KOREN EN SOLI VROUWENKOOR (muziek) Holland, weer ligt g'in deze winterdagen onder grauwe hemelen weggedoken, met uw verlaten strande' en grijze duinen, waartegen vecht een stormgezwiepte zee; en daarachter de gordel van uw tuinen en gouden weiden, waar het droomrig vee 't bedauwde gras vreet in de zomerdagen; en gele akkers, en in 't ooste en zuiden uw heide en donkere dennenbosschen, geurend hartverkwikkend, naar allerhande kruiden, doordringender naar mate is geweest heeter de dag, lichaam en ziel opbeurend en stemmend voor het zomeravondfeest. KWARTET Holland, gij met uw schoone, ruime steden met groene parke' en jong plantsoen getooid, Uw grachte' en kaden, waar de zilvermeeuwen neerstrijken in vluchten, 's winters, en Holland, gij, met de harte' uwer kindre', ach, arm aan vrede, 'k hoor in de nacht het kermen en het schreeuwen der duizenden, van alle vreugd berooid. - Wij allen Holland, drage' in bloed en zeden de diepe sporen van uw lang verleden. Stug zijn we, ontroering die geen klank wil worden houdt onze kelen dicht gesnoerd. Nuchter zijn we en vlijtig, voelen voor orde en huislijkheid, arm zijn we aan verbeelding en daardoor, ach, aan indringend gevoel, wat klein van geest geschapen en wat koel. Elk onzer vastgehaakt in eigen recht, noemend te snel den ander dwaas of slecht wanneer die anders overbuigt dan hij... zoo zijn we; elk onzer, te licht zich verstijvend in zijn eigen goed en den makker van gistren schier ontlijvend wanneer die, van binnen uit, anders moet. KOOR (muziek) Ja zoo zijn we: een volk, niet zeer bemin'lijk, maar allerminst versmaadlijk, in zijn kern, naar ik gis, nog gezond, en levenskrachtig; allen, van donker tot hoogblond; en o, misschien, zelfs nog drachtig van iets groots... SMEEKENDE STEMMEN (muziek) Eén worden', vereenen! Niet langer zoo alléén blijven, lang alleen zijn doet verstijven, zoo in ons zelve' opgesloten, eigenrechtig - verdroten. Is er niemand die ons wil helpen naar elkaar toe te groeien in waarheid, niet in schijn? Verdeeldheid vreet in ons, een scherpe pijn... Wij willen zoo graag uit één stengel bloeien, drinken 's levens water uit één bron... Is er niemand die het ons leeren kan ? is alles klaar en je zit bij je vuur. De stadsmensch, de zoeker, hij zorgt voor ons allen. In de stad, ja in haar, in een smeltkroes van krachten, daar werden geesten gewekt en geschoold die heel hun leven naar waarheid zochten. Zij, wier hart naar gerechtigheid smachtte, kruisridders die voor d'idee dapper vochten, gidsen die te redden uittogen, makkers in donkere nevels verdoold. Ook vandaag is de wereld vol dappere oogen als de hemel vol sterre' in Augustusnacht. Maar jullie in protserig zelfbehagen, en domme eigen-gerechtigheid merkt niets van het ontzaglijk jagen en botsen der willen in dézen tijd. Hoort mannen: nieuwe aardedag wordt geboren; niemand weet, hoe zijn gelaat zal zijn; maar wel dit: vreugde en rust kunnen 't doorgloren zoo wij, stuk voor stuk, eerlijk pogen kinderen der gemeenschap te zijn. Jullie stoerheid moet anderen schoren, en de anderen moeten naast jullie staan. Voel je geen afgepaald geheel! Leer je óók voele' als een onderdeel van het grootre... Versta je mijn boodschap, mannen KOOR VAN BOEREN Bouwer, we hebben je boodschap verstaan. Ja 't is waar, nu keeren de winden: We willen poge' uit ons zeiven te treden om met anderen in één pas te gaan. Wij, die binden toekomst aan een verleden, waarin wij zeiven makkerschap bouwden, moeten, kunnen den wil van den tijd verstaan. We wille' u vertrouwen, als gij ons vertrouwdet. Hier Bouwer: onze handslag... EEUWIGE SLOOPER Dat hep falikant uit! Maar ik hield mijn beste troeven nog achter de hand, nu speel ik ze uit. Komt, gij die lijdt, vreugdloozen en droeven, die onbarmhartige meesters uitbuit, komt, verworpenen der aarde, komt, verdoemden in hongersfeer, misdeelde' en ontrechten al te gader, o, dat uw stroom rijze meer en meer! Ze willen met hun logenpraat scheiden kameraad van kameraad, willen saambrengen dat, wat naar zijn natuur elkaar bemint als water en vuur... Eerst hebben ze den boer in hun fuiken gevangen; nu is 't jullie beurt; als je even wacht zul je hooren hun fleemgezangen: „Vertrouwt ons, gelooft ons; we bedden je zacht". Ik zie dat het bloed al stijgt naar je wangen... Kerels, zetje schrap, laatje niet bedwelmen door praatjes; de aard van het kapitaal is: uitbuiten, als die van gloeiend staal te sissen in 't bad... Marx leerde ons: niet alle bezitters zijn schelmen, maar allen moeten teneinde bewandlen hun pad, als het onze... wij... Daarom: leve de klassestrijd en leve de roode vaan! Leve kennis, die van twijfel bevrijdt, en moed, die de wereld nieuw doet ontstaan: maken z'ons eenmaal vrij! Weest hard, kameraads, het moet, het moet. Ziet enkel uw klasse, telt haar alleen: 't Gemoed van den vijand is hard als steen, de ziel van den vijand is zwart als roet. Verjaagt hem! Breekt af het vermolmde gebouw, waarin hij verschanst zit, en de hemel wordt blauw. STEMMEN VAN GROOTBURGERS Je weet zelf datje liegt als een bedelvrouw! Vrinden luistert niet naar dien demagoog: wij hebben het welzijn van allen op 't oog, ook 't uwe... KOOR VAN PROLETARIËRS Het welzijn van allen... Wat liegen jullie weer onbeschaamd. Let op: twee schepen in woelige zee hebben elkaar geramd en het eene moet zinken, versta je mij, en het onze zal het niet zijn... Ons welzijn hebben jullie op 't oog ? Jullie droogt ons uit als scherpe loog. Jullie hebben de wereld in tweeën verdeeld: daar omhoog, voor jullie 't festijn van kennis en schoonheid, van levensvreugd die schuimt als champagnewijn. Voor ons omlaag in de sombere krocht waar het licht niet leeft en niet sterft, daar waar ons verkwikken zal de rijpe klank van dat woord kameraad als geen tweede edel en zacht... Maar nu broeders komt vooruit tot den strijd, geeft op de lokfluit geen acht, die van een valsche gemeenschap kweelt en van vrede zonder grond, in de wereld niet, in de harten niet: om ons beiden te maken gezond is noodig de strijd... hé, jullie daar versta jullie ons ? KOOR GROOTBURGERS Maar al te wel: zoo blijv' tusschen ons woeden het oorlogspel. EEUWIGE SLOOPER Jullie hebt mij uitstekend begrepen en je man hebt je stevig gestaan... Hé, broeder, met je kunsten en knepen, dat viel niet mee ? Kom, zeg ook eens wat! EEUWIGE BOUWER Ik... ik zegen je, broeder... dat je in opstandigheid vóór bent gegaan. Op ieder steil pad, de vlam hebt gewekt en het zwaard geslepen. EEUWIGE SLOOPER En dat zeg jij? EEUWIGE BOUWER God schiep ons twee vloedgolven in zijn zee; de eene rukt weg, de andere brengt mee. Hij schiep ons twee even machtige winden. Jij mijn broeder, drijft voor je heen wat verwelkt en vermolmt, zich moet ontbinden; ik kom op zachtere voeten aan maar in mij is de kern aller wezens te vinden: uit mij is hun wasdom, uit mij alleen. (tot de proletariërs) Jongens, jullie zijn in je recht, dat ik bij jullie sta behoeft geen woorden. Er is nu op aarde geen zaak zoo slecht dan die, waarvoor duizende' elkaar vermoorden, waarvoor Abessinië ten onder werd gebracht, en woeden in Spanje Franco's horden! Wel drukt ge nog zwaar, o heerschershand, knijpt het volk toe de keel in menig land... Ook in 't land dat om den evenaar slingert zijnen gordel van smaragd... hoe lang nog, hoe lang nog makker, blijft waar de oude aanklacht, de oude klacht ? Gij dichter en ziener, o menig woord dat ge zongt, leeft, hchtsein, tusschen ons voort. Ik weet wel dat ginder ook goeds geschiedt, maar het beste, dat juist, dat wil men niet: voor de vrijheid voedt men het volk niet op. Vervloekte hebzucht van 't grootkapitaal! Vervloekt zijn machtswil! O bloedig verhaal waar komende eeuwen van zullen gruwen... (tot de arbeiders) Maar jullie die knikken nu heftig van ja, laatje drukke gebaren gerust wat luwen, 't is zoo maklijk... O wees niet bang, ik ga niet openrijten oude wonden, maar dat eedle gevoel waarop jullie boogt, als wordt het bij jullie alléén gevonden, 't is in jullie harten, vrees ik, half verdroogd en verkommerd... O waren jullie waarlijk zoo solidair, als je voorgeeft te wezen, dan waren de tijden niet zoo bitter gevaarlijk, dat wie niet verblind zijn, wereldramp vreezen. Wie maken het oorlogstuig, wie vervoeren het moordtuig, dat vreedzame burgers doodt, verminkt hun kindren en hun vrouwen? Knapen, is ook uw schuld niet groot? Heiige taak werd jullie opgedragen, historie wees jullie aan, te zijn de helden, die menschheid omhoog zouden drage' en verlossen uit deze hel van pijn om samen een nieuwe gemeenschap te bouwen vol bloeiend licht van vreugd en vertrouwen waardoor stem van makkerschap zwelt en zwelt, als in bloeiend struweel vogelenkoren. Zoo heeft men 't u altijd voorgesteld, maar waar kan 't slechts worden, zoo g'ook de voren omploegt van je weze' en dat wezen stelt in den dienst van 't universeele leven... Dan kunnen w'een hoogere orde toestreven, waarin de mensch is den mensch welgezind en wil voor elkaar te zijn, vult met geruisch van levende watren het aarde-huis. Zoo ongeveer droomden jullie t ook, kameraden: in dezen trant klonk vaak jullie woord, maar stemden daarmee overeen jullie daden? Jullie hadt vergeten, dat zonder genade van boven, de menschlijke wil ontspoort of verslapt... met je woord kwam je daad overeen wel als bordpapier met marmersteen. O kindren, wat zijn we ten achter gebleven, bij wat w'in den dageraad elkaar hadden beloofd! Een vaan hebben, fier, we opgeheven met de leus „om den mensch, om zijn hooger leven" maar hebben we ook den grond gekloofd en bewerkt, dat die leuze kon gedijen? Zegt, o zegt, gingt ge niet, beminden, te vaak op in uw eigen recht ? Streedt g'altijd als geestelijk vrijen? Wrok verft vaak geel het gelaat van den knecht... Dapper volhardend hebt ge gestreden, maar streedt g'ook voor andren het goede gevecht, ook om hun te helpe' aan datgene wat ge voor uw zeiven zocht ? Hebt ge op den langen tocht verworven innerlijke vrede ? Hebt ge den boer, uw broeder, wiens hoofd in zijn moeizaam gezwoeg naar d'aarde is gericht van heel vroeg tot laat in de schemerure, tot u geroepen, uw hand gelegd op zijn sterken schouder en gemaakt met hem verband ? Hem gewezen de morgenklaarte, zwak maar groeiende, hem geleerd, uit te zien naar de geboorte van het grootere vaderland waarvan zullen staan alle poorten wijd open, waarin zullen zijn de volken, als in tuin de bloemen, elk op zichzelf schoon en fijn en allen te zamen een wonder van schoonheid? Hebt ge vermocht, uws broeders blik te verbreeden, als tè zeer het kleine hij zocht? Hebt g'ook bij die anderen kleinen, ontwortelden, weten te wekken vertrouwen in onze seine' en hun wil naar ons doel zich doen strekken ? KOOR VAN PROLETARIËRS Wij hebben ons gewend tot die allen, hen t'overtuigen dat bij ons de waarheid was. Gij kondt ons hooren getuigen van den morgen tot laat in den avond, maar zij hebben ons niet geloofd... EEUWIGE BOUWER Ach, uw woord was niet altijd lavend, daarom vreesden ze, dat ge ontroofd' hun het beste, wat zij bezaten: 't geloof in een heilige orde en een Geest, die in het gelaat van den Kosmos, elke rimpling erkent, van een wijsheid hier. Maar gij waart slechts u zeiven toegewend, VROUWENKOOR Holland nog ligt ge slapende gedoken in Uw wintersche schemervacht maar wij zien u, met d'oogen onzer sproke, als g'in komende lente, glanst en lacht... Reeds werden manne' en vrouwen werklijklieid in u, èn jeugd, een vreugde om 't aanschouwen, reeds schare' om twee vanen zij zich: de vlag waarin voortleeft onze eeuwenlange wording vele aarde-dagen tot aan dezen dag; èn d'andre, door het edelst bloed gewijd... gij helle roode, zingende van wijd en wijder menschenleven, van groeiend vertrouwen tusschen hen, die nü waan van gramschap scheidt... DE DICHTER Holland, ge ligt maar niet als een klein eiland temidden der klotsende wereldzee; ge zijt, Goddank, geen afgesloten weiland dat wegdroomt in zijn amethysten vree... Ook gij wordt een golf van 't wereldgebeuren, vormt van het werelderts een element, ook uw grond valt vol gaten en vol scheuren, stormwinden rukken aan uw tent; ook uw lot is in ondeelbare eenheid verstrengeld met het wereldlot; gij kwijnt niet weg in steriele alleenheid, maar gaat op in verbondenheid, o, tot welk onverwacht verschiet van vloek of zegen, van lichtpareling of afgrond'ge nacht, wij weten 't niet... Verborgen zijn Gods wegen; ga gij d'onzekere morgens moedig tegen, als een barende in haar smarten, lacht. COLOPHON Geschreven op uitnoodiging van de Algemeene vereeniging radio omroep A.V.R.O. in Januari 1937 voor de prijsvraag voor een declamatorium Henriette Roland Holst van der Schalk Gedroomd Gebeuren WtóJ Rotterdam W. L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij N.V. GEDROOMD GEBEUREN GEDROOMD GEBEUREN Dramatisch spreekkoor door Henriette Roland Holstvan der Schalk Rotterdam 1937 W. L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij N.V. De eeuwige bouwer De eeuwige slooper De dichter Vrouwenkoor Koren van grootburgers, boeren, arbeiders en jonge werkloozen PROLOOG DE DICHTER (muziek) Een stem kwam tot me, vroeg m'om een gebeuren, geschied op dezen ouden grond, zulk een, als harten verheft en vereenigt, te vatte in krans van verinnigde woorden die vormt des dichters hart, en spreekt zijn mond. O, zeg, mag het een droomgebeuren zijn? De droom behoort immers ook tot het leven: hij kan de knop zijn, waarin staat geschreven van een volgroeide kelk blijvende lijn. „Gedroomd gebeuren", in die klank ligt vrede; naar hem zullen wij samen opgaan. Komt gij allen, wier wortels in d'eendren grond zich boren sedert eeuwen, die verbond lotsgemeenschap, ook als z'elkaar bestreden. En gij andren, opgejaagden, verdrevenen, van her en derwaarts, naar onze stranden gestroomden, komt ook: laat ons allen samen den gouden droom van groei tot ware gemeenschap droomen. O, krachten-van-hulp, zoo ge leeft zoo ge zijt, Erbarm u over onze gespletenheid... EEUWIGE BOUWER Ik leef, hier ben ik. Uit mij stroomt erbarmen gedurig, als water uit de bron. Gij arme rijken en gij, liefste armen, opent voor mij uw hart, allen; ik luister! EEN STEM Als de Bouwer spreekt, wordt het iets minder duister. GROOTBURGER „De bourgeois" noemt men mij: hoon en verachting dringe' uit den toon, waarop zij het woord zeggen. Ik voel het als ontkenning en ontkrachting van 't menschlijke in mij, als stekelheggen waarbinnen ze mij opsluiten... Waarom? 'k Werk vaak tot in het holle van den nacht, en hg dan wakker tot den morgen, het hoofd vol planne' en voller zorgen... Ik neem mijn last weer op: het moet; laat dagen zijn als steile bergen; 'k heb 't werke' en plannenmaken in mijn bloed; maar waarom moeten zij mij tergen met hun schimpschoten, en vervolgen met die hard-vijandge blik? Nooit heb ik een onbezorgd oogenblik! Ik geef duizenden werk, ik geef duizenden brood, ik maak Holland vèr over zijn grenzen groot en geëerd, maar ze gunnen mij niet mijn ruimer leven, mijn wijder verschiet. Kleinzielig volk: „Val jij hardstikken dood" schrijven ze mij... we doen alles om hen te helpen aan een behoorlijk leven; goede woninge', een bad, clubs, filmen: we geven er tonnen voor uit, maar ze blijven stom, blijve' op je loere', als een nijdig beest... Als je even geloofde, dat je ze hadt, blijkt het telkens weer schijn en bedrog geweest. Niemand deugt behalve de communisten... maar zelf vreten ze in broedertwisten elkaar op... Ik ben de heele zaak meer dan zat... EEUWIGE BOUWER Je hebt jezelf behoorlijk geprezen, maar in mijn oog ontbreekt er heel wat aan; je bent nog lang geen gemeenschapswezen, al neem je er de allures van aan. Je zit bekneld tusschen wanden van staal, je bent de slaaf van je kapitaal. Je zegt: „Werken zitje in 't bloed", maar wat is de prikkel die je werken doet ? Eerzucht allereerst, naar ik vermoed; genotzucht en machtswil volge' in den stoet, achteraan komt misschien verantwoordelijkheidsgevoel... De paarden zijn zij die je levenswagen in galop vooruit doen jagen naar een onbekend, aldoor wijkend doel. Je hart leeft bekneld binnen enge wanden „mijn zaak, mijn geld, mijn eer, mijn naam"; belanden al je vaartuigen niet bij die ééne kaap? Ben je zelf niet je doel, in je wake' en je slaap ? De massa voelt belichaamd in jou de macht van het monopolie, dat staat een rotsblok, den stroom van 't gemeenschaps-wille' in den weg: 't is daarom dat zij je haat. Wil je aan den vloek van dien haat ontkomen ? Maken de sfeer om je helderblauw ? zoo weet ik het middel; 't eischt geesteskracht, liefde en wijsheid: doe van je overmacht afstand, help mee, de schoone droomen waar maken; droom van werken met elkaar, voor elkaar; laatje voorrechten vallen! Voel 't: weelde voor enkelen, eer er brood is voor allen is onrecht, eer ieder krijgt, wat hij behoeft. O geef jezelf op! Op de komende dingen stel je in! Leer mensch-zijn; help los te wringen de oude dwangburcht, die God bedroeft. En eisch niet, dat meteen de hand ze je reiken; 't zou mooi zijn zoo 't kon, maar aan d'overkant in die sombere wijken is men ook verstard, lang, in wrok en haat: je gaf er reden toe, met je gelijken. Vergeet dat niet, en ook niet te luisteren naar 't zachte geprevel van de bron dat stijgt tot den mensch uit de stilte en het duistre... EEUWIGE SLOOPER Luister niet naar hem! luister niet naar hem! Geloof mij; je bent van de huidige orde de krachtigste pijler, de sterkste stut: zoo jij valt, zal alles tot chaos verworden. STEMMEN UIT DE GROEP DER GROOTBURGERS Dat is niet waar! Chaos is wat nu bestaat: dat maakt het zoo wanhopig werken. Nooit weten wij, waarheen de koers morgen gaat en welke punt van den dijk met spoed wij moeten versterken. Er is van alles teveel, maar de massa komt op straat omdat zij van niets genoeg heeft. 't Is waar: wij voeren een groote staat maar waarachtig, wij voelen ons weinig behaaglijk. ANDERE STEMMEN UIT DIE GROEP 't Is geen gelddorst die ons te pakken heeft: we willen 't bedrijf in de wereld opstuwen maar niemand gelooft je, als je 't zegt: dat maakt het alles ondraaglijk. STEM UIT DE GROEP DER GROOTBURGERS Als men kon werken waarlijk voor allen, bewust dat men de gemeenschap dient, zonder dat eeuwige andren wegduwen, en al die oogen op je gericht die van je gruwen: 'k het met vreugde de dividenden vallen die de directeur, zoo het heet, verdient. TWEEDE STEM UIT DIE GROEP In de gemeenschap te worden opgenomen, te stillen in haar een menschelijke dorst... EERSTE STEM Te werken naar een reedlijk plan, zoo, dat het niet langer verspild wordt en vermorst als nu... O, konden zulke droomen lichaam krijgen... dat waar een feest... Zeg, bouwer, kunnen ze ooit in vervulling gaan ? EEUWIGE BOUWER Dat hangt af van duizenden dingen, mijn vrinden, maar van jullie zelf het allermeest, of jullie den weg naar het offer vinden, want daar ligt de sleutel: nu schrikken jullie al en worden ontdaan... Wat is dat voor gemopper en gereutel... KOOR VAN BOEREN (nijdig) Dat vleit die heeren en ontziet hun streken, maar naar ons wordt niet omgekeken. EEUWIGE BOUWER (tot de boeren) Wat is er met jullie aan de hand? Waarom kijken jullie zoo humeurig? Vertrouwen jullie mij niet? 't Is maar treurig, zoo wij julhe hulp moesten missen bij nieuwen opbouw van 't oude land. EEUWIGE SLOOPER Vooruit, jongens: toont hun, dat ze zich vergissen Geeft hun meteen de volle laag; verklaart hun eenmaal en voor goed datje aan die malligheid niet doet: je blijft wie je bent; al de rest is vaag. KOOR VAN BOEREN (toornig) We zijn zat het eeuwige zwoegen en sjouwen zonder datje weet waarvoor; dan moet je dit en dan dat verbouwen je bent je baas niet en volgt toch geen spoor. Wij zien niet op tegen hard werken, Gedroomd Gebeuren 2 dat zit ons nu eenmaal in 't bloed maar je moogt als je werkt toch zeker wel weten voor wie en voor wat je je best zoo doet. Is het om jezelf te verrijken? Daar is immers bij ons geen sprake van; je vecht met een vijand man tegen man; je vecht en je vecht en je wilt niet wijken maar langzaam voel je je kracht bezwijken: hij dringt achteruitje, aldoor achteruit... Al het kwaad wordt in de stad gebrouwen; daar zitten de heertjes op hun bureau, ze schrijven hoe 't moet, wandelen naar de soos, drinken hun borrel, trekken een oolijk snuit, en dat het dan deugt moetje maar vertrouwen maar het deugt niét; er moet een leider komen die een einde zal maken aan deze wanorde, dan zal alles pas beter worden... Wij boeren zullen zorgen dat hij komt. EEUWIGE SLOOPER Goed zoo jongens! jullie hebt z er flink tusschen genomen; daar staan ze nu met open mond... EEUWIGE BOUWER Vrinden, schamperheid brengt niet één zaak verder en kwade wil maakt geen zieke verhouding gezond. Waarom staan jullie daar zoo schonkig allen in een kluitje op elkaar ? O ik weet het wel; jullie hebben het zwaar, jullie wordt onrecht aangedaan, maar jullie zijn zelf ook zoo bonkig! Jullie werk wordt niet in zijn waarde erkend ? maar jullie hebt vaak op je recht gestaan als een dier, dat buiten zijn drift niets kent. Tegen de stad en het steedsch element koest'ren jullie een oude veete; 't heeft zijn grond; maar dat jullie alles wat komt van de stad, aanbast en aangromt als een kettinghond het een bedelaar doet, - jongens, dat moet worden gewete' aan benepenheid, die zit jullie in 't bloed. Menschen, het is zoo gemaklijk neer te zien op wat men niet kent... De stad onzer dagen, ziet, ziet zij is zwaar als een zwang're vrouw van geheime krachten... zeker, het leven in haar is hachlijk, in haar schoot woelt een duivelsch element, heiige waarden van gistren loope in haar gevaar, maar ook groeie' in haar heilige waarden van morgen. In de stad werd gevonden alles wat jullie onmenschelijk zwoegen heeft verhcht, daar werd in spranklende teekens geschreven de naam van die fee: electrisch licht. Ze heeft jullie verlost van de bange beklemming, die jullie in het donker getij t' overweldigen placht; de angstige stremming week in je bloed; je ademde vrij. De stadsmensch die onvermoeid vorschte en vorschte, heeft hij jullie niet de motor geschonken? Weetje het nog hoe je vaders dorschten met den vlegel ? Nu klinkt regelmatig ronken ons tegemoet uit iedere schuur: nog eer de bladeren zijn gevallen of arbeid zwaar, of lediggang die de ziel verarmt en bederft. Voor ons in het drassige armoe-land het spitte' in den zuren grond en de morsige keet waar je samenhokt, heel den winter... Nietwaar, rook is gezond en scherpe geur van mannenlijven, die zich wasschen niet al te best... Dit voor ons, maar voor julhe de fonkelsneeuw en de tocht naar het arendsnest, of de vaart over een azuren zee, omstreeld door zijige lucht, in bloemenlanden, een aardsch paradijs, dat geen van ons ooit bereikt... Wat gaven we graag voor zijn lachende vree onze krotten en keeten prijs! Juüie ziet in ons altijd nog 't arbeidsvee, waardoor je jezelven verrijkt, geen menschen aan jezelven gelijk... O, duizendmaal erger dan lijfsgebrek is, te worden vertrapt in het slijk. Lang worstelden w'en zeer zwaar om 't ontstijgen aan deze poel; we stegen een eind en nog een eind, eindlijk blonk ons tegen het doel... Toen opeens plofte' opnieuw we in de duisternis; de hand van het noodlot woog zwaar, maar we stijgen opnieuw en het duurt nu niet lang of met trotsch overwinnaarsgebaar grijpen we d'aarde, grijpen temet levensvreugde, met handen vol, laten achter ons alle nood en smaad, zaagt u zeiven altijd als de spil waar alles om wenden moest... De sfeer om u heen werd kil... In 't eind werd uw huis verwoest... Een deel was op zand gebouwd... Niet getreurd of gemokt, kameraden, op elkaar en op God gebouwd, die zijn zaak stelt in onze handen en op onze krachten vertrouwt... nooit dat vertrouwen verraden: de worstling voor vrouw en kind: voor 't heil van vandaag en morgen nooit verlaagd door kleingeestige zorg' en in haar óók het hoogste bemind. KOOR VAN PROLETARIËRS Wij willen pogen voor elkaar te zijn, meer dan tot hede' en op een hoogre lijn, pogen waarachtig te zijn voor elkander, maar even waarachtig voor andren ook, vurig strijde om gemeenschap te veranderen maar met een vuur, bevrijd van roet en smook, immers bevrijd van haat, uit liefde tot ons zeiven, den naaste, en God... EEN STEM Verschiet oneindig daagt, onuitput'lijke schacht om in te delven gaat open... zal ik het wagen?... Ja, 'k waag 't. KOOR VAN PROLETARIËRS Wij ook, wij allen... strijders uit liefde alleen, uit diepsten drang, voor d'al-eenheid, de verre... Heerlijker taak dan deze is er geen: onze nacht bloeit met ontelbare sterren. KOOR VAN JONGE WERKELOOZEN In uw nacht bloeien nog sterren in uw hof geurt nog pittig kruid in 't pogen den knoop te ontwarren werd gij niet voor goed gestuit. Gij hebt nog kracht om te streven, zijt verknocht nog aan vrouw en kind en vader en moeder gebleven, gij kent nog 't natuurlijke leven als men werkt, hef heeft, wordt bemind... Maar wij werden in een woestijn geboren, met een wrange smaak op de tong: van onze geboorte af was ons beschoren te dolen in doellooze leegten... EEN STEM Ik voel zoo beklemd, zoo onzegbaar verdroten; ik zou willen schoppen, willen stooten... TWEEDE STEM Als ik morgen doodga, heb ik nooit geleefd, nooit geschreid van vreugde, nooit van verwachting gebeefd niemand, die mij noodig heeft... EEN DERDE STEM O, hoe haat ik jullie wereld, jullie God aan het kruis, en al dat geteem over een vaderhuis... HALF KOOR Makkers, slaat de roffel - de roffel geslagen! We staan aan de baar onzer laatste verwachting, aan het graf onzer opstandigheid. TWEEDE HALFKOOR Men zeide ons, zoo we geduldig bleven zou komen stilaan een betere tijd. Men zeide ons, zoo w'ons verzetten en streden zouden d'aard we verovre' en haar heerlijkheid. GEHEELE KOOR We geloofden 't, een wijl... toen kwam de omnachting EERSTE HALFKOOR We hebben geleden TWEEDE HALFKOOR We hebben gestreden EERSTE HALFKOOR Men heeft ons belogen TWEEDE HALFKOOR Men heeft ons bedrogen GEHEELE KOOR Men heeft ons bedrogen en misleid. EERSTE HALFKOOR De vanen omlaag! Roert de roffeltrom; De dood waart in onze rijen om... TWEEDE HALFKOOR Ontreddering met gekneusde wiek als treurmuziek, als rouwmuziek, scheert over de wereld, deint af, deint aan'... EERSTE HALFKOOR Te loom de voeten voor 't manlijke gaan, d'oogen te mat voor den fleren blik... TWEEDE HALFKOOR En de hand, de witte, doellooze hand, die aldoor heeft gewacht en nooit gedaan... EERSTE HALFKOOR De hand die nooit wrocht, nooit arbeid deed, die enkel afweet van wachtensleed... TWEEDE HALFKOOR De vanen omlaag! voor de millioenen, die stom uitgeworpen als wij, hun dagen, een dood kind, dragi EERSTE HALFKOOR Voor wie niet te leve', en te sterven wagen, de vanen omlaag! Roert de roffeltrom! GEHEELE KOOR Waarom, waarom - waarom, waarom, waarom? EEUWIGE SLOOPER Zóó gaat het goed; hun hart krimpt van pijn. Hun zwakke jeugd wordt al te zwaar beproefd: ze zullen mij weldra vervallen zijn, dan sterft hun ziel, of verwildert. Wat snoeft ge, mijn broeder, op wat ge hebt volbracht? dezen behooren mij en d'eeuwigen nacht. EEUWIGE BOUWER Luistert naar mij, mijn kinderen, 't is misschien de laatste maal dat ik zóó tot jullie zal spreken; mijn hart draagt leed om jullie en de dood bedreigt mijn taal, maar uit mijn diepste schachten sleep deze woorde' ik nog aan, kristallen der gedachte, in een lange wording ontstaan. O zoo graag zou ik jullie schenken het beste wat ik verwierf... dat, wat niet zal sterven, dat wat nog nimmer stierf. Heb je geen vrouw en geen kind geen vader en geen moeder, geen broer, geen zuster, ben je in de wereld eenzaam alleen, - dan zijn daar toch altijd millioene' en millioenen menschen die leven als jij op aarde en eenzaam zijn als jij. Millioenen handen zijn smeekend dag en nacht opgeheven, millioenen harten trekken in pijn krampachtig zich saam. Honger naar brood zendt zijn schreeuw Gedroomd Gebeuren 3 uit over de siddrende landen, honger naar begrepen worden van leed onbegrepen roept luid. Honger naar gemeenschap jammert zachtjes als een ziek kind in zijn wieg. Lazarus hurkt voor je deur; hij hurkt ook voor het huis van den armen; er zijn immers ongetelden die armer zijn dan jij. Als je even opheft je blik, van het staren op eigen ellende, zie je alom langs de wegen hurkend in het stof der wegen, mensch-makkers, wier ellende is erger dan die van jou. Zij wachte' allen op een stem die zal spreken een woord van vertroosting; zij wachten op een mensch die aan hun leed niet voorbij zal gaan; wachten op een hand, die hun wonden uitwassche' en verbinden zal. Zij allen wachte' op den naaste, die elk van jullie kunt zijn... Je voelt je nutteloos? Teveel op deze aarde? Dat is de worm die knaagt aan je wezen dag en nacht? Je moed heeft hij stuk geknaagd, je levensvreugd, de gezonde durf van je jonge hart ? O het is hard, mijn jongen, maar luister; wees niet mismoedig je kunt genezen mijn jongen, weer gaaf worden en gezond. Arm zijn is niet zoo erg: de schoonste, de heerlijkste menschen, zij die alle andren schragen zijn altijd arm geweest. Arm waren Jezus en Boedha, Franciskus noemde armoe zijn vrouw... Overtollig zijn, dat is erg; het vreet aan je moed, het vernielt je gevoel van eigenwaarde, maar je bént niet overtollig, dat je 't zou zijn is een waan. Misschien voor deze wereld; die heeft nu velen niet noodig, omdat zij niet weet hoe te maken winstgevend hun arbeidskracht. Maar voor God is geen mensch ooit te veel; hij heeft al het levende noodig, al 't levende immers werkt mede aan de uitvoering van Zijn plan. Wij kunnen dat niet overzien, wij zien op zijn best een paar draden van zijn onmetelijk web, dat zich uitstrekt in de dimensies van ruimte en tijd en die andre, waar wij den naam niet van wete' en toch zeker van zijn, dat zij is. Er is geen ster te veel, in de duizenden zonnestelsels wier licht in miüioenen jaren onze aarde bereikt. Er groeit geen grasje teveel in d'onafzienbare steppen, geen zandkorrel is overbodig in d'onmeetlijke woestijn. Elk ding heeft zijn plaats en zijn recht in 't oneindig universum; door te zijn, helpt ge alle andren het dragen, vormt samen met hen het geheel. Geen stoQe is overbodig! Hoe zou dan een mensch 't kunnen zijn, een levende ziel, een vonk van der Alziel goddelijk vuur? God heeft alle zielen noodig, al weten wij niet waarvoor. Zooals de soldaten die vallen bij het begin van den slag, mede zijn gang bepalen en wie zal worde' overwinnaar, zoo dragen allen en allen bij tot het uiteindelijk doel. Noodig zijn zij, die jong sterven en die worden laat gesloopt; die vastberaden hand'le en die lijdzaam ter zijde staan. Noodig zijn sterke' om te schragen, voorbaarge' om voor uit zich te storten, tragen om tegen te houden, strijdvaard'ge om te breken den weerstand van voorrecht, vooroordeel en macht; verliefde' op den nieuwen vorm die klopt aan den wand van het leven; verkleefde' aan den ouden, waar iets van moet worden overgebracht. Ons allen heeft noodig God, al weten wij niet waarvoor al weten wij niet waartoe. Jou en jou en jou heeft hij noodig; man voor man en vrouw voor vrouw. Als je dat goed beseft, dan zult ge altijd je best doen, makker te zijn onder makkers, mensch die omhoog poogt te leven, dan zult ge telkens voelen kind van God te zijn, vonk van den Algeest, dan zul j' ook in de ergste verscheuring dragen in je het diepe besef van verbondenheid met den Eeuwigen Grond der dingen; dan zal dit wete' in je wonen dat niets en niemand kan deren je waarachtige zelf. KOOR VAN JONGE WERKELOOZEN O welk een troost komt tot ons gevaren, heerlijk geruisch door onze blaren; gewiegel als van korenaren... O mildheid, o warmte: wij stroomen vol. Uit een donker hol komen wij gekropen, naar waar gouden zon ons begroet... wij gaan open wij hebben weer hef, wij gelooven, wij hopen: onder ons zinkt wèg het donkre hol. EEUWIGE BOUWER O kinderen, wordend geslacht, die zijt onze gemeene heerlijkheid, plante' in u 't beste van ons bloed zich voort; In u verheldre zich ons troebel woord, losse in vreugde zich op ons vraagakkoord. Liefde maakt rijk aan lachend blij geduld, aan mildheid door besef van eigen schuld; aan wil om te vergeven... helpt allen, gij makkers, die te helpen vermoogt. Dat deze bron nimmer meer verdroogt, maar uitstroome door onze levenswei, dat rijk en zuiver, mild en zacht haar water onze beemden zeegne'... O gij lacht gij lacht weer, kindren, gelijk een landouw in Juni, 's morgens; de lucht fonkelt, wordt blauw, heel zacht toch... O kindren, levensmoed danst in Uw oogen... O, nu begint het begin van betre dagen, zoo gij allen helpen wilt, zoo ge allen, door uw offer, leven tilt hóóger omhoog. In zwaren gang van eeuwen is tusschen ons gegroeid onafzienbare schuld. Hoe allen schuldig werden heb ik u onthuld. De rijken heten in hun zelfzucht schreeuwen d'armen om brood; verrijkten zich, o zeer met hun arbeid; d'arbeiders werde' èn slaafsch èn ruw; wie tussche' ons geestlijk werk verrichten, instee te zijn voor d'andren heldre hchten, droomden al te vaak van goud en wereldsche eer. Nu kan iets van die schuld worden afgedragen in hefde voor 't jonge geslacht, dat werd gebore' in booze kenterdagen maar kan worden gered zoo we te steev'nen wagen op Gods gena' die zeeg'nen zal, ja zeeg'nen, ons pogen met zijn zegen, sterk en zacht... KOOR VAN GROOTBURGERS Iets smelt in ons: wat verhard was, wordt week... Wij moeten... spreek, eeuwige Bouwer, spreek; wat kunnen wij doen? Wij willen geven, geven, voorrecht, bezit, dat deze leven, leven. KOOR VAN BOEREN Wij willen helpen hen met d'ouden grond opnieuw verwortle', opdat hun bloed gezond weer worde' en rein hun hart. Komt kindren: van ons leert zóó werken, dat g'in 't werk uw Schepper eert. KOOR VAN PROLETARIËRS O, kinderen, ons eigen vleesch en bloed, ons liefst bezit, we hebben u niet behoed voor den nood, die aan ziel en lichaam vreet; dat wij 't niet konden, was ons ergste leed. KOOR VAN GROOTBURGERS, BOEREN EN PROLETARIËRS O kinderen, o toekomst... Als gij weer lacht, ons toelacht, zegevierend zacht, begint in ons borrelend te stijgen levensvreugde en vorm te krijgen hefde voor laatren... Zij zullen niet hijgen als wij naar lucht... O gezegend verbeiden: wij willen voor u in vreugde lijden, in vreugde werken, en strijden en sterven aan 't einde van den langen tocht over des levens woelige werven... (tot het vrouwenkoor) En gij, o Vrouw, wezen wier bijzondere kracht doortrilt heel den levensbouw, wilt gij komen, helpen? Ziet: deze jonge welpen wachten op u, o vrouw die de sterkste zijt, immers zeer zacht, zeg, wilt gij komen? VROUWENKOOR Al mijne krachten voel ik in mij zwellen als waterstroomen... Door 't woud mijner gedachten raast een storm van hefde... Ik kom naar 't opene, helle. EEUWIGE SLOOPER O, mijn broeder: ge zijt sterker dan ik: ik ruim het veld, verslagen en gewond. EEUWIGE BOUWER Broeder, de wereldkloot wielt rond en rond; u tilt eens weer omhoog het oogenblik. Maar thans heeft 's Bouwers kracht gezegevierd... Nu saam met Liefde de teugels gevierd... VAN HENRIËTTE ROLAND HOLST-VAN DER SCHALK ZIJN VERSCHENEN LYRISCHE POËZIE Sonnetten en verzen in terzinen geschreven. 1895. Derde druk. 1922. De nieuwe geboort. 1902. Vijfde druk. 1928. Opwaartsche wegen. 1907. Derde druk. 1921. De vrouw in het woud. 1912. Derde druk. 1923. Het feest der gedachtenis. 1915. Tweede druk. 1917. Het pantheon der menschheid. Afbeeldingen der ontwerpen van Dr. H. P. Berlage met een bijschrift in verzen door Henriëtte Roland Holst. 1915. Tweede druk. 1919. Fransche en Duitsche vertalingen van de gedichten zijn afzonderlijk verkrijgbaar. Verzonken grenzen. 1918. Tweede druk. 1920. Tusschen twee werelden. "Waarin opgenomen Arbeid, een spel tot inwijding. 1923. Heldensage*. 1927. Tweede druk. 1928. Verworvenheden. 1927. Derde druk. 1929. Vernieuwingen. 1929. Tweede druk. 1935. Tusschen tijd en eeuwigheid. 1934. Derde druk. 1935. Keur uit de gedichten, verzameld en van een inleiding voorzien door S. A. Baelde. Met twee portretten. 1928. DRAMATISCHE POËZIE De opstandelingen*. 1910. Vierde druk. 1931. Thomas More. 1912. Vierde druk. 1930. Het offer. 1921. De kinderen. Een feestelijk spel. 1922. Arbeid. Een spel tot inwijding, opgenomen in: Tusschen twee werelden. 1923 Kinderen van dezen tijd. Leekenspel in drie bedrijven. Tweede druk. 1931. Wij willen niet. Een anti-oorlogsspel. 1931. De moeder. Een leekenspel. 1932. De roep der stad. Een leekenspel. 1933. Der vrouwen weg. Spreekkoor in drie deelen. 1933. De stem die roept. Zes kleine spelen en koren. 1936. BIOGRAFIE Jean Jacques Rousseau*. 1912. Tweede druk. 1918. De held en de schare, een verbeelding van Garibaldi en de Italiaansche vrijheidsbeweging*. 1920. Tolstoi. Zijn wezen en zijn werk. Met een portret in houtsnede door J. Franken Pzn. 1930. Gustaaf Landauer. Zijn levensgang en levenswerk*. 1931. Guido Gezelle*. 1931. Herman Gorter*. 1933. Rosa Luxemburg. Haar leven en werken. Met een portret, een facsimilé en vijf brieven. 1935. GESCHIEDENIS, SOCIOLOGIE EN PHILOSOPHIE Kapitaal en arbeid in Nederland. 1902. Vierde verbeterde druk uitgebreid met een tweede deel. 1932. De revolutionnaire massa-aktie. Een studie. 1918. De maatschappehjke ontwikkeling en de bevrijding der vrouw. 1914. Uit Sowjet-Rusland. Beelden en beschouwingen. 1921. Tweede druk. 1922. Over dramatische kunst. Met 30 afbeeldingen en een register. 1924. Over leven en schoonheid*. Opstellen over aesthetische en ethische onderwerpen. 1925. Communisme en moraal*. 1925. De geestelijke ommekeer en de nieuwe taak van het socialisme*. 1931. De krisis der westersche kuituur*. 1933. Poëzie en maatschappehjke vernieuwing*. 1935. De met * gemerkte werken zijn niet bij W. L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij N.V. verschenen.