een lijst van debiteuren en crediteuren op 31 December van het afgeloopen jaar; d. een exploitatierekening, waaronder wordt verstaan een in den vorm der bedrijfsbegrooting opgemaakten staat van baten en lasten, gesplitst voor de afdeelingen A en B van het ziekenhuis en vergezeld van een toelichting. (2) Na onderzoek van de in lid (1) van dit artikel genoemde stukken, doet het College van Gedeputeerden vóór 1 Maart opmaken: a. een balans van de bezittingen en schulden van het bedrijl op 31 December van het afgeloopen jaar; b. een verlies- en winstrekening over het afgeloopen jaar, waarvan de indeeling overeenstemt met de door den Raad vastgestelde begrooting. Artikel 11. Het College van Gedeputeerden dient de in de leden (1) en (2) van artikel 10 bedoelde stukken, zoo noodig verbeterd, vóór 1 Juni bij den Raad in. Artikel 12. De Raad stelt de balans en verlies- en winstrekening vast. Artikel 13. . Het besluit van den Raad tot dc in artikel 12 bedoelde vaststelling strekt den Geneesheer-Directeur tot ontlasting, behoudens later gebleken valschheid in stukken. Uitvoeringsvoorschriften. Artikel 14. Het College van Gedeputeerden stelt zoo noodig ten aanzien van beheer en boekhouding nadere uitvoeringsvoorschriften voor. Inwerkingtreding. Artikel 15. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Ziekenhuisbeheerverordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging en werkt terug tot 1 Januari 1932. Soerabaja, 3 November 1932. De plv. Gouverneur van de Provincie Oost-Java, W EEMUTH. Instructie voor den Geneesheer-Directeur van het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28 Juli 1933 No. W 3/3125 (Opg. B.P.B. van 2ö Augustus 1933, Serie A No. 12). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Heeft besloten: Vast te stellen de navolgende: Instructie voor den Geneesheer-Directeur van het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan. Artikel 1. (1) De Geneesheer-Directeur staat aan het hoofd van het ziekenhuis en is als zoodanig rechtstreeks ondergeschikt aan den Gouverneur en verantwoordelijk voor den goeden gang van zaken in dat ziekenhuis, voor de nauwlettende behandeling en verzorging der daarin opgenomen zieken en voor de administratie van het ziekenhuis. (2) Hij licht het College van Gedeputeerden voor in alle aangelegenheden, betreffende het ziekenhuis, en doet daaromtrent zoodanige voorstellen als hem noodig voorkomen. Artikel 2. (1) De Geneesheer-Directeur voert rechtstreeks briefwisseling met de betrokken civiele en militaire gezaghebbenden ove.i alle onderwerpen de verpleging van zieken betreffende. Alle overige briefwisseling met genoemde en andere gezaghebbenden voert hij door tusschenkomst van het College van Gedeputeerden. (2) Hij kan telegrammen, dienstaangelegenheden betreffende, voor rekening van de provincie verzenden. Artikel 3. (1) Het personeel aan het ziekenhuis verbonden, is — behoudens, wat de geneeskundigen betreft, hunne zelfstandigheid als behandelend geneesheer — aan den Geneesheer-Directeur ondergeschikt. (2) Deze regelt de werkzaamheden van dat personeel. (3) Hij draagt zorg, dat alle voorschriften en mededeelingen, waarvan kennisneming voor het personeel van belang is, ter kennis van dat personeel wordt gebracht. (3) Hij zendt alle door zijn tusschenkomst ingediende verzoekschriften van het hem ondergeschikt personeel zoo spoedig mogelijk door aan het College van Gedeputeerden met mededeeling van de opmerkingen, waartoe zij hem aanleiding geven. Artikel 4. Yoorzoover de belangen van het ziekenhuis dit toelaten is het den Geneesheer-Directeur geoorloofd daarbuiten particuliere geneeskundige practijk uit te oefenen. Artikel 5. De Geneesheer-Directeur stelt een huishoudelijk reglement vast, waarin alles wordt geregeld, wat betrekking heeft op den inwendigen dienst. Dit reglement vereischt de goedkeuring van het College van Gedeputeerden. Artikel 6. De Geneesheer-Directeur draagt zorg, dat behoeltige patiënten, welke in het ziekenhuis zijn opgenomen en aldaar zijn overleden, voor rekening van het ziekenhuis op behoorlijke wijze worden begraven, voor zoover althans het lijk niet door derden wordt opgeëischt. Artikel 7. (1) De Geneesheer-Directeur dient zijn aanvraag om verloi in bij het College van Gedeputeerden. (2) Wanneer hij wegens ziekte of anderszins verhinderd is de leiding van het ziekenhuis uit te oefenen, stelt hij daarvan het College van Gedeputeerden onverwijld in kennis. Artikel 8. (1) Bij aftreding stelt de Geneesheer-Directeur ten behoeve van zijn opvolger een memorie samen, waarin hij een kort en zakelijk overzicht geeft van den stand der verschillende zaken, die in voorbereiding of in uitvoering zijn, en waarin hij verder opneemt al, hetgeen voor dien opvolger van belang kan zijn. (2) Van de overgave en overneming van het ziekenhuis, het archief en den tot het ziekenhuis behoorenden inventaris wordt een proces-verbaal in viervoud opgemaakt, waarvan het oorspronkelijk wordt aangeboden aan het College van Gedeputeerden, het dubbel bestemd is voor het archief en de beide andere exemplaren voor de betrokkenen. Artikel 9. (1) De Geneesheer-Directeur brengt maandelijks aan het College van Gedeputeerden een verslag uit, waarin hij vermeldt het wetenswaardige, dat zich in de afgeloopen maand in het ziekenhuis heeft voorgedaan. (2) Om de drie maanden dient hij een overzichtstaat in over het afgeloopen kwartaal ter opneming in het Provinciaal Blad alsmede jaarlijks een verslag over het afgeloopen jaar. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Verordening op de distributie van zout door het Zoutbedrijf der Provincie Oost-Java („ZOUTDISTRIBUTIE VERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van ló September 1932 (Afg. li.P.B. van 19 November 1932, Serie A No. 11). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op de distributie van zout door iiet Zoutbedrijf der Provincie Oost-Java. Artikel 1. Verklaring van sommige termen. In deze verordening wordt verstaan onder: Zoutbedrijf: het zout-distributie- en verkoopbedrijf der Provincie Oost-Java. Zoutbeheerder: de beheerder van een zoutpakhuis. Agent: de zoutbeheerder, belast met het vervoer van zout en goederen. Verkoopplaats: de inrichting, waar vanwege het Zoutbedrijf verpakt briketzout wordt verkocht. Pakhuis: de opslagplaats, waar het verpakte zout, bestemd voor doorvoer, wordt opgeschuurd en waar tevens vanwege het Zoutbedrijf verpakt zout ten verkoop wordt gesteld. Vischzoutingsloods: de inrichting, waar vanwege het Zoutbedrijf los zout tegen verminderden prijs ten verkoop wordt gesteld voor de verduurzaming van visch. Artikel 2. Taak. Het Zoutbedrijf omvat: a. den aankoop en de overneming van verpakt en los zout van den Dienst der Zoutregie; b. het vervoer van dat zout van de leveringsplaatsen af naar de opslag- en verkoopplaatsen en den opslag aldaar; c. den verkoop van zout voor de consumptie en voor landbouw-, nijverheids- en visscherijdoeleinden; d. voor zoover de organisatie van het bedrijf zulks toelaat, het vervoer van goederen voor derden, overeenkomstig de daarvoor door het Hoofd der Bedrijven vast te stellen regelen; e. het dagelijksch toezicht op de voorraden, het vervoer en den verkoop van zout. Artikel 3. Wijze van verkoop. De verkoop van zout geschiedt; a. door de zoutbeheerders; b. door particuliere zoutverkoopers. Artikel 4. Verkoop door zoutbeheerders. (1) De verkoop van verpakt en van los zout voor visscherijdoeleinden geschiedt in het algemeen op de plaatsen, waar deze naar het oordeel van het College van Gedeputeerden gewenscht is. (2) Verkoop van zout tegen verminderden prijs voor landbouw- en nijverheidsondernemingen kan slechts plaats hebben, indien voldaan is aan de voorwaarden, gesteld bij artikel 5. Artikel 5. Industrie-, nijverheids- en vischzout. (1) De verkoop van los zout voor landbouw- en nijverheidsondernemingen geschiedt uitsluitend aan het pakhuis voor los zout te Tandjong Perak onder de navolgende voorwaarden: a. de regelmatige afneming van zout moet ten minste 5000 kg per jaar bedragen; b. in het belang van het plaatselijk toezicht op de besteding van het zout moet aan het Hoofd der Bedrijven en aan door dezen aan te wijzen ambtenaren van het zoutbedrijf te allen tijde toegang tot de opslag- en werkplaatsen van de betrokken onderneming worden verleend; bij weigering der toelating kan het Hoofd der Bedrijven de machtiging tot zoutverstrekking intrekken. (2) Ingevolge het bepaalde in artikel 10, letter b, van de Ordonnantie van 21 December 1928 (Staatsblad No. 547) worden de prijzen, waartegen het Zoutbedrijf los zout verkrijgbaar stelt voor landbouw- en nijverheidsdoeleinden, zoomede voor de verduurzaming van visch, als volgt vastgesteld: f 0.045 (vier en een halve cent) per kg onverpakt en niet-gedenatureerd, afgeleverd aan het pakhuis voor los zout te Tandjong Perak of aan een der Vischzoutingsloodsen, verhoogd met: f 0.005 (een halve cent) per kg voor denatureering; f 0.01 (een cent) per kg voor bijlevering van zakken; f 0.005 (een halve cent) per kg voor aflevering franco-station van afzending. Artikel 6. Particuliere verkoop. (1) Aan daarvoor in aanmerking komende personen —ter beoordeeling van het Hoofd der Bedrijven —, die verpakt zout wenschen te verkoopen tegen monopolieprijs buiten de plaatsen, waar pakhuizen gevestigd zijn, kan uit deze pakhuizen zout worden verstrekt tegen vrachtvrije aflevering aan hun verkoopgelegenheid. (2) Deze verstrekking heeft uitsluitend plaats tegen betaling in gereed geld van den monopolieprijs, verminderd met een voor eiken particulieren verkooper afzonderlijk te bepalen bedrag, premie genaamd. (3) Deze premie, waarvan de bepaling overigens aan het College van Gedeputeerden wordt overgelaten, mag niet hooger zijn dan f 0.05 (vijf cent) per gekocht pakket. Artikel 7. Vervoer van zout. (1) Het vervoer van zout en goederen geschiedt door het Zoutbedrijf in eigen beheer door de zorg der agenten. (2) Voor het vervoer van goederen voor derden worden in rekening gebracht de werkelijke kosten, verhoogd met vijfentwintig ten honderd als aandeel in de algemeene bedrijfskosten. Artikel 8. Slotbepaling. (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Zoutdistributieverordening Provincie Oost-Java treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging en werkt terug tot 1 Januari 1932. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken de voorschriften, betreffende het beheer en de administratie van het Zoutbedrijf der Provincie Oost-Java, vastgesteld bij besluit van 22 Maart 1929 No. C 93/1/6, opgenomen in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 6 Mei 1929, Serie A No. 5. Soerabaja, 15 September 1932. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, (r. H. oe Man. Uitvoeringsvoorschriften ten aanzien van het beheer en de boekhouding van het Zoutbedrijf der Provincie Oost-Java. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 17 October 1932 No. C 56/4/16 (Opg. B.P.B. van 9 November 1932, Serie A No. 11). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op artikel 14 der Bedrijvenverordening Provincie OostJava van 14 September 1932; Heeft besloten: Ten eerste: Vast te stellen de volgende uitvoeringsvoorschriften ten aanzien van het beheer en de boekhouding van het Zoutbedrijf der Provincie Oost-Java. HOOFDSTUK I. Zoutbeheer. Artikel 1. Verkoopplaatsen van verpakt briketzout. 1. Dagboek model A. Als eenig boek wordt door den Zoutbeheerder dagelijks, onmiddellijk na afloop van den verkoop, persoonlijk aangehouden het dagboek model A, hetwek den grondslag voor de boekhouding vormt. Zoowel de zout- als de geldmutaties worden er in geboekt. Elke tien dagen wordt een blad afgesloten en op het einde van elke maand wordt het restant aan zout bekend gesteld. Eveneens heeft afsluiting plaats bij de overgave en overneming. De storting der ontvangen zoutgelden in de provinciale kas heeft drie- of eenmaal per maand plaats al naar gelang der maandelijksche opbrengst meer dan f 1000.— (een duizend gulden) dan wel f 1.000—. (een duizend gulden) of minder bedraagt en wel zoo spoedig mogelijk onderscheidenlijk na den lOden, 20sten en laatsten dag van elke maand of na den laatsten dag van elke maand. 2. Tiendaagsche kaart model B. Dadelijk na afloop van den lOden, 20sten en laatsten dag van elke maand, wordt uit de gegevens van het dagboek een rapport opgemaakt volgens model B, hetwelk onverwijld wordt ingediend aan het Hoofd der Bedrijven. Hiervan wordt geen legger aangehouden. 3. Maandrapporten modellen C en I. Dadelijk na afloop van den laatsten dag van elke maand, wordt uit de gegevens van het dagboek opgemaakt: a. een maandrapport volgens model C, hetwelk zoo spoedig mogelijk aan het Hoofd der Bedrijven wordt ingediend. Alleen de zijde, waarop vermeld staat,, tempat pandjoewalan garem" wordt ingevuld. Van dit maandrapport wordt een legger aangehouden. b. een maandrapport model 1, hetwelk zoo spoedig mogelijk wordt toegezonden aan den door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaar. 4. Stortingsbewijs model D. De overstorting van ontvangen zoutgelden over het voorafgaande 10 daagsche tijdvak, dan wel over de afgeloopen maand, bij den daartoe aangewezen kashouder heeft plaats door middel van een stortingsbewijs model D in drievoud. Deze stortingsbewijzen worden jaarlijks doorloopend genummerd. Bij een storting is het niet toegestaan de ontvangsten van meer dan één 10 daagsch of maandelijksch tijdvak te vermengen. 5. Verantwoording model E. a. De bij artikel 118 der Provincie-Ordonnantie bedoelde af te leggen rekening betreffende het comptabel beheer geschiedt door middel van een verantwoording model E. b. Behoudens en nevens het bepaalde sub c hierop volgend, wordt door de zoutbeheerders uiterlijk op den 2den Januari na afloop van elk jaar — dan wel door den aftredenden beheerder tusschentijds, onmiddellijk na de overgave van zijn beheer — aan het bedrijfshoofd eene verantwoording ingediend. Deze verantwoordingen, vergezeld van alle bewijsstukken, worden door het bedrijfshoofd aan het College van Gede- puteerden aangeboden uiterlijk een maand na afloop van elk jaar dan wel na het tijdstip van overgave. c. Bij het aanwijzen van personen voor het opmaken van rekeningen, als bedoeld in artikel 121 tweede lid en artikel 122 eerste lid der Provincie-Ordonnantie, stelt het College van Gedeputeerden tevens de tijdstippen vast, waarop de rekeningen uiterlijk moeten zijn ingediend. fi. Factuur model I. Elke zoutzending in de Provincie is vergezeld van een factuur model 1 in drievoud. Alle exemplaren dezer factuur worden door den zout-ontvangenden beheerder voor de ontvangst afgeteekend. l)e bestemming der 3 exemplaren van de factuur is als volgt: Origineel voor het kantoor van het bedrijfshoofd. Duplicaat voor het archief van den afzender. Triplicaat voor het archief van den ontvanger. Bij verkoopplaatsen, waar verpakt zout wordt ontvangen van den Dienst der Zoutregie worden voor de ontyangst van het zout daarvoor geldende bewijzen afgeteekend. 7. Processen-verbaal van opneming model A. en Processenverbaal van overgave en overneming model K. 1. Van de bij de artikelen 5 en 6 voorgeschreven op te maken processen-verbaal is een exemplaar bestemd voor het archiel en bij overgave en overneming van het beheer bovendien een voor den aftredenden beheerder. Artikel 2. Pakhuizen voor doorvoer en verkoop van verpakt briketzout. De administratiën van de opslagplaatsen voor doorvoelen van de verkoopplaats worden afzonderlijk gevoerd. Voor de administratie van de verkoopplaats gelden de voorschriften, als in artikel 1 vermeld. Artikel 3. Administratie van den doorvoer van verpakt briketzout. Betreffende de administratie van den doorvoer, gelden de volgende voorschriften: 1. Magazijnsboek model F. Als eenig boek wordt door den beheerder persoonlijk aangehouden het magazijnsboek model F., hetwelk den grondslag voor de boekhouding vormt. Op het einde van elke maand wordt een folio afgesloten en het restant aan zout bekend gesteld. Eveneens geschiedt afsluiting bij overgave en overneming. 2. Tiendaagsche kaart model B. Zie artikel 1 sub 2. De aanwijzing op het model wordt gewijzigd in „doorvoer". 3. Maandrapport model C. Zie artikel 1 sub 3 letter a. Alleen de zijde, waarop vermeld staat „goedang pekiriman garem" wordt ingevuld. 4. Verantwoording model H. l)e voorschriften, hierover in artikel 1 sub 5 letter a t/m c omtrent de verantwoording model E. vermeld, gelden eveneens voor de verantwoording model H. f). Factuur model I. Zie artikel 1 sub 6. 6. Processen-verbaal van opneming model K. en idem van overgave en overneming model K. 1. Zie artikel 1 sub 7. 7. Dagrapport model 6. Dagelijks wordt na afloop der werkzaamheden door den zoutbeheerder een dagrapport model 6 opgemaakt en aan het Hoofd der Bedrijven ingediend. Hiervan wordt geen legger aangehouden. Nihil-rapporten behoeven niet te worden ingediend. Artikel 4. Pakhuizen voor los zout. 1. Magazijnsboek model F.F. Dit boek wordt door den zoutbeheerder dagelijks en eigenhandig aangehouden en bevat zoowel de zout- als de geldadministratie. De ontvangst en de verstrekking heeft plaats in zakken van 50 kg gewicht overeenkomstig de daarvoor door het bedrijfshoofd vast te stellen regelen. Het magazijnsboek wordt maandelijks dan wel per tien dagen opgeteld en afgesloten, al naar gelang de storting der zoutgelden per maand dan wel per 10 dagen plaats vindt. Bij beheersovergave heeft eveneens afsluiting plaats. 2. Tiendaagschekaart model li. 3. Maandrapport model C. 4. Stortingsbewijs model O. 5. Verantwoording model E. 6'. Verantwoording model //. 7. Factuur model 1. 8. Processen-verbaal model K. en K.I. 9. Dagrapport model 6. Omtrent al deze modellen gelden dezelfde voorschriften, als hiervoren onder hetzelfde hoofd vermeld in de artikelen 1 en 3, met dien verstande, dat de vermelding van „pakketten (briketten) wordt gewijzigd in de eenheid van „zakken a 50 kg 10. Zakkenregister model Z.R. De verantwoording van ontvangen en verstrekte zakken geschiedt in dit register. Maandelijks heeft afsluiting plaats en wordt daarvan een afschrift als maandrapport opgemaakt. 11. Register van denatxiratiemiddelen model D.R. Indien in een pakhuis denaturatie van los zout voor nijverheidsdoeleinden plaats heeft, worden de daarvoor aangekochte en verstrekte middelen ingeschreven in dit register. Maandelijks heeft afsluiting plaats en wordt een afschrift ervan als maandrapport opgemaakt en aan het hoofd de Bedrijven ingediend. Artikel 5. VlSCHINZOUTINGSLOODSEN. 1. Verstrekkingsregister model V.R. De ontvangst en verttrekking heeft plaats in zakken van 50 kg. gewicht, overeenkomstig de daarvoor door het Hoofd der Bedrijven vast te stellen regelen. Iedere ontvangst en verstrekking wordt dadelijk en eigenhandig door den zoutbeheerder ingeschreven in dit register. Dagelijks worden de kolommen 4 en 6 opgeteld en de totalen overgebracht in de kolommen 5 en 7, waarna zij worden overgebracht in het magazijnsboek. 2. Magazijnsboek model F.F. Zie artikel 4 sub 1. De dagopbrengst uit het verstrekkingsregister wordt dagelijks overgenomen in het magazijnsboek. 3. Maandrapporten modellen C.C. en I. Dadelijk na afloop van de maand wordt uit de gegevens van het magazijnsboek opgemaakt : a. een maandrapport model C.C. hetwelk zoo spoedig mogelijk aan het Hoofd der Bedrijven wordt ingediend. Hiervan wordt een legger aangehouden. b. een maandrapport model 1. 4. Tiendaagsche kaart model B. '5. Verantwoording model E. 6. Stortingsbewijs model D. 7. Factuur model I. 8. Processen-verbaal modellen K. en K.I. Omtrent al deze modellen gelden overigens dezelfde voorschriften als hiervoren onder hetzelfde hoofd vermeld in de artikelen 1 en 3, met dien verstande, dat de omschrijving van „pakketten (briketten)" wordt gewijzigd in de eenheid van „zakken a 50 kg." Artikel 6. Opneming van de administrattën van het provinciaal zoutbeheer. 1. Bij den aanvang eener opneming worden de boeken afgesloten ter vaststelling van de saldi in kas en van de restanten zout. 2. De opneming geschiedt in onderstaande volgorde: a. het saldo in de zoutkas; b. de saldi in de bijkassen, welke de beheerder onder zich heeft; c. het zoutrestant; d. de inventaris; e. het archief. 3. Het bepalen der restanten geschiedt bij telling. De zoutvoorraad moet zoonoodig dermate worden opgestapeld, dat telling inderdaad mogelijk is. 4. Gedurende de opneming heeft geen verkoop, verzending of ontvangst van zout plaats. 5 Bij opnemingen aan het einde van elk dienstjaar en bij geconstateerde onregelmatigheden wordt door de commissie, bedoeld in artikel 9, lid 1, dan wel door den opnemenden ambtenaar een door haar of hem te onderteekenen proces-verbaal opgemaakt, voor elke administratie (verkoop en doorvoer) afzonderli.) -, volgens model K. Het proces-verbaal wordt door of vanwege den beheerder mede onderteekend. Deze mede-onderteekening geldt als bewijs van instemming met den inhoud van het proces-verbaal, tenzij daarbij door of vanwege den beheerder uitdrukkelijk wordt aangeteekend, welke bedenkingen van zijne zijde daartegen bestaan. 6 In geval pakketten (briketten) of zakken met zout beschadigd zijn, wordt daarvan in het proces-verbaal aanteekenmg gehouden, met vermelding van den aard der beschadiging. Eveneens wordt in het proces-verbaal vermeld, of de pakhuizen en bergplaatsen en onderdeden daarvan, zoomede de inventaris, al of niet in goeden staat verkeeren en of de opschuring van e pakketten (zakken zout) met regel en orde en voorziening tegen beschadiging en bederf heeft plaats gehad. 7. Na een opneming verhandelt de zoutbeheerder de bevonden meer- of minderheden bij zijn boeken in ontvangst of uitgaaf onder aanhaling van het proces-verbaal, zonder daartoe nog nadere machtiging te behoeven. 8. Het proces-verbaal wordt in drievoud opgemaakt; alle exemplaren worden na onderteekening door de leden der commissie, bedoeld in artikel 9, lid 1, (of ambtenaren) en den zoutbeheerder, onmiddellijk verzonden aan het Hoofd der Bedrijven. Deze processen-verbaal krijgen de navolgende bestemming: een voor het College van Gedeputeerden, een voor het Hoofd der Bedrijven, een voor het archief van den zoutbeheerder. Artikel 7. Overgave en overneming van de administratiën van het provinciaal zoutbeheer. 1. Bij den aanvang der overgave en overneming worden de boeken afgesloten ter vaststelling van de saldi in kas en van de restanten zout. Met die afsluiting is het beheer van den aftredenden zoutbeheerder geëindigd en neemt dat van den optredenden een aanvang. De aftredende beheerder blijft echter voor alles verantwoordelijk, totdat het terzake op te maken proces-verbaal door beiden is onderteekend. 2. \ 3. ' Zie artikel 6 sub 2, 3 en 4. 4. j 5. De aftredende en optredende zoutbeheerders maken terzake een door hen te onderteekenen proces-verbaal model K.I. op, voor elke administratie (verkoop en doorvoer) afzonderlijk, welk proces-verbaal door de commissieleden mede onderteekend wordt. In geval van: a. ziekte, verhindering wegens wettige redenen, afwezigheid of voortvluchtigheid; b. overlijden; c. onder curateelestelling dan wel plaatsing in een krankzinnigengesticht van den zoutbeheerder, geschiedt de opmaking en onderteekening van het proces-verbaal, behalve door de leden der commissie, bedoeld in artikel 9, lid 2, en den overnemer: in het geval sub a: door zijn gemachtigde, bewindvoerder of dengene, die zijn zaken of belangen waarneemt; in het geval sub b: door een door zijn executeurs of erfgenamen aangewezen persoon; in het geval sub c: door zijn curator, bewindvoerder of dengene, die zijne zaken of belangen waarneemt; een en ander zoo mogelijk op uitnoodiging door of namens het Hoofd der Bedrijven en bij ontstentenis of niet-verschijnen op bovenbedoelde uitnoodiging van deze personen, of onmogelijkheid van uitnoodiging vanwege onbekendheid van hun bestaan, alleen door de leden der commissie, bedoeld in artikel 9, lid 2, en den overnemer. 6. Zie artikel 6 sub 6. 7. Het proces-verbaal wordt in viervoud opgemaakt; alle exemplaren worden na teekening door de beheerders en leden d< ï commissie, bedoeld in artikel 9, lid 2, onmiddellijk verzonden aan het Hoofd der Bedrijven. Deze processen-verbaal krijgen de volgende bestemming. een voor het College van Gedeputeerden, een voor het Hoofd der Bedrijven, een voor het archief van het pakhuis of de verkoopplaats, een voor den aftredenden zoutbeheerder. HOOFDSTUK II. Controle. Artikel 8. 1. De kassen, voorraden en administratiën van de zoutbeheerders moeten per 31 December van elk jaar en voorts op ongezette tijden ten minste 2 malen per jaar worden opgenomen door het Hoofd der Bedrijven of wel door dezen aan te wijzen ambtenaren. 2. De opneming zoomede de overgave en overneming van de administratiën van het zoutbeheer geschieden met inachtneming van het hiervoren in de artikelen 6 en 7 bepaalde en voorts volgens onderstaande voorschriften. Artikel 9. 1. De opneming per 31 December van elk jaar van de kassen, voorraden en administratiën van het provinciaal zoutbeheer geschiedt door eene commissie van twee leden, zoo mogelijk bestaande uit ambtenaren, aan te wijzen door den Gouverneur. 2. De overgave en overneming van provinciale zoutbeheeren geschiedt ten overstaan van eene commissie van twee personen, zooveel mogelijk ambtenaren, van welke commissie een ambtenaar van het provinciaal Zoutbedrijl (voor te dragen door het Hoofd der Bedrijven) lid kan zijn. Ook deze commissie wordt aangewezen door den Gouverneur. HOOFDSTUK III. Administratie en boekhouding. Artikel 10. Het Zoutbedrijf staat in rekening-courant met den Centralen Bedrijvendienst. Artikel 11. 1. Voor een goed inzicht in de bedrijfsresvdtaten worden voor de boekhouding, die geheel commercieel gevoerd wordt, als hoofdboeken aangehouden een Memoriaal, een Journaal en een Grootboek. 2. Naast deze hoofdboeken worden nog de navolgende hulp- en bij boeken aangehouden: een rekening-courantboek een geldzendingenboek een onkostenboek een facturenboek een rekening-courantboek voor overstorters een rekening-courantboek voor agenten een contröleregister op de verantwoordingen een inventarisboek een exploitatieboek voor de dienstauto's en bezoldigingskaarten. 3. Voor de controle op de zoutbeweging en op de uit den zoutverkoop ontvangen gelden, worden de navolgende boeken en registers aangehouden: een mutatieregister een zoutzendingenboek een voorraadboek verkoopplaatsen een voorraadboek voor doorvoer en een statistiekboek. 4. De inrichting van alle bescheiden en eventueel noodig blijkende wijzigingen van de in deze uitvoeringsvoorschriften genoemde modellen worden aan het bedrijfshoofd overgelaten. 5. Uiterlijk dertien dagen na afloop van iedere maand wordt aan het College van Gedeputeerden een proefbalans met toelichting en bijlagen ingediend. Ten tweede: Te bepalen, dat dit besluit in werking treedt met ingang van heden en terugwerkt tot 1 Januari 1932. Namens het College van Gedeputeerden, De plv. Gouverneur, Wermuth. CHRONOLOGISCHE LIJST VAN DE VERORDENINGEN. Blz. 1. Verordening, houdende bepaling van de grens, bedoeld in artikel 60 der Regentschaps-Ordonnantie van 16 Januari 1929 348 2. Verordening, houdende bepaling van de grens, bedoeld in artikel 94 der Stadsgemeente-Ordonnantie van 16 Januari 1929 4-3 3. Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der motorrijtuigenbelasting van de Provincie Oost-Java van 22 Maart 1929. 22 4. Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der wegenbelasting van de Provincie Oost-Java van 22 Maart 1929 32 5. Verordening op de heffing en invordering van een autobusbelasting in de Provincie Oost-Java van 14 Augustus 1929 6 6. Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestrijding onder het melkvee in de Provincie Oost-Java van 15 Augustus 1929 533 7. Verordening op de heffing en invordering van een motorrijtuigenbelasting in de Provincie Oost-Java van 25 October 1929 8. Verordening op de heffing en invordering van een wegenbelasting in de Provincie Oost-Java van 25 October 1929 25 9. Verordening tot regeling van het oplaten van vliegers cn het vliegeren in de Provincie Oost-Java van 25 October 1929 595 10. Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der autobusbelasting van de Provincie Oost-Java van 26 Juni 1930 11 Blz. 11. Verordening, houdende voorschriften in het belang der veiligheid in de nabijheid van en ter bescherming van bovengrondsche sterkstroomleidingen en daartoe behoorende inrichtingen in de Provincie Oost-Java van 27 Juni 1930 426 12. Verordening op de melkerijen alsmede den handel in en den verkoop van melk in de Provincie Oost-Java buiten de gebieden der Stadsgemeenten van 27 Juni 1930 .... 498 13. Verordening tot vaststelling van tarieven voor de verstrekking van drinkwater uit de waterleidingen van de Provincie Oost-Java van 29 December 1930 635 14. Verordening op het heffen van schut- en doorvaartgelden bij de provinciale sluizen te Gedek, Melirip, Lengkong en Ngelom van 10 Maart 1931 420 15. Verordening op het bezit van koffie in de Provincie Oost-Java buiten de gebieden van de daarbinnen gelegen Stadsgemeenten van 20 April 1932 326 16. Verordening op het laten losloopen, castreeren, keuren en slachten van mannelijk rundvee in de Provincie Oost-Java van 28 Juni 1932 544 17. Verordening op de telling van runderen, buffels, paarden, geiten en schapen in de Provincie Oost-Java van 28 Juni 1932 552 18. Verordening tot uitvoering van artikel 12, lid (2), der Java Provincie-Kiesordonnantie, regelende de nadere inrichting van het Stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java, zoomede het bedrag der zittinggelden voor de leden van dat kantoor van 28 Juni 1932 560 19. Verordening tot heffing van opcenten op de hoofdsommen der aanslagen in de Landsinkomstenbelasting, de Personeele Belasting en de Verponding in de Provincie Oost-Java van 14 September 1932 2 Blz. '20. Verordening op het financieel beheer der Bedrijven van de Provincie Oost-Java van 14 September 1932 50 21. Verordening op de verstrekking van electrischen arbeid door de Provincie Oost-Java van 15 September 1932 76 22. Verordening op de distributie van zout door het Zoutbedrijf der Provincie Oost-Java van 15 September 1932 684 23. Verordening, regelende het gebruik van aan de Provincie Oost-Java in beheer gegeven of door haar onder eenigen rechtstitel bezeten grond van 16 September 1932 309 24. Verordening, houdende vaststelling der voorwaarden van opneming, tarieven en verpleegkosten voor patiënten in het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan van 3 November 1932 670 25. Verordening op het financieel beheer van het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan van 3 November 1932 677 26. Verordening, regelende het toezicht op mechanisch voortbewogen schepen, gesleepte schepen en laadvaartuigen van het z.g. tjunia-model, gebezigd voor het vervoeren van personen, water, goederen en/of dieren op reeden, rivieren en binnenwateren in de Provincie Oost-Java van 11 Augustus 1933 385 27. Verordening tot bescherming van "s Lands bosschen en tot uitvoering van het bepaalde in de artikelen 59, lid (1), 60, leden (1) en (3), 64, lid (1), en 65, lid (1), van de Boschverordening Java en Madoera 1932 (Staatsblad 1932 No. 466) van 8 December 1933 34 28. Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel in het Wester vaar water van Soerabaja, liggende tusschen Semamboeng (district Grissee, Regentschap Grissee, Residentie Bodjonegoro) en Tandjoengan (district Bangkalan, Regentschap Bangkalan, Residentie Madoera) en van de landeinden daarvan bij die plaatsen van 8 December 1933 487 Blz. 29. Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Banjoewangi (district Banjoewangi, Regentschap Banjoewangi, Residentie Besoeki) en Australië van 8 December 1933 490 30. Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telefoonkabel in het Oostervaarwater te Soerabaja, liggende tusschen Tambakwedi (district Djabakotta, Regentschap Soerabaja, Residentie Soerabaja) en de Roode Steenkaap (desa Botorporon, district Bangkalan, Regentschap Bangkalan, Residentie Madoera) en van de landeinden daarvan bij die plaatsen van 8 December 1933 492 31. Verordening tot bescherming van het landeinde van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Soerabaja en Balikpapan, uitgaande van het kabelhuis Soekolilo (district Djabakotta, Regentschap Soerabaja, Residentie Soerabaja) van 8 December 1933 494 32. Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel van Blimbingsari (district Rogodjampi, Regentschap Banjoewangi, Residentie Besoeki) naar Tjandikesoema (Bali) en van het landeinde daarvan bij Blimbingsari van 8 December 1933 496 33. Verordening op de verstrekking van water uit en de verplichte aansluiting op de drinkwaterleidingen der Provincie Oost-Java van 14 December 1933 59G 34. Verordening tot sluiting van den Provincialen weg Modjokerto-Penarip-Brangkal voor tjikarverkeer van 12 September 1934 664 35. Verordening ter voorkoming van beschadiging door vee van waterwerken in beheer bij de Provincie OostJava van 29 October 1934 661 36. Verordening, regelende de bezoldiging van de leden van het College van Gedeputeerden gedurende den tijd, dat zij worden vervangen, en de aan de plaatsvervangende leden toe te kennen vergoedingen van 27 November 1934 66 Blz. 37. Verordening op het over zee vervoeren van personen, vee en goederen met Inlandsehe zeilvaartuigen en het bewaken van deze vaartuigen van 27 November 408 38. Verordening op het in- en uitvaren van het bassin van het Marine-Etablissement te Soerabaja en het ankeren van schepen in de nabijheid van dat bassin van 27 November 1934 412 39. Verordening tot regeling van het tabaksbedriji in de Residentie Besoeki van 27 November 1934 440 40. Verordening, regelende het toezicht op het gebruik \ an vaartuigen, welke door middel van zeilen, riemen of pagaaien worden voortbewogen en bestemd zijn voor het vervoeren van personen, goederen, dieren, water en visch op reeden in de Provincie Oost-Java van 28 November 415 1934 41. Verordening tot regeling van de winning van niet in artikel 1 der Indische Mijnwet genoemde delfstoffen in binnen de Provincie Oost-Java gelegen, tot het vrije Landsdomein behoorende, gronden van 11 December 1934 68 42. Verordening tot het vaststellen van rooilijnen voor wegen in beheer bij de Provincie Oost-Java tot bescherming van de verkeersbelangen van 30 Maart 1935 .... 373 43. Verordening tot bescherming van de dijken van de Solorivier van 30 Maart 1935 640 44. Verordening op: a. het storten van vaste stoffen en het loozen van vloeistoffen in openbare wateren; b. het aanleggen, wijzigen en opruimen langs, in, over en onder openbare wateren van werken, voor zoover niet strekkende tot wateronttrekking of waterkrachtwinning; Blz. c. liet winnen van zand, grind, steenen en dergelijke natuurlijke voortbrengselen uit openbare wateren, van 30 Maart 1935 647 45. Verordening houdende beperkende voorschriften omtrent de toelating van motorrijtuigen op den provincialen weg Kemlagi-Mantoep van 28 Juni 1935 663 46. Verordening houdende beperkende voorschriften omtrent de toelating van rij- en voertuigen, geen motorrijtuigen zijnde, op de provinciale wegen in het belang van de instandhouding van die wegen van 10 October 1935.. 667 47. Verordening, houdende nadere aanwijzing voor de Regentschappen Djombang, Bodjonegoro, Toeban, Magetan, Ponorogo, Kediri, Ngandjoek, Blitar, Loemadjang, Banjoewangi en Soemenep van de kiesdistricten en van het aantal der door de kiesmannen van elk kiesdistrict aan te wijzen leden van den betrokken Regentschapsraad, behoorende tot de groep Inheemsche onderdanenniet-Nederlanders van 16 April 1936 350 48. Verordening tot voorkoming van brand in suikerriettuinen van 16 April 1936 371 PROVINCIALE VOORSCHRIFTEN VAN OOST-JAVA (MET UITZONDERING VAN PERSONEELSBEPALINGEN) BIJGEWERKT TOT 17 APRIL 1936 INLEIDING. L.S. Nu de verordeningen der voormalige Gewestelijke en Plaatselijke Raden door provinciale verordeningen zijn vervangen dan wel — voor zoover dit op 1 Januari 1935 niet het geval was — met ingang van dezen datum automatisch buiten werking zijn gesteld, doet zich — mede in verband met de omstandigheid, dat de provinciale wetgeving herhaaldelijk wijziging heeft ondergaan — de behoefte gevoelen aan een verzameling van alle sinds de instelling der Provincie Oost-Java tot stand gekomen en thans nog van kracht zijnde verordeningen met de daarbij behoorende nadere regelingen. Deze verordeningen en regelingen zijn geredigeerd, zooals zij op het oogenblik, dat deze verzameling het licht ziet, luiden. Voor zoover de oorspronkelijke teksten wijziging en/of aanvulling hebben ondergaan, is daarvan ter plaatse melding gemaakt onder opgave van de tijdstippen, waarop de wijzigingen en aanvullingen in werking zijn getreden. Ten aanzien van de oorspronkelijke wetgeving waren deze vermeldingen uiteraard niet noodig, aangezien dit uit den tekst in verband met den datum van afkondiging reeds blijkt. Tevens is bij elke aanvulling en/of wijziging aangegeven, in welk Provinciaal Blad of in welk Bijvoegsel van dat Blad — althans voor zoover in een van beide opgenomen die aanvulling en/of wijziging in extenso is weer te vinden. Uitdrukkelijk moge er de aandacht op worden gevestigd, dat uitsluitend diè verordeningen en regelingen zijn opgenomen, welke op onderstaanden datum nog van kracht waren. Alle sedert de instelling der Provincie Oost-Java in het leven geroepen verordeningen en regelingen, welke weder werden ingetrokken of door andere achterhaald dan wel reeds automatisch zijn vervallen, komen niet in deze verzameling voor. Uitgegeven te Soerabaja, den 30sten Mei 1936. Afkortingen. P.B. Provinciaal Blad van Oost-Java. B.P.B. Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java. Afg. Afgekondigd in het. Opg. Opgenomen in het. i.w.g. in werking getreden. I INHOUDSOPGAVE. BIz. BEHEER VAN OBJECTEN. Besluit van den Provincialen Raad, houdende overdracht van bevoegdheden ten aanzien van beheersverkrijging, beheersontheffing en overdracht van beheer. 1 BELASTINGEN. Opcentenverordening Provincie Oost-Java. Verordening tot heffing van opcenten op de hoofdsommen der aanslagen in de Landsinkomstenbelasting, de Personeele Belasting en de Verponding in de Provincie Oost-Java 2 Verordening autobusbelasting Oost-Java. Verordening op de heffing en invordering van een autobusbelasting in de Provincie Oost-Java 6 Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der autobusbelasting van de Provincie Oost-Java 11 Verordening motorrijtuigenbelasting Oost-Java. Verordening op de heffing en invordering van een motorrijtuigenbelasting in de Provincie Oost-Java 13 Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der motorrijtuigenbelasting van de Provincie Oost-Java 22 Verordening wegenbelasting Oost-Java. Verordening op de heffing en invordering van een wegenbelasting in de Provincie Oost-Java 25 Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der wegenbelasting van de Provincie Oost-Java 32 BOSCHBESCHERMING. Boschbeschermingsverordening Provincie Oost-Java. Verordening tot bescherming van 's Lands bosschen en tot uitvoering van het bepaalde in de artikelen 59, lid (1), 60, leden (1) en (3), 64, lid (1), en 65, lid (1), van de Boschverordening Java en Madoera 1932 (Staatsblad 1932 No. 466). 34 II Blz. Besluit van den Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 1, lid (3), 6, lid (7) letter g, en 9, sub I en IV, der Boschbeschermingsverordening Provincie Oost-Java 48 CENTRALE BEDRIJVENDIENST. Besluit van den Provincialen Raad, houdende instelling van een Centralen Bedrijvendienst 49 Bedrijvenverordening Provincie Oost-Java. Verordening op het financieel beheer der Bedrijven. . 50 Voor Zoutbedrijf zie onder Zoutverkoop. Voor Electriciteitsbedrijf zie aldaar. Voor Waterleidingbedrijven zie aldaar. COLLEGE VAN GEDEPUTEERDEN. Besluit van den Provincialen Raad, houdende instelling van een College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java 54 Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van de Instructie voor het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java 55 Reisregeling Gedeputeerden Provincie Oost-Java. Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van de Regeling voor de toekenning van reis- en verblijfkosten zoomede van een renteloos voorschot voor de aanschaffing van een automobiel voor de leden van het College van Gedeputeerden 6'2 Nadere bezoldigingsregeling Gedeputeerden Provincie Oost-Java. Verordening, regelende de bezoldiging van de leden van het College van Gedeputeerden gedurende den tijd, dat zij worden vervangen, en de aan de plaatsvervangende leden toe te kennen vergoedingen 66 DELFSTOFFEN. Delfstoffenverordening Provincie Oost-Java. Verordening tot regeling van de winning van niet in artikel 1 der Indische Mijnwet genoemde delfstoffen in binnen de Provincie Oost-Java gelegen, tot het vrije Landsdomein behoorende, gronden 68 III Blz. ELECTRICITEITSBEDRIJF. Electriciteitsverordening Provincie Oost-Java. Verordening op de verstrekking van electrischen arbeid door de Provincie Oost-Java 76 FINANCIEEL-ADMINISTRATIEVE VOORSCHRIFTEN. Begrootings-en rekeningsvoorschriften Provincie Oost- Java. Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van de Voorschriften betreffende de inrichting en den vorm der begrooting van uitgaven en ontvangsten en der begrootingsrekening voor de Provincie Oost-Java, zoomede van de bescheiden, welke bij die begrooting en begrootingsrekening behooren te worden overgelegd .... 96 Besluit van den Provincialen Raad, houdende regeling van de wijze van bekendmaking van goedgekeurde begrootingen en begrootingswijzigingen 135 Besluit van den Provincialen Raad, houdende bepaling van den tijd, gedurende welken de begrootingsrekeningen ter lezing zullen worden gelegd 136 Besluit van den Provincialen Raad, houdende regeling van de wijze van bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening. . .. 137 Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van Regelen voor de verstrekking, het beheer en de verantwoording van sommen ter goede rekening. . . . 1.38 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van voorschriften ter uitvoering van de Regelen voor de verstrekking, het beheer en de verantwoording van sommen ter goede rekening . . 145 Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van een regeling betreffende het aantal malen, dat de kassen en de administratiën der rekenplichtigen moeten worden opgenomen 161 IV Blz. Besluit van den Provincialen Raad, houdende overdracht aan het College van Gedeputeerden van de behandeling der processen-verbaal van kasopneming 162 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van Regelen voor het opnemen van de kassen en administratiën van ondervoorschothouders door of namens rekenplichtigen 163 Richtlijnen voor de wijze van opneming van kassen en administratiën van ondervoorschothouders 166 Besluit van den Provincialen Raad, houdende bevoegdverklaring van het College van Gedeputeerden op den voet van het bepaalde in de artikelen 107 en 109 der Provincie-Ordonnantie 170 Besluit van den Provincialen Raad, houdende regeling van de Afschrijving van vorderingen 171 Besluit van den Provincialen Raad ter uitvoering van het bepaalde in het tweede en het derde lid van artikel 89 der Provincie-Ordonnantie 172 Besluit van den Provincialen Raad ter uitvoering van artikel 6 der Ordonnantie op de Couponbelasting 1933 (Staatsblad 1933 No. 516) 174 Besluit van den Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 93 der Provincie-Ordonnantie 175 Besluit van den Provincialen Raad, houdende regeling van de belegging van overtollige kasgelden 176 Besluit van den Provincialen Raad, houdende regeling van de uitvoering van werken in eigen beheer.... 177 Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van Voorschriften voor het beheer en de administratie van den Provincialen Waterstaat 178 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van modellen ten behoeve van de administratie van den Provincialen Waterstaat 184 V Blz. Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van een Leidraad voor de administratie van provinciale waterstaatswerken in de Provincie-OostJava 221 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van een regeling betreffende het bewaren van duplicaatsleutels van brandkluizen, brandkasten en geldkisten in gebruik bij door de Provincie bezoldigde ambtenaren, welke gelden der Provincie ter verwerking onder zieh hebben 304, GRONDGEBRUIK. Grondgebruikverordening Provincie Oost-Java. Verordening, regelende het gebruik van aan de Provincie Oost-Java in beheer gegeven of door haar onder eenigen rechtstitel bezeten grond 309 Besluit van het College van Gedeputeerden ter uitvoering van artikel 2, lid (3), van de Grondgebruikverordening Provincie Oost-Java 322 GROND VERHUUR. Besluit van het College van Gedeputeerden, regelende de verhuur van aan waterleidingen, kanalen en rivieren gelegen stukken grond 323 KOFFIE. Koffieverordening Provincie Oost-Java. Verordening op het bezit van koffie in de Provincie OostJava buiten de gebieden van de daarbinnen gelegen Stadsgemeenten 320 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van den datum van inwerkingtreding van de Koffieverordening Provincie Oost-Java 332 Besluit van den Gouverneur, houdende aanwijzing van ambtenaren ingevolge de artikelen 3, eerste lid, en 5, eerste lid sub le, der Koffieverordening Provincie Oost-Java 333 VI Blz. Besluit van den Provincialen Raad, houdende aanwijzing van kringen ingevolge de Koffieverordening Provincie Oost-Java 334 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van de modellen voor het vergunningsbewijs en voor het register, bedoeld in artikel 5, tweede lid, der Koffieverordening Provincie Oost-Java 337 PROVINCIAAL BLAD. Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van een regeling voor de uitgave van het Provinciaal Blad 342 PROVINCIALE RAAD. Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van de Regeling voor de toekenning van reis- en verblijfkosten en zittinggelden aan de leden van den Provincialen Raad van Oost-Java voor het bijwonen van de vergaderingen van den Raad en van Commissiën uit den Raad 344 REGENTSCHAPPEN. Verordening, houdende bepaling van de grens, bedoeld in artikel 60 der Regentschaps-Ordonnantie 348 Besluit van het College van Gedeputeerden ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 119a der Regentschaps-Ordonnantie 349 Verordening, houdende nadere aanwijzing voor de Regentschappen Djombang, Bodjonegoro, Toeban, Magetan, Ponorogo, Kediri, Ngandjoek, Blitar, Loemadjang, Banjoewangi en Soemenep van de kiesdistricten en van het aantal der door de kiesmannen van elk kiesdistrict aan te wijzen leden van den betrokken Regentschapsraad, behoorende tot de groep Inheemsche onderdanen-nietNederlanders ^50 REGLEMENT VAN ORDE. Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van het Reglement van orde voor de vergaderingen van den Provincialen Raad van Oost-Java 354 VII Blz. RIETBRANDEN. Riettuinenverordening Provincie Oost-Java. Verordening tot voorkoming van brand in suikerriettuinen 371 ROOILIJNEN. Rooilijnverordening Provincie Oost-Java. Verordening tot het vaststellen van rooilijnen voor wegen in beheer bij de Provincie Oost-Java tot bescherming van de verkeersbelangen 373 Besluit van den Provincialen Raad ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 2 der Rooilijn verordeinng Provincie Oost-Java 380 SCHEEPVAART. Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java. Verordening, regelende het toezicht op mechanisch voortbewogen schepen, gesleepte schepen en laadvaartuigen van het z.g. tjunia-model, gebezigd voor het vervoeren van personen, water, goederen en/of dieren op reeden, rivieren en binnenwateren in de Provincie Oost-Java 385 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende bepaling van den datum van inwerkingtreding van de Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java 405 Besluit van den Provincialen Raad, houdende aanwijzing van de deskundigen krachtens het bepaalde in het eerste lid van artikel 9 der Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java 406 Besluit van den Gouverneur, houdende aanwijzing van ambtenaren krachtens het bepaalde in het tweede lid van artikel 9 der Binnenschepenverordening Provincie Oost-Java 407 Inlandsche zeilvaartuigenverordening Provincie Oost- Java. Verordening op het over zee vervoeren van personen, vee en goederen met Inlandsche zeilvaartuigen en het bewaken van deze vaartuigen 408 VIII Blz. Marinebassin - scheepsverkeerverordening Provincie Oost-Java. Verordening op het in- en uitvaren van het bassin van het Marine-Etablissement te Soerabaja en het ankeren van schepen in de nabijheid van dat bassin 412 Reedevaartuigenverordening Provincie Oost-Java. Verordening, regelende het toezicht op het gebruik van vaartuigen, welke door middel van zeilen, riemen of pagaaien worden voortbewogen en bestemd zijn voor het vervoeren van personen, goederen, dieren, water en visch op reeden in de Provincie Oost-Java 415 Sluizenverordening Oost-Java. Verordening op het heffen van schut- en doorvaartgelden bij de provinciale sluizen te Gedek, Melirip, Lengkong en Ngelom 420 STADSGEMEENTEN. Verordening, houdende bepaling van de grens, bedoeld in artikel 94 der Stadsgemeente-Ordonnantie 423 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende een aanvullende regeling op het voorschrift, vervat in het tweede lid van artikel 106 der StadsgemeenteOrdonnantie 424 Besluit van het College van Gedeputeerden ten behoeve van de uitvoering van artikel 138a der StadsgemeenteOrdonnantie 425 STERKSTROOMLEIDINGEN. Veiligheidsverordening Sterkstroomleidingen OostJava. Verordening, houdende voorschriften in het belang der veiligheid in de nabijheid van en ter bescherming van bovengrondsche sterkstroomleidingen en daartoe behoorende inrichtingen in de Provincie Oost-Java 426 Besluit van den Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in het tweede lid van artikel 2 der Veiligheidsverordening Sterkstroomleidingen Oost-Java 431 IX Blz. SUBSIDIES. Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van de Richtlijnen voor het verleenen van subsidies. 434 Besluit van den Provincialen Raad, houdende vaststelling van de Richtlijnen voor het verleenen van subsidie uit de Provinciale Kas van Oost-Java ten behoeve van de ondersteuning van behoeftige crisiswerkloozen. 437 TABAK. Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java. Verordening tot regeling van het tabaksbedrijf in de Residentie Besoeki 440 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van den datum van inwerkingtreding van de Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java.... 466 Besluit van den Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3, lid (3), 14, lid (2), 15, leden (1) en (2), 17, lid (4), 21, lid (3), en 26, lid (1), der Besoeki¬ sche Tabaksverordening Provincie Oost-Java 467 Besluit van het College van Gedeputeerden ter uitvoering van artikel 13, lid (1), der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java 469 Besluit van den Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in tweede lid van artikel 13 der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java 471 Besluit van het College van Gedeputeerden ter uitvoering van het bepaalde in artikel 16, lid (1) ten 2e, en lid (2), der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java 473 Besluit van den Gouverneur ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 20, lid (1), 21, lid (4), en 23, lid (2), der Besoekische Tabaksverordening Provincie Oost-Java 476 Besluit van het College van Gedeputeerden tot opening van een markt te Kasemek [artikel 27, lid (1)] 477 X Blz. Besluit van het College van Gedeputeerden tot opening van een markt te Nangkaan [artikel 27, lid (1)] 478 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van een Instructie voor den marktmeester en het aan hem ondergeschikte personeel [artikel 27, lid (3)] 479 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van een Veilingsreglement voor de door de Provincie Oost-Java geopende en geëxploiteerde tabaksmarkten [artikel 32, lid (1)] 481 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van Voorschriften betreffende de administratie van de door de Provincie Oost-Java geopende en geëxploiteerde tabaksmarkten [artikel 32, lid (2)]. . . . 483 TELEGRAAF- EN TELEFOONKABELS. Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel in het Westervaarwater van Soerabaja, liggende tusschen Semamboeng (district Grissee, Regentschap Grissee, Residentie Bodjonegoro) en Tandjoengan (district Bangkalan, Regentschap Bangkalan, Residentie Madoera) en van de landeinden daarvan bij die plaatsen 487 Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Banjoewangi (district Banjoewangi, Regentschap Banjoewangi, Residentie Besoeki) en Australië 490 Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telefoonkabel in het Oostervaarwater te Soerabaja, liggende tusschen Tambakwedi (district Djabakotta, Regentschap Soerabaja, Residentie Soerabaja) en de Roode Steenkaap (desa Botorporon, district Bangkalan, Regentschap Bangkalan, Residentie Madoera) en van de landeinden daarvan bij die plaatsen 492 Verordening tot bescherming van het landeinde van den onderzeeschen telegraafkabel tusschen Soerabaja en Balikpapan, uitgaande van het kabelhuis Soekolilo XI Blz. (district Djabakotta, Regentschap Soerabaja, Residentie Soerabaja) ^94 Verordening tot bescherming van den onderzeeschen telegraafkabel van Blimbingsari (district Rogodjampi, Regentschap Banjoewangi, Residentie Besoeki) naar Tjandikesoema (Bali) en van het landeinde daarvan bij Blimbingsari 496 VETERINAIRE DIENST. Melkverordening Provincie Oost-Java. Verordening op de melkerijen alsmede den handel in en den verkoop van melk in de Provincie Oost-Java buiten de gebieden der Stadsgemeenten 498 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende bepaling van den datum van inwerkingtreding van de Melkverordening Provincie Oost-Java 516 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende bepaling van den datum van inwerkingtreding van de verordening van 13 September 1934 tot wijziging van de Melkverordening Provincie Oost-Java 517 Besluit van den Provincialen Raad, houdende voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 25 der Melkverordening Provincie Oost-Java.... 518 Reglement voor den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst in Oost-Java 521 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende aanwijzing van plaatsen binnen Oost-Java voor toelating van buiten Nederlandsch-Indië aangevoerd vee 530 Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestrijding onder het melkvee in de Provincie Oost-Java 533 Instructie voor de veeartsen bij den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst ter zake van de uitvoering der Verordening betrekkelijk de bijzondere vrijwillige tuberculosebestrijding onder het melkvee in de Provincie OostJava 536 XII Blz. Veeteeltverordening Provincie Oost-Java. Verordening op het laten losloopen, castreeren, keuren en slachten van mannelijk rundvee in de Provincie Oost-Java 544 Besluit van den Provincialen Raad, houdende aanwijzing van gebieden, waar de Veeteeltverordening Provincie Oost-Java niet van toepassing is 549 Besluit van den Gouverneur ter uitvoering van artikel 7 der Veeteeltverordening Provincie Oost-Java 551 Veetellingverordening Provincie Oost-Java. Verordening op de telling van runderen, buffels, paarden, geiten en schapen in de Provincie Oost-Java 552 Besluit van den Gouverneur ter uitvoering van de artikelen 5, eerste lid, 6, en 7, tweede en derde lid, der Veetellingverordening Provincie Oost-Java 559 VERKIEZING VAN LEDEN VAN DEN PROVINCIALEN RAAD. Stemkantoorverordening Oost-Java. Verordening tot uitvoering van artikel 12, lid 2, der Java Provincie-Kiesordonnantie, regelende de nadere inrichting van het Stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java, zoomede het bedrag der zittinggelden voor de leden van dat kantoor 560 Besluit van den Gouverneur, houdende aanwijzing van de localiteit, waarin het Stemkantoor voor de verkiezing van leden van den Provincialen Raad van Oost-Java zitting houdt 562 Besluit van den Provincialen Raad, houdende voorschriften ingevolge de Java Provincie-Kiesordonnantie....... 563 Besluit van den Gouverneur, houdende aanvullende voorschrijften op de Java Provincie-Kiesordonnantie. . .. 576 VLIEGEREN. Vliegerverordening Oost-Java. Verordening tot regeling van het oplaten van vliegers en het vliegeren in de Provincie Oost-Java 595 XIII Blz. WATERLEIDINGBEDRIJVEN. Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java. Verordening op de verstrekking van water uit en op de verplichte aansluiting op de drinkwaterleidingen der Provincie Oost-Java 596 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van den datum van inwerkingtreding van de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java. . . . 629 Besluit van het College van Gedeputeerden ter uitvoering van de artikelen 4, lid (4), en 5, lid (2), van de Waterverstrekkingsverordening Provincie Oost-Java 630 Drinkwatertarievenverordening. Verordening tot vaststelling van tarieven voor de verstrekking van drinkwater uit de waterleidingen van de Provincie Oost-Java 635 WATERSTAAT. Verordening tot bescherming van de dijken van de Solorivier 640 Verordening tot bescherming van openbare wateren in beheer bij de Provincie Oost-Java. Verordening op: a. het storten van vaste stoffen en het loozen van vloeistoffen in openbare wateren; b. het aanleggen, wijzigen en opruimen langs, in, over en onder openbare wateren van werken, voor zoover niet strekkende tot wateronttrekking of waterkrachtwinning; c. het winnen van zand, grind, steenen en dergelijke natuurlijke voortbrengselen uit openbare wateren 647 Besluit van het College van Gedeputeerden ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 2, lid (2) letters b en c, 3, lid (1), en 4, lid (2) letter b, der Verordening tot bescherming van openbare wateren in beheer bij de Provincie Oost-Java 659 Verordening ter voorkoming van beschadiging door vee van waterwerken in beheer bij de Provincie Oost-Java. . 661 XIV Blz. WEGVERKEER. Verordening, houdende beperkende voorschriften omtrent de toelating van motorrijtuigen op den provincialen weg Kemlagi-Mantoep 663 Verordening tot sluiting van den provincialen weg Modjokerto-Penarip-Brangkal voor tjikarverkeer 664 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende aanwijzing van den ambtenaar, die namens het College ontheffing kan verleenen van het verbod, gesteld in artikel 1, lid (1), van de Verordening tot sluiting van den provincialen weg Modjokerto-Penarip-Brangkal voor tjikarverkeer Verordening ter uitvoering van artikel 88, lid (4), der Wegverkeersverordening. Verordening, houdende beperkende voorschriften omtrent de toelating van rij- en voertuigen, geen motorrijtuigen zijnde, op de provinciale wegen in het belang van de instandhouding van die wegen ()fi' Besluit van den Provincialen Raad ter uitvoering van artikel 36, eerste lid, der Wegverkeersordonnantie (Staatsblad 1938 No. 86) en artikel 33, derde lid sub a, der Wegverkeersverordening (Staatsblad 1933 No. 138) 669 ZIEKENHUIS. Ziekenhuisverordening Provincie Oost-Java. Verordening, houdende vaststelling der voorwaarden van opneming, tarieven en verpleegkosten voor patiënten in het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan 670 Ziekenhuisbeheerverordening Provincie Oost-Java. Verordening op het financieel beheer van het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan 677 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van de Instructie voor den Geneesheer-Directeur van het Provinciaal Ziekenhuis te Pamekasan 681 XV Blz. ZOUTVERKOOP. Zoutdistributieverordening Provincie Oost-Java. Verordening op de distributie van zout door het Zoutbedrijf der Provincie Oost-Java 684 Besluit van het College van Gedeputeerden, houdende vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften ten aanzien van het beheer en de boekhouding van het Zoutbedrijf der Provincie Oost-Java 688 Overdracht van bevoegdheden ten aanzien van beheers verkrijging, beheersontheffing en overdracht van beheer. Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 14 October 1930 No. A 13/21/11 (Opg. P. B. van 26 November 1930 No. 10), zooals gewijzigd bij Raadsbesluit van 16 April 1936 No. A 13/21/6 (Opg. P. B. van 8 Mei 1936 No. 4). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz. ; Heeft besloten: Het College van Gedeputeerden te machtigen, in alle voorkomende gevallen namens den Provincialen Raad van Oost-Java: a. zich te wenden tot de bevoegde autoriteiten met verzoeken om toewijzing en ontheffing van het beheer over objecten met uitzondering van die, bedoeld in artikel 18, lid 2, der Instellingsordonnantie van de Provincie Oost-Java; b. al het noodige te verrichten tot overdracht van het beheer van objecten, bedoeld in artikel 12, lid 1, der Instellingsordonnantie van de Provincie Oost-Java. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Verordening tot heffing van opcenten op de hoofdsommen der aanslagen in de Landsinkomstenbelasting, de Personeele Belasting en de Verponding in de Provincie Oost-Java. („OPCENTENVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 14 September 1932, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 10 December d.a.v. No. 22 en vervolgens afgekondigd in het B.P.Ü. van 31 December 1932. Serie A No. 18). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot heffing van opcenten op de hoofdsommen der aanslagen in de LaNDSINKOMSTENbelasting, de personeele belasting en de Verponding in de Provincie Oost-Java. Artikel 1. Ten behoeve van de Provincie Oost-Java worden opcenten geheven op de hoofdsommen van de aanslagen van natuurlijke personen in de Landsinkomstenbelasting en op de hoofdsommen van de aanslagen in de Personeele Belasting en de Verponding, begrepen in de voor het gebied van de Provincie Oost-Java vastgestelde kohieren. Artikel 2. De opcenten bedragen: vier*) op de hoofdsommen der aanslagen in de Landsinkomstenbelasting; vijf op de hoofdsommen der aanslagen in de Personeele Belasting; vijf op de hoofdsommen der aanslagen in de Verponding. Artikel 3. De opcenten op de hoofdsommen der aanslagen in de Landsinkomstenbelasting worden niet geheven, indien de hoofdsom van den aanslag, berekend over een vol jaar, minder bedraagt dan f 11.75 *). *) Bij ordonnantie in Staatsblad 1934 No. 691 (uittreksei achter deze verordening opgenomen) verminderd tot drie terwijl het bedrag f 11.75, vermeld in artikel 3, is gebracht ol t 18. . Artikel 4. Aan den belastingplichtige, die in den loop van eenig jaar de Provincie Oost-Java metterwoon verlaat en zich elders binnen Nederlandsch-Indië vestigt, wordt door den Inspecteur van Financiën, Hoofd der Inspectie, binnen wiens ressort de aanslag is vastgesteld, ontheffing verleend van de opcenten op de hoofdsom van zijn aanslag in de Landsinkomstenbelasting, berekend over de op het tijdstip van vertrek nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar. Artikel 5. De vordering tot betaling van opcenten op de Verponding en van de boeten, beloopen terzake van niet-tijdige voldoening dier opcenten, verjaart tegelijkertijd met de vordering tot betaling van de hoofdsom der belasting, waarop die opcenten worden geheven. Artikel 6. (1) Deze verordening kan worden aangehaald als ,,Opcentenverordening Provincie Oost-Java". (2) Zij treedt in werking met ingang van 1 Januari 1933, met dien verstande dat de opcenten voor de eerste maal worden geheven op de hoofdsommen van de aanslagen in de Landsinkomstenbelasting en in de Personeele Belasting over het belasting jaar 1933 en in de Verponding over het jaar 1933 van het tijdvak 1933—1937. (3) Met ingang van dien datum vervalt de „Opcentenverordening Oost-Java" van 13 Augustus 1929, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 5 Januari 1930, Serie A No. 1, gewijzigd bij verordening van 29 December 1930, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 14 April 1931, Serie A No. 4 en bij verordening van 19 December 1931, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 5 Februari 1932, Serie A No. 2, behoudens ten aanzien van de jaren, voorafgaande aan het jaar 1933. Soerabaja, 14 September 1932. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. II. de Man. Uittreksel uit de ordonnantie in Staatsblad 1934 No. 691. 1934 No. 601 BELASTINGEN. LOONBELASTING. INKOMSTENBELASTING. SOERAKARTA. JOGJAKARTA. Herziening van de opcentenverordeningen der autonome gemeenschappen en van de opcentenregeling in Staatsblad 1925 No. '250. Artikel 1. l)e verordeningen van de gemeenschappen, ingesteld op den voet van de artikelen 119, 121 en 123 der Indische Staatsregeling, strekkende tot heffing van opcenten op de hoofdsommen der aanslagen in de landsinkomstenbelasting, worden toegepast met inachtneming van het navolgende: A. het aantal opcenten wordt bij eene heffing van 3 tot en met 7 opcenten verminderd met 1, bij eene heffing van 8 tot en met 11 opeenten verminderd met 2, bij eene heffing van 12 tot en met 1.5 opcenten verminderd met 3, bij eene heffing van 16 tot en met 10 opcenten verminderd met 4, en bij eene heffing van 20 opcenten verminderd met 5. B. voor het bedrag van den aanslag in hooldsom, berekend over een vol jaar, beneden hetwelk geen opcenten worden geheven, wordt gelezen het bedrag van den aanslag in hoofdsom, berekend volgens de ordonnantie in Staatsblad 1034 No. 612 over eenzelfde inkomen dan wel belastbare som, als de belastbare som waarover het bedrag van eerstbedoelden aanslag was berekend, met dien verstande, dat laatstbedoelde belastbare som zoo noodig naar beneden wordt afgerond tot volle sommen van f 100.—. Artikel 2. Met inachtneming van het bepaalde bij de artikelen 66 der Provincie-ordonnantie, 50 der Regentschaps-ordonnantie, 18 dei Stadsgemeente-ordonnantie en 14 van het Decentralisatiebesluit, zijn de raden van de in artikel 1 genoemde gemeenschappen ieder voor zijn ressort bevoegd het bepaalde bij artikel 1 te wijzigen of in te trekken. Artikel 3 enz. Artikel 4. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van 1 Januari 1935 en is voor het eerst van toepassing op de aanslagen in de landsinkomstenbelasting betrekking hebbende op het belastingjaar 1935. Verordening op de heffing en invordering van een autobusbelasting in de Provincie Oost-Java („VERORDENING AUTOBUSBELASTING OOST-JAVA"). Verordening van 14 Augustus 1929, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 10 December d.a.v. No. 23 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 23 December 1929, Serie A No. 16. De verordening is gewijzigd bij de verordening van 29 December 1930, welke laatste door den Gouverneur-Generaal is goedgekeurd bij besluit van 24 April 1931 No. 33 (Afg. B.P.B. van 9 Mei 1931, Serie A No. 6). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op de heffing en invordering van een autobusbelasting in de Provincie Oost-Java. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Ondernemer: iedere natuurlijke oi rechtspersoon, die voor eigen rekening uit winstbejag een of meer autobussen exploiteert, waaronder mede wordt verstaan het laten loopen dan wel tegen geldelijke vergoeding ter beschikking houden, verkrijgbaar stellen, aanbieden of afstaan; b. Autobus: elk motorrijtuig, dat valt onder de bepalingen van het Motorreglement en kennelijk ingericht is voor het vervoer van meer dan zeven personen, het bedienend personeel inbegrepen. Artikel 2. In de Provincie Oost-Java wordt onder den naam van autobusbelasting een belasting geheven wegens het exploiteeren van autobussen over wegen binnen het gebied der Prov incie Oost-Java buiten de Stadsgemeenten. Artikel 3. Belastingplichtig is de ondernemer. Artikel 4. (1) Grondslag voor de berekening der belasting is het gezamenlijk aantal zitplaatsen van alle autobussen, die de ondernemer exploiteert. (2) Het aantal zitplaatsen per autobus wordt berekend naar het maximum aantal personen (het bedienend personeel inbegrepen) verminderd met één, dat tegelijk door een autobus kan worden vervoerd. Artikel 5. (1) De belasting bedraagt per jaar f 12.— per zitplaats. (2) Het belastingjaar is het kalenderjaar. (8) Voor autobussen, waarmede in den loop van eenig jaar de exploitatie wordt aangevangen, wordt den aanslag opgelegd, berekend over de op het tijdstip van aanvang nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar. Artikel 6. De aanslag geschiedt ambtshalve. Artikel 7. [B.P.B. 1931, Serie A No. 6; i.w.g. 10 Mei 1931 *)J. (1) Indien in den loop van eenig belastingjaar het aantal of de soort der autobussen, waarmede de exploitatie geschiedt, wijziging ondergaat, wordt van den aanslag door het College van Gedeputeerden ontheffing verleend, dan wel door den Raad een aanvullende aanslag opgelegd. (2) De ontheffing, dan wel de aanvullende aanslag wordt berekend over de op het tijdstip der wijziging nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar. Artikel 8. (1) Na de vaststelling der kohieren worden aan belastingplichtigen aanslagbiljetten uitgereikt. (2) De Gouverneur is bevoegd om schrijf- en rekenfouten, bij de vaststelling van de kohieren begaan, te herstellen, echter na de uitreiking van het aanslagbiljet niet ten nadeele van den belastingschuldige. *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1930, Artikel 9. (1) Indien eenig feit grond oplevert voor het vermoeden, dat een te lage aanslag is opgelegd ol dat een aanslag ten onrechte is achterwege gebleven, kan de te weinig geheven belasting worden nagevorderd, zoolang niet sedert den aanvang van het belastingjaar drie jaren zijn verstreken. (2) Ingeval van navordering als bedoeld in lid (1) van dit artikel wordt het nagevorderd bedrag met zijn enkelvoud verhoogd. Artikel 10. (1) De belasting is vorderbaar in vier gelijke termijnen. (2) De verschijndagen zijn 1 Maart, 1 Juni, 1 September en 1 December. (3) Heeft de uitreiking van het aanslagbiljet plaats : a. na den eersten verschijndag, dan is de belasting vorderbaar in zooveel gelijke termijnen, als er verschijndagen overblijven; b. na den laatsten verschijndag, dan is de belasting ineens invorderbaar. De verschijndag is dan de eerste dag der maand, volgende op die, waarin het aanslagbiljet is uitgereikt. (-J.) [B.P.B. 1931, Serie A No. 6; i.w.g. 10 Mei 1931*)]. Bij niet betaling binnen een maand na de verschijndagen wordt de aanslag verhoogd met vijl ten honderd van het verschenen bedrag. Artikel 11. (1) Voor de belasting, verschuldigd door een minderjarige, onder curateele gestelde, krankzinnige of afwezige, is ook diens wettelijke vertegenwoordiger aansprakelijk, alsof deze zelf was aangeslagen. (2) Woont die vertegenwoordiger buiten NederlandschIndic, dan is de gemachtigde of elke andere persoon, die hier te lande voor den minderjarige, onder curateele gestelde, krankzinnige of afwezige optreedt, op gelijke wijze aansprakelijk. *) Terugwerkende kracht tot ] Januari 1031 met dien verstande, dat het gewijzigde voorschrift voor het eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1931. Artikel 12. De aanslag is in zijn geheel opvorderbaar: a. wanneer de belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard; b. ingeval van executoriaal beslag ten laste van den belastingschuldige; c. wanneer belastingschuldige voornemens is, zijn bedrijf te staken, zulks geheel ter beoordeeling van het College van Gedeputeerden. Artikel 13. De modellen van de kohieren en aanslagbiljetten worden vastgesteld door het College van Gedeputeerden. Artikel 14. (1) Deze verordening kan worden aangehaald als „Verordening autobusbelasting Oost-Java". (2) Zij treedt in werking met ingang van 1 Januari 1030. Artikel 15. Met ingang van 1 Januari 1930 worden ingetrokken de na te noemen verordeningen, alle zooals deze sedert zijn aangevuld en gewijzigd, behoudens voor wat betreft de regeling en de invordering van aanslagen betrekking hebbende op vóór dien datum reeds ingetreden belastingjaren. 1. De verordening op de motorrijtuigenbelasting van den voormaligen Plaatselijken Raad van Soerabaja, Modjokerto, Grissee en Bodjonegoro van 31 Mei/5 October 1921, Extra Bijvoegsel No. 24 der Javasche Courant van 2 December 1921 No. 96. 2. De verordening op de motorrijtuigenbelasting van den voormaligen Gewestelijken Raad van Rembang van 22 December 1921/26 Juni 1922, Extra Bijvoegsel No. 15 der Javasche Courant van 28 Juli 1922 No. 60, welke krachtens artikel 4 van de ordonnantie van 19 December 1927, Staatsblad 557, is blijven gelden voor het gebied, dat ingevolge de ordonnantie van 19 December 1927, Staatsblad 556, is toegevoegd aan het ressort van den voormaligen Plaatselijken Raad van Soerabaja, Modjokerto, Grissee en Bodjonegoro. i9B HBB 3. De motorrijtuigenbelastingverordening van den voormaligen Plaatselijken Raad van Madioen en Ponorogo van 21 Mei 1028, Extra Bijvoegsel No. 57 der Javasche Courant van 24 Augustus 1928 No. 68. 4. De Kedirische Gewestelijke motorrijtuigenbelastingverordening van den voormaligen Plaatselijken Raad van Kediri en Blitar van 27 November/20 December 1926, Extra Bijvoegsel No. 9 der Javasche Courant van 1 Februari 1927 No. 9. 5. De verordening op de motorrijtuigenbelasting voor het gewest Pasoeroean van den voormaligen Plaatselijken Raad van Pasoeroean, Probolinggo en Malang van 14 Juli/30 October 1922, Extra Bijvoegsel No. 25 der Javasche Courant van 15 December 1922 No. 100. 6. De verordening tot heffing en invordering eener motorrijtuigenbelasting van den voormaligen Plaatselijken Raad van Bondowoso en Djember van 27 Februari 1926, Extra Bijvoegsel No. 31 der Javasche Courant van 11 Mei 1926 No. 37. 7. De verordening tot heffing en invordering eener belasting onder den naam van motorrijtuigenbelasting van den voormaligen Plaatselijken Raad van Oost- en West-Madoera van 28 September 1918, Extra Bijvoegsel No. 25 der Javasche Courant van 6 December 1918 No. 98. Soerabaja, 14 Augustus 1929. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Haedeman. Artikel 31, lid (2), van de Motorvoertuigenbelastingordonnantie Java en Madoera 1933: „(2) Gerekend vanaf laatstgenoemden datum (1 Januari 1933) vervallen alle provinciale en gemeentelijke verordeningen op de heffing van belasting op het motorverkeer, behoudens ten aanzien van de krachtens die verordeningen over vorige belasting jaren verschuldigde belastingen". Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der autobusbelasting van de Provincie Oost-Java. Verordening van 26 Juni 1930 (Afg. B.P.B. van 21 Juli 1930, Serie A No. 5), zooals zij is gewijzigd bij verordening van 20 April 1932 (Afg. B.P.B. van 18 Mei 1932, Serie A No. 4). De Provinciale IIaah van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der autobusbelasting van de Provincie Oost-Java. Artikel 1. Het formulier van het dwangschrift tot invordering der autobusbelasting is ingericht volgens onderstaand model: IN NAAM DES KONING! [B.P.B. 1932, Serie A No. 4; i.w.g. 19 Mei 1932 *)]. Dwangschrift. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Gelet op het kohier No. van de autobusbelasting over het belastingjaar 19.. .. van de Provincie Oost-Java, vastgesteld bij besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java ddo. No. Gelast onverwijld te betalen aan de Provincie Oost-Java de somma van te weten: *) Terugwerkende kracht tot 22 Juli 1930. 1. voor autobusbelasting f 2. voor boete wegens 'niet tijdige betaling f 3. voor kosten van uitreiking van dit dwangschrift f f Gedaan te Soerabaja, De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Artikel 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 26 Juni 1930. Dc Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Verordening op de heffing en invordering van een motorrijtuigenbelasting in de Provincie Oost-Java („VERORDENING MOTORRIJTUIGENBELASTING OOST-JAVA"). Verordening van 2-5 October 1929, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 28 December d.a.v. No. la en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 31 December 1929, Serie A No. 18. De verordening is gewijzigd bij verordening van 30 December 1930, welke laatste door den GouverneurGeneraal is goedgekeurd bij besluit van 30 Mei 1931 No. 27. Deze wijzigingsverordening heeft op haar beurt een wijziging ondergaan bij verordening van 13 October 1931. Beide wijzigingen zijn afgekondigd in het B.P.B. van 4 November 1931, Serie A No. 12. De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op de heffing en invordering van een motorrijtuigenbelasting in de Provincie Oost-Java Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Motorrijtuig: elk rij- of voertuig, bestemd om uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het rij- ol voertuig zelf aanwezig, anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen, alsmede alle daarbij behoorende volgrijtuigen en (of) zijspan- of aanhangwagens; b. Motorrijwiel: elk motorrijtuig, dat voorzien is van een zadel als zitplaats van den bestuurder; c. Personenauto: elk motorrijtuig, geen motorrijwiel zijnde, dat kennelijk is ingericht voor het vervoer van personen; d. Vrachtauto: elk motorrijtuig, geen motorrijwiel zijnde, dat kennelijk is ingericht voor het vervoer van goederen; e. Houden: het bezitten, bewaren dan wel in beheer ot gebruik hebben van een motorrijtuig; /. Houder: hij, die een motorrijtuig houdt. Artikel 2. In de Provincie Oost-Java wordt onder den naam van motorrijtuigenbelasting een belasting geheven wegens het houden van motorrijtuigen binnen de Provincie Oost-Java. Artikel 3. (1) Belastingplichtig is de houder. (2) Desnoodig beslist het College van Gedeputeerden, wie als houder van een motorrijtuig zal worden aangemerkt. (3) Indien een motorrijtuig in gemeenschap met anderen wordt gehouden, beslist het College van Gedeputeerden, te wier name de aanslag ten kohiere zal worden gebracht. (4) Van de belasting zijn vrijgesteld de consuls en consulaire ambtenaren van vreemde mogendheden, die geen Nederlandsch onderdaan zijn, mits zij binnen Nederlandsch-Indië geen bedrijf of ander beroep uitoefenen. Artikel 4. (1) De belasting bedraagt per jaar: a. motorrijwielen voor een motorrijwiel f 12- „ ,, met zijspanwagen f 18.— b. voor personenauto's met 2 of 3 zitplaatsen ' 42. met 4 'of 5 „ ' met 6 of 7 ,, f met meer dan 7 zitplaatsen f 84. c. voor vrachtauto's met een laadvermogen van: ten hoogste 1 ton ' 108. o f 180 — 5» 99 * 99 •i f 252.— 99 99 U 99 4 f 324.— >! >> ^ " meer dan 4 ton f ^08. d. volg- en aanhangwagens voor iedere volg- of aanhangwagen f 90. (2) Voor vrachtauto's en aanhangwagens, welke geheel voorzien zijn van luchtbanden, is de helft van bovenstaand tarief verschuldigd. (3) [B.P.B. 1931, Serie A No. 12; i.w.g. 4 December 1931]. Voor motorrijtuigen, welke gehouden worden binnen één der in het gebied der Provincie gelegen stadsgemeenten en waarvoor bij den aanvang van de provinciale belastingperiode overeenkomstig deze verordening belasting verschuldigd is aan de Provincie alsmede in de stadsgemeente van vestiging krachtens een afzonderlijke motorrijtuigenbelastingverordening aan deze stadsgemeente, bedraagt de provinciale belasting een derde van het bovenstaand tarief. Artikel 5. Geen belasting is verschuldigd wegens het houden van: a. motorrijtuigen door publiekrechtelijke lichamen, uitsluitend gebezigd ten behoeve van den publieken dienst, mits — politiemotorrijtuigen uitgezonderd — voerende een door den Gouverneur goedgekeurd onderscheidingsteeken, indien van dergelijke voertuigen van de Provincie Oost-Java wederkeerig door die lichamen geen belasting wordt geheven; b. motorrijtuigen uitsluitend gebruikt voor en kennelijk ingericht ten behoeve van hospitaal- en ziekenverplegingsdienst; c. motorrijtuigen, waarvoor een aanslag is of moet worden opgelegd ingevolge de verordening autobusbelasting Oost-Java; d. motorrijtuigen, welke deel uitmaken van handelsvoorraad — niet bij andere in bewaring en uitsluitend bestemd voor den verkoop — van een fabrikant van of handelaar in motorrijtuigen, aan wien nummers, bedoeld in artikel 2 lid 2 van het Besluit van den Directeur van Binnenlandseh Bestuur van 30 Juni 1917 No. 1091/A (zoogenaamde serienummers) zijn uitgereikt, met dien verstande dat voor de eerste drie serienummers voor één, voor de eerste vijf serienummers voor twee, voor de eerste zeven serienummers voor drie, voor meer dan zeven serienummers voor vier 4/5 zits-auto's een aanslag wordt opgelegd. e. [B.P.B. 1931, Serie A No. 12, i.w.g. 4 December 1931 *)]. motorrijtuigen, uitsluitend gebruikt voor en kennelijk ingericht ten behoeve van het blusschen van branden. *) Terugwerkende kracht tot X Januari 1931 niet dien verstande, dat het nieuwe voorschrift voor het eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1931. Artikel 6. (1) Het belastingjaar is het kalenderjaar. (2) Indien de belastingplicht ontstaat na 1 Januari van eenig belastingjaar wordt de aanslag, behoudens het bepaaldebij lid (4) van dit artikel, berekend over de op het tijdstip van ontstaan nog niet ingetreden maanden van het belastingjaar. (3) Als datum van ontstaan van den belastingplicht wordt aangenomen de datum, waarop het nummerbewijs, bedoeld in artikel 6 ten 2e van het Motorreglement, is uitgereikt. (4) Geen aanslag wordt opgelegd aan den houder van een motorrijtuig, die in den loop van eenig jaar voor dat motorrijtuig belastingplichtig is geworden, indien een vorige houder voor dat motorrijtuig reeds over dit belastingjaar is ot had moeten zijn aangeslagen. Artikel 7. (1) Hij, die ingevolge de bepalingen dezer verordening op 1 Januari van eenig belastingjaar belastingplichtig is, moet daarvan voor het einde dier maand aangifte doen. (2) [B.P.B. 1931, Serie A No. 12; i.w.g. 4 December 1931J. Hij, die na 1 Januari in den loop van eenig belastingjaar belastingplichtig wordt voor een motorrijtuig, moet daarvan aangifte doen binnen dertig dagen na den dag, waarop die belastingplicht is ontstaan. (3) Geen aangifte behoeft te worden gedaan van motorrijtuigen, waarvoor ingevolge de verordening autobusbelasting Oost-Java een aanslag moet worden opgelegd. (4) De aangifte geschiedt door inlevering van een aangittebiljet bij den Gouverneur, üesverlangd wordt bij de inlevering een ontvangstbewijs uitgereikt. (5) De belastingplichtige is gehouden de in dit aangiftebiljet gestelde vragen schriftelijk, duidelijk, stellig en zonder voorbehoud naar waarheid te beantwoorden en dit antwoord te onderteekenen. (6) Indien de belastingplichtige verklaart niet te kunnen schrijven, noch zijn handteekening tc kunnen zetten, geschiedt de invulling van het aangiftebiljet op zijn mondelinge aangifte door een der door de Gouverneur aan te wijzen ambtenaren te hunnen kantore, die daarna het biljet, na voorlezing, namens den belastingplichtige onderteekent in tegenwoordigheid van een door be- lastingplichtige voor te brengen getuige, welke getuige bedoeld biljet mede onderteekent. (7) De benoodigde aangiftebiljetten zijn kosteloos verkrijgbaar ter Provinciale Secretarie. Artikel 8. (1) Het College van Gedeputeerden onderzoekt de aangiften. (2) Twijfelt het aan de juistheid der aangifte of acht het nadere opheldering noodig, dan wel, is geen aangifte gedaan, dan stelt het den lastgever, respectievelijk den belastingplichtige een billijken termijn om schriftelijk of mondeling nadere gegevens of opheldering te verstrekken. (3) Bij gebreke aan voldoende opheldering stelt de Raad den aanslag vast op het bedrag, dat hem juist voorkomt. Artikel 9. (1) De aanslagen worden ten kohiere gebracht. (2) Na de vaststelling der kohieren worden aan elk der daarin vermelde belastingschuldigen aanslagbiljetten uitgereikt. (3) De Gouverneur is bevoegd om schrijf- en rekenfouten, bij de vaststelling der kohieren begaan, te herstellen, echter na de uitreiking van het aanslagbiljet niet ten nadeele van den belastingschuldige. Artikel 10. Indien eenig feit grond oplevert voor het vermoeden, dat een te lage aanslag is opgelegd, of dat gedurende eenig belastingjaar een aanslag over dat jaar ten onrechte is achterwege gebleven, kan de te weinig geheven belasting worden nagevorderd, zoolang niet sedert den aanvang van het belastingjaar vier jaren zijn verstreken. Artikel 11. De aanslag kan worden verhoogd: a. met tien ten honderd, indien een aangifte niet binnen den daarvoor gestelden termijn is gedaan; b. met vijftig ten honderd, zoo de verschuldigde belasting meer bedraagt dan volgens de gedane aangifte verschuldigd zou zijn, onverminderd de verhooging, bedoeld sub a; c. met honderd ten honderd in geval van navordering. Artikel 12. (1) De belasting is vorderbaar in twee gelijke termijnen. (2) De verschijndagen zijn de eerste dag van de eerste en van de vierde maand, volgende op die, waarin het aanslagbiljet is uitgereikt. (3) Het College van Gedeputeerden kan op een gemotiveerd daartoe strekkend schriftelijk verzoek betaling in meer termijnen toestaan. (4) [B.P.B. 1931, Serie A No. 12; i.w.g. 4 December 1931 *)]. Bij niet betaling binnen een maand na den verschijndag wordt de aanslag verhoogd met vijf ten honderd van het verschenen bedrag. Artikel 13. (1) Voor de betaling der belasting, verschuldigd door een minderjarige, onder curateele gestelde, krankzinnige of afwezige, is ook diens wettelijke vertegenwoordiger aansprakelijk, alsof deze zelf was aangeslagen. (2) Woont die vertegenwoordiger buiten NederlandschIndië, dan is de gemachtigde of elke andere persoon, die hier te lande voor den minderjarige, onder curateele gestelde, krankzinnige of afwezige optreedt, op gelijke wijze aansprakelijk. Artikel 14. Indien ingevolge artikel 3, lid (3), de aanslag ten name van meerdere personen is vastgesteld, zijn deze hoofdelijk voor de betaling aansprakelijk. Artikel 15. De belasting is in haar geheel opvorderbaar, wanneer de belastingschuldige in staat van faillissement is verklaard, in geval van executoriaal beslag ten laste van den belastingschuldige, of wanneer belastingschuldige, zulks ter beoordeeling van Gedeputeerden, de Provincie metterwoon gaat verlaten. Artikel 16. [B.P.B. 1931, Serie A No. 12; i.w.g. 4 December 1931]. (1) Ontheffing van den aanslag wordt door het College van Gedeputeerden verleend: *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1931 met dien verstande, dat het gewijzigde voorschrift -voor het eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1031. a. aan den belastingplichtige, die over het belastingjaar is aangeslagen in de wegenbelasting der Provincie Oost-Java tot het bedrag, waarvoor hij in genoemde wegenbelasting is aangeslagen naar het vervoer per vrachtauto, met dien verstande dat de ontheffing uitsluitend wordt verleend op den aanslag voor vrachtauto's; b. aan den belastingplichtige, die ten genoegen van het College van Gedeputeerden aantoont, dat een motorrijtuig, waarvoor hij is aangeslagen, in den loop van het belastingjaar 1. voorgoed onbruikbaar is geworden; 2. niet meer wordt gehouden binnen het gebied der Provincie Oost-Java. (2) De sub b bedoelde ontheffingen worden berekend over de volle maanden, die nog niet zijn ingetreden op den datum, sedert welken het motorrijtuig geacht moet worden voorgoed onbruikbaar te zijn, dan wel niet meer wordt gehouden binnen het gebied der Provincie Oost-Java. (3) De ontheffingen volgens b van dit artikel moeten, onder inlevering van het in artikel 17 bedoelde merkteeken, zijn aangevraagd binnen drie maanden na de in lid (2) bedoelde data. Deze termijn is niet verbindend, indien wordt aangetoond, dat de inachtneming hiervan door bijzondere omstandigheden is verhinderd. Artikel 17. (1) [B.P.B. 1931, Serie A No. 12; i.w.g. 4 December 1931]. Voor elk motorrijtuig, waarvoor een aanslag is of zal worden opgelegd, alsmede voor de motorrijtuigen, waarvoor op grond van het bepaalde in artikel 5 sub a,b, d en e, en het vierde lid van artikel 6, geen belasting verschuldigd is, wordt den houder een merkteeken uitgereikt, hetwelk op een duidelijk zichtbare plaats aan de voorzijde van het motorrijtuig moet worden bevestigd. (2) [B.P.B. 1931, Serie A No. 12; i.w.g. 4 December 1931]. Het merkteeken geldt voor het belastingjaar, waarvoor het is uitgereikt en gedurende de eerste twee maanden van het daaropvolgende belastingjaar met deze uitzonderingen, dat de geldigheidsduur bij ontheffing van den aanslag ingevolge artikel 16, lid (1), sub b, tot het tijdstip daarvan wordt beperkt en bij overgang van het motorrijtuig tot twee maanden na den datum van overgang. (3) Het merkteeken wordt kosteloos verstrekt. (4) Indien een uitgereikt merkteeken verloren gaat, kan op daartoe strekkend verzoek tegen betaling van een berag van f2.— een duplicaat worden verstrekt. Artikel 18. (1) [B.P.B. 1931, Serie A No. 12; i.w.g. 4 December 1931]. Het is den houder verboden, de wegen binnen het gebied der Provincie te berijden of te doen berijden met een motorrijtuig, als in het eerste lid van artikel 17 bedoeld, dat niet voorzien is van het daarvoor vereischte merkteeken. (2) Deze bepaling geldt niet voor de motorrijtuigen, bedoeld in artikel 5, sub c, dezer verordening. (3) Het is verboden, zoolang men zich met een motorrijtuig, als in het eerste lid van artikel 17 bedoeld, op den weg bevindt, het aan dit vervoermiddel aangebrachte merkteeken, als bedoeld in het eerste lid van artikel 17, aan het gezicht te onttrekken of onkenbaar te maken. (4) Het is verboden een merkteeken, als bedoeld in het eerste lid van artikel 17, te veranderen. Artikel 19. (1) De modellen van aangiftebiljetten, kohieren en aanslagbiljetten worden door het College van Gedeputeerden vastgesteld. (2) Het College stelt jaarlijks het model vast van het in artikel 17 bedoelde merkteeken. Artikel 20. (1) Overtreding van de bepalingen van artikel 18, leden (1), (3) en (4), dezer verordening wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste honderd gulden of hechtenis van ten hoogste een maand. (2) Indien ten tijde van het plegen der overtreding nog geen jaar is verloopen sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorige lid bedoelde straffen tot het dubbele daarvan worden verhoogd. (3) In geval de houder van het motorrijtuig, waarmede de overtreding is gepleegd, een rechtspersoon is, zijn de bestuurders van dien rechtspersoon aansprakelijk. Artikel 21. [B.P.B. 1931, Serie A No. 12; i.w.g. 4 December 1931]. Met het toezicht op de naleving van de bepalingen van artikel 18, leden (1), (3) en (4), dezer verordening zijn mede belast de Districtshoofden van den Provincialen Waterstaat en het hnn toegevoegd personeel. Artikel 22. (1) Deze verordening kan worden aangehaald als „Verordening motorrijtuigenbelasting Oost-Java". (2) Zij treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging in het Provinciaal Blad en werkt terug tot 1 Januari 1930. Soerabaja, 25 October 1929. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Artikel 31, lid (2), van de Motorvoertuigenbelastingordannantie Java en Madoera 1933: ,,(2) Gerekend vanaf laatstgenoemden datum (1 Januari 1933) vervallen alle provinciale en gemeentelijke verordeningen op de heffing van belasting op het motorverkeer, behoudens ten aanzien van de krachtens die verordeningen over vorige belastingjaren verschuldigde belastingen". Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der motorrijtuigenbelasting van de Provincie Oost-Java. Verordening van 22 Maart 1929 (Afg. f'. li. van 16 April 1929 No. 3), zooals zij is gewijzigd bij verordening van 20 April 1932 (Afg. B.P.B. van 18 Mei 1932, Serie A No. 4). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot vaststelling van het formulier van hf, i dwangschrift tot invordering der motorrijtuigenbelasting van de Provincie Oost-Java. Artikel 1. Het formulier van het dwangschrift tot invordering der motorrijtuigenbelasting is ingericht volgens onderstaand model: TN NAAM DES KONINGS! [B.P.B. 1932, Serie A No. 4; i.w.g. 19 Mei 1932*)]. Dwangschrift. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Gelet op het kohier No van de motorrijtuigen- de Provincie Oost-Java belasting over het belastingjaar 19 van het voormalig gewest ' vastgesteld bij besluit van den ddo No Gelast onverwijld te betalen aan de Provincie Oost-Java de somma van te weten : *) Terugwerkende kracht tot 17 April 1929. 1. voor motorrijtuigenbelasting f. 2. voor boete wegens niet tijdige betaling f__ 3. voor kosten van aanmaning f 4. voor kosten van viitreiking van dit dwangschrift f f Gedaan te Soerabaja, De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Artikel 2. (1) De verordeningen tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der motorrijtuigenbelasting: a. van het voormalig gewest Madioen van 15 December 1928, Extra Bijvoegsel No. 87 der Javasche Courant van 28 December 1928 No. 104; b. van het voormalig gewest Kediri van 10 Maart 1927, Extra Bijvoegsel No. 21 der Javasche Courant van 22 Maart 1927 No. 23; c. van het voormalig gewest Besoeki van 18 Augustus 1925, Extra Bijvoegsel No. 31 der Javasche Courant van 11 Mei 1926 No. 37; d. van het voormalig gewest Madoera van 28 September 1918, Javasche Courant van 3 December 1918 No. 97, gewijzigd 28 December 1918, Javasche Courant van 14 Februari 1919 No. 13, nader gewijzigd 26 November 1923, Javasche Courant van 11 Januari 1924 No. 14; e. van het voormalig gewest Rembang van 28 Maart 1923, Javasche Courant van 6 April 1923 No. 28, voor zoover van kracht voor het betrokken gebied van de Provincie Oost-Java, worden ingetrokken. (2) De verordeningen: a. van het voormalig gewest Soerabaja van 31 Mei/5 October 1921, na de wijziging van 25 Januari 1922, opnieuw afgekondigd in Extra Bijvoegsel No. 13 der Javasche Courant van 30 Juni 1922 No. 52, gewijzigd 28 November 1924, Javasche Courant van 31 December 1924 No. 105a, nader gewijzigd 3 Januari 1927, Extra Bijvoegsel No 17 der Javasche Courant van 1 Maart 1927 No. 17; b. van het voormalig gewest Pasoeroean van 14 Juni .'30 October 1922, Javasche Courant van 8 December 1922 No. 98, gewijzigd 20 October 1925, Extra Pijvoegsel No. 25 der Javasche Courant van 11 December 1925 No. 99; worden ingetrokken, voor zoover daarbij is vastgesteld het formulier van het dwangschrift tot invordering der motorrijtuigenbelasting. Artikel 3. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 22 Maart 1929. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Verordening op de heffing en invordering van een wegenbelasting in de Provincie Oost - Java („VERORDENING WEGENBELASTING OOST-JAVA"). Verordening van 25 October 1929, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 28 December d.a.v. No. la en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 31 December 1929, Serie A No. 18. De verordening is sedert dien gewijzigd: a. bij de verordening van 28 Juni 1930, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 6 November 1930 No. 24 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 17 November 1930, Serie A No. 11; b. bij de verordening van 15 October 1930, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 19 December 1930 No. 9 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 29 December 1930, Serie A No. 12; c. bij de verordening van 29 December 1930, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 24 April 1931 No. 30 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 9 Mei 1931, Serie A No. 6; d. bij de verordening van 11 Maart 1931, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 1 Juli 1931 No. 4 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 15 October 1931, Serie A No. 11; e. bij de verordening van 23 Maart 1934, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 10 Juli 1934 No. 12 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 28 Juli 1934, Serie A No. 6; f. bij de verordening van 11 December 1934, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 22 Mei 1935 No. 30 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 1 Juni 1935, Serie A No. 8; g. bij de verordening van 19 December 1935, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 23 Januari 1936 No. 30 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 6 Februari 1936, Serie A No. 3. De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op de heffing en invordering van een wegenbelasting in de Provincie Oost-Java. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Onderneming: elke onderneming van welken aard ook, uitgaande van burgerrechtelijke of publiekrechtelijke personen, daaronder begrepen instellingen en werken; b. Vervoer: elk niet-motorisch [B.P.B. 1936, Serie A No. 3; i.w.g. 7 Februari 1936] vrachtvervoer per as buiten het vervoer over railbanen ten behoeve van ondernemingen; c. [B.P.B. 1930, Serie A No. 11; i.w.g. 18November 19301)]. Buitengewoon vervoer: het totaal aantal tonkilometers vervoer per jaar, verminderd met 1000 tonkilometer; d. [B.P.B. 1930, Serie A No. 12; i.w.g. 1 Januari 19312)]. Wegen: wegen in beheer bij de Provincie Oost-Java en bij de binnen het gebied dezer Provincie gelegen Regentschappen; e. Tonkilometer: een vracht van 1000 kg, vervoerd over een afstand van een kilometer; /. Beheerder: de beheerder eener onderneming, daaronder begrepen de uitvoerder van een werk. Artikel 2. (1) [B.P.B. 1931, Serie A No. 11; i.w.g. 16 October 19313)]. In de Provincie Oost-Java wordt onder den naam van wegenbelasting een belasting geheven op het buitengewoon vervoer over wegen. (2) [B.P.B. 1936, Serie A No. 3; i.w.g. 7 Februari 1936 *)[. Geen belasting wordt geheven op: a. het buitengewoon vervoer van het Land, de Provincie, de zelfstandige gemeenschappen, als bedoeld in artikel 121 van ]) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1930. 2) Voor het eerst van toepassing geweest op aanslagen over het belastingjaar 1931. 3) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1931. 4) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1936, met dien verstande dat dit gewijzigde voorschrift voor het eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1936, vervoer, onder gelijktijdige ontheffing van den over het belasting jaar volgens het eerste lid van dit artikel voor de onderneming opgelegden aanslag, met uitzondering van de daarin begrepen verhoogingen. (4) [B.P.B. 1935, Serie A No. 8: i.w.g. 2 Juni 1935 *)]. Toepassing van het derde lid blijft achterwege, indien niet binnen den in het eerste lid van artikel 6 onder letter c gestelden termijn aangifte is gedaan van het in het belastingjaar plaats gevonden buitengewoon vervoer en de hierop te gronden aanslag minder zou bedragen dan de aanslag volgens het eerste lid. Artikel 5. [B.P.B. 1930, Serie A No. 11; i.w.g. 18 November 1930**) en B.P.B. 1936, Serie A No. 3; i.w.g. 7 Februari 1936]. (1) De belasting bedraagt f 0.05 per tonkilometer of gedeelte daarvan. (2) Het belastingjaar is het kalenderjaar. Artikel 6. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 8; i.w.g. 2 Juni 1935*)]. De belastingplichtige of de beheerder dan wel een der beheerders is verplicht aangifte in de wegenbelasting te doen voor de berekening der belasting volgens: a. het eerste lid van artikel 4, vóór 1 Februari van het belastingjaar; b. het tweede lid van artikel 4, binnen een maand, nadat het tot grondslag voor de berekening der belasting dienende vervoer is beëindigd; c. het derde lid van artikel 4, binnen een maand, nadat het bedrijf werd gestaakt. (2) De aangifte geschiedt schriftelijk door inlevering van een aangiftebiljet bij den Gouverneur. Desverlangd wordt bij de inlevering een ontvangstbewijs uitgereikt. (3) De aangever is gehouden de in dit aangiftebiljet gestelde vragen schriftelijk, duidelijk, stellig en zonder voorbehoud naar waarheid te beantwoorden en dit antwoord te onderteekenen. *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935 met dien verstande, dat dit gewijzigde voorschrift voor het eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1935. **) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1930. (4) Indien de aangever verklaart niet te kunnen schrijven, noch zijn handteekening te kunnen zetten, geschiedt de invulling van het aangiftebiljet op zijn mondelinge aangifte door een der door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaren te hunnen kantore, die daarnna het biljet, na voorlezing, namens den belasting plichtige onderteekent in tegenwoordigheid van een dóór belastingplichtige voor te brengen getuige, welke getuige bedoeld biljet mede onderteekent. (5) De benoodigde aangiftebiljetten zijn kosteloos verkrijgbaar ter Provinciale Secretarie. Artikel 7. (1) Indien een aangifte niet of niet volledig is gedaan en in geval van twijfel aan de juistheid eener aangifte, kan het College van Gedeputeerden ter verkrijging van de voor de vaststelling van den aanslag noodige gegevens alle inlichtingen vragen en inzage doen nemen van alle boeken en bescheiden van den belastingplichtige. (2) Bij niet of niet volledige verschaffing der gevraagde gegevens of weigering van het verleenen der inzage van boeken en bescheiden door of vanwege belastingplichtige, stelt de Raad den aanslag vast op het bedrag, dat hem juist voorkomt. Artikel 8. (1) De aanslagen worden ten kohiere gebracht. (2) Na de vaststelling van de kohieren worden aanslagbiljetten uitgereikt, welke, behalve het bedrag van den aanslag, onder meer moeten vermelden den naam van den onderneming, voor wier vervoer de aanslag is opgelegd. Het aanslagbiljet kan worden uitgereikt aan den beheerder van de onderneming, waarop de aangifte betrekking heeft. (3) De Gouverneur is bevoegd om schrijf- en rekenfouten bij de vaststelling van de kohieren begaan, te herstellen, echter na de uitreiking van het aanslagbiljet niet meer ten nadeele van den belastingschuldige. Artikel 9. (1) Indien eenig feit grond oplevert voor het vermoeden, dat een te lage aanslag is opgelegd of dat gedurende eenig belastingjaar een aanslag over dat jaar ten onrechte achterwege is gebleven, kan de te weinig geheven belasting worden nagevor- derd, zoolang niet sedert den aanvang van het belastingjaar drie jaren zijn verstreken. (2) Door de oplegging van een aanslag met toepassing van het eerste lid van dit artikel vervalt niet het recht van navordering met inachtneming van het eerste lid van dit artikel voor de belasting, welke daarna nog te weinig mocht zijn geheven. Artikel 10. (1) De aanslag kan worden verhoogd: a. met tien ten honderd, indien een aangifte niet binnen den daarvoor gestelden termijn is gedaan; b. met vijftig ten honderd, zoo de verschuldigde belasting meer bedraagt dan volgens de gedane aangifte verschuldigd zou zijn, onverminderd de verhooging bedoeld sub a, c. met honderd ten honderd in geval van navordering. (2) De verhooging, bedoeld sub a van dit artikel, kan niet meer bedragen dan f 100.—. Artikal 11. (1) De belasting is ineens invorderbaar. (2) De verschijndag is de eerste dag der maand, volgende op die, waarin het aanslagbiljet is uitgereikt. (3) [B.P.B. 1931, Serie A No. 6; i.w.g. 10 Mei 1931 *)]. Bij niet betaling binnen een maand na den verschijndag wordt de aanslag verhoogd met vijf ten honderd van het verschuldigde bedrag. Artikel 12. De modellen der aangiftebiljetten, kohieren en aanslagbiljetten worden vastgesteld door het College van (ledeputeerden. Artikel 12a. [B.P.B. 1935, Serie A No. 8; i.w.g. 2 Juni 1935**)]. Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java kan in bijzondere gevallen, waarin de toepassing van de voorgaande bepalingen strijdig was of zou zijn met het algemeen belang of tot grove onbillijkheid heeft geleid of zou lei- *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1931 met dien verstande, dat dit gewijzigde voorschrift voor het eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1931. **) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935 met dien verstande, dat dit gewijzigde voorschrift voor het _eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1935. en Modjo en het gedeelte van het onderdistrict Kediri, hetwelk gelegen is ten Westen van de kali Brantas, alle gelegen in het district Kediri van het Regentschap Kedri. (2) Voor de in het eerste lid van dit artikel omschreven wildhoutpasgebieden, worden de navolgende wildhoutsoorten van de pasverplichting uitgesloten: hout van alle door de bevolking gekweekte vruchtboomsoorten, benevens: Randoe, Dadap, Doeren, Waroe, Waroe gombong, Tandjoeng, Asem, Regenboom, Soga, (Peltophorum Pterocarpum), Setjang, Toetoepsoorten, Senoe, Klapper, Arensoorten. Artikel 4. Als rivieren, voor het vervoer waarlangs van alle onbewerkt hout, met uitzondering van dat, bedoeld in artikel 60, lid (2), van de Boschverordening Java en Madoera 1932, krachtens artikel 60, lid (1) letter c, dier Bosch verordening een pas is vereischt, worden aangewezen: 1. Lamong (Residenties Bodjonegoro en Soerabaja); 2. Bengawan-Solorivier (Residenties Madioen en Bodjonegoro); 3. Brantas (Residenties Malang, Kediri en Soerabaja); de laatste voor zoover gelegen bovenstrooms van de desa Wonokromo, in het district Djabakotta van de Residentie Soerabaja, 1—3 alle met haar zijrivieren, voor zoover deze rivieren haren loop hebben buiten de bij lid (1) van artikel 1 aangewezen kringen. HOOFDSTUK II. Voorschriften, betreffende het vervoer van basten, houtskool en andere boschbij- of neven voortbrengselen (artikel 60, 1 i d (3) letter b, van de Boschverordening Java en Madoera 1932). Artikel 5. (1) Binnen 's Lands bosschen, gelegen in de Provincie OostJava, binnen de kringen, aangewezen bij lid (1) van artikel 1, en binnen de bij lid (1) van artikel 3 aangewezen wildhoutpasgebieden is voor het vervoer van houtskool en basten, niet vallende onder de bepalingen sub e van het eerste lid van artikel 60 van de Boschverordening Java en Madoera 1932, een pas vereischt. (2) Binnen die gedeelten van de bij lid (1) van artikel 1 aangegeven kringen en van de bij lid (1) van artikel 3 omschieven wildhoutpasgebieden, welke buiten 's Lands bosschen liggen, is de in lid (1) van dit artikel gestelde eisch niet van toepassing op vervoerde hoeveelheden houtskool tot een maximum van 1 5 kg de persoon. HOOFDSTUK III. Voorschriften, als bedoeld in artikel 64 van de Boschverordening Java en Madoera 1932, betreffende het inzamelen in 's L a n d s bosschen van b o s c h b ijvoortbrengselen. Artikel 6. (1) Het verzamelen, snijden of kappen van vruchten, wortelen, sap van bloemkolven, zaden, bladeren, rotan en bamboe, welke door den Dienst van het Boschwezen zijn gekweekt, is verboden. (2) Het verzamelen, snijden of kappen van de in lid (1) van dit artikel genoemde boschbij voortbrengselen, niet door den Dienst van het Boschwezen gekweekt, zoomede gras, alang-alang en glagah is verboden in: a. alle plantsoenen; b. alle boschgedeelten, welke bestemd zijn binnen 10 jaar kunstmatig te worden be- of herbeboscht; c. alle terreinen, waar maatregelen worden genomen voor een natuurlijke be- of herbebossching; d. [ li.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. alle terreinen, welke intensief moeten worden beschermd. (3) De in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde verboden moeten ter plaatse door of vanwege den betrokken boschbeheerder door middel van kenteekenen, waarvan het model door den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst van het Boschwezen, is goedgekeurd, op duidelijk zichtbare wijze worden kenbaar gemaakt. (4) Het verzamelen, snijden of kappen van boschbijvoortbrengselen, bedoeld in lid (2) van dit artikel, is verboden tusschen zonsondergang en zonsopgang. (5) Het is verboden het gesneden gras, de gesneden alangalang of glagah en de overige verzamelde boschbijvoortbrengselen te vervoeren met daartoe in het bosch gekapt, afgebroken of afgetrokken levend hout. (6) Het is zonder—ingevolge artikel 64, lid (2), der Boschverordening Java en Madoera 1932 ten aanzien van de ingerichte bosschen door den betrokken boschbeheerder en overigens door den betrokken Resident verleende — vergunning verboden in de bosschen, behoorende tot: a. de houtvesterij Ngawi, de zaden van alle in s Lands bosschen voorkomende boomsoorten te verzamelen; b. de houtvesterij Ngandjoek, alle in lid (2) van dit artikel bedoelde boschbijvoortbrengselen, met uitzondering van gras, alang-alang en glagah te verzamelen, te snijden of te kappen onder bepaling, dat aan de vergunning tot het inzamelen van bamboe en rotan de betaling der in lid (9) van dit artikel bedoelde vergoeding is verbonden; c. de boschbeheerseenheden Djombang, Blitar, Lawoe Ponorogo, Wilis—Toeloengagoeng—Trenggalek, Bondowoso, Djember en Banjoewangi, alle in lid (2) van dit artikel bedoelde boschvoortbrengselen te verzamelen, te snijden ol te kappen onder bepaling, dat in de boschbeheerseenheden Bondowoso, Djember en Banjoewangi geen vergunningen tot inzamelen van bamboe mogen worden uitgereikt en dat aan de vergunningen tot inzamelen van bamboe en rotan de betaling der in lid (9) van dit artikel bedoelde vergoeding is verbonden. (7) Aan de in het vorige lid van dit artikel bedoelde vergunningen worden de volgende voorwaarden verbonden en op het vergunningsbewijs in het Maleisch en de landstaal bekend gesteld: a. de inzameling zal slechts geoorloofd zijn gedurende de door den betrokken boschbeheerder te bepalen dagen van de pasarweek; b. de geldigheidsduur is ten hoogste één jaar; c. de in artikel 17, lid (.3), der Boschordonnantie voor Java en Madoera 1927 bedoelde persoonlijke vergunning is niet voor overdracht vatbaar; d. de vergunning is slechts geldig binnen het in het vergunningsbewijs aangeduide gebied; e. bij het winnen van de in het vergunningsbewijs genoemde boschbijvoortbrengselen mogen geen andere boom- en struikgewassen dan die, welke deze boschbijvoortbrengselen opleveren, worden beschadigd; f. het vergunningsbewijs moet door den houder van de vergunning op aanvraag van de opsporingsambtenaren te allen tijde worden getoond; g. na afloop van den geldigheidsduur moet het vergunningsbewijs door den vergunninghouder door tusschenkomst van den door den Gouverneur aangewezen ambtenaar aan den betrokken vergunningvcrleener worden ingediend; h. de vergoeding volgens het in lid (9) vastgestelde tarief moet in eens door den vergunninghouder, vóór de uitreiking der vergunning, bij den betrokken boschbeheerder worden gestort, behoudens in die gevallen, waarin een vergoeding per eenheid van gewonnen product is vastgesteld, in welke gevallen betaling na aantooning op de daarvoor in het vergunningsbewijs vermelde plaats, maandelijks bij den betrokken boschbeheerder moet geschieden. (8) Bij niet voldoening aan één der in het vorige lid genoemde voorwaarden, kan de vergunning door den vergunningverlener worden ingetrokken. Ook deze bepaling wordt op het vergunningsbewijs in het Maleisch en de landstaal bekend gesteld. (9) De vergoeding bedraagt voor het winnen van: bamboe le klasse 6 cent per stuk; bamboe 2e klasse 3 cent per stuk; bamboe 3e klasse 1/2 cent per stuk; rotan f 1.— per persoon en per kwartaal. b. [ B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]het is verboden het vee in het bosch te doen overnachten, tenzij in veekampen, door of vanwege den betrokken boschbeheerders aangewezen en behoorlijk ingericht. Deze veekampen moeten door de betrokken veehoeders worden onderhouden en onder toezicht worden gesteld van een voor zijn taak berekenden, door de betrokken veehoeders daarvoor aangestelden persoon. (4) Het drijven van vee buiten de voor het openbaar verkeer opengestelde wegen, sleuven en paden wordt beschouwd als het laten weiden van vee. Artikel 8. (1) Het snijden van gras of ander veevoeder en het halen van strooisel is verboden in: a. alle plantsoenen; b. alle boschgedeelten, welke bestemd zijn om binnen de eerstvolgende 10 jaar kunstmatig te worden be- of herbeboscht; c. alle terreinen, waar maatregelen worden genomen voor een natuurlijke be- of herbebossching; d. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934J. alle terreinen, welke intensief moeten worden beschermd; e. de in stand te houden bosschen in de boschbeheerseenheden Lawoe—Ponorogo en Wilis—Toeloengagoeng—Trenggalek en in de boschbeheerseenheid Bondowoso, voor zoover omvattende de in stand te houden bosschen op den Jang, het Idjenplateau en van de Baloeranreserve, met uitzondering van de door den betrokken boschbeheerder aangewezen terreinen. (2) Het in het vorige lid bedoelde verbod moet ter plaatse door of vanwege den betrokken boschbeheerder, door middel van kenteekenen, waarvan het model door den Hoofdinspecteur^ Hoofd van den Dienst van het Boschwezen, moet zijn goedgekeurd, op duidelijk zichtbare wijze worden kenbaar gemaakt. (3) In de bosschen, niet vallende onder het eerste lid van dit artikel, mag de bevolking gras of ander veevoeder snijden of strooisel halen met inachtneming van de volgende voorSchriften : a. het snijden van gras of ander veevoeder en het halen van strooisel is verboden tusschen zonsondergang en zonsopgang; 1). het is verboden het gesneden gras of ander veevoeder en het gehaalde strooisel te vervoeren met daartoe in het bosch gekapt, afgetrokken of afgebroken levend hout. HOOFDSTUK V. Verbodsbepalingen tot het tegengaan van boschbranden. Artikel 9. Het is verboden gedurende de maanden Mei tot en met November: I. binnen de grenzen van 's Lands bosschen zich te bevinden met brandende of smeulende voorwerpen anders dan op of langs die wegen, sleuven en paden, waar door of vanwege den betrokken boschbeheerder na overleg met daartoe door den Gouverneur aangewezen ambtenaren op duidelijk zichtbare wijze is aangegeven, dat zulks geoorloofd is; II. binnen de grenzen van 's Lands bosschen vuren aan te leggen anders dan bedoeld in artikel 20, lid (2), van de Boschordonnantie voor Java en Madoera 1927, tenzij 's Lands dienst zulks bevordert, dan wel daartoe door het beheerspersoneel van het Boschwezen vergunning is verleend; in beide gevallen echter met inachtneming van de daarvoor bevolen veiligheidsmaatregelen; III. binnen een afstand van 100 m van eenige grens van 's Lands bosschen of van eenig terrein met natuurlijke begroeiing aan 's Lands bosschen grenzend (behalve op erven en huizen), vuren aan te leggen, anders dan met inachtneming der volgende voorschriften: A. bij het schoonbranden van terreinen: le. moet eerst op het door het vuur te zuiveren terrein — zoo het grenst aan bosch of wel aan een terrein met dood of brandbaar materiaal of met zoodanige begroeiing, dat overslaan van het vuur daarop en verder naar het bosch niet uitgesloten is — een strook gronds van ten minste 10 m breedte langs het bosch of het bovenbedoelde aangrenzende terrein geheel worden gezuiverd van alle brandbare stoffen; 2e. mag het afbranden slechts bij windstilte geschieden tusschen half zes en tien uur 's morgens; 3e. moet het schoonbranden beginnen van de zijde van het terrein, welke grenst aan de onder le bedoelde gezuiverde strook gronds; 4e. moet, zoolang het vuur brandt of smeult, voortdurend voldoende toezicht worden uitgeoefend; B. bij het aanleggen van vuur anders dan ter zuivering van het terrein: le. moet rondom het vuur een strook gronds van ten minste 5 m breedte geheel gezuiverd worden van brandbaar materiaal; *2e. moet het vuur voortdurend goed bewaakt worden; 3e. moet het vuur in elk geval ten minste 30 m van de boschgrens verwijderd zijn; IV. binnen 's Lands bosschen en daarbuiten, binnen 30 m van de boschgrens, licht brandbare stoffen op te stapelen, tenzij—in het laatste geval —met voorkennis van het beheerspersoneel van het Boschwezen, dan wel, bij afwezigheid van dit personeel, met voorkennis van de door den Gouverneur daartoe aangewezen ambtenaren, V. gesneden, gekapte of verzamelde boschvoortbrengselen, gras of ander veevoeder of strooisel binnen 's Lands bosschen te drogen te leggen. HOOFDSTUK VI. Verdere boschbescherming. Artikel 10 [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934]. Het is verboden om zich, zonder vergunning van het beheerspersoneel, de mantri's-politie bij het Boschwezen en de boschwachters met kap-, snij-, hak- of trekwerktuigen, andere dan grasmessen, te bevinden binnen de grenzen der in stand te houden bosschen, tenzij op voor het openbaar verkeer opengestelde wegen, paden en sleuven. Artikel 11. Het is verboden door afdamming, afsluiting van riviertjes, geulen of ravijnen, of op eenige ander wijze, boschgedeclten onder water te zetten, tenzij daarvoor van den betrokken boschbeheerder vergunning is verkregen. HOOFDSTUK VII. Slot- en strafbepalingen. Artikel 12. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934], Overtreding van de verbods- en gebodsbepalingen, gesteld bij de artikelen 6, leden (1), (2), (4) tot en met (6), 7, lid (3), 8, leden (1) en (3), 9,10 en 11 wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste vijftig gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan de in het vorige lid van dit artikel bedoelde straf tot het dubbele van het daarbij bepaalde maximum worden opgelegd. Artikel 13. Onverminderd de in het vorige artikel genoemde straf kunnen worden verbeurd verklaard, voor zoover den veroordeelde toebehoorende: a. de producten, verzameld in strijd met de bepalingen van Hoofdstukken III en IV van deze verordening: b. de voorwerpen, waarmede overtreding van de voorschriften, vermeld in Hoofdstukken III en IV en in artikelen 9 en 10 van deze verordening, is gepleegd. Artikel 14. Met het opsporen van overtredingen van de bepalingen dezer verordening zijn mede belast het beheerspersoneel, de mantri'spolitie bij het Boschwezen en de boschwachters. Artikel 15. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Boschbeschermingsverordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 8 December 1933. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Uitvoering van het bepaalde in de artikelen 1, lid (3), 6, lid (7) letter g, en 9, sub I en IV, der Boschbeschermingsverordening Provincie Oost-Java. Besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 9 Januari 1934 No. W 311/1 (Opg. B.P.B. van 30 Januari 1934, Serie A No. 1). De Gouverneur van Oost-Java, Gelet enz.; Heeft besloten: Aan te wijzen als ambtenaren (den ambtenaar), bedoeld in Boschbeschermingsverordening Provincie Oost-Java: de betrokken onderdistrictshoofden (het betrokken onderdistrictshoofd). De Gouverneur van Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Instelling van een Centralen Bedrijvendienst. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 14 September 1932 No. C 58/1/1 (Opg. B.P.B. van 9 November 1932, Serie A No. 11). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet enz.; Heeft besloten: In te stellen een Centralen Bedrijvendienst, omvattende de navolgende provinciale bedrijven, t.w.: 1. Zoutbedrijf; 2. Electriciteitsbedrijf te Pamekasan; 3. Waterleidingbedrijf te Lamongan; 4. idem te Grissee; 5. idem voor Zuid-Soerabaja; 6. idem te Ngawi; 7. idem te Bangil; 8. idem te Lawang; 9. idem te Loemadjang; 10. idem te Banjoewangi; 11. idem te Pamekasan/Sampang; 12. idem te Bangkalan; 13. idem te Soemenep; 14. idem te Djember; 15. Electriciteitsbedrijf te Bangkalan; 16. idem te Sampang; 17. idem te Soemenep; aan het hoofd waarvan staat een ambtenaar met den titel:,,Hoofd der Bedrijven", welk hoofd — onverminderd de bij verordening vastgestelde of vast te stellen bepalingen — in alle zaken het bedrijf betreffende, de voorschriften, te geven door het College van Gedeputeerden, opvolgt. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Instelling van een College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 15 Januari 1929 No. P 3/2/18 (Opg. P.B. van 5 Maart 1929 No. 2), hetwelk voor zoover betreft de bezoldiging van de leden van het College door den Gouverneur-Generaal is goedgekeurd bij besluit van 29 Maart 1929 No. lx. Het bedrag der bezoldiging is gewijzigd bij 's Raads besluit van 28 Juni 1930 No. A 1/2/23 (Opg. P.B. van 24 Juli 1930 No. 6), welke wijziging door den Gouverneur-Generaal is goedgekeurd bij besluit van 30 October 1930 No. 23. De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 119, lid 3, der Indische Staatsregeling en op de artikelen 4, 20, 22 en 24 van de Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Eerstelijk: Te benoemen een College van Gedeputeerden; Ten tweede: Te bepalen: a. dat het aantal leden van het in artikel 1 van dit besluit bedoelde College vier bedraagt; b. dat het aantal plaatsvervangende leden van dat College vier bedraagt; Ten derde [P.B. 1930 No. 6]: Onder nadere goedkeuring van den Gouverneur-Generaal de maandelijksche bezoldiging \an de leden van meergenoemd College te bepalen op f 750. - (zeven honderd vijftig gulden) *). Ten vierde enz. Ten vijfde enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. ï) Bij 's Raads besluit van 7 Januari 1932 No. A 1/1/11, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 23 Mei d.a.v. No. 31, is de maandelijksche bezoldiging, gerekend van 1 Januari 1932 af, tijdelijk verlaagd met 10%. Instructie voor het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 29 Juni 1932 No. W 8j 1/9 (Opg. B.P.B. van 10 Mei 1933, Serie A No. 6). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Heeft besloten: Ten eerste: Vast te stellen de hieraan gehechte Instructie voor het College van Gedeputeerden van den Provinciale Raad van Oost-Java. Ten tweede: Op de bij artikel 1 van dit besluit vastgestelde Instructie voor het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java de goedkeuring van den GouverneurGeneraal aan te vragen. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Daar nopens de krachtens artikel 25, lid 1, der ProvincieOrdonnantie vereischte goedkeuring door den Gouverneur-Generaal binnen zes maanden na vaststelling van het bovenstaande besluit geen beslissing is genomen, wordt het krachtens het 2de lid van artikel 65 der Provincie-Ordonnantie geacht door den Gouverneur-Generaal te zijn goedgekeurd. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Instructie voor het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java. Artikel 1. (1) Het College van Gedeputeerden vergadert, tenzij buitengewone omstandigheden dit mochten verhinderen, ten minste eenmaal in de week te Soerabaja in een der localen \an het Gouverneurskantoor. (2) De leden van het College van Gedeputeerden moeten te Soerabaja woonachtig zijn, tenzij om gewichtige redenen anders door den Provincialen Raad wordt beslist. (3) De leden van het College bepalen ieder voor zich afzonderlijk een dag in de week, waarop zij te Soerabaja door het publiek geraadpleegd kunnen worden. De dagbepaling wordt in het Provinciaal Blad bekend gemaakt. Artikel 2. (1) Ingeval is te voorzien, dat een Gedeputeerde tengevolge van afwezigheid buiten de Provincie of anderszins gedurende langer dan één maand verhinderd zal zijn, zijn werkzaamheden te verrichten, treedt zijn plaatsvervanger op tot waarneming zijner werkzaamheden. (2) In geval ook deze verhinderd mocht zijn, wordt een der overige plaatsvervangende leden tot de waarneming daarvan aangezocht. Artikel 3. (1) Het College van Gedeputeerden stelt terstond en voorts na elke wijziging in zijn samenstelling zoo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden een verdeeling op van de opgedragen bestuurstaak. Deze verdeeling wordt bekend gemaakt in het Provinciaal Blad. De verdeeling geschiedt aldus, dat de \ oorzitter en ieder der leden de onderwerpen, betreffende het hem in het bijzonder toegewezen bestuursonderdeel, in voorstudie neemt en daaromtrent een voorstel doet, waarna de overigen schriftelijk of mondeling hun meening daarover kenbaar kunnen maaken. (2) Een onderwerp, behandeld als omschreven in lid (1) van dit artikel, behoeft geen bespreking ter vergadering van het College, indien omtrent inhoud en vorm daarvan eenstemmigheid blijkt te bestaan. (3) Elk lid van het College van Gedeputeerden heeft ten aanzien van het hem speciaal toegewezen bestuursonderdeel en ten behoeve van de onderwerpen, die bij hem in voorstudie zijn, het recht zich ter fine van gewenschte inlichtingen en inzage van stukken rechtstreeks te wenden tot alle betrokken provinciale ambtenaren. (4) Elk lid van het College van Gedeputeerden, dat belast is geweest met de voorstudie van een onderwerp, is tevens belast met het toezicht op de uitvoering van het besluit, dat daarvan het gevolg is. Artikel 4. (1) Dienstreizen binnen de Provincie worden door ieder der Gedeputeerden ondernomen, zoo dikwijls hem zulks noodig of gewenscht voorkomt in het bijzonder: a. voor een goed inzicht in de hun (c.q. in het bijzonder) opgedragen bestuurstaak; b. voor het vereischt toezicht op de uitvoering van Provinciale verordeningen of de dienstverrichtingen der diensthoofden; c. voor een goede beoordeeling van bij het College aanhangig gemaakte geschillen of zaken van hooger beroep (onderzoek ter plaatse). (2) Dienstreizen buiten de Provincie worden slechts ondernomen na een daartoe strekkend besluit van het College of ingevolge een opdracht van den Provincialen Raad. Artikel 5. (1) Het College van Gedeputeerden draagt zorg, dat alle voorstellen, welke het ingvolge het bepaalde in artikel 77 der Provincie-Ordonnantie doet, vergezeld worden van een behoorlijke toelichting en uiteenzetting der gronden, waarop de te nemen besluiten zullen rusten. (2) Indien de voorbereiding van eenig onderwerp aan anderen is opgedragen, is het College van Gedeputeerden verplicht zich voortdurend van den stand dier voorbereiding op de hoogte te houden. Artikel 6. (1) Alle voorstellen worden met de daarbij behoorende toelichting door de zorg van het College van Gedeputeerden in het Provinciaal Blad en zooveel mogelijk ten minste een week voor de vergadering van den Provincialen Raad, waarin zij in behandeling zullen worden genomen, in dien vorm of geroneographeerd aan ieder lid van den Raad toegezonden. (2) Het College van Gedeputeerden draagt zorg, dat het ontwerp der begrooting van uitgaven en ontvangsten met de daartoe behoorende bescheiden zoo spoedig mogelijk in het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de begrooting zal dienen, aan de leden van den Provincialen Raad wordt toegezonden. Artikel 7. Ue tot den Provincialen Raad gerichte verzoekschriften, welke niet overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van artikel 47 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van den Provincialen Raad van Oost-Java in handen van de vaste Commissie voor de verzoekschriften worden gesteld, moeten, indien het tijdstip van ontvangst dat nog toelaat, in de eerstvolgende vergadering van den Raad in beraadslaging worden gebracht. Artikel 8. Wanneer het College van Gedeputeerden ter uitvoering van verordeningen of besluiten algemeene nadere voorschriften heeft uit te vaardigen, worden deze in het Provinciaal Blad geplaatst. Artikel 9. (1) De verordeningen en besluiten van den Provincialen Raad, die de goedkeuring der Regeering behoeven, worden ten spoedigste, nadat zij zijn vastgesteld en de notulen van de desbetreffende vergadering zijn goedgekeurd, mét de noodige toe, lichtende bescheiden aan de Regeering toegezonden. (2) Ingeval de goedkeuring wordt onthouden, is het College van Gedeputeerden verplicht het noodige voor te bereidenten einde aan de gerezen bedenkingen tegemoet te komen dan wel die te weerleggen; het College doet deswege in de eerstvolgende vergadering van den Provincialen Raad verslag en zoo mogelijk tevens de noodige voorstellen. Artikel 10. (1) Het College van Gedeputeerden geeft in elke eerstvolgende vergadering van den Provincialen Raad bèricht van de schorsing of vernietiging der door den Raad vastgestelde veror- deningen of besluiten, terwijl het Gouvernementsbesluit, waarbij die schorsing of vernietiging is geschied, in het Provinciaal Blad wordt geplaatst, zoo spoedig mogelijk nadat bedoelde beslissing ter kennis van het College van Gedeputeerden zal zijn gekomen- (2) Indien een verordening of besluit, door den Provincialen Raad vastgesteld, wordt geschorst of vernietigd, moet het College van Gedeputeerden ten spoedigste zoodanige nieuwe maatregelen voorbereiden en aan den Raad voordragen, als noodig zijn tot voorziening in de regeling van de zaak, welke behandeld werd in die geschorste of vernietigde verordening dan wel in dat geschorste of vernietigde besluit. Artikel 11. (1) Het College van Gedeputeerden is verplicht, ook voordat de machtiging van den Provincialen Raad tot het voeren van een rechtsgeding ten behoeve der Provincie is verkregen, alle conservatoire maatregelen, zoo in als buiten rechten, te nemen en te doen wat noodig is, ter voorkoming van verlies van rechten. (2) Wanneer de Provincie in rechten wordt aangesproken, doet het College van Gedeputeerden verzoek tot uitstel van het geding, totdat de Provinciale Raad, nopens de voortzetting daarvan, zal kunnen zijn gehoord. (3) Indien dit verzoek niet mocht worden toegestaan, gedraagt het College zich verder overeenkomstig de bepaling van lid (1) van dit artikel en vangt onder nadere goedkeuring van den Raad het geding aan, 'indien de ingestelde eisch het College voor redelijke tegenspraak vatbaar voorkomt. Artikel 12. (1) Het College van Gedeputeerden neemt ten aanzien van de provinciale middelen en eigendommen en andere bij de Provincie in beheer zijnde zaken alle maatregelen, waardoor een juiste uitvoering van het beheer daarvan verzekerd wordt. (2) Het College doet een nauwkeurigen staat opmaken en bijhouden van de aan de Provincie toebehoorende onroerende goederen, schuldbrieven en vorderingen. (3) Het College zorgt voorts, dat de titels betreffende de rechten en eigendommen der Provincie behoorlijk worden bewaard en dat daarvan een inventaris wordt opgemaakt en (3) Voor reizen, welke per spoor of tram worden gedaan, kunnen de kosten van vervoer in de hoogste klasse in rekening worden gebracht. Artikel 3. (1) Voor de berekening van de reiskosten voor reizen, welke per automobiel of ander vervoermiddel worden gedaan, gelden als maatstaf de werkelijk afgelegde afstanden. (2) Bestaat de kilometeraanwijzing niet, dan wordt de juistheid der afstanden gecertificeerd door het College van Gedeputeerden. (3) Gedeelten van kilometers worden voor volle kilometers berekend. Artikel 4. (1) De leden van het College van Gedeputeerden, die een dienstreis ondernemen, welke zich tot buiten het gebied der Provincie uitstrekt, kunnen hiertoe gebruik maken van spoor, tram automobiel, vliegmachine of boot. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 3*)]. Voor de in het vorig lid bedoelde reizen per automobiel worden vergoedingen genoten van f 0.06 (zes cent) en f 0.12 (twaalf cent) per afgelegden km, indien gebruik gemaakt wordt van onderscheidenlijk een eigen en ingehuurden automobiel. Voor de overige in het vorig lid bedoelde reizen kunnen de kosten van vervoer in de hoogste klasse in rekening worden gebracht. Artikel 5 [B.P.B. 1934, Serie A No. 3 *)]. (1) Verblijfkosten ten bedrage van f 12.— (twaall gulden) worden toegekend bij overnachting buiten de Stadsgemeente Soerabaja met dien verstande, dat voor den dag, waarop de terugreis wordt volbracht, f 6.— (zes gulden) wordt toegekend. (2) Heeft de heen- en de terugreis op een en denzeltden dag plaats, dan wordt eveneens een vergoeding voor de verblijfkosten van f 6.— (zes gulden) toegekend. Artikel 6. De leden van het College van Gedeputeerden moeten van hun recht op de hen ingevolge deze regeling toekomende reis- en *) Terugwerkende tot 1 Januari 1934. Verordening tot regeling van de winning van niet in artikel 1 der Indische Mijnwet genoemde delfstoffen in binnen de Provincie Oost-Java gelegen, tot het vrije Landsdomein behoorende, gronden („DELFSTOFFENVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 11 December 1934 (Afg. B.P.B. van 20 December 1934, Serie A No. 20). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot regeling van de winning van niet in artikel 1 der indische mljnwet genoemde delfstoffen in binnen de provincie OoST- Java gelegen, tot het vrije Landsdomein behoorende, gronden. Artikel 1. Onverminderd hetgeen bij de ordonnantie van 4 Juni 1926 ^Staatsblad No. 219) is bepaald ten aanzien van het winnen in 's Lands bosschen van niet in artikel 1 van de Indische Mijnwet genoemde delfstoffen en behoudens het bij lid (2) van artikel 16 dier wet aan den concessionaris toegekende beschikkingsrecht, is het verboden bedoelde delfstoffen te winnen in binnen de Provincie gelegen, tot het vrije Landsdomein behoorende gronden, tenzij daartoe door het College van Gedeputeerden vergunning is verleend. Artikel 2. (1) De aanvraag om een vergunning, als bedoeld in artikel 1, moet schriftelijk worden ingediend bij het College van Gedeputeerden. (2) De aanvraag moet de volgende gegevens bevatten: a. den naam, het beroep of ambt en de woonplaats oi plaats van vestiging van den aanvrager; voor zoover deze niet is gevestigd binnen de Provincie, moet aldaar onveranderlijk woonplaats worden gekozen; b. een opgave van de delfstoffen, als bedoeld in artikel 1, waarvan winning wordt verzocht; c. een duidelijke omschrijving van het terrein, waaruit de winning van de ingevolge het bepaalde in letter b opgegeven delfstoffen wordt verlangd. (3) Bij de aanvraag moet worden overlegd een schetskaart op een schaal van ten minste 1 : 5000, waarop zijn aangegeven de grenzen van het aangevraagde terrein en het vaste punt of de vaste punten, waaraan de hoekpunten van het terrein zijn vastgelegd. (4) Onverminderd het bepaalde in de leden (2) en (3) van dit artikel is de aanvrager verplicht alle nader door het College van Gedeputeerden noodig geoordeelde gegevens alsnog op eerste aanvraag te verstrekken. Artikel 3. (1) Een vergunning, als bedoeld in artikel 1, wordt geweigerd, indien de aanvrager niet is: a. Nederlander; b. ingezetene van Nederland of Nedcrlandsch-Indië; c. een vennootschap, gevestigd in Nederland of NederlandschIndië, waarvan, wat de naamlooze vennootschappen betreft, de eenige bestuurder of commissaris, dan wel, als er twee zijn, beiden, of, als er meer bestuurders zijn, de meerderheid alsook de meerderheid der commissarissen, en, wat vennootschappen onder eene firma en die bij wijze van geldschieting betreft, de eenige beheerende vennoot, dan wel, als er twee zijn, beiden, of, als er meer beheerende vennooten zijn, de meerderheid, Nederlanders dan wel ingezetenen van Nederlandsch-Indië zijn, de laatsten woonachtig in Nederlandsch-Indië of in Nederland, met dien verstande dat de niet in Nederlandsch-Indië gevestigde personen of vennootschappen aldaar behoorlijk moeten zijn vertegenwoordigd, en dat de in Nederlandsch-Indië gevestigde personen, de vertegenwoordigers in Nederlandsch-Indië van niet in Nederlandsch-Indië gevestigde personen en de in Nederlandsch-Indië gevestigde bestuurders of vertegenwoordigers van aldaar of in Nederland gevestigde vennootschappen bevoegd moeten zijn om verblijf te houden binnen de Provincie. (2) Een vergunning, als bedoeld in artikel 1, kan worden geweigerd, indien: a. het verzoekschrift niet de gegevens bevat, opgesomd in lid (2) van artikel 2, of daarbij niet is overgelegd een schetskaart, als bedoeld in lid (3) van dat artikel, dan wel de aanvrager binnen den daarbij gestelden termijn niet voldoet aan het verzoek om de nadere gegevens, bedoeld in lid (4) van dat artikel; b. redenen van openbare orde of algemeen belang zich tegen het verleenen daarvan verzetten. (3) Weigering van een vergunning geschiedt bij een met redenen omkleed besluit. Artikel 4. (1) Aan een vergunning, als bedoeld in artikel 1, kunnen, onverminderd hetgeen ten aanzien van vergunningen voor binnen 's Lands bosschen gelegen terreinen is voorgeschreven bij de leden (1) en (2) van artikel 4 der ordonnantie van 4 Juni 1926 (Staatsblad No. 219), door het College van Gedeputeerden voorwaarden worden verbonden. (2) Onverminderd het bepaalde in artikel 8 van deze verordening is, indien redenen van openbare orde of algemeen belang zulks noodzakelijk of wenschelijk maken, het College van Gedeputeerden bevoegd de voorwaarden van een vergunning, als bedoeld in artikel 1, te wijzigen of aan te vullen, dan wel deze vergunning in te trekken of door een andere te vervangen. Artikel 5. (1) Voor het recht om de bij artikel 1 bedoelde delfstoffen te mogen winnen is, behalve in het geval bij lid (3) van dit artikel voorzien, aan de Provincie een door het College \an Gedeputeerden bij het vergunningsbesluiit vast te stellen jaarlijksche vergoeding verschuldigd van ten hoogste f 10. (tien gulden) per ha of een gedeelte daarvan, welke vergoeding telken jare vóoi het einde der maand Februari bij vooruitbetaling in de Provinciale Kas moet worden gestort. Na verleening van de vergunning moet deze vergoeding, berekend over zooveel twaalfden als het aantal maanden van het loopende jaar bedraagt, voor de eerste maal worden voldaan binnen drie maanden na dagteekening van het besluit, waarbij de vergunning is verleend. (2) Van de in lid (1) gestelde verplichting tot betaling van eene vergoeding kan over ten hoogste de eerste drie jaren van den vergunningsduur door het College van Gedeputeerden in bijzondere gevallen vrijstelling worden verleend. (3) Indien de in artikel 1 bedoelde vergunning is verleend aan het Land of aan een der binnen de Provincie gelegen zelfstandige gemeenschappen, en de winning van de in dat artikel bedoelde delfstoffen uitsluitend geschiedt ter voorziening in de eigen behoeften van deze publiekrechtelijke lichamen, blijft het bepaalde in lid (1) van dit artikel buiten toepassing.. Artikel 6. (1) De vergunning, bedoeld in artikel 1, wordt op naam en met uitsluiting van anderen verleend voor den tijd van ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren aan één persoon of één vennootschap en voor één aaneengesloten, tot het vrij Landsdomein behoorend terrein. (2) Zij kan niet dan met toestemming van het College van Gedeputeerden en uitsluitend op één anderen persoon of één andere vennootschap, die voldoet aan de bij artikel 3, lid (1), gestelde eischen, worden overgedragen. (3) De vergunning blijft, ingeval van overlijden van den vergunninghouder — voor zoover de daarbij verkregen rechten niet eerder kennelijk zijn prijsgegeven — gedurende een termijn van een jaar na den dag van overlijden voor de erfgenamen van kracht, gedurende welk tijdvak de erfgenamen in de gelegenheid worden gesteld, schriftelijk aan het College van Gedeputeerden de overschrijving der vergunning op den naam van een hunner te vragen, mits deze voldoet aan de bij artikel 3, lid (1), gestelde eischen. Artikel 7. (1) De vergunninghouder wordt geacht zich te hebben onderworpen aan de bij de vergunning gestelde voorschriften en voorwaarden, zoodra hij een van de handelingen verricht, welke bij die vergunning zijn voorgeschreven of toegestaan. (2) Een verleende vergunning ontslaat den houder niet van de verplichting tot vergoeding van de schade, welke door ge- bruikmaking daarvan of door nalatigheid of onvoorzichtigheid van de zijde van den houder aan derden wordt toegebracht. (3) De vergunninghouder is verplicht te allen tijde op schriftelijk verzoek van het College van Gedeputeerden al die inlichtingen en bescheiden te verstrekken, welke dat College voor een behoorlijk toezicht op de naleving van de bij de vergunning gestelde voorschriften en voorwaarden behoeft. Artikel 8. (1) De vergunning, bedoeld in artikel 1, wordt ingetrokken: a. op verzoek van den vergunninghouder; b. een jaar na het overlijden van den vergunninghouder, tenzij intusschen door de erfgenamen een verzoek is gedaan, als bedoeld in lid (3) van artikel 6; c. bij ontbinding van den rechtspersoonvërgunninghouder, dan wel van de vennootschappen onder een firma of die bij wijze van geldschieting, bedoeld in artikel 3, lid (1), letter c, voor zoover deze vergunninghoudsters zijn. (2) De vergunning, bedoeld in artikel 1, kan worden ingetrokken : a. indien de vergunninghouder — ter beoordeeling van het College van Gedeputeerden — het verleende recht kennelijk heeft prijsgegeven; b. bij het verstrijken van den termijn, waarvoor zij is verleend; c. indien de vergunninghouder ophoudt te voldoen aan de bij artikel 3, lid (1), gestelde vereischten; d. indien de vergunninghouder, niettegenstaande terzake schriftelijk te zijn aangemaand en gewaarschuwd, een of meer bij de vergunning gestelde voorschriften en voorwaarden niet of niet in voldoende mate naleeft; e. indien de vergunninghouder niet nakomt de verplichting tot tijdige betaling van de krachtens artikel 5, lid (1), bepaalde vergoeding; f. indien de vergunninghouder niet nakomt de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen en bescheiden, als bedoeld in artikel 7, lid (3); g. indien de vergunninghouder niet binnen zes maanden na dagteekening van het besluit, waarbij de vergunning is verleend, een van de handelingen verricht, welke bij dat besluit zijn voorgeschreven of toegestaan. (3) De intrekking van de vergunning geschiedt zonder voorafgaande ingebrekestelling, terwijl de vergunninghouder daaraan geen aanspraak op schadevergoeding kan ontleen en. Artikel 9. (1) Indien een vergunning, als bedoeld in artikel 1, door het College van Gedeputeerden is ingetrokken, kan dit College den gewezen vergunninghouder of diens rechthebbende(n) schriftelijk de verplichting opleggen om de door den gewezen vergunninghouder aangelegde werken en inrichtingen op eigen kosten geheel of ten deele op te ruimen en de verlaten groeven te dichten en gelijk te maken met het omringende terrein overeenkomstig de daaromtrent in de vergunning gegeven voorschriften, binnen een daarvoor te stellen termijn, zullende — indien een en ander niet binnen dien termijn is verricht — die werkzaamheden van Provinciewege kunnen geschieden op kosten van den gewezen vergunninghouder of diens rechthebbende(n). (2) Op gelijke wijze kan worden gehandeld, indien de vergunninghouder of diens rechthebbende(n) in gebreke blijft met de uitvoering van werkzaamheden, welke krachtens de voorschriften of de voorwaarden der vergunning van hem worden gevorderd. Artikel 10. Het College van Gedeputeerden is verplicht ervoor zorg te dragen, dat alvorens een vergunning, als bedoeld in artikel 1, wordt verleend of ingetrokken dan wel toestemming wordt verleend tot overdracht op derden, overeenkomstig het bepaalde bij lid 3 van artikel 14 der Instellingsordonnantie van de Provincie Oost-Java (Staatsblad 1928 No. 295) het Hoofd van den Dienst van den Mijnbouw is gehoord. Artikel 11. (1) Van alle beslissingen, welke op grond van deze verordening door het College van Gedeputeerden zijn genomen, staat binnen één maand na de dagteekening van het besluit, waarbij de betrekkelijke beslissing is genomen, beroep open op den Provincialen Raad. (2) Hangende het beroep, wordt de beslissing tot intrekking, wijziging of aanvulling van een vergunning geschorst. Artikel 12. (1) Overtreding van de verbodsbepaling, gesteld bij artikel 1, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden. (2) De voorwerpen, waarmede de overtreding is gepleegd, kunnen, voor zoover zij den veroordeelde toebehooren, worden verbeurd verklaard. (3) De verplichting tot naleving van de bepalingen van deze verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten aanzien van een rechtspersoon, op de leden van het bestuur of bij ontstentenis van die leden, op den vertegenwoordiger van den rechtspersoon. Artikel 13. (1) Met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtreding van artikel 1 van deze verordening, zijn mede belast de ambtenaren van den Provincialen Waterstaat van den rang van mantri af en hooger. (2) De opsporingsambtenaren, bedoeld in lid (1) van dit artikel, zijn bevoegd, na zich daartoe bekend te hebben gemaakt bij den vergunninghouder of bij dengene, die den vergunninghouder ter plaatse vertegenwoordigt, de in verband met de verleende vergunning in gebruik zijnde terreinen, gebouwen en inrichtingen te allen tijde te betreden. (3) De vergunninghouder is verplicht de in lid (1) van dit artikel bedoelde ambtenaren op hun daartoe strekkende vordering tot die terreinen, gebouwen en inrichtingen toe te laten, zoomede hun alle voor het toezicht noodige inlichtingen te verstrekken. Artikel 14. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Delfstoffenverordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Artikel 15. Slotbepaling. Het bepaalde in de artikelen 4, lid (2), 5, lid (1), voor zoover betreft de verplichting tot vooruitbetaling, indien althans krachtens het vergunningsbesluit een jaarlijksche vergoeding per ha vijf etmalen, nadat het in artikel 3, lid (2), bedoelde formulier geteekend is terugontvangen, indien het aan te sluiten perceel gelegen is aan een weg, waarlangs reeds een verdeelnet van voldoende afmetingen aanwezig is, en behoudens de voorwaarden der electrieiteitsvergunning en hetgeen in de installatievoorschriften omtrent de keuring der installatie is bepaald. (2) Indien voor het aansluiten van een installatie uitbreiding der leidingnetten van het electriciteitsbedrijf noodig is, zal de beheerder een waarborg kunnen vorderen voor de uit die aansluiting te verkrijgen bruto-inkomsten, of wel een bijdrage in de uitbreidingskosten. (3) Voor elke installatie, welke voor het eerst, of na volledige afbraak der huisaansluiting opnieuw wordt aangesloten, moet de aanvrager een bijdrage in de aansluitingskosten betalen aan het electriciteitsbedrijf. Deze bijdrage wordt berekend volgens de daarvoor in de tarieven vastgestelde grondslagen. Artikel 5. Plaats en soort der aansluiting. (1) Ue plaats en de soort der aansluitleiding en van de bijbehoorende toestellen der aansluiting en zoonoodig van den transformator worden bepaald door den beheerder na overleg met den aanvrager. De aanvrager stelt tot genoegen van het electriciteitsbedrijf de noodige ruimte en afscheidingen beschikbaar. De plaats van de contröletoestellen moet zoodanig zijn, dat het mechanisme en de werking geen nadeeligen invloed daarvan kunnen ondervinden. Aansluit- en contröletoestellen moeten bij voorkeur kunnen worden bevestigd tegen een vasten, gemetselden wand en wel zoodanig, dat zij gemakkelijk kunnen worden bediend, afgelezen en onderzocht. (2) Installaties met een maximumbelasting van meer dan tien kilovoltampère en die, welke een te groot spanningsverlies, hinder of stoornis in het laagspanningsnet kunnen veroorzaken, moeten op verlangen van den beheerder op het hoogspanningsverdeelnet worden aangesloten door middel van tussehenschakeling van een transformator, welke door liet electriciteitsbedrijf wordt geplaatst. (3) Verbruikstoestellen met een maximumbelasting van meer dan vijftig kilovoltampère kunnen met goedvinden van den aanvrager op het hoogspanningsverdeelnet worden aangesloten. (4) Onderbreking van de stroomlevering, uit welken hoofde ook, geeft den verbruiker op geen andere wijze recht op schadevergoeding door het electriciteitsbedrijf dan door middel van aftrek van een evenredig deel van de vaste periodieke bedragen, met uitzondering van het klantrecht. Deze aftrek wordt alleen toegepast, wanneer een onderbreking langer dan drie uren heeft geduurd of meerdere onderbrekingen in een maand te zamen langer dan tien uren hebben geduurd. Artikel 31. Vrijwaring. Het electriciteitsbedrijf is niet aansprakelijk voor schade of hinder als gevolg van de al of niet levering van electrischen arbeid, of voortvloeiende uit het gebruik der leidingen. HOOFDSTUK X. Strafbepalingen en opsporingen. Artikel 32. Overtredingen. (1) Overtreding van de verbodsbepaling, gesteld bij artikel 2, lid (1), wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden. (2) Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan de in het vorig lid van dit artikel bedoelde straf tot het dubbele van het daarbij gestelde maximum worden verhoogd. (3) Ten aanzien van rechtspersonen wordt de verbodsbepaling, gesteld bij artikel 2, lid (1), dezer verordening, geacht te zijn gericht tegen de bestuurders van die rechtspersonen. Artikel 33. Opsporing en toezicht. (1) Met het opsporen van de overtredingen en de zorg voor de naleving der bepalingen van deze verordening zijn mede belast de ambtenaren en beambten van den Centralen Bedrijvendienst. (2) De ambtenaren en beambten, genoemd in lid (1) van dit artikel, zijn bevoegd tot het opsporen van overtredingen: te allen tijde, en tot het houden van toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde alsmede tot het verrichten van de noodige werkzaamheden: tusschen 7 en 12 uur v.m. en tusschen half 7 en half 9 n.m. alle plaatsen, waar zich leidingen of contröletoestellen bevinden, na zich daartoe kenbaar te hebben gemaakt bij den bewoner of een van diens huisgenooten, te betreden. De bewoners of gebruikers van de pereeelen, waar zich die plaatsen bevinden, zijn verplicht hun daartoe toegang te verleenen. HOOFDSTUK XI. Slotbepalingen. Artikel 34. Inwerkingtreding . (1) Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Electriciteits verordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging en werkt, behoudens ten aanzien van de strafbepalingen, terug tot 1 Januari 1932. (2) Met ingang van den dag van inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken: I. de verordening, inhoudende de voorwaarden voor aansluiting aan het electrische net te Pamekasan, van den Gewestelijken Raad van Madoera van 3 September 1927, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel No. 65 van de Javasche Courant van 20 September 1927 No. 75; II. het besluit van den Gewestelijken Raad van Madoera van 3 September 1927 No. 122/32, houdende vaststelling van: 1. de algemeene tarieven voor levering van electrischen arbeid; 2. het reglement voor huurinstallaties, opgenomen in het Extra Bijvoegsel No. 66 van de Javasche Courant van 23 September 1927 No. 76. Soerabaja, 15 September 1932. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. INHOUD. Hoofdstuk I. art. 1. Verklaring van sommige termen. Hoofdstuk II. Aanleg, uitbreiding,onderhoud en afbraak eener installatie, art. 2. Algemeene bepalingen, art. 3. Aanvraag tot aansluiting, art. 4. Aansluiting aan het net. art. 5. Plaats en soort der aansluiting, art. 6. Onderhoud der aansluiting, art. 7. Onderhoud en uitbreiding der installaties. Hoofdstuk III. Meters en stroombegrenzers. art. 8. Verzegeling der controletoestellen, art. 9. Onderzoek enz. van contróletoeste- len op verzoek. art. 10. Onderzoek enz. van contróletoestellen vanwege het electriciteitsbedrijf. Hoofdstuk IV. Waarborgsommen, art. 11. Storting. art. 12. Verrekening. Hoofdstuk V. Opzegging en afsluiting. art. 13. Opzegging der aansluiting, art. 14. Afsluiting. Hoofdstuk VI. Stelsel van stroomlevering. art. 15. Draaistroom. art. 16. Spanning. Hoofdstuk VII. Tarieven. art. 17. Tariefkeuze. art. 18. Verrekening. art. 19. Gemengd tarief (A). art. 20. Abonnementstarief (B) met stroombegrenzing. art. 21. Abonnementstarief (C) per lichtpunt (Verbruikers in het klein), art. 22. Bijzondere tarieven (D). art. 22a. Korting op tarieven A, B en C. art. 23. Tarieven voor huurinstallaties. art. 24. Wijzigingen in tarief en/of aansluitwaarde. art. 25. Onderzoek van controletoestellen, art. 26. Aansluitingskosten. Hoofdstuk VIII. Rekeningen en betalingen. art. 27. Bepaling van het stroomverbruik, art. 28. Invordering der electriciteitsrekening. art. 29. Betaling van de electriciteitsrekening. Hoofdstuk IX. Storingen. art. 30. Tijdelijke onderbreking van stroom- leveririg. art. 31. Vrijwaring. Hoofdstuk X. Strafbepalingen en opsporingen, art. 32. Overtredingen. art. 33. Opsporing en toezicht. Hoofdstuk XI. Slotbepalingen. art. 34. Inwerkingtreding. Voorschriften betreffende de inrichting en den vorm der begrooting van uitgaven en ontvangsten en der begrootingsrekening voor de Provincie Oost-Java, zoomede van de bescheiden, welke bij die begrooting en begrootingsrekening behooren te worden overgelegd. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 15 Augustus 1929 No. C 1/1/12 (Opg. B.P.B. van 4 September 1929 No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 82 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten le. tot vaststelling der bij dit besluit behoorende: „Begrootings- en rekeningsvoorschriften Provincie Oost-Java"; 2e. te bepalen, dat dit besluit in werking treedt met ingang van den dag, volgende op dien der vaststelling. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Voorschriften betreffende de inrichting en den vorm der begrooting van uitgaven en ontvangsten en der begrootingsrekening voor de provincie OoST-java, zoomede van de bescheiden, welke bij die begrooting en begrootingsrekening behooren te worden overgelegd. Artikel 1. (1) De begrooting van uitgaven en ontvangsten, bedoeld in artikel 83 van de Provincie-Ordonnantie, wordt ingericht volgens het hierbij behoorend model I. (2) De uitgewerkte staat ter toelichting van de ontwerpbegrooting wordt ingericht volgens het hierbij behoorend model II. Artikel 2. (1) De begrooting wordt verdeeld in twee hoofdstukken: Hoofdstuk I „Gewone dienst" en Hoofdstuk II „Buitengewone dienst". (2) De gewone dienst bevat in het algemeen de uitgaven en ontvangsten, die de gewone huishouding van de Provincie als publiekrechtelijk lichaam betreffen. (3) De buitengewone dienst bevat in het algemeen de kapitaalsuitgaven en -ontvangsten, m.a.w. die uitgaven en ontvangsten, welke betrekking hebben op het vermogen der Provincie. Artikel 3. (1) In de afdeeling der begrooting van uitgaven betreffende het „Bestuur van de Provincie" worden de uitgaven bijeengevoegd, die geacht kunnen worden op alle takken van dienst te zamen te drukken; in elk der overige afdeelingen worden zooveel mogelijk enkel de uitgaven voor een bepaalden tak van dienst geraamd. (2) Indien tegenover bepaalde uitgaven bepaalde ontvangsten staan, worden deze laatste onder een afzonderlijk onderdeel geraamd. Artikel 4. (1) Elke post van uitgaaf of van ontvangst wordt duidelijk omschreven wat betreft aard en strekking der uitgaaf of aard en oorsprong der ontvangst. (2) De posten der begrooting van uitgaven, zoomede die van de begrooting van ontvangsten, worden doorloopend genummerd. (3) De posten, die bij een besluit tot wijziging van de begrooting worden tusschengevoegd, dragen het volgnummer van den onmiddellijk voorafgaanden post, doch met vermelding van de letters a, b, c enz. Artikel 5. Memorieposten zijn slechts geoorloofd, indien raming voorshands onmogelijk is. Artikel 6. Bij de toepassing van het bepaalde in het vierde lid van artikel 84 der Provincie-Ordonnantie wordt in acht genomen, dat artikelen der begrooting voor bezoldigingen en andere zoogenaamde vaste posten van uitgaaf zoomede die van den buitengewonen dienst niet mogen worden aangewezen om uit den post voor onvoorziene uitgaven te worden verhoogd, noch om door af- of overschrijving van of op andere artikelen buiten den post voor onvoorziene uitgaven te worden verlaagd of verhoogd. Artikel 7. (1) In de begrooting wordt opgenomen het saldo van de laatst opgemaakte begrootingsrekening, voor zoover daaraan niet reeds eene bestemming is gegeven, en wel afzonderlijk voor den gewonen en den buitengewonen dienst. (2) In afwijking van de bepaling van lid (1) moet het nadeelig saldo van den gewonen dienst over eenig jaar zoo mogelijk worden verwerkt in de begrooting van het onmiddellijk daarop volgend dienstjaar. Artikel 8. (1) In den uitgewerkten staat ter toelichting van de ontwerp begrooting wordt de volgorde der artikelen en onderdeelen van de begrooting zonder eenige afwijking gevolgd. (2) Hij bevat, met inachtneming van het in de vorige artikelen bepaalde, de gronden en gegevens waarop elke raming berust en bij verschil tusschen den voorgedragen post en dien van het vorig dienstjaar, de redenen van dit verschil, alsmede die van het voordragen van nieuwe posten of het weglaten van posten. (.3) Waar noodig bevat hij een duidelijke omschrijving van de bestanddeelen van den post en van aard en strekking der uitgaaf of aard en oorsprong der ontvangst. (4) Voorts vermeldt hij: a. bij de uitgaven wegens rentebetalingen en aflossing van leenings- en andere schulden: het bedrag van elke schuld bij den aanvang van het begrootingsjaar, het oorspronkelijk bedrag der schuld, het rentetype, het aflossingsplan, alsmede voor zooveel betreft leeningsschulden, de dagteekening van het leeningsbesluit en van het goedkeuringsbesluit; b. bij de opbrengst van belastingen en heffingen: de dagteekening van de verordening tot heffing benevens c.q. de dagteekening van het Gouvernementsbesluit tot goedkeuring der verordening; c. bij de opbrengst van huren, pachten enz.: het besluit, waarbij tot verhuring of verpachting is besloten, den termijn, waarvoor die is aangegaan en de toelichting of de verhuring, verpachting enz. in het openbaar of ondershands heeft plaats gehad. Artikel 9. (1) Besluiten tot wijziging en tot af- en overschrijving van en op de artikelen der begrooting worden ingericht volgens de hierbij behoorende modellen III en IV. (2) Besluiten tot beschikking uit den post voor onvoorzien uitgaven worden ingericht volgens de hierbij behoorende modellen V en VI. Artikel 10. In de Provinciale begrooting worden de artikelen en onderdeelen opgenomen, welke in verband met de op de bedrijfsbegrootingen geraamde verrekenposten — daaronder begrepen die voor de ontvangst en terugstorting van gelden in rekeningcourant — noodig zijn. Artikel 11. (1) Van elk bedrijf wordt een afzonderlijke begrooting door het College van Gedeputeerden opgemaakt en door den Raad vastgesteld; deze begrooting wordt verdeeld in twee hoofdstukken: het eerste bevat alle lasten en baten van het bedrijf; het tweede bevat alle kapitaalsuitgaven en -ontvangsten van het bedrijf. (2) In de bedrijfsbegrooting moeten van jaar tot jaar — voor zoover de aard van het bedrijf dit toelaat — de posten steeds in dezelfde volgorde en met dezelfde benaming voorkomen. (3) Indien van een eenmaal aangenomen volgorde en benaming wordt afgeweken, moet deze afwijking worden toegelicht. Artikel 12. (1) Bij elke bedrijfsbegrooting moet een uitgewerkte staat ter toelichting worden overgelegd, waaruit de samenstelling van elk der geraamde bedragen en de grondslagen der berekening duidelijk blijken en waarin bij eiken post moet worden aangegeven het bedrag, dat voor dat doel op de laatst afgesloten bedrijfsrekening voorkomt, alsmede het bedrag, dat te dier zake op de vorige begrooting is geraamd. (2) De uitgewerkte staat ter toelichting wordt geheel ingericht als die, welke bij de hoofdbegrooting behoort. Artikel 13. Bij de ramingen van rente en aflossing, die eventueel in de bedrijfsbegrooting voorkomen, worden in den uitgewerkten staat ter toelichting der bedrijfsbegrooting vermeld de bedragen der kapitaalschulden per 1 Januari van het voorafgaande jaar, het rentepercentage dat in rekening wordt gebracht en de berekening der jaarlijksche aflossingen. Artikel 14. (1) De ontwerpen van de begrootingen worden tenminste veertien dagen vóór de vergadering, waarin zij aan 's Raads beslissing worden onderworpen, tegen kostprijs voor ieder verkrijgbaar gesteld; van deze verkrijgbaarstelling geschiedt mededeeling in de in het tweede lid van dit artikel bedoelde nieuwsbladen. (2) Gelijktijdig worden de ontwerpen kosteloos gezonden aan de in de Provincie verschijnende nieuwsbladen, die door het College van Gedeputeerden daartoe worden aangewezen. Artikel 15. Bij de inzending der begrooting, ter goedkeuring door den Gouverneur-Generaal, worden overgelegd: a. het ontwerp; b. de uitgewerkte staat ter toelichting der ontwerp-begrooting; c. de bedrijfsbegrootingen en de uitgewerkte staten tot toelichting dier begrootingen; d. de door den Raad vastgestelde balans en verlies- en winstrekening der bedrijven over het laatst afgesloten boekjaar; e. een afschrift van het schrijven van het College van Gedeputeerden, waarbij de ontwerp-begrooting den Raad is aangeboden ; f. een afschrift van het afdeelingsverslag nopens de ontwerpbegrooting alsmede van de memorie van antwoord van het College van Gedeputeerden; g. volledige afschriften van al de bescheiden, welke den Raad verder terzake zijn aangeboden; h. een verbaal van het verhandelde in de vergadering van den Raad bij de vaststelling van de begrooting. Artikel 16. (1) De begrootingsrekening der uitgaven en ontvangsten wordt ingericht volgens de hierbij behoorende modellen VII en VIII. (2) Het verslag en de opgaven, kasrekening en staten, bedoeld in artikel 113 der Provincie-Ordonnantie, worden ingericht volgens de hierbij behoorende modellen IX tot en met XVI. Artikel 17. (1) Voor ieder der Provinciale bedrijven wordt jaarlijks opgemaakt een balans en een verlies- en winstrekening, tezamen vormende de bedrijfsrekening. Daarbij wordt een korte toelichting gevoegd. (2) In de verlies- en winstrekening worden de artikelen en onderdeelen der bedrijfsbegrooting zooveel mogelijk op den voet gevolgd. (3) De toelichting geeft o.m. een nauwkeurige berekening van de rente en afschrijving, alsmede volledige gegevens omtrent de op het bedrijf rustende kapitaalschuld. Artikel 18. (1) De bedrijfsrekeningen worden opgemaakt door het College van Gedeputeerden en door dat College den Raad aangeboden. (2) De Raad stelt de bedrijfsrekeningen vast vóór de voorloopige vaststelling van de begrootingsrekening. Artikel 19. (1) Behalve de stukken, welker overlegging in de ProvincieOrdoni antie is voorgeschreven, worden bij de begrootingsrekening overgelegd: a. afschrift van de begrooting van uitgaven en ontvangsten; b. afschrift van de besluiten tot wijziging der begrooting; c. afschrift van de besluiten tot beschikking uit den post voor onvoorziene uitgaven; d. een exemplaar van de bedrijfsrekeningen; e. een staat, houdende specificatie van den post „Andere ontvangsten" der begrootingsrekening, ingericht volgens het hierbij behoorend model XVII; f. voor elk artikel der begrooting van uitgaven een verzameling volgens model XVIII. g. een exemplaar der extracten uit het kasboek van den Kashouder der Provincie; h. een staat model XIX, houdende: le. een opgave der onroerende eigendommen, met uitzondering van die, welke in een bedrijf zijn ondergebracht en van die, welke kosteloos ten gebruike van het algemeen zijn bestemd (wegen, bruggen, plantsoenen enz.); 2e. een opgave der als reserve belegde gelden; i. een verbaal van het verhandelde in de vergadering van den Raad bij de voorloopige vaststelling der begrootingsrekening. (2) Aan het besluit, waarbij de begrootingsrekening voorloopig wordt vastgesteld, wordt de vorm van het hierbij behoorend model XX gegeven. No Model I. De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 83 van de Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Ten eerste: De begrooting van uitgaven van de Provincie Oost-Java voor het dienstjaar .... vast te stellen als volgt: HOOFDSTUK I. Gewone dienst. Ie Afdeeling. Bestuur van de Provincie. Art. 1. Bezoldiging van de leden van het College van Gedeputeerden f Art. 2. Bezoldiging van den Secretaris Art. 3. Bezoldiging van het personeel ter Secretarie „ Art. 4. Standplaatstoelagen .....' Art. 5. Bezoldiging van het personeel van de Provinciale kas Art. 6. Verdere kosten, verbonden aan het beheer van de Provinciale kas Art. 7. Drukkosten van het Provinciaal Blad ... ,, Art. 8. Schrijf-en bureaubehoeften, druk-en bindwerk, advertentiekosten, daggelden, telefoongesprekken, telegrammen, water, verlichting en verdere kleine uitgaven enz. f IIc Afdeeling. Art. enz. ... .Afdeeling. Onvoorziene uitgaven. Art. Onvoorziene uitgaven f „ Totaal der gewone uitgaven f Model II. Uitgewerkte staat ter toelichting der ontwerp-begrooting van uitgaven en ontvangsten van de Provincie Oost-Java voor het dienstjaar. UITGAVEN. Werkelijke Geraamd bedrag. Verschil voor 19 Omschrijving der uitgaven over Vorie i;iar ... , Tn»ii#>htinn Artikel. uitgaven. 19 ' vorig jaar Thans 19 Meer. Minder. toelichtingen. j 2' 3. 4. 5. 1_ ^ HOOFDSTUK I. Gewone dienst. Ie Afdeeling. Bestuur van de Provincie. i ii i i Totaal der Ie Afdeeling. Ile Afdeeling. ONTVANGSTEN. Werkelijke Geraamd bedrag. Verschil voor 19 Onder- Omschrijving der ontvangsten ~ Toelichtingen. deel. ontvangsten. over 19--. V°g jaar Thans 19 Meer. Minder. 1. 2. 3; 4. 5. 6. 7. 8. HOOFDSTUK I. Gewone dienst. j Totaal der gewone ontvangsten. HOOFDSTUK II. , Buitengewone dienst. Totaal der buitengewone ontvangsten. ONTVANGSTEN. OnrWrWl ^T~i Z— Toelichtingen. unaercieel. i,„riT.,irr Totalen van verhoo- Omschrijving van den post. cearag. ging (,n vermjndering. 1 I HOOFDSTUK Wordt verhoogd of toegevoegd: Totaal verhooging. Wordt verminderd of afgevoerd: Totaal vermindering. Blijft totaal verhooging of vermindering. En zal dit besluit aan de goedkeuring van Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal worden onderworpen. Gedaan ter openbare Raadsvergadering van den De Gouverneur, Model IV. De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 84, lid 5, der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Op de begrooting van uitgaven voor den dienst 19 ... ._ te doen de navolgende afen overschrijvingen, zijnde bij de begrooting zelve de vereischte machtiging verleend: afschrijving. - Redenen. Afdeeling. Artikel. Omschrijving van den post. Bedrag. Af : a. Uitgaven van 1 Januari t/m ultimo Juni betreffende en vroegere diensten f. b. Verevende doch op ultimo Juni schuldig gebleven sommen, dienst en vroegere diensten ,, f f. Saldo begrootingsrekening , voor zoover daarover bij de begrooting voor niet reeds is beschikt: gewone dienst Y^r" deelig f buitengewone dienst v^"> deelig „ f _ Saldo begrootingsrekening : gewone dienst v™r~ deelig f. buitengewone dienst deelig „ f f Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den. . De Gouverneur, Model XIII. Provincie Oost-Java. Bijlage van de begrootingsrekening over Staat, aantoonende de sommen, die in het dienstjaar wegens ten laste van afgesloten diensten verevende uitgaven voldaan, door verjaring vrijgevallen, of verschuldigd gebleven zijn. Voorschrift betreffende de bekendmaking van goedgekeurde begrootingen en begrootingswijzigingen. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 16 Januari 1929 No. C 1/1/7 (Opg. P.B. van 5 Maart 1929 No. 2). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 86, lid 1, der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Te bepalen, dat de goedgekeurde begrooting en begrootingswijzigingen worden bekend gemaakt door plaatsing eener openbare bekendmaking in het Provinciaal Blad. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. wettige verhinderingen door liet Hoofd der Afdeeling Begrooting en Comptabiliteit der Provinciale Secretarie doet stellen tot verstrekking van het door hem noodig geoordeelde bedrag. (2) Het origineel van de aanvraag wordt aan den aanvrager teruggezonden. Het duplicaat blijft ter Provinciale Secretaiie berusten. Artikel 3. De door de houders van sommen ter goede rekening te voeren administratie wordt ingericht overeenkomstig de door het College van Gedeputeerden te geven voorschriften. Artikel 4. (1) [P.B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. Behoudens en nevens het bepaalde in de artikelen 5 en 7 dezer Regelen wordt door de houders van sommen ter goede rekening, c.q. door tusschenkomst van het betrokken Diensthoofd elke twee maanden aan den Gouverneur een verantwoording ingezonden overeenkomstig het bij deze Regelen behoorend model B. De indiening geschiedt uiterlijk zes weken na afloop van elk twee maandelijksch tijdvak. (2) Bij de verantwoording worden overgelegd de artikelsgewijs verzamelde bewijsstukken van gedane betalingen, welke bewijsstukken worden verzameld op mede over te leggen verzamclstaten, die worden opgemaakt overeenkomstig het bij deze Regelen behoorend model C. (3) De vorm der bewijsstukken wordt, voor zoover noodig geacht, vastgesteld door het College van Gedeputeerden. Artikel 5. (1) Bij overgave en overneming van beheer wordt een proces-verbaal in viervoud opgemaakt overeenkomstig het bij deze Regelen behoorend model D. Het origineel, dat als rekening van den afgetreden rekenplichtige geldt, wordt c.q. door tusschenkomst van het betrokken Diensthoofd aan den Gouverneur ingediend uiterlijk op den derden werkdag na afloop der overgave. Van de overige exemplaren is er één bestemd voor den overgever, één voor den overnemer en één voor het archief van den overnemer. (2) De verantwoording over het tweemaandelijksch tijdvak, waarin overgave van beheer heeft plaats gehad, loopt niettemin over het volle tweemaandelijksch tijdvak en wordt door den laatst opgetreden beheerder opgemaakt. Is bij ovei-gave van het beheer de verantwoording over het dan afgeloopen tweemaandelijksch tijdvak nog niet opgemaakt, dan wordt ook die verantwoording door den laatstopgetreden rekenpliehtige opgemaakt en ingediend. Artikel 6. (1) Na de afsluiting van de verantwoording over het zesde tweemaandelijksch tijdvak van eenig jaar mogen door de houders van sommen ter goede rekening ten laste van de begrooting voor dat jaar geen betalingen meer worden gedaan. (2) Het saldo bij afsluiting der verantwoording over het zesde tweemaandelijksch tijdvak van eenig jaar wordt niet teruggestort, doch overgebracht in de verantwoording over het eerste tweemaandelijksch tijdvak van het volgend jaar. Artikel 7. Bij het aanwijzen van personen voor het opmaken van rekeningen, als bedoeld in artikel 121, tweede lid, en artikel 122, eerste lid, der Provincie-Ordonnantie, stelt het College van Gedeputeerden tevens de tijdstippen vast, waarop die rekeningen uiterlijk aan den Gouverneur moeten zijn ingediend. III. Te bepalen, dat dit besluit in werking treedt den lsten Juli 1931. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G- H. de Man. Provincie Oost-Java. Model A. AANVRAAG tot verstrekking van gelden ter goede rekening voor het doen van betalingen gedurende No. de maand 19 Oorspron- T Betaal- Dus Reeds Wordt Blijft Artikel Omschrijving kelijk staan baar thans aange- ^ans d der be- van den toege- gesteld . . .. vraagd vr.aa„A nog be- Aanmerkingen, grooting. begrootingspost. staan bedra8na bij bevel- s ter goede ter goede schik' bedrag. WIJzlglng- schrift. baar. rekening. rekening. baar. i , den 19 . « origineel. Afgegeven voor: -—r:—- ° ° duplicaat. De , No. SOERABAJA, den 19 Fiat verstrekken de som van f— De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Namens dezen: De , Geverifieerd en accoord bevonden: Het Hoofd der Afdeeling Begrooting en Comptabiliteit, Model D. Provincie Oost-Java. PROCES-VERBAAL (Tusschentijdsche rekening). Heden den hebben w ij ondergeteekenden . — aftredend en optredend de administratie van aan eerstgenoemde ter goede rekening verstrekte gelden opgenomen en daarbij bevonden: Saldo van het 1ste tweemaandelijksch tijdvak 19 f — Ontvangen in het 2de tweemaandelijksch tijdvak 19 „ Ontvangen in het 3de tweemaandelijksch tijdvak 19 ^ Uitgaven in het 2de tweemaandelijksch tijdvak 19 f Uitgaven in het 3de tweemaandelijksch tijdvak 19. _ „ Saldo f zegge: welk bedrag aanwezig is bevonden. De bewijzen betreffende de bovenbedoelde uitgaven zijn aanwezig en in orde bevonden. De administratie is tot op den dag bijgehouden. De aanwezige gelden met de administratie en de bewijzen van uitgaaf zijn door ons overgegeven en overgenomen. Voorschriften ter uitvoering van de „Regelen voor de verstrekking, het beheer en de verantwoording van sommen ter goede rekening". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 10 December 1932 No. C 1/2/19, zooals dat is gewijzigd bij de besluiten van het College van 7 December 1933 No. C 1/2/7 en 25 Januari 1935 No. C 1/1/2. Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelezen het rapport van de Commissie, ingesteld bij zijn besluit van 1 September 1931 No. C 70/19/25; Gelet op het besluit van den Provincialen Raad van 25 Juni 1931 No. C 1/1/6, zooals dat is gewijzigd bij Raadsbesluit van 8 December 1932 No. C 1/2/17, houdende Regelen voor de verstrekking, het beheer en de verantwoording van sommen ter goede rekening; Heeft besloten: I. Vast te stellen de volgende voorschriften ter uitvoering van het besluit van den Provincialen Raad van 25 Juni 1931 No. C 1/1/6: Artikel 1. [Besluit 25—1—'<35; i.w.g. 1 Februari 1935]. Voor de aan hen opgedragen werkzaamheden kunnen sommen ter goede rekening worden verstrekt aan: a. den Secretaris der Provincie, b. den Kashouder der Provincie, c. het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, d. het Onderhoofd van het Hoofdkantoor van den Provincialen Waterstaat, e. de Hoofden der Districten van den Provincialen Waterstaat, f. den aan het Hoofd van het 1ste District van den Provincialen Artikel 4. In de verantwoordingen mogen niet worden opgenomen de aan ondergeschikten verleende voorschotten. De daarvoor ontvangen kwitanties moeten worden beschouwd als kasgeld. Artikel 5. De houders van sommen ter goede rekening houden één algemeen kasboek aan. Het kasboek wordt ingericht overeenkomstig het bij dit besluit behoorend model I en wordt door de houders van sommen ter goede rekening persoonlijk bijgehouden. Voor de ingebruikneming worden de kasboeken van de rekenplichtigen genoemd in artikel 1 onder 1. a 2. b, c, j, 1 en n 3. d tot en met i 4. k 5. m door 1. den Gouverneur, 2. den Secretaris, 3. het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, 4. het Hoofd van den Provincialen Landbouwvoorlichtingsdienst, 5. het Hoofd van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst, gefolieerd en geparafeerd, ten bewijze waarvan op het titelblad de volgende verklaring wordt gesteld: Dit kasboek bevat folio's, welke alle door mij zijn gewaarmerkt. , den 19 [Handteekening en kwaliteit] *). In het kasboek worden alle ontvangsten en uitgaven zoomede de verstrekte en verrekende werkvoorschotten, kort en duidelijk, zonder radeeringen, schriftdelgingen en open vakken in de volgorde, waarin ze zijn geschied, geboekt. Het kasboek *) De eerste alinea van artikel 5 is aldus geredigeerd bij besluit van '25 Januari 1935, i.w.g. 1 Februari 1935. wordt dagelijks bijgehouden en per maand, zoomede bij overgave en overneming van beheer, afgesloten. De afsluiting wordt ter zelfder tijd door den houder der sommen ter goede rekening, c.q. den aftredenden en optredenden houder, gewaarmerkt. Het totaal der posten aan de linkerzijde moet na elke afsluiting gelijk zijn aan het totaal der posten aan de rechterzijde, welke gelijkheid wordt verkregen door vóór de totaliseering het saldo te boeken op die zijde, waar de tellingen het laagste bedrag als uitkomst geven. Als de eerste post wordt na elke afsluiting het saldo ingeschreven, dat bij de afsluiting is verkregen. De verstrekte en verrekende werk voor schotten worden bovendien geboekt in een werkvoorschottenboek overeenkomstig het bij dit besluit belioorend model II, hetwelk per voorschothouder wordt bijgehouden en eens per maand wordt afgesloten, gelijktijdig met de afsluiting van het kasboek. Artikel 6. [Besluit 25—1—'35, i.w.g. 1 Februari 1935]. De bewijsstukken, welke bij de verantwoordingen moeten worden overgelegd, worden door de in artikel 1 onder c tot en met i genoemde personen ingericht overeenkomstig de bij dit besluit behoorende modellen IIIA en IIIB (rolstaten), IIIC (loonkwitantie), IV (verzameling van uitgaven zonder kwitanties) en V (vereenvoudigde werklijst). Van de in de verantwoordingen opgenomen uitgaven dienen zooveel mogelijk door de rekenplichtigen kwitanties te worden overgelegd. Het overleggen van een kwitantie is in elk geval verplicht: le. voor de in artikel 1 onder c tot en met i genoemde personen, indien de door hen gedane uitgave f 50.— (vijftig gulden) of meer bedraagt; '2e. voor de overige in artikel 1 genoemde personen, indien de door hen gedane uitgave f 10.— (tien gulden) of meer bedraagt. II. Te bepalen, dat de sub I vastgestelde voorschriften in werking treden met ingang van den lsten Januari 1933. III. Met ingang van den lsten Januari 1933 in te trekken zijn besluit van 8 Maart 1932 No. C 1/1/1, zooals dat is gewijzigd bij besluit van 10 Juli 1932 No. C 1/1/5. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, G. H. de Man. KAS B d Ontvangen ONTVANGSTEN. 4^ Omschrijving. voorschot¬ el ten Provincie. Land. fff 'S I Model I van het besluit van het College van GedepuB O E K. teerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19. a | f ^3 Verstrekte UITGAVEN: 5 Omschrijving. £ 5 ^ voorschot- ^ z <*> b Provincie. Land. W ca <; ten. ^ fff . Gelinieerd. . VOORSCHOT J Ontvangen voorschotten. Folio Datum, kasboek Omschrijvin g. Bedrag, ontv. f . In boekvorm gelinieerd ongfcperforeerd v I Model II van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19. T E N B O E K. Naam voorschothouder Verstrekte voorschotten. Folio Datum, kasboek Omschrijvi n g. Bedrag. uitg- f Voorschrift betreffende het aantal malen, dat de kassen en de administratiën der rekenplichtigen moeten worden opgenomen. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 16 Januari 1929 No. C 68/112 (Opg. P.B. van 5 Maart 1929 No. 2). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 124, lid 3, der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Te bepalen dat, behoudens het bepaalde aan het slot van lid 3 van artikel 124 der Provincie-Ordonnantie, de opnemingen van de kassen en de administratiën der rekenplichtigen minstens twee malen 's jaars moeten plaats hebben. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Voorschrift betreffende de behandeling van processenverbaal van kasopneming. Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 15 Augustus 1929 No. C 68/1/34 (Opg. P.B. van 29 Augustus 1929 No. 8). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 124, lid 4, der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld, zoomede op het Raadsbesluit van 16 Januari 1929 No. C 68/1/2 (opgenomen in Provinciaal Blad No. 2 van 1929); Heeft besloten: De behandeling der processen-verbaal van kasopneming geheel over te laten aan het College van Gedeputeerden. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. a. door den kasopnemer éen overeenkomstige aanteekening gesteld in het kasboek van den ondervoorschothoiider; b. door den kasopnemer, indien deze niet de rekenplichtige zelf is, aan dezen laatste een mededeeling gedaan van den volgenden inhoud: „Op heden, den (datum) kas en administratie opgenomen bij den (functie) (naam) te (standplaats). Het kassaldo ad f in orde en aanwezig bevonden. De § 4. Worden afwijkingen of onregelmatigheden geconstateerd, dan wordt: a. van het bevondene onverwijld mededeeling gedaan: le. aan den betrokken rekenplichtige — indien deze niet zelf kasopnemer is —, die ten spoedigste het Diensthoofd verwittigt; laatstgenoemde licht zoo spoedig mogelijk den Gouverneur der Provincie in; 2e. aan het betrokken hoofd der politie, aan wien, des verlangd, door den kasopnemer voor zoover zijn overige werkzaamheden zulks toelaten, bijstand voor het verdere onderzoek wordt verleend; b. van de opneming door den kasopnemer proces-verbaal opgemaakt, waarvan het origineel langs den hiërarchieken weg wordt toegezonden aan den Gouverneur der Provincie, het duplicaat aan het Diensthoofd en het triplicaat aan den betrokken rekenplichtige — indien deze niet zelf kasopnemer is —, vergezeld van een toelichtend rapport. § 5. Van elke plaats gehad hebbende controle wordt door den rekenplichtige aanteekening gehouden op een daarvoor bestemde en persoonlijk door hem aan te houden lijst, terwijl daaromtrent melding wordt gemaakt in het proces-verbaal van de ingevolge reeds eerdergemeld Raadsbesluit van 9 Januari 1929 No. C 68/1/2 gehouden opnemingen van de kassen en administratiën van rekenplichtigen. § 6. De in § 1 bedoelde controle door de rekenplichtigen persoonlijk geschiedt minstens twee malen per kalenderjaar. § 7. Deze regeling is niet van toepassing voor zoover betreft de opneming van de kassen en administratiën: gehecht van mandoers, werkbazen enz. die de materialen in ontvangst namen voor zoover de in ontvangstneming niet kon plaats hebben door personeel in organiek verband. Teneinde te voorkomen, dat zulke bonnetjes en grondverzetstaten zoek raken, moet geëischt worden dat die bonnetjes worden gehecht aan die bewijzen, welke bestemd zijn voor het archief van den rekenplichtige. 12. Verricht grondverzet van belangrijken omvang behoort steeds te zijn gestaafd door contröleopmetingen van opnemers. 13. Bij elke opneming van kas en administratie moet minstens één steekproef worden verricht ten aanzien van kwitanties en/of rekeningen voor aangekocht materiaal, anders dan volgens een bestaand contract geleverd. Is zulk een aan een steekproef onderworpen kwitantie en/of rekening voorzien van een duimtopafdruk, aan de echtheid waarvan wordt getwijfeld, dan doet de rekenplichtige dezen duimtopafdruk toetsen op echtheid, door den op de kwitantie (rekening) voorkomenden afdruk te doen vergelijken met een speciaal voor dit doel opnieuw gestelden duimtopafdruk van den aannemer/leverancier, eventueel met opzending naar Soerabaja. \ oor het stellen van duimtopafdrukken is het gewenscht gebruik te maken van de z.g. zakboekjes voor duimtopafdrukken (door de firma Smalhout te Batavia in den handel gebracht). 14. Bij twijfel aan de echtheid van een handteekening moet op overeenkomstige wijze te werk worden gegaan als bij duimtopafdrukken. 15. De z.g. opgaven van gedane uitgaven, waarvoor geen bewijzen behoeven te worden overgelegd, behooren steeds de bijzondere aandacht van den kasopnemer te hebben. Postzegelaankoopen behooren op afzonderlijke opgaven te worden verhandeld. 16. In het kasboek mogen geen open vakken worden toegelaten. Zijn er bij afsluitingen b.v. open gebleven regels, dan moeten door middel van een afsluitstreep die open regels te niet worden gedaan. 17. Werkvoorschotkwitanties aan ambtenaren zijn alleen geldig gedurende de loopende maand. Worden de voorschotten verrekend, dan behoort het bedrag van de kwitantie te worden teruggeboekt en de verrekende bedragen in uitgaaf gesteld. Is er dan nog een saldo, dan wordt dit saldo in de voorschotten- kolom opnieuw in uitgaaf gesteld en daaronder eventueel de suppletie. Er mogen dus nimmer z.g. doorloopende voorschotkwitanties in de administratie loopen. Voorschotten aan leveranciers/aannemers zijn verboden. Soerabaja, 30 December 1935. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Bevoegdverklaring van het College van Gedeputeerden op den voet van het bepaalde in de artikelen 107 en 109 der Provincie-Ordonnantie. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 17 December 1929 No. \V 116/1'2 (Opg. P.B. van 31 December 1929 No. 14). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op de artikelen 107 en 109 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 87), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Eersteliik: Het College van Gedeputeerden bevoegd te verklaren : a. tot verhuren, verpachten of op eenige andere wijze in gebruik geven, zoomede, wat roerende goederen ter waarde van niet meer dan f 10.000.— (tien duizend gulden) betreft, tot vervreemden van eigendommen der Provincie Oost-Java; b. in bijzondere omstandigheden machtiging of last te geven tot onderliandschen verkoop, verhuur of verpachting van eigendommen der Provincie Oost-Java; Ten tweede: Genoemd College op te dragen van alle gevallen, waarin van de in dit besluit verleende bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, in het eerstvolgend nummer van het Provinciaal Blad mededeeling te doen, met vermelding der motieven. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Afschrijving van vorderingen. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 10 October 1935 No. C 70/42/2. (Opg. P.B. van 26 October 1935 No. 13). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op de artikelen 80 en 111, tweede lid, der ProvincieOrdonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten te bepalen, dat door het College van Gedeputeerden provinciale vorderingen — ook voor zoover deze niet voorkomen in de registers der rekenplichtigen — kunnen worden afgeschreven, indien: 1. de vorderingen zijn verjaard; 2. de schuldenaar is overleden zonder nalating van goederen, waarop de schuld kan worden verhaald, dan wel van erfgenamen, die kunnen worden aangesproken, en er geen borgen of medeschuldenaren zijn; 3. gerechtelijke invordering wegens onvermogen van hen, die tot betaling zijn verplicht, geen kans van slagen biedt, er geen gelegenheid bestaat tot inhouding op door de Provincie Oost-Java uit te betalen gelden en een poging tot minnelijke invordering tevergeefs is geweest of vermoedelijk tevergeefs zou zijn dan wel onmogelijk is. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in het tweede en het derde lid van artikel der 89 der Provincie-Ordonnantie. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 16 Januari 1929 No. C 9811/4, goedgekeurd dooiden Gouverneur-Generaal bij besluit van 18 Februari 1929 No. 3 voor zoo ver betreft het bepaalde onder Ten tweede sub a en b (thans sub a en c) en vervolgens opgenomen in het Provinciaal Blad van 5 Maart 1929 No. 2. Het besluit is gewijzigd bij 's Raads besluit van 14 October 1930 No. C 31/1716 (Opg. P.B. van 26 November 1930 No. 10). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 89, leden 2 en 3, der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Eerstelijk: Het bedrag, bedoeld bij het tweede lid van artikel 89 der Provincie-Ordonnantie, te bepalen op f 10.000.— (tien duizend gulden); Ten tweede [P.B. 1930 No. 10]: Het College van Gedeputeerden te machtigen om, zonder de beslissing van den Raad in te roepen, over te gaan tot handelingen, welke: a. den post voor onvoorziene uitgaven der begrooting bezwaren voor zoover zij geen uitgaven ten gevolge hebben, de som van f 10.000.— (tien duizend gulden) te boven gaande; b. uitgaven ten gevolge hebben boven het in artikel 1 van dit besluit bepaald bedrag, voor zoover zij betrekking hebben op openbare werken, voor welker uitvoering door het Land een bijzondere tegemoetkoming is verleend en voorkomen op een door den Provincialen Raad goedgekeurd uitvoeringsplan; c. uitgaven ten gevolge hebben boven het in artikel 1 bepaald bedrag, voor zoover zij betrekking hebben op de uitvoe- ring van andere dan de sub b bedoelde openbare werken en de som van f 50.000.—■ (vijftig duizend gulden) niette boven gaan; Ten derde: Te bepalen, dat voormeld College van de door hem gelaste handelingen, als bedoeld in artikel 2 van dit besluit, mededeeling zal doen in het Provinciaal Blad. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Voorschriften ter uitvoering van artikel 6 der Ordonnantie op de Couponbelasting 1933 (Staatsblad 1933 No. 516). Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 14 September 1934 No. C 70/24/7 (Opg. P.B. van 4 October 1934 No. 13). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op artikel 6 der „Ordonnantie op de Couponbelasting 1933'" (Staatsblad 1933 No. 516); Heeft besloten: le. Goed te keuren, dat het College van Gedeputeerden, vooruitloopende op de nadere bekrachtiging door den Provincialen Raad, ten aanzien van de op 1 April 1934. en daarna vervallende couponbelasting gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, omschreven in artikel 6 der „Ordonnantie op de Couponbelasting 1933''; 2e. Te bepalen, dat de door de Provincie over de rente van obligatieleeningen verschuldigde couponbelasting, bij de betaling aan de rechthebbenden van die rente, daarvan zal worden afgehouden. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, . J. H. B. Kuneman. Voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 93 der Provincie-Ordonnantie. Besluit van de Gouverneur van de Provincie Oost-Java van 27 Juli 1933 No. C 61111 [Opg. P.B. van 24 October 1933 No. 15 *)]. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Gelet op artikel 93, lid 1, der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: I. Met uitsluiting van alle anderen te machtigen tot het namens hem, Gouverneur, onderteekenen van de bevelschriften tot het doen van betalingen ten laste der Provinciale begrooting: a. den Secretaris van de Provincie; b. het Hoofd der Afdeeling Begrooting en Comptabiliteit van de Provinciale Secretarie; II. Te belasten met de onderteekening „voor afschrift" van de duplicaat-bevelschriften tot het doen van betalingen te laste der Provinciale begrooting: het Hoofd der Afdeeling Begrooting en Comptabiliteit van de Provinciale Secretarie. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. *) Tevoren waren regelingen getroffen onder dagteekening van 1 Januari 1929 No. C 43/1/1 (Opg. P.B. van 1 Januari 1929 No. 1) en 27 Juli 1931 No. C 6/1/5 (Opg. P.B. van 10 October 1931 No. 7). Voorschriften betreffende de belegêinê van overtollige kasgelden. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 24 October 1929 No. C 73/1/2 (Opg. P.B. van 30 November 1929 No. 12), zooah het is gewijzigd bij besluit van 30 October 1934 No. C 8/2/21 (Opg. P.B. van 13 November 1934 No. 16). De Provinciale Raaij van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 80 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Het College van Gedeputeerden te machtigen de overtollige kasgelden, behoorende aan de Provincie, tijdelijk te beleggen: a. in giro bij de agentschappen te Soerabaja der Javasche Bank, Nederlandsche Handel Maatschappij, Nederlandsch-Indische Eseompto Maatschappij; b. in schatkistbiljetten en/of schatkistpromessen. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Voorschriften betreffende de uitvoering van werken in eigen beheer. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 24 October 1929 No. C 101/1/4 (Opg. P.B. van 30 November 1929 No. 12). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op artikel 101, leden 1 en 2, der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Gehoord enz.; Heeft besloten: Te bepalen: le. dat de uitvoering van werken en het doen van transporten in eigen beheer zal geschieden en de aanschaffing van materialen, voor zoover die niet op aanvraag uit 's Lands voorraad verstrekt worden, ondershands zal plaats hebben; 2e. dat het College van Gedeputeerden, met inachtneming van het eerste lid van artikel 101 der Provincie-Ordonnantie, van den onder le gestelden regel kan afwijken, indien het zulks in het belang van de Provincie acht. Afschrift enz. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Voorschriften voor het beheer en de administratie van den Provincialen Waterstaat. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 17 December 1929 No. C 101/1I6 (Opg. B.P.B. van 23 December 1929 Serie A No. 17), zooals het is gewijzigd bij 's Raads besluit van 8 December 1932 No. C 1 2 18 (Opg. P.B. van 31 December 1932 No. 18). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 60 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Vast te stellen de volgende: Voorschriften voor het beheer en de administratie van den Provincialen Waterstaat. Artikel 1. [P.B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. In deze voorschriften wordt verstaan onder: a. Afdeelingshoofden: de Hoofden der afdeelingen „Irrigatie" en ..Bruggen, Wegen en Gebouwen" van het Hoofdkantoor te Soerabaja; b. Irrigatiechefs: de Hoofden der Irrigatie-Afdeelingen en der Irrigatie-Sectie „Madioen ; c. Districtsingenieurs: de Hoofden van de Waterstaatsdistricten; d. Sectie-ingenieurs: de Hoofden van de Irrigatie-Secties (behalve het Hoofd der Irrigatie-Sectie „Madioen"); e. Executant: de uitvoerder van het werk. Artikel 2. (1) Het beheer van den Provincialen Waterstaat is, onder toezicht van het College van Gedeputeerden, opgedragen aan een Hoofdingenieur met den titel van Hoofd van den Provincialen Waterstaat, aan wien het verdere personeel van dezen dienst ondergeschikt is. (2) Genoemde dienst omvat twee van elkaar gescheiden onderdeelen: den Irrigatiedienst en den Algemeenen Dienst, welke laatste omvat de zorg voor den bouw en het onderhoud van gebouwen, bruggen, wegen enz. Artikel 3. (1) De Provinciale Waterstaat is belast met de uitvoering van de provinciale werken, voor zoover die in eigen beheer plaats heeft. (2) De uitvoering van provinciale werken bij aanneming geschiedt onder directie van den Provincialen Waterstaat. (3) Geen provinciale werken worden uitgevoerd dan na verkregen opdracht of machtiging, hetzij van den Provincialen Raad, hetzij van het College van Gedeputeerden, voor zoover dat College daartoe bevoegd is. Artikel 4. Indien de provinciale begrooting voor eenig jaar bij de intrede van dat jaar ndg niet verbindend is, worden in aansluiting op het 2de lid van artikel 86 der Provincie-Ordonnantie, de onderhoudswerken uitgevoerd op basis van de in de begrooting voor het vorig jaar uitgetrokken bedragen. Artikel 5. Tot voortzetting van reeds geautoriseerde, in een vorig dienstjaar aangevangen werken, wordt op het overeenkomstig artikel der nieuwe begrooting doorgewerkt. Artikel 6. (1) De bewaking der credieten berust bij het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, die voor overschrijding der toegestane credieten ambtelijk verantwoordelijk is. (2) Indien het zich laat aanzien, dat de voor een in uitvoering zijnd werk toegestane fondsen niet toereikend zijn voor de voltooiing daarvan, dient het Hoofd van den Provincialen Waterstaat aan het College van Gedeputeerden zoo tijdig een behoorlijk toegelicht voorstel tot suppletie in, dat het werk geen vertraging behoeft te ondervinden. Artikel 7. [P.B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. Ten behoeve van het beheer en de administratie van de provinciale werken worden de volgende bescheiden, waarvan de modellen door het College van Gedeputeerden worden vastgesteld, aangehouden: 1. een grootboek; 2. dagboeken voor elk werk afzonderlijk, tevens overzichts- staten; 3. een register van: a. bureaumeubilair en teekeninstrumenten; b. meetinstrumenten; c. gereedschappen; d. werktuigen en groot materiaal; 4. een legger van gebouwen; 5. een legger van bruggen en duikers; 6. een register van magazijnsgoederen. Artikel 8. Een grootboek wordt ten kantore van iederen rekenplichtige aangehouden en zoodanig ingericht, dat elk werk, ten laste waarvan uitgaven moeten worden gedaan, hetzij het werk bij aanneming of in eigen beheer wordt uitgevoerd, daarin een afzonderlijk folio verkrijgt, waarop de toegestane sommen en alle daarop aangevraagde gelden, zoomede alle uitgaven ten laste van het werk vermeld worden. [P.B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. Het wordt regelmatig bijgehouden en per tweemaandelijksch tijdvak afgesloten. Artikel 9. [P.B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. (1) Voor de uitvoering van elk geautoriseerd werk wordt een dagboek tevens overzichtsstaat (tabellarische werklijst) aangehouden. (2) Dit dagboek wordt door den executant bij den aanvang van het werk aangelegd en regelmatig bijgehouden. (3) In het dagboek moeten alle uitgaven ten behoeve van het werk worden opgenomen. Bij de uitgaven moeten de betrekkelijke onderdeden der werkbegrooting vermeld worden. (4) Van de verrichtingen wordt in het dagboek maandelijks een overzicht gegeven en een recapitulatie van de uitgaven voor het geheele werk en voor de onderdeelen, welke maandelijks door den executant voor de opmaking worden onderteekend. (5) Bij voltooiing, staking of overgave van het werk wordt het dagboek afgesloten. Van overschrijvingen „op" of „van" andere werken moet in het dagboek aanteekening worden gehouden. Van al dan niet plaats gehad hebbende afwijkingen van het ontwerp wordt bij de afsluiting van het dagboek melding gemaakt. Dit moet eveneens geschieden van restanten, welke in het magazijn worden opgenomen. Hiervan wordt in het register van magazijnsgoederen aanteekening gehouden. De opnamestukken mogen niet worden ingediend alvorens aan alle materialen een bestemming is gegeven als boven bedoeld. Artikel 10. [P. B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. (1) Vóór het ingebruiknemen wordt het grootboek door het Hoofd van den Provincialen Waterstaat gefolieerd en gewaarmerkt. (2) Op het titelblad wordt door dat Hoofd de volgende, door hem onderteekende, verklaring gesteld: Dit grootboek bevat folio's, welke alle door mij zijn gewaarmerkt. den Het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, (Handteekening) Artikel 11. (1) [P. B. 1932 No. 18; i.w.g. 1 Januari 1933]. Bij voltooiing van het werk wordt het dagboek (tabellarische werklijst), vergezeld van een eindverantwoording in drievoud, aan het Hoofd van den Provincialen Waterstaat ter beoordeeling aangeboden. (2) Het origineel exemplaar der eindverantwoording wordt na accoordbevinding door het Hoofd van den Provincialen Waterstaat aan den Gouverneur doorgezonden. Vaststelling van modellen ten behoeve van de administratie van den Provincialen Waterstaat. Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 10 December 1933 No. C 1/2/20. Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op het besluit van den Provincialen Raad van 17 December 1929 No. C 101/1/6, zooals dat is gewijzigd bij Raadsbesluit van 8 December 1932 No. C 1/2/18, houdende „Voorschriften voor het beheer en de administratie van den Provincialen Waterstaat"; Heeft besloten: I. Vast te stellen de volgende modellen ten behoeve van de administratie van den Provincialen Waterstaat: Model A. grootboek, „ B. dagboek tevens overzichtsstaat, „ C. staat van „meer en minder", „ D. inventarisregister, „ E. magazijnregister, „ F. legger van gebouwen, „ G. legger van bruggen en duikers, „ H. eindverantwoording, „ I. maandrapport, „ J. financieel maandverslag, „ K. register van bestelbrieven, tevens model bestelbrief, „ L. proces-verbaal van opneming van geleverde verhardingsmaterialen, „ M. register van werkorders, tevens model werkorder, „ N. proces-verbaal van opneming van werken, voor zoover deze moeten worden opgenomen, „ O. aanvraag tot overschrijving van materialen, „ P. staat van af te schrijven inventaris-artikelen, „ Q. proces-verbaal van afkeuring van inventaris-artikelen, „ R. proces-verbaal van vernietiging van afgekeurde inventaris-artikelen, A t/m R overeenkomstig de aan dit besluit gehechte modellen; II. Te bepalen, dat sub I van dit besluit in werking treedt met ingang van 1 Januari 1933. III. Met ingang van den lsten Januari 1933 in te trekken zijn besluit van 20 Augustus 1930 No. C 1/1/9. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, G. H. de Man. Provinciale Waterstaat van Oost-Java. Model D van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. Irrigatie-afdeeling District. INVENTARISVERANTWOORDING 19 van I. Bureaumeubilair II. Teeken- en meetinstrumenten III. Gereedschappen IV. Werktuigen en groot materieel. , den 19 Afgegeven voor: Aantal B ij gekomen, aanwezig — Benaming der artikelen. °P 1 .. Januari Aantal. Op welke wijze. 19 I Afgegaan. Restant ultimo , • , , ' , 1 oelichtingen. Aantal. Op welke wijze. December Magazijnregister. Model E _ , . . , van het besluit van het College Benaming van het artikel: , . van Gedeputeerenden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. No. Bij Da" Omschrijving. be" °f Af. Rest. Toelichtingen, tum. wijs- aan- stuk. wezig. Provinciale Waterstaat van OoST-java. Model F van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. LEGGER van Provinciale Gebouwen. Gebouwde plattegrond. fte„js Bijge- Afdaken Plaats en , Omschrijving, indeeling bouwen van het Regentschap, en constructie van het °°1d~ met in- hoofdge- Totaal waar het num" gebouw. Sebouw begriP bouwen mer. in m2. gale- overdek- m • geoouw rijen in te gangen gelegen is. m2. in m2. Beschikking, Bedrag, waarvoor waarbij tot — - overneming, aankoop of Bestemming. oprichting aange- Toelichtingen, van het ge- , . , gebouwd. bouw mach- kocht' tiging is verleend. Provinciale Waterstaat van Oost-Java. Model H Irrigatieai deeling yan [)esjuit van het College District. van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. Eindverantwoording der gelden en geldswaarden verbruikt voor het geautoriseerd bij Verbruikte gelden en geldswaarden. Gereed geld. Tezamen f Bij bovengenoemde dispositie toegestaan.. „ Alzoo meer verbruikt dan toegestaan ,, Alzoo minder „ „ „ » Of in het geheel minder „ Naar waarheid opgemaakt te den 19 Afgegeven voor: De Provinciale Waterstaat van OoST-java. Model I van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. Irrigatie- e Waterstaatsdistrict RAPPORT Betreffende —Land werken Provinciale Over de maand 19 Provinciale Waterstaat Model N \ an Oost-.Ja\ a. Vftn ^ie(. besluit van het College Irrigatie- . van Gedeputeerden van 10 e Waterstaatsdistrict. December 1932 No. C 1/2/20. PROCES-VERBAAL. Heden, 19 , hebben wij, ondergeteekenden: ons ingevolge besluit van in commissie gesteld tot de opname van het voltooide werk: toegestaan bij besluit van en hebben wij bevonden: le. dat van het gearresteerde project is afgeweken: 2e. dat al de in rekening gebrachte materialen voor het werk zijn gebruikt; 3e. dat de opgebrachte dagloonen werkelij k en nuttig zij n besteed; 4e. dat de gebezigde materialen, voor zoover wij hebben kunnen nagaan, van deugdzamen aard zijn en het geheele werk naar behooren is uitgevoerd; 5e. dat er geenerlei aanleiding is gevonden om eenige onregelmatigheid of onjuistheid in de verantwoording te constateeren of te vermoeden; 6e. dat van het werk materiaal is overgebleven: 7e. dat de staat „Werkelijk besteed" behoorlijk is bijgehouden. Executant van het werk was de . Van deze onze bevinding hebben wij dit proces-verbaal in triplo 1) op den eed aan den Lande gedaan 3) 3—ï——3 ü.i — om te dienen, waar duplo ') onder aanbod van eede 4) zulks behoort. Ten overstaan van: Datum als boven, Afgegeven voor: i) Bij opname van Lands werken- De Commissie voornoemd, -) Bij opname van provinciale werken. 3) Voor Landswerken. 4) Voor provinciale ambtenaren. Provinciale Waterstaat van Oost-Java. Model O Irrigatie - . van het besluit van het College e Waterstaatsdistrict. van Gedeputeerden van 10 De- Sectie . cember 1932 No. C 1/2/20. Aanvraag tot overschrijving van materialen. Materialen afkomstig van het werk Over te schrijven op het werk toegestaan bij besluit -- toegestaan bij besluit Benaming der arti- Hoe- Kosten Totaal 1 otaal ii i * Een- , mkoop in- ge- Adres waaraan te ke^n en plaats van ^ veel- een.P koops. scLtte verzenden. Toelichtingen, opberging. heid. heid. bedrag, waarde. De overschrijving goedgekeurd, den 19 , den De Ingenieur, De Opzichter, Model P van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/20. Staat af te schrijven inventarisartikelen, behoorende bij het proces-verbaal van afkeuring, *) i vernietiging met voorstel tot openbaren verkoop ddo ondershandschen verkoop Naam van het '5 u -o In verantwoor- _ , . j= > •- Opmerkingen, artikel. 55 o x: duig bij: H 3 No. C I I . Soerabaja, 19 Afgegeven voor: Fiat afschrijven en ^ vernietigen *) . openbaar verkoopen ■ ondershands verkoopen. Namens het College van Gedeputeerden, De Inspecteur, Hoofd der Afdeeling Financiën, *) Voor elk dezer groepen door te slaan hetgeen geen toepassing vindt. N.B. Voor elk soort proces-verbaal een afzonderlijken staat in te dienen. I. Rolstaten tevens loonstaten. Deze dienen door mandoers of werkbazen dadelijk op het werk (zonder afzonderlijke kladstaten) te worden bijgehouden. Indien mogelijk moet zoowel 's morgens als 's middags gerold worden. Het totaal aantal koelies moet na het rollen dadelijk worden aangeteekend. De rolstaten moeten volgens een der twee bijgevoegde modellen la en lb in inktpotlood ingevuld worden en twee doordrukken (met carbonpapier) worden gemaakt, waarvan de laatste als legger in het boek blijft; het geschrevene geldt als origineel, de eerste doordruk als duplicaat. Het model lb is gewenscht wanneer, zooals bij den Irrigatiedienst dikwijls geschiedt, om de 7 of 10 dagen betaald wordt. Het tweede model is geschikt voor betalingen tweemaal per maand (in het algemeen bij den drogen Waterstaat). Op de rolstaten dient door den mandoer of den werkbaas in de betreffende kolom nauwkeurig aangeteekend te worden, welke werkzaamheden verricht zijn. De toelichting moet zoodanig zijn, dat geen twijfel kan ontstaan omtrent het onderdeel (eventueel onderdeelen) van de begrooting van het werk, waaraan de opgenomen koelies gewerkt hebben. Kleine uitbetalingen mogen op de rolstaten door de mandoers of werkbazen verantwoord worden in de daarvoor opgenomen kolom. De rolstaat moet door den mandoer of werkbaas, die gerold heeft, voor de opmaking geteekend worden en tevens voor de opgave van de kleine uitgaven voor inkoop materiaal. De inspecteerende ambtenaar parafeert steeds, wanneer door hem het aantal koelies en ambachtslieden gecontroleerd is, in de betrekkelijke dagkolom. De rolstaten worden vóór de uitbetaling op het bureau van den Sectie-opzichter (eventueel ondersectie) geverifieerd, en in de betreffende kolom aan de hand van de op den loonstaat door den werkbaas of mandoer geplaatste aanteekeningen, de nummers van de begrootingsposten in rood met Romeinsche cijfers op de origineel- en duplicaatstaten aangegeven (dit kan desgewenscht ook na de uitbetaling plaats hebben). De betaling geschiedt door een Opzichter, Adspirant-Opzichter (eventueel administratief ambtenaar van het bureau van den Sectie-opzichter, in tegenwoordigheid van den samensteller van den rolstaat, die beiden voor de uitbetaling onderteekenen. In gevallen dat dit niet mogelijk is, wordt genoegen genomen met uitbetaling door een werkbaas of mantri, in tegenwoordigheid van den samensteller van den rolstaat. Slechts bij hooge uitzondering mag de mandoer zelf uitbetalen. In dat geval dient evenwel op de achterzijde van den rolstaat een verklaring van den Sectie-opzichter geplaatst te worden, dat en waarom uitbetaling door ander aan hen toegevoegd personeel niet mogelijk was, welke verklaring door den Districtsof Sectie-ingenieur voor accoord geteekend moet worden. Indien door bijzondere omstandigheden een koelie niet bij de uitbetaling van loonen aanwezig kan zijn, dan behoort de naam van den betrokken arbeider in den loonstaat te worden geschrapt, hetwelk ook door de uitbetalers op den staat in de kolom ,,ketrangan" wordt aangeteekend. Onder het totaal bedrag wordt door de uitbetalers geplaatst : „niet uitbetaald f „rest f Ue betrokken arbeider kan dan zijn loon ontvangen bij de uitbetaling van den rolstaat over de volgende periode. Onder het totaal bedrag wordt in dat geval door de uitbetalers geplaatst: uitbetaald aan koelie f (doorgehaald op rolstaat No ). In bijzondere gevallen kan bij afwezigheid van een koelie bij de uitbetaling het hem nog toekomende loon spoedig daarna geschieden door teekening van een kwitantie in 3-voud volgens bijgevoegd model 2. Alle door uitbetalers gestelde aanteekeningen moeten op den in inktpotlood geschreven staat ook met inktpotlood worden geschreven en op de 2 andere staten middels carbonpapier worden overgebracht. Bij de verantwoording van den Sectie-opzichter worden de origineele rolstaten gevoegd, terwijl de duplicaten door hem worden aangehouden voor zoover het geautoriseerde werken betreffen. Bij de opnamestukken van het werk worden later deze laatst bedoelde duplicaten den Districtschef aangeboden, welke na verificatie dier bescheiden weer worden teruggezonden (Zie § XIV). II. Kleine betalingen zonder kwitanties. Voor betalingen van bedragen minder dan f 50.—, waarvan geen kwitanties overgelegd kunnen worden, worden in een doordrukboek met geperforeerde bladen in inktpotlood staten opgemaakt volgens bijgevoegd model 3a en 3b (een groot en een klein model) en met carbonpapier in 2-voud doorgedrukt. Van de doordrukken is de met inktpotlood beschrevene bestemd voor de origineele verantwoording, de eerste doordruk voor den Districtschef of Sectie-ingenieur, terwijl de tweede doordruk bij den Sectie-opzichter blijft (te voegen bij de op diens kantoor blijvende vereenvoudigde werklijst). Zij moeten door hem onderteekend worden. III. Kwitanties. Door leveranciers moeten kwitanties in 3-voud worden ingediend. De vroegere Gouvernements- en Provinciale rekeningen worden niet meer gebruikt. Op elk bewijsstuk dient in rood, met romeinsche cijfers, het nummer van het (de) onderdeel (en) van de geautoriseerde begrooting te worden aangeteekend, waarop de uitgaaf betrekking heett. Ten slotte worden de kwitanties, evenals alle andere bewijsstukken, na ontvangst van de verantwoordingsstukken van de Sectie-opzichters op het bureau van den Districts- of Sectieingenieur, voorzien van het stempel „gecontroleerd door", welke geparafeerd moeten worden door den met de verificatie belasten ambtenaar van het bureau van den Sectie- of Districtsingenieur. Op de loonstaten moet dit stempel op het kantoor van den Sectie-opzichter worden geplaatst en geparafeerd door den met de verificatie daarvan op dat kantoor belasten ambtenaar. IV. Bestellingen en betaling rekeningen. De bestellingen geschieden als regel door den Districtschei of Sectie-ingenieur die ook de rekeningen betaalt. Wordt een bestelling ter plaatse of elders gedaan, dan wordt door den Districts- of Sectie-ingenieur een bestelbrief opgemaakt op het bijgevoegd model 4. De bestelbrief wordt uitgescheurd, terwijl het souche achterblijft. Op het souche dient te worden aangeteekend het bedrag deirekening, de datum en wijze van betaling der rekening, de datum van inboeking in het kasboek en de datum van ontvangst der materialen. De souches in het bestelboek vormen daardoor tegelijkertijd een register voor bestellingen. In den bestelbrief wordt duidelijk aangegeven, waarheen en aan wiens adres de goederen moeten worden verzonden, een en ander ter vermijding van extra vracht- en transportkosten. I. C. A.-bestellingen mogen door den Districts- of Sectieingenieur, buiten het hoofdkantoor om, rechtstreeks worden afgedaan. De Districts- of Sectie-ingenieur zendt de ontvangen rekeningen in 3-voud naar den Sectie-opzichter, na deze van onderstaand stempel te hebben voorzien: Datum ontvangst. Hoeveelheden gecontroleerd en accoord. Kwaliteit gecontroleerd en accoord. Na ontvangst en controle der goederen zendt de Sectie-opzichter de rekeningen in 3-voud naar den Districtschef of Sectieingenieur, na parafeering van den stempel-afdruk. De aanvraag van materialen door de Sectie-opzichter aan den Districts- of Sectie-ingenieur geschiedt ook per bestelbrief van vorenbedoeld model. Op het souche worden eveneens de daarbij bedoelde aanteekeningen gesteld. De betaling der rekeningen door den Districts- of Sectie-ingenieur geschiedt door toezending van een Gouvernementswissel, per postwissel, per cheque dan wel door overmaking door de bank, waar gelden van den Districts- of Sectie-ingenieur gedeponeerd zijn. De gekwiteerde rekeningen (in 3-voud) worden na terugontvangst op het kantoor van den Districts- of Sectie-ingenieur den Sectiechef toegezonden. Inkoop verhardingsmateriaal voor wegenonderhoud. Het voor het geheele jaar benoodigde verhardingsmateriaal wordt wegvaks- of sectiegewijze aanbesteed, hetzij openbaar, hetzij met uitnoodiging van aannemers. De aanbesteding en opmaking van alle daarop betrekking hebbende bescheiden dient te geschieden volgens het „Reglement op het houden van aanbestedingen en daarmede verband houdende voorschriften". De voorloopige gunning geschiedt door den Districtsingenieur, terwijl de definitieve gunning na ontvangst en verificatie der aanbestedingsbescheiden door het Hoofd van den Waterstaat plaats heeft. Uitbetaling van geleverd materiaal heeft door den Districtsingenieur plaats, na ontvangst van een procesverbaal van opname (model 5) geteekend door den Sectie-opzichter en een ambtenaar van diens kantoor zoomede door den aannemer. Het Hoofd van den Waterstaat is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen in de voorwaarden van de aanbesteding opgenomen, zoomede voor de controle op de uitbetaling der bedragen, waarvoor is ingeschreven. Is de aanbesteding in het groot mislukt en wordt van een heraanbesteding geen resultaat verwacht, dan dient noodgedwongen te worden overgegaan tot het uitgeven tegen den laagst te bedingen prijs, van kleine hoeveelheden verhardingsmateriaal. Doch ook hierbij dient opname van de geleverde partijen per proces-verbaal plaats te hebben en moet uitbetaling na ontvangst daarvan door den Districtsingenieur geschieden. Monsters van het door de aannemers te leveren materiaal moeten bij de aanbesteding ook bij uitgeven van kleine partijen aan kleine aannemers aanwezig zijn en worden deze door de directie in gezegelde stopflesschen of met glas afgedekte verzegelde kisten (met vakverdeeling) bewaard. V. Kasboek. Alle uitgaven en ontvangsten, geene uitgezonderd, van den Districts-, den Sectie-ingenieur of den Sectie-opzichter, hetzij voor de Provincie of voor het Land, dienen dadelijk in een kasboek*) volgens bijgevoegd model 6 persoonlijk te worden ingeboekt. De kasboeken van de Sectie-opzichters (eventueel Ondersectie-opzichters) moeten van geperforeerde bladen voorzien zijn, waarop de met inkt geboekte uitgaven met behulp van carbonpapier doorgedrukt moeten worden. Het met inkt geschreven blad blijft in het kasboek terwijl de geperforeerde doordruk voor den Districts-of Sectie-ingenieur is bestemd. *y Het aanhouden van duplicaat-kasboeken is verboden. Het kasboek van den Distriets- en Sectie-ingenieur is van gelijk model, doch heeft geen geperforeerde bladen. De voorschotten, zoomede de terugbetaalde voorschotten, moeten in afzonderlijke kolommen worden opgenomen. Tevens dient in een afzonderlijke kolom het betrekkelijk begrootingsartikel bij elke uitgaaf te worden opgenomen. Wanneer de uitgaaf een verzameling van diverse posten betreft, vallende onder verschillende begrootingsartikelen, dan wordt den rekenplichtigen (niet den ondervoorsehothouders) toegestaan in deze kolom te vermelden ,,diverse". Dit mag evenwel alleen gedaan worden bij inboeking van de verantwoording van ondervoorsehothouders. Ofschoon afzonderlijke kolommen zijn opgenomen voor uitgaven aan Lands- en aan Provinciale werken wordt het kasgeld niet gescheiden gehouden. Zoo spoedig mogelijk na afloop van de maand, nadat alle betalingsstukken voor die maand ingeboekt zijn, wordt het kasboek afgesloten. Op de achterzijde van het laatste doorgedrukte blad wordt, door den Sectie-opzichter (eventueel Ondersectie-opzichter) met inktpotlood een artikelsgewijze specificatie van de uitgaven opgenomen als onderstaand en wordt dit op de achterzijde van het laatst met inkt beschreven blad met carbonpapier doorgedrukt. Recapitulatie uitgaven over de maand U i t g a v e n Provincie. Land. Art. f | f 99 99 99 99 99 ■ 99 99 ! Totaal uitgaven f j f De door de Sectie-opzichter van den Districts- of Sectieingenieur ontvangen werkvoorschotten worden uitsluitend in de kolom „ontvangen voorschotten" geboekt, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tusschen Lands- en Provinciale gelden. De op de linkerzijde der kasboekbladen voorkomende kolommen van ontvangen Lands- en Provinciale gelden, worden derhalve niet door de Sectie-opzichters gebruikt. In de laatstbedoelde kolommen dienen door de Irrigatiechefs, Districts- en Sectie-ingenieurs de gefiatteerde aanvragen en mandaten te worden geboekt. Een doordruk van de kasboekbladen wordt maandelijks door den Sectie-opzichter uiterlijk op den 8sten van de volgende maand aan den Districts- of Sectie-ingenieur aangeboden. De na te noemen ,,vereenvoudigde werkhjsten en kwitanties moeten den Districts- of Sectie-ingenieur uiterlijk den 15den van die maand worden toegezonden. De Opzichter van een Ondersectie dient op dezelfde wijze een afschrift van de kasboekbladen met de betalingsstukken maandelijks bij den Sectie-opzichter in. Deze bescheiden moeten den Sectie-opzichter uiterlijk op den 5den van de volgende maand bereikt hebben. Bijzondere boekingen. Worden door den Districts- of Sectie-ingenieur rekeningen betaald, welke op de werken van een Sectie-opzichter verantwood moeten worden, en ter zelfder tijd de gekwiteerde rekeningen door hem ontvangen, dan boekt de Districts- of Sectie-ingenieur de uitgaven als verstrekt voorschot aan den Opzichter, waarna deze den Sectie-opzichter worden toegezonden. Nadat de gekwiteerde rekeningen door den Sectie-opzichter zijn ontvangen, worden de bedragen daarvan in diens kasboek ingeboekt als ontvangen voorschot van den Districts- of Sectieingenieur en tevens de rekening voor uitgaaf uitgeboekt. Voor het geval dat door den Districts- of Sectie-ingenieur het bedrag der rekening aan de betrokken firma wordt overgemaakt (b.v. per Gouvernements postwissel), waarbij dus nog op terugzending van de gekwiteerde rekening gewacht moet worden, dan wordt door hem eveneens het bedrag als verstrekt voorschot aan den Sectie-opzichter geboekt, doch tegelijkertijd van deze betaling bericht aan den Sectie-opzichter gezonden. Ue Sectie-opzichter boekt dat bedrag dan als ontvangen voorschot van den Districts- of Sectie-ingenieur en stelt tegelijkertijd dit bedrag in het kasboek in uitgaaf. Na ontvangst door den Districts- of Sectie-ingenieur van de betalingsbescheiden van den Sectie-opzichter (v.z.n. vergezeld van dat van den Ondersectie-opzichter), en na verificatie, worden in het kasboek van den Districts- of Sectie-ingenieur de uitgaven van den Sectie-opzichter in uitgaaf geboekt en deze tevens als terugontvangen voorschot van dien Opzichter in de betrekkelijke kolom opgenomen. Worden rekeningen van een aannemer ontvangen, aan wien een voorschot was verstrekt, dan wordt na verificatie de rekening in het kasboek ten volle uitgeboekt, terwijl het daarop verstrekte voorschot links als terugontvangen voorschot wordt geboekt, wanneer het bedrag der rekening grooter is dan het verstrekte voorschot. Den aannemer wordt derhalve alsdan uitbetaald het bedrag der rekening, verminderd met het teruggeboekte voorschot. Is evenwel het voorschot grooter dan de rekening, dan wordt het bedrag der rekening als terugontvangen voorschot geboekt en hetzelfde bedrag rechts als betaalde rekening uitgeboekt, terwijl geen betaling aan den aannemer wordt gedaan. Om een goed overzicht te hebben van den stand der voorschotten, wordt een voorschottenboek aangehouden volgens bijgaand model 7, waarin de voorschothouders elk een afzonderlijk folio verkrijgen, dus zoowel aannemers als ambtelijk ondergeschikten, wien voorschotten zijn verstrekt. Op het einde van de maand moet afsluiting plaats vinden en moet de som der saldi van dit boek overeenkomen met het saldo voorschot in het kasboek. Indien Districts- of Sectie-ingenieurs bedragen bij bankinstellingen deponeeren, worden deze niet in hun kasboek in uitgaaf gesteld. Wordt evenwel aan de bank opdracht tot overmaking van gelden aan leveranciers gegeven, dan moeten de bedragen der rekeningen in uitgaaf geboekt worden, zoodra van de bank bericht is ontvangen, dat aan het verzoek voldaan is. Het saldo volgens het kasboek is derhalve gelijk aan het saldo in kas vermeerderd met het banksaldo. Van stortingen en ontvangsten van de bank wordt een bankboek aangehouden. werkelijk besteed, te zamen te noemen „tabellarische werklijst". Op de onderzijde daarvan wordt een beknopt verslag van den gang van het werk gedurende de verslagmaand gegeven, welke omschrijving geheel gelijkluidend moet zijn met de toelichting, welke in het maandrapport wordt opgenomen, een en ander volgens bijgevoegd model 8 (a + b). Hierop wordt tevens van de overschrijving van en op andere werken aanteekening gehouden, evenals van de bestemming en waarde van overgebleven materialen op de laatste staat, als hierna onder XVI meer uitvoerig is aangegeven. Ook de bij de uitvoering gemaakte afwijkingen van het gearresteerde ontwerp, worden op het blad van de laatste verslagmaand aangegeven en beknopt toegelicht. Zijn geen afwijkingen gemaakt dan dient zulks eveneens te worden vermeld. VIII. Vereenvoudigde staten werkelijk besteed (tabellarische werklijsten). De gebruikelijke staten werkelijk besteed, welke driemaandelijks werden bijgehouden, komen eveneens te vervallen, en worden in plaats daarvan gesteld maandelijksche tabellarische staten volgens bijgaand model 8b (welke aan de vereenvoudigde werklijsten model 8a zijn gehecht), waarbij slechts bedragen en geen hoeveelheden en eenheidsprijzen van materialen worden ingevuld. Doordien op alle betalingsstukken, zooals hiervoren werd aangegeven, door den executant met Romeinsche cijfers de nummers van de onderdeelen van de geautoriseerde begrooting in rood moeten worden aangegeven, kunnen door een niet technisch ambtenaar, b.v. een mantriboekhouder of een schrijver, de staten werkelijk besteed op het einde van de maand, aan de hand van de aangehechte vereenvoudigde werklijst en de betalingsstukken, zonder eenige moeite worden ingevuld. Voor de werken aan gebouwen, zoomede voor het wegenonderhoud kunnen vaste modellen worden gebezigd als hierbij gevoegd (modellen 9a en 9b). Evenals de vereenvoudigde werklijsten, worden de tabellarische staten met inktpotlood geschreven en in 3 of 4-voud doorgedrukt. De tabellarische werklijsten (origineel en duplicaat exemplaar) (voor den natten waterstaat met 3e exemplaar) dienen door den Sectie-opzichter maandelijks, te zamen met de betalingsstukken, den Sectie- en Districtsingenieurs te worden aangeboden. De 3e of 4e exemplaren (2e of 3e doordrukken) worden na voltooiing van het werk op het kantoor van den Sectie-opzichter aan elkander gehecht en den Districts- of Sectie-ingenieurs tegelijk met de eindverantwoording als opname stukken aangeboden. Indien van het werk meer dan 10% overblijft, is geen toelichting op de posten noodig. Bedraagt het overschot mindei dan moet op de uitgaven, welke belangrijk van de begrootingsposten afwijken, een beknopte toelichting worden gegeven. Zoodra tijdens de uitvoering blijkt, dat het werk vermoedelijk overschreden zal worden, moet onverwijld een suppletoire begrooting ingediend worden. In dat geval moet een staat van „meer en minder", volgens het voor Landswerken gebruikelijke model (11) uitvoerig toegelicht worden opgemaakt op de wijze als tot nu toe gebruikelijk (Zie Sluyters blz. 325). IX. Maandrapporten. Deze moeten volgens het bijgevoegde gebruikelijke model (12) worden opgemaakt door de Sectie-opzichters. Van de onderdeelen van begrootingsartikelen, welke niet afzonderlijk geautoriseerd worden (b.v. gewoon onderhoud wegen en gebouwen), wordt door den Districts-of Sectie-ingenieur maandelijks een resumé van de secties bijgevoegd, zulks ter verkrijging van een duidelijk inzicht in de totaal uitgetrokken en verwerkte bedragen. De maandrapporten moeten bij het hoofdkantooi te Soerabaja in 2-voud worden ingediend. Van het rapport betreffende de Landswerken blijft een exemplaar op het hoofdkantoor, terwijl het andere den Directeur B.O.W., door tusschenkomst van den Gouverneur van Oost-Java, wordt aangeboden. Van het rapport betreffende Provinciale werken blijft eveneens een exemplaar op het hoofdkantoor, terwijl het andere den Gouverneur van de Provincie Oost-Java wordt aangeboden. De maandrapporten moeten vóór den 20sten van de maand, volgende op de verslagmaand, het Hoofd van den Pro\ incialen Waterstaat bereikt hebben. X. Financieelc rapporten. Deze moeten worden opgemaakt volgens bijgaand model 13 en moeten voor den 15den van de maand, volgende op de verslagmaand, het Hoofd van den Provincialen Waterstaat bereikt heb- ben. Aangezien op de doordruk kasboekbladen de artikelsgewijze verwerkte bedragen door de Sectie-opzichters dienen te worden aangegeven, behoeft de Districts- of Sectie-ingenieur de bedragen van de secties slechts op te tellen. Door de Sectie-opzichters behoeven derhalve geen afzonderlijke financieele rapporten te worden ingediend. XI. Tiveemaandelijksche verantwoordingen. De 2 maandelijksche verantwoordingen moeten worden opgemaakt volgens bijgaande gebruikelijke modellen (14a en 14b) en moeten door het Hoofd van den Waterstaat bij den Gouverneur van de Provincie Oost-Java wat betreft de Provinciale werken, in originali worden ingediend, vergezeld van werklijsten en origineele betalingsstukken (w.o. alle rolstaten en tractementskwitanties). Duplicaat exemplaren zonder betalingsstukken worden voor het archief van het Hoofd van den Provincialen Waterstaat aangehouden. Voor de verantwoording van Provinciale gelden moeten de bij Raadsbesluit van 25 Juni 1931 No. C 1/1/6 voorgeschreven modellen worden gebruikt, op model C worden de vereenvoudigde werklijsten opgenomen en de betalingsstukken bijgevoegd, terwijl op model B links de saldi en gefiatteerde aanvragen, rechts de bedragen van den staat C worden geboekt. De 2 maandelijksche verantwoordingen moeten uiterlijk 6 weken na de 2 maanden, waarover de verantwoording loopt, het Gouverneurskantoor voor de Landswerken en de Provinciale Secretarie voor de Provinciale werken, zijn toegezonden. XII. Grootboeken. Deze moeten volgens het bijgevoegde gebruikelijke model 10 worden bijgehouden. Om de administratie zoo eenvoudig mogelijk te houden, dienen de uitgaven zoo beknopt mogelijk te worden geboekt en kan b.v. voor de door den Sectie-opzichter gedane uitgaven worden volstaan met „kasverantwoording opzichter " XIII. Eindverantwoording. De eindverantwoording, volgens bijgevoegd model 15, wordt na voltooiing van het werk, in 3-voud bij de opnamestukken gevoegd. Op de eindverantwoording moeten worden aangeteekend de bedragen van overschrijving „van" of „op" andere werken, zoomede van in het magazijn opgenomen artikelen. Indiening van een jaarverantwoording wordt voor Provinciale werken niet noodig geacht. XIV. Data van indiening van financieele bescheiden. Verlate indiening, zooals thans nog dikwijls het geval is, mag na invoering van de vereenvoudigde administratie niet meer voorkomen. De Provinciale verantwoordingsstukken kunnen gemakkelijk uiterlijk 6 weken na afloop van de 2 maanden, waarover de verantwoording loopt, de Provinciale Secretarie worden toegezonden Thans is daarvoor een termijn van 2 maanden gesteld. XIV. Data van indiening van financieele bescheiden en rapporten. A. Door Sectie-opzichter aan Districts- of Uiterste datum „ .. . van indiening Sectie-ingenieurs. . , , in de volgende maandelijks. maand 1. Doordruk kasboekbladen (tevens finantieel Op den 8sten rapport) in enkelvoud. 2. Tabellarische werklijsten (origineel en du- ,, ,, 15den plicaat aan Districtsingenieurs en origineel, duplicaat en triplieaataan Sectie-ingenieurs) met daarbij behoorende origineele en duplicaat betalingsstukken (rolstaten, kwitanties, tractements-kwitanties, met uitzondering van duplicaat-rolstaten betreffend geautoriseerde werken, welke voorloopig op het kantoor van den Sectie-opzichter blijven (Zie slot § I). 3. Maandrapporten voor het Land en voor de ,, ,, 12den Provincie in 3-voud voor de Districtsingenieurs en 4-voud voor de Sectie-ingenieurs. B. Door de Districtsingenieurs aan het Hoofd Uiterste datum van den Waterstaat en van indiening door de Sectie-ingenieurs aan het Hoofd in de volgende van de Irrigatie-Afdeeling. maand. maandelijks: 1. Financieel rapport (in enkelvoud). Op den lOden 2. Maandrapport (in 2-voud door Districts- „ ,, 15den ingenieurs, in 3-voud door Sectie-inge- nieurs). 3. Tabellarische werklijsten door de Sectie- ,, „ 20sten ingenieurs in enkelvoud. C. Door de Districtsingenieurs aan het Hoofd Uiterste datum van den Waterstaat. van indiening. Door de Sectie-ingenieurs aan het Hoofd van den Irrigatie-Afdeeling. tiveemaandelij ks: Tweemaandelijksche verantwoordingen. 4 weken na I. Voor het Land: afloop van de Door de Districtsingenieurs: de origineele 2 maanden, verantwoording met alle betalingen in origi- waarover de nali, zoomede duplicaat verantwoording verantwoorzonder bijlagen aan het Hoofd van den ding loopt. Waterstaat. Door de Sectie-ingenieurs: de verantwoording in 3-voud aan het Hoofd van de IrrigatieAfdeeling met origineele verantwoordingsstukken bij de origineele verantwoording. II. Voor de Provincie: idem D. Door het Hoofd van de Irrigatie-Afdeeling. Uiterste datum van indiening. maandelijks: 1. Maandrapporten Landswerken: in 2-voud Opdenl8denna aan het Hoofd van den Waterstaat. verslagmaand. 2. Finantieel rapport Lands- en Provinciale Opdenl2denna werken in enkelvoud aan idem. verslagmaand. tweemaandelijks: 3. Tweemaandelijksche verantwoording in ori- 5 weken na ginali met origineele betalingsstukken, zoo- afloop van de mede duplicaten der tweemaandelijksche 2 maanden, verantwoordingen zonder betalingsstukken, waarover de zoowel van het Land als van de Provin- verantwoorde, te zenden naar het Hoofd van den Wa- ding loopt. terstaat. Uiterste datum E. Door het Hoofd van den Waterstaat. indiening maandelijks: 1. Maandrapporten Landswerken: in enkel- Opden20stenna voud aan den Directeur B.O.W. d/t. van verslagmaand. den Gouverneur van Oost-Java. 2. Maandrapporten Provinciale werken: in Idem. enkelvoud aan den Gouverneur van de Provincie Oost-Java. 3. Financieel rapport Landswerken. Opdenl5denna verslagmaand. tweemaandelijks: I. Tweemaandelijksche verantwoordingLands- 6 weken na werken aan den Gouverneur van Oost-Java afloop van de in originali met origineele betalingsstukken. 2 maanden, waarover de verantwoor- dingloopt. II. Tweemaandelijksche verantwoording Pro- Idem. vinciale werken aan den Gouverneur van de Provincie Oost-Java in originali met origineele betalingsstukken. XV. Opneming van werken na voltooiing. Alle werken moeten als regel na voltooiing worden opgenomen door een technisch Waterstaatsambtenaar. In bijzondere gevallen kan, als aangegeven in het besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 15 September 1931 No. 2870/42, de opname door een Commissie van 2 Bestuursambtenaren geschieden. De opname van voltooide werken, waarvan de raming hooger is dan f 5.000.—, geschiedt overigens volgens boven- bedoeld besluit en worden door den Irrigatiedienst uitgevoerde werken opgenomen door een door het Hoofd van den Waterstaat aan te wijzen Waterstaatsambtenaar en omgekeerd de werken van den drogen Waterstaat door een Irrigatie-ambtenaar. Werken, waarvan de geraamde kosten minder dan f 5.000.— hebben bedragen, worden voor wat betreft de Irrigatie-werken door den betrokken Sectie-ingenieur en die van den drogen Waterstaat door den betrokken Districtsingenieur opgenomen. Door het Hoofd van den Waterstaat kunnen werken worden aangegeven, welke wegens hun bijzondere constructie (b.v. voor een groot deel in den grond of onder water gelegen), niet worden opgenomen. In die gevallen dient door het Hoofd van de IrrigatieAfdeeling of Districtsingenieur de verklaring van den executant betreffende de gemaakte afwijkingen, welke op de laatste bladzijde van het maandboek is gesteld, voor accoord geteekend te worden. De opnamestukken moeten uiterlijk 14 dagen na voltooiing van het werk door den Sectie-opzichter worden ingediend. Door den Districts- of Sectie-ingenieur moeten zij uiterlijk 0 dagen later worden doorgezonden. Den ambtenaar, met de opname belast, worden door het Hoofd van den Waterstaat toegezonden: de gearresteerde ontwerpstukken en de samengevoegde tabellarische werklijsten [model 8 (a -f- b)]. De toezending naar het hoofdkantoor geschiedt onder bijvoeging van een proces-verbaal (model 16). Aangezien op het laatste blad van de tabellarische werklijst voor ieder werk door den executant eene verklaring omtrent de afwijkingen moet worden gesteld, is afzonderlijke bijvoeging van eene verklaring van afwijkingen niet noodig. XVI. Overschrijving van materialen van het eene werk op het andere en resteerende materialen van weinig waarde. Gedurende of bij beëindiging van een geautoriseerd werk moeten alle materialen van waarde, welke ingekocht zijn en niet meer voor dat werk benut worden, ten laste van andere werken worden overgeschreven, waarvoor een aanvraag tot overschrijving in 3-voud volgens bijgevoegd model 17 door den Sec- tie-opzichter aan den Districts- of Sectie-ingenieur ter fiatteering wordt teruggezonden. Het 3de exemplaar wordt dadelijk het Hoofd van den Waterstaat ter kennisneming aangeboden. Als waarde dient daarin te worden aangegeven de geschatte waarde. Van de overschrijving wordt op de tabellarische werklijst aanteekening gehouden. Op het laatste blad wordt onder het resteerend bedrag aangeteekend ,.totaal waarde overgeschreven materialen op andere werken" en dit bedrag bij het resteerend bedrag opgesteld. Daaronder wordt geplaatst „totaal waarde van andere werken overgeschreven materialen" en dit bedrag van het resteerend bedrag afgetrokken. De aanvragen tot fiatteering moeten door den Sectie-opzichter zoo tijdig worden ingediend, dat de indiening van de opnamestukken daarvan geen vertraging kan ondervinden. Artikelen, welke niet meer voor het werk noodig zijn en niet voor overschrijving op andere werken in aanmerking komen, worden, indien het geen verbruiksartikelen zijn, in den inventaris opgenomen. De resteerende verbruiksartikelen, zoomede die van afbraak afkomstig, worden in den magazijnsvoorraad opgenomen en in het magazijnboek ingeschreven. Op het laatste blad van de tabellarische werklijst dient een gespecificeerde omschrijving daarvan te worden gegeven als volgt: „specificatie van in den inventaris (het magazijn) opgenomen materialen" en dient daarbij de geschatte waarde te worden opgegeven. Afzonderlijke staten van overgebleven materialen behoeven voor Provinciale werken niet meer te worden ingediend. XVII. Beheer van inventaris- en verbruiksartikelen. Voor het inventarisbeheer dienen door Districts- en Sectieingenieurs, zoomede Sectie-opzichters, onderstaande registers volgens het vastgesteld model 18 te worden bijgehouden: a. van bureaumeubilair; b. van teeken- en meetinstrumenten; c. van gereedschappen; d. van werktuigen en groot materieel. Alle mutaties wegens aankoop of afschrijving moeten dadelijk worden aangeteekend. Zoo spoedig mogelijk na het einde van het jaar en, uiterlijk op 1 Februari, dienen de Hoofden der Irrigatie- Afdeelingen en de Districtsingenieurs hun op ultimo verslagjaar afgesloten inventarisstaten bij het Hoofd van den Waterstaat in. Tegelijkertijd moeten daarbij worden ingediend staten van voorgestelde afschrijvingen met bijbehoorende processen-verbaal van afkeuring, volgens bijgaand model (19a en 19b). De toezending geschiedt in het belang van een eenvoudige administratie slechts eenmaal per jaar. De staten van af te schrijven inventarisartikelen worden door het Hoofd van den Waterstaat het College van Gedeputeerden in drievoud ter fiatteering toegezonden, vergezeld van de bijbehoorende processen-verbaal eveneens in drievoud. De duplicaat- en triplicaatstaat wordt na fiatteering teruggezonden en daarna het triplicaat exemplaar den betrokken Irrigatiechef of Districtsingenieur aangeboden. Voor zoover vernietiging is voorgesteld moet het Hoofd van den Waterstaat later daarvan door den Irrigatie- of Districtschef mededeeling worden gedaan door toezending van een proces-verbaal volgens bijgevoegd model 19c. De verbruiksartikelen moeten van de bovenbedoelde inventarisartikelen gescheiden worden opgeborgen. Zij worden in een magazijnboek van bijgevoegd model 20 opgenomen. Voor elk artikel wordt een afzonderlijk hoofd geopend, waardoor dadelijk geconstateerd kan worden, hoeveel artikelen in het magazijn aanwezig moeten zijn. Vóór in het magazijnboek dient een index met de verschillende hoofden te worden opgenomen. Van alle in- en uitgaande artikelen wordt steeds nauwkeurig aanteekening gehouden door den magazijnmandoer. De magazijnen van de Sectie-opzichters moeten periodiek door de Districts- of Sectie-ingenieurs geïnspecteerd worden. Van het resultaat daarvan dient door hem in het magazijnboek aanteekening te worden gehouden. XVIII. Werkplaatsadministratie. De werkplaatsadministratie dient zooveel mogelijk te worden gevoerd overeenkomstig die voor de uitvoering van werken door den Provincialen Waterstaat. Aan de werkplaats mag nimmer het karakter van een afzonderlijk bedrijf worden gegeven, o.m. aangezien daarbij een omslachtige bedrijfsadministratie gevoerd zou moeten worden. XXII. Slotopmerking. Behalve de in dezen Leidraad genoemde zijn er nog eenige andere modellen voorgeschreven door den Provincialen Raad of het College van Gedeputeerden. Volledigheidshalve worden deze genoemd. Het zijn: proces-verbaal van overgave en overneming van sommen ter goede rekening (model 23), de legger van gebouwen (model 25) en de legger van bruggen en duikers (model 24). Aangezien deze geen veranderingen ondergaan wordt met de vermelding volstaan. Provinciale Waterstaat Oost-Java. Bagi® District— . Sectie . Opzichter . Werkbaas Mandoer Blan- Bo(1al1 — l Nama. Pangkat. (|j;| , 2 , 3 7 8 9 l0 10 17 18 19 20 21 22 23 24 23 | I i 1 Djoemblah Paraaf controleerend ambtenaar. ■" Jang membikin staat bajaran dan membajar De Werkbaas pembelian barang2 pada jang berhak. De Mandoer ' Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19 (Model UIA). kerdjaan. No la " - Rolstaat No _ Paraaf Sectie-Opzichter. s— 19 Brapa Barang Har J § ^ '! 12 13 14 I 15 31 I Baja- Xbeh^ ga" Katrangan- Cl 27 28 29 I 30 " Harl-[ ran. « ffl I Djoem- Ondergeteekenden 1 | blah verklaren, dat neven- Bajaran staande loonen aan i gadjih rechthebbenden in lnu| tegenwoordig- Totaal heid zijn uitbetaald. De , De Provinciale Waterstaat Oost-Java. Bagi»11 Irrigatie-Afd - Sectie . Onder-Sectie Mantri Sectie-Opzichter Mandoer - __ __ _ ^ „ , I51:m- Boelan 19 Nama. Pangkat. —. , ,—. . ' di" I I I I I I I I L I Djoemblah Paraaf controleerend ambtenaar. J Jang membikin staat bajaran dan membajar pembelian barang2 pada Mantri jang berhak. Mandoer Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/10 (Model IIIB). Pakerdjaan. j«j0 - Rolstaat No. Paraaf Sectie-Opzichter. Brapa c £ a . h -S 8 ti Barang apa „ .2 o m >, . . & êe.S j.mo .1,Harga. ^ g Katrangan. ttari. Bajaran. ^ jang ai Den. pq^ * Djoemblah Ondergeteekenden verklaren, dat j — r nevenstaande aan rechthebben Bajaran gadjih in hun tegenwoordigheid zijn — uitbetaald. Totaal De > De Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19 (Model IIIC). Irrigatie-Sectie: No. 2. Sectie: Nieuw model 1932 K. 4. Kwitantie. Opzichter Ontvangen van den Werkbaas Mantri van den Provincialen Waterstaat te de somma van f ( ) 2 zijnde loon als k^ekang gedurende dagen ■g af per dag g in het tijdvak van <£ ten laste van het werk __ Hh (zie loonstaat ddo. No. )• O) ÖJO 9 Doordruk boek alle bladen Koelie geperforeerd. Toekang Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19 (Model IV). Irrigatie-Sectie: Sectie: Nieuw model 1932 No. 3a. oir Opgave van gedurende de maand 19 ten behoeve van het werk Artikel gedane uitgaven, waarvan geen bewijsstukken kunnen worden overgelegd. Datum. Omschrijving. Bedrag, j . ! T5 ' ! G ! cö ! u i Doordrukboek | | i £ alle bladen gelinieerd en geperforeerd. D Ph • f — .— Data. Uitgaven. Gereed geld. 5. 6. 7. 19 Jan. 31 Werklijst No. 1 f 150.— „ 31 Rekening „ 2 ,, 200.— Febr. 3 Kasverantwoording Opzichter ,, 4 „ 275.—- „ 28 Werklijst „ 5 „ 175.— a) Aan overgenomen materialen v/h werk ,, —.— Verwerkt gedurende het le twee- maandelijksch tijdvak f 800.—- Reschikbaar „ 12.000.— Rest te beschikken op ultimo Februari f 11.200.— Maart 3 Kasverantwoording Opzichter No. 6 f 400.— 30 Werklijst 7 „ 175.— a) Datum van fiatteering van het voorstel door het Hoofd van den Provincialen Waterstaat. Behoort bij het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932, No. C 1/2/20 (Model C). Provinciale Waterstaat S. 2. van Oost-Java. xt No. 11. Losse bladen gelinieerd Staat van het buiten contract van aanbesteding gedeeltelijk uitgevoerd werk: toegestaan bij besluit van ddo No Uittreksel-begrooting. van het voltooide gedeelte, vermeerderd met 10% voor onvoorziene uitgaven. Soort der mate- Hoe- Een- Be 10% on- ^ Hoe- Een- rialen en werk- veelhe- heids- , , veel- heids- , .. drag. ne uit- taal. , , heden. den. prijs. gaven. heden, prijs. _______________ I Werkelijk besteed. _ 1 Totaal Totaal Bedrag. m,™. • A Toelichtingen. meer. minder. s i j ~ Gelinieerd. Nieuw model 1932 Behoort bij het besluit van het College p 3 van Gedeputeerden van 10 December Provinciale 1932 No. C 1/2/20 (Model J). werken. No> 13 Lands- Irrigatie . e District. Sectie Financieel rapport over de maand 19 . Artikel der Nog te beta- Provinciale ~ , Verwerkte , , Provinciale O m s c h r ij v i n g. , , len reke- Lands- J ° bedragen. begrooting. nnigen. Ongelinieerd losse bladen. Totaal verwerkt den 19 De —, Provincie Oost-Java. Nieuw model 1932. Dienstjaar 19 T. 9. No. 14a. Verantwoording van ter goede rekening ontvangen sommen van tweemaandelijksch tijdvak. Omschrijving. Ontvangsten. O m s c h r ij v i n g. Uitgaven. Ongelinieerd losse bladen. _,den 19_ De. producten worden gepompt of gestuwd en welke met een onderlingen afstand niet grooter dan 25 cm zijn gelegd. Artikel 2. (1) Het gebruik van provincialen grond zonder vergunning is verboden, voor zoover althans algemeene verordeningen, die toepasselijk zijn op de Provincie Oost-Java, niet anders bepalen. (2) De in lid (1) bedoelde vergunning wordt — tenzij het algemeen belang of de openbare orde zich daartgen verzet tot wederopzeggens verleend met dien verstande, dat bovendien een uiterste termijn kan worden gesteld, waarna de vergunning in ieder geval komt te vervallen dan wel dient te worden verlengd. (3) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. De in lid (1) bedoelde vergunning wordt verleend door of namens het College van Gedeputeerden. (4) [B.P.B. 1935, Serie A No. 14; i.w.g. 15 September 1935]. Voor het gebruik van provincialen grond krachtens deze verordening is, behoudens het bepaalde in artikel 8, een heffing verschuldigd volgens het in artikel 9 gestelde tarief; de autoriteit, die de vergunning verleent, stelt daarbij voor elk geval het bedrag dier heffing vast, alsmede van welk tijdstip af de heffing verschuldigd is. Artikel 3. [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934]. (1) De aanvraag om een vergunning moet, behoudens het bepaalde in lid (8), schriftelijk worden ingediend bij het Districtsof Irrigatiehoofd en de volgende gegevens vermelden: a. den naam, het beroep of ambt en de woonplaats of plaats van vestiging van den vergunningaanvrager; voor zoover deze niet is gevestigd binnen de Provincie Oost-Java, moet aldaar onveranderlijk domicilie worden gekozen; b. een duidelijke omschrijving van het doel, waarvoor de vergunning wordt gevraagd; c. een duidelijke omschrijving van den provincialen grond, ten opzichte waarvan de vergunningsaanvraag geschiedt; d. den tijd, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. (2) Tevens kan, ter beoordeeling van de autoriteit, die de vergunning heeft te verleenen, overlegging vereischt worden van: a. een schetskaart of teekening in drievoud van den provincialen grond, ten opzichte waarvan de vergunningsaanvraag geschiedt; b. een duidelijke omschrijving in drievoud van eenig gebouw of getimmerte, ten opzichte waarvan de vergunningsaanvraag geschiedt. (3) Ue aanvraag om een vergunning voor den tijd van niet langer dan zeven dagen kan ook mondeling worden ingediend. Artikel 4. (1) Ue vergunning wordt verleend onder zoodanige bijzondere voorwaarden, als de autoriteit, die de vergunning verleent, noodig acht, en in ieder geval onder de volgende voorwaarden: a. dat een ernstig begin met het gerbuik overeenkomstig de verleende vergunning zal zijn gemaakt binnen een termijn, te bepalen door de autoriteit, die de vergunning verleent; b. dat bij het verstrijken van den termijn, waarvoor de vergunning, is verleend, dan wel bij haar wederopzegging of intrekking, de grond tot genoegen van de autoriteit, die de vergunning verleent binnen een door die autoriteit naar billijkheid te bepalen termijn, moet worden ontruimd en in den oorspronkelijken toestand teruggebracht, bij gebreke waarvan de ontruiming en het herstel in den oorspronkelijken toestand vanwege de Provincie op kosten van den voormaligen vergunninghouder zal geschieden, spoedeischende gevallen uitgezonderd echter niet, dan nadat deze bij schriftelijke waarschuwing alsnog een redelijke termijn is gesteld, om aan zijn verplichting te voldoen, terwijl de afkomende materialen, wanneer deze niet binnen een maand na verloop van bovenbedoelden termijn of verlengden termijn opgeëischt en weggehaald zijn, aan de Provincie vervallen. (2) Door het ingebruiknemen van den provincialen grond, wordt de vergunninghouder geacht de bij de vergunning gestelde voorwaarden te hebben aanvaard. Artikel 5. Ue vergunning is strikt persoonlijk en kan zonder schriftelijke toestemming van de autoriteit, die de vergunning verleend heeft, niet op een ander worden overgedragen. Artikel 6. (1) De vergunning kan gewijzigd worden op verzoek van den vergunninghouder. (2) Zij wordt ingetrokken: a. voor zoover de vergunninghouder daarom verzoekt; b. indien de vergunninghouder — ter beoordeeling van de autoriteit, die de vergunning verleend heeft — van den grond kennelijk geen gebruik meer maakt; c. bij overlijden van den vergunninghouder, behoudens het bepaalde bij lid (3) van dit artikel; d. bij ontbinding van den rechtspersoon-vergunninghouder. (3) Ingeval van overlijden van den vergunninghouder kunnen de erfgenamen zonder opnieuw verkregen vergunning het gebruik van den provincialen grond behoudens krachtens de aan den overledene verleende vergunning gedurende ten hoogste zes maanden of zooveel korteren tijd, als de termijn, waarvoor die vergunning is verleend, eerder verloopt, gedurende welken tijd de erfgenamen worden beschouwd als houders der vergunning. (■i) De vergunning kan tegen den wil van den vergunninghouder geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken dan wel gewijzigd : a. indien de ge bod s- of verbodsbepalingen dezer verordening worden overtreden; b. indien de verplichtingen en voorwaarden, gesteld of opgelegd bij of krachtens deze verordening, niet worden nagekomen. (5) De vergunning kan tegen den wil van den vergunninghouder ongeacht den duur, waarvoor zij is verleend, te allen tijde door den Provincialen Raad worden ingetrokken dan wel gewijzigd, indien het algemeen belang zulks vordert. (6) Geheele of gedeeltelijke intrekking of wijziging eener vergunning krachtens lid (4) van dit artikel, alsmede weigering tot wijziging eener vergunning op verzoek, geschiedt bij met redenen omkleed besluit. Artikel 7. (1) De vergunninghouder mag van den grond geen gebruik maken, alvorens bij den Provincialen Kashouder, dan wel buiten Soerabaja bij de tot de ontvangst dezer gelden bevoegde Algemeene Ontvangers of andere tot de ontvangst daarvan bevoegd verklaarde ambtenaren, de voor het gebruik van den grond verschuldigde heffing over een in de vergunning te vermelden tijdvak is voldaan en desgewenscht — zulks ter beoordeeling van de autoriteit, die de vergunning verleent — in de provinciale kas een waarborgsom is gestort, waaruit de onder letter b van lid (1) van artikel 4 bedoelde kosten zullen kunnen worden bestreden. (2) [B.P.B. 1935, Serie A No. 14;i.w.g. 15 September 1935]. Bij intrekking eener vergunning krachtens het bepaalde in lid (4) van artikel 6 heeft geen terugbetaling, geheel of gedeeltelijk, plaats van de reeds verplicht vooruitbetaalde heffing. (3) [B.P.B. 1935, Serie A No. 14; i.w.g. 15 September 1935]. Bij intrekking eener vergunning krachtens het bepaalde bij artikel 6, leden (2) en (5), binnen eenig tijdvak, langer dan een dag, waarover de heffing vooruit is betaald, wordt, nadat dooiden betrokkene is voldaan aan de bij artikel 4, lid (1) letter b, gestelde voorwaarde, aan deze terugbetaald: a. — indien de vooruitbetaalde heffing is bepaald met toepassing van het jaartarief — zooveel twaalfde gedeelten daarvan als er op den dag, waarop aan de bedoelde voorwaarde is voldaan, geheelc maanden van het betrokken jaar nog niet verstreken zijn; b. — indien de vooruitbetaalde heffing is bepaald met toepassing van het maandtarief — zooveel dertigste gedeelten daarvan als er op den dag, waarop aan bedoelde voorwaarde is voldaan, geheele dagen van de betrokken maand nog niet verstreken zijn; c. — indien de vooruitbetaalde heffing per dag is berekend — zooveel malen het bedrag van het dagtarief als er op den dag, waarop aan bedoelde voorwaarde is voldaan, geheele dagen van den termijn, waarover de heffing vooruitbetaald is, nog niet verstreken zijn. Artikel 8. (1) Geen heffing zal worden gevorderd voor gebruik van provincialen grond: a. ten behoeve van den dienst van het Land of van dien der binnen de Provincie gelegen zelfstandige gemeenschappen, indien deze gemeenschappen althans wederkeerig den dienst der Provincie vrijstellen van heffing voor het gebruik van aan die gemeenschappen in beheer gegeven of door haar onder eenigen rechtstitel bezeten grond; b. ten behoeve van belanghebbenden bij door de Regeering verleende concessiën en vóór de opdracht van het beheer aangegane overeenkomsten, indien hun bij die concessiën of overeenkomsten kosteloos gebruik van Landsgrond is toegezegd. (2) Vrijstelling van heffing kan het College van Gedeputeerden verleenen voor het gebruik van grond ten behoeve van proeven van wetenschappelijken aard of in het algemeen belang. Artikel 9. (1) De heffing, bedoeld in artikel 2, lid (4), van deze verordening, bedraagt: A. voor wat betreft den aanleg en het hebben van telefoonleidingen : I. voor leidingen boven de wegen, in beheer bij de Provincie, en deze wegen volgend: f 0.50 (vijftig cent) per jaar en per hm; II. voor het gebruik der boomen langs de wegen, in beheer bij de Provincie, als steunpunten der leidingen: f 1.— (één gulden) per jaar en per steunpunt; III. voor elke kruising dier leidingen met de wegen, in beheer bij de Provincie: f 2.— (twee gulden) per jaar; B. [B.P.B. 1933, Serie A No. 12; i.w.g. 26 Augustus 1933*)]. voor wat betreft railbanen ten behoeve van ondernemingen van landbouw, nijverheid en handel: I. voor het hebben dier banen op de wegen, in beheer bij de Provincie, en deze volgend; II. voor elke kruising dier banen met evenbedoelde wegen; III. voor het medegebruik van bruggen en duikers, in beheer bij de Provincie; I—III. in de gebieden, waar zij vóór de instelling der Provincie geheven werd krachtens de toen geldende terreingebruiksverordeningen der voormalige Gewestelijke (Plaatselijke) Raden, evenveel en voor zoover als bij die verordeningen bepaald, met dien verstande *) Terugwerkende kracht tot 14 April 1933. dat, waar bij die verordeningen als maatstaf voor berekening der heffing is gesteld een bedrag per km, daarvoor wordt gesteld ,het 1/10 gedeelte van dat bedrag, berekend per hm. *); C. voor wat betreft buisleidingen: I. voor het hebben dier leidingen in of onder de wegen en over of langs de bruggen, in beheer bij de Provincie, per jaar en per hm: f 1.50 (één gulden vijftig cent) per leiding, vermeerderd met een bedrag van f 0.20 (twintig cent) voor elke inch inwendige diameter der leiding; II. voor het hebben dier leidingen op evenbedoelde wegen en deze wegen volgend en over of langs evenbedoelde bruggen per jaar en per hm: f 2.— (twee gulden) per leiding, vermeerderd met een bedrag van f 0..30 (dertig cent) voor elke inch inwendige diameter der leiding; III. voor elke kruising dier leidingen met (onder) meerbedoelde wegen: f 20.— (twintig gulden) per jaar; U. [B.P.B. 1935, Serie A No. 14; i.w.g. 15 September 1935]. voor alle andere gevallen: een door het College van Gedeputeerden naar billijkheid vast te stellen vergoeding, welke, per maand berekend, niet meer dan f 7.50 (zeven gulden vijftig cent) per m2 en, per dag berekend, niet meer dan f 0.25 (vijf en twintig cent) per m2 mag bedragen. (2) Voor de berekening der op den voet van lid (1) van dit artikel op te leggen heffing wordt: a. bij de toepassing van dag- en maandtarieven een gedeelte van een dag of een maand gerekend voor onderscheidenlijk een geheelen dag en een geheele maand; b. bij de toepassing van het jaartarief, indien de vergunning in den loop van het kalenderjaar wordt verleend, voor de eerste maal: zooveel twaalfde gedeelten van het jaartarief in rekening gebracht, als er op den dag, waarop de vergunning ingaat, maanden van het betrokken jaar nog niet zijn verstreken; c. [B.P.B. 1935, Serie A No. 14; i.w.g. 15 September 1935], bij de toepassing van maand- en jaartarieven de uitkomst *) Zie het op blz. 319 e. v. opgenomen Overzicht. steeds naar boven afgerond tot geheele guldens, indien het berekende bedrag grooter is dan f 10.— (tien gulden) en tot bedragen van f 0.25 (vijf en twintig cent) of veelvouden daarvan, indien het berekende bedrag lager is dan f 10.— (tien gulden); d. een gedeelte van een hm, een strekkenden of een vierkanten meter gerekend voor onderscheidenlijk een geheelen hm, strekkenden m en vierkanten m. Artikel 10. Bestaande van Landswege verleende vergunningen tot het gebruik van tot het vrij Landsdomein behoorenden grond, deel uitmakende van of behoorende tot van Landswege aan de Provincie Oost-Java in beheer gegeven zaken, kunnen met inachtneming van de voorwaarden, waaronder zij van Landswege zijn verleend, worden opgezegd en door andere vervangen, tenzij die vergunningen tevens betrekking hebben op zaken, welke niet aan de Provincie in beheer zijn gegeven. Artikel 11. (1) Behoudens het bepaalde in artikel 10 van deze verordening zijn zij, die vóór de inwerkingtreding dezer verordening al of niet krachtens een uitdrukkelijke vergunning het gebruik hebben van provincialen grond, gehouden binnen zes maanden na die inwerkingtreding een verzoek tot het verkrijgen eener vergunning tot de autoriteit, die de vergunning verleent, te richten en mogen het gebruik van dien provincialen grond behouden, totdat op hun verzoek een beschikking is genomen. (2) Indien een verzoek, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, niet of niet tijdig wordt ingediend, vervalt het recht tot gebruik van den provincialen grond en is hij, die het gebruik van dien grond heeft, gehouden den grond onverwijld te ontruimen en in den oorspronkelijken toestand terug te brengen, bij gebreke waarvan het herstel in den oorspronkelijken toestand vanwege de Provincie op kosten van den betrokkene zal geschieden, spoedeischende gevallen uitgezonderd echter niet, dan nadat dezen bij schriftelijke waarschuwing alsnog een redelijke termijn is gesteld, om aan zijn verplichting te voldoen. Artikel 12. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 11; i.w.g. 25 October 1934], Van alle besluiten, krachtens deze verordening genomen, staat binnen een maand beroep open op den Raad. (2) Hangende het beroep, wordt het besluit tot geheele of gedeeltelijke intrekking of wijziging eener vergunning geschorst. Artikel 13. (1) Overtredingen van de gebods- en verbodsbepalingen, opgenomen in artikel 2, lid (1), artikel 7, lid (1), en artikel 11, lid (2), wordt gestraft met geldboete van ten hoogste honderd gulden of hechtenis van ten hoogste één maand. (2) Indien tijdens het plegen der overtreding nog geen jaar is verloopen sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorig lid bedoelde straffen tot het dubbele der daarbij gestelde maxima worden verhoogd. (3) De verplichting tot naleving van de bepalingen dezer verordening rust in de gevallen, waarin zij toepassing moeten vinden ten opzichte van een rechtspersoon, op de hier te lande gevestigde leden van het bestuur, of, bij afwezigheid of ontstentenis van die leden, op de vertegenwoordigers van den rechtspersoon in Nederlandsch-Indië. Artikel 14. Met het toezicht op de naleving en de opsporing van overtredingen van de bepalingen, verplichtingen of voorwaarden, gesteld of opgelegd bij of krachtens deze verordening, zijn mede belast de Districtshoofden en Sectie-ingenieurs en het aan hen toegevoegd personeel. Artikel 15. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als „Grondgebruikverordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dertigsten dag na dien harer afkondiging. Artikel 16. Met ingang van den dag van inwerkingtreding dezer verordening wordt ingetrokken de verordening tot regeling van de vergoedingen, verschuldigd voor het gebruik ten behoeve van telefoonleidingen van bij het gewest Kediri in beheer zijnde wegen en andere gronden, van den Gewestelijken Raad van Kediri van 20 Maart 1915, afgekondigd in het Extra Bijvoegsel No. 7 van de Javasche Courant van 1 April 1915 No. 27. Soerabaja, 16 September 1932. De Gouverneur van de Provincie Oost-Ja va, G. H. de Man. Gewestelijke Raad van Kediri. (Plaatselijke Raad van Kediri en Blitar). Verordening op het tijdelijk in gebruik afstaan van openbare wegen, straten, pleinen, parken en andere terreinen met uitzondering van passers in het Gewest Kediri, buiten de gemeenten Kediri en Blitar (Javasche Courant van 31 October 1913 No. 87), gewijzigd en/of aangevuld bij de verordeningen ddo. 31 Juli 1923 (Javasche Courant ddo. 24 Augustus 1923 No. 68) en 22 December 1925 (Javasche Courant ddo. 15 Januari 1926 No. 4). f 5.— per strekkenden km of gedeelte daarvan, per maand of gedeelte daarvan. Gewestelijke Raad van Pasoeroean. (Plaatselijke Raad van Pasoeroean, Malanc en Proboi.incïgo). Verordening op het gebruik van bij het Gewest Pasoeroean in beheer zijnden grond, uitmakende en hoorende tot de wegen, pleinen, parken enz. van 2 April 1928 (Extra Bijvoegsel No. 29 van de Javasche Courant van 4 Mei 1928 No. 36). f 5.— per strekkenden km of gedeelte daarvan, indien de baan in de lengterichting van den weg ligt, en 1 5.— voor iedere kruising, per maand of gedeelte daarvan. Gewestelijke Raad van Besoeki. (Pi .aatselijke Raad van Bondowoso en Djember). Verordening op het tijdelijk in gebruik afstaan van openbare wegen, straten, pleinen, parken en andere terreinen, van 15 Juli 1911 (Javasche Courant van 20 October 1911 No. 84), gewijzigd bij Besluit ddo. 25 Augustus 1923 (Javasche Courant van 5 October 1923 No. 80). f 0.005 per strekkenden meter of gedeelte daarvan per maand of gedeelte daarvan. Gewestelijke Raad van Madoera. (Plaatselijke Raad van West-Madoera en Oost-Madoera). Verordening op het tijdelijk in gebruik afstaan van openbare wegen, straten, pleinen en andere terreinen in het Gewest Madoera van 27 Februari 1909 (Javasche Courant van 3 December 1909 No. 96), gewijzigd bij verordening van 25 September 1915 (Javasche Courant van 15 October 1915 No. 83). Geen bepaling omtrent retributieheffing voor railbanen, railbaankruisingen en medegebruik van bruggen en duikers. Nadere uitvoering van artikel 2, lid (3), van de Grondgebruikverordening Provincie Oost-Java. Besluit van het College van Gedeputeerden van 27 Oetober 1934 No. 11 3jlljl8. Het College van Gedeputeeren van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 2, lid (3), van de Grondgebruikverordening Provincie Oost-Java; Heeft besloten: Te bepalen, dat de vergunningen, bedoeld in artikel 2, lid (1), van de Grondgebruikverordening Provincie Oost-Java namens het College door het betrokken Districts- of Irrigatiehoofd van den Provincialen Waterstaat worden verleend, a. voor zoover — ongeacht den tijdsduur, waarvoor de vergunning wordt verleend — het ingevolge artikel 9 der verordening berekende bedrag van de vergoeding voor het gebruik van provincialen grond niet hooger is dan 1 25.—per maand, b. voor zoover — ongeacht het ingevolge artikel 9 der verordening berekende bedrag van de vergoeding voor het gebruik van provincialen grond — de tijdsduur, waarvoor de vergunning wordt verleend, niet langer is dan één jaar; a en b. met dien verstande derhalve, dat door het C ollege zelf uitsluitend de vergunningen worden verleend, waarbij zoowel de tijdsduur op langer dan één jaar alsook het ingevolge artikel 9 der verordening berekende bedrag van de vergoeding voor het gebruik van provincialen grond op meer dan f 25.— per maand zijn gesteld. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. jarige gewassen, doch ook voor het gebruik als woonerven, mits de woningen van dusdanig tijdelijken aard zijn, dat zij in zeer korten tijd kunnen worden opgeruimd ; e. de huurprijs bedraagt voor een oppervlakte van niet meer dan 1 (één) bouw f 0.25 of f 0.50 per jaar en moet bij vooruitbetaling worden voldaan; f. de huurders zijn verplicht de door hen gehuurde grondstukken perceelsgewijze af te bakenen op aanwijzing en ten genoegen van de plaatselijke bevloeiïngsambtenaren; g. op de sub c bedoelde pereeelen mogen geen meerjarige gewassen worden geplant; h. op de sub c en d bedoelde pereeelen mogen geen dijken of andere waterkeerende middelen worden aangelegd: i. de aanplantingen en afbakeningen moeten op den laatsten dag van den huurtermijn door de huurders van het veld zijn verwijderd; j. de huurders zijn gehouden om, zoodra de in huur afgestane gronden ten behoeve van eenig waterstaatswerk geheel of gedeeltelijk zijn benoodigd, ter uitsluitende beoordeeling van het Hoofd van den betrokken waterstaats-of bevloeiïngsdienst, de benoodigde stukken grond met de daarop voorkomende gewassen onmiddellijk ter beschikking van dien dienst te stellen tegen terugontvangst van de voor het loopende tijdvak reeds gestorte huurpenningen en tegen een door den Gouverneur ot een door dezen aan te wijzen ambtenaar te bepalen schadeloosstelling voor het derven van den oogst van het te velde staande gewas; k. de huurovereenkomsten worden gesloten op de wijze en met inachtneming van de regelen, door den Gouverneur bepaald c.q. gesteld; 1. het tijdstip van ingang der huur wordt vastgesteld door den Gouverneur of een door deze aan te wijzen ambtenaar; m. de wijze, waarop de huurpenningen worden geïnd en in de provinciale kas gestort, wordt geregeld door den Gouverneur; n. indien en voor zoover de huurpenningen worden geïnd en in de provinciale kas gestort door het hoofd van de desa, waarin huurders van gronden zijn gevestigd, geniet deze functionaris daarvoor 8% collecteloon van de geïnde bedragen; II. de hem sub I van dit besluit verleende bevoegdheid, met inachtneming van de sub a tot en met n gestelde voorwaarden over te dragen, op door hem, Gouverneur, aan te wijzen ambtenaren; B. Buiten werking te stellen sub A van zijn besluit van 18 September 1934 No. A 13/53/10. Afschrift enz. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman. Verordening op het bezit van koffie in de Provincie Oost-Java buiten de gebieden der daarbinnen gelegen Stadsgemeenten („KOFFIEVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 20 April 1932 (Afg. B.P.B. van 18 Mei 1932, Serie A No. 4), zooals zij is geicijzigd bij verordening van 14 September 1934 (Afg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op het bezit van koffie in de Provincie Oost-Java buiten de gebieden der daarbinnen gelegen stadsgemeenten. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. Onbereide koffie: het geoogste product, waarbij de hoornschil nog geheel of gedeeltelijk aanwezig is; b. Bereide koffie: koffievrucht, al of niet gebrand, welke geheel van de hoornschil is ontdaan; c. Bezitten: voor zich of een ander onder zich hebben, waar onder mede wordt begrepen: vervoeren; d. Vergunningverlener: de gezaghebbende, die krachtens artikel 3, lid (1), bevoegd is de vergunning tot bezit van koffie te verleenen. Artikel 2. Het is verboden binnen de in artikel 3, lid (1), bedoelde kringen in de Provincie Oost-Java, buiten de gebieden der daarbinnen gelegen Stadsgemeenten, onbereide koffie te vervoeren tusschen zonsondergang en zonsopgang. Artikel 3. (1) Het is verboden binnen de door den Provincialen Raad bij besluit aangegeven kringen meer dan 25 katti onbereide of meer dan 10 katti bereide koffie te bezitten zonder vergunning van den Gouverneur of den door dezen aangewezen ambtenaar. (2) Dit verbod geldt niet voor het bezit van tot vervoer afgegeven voorraden van bereide en/of onbereide koffie voor of namens den vergunninghouder. Artikel 4. (1) Ter verkrijging van een vergunning, als bedoeld in artikel 3, lid (1), zal de aanvrager bij zijn mondeling of schriftelijk in te dienen verzoek opgaaf hebben te doen: a. indien hij is bezitter van eigen aanplant of plukgerechtigde in gouvernements-koffieaanplantingen: le. van de uitgestrektheid, de ligging, de geraamde opbrengst gedurende het vergunningsjaar van den koffieaanplant, waaruit de koffie door hem zal worden verkregen; 2e. van het aantal en de ligging van de panden, waarin de onbereide koffie zal worden opgeslagen en/of verwerkt ; 3e. van het aantal en de ligging van de panden, waarin de bereide koffie zal worden opgeslagen; b. indien hij niet is bezitter van eigen aanplant of plukgerechtigde in gouvernements-koffieaanplantingen: le. van het aantal en de ligging van de panden waarin de onbereide koffie zal worden opgeslagen en/of verwerkt ; 2e. van het aantal en de ligging van de panden, waarin de bereide koffie zal worden opgeslagen; 3e. van de redenen, die het bezitten van een grootere hoeveelheid dan 25 katti onbereide en/of 10 katti bereide koffie noodzakelijk maken; c. indien hij zoowel tuinbezitter of plukgerechtigde als koffiehandelaar is: van alle gegevens, sub a en b van dit artikellid genoemd. (2) Bij vermeerdering of vermindering van de uitgestrektheid van den aanplant, waaruit de koffie wordt verkregen, of van het aantal panden, waarin de bereide of onbereide koffie wordt opgeslagen en/of verwerkt of bij ingebruikneming van een ander pand, dan de opgegevene, is de vergunninghouder verplicht daarvan binnen drie dagen na die vermeerdering, vermindering of ingebruikneming kennis te geven aan den vergunningverleener. Artikel 5. (1) Door den vergunningverlener kan als voorwaarde van de vergunning worden gesteld: le. dat het koffiebezit een in de vergunning te stipuleeren maximum hoeveelheid, welke door den vergunningver leener -— den aanvrager gehoord en na ingewonnen advies van de door of namens den Gouverneur aan te wijzen personen — wordt geschat en vastgesteld, niet mag overschrijden met meer dan 20% gedurende den duur der vergunning; 2e. dat de vergunninghouder verplicht is van dag tot dag, naaide orde des tijds in een door den vergunningverleener gewaarmerkt register aanteekening te houden van de namen en woonplaatsen der personen, van wie de koffie werd verkregen, met vermelding van: a. elke hoeveelheid en de soort der door hem verkregen koffie; b. de data van verkrijging en voorts om op gelijke wijze als boven omschreven aanteekening te houden van de vermindering van zijn koffievoorraad. (2) Het model van het verguuningsbewijs en dat van het register, bedoeld in lid (1) onder 2e van dit artikel, worden vastgesteld door het College van Gedeputeerden. Artikel 6. De vergunning wordt, behoudens eerdere intrekking, door den vergunningverleener verleend van 1 April tot 1 April van het volgende jaar. Artikel 7. (1) De vergunninghouder kan éénmaal gedurende den duur eener vergunning, waarbij een maximum hoeveelheid koffiebezit is vastgesteld, verzoeken om herschatting van zijn totalen koffievoorraad en verhooging van zijn maximum hoeveelheid geoorloofd bezit. (2) l)e vergunningverleener beslist op dat verzoek na onderzoek en ingewonnen advies der in artikel 5, lid (1) onder le, bedoelde personen. Hij teekent eventueele vermeerdering der maximum hoeveelheid in de vergunning aan. Artikel 8. Ingeval van mutatie van den aanplant, waaruit de koffie wordt verkregen, en van de panden, waarin de bereide of onbereide koffie wordt opgeslagen en/of verwerkt, wordt de vergunning dienovereenkomstig ingetrokken of gewijzigd, zoo noodig na ingewonnen advies van de in artikel 5, lid (1) onder le, bedoelde personen. Artikel 9. De vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken ten aanzien van een vergunninghouder, die geen bezitter is van eigen aanplant of plukgerechtigde in gouvernementsaanplantingen, indien de aanvrager of houder wegens overtreding van de verbodsbepalingen of niet-nakoming der verplichtingen of voorwaarden, gesteld of opgelegd bij of krachtens deze verordening, dan wel wegens daderschap van of medeplichtigheid aan den eenvoudigen, gequalificeerden of lichten vorm van het misdrijf van diefstal, verduistering of heling van koffie onherroepelijk is veroordeeld. Artikel 10. Van elke weigering of intrekking eener vergunning, zoomede van elke oplegging van de bijzondere voorwaarden, bedoeld in artikel 5, en van elke vaststelling van de maximum hoeveelheid geoorloofd koffiebezit staat voor belanghebbende binnen een maand na de desbetreffende beslissing beroep open op het College van Gedeputeerden. In geval van intrekking blijft de vergunning van kracht hangende het beroep. Inwerkingtreding van de „Koffieverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 14 December 1932 No. W 3/611 (Opg. B.P.B. van 31 December 1932, Serie A No. 18). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 12 der Koffieverordening Provincie OostJava van 20 April 1932. afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 18 Mei 1932, Serie A No. -t, Heeft besloten: Te bepalen, dat de Koffieverordening Provincie Oost-Java van 20 April 1932, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 18 Mei 1932, Serie A No. 4, in werking treedt niet ingang van 1 April 1933. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, G. H. de Man. Aanwijzing van ambtenaren ingevolge de artikelen 3, eerste lid, en 5, eerste lid sub le, der „Koffieverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Gouverneur van Oost-Java van 2 December 1932 No. W 3/5/22 (Opg. B.P.B. van 31 December 1932, Serie A No. 18). I)e Gouverneur van Oost-Java, Gelet op artikel 3, lid (1), en artikel 5, lid (1) sub le, der Koffieverordening Provincie Oost-Java van 20 April 1932, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 18 Mei 1932, Serie A No. 4; Heeft besloten: Eerstelijk: Aan te wijzen als den ambtenaar, belast met het verleenen van de vergunning, bedoeld in artikel 3, lid (1), der Koffieverordening Provincie Oost-Java van 20 April 1932, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 18 Mei 1932 Serie A No. 4, den betrokken assistent-wedono; Ten tweede: Aan te wijzen als den ambtenaar, belast met de aanwijzing van personen voor het uitbrengen van advies, als bedoeld in artikel 5, lid (1) sub le, der Koffieverordening Provincie Oost-Java, den betrokken Resident. De Gouverneur van Oost-Java, G. H. de Man. Aanwijzing van kringen ingevolge de „Koffieverordening Provincie Oost-Java". Besluit van den Provincialen Raad van OostJava van 29 Maart 1935 No. W 3/3/15 (Opg. B.P.B. van 29 April 1935, Serie A No. 6). Dit besluit is gewijzigd bij 'sRaads besluit van 17 April 1936 No. W 3/2/16 (Opg. B.P.B. van 6 Mei 1936 Serie A No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 3, lid (1), der Koffieverordening Provincie Oost-Java van 20 April 1932, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 18 Mei 1932, Serie A No. 4; Gelezen enz. ; Heeft besloten: Onder intrekking van zijn besluit van 8 December 1932 No. W 3/5/21, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java 1932, Serie A No. 18, zooals dit later is gewijzigd en aangevuld *), vast te stellen de hierna volgende kringen, als bedoeld bij artikel 3, lid (1), der Koffieverordening Provincie OostJava van 20 April 1932, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java van 18 Mei 1932, Serie A No. 4; Regentschap Kediri: district Ngadiloewih: het onderdistrict Wates; district Paree: de onderdistricten Plosoklaten, Kepoeng en Kandangan; Regentschap Blitar: het district Wlingi voor zoover gelegen benoorden den provincialen weg van Malang over Kesamben en Wlingi naar Blitar, genoemde weg niet medegerekend, alsmede het onderdistrict Gandoesari van genoemd district; district Blitar: de onderdistricten Nglegok — met uitzondering van de desa's Ngadiredjo en Tanggoeng — en Garoem, voor zoover dit laatste is gelegen benoorden den provincialen weg van Malang over Kesamben en Wlingi naar Blitar, genoemde weg niet medegerekend. *) Verg. B.P.B. 1933, Serie A No. 4 en B.P.B. 1934, Serie ANo. 3. Regentschap Loemadjang: het district Pasirian; district Loemadjang: de onderdistricten Goetjialit en Sendoero; district Klakah: de onderdistricten Klakah en Randoegaoeng; deze aanwijzing is tijdelijk buiten werking gesteld; [B.P.B. van 6 Mei 1936, Serie A No. 7]. Regentschap Malang: district Malang, onderdistrict Wagir: desa's Soembersoeko, Petoengsewoe, Mendalanwangi, Pandanredjo, Gondowangi, Soekodadi, Sidarahajoe en Parangargo; district Kepandjen, onderdistrict Pakisadji: de desa's Permanoe en Djatisari; district Kepandjen, onderdistrict Ngadjoem: de desa's Kloewoet, Soembertempoer, Soeberdem, Plaosan, Kebobang, Ngadjoem, Plandi, Babadan, Kranggan, Magoean, Ngasem, Palaan, Balesari en Kesamben; district Kepandjen, onderdistrict Soemberpoetjoeng: de desa's Kroinengan, Djamboewer, Ngadiredjo, Senggreng, Djatigoewi, Ngebroek, Sambigedé en Djatikerto; district Kepandjen, onderdistrict Kepandjen: de desa Modjosari; district Toeren, onderdistrict Dampit: de desa's Dampit, Pamotan, Madjangtengah, Djembangan, Podjok, Remboen en Amadanom; district Toeren, onderdistrict Ampelgading; de desa's Ampelgading, Wonoagoeng, Lebakhardjo en Poedjiardjo; district Toeren, onderdistrict Toeren: de desa's Sanankerto, Tawangredjeni, Kemoelan, Talok en Gedokwetan; district Toeren, onderdistrict Soemberrnandjing: de desa's Droedjoe, Soemberrnandjing, Klepoe, Tambaksari, Soemberagoeng en Sitiardjo; district Pagak, onderdistrict Bantoer: de desa's Segaran, Sambiredjo, Bantoer, Gedangan, Sidodadi, Karangsari, Redjoso, Pringgodani, Wonokerto, Bandoengredjo, Karangsari, Sindoeredjo, Wonorcdjo, Soemberbening, Srigontjo, Toembakredjo, Redjosari en Gadjahredjo; district Pagak: onderdistrict Pagak: de desa's Pagak, Soemberredjo, Sempol, Soemberkerto, Gampingan, Soembermandjingkoelon, Pandanredjo, Tlogoredjo; district Pagak, onderdistrict Kaliparé: de desa's Soemberpetoeng, Kaliparé, Kaliredjo, Soekowilangoen, Poetoekredjo, Ardjowilangoen, Ardjosari en Toempakredjo; district Pagak, onderdistrict Donomoeljo: de desa's Tlogosari. Soemberroto, Poerworedjo, Donomoeljo, Tempoersari, Kedoengsalam, Toeloengredjo en Bandjarredjo; district Boeloelawang, onderdistrict Gondanglegi: de desa's Tjloemprit, Kademangan, Swaroe, Kanigoro en Baleardjo; district Boeloelawang, onderdistrict Wadjak: de desa Soemberpoetih; district Poedjon, onderdistrict Kasembon: de desa's Pait, Wonoagoeng, Soekosari, Kasembon, Bajem en Pondokagoeng; district Poedjon, onderdistrict Ngantang: de desa's Pandansari, Pagersari, Sidodadi, Bantoeredjo, Ngantroe, Kaoemredjo, Watoeredjo en Djombok. deze aanwijzing is tijdelijk buiten werking gesteld; [B.P.B. van 6 Mei 1936, Serie A No. 7]. Regentschap Djember: district Tanggoel. onderdistrict Djatiroto: de desa Djambesari. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Vaststelling van de modellen voor het vergunningsbewijs en voor het register, bedoeld in artikel 5, tweede lid, der „Koffieverordening Provincie Oost-Java". Besluit van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java van 28 Januari 1933 ATo. W 311/8 (Opg. B.P.B. van 28 Februari 1933, Serie A No. 1). Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 5, lid (2), der Koffieverordening Provincie Oost-Java van '20 April 1932, afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 18 Mei 1932, Serie A No. 4; Heeft besloten: Vast te stellen: Eerstelijk: Voor het vergunningsbewijs, bestemd om te dienen als bewijs voor de vergunning, als bedoeld in artikel 3, lid (1), der Koffieverordening Provincie Oost-Java van 20 April 1932 (afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 18 Mei 1932, Serie A No. 4), tot bezit van meer dan 25 katti onbereide en/of meer dan 10 katti bereide koffie binnen de door den Provincialen Raad bij zijn besluit van 8 December 1932 No. W 3/5/21 (afgekondigd in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van 31 December 1932, Serie A No. 18) aangegeven kringen, het bij dit besluit gevoegde model I. Ten tweede: Voor het register, waarin de vergunninghouder ingevolge artikel 5, lid (1) sub 2e, der Koffieverordening Provincie Oost-Java verplicht is aanteekening te houden o.m. van de namen en woonplaatsen der personen, van wie de koffie werd verkregen, alsook van de vermindering van zijn koffievoorraad, het bij dit besluit gevoegde model II. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, G. H. de Man. Model I. VRIJ VAN ZEGEL. (Art. 31 sub II No. 8 „Zegelverordening 1921"). VERGUNNINGSBEWIJS tot SOERAT PERIDZINAN goena bezit van koffie, (artikel 3 der mempoenja kopie (fatsal 3 dari Koffieverordening Provincie Oost- Koffieverordening Provincie Oost- Java). Java). Jaar van verstrekking. Taoen pemberian idzin. Geboekt in het register van den Di masoekan dalam register Assistent-Wedono van Assistent-Wedono dari onder nummer —— bawah nommer Aan Kapada van beroep — pekerdjaan wonende te beroemah di desa onderdistrict onderdistrict district — district der afdeeling afdeeling , wordt vergunning verleend tot di beri idzin akan mempoenja bezit van bereide koffie tot een kopie beras paling banjak maximum van picol picol kati. kati. 011. d&n - - onbereide koffie tot een — kopie gabah paling banjak OI QitQpWft maximum van picol picol . . - . kati. kati. , 19 . Assistent-Wedono onderdistrict Model II REGISTER bedoeld bij artikel 5, lid (1 )sub 2e, der Koffieverordening Provincie termaksoed fatsal 5, ajat 1, kedoea dari Koffieverordening Pro- Oost-Java. vincie Oost-Java. ^ Naam van den vergunninghouder Namanja jang mempoenja soerat peridzinan Woonplaats in de , .... 2. —=r—1 —r.— desa onderdistrict Heroemah di district j i g Beroep Pekerdjaan Plaats van opslag Tempat simpanan kopie (ligging erfnummer of verpondingsnummer) (pernahnja dan nommer pekarangan atawa verponding) . Datum van het vergunningsbewijs Tanggal dan nommer soerat peridzinan , 19 Assistent-Wedono onderdistrict.™ , (3) Gedeelten van kilometers worden voor volle kilometers berekend. Artikel 5. (1) Verblijfkosten ten bedrage van f 12.— (twaalf gulden) worden toegekend bij overnachting buiten de woonplaats met dien verstande, dat voor den dag, waarop de terugreis wordt volbracht, slechts de helft van evenbedoeld bedrag wordt toegekend. (2) Geen meerdere verblijfkosten worden te goed gedaan, dan die van den dag vóór, de dagen — tusschenliggende Zon-, feest- en andere rustdagen niet uitgezonderd — van en den dag na de Raadsvergadering, op welken dag de terugreis uiterlijk geacht wordt te zijn aanvaard. (3) Heeft de heen- en terugreis op een en denzelfden dag plaats, dan bedragen de verblijfkosten f 6.— (zes gulden). Artikel 6. De reizigers moeten van hun recht op de hun ingevolge deze verordening toekomende reis- en verblijfkosten doen blijken door de overlegging van declaratiën volgens een door het College van Gedeputeerden vast te stellen model. Artikel 7. (1) De leden van Commissiën uit den Raad zijn gerechtigd om voor het bijwonen van vergaderingen dier Commissiën, zoomede voor het doen van reizen in het belang van de uitvoering hunner taak, reis- en verblijfkosten en zittinggelden in rekening te brengen op den voet der voorgaande bepalingen. (2) Het in het eerste lid van dit artikel bepaalde geldt eveneens voor de leden, die, daartoe opgeroepen, een bijeenkomst bijwonen, uitsluitend in het belang van de Provincie. Artikel 8. Het College van Gedeputeerden is bevoegd, de bepalingen dezer regeling toe te passen op vorderingen wegens het reizen voor het bijwonen van vergaderingen van anderen dan Raadsleden voor de door hen in het belang van 's Raads ressort gedane reizen. Voorschrift ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid van artikel 119a der Regentschaps-Ordonnantie. Besluit van het College van Gedeputeerden van 5 November 1935 No. F 16/17/l. Het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, Herlezen enz.; Gelet op artikel 119a der Regentschaps-Ordonnantie; Heeft besloten: Ten eerste: In te trekken zijn besluit van 15 Maart 1929 No. F 20/10/7. Ten tweede: Het Hoofd en de Adjunct-Inspecteurs van de afdeeling „Toezicht op de Regentschappen en Stadsgemeenten" ter Provinciale Secretarie op te dragen namens het College van Gedeputeerden geregeld een onderzoek in te stellen naar de geldelijke administratie der rekenplichtigen van de Regentschappen, de kassen en voorraden op te nemen en op het materieel beheer dier rekenplichtigen controle uit te oefenen. Afschrift enz. Namens het College van Gedeputeerden, De Gouverneur, Hardeman. Verordening, houdende nadere aanwijzing voor de Regentschappen Djombang, Bodjonegoro, Toeban, Magetan, Ponorogo, Kediri, Ngandjoek, Blitar, Loemadjang, Banjoewangi en Soemenep van de kiesdistricten en van het aantal der door de kiesmannen van elk kiesdistrict aan te wijzen leden van den betrokken Regentschapsraad, behoorende tot de groep Inheemsche onderdanenniet-Nederlanders. Verordening van 16 April 1936 (Afg. B.P.B. van 6 Mei 1936, Serie A No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, houdende nadere aanwijzing voor de Regentschappen Djombang, Bodjonegoro, Toeban, Magetan, Ponorogo, Kediri, Ngandjoek, Blitar, Loemadjang, Banjoewangi en Soemenep van de kiesdistricten en van het aantal der door de kiesmannen van elk kiesdistrict aan te wijzen leden van den betrokken regentschapsraad, behoorende tot de groep inheemsche onderdanen-niet- Nederlanders. Artikel 1. A. Van de in het tweede lid van artikel 2 der ordonnantie in Staatsblad 1928 No. 299 genoemde 12 door verkiezing aan te wijzen leden-Inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders van den Regentschapsraad van Djombang worden aangewezen: 5 door de kiesmannen van het district Djombang; 2 door de kiesmannen van het district Ploso; 3 door de kiesmannen van het district Modjoagoeng en 2 door de kiesmannen van het district Ngoro. B. Van de in het tweede lid van artikel 2 der ordonnantie in Staatsblad 1928 No. 302 genoemde 11 door verkiezing aan te wijzen leden-Inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders van den Regentschapsraad van Bodjonegoro worden aangewezen: 3 door de kiesmannen van het district Bodjonegoro; 4 door de kiesmannen van het district Baoereno; 1 door de kiesmannen van het district Padangan; 1 door de kiesmannen van het district Tambakredjo en 2 door de kiesmannen van het district Ngoempak. C. Van de in het tweede lid van artikel 2 der ordonnantie in Staatsblad 1928 No. 303 genoemde 12 door verkiezing aan te wijzen leden-Inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders van den Regentschapsraad van Toeban worden aangewezen: 4 door de kiesmannen van het district Toeban; 2 door de kiesmannen van het district Rengel; 1 door de kiesmannen van het district Djatirogo; 3 door de kiesmannen van het district Bantjar en 2 door de kiesmannen van het district Singgahan. D. Van de in het tweede lid van artikel 2 der ordonnantie in Staatsblad 1928 No. 306 genoemde 8 door verkiezing aan te wijzen leden-Inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders van den Regentschapsraad van Magetan worden aangewezen: 3 door de kiesmannen van het district Magetan; 2 door de kiesmannen van het district Maospati en 3 door de kiesmannen van het district Goranggareng. E. Van de in het tweede lid van artikel 2 der ordonnantie in Staatsblad 1928 No. 307 genoemde 10 door verkiezing aan te wijzen leden-Inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders van den Regentschapsraad van Ponorogo worden aangewezen: 3 door de kiesmannen van het district Ponorogo; 3 door de kiesmannen van het district Somoroto; 2 door de kiesmannen van het district Djebeng en 2 door de kiesmannen van het district Ardjowinangoen. F. Van de in het tweede lid van artikel 2 der ordonnantie in Staatsblad 1928 No. 309 genoemde 14 door verkiezing aan te wijzen leden-Inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders van den Regentschapsraad van Kediri worden aangewezen: 4 door de kiesmannen van het district Kediri, buiten de Stadsgemeente van dien naam; 3 door de kiesmannen van het district Ngadiloewih; 4 door de kiesmannen van het district Paré en 3 door de kiesmannen van het district Papar. Artikel 19. (1) Voorstellen, vreemd aan de orde van den dag, worden schriftelijk en door ten minste twee leden onderstennd, aan den Voorzitter ter hand gesteld. (2) De Voorzitter bepaalt, wanneer de voorsteller tot de toelichting van zijn voorstel wordt toegelaten. Van de beslissing van den Voorzitter is beroep op den Raad toegelaten. (3) [B.P.B. 1931, Serie A No. 3], Besluit de Raad, na de toelichting te hebben gehoord, tot het in overweging nemen van het voorstel, dan bepaalt hij tevens op voordracht van den Voorzitter de orde van die beraadslagingen of verzendt het voorstel, overeenkomstig artikel 17 van het Reglement, tot nader onderzoek aan een bijzondere Commissie of aan de Afdeelingen. Artikel 20. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 10]. Ieder lid heeft het recht om op elke vergadering na afhandeling van de agenda, of, indien deze agenda nog niet is afgehandeld op de vergadering van den eersten dag en ook niet om twaalf uur des middags op de vergadering van den tweeden dag, in laatstbedoelde vergadering van genoemd tijdstip af tot één uur des namiddags vragen te stellen aan het College van Gedeputeerden. (2) De beantwoording daarvan heeft onmiddellijk plaats, tenzij het College verklaart, daartoe niet in staat te zijn, in welk geval dit in de eerstvolgende vergadering geschiedt. Artikel 21. Wanneer de Voorzitter oordeelt, dat een in beraadslaging gebrachte zaak genoeg is opgehelderd, — tenzij minstens 5 leden het anders verlangen — zoomede wanneer niemand meer wijzigingen in het aan de orde zijnde voorstel wenscht voor te dragen, noch daaromtrent het woord verlangt te voeren, sluit hij de beraadslaging. Artikel 22. (1) De sluiting der beraadslaging kan ook door een der leden worden voorgesteld. (2) Daarover wordt niet beraadslaagd noch gestemd, tenzij ten minste vier leden het voorstel ondersteunen. (3) Wanneer de Raad in dit geval de sluiting der beraadslaging bepaalt, heeft niettemin de voorsteller of de Rapporteur het recht, het gedaan voorstel of verslag nader te verdedigen. Artikel 23. (1) Nadat de beraadslaging gesloten is, gaat de Raad tot stemming over. (2) Indien wijzigingen zijn ingediend, wordt eerst over de ondergeschikte wijzigingen (sub-amendementen), vervolgens over de wijzigingen, waarop zij betrekking hebben en onmiddellijk daarna over elk onderdeel van het voorstel, al dan niet gewijzigd, gestemd. (3) De wijziging, welke naar het oordeel van den Voorzitter de verste strekking heeft, wordt het eerst in stemming gebracht. (4) Ten slotte wordt het voorstel of onderwerp in zijn geheel, zooals het na de beraadslaging is vastgesteld, aan een eindstemming onderworpen. * Artikel 24. (]) Indien de stemming, ingevolge het tweede lid van artikel 51 der Provincie-Ordonnantie, geschiedt bij hoofdelijke oproeping, brengt ieder lid zijn stem uit met „voor" of „tegen' zonder eenige bijvoeging. (2) De stemming heeft plaats naar volgorde der presentielijst. Bij het lot wordt bepaald met welk nummer dier lijst de rondvraag bij elke stemming aanvangt. (3) De stemming kan ook geschieden door zitten en opstaan, indien geen der leden zich daartegen verzet. (4) Behoudens in het geval, bedoeld in artikel 49 der Provincie-Ordonnantie, is elk lid verplicht over elke in beraadslaging gebrachte zaak zijn stem uit te brengen, tenzij hij op zijn verzoek, om redenen, door den Raad goedgekeurd, daarvan wordt verschoond. Artikel 25. (1) Wanneer een stemming over personen moet plaats hebben, benoemt de Voorzitter vier leden tot stemopnemers. (2) Dezen onderzoeken, of het getal der stembriefjes gelijk is aan dat der stemmende leden. (3) De inhoud van elk stembriefje wordt door een der stemopnemers overluid voorgelezen, door een ander nagezien en door de beide overigen opgeteekend. Artikel 26. Er hebben zoovele stemmingen plaats als er personen te kiezen, te benoemen of voor te dragen zijn. Artikel 27. (1) Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes worden van onwaarde verklaard. (2) Ingeval van twijfel over den inhoud van een stembriefje beslist de Raad. Artikel 28. Een verkregen meerderheid van stemmen geldt niet, wanneer de Raad beslist, dat daarop een tusschen het getal der stembriefjes en dat der gestemd hebbende leden bestaand verschil, van invloed heeft kunnen zijn. Artikel 29. (1) Wanneer niemand bij de eerste stemming de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede vrije stemming overgegaan. (2) Is ook bij deze geen volstrekte meerderheid verkregen, dan heeft er een derde stemming plaats, welke zich bepaalt tot de twee personen, die bij de tweede stemming de meeste en op één na de meeste stemmen, hebben verkregen. (3) Wordt ook hierdoor geen volstrekte meerderheid van stemmen verkregen, dan verklaart de Voorzitter de stemming nietig en heeft er herstemming plaats, hetzij in dezelfde, hetzij in de volgende vergadering, ter beslissing van den Voorzitter. (4) Er worden zoovele herstemmingen gehouden als noodig is om tot een beslissing te geraken. (5) Op de herstemmingen zijn de voorschriften in de artikelen 25, 27 en 28 en de eerste drie leden van dit artikel, van toepassing. (6) Wanneer, overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van artikel 52 der Provincie-Ordonnantie, bij staking van stemmen het lot heeft te beslissen, wordt de loting verricht door den Voorzitter, die daartoe, na het voorlezen van den naam van iederen overgebleven candidaat, telkens een van tien, met verschillende getallen beschreven briefjes, uit een bus trekt. De persoon met het hoogste getal is verkozen. DERDE HOOFDSTUK. Van de besloten vergaderingen. Artikel 30. (1) De notulen der besloten vergaderingen worden afzonderlijk gehouden; zij worden dadelijk of in een volgende besloten vergadering gelezen en aan haar goedkeuring onderworpen. Zij blijven geheim, totdat de Raad de geheimhouding opheft. (2) De Raad kan besluiten, dat eenig in een besloten vergadering verhandelt punt, niet in de notulen zal worden opgenomen. VIERDE HOOFDSTUK. Van de afdeelingen. Artikel 81. (1) In de eerste openbare vergadering van elk jaar kunnen de leden, hetzij bij loting, hetzij naar gelang hunner woonplaatsen, verdeeld worden in een, door den Raad vast te stellen, aantal Afdeelingen. (2) Behoudens het bepaalde in het zesde lid van dit artikel blijft de vaststelling dezer vaste Commissiën gedurende het geheele jaar onveranderd. (3) Aan elke Afdeeling wordt, zoodra de Raad tot benoeming van Gedeputeerden is overgegaan, bij afzonderlijke loting een Gedeputeerde toegevoegd als lid, zoo deze tevens raadslid is en anders als adviseur. (4) De lotingen worden door den Voorzitter verricht, die daartoe na het voorlezen van ieders naam, een nummer, hetwelk de Afdeeling aanduidt, waartoe het lid of de Gedeputeerde behooren zal, uit een bus trekt. (5) Elk lid en elke Gedeputeerde is verplicht in de hem aangewezen Afdeeling zitting te nemen, tenzij hij op zijn verzoek om redenen door den Raad goedgekeurd, daarvan wordt verschoond. (6) [B.P.B. 1932, Serie ANo. 1]. In den loop van eenig jaar nieuw-inkomende leden nemen zitting in de Afdeeling van hen, die zij vervangen, tenzij ten aanzien van verkozen leden de Raad en ten aanzien van benoemde leden de Raad of zoonoodig het College van Gedeputeerden, onder nadere goedkeuring van den Raad, anders beslist. Leden van den Raad, die buiten hun Afdeeling worden overgeplaatst of verhuizen, geven hiervan terstond kennis aan het College va,n Gedepudteerden, en nemen zitting in de afdeeling, welke hun door den Raad of zoonoodig door het College van Gedeputeerden, onder nadere goedkeuring van den Raad, wordt aangewezen. Artikel 32. (1) In de eerste bijeenkomst der Afdeelingen, welke plaats heeft op een door 's Raads Voorzitter te bepalen tijdstip en plaats, gaan de leden over tot de benoeming, uit hun midden, van een Voorzitter en een Onder-Voorzitter. Voor ieder aan haar onderzoek opgedragen onderwerp, benoemt de Afdeeling een Rapporteur, als hoedanig ook de Voorzitter en Onder-Voorzitter benoembaar zijn. (2) Ingeval van afwezigheid van den Voorzitter en den Onder-Voorzitter of van den Rapporteur, wijst de Afdeeling een ander lid aan om tijdelijk de werkzaamheden van den afwezige waar te nemen. (3) De leden van het College van Gedeputeerden zijn van een benoeming tot Voorzitter, Onder-Voorzitter of Rapporteur uitgesloten. (4) De keuze van Voorzitter, Onder-Voorzitter en Rapporteur wordt aan 's Raads Voorzitter opgegeven, die aan het College van Gedeputeerden daarvan mededeeling doet. Artikel 33. (1) De volgorde der werkzaamheden wordt geregeld door een Centrale Afdeeling, gevormd door de Voorzitters der Afdeelingen of hun plaatsvervangers. (2) De getroffen regeling wordt vóór het aanvangen van het onderzoek in de Afdeelingen, door 's Raads Voorzitter in een openbare vergadering medegedeeld. (3) Ieder lid van den Raad kan een voorstel doen om van een besluit der Centrale Afdeeling af te wijken. (3) Het stellen van dit verslag wordt aan den in het tweede lid van artikel 35 van dit Reglement bedoelden Rapporteur opgedragen. VIJFDE HOOFDSTUK. Van de bijzondere Commissie n. Artikel 38. (1) De leden der bijzondere Commissiën, bedoeld in artikel 17 van dit Reglement, worden in een openbare vergadering door den Voorzitter benoemd, tenzij door dezen of door den Raad op voorstel van minstens vijf leden, verlangd wordt, dat deze benoeming door den Raad geschiede. Op gelijke wijze kunnen plaatsvervangende leden benoemd worden. (2) Rovendien wordt voor elke bijzondere Commissie, wanneer het onderwerp van behandeling is een voorstel van het College van Gedeputeerden, door dezen en, wanneer dat onderwerp is een voorstel van leden van den Raad, door de voorstellers, één hunner aangewezen om in die Commissie zitting te hebben. Alsdan mag evenwel geen der overige leden, in het eerstvermeld geval, tot het College van Gedeputeerden en, in het tweede geval, tot de voorstellers behooren. (3) Indien een Commissie door ontslag of overlijden onvoltallig is geworden of door voortdurende afwezigheid van een of meer leden in haar werkzaamheden belemmerd is, wordt zij op gelijke wijze aangevuld, als zij oorspronkelijk is benoemd. Artikel 39. (1) Het eerstbenoemde lid eener bijzondere Commissie roept de andere leden ter eerste bijeenkomst op, tegen den tijd en ter plaatse door dat lid te bepalen. (2) In die bijeenkomst benoemt de Commissie haar Voorzitter en haar Rapporteur. Tot geen dezer functiën is evenwel benoembaar het volgens het tweede lid van artikel 38 van dit Reglement door het College van Gedeputeerden of de voorstellers aangewezen lid. Artikel 40. De Voorzitter van elke Commissie is gehouden aan den Voorzitter van den Raad op diens aanvraag, mededeeling te doen van den loop en den toestand der werkzaamheden. Artikel 41. (1) Met het samenstellen van het verslag der Commissie is de Rapporteur belast. (2) De Voorzitter der Commissie doet het verslag, zooals het door haar is vastgesteld, met de door de leden afzonderlijk ingediende nota's, aan den Voorzitter van den Raad toekomen. Artikel 42. Behalve de Atdeelingen kan de Raad voor den duur van één jaar vaste Commissiën benoemen voor het onderzoek van tot zekere groepen behoorende onderwerpen. Artikel 43. Voor het overige zijn voor de in dit Hoofdstuk bedoelde bijzondere Commissiën de voorschriften, vervat in het vijfde lid van artikel 31, artikel 32, het eerste, tweede en derde lid van artikel 34, en het tweede lid van artikel 37, van dit Reglement, van toepassing. ZESDE HOOFDSTUK. Van adressen en verzoekschriften. Artikel 44. Wanneer de Raad besluit tot het indienen van een adres wordt het ontwerpen daarvan opgedragen aan een bijzondere Commissie, samengesteld overeenkomstig artikel 38 van dit Reglement. Artikel 45. Indien de algemeene strekking van het door de Commissie ontworpen adres door den Raad wordt afgekeurd, wordt een andere bijzondere Commissie door het College benoemd. Artikel 46. (1) Indien de Raad zich met de algemeene strekking van het ontwerp-adres vereenigt, wordt de beraadslaging achtereenvolgens geopend over elke zinsnede afzonderlijk. (2) Het staat ieder lid vrij om wijzigingen of bijvoegingen voor te stellen, zoolang de beraadslaging over een zinsnede geopend is. (3) Zoodanige wijzigingen of bijvoegingen worden schriftelijk aan den Voorzitter ter hand gesteld, die den voorsteller toelaat, zijn voorstel mondeling toe te lichten en vervolgens daarover het eerst aan de Commissie het woord verleent. (4) Ieder wijziging of bijvoeging wordt door de Commissie, staande de vergadering, onderzocht en beoordeeld. (5) Ten slotte wordt het geheele ontwerp-adres, zooals het na de beraadslaging over de afzonderlijke zinsneden is vastgesteld, aan een hoofdelijke stemming onderworpen. Artikel 47. [ B.P.B. 1932, Serie A No. 3], (1) In de eerste vergadering van elk jaar benoemt de Raad een vaste Commissie voor de verzoekschriften, bestaande uit drie leden, welke aan den Raad verslag doet van alle verzoekschriften, die door den Raad of overeenkomstig lid (2) van dit artikel door het College van Gedeputeerden in haar handen worden gesteld. (2) De aan den Raad gerichte verzoekschriften, die door het College van Gedeputeerden rechtstreeks in handen der in lid (1) van dit artikel genoemde vaste Commissie worden gesteld, zijn die, welke betreffen klachten wegens miskenning van recht of verzoeken om herstel van geschonden recht, waarvoor een administratiefrechtelijke beroepsinstantie niet of niet meer openstaat, en niet behooren tot de bevoegdheid van een anderen gezaghebbende. (3) Indien geen der leden van den Raad zich verzet tegen de conclusie van het verslag, uitgebracht door de in lid (1) van dit artikel genoemde Commissie, verklaart de Voorzitter, dat zij is aangenomen. (4) In het tegenovergestelde geval opent hij de beraadslaging daarover en beslist de Raad op de in artikel 24 van dit Reglement bepaalde wijze. Artikel 48. (1) Alle niet of in strijd met artikel 166 der Indische Staatsregeling onderteekende, of niet, waar zulks vereischt wordt, op gezegeld papier geschreven verzoekschriften, worden door den Voorzitter ter zijde gelegd. (2) Hij geeft daarvan telkens kennis aan den Raad. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van het b ij w o n e n der vergaderingen door het publiek. Artikel 49. (1) Alle teekenen van goed- of afkeuring van de zijde der toehoorders bij de Raadsvergaderingen zijn verboden. (2) De Voorzitter zorgt voor de handhaving van dit verbod en voor het bewaren van behoorlijke stilte. (3) Hij kan bij overtreding de toehoorders of alleen dengene, die de orde stoort of verstoord heeft, doen vertrekken. (4) Hij heeft voorts het recht aan toehoorders, die al naar gelang van hun landaard de algemeen erkende welvoeglij kheidsgebruiken niet in acht nemen, de aanwezigheid in 's Raads vergaderzaal, tijdelijk of bij voortduring, te ontzeggen. ACHTSTE HOOFDSTUK. Slotbepalingen. Artikel 50. Totdat daarin door wijziging of aanvulling van dit Reglement is voorzien, wordt aan den Voorzitter overgelaten te beslissen in die gevallen of ten aanzien van die punten, waaromtrent bij de uitvoering van dit Reglement blijkt, dat zij daarin geen regeling gevonden hebben. Soerabaja, 21 Maart 1929. Verordening tot voorkoming van brand in suikerriettuinen („RIETTUINENVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 16 April 1936 (Afg. B.P.B. van 6 Mei 1936, Serie A No. 7). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot voorkoming van brand in suikerriettuinen. Artikel 1. Deze verordening verstaat onder suikerrietiuinen'": terreinen, welke zijn beplant met suikerriet of na den oogst daarvan nog niet zijn gezuiverd van de droge rietbladeren. Artikel 2. (1) Het is verboden: a. in suikerriettuinen te rooken of zich aldaar in het bezit van brandende voorwerpen of lichtontvlambare stoffen te bevinden; b. in of op een afstand van minder dan 50 m van een suikerriettuin eenig vuur te ontsteken of te stoken, tenzij met vergunning van het betrokken desahoofd. (2) Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod is niet van toepassing op: le. het gebruik van lampen,welke geen gevaar voor brand kunnen veroorzaken; 2e. het bezigen van al of niet over spoorstaven mechanisch voortbewogen voertuigen; 3e. het ontsteken of stoken van vuren binnen de bebouwde kom van desa's. Artikel 3. De beheerder van een onderneming, ten behoeve waarvan, dan wel hij, te wiens behoeve een suikerriettuin is beplant, is verplicht een strook van 10 m breedte aan weerszijden van in dien tuin aangelegde industrieele railbanen, waarop door middel van stoom gedreven locomotieven als trekkracht gebezigd worden, en van door dien tuin loopende provinciale, regent- de Indische Staatsregeling, de Zelfbesturende Landschappen, de Waterschappen en de Inlandsche Gemeenten, voor zoover dit vervoer uitsluitend geschiedt voor den openbaren dienst; b. al het overige buitengewoon vervoer van een Regentschap over wegen in beheer bij dat Regentschap. Artikel 3. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 8; i.w.g. 2 Juni 1935 *)]. Behoudens het bepaalde in het tweede lid van artikel 2 is belastingplichtig de natuurlijke of rechtspersoon, voor wiens rekening de onderneming gedreven wordt of werd. (2) Indien een onderneming voor rekening van meerderen wordt gedreven, is de belastingplicht hoofdelijk. (3) Indien meerdere ondernemingen voor rekening van denzelfden persoon of personen worden gedreven, wordt voor iedere onderneming afzonderlijk een aanslag opgelegd. (4) Voor het vervoer van eenige onderneming naar de andere kan slechts voor één onderneming een aanslag worden opgelegd. Artikel 4. (1) [B.P.B. 1934, Serie A No. 6; i.w.g. 29 Juli 1934**)]. Grondslag voor de berekening der belasting is het buitengewoon vervoer ten behoeve eener onderneming over wegen in het aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaar. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 6; i.w.g. 29 Juli 1934**)]. Indien het in het eerste lid bedoelde buitengewoon vervoer niet heeft plaats gehad, dient tot grondslag voor de berekening der belasting het buitengewoon vervoer ten behoeve eener onderneming over wegen in het belastingjaar. (3) [B.P.B. 1935, Serie A No. 8; i.w.g. 2 Juni 1935 *)]. Bij staking van het bedrijf in den loop of aan het einde van het belastingjaar wordt over dat jaar voor de onderneming, mits te haren behoeve het daaraan voorafgaande jaar buitengewoon vervoer plaats had, een aanslag opgelegd, gegrond op het in het belastingjaar te haren behoeve bewerkstelligde buitengewoon *) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1935 niet dien verstande, dat dit gewijzigde voorschrift voor het eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1935. **) Terugwerkende kracht tot 1 Januari 1934 met dien verstande, dat dit gewijzigde voorschrift voor het eerst van toepassing is geweest op aanslagen over het belastingjaar 1934. den, geheel of gedeeltelijk vrijstelling geven van verschuldigde of teruggave verleenen van betaalde belasting. Artikel 13. (1) Deze verordening kan worden aangehaald als „Verordening wegenbelasting Oost-Java". (2) Zij treedt in werking met ingang van 1 Januari 1930, behoudens voor wat betreft de regeling en invordering van aanslagen betrekking hebbende op vóór dien datum reeds ingetreden belastingjaren. Artikel 14. Met ingang van 1 Januari 1930 worden ingetrokken de na te noemen verordeningen, zooals deze sedert zijn aangevuld of gewijzigd, behoudens voor wat betreft de regeling en de invordering van aanslagen betrekking hebbende op vóór dien datum reeds ingetreden belastingjaren: a. Wegenbelastingverordening van den voormalige» Plaatselijken Raad van Bondowoso en Djember van 28 Februari 1910, Javasehe Courant van 1 April 1910 No. 26; b. Verordening op de wegenbelasting van den voormaligen Plaatselijken Raad van Kediri en Blitar van 23 October 1917, Javasehe Courant van 11 December 1917 No. 99 en 21 December 1921 No. 102; c. Verordening tot heffing en invordering eener wegenbelasting in het voormalig gewest Pasoeroean van 28 Maart 1918, Javasehe Courant van 2 September 1918 No. 71; d. Wegenbelastingverordening van den voormaligen Plaatselijken Raad van Madioen en Ponorogo van 23 December 1922/9 Juni 1923, Extra Bijvoegsel No. 14 der Javasehe Courant van 13 Juli 1923 No. 56. Soerabaja, 25 October 1929. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Artikel 31, lid (2), van de Motorvoertuigenbelastingordonnantie Java en Madoera 1933: ,,(2) Gerekend vanaf laatstgenoemden datum (1 Januari 1933) vervallen alle provinciale en gemeentelijke verordeningen op de heffing van belasting op het motorverkeer, behoudens ten aanzien van de krachtens die verordeningen over vorige belastingjaren verschuldigde belastingen". Verordening tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der wegenbelasting van de Provincie Oost-Java. Verordening van 22 Maart 1929 (Afg. P.B. van 16 April 1929 No. 3), zooals zij is gewijzigd bij verordening van 20 April 1932 (Afg. B.P.B. van 18 Mei 1932, Serie A No. 4). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot vaststelling van het formulier van hel dwangschrift tot invordering der wegenbelasting van de Provincie Oost-Java. Artikel 1. Het formulier van het dwangschrift tot invordering der wegenbelasting is ingericht volgens onderstaand model: IN NAAM DES KONINGS! [B.P.B. 1932, No. 4; i.w.g. 19 Mei 1932*)]. Dwangschrift. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Gelet op het kohier No. van de wegenbelasting 1 . de Provincie Oost-Java over het belastingjaar 19 van -^t voormalig gewest ' ' bij besluit van den ddo. No" Gelast onverwijld te betalen aan de Provincie Oost-Java de somma van te weten : f 1. voor wegenbelasting ~ 2. voor boete wegens niet tijdige betaling f 3. voor kosten van uitreiking van dit dwangschrift f Gedaan te Soerabaja, De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, *) Terugwerkende kracht tot 17 April 1929. Artikel 2. De verordeningen tot vaststelling van het formulier van het dwangschrift tot invordering der wegenbelasting: a. van het voormalig gewest Madioen van 23 December 1923, Javasehe Courant van 29 Juni 1923 No. 52; b. van het voormalig gewest Kediri van 14 Maart 1929, Javasehe Courant van 28 Maart 1929 No. 25; c. van het voormalig gewest Pasoeroean van 25 October 1919, Javasehe Courant van 7 November 1919 No. 89; d. van het voormalig gewest Besoeki van 28 October 1918, Javasehe Courant van 22 November 1918 No. 94, worden ingetrokken. Artikel 3. Deze verordening treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Soerabaja, 22 Maart 1929. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Verordening tot bescherming van 's Lands bosschen en tot uitvoering van het bepaalde in de artikelen 59, lid (1), 60, leden (1) en (3), 64, lid (1), en 65, lid (1) van de Boschverordening Java en Madoera 1932 (Staatsblad 1932 No. 466) („BOSCHBESCHERMINGS VERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 8 December 1932 (Afg. B.P.B. van 30 Januari 1934, Serie A No. 1), zooals zij is gewijzigd bij de verordeningen van 14 September 1934 (Afg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9), 29 Maart 1935 (Afg. B.P.B. van 29 April 1935, Serie A No. 6) en 19 December 1935 (Afg. B.P.B. van 22 Januari 1936, Serie A No. 1). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening tot bescherming van 's Lands bosschen en tot uitvoering van de artikelen 59, lid (1), 60, leden (1) en (3), 64, lid (1), en 65, lid (1 ), van de Boschverordening Java en Madoera 1932 (Staatsblad 1932 No. 466). HOOFDSTUK I. Aanwijzing van kringen, hout- en wildhoutsoorten, wildhoutpasgebieden en rivieren, als bedoeld in de artikelen 59, lid (1), en 60, lid (1) letters ben c, en lid (3) letter a, van de Boschverordening Java en Madoera 1932. Artikel 1. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935J. Als kringen, binnen de grenzen waarvan het krachtens artikel 59, lid (1), van de Boschverordening Java en Madoera 1932 verboden is, onbewerkt djatihout en onbewerkt hout van de bij artikel 2 aangewezen wildhoutsoort — met uitzondering, zoo wel wat het djatihout als het wildhout betreft, van brandhout korter dan 1V2 m en dunningsdolken, welke aan den voet geen grooter middellijn hebben dan 12 cm — in bezit te hebben, indien de bezitter de wettige herkomst daarvan niet kan aantoonen, worden de hieronder aangeduide gebieden aangewezen, met inbegrip van de als grenzen daarvan aangenomen wegen en rivieren doch met uitzondering van de daarbinnen gelegen gebieden van Stadsgemeenten, Residentie- en Regentschapshoofdplaatsen : I. In de Residentie Soerabaja: het gedeelte van de Regentschappen Modjokerto en Djombang: a gelegen ten noorden van de lijn, gevormd door de spoorbaan Kertosono—Soerabaja tot aan de kruising met den weg Watestanggoengan—Pelem, vervolgens door den weg Kertosono—Djombang—Ploso tot aan de kali Rrantas en vervolgens door die rivier stroomafwaarts; b. begrensd door den weg van Modjoagoeng over Gemekan naar Soemengko, vervolgens Zuidwaarts den weg naar Djaboeng en het tracé van den weg van Djaboeng naar Pangloengan, vervolgens van dit punt Zuid-Westwaarts den weg naar Wonosalam en vervolgens in Noord-Westelijke en Noordelijke richting den weg van Wonosalam over Modjodoewoer en Modjoroto naar Gambiran, en van daar Oostwaarts den weg tot Modjoagoeng; c. in het terrein buiten de gebieden onder a en b omschreven: de dessagebieden, waarbinnen djatibosschen gelegen zijn alsmede de gebieden der daaraan grenzende desa's; het gedeelte van het Regentschap Soerabaja: d. gelegen in het onderdistrict Balongpanggang van het district Tjermee ten Zuiden van den weg Mantoep—Balongpanggang en ten Westen van den weg naar de desa Gewaras tot het snijpunt met de kali Lamongan; e. gelegen in het district Sidajoe ten Noorden van de Solorivier ; II. In de Residentie Bodjonegoro: a. het gedeelte van die Residentie, begrensd door de lijn van liet snijpunt van de kali Pridjetan met de Regentschapsgrens Bodjonegoro—Lamongan, langs genoemde rivier in Oostelijke richting tot het snijpunt daarvan met den weg van Kedoengpring naar Soegio en Lamongan, vervolgens dien weg Oostwaarts tot aan den zijweg naar de desa German, deze zijweg Zuidwaarts tot den driesprong Wates naar Kembangbaoe en vervolgens den weg Kembangbaoe over Soeniberpanggang naar Wonokromo, Kalianjar tot aan het snijpunt met de kali Bangle, deze rivier van genoemd snijpunt Oostwaarts tot de Regentschapsgrens Lamongan—Soerabaja; b. het gedeelte van het Regentschap Lamongan gelegen ten Noorden van de Solorivier; c. een strook van 2 km breedte langs den Zuidelijken oever van de Solorivier tusschen Karangbinanggoen en de Regentschapsgrens Lamongan—Bodjonegoro bij Babat; d. de districten Bodjonegoro, Baoereno, Padangan, Tam bak redjo, Ngoempak, Toeban, Rengel, Djatirogo, Bantjar en Singgahan; III. In de Residentie Madioen: a. de Regentschappen Ngawi, Madioen, Magetan en Ponorogo; b. in het Regentschap Patjitan: de desagebieden, waarin djatibosschen zijn gelegen, zoomede de daaraan grenzende desagebieden ; IV. In de Residentie Kediri: a. de districten Ngandjoelc en Lengkong; b. de districten Kertosono en Waroedjajeng, voor zoover betreft de gedeelten ten Noorden van de spoorlijn Ngandjoek— Kertosono—Djombang, alsmede het onderdistrict Patjé; c. de districten Paree, Ngadiloewih, Wlingi, Lodojo, Blitar, Srengat, Ngoenoet, Tjampoerdarat en het onderdistrict Bojolangoe van het district Toeloengagoeng; d. in het Regentschap Toeloengagoeng, voor zoover niet vallende in evengenoemde kringen, de desagebieden, waarbinnen djatibosschen gelegen zijn, alsmede de gebieden der daaraan grenzende desa's; V. In de Residentie Malang: a. in de Regentschappen Pasoeroean, Probolinggo en Loemadjang: de desagebieden, waarbinnen djatibosschen gelegen zijn, alsmede de gebieden der daaraan grenzende desa s, b. in het Regentschap Malang: de districten Pagak, Boeloelawang en Toeren, en overigens de desagebieden, waarbinnen djatibosschen zijn gelegen, alsmede de gebieden der daaraan grenzende desa's; VI. In de Residentie Besoeki: a. de districten Bondowoso en Tamanan; b. de onderdistricten Tanggarang van het district Bondowoso en Tjapen van het ditrict Wonosari; c. het district Pradjekan, voor zoover gelegen ten Westen van de spoorlijn Bondowoso—Panaroekan; d. het district Besoeki en het onderdistrict Kendit van het district Panaroekan; e. de onderdistricten Banjoepoetih en Ardjasa van het district Soemberwaroe; f. het onderdistrict Poeger van het district Poeger; g. het district Woeloehan, voor zoover gelegen ten Westen van de kali Wonodjati en kali Senen en ten Oosten van de spoorlij n Kasij an—Rambipoedj i; h. de onderdistricten Rambipoedj i en Mangli van het district Rambipoedji; i. het onderdistrict Djenggawah van het district Rambipoedji, voor zoover gelegen ten Zuiden van den weg Daroengan 3— Kertonegoro en ten Westen van den weg Mangli—Amboeloe; j. de onderdistricten Djember en Ardjasa van het district Djember, voor zoover gelegen ten Zuiden van de spoorbaan Rambipoedji —Kalisat en ten Westen van de kali Biting; k. de onderdistricten Kalisat en Soekowono van het district Kalisat; 1. het onderdistrict Soemberdjambe van het district Kalisat, voor zoover gelegen ten Noorden van den weg Soekowono— Soemberdjambe en ten Westen van den weg Soemberd j am be —Pringgodani—Dj eroekdoewoer; m. in het Regentschap Banjoewangi: het gebied, begrensd door den Indischen Oceaan en Straat Bali en verder door den weg van Moentjar over Srono, Tamanagoeng, Soemberwaroe, Tjloering, Djadjag, Karangasem, Gambiran naar Porolinggo, vandaar door de kali Porolinggo tot aan de samenvloeiing met de kali Baroe, voorts door een denkbeeldige rechte lijn in Oost-Westelijke richting tot aan de grens van de boschreserve Lemboe—Lampong—Tembakoer, vervolgens door de grens van genoemde boschreserve Zuidwaarts tot aan de kali Lampong en door de kali Lampong tot haar uitmonding in den Indischen Oceaan. (2) De desa's, welker gebieden slechts gedeeltelijk in de aangewezen kringen zijn gelegen, worden geacht in haar geheel daartoe te behooren. ^ (3) Van de tot de aangewezen kringen behoorende desa s worden door de door den Gouverneur aan te wijzen ambtenaren onderdistrictsgewijs staten opgemaakt ter raadpleging door de betrokken ambtenaren. (4) Wanneer door wijziging der administratieve indeeling of anderszins van de bij lid (1) aangewezen kringen onderdeden van gebieden worden afgescheiden of nieuwe gebieden daaraan toegevoegd, blijft de bestaande toestand gehandhaafd, totdat daarin bij nadere regeling zal worden voorzien. Artikel '2. Als wildhoutsoort, bedoeld in lid (1) van artikel 1, wordt aangewezen: voor de kringen, aangegeven in artikel 1, lid (1) onder 1\ letter c: sandelhout. Artikel '2 a. / B.P.B. 1936, Serie A No. 1; i.w.g. 21 Februari 1936]. Als houtsoort, voor het vervoer waarvan in onbewerkten staat binnen, uit, naar of door de bij artikel 1 dezer verordening aangewezen kringen krachtens artikel 60, lid (1) letter b, van de Boschverordening Java en Madoera 1932 — behoudens het bepaalde in artikel 60, lid (2), dier Boschverordening — een pas is vereischt, wordt aangewezen: sandelhout. Artikel 3. (1) [B.P.B. 1935, Serie A No. 6; i.w.g. 30 April 1935]. Een pas is vereischt voor het vervoer van onbewerkt wildhout binnen, uit, naar of door de hieronder krachtens artikel 60, lid (3) letter a, van de Boschverordening Java en Madoera 1032 aangeduide wildhoutpasgebieden met uitzondering echter van de daarbinnen gelegen djatibosschen: in de Residentie Kediri: de districten Kalangbret, Trenggalek en Karangan van het Regentschap Toeloengagoeng, alsmede de onderdistricten Cxrogol (10) [B.P.li. 1935, Serie A No. 1; i.w.g. 21 Februari 1936j. Voor de in het vorige lid bedoelde klasse-indeeling der bamboesoorten geldt de indeeling, zooals deze bij besluit van den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst van het Boschwezen, is of nader zal worden bepaald. HOOFDSTUK IV. Voorschriften, als bedoeld in artikel 65, lid (1), van de Bosch verordening Java en Madoera 1932, betreffende het weiden van vee, het snijden van veevoeder en het halen van strooisel in de niet-ingerichte en voorloopig ingerichte bosschen. Artikel 7. (1) Het weiden van vee is verboden in: a. alle plantsoenen; b. alle boschgedeelten, welke bestemd zijn om binnen 10 jaar kunstmatig te worden be- of herbeboscht; c. alle terreinen, waar maatregelen worden genomen voor een natuurlijke be- of herbebossehing; d. [B.P.B. 1934, Serie A No. 9; i.w.g. 28 September 1934/ alle terreinen, welke intensief moeten worden beschermd; e. de in stand te houden bosschen in de boschbeheerseenheden Lawoe—Ponorogo en Wilis—Toeloengagoeng—Trenggalek en in de boschbeheerseenheid Bondowoso, voor zoover omvattende de in stand te houden bosschen op den Jang, het Idjenplateau en van de Baloeranreserve, met uitzondering van de door den betrokken boschbeheerder aangewezen terreinen. (2) Het in het vorige lid bedoelde verbod moet ter plaatse door of vanwege den betrokken boschbeheerder door middel van kenteekenen, waarvan het model door den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst van het Boschwezen, moet zijn goedgekeurd, op duidelijk zichtbare wijze worden kenbaar gemaakt. (3) In de bosschen, niet vallende onder het eerste lid van dit artikel, mag de Inlandsche bevolking haar vee weiden, met inachtneming van de volgende voorschriften: a. het vee moet onder geleide zijn van ten minste één hoeder voor elke tien stuks groot vee of voor elke twintig stuks klein vee; Verordening op het financieel beheer der Bedrijven van de Provincie Oost-Java („BEDRIJVENVERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 14 September 1932 (Afg. B.P.B. van 9 November 1932, Serie A No. 11). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op het financieel beheer der Bedrijven. Algemeene bepalingen. Artikel 1. (1) De Centrale Bedrijvendienst omvat het Zoutbedrijf, Eleetrieiteits- en Waterleidingbedrijven. (2) De dienst wordt onder toezicht van het College van Gedeputeerden beheerd door een ambtenaar met den titel van „Hoofd der Bedrijven". Artikel 2. (1) Elk der in lid (1) van artikel 1 genoemde bedrijven wordt afzonderlijk als bedrijf beheerd. (2) De in de artikelen 3 t/m 13 opgenomen bepalingen zijn op elk bedrijf afzonderlijk van toepassing. (3) Onder de benaming „Hoofdkantoor der Bedrijven worden een afzonderlijke begrooting en rekening opgesteld, waarin worden opgenomen de uitgaven en ontvangsten, die alle bedrijven gezamenlijk betreffen. Artikel 3. (1) De opstelling van de begrooting en van de rekening geschiedt op commercieelen grondslag. (2) Het boekjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. Artikel 4. (1) De gelden, welke het bedrijf als kapitaal behoeft, worden door de Provincie verstrekt tegen den koers en de rente van de leening, welke zij voor dit doel heeft aangegaan. (2) Indien de Provincie kapitaal uit eigen middelen heeft verstrekt, wordt daarvoor door het bedrijf een jaarlijksche rente van 5% vergoed. Artikel 5. (1) Op de bezittingen van het bedrijf, welke uit het kapitaal zijn verkregen, wordt jaarlijks een bedrag afgeschreven, dat door den Raad, telkens bij de vaststelling van de begrooting, wordt bepaald. (2) Het bedrag der afschrijving hiervoren bedoeld, wordt aan de Provincie uitgekeerd. Van de boekhouding. Artikel 6. (1) De boekhouding wordt door het Hoofd der Bedrijven gevoerd en geschiedt naar de dubbele methode en op zoodanige wijze, dat zij een volledige verantwoording geeft van alle financieele handelingen en verder alle gegevens verschaft, die voor de beoordeeling van den gang van zaken bij het bedrijf noodzakelijk zijn. (2) De dagelijksche administratie wordt door de plaatselijke beheerders gevoerd volgens aanwijzingen van het Hoofd der Bedrijven. Van het kasbeheer. Artikel 7. (1) De betalingen voor het bedrijf worden gedaan door het Hoofd der Bedrijven of, onder zijn verantwoordelijkheid, door een door hem aan te wijzen, aan het bedrijf verbonden, ambtenaar of beambte. (2) Het Hoofd der Bedrijven is met inachtneming van de voorschriften van het College van Gedeputeerden bevoegd tot alle uitgaven, verbonden aan de uitoefening van den dienst op den bestaanden voet, aan het dagelij ksch onderhoud van de bezittingen der bedrijven en aan de uitvoering van die buitengewone werken, welke naar raming geen grootere uitgaven vorderen dan f 1.000.— (duizend gulden). (3) Alle betalingen boven de f 10.—- (tien gulden) mogen slechts geschieden tegen behoorlijk kwijtingsbewijs. Artikel 8. (1) De ontvangsten van het bedrijf worden geïnd door den plaatselijken beheerder of, onder zijn verantwoordelijkheid, door een door hem aan te wijzen, aan het bedrijf verbonden, ambtenaar of beambte. (2) De voor ontvangst af te geven kwitantie wordt geteekend door den plaatselijken beheerder of, onder zijn verantwoordelijkheid, afgestempeld met zijn handteekeningstempel. Van de saldi-balans. Artikel 9. Het Hoofd der Bedrijven dient maandelijks bij het College van Gedeputeerden een saldi-balans in. Van de balans en verlies- en winstrekening. Artikel 10. Het Hoofd der Bedrijven dient jaarlijks vóór 1 April bij het College van Gedeputeerden in: a. een balans van de bezittingen en schulden van het bedrijf op 31 December van het afgeloopen jaar; b. een verlies- en winstrekening over het afgeloopen jaar, waarvan de indeeling overeenstemt met de door den Raad vastgestelde begrooting. c. een algemeen verslag over het afgeloopen jaar; d. een inventaris der aanwezige goederen; e. een lijst van debiteuren en crediteuren op 31 December van het afgeloopen jaar. Artikel 11. Het College van Gedeputeerden dient de in artikel 10 bedoelde stukken, zoo noodig verbeterd, voor 1 Juni bij den Raad in. Artikel 12. De Raad stelt de balans en verlies- en winstrekening vast. Artikel 13. Het besluit van den Raad tot de in artikel 12 bedoelde vaststelling strekt het Hoofd der Bedrijven en den plaatselijken beheerder tot ontlasting, behoudens later gebleken valschheid in stukken. Artikel 14. Het College van Gedeputeerden stelt zoonoodig voor elk bedrijf of groepen van bedrijven ten aanzien van beheer en boekhouding nadere uitvoeringsvoorschriften vast. Inwerkingtreding. Artikel 15. Deze verordening, welke kan worden aangehaald als ,,Bedrijvenverordening Provincie Oost-Java", treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging in het Provinciaal Blad en werkt terug tot 1 Januari 1932. Soerabaja, 14 September 1932. Ue Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. neemt het College die beslissing voor elk geval in het bijzonder en bij een met redenen omkleed besluit. (2) De beslissing wordt in den regel in het Provinciaal Blad bekend gemaakt. Artikel 18. (1) Voor de* behandeling van geschillen, welker beslissing aan het College van Gedeputeerden is opgedragen, stelt het — voor zoover daaromtrent geen afwijkende voorschriften zijn gegeven — door hem in acht te nemen regelen vast, welke aan den Provincialen Raad worden medegedeeld en in het eerstvolgend nummer van het Provinciaal Blad openbaar gemaakt. (2) De met redenen omkleede beslissing wordt aan de belanghebbenden, die stukken hebben ingediend of die in persoon of bij gemachtigde ter vergadering zijn verschenen, schriftelijk medegedeeld. (3) Jaarlijks wordt in het verslag van den toestand der Provincie mededeeling gedaan van de belangrijkste beslissingen. Regeling voor de toekenning van reis- en verblijfkosten zoomede van een renteloos voorschot voor de aanschaffing van een automobiel voor de leden van het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java („REISREGELING GEDEPUTEERDEN PROVINCIE OOST-JAVA"). Besluit van den Provincialen Rad van Oost-Java van 8 December 1932 No. P 12/9/25 (Opg. B.P.B. van 31 December 1932, Serie A No. 19), zooals het is gewijzigd bij 's Raads besluiten van 23 Maart 1934 No. P 12/13/2 (Opg. B.P.B. van 28 April 1934, Serie A No. 3) en van 14 September 1934 No. P 12/28/12 (Opg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gelet op de Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: I. Met buiten werkingstelling van alle daarmede strijdige bepalingen, vast te stellen de aan dit besluit gehechte „Regeling voor de toekenning van reis- en verblijfkosten, zoomede van een renteloos voorschot voor de aanschaffing van een automobiel, voor de leden van het College van Gedeputeerden". II. Te bepalen, dat de onder I bedoelde regeling in werking treedt met ingang van de dagteekening van dit besluit en terugwerkt tot 1 Juli 1932. III. Te gelasten, dat dit besluit en de daaraan gehechte regeling worden geplaatst in het Bijvoegsel van het Provinciaal Blad van Oost-Java. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, G. H. de Man. Regeling voor de toekenning van reis- en verblijfkosten zoomede van een renteloos voorschot voor de aanschaffing van een automobiel voor de leden van het College van Gedeputeerden. Artikel 1. (1) Aan de leden van het College van Gedeputeerden wordt op hun verzoek voor de aanschaffing van een voor dienstgebruik bestemden automobiel een renteloos voorschot op hun te verdienen bezoldiging verstrekt van ten hoogste f 3.000.— (drie duizend gulden). (2) De toekenning en aanzuivering van het voorschot geschiedt overeenkomstig de in de „Automobielregeling Provincie Oost-Java" voor de in prijsklasse I gerangschikte hoofdambtenaren geldende voorwaarden. (3) [B.P.B. 1934, Serie A No. 9], De leden van het College van Gedeputeerden, die van een eigen automobiel gebruik maken, genieten daarvoor een autotoelage van f 50.—- (vijftig gulden) 's maands en een vergoeding van f 0.06 (zes cent) per km voor binnen het gebied der Provincie Oost-Java in het belang van den dienst gemaakte reizen. (4) De in lid (3) bedoelde regeling gaat in op den eersten van de maand, waarin de eigen automobiel voor den dienst in gebruik wordt genomen en eindigt op den laatsten van de maand, waarin de automobiel voor den dienst niet meer beschikbaar is. De uitbetaling der autotoelage geschiedt aan het begin der maand. Artikel 2. (1) De leden van het College van Gedeputeerden, die niet de beschikking hebben over een eigen automobiel, kunnen voor hun dienstreizen binnen het gebied der Provincie gebruik maken van een gehuurden automobiel. Overigens kunnen de leden voor deze dienstreizen gebruik maken van spoor of tram. (2) [B.P.B. 1934, Serie A No. 3*)]. Voor reizen, welke op den voet van het vorige lid per automobiel — of per ander vervoermiddel — worden gedaan, bedraagt de vergoeding f 0.12 (twaalf cent) per afgelegden km. *) Terugwerkende tot 1 Januari 1934. verblijfkosten doen blijken door de overlegging van declaratiën volgens door dat College vastgesteld model. Artikel 7. Deze regeling kan worden aangehaald als „Reisregeling Gedeputeerden Provincie Oost-Java". Verordening, regelende de bezoldiging van de leden van het College van Gedeputeerden gedurende den tijd, dat zij worden vervangen, en de aan de plaatsvervangende leden toe te kennen vergoedingen („NADERE BEZOLDIGINGSREGELING GEDEPUTEERDEN PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 27 November 1934, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal bij besluit van 27 April 1935 No. 31 en vervolgens afgekondigd in het B.P.B. van 25 Mei 1935, Serie A No. 7. De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening, regelende de bezoldiging van de leden van het College van Gedeputeerden gedurende den tijd, dat zij worden vervangen, en de aan de plaatsvervangende leden toe te kennen vergoedingen. Artikel 1. (1) Indien een gedeputeerde wegens afwezigheid in het belang der Provincie wordt vervangen, blijft hij zijn aanspraak op normale bezoldiging gedurende den tijd zijner afwezigheid onverkort behouden. (2) Indien een gedeputeerde wegens ziekte wordt vervangen, wordt zijn bezoldiging met ingang van de vierde maand der ziekte teruggebracht tot de helft zijner normale bezoldiging. Artikel 2. (1) Een plaatsvervangende gedeputeerde geniet voor iederen werkdag, dat hij de functie van gedeputeerde daadwerkelijk uitoefent, een vergoeding van f 25.— (vijf en twintig gulden). (2) liet voorschrift van het tweede lid van artikel 24 der Provincie-Ordonnantie is, voor zoover betreft de daarin getroffen regeling ten aanzien van de zittinggelden en de verblijfkosten, ook van toepassing op een plaatsvervangenden gedeputeerde gedurende den tijd, dat hij de functie van gedeputeerde daadwerkelijk uitoefent. verschuldigd is, 6, leden (2) en (3), 7, leden (2) en (3), 8, 9, 10, 11, en 13, leden (2) en (3), zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op vóór de inwerkingtreding dezer verordening door het Gouvernement of krachtens artikel 14, lid 1, der Instellingsordonnantie van deze Provincie (Staatsblad 1928 No. 295) door het College van Gedeputeerden verleende vergunningen. Soerabaja, 11 December 1934. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, J. H. B. Kuneman. Verordening op de verstrekking van electrischen arbeid door de Provincie Oost-Java („ELECTRICITEITS VERORDENING PROVINCIE OOST-JAVA"). Verordening van 15 September 1932 (Afg. B.P.B. van 9 November 1932, Serie A No. 11), zooals zij is geivijzigd bij de verordeningen van 29 Maart 1933 (Afg. B.P.B. van 1 April 1933, Serie A No. 4) en 14 September 1934 (Afg. B.P.B. van 27 September 1934, Serie A No. 9). De Provinciale Raad van Oost-Java stelt vast de volgende verordening: Verordening op de verstrekking van electrischen arbeid door de Provincie Oost-Java. HOOFDSTUK I. Verklaring van sommige termen. Artikel 1. In deze verordening wordt verstaan onder: Electriciteitsvergunning: het Gouvernementsbesluit, krachtens hetwelk de leidingnetten zijn aangelegd en worden gebruikt. Electriciteitsbedrijf: elk bedrijf der Provincie Oost-Java voor de voorziening van electrischen arbeid van plaatsen en streken. Beheerder: de ambtenaar, belast met het beheer van een of meer electriciteitsbedrijven. Transformatorstation: de afgesloten ruimte, bevattende de toestellen en leidingen voor het omzetten van electrischen stroom voor hooge spanning in stroom voor lage spanning of omgekeerd. Kabelnet: de ondergrondsehe leidingen, waarlangs de electrische stroom wordt voortgeleid. Hoogspanningsnet: de onder- en bovengrondsche leidingen, waarlangs de electrische stroom wordt voortgeleid onder hooge spanning. Laagspanningsnet: de onder- en bovengrondsehe leidingen, waarlangs electrische stroom wordt voortgeleid onder lage spanning. Verdeelnet: de bovengrondsehe (en zoo aanwezig ondergrond sche) leidingen, waarlangs de electrische stroom wordt geleid naar de aansluitleidingen. Nulleider: een der geleidingen van het net, welke in normaal bedrijf geen of slechts weinig spanning tegen de aarde heeft. Aansluitleiding: de leiding van het verdeelnet af tot de aansluittoestellen. (Huis)aansluiting: het samenstel van aansluitleiding en de aansluittoestellen. Contróletoestel: elk toestel, dat het gebruik of verbruik begrenst, controleert of aanwijst. Meter: het toestel, dat de hoeveelheid geleverden electrischen arbeid aanwijst. Str oombegrenzer: het toestel, dat de mogelijkheid tot gelijktijdig arbeidsgebruik der installatie begrenst. Installatie: de electrische leidingen met aangesloten toestellen achter de contröletoestellen van de aansluiting. Groep: het kleinste deel van een installatie achter gemeenschappelijke zekeringen. Eigendomsinstallatie: de installatie, welke het eigendom is van den verbruiker of huiseigenaar. IIuurinstallatie: de installatie, welke het electriciteitsbedrijf in huur afgestaan heeft aan den verbruiker. Installatievoorschriften: de door den Directeur van Gouvernementsbedrijven vastgestelde bijzondere installatievoorschriften, welke aangeven, op welke wijze de installatie moet worden uitgevoerd en aan welke eischen de te bezigen materialen moeten voldoen, en welke verder bevatten de voorschriften omtrent teekeningen en opgaven, welke door of namens aanvragers moeten worden ingediend, en omtrent het toezicht op de uitvoering en de keuringen van de installatie door het electriciteitsbedrijf, alsmede omtrent wijzigingen of uitbreidingen van aan te sluiten of aangesloten installaties. Aanvrager: degene, die zich heeft aangemeld voor het betrekken van electrischen arbeid van het electriciteitsbedrijf. Verbruiker: de natuurlijke of rechtspersoon, die van het electriciteitsbedrijf electrischen arbeid betrekt. HOOFDSTUK II. Aanleg, uitbreiding, onderhoud en afbraak eener installatie. Artikel 2. Algemeene bepalingen. (1) Behoudens het bepaalde in lid (2) van dit artikel is het een ieder verboden werkzaamheden, van welken aard ook, aan een installatie te verrichten. ('2) Werkzaamheden, als bedoeld in lid (1) van dit artikel, worden uitsluitend uitgevoerd door of vanwege het electriciteitsbedrijf. Echter zal aanleg, uitbreiding, onderhoud of afbraak van huisinstallaties ook door particulieren kunnen geschieden na daartoe verkregen vergunning van den beheerder. (3) Een installatie wordt of blijft slechts aangesloten aan het verdeelnet, wanneer zij voldoet aan de installatievoorschriften. Artikel 3. Aanvraag tot aansluiting. (1) Ter verkrijging van aansluiting aan het net of uitbreiding eener installatie dient de belanghebbende een aanvraag in tweevoud in op een kosteloos ten kantore van den beheerder te verkrijgen formulier. (2) Zoo spoedig mogelijk na ontvangst eener aanvraag tot aansluiting of uitbreiding zendt de beheerder den aanvrager een formulier in tweevoud toe, vermeldende de voorwaarden van aansluiting. De aanvrager zendt een der exemplaren van dit formulier, ten bewijze dat hij met het daarin vermelde instemt, geteekend binnen één maand na ontvangst terug. Is hieraan door den aanvrager niet binnen dezen termijn voldaan, dan vervalt de aanvraag. (3) De beheerder verleent den aanvrager desgewenscht de noodige hulp bij de invulling van de formulieren. (4) Het College van Gedeputeerden stelt nadere voorschriften vast betreffende de behandeling van de aanvraag ter aansluiting of uitbreiding en de vooruitbetaling en verrekening van kosten daarvoor. Artikel 4. Aansluiting aan het net. (1) Het maken van de aansluiting en het verbinden daarvan met de installatie geschiedt door of vanwege het electriciteitsbedrijf — tenzij de verbruiker een later tijdstip wenscht — binnen (4) De aansluiting is eigendom van het electriciteitsbedrijf. (5) Het electriciteitsbedrijf is gerechtigd van een aansluit leiding uit aan naburige perceelen electrischen arbeid te leveren. Artikel 6. Onderhoud der aansluiting. (1) Het onderhoud der aansluiting, alsmede de werkzaamheden tot herstel en wijziging der aansluiting geschieden uitsluitend door of vanwege en voor rekening van het electriciteitsbedrijf, behoudens de bepaling van het volgende lid van dit artikel. (2) Beschadigingen aan de aansluiting, welke toe te schrijven zijn aan schuld of nalatigheid van de verbruiker, worden voor zijn rekening door het eleetrieiteitsbedrijl hersteld. (3) De verbruiker is verplicht om waargenomen gebreken of storingen aan de aansluiting onmiddellijk ter kennis van het electriciteitsbedrijf te brengen. (4) Het electriciteitsbedrijf is verplicht ten spoedigste na het ontvangen der kennisgeving de noodige herstellingen te doen uitvoeren. (5) Voor zoover zulks ten behoeve van de aansluiting wensehelijk is, is het electriciteitsbedrijf verplicht het snoeien en kappen kosteloos voor den verbruiker uit te voeren ten spoedigste na het ontvangen van een desbetreffende kennisgeving van den verbruiker. (6) De verbruiker laat het electriciteitsbedrijf toe om alle electrische leidingen vrij te houden van op zijn erf groeiend ot zich aldaar bevindend geboomte. Artikel 7. Onderhoud en uitbreiding der installaties. (1) Onderhoud, herstellingen, vernieuwingen, uitbreiding en wijzigingen van eigendomsinstallaties komen geheel ten laste van den eigenaar. (2) [B.P.B. 1933, Serie A No. 4; i.w.g. 2 April 1933*)]. Onderhoud en uitbreiding van huurinstallaties geschieden door of vanwege en voor rekening van het electriciteitsbedrijf. Wijziging van huurinstallaties geschiedt door of vanwege liet electriciteitsbedrijf en voor rekening van den gebruiker. Herstellingen aan en/of vernieuwingen van eenig deel der huurinstallatie, welke het gevolg zijn van een verkeerd of onzaak- *) Terugwerkende kracht tot 1 April 1933. kundig gebruik of behandeling door den gebruiker, zulks ter beoordeeling van den beheerder, geschieden op kosten van den gebruiker uitsluitend door het electriciteitsbedrijf. HOOFDSTUK III. Meters en stroombegrenzers. Artikel 8. Verzegeling der contröletoestellen. (1) De contröletoestellen worden door of vanwege het electriciteitsbedrijf verzegeld. Deze zegels en andere afsluitingen van de aansluittoestellen mogen alleen worden verbroken door de ambtenaren en beambten van het electriciteitsbedrijf, die te allen tijde van hun bevoegdheid daartoe een bewijs, afgegeven door den beheerder, moeten kunnen toonen. (2) Overigens is het aan een ieder — tenzij wegens dringende redenen, als daar zijn levens- en brandgevaar, in welk geval van de verbreking binnen 24 uren onder opgaaf van redenen kennis behoort te worden gegeven aan het electriciteitsbedrijf — verboden de door de of vanwege dat bedrijf aangebrachte zegels en andere afsluitingen te verbreken. (3) Bij zegelverbreking, anders dan door of vanwege het electriciteitsbedrijf of wegens de dringende reden, bedoeld in het vorig lid van dit artikel, ter beoordeeling van den beheerder, is de verbruiker voor de herzegeling een bedrag van f 5.— (vijf gulden) verschuldigd. Artikel 9. Onderzoek enz. van contröletoestellen op verzoek. (1) Op een desbetreffend schriftelijk verzoek van den verbruiker worden enkele of alle in zijn aansluiting aanwezige contröletoestellen door het electriciteitsbedrijf onderzocht en verwisseld. (2) Blijkt uit het onderzoek, dat de afwijking in de aanwijzing van den meter of de instelling van het contröletoestel zoodanig is, dat het daaruit berekende bedrag voor de samenstellingder electriciteitsrekening niet meer dan vijf ten honderd te veel of te weinig bedraagt, dan komen de volgens tarief te berekenen kosten voor rekening van den verbruiker. (3) De verbruiker heeft het recht bij dit onderzoek tegenwoordig te zijn of zich door een ander te laten bijstaan of vertegenwoordigen . Artikel 10. Onderzoek enz. van controletoestellen vanwege het elektriciteitsbedrijf. (1) De contröletoestellen kunnen op last van den beheerder te allen tijde worden onderzocht na voorafgaande kennisgeving aan den verbruiker. (2) Indien daarbij een beschadiging wordt vastgesteld, betaalt de verbruiker de kosten van herstel der beschadiging of van een daardoor noodzakelijk geworden vernieuwing van het controletoestel, tenzij de verbruiker kan aantoonen, dat de beschadiging niet aan zijn schuld is te wijten. HOOFDSTUK IV. Waarborgsommen. Artikel 11. Storting. (1) Alvorens aan eenige aanvraag tot stroomlevering gevolg wordt gegeven, moet de aanvrager tegen ontvangstbewijs een waarborgsom storten, bedragende ten hoogste de door den beheerder geschatte som der maandehjksche electriciteitsrekening. (2) Deze waarborgsom, waarover geen rente wordt vergoed, berust bij het electriciteitsbedrijf. Zij strekt tot zekerheid voor de nakoming van alle geldelijke verplichtingen van den verbruiker krachtens deze verordening. (3) De beheerder is te allen tijde bevoegd in het bedrag van de waarborgsom wijziging te brengen, indien zulks noodzakelijk is tot het veiligstellen van de verschuldigde electriciteitsgelden. (4) Publiekrechtelijke lichamen zijn geen waarborgsom verschuldigd. Artikel 12. Verrekening. (1) De waarborgsom kan worden aangewend tot voldoening van alle vorderingen, welke het electriciteitsbedrijf uit hoofde van de bepalingen dezer verordening op den verbruiker verkrijgt. Indien zij daartoe, geheel of gedeeltelijk, is gebruikt, is de verbruiker verplicht haar binnen vier dagen na aanzegging aan te vullen. (Behoort bij Model II). Verzameling der uitgaven. HOOFDSTUK I. Gewone dienst. Ie Afdeeling. Bestuur van de Provincie f Ile „ »-- enz. " Totaal f HOOFDSTUK II. Buitengewone dienst. Afdeeling f enz. > f Totaal f Model III De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelet op artikel 83 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals deze sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten tot wijziging van de begrooting van uitgaven en ontvangsten voor het dienstjaar 19 als volgt: Afdee- Arti- UITGAVEN. kei. Omschrijving van den post. Bedrag. HOOFDSTUK Wordt verhoogd of toegevoegd: Totaal verhooging. Wordt verminderd of afgevoerd: Totaal vermindering. Blijft totaal verhooging of vermindering. OVERSCHRIJVING. — —— •' Redenen. Afdeeling. Artikel. Omschrijving van den post. Bedrag. Gedaan ter openbare Raadsvergadering van den . . De Gouverneur, Model X. Provincie Oost-Java. Bijlage van de begrootingsrekening over Opgaaf van de in getroffen dadingen. Bedrag der Motieven, waarop de genomen beslissing is Volgnummer. Omschrijving van het geschil. , . gegrond met vermelding van datum en vor enng. nummer der betrekkelijke besluiten. Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den De Gouverneur, Model XI. Provincie Oost-Java. Bijlage van de begrootingsrekening over Opgaaf van in verleende kwijtscheldingen. Naam en beroep nm^hrnvina BedraP der Motieven> waarop de kwijtschelding is Volgnummer. van den d^vorderLf. vordering. ^rond dfU,m Cn schuldenaar. ë ^ nummer der betrekkelijke besluiten. Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den De Gouverneur, Provincie Oost-Java. Bijlage van de begrootingsrekening over Kasrekening. Saldo iri kas op ultimo December f Ontvangsten (1 Januari tot ultmo December ....) a. Dienst -J f b. Dienst — — „ ,, f Uitgaven (1 Januari tot ultimo December. ) a. Dienst _ - — f b. Vorige diensten „ ,, Saldo in kas op ultimo December f waarvan : a. bij den Provincialen Kashouder f c. »- d. » ——- f _ Vergelijking tusschen het kassaldo op ultimo December en het saldo der begrootingsrekening bij de afsluiting op ultimo Juni f Saldo in kas op ultimo December „ Bij: Ontvangsten van 1 Januari t/m ultimo Juni betreffende dienst „ f Model XII. A. Op 1 Januari schuldig gebleven ten laste van het dienstjaar en vroegere diensten. Omschrijving der Dienstjaar. Afdeeling. Artikel. uitgaven. Bedrag. 1. 2. 3. 4. 5- Aan wegens enz. bevelschrift van 2 Januari I. '2 No f 100.— Aan.. ..wegens enz. bevelschrift van 3 Maart II. 4 No. 10 200.— Aan wegens enz. bevelschrift van 8 Mei ly 7 No. 18 » 200.— Totaal f 500.— Waarvan Door ver- Schuldig betaald jaring vrij gebleven Aanteekeningen. in . gevallen. op uit 6. 7. 8. 9. ___ — £ 100.— —„ 200.— f 200.— — f 200.— —f 300.— B. Op 1 Juli schuldig gebleven ten laste van het dienstjaar Dienst- jaar ling Artikel. Omschrijving der uitgaven. Bedrag. 1. 2. 3. 4. 5_ I 2 Aan wegens bevelschrift van 3 Januari No. 5 f 300.— III 5 Aan wegens bevelschrift van 3 Februari No. 8 „100.— id. 6 Aan voor bevelschrift van 1 April ...No. 20 » 400. IV 7 Aan wegens bevelschrift van 3 Mei No. >> 600.— id. id. Aan wegens bevelschrift van 1 Juni No. 50 >> 700. Totaal f 2100.— Waarvan be- Door ver- Schuldig taald in het 2e jaring vrij- gebleven Aanteekeningen. halfjaar gevallen. op uit 6. 7. 8. 9. f 300.— ——.— f 100 — —„ 400 — ——.— „ 600 — „ 700.— —.— — f 1000.— — f 1100 — Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den De Gouverneur, Provincie Oost-Java. Model XIV. Bijlage . .. van de begrootingsrekening over„_. Staat, vermeldende de in het dienstjaar verevende vorderingen betreffende afgesloten diensten zoomede de andere uitgaven ten laste van den post voor „Onvoorziene uitgaven . Raadsbesluiten of besluiten van het Totaal bedrag der Doorloopcnd Omschrijving der posten. «elijksoortise Aantekeningen. nummer" 99 b of art. 100 al. uitgaven. 2 P.O. Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den De Gouverneur, Model XV. Provincie Oost-Java. Bijlage van de begrootingsrekening over Opgave van de opeischbare vorderingen ook betreffende afgesloten diensten, die nog niet verevend zijn. Dienstjaar, Omschrijving waarop de der Bedrag. vordering Toelichting. . betrekking vordering. heeft. Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den De Gouverneur, Ti n Tatta Model XVI. Provincie Oost-Java. Bijlage van de begrootingsrekening over Staat, aantoonende de bedragen, die van vorige dienstjaren zijn aangezuiverd, kwijtgescholden of afgeschreven. Dienstjaar, Restant vordering Aangezuiverd Afgeschreven of Restant vordering Omschrijving waarop de op het einde van gedurende het ^durend "'het °P h6t van Aanmerkingen, der vordering vordering betrek- het dienstjaar dienstjaar dienstjaar het dienstjaar king heeft. # . . 1. 2. 3. 4. 5. 6. Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den De Gouverneur, Provincie Oost-Java. Model XVII. Bijlage ^ van de begrootingsrekening over — Specificatie van den post „Andere ontvangsten". Totaal bedrag Ooorloopend „ .... , Bedrag van der gelijk- , nummer. niSC riJvm^r ' er Posten- eiken post. soortige ont- Aanteekeninge vangsten. Aldus opgemaakt door het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, den . De Gouverneur, Model XVIII. Provincie Oost-Java. Dienst _ ten laste van artikel Verzameling op de betalingen gedaan^ teruéêaye Qp onderdeel ~. Betalingen uit sommen ter goede Betalingen krachtens bevelschrift. rekening. Volg- Verantwoording, waaruit , num- Bedrag. Aanteekenmgen. d(, betaU blijkt. Bedra«' mer. f ! f Provincie Oost-Java. Model XIX. Bijlage van de begrootingsrekening over Staat, houdende le. een opgave der onroerende eigendommen, met uitzondering van die, welke in een bedrijf zijn ondergebracht en van die, welke kosteloos ten gebruike van het algemeen zijn bestemd (wegen, bruggen, plantsoenen enz.); 2e. een opgave der als reserve belegde gelden. ... . , Geschatte waarde Aard der eigendom- Toelich- men en reserves. op op tingen. 31 December 19— 31 December 19 . _ , den 19 Namens het College van Gedeputeerden van den Provincialen Raad van Oost-Java, De Gouverneur, Model XX. De Provinciale Raad van Oost-Java, Gezien en onderzocht hebbende de bij brief van het C ollege van Gedeputeerden van No.. - ter voorloopige vaststelling ontvangen Rekening van de uitgaven en ontvangsten der Provincie over het dienstjaar Gelet op artikel 112, eerste lid, van de Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld ; Overwegende, dat voormelde rekening, welke gedurende, dagen voor een ieder ter lezing heeft gelegen, in orde is bevonden; Heeft besloten: Het bedrag der uitgaven en ontvangsten van die Rekening voorloopig vast te stellen, als volgt: a. Gewone dienst: de uitgaven op de ontvangsten op 99 voordeelig .. en alzoo het saldo °P _ f b. Buitengewone dienst: de uitgaven op de ontvangsten op -- 99 voordeelig . , en alzoo het nadee]ig saldo op..... f Gedaan ter openbare Raadsvergadering van De Gouverneur, Voorschrift betreffende de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 16 Januari 1929 No. C 1/1/6 (Opg. van 5 Maart 1929 No. 2). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op artikel 117 der Provincie-Ordonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: Te bepalen, dat het besluit van den Gouverneur-Generaal tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening wordt bekend gemaakt door plaatsing eener openbare kennisgeving in het Provinciaal Blad. De Gouverneur van de Provincie Oost-Java, Hardeman. Regelen voor de verstrekking, het beheer en de verantwoording van sommen ter goede rekening. Besluit van den Provincialen Raad van Oost-Java van 25 Juni 1931 No. C 111/6 (Opg. P.B. van 24 Juli 1931 No. 5), zooals het is gewijzigd bij 's Raads besluiten van 8 December 1932 No. C 1/2/17 (Opg. P.B. van 31 December 1932 No. 18) en 7 December 1933 No. C 1/2/10 (Opg. P.B. van 30 December 1933 ATo. 20). De Provinciale Raad van Oost-Java, Gelezen enz.; Gehoord enz.; Gelet op de artikelen 93, 118, 121 en 122 der ProvincieOrdonnantie (Staatsblad 1924 No. 78), zooals die sedert is gewijzigd en aangevuld; Heeft besloten: I. In te trekken zijn besluit van 16 Januari 1929 No. C 13/1/4; II. Vast te stellen de volgende: Regelen voor de verstrekking, het beheer en de verantwoording van sommen ter goede rekening. Artikel 1. (1) Sommen ter goede rekening kunnen worden verstrekt aan de personen en voor de doeleinden, door het College van Gedeputeerden aan te wijzen. (2) Behalve in bijzondere gevallen wordt in den loop eener maand niet méér verstrekt, dan het voor de daarop volgende maand noodig geraamde bedrag. Artikel 2. (1) [P.B. 1933 No. 20; i.w.g. 1 Januari 1934], De aanvragen tot verstrekking van sommen ter goede rekening worden ingericht overeenkomstig het bij deze Regelen behoorend model A en in tweevoud ingediend aan den Gouverneur, die op het origineel de lastgeving stelt—of namens hem door den Secretaris der Provincie of bij diens ontstentenis, afwezen en/of andere Waterstaat te Soerabaja toegevoegden Sectie-Ingenieur te Bodjonegoro, g. de Hoofden der Irrigatie-Afdeelingen „Brantas" en „PekalenSampean", h. de Sectie-Ingenieurs bij de sub g genoemde Irrigatie-Afdeelingen, i. het Hoofd der Irrigatie-Sectie „Madioen", j. het Hoofd van den Provincialen Landbouwvoorlichtingsdienst, k. de Landbouwconsulenten van den Provincialen Landbouw- voorlichtingsdienst, 1. het Hoofd van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst, m. de Veeartsen van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst, n. het Hoofd van het Provinciaal Assaineeringskantoor. Artikel 2. [Besluit 25—1—'35; i.w.g. 1 Februari 1935J. De in het vorig artikel onder 1. d tot en met i 2. k 3. m genoemde rekenplichtigen dienen de bij artikel 2 van het besluit van den Provincialen Raad van 25 Juni 1931 No. C 1/1/6, zooals gewijzigd bij Raadsbesluiten van 8 December 1932 No. C 1/2/17 en 7 December 1933 No. C 1/2/10, bedoelde aanvragen in door tusschenkomst van: 1. het Hoofd van den Provincialen Waterstaat, 2. het Hoofd van den Provincialen Landbouwvoorlichtingsdienst, 3. het Hoofd van den Provincialen Veeartsenijkundigen Dienst, 1, 2 en 3 die deze aanvragen, na accoordbevinding, van zijn visum voorziet. Artikel 3. Als ontvangsten mogen alleen verantwoord worden de gelden, welke ter goede rekening zijn ontvangen en c.q. het voordeelig saldo der vorige verantwoording. Provinciale Waterstaat Oost-Java. Bagian Pakerdjaan. f s. Rolstaat No. District Paraaf Sectie- Sectie ... .. Opzichter — Werkbaas - Opzichter , Mandoer s* Boelan u — 19 . Brapa „ 2 è . Naina. Pansrkat c —— v Barang apa TI .S £ . g é 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 ,4 15 „ . Baja- jang di beli. HarSa" fkg Katrangan. - 10 17 18 li) 20 21 22 23 24 25 26 27 2» 29 30 31 HaM" ran «« I Ml I ' ^ i M i 1 ■I li 11 1 1 ^ , Dioemlah _ , . ; Ondergeteekenden ver- Djoemlah Bajaran gadjih ! klaren, dat nevenstaande " " ~ * loonen aan rechthebben- 1 araaf controleerend ambtenaar , ■ , djiiuLciiddi Totaal den in hun tegenwoor- ~~ — — digheid zijn uitbetaald. Jang membikin staat bajaran dan De Werkbaas- De membajar pembelian barang2 pada ang berhak. De Mandoer > £>e Model IIIA van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19. Model IIIB van het besluit van het College van Gedeputeerden van 10 December 1932 No. C 1/2/19. Provinciale Waterstaat Oost-Java. Ba^iaH !)aker(i,jaan. Irrigatie-Afd „ " Rolstaat No. Sectie _ ...■"" Paraaf Sectie-Opzichter. Onder-Sectie Mantri Sectie-Opzichter .... Mandoer" Nama pan„t.t Blan- Boelan 19 — Brapa g p m Barang apa jang „ .1 É sê T, Pangkat. „ MSo.S . .. J Harga. 'Sb^c Ivatrangan. dja. Hari. .Ba" & & dl beh- I «« jaran. " w H ffl [ ^ Djoemblah Ondergeteekenden verklaren, ~ .. ; i 1 j— dat nevenstaande loonen aan Djoemblah | Bajaran gadjih | rechthebbenden in hun tegen- Paraaf controleerend ambtenaar " j | j Totaal woordigheid zijn uitbetaald. Jang membikin staat bajaran dan ., . > membajar pembelian barang2 pada „ a" > jangberhak. Mandoer De I 1. bij het Provinciaal Zoutbedrijf, '2. bij de Provinciale Waterleiding- en Electriciteitsbedrijven, 3. bij het Provinciaal Ziekenhuis. Afschrift enz. Namens het College- van Gedeputeerden, De Gouverneur, J. H. B. Kuneman.