Brochure No. 122 Prijs 8 cent "7~. UITGAVE: „GELOOF EN VRIJHEID" le PIJNACKERSTRAAT 102-106 - ROTTERDAM In de gevangenissen der G.P.OE. en op de Solovetsky Eilanden door ANZEROWA schrijfster van „Aus dem Lande der Stummen" Vele malen en gedurende langen tijd ben ik in de gevangenissen der G. P. Oe. geweest; om die allen te beschrijven is een omvangrijke taak, die veel tijd eischt; daarom zal ik mij hier tot enkele uittreksels uit mijn ervaringen beperken. Ik moet zeggen, dat de allerergste tijd in de gevangenissen de begin-periode van de revolutie was, in de jaren 1918—1919—1920, na dien werd het er zindelijker, de verpleging en de behandeling werden beter. Dit duurde echter slechts tot ongeveer 1929. Na dit jaar werd het zooveel erger, onmenschelijker en afgrijselijker, dat het haast onmogelijk te beschrijven is. In den winter van 1919—1920 bevond ik mij in de gevangenis van „Wetscheka" te Moskou, in een kelder onder den grond, 16 traptreden moesten we afdalen om er te komen. Ons voedsel was % pond zwart brood per dag, twee theelepels suiker; twee maal per dag kregen wij heet water, een- of tweemaal daags dunne soep met hier en daar een koolblad. Wij sliepen dicht naast elkaar gedrongen op een houten stelling. Een soldaat van het Roode Leger was er om ons te bewaken, hij zat gehurkt op dezelfde planken waarop wij sliepen. Zoo zaten wij weken en maandenlang zonder in de buitenlucht te komen. Wij verlieten onzen kelder slechts, als we gehaald werden om verhoord te worden, of om den vloer bij den commandant of bij de opzichters te schrobben. Midden in den winter brak er vlektyphus uit. Wij bleven zonder eenige geneeskundige hulp liggen, gezonden en zieken lagen naast elkaar. Mijn zuster werd ziek, kwaadaardige roode vlekken bedekten spoedig haar lichaam, en ik kon niets doen om haar lot te verlichten. Het eenige wat ik kon doen, was het zweet uit haar hemd wringen en het ophangen tot het droog was, en het tweede hemd aan de beurt kwam, want zij had slechts twee hemden. Enkele dagen later werden alle typhuslijders naar het gevangenishospitaal gebracht, waar allen, die een besmettelijke ziekte hadden, in één lokaal gebracht werden en met hun tweeën of zelfs drieën op één stroozak of brits werden neergelegd, omdat er plaatsgebrek was. Zoodoende gebeurde het, dat mijn zuster naast een vrouw kwam te liggen, die een besmettelijke geslachtsziekte had. Het ziekenhuis was ijskoud, want de verwarming was verknoeid en de buizen waren gebarsten, zoodat de zieken zich met hun eigen jassen moesten toedekken. Het wemelde er van luizen. Geneesmiddelen waren er niet, wie stierf, welnu, die stierf; de lijken werden den volgenden morgen bij de voeten gepakt en weggesleept naar buiten. In 1923 kwam ik voor den eersten keer in een kamp voor dwangarbeiders. Het bestond uit enkele houten barakken, opgetrokken buiten de stad Archangelsk, dicht bij de Witte Zee. Eens op een nacht werden we gewekt en kregen wij het bevel om ons dadelijk reisvaardig te maken en de wacht te volgen. Waarheen? Waar ging het nu om? Slaapdronken stonden wij in het halfduister op en begonnen haastig onze bezittingen te pakken. Natuurlijk vergaten wij vele dingen mee te nemen. Wij werden vóór het kamp geleid, waar reeds een paar honderd gestraften stonden opgesteld, en daar gingen we. Men fluisterde me in, dat het naar Cholmogori, het beruchte gevangenkamp met „bijzondere bestemming" ging, over de toestanden daar en over den commandant sprak men slechts met huivering. Onze reis duurde 2Yi dag, 75 K.M. te voet. Des nachts hielden we halt in dorpen, waar huizen met getraliede vensters voor dit doel nieuw gebouwd waren. Wij verwachtten niets goeds van ons nieuwe kamp, maar al onze verwachtingen werden overtroffen. Wij zagen, dat het slagen regende op de gevangenen, als deze zich moeizaam naar hun werk sleepten, ieder oogenblik van dag en nacht bezochten de opzichters de vrouwencellen, men kon zich geen oogenblik veilig voelen voor hun grove grappen, hun blikken enz. In barak no. 8 bevonden zich veroordeelden, die zich om een of andere reden een bijzonder mishagen op den hals gehaald hadden. Zij waren gekleed in lompen en kregen nauwelijks iets te eten, ofschoon ze zwaar werk moesten verrichten. Velen verminkten zich, om in het ziekenhuis te komen, zij werden echter niet opgenomen en bloedden dood. Op zekeren dag brak er in deze barak opstand uit. Wij zagen uit ons raam, hoe de roode soldaten met machinegeweren kwamen aanmarcheeren en deze onder onze ramen opstelden. Toen zagen wij opeens hoe gestalten in lompen gehuld door kolfslagen voortgedreven werden. Zij werden tegenover onze ramen opgesteld, en de commandant gaf het bevel tot schieten. Eenige vrouwen vielen in onmacht. .. ., ik niet, maar ik weet niet, hoelang dit alles duurde.., minuten of uren. Daarna, toen de rook was opgetrokken, zagen wij twee gedaanten op den grond liggen. De schoten waren boven hun hoofd gericht en afgevuurd, en deze twee waren aan hartklopping gestorven. De verzorging in ons kamp was vreeselijk. In onze soep dreven vette, witte wormen. Toen wij ons daarover beklaagden, antwoordde de commandant: ,,Als ze gekookt zijn, zijn wormen onschadelijk." Het feit, dat mijn zuster en ik bij elkaar bleven en naast elkaar sliepen, scheen den commandant te ergeren. Hij gaf bevel om ons te scheiden. Wij probeerden hem te overreden, om ons bij elkaar te laten. Hij wilde er echter niet van hooren. Toen gingen wij in hongerstaking. Zes dagen lang weigerden wij alle voedsel en drinken. Opeens bezon de commandant zich, en wij bleven bij elkaar. Natuurlijk waren wij door deze hongerstaking heelt zwak geworden. Op zekeren dag vernamen wij, dat' een speciale commissie van de Moskousche G. P. Oe. in het kamp verwacht werd. De commandant was bevreesd, dat de veroordeelden zich wegens het slechte voedsel en de mishandelingen over hem zouden beklagen. En toen werden plotseling, in een nacht, allen, wier klachten hij het meest vreesde, naar elders vervoerd. Wij waren er ook bij. Ditmaal duurde de reis nauwlijks 7 a 8 uur per stoomboot tot Archangelsk. Wij bleven daar echter maar enkele dagen. Wij moesten verder naar het nieuw geopende G. P. Oe.-kamp op het Solovetsky eiland, waar het door de Russische geschiedenis zoo beroemde, oude klooster lag. Voor de eerste maal was ik dus in 1923 naar het Solovetsky eiland gekomen, toen het eiland juist door de G. P. Oe. was bezet en de monniken uit de gebouwen weggejaagd waren. Ik herinner mij, hoe er in de cel, waarin wij binnenkwamen, nog een glas thee op tafel stond en een zwarte monnikspij aan den wand hing. Want er was brand in het klooster uitgebroken, de monniken waren dadelijk naar de plaats die gevaar liep gesneld, en werden door de G. P. Oe. niet meer in hun cellen, waar al hun eigendommen gebleven waren, toegelaten. In dien tijd, in 1923, waren wij vrouwen in een zoogenaamde vrouwenbarak ondergebracht, in afzonderlijke vertrekken voor 5—30 personen. Dikwijls werden wij 's nachts wakker en zagen, hoe de deur open ging en de dienstdoende commandant met zijn helpers op ons toetrad, de dekens van ons aftrok, om vast te stellen, of er niemand bij ons was. Overdag moesten de gevangenen allerlei werk doen. Vele vrouwen werden de maitresse van de opzichters of den comman- dant, om daardoor hun lot te verlichten. Wie het weigerde, moest het zwaarste werk doen. Eens op een dag zag ik, hoe uit een kleine kapel al het kerkgereedschap weggeroofd werd, want men wilde daar een strafcel voor vrouwen maken. Men was niet in staat geweest, den steenen sarcophaag, waar de heilige reliquieën in gelegen hadden, van zijn plaats te krijgen en hij was dus blijven staan. Een zwangere vrouw werd kort daarop, wegens een overtreding, hier opgesloten. Zij tastte rond in het duister, om een slaapplaats te vinden en zij raakte met haar hand de steenen afbeeldingen aan. Zij dacht, dat zij een lijk aangeraakt had, en van schrik viel zij in onmacht. Toen zij weer bijkwam, lag zij op den steenen vloer. De schrik of de val was de oorzaak van een te vroege baring geweest. Toen de commandant bij het avondappèl de deur open maakte, lag een pasgeboren kind naast de doodgebloede vrouw op den grond. Om strafcellen voor de mannen te hebben, opende men de zoogenaamde „steenzakken", d.w.z. onderaardsche steengroeven uit de Middeleeuwen, waar alleen maar plaats was om in te staan. Voor de tweede maal kwam ik op de Solovetsky eilanden in de jaren 1925—1926. De G. P. Oe. had politiehonden op het eiland gebracht, die de ontvluchte gevangenen vingen. Na een mislukte poging tot ontvluchting bleef de vluchteling in de strafcel, totdat uit Moskou het bevel kwam om ze dood te schieten, soms kwam dit bevel pas na eenige maanden. De terechtstellingen vonden plaats op het kerkhof naast de vrouwenbarak. In de heldere zomernachten konden we alles vanuit onze ramen zien. Daar hoorden wij de schoten knallen. In 1926 was er vlektyphus uitgebroken. Ik werkte als verpleegster in de typhus-barak. Dikwijls kregen wij 's nachts bezoek van een geestelijke, die de stervenden het Avondmaal reikte. Na de vlektyphus brak er scheurbuik uit, vooral onder de gevangenen van de strafgevangenenkampen. Voor bijzondere disciplinaire vergrijpen werden de gevangenen in de kerk van een voormalig klooster opgesloten, waar zij zonder bovenkleeren in een totaal onverwarmd vertrek van één tot twee maanden bij een koude van 25—30° R. onder nul moesten vertoeven. Hun voedsel was om de drie dagen heete soep en eiken dag een x/2 pond zwart brood. Om zich eenigszins tegen de koude te beschermen, legden zij zich in rijen op elkaar, als houtmijten. Velen stierven daarbij den verstikkingsdood. Om overtredingen te straffen, werden de veroordeelden 's winters zonder bovenkleeren een paar uur lang in de sneeuw gezet, dikwijls vroren hun teenen, vingers en voeten af. In den zomer zette men ze met ontbloot bovenlijf daar, waar de muggenzwermen het dichtst waren. Ik bleef l]/2 jaar op het beroemde eiland en ging daarna op bevel van de G. P. Oe. in verbanning aan de Witte Zee. In het geheel heb ik vier jaar in gevangenissen en dwangarbeidskampen en zeven jaar in verbanning doorgebracht. In 1931 ben ik voor de laatste maal gevangen genomen. Dat was in een stad in het Noorden. Allen, die aan verbannen geestelijken een aalmoes gaven, raakten als vijanden van den Staat in de gevangenis. Het wemelde van wandluizen, vlooien, luizen en ander ongedierte in de kleine cellen, waar de menschen op en onder de britsen lagen, naast een stinkenden emmer, die als W.C. moest dienst doen, daar het slechts tweemaal daags geoorloofd was tot dit doel de cel te verlaten. De verhooren duurden van 24 tot 36 uur. De onderzoekingsrechter werd afgelost, maar de gevangenen mochten onder geen voorwaarde hun stoel verlaten, waar zij uren lang aan een kruisverhoor onderworpen werden. In Leningrad bediende men zich dikwijls in speciale gevallen van kurkcellen, waarin slechts zooveel lucht was, als met de gevangenen mee naar binnen gekoirr was, want de wanden en de vloer waren van kurk en dus luchtdicht. Zoodra de voorraad lucht uitgeput was, stikte de mensch en kreeg vreeselijke pijnen. Als hij dan bewusteloos neerviel, droeg men hem de cel uit, maar men zegt, dat de gevangenen bereid waren alles te bekennen of alles te onderteekenen, om maar niet meer in de kurkcel te komen. In het Noorden werden, wegens gebrek aan ruimte in de gevangenissen, de kerken als zoodanig gebruikt. Daartoe bouwde men houten stellingen van 7 tot 8 étages hoog, om op te slapen, steile ladders gaven toegang tot deze apenkooien. Het gebeurde dikwijls, vooral met kinderen, dat zij in hun slaap omlaag vielen en hun beenen en soms hun nek braken. Waar geen voldoende kerken waren, richtte men gevangenissen in in zaagmolens, ja zelfs in vrachtschepen, in de diep onder water liggende laadruimen. In speciale treinen werden de veroordeelden van de eene plaats naar de andere vervoerd. Voor dit vervoer werden gewone, met ijzeren stangen afgesloten veewagens gebruikt, waarin twee étages hooge houten stellingen om te slapen stonden. Maar de menschen moesten dikwijls op stapels hout op den vloer zitten, omdat er op de stellingen geen plaats meer was. Deze reizen duurden dikwijls weken, ja soms maanden lang. Maar niet minder vaak werden de gevangenen-transporten eenvoudig te voet vervoerd over afstanden van vele honderden K.M. Zoo werden b.v. in 1930 ongeveer 180 a 200 geestelijken te voet, in den winter, van Archangelsk naar Petschjora, dat is een afstand van 800 K.M., gezonden. Ook ik werd op een dergelijke manier 6 dagen lang in een veewagen vervoerd. Daarna volgde een voetreis van 3 dagen. Juist in den tijd was de Sovjet regeering bezig met den opbouw van fabrieken, spoorlijnen en kanalen. Om dit werk te verrichten, werd kostelooze werkkracht, d.w.z. die van de dwangarbeiders, gebruikt. Wij woonden in slecht getimmerde, vochtige, koude houten barakken, waar wij dicht opeen gepakt sliepen. Om half 5 werden wij gewekt, om 5 uur ontbeten wij. Ons ontbijt bestond uit een brei van zoete, bevroren aardappelen en heet water, om half zes was er appèl, om 6 uur begon het werk. Meestal werden wij allen, mannen zoowel als vrouwen, naar het bosch gestuurd, om boomen te vellen en te zagen. Daar stond men dus tot half 5 of 5 uur 's avonds, zonder een oogenblik rust, tot aan de heupen in de sneeuw te werken, te werken. .. . Probeerde iemand zich ook maar een oogenblik rust te gunnen en te gaan zitten of even adem te scheppen, dan greep de Roode Soldaat die ons begeleidde naar zijn geweer, en de geheele moeheid was vergeten. Had men zijn arbeidstaak niet voleindigd, dan werden de gevangenen (alleen de mannen, bij vrouwen heb ik het nog nooit meegemaakt), voor straf een paar uur barrevoets in de sneeuw gezet. In het jaar 1931 heerschte een vreeselijke honger in de gevangenissen en dwangarbeidskampen, en natuurlijk ook hierdoor, woedden er verschillende ziekten. Geneesmiddelen waren er niet. Een van zwakte neergevallen priester werd voor mijn oogen door Roode soldaten, onder ruw gelach, aan zijn haren overeind getrokken. De menschen stierven als vliegen. Onder dergelijke omstandigheden heb ik meerdere maanden doorgebracht in het dwangarbeidskamp P, in de nabijheid van den Oeral, mijn laatste oponthoud in de Sovjet-gevangenissen. o Wilt ge weten hoe de werkelijke toestand in Sowj etRusland is? Wilt ge weten welk gevaar de heele beschaafde wereld van de zijde van het bolsjewisme bedreigt? Stel U in contact met het Landelijk Werk Comité Dr. O. Schabert, centraal adres: Dr. F. J. Krop, 19'Willebrordusplein, Rotterdam. Giro: 70603.