$ 'V!# HET VEELVULDIG /^INOODIG GEBRUIK VAN " BRILLEN DOOR Dr. C. L. VAN STEEDEN SANTPOORT, 1936 N.V. UITGEVERIJ v/h C. A. MEES Door tegenwerking van zekere zijde der officieele oogheelkunde kon deze verhandeling in geen der in aanmerking komende medische bladen geplaatst worden. BEDENKINGEN EN ERNSTIGE GEVOLGEN Salus aegrotantis supremd lex Sinds ik mijn brochure „Brillen of geen brillen” l) schree#, leb ik gelegenheid gehad opnieuw in het voorjaar '35 een 1600-taf iienstplichtigen te keuren, waaronder ook de keuring van dè *ezichtsscherpte behoort. Door deze laatste onderzoekingen zijn mijne inzichten omtrent de gebruikelijke wijze der visusbepaling belangrijk veranderd en. ik heb daardoor de gegrondheid van mijn 10 stellingen in bovengenoemd vlugschrift nog meer gefundeerd bevonden, voor zoover deze niét de presbyopie (ouderdomsrefractie) gelden, daar deze, zooals vanzelf spreekt, door den leeftijd van de onderzochten, daarbuiten valt. Voor het juiste begrip van dit onderzoek dient eerst herhaal® te worden wat onder gezichtsscherpte verstaan wordt. De maat daarvan wordt, zooals bekend, uitgedrukt in de» vorm van een breuk, die de verhouding aangeeft tusschen de» afstand waarop de letters van een der letterproeven (Snellen, Straub) nog gezien kunnen worden en dien, waarop het normale oog ze ziet; bijv. Visus (gezichtsscherpte) = ®/12 of wel gelijk Yb d.w.z. de helft van de normale gezichtsscherpte: V. = % ofwel gelijk 1, d.w.z. normale gezichtsscherpte. Als maatstaf voor de normale gezichtsscherpte neemt me» aan, dat men 2 punten nog afzonderlijk kan onderscheiden onder een gezichtshoek van ongeveer 1 minuut, welke waarde men door waarnemingen heeft vastgesteld. Fuchs (Lehrbuch der Augenheilkunde blz. 763, 9de druk^ wijst er op dat voor het normale oog de kleinste gezichtshoek ongeveer 1 minuut bedraagt, dus met andere woorden deze waarde geen vaste maatstaf is. Op dit woord ongeveer leg ik de nadruk in verband met mijn verdere uiteenzettingen. 1) Brillen of geen Brillen? Controverse tusschen de officieele oogheelkunde en dens oogarts Bates van een psychologisch standpunt gezien. Noot: Woordverklaring: achterin. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN ue DeteeKems van ae relativiteit aer gezicntsscnerptebepaling spreekt nog duidelijker uit hetgeen Pflugk daaromtrent zegt: „Die Sehscharfe ist ein empirischer Begriff und wird von psychologischen Factoren bedeutend beeinfluszt, sodasz eine objective, rein physikoUische oder physiologische Fassung nicht möglich erscheint” (De cursiveeringen zijn van mij) x). aD* relatieve waarde van de gezichtsscherpte blijkt uit bovenstaande aanhalingen en doet inzien dat de afwijkingen in den (hrekingstoestand van het oog (z.g. refractieanomalie) geenszins ^ls statische (in evenwicht zijnde), doch als dynamische (functioneele) afwijkingen te beschouwen zijn zooals ook verder zal blijken. Deze opvatting is bevestigd geworden door hetgeen ik bij genoemde keuringen heb waargenomen. Uit den rijkdom van gegevens bij het onderzoek der oogen zal, ik slechts enkele grepen doen. Verder wil men wel in aanmerking nemen dat ik gemiddeld 40 keuringen per dag te verrichten had, zoodat ik voor het onderzoek der oogen, haast dat van het overige deel van het lichaam, niet veel tijd beschikbaar had. .Vooraf gaan enkele algemeene opmerkingen. De psychologische ervaringen bij vorige keuringen waren voor mijn onderzoek waardevolle richtingslijnen, en zoo viel het mij in dit keuringsjaar bizonder op dat enkele myopen de oogen Jmepen om scherper de letterproeven zonder bril te zien, daarentegen anderen dit niet deden. Men vraagt zich dan af wat de reden is van dit verschil. Uitgaande van de veronderstelling dat een deel van hen lijdende was aan axillaire myopie, die volgens mij veroorzaakt wordt door een gelijkmatige compressie van den oogbol door simultane hypertonus van de 4 rechte oogspieren (zie bovengenoemde brochure), werd het mij door die voorstelling te.vens duidelijk dat de gezichtsscherpte tijdens het knijpen verbetert. Want wat geschiedt door het knijpen van de oogleden tot een nauwe (stenopaeische) spleet? Hierbij contraheert zich de musc. orbicularis, die tonrond op den oogbol ligt en wordt de bij axillaire myopie uitgerekte oogbol gedrukt in de oogkas, waardoor 1) Pflugk ld. Mon.bl. für Augenheilkunde, Sept. 193.2. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN tijdens dien druk de oogbol meèr of minder zijn normalen vorm herneemt en de refractie naar die mate verbetert. Volgens mijn meening is het dus niet de vorming van de stenopaeische spleet die de verbetering verklaart. Dit zou wèl het geval zijn wanneer er een stenopaeische ronde opening gevormd werd. Hoe nu de uitrekking van den oogbol door hypertonus van de 4 uitwendige oogspieren, zoomede de antagonistische werking van de 2 schuine oogspieren, en de genezing, resp. verbetering van beider tegengestelde oogbolvervormingen door een nietoptische behandeling (d.w.z. zonder toepassing van brillen) kan verklaard worden, hoop ik later in een oogheelkundig tijdschrift uiteen te zetten. In elk geval meen ik alvast op grond van eigen ervaring te kunnen mededeelen, dat de gunstige resultaten van de psychische therapie berusten op een relaxatie van den hypertonus van genoemde spiergroepen. In tegenstelling met genoemde waarneming bij axillaire myopie zag ik bij myopie berustende op hypertonus van de inwendige spieren (musc. ciliaris), dat de oogleden niet geknepen werden. Bij beide categorieën van myopen zag ik echter door overreding, dus zonder glazen, opheffing dan wel verbetering van hun vermeende refractie afwijking; of ook wel eens na hen overtuigd te hebben dat ik zulks tot stand had gebracht met een stel misleidende glazen waarvan de totale breking gelijk stond met een plan glas. Komen wij thans tot de indeeling in categorieën van personen die onnoodig brillen dragen. In de eerste plaats noem ik dan diegenen welke oogglazen dragen voor z.g. asthenopie, personen, die hun klachten over: spoedige vermoeidheid bij het zien, hoofdpijn, duizeligheid, en dergelijke, toeschrijven aan een oogaandoening. Deze worden dikwijls geholpen met een bril, meestal met zwakke, positieve glazen, al of niet gecombineerd met cyl. glazen. Het voorschrijven van een bril bij asthenopie is echter een symptomatische en niet een causale behandeling. Dit blijkt wel sprekend uit het artikel van den oogarts Bahr (klin. Mon.bl. für Augenheilkunde, Sept. afl. 1933, blz. 371). Bahr beschouwt wel is waar asthenopie als een neurose van het vegetatief zenuwstelsel, doch gelocaliseerd in het oog. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN Neurose ziet hij dus nog niet in als een neerslag van een algeméénen neurotischen toestand. Hij schrijft de klachten bij asthenopie toe aan z.g. heterophorie (stoornis in het evenwicht van de uitwendige oogspieren), welke stoornis, naar hij meent, niet alleen de meest voorkomende klacht over vermoeidheid in de oogen zou verklaren, doch ook die over hoofdpijn, oorsuizingen, duizeligheid, amblyopie, rugpijn, ja zelfs kolieken in den buik waarvoor te voren te vergeefs tal van specialisten op ander gebied geraadpleegd waren. Ter genezing van deze z.g. heterophorie schrijft hij prisma glazen voor; waarmee hij, naar zijn meening, dikwijls wonderbaarlijk succes heeft. Mocht dit het geval zijn (hoe lang?) dan is dit zeker niet te wijten aan de glazen, doch aan den suggestieven invloed daarvan. Uit bovenstaande blijkt dat asthenopie een neurose vorm is, en dus is zeker niet een bezwaarlijke prisma bril hierbij aangewezen. Terloops wil ik eerlijkheidshalve zeggen, dat ik zelf destijds, toen ik oogheelkundige praktijk uitoefende, veel brillen heb voorgeschreven voor asthenopie; doch ik had toen nog niet het psychologisch inzicht in tal van lichamelijke ziekten en aandoeningen, hetgeen ik eerst verkregen heb door de studie van psycho-physiologie berustende op philosophie. In de tweede plaats noem ik de groote trits van myopen voor wie een bril niet noodzakelijk is. De motiveering berust op feitelijke gegevens, die wij in de eerste plaats te danken hebben aan Dr. Bates, oogarts te NewYork. Wanneer men uitgaat van de algemeene erkenning, dat de bron van onze kennis gelegen is in de waarneming der feiten, zoo lijkt mij in verband daarmede, het standpunt van de offic. oogheelkunde onredelijk en onjuist om, zonder nader onderzoek, de feiten, door Bates en vele anderen waargenomen, niet te willen aanvaarden, en diens resultaten, zonder meer, als kwakzalverij te beschouwen. De oppositie der offic. oogheelkunde berust daarop, dat de waarnemingen van Bates in strijd zijn met de tot nog toe geldende theorieën van Helmholtz en Donders e.a. Men bedenkt echter daarbij niet, dat er geen enkele theorie op den duur houdbaar is. Immers is dit ook zoo gegaan, en hierop wees ik reeds vroeger, o.a. met de theorie, van Darwin, aangaande de verklaring van HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN den oorsprong der soorten, en de lichttheorie van Newton; de eerste niet meer te handhaven tengevolge van de waarnemingen en opvattingen van de moderne biologen, de tweede als gevolg van de relativiteitstheorie van Einstein. De bedenkingen tegen de accomodatie-theorie van Helmholtz en Donders zal ik straks uitvoeriger behandelen. Voorloopig bepaal ik mij tot mijn eigen waarnemingen bij de laatste serie keuringen van dienstplichtigen. Vooraf zij gezegd, dat ik overal waar ik dit noodig achtte skiaskopisch onderzoek deed, als controle van den brekingstoestand van de oogen. Laat ik nu enkele grepen doen uit het groot aantal myopen ter keuring, bij wie ik, op de door mij aangegeven wijze, als t ware stante pede, hun myopie belangrijk verbeteren kon. Op 15 en 16 April 1935 heb ik het volgende waargenomen bij 2 gekeurden (zegge keurlingen). A draagt een bril voor beide oogen van Sph. —2 D. Vis. O. D. S. z. gl. = »/► Door er op te wijzen, dat hij in staat is scherper te zien werd binnen eenige minuten, zonder glazen: Vis. O. D. S. = 1/2, d.w.z. driemaal verbeterd. B. draagt een bril Sph. —3 voor beide oogen. Vis. O. D. z. gl. = V10- Vis. O. S. z. gl. == Ve- Ook bij dezen kreeg ik als het ware onmiddellijk, door overtuigende redeneering, en door aanwending van een schijnhulp met een glas van slechts Sph. —0.75 voor het r. oog (1. oog gesloten) een verbetering van Vis. O. D. = 1/10, op Vis. O. D. = 3/4 foutief; een dusdanige verbetering die niet alleen aan het zwakke glas toegeschreven moet worden doch ook aan een psychisch en invloed. Ware mij den tijd daartoe gegeven dan had ik, daarvan ben ik overtuigd, in beide gevallen den visus tot */6 = I, d.w.z. = volle visus kunnen brengen. 23 April. Keurling draagt een bril bdz. Sph. —2. Vis. O. D. S. z. gl. = l/« f. Met een misleidend glas van Sph. —0.5 D. wordt de visus op = ®/6 gebracht. Dus: Onmiddellijk verbetering van myopie van 2 D. op 0.5 D. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN 24 April. Keurling draagt een bril bdz. Sph. —1. Vis. O. D. z. gl. = 113. Vis. O. S. z. gl. = Vs- Door aanmoediging krijg ik den visus, zonder glazen, in een ommezien tot = ®/6. Op denzelfden dag. Keurling Vis. O. D. = ®/6. Vis. O. S. = Vs- De visus van het 1. oog wordt hier eveneens door mijn aansporing, zonder dralen, opgevoerd tot = ®/6. Op denzelfden dag deed zich ook een geval van amblyopie voor, waarschijnlijk door scheelzien in de jeugd, nl. Vis. O. S. = V6 f- waarbij skiaskopisch geen refractieanomalie aanwezig was en waar ik door toespreking de tekortkoming v/d gezichtsscherpte op het 1. oog onmiddellijk van = 1/6 f. tot = 1/2 f. verminderen kon. De oppositie zal tegen deze oogenblikkelijke verbeteringen van den visus willen aan voer en dat dit berust op simulatie. Dit gaat echter niet op, tenminste gewoonlijk niet, zooals blijkt uit het volgende. Het vorige jaar keurde ik nl. een dienstplichtige die voor den militairen dienst afgekeurd zou hebben moeten worden wegens onvoldoenden visus. Skiaskopisch vond ik echter geen refractie-anomalie. Door misleiding met een stel positieve en negatieve glazen, waarvan de brekingskracht tezamen O. dioptr. bedroeg, kon ik echter vollen visus bij dezen verkrijgen, waardoor hij goedgekeurd kon worden. Ik hield hem echter voor een simulant en teekende hem op het z.g. keuringsbriefje als zoodanig aan. Met deze noteering kwam hij bij den voorzitter van den keuringsraad en deze onderhield hem over dit schijngedrag. Zeer verbaasd was toen de gekeurde over deze opmerking, daar hij zich niet bewust was te hebben willen simuleeren. Bovendien wilde hij niets liever dan in dienst treden, daar hij reserve-officier wilde worden. Hieruit zien wij hoe voorzichtig de keurende geneesheer met zijn conclusies betreffende de subjectieve gegevens van den keurling aangaande de gezichtsscherpte moet zijn, waar zooals in dit geval, deze, ten gevolge van onbewuste psychogene hypertonus van de accomodatie, i°. onnoodig ongeschikt verklaard HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN zou zijn geworden voor een door hem gewenscht beroep, en 2°. verkeerdelijk beschuldigd was van simulatie. In verband met den aard van de psychogene hypertonus van de accomodatie die, analoog aan andere neurosen, zich meer of minder snel openbaren kan, is het volgende geval wel zeer interessant. Ik zag toevallig, te Leiden, eenige malen een nog jonge matroos van de marine met een bril! Wel heel iets bizonders wanneer men weet dat men bij de marine geen brilledragers kan toestaan. Ik interesseerde mij voor het geval en sprak den man aan. Deze verklaarde mij toen, dat hij destijds goedgekeurd voor de marine, in dienst bijziende was geworden. Ik kan niet aannemen dat de man, bij de strenge keuring voor de marine, met onvoldoenden visus door de mazen van het strenge contrölenet zou hebben kunnen doorglippen. Bovengenoemd geval van psychogene spasmus van de accomodatie is hoogst waarschijnlijk in dienst opgetreden en dus kan, naar mijne meening den officier v. gezondheid, die deze matroos destijds goedkeurde, niet het verwijt treffen onvoldoende onderzöcht te hebben. Bovendien werd ik in mijn opvatting versterkt door de mededeeling van den matroos, dat zijn geval zich wel eens meer in de marine voordoet. Nu de wetenschap er zich meer en meer van bewust wordt welke overwegende invloed de ziel op lichamelijke verrichtingen heeft, krijgt zij gaandeweg een ander en beter inzicht in het ontstaan en in het genezen van z.g. psychogene ziekten en verschijnselen. Naar aanleiding daarvan verwijs ik naar mijn brochure: Blindheid en lichamelijke veranderingen door de ziel verwekt. Het zou te eentonig worden wanneer ik nog meer dergelijke gevallen van herstel of verbetering van de refractie, bij mijn keuringen, zou vermelden. Behalve de 2 bovengenoemde categorieën (n.1. die, lijdende aan asthenopie en die, aan myopie) behooren ook daartoe: i°. die, lijdende aan functioneele hypermetropie, 2°. die, aan functioneele astigmatisme, dan wel die, welke de combinatie van beide vertoonen. Bij geringere graden van astigmatisme kon ik, door mijn onderzoek, meer dan eens vaststellen, dat cylinderglazen gedragen werden, die niet noodig waren. Ik heb daardoor de overtuiging, zonder in de gelegenheid HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN geweest te zijn, dit te bewijzen, dat hypermetropie in hoogen graad, óók vaak berust op een psychogene spasme van de 2 schuine oogspieren, dus van de antagonisten der 4 rechte. Ten laatste wil ik nog even terugkomen op die gevallen van presbyopie, die, na eenigen tijd gebruik van een bril, deze niet meer noodig hebben. Na het verschijnen van mijn publicatie over dit onderwerp heb ik iemand ontmoet, die mij de verklaring gaf (schriftelijk bevestigd) dat hij na zijn 40ste jaar, om de paar jaar, in sterkte toenemende ouderdomsbrillen voorgeschreven kreeg; doch na ongeveer zijn sosten jaar geheel was opgehouden met het dragen van een bril, daar hij in de verte, evengoed als nabij, zonder bril kon zien. Bij verschillende oogartsen opheldering vragende omtrent dit verschijnsel, kreeg hij gewoonlijk ten antwoord „dat dit niet te verklaren was”. Wanneer men echter dit verschijnsel als vicarieerende accomodatie van de uitwendige oogspieren beschouwt, zooals ik dit in mijn brochure beschreef, behoeft het niet meer als een onverklaarbaar wonder gezien te worden. Ik ben er trouwens van overtuigd, dat oogartsen met groote ervaring, meer dergelijke gevallen zullen tegenkomen, hoewel de kans daarop niet heel groot is, daar de meeste van de presbyopen, nl. de gelukkigen die geen bril meer noodig hebben, zich niet om die reden bij den oogarts zullen melden. Nog met een enkel woord de vraag van een oogarts beantwoord, waarom enkele presbyopen zonder bril wel naaiwerk kunnen verrichten, maar niet kunnen lezen, zooals in mijn vlugschrift vermeld staat. Mijn antwoord is, dat het evengoed andersom kan zijn, of wel, dat dezen nu eens mèt, dan weer zonder bril hetzelfde werk zullen verrichten. Het is het raadsel van den wisselenden invloed van de ziel op onze physiologische verrichtingen. Ter verduidelijking van dit vraagstuk verwijs ik o.a. naar Alkan: Anatomische Organkrankheiten aus seelischer Ursache, Liek: Das Wunder in der Heilkunde. Zoo heeft mij in mijn praktijk bizonder getroffen de wisselingen in het zien bij bijna blinden en in het hooren bij zwaar dooven. Soms trad bij enkelen, vaak dagen achtereen, een belangrijke, objectief waarneembare, functieverbetering op, terwijl er toch HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN geen lichamelijke vooruitgang te constateeren was. Zulke gevallen zullen natuurlijk ook mijn collega’s bekend zijn. Met het oog op het hierboven behandelde, schrijf ik deze tijdelijke verbeteringen alleen toe aan psychische omstandigheden. Zijn nu bovengenoemde gevallen van gezichtsscherpteverbetering uitsluitend door overreding, slechts uit een casuistiek oogpunt belangwekkend? Wil dat zeggen dat zij slechts curiosa zijn? Hierop antwoord ik met volle overtuiging dat deze een veel hoogere beteekenis hebben, ja, dat zij een diepen zin voor onze kennis en het begrijpen van den machtigen invloed van de ziel op het gezichtsvermogen beteekenen, en dus, logischer wijze, op alle physiologische functies. Om dit inzicht te verkrijgen dienen wij genoemde afzonderlijkheden als symptomen te beschouwen van de algemeenheid der psychische beinvloeding, voerende naar de teleologische totaliteitsgedachte. Doch laat ik niet vooruitloopen op de volgorde der waarnemingen en de aan deze aansluitende ervaringen. Wanneer wij gaan begrijpen, dat het zien, naast een physischchemische, ook een wonderbaarlijke psychische functie inhoudt, (op deze samenwerking wees ik reeds in mijn bovengenoemde studie), dan kan het ons niet bevreemden, dat bij de bepaling van de gezichtsscherpte dit is nl. de meest opvallende verrichting van het oog, de zielsinvloed zich ter dege laat gelden, waardoor de wisselingen van den visus verklaard worden. Dat deze functioneele afwijkingen van de refractie méér voorkomen dan de officieele oogheelkunde vermoedt, bewijst wel het hooge percentage van gunstige resultaten met de methode van Bates. Waar het ook mij bij genoemde keuringen gelukt is, in tallooze gevallen, den onvoldoenden visus bij functioneele myopie, als het ware in een oogopslag te verbeteren of zelfs tot het normale peil op te voeren, meestal alleen door overreding, zal ook iedere oogarts, en iedere huisarts, die vrij is van vooroordeelen, zich kunnen overtuigen van de gunstige resultaten van deze psychische behandelingswijze. Het spreekt vanzelf dat de oogarts, boven den huisarts, dit voordeel heeft, dat hij, dank zij zijn specialistische opleiding en ervaring, een objectief onderzoek kan en zal instellen naar de oorzaak van den onvoldoenden visus, waardoor hij, na vaststelling dat er geen organische gebreken in het oog HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN bestaan, met meer kracht van overtuiging dan laatstgenoemde, den patiënt kan opwekken tot beter zien. Wel heeft de oogarts met een drukke praktijk niet altijd den tijd deze, soms tijdroovende, psychische behandeling toe te passen. Hij kan echter onder die omstandigheden desnoods beginnen met een, laat ik ’t noemen: tegemoetkomende bril, d.i. een bril die den spasmus eenigszins opheft en aldus aan den wensch van den patiënt gedeeltelijk toegeeft — een pia fraus dus. Doch wil hij hem, en dit geldt in het bijzonder den jeugdigen myoop, inderdaad helpen dan dient hij m.i. bij hem er op aan te dringen zooveel mogelijk zonder bril te oefenen en methodisch te leeren zien, hem tegelijkertijd het vooruitzicht gevende, dat hij, door de voorgeschreven behandeling gedurende eenige maanden toe te passen, de kans heeft geen bril of althans een zwakkeren bril noodig te zullen hebben. In deze richting psychologisch werkende zal de oogarts de groote voldoening kunnen hebben zijn patiënt te behoeden voor een anders bijna zeker toenemende invaliditeit. DE OORZAAK VAN HET VEELVULDIG ONNOODIG BRILLEN De vraag ligt voor de hand hoe het komt dat er zooveel t onnoodige brillen gebruikt worden. Wanneer men zal inzien dat het opnemen van de gezichtsscherpte voornamelijk een psychologisch werk is, zullen niet meer zooveel onnoodige brillen, in het bijzonder bij myopie, aangewend behoeven te worden, want hoe velen geven niet een minderen visus aan, dan zij werkelijk hebben, hetzij door gebrek aan inspanning, of door onoplettendheid, of wel door vóóropzetting (dikwijls onbewust) dat zij niet goed kunnen zien, dan wel door tal van gemoedsomstandigheden. Bates zegt terecht in zijn meer aangehaald boek (blz. 264).; „Weil Niemand immer gleich gutes Sehvermögen hat”. Ieder nauwlettend persoon kan zulks bij zichzelf waarnemen, hetzij bij ’t lezen, hetzij bij ’t beschouwen van de natuur. Wij kunnen dikwijls uit den mond van scholieren vernemen: „Nu eenszieik op ’t bord goed, dan weer minder”, een bewijs dus voor de wisselingen in de accomodatie. Zoo heb ik vaak, bij de keuringen, door den onderzochte hooren zeggen vóór hij aan den regel was van het z.g. normale zien: „Nu wordt het wazig, ik kan niet verder zien”. Ik gunde hem dan een rust voor de oogen, wat Bates palmeeren 3ET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN noemt. Menigmaal volgde daarop een verheldering van het gezichtsvermogen en kon hij met gemak de letterproeven verder lezen, ja niet zelden tot e/3, d.w.z. twee maal scherper dan de normale visus. Uit den aard der zaak is deze plotselinge verbetering niet het gevolg van.het z.g. palmeeren, doch wel hoofdzakelijk van het vertrouwen, in beter te kunnen zien, door mijn aansporende woorden. Vastknoopende aan het bovenstaande wordt het duidelijk, dat bij de gebruikelijke bepaling van de brilsterkte, de door den onderzochte aangegeven gezichtsscherpte slechts een subjectief, doch niet een objectief gegeven is. Het voorschrijven van een bril, berustende uitsluitend op dit subjectief gegeven, niet gecontroleerd door een objectief onderzoek (skiaskopie), is even onwetenschappelijk als bijv. het voorschrijven van een of ander hoofdpijnpoeder tegen hoofdpijn, zonder nagegaan te hebben wat de oorzaak van de klacht is. Het voorschrijven van een bril, uitsluitend gegrond op de subjectieve gegevens van den onderzochte, is derhalve een symptomatische en niet een causale behandeling. De voorgeschreven bril moge dan weliswaar den patiënt voldoen op grond van zijn symptomatische klachten, doch voldoet niet aan den eisch van een causale behandeling, dat wil zeggen: opheffing van den psychogenen spasmus. Een dergelijke bril is dus niet alleen onnoodig, maar irrationeel, ja kan zelfs schadelijk zijn, zooals nader uiteengezet zal worden. De skiaskopie is een waardevolle methode bij het objectief onderzoek van de refractie. Toch zijn er gevallen, zooals mij persoonlijk gebleken, dat ook bij dit onderzoek in de donkere kamer de psychogene spasmus, inwendige noch uitwendige, opgeheven wordt. Eerst wanneer ook de psychische methode van Bates ter opheffing van de uitwendige kramp faalt, kan men m.i. met een gerust hart zich op de gegevens der skiaskopie verlaten. Ik gebruik hier de uitdrukking: gerust hart in verband met de groote verantwoordelijkheid in de beslissing ten opzichte van al of niet geschikt zijn voor een bepaald beroep. Door de officieele oogheelkunde is mij n.1. voor de voeten geworpen, dat ik in mijn geschrift gepleit heb voor de methode Bates, die volgens haar gevaar (welk gevaar?) oplevert. Door mijn ondervindingen kom ik echter tot een tegenovergestelde gevolgtrekking, n.1. dat bij het officieel erkende onderzoek van visus en refractie, waarbij geen rekening gehouden wordt HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN met psychogene accomodatiestoornis, onder meer het gevaar bestaat, dat personen onnoodig, d.w.z. ongegrond, afgekeurd worden voor een door hen vurig verlangd beroep, waardoor aan de illusies van menig jongen man de bodem ingeslagen wordt. In verband met het thema van mijn,opstel mag ik wel even ter sprake brengen het verschijnsel van het opvallend veel dragen van brillen in Duitschland. Ik meen dit te moeten toeschrijven aan de opvatting van de meeste Duitsche oogheelkundigen, dat het noodzakelijk is om iedere refractieafwijking, hoe gering ook, met een bril te corrigeeren, een opvatting, die nooit door Snellen Sr., de prakticus bij uitnemendheid gedeeld is; en zeker ook niet door zijn leerlingen. Genoemd verschijnsel in Duitschland heeft dus m.i. geen ethnologische beteekenis, zooals men dikwijls vermoedt, doch is zuiver psychologisch te verklaren, n.1. als uiting van de Duitsche neiging tot „maszregeln” in het overdrevene, zelfs in de brillenwereld. In verband met bovenstaande beschouwingen acht ik het noodig te wijzen op het ongewenschte bedrijf van vele opticiens (gelukkig niet alle) om brillen te verstrekken, (het geldt hier voornamelijk aan jeugdige myopen) zonder voorschrift van den oogarts. Immers bij de keuze van een bril laten zij zich uitsluitend leiden door de subjectieve aanwijzingen van den persoon die een oogglas wenscht. Noch de gegevens van het skiaskopisch onderzoek, noch de waarde van den psychischen factor bij het zien, nota bene de twee voornaamste richtlijnen bij de keuze van een bril zijn hun bekend en er worden op die wijze veel brillen verstrekt, die kwaad doen. Ik sprak over schommelingen in de gezichtsscherpte, in verband met de wisselingen in de accomodatiespanning. Terloops daaromtrent de volgende waarneming. Wij weten n.1. bij ondervinding, dat bij lang turen op een ster van de 6de of mindere grootte, men deze uit het oog verliest, doch dat zij weer tevoorschijn komt, wanneer men even den blik daarvan afwendt. Velen verklaren dit verschijnsel door vermoeidheid van zekere elementen in het netvlies (van het z.g. Sehpurpur). Doch het staren op een zoo weinig verlicht punt als een ster van genoemde sterkte kan toch niet de kracht van bedoeld element uitputten. Wel vindt dit verschijnsel naar mijne meening een redehjken grond in de normale wisseling, hoe gering soms ook, van de accomodatie, dus ook van de gezichtsscherpte. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN Met betrekking tot de hierboven uiteengezette beschouwingen over de psychogene wisselingen van de accomodatie en logisch daaruit volgende, van de refractie, komen wij, deductief redeneerende tot dezelfde conclusie als tevoren, naar aanleiding van Pflugk’s opvattingen (zie blz. 2) dat: refractieanomaliën geen statische (in evenwicht zijnde) doch dynamische (functioneele) afwijkingen zijn. Zóó beschouwd begrijpen wij de verbeteringen en genezingen door Bates en anderen met de psychische methode bereikt en zóó zijn dan ook mij de daarop betrekking hebbende resultaten bij mijn keuringen verklaarbaar. Al deze ervaringen geven mij de vaste overtuiging, dat voortgezet wetenschappelijk onderzoek in de richting der psychophysiologie, de vooroordeelen tegen Bates’ methode (ik heb hier dus alleen zijn therapie, niet de vaak onwetenschappelijke verklaringen van zijn resultaten, noch minder zijn irrationeele dier-experimenten op het oog) zal wegnemen, wat aan het heil der lijdende menschheid ten goede zal komen. Wanneer wij onze psycho-physiologische beschouwingen laten divageeren, dan komen wij tot de conclusie dat afwijkingen en schommelingen, analoog aan die der accomodatie, zich in alle physiologische functies openbaren als gevolg van den invloed van den geest, in concreto van de ziel, op onze lichamelijke verrichtingen. Opvallend is dit o.a. op de functies van de motorische sfeer, wat men in sportkringen noemt: in goede of slechte conditie zijn. Heel praegnant teekent zich dit wel af in de wisselingen van de prestaties van een uitstekend biljartspeler, waar genoemde psychische invloed zich, zelfs bij de meest geroutineerde en kalme spelers, laat gelden. Nog meer in het oogspringend is het verschijnsel van wisselingen in den tonus van de arteriën onder gemoedsaandoeningen. De ernstige gevolgen van langdurige hypertonus van de arteriën zijn bekend in den vorm van de ziekte van Raijnaud en in die van spontane blindheid door hypertonus van de arteria centralis retinae. Verder vermeld ik in verband hiermede de schommelingen in de functies van het vegetatief systeem, bekend als psychogene neurosen, in welk duister gebied veel licht gekomen is o.a. door de proeven van Deutsch en van Heyer 1). Na deze uiteenzettingen betreffende de wisselingen in de physiologische functies, zoowel van het vegetatief systeem als 1) Heyer: Das körperlich-seelische Zusammenwirken in den Lebensvorgangen. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN van de zintuigorganen, zoomede van de organen van de motorische sfeer, komt men, deductief denkend, tot de conclusie, dat deze wisselingen in de levensprocessen niet te duiden zijn, zooals de mechanistische leer aanneemt, uitsluitend als chemische en physische werkzaamheden, daar deze beide toch de karakteristiek hebben van standvastigheid, maar beinvloed worden door de ziel. De dwaling van de mechanistische leer berust daarop, dat zij in de energie van de onbezielde stof, zich openbarende in physicochemische krachten, een parallel zoekt met de levenskracht. In deze theorie van de psycho-physische paralleliteit wordt echter door de belijders van de mechanistische leer over het hoofd gezien, dat de levenskracht in en door zich zelf is, terwijl de energie van de stof ontstaat uit omzetting van kracht. De eerste is immanent, spontaan, de tweede evolueert. De eerste is een potentie, niet gebonden aan physische en chemische wetten, de tweede een energetische kracht, wel gebonden aan genoemde wetten en aan die van behoud en omzetting van arbeidsvermogen. Driesch 1), de machtige bestrijder van de psycho-physische paralleliteitstheorie, noemt de levenskracht in dezen vorm: entelechie, d.w.z.: „das Lebensprinzip das gestaltend und richtend wirkt”; von Uexkühl en andere moderne biologen geven er andere namen aan. Uit een psycho-biologisch oogpunt zijn naar mijn meening de termen: entelechie (naar Driesch), Zielstrebigkeit, dominanten en hoe zij verder in deze betrekking genoemd mogen worden in hun wezen identiek; gesubordineerd aan het begrip instinct. Met betrekking tot het begrip entelechie dient met een enkel woord aangeduid te worden het onderscheid tusschen ziel en instinct. Immers de mensch is een bezield wezen, dat denkt, voelt en wil, derhalve begaafd met de rede, in tegenstelling met het dier, dat geen rede heeft. Dit is de eeuwige en onoverbrugbare kloof tusschen mensch en dier. Alleen al om die reden faalt de theorie van Darwin wat betreft de descendentieleer. Het onderscheid tusschen mensch en dier in bovengenoemd opzicht wordt wel heel duidelijk door de bekende vergelijking, dat bijvoorbeeld een kat, wat betreft zijn geestelijke vermogens vanaf de oudste tijden, een kat was, evenals thans, terwijl de mensch, dank zij zijn rede, (potentie van de ziel) in den loop der tijden de cultuur geschapen heeft. Het dier is begiftigd i) Hans Driesch: Leib und Seele. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN slechts met het instinctieve van de ziel, kortweg het instinct, waardoor het door geen andere impulsen gedreven wordt dan die voor zelfbehoud en behoud van de soort. Wanneer wij aannemen dat ziel en lichaam een twee-eenheid is en de mensch een bezield wezen, dan volgt daaruit dat de ziel, die niet stoffelijk en niet ruimtelijk is, haar invloed in ieder deel van dat wezen laat gelden, daar men met het oog op haar wezen zich niet kan voorstellen, dat zij in een afzonderlijk deel van de entiteit ziel-lichaam schuilt. Door de ziel in de twee-eenheid ziellichaam te beschouwen als hoogste potentie in ons, die alle stoffelijkheid in ons doet leven, volgt vanzelf daaruit, dat wij de hersenen en het vegetatief zenuwstelsel niet als de hoogste, regelende centra, doch als werktuigen van de ziel beschouwen. De hersenen, in hun wonderbaarlijke functie van ontvang- en tevens uitzendapparaat, zijn dus te beschouwen als de uitvoerders van de denkende, willende en voelende ziel, daarentegen het autonome zenuwstelsel, dat voor ons onbewust de bestaansfuncties, als ademhaling, spijsvertering, bloedsomloop etc., regelt, als die van het instinctieve deel van de ziel, kortweg het instinct; zooals Braun x) dit uitdrukt: „Die Seele ist der von Gott eingesetzte Ihm gleichsam die klein-Arbeit abnehmende Baumeister und Betriebsleiter des Lebens”. Echter zijn de functies van ziel en instinct niet immer van elkaar te scheiden, dikwijls zijn zij door elkaar geweven, zooals ons dit geopenbaard wordt in de functies van onze zintuigen, die deels willekeurig, deels onbewust plaats hebben. Dat de hersenen reeds veel vroeger niet als het primaire denkorgaan beschouwd werden, blijkt wel uit de volgende aanhaling van Driesch in „Neue Wege der Seelenforschung”: „Lichtenberg (Zeitgenosse Kant’s) hat schon gesagt dass es eigentlich nicht heiszen müsse „ich denke” sondern „Es denkt”, wenigstens wenn man unter Denken den eigentlichen Prozess des sogenannten Nachdenkens (ein durchaus unbewusztes Geschehen) versteht”. — of zooals Driesch 1 2) zegt: „Das „Ich” hat nur Erlebnisse, die Seele tut”. Hans Driesch, wellicht de diepzinnigste denker op biologisch gebied in onzen tijd, geeft op de vraag wat de ziel is, het volgende antwoord: „Die. Seele ist wie ein unbewuszter, das 1) Braun: Das überindividuelle Charakter des Psychischen. 2) Hans Driesch: Leib und Seele. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN heiszt nicht Ich bewuszter, unanschaulicher Organismus mit immanentem Wirkensgesetz”, en elders1) zegt hij betreffende Entelechie: „Entelechie hat keinen Sitz. Denn Entelechie ist auch Seele”. Waar Driesch weer op een andere plaats (Leib und Seele, blz. 88) van Entelechie zegt: „das autonome nicht mechanische „Natur” agens (Natur door mij gecursiveerd), blijkt m.i. daaruit zijne natuurbeschouwing der ziel (immers zegt hij blijkens den voorgaanden zin „Denn Entelechie ist auch Seele”); staat hij dus op het pantheistisch standpunt en aanvaardt dus niet het transcendente begrip. De verschillende opvattingen omtrent het metaphysisch probleem ziel-lichaam overwegende, ben ik persoonlijk de overtuiging toegedaan, dat alles wat in ons denkt en leeft zijn ontstaan vindt uit en door de ziel, het goddelijke in ons. Aldus beschouwd is iedere functie van ons lichaam, eo ipso die van de zintuigen, een opdracht van de ziel hetzij aan de hersenen dan wel aan het vegetatief zenuwstelsel, bewust dan wel onbewust, voor het „Ik”. Geschiedt dit bewust, dan heeft dit plaats door de wil, de werkdadige factor van de ziel. Hersenen en vegetatief systeem ontvangen naar mijne opvatting impulsen van de ziel en niet prikkels van physischen of chemisch en aard, zooals de mechanistische leer aanneemt. Door de analytische methode van de materieele mechanistische leer wordt de wetenschap wel is waar verrijkt met een ontzaglijk groot aantal bouwsteenen, ieder daarvan zeker van meer of minder groote, niettemin relatieve waarde, en wel daarom relatief, daar zij nog ordeloos liggen. Eerst wanneer zij onder hoogere leiding gerangschikt en door cement verbonden zijn, gaan zij beantwoorden aan het doel, n.1. de synthese van een wetenschappelijk stelsel, of zooals Goethe die methode van natuurwetenschappelijk onderzoek als de ware beschouwt: „die allein .... auf der Verbindung von Induktion und Deduktion, von Analyse und Synthese, von Erfahrung und Idee .... beruht” 2). Daar het wezen van het leven wortelt in de ziel, die wij op haar beurt beschouwen als de emanatie van den Al-Geest, echter niet in pantheïstischen zin, doch als afstraling van de Eenheid — van God —, dan is het m.i. logisch aanvaardbaar, dat ook de levensverrichtingen, die wij wetenschappelijk als physiologie be- 1) Hans Driesch: Philosophie des Organischen. 2) Bielschowsky: Bd. II, blz. 457. HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN studeeren, uit denzelfden bodem ontstaan. Dezen weg der logica vervolgende, komt men naar mijne meening vanzelf tot het inzicht der finaliteit, tot het transcendente begrip. Het ligt in de rede, dat voor de artsen, die geen studie gemaakt hebben van philosophie, ook niet van dat gedeelte, hetwelk verband houdt met hun vakstudie, (Driesch noemt deze: Philosophie des Organisch en), en die tot nog toe zich bevredigd gevoelden met de verklaringen van het probleem der levensverrichtingen uitsluitend uit mechanistisch oogpunt, het moeilijk zal zijn zich open te stellen voor een andere richting in het denken, met name welke de wijsbegeerte tot grondslag heeft. Doch eenmaal die richting ingeslagen komt men op het terrein waar de hoogste waarden van het leven geopenbaard worden en de redelijkheid der religie bewust wordt. Eerst dan zal de ziel zich in haar grootschheid en macht ons kenbaar maken en begrijpen wij in verband daarmede de diepe beteekenis van de verklaring van een groot geleerde en ontdekker als Marconi: „Het is een vergissing te gelooven, dat Godsdienst en Wetenschap nooit kunnen samengaan, want er zijn grenzen (bedoeld aan onze kennis — schrijver dezes) buiten welke het geloof alleen ons kan steunen en bemoedigen”. Samenvatting. Betreffende het onderwerp: Brillen. Het gevolg van een uitsluitend subjectief onderzoek bij brilbepaling is het veelvuldig onnoodig brilgebruik, wat wederom leidt tot: ie. Hinder. — Dit behoeft geen nadere uitleg. 2e. Nadeel — wat inhoudt dat velen ten onrechte afgekeurd worden voor bepaalde beroepen. 3e. Schade — omdat de ondervinding leert, dat door het dragen van een bril in het bijzonder bij axillaire bijziendheid, deze aandoening gewoonlijk verergert en tenslotte tot ontaarding van de inwendige deelen van het oog leidt. 4e. Risico ■— omdat bij sport, speciaal bij balsport, de kans bestaat, dat de scherven van het stukgeslagen brilleglas in het oog komen. Wassenaar, 30 November 1935. Dr. C. L. van Steeden. VERKLARING DER MEDISCHE TERMEN adaequaat, overeenstemmend; automatisme, verrichtingen die automatisch geschieden; accommodatie van de lens, vermogen van de lens op verschillende af standen te zien; aetiologie, leer van de oorzaken der ziekten; amblyopie, onduidelijk zien; ametroop, afwijking van de normale breking der lichtstralen in het oog, analoog, overeenkomstig; anomalie, afwijking van den regel; arteria, slagader; arteria carotis communis, hoofdslagader aan den hals; arteria centr. retinae, centrale slagader in het netvlies; astigmatisme, ongelijke breking van de lichtstralen in twee ten opzichte van elkaar loodrechte meridianen van het oog; asthenopie, spoedige vermoeidheid van de oogen; binoculair, twee-oogig; blepharo-spasmus, kramp van de oogleden; cataract, vertroebeling van de lens; claudicatio intermittens, hinken met tusschenpoozen; clonische kramp, onregelmatige kramp; collaterale bloedsomloop, zijwaartsche bloedsomloop; coördinatie, samenordenend; convergeeren van de oogen, binnenwaarts richten van de oogen, cornea, hoornvlies van het oog; deductieve methode, bewijsvoering door logische redeneering; D = dioptrie, een brillemaat in de oogheelkunde, door Donders ontworpen; dyspnoe, ademnood; emmetroopoog, oog met een normale breking der lichtstralen; entelechie = het doel in zich hebben; heterogeen, van ongelijken aard; homunculus naar Paracelsus, een naar de voorschriften van P. in het leven te roepen menschje; hypermetropie, verziendheid; hypertonus = overmatige spanning der bloedvaten; ideoplastie, lichamelijke (ver)vorming door de gedachte (idee); inductieve methode, proefondervindelijke methode; innervatie, prikkeling van de zenuwen; laesie, letsel; larynx, strottenhoofd; leucocyten, witte bloedlichaampjes; HET VEELVULDIG ONNOODIG GEBRUIK VAN BRILLEN mechanistische denkwijze, is de leer die de levensverrichtingen wil verklaren als scheikundige en natuurkundige processen en die dus de levensfuncties uit een materialistisch oogpunt beschouwt. In tegenstelling daarmee zijn de opvattingen der psychologen (neo-vitalisten), die aan de ziel een souvereine invloed op de lichamelijke uitingen toekennen; metaphysica, wetenschap van het bovenzinnelijke; moment in aetiologisch m., ziekte veroorzakende factor; myopie, bijziendheid; oesophagus = slokdarm; organisch product, voortbrengsel uit de levende natuur; occult, verborgen; pathologie, ziekteleer; Paracelsus, arts en natuuronderzoeker in de middeleeuwen; pharynx, keelgat; physiologie, leer der levensverrichtingen; presbyopie, vermindering van de acconamodatie op ouderen leeftijd; psychologie, zielkunde: paraphysiologie, het bovenzinnelijke in de physiologie; psychogeen, door de ziel verwekt; refractie-anomalie, brekingsafwijking van de lichtstralen in het oog; retina, netvlies van het oog; salus aegrotantis suprema lex = het hei! van den zieke is de hoogste wet; sclera, lederhuid van het oog; skiaskopie, bepaling van den brekingstoestand van het oog met het schaduwbeeld; somatisch, lichamelijk; spasmophilie, neiging tot kramptoestand; spasme of spasmus, kramp; spasmophilie = nijging tot kramptoestanden; strabismus, scheelzien; stridor laryngis, kramp in het strottenhoofd; synthetische bereiding, kunstmatige bereiding; n. sympathicus = nervus symp., een zenuw voor de stofwisseling; synchroon, gelijktijdig; S — 3 D beteekent spherisch glas van 3 dioptriën negatief; S + 3 D id. van 3 dioptriën positief; teleologie, leer der doelmatigheid van de inrichting der wereld; tic convulsif, krampachtige gelaatsvertrekking; tonisch van tonus, aanhoudende kramp; totaliteitsbeschouwing, beschouwing van het geheel der verschijnselen; trauma, letsel; ureum, bestanddeel van de urine; vegetatief zenuwstelsel, dienende voor de stofwisseling; vicarieeren, plaatsvervangen; visus, gezichtsscherpte uitgedrukt in breuken bijv. visus e/12 = % = de helft van de normale gezichtsscherpte. v. of visus */« — 1 == volle gezichtsscherpte. 1 I