WAT MEN IN INDIË MOET DOEN EN LATEN Van denktijden schrijver -^ijn hij H. P. Leopold's Uitgevers Maatschappij N. V. te 's-Gravenhage verschenen: ZOUTWATERLIEFDE EEN MAN VAN GELD PATRIA ER WAREN TWEE KONINGSKINDEREN DE BLINDE EN DE LAMME HOOGWAARDIGEN HOLLANDIA LUXE REIZEN LUCHTVACANTIE WAT MEN IN INDIË MOET DOEN EN LATEN DOOR MELIS STOKE MET TEEKENINGEN VAN J. F. DOEVE MCMXXXIX 'S-GRAVENHAGE H. P. LEOPOLD'S UITG. MIJ. N.V. INHOUD I. Dat andere Nederland i II. De terugreis 18 III. Kleeding 25 IV. De wasch 33 V. Werken 38 VI. Praten 47 VII. Bezoeken 55 VIII. Geld 63 IX. Voedsel 70 X. Liefde en haat 78 XI. Behuizing 88 XII. De film 102 XIII. Tijd en bezigheden 111 XIV. Transpireeren 121 XV. Winkels 129 XVI. Kinderen 137 XVII. Ruimte en tijd 144 XVIII. Licht en donker 151 XIX. De onderneming 160 XX. De Sociëteit 168 XXI. „Society" 177 XXII. De mobiele handel 186 XXIII. Insecten 192 XXIV. Blik 197 „Wem Gott will rechte Gunst erweisen, Ihn schickt Er in die weite Welt" ('Eichendorff: „Aus dem Leben eines Taugenichts"). I DAT ANDERE NEDERLAND Er zijn tallooze boeken over Nederlandsch-Indië. Indien ge daarvan de helft zoudt willen lezen ter voorbereiding van uw reis, dan zoudt ge uw vertrek nog eenige jaren moeten uitstellen. Ik neem echter aan dat ge binnen afzienbaren tijd vertrekken wilt en daarom leg ik mij om uwentwille strenge beperkingen op. Ge zult trouwens zelf opmerken dat men daarginds in Indië af keerig is van breedvoerigheid en gewichtige geleerdheid. Dit boekje dient er toe u verliezen te besparen: verlies aan tijd, aan energie en aan geld. Opdat het u tijd zal besparen bevat het, in den kortst mogelijken vorm, eenige raadgevingen omtrent onnutte en noodelooze dingen die ge wellicht van plan zijt te ondernemen. Dat bespaart u dan tevens den tijd om die dingen weer goed te maken of goed te praten. Indië i Ge moet ook 2uinig zijn met uw energie. Een goed deel daarvan hebt ge noodig om een aantal zeer menschelijke dingen te verzetten, zooals b.v. verlangen naar uw eigen, vertrouwde omgeving en kring, vermoeidheid tengevolge van een ander klimaat en nieuwe indrukken en de vrees dat ge u moeilijk zult kunnen schikken in de gewijzigde levensomstandigheden. De rest van uw energie zult ge zeer noodig hebben, en deze regelen mogen er toe bijdragen dat ge die zoo nuttig mogelijk besteedt. Verder zult ge aandrang krijgen om Indië te veranderen. Doe dat niet. Het is eerder geprobeerd, ten koste van schande en schade. Tenslotte is het ook noodig dat ge niet meer geld uitgeeft dan noodzakelijk is. Ik behoor tot de weinige menschen die u daarvan zullen terughouden, want ik heb er geen enkel belang bij dat ge in Holland een te dure uitrusting koopt of in Indië een te ruim gebruik maakt van het daar heerschende soepele credietstelsel. Voorts neem ik aan dat ge naar Indië vertrekt met het plan om van Indië te houden en, zooals men het daar gaarne noemt: een Indische-Nederlander te worden. En aangezien het dwaasheid is liefde te koesteren voor een zelf ontworpen fantasie-beeld (dit is het wankele fundament van de meeste liefdesverhoudingen) moet ge trachten een zoo nuchter en objectief mogelijk beeld te krijgen van het onderwerp uwer liefde: dat andere Nederland. Teleurgestelde liefde komt meestal voort uit de ontdekking dat de geliefde öf anders is dan wij ons haar wezen hadden voorgesteld, öf anders is dan wij zelf tot onze zelfingenomen tevredenheid zijn. Teneinde u die teleurstelling te besparen moet ge u goed rekenschap geven van het feit dat Nederlandsch-Indië is zooals het is, en dat ge het niet veranderen kunt. Ter verzekering van een gelukkige verhouding is het dus absoluut noodzakelijk dat ge u-zelf verandert. Tot dit proces van „aanpassing" mogen deze regelen bijdragen. Ge gaat u aanpassen aan de levenswijze van wat men noemt: „de Europeesche maatschappij in Indië". Hoe groot die is en uit welke elementen ze is samengesteld kunt ge in verschillende standaardwerken naslaan. Deze samenleving heeft bepaalde gewoonten, doch geen enkele traditie. Toen de rechtshoogeschool te Batavia feestelijk geopend was trof een politie-agent, laat in den nacht, een luidruchtigen Europeaan aan. Op de vraag waarom hij zich zoo uitbundig gedroeg antwoordde hij: „Ik maak traditie..." Dit was dwaasheid en dronkemanstaal. Evenmin als het mogelijk is een hond in een aangenaam humeur te brengen door met de hand een kwispelende beweging in zijn staart gaande te maken kan men, door het verwekken van bepaalde studentikoze geruchten in een rustige samenleving, een universitaire sfeer doen ontstaan. De gewoonten van de Europeesche samenleving in Indië zijn tweeslachtig: eenerzijds de navolging van bepaalde gebruiken tusschen Europeanen onderling, zooals die in Europa bestaan, en anderzijds een concessie aan de eigenaardigheden van atmosfeer, land en bevolking. Naarmate de vorderingen van de techniek, de verkeersmiddelen en de materieele mogelijkheden de eerstgenoemde navolging gunstig bevorderen zegt men dat Indië „moderner" wordt; tegelijkertijd wordt de concessie aan de nauwelijks veranderende factoren van klimaat, volksaard en geografische ligging opvallender. Maak u daarover niet bezorgd: de laatste zullen het winnen. * * * Ge zult in Indië ontdekken dat de meeste dingen „anders" zijn, en enkele „bijna net-zoo" als thuis in Holland. Er is geen enkel bezwaar tegen dat ge u daarover verbaast, maar bedenk dat het eerste gewichtiger is dan het laatste. Het „anders" zijn draagt de consequentie dat ge bereid zijt goed uit uw oogen te kijken, en te aanvaarden; het „bijna net-zoo"-zijn laadt de verdenking op u dat ge u critisch gereed hebt gezet tot het ontdekken van datgene wat er nog aan mankeert. Ge zijt niet naar Indië gekomen om mankementen te ontdekken. Men heeft u daarvoor niet noodig. Men is waarlijk mans genoeg om dat zelf te doen. Uit gesprekken en uit de critische dagbladpers (die zéér bij de pinken is) zal dat u wel duidelijk worden. En bovendien, wat gij, met uw Westersch vergelijkingsmateriaal, als een mankement beschouwt, is niet anders dan een variatie, waarvan de grond en de noodzaak u vanzelf wel duidelijk zullen worden. We zijn allemaal geneigd het „eigene" en het „vertrouwde" te hanteeren als de eenige juiste maatstaf. Wanneer ge op een onbewoond eiland zoudt aanspoelen, dan zoudt ge daar ongetwijfeld alles merkwaardig en belangrijk vinden. En het loutere feit dat er in Nederlandsch-Indië nu eenmaal menschen vóór u waren en instituten en gewoonten bestaan die, in wezen en opzet, herinneren aan soortgelijke vormen in het Westen, geeft u geenszins het recht om uwe opmerkingsgaven te verspillen aan vergelijkingen die — aangezien ge immers ook maar een subjectieve mensch zijt — noodzakelijkerwijs ten gunste van het Oosten of het Westen moeten uitvallen. Daarmee bewijst ge noch het Oosten, noch het Westen een dienst. Men vertelt dat de groeikracht van het Oosten zoo sterk is, dat iemand die bij vergissing zijn wandelstok in den tuin liet liggen, dien den volgenden morgen terugvond met groote bladen en bloemen er aan. Dat is natuurlijk niet waar. Maar het is wèl waar dat alles wat naar het Oosten wordt overgebracht: mensch, plant, dier of gebruik, daar een verrassende en opvallende verandering ondergaat. Het is het voorrecht van menschen boven planten, dieren of zeden, dat ze die verandering bewust kunnen ondergaan, en waarnemen in hun omgeving. Dat neemt niet weg dat we die verandering aan ons-zelf dikwijls pas te laat en achteraf constateeren. Ik weet dat bij ervaring; ik heb eenige perioden van mijn leven in Indië doorgebracht. Wanneer ik, in Holland, de brieven herlees die ik vroeger uit Indië hierheen heb gezonden, dan constateer ik dat ik een snel reageerend, heftig en spontaan man ben. Maar als ik in Indië brieven uit het archief neem, die ik destijds in Holland geschreven heb, dan zie ik mij-zelf als een wat langdradig, bedachtzaam, voorzichtig en wantrouwig individu. Die verandering voltrekt zich telkens bij onze verplaatsing in het andere klimaat, en ik heb mijn theorie over de gemoedsgesteldheid van den Euro- peaan in de tropen ontleend aan de ervaring. Die theorie is de volgende: In de tropen hebben wij Hollanders twee lasten te dragen: die van het klimaat van buiten-af, en die van onze gemoeds-spanningen van binnen-uit. In Europa daarentegen hebben we alleen de spanningen van binnen-uit te dragen, wanneer we het klimaat uitschakelen, als vormende onze „natuurlijke" levensomstandigheden, althans die met welke we ons gedurende een reeks van generaties vereenigd hebben. De overgang naar de tropen is, aldus geredeneerd, te beschouwen als het opladen van een extra-last, en het acclimatisatieproces als een worsteling tegen die dubbele belasting. Uit den aard der zaak zullen we trachten ons van dien overlast te ontdoen. Het acclimatisatieproces is niet anders dan de ontdekking dat geen kunstmiddel in staat is wijziging te brengen in één dier lasten: die van het klimaat. Ergo is er geen andere oplossing dan bevrijding, tot op zoo groot mogelijke hoogte, van den tweeden last: de gemoeds-spanning van binnen-uit. Dat kan onmogelijk eens en voor altijd, want dat zou voeren tot een volkomen onaandoenlijkheid, een apathie waartegen zich ons geheele wezen verzet. Het gaat dus in stooten, in ontladingen, waarin we telkens weer die inwendige spanning verzetten en den last van ons af trachten te werpen. Die worstelingen vormen de geschiedenis van onze tropische spontanëiteiten, onze heftige reacties, onzen drang tot snel en afdoend handelend optreden: in woorden en in daden. Een psychiater vertelde mij eens dat hij een soortgelijke ervaring had. In Holland, zeide hij, ontvang ik mijn patiënten in een kubus-vormige kamer, die aan alle zijden gesloten is; en zoo zijn ook de zielen van mijn patiënten. Daarbinnen kan een spanning, een grief, een gedachte, een voorstelling, langen tijd bewaard blijven. Menschen loopen er jarenlang met hun spanningen en conflicten rond. Maar in Indië ontvang ik mijn patiënten in een ruimte met open deuren, omgeven door open galerijen, en de menschen zien er van binnen precies zoo uit als hun Europeesche woningen; zoodra de spanning ontstaat vervliegt ze naar buiten, in een daad, een heftig woord, een gemoedsontlading. En dan is onmiddellijk het evenwicht tusschen den druk van binnen en van buiten hersteld. Dat geeft een gevoel van ontlasting, en nieuwe weerbaarheid om den altijddurenden last van het klimaat te dragen. Die ervaring bevestigt mijn theorie. Ik heb haar nog hypothetisch uitgebreid tot wat men kan waarnemen in de gemoedsgesteldheid der Inheemsche bevolking. Bij haar treft men een groote lankmoedigheid aan, afgewisseld door plotselinge heftige ontladingen. De z.g. animistische gedachtensfeer der Inheemschen plaatst het conflict, of de aanleiding daartoe, buiten hun ziel: de booze geest waakt in een boom, of in een waterval.. . hoe het zij, buiten het individu, dat aldus bevrijd is van de spanning van binnen-uit en weerbaarder tot het dragen van den last van hitte en zonnebrand. De welbewuste zelf-ontlading van een inwendige spanning kan zich als volgt voordoen: een Inheemsche bediende heeft u bestolen. Welnu, hij baadt zich, scheert zijn haar af, doet nieuwe kleeren aan en verzoekt u hem een nieuwen naam te geven. Daarmee is het geval afgereageerd. Hij is van het conflict bevrijd. Deze theorie en deze verklaring van het animisme, zullen ongetwijfeld bestrijding vinden; men zal argumenten aanvoeren uit het studiemateriaal omtrent de psychische eigenschappen der Maleische rassen en die van wat men aanduidt als de Westerlingen. Maar ik weet niet of menschen niet in hun diepste wezen groote familietrekken vertoonen, onafhankelijk van de verscheidenheid in uiterlijk en gevestigde zeden en gebruiken. Ook die ontdekking is al heel lang vóór uw en mijn tijd gedaan. Drie eeuwen geleden ontmoetten de Japanners de Europeesche cultuur, in den vorm van Hollandsche boeken over anatomie. „Wij vonden die boeken, en in het bijzonder de platen van den inwendigen mensch die zij bevatten, hoogst interessant," vertelde mij een Japanner... „Want wij wilden gaarne weten hoe een blanke Westerling er van binnen uitzag .. Toen hebben de Japanners het ontleedmes ter hand genomen, en aldus kwamen ze tot een nog grootschere ontdekking ... namelijk: dat Japanners er van binnen precies zoo uitzagen als blanke, blonde Westerlingen... Velen van ons geven er zich onvoldoende rekenschap van dat, onafhankelijk van onze innerlijke gesteldheid, de uiterlijke levensomstandigheden van zoo enormen invloed zijn op de vorming van den geest en de onderlinge verhoudingen. * * * Ge zult Indië dus beschouwen als een omgeving op-zich-zelf, en niet als vergelijkingsmateriaal met wat ge nu eenmaal kent en „gewoon" vindt. Doe dat ook met de menschen die ge er zult aantreffen. De Inheemschen wonen er sinds vele eeuwen, en ze hebben de kleur van de vruchtbare aarde. De vreemde Oosterlingen wonen er eerst betrekkelijk korten tijd, en een aanzienlijke Chinees verklaarde mij: „mijn familie woont hier nog pas kort... zes generaties . .." Wat is een menschenleeftijd in verhouding tot de eeuwigheden waarin de Chinees denkt? Toen men een Chineesch staatsman beklaagde om den burgeroorlog in zijn land, zeide hij: „ .. . ruim duizend jaar geleden hadden wij een oorlog, die meer dan honderd jaren duurde, en zóóveel eeuwen geleden nog eens een oorlog die anderhalve eeuw duurde . . . en deze duurt pas enkele jaren . . ." De Europeanen in Indië denken in jaren, voor wat het Europeesch verlof betreft, in maanden voor wat hun financieele verplichtingen aangaat, in dagen voor wat hun werk betreft, en dikwijls in seconden met betrekking tot hun gemoedsaandoeningen: vrees, liefde of haat. In verhouding tot de eeuwigheid wonen ze er nog pas enkele dagen, en in verhouding tot hun leven is hun verblijf een soort langdurige episode. Zij vormen, noch wat hun geest betreft, noch wat hun verblijf betreft, noch wat hun onderlinge verhouding als gemeenschap betreft, een element van continuïteit. Gijzelf zijt een van die bouwsteenen der Europeesche samenleving die er thans nog bovenop wordt gelegd, die in den loop der jaren zal afzakken tot grondslag en element dier structuur, om uiteindelijk terug te zinken in de ambteloosheid van de moederlandsche rust of het Indisch „blijverschap". Het bouwwerk der Europeesche samenleving blijft slechts in vorm en uiterlijk, maar de samenstellende deelen worden met de bestaande verkeersmiddelen snel aan- en afgevoerd. Wat men van u eischt is, dat ge een trouw en betrouwbaar onderdeel van die dragende laag zult vormen, in welke functie of werkkring dan ook, dat ge u homogeen zult betoonen met uw neven-, boven- en onderburen, dat ge geen storend element zult zijn of hiaat zult veroorzaken in het schragen van de gemeenschapstaak der verantwoordelijkheid, kortom dat ge u zult vereenzelvigen met wat daar in beproefden en steeds verbeterenden vorm moet blijven bestaan. Ge hebt dus ook, ter verkrijging van een behoorlijk uiterlijk ten opzichte van de Inheemsche massa, zonder uitzonderlijke egocentriciteit de „kleur" dier gemeenschapsstructuur aan te nemen. Dat is een nationale taak, waar immers bonte geestes-schakeering in het Westersch fundament niet anders dan een indruk van zwakte en onbetrouwbaarheid kan wekken. Hier past niet de individualistische opstandigheid die u zou kunnen doen protesteeren tegen wat ge geneigd zijt te beschouwen als het „mee-huilen met de wolven in het bosch .. ." In de eerste plaats weet ge nog niets van de geaardheid van een Indisch bosch, dat door de eeuwen met bijl en mes moest worden geopend, en voorts is hetgeen ge hoogmoedig als wolvengehuil kwalificeert het geluid dat geen uitvinding is van de levende of momenteel resideerende Europeesche gemeenschap, doch een in den loop der tijden als beproefd aanvaarde massa-uiting of standaardspreekkoor. Ik wil u niet aanraden er onmiddellijk, karakterloos en zonder oordeel des onderscheids mee in te stemmen, maar wel het aandachtig te beluisteren. In het algemeen hebt ge allereerst te luisteren om te begrijpen. Ik heb een hoogst onaangename situatie zien ontstaan tusschen twee kortelings uit Europa gearriveerde Hollanders waarvan de eene, bij het vertellen van een grap in het Maleisch, luid met de overigen meelachte, hoewel hij er onmogelijk iets van begrepen kon hebben. Hij oogstte niets dan diepe minachting, en hetzelfde zou uw deel zijn wanneer ge aanstonds in toon, gebaar en uitdrukkingswijze uw vereenzelviging met de Europeesche samenleving zoudt willen manifesteeren. Niemand verwacht van u dat ge aanstonds „ingeleefd" zult zijn, maar ieder zal hartelijk bereid zijn u met woord en daad bij te staan om een „Indischen Nederlander" te worden. Ongetwijfeld hebt ge vernomen van de Indische gastvrijheid. Ook dit verschijnsel moogt ge niet aanstonds gaan exploiteeren zonder er het wezen van ontdekt te hebben. Ik heb een man gekend die zichzelf en zijn vrouw op de volgende wijze als logeergasten aankondigde bij iemand die zelf nog pas in Indië gevestigd was: „Professor, ik heb indertijd college bij u geloopen, weet u nog wel. . . ? Welnu, onze drie kinderen hebben kinkhoest en daarom kunnen we nergens terecht waar kinderen in huis zijn. U hebt geen kinderen nietwaar. . . ? Kunnen we komen?" De Indische gastvrijheid rust op twee sterke pijlers: ten eerste het verlangen naar nieuwen import, recente Europeesche indrukken, en ten tweeden de in eiken mensch levenden drang tot leiden en in-leiden van den naaste. Geen grooter pleizier dan les-geven! Men zal u dankbaar zijn voor elke vraag, elk verzoek om inlichtingen, en men zal elke „origineele opmerking", en elke vergelijkende critiek onaangenaam vinden. Van een vreemdeling, een Amerikaan of een Duitscher, zal men die desnoods nog incasseeren. De Indische pers neemt dolgraag, uit boek of artikel, over wat een vreemdeling, niet-Hollander, in Indië getroffen heeft. We willen nu eenmaal allemaal dolgraag weten wat een „vreemdeling" van ons vindt. Zooals een vrouw zich, na afloop van een feest, nog eenmaal in den spiegel bekijkt, om te weten hoe men haar gevonden heeft, zoo spiegelen we ons allemaal graag in „vreemde" oogen. Maar laten het vooral geen Hollandsche oogen zijn, want dat zijn de oogen van „thuis", en wat die hebben opgemerkt interesseert ons niet, want we komen immers allemaal van dat „thuis", en we hebben het immers allemaal in het begin zoo bekeken en be-critiseerd, en we zijn het immers allemaal tenslotte „anders" gaan zien, d.w.z. zooals het nu eenmaal moet zijn omdat het niet anders kan. Men is in Indië volstrekt niet gediend van de moederlandsche bedilzucht en de moederlandsche bemoeienis en de Hollandsche critiek. Men beschouwt dat als een soort voortreffelijkheids- en meerwaardigheids-demonstratie. De Europeesche gemeenschap in Indië staat ten opzichte van het moederland als het jong-getrouwde mevrouwtje tegenover haar schoonmoeder. Iedereen mag in de keuken kijken, behalve dit bedilziek en alles-beter-wetend element. En dat is begrijpelijk, want er behoort reciprociteit te zijn. Wij in Holland vinden het doodgewoon dat degeen die tot ons komt de zeden en gebruiken van ons milieu aanvaardt. Wie terugkeert uit Indië wordt zonder fratsen opgenomen in de vormen van onze woningen, trams en verkeer. En wie daarop wat heeft aan te merken blijve maar liever weg. Omgekeerd behoeft geen enkele nieuweling die tusschen de Indische nieuwelingen-met-grooter-ancienniteit terechtkomt, zich eenige critiek aan te matigen. Het uitgangspunt is: hij weet nog van niets. En de toezegging luidt: hij kan alles te weten komen. En aldus werd dus het heel kleine hoekje dat gelden kan als de zetel der Europeesche samenleving in Indië, een soort continu studieterrein voor allen die er, sinds de eerste vestigingen der Westerlingen in het verre Oosten, voet aan land hebben gezet. Doe, wanneer ge in Indië aankomt, en wanneer zulks niet in strijd met de waarheid is, aanstonds blijken dat uw brieven ouder zijn dan dienzelfden dag. Maak melding van uw neef of oom die in Indië woonde of woont; vertel van uw grootvader die in Indië heeft „gezeten", uw tante die er geboren is, of van uw gepensionneerden schoonvader „op Semarang". Daarmee hebt ge aanstonds een brug van achting geslagen. Het allermooiste is wanneer ge zelf in Indië geboren zijt. Al hebt ge het land in uw tiende levensmaand verlaten, ge hebt dan toch iets in de hand om mee aan te komen als introductie. De anciënniteit in Indië gaat immers zelden verder dan enkele generaties, en de ancienniteitsrechten worden niet gemeten met kwartieren (in den genealogischen zin) maar hoogstens bij dozijnen jaren. Een man, die kan terugwijzen op veertig arbeids- jaren in de tropen, is de onbetwiste autoriteit; alles groeit snel in Indië, en hij kan tegenover den bloei of het verval van vandaag, uit persoonlijke ervaring, spreken over het verval of den opbloei van gisteren. Men is in Indië historicus en sociaal-econoom bij de gratie van zijn memorie en niet tegen den prijs van een studie die zich uitstrekt over een terrein dat veel grooter is dan dat, hetwelk men op zijn twee beenen bewandeld heeft. En laten we nu even eerlijk zijn: welk fundament is betrouwbaarder dan dat van de eigen ervaring ...? Het houdt ons af van de theorie, de hypothese, en zet ons midden in de practijk. In Indië moet ge vooral practisch zijn; aan theoretici heeft men er niet veel. Het moederland is het groote laboratorium voor de theorie; daar kan men zeer oud bij worden en desnoods onsterfelijk, maar daarvoor zijt ge niet naar Indië gekomen. Ge zijt ook niet naar Indië gekomen om den Inheemschen te leeren theoretiseeren, want dat kunnen ze al ruimschoots door hun bespiegelenden aanleg, maar om hun den zegen te brengen van het theoretisch aangetoonde, het practisch resultaat van kamergeleerdheid en laboratorium-experiment: de daad. * * * Ge zijt dus bereid om, temidden van- en samen mèt eenige tienduizenden vastbesloten mannen van de daad, en met terzijdestelling van allen verderen academischen experimenteerlust, over te gaan tot het stellen van een daad. Dat is goed; maar, om Godswil, zeg het voorloopig nog tegen niemand!! Men zou u verdenken van waanwijsheid of revolutionnairen zin. Vooralsnog hebt ge u bezig te houden met de daadwerkelijke practijken van meergevorderden en meerderen-in-ancienniteit; ge zijt nog altijd niet anders dan dat steentje van het zichzelf steeds vernieuwende gebouw dat zichtbaar wegzinkt en zichzelf verhoogt. Ge moet steunen op de meer bezonken onderlaag, die het terrein kent, en u voorbereiden om de steenen, die na u zullen komen, te kunnen dragen. Eenige jaren geleden reisde ik naar Indië in gezelschap van een zeer kundig, zeer rechtschapen en zeer ijverig man die nooit tevoren in Indië was geweest en nu plotseling opdracht had ontvangen tot deelnemen aan eene conferentie welke te Batavia gehouden zou worden. Hij had een secretaris bij zich die aan de Handelshoogeschool te Rotterdam had gestudeerd en ook groote dossiers, bevattende alle gegevens die van nut zouden kunnen zijn voor de komende besprekingen. Gedurende het verblijf aan boord bereidde hij zich voor; hij had zelfs de beschikking over een speciale hut waarin hij zich urenlang afzonderde terwijl zijn medereizigers den tijd verdreven met conversatie en spel. Wanneer hij aan de maaltijden verscheen vroegen zijn tafelgenooten, Indische Nederlanders met jarenlange tropenervaring, hem of hij was „opgeschoten". Maar afgezien van deze grap waren ze altijd bereid hem de inlichtingen te verschaffen die hij noodig zou kunnen hebben. Aan het einde van de reis was uit den onverdroten arbeid in de heete hut een, naar de overtuiging van den moederlandschen afgezant en diens medewerker, zeer bevredigend resultaat ontstaan, dat alleen nog maar geen rekening hield met dien ondefinieerbaren factor van de, den opstellers onbekende, Indische „sfeer". Ik herinner mij dat ik, op den vroegen ochtend van onze aankomst op de reede van Priok, met dezen vriendeüjken en ijverigen Nederlander op de brug van ons schip stond uit te kijken. In het prille ochtendlicht teekenden zich, tegen een hemel vol kleuren, de machtige omtrekken af van West-Java's groote vulkanen: den Salak en den Gedeh. De belichting van het Indische landschap in de overgangsperioden tusschen duister en daglicht is zoodanig dat ze de bergcontouren onwaarschijnlijk dicht tot het oog trekt: bij het versterken van het zonlicht vervagen die en verdwijnen tenslotte in den gloed van den zonnebrand. De Salak en de Gedeh schenen sarrend vlak achter de kustlijn te liggen. Ik vertelde mijn reisgenoot dat een fuselier, bij zijn eerste aankomst op Java, het voornemen te kennen gaf daar nog eens even, vóór het ontbijt, naar toe te wandelen, en ook dat zulk een wandeling nauwelijks in één dag gedaan zou kunnen worden. De verleiding was te groot om, uit het beeld voor onze oogen, niet een gelijkenis te trekken, en ik sprak die uit; ik zeide dat wij allemaal, en ook hijzelf, bij onze eerste aankomst in Indië het zelf zorgvuldig voorbereide doel vlak voor oogen meenen te hebben; wij denken het in een flinken marsch van eenige uren te kunnen bereiken ... en ach, het valt niet mee wanneer men eerst eens kennis maakt met de Indische „sfeer", de verrassende omstandigheden, alles dat „anders" is dan men het zich heeft voorgesteld .. . Eindelooze verten van modderige sawahs, ruimten vol bosch en lange, kronkelende wegen scheiden den Salak en den Gedeh van Java's Noordkust; geweldige, onvoorziene en bij de kennismaking eigenaardige dingen scheiden ons, Hollanders, bij onze aankomst in de tropen, van het doel dat ons voor oogen staat, en dat, met het lengen van den dag, terug schijnt te deinzen als een fata-morgana. En ik dacht aan het theoretisch voortreffelijk voorbereid reisplan, in de portefeuille die mijn reisgenoot onder den arm droeg. Ik vertelde mijn gevoelens na aankomst aan een ambtelijken vriend te Batavia; deze begroette den nieuw-aangekomene telefonisch met den uitroep: „welkom in het wespennest. . En ik heb den onderhandelaar zien zwoegen; ik heb hem de verblindende perspectieven der natte sawahs zien ontdekken, ik heb hem zien dwalen in het oerwoud van tegenstelling en misverstand, ik heb hem zien rondklauteren op de bergkammen en waterscheidingen van afwijkend inzicht en andere denkwijze, en ik weet dat zijn tocht alle bezwaarlijkheden heeft opgeleverd die ge u besparen kunt bij een nuchtere oriëntatie in dat „andere" Nederland met zijn verwarrende en misleidende luchtspiegelingen en perspectivische effecten voor het Westersche oog. Indië 2 II DE TERUGREIS De kennismaking met het Nederland der tegenvoeters, waar alles juist andersom is dan men denkt, bevat in de eerste plaats de gedachte aan de „terugreis" naar het moederland. „Het mooiste uitzicht op Java," zeide een verbitterde Engelschman, „is van het dek van een uit Indië vertrekkend schip." Dat is dwaasheid want het is dwaasheid verbitterd te zijn. Maar even dwaas is het de oogen te sluiten voor het feit dat de eerste kennismaking met Indië de gedachte opdringt: „wat ben ik ver van huis .. Slechts éénmaal heeft iemand me verzekerd dat hij, bij den eersten blik op Java, de gedachte kreeg: nu kom ik daar waar ik thuishoor, maar die man was een verwarde mysticus, principieel vegetariër, geheelonthouder en nog veel meer dingen die de vraag wettigen of die herkenning wel wederzijdsch is geweest. Het verblijf van vele Europeanen in de tropen wordt vergald door die voortdurende, verlangende gedachte naar de „terugreis". Daarom is het zaak van af het begin af aan goed voor oogen te houden wat de vervulling van dat verlangen in de practijk beteekend heeft voor de vele honderdduizenden die inderdaad teruggekeerd zijn. Meestal bracht die vervulling niets anders dan weer een ander verlangen: namelij k het verlangen om Indië terug te zien. Eenige jaren geleden verzocht een oude dame, die tusschen haar Indisch verlangen naar Holland en haar Hollandsch verlangen naar Indië heen en weer werd gedreven, tot profijt van de reederijen en aanzienlijk nadeel voor haar gemoed en beurs, mij om een versje voor haar poëzie-album. Het kwam als volgt te luiden: Wat men nimmer verliest is: the call of the East. Mais partir c'est mourir, straks verlangt ge naar hier. Das Glück ist da . . . wo man nicht ist. . . Sinds jaren hoort ieder die nog eens naar Indië terugkeert van dozijnen gerepatrieerden de vraag: „Kan je geen secretaris gebruiken?" Uw uitreis wordt gestimuleerd door de overtuiging dat uw geluk in Indië ligt; wapen u bij voorbaat tegen de zekerheid dat ge straks, in Indië, aangevochten zult worden door de omgekeerde meening. De eene is even dwaas als de andere: het zijn niet de omstandigheden die ons geluks-gevoel bepalen, maar de manier waarop we tegenover die omstandigheden staan. Iemand die in Indië zit te mokken om het gemis van wat hij zich van Holland herinnert, verspilt zijn tijd evenzeer als iemand die in Holland zit te brommen om hetgeen hem door het afbreken van zijn Indische carrière ontvallen is. Maar menschelijkerwijs gesproken gaat de sympathie uit naar den laatste, want wat hij betreurt zijn wezenlijke, concrete dingen, zooals: de mogelijkheid tot het aanwenden van zijn volle energie op het arbeidsveld van zijn leven, de gelegenheid tot het stellen van daden en het voorrecht van het dragen van verantwoordelijkheden. Dat zijn positieve dingen. Het verlangen van den Indischen Nederlander naar huis gaat uit naar negatieve dingen: troost voor het vermoeide lichaam en troost voor den geest. Ge zult, in de Europeesche samenleving in Indië, de vervulling van die troostbehoefte in allerlei vormen aantreffen, individueel en collectief. Die variaties liggen tusschen de uitersten van den eenzamen, versjofelden, maatschappelijken verschoppeling en gedesillusionneerde met zijn vierkante drankflesch en Inheemsche huishoudster, en van het groote Europeesche Kerstfeest in een feestelijk verlichte zaal met kerstklokken tusschen de plafond-fans die de hitte moeten wegwaaieren en de guirlandes van nagebootste watten-sneeuw en glazen-ijskegels. De gedachte van den thuiskeer bestuurt de hand naar de jenever-flesch en slaat de maat voor het Jazz-orkest. Ze maakt alle moderne verkeers-middelen aan zich dienstig, spant in de antennes van het draadloostelefonisch en telegrafisch verkeer, voedt de motoren van de snelle vliegtuigen en drijft de gelegenheden van vermaak, de grootsche winkels met alle gaven van het Westen, verduurzaamd en ge-koeld, stimu- leert de industrie der air-conditioning, het bouwbedrijf en alle uitingen van het geestelijk leven. Ieder doet, al naar ontwikkeling en aanleg, zijn keuze uit dit prospectus: het allerlaatste boek van den publicist van den dag, de nieuwste modeljapon uit Parijs (per vliegtuig overgebracht), de koel-installatie die de temperatuur in het vertrek verlaagt, het telefoongesprek met de kinderen in Holland, de kersen en appelen en peren uit de vrieskamers der schepen, de kwartet-avonden met de muzikale vrienden, het huis in den bouwtrant der moederlandsche villadorpen en al het gerief en alle schoonheid die niet van het Indische land zijn doch verbijsteren in hun tegenstelling tot wat door zijn aard nu eenmaal des lands is en blijft. Verzuim niet uw verrassing en verbazing om dit alles te erkennen. Wanneer ge het niet doet laadt ge, in sommige kringen, de krenkende verdenking op u dat gij de na-maak doorziet en daarmee raakt aan het allergevoeligste punt: het verlangen dat er door gemaskeerd moet worden. Maar wees voorzichtig, en laat u niet meesleepen door dien drang tot namaak-Europeanisme. Daarmede berooft ge u-zelf van het beste dat Indië u geven kan: de toewijding tot- en waardeering van de dingen die het land zelf te bieden heeft. En daarbij is er voor eiken aanleg, eiken smaak en elke ontwikkeling zooveel om dankbaar voor te zijn: geestelijk en materieel, in de natuur en in de kunst en in de voedingsmiddelen en in het lichamelijk gerief. Ook daarbij is het zaak niet in uitersten te vervallen. Ge zult menschen ontmoeten die Inheemsche muziek verre zeggen te verkiezen boven Mozart en Handel, die de verdiensten van de Fransche keuken zullen miskennen met den uitroep: „geef mij maar een goeie rijsttafel!", die Holland benard, klein en pietluttig zullen noemen, om daaruit de hoovaardige tegenstelling tot een breed, uitgestrekt en grootsch Indië (en indrukwekkend „Ik") naar voren te doen springen. Maar ge zult er evenveel ontmoeten die u zullen toevertrouwen dat ze geen snars begrijpen van het mooie van zoo'n Midden-Javaansch of Balineesch kunstproduct, die, met de geestverwanten van een Bas Veth, de rijsttafel rommel en akeligheid zullen noemen, om vervolgens met iets droomerigs in hun oogen te gewagen van dat kleine restaurant in Parijs... ach... of zoo'n échten Hollandschen zalm, waaraan toch maar geen Indische visch halen kan, en die u vervolgens in het oor fluisteren dat alles in het verkeer der Europeanen onderling toch maar niets is, en dat men bitter het gemis voelt aan een werkelijk concert, of een heerlijke wandeling in de duinen, en de echte academische sfeer .. . Beide categorieën behooren tot de mopperaars, de door verlangen verteerden, de uit hun evenwicht geslagenen, de teleurgestelden en afgunstigen, de menschen die over het voorhandene heen kijken om herinneringen te versieren, om hun overwaardigheidsgevoelens uit te leven en om zich in het flatteerend licht te stellen van een persoonlijke afwijking uit het kleurlooze midden. Houd deze waarheden aldjd goed voor oogen: dat er gedurende een concert in Holland verlangende gedachten uitgaan naar Indië, dat het drukst bezocht restaurant op de Koloniale Tentoonstelling te Parijs en gedurende het Scheveningsche badseizoen dat was waar de rijsttafel geserveerd werd, dat gewezen Gouverneurs in kleine, Hollandsche stads- huisjes wonen, dat ge op een duinwandeling zand in uw oogen en schoenen krijgt en dikwijls striemenden regen om uw ooren en dat de wetenschap van het Westen jonger is dan die van het Oosten. Niemand wil gaarne doorgaan voor een windwijzer die met alle opinies meedraait. Welnu, bovenstaande dingen vormen de grondslagen van uw meening van straks en van uw ervaring van de toekomst. Houd daarmee rekening. Het zal u schaamte en kwetsuur van uw zelfrespect besparen. En ook dit nog: al wat ge in Indië aan afkeuring hoort, hetzij van moederlandsche toestanden, hetzij van de toestanden binnen de Europeesche samenleving zelf waaruit die critiek voortkomt, is opportunistisch verraad, zelfverheffing ten koste van een gemeenschap, maskeering van een te-kort in het lasterend en critiseerend individu zelf. Natuurlijk kunt ge, van af het oogenblik van uw aankomst, uw terugkeer naar het moederland voorbereiden. Maar de éénige waardige en niet-onzinnige manier om dat te doen is niet mopperend geldpotten maar de studie van positieve waarden. Overschatting en critiek komen uit dezelfde troebele bron voort: ze zijn als het touw dat de illusionist in het niets omhoog werpt. .. om er zichzelf aan op te hijschen boven zijn medemenschen. Hij die slachtoffer van die illusie wordt is een zwakkeling en een dwaas, en hij die het touw omhoog werpt is een exploitant van zwakkelingen en dwazen, wiens machtsmiddelen zoo oud zijn als de menschheid. Bereid uw terugreis vanaf het begin voor, door een zoo goed mogelijk Indisch Nederlander te worden; daardoor is het uitgesloten dat ge ooit, door welke lotsbeschikking ook, tot een nutteloos en werkeloos lid der samenleving zult degradeeren. Want dit is de eenige manier om, onder alle omstandigheden, een getuige te worden voor de wezenlijke waarden van Indië, in een moederland waar men die waarden nooit ten volle zal schatten. Uw ervaring en uw getuigenis moeten worden opgespaard voor den gemeenschappelijken pot van ons Rijksvermogen. Besteel die pot nooit! . .. III KLEEDING Met het vorige hoofdstuk hebt ge dus uw retourbiljet in den zak. En ge kunt op reis gaan. Ik neem aan dat alles met uw uitrusting in orde is. Kleermakers in Holland en Indië onderhouden een zeer innig en levendig contact. Hun natuurlijke erfvijanden zijn de Chineesche collega's in Indië die u van een enkel origineel exemplaar zoovele goedkoope copieën kunnen verschaffen als ge nog nader noodig zult blijken te hebben. Vrouwen hebben te zorgen voor driedubbele zomer-garderobes, vervaardigd met eenig inzicht van de uitwerking van het tropisch klimaat op bepaalde stoffen. De reis aan boord, en ook die per vliegtuig, valt buiten beschouwing bij de beoordeeling van het kleedingvraagstuk in de tropen. Op reis bestaan namelijk slechts twee alternatieven: overdag kleedt men zich sportief en des avonds min of meer ceremonieel. Eerst in Indië wordt een nieuwe kwestie urgent, waarin de kleermakers onmogelijk afdoende voorlichting kunnen verschaffen, namelijk de keuze van de kleedingstukken voor bepaalde gelegenheden en derzelver onderlinge combinatie. In dit opzicht heb ik aanvankelijk in Indië zeer gezondigd. Ik had mij een voorstelling gemaakt van eeuwigdurenden zomer en droeg dus een stroohoed. „Met dat ding," zei mij een vriend, „zie je er uit als een Chineesche kassier." Ik wist weliswaar dat Chineezen goede kasbeheerders zijn, maar ik had er nog nooit een in functie gezien, laat staan op een zakentournée. Inderdaad is het mij opgevallen dat Chineesche kassiers, wellicht uit overwegingen van practischen aard, doch stellig niet in navolging van Maurice Chevalier, hoofddeksels dragen naar het model waarvan deze Europeesche vermaardheid zich om mij niet bekende redenen bedient bij het optreden in het publiek. Een andere fout was de volgende: kort na aankomst te Batavia legde ik een avondbezoek af bij een luitenant-kolonel, met een aantal Indische dienstjaren overeenkomstig met zijn rang. Hij had mij telefonisch verzocht vooral „in het wit" te verschijnen, en ik gaf de meest volledige uitvoering aan dit verzoek. Ik zag er uit als een gentleman-spook. Mijn jas was wit, mijn broek was wit, mijn overhemd, sokken en schoenen waren wit en ik had een hagelnieuwen, witten tropenhelm bij me. De ontvangst was zeer hartelijk, maar toen de overste mij uitliet zeide hij fluisterend bij het portier van mijn auto dat men 's avonds geen tropenhelm gebruikt en geen witte schoenen draagt. Voor het eerste argument was ik toegankelijk; het is dwaasheid 's avonds het hoofd te bedekken tegen zonnestralen. Maar dat van de schoenen was mij niet dadelijk duidelijk. Nu was de zaak als volgt (en ze is nog altijd ongewijzigd) dat men na zonsondergang gerust kan rondwandelen in dezelfde onceremonieele kleeding die men overdag draagt, met uitzondering van de schoenen. Witte schoenen moeten na zonsondergang vervangen worden door schoenen van bruin of zwart leer, en uiteraard brengt men de keuze van de sokken daarmee in overeenstemming. Al te donkere sokken vormen echter weer een te groote attractie voor muskieten, vooral bij nieuw-aangekomenen met versch-geïmporteerd bloed waar deze vampyrs verzot op zijn. Men zorge dus voor sokken in een nuance die gastheeren niet, doch muskieten wèl ergert. In het algemeen kan gezegd worden dat omtrent de keuze van kleeren geen misverstand behoeft te bestaan; mondelinge aanwijzingen worden, bij elke invitatie, verstrekt, en zelfs door middel van de drukpers ter algemeene kennis gebracht. „Lichte kleeding" als aanwijzing bij den advertentietekst waarin een receptie wordt aangekondigd, beteekent eene aanwijzing waarbinnen nog tal van variaties mogelijk zijn, bijvoorbeeld: shantoeng wandelpak met vest, idem zonder vest, witte broek en fantasiejasje, witte broek en witte jas enz. enz. Aldus, en eventueel met een onderscheidingslintje in het knoopsgat, zien de echtgenooten er, naast hun dames in elegant middagtoilet met hoed, uit als ge- vierde sport-typen of ochtendwandelaars in een mondaine badplaats, die verzuimd hebben zich na de lunch te verkleeden of die onder geleide staan van wereldsche vrouwelijke impressarïi. In Indië herneemt het wijfje haar volle recht tot pronken en pralen boven het mannelijk, werkend deel van de gemeenschap. De overgang tusschen de „lichte" en de meer en meer verdrongen ceremonieele „donkere" of „zwarte" kleeding vormt de combinatie tusschen beide: zwarte broek en witte jas, hetzij de lange of de korte mess-jacket. Aanduiding van deze kleeding geschiedt met de speelsche woordencombinatie „black-andwhite," inhoudende een toespeling op een bekend tot vreugde stemmend merk van sterken drank. Zooals in elke samenleving van werkers vormt de kleeding niet een terrein van vrije fantasie maar van orde, regel en voorschriften. Te dien opzichte ligt een breede klove tusschen het bestaan van mannen en vrouwen in de tropen: vrouwen kleeden zich voor haar genoegen en naar haar smaak, en mannen kleeden zich volgens disciplinaire bepalingen. Bovendien bestaan er ancienniteitsrechten op bepaalde kleedingstukken die men niet straffeloos schendt. Kleedt u niet naar het gebruik van vijf of tien jaar geleden. Daarmee laadt ge de verdenking op u dat ge wenscht te profiteeren van ancienniteitsgezag waarop ge geen recht hebt. Wie in Europa op de mode vooruitloopt is een snob; in Indië is het precies omgekeerd! Een z.g. gesloten jas, wit en van militair model zij u sterk afgeraden. Men zou u beschouwen als een jong luitenant die zich op straat begeeft in een generaalstenue. Te groote sierlijkheid of originaliteit in uw klee- ding wordt niet op prijs gesteld; integendeel, ze geeft u prijs aan de verachting van weldenkende lieden. Het gebruik van de jas is verbonden aan een niet eenvoudig ceremonieel. Uiteraard zijt ge vrij uw jas uit te trekken in uw kantoor. Maar er zijn omstandigheden waaronder het onvergeeflijk is als ge haar niet weer aantrekt. Dat is, behalve voor het geval dat ge u op straat begeeft, bij bezoeken. Wanneer zich een hoogere in rang of bezoldiging laat aandienen, moet ge uw jas aantrekken alvorens hij tot u wordt toegelaten. Alleen zeer intieme kennissen of menschen die uw minderen zijn of van u afhankelijk zijn kunt ge ontvangen in uw hemdsmouwen. Ge kunt iemand op kiescher wijze uw meerderheid aantoonen dan door, nog gauw vóór hij binnenkomt, uw jas uit te doen. Wanneer een aanzienlijke bezoeker zich door toevallige omstandigheden niet laat aandienen, doch onverwacht over het Singapore-deurtje van uw werkruimte kijkt, dan trekt ge u desgewenscht even discreet terug in een hoek, doet uw jas aan, en treedt hem vervolgens tegemoet, met een uitdrukking op uw gelaat alsof ge hem nu pas voor het eerst ontdekt. Het verzoek „om uw jas uit te trekken", of, zooals het ook wel wordt aangeduid „om het u gemakkelijk te maken" wordt alleen tot u gericht als bewijs van zéér groote intimiteit of dienstvaardigheid. Een gastvrouw zal het u vragen wanneer ge over het ceremonieele stadium van vooraf-aangekondigd bezoek heen zijt, of als ge elkander tutoyeert, maar ze zal u dankbaar zijn wanneer ge, zoodra haar schoonmoeder of andere bezoekers binnenkomen, toch maar weer haastig in een hoekje uw toilet in orde brengt. Ook uw tandarts zal u uitnoodigen uw jas uit te trekken, maar nimmer de Gouverneur-Generaal of wie ook die den afstand zijner hoogte tot uw lager niveau heeft te handhaven op straffe van ineenstorting der sociale structuur. Wanneer, in een zakelijke vergadering, besloten wordt de jassen uit te trekken, dan heeft dit de beteekenis van een onder Indianen bezworen en met bloedoffers bezegelde broederschap. In het Westen ontdoen mannen zich spontaan van hun jassen om elkander te lijf te gaan, te slaan en toe te takelen; bij onze tegenvoeters beteekent deze ceremonie juist het omgekeerde, want een demonstratie van hou-en-trouw tezamen, eventueel tegen derden. Indien het driemanschap v. Hogendorp, v. d. Duyn en v. Limburg Stirum zich in Indië tot voorloopig bewind had geconstitueerd, zouden ze daar ongetwijfeld hun jassen bij hebben uitgetrokken. In bepaalde kringen is de nuance tusschen lichte kleeding en wit-zwarte kleeding grooter dan tusschen wit en zwart; deze kringen omvatten zoowel de exploitanten van openbare feesten als hen die tegen betaling tot die feesten toegang krijgen. Ik werd eens door zeer goede vrienden uitgenoodigd den Oudejaarsavond met hen door te brengen in een hotel; voorschrift van het hotel luidde: avondkleeding. (Gewenscht, stond er bij, maar bedoeld werd: voorgeschreven.) Aangezien ik dien avond in een familiekring zou doorbrengen, verzocht ik laat, dus omstreeks één uur 's nachts en dus eerst na de jaarwisseling, mijn gelukwenschen te mogen komen aanbieden. „Maar je dinner-jacket. . . ?" vroeg de gastvrouw ongerust. Natuurlijk ware het mogelijk geweest dit zoozeer begeerde kleedingstuk op het beloofde uur, voorzien van een visitekaartje met P.F., te laten binnendragen, maar ik deed de maat van de vriendschap vol door er mijzelf persoonlijk in te hullen. Verzuim van deze nachtelijke verkleedpartij zou onberekenbare gevolgen gehad hebben. Terwijl de bootreis ruimschoots gelegenheid geeft onder deskundige leiding, en zonder te groote schokken, vertrouwd te worden met de Indische uitrusting, ontbreekt op de snelle reis per vliegtuig daartoe alle gelegenheid. Ik ben eens op een wintermorgen, bibberend van de kou, in een vliegtuig gestapt; na drie dagen kwam de demi-saison die ik daarbij, onafdoende tegen de koude, maar niet al te zwaar voor de draagkracht der machine, had aangetrokken, mij plotseling voor als een onredelijk zwaar, afgrijselijk dik en benauwd kleedingstuk waar ik geen weg mee wist. Nog weer twee dagen later ontdekte ik mijn wollen omslagdoek op het tafeltje in een Oostersch hotel met hetzelfde afgrijzen waarmee men een gloeienden strijkbout zou bekijken in een ijspudding. Overdrijving bij deze snelle „aanpassing" blijft dringend afgeraden. Ik heb de vliegreis gemaakt met een man die nog nooit in het Verre Oosten was geweest. Hij ontdeed zich in een onmatig tempo van alle kleedingstukken die hem begonnen te hinderen en te benauwen, en aangezien hij de vaardigheid in toiletherstel miste, die men pas in den loop van tropenjaren- en jaren meester wordt, overkwam het hem dat de persfotografen, die te Singapore de vliegtuigen besluipen, hem dien avond in de locale pers afbeeldden in een afgrijselijken toestand, zonder das, met tot op den gordel openhangend hemd, doch met een hoed op het hoofd die in Regent-street blikken van waardeering getrokken zou hebben. Dit geval van óver-assimileering strekke tot waarschuwing. Het wekt wrevel wanneer men zich, als nieuweling in de tropen, super-tropisch gedraagt. Nog een enkele opmerking over handschoenen. Deze worden alleen in super-ceremonieele omstandigheden gebruikt, doch niet om aan te trekken maar om in de hand te houden. Bij gebreke aan werkelijke handschoenen kan men volstaan met vernuftig opgevouwen sokken in de gewenschte kleur. Zoolang ge ze niet laat vallen zal niemand er iets van merken. IV DE WASCH Diezelfde zon die het vocht aan uw lichaam onttrekt, en er uw kleeding zoodanig mede doordrenkt dat ge die minstens tweemaal per dag moet wisselen, is de trouwe medewerkster van de waschvrouw die ze u in verbijsterend korten tijd weer gewasschen en gestreken terugbezorgt. Zoo is nu eenmaal de kringloop der dingen. Minstens tweemaal per dag ligt uw lijfgoed en het waschbaar deel van uw overkleeding in een vormeloozen hoop aan uw voeten. Bij een wasch-frequentie zooals ge die in Europa gewend zijt zou dit een onnoemelij ken voorraad kleeding en ondergoed vergen. Maar de zon — in sommige hotels nog bijgestaan door kunstmatige drooginrichtingen — maakt een redelijke economie van lijfgoederen mogelijk. Wat ge daarvan aan boord hebt ondervonden: de administratie op langgerekte wasch-drukwerken vol specificaties, met den graaienden en tellenden be- Indië 3 diende aan uw voeten, is nog maar een zwak voorproefje van dit phenomenale snel-proces. De voorraad in uw linnenkast neemt even snel toe als af. Degene die dit bewerkstelligt is een Inheemsche vrouw met wie ge, meestal door middel van den kamerbediende van uw hotel, een mondelinge overeenkomst aangaat, en die een kleine vooruitbetaling vraagt voor aanschaffing van zeep. Europeanen die per boot in Nederlandsch-Indië zijn aangekomen loopen nog geruimen tijd rond met een onderscheidingsteeken in hun lijfgoederen, zakdoeken en zoo voort. Dat is het merkteeken van de scheepswasscherij met het nummer van de door hen eenmaal bewoonde hut. Stoominrichtingen voorzien de door hen afgeleverde artikelen dikwijls van een kleine label, van een geelachtige substantie en geperforeerd met nietontcijferbare aanduidingen. Men verwijdere die met een schaartje. Het geval is bekend van een man die een smal, dun en dofgoud versiersel op zijn jas droeg, bij wijze van horloge-breloque. Gedurende een langdurige conversatie kwam het hem voor dat zijn partner voortdurend scherpe aandacht aan dit versiersel besteedde. Telkens kwamen zijn blikken er op terug, en plotseling, gansch onverwacht, greep hij er naar en rukte het kapot. Daarop keken beiden beteuterd naar het vernielde kleinood in de hand van den aanvaller. Hij had het voor een stoomwasscherij-merkteeken gehouden, dat men verzuimd had te verwijderen. De stijve boord met de omgeslagen punten vormt, in het waschvraagstuk, een punt van zorg. Blijmoedige menschen verzekeren dat zij gedurende danspartijen tot drie-, viermaal toe van boord wisselen, telkens wanneer er een als een vormeloos halsdoekje om hun nek kleeft. Ook wordt verteld van danspartijen, tot zelfs ten paleize van den Landvoogd, waar de heeren koffertjes met reserve-boorden in de vestiaire deponeeren. Dit zijn verouderde verhalen, waar ge geen geloof aan moet hechten. Onder de Indische cultures neemt die van de rubber een belangrijke plaats in. Het is een feit van algemeene bekendheid dat rubber, op de juiste wijze in linnengoed verwerkt, daaraan glans en duurzame stijfheid geeft. Deze eigenschap wordt echter in landen, waar de lichaams-vochtafscheiding normaal is, niet of nauwelijks verwerkt. Het ware dwaasheid in Nederlandsch-Indië, het land van de rubber, niet alle zegeningen te genieten die dit product in staat is te schenken. Daarom is de stijve avondboord met latex doordrenkt, voor het dansen even noodzakelijk als maatgevoel en een partner. Als rudimentair overblijfsel van een streng-conventioneele opvoeding heb ik langen tijd een afkeer behouden van den rubber-boord. Dien afkeer heb ik, op grond van waarnemingen in de tropen, overwonnen, hoewel aanvankelijk nog schuchter. Eenige jaren geleden besloot ik, bij een vertrek naar Indië, een voorraad latex-boorden in te slaan en begaf mij tot dat doel naar een expert in tropische uitrustingen te 's-Gravenhage, die zich echter ook op voorziening van de Westersche markt toelegt. De winkel stond vol Westerlingen-volksgenooten die wollen mouwvesten, wollen sokken, wollen bouffanten en andere naar den aard van het jaarge- tijde vereischte verwarmingsartikelen aanschaften. Geen hunner zag er naar uit of hij eenige notie van Indië had of wenschte te hebben. Daarom stelde ik bedeesd fluisterend mijn vraag naar rubber-boorden. De expert in tropenkleeding scheen niets van mijn gêne te bemerken. „Rubber-boorden .. .?" vroeg hij luid en triomfantelijk, zoodat ieder opkeek . . . „Rubber-boorden .. . ? Het spijt mij zéér mijnheer, maar ik heb juist het laatste dozijn verkocht aan Zijne Excellentie den Minister van Defensie . .. !" De mededeeling knalde, als een grootsch reclamestuk van een vuurwerk, door de winkelruimte. Laat mij er dadelijk bij zeggen dat Zijne Excellentie in die dagen op een reis naar de tropen zou vertrekken. Een van de weinige dingen waarin het mannelijk toilet in de tropen opmerkelijk kan zijn is de graad van reinheid. Daarom is, voor de mannelijke reputatie, de waschvrouw daarginds van zulk een eminent belang. De waschvrouw is óók maar een mensch. Vandaar dat zij spaart. Zij spaart om haar gouden sieraden uit het pandhuis te kunnen lossen. Zoodra ze die gelost heeft beleent ze die weer. En dan gaat ze weer sparen. Niemand heeft me ooit kunnen zeggen wat waschvrouwen doen met het geld dat ze bij de beleening ontvangen. Ik vermoed dat ze er weer nieuwe sieraden voor koopen, maar aangezien ze die óók weer aanstonds beleenen ziet men die nooit. Gedurende mijn jongste verblijf in Batavia werd ik bediend door een jonge waschvrouw die eiken dag een frisch bloemetje in haar kapsel droeg. Ten onzent zou men het vreemd vinden als de werkster op Zaterdag verscheen met een tulp of roos achter haar oor. Maar ook mijn waschvrouw te Batavia deed iets onbegrijpelijks op het stuk van floralische hoofdversiering. Op Kerstdag verscheen zij met een takje nagemaakten hulst en bessen van roode was in haar kapsel, waarschijnlijk een overblijfsel van de tafelversiering in het restaurant. . . In het Europeesche huishouden in Indië vormt de waschbaboe ofwel deel van de bevolking der bediendenvertrekken, ofwel men ziet haar, als een externe, het hoofd bedekt met een kleurige sjaal, af en aan gaan. In haar hand houdt ze een regenscherm van Inheemsch maaksel en een pakje. Ik heb nooit kunnen ontdekken wat er in die pakjes zat. V WERKEN Door den Europeaan in de tropen wordt hard gewerkt. Men kan zich niet van een analyse van dit verschijnsel afmaken met de vraag: wat zouden zij er dan ook anders moeten doen . . . ? Want hun werken is niet alleen-maar-een-tijdverdrijf, maar het essentieele deel van hun bestaan; en op de resultaten van hun werk zijn ze zeer fier. Ze laten zich gaarne „stoere werkers" noemen, en niemand geeft gaarne toe dat een ander harder werkt dan hij-zelf. In deze samenleving, en tegenover een millioenenmassa die daarvan weinig of niets begrijpt, is het werken tot een cultus verheven. Toeristen en ambtenaren wier werk zich in het verborgene der landsadministratie afspeelt, vormen dikwijls het onderwerp van spot. Hij die, na een afgesloten carrière, nog eens ambteloos naar Indië terugkeert, doet verstandig met geen woord meer te gewagen van zijn vroegere activiteit. De fakkel is overgedragen, en zij die aan de beurt zijn om den eeredienst in den arbeidstempel te verrichten in het openbaar of voor het administratieve, verborgen cultus-altaar, zien zich daarbij ongaarne gestoord of beïnvloed. Ik weiger echter de versleten en triviale verklaring mede te onderteekenen dat het uitsluitend doel van dit werken zou zijn: geld verdienen, om daarmee zoo spoedig mogelijk een goed heenkomen te zoeken. Dat is een verouderde beschuldiging. Neen, ik geloof veeleer aan den arbeids-cultus als zoodanig; de Europeesche gemeenschap in Nederlandsch-Indië is als een klein, vinnig buitenboordmotortje dat de groote, inerte massa van zestigmillioen volstrekt niet op arbeidsefficiency ingestelde landsgenooten in beweging brengt. Een mensch kan niet leven zonder vereering, en zonder eeredienst. De Indische Nederlander vereert het werk en een groot deel van zijn leven is gewijd aan den eeredienst van den arbeid. Hij is daarin oprecht. Hij heeft er alles op gezet een zoo volmaakt mogelijk werkstuk af te leveren. Onder de werkers in de tropen leeft de oude geest der gilden. En wat ge te doen hebt is u zoo spoedig mogelijk te bekwamen, opdat ge, ter verkrijging van uw toelating en meesterschap in dat gilde der arbeiders, uw werkstuk afgeleverd zult hebben. Men verwijst gaarne naar die monumentale werkstukken. Het zijn indrukwekkende gebouwen ter huisvesting van handelshuizen, banken enz., het zijn sterk geargumenteerde en breed-opgezette ambtelijke nota's, kranige banksaldi en scherp gedifferen- tieerde hiërarchieke verhoudingen en titulaturen en préséances, kostbare inboedels en automobielen en hooge productiecijfers. Wie wat bereikt heeft wil het ook wel weten; wie ervaring verzameld heeft of geld of gezag wil daar best voor uitkomen. Het gaat niet om de hoogte van het salaris, maar om de waardeering die in de loonschaal tot uitdrukking wordt gebracht. Daarom is die loonschaal veel méér dan een welstandmeter, want een aanduider van waarde en waardigheid. Een ongelukkige man kwam zich bij een arts beklagen dat zijn vrouw hem trouweloos verlaten had; gedurende zijn relaas barstte hij in snikken uit en riep, in waarachtige wanhoop: „ ... en dat nog wel met een mannetje van Fl. 180.— dokter .. .!" Hij bedoelde daarmede uitdrukking te geven aan zijn wanhoop over het feit, dat zijn vrouw hem had prijsgegeven voor een individu dat, in waarde en waardigheid, niet hooger werd gewaardeerd dan op een loon van Fl. 180.— per maand. Misschien zou zijn vrouw, in de beperking die zulk een salaris oplegt, zeer gelukkig met den man harer keuze voortleven, maar daar ging het niet om, maar om de (kinderlijke) waardeering van den mensch naar den loonstandaard, dus louter als lid van de arbeidsgemeenschap en den rang in de werkcultuur. Nu ge u gaat inschakelen in de werk-gemeenschap moet ge er voor waken dat ge niets, maar dan ook niets van hetgeen u in Holland geleerd is, aanwendt als vergelijkingsmaatstaf voor hetgeen van u gevergd zal worden. Daar houdt men niet van, en dat stemt wrevelig. De wijze van werken heeft zich gemoduleerd naar de practische ervaring ter plaatse; de werkgemeenschap is nauw verbonden aan die van Chineezen en Inheemschen en vreemde Oosterlingen. Het gaat niet aan dat ge haar, naar uw persoonlijke ervaring, van die practijklijn zoudt willen afbuigen of naar uw theoretisch inzicht vervormen. Jaren geleden kondigde een nieuw-aangekomen arts aan, dat hij voor zijn collegae te Batavia voordrachten zou houden over de resultaten van de jongste onderzoekingen in Europeesche laboratoria en klinieken op een bepaald gebied. Daar was men niet van gediend. En deze man, die „het eens eventjes vertellen zou" heeft jaren noodig gehad om een zekere gegriefdheid en terughoudendheid in den kring zijner ambtgenooten te zien verdwijnen. Een uiterst klein percentage van de werkers in de tropen werkt voor eigen rekening; vanaf den Gouverneur-Generaal tot aan den leider van het bescheiden handelshuis treden de leden der Europeesche gemeenschap vrijwel allen op als vertegenwoordiger: de ambtenaren van het gezag, en de particulieren van de belangen. De Indische arbeidscolonnes zijn als de legerscharen van Napoleon: in de rangen zijn de rempla^anten uiterst talrijk. De vertegenwoordigers wisselen, maar het gezag en het belang blijven bestaan. Des te opmerkelijker is het dat — alle beschuldiging die men te dien opzichte in Indië hoort opklinken ten spijt — de opportunistische denkwijze van „het zal mijn tijd wel duren" zoo weinig wordt aangetroffen. Maar daarvoor is het werken méér dan werken alleen, doch de cultus van het werken. Ondanks alle personeelsverwisseling, alle afvloei- ing van ervaring en practijk is er een merkwaardige consequentie en continuïteit in het werk der Indische Nederlanders. Het moge dan wat trager loopen dan het geval 2ou zijn in een tot verdere hoogte uitgebuite routine (tot het werken aan den loopenden band tot op betrekkelijk hoogen leeftijd komt het nooit) maar dan troost men zich met de gedachte dat in Indië alles langzaam gaat.. . behalve de ontbinding: óók de ontbinding van den persoon uit de taak. Men sterft in Indië en wordt denzelfden dag begraven, en men neemt afscheid uit een functie, tot zelfs de allerhoogste, en ziet denzelfden dag de strook water tusschen schip en arbeidsterrein breeder en breeder worden. Ge zult spoedig de hiërarchie in den arbeidstempel leeren begrijpen. De hoogste priesterrangen in het besturend, organisatorisch en administratief deel daarvan worden aangeduid als „hoogsten in den lande", maar die uit het niet ambtelijke gedeelte als „kopstukken", een ontegenzeggelijk veel ordinairder karakteristiek waaromtrent niet vaststaat of zij aan de bouwvakken ofwel aan het slagersbedrijf ontleend is. Toch ziet men kopstukken en hoogsten-in-denlande in vriendschappelijk verkeer met elkaar, en dit komt ook tot uitdrukking in het feit, dat in deze jaren van laagconjunctuur, de waardemeters in loon van de eene en de andere categorie elkander niet zooveel meer ontloopen als vroeger. Tegenover een kopstuk past u een andere houding dan tegenover een hoogste-in-den-lande. Een kopstuk kan u helpen, maar een hoogste-inden-lande moet door u als goed Indisch-Nederlander geholpen worden. Ge moet hem, in alle uwe ge- dragingen en uitingen, bijstaan in het hoog-houden van het door hem mede-vertegenwoordigd gezag tegenover de Inheemschen, óók en vooral als hij-zelf een Inheemsch man is. Maar tegenover een kopstuk staat ge geheel anders; dat is iemand van uw eigen soort (wanneer ge geen ambtenaar zijt) die anciënniteit verworven heeft en erkenning van zijn waarden heeft gevonden. Hij zal — want dat is het lot van alle kopstukken — éénmaal verdwijnen uit het organisatorisch geheel, en er zal een nieuwe kop voor in de plaats groeien. Meestal zit die nieuwe geleding al te dringen als een tand achter een melktand. Vergeet niet dat hij een kop-stuk is, en niet een kop. De kop zit dikwijls in Holland en is koppiger dan velen kopstukken aangenaam is. De cultus van den arbeid doet zijn invloed gelden op alle levensverschijnselen en in alle vormen van activiteit. Of men werker met het hoofd is of werker met de handen, of men in een bureau werkt of in een werkplaats of in de vrije natuur: de spanning van den arbeid is dezelfde. Het tempo doet zich nog gelden na het eigenlijke werk: in de ónt-spanning. Dansen bijvoorbeeld is, onder de Indische Nederlanders, geen kleinigheid. De dansen zijn zeer lang, veel langer dan in andere koloniën en zelfs langer dan onder de voor deze verrichting zooveel gunstiger klimatologische omstandigheden van het Westen. Men danst grondig, en dat is zichtbaar aan de gelaatsuitdrukking der dansers. Trouwens, wat men doet, dat doet men grondig en met hart en ziel. Nergens ter wereld heb ik grondiger zien bridgen, nergens heb ik menschen gezien die zich zóó met hart en ziel wierpen op het golf-spel, of het tennissen of de watersport. Nergens zag ik ernstiger en hardnekkiger dansen. Een onderwerp dat, ter inleiding en discussie, wordt behandeld in een kring als de sociaal-economische afdeeling van het Koninklijk Bataviaansch Genootschap, wordt diepgaand voorbereid en van alle kanten bekeken, en getoetst aan de uitspraken van bekende en onbekende deskundigen uit de wereldliteratuur. Deze drang naar efficiency is verklaarbaar uit de behoefte tot veiligstellen van de uit het Westen aangedragen waarden in een reusachtig land, waar zooveel dreigt te verbrokkelen en in apathie te vervluchtigen. Het is een drang tot verankeren en bevestigen en vast te leggen in archieven, ook ten behoeve van hen die later zullen komen om op hun beurt het blijvende stelsel te dragen. De ambtelijke exponent van dit stelsel is de „secretarist", een aanduiding die men nergens elders ter wereld verneemt. De secretarist is iemand die, verbonden aan de Algemeene Secretarie die den Landvoogd ter beschikking staat, medewerkt aan het ordenen en registreeren van tallooze gegevens. De secretaristen verdwijnen en lossen elkander af, maar de archieven blijven. Landvoogden vertrekken, maar de gegevens van hun voorgangers blijven overzichtelijk beschikbaar. Elke werkende Indische Nederlander is min of meer een secretarist. De openbare meening wordt, in de pers, gevoed uit de archieven. De publicist die, uit eigen ervaring, of door — aldannietgesanctionneerden — toegang tot andermans archief, kan aantoonen dat een „vraagstuk" van heden ook tien jaar geleden een vraagstuk was en beantwoording of afdoening heeft gevonden, is de man die het weet. Hij is de publieke archivaris en de publieke secretarist. De inconsequentie tusschen een conclusie van heden, en een die tien jaar geleden uit hetzelfde feitenmateriaal getrokken is, vormt het boeiend schouwspel dat voortdurend, voor de oogen eener telkens wisselende massa, wordt opgevoerd. Wie het het langste uithoudt heeft, zoowel in overdrachtelijken als in letterlijken zin, de oudste brieven: deze brieven, waarop gezag geëischt wordt, zijn afkomstig uit de archieven aan welker samenstelling altijd rusteloos en hardnekkig wordt voortgewerkt. Indische Nederlanders lossen hun werkperioden af met. . werken. Talrijk zijn de commissies, de vereenigingen, de clubs, de organisaties waartoe ge zult gaan behooren. En zóó sterk is die organisatorische drang, dat hij zich voortzet tot in de rust en de ambteloosheid der gerepatrieerden. Elke vereeniging en organisatie en werkgemeenschap in Nederlandsch-Indië heeft een soort spiegelbeeld aan de andere zijde van den aardbol, rondom een Hollandsch of buitenlandsch sociëteitstafeltje, of in een kegelbaan of stamlokaal op het andere halfrond. De Inheemschen zien dezen cultus van den arbeid met beleefde verbazing aan. Ik wilde eens een huis huren dat door een Engelschman bewoond werd. In zijn tuin had hij, verwoed golfspeler die hij was, een groen grasveldje laten aanleggen, vlak en met een gat in het midden. En in zijn vrije uren spande hij zich in een golfballetje in dat gat te slaan. „Hier," verklaarde mij de bediende die mij huis en erf toonde, „speelt de groote heer met een balletje . . Het tempo van den arbeid beheerscht het heele leven der Indische Nederlanders. Vandaar dat ze zich, in gedwongen rust, zoo ellendig gaan voelen. Dat zal ook uw ervaring eenmaal zijn. VI PRATEN Praat in Indië veel en lang. Men zal u daarvoor dankbaar zijn. En wanneer ge het niet doet zal men u wantrouwen. Iedereen praat in Indië. De spanning van een geheim is ondragelijk in die hitte. Ook uw spanning omtrent het geheim dat ge in een ander vermoedt. Het begint er mee dat ge u voorstelt. Het is voor niemand uit te houden wanneer men u weliswaar lijfelijk ziet, maar indien ge de bijzonderheden van uw leven sluiert in anonimiteit. Men moet weten wat men aan u heeft. Ge leeft er op een eiland. Toen Robinson Crusoë de voetsporen van Vrijdag in het zand ontdekte, ging hij die onderzoeken om er zijn gevolgtrekkingen uit te maken. Men kan niet op een eiland leven met een medeschepsel waaromtrent niets bekend is. Geef alle inlichtingen die men van u verwacht omtrent uw familie en woonplaats. Als ge het niet doet zal men denken dat ge iets te verbergen hebt. Bovendien had men alles al lang uitgevischt en gecombineerd. Een aanbevelingsbrief, de ontdekking van een gemeenschappelijken kennis of familielid in den achtsten graad of welk aanrakingspunt ook, is in staat anderen gerust te stellen omtrent uw bedoelingen en identiteit. Vrees niet onbescheiden te zijn of teveel aandacht voor uzelf te eischen door te praten; uit vijf minuten zwijgen kan een vreeselijk conflict ontstaan of een vijandschap voor het leven. Men zal u dankbaar zijn voor confidenties en die in gespannen aandacht aanhooren, want ze vormen weer stof tot verdere conversatie. Desondanks heeft elk gesprek plaats onder de nadrukkelijke garantie van vertrouwelijkheid. De meeste gesprekken die men met u aanknoopt en de meeste informaties die u ongevraagd verstrekt worden, geschieden onder de voorafgaande waarschuwing dat dit alles strikt onder u beiden zal blijven. Ge moogt dit niet anders aanvaarden dan op een basis van reciprociteit. Wanneer ge alles voor kennisgeving zoudt incasseeren, zoudt ge den grooten algemeene conversatie-pot bestelen en u aldus moreel buiten de gemeenschap plaatsen. Bij dit alles past de goede raad dat ge u uitsluitend tot feiten bepaalt. Het uiten van meeningen, het formuleeren van commentaar is niet aan te bevelen, aangezien die meening en dit commentaar straks, in menschelijkerwijs verbroken verband met de u toegedragen feiten, op uw rekening geschreven zullen worden. Er blijft immers een ruim terrein voor meening en commentaar over op de gebieden der algemeen bekende feiten, op het stuk van kunst, zielkunde, economie, levenskosten, mode, sport e.d. Houd dit alles los van personen. De verwarring van feiten en personen vormt in de Europeesche gemeenschap in Indië een bron van burgeroorlogen. Men zal u dankbaar zijn voor een meening over een feit. Men zal u nog dankbaarder zijn voor een meening over een persoon. Maar in het laatste geval is er één persoon die buiten den kring van die dankbaarheid staat, en dat is de besprokene. Er zijn in Indië schoone avonden waarop het weerlicht niet van den hemel is. Telkens en telkens weer zet het verre horizonten in gloed en daartegen teekenen zich de omtrekken af van bergen en geboomten die in het duister niet meer zichtbaar zijn. Zóó is het ook met de Indische conversatie: die vormt een continu proces van ontladingen, van zich oplossende spanningen, waaruit telkens weer iets zichtbaar wordt in het duister dat ons omringt. Maar zooals, noodzakelijkerwijs, de bliksem ééns zal inslaan, en de donder zal rollen, zoo zal, uit die voortdurend licht-gevende, verhelderende conversatie, „gedonder" voort moeten komen, en onverwacht zal het hier of daar bij iemand inslaan, en een groote en vernielende brand is het onherroepelijk resultaat. Voorzie u van een geestelijken bliksemafleider en blijf het aardcontact onderhouden opdat de spanningen aan u voorbijgaan. Word geen slachtoffer en maak er geen. Het praat-contact is heilzaam. Wanneer een gesprek niet de gewenschte oplossing heeft gebracht zijn de gevolgen niet te overzien. Partijen keeren zich dan van elkander af om te gaan . . . praten. Ze Indië 4 praten ieder met een groep, en rondom elk gezichtspunt, elke conclusie, groepeeren zich weer anderen die, elk voor zichzelf, wéér andere beweegredenen hebben om zich in het eene of het andere kamp te scharen. Die beweegredenen liggen dikwijls op een gebied dat totaal ontgaat aan de waarneming van elk der oorspronkelijk betrokkenen. Zoo vormen zich twee, ieder voor zich weer sterk heterogene, meeningsgroepen die elkander bestrijden en .. . praten. Zulk een conflict is, in een algemeene praatsfeer, niet meer te localiseeren. En tenslotte ontstaat dat, hetgeen door een wijs man werd betiteld met den naam van een bekend populair koffiehuis. Daar speelden namelijk, om beurten, twéé orkesten. Het lawaai was er oorverdoovend en het hield nooit op. Neem, ter waarschuwing, als algemeen principe aan dat, in Indië, geen enkel gesprek te localiseeren is, ook geen gesprek in een hermetisch gesloten ruimte (indien die ergens in Indië te vinden ware), en ook niet het besprokene in de selectste audiëntie of conferentie. En de practijk heeft aangetoond dat zelfs de aanteekening van „Geheim" of „Zeer Geheim op bepaalde dossiers niet veilig is voor de blijkbaar niet te onderdrukken spanning rondom andermans geheim in het gemoed der Indische Nederlanders. Er is nog een andere kant aan dezen praatlust: het praten komt voort uit een drang tot formuleeren van zekere dwalende gedachten, het ordenen van indrukken en feiten, en het plaatsen daarvan in onderling verband. In dien zin is al het gepraat, dat in Indië hoorbaar is, niets anders dan de uiting eener behoefte van elk individu voor zichzelf, maar ten aanhooren van anderen, om met zichzelf tot klaarheid te komen. Slechts weinigen brengen het in de praatkunst tot den tweeden trap van vervolmaking, namelijk tot het zoodanig stellen van gedachten en feiten, dat daaruit een duidelijk en anderen overtuigend betoog ontstaat. Met andere woorden: de menschen praten dikwijls kris en kras, los en vast langs elkander heen. De Indische conversatie krijgt dan het karakter van een lappendeken; de overgang van het eene naar het andere onderwerp wordt bepaald door het noemen van een naam, die bij een der aanwezigen een associatie wekt met een gebeurtenis of anecdote op geheel ander gebied, of aan een anderen naam. De gebruikelijke schakel tusschen die twee onderwerpen wordt dan, ten onrechte, gelegd met het woord: a propos van . . . , terwijl in werkelijkheid geen enkel redelijk verband te bespeuren valt. Een goede raad: tracht, voor uw deel aan de Indische conversatie, aan de gedragslijn vast te houden dat ge alleen positieve dingen bespreekt, en geen negatieve, in den zin van wat gij in een ander mist, of verwacht zoudt hebben, of waarin hij volgens u te kort is geschoten. De oude zegswijze stelt het aldus dat praatjes geen gaatjes vullen. Welnu, de mooiste praatjes vullen in het besproken individu stellig niet de door u geconstateerde leemten. De inrichting der huizen en sociëteiten en hotels in Indië is berekend op den praatlust. Het „zitje", een groepeering van meubelen, een sofa en eenige gemakkelijke zetels rondom een tafeltje, is bestemd tot zitten, maar ook en vooral tot praten in een opstelling waarin ieder elk ander tot in alle bijzonderheden kan zien en hooren. Nergens ontbreken de „zitjes". Op een eiland, dat nog slechts in gebruik was als quarantainestation, en waar nu nog slechts één enkele man de vroegere Europeesche bewoners verving, trof ik in diens huis eenige dozijnen complete „zitjes", telkens een bank, een tafeltje en twee fauteuils, zoover als het oog reikte. De doodelijke stilte rondom al die praat-gelegenheden was verschrikkelijk. Opvallend is de luide en spontane en hartelijke klank van Indische begroetingen. Die komt al tot u over het water nog vóór uw schip aan de kade is gemeerd, en slechts het gedreun van uw vliegtuigmotor en de afstand beletten u, uit de lucht arriveerend, de blijde welkomstkreten te vernemen. In Holland hebt ge zulke begroetingen tusschen Indische kennissen al eens gehoord; op het terras van een vormelijk Hollandsch café kijken de andere menschen bij het vernemen dier geluiden verrast om. Deze luidruchtigheid is verklaarbaar: ze is de exponent van een werkelijke verrassing en een oprechte vreugde. De verrassing komt voort uit de enorme uitgestrektheid van Indië, de verre verspreiding van individuen of groepen over dat groote land, en de sensatie van het verloren-gaan in de wriemelende Europeesche menigte bij terugkeer naar het moederland. De vreugde is onverbrekelijk verbonden aan het eilanderschap, dat inhaerent is aan het Indisch Nederlanderschap. Deze insulaire inslag komt voort uit het feit dat men, van alle zijden door lucht en hemel omgeven, de toegangsgelegenheden tot het „gebied" op zijn vingers kan natellen. Een vreemd gezicht doet aanstonds de vraag opkomen: is er een schip gearriveerd . . . ? een vliegtuig geland . . . ? Wanneer een dier verkeersmiddelen een bekend gelaat blijkt te hebben overgebracht, gaan verrassing en vreugde hand aan hand. Verouderd is de gedachte aan isolement, tenminste, de verkeersverbeteringen hebben die sterk naar den achtergrond gedrongen in de laatste jaren. In gelijke mate daarmee is ook de gedachte afgenomen dat een vreemdeling of nieuwaangekomen-oude-bekende de verveling en de eenzaamheid zou verbreken. En naarmate de verkeersmiddelen zich verder uitstrekken over den Archipel trekt de duistere vlek van isolatie, die eeuwenlang over het eilandenrijk gelegen heeft, zich samen en verbleekt. Tenslotte zullen u, in de Indische conversatie, nog de korte, scherpgeformuleerde slagzinnen, de vaardige tusschenwerpsels en de karakteristieke clichéuitdrukkingen opvallen. Eerst allengs zult ge de speciale nuance van het gebezigde Maleische woord gaan proeven en waardeeren. In het Groot Handboek der Nederlandsche Taal van den geleerden Pater van Ginneken zult ge belangwekkende staaltjes van die Indische spreektaal, dikwijls in staccato-vorm en altijd recht-op-het-doelaf, aantreffen. Desniettemin zal een nieuwe druk van dit werk nog weer nieuwere en vollediger vormen vereischen. Binnen dit bestek kan ik slechts zeer enkele voorbeelden noemen. De uitroep „al", uitgesproken op lijzigen toon, zooals: aaal, drukt uit dat men reeds voorzien is, dat ge een bepaalden dienst niet meer noodig hebt, dat ge iets waarop men u attent wil maken zelf al hebt waargenomen. Raadgeving aan vrouwen: zegt nooit aal tegen den mijnheer die u een dans vraagt, welken gij reeds aan een ander beloofd hebt. „Piekeren" is moei2aam nadenken over iets. Het tegendeel, luidende: „ik pieker er niet over" drukt echter een energieke afwijzing uit, een weigering om naar verdere argumenteering te luisteren. Behalve aan het Maleisch is ook aan het Engelsch een aantal kernachtige en karakteristieke uitdrukkingswijzen ontleend. „Cheerio" en „Chin-chin" zijn geliefde woorden om uit te spreken bij het opheffen van een glas, bij wijze van heilwensch. Ik heb een gastvrouw die slaap kreeg op zeer besliste wijze hooren aankondigen „party is over". Een zweem van goedaardigen humor omgeeft normale Maleische woorden, aangewend tot verrassend gebruik, zooals „bekaka's" voor een tasch met golfclubs, of bloote „kakki's" voor ongeschoeide voeten. Verbasteringen van Westersche woorden worden met groote goedaardigheid uit den mond der Inheemschen overgenomen, zoodat men in diepen ernst Europeanen hoort roepen om hun „soepier" (chauffeur), hun „mobiel" (automobiel) enz. Terwijl de Engelschman tegen zijn bedienden Engelsch praat en eischt dat ze die taal verstaan, getroosten wij ons, naast de hooge kosten van het onderwijs, ook nog de moeite om ons in het Maleisch uit te drukken. Het feit, dat de meesten onzer daarin niet verder slagen dan tot en met een onaangenaam klinkende, bevelende wijze wordt ons, voor zoover ik weet, door het zachtste volk der aarde niet zoo heel erg kwalijk genomen. Zij vergeven ons goedig ons brabbeltaaltje. VII BEZOEKEN De vulgariseering en economiseering van het door motorkracht bewogen vervoermiddel hebben het noodzakelijk gemaakt het bezoek-wezen aan nog strenger regelen te binden dan tot voor betrekkelijk korten tijd het geval was. Om dit goed te begrijpen moet in het kort de historische ontwikkeling van het Indische bezoek beschreven worden. In de ontzettende verveling van eenige eeuwen geleden gold het samen-zitten in de avonduren als een der weinige afleidingen. Rudimentaire overblijfselen uit dien tijd, toen de hiërarchisch-lageren zich voor zulk samenzijn te vervoegen hadden bij den maatschappelijk hooger gestelde, zijn nog duidelijk aan te wijzen in de Europeesche samenleving in de tropen. Maar het vaste element in de ontvangsten is verdwenen. De aanleg van het telefoonnet, o.m. dienstig tot het treffen van afspraken, is een goed werkende compensatie gebleken tegen de mogelijkheid tot ongewenschte „overvallen", die het versnelde vervoerwezen, de verbetering van wegen e.d. geschapen hadden. Kwam het vroeger nog al eens voor dat men zich door een bordje voor het huis met het opschrift: „verhinderd bezoeken te ontvangen", of kortweg „niet thuis", en desnoods in strijd met de waarheid, te beschermen had tegen het gevaar van in spaarzame kleeding aangetroffen te worden, tegenwoordig sluit de telefoon elke verontschuldiging op dit punt uit, want men kan, en moet zich van tevoren vergewissen van de gewenschtheid van het bezoek, en zulks met een redelijken termijn voor degenen die aldus bezocht zullen worden, tot ordening van het toilet, schikking van het voorhanden meubilair enz. enz., het eventueel leenen van lepeltjes en glaswerk etc. Kan men dus spreken van een opvoering van de frequentie van het bezoekwezen, het daaraan verbonden ceremonieel is onverzwakt gehandhaafd. Ge hebt hen, voor wie ge groeten, brieven of geschenken namens derden hebt meegebracht, telefonisch te verwittigen van uw voornemen om die persoonlijk te komen aanbieden, opdat de juiste tijd kan worden vastgesteld. Voorts moet ge ook het juiste oogenblik weten te kiezen om uw chef te vragen wanneer het hem (en mevrouwl) zou schikken .. . enz. Ge ontvangt de beslissing dan later en, in zeer humaan behandelde gevallen, ook wel door een telefoonoproep van de chefs-vrouw aan uw echtgenoote. Het bepalen van het moment van de vraag moet worden overgelaten aan uw tact en fijn gevoel; ge kunt er te vlug mee zijn, en dan laadt ge de verdenking op u dat ge ambitieus en onbescheiden zijt, en te laat, waardoor men u voor hoogmoedig of nonchalant zou kunnen houden. Het bezoek duurt een uur. Niet langer en niet korter. Het wordt, in gemeen overleg, of op verzoek, of op aanwijzing gesteld op „vooravond", in welk geval u om zeven uur moet gaan, of op „na-avond" in welk geval negen uur de gebruikelijkste tijd is. Thee-bezoek, d.w.z. visites tusschen vijf en zeven, hebben meestal alleen plaats tusschen goede kennissen en menschen van onbetwistbaar gelijken rang, maar worden ook wel spontaan toegestaan aan reizigers, doortrekkenden of individuen die zeer bijzonderen prijs stellen op bezichtiging van de kinderen. Het allerergste wat een jongmensch kan doen is het afleggen van een bezoek vóór vijf uur des namiddags; trouwens elke aanvrage daartoe zal worden afgewezen en het onaangekondigd initiatief staat gelijk met een poging tot inbraak en érger nog. In deze werkgemeenschap immers is het mannelijk deel der samenleving dan namelijk óf nog niet thuis óf, zoo het een ambtenaar uit de kleiner wordende groep van middagrusters betreft, op de wandeling. Onmiddellijk wordt, bij een poging tot bezoek in die uren, gedacht aan ontoelaatbare voornemens ten aanzien — of ten koste van — de gastvrouw, en dit dient tot eiken prijs vermeden te worden. Ochtendbezoeken, meestal verbonden aan bridgeen conversatievermaak, wisselen op aangename wijze de onderlinge telefoongesprekken der vrouwen af. Met weemoed vertellen zeer oude en gewezen Indische Nederlanders u van de dagen toen eiken avond recepties werden gehouden in de — thans grootendeels tot winkelhuizen, showrooms, garages of kantoren verbouwde — huizen rondom het oude Koningsplein. Thans is de tinteling der lichtkronen daar vervangen door néon-reclames in alle kleuren, de woonwijken zijn gedecentraliseerd en de massabewegingen naar recepties zijn beperkt tot bijzondere gelegenheiden, die van tevoren in de dagbladpers worden aangekondigd. De daarbij gebruikte zinsnede dat „ ... en mevrouw gaarne zullen ontvangen" bevat de nevenbeteekenis dat de hier met stippetjes aangeduide centrale figuur verwacht, dat allen die het materiaal vormen van de maatschappelijke pyramide waarvan hij de top is, aan den oproep gevolg zullen geven. Na deze explosie van verplichtingen hebben „ ... en mevrouw zoo-en-zoo" dan eenige maanden noodig om, aan de hand van het schriftelijk register der bezoekers, de noodige tegenvisites naar volgorde van importantie individueel af te werken. Een promotie, de verleening van een onderscheiding e.d. veronderstellen automatisch een grooten toeloop van bezoekers, zoodat in dergelijke gevallen, wanneer men die overstrooming wil af dij ken of uitstellen, een betaalde mededeeling in de dagbladpers omtrent „verhindering" (al dan niet voorzien van spijtbetuiging) dringend noodzakelijk is. Ik ken het geval van een nieuweling in Indië, die _ kort na zijn aankomst, en nog onvoldoende kundig van die zaken, gedecoreerd wordend, een reeks van verbijsterende dingen beleefde, te weten: eerst een reusachtige vergrooting van het hem verleende kruis in bloemen op latwerk, en vervolgens de komst van een aantal volstrekt niet verwachte menschen. Practische en ruim behuisde Indische Nederlan- ders hebben de gewoonte, uit het bij hen inkomend contingent bezoeks-aanvragen combinaties te maken die dan het karakter krijgen van recepties in het klein. Deze combinaties zijn natuurlijk een punt van zorg, maar niet minder de voorbereiding van de opstelling der gasten die, al naar rang, stand en bezoldiging, dichterbij of verder van de gastgevers af komen te zitten. Aangezien de volgorde van aankomst niet altijd klopt met de ontworpen regeling, die op zichzelve weer correspondeert met de opstelling van het vereischte aantal zitmeubelen, doen zich daarbij twee mogelijkheden voor: ófwel de gastgevers wijzen eiken aankomende de hem of haar van tevoren protocolair toebedachte plaats, in welk geval er aanvankelijk gesprekken moeten worden gevoerd over stoelen-hiaten en min of meer kruisgewijs uit de verte, ofwel bij elke nieuw aankomende wordt een volksverhuizing op touw gezet onder leiding van gastheer en gastvrouw, totdat ten slotte allen behoorlijk gezeten zijn. Het aantal aanleidingen tot bezoeken is talloos; wie weggaat maakt bezoeken en wie komt maakt bezoeken. Voor mannen geldt het dubbele aantal, aangezien ze eerst hun afscheid „zakelijk" d.w.z. in de kantoren maken, om dan na zonsondergang nog weer eens, begeleid van hun gade en frisch gebaad en gekleed, bij de woonhuizen langs te gaan. De invitatie tot het komen gebruiken van maaltijden laat, ook al geschiedt dit in mondelingen vorm (het Engelsche systeem van briefwisseling is te omslachtig) geen twijfel tot vergissingen over; het tenue wordt duidelijk vermeld. Vroeger gebeurde het wel dat men uitgenoodigd werd tot „een bordje soep" of „een boterham" of iets dergelijks, dat een valsche bescheidenheid in zich droeg, en alle kans op vergissingen bij den nieuweling, maar dat is voorbij. Aan eiken maaltijd gaat een samenzijn rondom een of meer vóór-tafels vooraf. Deze vóórkring verhoudt zich tot de definitieve, die rondom de dinertafel gevormd zal worden, als de dampkring tot de aarde; hij is luchtiger en wat losser, in afwachting tot het doordringen naar de meer substantieele gebeurtenissen en materialen. De voorkring is in hoofdzaak een vochtige. Geen maaltijd is denkbaar zonder eenig vloeibaar gebruik vooraf; de korte staande ontvangst voor het diner is in Indië niet bekend, en dikwijls wordt ook in den voorkring gerookt. Hij houdt het midden tusschen een cocktailpartij en een after-dinner ronde. De bedienden op de sociëteiten kennen dit gebruik door en door. Wanneer ge een diner voor twaalf kennissen bestelt, in club of restaurant, dan hebt ge recht op twee tafels, elk van twaalf personen. Soms staan ze in verschillende localiteiten, een binnen en een buiten, en soms ook wel vlak naast elkaar, met geen ander verschil, dan dat de eene tafel gedekt is en de andere bedekt met de sporen die vroegere vóór-kringen op de tafelbladen hebben nagelaten, namelijk kringen, van glaasjes (z.g. nakringen). Het aanvangsuur van diners (inclusief vóórkring) ligt tusschen acht en negen. Meestal wordt het tegendiner aangeboden zonder de Europeesche tusschenstadia van digestiebezoek. Dikwijls is de af te leggen weg tusschen vóórkring en tafelronde niet onaanzienlijk, ook in particuliere huizen, waar de voorgalerij en achtergalerij veelal door lange tusschengalerijen gescheiden zijn. Langs die tusschengalerijen liggen de slaapkamers, die tot op manshoogte door deuren zijn afgesloten. De stoet der gasten beweegt zich aldus tusschen een dubbele haag van ten halve gesloten slaapvertrekken van vóór naar achter (nimmer van achter naar voor) om tot het substantieele deel van de ceremonie over te gaan. Dringend zij aangeraden bij den vóórkring een bescheiden gebruik van het gebodene te maken, aangezien het tot de goede vormen wordt gerekend den weg naar tafel in de rechte lijn en zonder stoornis of boogvormige afwijkingen af te leggen; het aardig gebruik, dat de heeren den dames den arm aanbieden, kan, in bijzondere gevallen, een kiesche tegemoetkoming zijn aan gebrek aan vaardigheid daartoe door gemakkelijk te raden oorzaken. * * * Wie een bezoek heeft aangevraagd wete, dat hij een contract heeft aangegaan op eer en geweten. Men verschijne op tijd. Het aanvragen van een bezoek heeft namelijk een gansche reeks van voorbereidingen tot gevolg. Ge moogt die onder geen omstandigheden vruchteloos doen zijn. Het is voorgekomen dat een deftig Indisch Nederlander met zijn vrouw, tengevolge van een verkeerd begrepen bevel, door den chauffeur naar een ander adres werd gereden dan dat waarmee het contract gesloten was. Zij werden door de hen weliswaar oppervlakkig bekende, maar niet bedoelde gastgevers plechtig ontvangen en zonder een enkele toespeling op het verrassende van deze overrompeling. Ook zijzelf vonden niet de juiste woorden om de vergissing te verklaren en bleven punctueel één uur zitten. Het uur van pijnlijk wachten, dat daarvan aan het juiste adres het gevolg was, bracht een reeks van narigheden mee, die ik hier niet kan beschrijven, maar die aanleiding gaven tot eenige conversatiestof in steeds breeder kringen. Ge hebt het volste recht om, na kennisneming van dit alles, de vraag te stellen wat dan eigenlijk het pleizier is van het bezoeken afleggen in Indië. Maar ik behoef geen antwoord te geven op die vraag, want ik heb nooit beweerd dat men in Indië voor zijn genoegen visites maakt. Het visites maken is nu eenmaal een diep-ingevreten gebruik onder de Europeesche gemeenschap, en, gelijk alle gebruiken, heeft het een inslag gekregen van Inheemschen oorsprong. „Doedoek staatsie" zeggen de Inheemschen, en daarmee bedoelen ze het deftig bij elkander zitten, liefst zonder dat iemand een woord spreekt. Zoover hebben wij het echter nog niet gebracht in het ceremonieel en hoffelijk verkeer. Er zijn, onder zeer goede vrienden, nog andere bezoeken mogelijk: spontane en vroolijke en volkomen ongegeneerde. Maar die leert ge vanzelf wel kennen en daarvoor bestaan geen andere regelen dan die van het hart. VIII GELD Men heeft u ingeprent discreet te zijn in geldzaken. Ge hebt nooit precies geweten hoeveel uw vader verdiende, hoeveel hij door erfenis gekregen heeft, en wat uw moeder destijds in het huwelijk meebracht. Dat waren dingen waarover niet gesproken werd behalve wanneer, op afkeurende wijze, gewaagd werd van zekeren X. die juffrouw Z. „alleen maar om haar geld had getrouwd". Ik herinner mij dat een doove oude dame groot schandaal wekte op een bruiloftsmaal door — terwijl een spreker reeds om stilte had verzocht — het gesprek met haar buurman voort te zetten, waardoor men haar in de gevallen stilte duidelijk kon hooren zeggen: „die Dingesen (de familie van de bruid)... die hebben geen sou... geen cent...!" Inclien dit bruiloftsmaal in Indië had plaats gehad en niet in Groningen, dan zou daarmee geen groot geheim verraden zijn, althans men zou niet het gevoel hebben gehad dat een onbescheidenheid was gepleegd in een zaak die tot eiken prijs buiten beschouwing gelaten behoorde te worden. Geld is in Indië geen onderwerp dat met tact en valsche schaamte vermeden behoeft te worden; het is een doodgewoon, nuchter ding en, naar de bedoelingen die ten grondslag liggen aan het monetaire stelsel, een ruilmiddel, een belooning voor gepresteerden arbeid als waardemeter voor het gewicht van den arbeid. Spreek vrij uit over uw loon. Als gij het zelf niet doet dan doen anderen het wel. Hoogstens kunt ge eenige reserve betrachten ten opzichte van wat ge eventueel „te wachten" hebt of in uw spaarpot, en dat alleen nog maar vanwege het groote aantal hulpvaardigen dat ge dan zoudt mobiliseeren, die u raad zouden willen geven voor de profijtelijkste belegging. Het profijt is dan namelijk veelal aan de zijde van dat slag adviseurs. Ge zult in Indië tot de ontdekking komen, dat de kwestie van arbeid en loon, die in het Westen alleen maar uit bescheidenheid naar het openbaar wordt gedragen wanneer het menschen betreft beneden een bepaald sociaal niveau, een doodgewone zaak is en een allerboeiendst onderwerp voor zeer persoonlijke gesprekken. Zoodra men, met betrekking tot bij name genoemde personen, met cijfers voor den dag kan komen, dan krijgt het gesprek vastigheid, ruggegraat zou ik haast willen zeggen. Het gaat dan b.v. om iemand die zóóveel meer verdient dan hij waard is, of zooveel minder dan zijn vrouw noodig heeft. De behoeften van de vrouw, zooals die tot uitdrukking komen in haar wijze van leven en kleeding, en de overschatte waarde van de werkkracht van haar echtgenoot zouden nooit zoo belangrijk zijn wanneer die niet den achtergrond hadden van concrete getallen. Daarbij komt nog iets: de betrekkelijk kleine Europeesche gemeenschap in Indië leeft in de rechtvaardige overtuiging dat zij de opbrengster is van het leeuwendeel der openbare middelen, en dat is zij ook inderdaad. Vandaar dat, naar de beproefde spreekwijze, dat zij die het geld fourneeren ook de babbels hebben, deze gemeenschap zich ook het recht toekent om haar woordje mee te spreken over de wijze waarop die middelen besteed worden, in het bijzonder als loon voor de landsdienaren. Vandaar ook de belangstelling voor de ambtelijke salarissen in rechtstreeksch verband met de persoonlijkheid en eigenschappen van hen die deze beloonde ambten vervullen. Sinds de dagen van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie heeft de samenleving der Europeanen zich — met het vrij worden van den handel — verder uitgesplitst in het ambtelijke en het „particuliere" element. Maar beiden stoelen ze nog in denzelfden bodem, die in vergelijking met de vaderlandsche geschiedenis nog zoo jong is. Vandaar dat, met de ambtelijke hiërarchie, ook de waardemeting naar geld en haar openhartige bespreking, het „particuliere" deel der gemeenschap is blijven beheerschen. Men zal u, bij de blootlegging van de situatie der middelen waarover ge beschikken kunt voor uw levensonderhoud, hartelijk en haarfijn kunnen Indië 5 zeggen hoe ge die op de beste wijze besteden kunt, want die adviezen berusten, ook bij de best-gesalarieerden, op een persoonlijke ervaring die hoogstens anderhalf dozijn jaren oud is. Aanvaard die adviezen en volg ze trouw. Wanneer die raadgevers zelf anders gehandeld hadden, dan zouden ze het nooit zoo ver gebracht hebben. Ze leverden zelf de proef op de som. De kennis van elkanders levensomstandigheden en levensbehoeften schept in Indië nog een factor van bijzondere beteekenis in het verkeer van de menschen. Men kent er geen vergulde armoede, om de eenvoudige reden dat dwars door het verguldsel, indien men het eventueel zou willen aanbrengen, het latwerk van de werkelijkheid zichtbaar zou zijn. Ge zult algemeen bekende dolle geldsmijterij zien, en men zal u vrij nauwkeurig kunnen voorrekenen hoe lang dat nog duren kan vóór de zaak vastloopt. Men zal u gevallen aanwijzen van bewonderenswaardige spaarzaamheid, en spaarders zullen u den inhoud van hun spaarpot vertellen op een trouwhartige wijze, die alle fiscale ambtenaren ter wereld zouden doen watertanden. En als ze het zelf niet mochten doen zullen talrijke vrijwilligers die taak spontaan van hen overnemen. Een soepel credietstelsel, dat voortkomt uit het feit, dat niemand ongemerkt het eiland verlaten kan, is in staat eenige elasticiteit te brengen in verspillerij als oorzaak en de catastrophe als gevolg. Hoeveel ge ook over geld zult h o o r e n praten, te minder zult ge het in werkelijkheid zien. Geld, bankpapier, muntstukken bevinden zich vrijwel in geen zak: die plaatsen worden ingenomen door vulpenhouders, horloges, cigarettenkokers e.d. Wanneer ge, gewapend met een benzine-bon- boekje van een der groote oliemaatschappijen, een automobielreis over Java onderneemt, kunt ge uw portefeuille thuislaten; iedere hotelhouder die u bij name kent zal genoegen nemen met uw handteekening onder zijn rekening. Het in contanten uitbetaalde maandloon dient ter inwisseling van de loopende schuldbekentenissen in winkels, clubs en hotels. Er is in Indië nog geen postgiro-stelsel. En waarom ook? De Europeesche gemeenschap onderhoudt een inter-insulair giro-stelsel van onderling vertrouwen gebaseerd op „vaste" betrekkingen met algemeen bekend salaris. Zelfs wanneer ge uit dineeren gaat hebt ge geen geld op zak noodig; in een particulier huis betaalt ge geen fooi aan de bedienden, en in een restaurant teekent ge een bonnetje. Alleen na een logeerpartij kunt ge een — in overleg met uw gastheer te bepalen — geldelijk geschenk aan zijn bedienden geven. Ik verzuimde eens een gastheer te Soerabaya te raadplegen over het bedrag van de fooi aan zijn chauffeur, die eenige dagen tot mijn beschikking was geweest. Mijn kennis zond mij een gedeelte van de fooi per postwissel terug, en ik durf te veronderstellen dat hij niet van plan was mij te beleedigen; heelemaal zeker ben ik hieromtrent echter niet. De eischen van het geldverkeer met de Inheemsche bedienden brengen mee dat men over wat klein muntmateriaal beschikt. Dezen dienen u namelijk voor een rond bedrag, waaruit ze hun eigen voeding moeten bekostigen. Wanneer ge dus uw chauffeur, door lang gebruik (hij wacht desnoods heele nachten op u) aan zijn maaltijden thuis onttrekt geeft ge hem enkele dubbeltjes voor zijn eten. Gedurende dat diner, dat hij met de chauffeurs van uw vrienden nuttigt, verspeelt hij uw dubbeltjes aan hen. In tijden van hoogconjunctuur brengt het moment der tantièmes een schok in het geldverkeer onder de „particulieren"; de handeldrijvende middenstand stelt er zich steeds loffelijk op in dien schok zooveel mogeüjk op te vangen. Er is u, omtrent de Indische Nederlanders, verteld dat ze wat men noemt „zeer los van hun geld" zijn, en voor zoover dit verschijnsel in Europa geconstateerd werd, heeft men dat toegeschreven aan de behoefte om, gedurende den korten tijd van het verlof, zooveel mogeüjk te kunnen genieten. Ik beschouw dien uitleg als ónafdoende. Het verschijnsel doet zich namelijk in Indië zelf even sterk voor, en ik geloof dat het zijn grondoorzaak vindt in het recht dat ieder die hard werkt zichzelf toekent, namelijk om zich, voor zijn loon, een deugdelijke compensatie aan gemak en genoegen te koopen. Dat is ook een verschijnsel van dezen tijd, en wanneer ge in Indië komt zult ge opmerken dat het contingent der oppotters, der allersoberste verzamelaars van een kapitaal om mee naar Holland terug te keeren, gering is. De kans op het verwerven van een vermogen dat groot genoeg is om er in ruste van te leven is sterk afgenomen; wat zou men nu zijn goeden levenstijd verspillen aan vrekkig sparen om aldus in soberheid te vergrijzen . .. ? Voorts is het een groote uitzondering dat men zijn geld alleen en uitsluitend voor eigen genoegen uitgeeft. Men gunt zich ook het genoegen om anderen te helpen, om spontaan bij te dragen voor gemeenschapsdoeleinden. Zij die, tot eigen glorie, en teneinde zich te onderscheiden, of onderscheiden te worden, grof vertoon van hun welstand maken, wekken meer spot dan afgunst en verzamelen ten hoogste een kring van mee-eters om zich heen, die zich niet eens altijd hun commentaar discreet voorbehouden of zich bijzonder schamen voor de beweegredenen die hen naar zulk een milieu drijven. Indien geld in Indië werkelijk zooiets belangrijks ware, dan zou het stellig meer afgunst wekken, daar waar men het zoo dol rollen laat. IX VOEDSEL De ontmoeting van zoovele cultuurstroomingen: de Maleische en de Chineesche, de Arabische en de Europeesche, de Anglo-Saksische en de Latijnsche, hebben, van wat men de Indische „keuken" zou willen noemen, een soort cafetaria gemaakt, waarin geen dier tradities haar oorspronkelijken stijl behouden heeft. Wanneer men dan nog nagaat dat de ingrediënten van de eene keuken werden toebereid met de methoden van de andere, en daarbij de invloeden in rekening brengt van de wijze van presenteeren en opbrengen, dan komt men tot een duizelingwekkend aantal combinaties en permutaties. Men oordeele zelf over een bastaardgerecht dat G genoemd wordt: „Kakap a la Meunière", en vrage zich af hoe een Fransche molenaarsvrouw ooit in staat is geweest de regelen aan te geven voor de toebereiding van een Oost-Aziatischen visch met Australische boter . . . Wat te denken van een aankondiging betreffende een: „Pait Musical" . . ., te weten een feestelijkheid waarbij in het Maleisch aangeduide Hollandsche sterke drank onder muzikaal Amerikaansch-Afrikaansch neger-genot, in het Fransch wordt voorgespiegeld. De zoogenaamde rijsttafel is een tot in het waanzinnige uitgegroeide combinatie van Inheemsche eetwijze met Chineesche en Britsch-Indische invloeden. Wild kruisen elkander op de Indische eettafel de producten van het land en de verduurzaamde producten van alle landen ter wereld tot een stijlloos amalgama. Men moge in Indië dan niet eten naar de strenge tradities van een enkele cultuur, men eet er desniettemin goed, en meestal teveel. De Indische tafel is de staalkaart van alle keukens der aarde: Hollandsche winterkost, Fransch raffinement, Anglo-Saksische natuurbereiding, Duitsche krachtvoeding, Chineesche overbeschaving, Indische prikkeling, alles is aanwezig, tegelijk en door elkaar en achtereenvolgens. Ge hebt, op straffe van maagbezwaar, uw weg door die rijst- enz. -berg te zoeken. De Indische tafel is een culinaire wereldtentoonstelling waarop ge zonder gids verdwalen zult. Hier volgt het dagregister der spijziging: 's Morgens, onmiddellijk bij het ontwaken, een kop koffie, d.w.z. koffie-extract met veel heete melk; daarbij wat fruit, dikwijls pisangs, of biscuits. Eenige uren later het ontbijt. Bij dit ontbijt be- gint de Babylonische cultuurverwarring; het kan evengoed rijst met vleesch bevatten („nassi-goreng") als Hollandsche boterhammen met Hollandsche kaas, of Anglo-Saksische krachtpap en gebakken eieren met spek, alles naar uw verkiezing. Het Hollandsche kopje koffie gedurende de morgenuren is een dubieus punt geworden; het wordt, al naar smaak en mogelijkheid, ook vervangen door Schotsche whisky met ijskoud sodawater, uitgeperste vruchten of een glas sherry. Omstreeks één uur in den namiddag, wanneer de zon nauwelijks het hoogtepunt gepasseerd is, breekt plotseling een anachronistisch vaderlandsch bitteruur aan ter stimuleering van den eetlust, naar gezegd wordt, ofwel omdat men „in dit klimaat" een opkikkertje noodig heeft. Ik heb dat klimatologisch argument voor drankgebruik onder allerlei omstandigheden hooren aanvoeren: in Scandinavië, waar men zegt dat men bij de felle winterkoude zooiets noodig heeft, in ons vochtig land, waar verzekerd wordt dat men zooiets noodig heeft tegen de rheumatiek, in de bergen waar verklaard wordt dat de hooge berglucht zooiets noodig maakt, en in de tropen waar de hitte een opwekkertje blijkt te motiveeren. Hoe het zij: in ieder land eerbiedigt men de bestaande zeden, en ook gij zult niet zoo onbeleefd zijn om in Indië critiek uit te oefenen op iets dat overal, zij het dan ook op verschillende gronden, proefondervindelijk probaat bevonden is. Indien ge u verzet, zijt ge niet alleen een kniesoor en een betweter, maar ge laadt ook de verdenking op u dat ge u zelf beter acht dan den kring die u heeft opgenomen. De gekweekte eetlust kan zich dan aan allerlei bevredigen. Al naar uw smaak aan de reeds ge- noemde rijsttafel, of aan Hollandsche boonen- en koolcombinaties, of Britsch-Indische kerry-combinaties, of aan soep-vleesch-groenten-aardappelenpudding-symphonie naar het huishoudelijk model, of aan welke andere keukenproducten ook, en in elke combinatie van een of meer van die groepen onderling. Zelfs ontbreekt bij zeer hardnekkige mannen het Hollandsche twaalf-uurtje in het trommeltje niet. Ik heb er gekend die het eiken dag trouw mee naar kantoor brachten, het in den loop van den morgen nuttigden, en vervolgens in een club of hotel gingen lunchen. Nergens ter wereld vindt men een zóó druk vervoer van spijzen en complete maaltijden als in een Indische stad; onbemiddelde weduwen en gevestigde eethuizen wedijveren in een industrie, welke „uitzending van diners" genoemd wordt, en waarbij een stelsel van rabat op bonboekjes, inclusief transport, opgeld doet. Deze industrie ondervindt de concurrentie van wijdvertakt individueel initiatief van huisvrouwen, die haar echtgenooten, bij wijze van groet en steun bij den arbeid, op het culminatie-uur van de zon een maaltijd toezenden. Deze is dan verpakt in een torentje van in elkaar passende pannetjes, bijeengehouden door een ijzeren beugel. De verbetering van de stadsvervoermiddelen en de bestrating heeft het vroegere euvel van overstorting van het eene pannetje in het andere (van boven af te rekenen: soep op het croquetje, vleeschjus op den pudding, puddingsaus op de vruchten) aanzienlijk doen afnemen. Het schijnt dat de zonnehitte en de lichaamswarmte die in de trams wordt uitgestraald, gunstig werken op het calorisch effect der aldus getransporteerde maaltijden. Op deze maaltijden volgt de verslagenheid van de eerste paradij s-2onde; wanneer de honger gestild is staan twee wegen open: naar bed of weer aan den arbeid. Zij die, noodgedwongen, den laatsten weg inslaan, verzetten zich met heldenmoed tegen de ongerieven van slaap en vermoeidheid. Hun strijd op kantoren en bureaux duurt tot omstreeks vijf uur, het uur van de thee. De thee is in Indië een huiselijke verrichting; nooit of hoogstzelden vertoont ze het mondain karakter dat ze in het Westen heeft; ook is geen Anglo-Saksische invloed sterk genoeg geweest om er het karakter aan te geven dat ze in Engeland heeft: die van den dagelijkschen hoofdmaaltijd. De Indische thee is inderdaad thee, niet meer en niet minder, en wel slappe thee, genoten in négligé of sporttenue, en begeleid door een enkel biscuitje en géén andere strijkmuziek dan die van de bezems der tuinlieden die het erf schoon vegen. Dit kostelijk product van het land wordt in stilte en huiselijkheid genoten; slechts huisgenooten en een enkele zeer intieme vriend worden er bij toegelaten. Ik heb mij wel eens afgevraagd of hier Chineesche invloeden in het spel zijn, welke de thee en het theegebruik verbinden aan betuigingen van waarachtige vriendschap en waardeering. De uren tusschen de thee en den avondmaaltijd zijn die, welke de rest van het etmaal van importeurs van dranken moeten goedmaken; het zijn de „lange" dranken (long drinks) waarbij het essentieele verdund is met natuurlijk of koolzuurhoudend water, en de geconcentreerde short-drinks, de verduurzaamde vruchtensappen in fleschjes, het grondmateriaal der Hollandsche jenever met „tikken" in alle kleuren van den regenboog, en dat van de „gin" met haar honderden variaties en innige ver- mengingen uit de cocktailboeken, alles gekoeld of met stukken ijs er in en rietjes er bij. Het Inheemsch bedienend personeel heeft zich met grooten ijver toegelegd op het samenstellen van dit alles en het serveeren volgens den door den Westerling vereischten ritus. Deze is tamelijk eenvoudig en voltrekt zich naar de volgende regelen: De Westerling klapt in de handen en steekt vervolgens waarschuwend een vinger omhoog. Wanneer hij in een openbare gelegenheid is roept hij daarbij de woorden „kassi" (d.i. geef) en „bon", hetgeen beteekent bon. Zoo noodig roept hij dan nog „pottelood" (lees: potlood), schrijft zijn bestelling slordig op (vertaalkrachten, code-experts en schriftgeleerden zijn bij het buffet aanwezig) en staart, terwijl de bediende zich buigend achterwaarts verwijdert, droomerig voor zich uit. Ik geloof dat de Inheemschen nimmer begrepen hebben waartoe het stukje ijs in de lange dranken eigenlijk dient. Een Hollandsche familie wilde op Oudejaarsavond warmen wijn drinken. Deze werd inderdaad gloeiend geserveerd, maar in elk glas dreef een gletscher. Eenige aarzeling bevangt me tegenover den plicht tot beschrijving van den avondmaaltijd. Afgezien namelijk van de dorre routine van een stipt gezinsleven, die in Indië uiteraard hier en daar voorkomt, is noch het juiste uur van dien maaltijd, noch de samenstelling er van met zekerheid vast te stellen. Ongetwijfeld wordt er des avonds in Indië gegeten, maar wat, en hoe laat zou ik onmogelijk kunnen opgeven zonder betrapt te worden op gewetenlooze lichtvaardigheid in het formuleeren van algemeene regelen. Genoeg zij te verklaren dat er in Indië, tusschen acht uur en laat ons zeggen half twaalf, eten te koop is, en ook in de huisgezinnen voorhanden. Er zijn Europeesche restaurants met Fransche keukens, Chineesche restaurants met Chineesche keukens, Hongaarsche en Centraal-Europeesche culinaire specialisten hebben paprika beschikbaar en alles wat in Bierkeilers voorradig pleegt te zijn; in de clubs kan men kikkerbilletjes krijgen, en bacon and eggs, en huzarensla, en schildpaddenbiefstuk, alle soorten vleesch en visch, hondenporties (rijst met biefstuk), kaviaar, uitsmijters, gevogelte, boterhammen met kaas, oesters, aangevoerd in stroomend badwater op een mailboot uit een naburig land, en wat al meer. Doe uw keus. Verbaas u niet. Neem een voorbeeld aan den Inheemsche die zich niet verbaast over wat de Westerling eet, die den ijs-blokjes-regel toepast op heete dranken, en die geen spier zal vertrekken wanneer ge, naar hem onbekende zeden, bij de rijst, zijn hoofdvoedsel, boter, suiker, bessensap en krenten zoudt wenschen. Bedenk dezen algemeenen regel: dat de voedingsvorm die in een land in zwang is, er een is die door de harde lessen der ervaring verkregen is en proefondervindelijk probaat moet zijn. In vele dingen is het nabootsen van Westersche gewoonten in het Oosten gevaarlijk gebleken: niet het minst op het gebied van eten. Houd u aan de goede zeden van het land. Aan het voedsel van de Inheemschen komt geen kunstmatige verduurzaming te pas, geen afkoeling, geen blik of soldeersel; er zijn geen groote installaties of duizelingwekkende snelheden noodig om het, in zoo gering mogelijken staat van bederf of ontbinding, van de bron der natuur naar uw lichaam te brengen. En dat is al een groot ding op zichzelf . . . De drang van eiken nieuw-aankomende om vijandig te staan tegenover het vreemde, om, ten koste van offers en groote inspanning, het eigene te handhaven in een niet-eigen omgeving, het verzet tegen een verandering in levenswijze, de koppigheid, die nog weer een speciaal nationale eigenschap is, hebben enorm veel leed en onheil gebracht onder Nederlanders in de tropen, en grooten welstand aan doktoren. Er zijn, nog niet zoo lang geleden, tijden geweest waarin een Hollander liever, half bezwijkend in een veel te dikke kleeding, een boterham met ranzige boter at dan een bordje rijst. De beste eigenschappen van ons volk: trouw aan traditie en hardnekkigheid zijn het, ook via de maag, in de tropen dikwijls fataal geworden; artsen hebben in Indië een druk bestaan. X LIEFDE EN HAAT Ge hebt de teere overgangen gekend tusschen duister en licht, het vage groen der boomen in de lente en de schakeeringen van grijs en teergroen en wit op de zee die aan de Hollandsche kusten spoelt. Op uw reis hebt ge, in den Indischen Oceaan, de hooge wolkgevaarten ontdekt, de felle tinten en kleurschichten aan den hemel en het diepe blauwgroen van het water. Aan land gekomen vindt ge de scherpe slagschaduwen, het trillende zonlicht ovei verten van schaterend groen. Ge zijt aangekomen in het land der felle tegenstellingen: duister en licht, vlak tegen elkander aan. regen en zonnebrand zonder het langzaam optrekken der grijze wolken .. : liefde en haat. Ge zult in Indië zien liefhebben, en wellicht ooi zelf liefhebben, zooals ge nooit wist dat er liefde bestond. En ge zult er zóó fel haten als ge niet van anderen en stellig nooit van u zelf mogelijk geacht hebt. Durf dat moedig te aanvaarden. Neem niet de hooghartige houding aan van iemand die, misprijzend tegenover het eene uiterste zoowel als tegenover het andere, het monopolie demonstreert van het „juiste midden". In de eerste plaats zou dat onder de nu eenmaal bestaande klimatologische omstandigheden aanleiding geven tot verkramping van het gemoed en in de tweede plaats zult ge er het odium mee verwerven van onuitstaanbare verwaandheid, onechten hoogmoed en minachting voor uw omgeving, die liefheeft en haat, en mitsdien ook u zou gaan haten. „Superieur" doende menschen liggen er in Indië uit. Aanstonds en definitief. En er is een groote revolutie van liefde of een uitbarsting van grooten haat noodig om hen weer een toegangsbiljet tot de gemeenschap te geven. Boeddha vertegenwoordigt de hoogste wijsheid; maar hij heeft het voordeel dat hij stilzit en zwijgt. Gij, daarentegen, hebt u te bewegen en ge moet spreken. Uw uitingen moeten bewogen worden naar het rhythme van uw omgeving, zoo neen dan remt ge het tempo van het leven. Voor u, jonggehuwden die naar Indië gaat, is de oplossing zeer eenvoudig: hebt elkander lief, en wel met een zoo groote liefde en trouw als ge in het Westen, het land der vage nuances, de nauwelijks waarneembare afwijkingen van veroveringslust en behaagziekte, niet bestaanbaar en zelfs benauwend geacht zoudt hebben. En haat ook, met een feilen haat, al hetgeen zich ontbindend in die verhouding zou kunnen of willen dringen. Denk nu niet dat het geweldige elementen zullen zijn die u den adem doen stokken: fatale vrouwen, vampyrs, mannen met dwingende oogen en duizelingwekkende verleidingscapaciteiten . . . Och neen .. , de ontbinding sluipt heel anders binnen: . .. het is wat loomheid, op een langen, eenzamen dag . . , het is een beetje zich-onbegrepenwanen . ., het gevoel wat verwaarloosd te worden. Heel ongemerkt en geruischloos sluipt het binnen achter de gesloten krees (zonneschermen) van een huis in zinderende hitte, bij een vermoeide vrouw wier man gansche dagen weg is op zijn werk ... Het fluistert aan een oor, met een schijnbaar onbeduidend woordje dat jaloezie wekt of vermoedens plant. De vijand van die werkelijke, broodnoodige liefde, loert in de maannachten achter de blanke zuilen van een danszaal waar troost wordt gezocht in de muziek. Het komt door een beetje verveling, een beetje zelf-beklag, een beetje verlangen naar huis, en een beetje vrees om ouder te worden (mevrouw!) en onaantrekkeüj ker, of wat angst dat men niet slagen zal (mijnheer!) of te zwak zal blijken om zijn positie te handhaven, of geen werkelijk sterke held zal zijn in uw oogen, mevrouw . .! De werkelijke groote liefde, de voortdurende toewijding tot elkander, is machtig genoeg om al die ontbindingsstoffen te absorbeeren en te compenseeren. Ik verzeker het u, en als ge ook daarvoor niet bang zijt, dan zult ge het zelf ondervinden. Maar die vrees van te-zijn, of niet te-zijn, te-hebben, of niet te-hebben, is een uiterst gevaarlijk en vluchtig goedje. Houd het buiten uw huis. De vrouw in de tropen versiert zich met stoffen en verfstoffen ... uit vrees niet meer aantrekkelijk te zullen zijn. De man in de tropen versiert zich met gedragingen en woorden van kracht en macht en zelfbewustzijn.. . uit vrees niet meer in staat te zullen zijn zich te handhaven. Op dit thema bestaan duizenderlei variaties. En nu zijn daar de vrouw-alleen en de man-alleen. De vrouw-alleen, de werkende vrouw in Indië, presteert dikwijls een arbeid die indrukwekkend is, zóó indrukwekkend dat ze een werkelijk element van concurrentie vormt voor de werkende mannen. Ze heeft, met die potentie van beminnen waartoe een vrouw in staat is, de liefde voor haar werk opgevat. Ze is verliefd op haar taak en, schoon door haar vrouw-zijn ook wel bereid die liefde over te dragen op een medeschepsel, (soms den chef!) volkomen op die taak geconcentreerd. Nergens heb ik vrouwen met zulk een aandoenlijke toewijding zien werken als in de tropen. De man-alleen, het zwakke wezen dat eigenlijk diep in zijn hart gekoesterd wil worden, loopt in de tropen zijn afwezige moeder te zoeken; diep in eiken man, ook in den brieschenden bruut, ook in den stervenden krijgsman op het slagveld, leeft het verlangen naar een moeder, en daarom heet Holland het moeder-land. De vechters in de tropen, de vechters voor een bestaan, voor onafhankelijkheid en een zoo sterk mogelijke positie, verlangen naar hun moeders, ook al uiten ze zich in termen die hun moeders zouden verbazen en verdrieten, en ook al gedragen ze zich zóó als ze het hun moeders niet gaarne zouden bekennen. Als ge naar Indië gaat, jongmensch, weet dan dat Indië 6 ge ergens, hier of daar, uw moedergevoelens zult moeten vasthechten; en zoo ge niet in staat zijt spoedig te trouwen dan moet ge goed weten waar ge die verankert! Er zijn er die in hun werk een volledige compensatie hebben gevonden voor hun liefdesbehoefte. Dat is voor een man een hachelijke toestand, en ze geeft aanleiding tot een werkfanatisme, dat hem in moeilijkheden zal brengen, want niets vergeven de menschen minder dan het dienen van den tropischen werkcultus op een al te opzienbarende wijze. Zooals Indië vol is van verscheurend gedierte, zoo is het ook vol liefdesvervulling, die u met huid en haar opvreten kan en zal. Er bestaan generaties, die als hun stamvader zulk een liefde-behoevenden, blonden Hollandschen knaap kunnen aanwijzen, een die op een zekeren dag den strijd tegen het moeder-verlangen opgaf en daarvoor de compensatie koos die hem willig en vriendelijk ontving. En uit die vereeniging ontstonden weer mannen met moeder-verlangens en vrouwen met vriendelijke, moederlijke gevoelens, en zoo wandelen de schimmen van de moederverlangens van lang gestorven Hollanders door dit land, in de gestalten van hun nakroost. Het is niet alleen de troost in deze dingen, in de koestering der vrouwen, die door den man-alleen gevonden wordt, het is ook in den veroveringsdrang en de onbeteugelde uitviering daarvan dat hij, voor zichzelf, de bewijzen zocht van zijn vitaliteit en opgewassen-zijn tegen het eenzame leven. Die drang ontmoet natuurlijk óók weer het zelfbeklag der eenzame en oud-worden-vreezende vrouwen van anderen, en daaruit ontstaat het echtelijk drama met zijn aankleve van herstel in scheiding, hertrouwen e.d. Ge zult in de Indische wereld evenveel gescheiden en her-trouwde menschen aantreffen als elders in de wereld, en misschien nog meer, want de spontaneïteit der Westerlingen in de tropen voert tot een snelle en practische oplossing, ook daar waar men elders het conflict en de desorganisatie wellicht nog langen tijd slepend gehouden zou hebben in nooit bevredigende en uitputtende compromis-toestanden. En tenslotte is er het gamma der genots-afleidingen uit eenzaamheidsgevoelens, de drank en het spel en het woeste leven in al zijn vormen dat te uwer beschikking is, jongmensch, wanneer ge u wilt uitleven. „Bent u hier al heelemaal ingeleefd. ..?" is een vraag die u dikwijls gesteld zal worden. Voor hetgeen betreft het omgekeerde, uw u i tleven zal men u geen vragen stellen, want die beantwoordt ge reeds bij voorbaat door uw gedrag, in een samenleving die zich niets laat ontgaan. De scherpe verhouding „liefde-haat" is een exponent van het verschijnsel dat Indië voor den Westerling een sfeer van uitersten schept. Ge zult dat verschijnsel overal waarnemen; naast betuigingen van groote liefde voor het Indische land zult ge de bitterste klanken van haat vernemen, en de eerste kunnen met even groote snelheid als dag en nacht, d.w.z. zonder de nuances van schemering, overgaan in de laatste. In politicis is dit ook opmerkelijk: een diepe en oprechte liefde voor Indië ligt vrijwel altijd verbonden aan gevoelens van ergenis ten opzichte van het moederland, het trage tempo waarin de zaken daar behartigd worden, en de wijze waarop en de methoden die daarbij worden toegepast. Deze altijd durende wrevel, gevolg van zich onbegrepen wanen en onvoldoende in nooden en behoeften gekend en erkend worden, is waarschijnlijk een natuurlijk verschijnsel tusschen innig verbonden deelen van een geheel, een Rijk of een huwelijk. De uitersten waarin ze zich manifesteeren zijn karakteristiek voor een verren afstand en de — ondanks alle middelen der techniek — nog onvoldoende communicatiemiddelen. Werkelijke liefde vraagt aanschouwing: van aangezicht tot aangezicht en oog in oog; de platonische technische compensaties, als telefonie, telegrafie en luchtcorrespondentie, vormen geen bevrediging maar nog altijd een psychologisch onafdoend lapmiddel. Geen minnaars of ze braken alle muren af om elkander lijfeüjk te bereiken en te omarmen en op den kortst mogelijken afstand waar te nemen. In zakenverhoudingen, tusschen leiders en vertegenwoordigers is het niet anders; men zou kunnen zeggen dat de Rijksmotor in Indië gereden wordt op de laagste versnelling, met groot toerental, en in Holland op de prise-directe. Elke overschakeling brengt het gevaar mee van geknars en breuken in het transmissie-orgaan. Indië bemint heftig en onstuimig: Holland bedachtzaam en minder spontaan. In Indië liggen er weinig instanties tusschen de gedachte en de daad; in Holland zijn gedachte en daad niet onmiddellijk samengekoppeld, maar een gansch stelsel van overwegings-raderen en bezinnings-weerstanden en compromis-instanties is ertusschengeschakeld. Een gewaarwording van wrevel uit zich in Holland in een kuchje, wanneer in Indië het moment van een klap al dichtbij is. Een opwelling van liefde drijft in Holland naar de schrijftafel voor eene schriftelijke betuiging, wanneer in Indië de auto met het minnend paar reeds door den maneschijn rijdt. Waar in Holland wellicht diepe mijnputten moeten geboord om de brandstof op te delven volgens een gecompliceerd proces, daar liggen de brandstoffen van het gemoed in Indië voor het grijpen aan de aardoppervlakte van het gemoed. Ge hebt u laten vertellen van stille kracht en geheim2innige invloeden en de betoovering van het mystieke Oosten; geloof er niet aan. Neem de dingen zooals ze zijn en herinner u het verhaal van de dorpsklokken in het verdronken land, die weer luiden gaan bij laag-water. Wanneer door vermoeidheid, verdriet of wat dan ook, het niveau van het leven daalt, dan komen de dingen van diep-daaronder dichter bij het oppervlak; zóó zullen de klokken van de zeer diepe, zeer primaire dingen in u ook luiden gaan, althans haar gelui zal waarneembaar worden. In dien zin vormt de Europeesche samenleving in Indië een woud van klokketorens en carillons onder den spiegel van het verdronken levensland. Elke klok zingt, voor allen hoorbaar, het lied der eigen geheime verlangens. De spontaneïteit der reacties en acties heeft een groot voordeel. Het genus „stiekemerd" is in Indië zeldzaam. Wanneer het geluid dat de pers voortbrengt geïdentificeerd mag worden met de openbare meening, dan vormt ook zij het bewijs daarvoor, want talloos zijn de beschouwingen waarin de diepe klok der eigengeaardheid van den publicist door het klepelen zijner meer algemeene argumenteering heen klinkt, en dikwijls beheerscht deze zware toon de geheele melodie. De pers heeft lief en haat hartstochtelijk, zooals één mensch liefheeft en haten kan. Als zoodanig vormt een courant den spiegel van het gemoed van één individu. Dat is het „persoonlijk karakter" van een krant, dat belangrijker of minder belangrijk is naarmate de leidende redacteur over de geestelijke en technische middelen beschikt om in het zelfportret het beeld van de geheele samenleving te geven. Naarmate dit beeld getrouwer is, en het meest beantwoordt aan de formuleering, die de gemeenschap tracht te vinden, heeft het orgaan meer gezag; het denkt en formuleert ten behoeve van allen die geen richting konden geven aan hun dwarrelende gedachten, hun gevoelens van liefde en hun gewaarwordingen van haat. Er zijn in het Westen menschen, die den strijd tusschen liefde en haat hebben opgegeven; dikwijls zijn dat zeer oude, zeer wijze menschen. In Indië zijn deze menschen zeldzaam; ze zouden, met het neerleggen van de wapens, voor hun gevoelen het doodvonnis van hun eigen, zich-handhavende persoonlijkheid hebben uitgesproken. Wanneer men in Indië een zaak waard vindt om er voor te vechten, dan zal men er voor vechten, tot het laatste, en ook zelfs nog in de ambteloosheid en de moederlandsche retraite. De latente krachten daartoe blijven nog lang aanwezig: liefde en haat koelen, in dit klimaat, slechts met de levenskrachten af en nooit geheel. Wanneer men zegt dat Indische menschen haatdragend zijn, dan moet men daar dadelijk bijvoegen dat ze ook in staat zijn diep lief te hebben. Ze zijn trouw aan alles, tot aan hun haat. Zonder dat zouden ze het geloof aan zichzelf verliezen, en daarmee elke verdedigbare reden van hun bestaan. De Indische Nederlander heeft zelf-gewonnen, zelf-ontgonnen grond onder de voeten, en daarop wil hij blijven staan. Dat is een historisch en onweerlegbaar argument. Ik zeide eens dat ik den feilen haat van een bepaalden Indischman ten mijnen opzichte niet begreep. „Dan heb je hem nooit een klap gegeven!" zei een raadgever. „Want dan zou hij je waardeeren." Sindsdien peins ik er over, of ik het nog niet eens langs dien weg met hem zou kunnen probeeren . . . XI BEHUIZING Na al deze beschouwingen is het djd voor een practische afwisseling. Hoe zult ge in Indië gaan wonen? Let wel: indien ge al eenige pracüjk van een huishouden hebt verworven, wanneer ge thuis in de leer zijt geweest of op een (misschien zelfs Koloniale) huishoudschool, wanneer ge op kamers hebt gewoond of u op andere wijze practische kennis eigen hebt gemaakt op het stuk van huisvesting, dan is de reis naar Indië juist voldoende om weer een hulpeloos wezen van u te maken. Want gedurende die weken aan boord, of die dagen in het vliegtuig, wordt er maar met u gedaan; huisvesting en alles wat daarbij behoort wordt u verleend, zonder dat ge een vinger behoeft uit te steken of een dienende hand behoeft te besturen. Gansche ladingen verwende menschen worden op Indië's kusten afgeleverd. Tot zulk een lading behoort ge zelf. En, na uw laatste ontwaken vóór uw aankomst in Indië, hebt ge geen flauwe notie van het dak dat u dien avond zal beschermen of de omgeving waarin ge u zult bewegen. Een enkele luchtreiziger heeft weliswaar, reeds twee etmalen vóór hij Indië bereikte, met een verschrikt gezicht in tropische hotels rondgeloopen, maar dat behoort tot de overweldigende ervaringen van een reiziger en kan in geen enkel opzicht vergeleken worden met de eischen die een duurzame vestiging aan uw aanpassingsvermogen stelt. Voor hen, die door vriendelijke armen omvat en door hartelijke handen binnen geleid zullen worden in Indische woonhuizen, worden deze regels niet geschreven: hun oriëntatie laat ik met een volkomen gerust hart over aan Indische gastvrouwen en gastheeren, die hen wegwijs zullen maken. Niets ter wereld is immers opwindender dan het inleiden van medemenschen in voor hen gansch nieuwe, u-zelf langvertrouwde omstandigheden; dat prikkelt onze superioriteitsgevoelens en stelt ons op die verrukkelijk hoogere sport vanwaar wij oreeren, dirigeeren en beschikken kunnen. Ik behoef u slechts attent te maken op het glimpje van fierheid in den overigens gullen glimlach van uw gastgevers, om u in dit opzicht op het spoor te brengen van uw eigen ontgroeningsdriften van morgen. Maar nu die anderen . . . die dakloozen en hulpbehoevenden zonder vrienden . . ? Laten ze gerust zijn. Te hunnen behoeve is een feillooze organisatie ingesteld. De uiterste voelhorens van die organisatie hebben de gestalten van ontzagwekkende Inheemschen, mannen in smettelooze kleeding, allen getooid met het ordelint van het Grootkruis eener huis-orde. Dat huis van de eerste of tweede orde staat in koperen letters op het ordelint vermeld, en het is de naam van een hotel of pension. Dit zijn „runners", en dit heeft te maken met het werkwoord ,,to run", hetgeen uit het Engelsch vertaald beteekent: „snellen, rennen, zich snel voortbewegen". Deze snelheid wordt gestimuleerd door het verlangen van hun lastgevers om, tegen vergoeding, te mogen optreden als uw gastheeren. Volg de „runners" en ge zult een goede thuiskomst hebben. Het begin en het eind van een verblijf in Indië is hetzelfde: een logeerpartij. Bij vrienden, in een hotel of in een pension. De eerste periode dient als overkapping naar de installatie in een eigen huis, en de laatste voor die van de liquidatie van dat huis of overdracht daarvan aan anderen. Sommigen overkappen hun geheele Indische verblijf door één logeerpartij en slaan de geheele eigenbehuizings-stadia over. Dat zijn in de eerste plaats uiteraard de touristen en voorts zij die, om welke redenen ook, liever de zorgen van het huishouden overdragen aan iemand die daarvan een beroep maakt. Het hotel is eigenlijk een verlengstuk van de verwennerij-periode van de boot. Vroeger was het Indische hotel een soort villadorp, namelijk een horizontaal uitgebouwd huis zonder verdieping; het centrale huis vormde het ontmoetingspunt voor maaltijden en gezellig verkeer, en de rondomlig- gende, voor regengeval daarmee door overdekte paden verbonden, paviljoens de woongelegenheden. Het Indische hotelwezen heeft zich sindsdien ook in verticalen zin gewijzigd. Het is nog niet zoo lang geleden dat Amerikaansche bezoekers zoozeer onder den indruk geraakten van de gelijkvloersche wijze van bouwen in Indië, dat ze hun gastheeren uitnoodigden aan boord van hun wachtend mailschip een opwindend proefje te komen nemen met de daar aanwezige liften. Nog geen vijftien jaar geleden liet een rijke Chinees een toren bouwen voor het loutere genoegen daarin met een lift op en neer te gaan. Thans is een lift niets bijzonders meer, hetgeen niet wegneemt dat, in verband met den ruimen uitbouw der hotels — ruimte is in de warmte een kostbaar ding — het horizontaal verkeer het verticale sterk overtreft, zulks in tegenstelling met dat van de ultra-moderne wolkenkrabbers in de wereldsteden. Ongeacht of de door u gehuurde ruimte gelijkvloersch is of op een verdieping gelegen, zal ze waarschijnlijk als volgt zijn ingedeeld: een voorgalerij, d.w.z. een open ruimte aan de voorzijde met een „zitje", een of meer kamers achter elkaar, voorzien van raamgaten die met jaloezieluiken gesloten kunnen worden, een slaapvertrek en een badgelegenheid. Bij het gebruik van elk van deze woonruimten passen enkele wenken. Bij verblijf in de voorgalerij spreke men niet te luid: voorgalerijen zijn slechts overdekte schuilplaatsen in de open lucht, en ze zijn onderling alleen gescheiden door wanden tot iets beneden manshoogte. Elk woord dat ge in uw voorgalerij zegt, wordt door de bewoners van het neven-appartement gehoord, en waarschijnlijk verder verteld. Laten we dus, aangezien dit een gesprek vol vertrouwelijke en intieme raadgevingen is, de luiaardsstoelen van de voorgalerij verlaten, en de uiteraard hoogere temperatuur, die binnen heerscht, riskeeren om, nog steeds op fluisterenden toon, onze conversatie voort te zetten. Jawel, u kunt dit electrisch gerief in werking stellen: het heet „fan" of waaier en verwekt een windstroom, die tevens in staat is de muskieten van uw niet afdoende gepantserde beenen weg te drijven. Wat zegt u . . . ? aankleeden . . . ? Geen sprake van. U bent immers thuis, en kunt, zonder voor naaktlooper versleten te worden, uw nachtkleeding, pyama of iets dergelijks, aanhouden. Bloote voeten, behaarde mannenborsten, sierlijke vrouwenarmen zijn dingen die in Indië niet verheimelijkt worden in den intiemen kring. Al wat in Europa slechts op het badstrand en bij elegante avondfeesten vertoond wordt geldt, in Indië, als een dagelijksche lust voor de oogen, als men zoomaar doodgewoon en onder-elkaar thuis zit. De grootste korenmaten zouden het trouwens niet kunnen bedekken. Goed, laat uw muil maar bengelen aan uw teen. Toen ik jaren geleden een bezoek aflegde, verband houdend met mijn entrée in de tropen, beklaagde zich een lieve, oude gastvrouw in sarong en kabaja tegenover mij, dat ze zich bezeerd had, en leverde meteen het bewijs door mij haar mollige en bovendien nog gezwollen kuit toe te steken. Ik kan dit intiem avontuur vertellen, want we zitten nu in de zitkamer en voelen ons dus veilig. Of ik iets drinken wil. . . ? Graag . . . ! U leert het al goed. Dat is de eerste vraag die hier gesteld wordt; een dronk verkoelt ons en schept tevens een sfeer van broederschap, gelijk al het drinken uit eenzelfde flesch, en anecdoten gelijk die, welke ik zoojuist ten beste gaf. En nu zoudt ge graag willen weten waartoe deze kamer bestemd is? Ik zit leelijk verlegen om het antwoord, want waarachtig, ik weet het niet. De meeste menschen leven van hun voorgalerij in hun slaapkamer en voorts buitenshuis. U zoudt een brief kunnen schrijven aan het bureau in dien hoek, en natuurlijk kunt ge van het telefoontoestel gebruik maken (zacht spreken, de muren hebben ooren!), en desnoods kan men hier ook iemand ontvangen, maar neen, een huiskamer in de werkelijke beteekenis van het woord is het niet. Waarom zoudt u er eten, wanneer het in de voorgalerij koeler is en in 't algemeene restaurant gezelliger? De voorgalerij maait als het ware al het gras voor de voeten van dit vertrek weg. Halt, ge zoudt er kunnen pianospelen, maar neen dat kan nu ook alweer niet, want er is geen piano met het oog op de buren en de gehoorigheid, en de buren hebben al last genoeg van het radiotoestel. Laten we daarom maar weer verder gaan en de slaapkamer bekijken. Misschien is die afgesloten door een deurtje van muggengaas. In dat geval is het een doodgewone slaapkamer, maar misschien is een deel van het vertrek veranderd in een gesloten kooi van muggengaas waarin de bedden staan, en als dat niet zoo is dan staat er een Indisch bed, d.w.z. een bed met een opbouw waar van aan alle zijden muskietengordijnen afhangen. Op dat bed moet ge u straks uitstrekken, let wel, niet naar de vaderlandsche spreekwijze er „in", maar er „op". Er is namelijk weinig om „in" te gaan: noch dekens noch lakens. Een aanduiding van eenige bedekking is wellicht aan het voeteneind en in opgevouwen toestand te vinden voor koude nachten. Normaliter hebt ge genoeg aan het hoofdkussen en een langgerekte worstvormige zuster van dit artikel, zijnde een sluimerrol. Deze sluimerrol bewijst u, in heete nachten, dezelfde diensten als de eik aan de klimplant. Ge slingert er u omheen en slaapt in deze horizontale klimhouding in. In verband met de muskietengordijnen raad ik u aan altijd te zorgen voor goed kortgeknipte nagels aan uw teenen; niets is akeliger dan het haken in deze soepele stof bij het in- en uitstappen. Maar ook met korte teen-nagels blijve het afen opstappen van het bed tot een minimum beperkt. Ge hebt dat zelf in de hand door alle gedurende den nacht mogelijkerwijs noodige voorwerpen mee achter het gordijn te nemen, zooals zakdoeken, boeken, een horloge, wellicht ook uw welgevulde reisbeurs en, voor het geval dat er geen vernuftige inrichting is aangebracht om het licht binnen de gordijnruimte te bedienen, een electrische zaklantaren. Schrik niet wanneer ge een bezem in uw bed aantreft. Deze is niet achtergelaten door een plichtvergeten en slordige schoonmaakster maar hij behoort om zoo te zeggen tot uw uitrusting. De bezem dient tot het verdelgen van eventueel binnengeslopen muskieten, en ge moet opletten dat de samenstellende twijgen goed aan elkaar zijn gebonden, want anders ontwaakt ge op een soort on-ontstoken brandstapel. Er was een tijd — men vergeve mij als ik zoo nu en dan in de sprookjes-sfeer terugval — toen, in Indische hotelkamers, alle kasten, laden enz. van alle kamers van eenzelfde slot voorzien schenen te zijn dat in de meeste gevallen ook nog niet behoorlijk werkte. Maar die tijd is voorbij, althans in de groote steden. En ge kunt met een gevoel van betrekkelijke veiligheid, schoon zonder eenigen waarborg van de hoteldirectie of mijzelf, uw kostbaarheden achter slot laten. Uw kamerbediende is gaarne bereid alles uit te pakken en op te bergen. Ge zijt hem een bepaalde som aan fooien verschuldigd. Voorts kunt ge rechten doen gelden op een kan met ijs water voor nachtgebruik, en als uw kamerbediende, die straks optreedt in de dubbelrol van restaurantkellner tevens, uw gemoed begrijpt, dan zal hij bereid zijn al wat u aantrekkelijk voorkomt op de diner- of lunchtafel, zooals vruchten en taart, naar uw kamer te brengen. Over de Indische badkamer, waar men water uit een gemetselden bak in emmers over het hoofd uitstort, zijn al vele boeken geschreven; nergens echter zag ik met voldoende klem gewaarschuwd tegen de gevolgen van met-bloote-voeten loopen wanneer die niet goed zijn afgedroogd. Dan ontstaat namelijk een akelig jeukende ontsteking op die plekken waar de watervogels zwemvliezen hebben. Het middel tot voorkomen daarvan is, behalve goed afdrogen, het poeieren van de voeten. Ik beweeg mij nooit anders door Indische bad- of slaapkamers, en begeef mij nooit in mijn sokken dan, gelijk het schaap in het kinderslaaplied „met witte voetjes". Mij vleiende met de hoop dat ik, door dezen wenk, een wit voetje bij den lezer verworven heb, ga ik voortmet mijnconfidenties, die nu van steeds intiemer aard gaan worden en langzamerhand het karakter krijgen van alkoof-geheimen. Uw „gemakken", dat wil zeggen uw badkamer met neven-gelegenheid, zijn met open gaten verbonden met diezelfde buitenlucht waarin dergelijke openingen bij uw naaste buren uitmonden. Hier geldt dus dezelfde waarschuwing als voor uw voor- galerij. Er zijn menschen die zelfgemaakte of algemeen bekende liederen plegen te zingen gedurende het baden, of die bij verrichtingen van intiemen aard geluiden voortbrengen die zij gesmoord wanen binnen de wanden van hun afzondering. Dat gaat nu niet meer op, en wee dengene die dat vergeet! Ik heb een nooit geheel overwonnen weerzin opgevat tegen een lid van den Raad van NederlandschIndië, niet om zijn uiterlijk en zeker niet uit gebrek aan waardeering voor zijn schitterende gaven en adviezen, maar om het rochelgeluid dat hij, onbespied, placht te maken bij het poetsen van zijn tanden. En mijn bewondering voor een groot kunstenares is gaan tanen, ondanks al haar triomfen, doordat ik zonder het te willen op de hoogte was van een gansch ander zangrépertoire dan dat, hetwelk haar faam bevestigde op de podia van de beide halfronden. Blijf, en dit is een gouden raad, muisstil gedurende het gebruik van uw slaapkamer en gemakken. Het Indische pension is een verbouwd heerenhuis, en als het niet verbouwd is, dan heeft men zich de uitgave getroost van een groot aantal houten schotten ter verkaveling van de voorhanden ruimten; er zijn pensions in allerlei stijl, met eigen en met gecombineerde gemakken, met een pudding en een pisang als dessert en met een pudding en een schaal vol fruit als dessert en met niets dan een pisang als dessert. In ieder pension zwaait een energieke vrouw den scepter; in sommige gevallen wordt zij bijgestaan door een, meestal wat schichtigen, goedigen en administratief onderlegden echtgenoot die vroeger iets anders is geweest. In de meeste pensions woont een heer-alleen, die er al heel lang is, en die iets dra- matisch in zijn leven heeft gehad. Er is ook een huisdier: een hond die door iedereen wordt gewaardeerd of een magere kat met een knoopstaart die door iedereen wordt weggejaagd. Sinds de radio zulk een vogelvlucht heeft genomen is er, behalve in de hotels, ook in alle pensions muziek, maar niet in alle kamers hetzelfde programma. Maar laten we nu eindelijk eens naar huis gaan. U kunt ze in alle soorten krijgen, vanaf het imposante oud-Indische huis tot aan het vriendelijke Bussumsche villatje in de lange rij precies gelijke villatjes. Onafhankelijk van de grootte heeft ieder huis een paviljoen, d.w.z. een woonruimte onder een apart dak. Deze dient om er zeer goede vrienden in onder te brengen van buiten-af, of om er hinderderlijke elementen in over te brengen uit den huiselijken kring van binnen-uit, of om te verhuren aan willekeurige menschen met wie dan allengs banden van liefde of strubbelingen van haat ontstaan. De Inheemsche jeugd heeft een spel, bestaande uit het opsluiten van twee krekels in een bamboebuisje. Onherroepelijk krijgen die onaangenaamheden. Zoo is het ook met bewoners van hoofdgebouwen en paviljoens: het paviljoen-systeem schept een halven familieband die al het vóór en tegen van aanbehuwdschap met zich mee sleept. Behalve het paviljoen zijn er de bijgebouwen voor de bedienden. In de oudere huizen zijn dit vroeger slavenvertrekken geweest. Een slaaf was een kostbaar bezit maar, gezien het primitieve van deze woonruimten, gingen de menschen in dien tijd onvergeeflijk slordig met hun eigendommen om. Ook de nieuwe bouwtrant levert in dit opzicht een tamelijk „slaafsche" navolging van de gebruiken uit dien tijd, en het merkwaardige is dat de Inheemsche Indië 7 bedienden er tevreden mee zijn. Ze doen wonderen met een ruimte, die in onze oogen niet meer is dan een slecht geventileerde kast, door de wanden te versieren met portretten van Prinses Juliana, President Roosevelt of Mussolini, en reclames voor hagelwitte tanden en andere schoonheids- en huidverplegingsmiddelen die ze uit oude couranten knippen. Het aantal bewoners van deze verblijven is moeilijk te bepalen. Echtgenooten met hun vrouwen in tweede of derde huwelijk huizen in een vertrek met kinderen uit verschillende andere huwelijken, en derzelver eventueele echtgenooten en verloofden, vaders, moeders enz. Dit moge dan den ambtenaar der periodieke volkstelling interesseeren, het gaat u niets aan, en bovendien zou de uitleg van de diverse onderlinge ingewikkelde betrekkingen te veel vergen van uw bevattingsvermogen. Toch is in dit alles een geweldige vooruitgang te bespeuren. Niet alleen dat de bedienden meer en meer extern gaan wonen, en daardoor idyllischer woningomstandigheden op eigen initiatief scheppen in den kampong, maar ook omdat gebruiken, die een jaar of twaalf geleden nog voorkwamen, thans van de baan zijn. Ik wil er een enkele noemen. Ik bezocht eens een lieve oude dame die een groot ouderwetsch huis bewoonde, dat ze bij den ingang bewaken liet door Britsch-Indiërs, groote mannen met vervaarlijke baarden en tulbanden op het hoofd waaronder koolzwarte oogen strijdvaardig blonken. Plotseling schreed een andere Britsch-Indiër, in een modieus pak en met een knalroode das, voorzien van een schitterenden diamant, over het erf. Hij werd gevolgd door een kleine, sierlijke, slaafsch gebogen gestalte: een Inheemsche vrouw die een parasol droeg en op hooge muiltjes ging. De deftige Oosterling boog en liep, gevolgd door de vrouw, naar de bijgebouwen. Op mijn vraag vertelde mijn gastvrouw me het volgende genoegelijke verhaal: Britsch-Indiërs van het slag harer poortreuzen, zijn ondanks hun vervaarlijk uiterlijk, wezels in hun hart. Hun werking is preventief, en bij beproeving illusionair. Des nachts laten ze zich op hun ronden dan ook veiligheidshalve vergezellen door een Inheemsche vrouw die een lantaren draagt. Deze vrouw, met welke ze om redenen van religieuzen aard niet kunnen trouwen, strekt hun ook tot gezelschap in de uren waarop ze geen ronden doen. Dit, en het feit dat de vrouwen, wanneer deze helden uit wandelen gaan, door hen worden opgesloten, heeft het gevolg dat zich, voor die onderbetrekking, slechts ongelukkigen van berispelijke zeden aandienen. En ook dezen komen spoedig in opstand tegen haar lot en breken, wanneer ze kunnen, uit, om haar beroep weer langs den openbaren weg, in vrijheid te beoefenen. Onlangs was weer zulk een vrouw weggeloopen, en de mijnheer met de diamanten speld was de handelaar die met een „nieuwe" op zicht kwam. Deze oude dame maakte zich schuldig en medeschuldig aan een gansche reeks van misdrijven, die vermeld worden in het wetboek; ik trachtte ze op te sommen, maar de lijst ware te lang om hier af te drukken. Kies uw bedienden op aanbeveling van kennissen, en nooit op onderlinge aanbeveling. In het eerste geval krijgt ge een keur, in het laatste geval loopt ge kans een georganiseerd complot in huis te halen. En dan nog dit: vergeet in groote steden nooit dat uw bedienden in weinig of geen opzicht materiaal leveren voor de kennis van de Inheemschen. De meeste groote steden zijn havensteden, en de bevolking van havensteden levert, met alle respect voor de inwoners van Amsterdam, Rotterdam en Port Said, elementen op die eigenschappen uit verre landen in zich dragen. Praat nooit, naar aanleiding van geen andere studie dan die waartoe uw gesloten personeel u gelegenheid geeft over „den Inlander". Met evenveel recht zoudt ge, op grond van het drinken van één cocktail, kunnen praten over de karakteristieke eigenschappen van Meikersen. Over de inrichting van uw huis wil ik liever niet praten. In de eerste plaats is dat een kwestie van uw persoonlijken smaak, en in de tweede plaats moet ge daarvoor de hulp van kennissen ter plaatse inroepen. De tijd is voorbij dat ge van allerlei uit Holland moest meenemen. Tegenwoordig is in Indië alles te krijgen en na te maken. Dingen die u zeer hef zijn neemt ge vanzelf wel mee en, als ge jonggehuwden zijt, ook de bruiloftscadeaux van hen die niet begrepen hebben dat ge meer gediend zijt met een cheque, waarvoor ge in Indië zelf kunt aanschaffen wat ge hebben wilt. Deze beschouwingen over behuizing maken geen enkele aanspraak op volledigheid. Tenslotte is behuizing een zaak van ervaring; de menschheid heeft geweldige ervaringen gehad sinds den tijd toen zij holen bewoonde. Die ervaring is in Indië belichaamd in de voorhanden woningen, waarvan ge er desnoods een compleet gemeubelde kunt overnemen. Profiteert van die ervaring of word, zoo ge dat verzuimt, door schade en schande wijs. Zoo is het mij ook gegaan. Ons eerste diner in ons eerste Indische huis werd een volkomen mislukking omdat we het in onze waanwijsheid nu eens „Europeesch" wilden inrichten. Indië is vol huisraad, en dat reist, via de venduties of openbare verkoopingen, telkens weer met een ander gezin een eindje mee . . . XII DE FILM Onderweg, gedurende uw bootreis, hebt ge een of meer filmvoorstellingen bijgewoond. Van een modernen mensch is namelijk niet aan te nemen dat hij gedurende twee of drie weken zou kunnen leven zonder een film te zien. Maar eerst in Indië zal het u duidelijk worden hoeveel de film in uw leven beteekent. De geluidsfilm heeft voor de Europeesche gemeenschap in Indië méér gedaan dan de lucifer, dan de automobiel, dan het electrische licht, de onderwijzeres en de Tweede Kamer der StatenGeneraal. Door de film zag men weer het werkelijke leven buiten het eilandenrijk, door de film hoorde men weer, buiten de Deutsche Club, correct Duitsch spreken, buiten de Engelsche sportclub, Engelsch slang, en buiten den kapperswinkel en de Europeesche middelbare school Fransch. De film is véél belangrijker dan de radio en de luchtmail. De radio brengt alleen klanken, de geïllustreerde tijdschriften alleen beelden: de film brengt de combinatie en dat is het bewegende, sprekende, levende beeld. Moderne en klassieke muziek, talen, dansen, architectuur, kunst. . . alles brengt de film naar Indië in geluid en beeld, die de illusie van een volkomen werkelijkheid wekken. En de betoovering wijkt pas wanneer de laatste orgeltonen van de ontknooping verklinken, wanneer de letters EINDE zichtbaar worden, en als het uitkij kraam in de verre wereldwonderen plotseling een wit doek blijkt te zijn. Dan ontwaakt het publiek uit een droom... en ontdekt dat het... in Indië is! Straks zult ge óók dat ontwaken kennen. En dan zal een gang naar den bioscoop oneindig veel meer voor u gaan beteekenen dan het uitgangetje (ge hadt dien avond toch niets speciaals te doen?) dat het in Holland was. Een Indisch bioscoopbezoek is een terugreis in het verleden, en een vooruitsnellen naar het beloofde land van het van verre lonkende verlof. Het samen beleven van die aandoening geeft een grooten band. In Indië gaat men met zijn zéér goede vrienden naar den bioscoop; de hechtste vriendschappen van Indië ontstaan in de bioscopen, en dan niet in den gemakkelijk te ridiculiseeren zin van het hand aan hand zitten, of nog meer, van kennissen van verschillende kunne (wees eerlijk, daar moest ge dadelijk aan denken!) maar in dien van een wijdingsuur van zeer bepaalde beteekenis. De meeste bioscopen in Indië wisselen hun programma tweemaal in de week. Het komt zelden voor dat het beschikbaar aantal bioscoopgangers van een stad voldoende is om langere reeksen voorstellingen van dezelfde film te geven. Naarmate het contingent bioscooplustigen kleiner is, wordt het aantal programmawijzigingen grooter. Dat is een eenvoudige rekensom: in een plaatsje waar zestig menschen in aanmerking komen voor geregeld bioscoopbezoek, zou men, bij een zaal met een capaciteit voor zestig toeschouwers, theoretisch eiken dag een andere film moeten opvoeren. In de laatste tien jaren heeft zich het Indische bioscooptheater geweldig ontwikkeld, en wat ge nu zult aantreffen is het neusje van den zalm. De schouwburgen der groote steden zijn, in het algemeen, verre bij de bioscooptheaters achtergebleven; ze dragen in hun versleten uiterlijk de kenmerken van het verlies van de gunsten der ontrouwe en altijd naar het nieuwe verlangende massa. Ze konden het niet bijbeenen. Tegen het tooneelspelers-troepje van een klein dozijn, dat naar Indië kon reizen, tegen de slonzige maar heldhaftige Italiaansche opera, die bij elke étappe een aantrekkelijke sopraan moest verliezen, had Hollywood, dat revues met duizenden girls en dansers en orkesten en heele legers in een blikken trommel verstuurt inclusief de allerbeste orkesten van de wereld, gemakkelijk spel. Ge moogt in een Indischen bioscoop twee dingen doen die in een Europeesch theater niet in zwang zijn. In de eerste plaats moogt ge er van allerlei drinken; er staan tafeltjes tusschen de fauteuils en geruischlooze bedienden sluipen gebogen en op bloote voeten rond, knielen naast u neer opdat niets u zal ontgaan, en schenken uw glas in het duister tot aan den rand vol. En dan moogt ge er ook een beetje huilen. Ik bedoel natuurlijk niet brullen van het huilen, of snikken van ontroering, maar zoo'n beetje beschaafd snotteren. Dat neemt men u niet kwalijk. Men eerbiedigt dat volkomen. Er zijn een massa menschen met ijzersterke zenuwen die, bij het uitkijken naar een verre wereld, die ze in zoo lang niet hebben gezien, toch een brok in hun keel krijgen. Neem echter een extra zakdoek mee. Want het is geen gebruik dat ge uw ontroering langer laat voortduren dan strikt noodig is. Er is geen enkel bezwaar tegen dat ge nog, terwijl het licht opgaat, snel uw tranen afveegt of wat versche poeder en verf op uw gelaat verspreidt, maar daarmee moet het dan ook uit zijn. En de kennis die achter u is opgestaan, en ook wat weg te slikken heeft, glimlacht tegelijk met u en zegt: hè-hè ... of. . . nnnou-dan-maar . . . En daarmee is al weer een ander chapiter aangevangen. Weet dat er dingen zullen zijn die den droom van uw illusie zullen verstoren. Geen droom of die wordt wel eens benauwend beïnvloed. Er zal op het doek, juist op den mondhoek van de schoonste vrouw van de nieuwe wereld, en op het oogenblik dat zij haar held omhelzen zal, een hagedisvormig beest zitten. Dat is een huisdier, een tjitjak, die het doek tot zitplaats heeft uitverkoren zonder notie van het feit dat het in den weg zit, en dat het het publiek doet huiveren voor de gewaarwording van den driesten minnaar. Geen nood . . . het onschuldig diertje aast op een muskiet, en zal zoo dadelijk van den mondhoek wegschieten om straks weer zichtbaar te worden op den top van den Matterhorn of op de met goud-betreste borst van een generaal. Of zwervende vleermuizen zullen terechtkomen in den lichtbundel van het projectietoestel, en eigenaardige schaduwen werpen op het meer van Genève, en sombere wolkschichten jagen langs het voorhoofd van Greta Garbo of over een feest aan het hof van Napoleon I. Bekommer u daarom niet. Het nachtdier is al omgezwenkt en zwiert elegant, schijnbaar rakelings over uw hoofd, naar oorden die het beter kent dan het Lac Léman, of Greta's hoofd of de roemrijke historie van het eerste Keizerrijk. Het is mij ook eens overkomen, dat een kruipend gedierte, een doodgewone tor van nog geen zes centimeter lengte, in het donker verdoold geraakt was onder de rokken van mijn buurvrouw, die een gil gaf en haar taschje wegwierp, waardoor de Procureur-Generaal, die schuin vóór ons zat, omkeek en mij, geheel onverdiend, bestraffend aankeek. In Indië komen zulke dingen in orde. De tor werd gegrepen door de vrouw zelve die door haar belaagd werd, en in een programma gepakt, en op de club, na afloop, werd de tor in een ledige flesch gedaan en overal vertoond .. . De Procureur-Generaal was toen weer zeer vriendelijk voor me... Alle dingen komen in Indië in orde .. .! Een groot voordeel van het Indische bioscoopleven is ook, dat de filmfabrikanten zorgdragen voor een steeds volgehouden climax in de kwaliteit van het naar Indië ter vertooning gezonden product. Nog nooit was er in Indië een film of die werd aangekondigd als grootscher en ontroerender dan alles wat tot nog toe vertoond werd, en elke film is, in vergelijking tot al het vorige, het geweldigst filmwerk dat ooit vertoond werd. Men vraagt zich af waar dat heen moet, maar men prijst de fabrikanten dat zij nooit versagen in het opvoeren van de spanning. In verschillende bioscopen zijn aparte ruimten voor Inheemsch publiek. Dat publiek gaat fluiten als de film zeer mooi is. Theoretisch gesproken zou dus, voor een gemengd Europeesch en Inheemsch publiek, een film met uitgesproken sterke en zwakke plaatsen, aanleiding moeten geven tot een ononderbroken gefluit. Dat heb ik echter nog nooit waargenomen, denkelijk dank zij de bescheidenheid waarmee beide deelen van het publiek van hun uitingsmiddelen gebruik maken. De bioscopen geven twee voorstellingen: een in den vooravond en een in den na-avond. Het vooravond-publiek bestaat namelijk grootendeels uit nachtbrakers, terwijl het na-avond-publiek wordt gevormd door de menschen die op een behoorlijk uur naar hun bed wenschen te gaan. Deze schijnbare tegenstrijdigheid hangt samen met het late etensuur. Het voor-avond-publiek heeft nog niet gegeten, en wordt door het veelvuldig en royaal eten in de films geprikkeld tot navolging. Het begeeft zich dus na afloop niet naar huis, maar vormt groepjes van twee of meer, en laat zich naar de sociëteit brengen. Nu zou men daar gemakkelijk kunnen eten gedurende den tijd dat het na-avondpubliek in den bioscoop zit, maar, wanneer ge aldus redeneert, geeft ge het bewijs dat ge de vorige hoofdstukken onnauwkeurig gelezen hebt. Want ik zeide u duidelijk en nadrukkelijk dat in Indië geen etenstafel wordt belegd zonder dat daaraan een vóórtafel voor-af gaat. Dus ook in dit geval. De vóór-kring dient tot het bespreken van de film en de onderwerpen van den dag, onder het genot van een tengevolge van het bioscoopgenot vèr-verschoven bitteruur. Eerst na dien voorkring ontstaat het initiatief tot eten, en vandaar de vordering van de klok, als rechtstreeksch gevolg van een voor-avondbezoek aan den bioscoop. Na-avond-bezoekers zijn solide menschen: families of paren of groepen die tijdig gegeten hebben, na een met-het-oog op het eten tot een minimum beperkt bitteruur, of ook wel na een partij tennis. Deze menschen verlaten omstreeks half twaalf, diep onder den indruk van het genotene, het theater, en aarzelen niet aanstonds naar huis te gaan, om de zeer solide en zeer principieele overweging dat er . .. tóch nergens meer wat te doen is. Werkelijk onheil ontstaat pas in die gevallen, waarin vertraagd-etende voor-avonders stuiten op drieste en avontuurlijke na-avonders .. . Dan vormen zich weer nieuwe kringen van met voedsel verzadigden, die zich in staat gevoelen iets in den geest van nachtleven te gaan verwekken. Een enkele gelegenheid biedt het milieu (licht, stoelen, tafels, muziek en dansvloer) en stelt slechts den eisch dat het publiek in voldoende mate zal opkomen. Lang nadat Indië daadwerkelijke belangstelling had betoond voor de producten der filmindustrie, begonnen de filmproducenten Indië te ontdekken, en stuurden er expedities met camera's heen. Het importsaldo op filmgebied is echter nog altijd aanzienlijk en elke georganiseerde poging om tot een Indische filmindustrie te komen heeft tot dusver gefaald. 5 De camera-lenzen snuffelen over Indië en halen er nu en dan wat uit, maar het blijft nog altijd bij losse ondernemingen, en de film beteekent voor Indië vooralsnog een voedingsmiddel uit blik, en geen export-artikel. Wanneer men u meevraagt naar den bioscoop dan is dat een aanbod van vriendschap. Vergeet dat niet bij uw uitnoodigingen. Die scheppen, onverschillig of ze door een man tot een vrouw of door een vrouw tot een man zijn gericht, zekere verplichtingen. Discussieer nooit te zwaar over de artistieke kwaliteiten van een film. De Indische Nederlander beschouwt de film als iets van een zeer diepe waarde, maar, enkele minuten nadat het is afgeloopen, doet hij het voorkomen of hij er alleen maar ter afleiding en voor wat oppervlakkig genoegen heen is gegaan. Ik zeide eens, na afloop van een filmvoorstelling, die ik in gezelschap van een echtpaar bezocht had, dat het verhaal mij de zekerheid had gegeven dat een huwelijk waarbij de vrouw de baas is, óók groote kansen op slagen (ik bedoelde niet klappen, maar slaagkansen) biedt. Mijn gastvrouw stoof toen verontwaardigd op en riep mij toe: . . . Met dat ééne woord heb je mijn werk van jaren vernietigd! De gastheer lachte alleen maar. Oefen ook nimmer sterken aandrang op anderen uit om een film, die u bijzonder bevallen is, absoluut te gaan zien. Men is niet op zulk een pressie gesteld, en, als men er gevolg aan mocht geven, dan zal men gedurende de voorstelling scherp opletten of ge niet een bedoeling met uw opdringerigheid gehad hebt. . En als het toeval wil dat men een bepaalde tenden2 in het verhaal mocht ontdekken, die men toepasselijk acht op eigen gebreken in uw oog, dan zal men u dat zeer kwalijk nemen. Een groot voordeel ten opzichte van tien jaar geleden is nog het feit dat de bioscopen niet meer in de open lucht zijn, maar onder solide daken. Vroeger moest men in den regentijd een plaats opzoeken waar het droog was of waar het dak niet lekte, en het was, met het oog op het achterzittende publiek dat het meeste betaalt, verboden een paraplu op te steken. Dat is nu niet meer noodig, maar de beste plaatsen zijn tegenwoordig onder de plafond-fans, die u de moeite ontnemen van het voortdurend waaieren met uw programma. En dan nog deze merkwaardigheid: Wanneer ge in Europa een bioscoop bezocht hebt kunt ge dat den volgenden morgen nog ruiken; uw kleeren zijn doortrokken van tabaksrook. Daarvan hebt ge in een Indischen bioscoop nooit last, en uw garderobe is zoo groot en wordt zoo dikwijls gewasschen, dat ook het allergeringste spoor, zoo-al aanwezig, verdwijnen zou. XIII TIJD EN BEZIGHEDEN Volgens sommige spreekwijzen is de tijd een vijand van de menschen. Men kan den tijd tenminste verdrijven, doodslaan e.d. Ge zult in Indië afwisselend zware werkperioden en vrijen tijd hebben, en het is dus zaak een soort plan de campagne tegen den tijd op te maken. Oorlog voeren kost geld en uw veldtocht tegen den tijd kan u ruïneeren. De tijd is als een motor; we kunnen er, naar verkiezing en door omschakeling, voor- en achteruit mee gaan. In dat opzicht zult ge in Indië vooruitgang en achteruitgang kunnen waarnemen. Voor het dooden van den tijd met geld vindt ge in Indië alle klassieke middelen onder de bekende etiketten; als een soort bar-achtergrond vol kleuren en valsche glinstering. Er zijn zelfs menschen die de ledigheid stoffeeren uit een soort onbeteugelde koop- en versieringsdrift, gekanaliseerd door warenkennis en wat rudimentairen schoonheidszin en zich met pracht en praal omgeven. Hier nadert het systeem dat van den Chinees met zijn kostelijke installatie, met de tegen den wand gehangen porceleinen eetserviezen en de uitstalling van potten en bakken op elke trede van zijn bordes en op elk uit-stekend punt van zijn dak. Werk moet verricht worden. Bezigheden moeten geschapen worden. Deze regelen mogen bijdragen tot het stimuleeren van uw scheppingsvermogen en als waarschuwing tegen het scheppen van destructieve verdelgingsmiddelen van den vrijen tijd. Het allermoeilijkste punt, waarover al een plank vol Indische romans geschreven is, is gelegen in de onverzoenlijke tegenstelling tusschen de scheppingsperioden van man en vrouw. Het critieke moment is zeven uur 's avonds. Op dat oogenblik is de werkende man vermoeid, gebaad en verkleed. Op datzelfde oogenblik is de vrouw, na een dag van verveling of geforceerde bezigheidjes, eveneens vermoeid (van de verveling) en vól verwachting ten aanzien van de wijze waarop de avond zal worden doorgebracht. De man zou willen rusten, de vrouw is vol dadendrang. Wat moet er nu gebeuren? De allergrootste behoedzaamheid is noodzakelijk. Het zwakste punt van het huwelijk in Indië ligt op zeven uur s avonds; daar kan de breuk ontstaan. Teleurstelling van de levenskrachtige vrouw, de eisch tot onderdrukking van haar expansie-verlangens, vormen het allereerste begin van het huwelijks-ontbindings-moment. De spankracht van de vrouw kan in een gevaarlijke richting ontladen worden . . in de vlucht naar elders, of anderen! En hier betreden weer andere mannen het terrein, mannen van andere vrouwen of mannen zonder vrouwen of mannen die tijdelijk zonder vrouwen zijn. Velen hunner zijn gereed en bereid om de vluchtelinge op te vangen. Het conflict treedt dan zijn tweede stadium in. Er moet, op het stuk van tijds-beheer, tot eiken prijs wils-overeenstemming bereikt worden tusschen echtgenooten in de tropen. De man moet er, terwille van zijn vrouw, die op hem gewacht heeft, wat verzet van vermoeidheid voor over hebben, en de vrouw moet van haar kant, overtuigd van den goeden wil van den zwoeger, wat water in haar levenswijn doen. De groote troost bij dit alles is immers dat in de huizen links en rechts en aan den overkant precies hetzelfde conflict bestaat; voor elke nieuwe generatie wordt de oplossing van dat conflict moeilijker. Het Westen heeft zich met geweldige schreden van het Oosten verwijderd en, in een aantal eeuwen dat men op de vingers van één hand kan aftellen, is de emancipatie der vrouwen voltrokken. Bij den terugval in een sfeer waar de zeden en de omstandigheden nog ingesteld zijn op een dienende verhouding van vrouw tot echtgenoot voelt men die tegenstelling pijnlijk aan. Gij jonge menschen, zijt onderweg naar Indië met een huwelijkscontract in uw zak. Het contract bevat de ongeschreven clausule van dezen tijd dat ge Indië 8 gelijkwaardig zijt, dus beiden dezelfde rechten hebt... en dezelfde plichten. Voert dat contract stipt en eerlijk uit. Dat eischt een verloochening van uwe zeer diepe instincten, want, beken het maar eerlijk mevrouw, heel in den grond van uw gemoed wilt ge toch wel héél graag gediend worden, en aanbeden, en u mijnheer hebt óók wel eischen en verlangens in die richting! Wat wil jij .. .? vragen duizenden vrouwen in Indië om zeven uur aan haar man. Wat was jij van plan . . .? aldus de tegenvraag van duizenden mannen. Hij wil rusten ... 1 denken de vrouwen. Ze wil uit... ! overwegen de mannen. Wie zal het voorstel doen . . . ? Waar zal het initiatief vallen. ..? Nu ratelt de telefoon, en een stem vraagt: Wat doen jullie vanavond . .. ? Het is een oproep, die de exponent is van een gelijkvormig vraagstuk, elders. De twee echtparen gaan nu samen uit. De combinatie van twee vraagstukken is nooit een antwoord of een oplossing. De oplossing wordt dus weer verschoven en komt nu weer op een heel ander gebied. Wanneer mijnheer X belangstelling toont voor mevrouw Y en mevrouw Y voor mijnheer X, dan heeft men groote kans dat het vraagstuk een kruiswoord-puzzle wordt. De prijs daarvan komt ten goede aan de advocaten, die de mutatie regelen. Maar het is nu zaak om, alvorens het pessimistisch verloop der catastrophe te aanvaarden, het zwakke punt op te zoeken waar de ellende begonnen is. Het ligt nog altijd op of omstreeks zeven uur 's avonds, wanneer op dat critieke moment beide partijen zich minder verdiepen in het eigen verlangen en de eigen begeerte, maar in de behoefte van de wederpartij, buigt de ontwikkelingslijn plotseling af naar een heel ander niveau. Leeft met elkander mee, koestert de grootst mogelijke belangstelling in elkanders werk, in elkanders dagverdeeling, in elkanders gedachtenleven. De korte Indische schemering is nog lang genoeg voor rapporten over en weer, voor de uitwisseling van ervaringen opgedaan in het stille, door het zon-geblakerde woonhuis en in het heete, roezemoezerige kantoor. En dat is dan een eerste stap. De tweede is de vereeniging tusschen twee energieën tot de juiste besteding van de restende uren van rust. Hier zult ge alweer een ander duiveltje om den hoek zien kijken. Het heeft een zeer bekend en zeer Europeesch uiterlijk en het heet „snobisme". Het geval is niet ondenkbaar, dat het snobisme zijn zegenende handen over het echtpaar zal uitstrekken om hen, als de hoogste waarheid, in het oor te fluisteren dat ook deze uren rendabel zijn te maken voor het bevestigen of verbeteren van een positie en indirect tot het behalen van maatschappelijke en materieele voordeelen. Het kapitaal der energie wordt dan belegd in een sluwe activiteit: het afleggen van hoog-noodige bezoeken, het koesteren van zeer belangrijke relaties. Men zou met een volkomen negatie van alle werkelijke waarden kunnen zeggen, dat het ideale Indische huwelijk dat is, waarin twee snobs vereenigd zijn in hun drang tot uitbuiting der sociale structuur en de exploitatie van het momenteel voorhanden menschenmateriaal. In studentensociëteiten kent men dat type van overjarige individuen, dat zich geduldig elke nieuwe constellatie ten nutte maakt. Het snobisme in zijn koloniale verteekening heeft niet altijd de goedmoedige eigenschappen van een familie Kegge, maar wèl de spontanëiteit en de groote openheid. En bovendien ontmoet het onmiddellijk de rotsvaste nuchterheid van het andere Indische uiterste. Het spel van ijverig snobisme tegen de stevige rotsen van evenwichtigheid is in de Europeesche samenleving een even boeiend spel als dat van de branding op de rotsen van Java s zuidkust. Het snobisme van Holland is in zijn wezen hetzelfde, maar ontmoet een licht-op-glooiende zanderige kust en loopt daarop langzamer dood. Waar een Hollandsche snob een lichte bevreemding ontmoet, een koele reactie, een nuchter ,,hm , daar ontmoet de Indische snob een schaterenden lach, een raak woord, een kernachtig „bah . Want de houding van den snob is noodzakelijkerwijs een onechte, een leugenachtige, en de herkenning en betrapping is alweer een pleizier op zichzelf. Wanneer men als definitie van den snob stelt, dat hij iemand is, die niet met zich-zelf zou willen omgaan als hij het niet zelf was, dan komt men tot de specificatie van de snobs in tallooze variaties, die allen met elkander gemeen hebben dat ze aanraking met- en ophijsching aan iets zoeken dat ze in zichzelf missen. Daar heeft men in Indië den intellectueelen snob, die academischer is dan academici, de ambteüjke snob, die ambtelijker is dan ambtelijken, den materieelen snob die rijker is dan rijk en den artistieken snob die kunstzinniger is dan de kunstenaars. Als compensatie ontmoeten ze den Indischen nuchterling, die nuchterder is dan welke nuchterling ter wereld ook en bovendien spontaan. Deze nuchterlingen zijn de scheppers van In- dische gevleugelde woorden, die carrières overleven. Een magistraat die uiterst magistraal placht op te treden heette „de bek op pooten", een vegetariër met een zeer dikken buik „de botaniseertrommel", een verdienstelijk man die enorme hoeveelheden at en dronk „Iwan de verschrikkelijke", iemand met een kaal hoofd en stereotiepen glimlach „het lachende ei", een heerschzuchtig bestuursambtenaar „Keizer X" . . . Er is niet minder wreedheid in deze karakteristieken dan in een caricatuur, die een enkel sterk accent legt op de meest in het oog springende eigenschap van het model. De wet van actie en reactie werkt, ook wat dit betreft, in Indië snel en heftig; de botsing geeft even een sensatie van grofheid, die geen grofheid is maar alleen verrassing. Een adellijk officier zette aan een bittertafel uiteen dat zijn huis geen verplichtingen had aan een bepaalde vorstelijke familie. Een collega genaamd Koek riep spontaan: „het huis Koek óók niet". Een man die zich lafhartig schaamde voor het Inheemsche bloed in zijn geslacht, zette in een kring uiteen dat zijn moeder, terwijl ze hem verwachtte, door een kleurling was achterna gezeten, en daar zeer van geschrokken was. Op een eigenaardige manier verloste een oude dokter het gezelschap uit de gêne die van deze mededeeling het gevolg was door uit te roepen:... dan zal hij haar wel hebben ingehaald ook . . .! Het gevaar van mijn doel voorbij te schieten door, van hetgeen als karakteristiek bedoeld is, een soort Indische bittertafel-moppentrommel te maken, weerhoudt mij van verdere toelichtingen. Ik bedoel ook te zeggen dat de moederlandsche hooghartige afkeer van wat men als Indische bitter- tafel-moppen beschouwt, en als zoodanig zonder meer verwerpt, in zijn algemeenheid onrechtvaardig is. Indische mannen zijn in hun kring niet slechter of beter dan Hollandsche mannen, maar de botsing der meeningen gaat sneller en heftiger, en het geponeerde wordt knallender teruggekaatst. Het is het zelfde spel maar in een forscher tempo en met harder slagen. Deze vorm van spitse, spontane en heftige conversatie is uiteraard een tijdverdrijf op zichzelf, trouwens, de geheele conversatie in Indië is concreet, zonder veel kunst of fraaiigheid of omhaal. Ze bevat, zonder veel versluiering, geestdriftige en hartstochtelijke pro's en niet minder gespannen contra's. Men heeft u gewaarschuwd tegen „tropenstijl", en in die waarschuwing lag critiek van menschen, die geduldig palen slaan in een geduldigen maar natten bodem en, die niet, zooals daarginds, leven op vulcanischen grond. Indië is altijd groen . . . dat is de klacht van de Indische verveling. De afwisseling vormt den grooten prikkel voor ons leven. Ons innerlijk blijft hetzelfde en daarom zoeken we steeds nieuwe achtergronden en décors. Daarom reizen de Alpenbewoners naar de kust en daarom trekken de kustbewoners naar de wintersport. De Indische schouwburg van het leven heeft een groot groen décor. Maar er zijn nog méér décors tot tijdverdrijf en ter afleiding. Daar is de Chineesche wijk met de Chineesche restaurants, vol licht en vreemde geuren, en daar zijn (in dit verband in één adem te noemen) de bergen met haar koelte. Een avond in de Chineezenwijk en een week-end in de bergen vernieuwen even on2en achtergrond; dat is het essentieele, waarbij beschrijvingen van milieu en natuur overbodig zijn, want ge moet die verrassingen zelf ervaren. Uwe verplaatsingen zijn prikkels van buiten-af. Ge kunt ook vernieuwingsprikkels van binnenuit wekken. Die vindt ge in de sport. Vrijwel overal kunt ge tegenwoordig tennissen, tot in de koelere avonduren dikwijls onder kunstverlichting. Ik zag herhaaldelijk in een restaurant of sociëteit, op een vergevorderd avonduur, gezelschappen in summiere sportkleeding verschijnen. Dat waren tennisclubs die van de baan kwamen. Golf is in vele plaatsen sterk in zwang, paardensport wordt druk beoefend, zwembaden zijn in de steden en in het bergland, ook bij particuliere huizen, overal te vinden. Sport wordt in Indië zeer nauwgezet en trouw beoefend. Iemand die aan alle sporten zoo'n beetje doet, wordt met een wantrouwig oog gadegeslagen; zooals in alle dingen in Indië wordt ook in den tak van sport ieders persoonlijkheid sterk uitgeleefd. Ge zult waarnemen dat menschen, die door hun aard zoeken naar wilsconcentratie, naar scherp formuleeren en zelfbeheersching, Indische golfers zijn; dat meer avontuurlijk aangelegde menschen willen paardrijden en, als ze jong zijn, uitmunten als zwemmers en jagers; dat meer beschouwende, desniettemin de noodzaak der snelle reacties en vaardigheden voelende menschen tennissen, dat dichterlijke en droomerige naturen de bergsport beoefenen en dat de tragen en zwakkelingen met behoeften aan vitale levensuitingen, in auto's rennen, en, met den voet op het gaspedaal, gemakkelijk gezeten, de heerschappij grijpen over den Indischen weg, met zijn goedig verkeer van wagentjes en voetgangers. Dan zijn er de geduldigen, de goedmoedigen en zij die den strijd hebben opgegeven, die eindelooze bridgepartijen spelen, de geestelijk verlangenden die zich afzonderen met lectuur en die lange brieven schrijven in de hoop op antwoord, en de vluchtelingen in glas en anderszins, die den veldtocht tegen den tijd duur betalen. xrv TRANSPIREEREN Ik ben er mij bewust van dat dit geen aantrekkelijke of dichterlijke titel voor een hoofdstuk is. Desniettemin is het noodzakelijk over transpireeren te schrijven. Iedereen transpireert in Indië, óók de hoogsten in den lande en óók de kopstukken. Het feit valt niet te ontkennen. Kijkt u maar zelf! Tegenover de beschuldiging dat ik het schrijven over dit onderwerp aan een huidkundig gespecialiseerd arts zou moeten overlaten, stel ik bij voorbaat mijn verweer in twee punten: ie, dat ik mij geenszins schaam te verzekeren dat ik in Indië zelf getranspireerd heb, en wel enorm, zoodat ik dus op grond van ervaring recht tot spreken heb, en ze, dat het transpireeren een zoo integreerend deel van het Indische leven vormt, ja, dat men het gansche bestaan in al zijn facetten en verschijnselen zóó dooren-door doortrokken van transpireeren mag noemen, dat ik door overgevoeligheid en Westersche valsche schaamte en formalisme mijn plicht als raadgever zou vergeten door mij niet, onbevreesd voor alle critiek, hals over kop in deze zweet-materie te storten. Een van de weinige dingen die men in Holland over Indië weet is, dat er uitbundig getranspireerd wordt. Wanneer ge de zwakheid hebt gehad om uw voornemen om naar Indië te gaan te toetsen aan het oordeel van vrienden en familieleden, dan zullen zij, die Indië niet kennen, u dadelijk waarschuwen voor de hitte, terwijl zij die Indië uit ervaring wèl kennen zullen zeggen, dat ge er transpireeren zult. Ge weet dus wat u boven (en straks aan-) het hoofd hangt, en hoewel deze wetenschap niet voldoende is om u een overzichtelijk beeld van land en volk, en van de nieuwe levensomstandigheden te geven, kunt ge u voorbereiden op het transpireeren, en, wat van veel grooter gewicht is, op een vertrouwelijker en onbevangener wijze tegenover het begrip transpireeren te gaan staan dan in Europa als welvoegelijk geldt. Weest gerust. Ge zult ontdekken dat transpireeren niet alleen aangenaam en gezond en nuttig is, maar bovendien ook een onderwerp voor conversatie, dat zoo onuitputtelijk is, dat ik mij de grootste moeite zal moeten getroosten niet te uitvoerig en langdradig te worden en niet in de minutieuze bijzonderheden en beschrijvingen af te dwalen die ik aan uw practijk en fantasie zou mogen overlaten. Wanneer ge in Indië aankomt (transpireerende uiteraard) zult ge heel even schrikken van de gelaatskleur der daar aanwezige Europeanen, althans van de mannen (met een enkele uitzondering). Aan de vrouwen zult ge niet veel bijzonders opmerken, want meestal is haar gelaat verborgen achter datzelfde tweede-gezicht van kunstmiddelen dat ze elders dragen. Het gelaat der mannen dan is een beetje bleeker en wat sterker genuanceerd van licht en donker dan ge gewoon zijt. Dat hindert niets. Deze mannen zijn zeer sterk en ze zijn den vorigen avond zonder braspartij op een behoorlijk uur naar bed gegaan. Het verschijnsel, dat de vermoedens bij u wekt van een enorm gelag, dat toevallig op den vooravond van uw aankomst zou hebben plaats gehad, wordt teweeggebracht door een ruimer openstaan (ik weet niet of ik mij medisch correct uitdruk) van het poriënstelsel. Dit zijn transpireerende mannen, mannen die hun nieren werkzaam houden door het innemen van flinke vocht-gehaltes, en die deze vochtgehaltes voor een deel weer kwijtraken door uitdamping. Op gevaar af u te ergeren of te vervelen ga ik verder: deze uitdamping heeft plaats over het geheele oppervlak van het menschelijk lichaam, ook dat hetwelk door kleeding onttrokken is aan de nieuwsgierige blikken der omstanders. Dit brengt mede dat het uitdampingsproces daar, waar het op de hardnekkigste wijze verloopt, en dwars dóór de barrière der conventioneele kleedingstukken plaats moet hebben, duidelijk zichtbare sporen in die kleeding achterlaat, vlekken en plekken in grillige vormen en soms sierlijke figuren. Naarmate de substantie van de kleeding gemakkeli j ker vochthoudend is zullen deze verschijnselen hardnekkiger zijn; het is zaak uw kleermaker goed te raadplegen omtrent de eigenschappen van de te kiezen stof; hoe sneller deze op haar beurt uitdampt, des te sneller zijt ge uw uit dampingsmaterie kwijt aan de algemeene en collectieve atmosfeer van uw nieuwe vaderland. Raakt vertrouwd met het transpireeren: vervoegt honderdmaal bij u-zelf: ik transpireer, gij transpireert, hij (zij) transpireert, wij transpireeren ... enz. enz. en wekt daarbij voorstellingen van al uw kennissen, al uw chefs tot aan den Allerhoogste in den lande toe. Transpireert blijmoedig, overvloedig, onbeschaamd en hartelijk. Nederlandsch-Indië werd ontwikkeld in stroomen zweet, en het vormt desniettemin een parel aan Nederlands Kroon. Indien ge in Indië niet transpireeren kunt, of weigert te transpireeren, of in uw gesprekken te gesloten zijt over transpireeren, dan wordt ge een izegrim en beschouwd als een izegrim. Ik overdrijf niet en geef hierbij een nuchter bewijs voor mijn stelling dat het transpireeren in Indië een even doodgewoon ding is als in Holland het nuttigen van een kadetje met kaas. Verplaatst u in gedachten met mij in een bioscoop, op dat wonderlijke uur waarin de stroom der levende beelden even tot rust is gekomen en, op het witte doek, de handeldrijvende winkelstand zijn licht doet vallen in leuzen die, stuk voor stuk, even overtuigend uw medewerking aan het productieproces levendig zullen houden en uw hebzucht stimuleeren. Een lantarenplaatje verbeeldt een elegant gezelschap van vier personen rondom een bridge-tafel: de dames in avondtoilet en de mannelijke partners in modieus gesneden prima-heerenkleeding-naar-maat. Een tafeltje met kostelijke versnaperingen en goedgevulde kelkjes, cigaretten bij handenvol voor het grijpen, bewijzen ons overtuigend dat we ons in een voornamen kring bevinden. We kunnen ons voorstellen dat, tusschen het spelen door, lichte scherts, ernstige overweging en dan weer flitsen verfijnde geest tusschen de aanwezigen over en weer gaan. Hoe gaarne zouden we vernemen wat zij al zoo zeggen en snappen en misschien wel flirten... en ziet...! De teekenaar, die ons verlangen geraden heeft, bevredigt onzen wensch. Het onderwerp van het gesprek blijkt een donkere vlek te zijn, niet aan den politieken hemel, maar uitgaande van den naar ons toegewenden oksel van den gentleman links. Aller blikken richten zich op die vlek, en onmiddellijk springt ons het verschil voor den geest tusschen die vlek en de okselstreken van den anderen partner, die krukdroog gebleven zijn en smetteloos wit. En dan komen, uit den mond van den oksel-vlekgentleman lettertjes die, voor onze nieuwsgierig meelezende oogen, de volgende woorden vormen: Mag ik eens vragen bij wie gij u kleedt. . ? Droog-oksel (zooals ik nu gemakshalve den ander zal noemen) glimlacht. Uit zijn mond komen geen lettertjes maar, met een triomfantelijk gebaar, en als ten bewijze dat er geen trucs of dubbele bodems in het spel zijn, spreidt hij zijn jas vleugelsgewijs naar beide zijden uit... En, mèt de beide geestdriftig knikkende dames en nat-oksel, vernemen wij: Ik kleed mij altijd bij A.B.C. wiens kleeding gegarandeerd transpiratie-vrij islll Ik heb deze reclame verscheidene malen gezien, en zonder te willen beweren dat de zaal er op reageerde met applaus, mag ik toch wel zeggen dat er van verschillende kanten met voldoening gekeken werd, ja dat zelfs hier en daar een gemompel van blijde verrassing en instemming te vernemen was. Begrijpt me nu goed: het is niet mijn bedoeling u aan te moedigen aan bridgetafels, op recepties en bezoeken, en bij alle gelegenheden te pas en te onpas het onderwerp van transpiratie aan te snijden, of uw kurkdroge oksels te vertoonen, en evenmin, er hardnekkig telkens en telkens over te beginnen. Dat zou gaan vervelen. Ook zal het niet in uw lijn liggen om, zonder daartoe speciaal aangemoedigd te zijn, altijd maar weer uw jas vleugelsgewijs uit te slaan om aan te toonen dat ge een goeden kleermaker hebt. Houdt u ook in dit opzicht aan de beproefde waarheid, dat een werkelijk gentleman door zijn daden, en niet door zijn woorden toont wat hij waard is en wat zijn kleermaker in zijn mars heeft. Zeg ook niet. .: hè, wat transpireer ik nu weer . .! Dat is niet noodig. Uw gastvrouw die haar wereld kent, zal het wel uit zichzelf opmerken en u, met een vriendelijk knikje toefluisteren: Wil je misschien je jasje een beetje uitdoen . . . ? Ze zal dat zeggen op den toon van een gastvrouw, die tot een generaal, die haar in uniform komt bezoeken, zegt: wilt u misschien uw sabel af doen . . .? Het transpireeren is in Indië, in de betere kringen, om zoo te zeggen „sousentendu". Wanneer de bijeenkomst van formeelen aard is zal de gastvrouw een bediende wenken en een fan in uw richting laten draaien. Een middel waarbij ik persoonlijk veel baat heb gevonden is het meevoeren van een papieren waaiertje in mijn borstzak, en voorts van zakdoeken in al mijn andere zakken, in totaal een klein half dozijn. In dit verband herinner ik mij een tragisch incident, dat echter verrassend goed is afgeloopen, kort na mijn eerste kennismaking met Indië, nu vele jaren geleden. Het betrof een van mijn vrienden, een ambitieuzen, hartelijken man, die een rol van gewicht vervulde bij een landbouworganisatie. Op zekeren dag zag ik hem druk doende met twee mij onbekende dikke dames op middelbaren leeftijd. Het bleken de echtgenooten te zijn van vermogende planters uit de omgeving, die samen naar de stad waren gekomen met een introductie van haar echtgenooten voor mijn vriend. Hij gaf zich werkelijk veel moeite voor de vrouwen van zijn bestuursleden, en dien avond danste hij om beurten met haar op den dansvloer van het hotel. Dan weer zwierde hij met de eene rond, en dan weer met de andere, aldus optredend als gastheer en tevens als perpetuum mobile. Uiteraard transpireerde hij enorm, en tegen het slot van den avond was zijn gezicht, alhoewel nog steeds in een innemende plooi, grauw en akelig van kleur. De dames wachtten tot de allerlaatste noot van het orkest voor zij naar bed gingen en eerst toen het nachtgewoel van de hoofdstad voorbij was meenden ze de volle kosten van haar uitstapje er uit te hebben en verdwenen, uitgeleid door mijn vriend, en met diens aller-, allerlaatste krachten. Toen stond hij voor me; als een spons zeg ik u, maar geen klacht of verwensching kwam over zijn lippen. Ik begeleidde hem naar zijn kamer en zeide bij de deur „goeden nacht. . ." „Goeden nacht" antwoordde hij, naar het mij voorkwam wat mat en moedeloos. Toen verdween hij achter de deur, en toen ik mij verwijderde hoorde ik tot mijn schrik twee knallen. Duizend gedachten doorschoten mij: een misdaad uit liefde, een gewelddaad uit afgunst, een wanhoopsdaad van een tot het uiterste gebrachte... Ik snelde terug, smeet het deurtje open . . . Midden in het vertrek stond mijn vriend ... in zijn onderbroek . . . maar Goddank ... hij leefde . . . „X" riep ik „X" .. .! om 's hemelswil! Hij keek me verbaasd aan. „Die schoten" zei ik „wat was dat?" .. . „Schoten?" vroeg hij stom verbaasd. Plotseling kwam iets van een zonnestraal op zijn gezicht. Hij verklaarde mij het misverstand. Doodmoe en geërgerd over deze zijde van zijn betrekking had hij, in zijn kamer komend, uit eiken broekzak een zakdoek gehaald en die met kracht tegen den grond gesmeten. Gooit u eens kletsnatte zakdoekproppen met kracht tegen een steenen vloer . .. U zoudt zweren dat er geschoten werd ... Bij de aanprijzing van Zwitsersche berg-oorden of badplaatsen aan de Fransche kust hoort ge vaak gewagen van fraaie casino's, concerten e.d. Wanneer men u de aantrekkelijkheden van een Indisch bergverblijf schildert of de verdiensten van een hooggelegen stad als woon-stad, kunt ge vernemen dat ge er bijna niet zult transpireeren, althans niet in de avonduren. Ik voor mij heb dat nooit zoo gewichtig gevonden. Voor de negatieve vreugde om na zonsondergang niet te transpireeren geef ik geen hand vol guldens uit. Zij die met argumenten het vreemdelingenverkeer wenschen te bevorderen moeten met positiever attracties voor den dag komen om mij te overtuigen. XV WINKELS Wanneer ge iets koopen gaat in een Indischen winkel — die zijn tegenwoordig zeer fraai — dan gaat ge precies zoo te werk als ge onder dergelij ke omstandigheden in Holland te werk placht te gaan. Tot op het moment dat ge het gewoontegebaar naar uw broekzak maakt, waar ge uw beurs pleegt te dragen. Ge zoudt daarmee het winkelpersoneel zeer verschrikken, want die menschen bezoeken ook den bioscoop en kennen maar al te goed het gebaar waarmee de gangster naar zijn wapen tast. Want hoe zouden die goede menschen, onder het u reeds eerder beschreven credietstelsel, kunnen raden dat ge ze niet zoudt willen doodschieten . . . ? Maak geen beweging naar uw broekzak! Ge koopt op crediet op een z.g. „bon"! Indië 9 Het bonnen-systeem is te beschouwen als een aanhuwing van het Westersche credietstelsel op korten termijn aan het Oostersche gebruik van leenen op de eeuwigheid. Tusschen de uitersten van contant of later, van nu-of-nooit, van je-geld-of-jeleven, is een compromis van vriendelijke elasticiteit gevonden, dat ge niet moogt misbruiken. Ge behoeft in Indië nooit onwetend te zijn van wat er in uw wereld te koop is. De zeer interessante achterzijde van uw dagblad vertelt u dat eiken dag: uit de advertentiekolommen springt u om zoo te zeggen de uitstalling der winkels tegemoet. Nieuwigheden worden aanstonds geadverteerd, versche aanvoer ter algemeene kennis gebracht. Aangezien ge niet of weinig door de winkelstraten slentert, komen de uitstallingen en offertes zwart op wit bij u thuis. Dit geldt ook voor het hebben en houden (in dit geval het materieele) van uw kennissen en onbekenden; de advertenties der openbare verkoopingen (venduties) bevatten de opsomming van hun inventaris tot in de geringste bijzonderheden, en altijd onder vermelding van de volledige titulatuur van den eigenaar, Hoog- of Weledelgestreng of Hoogwelgeboren of, rechtens of niet rechtens, Weledelgeboren. En ook voor uw aankoopen op die veilingen kunt ge milde afbetalingsarrangementen verkrijgen. Zonder geld en zonder zorgen gaan wij dus op weg, met het vaste voornemen de gedrukte kwaliteiten van het gebodene te toetsen aan onzen smaak, onze warenkennis en aan de waarachtigheid. In Holland hebt ge dat nog wel eens gemakshalve aan de telefoon overgelaten. Hoe duidelijk hoor ik nog mijn lieve moeder telefoneerend vragen: Hebt u tarbot, juffrouw . .. ? Maar is ze wérkelijk mooi.. ? Waarop de juffrouw nooit zei: neen mevrouw het is slechte, bedorven tarbot, maar altijd: welzéker mevrouw! De Indische winkeldienaressen zeggen ook graag het beste van de voorhanden waren, maar alvorens ze erkennen dat die inderdaad voorhanden zijn, moet ge haar tongen een beetje losmaken, want ze zijn altijd geneigd elke discussie onmogelijk te maken door te zeggen: is-ter-niet. Laat u niet uit het veld slaan. Is-ter-niet, in het Hollandsch vertaald, beteekent: ik-weet-niet-of-heter-wel-is... Overtuig u zelf. Geef uw oogen den kost, vrees niet uw armen uit de mouw te steken. Dikwijls zal het er zijn, en uw glorie en voldoening zullen dubbel zoet smaken. Ge moet geen bezwaar hebben tegen winkelbedienden in hemdsmouwen. Wat drommel, deze mannen werken, en gij koopt zonder nog zelfs te betalen. Laat u ook niet uit het veld slaan wanneer een bloemenwinkel met een uitstalkast, die straalt van het electrisch licht, van binnen alleen maar een overweldigenden voorraad ledige potten en vazen blijkt te bevatten. Neem een krachtig initiatief. Achter dezen schijn van totaal gebrek aan voorraden wachten u de grootste verrassingen. Dring door naar het achterhuis, forceer desnoods de deuren naar de bijgebouwen, en daar zult ge een weelde van bloemen aantreffen. Het is niet alleen bescheidenheid die er de bloemenhandelaars, veelal werklustige weduwen, van weerhoudt met haar waren aan den weg te timmeren. Het is verstandig overleg, want bloemen bederven spoedig in de tropen. In Indië verstaat men de kunst reusachtige bloemstukken te bouwen met betrekkelijk weinig bloemen; elke bloemenwinkel beschikt over ateliers vol geraamten, waarop elk anatomisch laboratorium jaloersch zou kunnen zijn. Die geraamten worden dan later teruggehaald. Ik weet er één voorstellend de orde van Oranje-Nassau, en een ander in de gedaante van een ooievaar die, telkens met nieuwe bloemenvrachten getooid, zijn ronde heeft gedaan bij al mijn kennissen die vaders en moeders waren geworden. Bovendien moet ge u nu eens losmaken uit de traditie dat een bloemenmand bloemen moet bevatten; een Indische bloemenmand bevat vruchten, chocolade, verduurzaamde levensmiddelen in glas en blik; men leeft in Indië in de gezonde overtuiging dat het oog wèl wat mag hebben, maar niet uitsluitend ten koste van de maag, en ik raad jongen vrijers dan ook aan, de spreekwijze die hun van jongsaf onvolledig is ingeprent te herzien in: zegt het met Comestibles! Weduwen die bloemen verkoopen belasten zich tevens meestal gaarne met de uitzending van diners, en hier ontmoet ge hetzelfde verschijnsel dat ik u hierboven beschreef en dat genoemd kan worden: de zinrijke combinatie tusschen schoonheid en kracht (een klassieke ideaalvorming). Op het gebied van den kleinhandel in levensmiddelen voert de Chineesche handel een nek-aan-nekrace met de Nederlanders. Het Westen tracht, met alle middelen van een jongere beschaving, daarin terrein te behouden door raffinement en den verkoop van zoogenaamde primeurs d.w.z. geïmporteerde vruchten en andere etenswaren, die zich veelal in denzelfden goed geconserveerden staat bevinden als de primeurs van het tertiair tijdperk die dóór de eeuwen, in blokken ijs tot ons gekomen zijn. Nog niet lang geleden was de maandelijksche tocht naar den Chineeschen handelaar in verduurzaamde levensmiddelen een uitstapje waarvan men terugkeerde met manden vol voorraad, die achter slot werden gezet in een daartoe speciaal bestemd kamertje of kast (goedang). De verschijning van steeds betere en goedkoopere electrische ijskasten in de woningen sleept ook de tradities van dit kastenstelsel mee op den stroom der evolutie. De uitstallingen van technische winkels toonen ons geopende ijsmachines, gevuld met kartonnen winterlandschappen van karbonaden, hammen en fleschjes bier. Begunstig de Europeesche en Chineesche winkels van grootsche allure, maar verzuim niet door te dringen tot in het diepste van de Chineesche toko's van eenvoudig uiterlijk. Daar, waar aan de straat alleen maar lappen stof en ijzeren emmertjes, roestige spijkers en sloten uitgestald liggen kunt ge, naarmate ge het achterhuis verder in gaat, groote schatten ontdekken: mooi porcelein, echt en valsch, heel en gebroken. Tusschen die schatten vond ik eens tot mijn verbazing een verroeste reproductie staan van een bekend Brusselsch standbeeld, voorstellend het manneke dat zijn innerlijk den vrijen loop laat. Op mijn informatie wat dat beeldje daar deed, vertelde mij een glimlachende Chinees dat de herkomst van deze merkwaardige opgraving nog niet was vastgesteld. In dienzelfden winkel kocht ik enkele porceleinen voorwerpen die mijn verzameling sieren in een mate die niet in de juiste verhouding staat tot de aankoopsom. De Britsch-Indiërs en Japanners drijven kleinhandel in alles wat kan bijdragen tot versiering van uw huis en uw lichaam. De laatstgenoemden zijn verbazend goedkoop en de eerstgenoemden zijn duur, maar dat merkt ge eerst veel later; ze schijnen moeilijk afstand te kunnen doen van uw schuldbekentenissen, maar als ze daartoe eenmaal besluiten doen ze het ook radicaal. Grooten eerbied heb ik voor de Indische boekhandelaars, en ik verzeker u en hun bij deze dat zulks niet geschiedt om hen te bewegen tot de tegenprestatie van het krachtig aanbevelen van dit standaardwerk. Ik bewonder de Indische boekhandelaars voor het feit dat ze, ten behoeve van een zóó bont geschakeerde samenleving, zulk een keuze van boeken voorhanden hebben; de boekwinkels vormen warenhuizen van den geest, waar in verschillende afdeelingen alles aanwezig is: kinderspeelgoedliteratuur zoowel als kerkelijke lectuur, het beste en de grootste rommel (getuige o.a. het voorhanden zijn van deze z.g. studie) en in alle talen. De Indische boekhandelaars zijn ook geduldig en bereidwillig en psychologisch hoog begaafd. Ik noem u een voorbeeld uit mijn ervaring: Een mevrouw in een Indische stad telefoneerde met haar vriendin en zeide, dat ze een prachtig Fransch boek over mode had zien liggen. Dat werk bevatte de platen van de allermodernste japonnen die men dan maar door een naaistertje behoefde te laten namaken. Den volgenden morgen togen de beide vriendinnen naar den boekwinkel. „Ik wilde graag dat groote boek over japonnen eens van u zien ..." vroegen ze, en op een vraag om verdere toelichting van den boekhandelaar: „het ligt in de étalage." Ze duidden op een groot prachtwerk, in rooden band met gouden letters. De boekhandelaar zei niet veel, maar glimlachte óók niet. De titel van het boek luidde: L e Japon Moderne . . . De vruchten van den geest gaan in Indië in houten doozen van huis tot huis. Dat zijn de zoogenaamde leestrommels. Ik greep altijd haastig in de mijne naar eenige Fransche illustraties, om die te verbergen voor de kinderen. Het kon niet anders of het winkel-wezen in Indië moest iets ondervinden van den invloed van het Oostersche Bazarleven; ik heb de Fransche Bazars te Amsterdam en Brussel herhaaldelijk bezocht en ook de Turksche te Bagdad. Van beide soorten vond ik veel terug in de Indische winkels; van de eerste de groote verscheidenheid van artikelen en de eigenschappen van het aangebodene, maar van de laatste het typisch Oostersch element, dat van een gelegenheid tot inkoopen een soort praat-inrichting, een ontmoetingslokaal maakt. Een modehuis te Batavia waar de echtgenooten van hoogsten en kopstukken elkander plachten te ontmoeten, was jarenlang een nieuwsbeurs waar gewichtige zaken van landsdienaren en staatsburgeressen besproken werden. Men vond er die geheimzinnige Oostersche sfeer waarop wordt gezinspeeld in uitdrukkingen als „er ging een fluistering door de Bazars", en „in de Bazars liep het gerucht" enz. Ook de winkelhouder zelf is uiteraard een bron van inlichtingen, want gedurende de onderhandelingen verneemt hij zeer veel. Zoo leefde ik, via een Indischen winkelier de materieele zijde, mee van het echtscheidingsdrama eener mij nauwelijks bekende mevrouw. „Ach," vertelde hij, „mevrouw kwam eerst om een voorwerp te koopen waarop ik de initialen moest aanbrengen van den advocaat die haar echtscheiding had behandeld (de aard van het voorwerp noch de initialen doen hier terzake). Zij zeide tot mij dat ik mij moest haasten met de aflevering „want, aldus mijn cliënte, anders stuurt die vent me een rekening en dat wil ik voorkomen." „Ik haastte mij zooveel ik kon en stuurde het voorwerp. Maar dienzelfden dag bracht mevrouw het terug, en wierp het op de toonbank en riep: „haal die letters er maar weer af... de ellendeling heeft me een rekening gestuurd van vijfhonderd gulden . .! " Een zucht ging, na dit droef verhaal, door zijn bazar ... De geschiedenis ging via vele andere bazars de gemeenschap rond. Ik raad u aan uwe inkoopen te doen met uw beide oogen goed open... en ditzelfde moge ook gelden voor uwe ooren. Niet echter voor uw mond . . . XVI KINDEREN Een vriend, die mij bij aankomst in Indië kwam afhalen, had een paars-rood gezwollen neus. Hij had voor de aardigheid gebokst met zijn veertienjarigen zoon. Kinderen groeien in Indië snel en voordeelig op- Ze worden er geboren in een soort collectieve couveuse der natuur, en ontwikkelen zich daarin, onder goede bescherming tegen infectieziekten, buiten de knel van te nauwe conventioneele banden en zonder de belemmeringen van te overvloedige en te nauwe en te weinig poreuze kleeding. Maar omstreeks de puberteitsjaren versnelt zich het tempo der lichamelijke ontwikkeling, en meestal snelt het dat van de geestelijke ontwikkeling ver vooruit. Dat is het oogenblik om de kinderen naar Europa te zenden om de natuur gelegenheid te geven het evenwicht tusschen de beide groeiprocessen te herstellen. • Ge zult uw kleine kindertjes in Indië snel zien komen tot een eigenaardige zelfbewuste houding, tot een bewustzijn van alle voorhanden mogelijkheden tot ontplooiing van vitale krachten, van macht en heerschzucht en dwingelandij. In dat opzicht geeft de ontwikkeling van het kind ons een voorbeeld van die, welke ook onze geest volgt, wanneer we ons geen strenge beperkingen aanleggen uit de schatten van ervaring en bezinning die ons ten dienste staan. „Indische kinderen zijn lastig", hebt u in Holland hooren zeggen. Dit oordeel is in hooge mate onbillijk. Indische kinderen zijn pioniers, wereldveroveraars, heerschers; ze zijn gewend aan ruimte om zich heen voor hun vitale expansie, aan menschenmateriaal om hun instincten van heerschzucht op bot te vieren, aan een weelderige natuur vol flora en fauna, ten hunnen pleiziere. En ze hebben vroeg geleerd zich te handhaven; bovendien hebben ze de kunst om zich te handhaven van hun ouders geleerd; het bevattingsvermogen van een kind is snel en feilloos. Ze hebben gehoord dat hun ouders het personeel toespreken op bevelenden toon. Zoo leerden ze bevelen. Ze hebben gezien hoe een groote menigte zich tot dienen schikt. Zoo leerden ze het bediend-wórden eerder dan het dienen. Het kind heeft de eigenschap, dat het zich alles wat het begeerlijk voorkomt toeëigent: het gaat dus bevelen en het laat zich dienen. Het kind komt ter wereld zonder ras-bewustzijn. Zwarte Piet staat bij hem niet lager in aanzien dan St. Nicolaas, en hij heeft er nooit over gedacht of, van de drie Koningen, er wellicht één lager in rang zou kunnen zijn dan de beide anderen. Maar het Indische kind maakt zich het ras-bewustzijn, dat hij om zich heen ziet, doodgewoon ten nutte voor zijn éénig doel: groeien, machtig worden en heerschen. Wanneer een Indisch kind in Holland komt weet het geen weg met zijn gewoonte tot bevelen; het ziet daarvoor niet meer de subjecten van andere huidskleur om zich heen, en het zegt, in zijn verwarring, tegen den kruier op het station „mijnheer", een titel waarop deze medemensch evenveel recht heeft als wij-zelf, maar dien we hem onthouden. Ook dit zal het Indische kind spoedig leeren, en dan gaat het „witkiel" roepen, zooals het ons dat heeft hooren doen. Het kind is in hooge mate het product van zijn milieu: naarmate een Europeesch milieu in Indië, door welken drang ook, aanleiding aanwezig voelt om zijn staatsburgerschap te doen gelden tegenover de Inheemsche gemeenschap, zal het kind uit die omgeving heerschzuchtiger optreden tegenover zijn Inheemsche leeftijdsgenooten. Het Indische kind wil het liefste alles aan zich dienstbaar maken, en daarbij begint het natuurlijk bij zijn allernaaste omgeving: zijn ouders. Ik ken voorbeelden van ideale verhoudingen tusschen Indische ouders en hun kinderen; zonder uitzondering waren die het gevolg van het vaste besluit der ouders om hun kinderen het stilzwijgend voorbeeld te geven van strenge zelf-discipline en een groote mate van openhartigheid. Openhartigheid zonder zelf-discipline leidt tot catastrophes, want uit de openbaring van geestelijke verwildering der ouders zal het kind zich toe- eigenen waar het voordeel in ziet. Zelf-discipline zonder openhartigheid leidt tot verwijdering tusschen kinderen en ouders; de kinderen begrijpen de opgelegde tuchtmaatregelen niet; deze werken precies zooals een te effectieve bescherming tegen infectie-ziekten, want ze maken de kinderen overgevoelig voor besmetting. Een van mijn vrienden, een huismedicus, stond eens tegenover de ontmoeting van deze twee typen van Indische opvoedings-excessen, twee meisjes van acht of negen jaar die met elkaar aan het spelen waren. Het eene meisje was het product van zeer uitbundige ouders, die hun kracht zochten in het begaan en uitspreken van excentriciteiten en die doorgingen voor hoogst origineel en openhartig; het andere kind was het eenige dochtertje van zeer voorzichtig, zeer beheerscht en zeer eerzuchtig levende menschen. De meisjes werden door mijn vriend aangetroffen terwijl ze met poppen zaten te spelen: er kwam een pop in bruidskleeren aan te pas, en een klein rose badpoppetje en een groot publiek van Japansche geisha's, Marker boertjes, babies en cowboys daaromheen. Het kind der uitbundige ouders scheen de régie te hebben en legde juist bij het binnentreden van den huisdokter het badpoppetje in de armen van de gesluierde bruid. „Wat spelen jullie daar?" vroeg de dokter vriendelijk. Het keurig opgevoede meisje stond op, gaf den dokter de hand en keek hem met groote vriendelijke oogen aan, terwijl haar mondje sprak: „Bevallinkje, oom ..! " Indische kinderen zullen u dadelijk nadat ze u voor het eerst ontmoet hebben „oom" of „tante" noemen. Bloedverwantschap speelt bij de toekenning van deze titulatuur geen rol, maar alleen de graad van vriendschap waarin gij tot hun ouders of tot henzelf staat. Slungels van jongens, mannen met den baard in de keel en met lange broeken en smokings, noemen mij „oom" hoewel ik zelfs niet in aanbehuwdschap in den veertigsten graad tot hen sta. Familiaire aanspreektitels zijn in Indië dan ook zeer in zwang. De kleinste menschelijke eenheid die men zich in Indië kan voorstellen is de „familie". Wanneer gij beiden, jonggehuwden van enkele weken, aan boord wordt voorgesteld, zal men u collectief en overschattend presenteeren als „de familie Y" en wanneer ge bloemen stuurt aan een zeer bejaard echtpaar zonder kinderen, dan moet ge op de enveloppe van het visitekaartje schrijven „aan de familie Z" en op het kaartje zelf „van de familie X". Wanneer men bij het houden van een telling der Europeesche gemeenschap in Indië het aantal gezinnen zou vergelijken met dat der families, dan zou men voor een verschil komen te staan dat alleen is op te lossen uit de verklaring van deze eigenaardige, en naar mijn weten nergens anders ter wereld voorkomende manier van aanduiding. Lieden die op een respectabele wijze een hoogen leeftijd hebben bereikt worden aangesproken als „Paatje en Maatje". Het is daarvoor niet noodig dat ze ooit een kind ter wereld hebben gebracht. Voor het recht op den titel „Opaatje" is dit echter wèl noodig terwijl de aanspraak „Moes" wordt toegepast bij oudere gehuwde dames en weduwen. De aanspraaktitel „Moes" heeft nog een soldateske variatie in die van „Moeder" waarmee in het algemeen krachtige vrouwen op middelbaren leeftijd worden aangeduid, die eenig bestier of eenige admi- nistratie voeren, zooals b.v. over een recreatiezaal of tehuis voor militairen, een pension, hotel- of eetgelegenheid. Misschien is deze gewoonte overgebracht door militairen, die in de marketentster de plaatsvervangster van hun moeder zagen. Patriarchale voorbeelden van het substituut-ouderschap vormen sinds jaren „Pa en Moe" van der Steur, die grootsch werk hebben gedaan met hun opvoedingsen opleidingsinstituut. Ter aanduiding van den Gouverneur-Generaal veroorlooft men zich ook in de conversatie de kinderlijke aanduiding van „ons aller vader", en dit zou geen bezwaar zijn voor het geval Zijne Excellentie ongehuwd of kinderloos mocht zijn. Wanneer een populaire vriend van de familie een bepaalde levensgrens overschrijdt wordt hij gepromoveerd van „oom" tot „om", waarbij de o stom uit te spreken. Al deze voor ons Westersch gevoelen verwarrende familiecomplicaties vinden een Oosterschen stimulans in de verhoudingen tusschen het Europeesch bestuur met de zelfbestuurders, waarin grijsaards jongeren aanspreken als vader en ouderen broeder. Ge ziet dus dat uwe kinderen veel meer familie in Indië zullen hebben dan gijzelf. Ge zult bovendien ontdekken, dat ze zich een vriendenkring scheppen buiten uw invloed en geheel onafhankelijk daarvan. In het bijzonder in de verhouding tusschen vaders en dochtertjes kan dat tot merkwaardige dingen aanleiding geven. Vaders blijven in Indië verbazend lang jeugdig, en dochtertjes worden er onbegrijpelijk snel jongedametjes. Een van mijn kennissen beschreef me zijn ervaringen op dat gebied. Ik noem hem Jan Dinges en zijn dochtertje Toetie (een naam die evenals Prullie, Nonnie e.d. iets ademt van prille jeugd). „Vanavond", aldus Jan ontzet, „staat er een kennis in de voorgalerij. Hallo Henk, zei ik, en hij zegt Hallo Jan. Wat kom je doen, zeg ik, ga zitten en wat wil je drinken? Neen, zegt hij, woont Toetie hier ook. . . ? Natuurlijk, zei ik, ik geloof wel dat ze thuis is ... O, zei hij, want we hadden afgesproken naar den bioscoop te gaan... Zoo, zei ik, daar wist ik niets van, en toen schrok hij en riep: verdraaid Jan, ben jij de vader van Toetie . . . ? En laatst heeft ze een partijtje gegeven in de voorgalerij, met dansen. Mijn vrouw en ik hebben om den hoek gekeken .. . man, ik schrok me een ongeluk . . . Kerels met kale koppen waren er bij .. ! " Indische kinderen zijn de aangewezen opvoeders voor hun ouders; hun onderlinge verhoudingen worden beheerscht door een onbevangenheid, een eerlijkheid en een spontaneïteit waaraan ge een voorbeeld kunt nemen. Ze ontwikkelen zich op een feilloos instinct dat bij ons, in onze berekenende en indirecte wijze van denken en doen, verloren is gegaan. We hebben veel aan de Indische kinderen goed te maken: ons voorbeeld van een werkcultus voor het materieele brengt een groote verwarring in hen te weeg voor hetgeen hun werk, den plicht voor de school betreft. In ons voetspoor zijn ze bereid aan te nemen, dat de school er is om een diploma te behalen, en een diploma er is als entréebiljet tot de kringen der loontrekkenden, zoodat men, naarmate men méér diploma's behaalt, op hooger belooning aanspraak zou kunnen maken. Dat staat hun geestelijke vorming en het volle profijt van het onderwijs in den weg. We kunnen daaraan tegemoetkomen, door hun de volle demonstratie te geven van onze liefde voor ons werk en onzen voortdurenden honger naar geestelijke bevrediging. XVII RUIMTE EN TIJD Indië ligt aan de andere zijde van de aarde en is enorm uitgestrekt. Wanneer het in Holland middernacht is, dan wijst de klok in het Westen van den Archipel tien minuten voor half acht ('s avonds) en in het Oosten van het eilandenrijk tien minuten voor tien aan. . , Wanneer Hollandsche huismoeders de koffietafel gaan gereedmaken is het in Indië duister geworden. Als, om zeven uur 's avonds, de radiozender te Batavia nieuwsberichten gaat uitzenden, zijn in Holland de middagedities der bladen nog niet verschenen, dan klagen de bewoners van het Westen van den Archipel dat het nog pas zes uur is en dat ze dan nog op het tennisveld zijn, en de bewoners van het Oosten roepen dat het al acht uur is, en dat ze dan al bijna aan tafel gaan. 'indië is een land van uitersten, van uitgestrektheden en tegenstellingen en verschillen, en de meeste vraagstukken zijn te herleiden tot distributie-moeilijkheden. Het modern en verlicht beheer van gewesten stelt den eisch van gelijkheid voor allen; in dat opzicht weigert de zon haar medewerking aan de bewoners van het Rijk der Nederlanden, en in het bijzonder nog aan de bewoners van de uiterste streken van het Aziatisch Rijksdeel. Hoe zouden menschen bij machte zijn tot iets waartoe de zon zelve niet in staat is ... ? Het gevolg is gemopper, en niet alleen op de zon, die men aanduidt met den astronomisch wellicht niet geheel verantwoorden term: koperen ploert. Nu ge naar Indië gaat, moet ge u voorbereiden op een totale revolutie van de begrippen: ruimte en tijd; indien ge de reis per boot maakt is het een revolutie die enkele weken duurt: telkens wordt de klok een eindje verzet, en zeeën van ruimte en ruimten van zee zijn om u heen. Als ge per vliegtuig reist, wordt de revolutie intenser: een staatsgreep, een coup de main; en de snelheid waarmee ge door de ruimte wordt gesleurd, de snelle sprongen waarmee de wijzers van de klok verzet worden, doen u tegenover het vraagstuk van den tijd duizelen. Maar of het nu een lange bootreis is of een korte vliegtocht, in beide gevallen zult ge tot de ontdekking komen dat uw opvattingen van ruimte en tijd tot dusverre hebben berust op een conventioneele onwerkelijkheid. Daarvoor behoeft ge de werkelijkheid maar te bekijken: tien uren na het vertrek van uw vliegtuig kijkt ge neer op het Parthenon van Athene, en den volgenden dag achtereenvolgens op Afrika en Azië. Het verband tusschen ruimte en tijd is uit elkaar gerukt. Wanneer ge in Indië het telegrafisch bericht krijgt Indië 10 van het overlijden, in Holland, van iemand van wien ge veel gehouden hebt, is dat een onwerkelijkheid. Wat niet meer bestaat: zijn aanwezigheid in het huis dat ge zoo duidelijk voor u ziet, lijkt de werkelijkheid. En de toestand die ontstaan is: zijn afwezigheid voor altijd uit die omgeving, is voor uw gevoel en verstand iets volkomen onwerkelijks. Het menschelijk voorstellingsvermogen is beperkt. Ruimte en tijd zijn de krukken waarop we ons steunend voortbewegen. Trek ze weg, verstoor hun evenwicht, en ge duizelt en zijt uw zekerheden kwijt. De reis naar Indië is een sprong in de onwerkelijkheid. Voor mij-zelf was de werkelijkheid van de vliegreis het interieur van de cabine, de afspraken met den hofmeester omtrent een kopje koffie zóólaat en een sandwich, om zóó-laat. Onwerkelijk was al datgene wat er buiten die genoegelijke cabine aan de hand bleek te zijn: het uitzicht op wolkenzeeën waaruit gansch onverwacht de top van den Mont-Blanc als een eiland opstak, waardoor de ketenen van den Himalaya zichtbaar werden, waartusschen men den Ganges en den Euphraat, de vaart rondom de Haarlemmermeer, de Brahmapoetra, den Nijl en de Rhóne zag krommen. En op bootreizen was het ook, schoon in minder hevigen vorm, raadselachtig voor mij dat de officieren van het schip in blauwe winteruniformen vertrokken en die, terwijl de klok voortdurend vooruit werd gezet, met zomertenue verwisselden; dat ik door mijn patrijspoort sneeuwbergen zag en later, door datzelfde gat boven mijn bed, palmen in laaienden zonnegloed. Dat zijn dingen die gebeuren, en die we nu eenmaal moeten aanvaarden zonder ze te begrijpen. We zijn gewend met een horloge in onzen zak te loopen en met een afspraak in ons notitieboek: zóó laat zal dit gebeuren en zullen we daar zijn. Dat zijn onze zekerheden op het hachelijke gebied van tijd en ruimte. Daar houden we ons maar het liefst aan vast. En van die duizeling tegenover de onzekerheid willen we maar liever niets weten, want we kunnen alles verklaren, en we ondervinden immers dat het zoo is als onze theorie het heeft vastgesteld, ook daar waar de ervaring nog ontbrak. Menschen zullen u verzekeren dat ze hun hand niet omdraaien voor een vliegreis en dat het tenslotte in Indië, met al die moderne verbeteringen, net zoo is als thuis. Dat zijn grootpraters die de geheimzinnigheden van ruimte en van tijd ontkennen om niet met hun mond vol tanden te staan. Als ge den sprong naar Indië maakt, dan kunt ge onmogelijk met één been in Holland blijven staan, ook niet geestelijk, want dan forceert ge de wetten van tijd en ruimte. Ge hebt u daar in alle opzichten in te stellen op een andere ruimte en op een anderen tijd; en ook in Indië zelf hebt ge, bij groote verplaatsingen door die ruimte, uw horloge nog te verzetten en uw geest om te schakelen. Elke vestiging, tusschen Sabang en Merauke, heeft, theoretisch gesproken, haar eigen zonnetijd en haar eigen ruimte, ook in den zin van ruimte-vandenken. Ieder individu heeft er zijn eigen horizon van belangstelling. Wanneer men zegt dat de Indische menschen niet „home-minded" maar „pacificminded" zijn, dat wil zeggen dat hun sfeer van belangstelling minder de Europeesche zaken omvat dan wel het wel en wee van de landen rondom den Stillen Oceaan, dan heeft men met het trekken van dezen collectieven horizon van allen-in-Indië, de waarheid nog niet benaderd. Want de waarheid, die voor alle menschen ter wereld, en ook voor die in Indië geldt is, dat hun horizon van belangstelling in de allereerste plaats locaal is, en beperkt tot hun huis, hun straat, hun belang, hun stad, hun gemeentebelang, of dat van hun gewest, of de gebeurtenissen bij de allernaaste buren, of die van hun stad of Residentie of Gouvernement, al naar mate hun geestelijke potentieele krachten en de draagwijdte van hun blik en gehoor ontwikkeld zijn. Een blik op een Indisch dagblad, exponent van deze sfeer, want dienaresse er van, levert het overtuigend bewijs. Over de enorme ruimte van Indië zijn de Europeesche dagbladlezers wijd uitgezaaid. Wanneer men tusschen twee groote centra, Soerabaya en Batavia, vliegt, dan kijkt men neer op verten van groen en sawahs met hier en daar een dessa en sporadische Europeesche vestigingen. Dat is het achterland van de dagbladen, dat ze, vanuit de stadscentra, in hun distributie betrekken. Die achterlanden grenzen aan elkaar of vallen over elkander heen naar de mate van potentieele concurrentie en voorhanden expeditiemiddelen. Dat is, in vogelvlucht bezien, het distributievraagstuk, en het andere vraagstuk is, in welken kortst mogelijken tijd de nieuwsboden, in casu de gedrukte couranten, de verspreide lezers kunnen bereiken. Bekijk nu de courant die al die menschen in haar sfeer wil betrekken. Zulk een blad bevat uiteraard uitvoerige locale berichtgeving van de stad waarin het verschijnt en waar de meeste lezers, commercieele mededragers van de uitgave, bijeenwonen; maar dan ontdekt ge tal van rubrieken gewijd aan locale berichten omtrent andere rondomliggende groepjes: het wel en wee van binnenlandsche sociëteiten en collectivismen. Voor allen is er wat, en dit net ligt veel wijder uit dan het rayon van een Londensch dagblad met het duizendvoudig aantal abonné's. Bij een enorme ruimte van verspreiding, een geringe ruimte van middelen en een, ondanks snelvervoer, betrekkelijk langen tijd van expeditie is het rendeerend maken van zulk een onderneming een zaak van veel hoofdbreken en van gering profijt. De tijdsruimte voor een Indische carrière of ambtsbediening is gelimiteerd. De ambtelijke levensgrens is laag; mannen vergrijzen er niet in hun functie. Een Indisch generaal die, jeugdig nog in zijn pensionneering, en ontevreden met zijn werkeloosheid, in Holland duidde op grijze, nog actieve collega's, kreeg de vermaning: Hollandsche generaals hebben ook minder te doen dan Indische! Dat is een geringe troost. Ieder wil, in den hem toegemeten tijd, zooveel mogelijk doen van wat hem goed en nuttig lijkt en van hetgeen hij tot zijn taak rekent. Daarom houdt men in Indië van snel handelen. Men heeft de ruimte van beweging en men is beperkt jn zijn tijd. Dit verschijnsel drukt zijn stempel op de Indische werkgemeenschap. Ge zult dat ondervinden. Ge zult op zijn Indisch moeten woekeren met ruimte en met tijd: snel beslissen, zaken niet slepende houden. Met traagheid en twijfelzucht remt ge uw geheele omgeving die vooruit wil. Twee dingen vormen, sinds de dagen der Vereenigde Oost-Indische Compagnie, voortdurende wrijving tusschen moederland en overzee: de belemmeringen, die de Indische menschen zich van uit Holland voelen opgelegd in hun ruimte van handelend bewegen, en de tijd die er noodig is voor uiteenzetting en instructie, amendeering, overtuiging, argumenteering e.d. Het is een kwestie van verschil van afmetingen en maatstaf: materieel en geestelijk; in Indië zult ge alles ruimer vinden, uw stoel en de opvattingen der medemenschen, uw huis, uw salaris, het u toegemeten crediet en ook het geweten van enkele menschen; een Hollandsch gezin verdwaalt in een Indisch huis van eenige allure, en een Indisch gezin puilt uit een Hollandsch „heerenhuis" van eenige pretentie. Het eenige wat in Indië kleiner is dan in Holland is het paard, het ei, de gemiddelde lichaamslengte van de oorspronkelijke bevolking en het standsgevoel. Al het andere is grooter, vanaf het landschap en het gemoed tot en met het bitterglas. Om u, in die ruimten, en binnen den u toegemeten tijd, veilig te voelen en nuttig te maken, is het noodig dat ge het voortdurend vergeüjken met moederlandsche maten opgeeft. Dat is een vervelend en teleurstellend werk, en bovendien zullen uwe ambtelijke of zakelijke of familiare verbindingspunten met Holland u daaraan zoo dikwijls herinneren, dat ge al uw energie noodig zult hebben voor het vinden van de telkens weer noodige oplossingen en compromissen. De Post, Telefoon en Telegrafie alsmede de verkeersmaatschappijen leven daarvan. XVIII LICHT EN DONKER Elke associatie tusschen bovenstaanden titel en verfrisschend bier uit flesschen en vaten, zooals dat reeds geschonken zal worden voor uw afhalers bij aankomst en uw wegbrengers („afduwers") bij vertrek, moge hier worden uitgeschakeld. Tot goed begrip van wat licht en donker, in hun bruske overgangen, beteekenen voor hen die er in wandelen onder den tropischen hemel, diene het beeld van Indie's stad en land in positief (het daglicht) en negatief (het duister). De Indische stad in het licht is een schitterbeeld, waarvoor men het gevoelig oog het beste beschermt met een donkeren bril. Fel, meedoogenloos, ligt het zonlicht over alles heen. Men spreekt in Indië nimmer in vriendelijken, wat beschermenden trant van „het zonnetje", maar, sonoor en eerbiedig, van „de zon", beeld van overweldigende macht en kracht. Schel ligt het zonlicht over de gebouwen; geen détail verdoezelt in halfschemer, de contouren staan scherp afgeteekend, de slagschaduwen vallen diep. Het schitterend licht tintelt over de bestrating, de hitte trilt boven het glanzend asphalt waarin uw voetzool een afdruk achterlaat; de hitte gloeit in alles, in het metaal en lakwerk van uw auto, in chroom en koper. Alleen het onaandoenlijk marmer, dat in vroeger jaren de uitvarende schepen in ballast meedroegen, blijft koel. De hoog tronende pruiken der palmboomen en de weelde van pisangboomen en laag gewas buigen zich gedwee onder het tintelend licht: schaduw naast zonnebrand, door de hitte geteisterd brokkelig stuc-werk, bladderende verf, door hevige temperatuurswisseling vermoeid en verkleurend materiaal, dat is de Indische stad in het meedoogenloos zonlicht: als het gelaat van een door booglampen beschenen, te snel verouderende vrouw. Dan valt, plotseling, het duister, en een nieuwe stad van feestelijk licht bloeit daaruit op. „Avondschoon" noemt men dat onder vrouwen. Alle gehavendheden, en al wat schril en ergerlijk scheen, doezelt weg in het duister, en van alle zijden begint kunstlicht te gloeien; dit kunstlicht heeft niet de uniforme verstarring van dat eener Westersche stad. Het kent alle nuanceeringen tusschen gloeiend, gekleurd Néon, stralende booglampen en het flakkerend oliepitje van een Inheemschen voedsel-verkooper. Het gebladderd uiterlijk van vele woonhuizen, de verveloosheid van luiken en jaloezieën en deuren, worden opgenomen in het duister, en het interieur, belicht door lampen met kappen in allerlei kleuren, wordt in de omlijsting der voorgalerijen zichtbaar. Het schijnsel van kleurige lampen, op het grasveld voor de woonhuizen, reikt tot aan de onderzijde van de palmkruinen, en glanst nog heel even in de zegenend gespreide bladeren. Nieuw leven, een gansch andere stad, doemen uit het duister op. Wanneer de verschrikking der zon verdwenen is, straalt het huiselijk interieur vriendelijk naar buiten. Woningen die gedurende den dag vreesachtig waren gesloten tegen de hitte, bloeien open als nachtbloemen. De stad is ontslagen uit den ban van de gloeiende zonnestralen. Auto's glijden voorbij en voertuigjes op rubberbanden, getrokken door een paardje, tinkelen belsignalen ter waarschuwing. De hoogste lof dien men in Holland een huisgenoot kan brengen is, dat die „het zonnetje in huis is". De Indische zon, zonder hartelijke verkleining, is een boeman achter wiens rug de verschrikking wijkt en vriendelijk leven onbevangen gaat ontstaan. Treffend is ook de tegenstelling van duister en licht in het Indische landschap. Het is opvallend dat Indische schilders hun werk inspireeren op de overgangen tusschen licht en duister: zons-opgang en zons-ondergang. Dat is begrijpelijk: het daglicht is te radicaal, te heftig, en het vernielt alle nuances. Er zijn verten van trillend licht, verten van weelderig groen, sawahs die spiegelen als glas en metaal, groene en bruine gebergten die dit massaal omlijsten, alles overgoten van fel licht, kaatsend licht, sidderend in het licht. Het is in de korte periode vóór de dictatuur van het licht, en in die waarin die onbarmhartige overheersching gaat tanen, dat de natuur het zelfde gaat doen als een Indische stad tegen den avond; al het eigene gaat zich roeren, de tinten en materialen gaan zich identificeeren, er ont- staat een individualisatie van de stof, zou men kunnen zeggen, zoodra de verdrukking der algemeenheid zich minder doet gelden. De zonsopgang is de laatste strijd van kleuren en dingen tegen de overmacht van het zonlicht. . . en de zonsondergang is het feest van het eigen-aardige dat een eigen leven gaat demonstreeren. Het feest wordt gevierd door illuminatie in alle kleuren, de menschen illumineeren met lampekappen in alle tinten, en de hemel met kleurnuances in een verbijsterende verscheidenheid. En als de nacht gevallen is, en de sterren onwaarschijnlijk talrijk en fel tintelen aan den hemel, geeft het Indische landschap een beeld van ón-wereldsche rust en wijding, waarbij insecten, krekels en sprinkhanen en de kikkers hun lofliederen zingen. Ge zult de genoegelijkheid van den moederlandschen schemer missen, en de vraag of we de lamp nu niet eens zouden aansteken wordt in Indië niet vernomen. Alles gaat op het abrupt commando der natuur. Ge zult in Indië ook dag- en avondmenschen leeren onderscheiden. De dagmenschen hebben de spanning van werken in hun gelaatsuitdrukking, in hun oogen en hun manier van bewegen; wanneer ze hun taak van dag-mensch hebben afgelegd zijn ze moe. Ge zult de dagmenschen, zwijgend en met iets starends in hun blik, van de kantoren naar huis zien rijden. Een bad, verkleeden en een korte rust maken hen bekwaam tot de metamorphose in avondmensch. De Indische avond-mensch vertoont alle kenteekenen van ont-spanning; zijn trekken zijn minder scherp getrokken, zijn beweging vertoont een vertraagd rhythme en zijn oogen een grooter bereidheid om andere dingen te zien dan die, welke strikt behooren tot het terrein van zijn plicht. Met het vallend duister treedt de wapenstilstand in die de lichtdagen van elkander scheidt. De mensch dien ge in het duister ontmoet is een heel ander wezen dan zijn tweelingbroeder in het licht, die hij morgen weer zal zijn. Alle Indische menschen zijn 's avonds als schoolkinderen, die tegelijk vacantie kregen van de dwingelandij van de zon en de zweep der routine. Grooter verschil dan tusschen een Indischen bureaustoel en het meubel waarin men zijn vermoeide leden horizontaal kan uitstrekken, en wiegen en koesteren, is niet denkbaar. Met het afwerpen van zijn, door het arbeidszweet getrempeerde, kleeding en het aantrekken van het avondpak, heeft de Indische man een vernieuwing ondergaan als de slang die in een nieuwe huid gekropen is. Het timbre van zijn stem zakt eenige registers, zijn gebaar is minder hoekig en zijn oordeel is aanstonds milder. Wanneer ge een zaak te bepleiten hebt, kies daartoe dan het vallen van de duisternis, óók al is, wat ik aanneem, uw zaak tenvolle in staat het daglicht te zien: niemand kan in Indië in de zon staren, en de bereidheid daartoe is niet voldoende. Wanneer in Indië in het avonduur over zaken wordt beraadslaagd, dan kan men rekenen op een welwillenden sfeer en groote inschikkelijkheid. Het is al een genoegen op zichzelf aldus welwillend en gezellig bijeen te komen en de hoofden bij elkander te steken binnen de beschenen ruimte van een enkele lamp in de wijde duisternis. Zie de kringen, 's avonds in een sociëteit: vreedzaam en vriendelijk, en vergelijk ze met het rumoer en de kregelheid en de spanning aan een bar gedurende den dag. De Indische avond is het moment voor het bezonnen woord, voor de openhartigheid en de bereidheid tot een compromis; en ook voor de idylle als ge die zoekt. Indien Diogenes zijn vruchteloozen tocht met het lantarentje uitgestrekt zou hebben tot NederlandschIndië zou hij hier en daar exemplaren van het genus Mensch ontdekt hebben, die, naar mijn ervaring, het model van zijn ideaal zeer nabij zouden komen. Het gras groeit voortdurend en onhoorbaar, en ook des nachts; zóó is het ook bij de menschenziel in Indië; ik hoorde eens een journalist; die voor zijn kantoorgebouw een gebrandschilderd raam had ontvangen, het volgende beeld gebruiken: dit raam is het symbool van ons werken: overdag valt het licht van de wereld op onze schrijftafels en 's avonds stralen wij het in de wereld terug. Indische menschen laten een zoo gering mogelijke fractie van het zonlicht in hun woningen toe, opdat het hen niet verschroeien zal. En wat er onverschroeid gebleven is geven zij 's avonds gul aan de gemeenschap terug. Overdag sluiten ze hun woningen en 's avonds staan hun kantoren in het duister, 's Avonds zetten ze hun woningen en harten wijd open en overdag zijn ze voor niets anders te vinden dan voor werk. Op werkdagen zult ge tevergeefs zoeken naar café's, waar mannen, die toevallig niets om handen hebben, naar het verkeer zitten te kijken of een courant lezen. Eerstens is er geen interessant verkeer om naar te kijken en geen allerlaatste editie van een boulevard-blad, en ten tweede is er niemand die zoolang het licht is disponeert over vrije uren. Evenmin als er in Indië schemering is, bestaan die eigenaardige nuances tusschen werken, weinig doen en niets doen, welke levendigheid geven aan het Europeesche stadsbeeld overdag. Hard werken is normaal, werkeloosheid is iets verschrikkelijks. Daartusschen bestaat niets. Wanneer ge in Indië, om een uur of tien 's morgens, het kantoor van een kennis zoudt binnenwandelen om te verklaren dat ge niets bijzonders om handen hadt en te vragen of hij met u mee ging een kopje koffie drinken, of om naar de sociëteit te gaan, dan zou hij u stomverbaasd aankijken. Even verbaasd zou hij u aankijken wanneer ge hem zoudt meedeelen dat ge liever de koele avonduren voor uw werk gebruikt dan den dag; dat past niet in het levensprogramma van licht en duister. Zelfs de kamer van den heer des huizes heet in een Indische woning „het kantoor", maar ik ken weinig van die „kantoren" welke met kunstlicht gebruikt worden, dan bij uitzondering, of door over-ijverige mannen of door mannen in speciale ambtelijke functies met gereglementeerde vrije middagen die bestemd zijn voor een slaapje. Snelle sprongen van licht tot duister en van duister tot licht maakt ook het gemoed van den Westerling in Indië. Met evenveel spankracht werd de overgang van hoog- tot laagconjunctuur gedaan als, omgekeerd, verbeterde levensomstandigheden worden aanvaard en genoten. De wereldmarkt met haar grillen en nukken op het stuk van prijsbepaling der Indische producten, en het spel der monetaire politiek met haar voldongen feiten, bepalen het materieele lot van Indië en van de Indische Nederlanders. Zij staan daar in de verte en hebben zich neer te leggen bij het keeren van de kansen waarin ze nauwelijks zeggenschap hebben: als het plotseling duister wordt aan het werelduitspansel der conjunctuur, dan neemt men met kort en krachtig gemopper de aanpassingsmaatregelen naar-binnen. En als het opeens weer licht blijkt te worden, dan is de expansie zoo spontaan dat critiek op het overheidsbeheer en op dat van particuliere beurzen daarop volgt als de donder op den bliksemstraal. Leed, ziekte, sterven, geldverlies vallen snel en verpletterend, vreugde springt op als een fontein, vulcanen spuwen vuur en verdelging en zwijgen weer opeens, alsof ze slechts onschadelijke bodemverheffingen waren; gordijnen van plasregens grenzen aan plekken tintelend zonlicht. Het is alles even verbijsterend, even brusk in zijn tegenstelling van geluk en ongeluk, opbouw en afbraak, jubel en treurnis, rumoer en stilte. In al die opzichten worden veel hooger eischen van souplesse aan uw geest en hand gesteld dan in Holland. En ge zult de ontdekking doen van veerkrachten in u zelf die ge nooit vermoed hebt. Omstandigheden welke, volgens uw berekening, niet anders dan verslagenheid, apathie en zwaarmoedige berusting tot nasleep zouden kunnen hebben, zult ge leeren aanvaarden als het ijzer de hamerslagen waardoor het staal wordt. „In Indië komt alles weer op zijn pootjes terecht", luidt een spreekwijze die onjuist is, want men geeft daarmee een eer, die aan het draagvermogen der menschen toekomt, aan het lot over en deszelfs compenseerende beslissingen. Ten rechte zijn het de Indische Nederlanders die, voor het oog van de wereld, de karaktereigenschappen ontwikkelen van den soldaat te velde; soldaten keeren met slaande trom en volle muziek van een begrafenis terug, niet als uiting van zorgeloosheid, maar om daarmee hun vaste wil uit te drukken om het oog naar voren te richten en op de naaste taak en plicht; soldaten weten genoegen te nemen met ingekrompen rantsoen en vieren de overwinning van den volgenden dag uitbundig, kortom, ze laten zich niet uit het veld slaan, en dat is het soldateske van de Nederlanders in Indië. XIX DE ONDERNEMING Een onderneming is, volgens, Van Dale s Handwoordenboek der Nederlandsche taal, „een zaak van eenig gewicht, die men op zich neemt; een opgevat plan, dat men tracht te volvoeren of een bedrijfszaak, welke zich inz. het vervoer van reizigers en goederen ten doel stelt." Het afkortings woordje „inz." vormt, voor hetgeen betreft de Indische „onderneming", de eenige verontschuldiging voor de onvolledigheid van deze omschrijving. De Indische onderneming, in de West en elders genaamd „plantage", is zeer stellig een zaak van gewicht, de materieele uitdrukkingsvorm van een opgevat en tot uitvoering gebracht plan, en ook een bedrijfszaak. Maar deze stelt zich niet het vervoer van reizigers en goederen ten doel, maai het kweeken van een gewas, een product en het expedieeren daarvan. Misschien zult ge werkzaam worden gesteld op zulk een „onderneming" en aldus in den kring treden van de daadwerkelijke uitvoerders van opgevatte plannen, misschien zult ge het brengen tot de leiding van de bedrijfszaak. Het is ook mogelijk en zelfs zeer waarschijnlijk dat ge als buitenstaander een onderneming als gast bezoeken zult. Stel dan niet aanstonds de vraag: „wat onderneemt u hier . . . ?" Men zou u met groote oogen aankijken. Ze ondernemen er natuurlijk wèl iets, maar dat weten ze nauwelijks zelf; ze weten echter drommels goed dat ze iets planten, suikerriet, of rubber, of thee, en dat ze er iets fabriceeren uit dat met zorg gekweekte gewas. Ze hebben er tuinen en ze hebben er een fabriek, ze hebben er een gewas en ze hebben er een product. Hun ondernemingsgeest, die zich openbaart in het openen van maagdelijken grond en oerwoud, het organiseeren van den arbeid en het perfectionneeren der productiemethoden, is een zaak waarover verder geen redevoeringen worden gehouden. Men houdt er niet van woorden, maar van daden. Wanneer ge op een onderneming gaat werken als „employé" (ik heb nooit begrepen waarom deze dienstbetrekking altijd in het Fransch wordt aangegeven) zal men daden van u verwachten. Als ge er als bezoeker ontvangen wordt moet ge u van alle daden onthouden, want men verwacht alleen maar woorden van u, dat wil zeggen genoegelijke conversatie als afleiding in de eenzaamheid. Bega vooral geen daad, kom nergens aan, begeef u geen streep buiten de afgeperkte tuinpaden en kweekbedden, doe heelemaal niets. Een planter, Indië ii dien ik ken, kreeg op zijn onderneming zijn ouden vader uit Holland te logeeren. Bij een wandeling door de tuinen brachten de daar werkzame koelies hun groet. De oude mijnheer uit Nederland nam, ter beantwoording van eiken groet, natuurlijk beleefd zijn hoed af. Zelfs die daad, te beschouwen als een natuurlijke reactie op een hoffelijk initiatief, werd hem kwalijk genomen. Misschien hebt ge, uit uw kindertijd, herinneringen aan logeerpartijen bij den „boer", den pachter, op de boerderij. Die herinneringen zullen levend in u worden bij een logeerpartij op een onderneming, met dit verschil dat de planter zich alleen schertsenderwijs, en ook dan nog zelfs niet altijd, laat betitelen als thee-, rubber-, of suikerboer. Evenals op de boerderij uit uw jonge jaren, heeft het bedrijf zijn zakeüjken en gedisciplineerden voortgang, en ge loopt daar maar zoo'n beetje als lastpost bij; maar wat de „mooie kamer" in de boerderij was, het centrale punt van gezellig verkeer, dat is het huis van den „administrateur" (ook alweer in het Fransch vertaald van bedrijfsleider). Dat huis, de villa, het paleis van dezen administrateur heet, om het even van welke pretentie of afmeting het ook zij, „woning". En ge logeert waarschijnlijk in de bijgebouwen van deze administrateurswoning. Het merkwaardige van den administrateur is dat zijn administratieve taak stellig niet de voornaamste is: daarvoor is een boekhouder. Ook wanneer ge den „employé", volkomen taalkundig verantwoord, de vraag zoudt stellen waarvoor hij zich dan wel gebruiken laat, zoudt ge een vergissing begaan. Hij zou u antwoorden dat hij niet in de eerste plaats passief gebruikt wordt, maar wel degelijk actief gebruikend optreedt, door bruikbaren arbeid van zijn Inheemsche ondergeschikten te eischen. En ook dan zoudt ge nog niet volkomen juist ingelicht zijn, want deze eisch loopt weer grootendeels van den geëmployeerden, employeerenden employé op den mandoer of regelenden opzichter naar den koeliearbeider, of de plukster of wie het ook moge zijn, die, in allerlaatste instantie, de gulle aarde en haar groeikrachten employeert. De verbeterde autowegen en de snelle voertuigen hebben, zooals het heet, de Indische onderneming uit haar isolement verlost. Deze verlossing heeft eenerzij ds een druk bezoek aan ondernemingen tot gevolg gehad, anderzijds de rest van de wereld voor de landelijke ondernemers geopend. Een ondernemer is, zooals men u al dikwijls verteld heeft, een kleine vorst in zijn gebied. Een vorst zit op een troon. Een ondernemer „zit op" zijn onderneming. U begrijpe goed: hij regeert niet óver zijn onderneming, hij is niet beheerder van deze of gene onderneming, en ook „staat" hij niet hier of daar, zooals een predikant, maar hij „zit öp de onderneming X-Y-Z." Dit is te merkwaardiger aangezien een administrateur betrekkelijk weinig zit, maar daarentegen enorm veel loopt en staat, door de tuinen en in de fabriek en over de emplacementen. De wispelturigheid en de verwarring van het taalgebruik stellen voorts vast, dat de bewoners van een landstreek, of particulier land „opgezetenen" zijn (dus geen in-gezetenen), en dat deze lieden nooit op het land zitten maar veelal op hun hurken. Uit dit alles zult ge begrijpen dat ge slechts met groote zorgvuldigheid zult kunnen vermijden in verwarring te geraken over hetgeen betreft de onderneming en alles wat daar bij hoort. Die verwarring zal nog grooter worden wanneer ge beseft dat een Indische onderneming veel punten van overeenstemming heeft met een draadloos bestuurbaar luchtschip. De bediening geschiedt in Holland, in een rustig kantoor op het Amsterdamsche Damrak of een verdieping in een stil Haagsch huis. De administrateur, de employé's, de koelies, de opgezetenen, kortom alles wat er op een onderneming woont en leeft, gehoorzaamt naar beste kunnen aan die instructies. Hooger, seint het besturend orgaan, en alles werkt krampachtig om de productie hooger op te voeren. Lager seint het kantoor, en omlaag gaan salarissen, tantièmes en loonen. In oude dagen, toen de draadlooze bediening nog niet mogelijk was, had men zelf besturende luchtschepen in Indië, administreerende eigenaren of gedelegeerden van families; toen waren er ook de „particuliere landerijen", werkende op eigen, dus niet op erfpachtsgronden. Het gouvernement koopt die landerijen op, en in de laatste jaren is nog hier en daar, als een landheer werd uitgedragen, de slavenbel geluid. Bergondernemingen zijn altijd zeer in trek, d.w.z. niet altijd aan de effectenbeurs, maar bij de stadsbewoners van Nederlandsch-Indië. Men reist er namelijk heen voor de koelte, voor een knappend haardvuurtje des avonds, voor de heerlijke natuur. Deze ondernemingen liggen temidden van haar uitgestrekte tuinen, langs de hellingen van de bergen; deze hellingen zijn, tot op een bepaalde hoogte, bruikbaar als cultuurgebied. De bergtoppen zijn dikwijls maagdelijk gebleven. Deze factor is van psychologischen invloed gebleken op de verhouding tusschen bewoners, buren op ondernemingen, onderling. Vanuit het dal slingeren de wegen naar de bergondernemingen omhoog. Via de beboschte toppen, dus langs den kortst mogelijken weg, kunnen die bewoners elkander niet bereiken. Ze moeten eerst omlaag en dan weer langs krommende wegen omhoog om bij elkaar te komen. En van hun berghellingen kunnen ze, over de wijdte van de dalen, elkanders huizen zien. Het is natuurlijk een wonderlijk ding aldus naar verre overburen te koekeloeren en te weten dat men, aan de andere zijde van den berg, nabije maar moeilijk bereikbare naasten heeft, en toch aangewezen te zijn op een soort isolement. Menschelijkerwijs voelt men zich dan een beetje door zijn medemenschen verwaarloosd. Het is me dikwijls opgevallen dat ondernemers-buren elkander heelemaal niet kennen. Ze zijn als de bewoners van het onbewoonde eiland die, toen ze na vijf jaar gered werden, aanstonds vroegen om aan elkander voorgesteld te mogen worden. Het eenige wat ondernemers betrekkelijk weinig ondernemen, zijn tochten naar elkanders ondernemingen. Alleen in de lagere streken, waar het bevloeiingsvraagstuk gemeenschappelijke belangen stelt, komen de ondernemers uiteraard geregeld zakelijk bijeen, terwijl voorts het groeiend besef van collectieve veiligheid eenig vereenigingsleven, ter behartiging van practische en persoonlijke belangen, heeft geschapen. Men beschuldige mij niet van oppervlakkigheid wanneer ik hier te snel heen moet stappen over de groote verdiensten van het proefstation-wezen dat uit de samenwerking van ondernemers is ontstaan. Het spreekt vanzelf dat de administrateursvrouw ruime gelegenheid heeft tot het uitleven van haar moederlijke instincten over ongehuwde en jong- gehuwde employé's en zelfs over de verstokte vrijgezellen op haar territoir. Deze mogelijkheid vormt een zegenrijke compensatie voor het gemis van, eigen kinderen, die zij op een bepaalden leeftijd uiteraard naar oorden moet zenden waar onderwijsgelegenheid bestaat. Zoolang die kinderen nog klein zijn moet men met huisonderwijs volstaan, en daartoe bestaan twee mogelijkheden, ten eerste de schrifteüjke cursus en ten tweede de huisonderwijzeres. Het verschil tusschen den schriftelijken cursus en de huisonderwijzeres bestaat hieruit dat de eerste, als zijnde van papier, geduldig is, en de tweede dikwijls niet; ze zal bij de schaarschte aan vrouwen, spoedig trouwen, en dan moet men haar afschrijven. De Europeesche vrouwelijke hulp bij huishouden of kinderopvoeding is in Indië een der weinige importproducten dat, na een bepaald proces te hebben ondergaan, in gansch anderen vorm weer wordt geëxporteerd. Voor een land dat in hoofdzaak grondstoffen en halffabrikaten exporteert en bijna nooit uitheemsch halffabrikaat tot exportproduct verwerkt, is dat een zeer groote merkwaardigheid. Voor zoover ik weet is nog nooit een juiste statistiek gemaakt waaruit de verhouding tusschen de geïmporporteerde onderwijzeressen en huishoudhulpen en de geëxporteerde mevrouwen is vastgesteld. Neem, voor een bezoek aan een onderneming, geen andere maatregelen dan voor een logeerpartij in welk bergoord, of welk hotel ook. Wanneer ge er, onder den indruk van de pioniersverhalen over ondernemers en woud-ontginners, zoudt verschijnen in een expeditie-uitrusting, zoudt ge uw gastlieden zeer grieven. Want, en dit zal inderdaad uw ervaring zijn, ze leven in hun afzondering alsof ze in een stad waren, en of de eventueele tijger in de buurt niet anders ware dan de lastige poes van de buren. Men is er ook beter op de hoogte van wat er in de wereld buiten Indië voorvalt dan in de Indische steden, want ze luisteren er trouw naar de overzeesche radio-uitzendingen en daartoe heeft men in de stad nauwelijks tijd of gelegenheid. En aangezien er geen huisorkest is, moet ge u op een onderneming er mede vergenoegen dan maar in 's hemelsnaam te dansen op de muziek van den band van het Savoy Hotel te Londen. XX DE SOCIËTEIT Er is in deze regelen al herhaaldelijk sprake geweest van de sociëteit (ook wel bij een troetelnaampje „soos" genoemd, maar gebruik dat woord niet teveel) zonder dat ik in de gelegenheid was een duidelijke karakteristiek van die inrichting te geven. De Indische societëit is, evenals haar Westersche zuster, een verzamelplaats voor gezellig verkeer tusschen menschen van een bepaalde klasse, die de selectie toevertrouwt aan een college van gedelegeerden. Ze wijkt echter van het Europeesch model af door vermaagschapping aan instellingen als casino's, landelijke uitspanningen, nachtasylen, leeszalen, dansgelegenheden, vergaderlokalen, Kurhausen, restaurants en wachtkamers. Van al die instituten is iets overgenomen in de centrale Indische inrichting sociëteit; de namen dier gelegenheden drukken ófwel goed-vaderlandschen zin tot eendracht, harmonie e.d. uit, of Latijnsche vertalingen van die begrippen, ofwel locale bijzonderheden met betrekking tot landschap, omgeving enz. De bekendste sociëteit van Indië, te Batavia, is gedurende haar bestaan van meer dan een eeuw nog geen seconde gesloten geweest, al moet de levende inhoud wel eens beperkt geweest zijn tot een slapenden Inheemschen dienaar achter het buffet. Het gerucht dat van sociëteiten doorklinkt naar de Inheemsche wereld wordt voornamelij k beheerscht door dat van rollende ballen over een houten baan, het kletterend omvallen van kegels en begeleidende kreten van goed- of afkeuring, spijt, triomfen hoon. Daarom noemen ze dit huis „roema bola" of ballenhuis zooals zij het gebouw van den Volksraad „roema petjara" of spreekhuis noemen. Het inwendig leven der Indische sociëteit is echter veel en veel belangrijker dan dit gerucht; omtrent dit leven mag ik niets meedeelen; indien er één ongeschreven wet bestaat in Indië, dan is het die welke absolute discretie voorschrijft omtrent hetgeen zich in een sociëteit afspeelt. In lijnrechte tegenspraak met dit beginsel schijnt het feit dat dames toegang hebben tot Indische heerensociëteiten, maar dit voorrecht is meestal beperkt tot een gedeelte van de localiteiten, althans buiten de extra-feestelijke bijeenkomsten. Hoe dieper men echter in het Indische land doordringt, hoe guller het onthaal aan de dames is, en hoe openhartiger de gedragingen der leden zijn, zóó zelfs dat een lijstje met de namen der wanbetalers op een duidelijk in het oog vallende plaats is opgehangen. Ik weet ook meerdere voorbeelden van aandoenlijke saamhoorigheid tusschen het mannelijk en vrouwelijk element in een binnenlandsche sociëteit. Een jongmensch, lid van die club, had zijn oude tante uit Holland te logeeren en bewees haar natuurlijk de eer van een doorloopende introductie aan zijn bittertafel, een der weinige honneurs die hij haar in die buitenplaats kon bewijzen. De tante werd vriendelijk in den kring opgenomen en aanstonds deelgenoote gemaakt van het zeer dringende vraagstuk dat de gemoederen bezig hield, namelijk de groote urgentie van reparatie van een gelegenheid welke zich in het gebouw bevond en waar de leden zich even konden terugtrekken achter een deur met een uitgesneden hart-figuur er in. Zelfs werd de tante verzocht haar naam te plaatsen onder een petitie die de vrienden van haar neef tot het bestuur wenschten te richten om verbetering in dien toestand te krijgen, een vrijheid die men nergens ter wereld aan een introducé, en nog wel een vrouwelijke op zekeren leeftijd, zou schenken. Het meeleven der vrouwen in het wel en wee der sociëteiten is aandoenlijk. Een mijner vriendinnen behartigt de belangen van de leeszaal en moet telkens met den boekhandelaar de klachten van leden behandelen; hun wenschen ten aanzien van Fransche tijdschriften en boeken gaan dikwijls lijnrecht in tegen haar principes, en tegen de waarschuwingen die ze bij haar opvoeding ontving; nochtans neemt zij elk verzoek nauwgezet ter harte. Het vraagstuk der dames-geïntroduceerden brengt uiteraard wel eens verwikkelingen mede; een oude vrijgezel, die besloten had de rest van zijn leven in Indië door te brengen, vond een oude dame, zonder kind of kraai op de wereld, bereid hem daarheen te vergezellen na zijn laatste verblijf in Europa, en hij gaf haar op als introducé. Aangezien particulieren en nietsdoeners in Indië niet bekend zijn, schreef hij als beroep van deze huisgenoote „dame de compagnie", wat zij dan ook inderdaad was. Het bestuur beraadslaagde en besloot tenslotte den voorsteller in zijn midden te noodigen. Hoor nu eens, zei de voorzitter vaderlijk, daar schrijf je „dame de compagnie" en dat beteekent „huishoudster" en je weet wat we daaronder verstaan. De oude mijnheer werd nu boos en zeer terecht m.i. Maar het bestuur was niet te bewegen zijn oordeel te herroepen, en de introducé werd niet aanvaard. Terneergeslagen en verontwaardigd begaf hij zich naar buiten en klaagde zijn nood bij twee notoire vrijgezellen, die een luidruchtig leven leidden in een vroolijk bachelorshuis. Die schudden meewarig het hoofd en zeiden tenslotte: kom maar eens met haar bij ons eten . . . Natuurlijk niet als we ook mevrouw X. of mevrouw Y. te eten hebben . . . maar zoo gewoon, onder elkaar. Omtrent het Indische sociëteitsleven zou een bonte en boeiende opsomming van anecdoten te geven zijn: daarmee ware aan dat leven een onbillijkheid begaan, want het heeft heel andere en veel diepere waarden dan die van een grap, een schaterlach en nog weer een betere aardigheid. Daaromtrent heerscht groot misverstand, en men moet menschen uit Indië eens vragen wat hun dierbaarste sociëteitsherinneringen zijn. Die vormen een gamma van goede ervaringen, van vriendschap aan een rustig tafeltje, van collectieve nationale vreugde, van goedmoedige pret op Sinterklaas en van troost met Kerstmis en Nieuwjaar, als het moederland zoo ver weg lijkt. Naarmate de omgeving van een land vreemder is, zeide me eens een diplomaat, sluit het diploma- tieke corps zich inniger, als een soort familie aaneen. Dat is hetzelfde verschijnsel als wat zich doet voelen in het Indische sociëteitsleven. Men is er „en familie". Nu hebben uiteraard de menschen uiteenloopende opvattingen van het familieleven en er bestaan er die rondborstig verzekeren dat ze lak hebben aan dat familieleven. Dat zijn zij die het prettig vinden kleine opschuddingen in de sociëteit teweeg te brengen, luidruchtigheden en baldadigheden waardoor ze hun onafhankelijkheid demonstreeren en de aandacht vragen voor hun originaliteit. Ook heeft elke familiekring zijn mopperaars. Dat zijn zij die het klachtenboek volschrijven; de man die in het klachtenboek schreef „deze spiegeleieren zijn slecht", de eieren in het boek legde en het dichtsloeg, had familietrekken met de eene en met de andere soort. Ge zult onvergetelijke avonden in uw sociëteit doorbrengen; stille avonden, als er weinig menschen zijn en ge rustig kunt praten, en luidruchtige avonden als de muziek de volksliederen speelt, en genoegelijke vooravonden als de kinderen onthaald worden, en culinaire avonden, waarvoor ge pas over eenige weken de rekening krijgt; ge zult hulpvaardige kasteleins ontmoeten, die bereid zijn de door u geschoten snippen toe te bereiden, of het wilde zwijn (varken heet dat in Indië) in ruil voor een stuk om op de „kaart" aan te bieden. Ge zult er toegewijde bedienden leeren kennen, die aanstonds uw voorkeur weten en geruischloos datgene brengen wat ge gewend zijt te drinken, en precies in de door u eenmaal aangegeven verhouding of maat. Wanneer ge ongetrouwd zijt zult ge er de menschen, die u hebben uitgenoodigd, terugvragen, en ge zult er deelen in de ontspanning van alle zenuwen en alle spieren na den werkdag. Eenige raadgevingen passen voor den Indischen sociëteitsbezoeker, nadat hij is ingeschreven in het introductieboek of voorgedragen als lid. Wanneer ge in een kring wordt opgenomen zal daar iemand het initiatief nemen tot een algemeene tractatie. Als deze genuttigd is zal een tweede aanwezige tracteeren. Wacht niet totdat ge de allerlaatste zijt. Er zijn mannen in Indië die de vreeselijke reputatie meesleepen dat ze onder alle omstandigheden de eersten willen zijn, behoudens juist bij het aanbieden van rondjes. Zoek een middenweg. Als ge altijd haantje de voorste zijt zal men denken dat ge iets in uw schild voert of roekeloos zijt met uw geld. Een kleine hoffelijke strijd om den voorrang in het aanbieden van tractaties verbetert de stemming in eiken kring. Ge kunt dit alles ook voorkomen door voor te stellen het kansspel in te schakelen. Dan wordt met dobbelsteenen geworpen uit beproefde, oude, trouwe lederen bekers, en de opwinding van dit spel met zijn wisselende kansen geeft een aardige afleiding en bezigheid tusschen de rondjes. Er zijn gezelschappen waar de dobbelsteenen al dadelijk, zonder dat men die behoeft te bestellen, worden ge bracht. Blijf een beetje uit de buurt van deze kringen. Uw gezelschappelijke positie staat in Indië vast wanneer ge wordt uitgenoodigd om toe te treden tot een kegelclub: de samenstelling van uw club bepaalt de schatting van uw persoon. Uw kegelclub mag niet te deftig zijn en ook niet te loszinnig. Voor kegelclubs geldt overigens het karakter der leden. Voor andere kringen in de sociëteit, die geregeld bijeenkomen, geldt de grens van het salaris. Het is voorgekomen dat menschen, die opslag kregen, naar een anderen kring verhuisden. Het is regel dat ambtenaren die promotie maken naar andere kringen overgaan. Ook zijn er kringen waarin mannen met gelijkvormig materieel belang bijeenkomen (zooals vertegenwoordigers van verkeersmaatschappijen, doktoren, technici enz.) en er zijn ook kringen die juist bedoeld zijn om verzoenend te werken tusschen uiteenloopende belangen. Tenslotte zijn er ook kringen die geen anderen onderlingen band hebben dan de behoefte om te mopperen en te klagen; in die kringen gaat het dikwijls het vroolijkste toe. De sociëteit te Batavia liet tot voor korten tijd de dames alleen toe op een onoverdekt terras (wanneer er tenminste geen feesten waren en buiten den Zondag). Dit had in den regentijd het bezwaar dat de dames wel eens natregenden. Daaraan is tegemoetgekomen door het beschikbaar stellen van een geriefelijke loods of ruimte waarin de dames kunnen verdwijnen en droog blijven. Wanneer een regenbui losbarst ziet men iets zeer opwindends. Eerst vluchten allen, mannen en vrouwen, naar binnen, dan ziet ge een wirwar van snellende Inheemsche bedienden, en dan ziet ge opeens dat de gedekte tafels zich verheffen en de vluchtenden volgen onder de afdaken. De talrijkheid van het personeel en hun eigenschappen maken het mogelijk dat men aldus iets kan waarnemen dat herinnert aan de buitengewone vaardigheid waarmee een aantal schijnbaar nietige mieren een tak vervoeren. In uw sociëteit hebt ge bepaalde rechten, en ge moogt klagen bij den pachter der buffetten. Ook kunt ge, bij bestelling van dranken, eischen dat men u de origirieele flesch toont alvorens u in te schenken. In een land waar verduurzaamde versnaperingen niet alleen uit de flesch, doch veelal ook uit blik worden genoten, kunt ge uw recht op bewijslevering ook uitbreiden tot de origineele blikken. Ik kende iemand die wantrouwig was op het stuk der hem geleverde erwtjes die, gelijk ik bekend mag veronderstellen, afgeleverd worden in blikken van eerste, tweede, derde enz. kwaliteit, familiaar genoemd: erwtjes nummer één, erwtjes nummer twee, erwtjes nummer drie enz. in afloopende waardeering. Nóg hoor ik hem den pachter verzoeken hem, ten bewijze van het feit dat hij werkelijk erwtjes nummer één had, het blik aan tafel te doen brengen. Men komt niet uitsluitend voor zijn eigen genoegen in een Indische sociëteit, maar ook, zij het dan ook zonder den opzet daartoe, met het altruïstisch gevolg van genoegen voor de anderen. Men bekijkt er elkander en waar zou men naar moeten kijken als men alleen zat. .. ? Dat geldt voor u en voor elk uwer mede-aanwezigen evenzeer. Er zijn twee trappen in de Indische sociëteits-ervaring. De eerste bestaat in het louter oriënteerend spel van: daar heb je dinges en daar heb je mevrouw die-en-die. Aldus blijft de conversatie uitsluitend constateerend, als een soort les in de aardrijkskunde op de blinde kaart. Maar de tweede trap verheft ons in de folkloristische en sociologische wetenschappen, want die vergt ook kennis van andere dingen dan alleen den naam der betrokkenen. Deze perfectie eischt dat ge zult zeggen: daar is mijnheer dinges die . . . (volgt de bijzonderheid), of; kijk daar is mevrouw die-en-die en Ze . . . (volgt een mededeeling). Het spel is nog gecompliceerder te maken door de loutere mededeelingen te omkleeden met commentaar, van u zelf of uit het spel van anderen. En nu ge dit alles weet zijn er twee dingen die ik wel mag vaststellen: dat het voortdurend praatgeruisch in een Indische sociëteit u nu verklaarbaar is, en ook dat ge — zelf het onderwerp en de inzet zijnde van dit gezelsschapspel — zoo weinig mogelijk door gedraging, gezelschap of uiterlijk, aanleiding moet geven tot behendigheidsvertoon bij de kampioenen in het groote Indische sociëteitsspel. Tenslotte nog dit: geef den bedienden van tijd tot tijd een fooitje want, al zijn ze geruischloos en dikwijls onzichtbaar, het zijn toch óók menschen . .. XXI „SOCIETY" Met opzet zet ik dit Engelsche woord dat, in Hollandsche vertaling, kortweg „gezelschap" beteekent, tusschen aanhalingsteekens, want het krijgt in Indië een zeer speciale beteekenis, die op verschillende punten afwijkt van die welke gij, als getrouw lezer van de rubriek „Court and Society" in de Britsche pers, daaraan hecht. Het is een bekend feit dat men, eenmaal tot een bepaalden kring in Engeland behoorend d.w.z. toegelaten zijnde tot voorstelling aan het hof, tegen betaling fotografische afbeeldingen van zijn mouvementen in dien Indië 12 kring in de illustratiepers opgenomen kan krijgen. Elke debutante heeft daarvoor een bedrag uit te leggen. Over den prijs, te betalen voor het entréebiljet in de Indische „society" en over de waarde van het biljet zullen deze regelen handelen. Ik bedankte eens een handelaar in rook-artikelen voor de moeite die hij zich had getroost om eenige pijpen van een bepaald fabrikaat voor mij uit Europa te laten komen. Daarop verzocht hij mij om van mijn kant pogingen in het werk te stellen om dit model pijp in de „society te lanceeren", een opdracht waarvan ik mij gekweten heb door, bij de nadering van elkeen wiens vermogenstoestand mij gezond voorkwam, de pijp op een opzichtige manier in gebruik te stellen. Niemand zal u in Indië precies kunnen zeggen wie wèl en wie niet tot de society behooren, maar er zal geen mensch zijn die verzekeren zal dat hij zelf er buiten staat. Ook de gevallen waarin de pers gewaagt van „society-gebeurtenissen", -huwelijken e.d. zijn moeilijk in een scherpe omgrenzing samen te vatten, en zelfs het criterium van het „lage autonummer" is niet betrouwbaar. Met deze lage autonummers staat het aldus dat ze, in opeenvolging, een omgekeerde evenredigheid vormen met het gezag, de importantie en de middelen van hen aan wie ze worden toegewezen. De Gouverneur-Generaal heeft natuurlijk nummer I en daarop volgen de Vice-President en de leden van den Raad van Nederlandsch-Indië, de commandanten van Leger en Vloot, enz. enz. Consulaire vertegenwoordigers van buitenlandsche mogendheden (soms beroepsconsuls, dikwijls ook chefs van handelshuizen) volgen; daarop sluit zich een andere groep aan, die van de medici, die zich snel en ongehinderd moeten kunnen bewegen om levensgeesten te behouden en op te wekken, en daarom deelen in de verkeersprerogatieven die voorbehouden zijn aan hoogsten in den lande en kopstukken. Hoe dichter men, op het tableau der lage nummers, figureert nabij de I van den troon, hoe zekerder men kan zijn op voorrang, militair saluut van politiemannen en aanzien bij het groote publiek; vandaar dan ook dat de strijd om het nummer een der hartstochtelij kste is die in Indië gestreden worden. Ik ken van zeer nabij zulk een strijd om een, wegens vertrek, achter- en disponibel gelaten nummer, en ik kan u verzekeren dat er bittere woorden, verontwaardigde brieven en conferenties vol spanning het gevolg van zijn geweest. Ernstige verwarring wordt teweeg gebracht door het bestaan van een parallel-serie lage nummers, echter in andere kleur en op anderen achtergrond, die uitsluitend dienen tot gebruik van automobilisten die nog geen definitief nummer toegewezen hebben gekregen. Ik zelf kreeg eens, in afwachting van het nummer dat mij uit de bestuurlij k-politioneele raadkamer zou worden toegewezen, zulk een extraserienummer, en het bleek nummer I te zijn. Nauwelijks behoef ik u te beschrijven hoe de halzen zich rekten wanneer mijn auto ergens voorreed, en met welk een diepe teleurstelling de blikken zich afwendden als niet de Landvoogd doch mijn onbeduidende persoon uitsteeg. Het lage nummer geniet ook voorrang op parkeerplaatsen bij recepties en officieele gelegenheden, maar dit prerogatief wordt vaak geneutraliseerd door de eigenaardige gewoonte van Inheemsche chauffeurs om onvindbaar te zijn wanneer het nummer wordt afgeroepen. Spreek in Indië nooit schertsenderwijs over lage autonummers; daarmee zoudt ge een diepgewortelde sociale structuur kwetsen; en wacht maar eens, als ge goed oppast dan zal uw nummer in den loop der jaren steeds lager worden, in rechtstreeksche evenredigheid met het aantal dienstjaren dat u nog overblijft. Elke Indische pionier heeft om zoo te zeggen het lage autonummer in zijn ransel. En nu voor wat het vrouwelijk deel der samenleving betreft: het feit van de ontstentenis eener klasse van vrouwen, waaruit de mannequin wordt gerecruteerd brengt mede, dat de society-verplichtingen zich ook uitstrekken over de demonstratie van en den edelen wedijver in het schoonste en bestgedragen toilet. Nu en dan zijn daarvoor, bij een zoogenaamd concours d'élégance, prijzen beschikbaar. Het Indische concours d'élégance verschilt sterk van het Europeesche: het is niet een passief concours, waarbij men de élégance beroepshalve laat optreden, maar een actief waarin men die daadwerkelijk vertoont. Het feit nu dat, ook bij de beste jury, de smaken verschillen, dat de betaalde kosten voor een toilet niet altijd evenredig zijn met de schoonheid er van en de wijze van presenteeren op het niet-zelf-geschapen-lichaam, kunnen ernstige schokken in de society teweeg brengen. Dat komt van deze soort wedijver, waarin nu eenmaal niet altijd de materieele mogelijkheid verbonden is aan de aesthetische, of vereenigd in hetzelfde individu. Een wedstrijd tusschen betaalde paarden en gehuurde jockeys kan slechts technische conflicten opleveren, maar een wedstrijd te voet tusschen gefortuneerde renstalbezitters, heer-rijders individueel, zou niets dan ellende na zich sleepen. Onder de Fransche koningen onderscheidde men de noblesse de robe van de noblesse d'épée; in de Indische society kan men een scheidingslijn trekken tusschen de noblesse administrative en de noblesse par droit de conquête privée. De eerste groep bestuurt de andere en wordt op haar beurt door die andere groep gevoed, gekleed en van uitvoerende machtsmiddelen voorzien. Ge hebt aan boord reeds iets van dat alles kunnen waarnemen in de schikking der passagiers bij de maaltijden; in het algemeen verzamelt de gezagvoerder aan zijn tafel vertegenwoordigers van de verschillende groepen; hij noodigt de hoogste civiele autoriteit, de hoogste militaire autoriteit en de hoogste maritieme autoriteit. Vergissingen op dat stuk zijn niet mogelijk, want daarvoor zorgt de hiërarchie van landsbestuur, land- en zeemacht. Maar dan moet er ook nog de hoogste vertegenwoordiger van de particulieren tusschen zitten. Het is de reederij niet euvel te duiden dat ze daarbij, bij gebrek aan eiken anderen, maar een persoonlijken maatstaf aanlegt, en die „familie" vraagt, welker hoofd leider of vertegenwoordiger is van het concern dat de meeste vrachten levert of zou kunnen leveren. Naast de zeer scherp omschreven préséance van de landsdienaren, vormt die van de „society" een netelig terrein vol voetangels en klemmen. Er bestaat zelfs geen vastomschreven lidmaatschap der society (de voorstelling aan het hof is zeer ruim) en geen ballotage. Wel is er een contributie: de zelf te bepalen bijdrage aan het vlotte en mondaine leven, een flink stuk nachtrust en de beste krachten van maag, lever en zenuwen, vermeerderd met de kosten van eventueele medische behandeling. Ge kunt dat precies zoo inrichten als ge zelf wilt. Merkwaardigerwijze richten velen het echter juist zoo in als . .. anderen het schijnen te willen. Het eind van zulke dingen kan tragisch zijn, maar ook in deze tragiek is soms nog een schoonheid; ik heb dat eens als volgt ervaren. In een Indische stad liepen ernstige geruchten over wantoestanden bij een bepaalde firma, wier chefs zich elegant en mondain in de society bleven bewegen. De broer van een dier chefs had eens, in een geruchtmakende zaak, gevangenisstraf ondergaan. Juist in die dagen wilde ik gaarne eens een Indische gevangenis zien en kreeg daartoe, na aanvrage, toestemming. De directeur der inrichting leidde mij rond en, toen wij de werkplaatsen en localen gezien hadden, bracht hij mij tegenover eenige vriendelijk uitziende gebouwtjes, die slechts in één enkel opzicht verschilden van de z.g. paviljoens naast Indische woningen, namelijk dat ze door traliewerk van het algemeene erf waren afgesloten. Men was bezig deze gebouwtjes bij te witten en te verven, en bloemen te planten in de omgeving. „De kwestie is", zeide de directeur, „dat u natuurlijk al gehoord hebt van die geruchten dieerloopen. En nu dacht ik: men kan nooit weten hoe dat uitdraait en daarom laat ik dit maar vast in orde maken. Mijnheer X. zal dat misschien aardig vinden, zijn broer heeft daar namelijk ook . .." Intusschen is het kwaad gerucht voorbij, of gesmoord, ik weet het niet, en de betrokkene leeft nog steeds op vrije voeten, schoon niet meer in het centrum der society. De eenige registers van de society die er bestaan worden gevormd door de lijsten voor inschrijving voor liefdadige en feestelijke doeleinden. In tegen- stelling met de-autonummer-toestanden bepaalt hier de hoogte van een cijfer de qualiteiten van society-lidmaatschap en ook die van het hart. Het ontstaan van een society of gezelschappelijken kring is niet afhankelijk van numerieke factoren; reeds uit een vestiging van een dozijn Nederlanders kan zich een embryonale society kristalliseeren. Daar waar het noodig is om b.v. voor de ontvangst van een hooggeplaatst persoon een gezelschappelij ken kring te doen ontstaan kan zulks a la minute geschieden. De broeder van wijlen Prins Hendrik reisde eens met officieele aanbevelingen door Ned.-Indië en, overal waar zijn komst werd aangekondigd, vormde zich een society uit de voorhanden elementen. Op een bepaalde plaats werd een onderwijzer uit dien kring buitengesloten. Hij kon dus niet deelnemen aan het feestmaal waarbij ham, erwtjes van onbetwistbare nummer één kwaliteiten, en groote Californische vruchten, die met theelepeltjes de dessertborden moesten worden rondgedreven, ter tafel werden gedragen. De eenige die den volgenden dag maagbezwaar had was de buitengesloten onderwijzer, deze had met den chauffeur van den Hertog gedineerd uit de voorraden die de hooge gast met zich meevoerde. In kleine binnenplaatsen doet het society-element zich gelden in alle facetten van het leven, zoogoed als voorkeursrechten op de ,,haas"-portie van het geslachte dier als in de opstelling der gasten bij het z.g. openbaar gehoor, dat is de plechtigheid waarbij het hoofd van het plaatselijk bestuur de gelukwenschen der burgerij in ontvangst neemt op den verjaardag van H.M. de Koningin. Na afloop van zulk een plechtigheid begaf de society zich eens naar de sociëteit. De hoogste rechterlijke ambtenaar ter plaatse kon echter niet volgen. Hij droeg zijn toga en bef, en op die toga zijn decoraties, groot model; maar ónder die ambtskleeding had hij heelemaal niets aan. Zooals de kleeding van dezen magistraat was, zoo is het ook met de society. Onder haar schijnbare formaliteit en gewichtigheid draagt ze, zonder veel verdere bedekking, een hart van goud. Neem het met de society in Indië niet al te ernstig; ze toont zich op nationale hoogtijdagen, bereid haar kring te openen en elkeen die zich daartoe bona fide aanmeldt de hand te reiken tot een rondedans rondom een mast met vlaggen, als op een oudHollandsch volksfeest. Een onbetwistbare society-dame noodigde me eens uit haar te begeleiden naar een restaurant waar ze een nieuwen, hoogst origineelen uit Europa geïmporteerden hoed zou demonstreeren. Ieder keek naar den hoed, en zelfs de leden van het orkest hielden daarvan, al strijkend en blazend, geen oog af. De society-hoed was het centrale punt van alle belangstelling. Slechts een ruwe en breedgeschouderde planter, die geen verstand van society en damesmode had, merkte niets op. Hij verplaatste zich met breede armgebaren en stootte plotseling op zoo ongelukkige wijze met zijn elleboog tegen den hoed, dat deze schuins verzet werd op het hoofd der society-draagster. Onder de algemeene belangstelling bleef hij staan en zeide beteuterd „pardon". Men moet een Indische society-dame zijn om onder dergelijke omstandigheden een allen bevredigende en de eer reddende oplossing te bedenken. Zij deed dat. Spontaan naam zij den hoed van het hoofd, groette er mee alsof het een heerenhoed was en zeide slechts één woord: „óók-goeien-avond..." De situatie was ruimschoots gered. De Indische society heeft geen speciale vormen of geheimen, behoudens de geheimen van anderen en de vormen waarin die de ronde doen. Hoed u er voor op welke wijze ook deel te nemen aan dit ceremonieel. Ge wordt ook niet geïntroduceerd in de society. Ge introduceert uzelf met de goed-Indische formule: „mag ik mij eens eventjes voorstellen?" Vanaf dat oogenblik vormt ge, met uw vrouw deel van die gemeenschap als „de familie X". Kenmerkend voor het Indisch begrip „society" is het volgende. Jaren geleden werd Indië opgeschrikt door communistische relletjes. De politie vond bij in beslag genomen stukken, een complete lijst van belangrijke Europeanen die door de samenzweerders vermoord zouden worden. Dit stuk, spoedig genoemd de „moordlijst", vormde het onderwerp van alle gesprekken. Men wist precies op te noemen wie, als vooraanstaande familie, wèl, en wie niet op de moordlijst voorkwam. Maar reeds na acht dagen hoorde men opmerkingen als: „Stel je voor, hoe bespottelijk . . . Mevrouw A. beweert dat ze op de moordlijst voorkomt. . En: „Die X'en zeg, die vertellen dat ze op de moordlijst staan . . . Net of zulke menschen daar op hooren .. .!" De moordlijst der samenzweerders voorzag plotseling in een immer gevoelde, maar nimmer bevredigde behoefte: die van een duidelijk en volledig, limitatief register van de Indische „society" . . . XXII DE MOBIELE HANDEL Een niet onaanzienlijk deel van het verkeer op uw erf wordt gevormd door Inlanders, die zware lasten torsen, hetzij achter op fietsen, hetzij aan lange stokken die ze op hun schouders wiegen. Deze stokken kunnen van alles dragen, tot en met een compleet tuinameublement. Huur in Indië een leeg huis en ga op de stoep zitten. Binnen enkele uren zal, zonder eenige uitnoodiging uwerzijds, al wat ge voor uw inrichting en spijziging noodig hebt achtereenvolgens naar u toe worden gezeuld: keukeninrichting, meubelen, huishoudelijke artikelen, etenswaren, sieraden, kunstvoorwerpen, bloemen, planten, linnengoed, rookartikelen en schrijfpapier. Dat is de mobiele handel, die zijn kans waarneemt die begunstigd wordt door uw traagheid op bepaalde uren van den dag om u te verplaatsen. De mobiele handel bloeit in Indië bij de gratie van de traagheid der menschen en de uitgestrektheid van de afstanden. Ten aanzien van de gebruiksartikelen moet ik de keuze overlaten aan uw smaak en warenkennis: let op het wrakke hout waarvan het draagbare meubilair in elkaar is getimmerd. Van hetgeen echter de kleinoodiën en oudheden betreft, waarmee men aan uw voorgalerij zal komen, heb ik u het een en ander te vertellen. Deze handelaars in curiosa komen al vast om te beginnen het erf der hotels op. Bevrijd u van den waan dat het ongelukkigen zouden kunnen zijn die, gedwongen door meedoogenlooze omstandigheden, in vertwijfeling trachten het laatste restje van hun bezit of het voorwerp dat sinds onheugelijke tijden in hun geslacht is, aan den man te brengen. Elke speculatie op nood en daaruit voortvloeiend profijt voor uzelf is niet alleen uit den booze maar ook ongegrond. Deze kooplieden zijn dikwijls gedelegeerden van winkeliers en meestal georganiseerd in een soort gilde. De een stuurt den ander en ze worden allemaal gezonden uit denzelfden commercieelen generalen staf. Deze vorm van organisatie achter het uiterlijk van wat de Britten ,,'lonewolfing" noemen is typisch Oostersch. Ik herinner u aan de z.g. pinda-Chineezen die ge in Holland al gezien hebt. Elk pinda-mannetje scheen een drama op zichzelf zooals het, kleumend en glimlachend, op een straathoek stond met zijn koopwaar. Op zekeren dag wilde men voor een uitvoering, waarin Chineesche figuranten noodig waren, eenigen dozijnen van die mannetjes de kans geven elk een gulden te verdienen. Toen bleek opeens dat ze georganiseerd waren; geen hunner was bereid op te treden: de organisatie stelde den eisch dat. . . de Chineezen in Nederlandsch-Indië dezelfde burgerrechten zouden krijgen als die welke aan andere vreemdelingen bij tractaat zijn toebedeeld. De eenzame kunstverkooper is een gedelegeerd lid van een gilde. Misschien zal, door het in de Oostersche wereld ook nog al eens voorkomend feit van een gebrek in de organisatie, morgen een handelaar aan uw deur dezelfde vaas aanbieden omtrent welke gisteren door u met een ander onderhandeld werd. Wees er van overtuigd dat al deze voorwerpen, in een internen kring van kenners, deugdelijk op hun waarde zijn onderzocht en geprijsd. Het „koopje" is een practische onmogelijkheid. Een kunstverzamelaar in Indië kwam eens tot de ontdekking dat hij een koopje had gedaan. Hij had een vaasje van Chineesch blauw gekocht, met het bekende witte bloesem-motief van de komende lente op het brekende ijs. Hij kocht het vaasje voor acht gulden, en bij zijn aankomst in Holland, werd de waarde door een expert geschat op zeven- of achtduizend. Wroeging kwelde hem bij de gedachte aan het oude mannetje van wien hij het voorwerp gekocht had. Toen schreef hij aan Indische vrienden dat ze, voor zijn rekening, dat mannetje levenslang eiken Zaterdag een rijksdaalder moesten geven. Dit geschiedde eenige jaren. Toen stierf de verzamelaar in Nederland en bij her-schatting van zijn nalatenschap werd het vaasje getaxeerd op zes of zeven gulden. Eenige jaren geleden stierf te Batavia een man die waarschijnlijk de grootste verzameling porcelein heeft bezeten die ooit in Indië bijeen is gebracht. Sinds zijn dood reizen de voorwerpen uit die bij opbod verkochte collectie in lappen goed geknoopt langs de voorgalerijen. Ik herkende eens zulk een voorwerp waarop zich, tusschen den gehurkten koopman en mij, het volgend gesprek ontspon, afgewisseld door lange denkpauzen. „Dat is uit de verzameling van mijnheer X . . ." „Ja heer" „Hoeveel vraag je er voor?" „Dertig gulden heer." (pauze) „Heer X. kocht veel en hij betaalde veel. (pauze). Mijn vriend kocht een voorwerp voor tien gulden en verkocht het aan mijnheer X voor zeventig . . ." „Mijnheer X is dood (pauze), waar is je vriend?" „Mijn vriend verdiende veel geld heer. Nu is mijn vriend dood." „En waar is al zijn geld?" „Onder de menschen, heer." Daarop staarden we zwijgend allebei naar het voorwerp, dat ook onder de menschen gekomen was. De Inlander heeft gevoel voor het betrekkelijke der aardsche dingen en het vergankelijke van bezit en geld; wij Westerlingen kennen dat gevoel in veel geringer mate. Tragisch is, in tijden van laagconjunctuur, de verschijning van den Europeaan op de mobiele markt. Hij kan vrijwel altijd op medelijden en klandizie rekenen. Soms laat hij zich volgen door een draagkoelie met de waren, en soms sjouwt hij die zelf rond. Ge zult nooit zulk een wandelenden koopman zien zonder den aandrang te voelen hem aan uw tafel of te logeeren te noodigen. Toch zult ge dat nooit doen, maar hem liever overgeven aan de georganiseerde liefdadigheid. Ver liggen de eeuwen achter ons waarvan de Bijbel verhaalt, toen men den vreemdeling in zijn poort binnen noodde. Overigens hebben Indische woningen geen poort. Niet dan met overwinning van eenige conventioneele aarzeling maak ik hier nog melding van een andere soort van mobielen handel, waarbij de handelswaar op twee beenen gaat of in een karretje rijdt. De verkoopsters te wier opzichte hoogstens vage tippel-verboden bestaan, deelen, bij wijze van reclame voor haar koopwaar, op gulle wijze groeten uit. Soms hebben ze ook een propaganda-agent, een of ander klein jongetje dat ten behoeve van zijn lastgeefster (eenige en sleeping partner in de business), zeer uitdrukkelijk „daag" roept tegen eiken voorbijganger die eenige kapitaalkrachtige allure heeft. Het een en ander geschiedt na zonsondergang. Onder den mobielen handel valt voorts nog de levendige nering die in- en rondom treinen wordt gedreven. Indische treinen zijn luchtig en ruim en goed geventileerd. Men biedt er u van alles te koop: eten, dranken, ijs, rookwaren, leesstof en allerlei versnaperingen. Aldus geschiedt de voorziening der Europeesche reizigers van binnen uit. De Inheemsche reizigers vinden bij elk oponthoud kooplieden met vruchten en allerlei om zich mee te voederen of aan te verfrisschen. Deze beschouwing zou niet compleet zijn zonder eenige raadgevingen op het stuk van tawarren of loven-en-bieden. Er wordt u bij de aanbieding niet aanstonds een prijs genoemd, maar men deelt u mede dat, wat den handelaar betreft, de mogelijkheid wordt geopend tot financieele discussie. Ge besluit dus samen te gaan loven en bieden en hij verwacht dat ge een prijs zult noemen. Hoe langer ge zwijgt hoe geduldiger hij wordt, en als ge er tenslotte een noemt dan komt een uitdrukking van lachende ongeloovigheid op zijn lippen, en een onbestemd geluid van verbijstering er tusschen door. Ge meent het niet... dat moet een grapje zijn . . . En als hij ziet dat het u ernst is plooit zich zijn gelaat tot oneindige droefenis en hij begint zijn waren in te pakken. Dit in- en uitpakken geeft hem tijd om te bedenken welk tegenvoorstel hij kan formuleeren. Daarin is hij zeer vindingrijk. Dikwijls bestaat zijn tegenvoorstel uit de gecombineerde aanbieding van meerdere voorwerpen. Sta op uw stuk. Geef niet te veel. Hij zou er u om minachten, en het gilde, gewaarschuwd, zou nog driester worden in zijn aanvallen op uw zwakheid en goedgeloovigheid. De koopman beschouwt u als een exploitant van zijn land. Waarom zou hij u niet op zijn beurt beschouwen als exploitatieobject. . . ? XXIII INSECTEN In de havenplaatsen en op de vliegterreinen langs uw weg naar Indië zult ge insecten ontmoeten; het is een opdringerig gezelschap dat u gedurende uw verblijf in Indië niet meer verlaten zal. Men heeft u van jongs-af geleerd wespen, bijen, muskieten en al wat bromt en zoemt en prikt te haten. En daar zit ge nu in een land waarover dit gedierte de feitelijke heerschappij voert. In zulk een geval kijkt men rond naar bondgenooten, en, ja, daar zijn ze: de kikkers die gulzig smullen van een krioelend, eng, pootenwriemelend en vleugelslaand gedierte, de tjitjaks, wandhagedissen, die valsch muskieten snoepen als kinderen een appeltje, en de tokkè, het als een mechanisch speelwerk ratelend krokodilletje-in-zakformaat tegen uw plafond dat gulzig hapt naar al die griezeligheid. En nu treedt de mensch ook aan met de bewape- ning die hij voordurend perfectionneert: zijn vestingstelsel van fijn weefsel en metalen gaas, zijn afweermiddelen, waarmede hij millioenen droppels fijnverdeelde olie in de atmosfeer schiet, stikgassen voor de muskieten en verstikkende rookgordijnen produceert. De verdelgingsoorlog tegen de insecten wordt met defensieve en agressieve middelen gevoerd; indien de insecten niets zouden doen, dan zou de mensch ze geen vleugel of poot krenken. Dit is het standpunt van eiken strijdende. Ik geloof niet dat de oorlogs-industrie der pharmaceuten, gaasproducenten, muskieten-waaiers, bezems en wat al meer, met agents provocateurs werkt teneinde het gevecht en daarmee hun bedrijf levendig te houden. Eerder geloof ik dat de menschen de agressie van de insecten uitlokken. Ze zetten door het onbedekt of onvoldoende beschermd laten van groote gedeelten van hun lichaamshuid, om zoo te zeggen de kat bij het spek, want hun bloedvaten onder het rechtstreeksche bereik van het gedierte dat slechts begeerte kent en geen notie heeft van zelfbeheersching. En wat te zeggen van de kakkerlakken, onze huistorren, die toch zeker niet onbescheiden zijn, want ze weten niet hoe haastig ze zich wel moeten terugtrekken bij uw nadering, zóó zelfs dat ze in haar verlegenheid en verwarring in staat blijken te vluchten in zigzag-lijnen met rechte hoeken er in. Ik geloof dan ook zeker dat het Indische insect eerder bedeesd van aard is dan kwaadaardig, en dat zijn aanvallen voortkomen uit de zeer menschelijke eigenschappen van vrees en honger. En welk een indruk moeten ze in den loop der Indië 13 tijden van den Westerling gekregen hebben, het wezen dat zich insmeert met weerzinwekkend riekende, verstikkende vluchtige oliën, dat daarmee zijn woonruimten infecteert, dat slaat en trapt en mept, om het happen over te laten aan gedierte van de laagste orde, dat gastvrij in de woningen ontvangen wordt! Een insect wil eten, en anders niet: belemmer het daarin en het zal in de positie van bittere vijandschap gedrongen worden. Deze positie nu wordt algemeen beschouwd als een voldongen feit. De Europeesche gemeenschap in Indië is in een voortdurenden staat van beleg en alarm. En, naar het spreekwoord a la guerre comme a la guerre, veroorlooft ze haar leden al die gedragingen welke in een toestand van vrede met de insectenwereld niet getolereerd zouden worden. Ge moogt u dus in gezelschap krabben . .. doch met mate. Vele nerveuze ooren kunnen niet tegen het enerveerend krassend geluid van een nagel langs een zijden sok. Nu en dan houdt de Aziatische insectenwereld complete bombardementen. Gansche eskaders breedgevleugelde beesten komen aanzetten in den schijn van het kunstlicht, dat ze door hun scharen kunstmatig verduisteren. Indien ze bommen hadden zouden ze die zeker laten vallen, maar aangezien hun industrie nog niet zoo verfijnd is ontdoen ze zich van hun vleugels en laten die neerdwarrelen. De rompen van de vliegtuigen zelf, kleine vette wormen, bewegen zich in menigten over het bezette gebied. Deze tactiek, welke ook te vergelijken is met die van de ultra-moderne parachute-troepen, wordt toegepast door de z.g. larongs. De Inheemschen eten de wormpjes gaarne op, maar de kikkers, tokkès etc. eischen hun deel, waaruit men ziet, dat hetgeen voor de een weerzinwekkend is voor anderen als een substituut van manna genietbaar blijkt. In het algemeen maken de Indische insecten meer drukte dan dat ze werkelijk kwaad stichten: nerveus brommende en snorrende torren van onwaarschijnlijke afmetingen, spinnen met harige pooten, die driftige krijgsdansen uitvoeren, zijn in haar hart veel banger voor u dan gij voor haar, en hetzelfde geldt voor al wat vliegt en gonst in en rondom uw huis. Naarmate ge hooger van den zeespiegel komt wordt het ongerief der insecten geringer, al is het maar naar de eerste verdieping van uw woning. Ik geloof niet dat de verdelgingsoorlog tegen de muskieten geleid heeft tot een survival of the fittest, en misschien zijn het juist wel de meest agressieve exemplaren die gedood worden. Ik heb namelijk nog nooit een werkelijk stevigen, weldoorvoeden muskiet gezien. Het zijn allemaal magere, bijna onzichtbare en zoo op het oog sterk ondoorvoede beesten, die wanhoopspogingen doen omdat ze toch niets te verliezen hebben. De torren hebben iets zeer menschelijks: ze zoemen ergens boven in een vertrek, vlak bij het plafond, om telkens, juist wanneer ge denkt dat ze haar kop zullen verbrijzelen, eieren voor haar geld te kiezen en, op een fractie van een millimeter van den harde wand, een snelle retireerenden beweging te maken. Natuurlijk heeft men u verteld van malaria-muskieten, die kenbaar zijn aan drie stipjes op hun vleugel. Aangezien ik nooit een goeden microscoop in mij n zak draag heb ik ze nooit kunnen onderscheiden. Voorts Indië 13* heeft men u verteld van den schorpioen met zijn vreeselijken beet; die beesten komen uit gaatjes in den grond in badkamers en oude huizen, en ik heb nooit gehoord dat ze groot kwaad hadden gesticht, hoewel ook nooit dat iemand er ooit in geslaagd zou zijn ze te temmen en op vriendschappelij ken voet met ze om te gaan. Tenslotte noem ik nog de witte mieren, die allerlei huisraad, boeken etc. kapot maken. Wat men ook van de vernielzucht van deze beesten kan zeggen, zeker niet dat ze daarbij met zooveel onsympathiek geweld te werk gaan als menschen wanneer die op het oorlogspad trekken. Het zijn stille, harde werkers, die niemand willen storen en geen enkel hinderlijk geluid maken. Men is verbaasd wanneer men plotseling, aan een totaal opgevreten bibliotheek of gala-jas, den omvang van haar werk ontdekt, hoe ze dat zoo maar stilletjes en zonder eenigen ophef of misbaar hebben verricht. Bovendien zijn ze, door hun voorkeur voor boeken, groote vrienden en bondgenoten van schrijvers, uitgevers en boekhandelaren! De Westerlingen in de tropen staan zeer trots en afwijzend tegenover de vlooien en luizen, die daarover wellicht beleedigdzijn. Deze behandeling is namelijk in schrille tegenstelling met die welke deze dieren bij de lagereklassenvan andere bevolkingsgroepen genieten. Ze zijn daar niet slechts huisgenooten, maar ook speelmakkers die, door hun grillig en speelsch verkeer op hoofden, een aardig tijdverdrijf in den zin van krijgertje, verstoppertje e.d. gaande houden. Wanneer ge in Indië een miertje in uw soep vindt, draag dan uw gastvrouw of kokki geen gevoelens van mindere hoogachting toe. Tegen de nieuwsgierigheid en gulzigheid van deze beestjes is geen mensch opgewassen. XXIV BLIK Tallooze onderwerpen zijn in deze regelen buiten beschouwing gebleven. Kunst en sport, onderwijs, nijverheid en muziek zouden nog ruime gelegenheid tot beschouwingen kunnen geven. Maar het was niet de bedoeling u méér te geven dan enkele karakteristieken. Intusschen blijft er nog een zeer gewichtig materiaal over: het blik. De Inlander die, met behulp van zijn buigzaam riet, wonderen bouwt, heeft met het blik nieuwe mogelijkheden ontdekt en toegepast. In elk Oostersch land vormen de ledige benzineblikken een geliefd en gemakkelijk te hanteeren bouwmateriaal. Wat ik nu nog van Indië wilde zeggen is, dat het zich, als ontwikkelende maatschappij, langzamerhand losmaakt uit de periode van het blik, die, sinds het steenen tijdperk, wellicht de gewichtigste in de geschiedenis der menschheid is geweest. Want er was een tijd toen het blik, als verpakkingsmateriaal voor levensmiddelen, een revolutie teweeg bracht in het Indische leven. Hammen in blik waren in de dagen der Vereenigde Oost-Indische Compagnie gaven des hemels, die uiteraard blikvergiftigingen mogelijk maakten. Sindsdien kwam in Indië steeds meer in blik, tot en met oesters en roggebrood. Maar de verbetering der koeltechniek heeft het blik een deel van zijn heerschappij op het gebied der voedingsmiddelen ontnomen. Het blik heeft zich weer op ander gebied schadeloos gesteld: in blik komen de films, de levende en sprekende beelden van de wereld naar Indië, en in blik komen de wasplaten met muziek en redevoeringen aan die, op haar beurt weer uitgezonden op de radiogolven, alle sporen van haar verduurzamend karakter verliezen. „Alles is hier uit blik . . .!" placht men vroeger in Indië te zuchten, en men bedoelde te zeggen dat alles oud was, kunstmatig verduurzaamd en slechts matig genietbaar. Reken met die gedachte af: eens en voorgoed. Zelfs de benzine die de motoren der samenleving drijft, komt niet meer uit blik maar uit pompen. Het communicatiemiddel met de wereld, de leestrommel, die in deze aanduiding een associatie met blik wekt, zal straks vervangen worden door de televisie. Ge gaat naar een land dat zich met groote inspanning losmaakt uit het blikken tijdperk: ook voor wat den geest betreft. En in dien zin hebben deze regelen niet anders willen zijn dan een blik achterwaarts en een blik vooruit... ij- In een land waar zoo weinig waarneembare dingen duurzaam zijn, en zulk een groot deel van ons lichaam gevoed wordt door ver-duurzaamde dingen, die tot ons komen in blik, daar heeft dit duurzaam en gemakkelijk te verwerken materiaal nog een veel diepere beteekenis gekregen. Indië leeft tusschen Inheemschen en Westerlingen, tusschen het buigzaam en vergankelijk riet, het aan bederf onderhevige bamboe, en het blik dat den tand des tijds veel langer trotseert. Het begrip „blik" drukt iets van duurzaamheid uit, dat door het Westersche element tot steun en richting in Indië is aangebracht. Daarom noemt men ook onderscheidingsteekenen, die wegens het presteeren van goede en trouwe diensten gedurende den duur van iemands leven worden verleend „blikjes . Het jubileum, het kroonjaar, de herdenking van stichtingsdagen, zijn in Indië inhaerent aan de eigenschappen van het blik; het legt iets vast, het vormt een conclusie en een grondslag voor verderen bouw, zij het dan ook weer door anderen. Zulk een jubileum is een gewichtige gebeurtenis, waarover men niet zoo maar een-twee-drie heen stapt. Veeten en grieven worden er voor vergeten en alle soberheid en spaarzaamheid worden er even voor opzij gezet. Ik heb eens, in verband met een Indisch jubileum, een groven flater begaan. Het gold een huwelijksjubileum: de vijfentwintigjarige bruiloft van twee brave lieden. De echtgenoot nam een aanzienlijke positie in bij de magistratuur. Ze gaven een receptie in een huis vol bloemen. Op die receptie trof me iets merkwaardigs: alle bedienden, die bladen vol ververschingen en rookartikelen ronddroegen, hadden mutsjes op het hoofd met eenzelfde opschrift, en datzelfde opschrift stond ook op de kragen van hun livrei te lezen. Het luidde tot mijn bevreemding: Luilekkerland. Nu was het niet tegen te spreken dat deze bedienden de rol vervulden die hun gevleugelde vrienden uit het land in kwestie, met inzet van hun lichaam en ziel, in het sprookje aan gebraden eenden is toebedacht. Maar ik begreep het verband niet goed, hoewel ik er een fijne opwekking der gastgevers in meende te zien om ruim toe te tasten. Ik informeerde links en rechts en kwam te weten dat de receptie was „aangenomen" dat wil zeggen dat de spijzen, dranken en het personeel door een commercieele instelling op culinair gebied waren verschaft. Deze instelling nu heette „Luilekkerland". Aldus ingelicht begaf ik mij weder in het mondain gewemel, maar den volgenden dag drukte ik mijn bevreemding uit aan een lunchtafel. Een der aanwezigen keek mij afwachtend aan, en zei toen, wat geprikkeld: „Nu, en wat zou dat nu... ?" Ik had aan het heilig huisje „jubileum" geraakt. En inderdaad, al wat het merk is van den vorderenden tijd, al wat daar ligt als een stuk levensprestatie, als een stuk carrière, als een stuk trouw en een stuk energie, blijve gerespecteerd. Jubilea worden omgeven met pracht en praal, met enorme bloemstukken en lange redevoeringen, banketten en ontvangsten; het is bouwmateriaal en bewijs van daad- en scheppingskracht, bewijsmateriaal dat leven en bouwen in dit land mogelijk zijn. Ge zult nu in Indië gaan leven en bouwen. En als het mag zijn dat ge er slagen zult, dan komt ge eenmaal, met het „blikje" als bewijsstuk weer voor de oogen der moederlanders. Houd het blik in eere; in Europa en Amerika dreunt de zwaar-industrie. In Indië, tusschen palmen en pisangboomen staat het Inheemsch huisje, versterkt met blik ... en leeft de Westerling, eveneens versterkt uit blik dat moederlandsche krachten naar hem overdraagt. Houd uw blik recht naar voren, op uw doel. Indië is ook een weg, en uit het weelderig geboomte aan weerszijden klinken fluisterstemmen; ze lokken u, en dreigen u en roepen van alles in u op: ij delheid, drift, liefde en haat. Laat u niet van den weg af lokken, al roepen de stemmen: „je durft niet" en andere dingen die u prikkelen. Wanneer ge de stemmen volgt dan raakt ge terzijde, in het struikgewas, in worstelingen en omarmingen. Recht uit dus ... en goede reis ... 1