TUSSCHEN POTTEN EN PANNEN LOUT DE BRUINE TUSSCHEN POTTEN EN PANNEN TUSSCHEN POTTEN EN PANNEN DOOR LOUT DE BRUINE GEÏLLUSTREERD DOOR COR BURUMA VOOR MEISJES VAN 15 JAAR EN OUDER TWEEDE, HERZIENE DRUK 1936 J. NOORDUYN EN ZOON N.V. — GORINCHEM HOOFDSTUK I Tn de bestuurskamer der huishoudschool zijn alle L leden achter een met plechtig groen laken bedekte tafel gezeten. Daartegenover, in halven cirkel geschaard, „de slachtoffers” en hunne respectieve ouders. De voorzitster heeft zoojuist allen onder het oog gebracht, dat het vandaag voor hen een zéér gewichtige dag is. „Gij staat aan het begin van het werkelijke leven,” zoo sprak zij, „en gij allen ziet vol vertrouwen de toekomst tegemoet, die naar ik van harte hoop, U zal schenken, wat ge er van verwacht. Ik zal U maar niet langer in spanning houden en overgaan tot het uitreiken der diploma’s. Als nummer één is geslaagd: Martine van Berkel. Tini, je hebt in alle opzichten hard je best gedaan! Je bent een prettige leerlinge geweest en ik hoop, dat je bij je plannen volhardt en doorgaat voor leerares. Van harte gelukgewenscht, Tinil” Tini, zenuwachtig met haar bijziende oogen knipperend en blozend tot onder haar haarwortels, gaat haar diploma in ontvangst nemen. „Gefeliciteerd, Model!” klinkt het van alle kanten, „ga zoo voort!” 1 Tusschen Potten en Pannen En „het Model”, doodgelukkig, knikt links en rechts opgelucht haar medeleerlingen toe. Zij heeft nu tenminste niet voor niets zoo gezwoegd. „Stilte,” maant de Directrice en knikt ondertusschen met haar vriendelijk gezicht de onzekeren, die op hun stoel zitten te draaien, eens bemoedigend toe. „Nummer twee geslaagd: Gharlotte Maes van Welderen. Lotte, ik feliciteer ook jou van harte, maar dit wil ik er voor jou bijvoegen: Jij hadt met gemak als nummer één kunnen slagen 1 Ik heb, en met mij de leeraressen, niet de overtuiging, dat je jezelf tot het uiterste ingespannen hebt. Je hebt nu eenmaal het geluk, dat je overal wel doorrolt, maar je zoudt héél wat meer kunnen presteeren, als je je eens inspande. Je hebt aanleg voor vele dingen, Lotte, maar wordt daardoor niet te veelzijdig. Verdeel je niet te veel, maar tracht je liever geheel aan één ding te geven, dan kun je het volgens mijn overtuiging nog ver brengen.” Hoe kent zij mijn zwakke zijde zóó? denkt Lot en staat op om haar diploma over te nemen. Vlak voor de tafel gekomen, struikelt zij over een voetenkussen en schopt dit via de schenen van den Penningmeester de halve kamer door, waar het onder de verwarming blijft steken 1 „Natuurlijk, hoe kon het anders! Oh, daar heb je Lot weer hoor!” mompelt de klas, want Lot is beroemd om haar ontelbare struikelingen en botsingen met alles wat zich op haar weg vertoont. Een zenuwachtig gegichel gaat door de rijen. Vader van vveiaeren schouderschokt en Moeder schudt haar hoofd om hun stuntelige Lotte. „Neemt II mij niet kwalijk, Mevrouw Bouman, ik zag het heusch niet liggen in alle emotie. Wat een beurt! en Lot gaat, zelf grinnekend om haar grenzenlooze onhandigheid, weer zitten. „Anika van Hengel! Nummer drie geslaagd,” klinkt het dadelijk^daarop. Natuurlijk hebben de „onafscheidelijken ook hierin elkaar gezelschap gehouden. „Gelukgewenscht, Ank! Je cijfers zijn goed en ik heb wel den indruk gekregen, dat je hard gewerkt hebt. „Jij stiekemerd, hoe heb je het klaargespeeld om een dergelijken soliden indruk te maken?” fluistert Lot haar in als zij weer op haar plaats zit. Ank geeft haar een kneepje in den arm en lacht eens tegen haar Vader, die bij Mijnheer en Mevrouw van Welderen is gaan zitten. Nummer vier, nummer vijf, nummer zes, enz. Alle internen zijn geslaagd en van de externen is er één, die ^ veel ziek was geweest, gezakt. „Dus, zegt de voorzitster, „kunnen wij in alle tevredenheid op deze twee jaren terugzien.” Dan stroomt het gezelschap naar de groote suite, waar de ouders onthaald worden op allerlei „zelfproducten , zooals Lot de verschillende door de leerlingen gemaakte lekkernijen betitelt. „Tevreden ? vraagt Vader van Hengel en klopt Lot op den schouder. „Oh ja, méér dan, ik heb m’n heele leven nog niet zulke brave cijfers gehad! En dan zeggen ze nog wel, dat ik veel beter kan, n.b. twéé negens en drie achten, griezelig gewoon 1 Kom Ank, ga je gauw nog even mee naar boven, het laatste opruimen? Mijn handkoffer zit propvol, ik kon hem niet dicht krijgen. We zullen er op moeten gaan zitten.” Boven op de ruime, zonnige kamers is het een geroezemoes van belang. Laatste ontboezemingen, souvenirs, beloften van veel te zullen schrijven, worden gegeven. Even een laatste ren door de onttakelde kamers. „Het was toch een eenige tijd,” komen ze dan tot de conclusie. „Veel leuker dan op kostschooll” „Ja,” zegt Loek de Boer, „maar dat komt door .Middellandje.' Vergelijk haar eens met .Zuurtje en Dribbel’1 Wij mochten daar niets en Middellandje liet ons vrij genoeg om als gewone menschenkinderen te leven.” „Zuurtje en Dribbel” en „Middellandje” zijn de respectieve Directrices der kost- en huishoudschool. Loek, Ank en Lotte waren van deze kostschool gezamelijk overgegaan naar de huishoudschool. „Zullen we een reuniedag houden over drie jaar?” „Jaaaal Reuzel Eenigl Een idee zegl” stemmen allen mee in. „Maar waar?” „Bij mij,” stelt Ank vast. „Het huis is groot genoeg en Vader vindt het zeker goed.” „Afgesproken 1 Over drie jaar met of zonder man en kinderen op 20 Juli bij Ank thuis,” jubelt Lot opgewonden. „Hoeraaaahlil” „Wat is dat voor gezellig lawaai hier boven? Komen jullie gauw beneden, zeg?” roept Juffrouw Kieboom, de huishoudster aan de trap. „Juffrouw Middelland wil jullie nog even spreken en Ank, je Vader zegt, dat hij nu heusch gaan moet.” „Ja we komen 1” Gehol, gedraaf, geroep om Janus, den huisknechtportier, voor de koffertjes en dan rennen ze weer langs de breede trap naar beneden, voor het laatst naar het „hok”, de Directricekamer. Juffrouw Middelland wacht hen daar en overhandigt ieder der meisjes een exemplaar van de gedichtjes van Guido Gezelle. „Het is mij een behoefte allen dit kleine aandenken te geven,” zegt zij. „Wij hadden het zoo alleraardigst met elkaar, wij waren een echt genoegelijk gezin. Ik geloof niet, dat ik gauw weer zoo’n gezellig intemenjaar zal treffen. Ik hoop, dat jullie je tijd hier niet gauw zult vergeten en ook nog eens aan je oude Juffrouw Middelland zult denken. Ik wensch jullie allemaal een heerlijke toekomst toel En nu gauw kinders, wij laten jullie ouders wachten, dat mag niet.” Beneden staat een auto al luidkeels te toeteren. „Ja Vader, ik kom nu heusch 1” roept Ank, die de claxon herkent, uit het raam. „Vader heeft een conferentie, vanmiddag nog, ik moet me nu heusch van jullie losscheuren, hij wordt ongeduldig.” „Dag lieve schatten, dag Lottepot, mijn engel, je komt gauw, hè? Dag Loek, Didi. Eta jou zie ik van de week nog hè, dag allemaal 111 Laat nog eens wat van jullie hooren.” Zoo trekt de een na de ander weg, blij met het verkregen diploma en de lange vacantie in het vooruitzicht. En toch.... gaan zij met een gevoel van leegte, alsof zij wat liefs achter laten. Janus, in zijn Zondagsche livrei, kennelijk beleefder tegen de juffrouwen, waarvan de Vaders zoo nu en dan met auto’s op komen dagen, buigt en maakt zijn laatste strijkages voor Lotte. „Hier Janus, heb je wat in je spaarpot, voor de nieuwe fiets van je vrouw,” voegt zij er lachend bij. Janus’ vrouw weegt nX twee honderd pond, volgens zijn bewering en is verleden week door haar fiets gezakt! De internen hebben zich ziek gelachen om het door Janus prachtig geïllustreerde verhaal. „Och juffrouw,” doet hij zeer verrast, „dank U zéér, dank U wel!” als had hij aan geen fooi gedacht. En als hij gekund had, zou hij uit onderdanigheid het portier voor Lot uit de auto genomen hebben. Nog even een wuif naar wat gezichten achter de ramen en voort gaat het; het nieuwe leven tegemoet! HOOFDSTUK II rjTiezoo jongens, we zijn er al weer. Alloh Dido, niet aan de deur krabben, als de baas dat zietl Achter Bodo, behave yourself, jongelui!” Lotte lichtte de klink van de tuindeur en werkelijk vrij bedaard, volgden de zoo juist nog uitgelaten honden haar op de hielen langs het paadje tusschen de pyramide-vruchtenboompjes. Het was hen dan ook van kindsbeen af bekend, dat zij zich op dit, door de baas zelf vertroetelde terrein, als welopgevoede setters hadden te gedragen. Hè, wat roken die rozen heerlijk, en Lot boog zich over een miniem oranje rozenknopje en snoof eens diep. Leuk was haar tuintje geworden! Het was een flink stuk, waar menig grootestadsmensch jaloersch op zou zijn. Zij was vrij er te zetten wat zij wilde en had er, daar zij de laatste jaren weinig thuis was geweest en dan nog alleen in de vacantie, veel zaaibloemen gezet. Veel helle kleuren, vooral fel geel, Lot’s lievelingskleur. Achter tegen den muur stond een rij zonnebloemen, daarvoor cosmea’s, delphiniums, lupinen en zinnia’s in bonte verscheidenheid. Eén hoek stond vol witte en Japansche lelies en het geheel werd aan beide zijden omzoomd door statige, stijve stokrozen. Om van haar lievelingen, de rozen, niet te spreken! Er was heel wat aan te verzorgen, wilde het geen woestenij worden. Maar Moeder en de tuinman hielpen nog al eens een handje. Hè, wat schoot de zomer alweer op, zonde gewoon, die duurde haar nooit lang genoeg. „Lotte, ben je daar?” klonk Moeder’s stem uit het tuinhuis. „Er is een brief voor je gekomen en ik ga thee inschenken, hoorl” „Joehoe, ik kom!” Vlug sloot zij de honden in hun buitenhok en liep op een drafje den tuin door. „Fijn, thee! Ik heb een reuze dorst en wat een zalige cake. Baksel van Louise?” Louise is het Duitsche bak- en braadwonder, die niets heerlijker vindt dan de familie vol te stoppen met taarten in den meest verschillenden vorm, hetgeen door Lot buitengewoon op prijs wordt gesteld. „Mijn slanke lijn, waar moet dat heen?” verzuchtte zij met een mond vol vruchtencake. „Waar is die brief, Moekl Oh hier, ik zie hem al. Van Ank, hè gezellig en wat een dikkerd.” Amsterdam. Lieve Lottepot, Juist terug van een zalige reis 1 Wij hebben genoten in Titisee. Veel gewandeld, veel gezien, veel gegeten. Overdag sleepte Vader mij op eindelooze bergtochten mee. Als je eenmaal loopt, denk je aan geen tijd meer en soms werden wij gewaarschuwd door het rammelen van onze magen, dat het tijd was om huiswaarts te tijgen. Het was er schitterend en Vader dankt jullie dan ook nog hartelijk voor alle inlichtingen. Het zal er s winters ideaal zijn om te wintersporten, kunnen wij wel eens een balletje over opwerpen. Je moet nu gauw eens een weekend komen, dan laat ik je alle kieken zien en vertel van allerlei, wat per brief riemen papier in beslag zou nemen, 's Avonds veel gedanst, onder het critisch oog van Vader, die in de hall met eenige hotelkennissen bridgde. Hij beweert de Rumba al vijf en twintig jaar geleden in de Congo als inheemsche dans gezien te hebben en is weinig gesticht, dat zijn Ankje deze nu met vlijt en liefde bestudeert. Wij hadden een reusachtig gezellig clubje jongelui, waarover ik je mondeling wel uitgebreid zal vertellen. Nu echter een bom! 11 Hou je vast en ga stevig op je stoel zitten! Dit, naar aanleiding van een gesprek, dat ik een dezer dagen met Vader had. Vader vindt, dat in deze malaisetijden, waarin iedereen op een dag op straat kan komen te staan, zijn dochter een baantje moet zoeken!JU Heb je het overleefd of niet en kun je de rest aanhooren ? („Moeder hou me vast, kreunde Lot, terwijl zij haar pruik overeind streek.) „Je hebt nu je diploma kindje,” zei hij, „en ik vind, dat je moet leeren je brood ermee te verdienen. Al is het voor een half jaar, je hebt dan eens eenig idee, wat het is om op eigen beenen te staan.” ICind, ik moest eens slikken, want ik had mij wel iets héél anders van den komenden winter voorgesteldl Ik had gedacht nu eerst eens heerlijk van mijn vrijheid te genieten en een echt dollen winter te hebben. Veel uitgaan, veel lezen, pianolessen nemen, echt goede lessen, waar je flink door opschiet. Enfin, om het poëtisch uit te drukken „het leven zelve te genieten.” Het is om te huilen, en zou Vader nu heusch denken, dat wij voor die dingen tijd en vrijheid op kost- en huishoud hadden? Enfin Vader zal wel gelijk hebben, maar het was toch even een zuur moment, kun je je voorstellen? En nu hebben wij een A.D.V.E.R.T.E.N.T.I.E. gezet, let wel: „Jonge dame in het bezit van dipl. H.H. school, muzikaal, bekend met de moderne talen, zoekt plaatsing. Liefst in buitenland. Salaris nader overeen te komen.” Wat een mogelijkheden hebben zich door deze simpele woorden geopend 1 Stel je even vóór, een baan in het buitenland — irgendwo —??? Dadelijk zie je mij naar Spanje of Amerika vertrekken of iets dergelijks. Dat brengt mij op een reuze idee 1 Zouden we niet samen naar Amerika kunnen gaan als keuken- en binnenmeisje, zooals die twee in „Vivi’s reis”? Zooiets lijkt mij eenigl Pols er eens bij je thuis over? Enfin nu weet je het allerlaatste nieuws. Mijn papier is vol en ik eindig. Het is een reuze brief geworden. Schrijf mij gauw terug en kom zoo gauw mogelijk bij me voor een weekend. Veel liefs voor je ouders en jezelf een pakkerd van je Ank „Moeder lees, ik ben er absoluut kapot van!" „Maar Lot, wat een uitdrukking 1 Is er iets naars bij Ank thuis gebeurd? Je doet zóó opgewonden." „Gebeurd? Nee niks, maar er gaat wat gebeuren. Leest U zelf maar. Ik ga haar dadelijk terugschrijven, want ze reikhalst natuurlijk naar een sympathiek woord 1" Boven op haar kamer gekomen, moet zij het eens even verwerken. Ank in betrekking! Verwende, vertroetelde Ank, eenigst kind van een steeds bezorgden Vader — (Ank heeft haar Moeder al op haar zesde jaar verloren) — Ank moet haar brood verdienen! Belachelijk! Wat een illusies hadden zij zich niet gemaakt van hun heerlijk en gemakkelijk leventje, dat zij nu vooreerst tegemoet gingen! Veel bij elkaar logeeren, wat genoegelijke liefhebberijen, als piano, viool en teekenen wat ernstiger opvatten, maar toch voornamelijk plezier maken. Echt genieten van hun pas verworven vrijheid! Misschien eens samen wintersporten en nu, niets van dat alles. „Bah, wat zuur!" En dan Ank’s Vader, die zóó rijk was. Ank kon zoowat alles hebben, wat zij wilde. Of.. zat het hem daar juist in? Kon dat alles niet meer en voorzag Mijnheer van Hengel, dat er wel eens een tijd kon komen, dat hij haar niet alles zou kunnen geven, zooals zij het wilde? Vader klaagde ook immers steen en been tegenwoordig en drong steeds op zuinigheid aan. Hij had ook al eens zooiets gemompeld van: het is goed voor jongelui om er vroeg uit te gaan en te leeren op eigen beenen te staan. Nu zij zouden dan wel gelijk hebben, maar Ank was er nu de dupe maar van. Al had zij maar één winter gehad om eerst eens uit te gaan! Naar het buitenland, dat leek haar wel grappig, dat was tenminste nog altijd wel interessant. Er gingen zooveel meisjes tegenwoordig. Zij, Lot, kende er verscheidene, die een betrekking hadden, hetzij op kantoor of anderzins en die het als een lotje uit de loterij beschouwden als zij dadelijk na haar examens iets kregen. Ach, zij was misschien wel te zwartgallig in haar overpeinzingen geweest; het was toch ook wel reuze leuk je eigen geld te verdienen en daarmee te mogen doen wat je wilde. Je zoudt zeker wel meer avonturen beleven, dan dat je altijd thuis bleef zitten 1” En zoo mijmerende, kwam zij tot de overtuiging, dat het eigenlijk toch lang niet gek was, eens een jaartje naar het buitenland te gaan. Ze kreeg er warempel zelf zin in. Zij zou Vader en Moeder eens polsen. Het zou een zware dobber worden, want Moeder voelde er weinig voor, dat wist zij wel zeker. Haar twee getrouwde zusters waren nooit in betrekking geweest, maar in dien tijd dacht je daar nog niet zoo over en zij waren beiden ook zoo ontzettend jong getrouwd. Met een verlicht hart pakte Lot haar schrijfgerei en nam zich voor, Ank een gezelligen, opwekkenden brief te schrijven. HOOFDSTUK III ’^'ieuwersluisl Hè gelukkig, dat schoot op. Knal, zoo’n weekend bij Ank, ze zouden het er eens flink van nemen. Misschien wel den laatsten keer voor Ank wegging.” Meteen ging het portier open. „Instappen Juffrouw — toe nou — we gaan zóó weg.” Lot schoot toe en heesch een van inspanning purperkleurige, dikke juffrouw, plus uitpuilende karrebies, in de coupé. „Guttegut nog an toe, dank U wel vrindelijk Juffrouw, sal ik me daor de trein gemist hebbe. Nee maor, sau me wat wesel Pfff, ach ach, wast heet hè?” En breeduit zette zij zich op de bank tegenover Lot. Lot knikte maar eens vriendelijk — ja — want er was geen speld tusschen te krijgen. Onmiddellijk daarop haalde de vrouw met veel gezucht en gesteun een fleschje eau de cologne uit haar diepe rokzak te voorschijn en besprenkelde rijkelijk een beddelaken van een zakdoek daarmee. „U ook Juffrouw, kan ik je dienen?” „Nee dank U wel, ik heb het niet warm op het oogenblik, zegt Lot — die eau de cologne toch al verfoeit en in den trein nog meer dan ergens anders. Het luchtje mengt zich met een wasem van warme kleeren, stroo en stallen. Lot steekt haar neus maar eens buiten het raam en laat de wind door haar haren spelen. Heerlijk is dat. „Och juffrouw, wees toch faurzichtig, verleje week is het kind van me zwaoger z’n zuster bijna uit de trein gefalle — die leunde krek zoo tege ’t portier. Gelukkig konde ze’m net graipe. Ga U auk naor Aamsterdam? Ik auk — me dochter siet U? Jao — ik kom sellefers auk uit Aamsterdam, faifentwintig jaor gewaund, siet U. Maor nou waun ik al sevenentwintig jaor in Nieuwersluis.” „Vindt U het prettiger buiten, dan in de stad?” vraagt Lot als de juffrouw even adem schept. „Prettiger, prettiger, ach wa sak je segge? As je nif nt> sfaarl npn^nr^ 0 tig bin, wen je nooit nie op het platte laand, maor ja, ik seg maor sau, ’t is maor waor je je verdienste heb, hè? Nou, me hebbe het best. Graute boerderij, acht peerde, twintig koeie en wat vaorze en keue natuurlijk, kippe, knijne, nou zau alles wat je op een graut 1 UjU „Och juffrouw, wees toch faurzichtig.” hè? Maor me doch- ter, sie je, die mos er nooit niks van hebbe, die aort naor der Moe seker en die is op der sevetiende al naor stad gegaon. n Faine diens hib ze, bij dokter Scheffer op de Keizersgracht, ken je misschien wel? Ze is er nou al zes jaor en nou ga ze volgende maond trouwe. Oh minsch — Mefrou weet zich geen raod, die is eflfe gek op terl Maore — wak zegge wou —, se blaif in de stad, hé. ’n Beste man kraig ze, hie is bij de postertje — reuse betrekking, weet U? Nou gaonne me fanmiddag saome baudschappe doen faur het huishouwe, ze het er vrij faur gekrege. Van Meffrou kraig ze een huiskamer, wat seg U me daor wel fan?” Lot zat verslagen over een dergelijken stortvloed van woorden, maar zij knikte maar eens zoo nu en dan, zei: „O ja” en „nee”, waar zij het er nog tusschen kon krijgen. Het half boersch, half Amsterdamsche taaltje, werkte hevig op haar lachspieren. De trein schoof onder de kap en zij zocht gauw haar hoed, handschoenen en de roodgelakte hoededoos bij elkaar. Gezellig ding was dat toch, zij was er dolgelukkig mee geweest, toen ze hem op haar verjaardag van Ank en Loek samen kreeg. Voor een weekend kon er net alles in en het stond veel gezelliger dan een koffertje. Met stooten en rukken stond de trein eindelijk stil. „Zal ik U even helpen met uitstappen, geef mij Uw mandje maar?” „Nou graog haur — as je eflfe me karrebies fas wil houwe, want het is een heulen stap. Dank je wel haur, dag juffie 1” Lot liep en zeilde Zoo vlug ze kon door den breeden stroom reizigers de trap af en naar den uitgang, waar zij wist, dat Ank op haar wachtte. „Hallo dearest!” „Hallo Ankiel” „Alles goed?” „Eenig, dat je er bent. Wij zullen het knal, knots, knetter maken, zeg. Ik heb carte blanche van Vader dezen keer, wat zeg je daar van?” Argwanend keek Lot haar aan. „Is er iets bijzonders gebeurd?” „Nee, maar er gaat wat gebeuren,” bezigde Ank hun geliefde kostschool-uitdrukking. „Maar ik vertel het je pas, als wij rustig thuis zijn. Maak je niet ongerust, het is niets akeligs, het lijkt echter wel een sprookje 1” „Gompie, wat reuze, toe vertel eens gauw? Je maakt me dolnieuwsgierig.” „Nee, straks, het is niet zoo in drie woorden te vertellen. Maar wat zie je er griezelig netjes uit zeg, nieuw?” Dit doelende op het keurig, streng eenvoudig, grijze mantelpakje, plus dito gekleurde hoedje, schoenen en kousen van Lot. Het stond haar dan ook geweldig goed. Lot met haar groote, grijze oogen en blond haar had een figuur en uitdrukking, welke strenge lijnen verlangden en dit lichtgrijze pakje flatteerde haar bijzonder. „Ja nieuw, de Pipa heeft in de bus geblazen en dit heb je ook niet gezien. Voor mijn diploma,” en zij toonde Ank trots een beeldig gouden schakelband van langwerpige schakels. „Wat een schat 1 Lieve deugd, is dat allemaal vanwege je braafheidscijfers? Kom gauw zeg, daar komt ijn 2 juist aan." Ze pakte Lot bij den arm en samen renden zij het pleintje over. „Wat is dat voor een juffrouw, die je daar zoo aanminnig toewuift? Nee daar, bij het wachthuisje," wees zij Lot. „Oh hemeltje, dat is mijn reisgezelschap,” schaterde die en zij wuifde voor het raam naar het vrouwtje terug. „Het is een vermakelijk type, ik heb me kostelijk geamuseerd,” en Lot brouwde het verhaal kostelijk na, totdat Ank riep: „Houdt toch op kind, ik val dubbel, de heele tram luistert mee.” Verschrikt keek Lot op en jawel de dichtst bijzijnde passagiers zaten vroolijk mee te lachen en hadden groote pret om haar zichtbare verwarring. „Dat is weer eens dank zij mijn liefelijk stemgeluid,” mompelde zij tegen Ank. „Had mij toch eerder gewaarschuwd 1” Op Ank’s kamer, die uitzag op het Vondelpark, stond de koffie al klaar, met een zalig bord vol koekjes. „Wat wordt jij toch schandelijk verwend, Ansepiet, hoe moet dat gaan, als jij in betrekking bent. Wat zal je dat afvallen 1” voorspelde Lot, terwijl ze zich voor het raam in een gezellig fauteuiltje liet vallen. „Geef eerst je mantel, luilak, en je hoed, eerder krijg je niks en vertel ik je niks.” „Oh, wees maar zoet, ik doe alles ten aanschouwe van zooveel zaligheden. Wat een leventje heb jijl” „Nu maar Lot, je moet heusch niet denken, dat ik iederen morgen hier zoo in luiheid neerzit achter een schaal zoetigheid, hoorl Ik heb genoeg te doen. Ziezoo, nu gaan we eens gezellig praten en zal ik 2 Tusschen Potten en Pannen je na het eerste kopje leut mijn nieuws vertellen. Wat een weelde hè, zoo’n vacantie?” en Ank rekte zich eens behaaglijk uit. Zie je, dat ik nieuwe gordijnen heb en een ander divankleed? Veel leuker hè, die geweven stof, die cretonne vond ik zoo kinderachtig worden.” „Ja, ik vind het een reuze verbetering, maar kom nu eens voor den dag met je verhaal, je houdt mij maar aan het lijntje.” „Nu dan, ik heb je geschreven, over mijn gesprek met Vader. Ik stond vrij paf, weet je? Eigenlijk hadden wij er nooit over gesproken, dat ik iets bijzonders zou gaan doen, als ik mijn diploma had. Ik had mij altijd voorgesteld te probeeren het in huis voor Vader wat gezelliger te maken en nu ja — verder een gewoon genoegelijk leventje voorloopig te hebben. Maar Vader zegt: „De tijden zijn slecht, zóó slecht voor zakenmenschen, dat niemand, hoe gefortuneerd ook, vandaag kan zeggen, hoe hij er morgen voor zal staan.” Daarom wil Vader, dat, al is het momenteel niet noodig, ik leer om voor mijzelf te zorgen. „Want” — zegt hij — „het is veel erger, wanneer je nu als een luxepop leeft en je jezelf later misschien moet bekrimpen, dan dat je nu even flink aanpakt en voor jezelf leert zorgen. Als je dat kunt, mag je weer thuis komen.” Jullie op school vonden altijd, dat ik erg verwend werd, maar heusch, Vader kan in zulke dingen erg streng zijn en mij meer als jongen dan als meisje behandelen. Nu je snapt, dat ik er geen ergen dollen zin in had, maar het was wel meer om de teleur- stelling in al mijn plannen voor de naaste toekomst, dan dat ik het zoo naar vind, mijn broodje zelf te moeten verdienen. Neem b.v. Clara van Beek eens, Vader’s secretaresse. Wat een prachtbaan, zegt iedereen! Hoopen, die haar benijden. Een mooi salaris, een prettige baas en wel druk, maar prettig werk. Zij hoeft het toch ook niet te doen, maar zij vindt het heerlijk, heeft ze mij verteld en zou voor geen geld thuis willen zitten, al had zij tien liefhebberijen. Na haar eindexamen „Gym” is zij drie maanden thuisgeweest en toen had ze er schoon genoeg van. Zij voelt niets voor het huishouden en had steeds strubbelingen met haar Moeder, omdat zij nooit zin had te helpen en altijd met haar neus in de boeken zat. Dat vindt zij nu weer dol, ik zou meer voor handenarbeid voelen. Maar zij raadde mij erg aan Vader s raad op te volgen en toen hebben wij samen een advertentie opgesteld, die ik tusschen twee haakjes niet eens noodig heb gehad.” „Heb je dan al wat op het oog?” vroeg Lot nieuwsgierig. „Vertell” Ank knikte. „Stel je voor! Vader is een dezer dagen op de club en loopt daar tegen Mister Morrison aan, die secretaris is van een ongelooflijk rijken, Engelschen Mijnheer, een zekeren Sir Arthur Seymour, ergens in Essex. Hij liep met een vrij somber gezicht rond, zoodat Vader vroeg, wat er aan haperde? „Oh, zoon vervelend zaakje als Mr. Seymour hem nu toch mee opgeknapt had! Die oude heer had de fancy gehad, hem op te dragen een aardig jong meisje te zoeken, dat hem wilde helpen met zijn orchideeëncollectie en zijn kennel en zoo. Het salaris was goed, maar hij kon toch niet op ieder aardig meisje afstappen en vragen: „Voelt U soms iets voor een betrekking bij Mr. Seymour in Essex?”” „Waarom zet je geen advertentie,” adviseerde Vader? „Oh, had hij allang gedaan en daar was een reeks oude juffrouwen op af gekomen, waarmee hij bij Mr. Seymour heusch niet aan hoefde te komen. Hij was nu maar eens naar Amsterdam overgewipt om een opdracht op kunstgebied uit te voeren en uit te puffen van dat probleem.”” „Waarom wil die oude baas persé een jong meisje,” viel Lot in de rede. „Wat eigenaardig 1” „Neen, dat is niet zoo gek als het misschien lijkt,” antwoordde Ank vol vuur. „Hij heeft n.1. al drie jonge mannen als assistent gehad, maar hij beweert, dat zij te ruw met hun handen waren en zijn orchideeën ruïneerden. Toen dacht Vader opeens aan mij, maar het is wel iets heel anders dan huishouden en hij wilde er mij eerst eens over polsen en er zelf nog eens goed over nadenken. Aldus inviteerde hij Mr. Morrison voor het eten — en die accepteerde graag. Ik kan je vertellen, dat ik paf zat toen ik hoorde van die betrekking en Vader mij vroeg of het soms iets voor mij was. Het leek mij dol gewoon, zoo eens heel iets anders dan gewoonlijk 1 Echt origineele baan. Toen Mr. Morrison onder het eten dan ook weer tegen mij uitwijdde over zijn moeilijke opdracht en mij schertsenderwijze vroeg, of ik hem niet aan een aardige hulp voor Mr. Seymour kon helpen, heb ik dadelijk brutaalweg mijn eigen persoontje aangeboden. Ik geloof, dat hij mij wel had'willen omhelzen voor mijn aanbod en hij accepteerde met beide handen. So happy 1 dat hij nu geslaagd was voor hij terug moest naar Engeland 1 Nu, Vader kon natuurlijk dadelijk alle mogelijke informaties krijgen. Hij kent Mr. Morrison al jaren en vertrouwt hem volkomen. En wij hebben besloten, dat Vader mij zelf weg zal brengen, zoodat hij dan meteen nog eens goed poolshoogte kan nemen. Nu Lotteke, je zegt heelemaal niets, wat vind jij er wel van? Ben je er van onder den indruk?” „Kind, ik sta gewoon paf, ik kan er zoo gauw geen woorden voor vinden 1 „Das ist zu schön um wahr zu sein!” Hoe is het mogelijk, dat je tegen zooiets aanloopt. Ik ben gewoon woest jaloersch op je, het lijkt een verhaal uit een boek.” „Ik zie er al een geweldige roman van komen,” vervolgde zij opgewonden. „Luister 1” „Miss Ank van Hengel gaat in betrekking bij een ouden vaderlijken Lord, op een groot beroemd kasteel in Engeland. Het slot ligt te midden van uitgestrekte velden en parken, waarin het van herten wemelt. Zij verzorgt daar de honden, de bloemen, den baas en zingt daarbij somtijds een Hollandsch liedeke. Op een mooien lentemorgen hoort een fiere jongeling, hoog op zijn vurig ros gezeten, den zang dezer schoone jonkvrouwe. En de vreemde „exotische” woorden treffen hem in het hart. lederen morgen komt hij, als getrokken, den zang van deze Lorelei beluisteren en haar beeld wordt in zijn ziel gegrift. Maar op een ...” „Kind, schei uit,” lachte Ank, „Wat een stuiversroman zet je nu in elkaar 1” „Stuiversroman! Een short story, first class. Wed¬ den, dat ik gelijk krijg?” „Ach lieve schat, je bent heerlijk romantisch aan het doorslaan. Mij dunkt, het is zóó al typisch genoeg! Wij wachten nu op een brief van Mr. Seymour. Hoor de gong, kom mee. Ik heb je lievelingsgerecht klaar laten maken, garnalen in schelpen. Vader komt tusschen den middag nooit thuis, dus dubbel gezellig, dat jij er nu bent. Het is reuze saai om in je eentje te eten.” Arme Ank, ze mist toch wel heel veel en wat is ze altijd opgewekt en tevreden. En Lot slaat haar arm om Ank’s schouders, terwijl ze samen de trap afdalen. „Kind, ik kom hier altijd ponden aanl Geef mij in vredesnaam niet zooveel heerlijkheden.” „Nu spaar dan maar een plaatsje voor vanavond, want Vader is van plan met ons naar de bios te gaan. Ze geven „Fra Diavolo” in Tusschinski, ’t moet eenig zijn en na afloop.... soupeeren bij Garltonl” „Nee, dat meen je niet, heusch waar? Oh, ik krijg wat van plezier, één illusie in vervulling 1” en Lot wiebelde zoo op haar stoel heen en weer van enthousiasme, dat de koffie over haar kopje hobbelde. Het Carlton hotel 1 Hoe dikwijls had zij niet naar de kleurige advertenties in de courant gekeken en zich in gedachten daar gewenscht, in een beeld van een avondjapon en nu zou het dan werkelijk gebeuren! „Je Vader is een schat,” zei zij spontaan. „Lief, om ons daar mee naar toe te sleepen.” „Dat is hij, maar je moet niet denken, dat hij het een corvee vindt, hoor, hij vindt het wat leuk om met twee volwassen dames uit te gaan.” HOOFDSTUK IV 'C’raülein Lotte, aufstehenl Es ist acht Uhr. Ihre Frau Mutter ist schon im Garten.” „Oh Himmelchen, furchtbar Louisel” Lot rekt zich als een poes uit en kijkt met één oog naar de ramen. Ha, mooi weer, dat geeft den burger moed, hup, vooruit dan maarl Moek al in den tuin, die heeft den morgen weer in het hoofd. Ik wou, dat ik ook dien aanleg bezat.” „Hallo Moek — wat spook je uit op dit onmenschelijke uur?” „Kind, het is zalig in den tuin, je weet niet wat. je mist. Wat ik doe? Ik vang bladluizen, de rozen zitten stikvol na die laatste regendagen. Echt zonde van al die late knoppen, zij zijn nog zoo mooi. Val jij maar niet uit het raam, je hangt er veel te ver uit, en kom gauw beneden zeg, Vader is ook al op.” „Joehoe” — en na nog even een kreet naar Dido en Bodo gegeven te hebben, die het vrouwtje al hoorden en nu zachtjes staan te janken, begint zij zich als een haas aan te kleeden. Dat heeft de heele klas geleerd in recordtijd te doen op de huishoudschool. De bel voor het opstaan ging om zeven uur, een tweede om vijf minuten voor half acht, als waarschuwing. Om half acht moesten zij beneden present zijn. Degenen, die de slaapkamerbeurthadden, stonden meest bij de tweede bel pas op en waren prompt om half acht beneden. Als zij later dan naar boven gingen, waschten zij zich nog eens dunnetjes overl Moeder had gezegd, dat systeem thuis niet te willen zien, zij vond het vies. „Je kunt je nooit behoorlijk wasschen, Lotl” Waarop deze op een goeden ochtend Moeder op een stoel had geplant met het wekkerklokje naast haar. „U kijken en timen,” en lachend had Mevrouw moeten constateeren, dat het mogelijk was, door met de ééne hand een directoire aan te trekken, terwijl je met de andere je tanden poetste, een eenigszins dragelijk toilet te maken. „Handig als het moet, maar niet voor alledag,” was Moeder's oordeel. Beneden gekomen, was Vader al met de honden uit. Gauw sneed zij brood. Vier voor Vader, dun gesmeerd. Steevast iederen morgen hetzelfde. Eieren opzetten en nu nog den electrischen broodrooster krijgen, ze was dol op geroosterd brood. Hè, wat was zij fijn verwend bij Ank. Ontbijt op bed en ze waren pas om tien uur opgestaan. Zij hadden ook zóó lang liggen boomen ’s avonds 1 Het zou niet goed voor me zijn, altijd zoo verwend te worden, bepeinsde Lot. Ik zou onuitstaanbaar lui en vadsig worden. Enfin geen zorgen daarover, er is hier thuis niet de minste kans op. Maar voor zoo’n paar dagen is het wel dol. Gisteravond was zij met den laatsten trein thuisgekomen en Moek was al naar bed geweest. Zij had dus nog bendes te vertellen en wilde ook vandaag op Ank’s aandringen eens ernstig polsen, hoe Vader en Moeder over een betrekking dachten. Moeder was er verleden keer heelemaal niet op ingegaan. Zou zij het erg saai vinden, als ik nu al weer wegga? peinsde Lot. Ach, maar ik ben al drie jaar van huis geweest, daar zijn ze nu toch wel aan gewend. Oh Jeminé Joosje, wat sta ik te suffen! Brr, wat een stank en vlug greep zij het halfverbrande boterhammetje. Gauw de tuindeuren open! „Zoo, heb jij den zomer in je bol?” kwam Vader binnen. „Zoo warm is het anders niet vanmorgen.” „Nee lieve engel, maar al denkende is mijn boterham verbrand en dat riekte lichtelijk. Hier is Uw eitje, precies op temperatuur, huu, hoe lust U het zoo flodderzachtl” griezelde ze. — „Wat ben je geweldig actief vanmorgen, ben ik niet van je gewend,” plaagde Mijnheer van Welderen. „Heb je soms iets op je kerfstok, meiske?” „Nee, dit maal eens niet, maar ik ben zóó verwend bij Ank, dat ik behoefte heb jullie ook eens te vertroetelen.” „Hm, dat is niet kwaad. Hoe was het overigens bij Ank? Gaat dat plan om in betrekking te gaan nog door?” Op dit moment kwam Mevrouw binnen. „Morgen menschen. Zalig weer, het is warm buiten.” „Oh, die is goed,” schaterde Lot. „Vader zegt net, dat het heusch geen zomer meer is. Jullie bent geen erg juiste barometers 1” „Hoe ik het gehad heb? Meer dan, ideaal 1 Raadt U eens, waar ik geweest ben?” „Schouwburg ?” „Oh no Sir,” met een blasé blik. „Artis ?” „Ja, daar zijn wij geweest, maar ik bedoel ’s avonds.” „Bioscoop,” raadde Moeder. „Ja ook al, maar na de bios? Noem nu eens iets opwindends 1” „Schiller, Millis Colonnes?” kwam Vader ten einde raad. „Oh —,” schaterde Lot, „het ideel” „Maar Vader,” deed Mevrouw verontwaardigd, „dat kindl” „Nu, zegt U maar niet zoo kleineerend „dat kind”, want dat kind heeft bij Carlton gesoupeerd] Nu?” en Lot keek triomphantelijk rond. „Heusch? En hebben ze er je niet uitgezet? Daar heb ik nu warempel al zoo lang eens heen willen gaan en daar gaat me zoo’n kleine aap naar toe,” plaagde Mijnheer. „Het was in één woord dol,” vertelde Lot. „Pracht toiletten en reuze muziek. Duke Ellington was er juist met zijn band, je kon gewoon niet op je stoel blijven zitten. Jammer, dat wij niet mochten dansen van Mijnheer van Hengel. Maar het was toch knall En wij aten een zalige kreeftensla. Om een moord voor te doen!” overdreef ze. „Mijnheer nam oesters en wij mochten ze ook, maar ik durfde niet. Stel je vóór, dat je het afschuwelijk vindt, waar moet je ze laten? En Ank vindt er niets aan, dus kozen wij kreeft. Met Champy natuurlijk erbij! Genoten hebben wel En Vader, die film „Fra Diavolo” moet U gaan zien, wij lachten ons tranen!” „En wat zei je toch gisteravond van: Ank gaat naar Engeland”, informeerde Moeder belangstellend. „Oh ja, die Ank is me toch een bofferd, moet U hooren,” en Lot deed het heele verhaal. „Ja, dat is wel buitengewoon,” vonden beiden toen zij eindigde, „maar een uitzonderingsgeval.” „Nu,” vroeg Vader gekscheerende, „en wanneer ga jij aan het werk?” Lot verslikte zich bijna in haar laatste hap ei. Zou het zóó gemakkelijk gaan? „Oh, ik zou best ook zooiets willen doen. Kunnen wij niet eens een advertentie zetten en kijken wat erop komt? Ik zou best een jaartje naar het buitenland willen.” „Ach,” viel Moeder haar in de rede, „Ik vind dat je nu maar eens een tijdje thuis moest blijven. Je bent drie jaar weg geweest, ik ken je bijna niet meer, je bent zóó veranderd. En sinds Mona getrouwd is, is het soms erg stil in huis, vooral ’s winters.” Ja, daar was niet veel tegen te zeggen en Lot wilde Moeder niet kwetsen, door te zeggen: „Waarom liet U mij dan drie jaar weggaan? Die huishoudschool was nooit een wensch van mijl” Maar geheel onverwachts kwam er hulp van Vader’s kant. „Nee vrouw, ik heb er den laatsten tijd eens goed over nagedacht en ik geloof, dat van Hengel groot gelijk heeft. Onze kinderen moeten op eigen beenen leeren staan in dezen tijdl” „Ja maar Man, Mona en Corrie hebben toch ook nooit van je hoeven te werken?” „Dat is niet te vergelijken, Vrouw. Die deden eindexamen gym en H.B.S. en trouwden haast van de schoolbanken af. Trouwens, ik heb nog meer het oog op de tijden. Het is momenteel zeker nuttig en noodig, dat een meisje zichzelf leert redden. Niemand kan zeggen, of hij zijn kinderen goed bezorgd achter kan laten tegenwoordig.” En zoo werd Lotte’s pleit na eenig heen en weer gepraat ten gunste van haar beslecht. Om Moeder ook wat toe te geven, werd besloten voorloopig slechts als tijdelijke hulp zich aan te bieden. Zij kon dan steeds tusschen twee betrekkingen in een tijdje thuis zijn. Lot liet er geen gras over groeien. Men mocht eens van meening veranderen 1 En aldus ging ’s avonds een advertentie naar de Haagsche Post en een brief naar Ank, om nog eens te bedanken voor de verrukkelijke daagjes en het heugelijke nieuws mede te deelen. Eenige dagen later kwam een opgetogen brief uit Amsterdam. Amsterdam Dearest, I am so happy 1 Heb een brief uit Engeland gehad en het is in orde 1 Het lijkt alles even interessant en leuk. Maar eerst eens over jou. Wat eenig van je Pipa, dat hij je plots te hulp snelde! Ik ben razend benieuwd, zul je me dadelijk laten weten, als je iets hebt? Gisteren sprak ik Loek. Zij kwam even aanloopen om te vertellen, dat zij als leerling-verpleegster in het kinderziekenhuis te Utrecht aangenomen was. Zij vindt het heerlijk! Nu, ik geloof wel, dat ze de ware verpleegstersspirit heeft, geloof jij ook niet? Zij is altijd zoo zorgzaam. En nu ter zake. „My boss” schreef het volgende: Hij was zeer verheugd en verrast, dat Mr. Morrison zoo gauw geslaagd was en „I don’t mind that you are a Dutch lady”. Echt iets voor een Engelschman, om dat te zeggen. Er gaat hen niets boven hun eigen, verheven rasl Hij hoopte verder, dat het mij in Essex zou bevallen en Vader mij zou komen brengen om alles nog eens nader te bespreken. Ik sluit een kiek in van het huis, die hij mij stuurde. Nog al geschikt van dien ouden baas, hè? Het is een geweldige klomp, maar de stijl vind ik niet bijzonder mooi, jij? Vader zegt, dat het Tudor is. De stallen, kassen en kennels kun je hierop niet zien, die zijn ver achter het huis in het park gelegen. Maar stel je voor Lot, ik woon alleen in een pavilloen met een meid-huishoudster, die mij heelemaal verzorgt, ’t Idee 1 Ik, die juist dacht met mijn net verkregen diploma een baan te krijgen, word nu door een oude, geroutineerde huishoudster bediend! Het kan gek loopen in de wereld. Het zal echter nog wel aanleiding geven tot een hevig debat, want Vader voelt daar niets voorl Over mijn werk het volgende: ’s Morgens verzorg ik de honden (liefst tien stuks!) en stap ze daarna af, als zij dien dag niet jagen tenminste, ’s Middags werk ik met en onder toezicht van „my boss” in de kassen, ’s Avonds vrij. Lijkt het geen reuze baantje? Wel heel iets anders dan boenen en koken, hè? Er woont blijkbaar nog een stokoude nicht bij hem in, maar wij kregen den indruk, dat ik met huis plus inhoud weinig heb te maken. Het salaris lijkt mij geweldig! Twintig pond in de maand en alles vrij. Wel een heel verschil als je eens vergelijkt, wat je als huishoudslaaf verdienen kunt. Hoogstens een veertig gulden in de maand en dan is het nog goed betaald. En mij dunkt, dat dit werk heel wat lichter is en gezelliger. Ik begin het als een reuze bofje te beschouwen. Als het eenigszins kan, moet ik volgende maand komen. Als je kunt, breng mij dan naar de boot? Ik heb nog bendes te doen, dat snap je zeker wel en daarom eindig ik met spoed. Veel groeten van huis tot huis en jij omhelsd door je Ank. HOOFDSTUK V Vrijdags kwam de Haagsche Post. „Hij staat erin Moeder 1” jubelde Lot onder aan de trap en zij rende met twee treden tegelijk naar boven. „Wie en waarin — Oh, de advertentie? Ja, nu maar afwachten kind, wat er op komt. „Er staan er vier boven en vijf onder de mijne en vrijwel net eender, merkte Lot triest op, terwijl zij de advertentiekolom doorsnuffelde. „Ik had beter iets origineels kunnen zetten. Deze zijn allemaal hetzelfde. Lieve bediplomade jongedames, die zich aanbieden en er zijn er zelfs, die fier zetten: „salaris geen vereischte”. In heb geen schijn van kans natuurlijk.” „Kijk eens bij: Betrekkingen Vacant.” „Nee wat kinderjuffrouwen, daar heb ik niet den minsten aanleg voor en één voor Indië. Nu, dan huilt U zich dood en dat is mij ook te warm en te ver. Nee, het wordt vast niks.” „Kom, wees nu niet dadelijk zoo uit het veld geslagen, wacht nu maar eerst eens kalm af. En kleed je rnaar gauw aan, dan gaan wij samen boodschappen doen. Ik vind, dat je een jurk met lange mouwen noodig hebt, want het wordt al weer aardig kil en ik houd er niet van, dat je ’s middags altijd in die jumpers en blouses rondloopt,” „Ha fijn, daar ben ik altijd voor te vinden! Ik heb een dot gezien, bij Jonkers, matblauw met een wit en blauw genopte flodderdas, reuze leuk. U bent een schat 1 Ik ben in een wip klaar, hoor.” Een week later kwamen er twee brieven, opgezonden door de H.P. 1 Eén van een familie zonder dienstbode met zeven kinderen van acht maanden tot vijftien jaar. „Daar ga je in geen geval heen,” sneed Moeder meteen alle verdere commentaar af — en de andere luidde als volgt: Geachte Mejuffrouw, Naar aanleiding van Uw advertentie in de H.P. van 28 September, heb ik de eer U mede te deelen, dat mijn vrouw en ik U gaarne zouden ontmoeten om eens nader kennis te maken. Mijne vrouw is pas ziek geweest en herstellende. Door mijn beroeping als predikant naar Deelen, moeten wij plotseling verhuizen en is dit voor mijne vrouw wat te inspannend. Gaarne zouden wij daarom van Uwe hulp gebruik maken. Ik verzeker U een goede behandeling en algeheele opname in het huisgezin. Het salaris kan echter slechts twintig gulden bedragen. Volgende week Dinsdag passeeren wij tusschen 3 Tusschen Potten en Pannen 2 en 4 uur Uwe woonplaats en hopen U dan te kunnen bezoeken, teneinde nader af te spreken. Met beleefden groet: Ds. S. Fennema. „Jakkes, wat een prijbrief en een dominee en waar ligt dat durp in ’s hemelsnaam 1 Wat moet ik nou in zoo’n negorij?” vond Lot weinig enthousiast. “Idioot, dat hijzelf op een huishoudster uitgaat, zeker een reuze huishen. Het zal wel een stakkerd van een vrouwtje zijn, dat niks in te brengen heeft. „Toe kindje, begin nu niet direct alles van den zwarten kant te bekijken, dan zal je het nergens prettig vinden. Je hebt het zelf toch gewild 1 Het lijkt mij heelemaal niet zoo gek. Een dominee is op zoo’n klein dorp een hoofdpersoon en heeft dikwijs nog meer invloed dan de burgemeester. Bovendien is het niet zoo ver uit de buurt. Deelen ligt dicht bij Arnhem. Je kunt toch in ieder geval eens kennis maken en hooren wat er van je verwacht wordt, vóór je oordeelt. Je moet heusch niet denken, dat die betrekkingen, zooals Ank nu krijgt, voor het grijpen liggen, dat is een lotje uit de loterij. En dan nog, ook daar kan je weinig van zeggen, het kan net zoo goed tegenvallen. De omgeving is als voor een film, maar zij zal toch nog moeten ondervinden of het allemaal zoo mooi is als het lijkt.’ „Nu we zullen dan maar zien, maar het is wel anders dan ik mij had voorgesteld en het trekt mij niet bar aan. Ik was zoo graag ook naar het buitenland gegaan. Dit is zoo gewoon 1” Moeder lachte maar eens. Daar zat hem de kneep. Het was zoo gewoon bij een Dominee op een dorpje. „Schrijf in ieder geval Lot, je kunt dan later altijd nog zien.” Aldus ging ’s avonds een brief in zee, dat Moeder gaarne a.s. Dinsdag Dominee en Mevrouw zou ontvangen. En zoo geschiedde. Lot’s hart klopte toch wel hoog in haar keel, toen zij op den bewusten dag om drie uur een heel dikken Mijnheer en een klein keurig gekleed dametje de stoep op zag komen. Haastig riep zij Moeder en draaide gauw het gas op onder de al zingende theeketel. „Zoo meisje,” hoorde zij Dominee met een joviale stem in de gang bassen. „Zou je aan Mevrouw willen zeggen, dat Mevrouw en Dominee Fennema er zijn? „Bitte? vroeg Louise, die vrijwel geen woord Hollandsch verstond. „Ach, Herr und Frau Fennema? Ja gewisz, die gnadige Frau erwatet Sie.” Moeder trad hen in de gang tegemoet. „Komt U binnen, dan kunt U met mijn dochter kennis maken.” Lot kwam naar voren. „Zoo, is U onze nieuwe huisgenoote ?” kwam Dominee dadelijk met uitgestoken hand naar haar toe. „Nou, U ziet er flink en gezond uit hoor, U zult Uw werk wel aankunnen 1” Oh, dacht Lot, hij accepteert mij blijkbaar al bij oorbaat, merkwaardig; maar hij valt wel mee, zoo »p het eerste oog. „Ik wilde gaerne eens het een en ander met U >espreken, Juffrouw Maes van Welderen, kwam devrouw Fennema met slepende, ietwat geaffecteerde tem, „alvorens wij beiden tot een beslissing komen. Hm, kwalificeerde Lot meteen, Haegsche. Zij valt ne tegen, dan lijkt de baas mij toch leuker. Had >eter andersom kunnen zijn, want ik zal toch wel neer met haar, dan met hèm te maken hebben. „Ziet U, Mevrouw van Welderen, ik ben nog steeds souffreerende na een operaetie van verleden aar en nu is mijn man plotseling in één maand tijds geroepen naar Deelen. Het maakt mij zoo nerveus, ils ik maer denk aan al die verhuisdrukte en al dat ifschüwelijke, door je huis rennende werkvolk, dat ik zeker beter doe voor mijn gezondheid, met in een pension te gaan. En nu wilde ik een goede hulp zien te vinden, die mij vervangen kan gedurende dien tijd. Maer, Uwe dochter lijkt mij wel wat héél jong, tenminste, ik had mij zoo voorgesteld een jonge dame van dertig jaer of ouder.” Nou, dacht Lot. Ik kan iemand van dertig jaar niet bepaald een „jonge” dame vinden. Maar zij hield het wijselijk voor zich en keek eens opzij naar Moeder. Deze had roode vlekken bij haar halskuiltje en wond haar horlogeketting om haar vingers, iets, wat steeds een teeken was van zenuwachtigheid. „Lot, schenk eens een kopje thee in,” vroeg zij, Lot’s blik op zich gevestigd ziende. „Gebruikt U beiden suiker en melk?” „Graag Mevrouwtje, graag; dat zal mij smaken. Ja gewoon, heel gewoon, hoor Meiske,” knikte Dominee vriendelijk tegen Lot. „Minnie, ik voor mij vind, dat je veel meer hebt aan zoo’n flinke, jonge deern, dan aan een oude jongejuffrouw.” Lot had hem wel willen omhelzen, voor zooveel „Seelensympathie”, maar zag, dat Mevrouw bevroor na zijn opmerking. Net een verontwaardigde lama, critiseerde Lot. — „Jae, en dan zou ik graeg die hulp nog een maend of twee houden, tot alles weer heelemaal op orde en geregeld is. Het is voor mijn zwakke gezondheid, dat wij van Utrecht naar zoo’n klein plaetsje gaan, begrijpt U ?” „En het personeel, Mevrouw Fennema? Hoe staat het daarmee,” vroeg Moeder. „U hebt toch zeker een flinke hulp voor het werk? Die dorpspastories zijn meestal groot en nog ouderwetsch bewerkelijk.” „Ik ben van plan een paer keer in de week een werkster te nemen, Mevrouw van Welderen en het lichte werk kan Uw dochter dan toch zeker wel af, zou ik zoo denken.” Moeder keek bedenkelijk, maar zei niets. „En Uzelf, Juffrouw van Welderen, hebt U er zin in?” vroeg Dominee. „Denk erom, tijdens de verhuizing zit U alleen met mij opgescheept en ik ben een lastige man, zegt mijn vrouw altijd 1 Ha, ha, kijk maar niet zoo boos, vrouwtje 1 Ik geloof, dat jij ook wel graag wilt, dat Juffrouw van Welderen ons komt helpen, niet? Wij hebben helaas zelf geen kinderen, Mevrouw, en ik heb dolgraag jeugd om mij heen.” Oh man, wat kan ik mij dat voorstellen, dacht Moeder. Wat een moeilijk leven zal jij hebben. Een gemeente met natuurlijk hoopen menschen, die Dominee dagelijks hun leed komen klagen en thuis een vrouw, die ziekelijk en zeurderig is en ze zei hartelijk: „Ja, onze Lot is erg opgeruimd en zij ziet tegen wat werk niet op, waar kind?” Lot wist niet veel te zeggen. Het stormde in haar. Die vroolijke, gezellige Dominee, waarmee zij het best zou kunnen vinden, maar Mevrouw .... ? Ze leek haar een drakepit 1 Ik geloof, dat hij méér behoefte heeft aan een beetje vroolijkheid, dan zij aan mijn hulp, dacht Lot en in een spontane opwelling zei zij tot Mevrouw Fennema: „Als U denkt, dat ik U helpen kan Mevrouw, wil ik het wel probeeren.” Nu was het gezegd en meteen had zij wel terug willen krabbelen, toen Mevrouw ijzig antwoordde: „Ik zal er eerst nog eens over denken en dan zal ik U zoo gauw mogelijk bericht sturen, juffrouw van Welderen.” „Ik heet Lotte, Mevrouw.” „Nu Lotte, ik hoop, dat je komt hoor! Wij zullen het best samen kunnen vinden, geloof ik. Tot ziens zal ik maar zeggen,” nam Dominee afscheid. „Dag Mevrouw van Welderen, dag Juffrouw van Welderen, U hoort nog wel van mij,” en Mevrouw heupwiegde achter haar forschen echtgenoot de kamer uit. „Oh Moeder, wat een draaaakl En wat een schat van een Dominee 1 Wat vindt U er van?’’ „Ik weet niet recht, wat ik er van zeggen moet, Lotteke. Ik vind haar een stakkerd. Een menschje, dat zich allerlei ziekten inbeeldt en haar man het leven vast niet gemakkelijker maakt. Maar Dominee lijkt mij een beste man, de goedheid straalt hem de oogen uit. Maar Lot, het lijkt me geen betrekking om mee te beginnen. Geloof maar niet, dat Mevrouw gemakkelijk is. Bedenk je goedl” Lot had dit zelf ook al gedacht, maar zij wilde voor geen goud toegeven, dat het te moeilijk voor haar zou zijn en het was daarbij maar voor een paar maanden, dus allicht te probeeren. „Ach Moek, ik wil die Dominee wel eens een beetje opvroolijken en misschien lukt het mij haar ook in een beter humeur te brengen, wie weet? En het is maar voor zoo kort. In ieder geval een ervaring meer. Als Mevrouw mij maar hebben wil, zij deed niet bar enthousiast.” Twee dagen later kwam echter een briefje, waarin Mevrouw mededeelde, dat zij Lotte wel aan wilde nemen voor drie maanden. Zij werd den eersten November verwacht in Deelen. Dominee zou haar de juiste verbinding nog sturen. Zij kon tot Arnhem met den trein en moest dan met een autobus verder. Lot voelde nu toch wel het gewicht van haar besluit en vond het alleen erg jammer, dat zij nu Ank niet naar de boot kon brengen. Dat liep zij nu juist mis. HOOFDSTUK VI rl^oo Lotte, gelukkig goed overgekomen 1 Ik mag wel Lotte zeggen, hè? De dorpsbewoners zien al naar je komst uit. Daar staat de bus. Ik dacht, ik zal je maar even komen halen, want je kon ons oude rammelkastje eens over het hoofd zien.” „Zóó Johannesl Naar de markt geweest? Ga je ook met de bus van elven terug?” schoot Dominee een boertje aan op straat. En zij bespraken even de slechte marktprijzen. Johannes was oudste diaken en dorpsautoriteit. „Het was niks gedaan tegeswoordig,” vond Johannes. „Kom maar gauw mee, de bus zal wel vol zitten, Lotte. Op marktdag hangen de menschen als druiventrossen aan de lussen.” Prompt elf uur reden zij weg en al gauw was de autobus Arnhem door en hobbelde over een landelijken buitenweg verder. „Wij zullen hard moeten werken, kind, heb je goeden moed? De verhuizers hebben alles neergezet, maar ik weet niet goed raad, wat er verder moet gebeuren en mijn vrouw is erg secuur, weet je?” „Oh lieve deugd, dan hoop ik niet al te hard tegen te vallen Dominee, want daar mankeert bij mij wel het een en ander aan. — Wat is het hier mooil” „Ja, de omstreken mogen er wezen en de pastorie is ook aardig. Daar kun je de kerktoren al tusschen de boomen zien. En kijk je medereizigers eens naar je kijken 1 Allemaal nieuwsgierig hè, dat dominee met zoo’n aardige deern op stap is. Ja menschen — dit is nu onze nieuwe huisdochter.” Vrindelijke roode gezichtjes glunderden Lot tegen en zij kreeg al dadelijk een invitatie. „Ge komde maar eens aanloope hoar, as de juffrouw zin het. Morgen de slaecht, dan komde maar een glaaske drinken.” „Ja, ja graag, vrouw Steenwijk, als we tijd hebben. Wij hebben het druk!” Na een half uur waren zij er. „Wat ligt de pastorie beeldig, Dominee, onder die zware kastanjes. Mijn ideaal, zoo’n tuin met een groot grasveld en zware beuken of kastanjeboomen. Wat dol om zomers thee onder te drinken 1” Dominee lachte maar eens om haar enthousiasme en dacht aan zijn vrouw, die, toen hij geestdriftig over hun nieuwen tuin verteld had, dadelijk een domper vond. Boomen maakten het huis vochtig, dat was zoo slecht voor haar rheumatiek en het gaf zoo’n rommel, al die bladeren in het najaar 1 „Heerlijk”, vond Lot en zij snoof eens diep de pittige najaarslucht op. „Een echte pastorie, vindt U niet? Ik zou hem zoo uit een heele reeks huizen gehaald hebben. Echt een huis om gezellig te maken.” Binnen gekomen, kwam hen een geur van versche kalk en nieuwe verf tegemoet. De gang stond propvol met kisten en koffers, het was er een chaos. „Wat zeg je daar wel van,” vroeg Dominee lachend, „Geen kleinigheid, hè?” „Nu, we zullen vanmiddag maar dadelijk flink aanpakken, vindt U niet en bij één kamer tegelijk, dat schiet het vlugste op. Is de werkster er al? Die kan dan de meubels boenen en schoonmaken, terwijl wij bijv. eerst de kasten inruimen. U hebt natuurlijk bendes boeken?” „Ja, dat is best. Het meisje is in de keuken. Ik heb gezegd, dat zij voor een twaalfuurtje moest zorgen, zoo goed en zoo kwaad als het ging.” „Ik zal maar eens gaan kijken en mag ik het huis verkennen ?” „Ja gerust, ga je gang, je doet nu maar net of je thuis bent,” zei Dominee hartelijk. „De keuken is daar, naast de trap. Ik ga eens even bij den electricien kijken, die is in de eetkamer bezig.” Lot opende de aangeduide deur en vond tegenover zich een meisje van omstreeks dertien jaar. Het haar in twee stijve staartjes in haar nek, stond ze met een pioenrood gezicht brood te snijden. „Gedag Juffrouw.” „Zoo hittepetit, is je Moeder hier ook?” „Me Moe? Neeje hoor, die is thuis.” „Komt zij vanmiddag dan weer terug?” „Terug? Welneeje, waarfoor? Ze is hier nie geweest? Ik ben hier alleen,” dit laatste met trots. „Alleen? En de werkster dan?” „Daor weet ik niks nie van, maor ik ben hierl” „Ja, dat zie ik,” lachte Lot, „maar heeft Mevrouw jou dan in dienst genomen?” „Welzeker, en ik verdien ook al — twee vijftig in de weekl En Moe zeit, ik mag het houwe.” „Phui,” floot Lot voor zich heen, „nieuwe situaasje! „Kun je werken, hit? Heb je thuis wel eens wat gedaan in het huishouden?” „Jewel. Zaterdags hebbe me vrij van school en dan baai ik de keinders en ik schrob den deel. En piepers kan ik ook schelle en koke en koffie sette. Nou en de rest kan ’k wel leere.” Lot schoot in den lach over dat „rest”. „Nu, dan zullen wij het wel rooien. Als jij maar wilt, zullen we het samen wel klaar spelen. Hoe heet je, hit?” „Pleuntje Syben.” „Pleuntje Syben. Pleuntje, wat een pracht naaml — Wacht eens — P.S. noem ik je, dat is kort maar krachtig. Nou P.S., zal ik je boterhammen halveeren, mijn mond is niet op dergelijke pillen berekend. Waar is de koffie? Oh, prutl Nou dat is niks, komt morgen wel in orde. De melk P.S. ? — Goed zoo.” Pleuntje rent door de keuken en voelt zich in haar deftigen dienst een uitverkorene onder de dorpelingen. „En al wat wegwijs?” vroeg Dominee onder het eten van een boterham, die zij op pic-nic wijze nuttigden, ieder op een kist gezeten. „Hm,” zei Lot met een mond vol.... „Het huis is beneden fijn, boven een beetje ongemakkelijk met al die trapjes en erg donker. De keuken is geweldig en ik vond er P.S.” „Wat is dat in vredesnaam voor iets?” „Pleuntje Syben om U te dienen, zielsverrukt over haar .haute position’.” „Och ja —, dat had ik je moeten vertellen! Mijn vrouw kon niet slagen met een werkvrouw en nu heeft zij een dagmeisje ge ”. „Oh, oh-helpl Helpl” klonk het opeens luid uit de zitkamer. Dominee en Lot sprongen tegelijkertijd op en de laatste gooide natuurlijk in haar haastig gedoe de melkkan om. Vlug zette zij hem overeind, straks zou zij de melk wel opnemen. Gelukkig, dat er nog geen kleed lag! En ze rende Dominee achterna, die lachend riep: „Wat voer je nu uit, kerel?” „Och Deumini, het touw van de traepleer is gebroken en ik greep me nog juist aan de haak vaest, aenders had ik op mien gezicht gelege — maer ik kaen me bekaent nie meer houe, help mien toch!” Lot schaterde het uit. „Oh had ik maar een kiektoestel, het is géén gezichtl P.S. P.S.1 — Pleunial” toen deze op P.S. geen levensteeken gaf, „kom es kijken, gauwl” Dominee had al een stoel onder den electricien gezet, maar de kamers waren ouderwetsch hoog en zelfs de tafel was niet toereikend voor het kleine manneke. „Wacht”, zei Lot, „pak aan”. En een stevige pakdeken nemende, die de verhuizers op de kisten hadden gelegd, commandeerde zij: „Ieder een punt, vooruit P.S., brandwacht spelen. Spring nu maar, manl” Maar de arme electricien had niet veel vertrouwen in dit uitspansel en klemde zich wanhopig vast. „Ik hè geen trek me beene te breke,” kefte hij nijdig tegen Lot. „Man, wij zullen je heusch wel opvangen, het is toch een eindje van niets,” overreedde Dominee ook. „Voor ik dat touw gemaakt heb van de leer, lig jij al lang op je ” „Oh, Oh, Ohlll” klonk het benauwden „Plof”, Haar viel de electricien in de uitgespannen deken. Maar Dominee was er niet zoo gauw op verdacht en de klap was nog zóó hard, dat Lot en Pleuntje beiden op hun knieën belandden. Gelukkig had de man zich niet ernstig bezeerd en de twee meisjes kregen dan ook bijna een lachstuip. „Oh schei uit, ik kaen bekaent nie meer,” huilde Pleuntje lachtranen, „die van der Aa, die daar als een apien an de laemp slingerde — Oh minsch, ik krijg ter wè. faenl” Lot was op een baal beddegoed neergezegen en had de hik. „Oh man .... je laat ... me voor een ja.. jaar lachen 1” „Jao, jao, laecht te gij maorl Echt vrouwvolk, hebben het aenstonds op ter lui senuwe. Ik had wel een lijk kenne weze —” en hij wreef zijn pijnlijke knieën. „Het was een mal gezicht,” schudde ook Dominee van het lachen, „maar ik ben blij kerel, dat het zonder ongelukken afgeloopen is.” Na een paar dagen voelde Lot zich al heelemaal ingeburgerd. De bevolking was hartelijk nieuwsgierig en Lot, die een ongelooflijk talent bezat om menschen na te bootsen, praatte onmiddellijk hun taaltje mee — wat in goede aarde viel. „Zoo niks groosig,” was het oordeel, „een besten deern 1 As Mevrouw net zoo was als Deumini en de juffer.... 1” Een week na haar aankomst was Lot met Pleuntje de logeerkamer aan het inrichten. „P.S. je moet die veeren bedden kloppen. Ga maar naar beneden en zet de beddeschragen dan precies onder het raam, dan zal ik de matrassen er ap mikken. Dan hoeven wij ze niet eerst alle trappen if te sleepen.” Pleuntje, best in haar schik met haar gezellige ufirouw, waarover zij tegen ieder, die het rnaar looren wilde, opsneed, Pleuntje liep voor „de juffer” ir beenen uit het lijf en rende dan ook dadelijk laar beneden. „Goeie genade, wat zijn die bedden nog zwaar,” steunde Lot, over het ledikant gebukt, „onhandelbare dingen 1” „Hup, daar gaat ie, klaar P.S.?” „Neeje, waecht U nog effies?” riep deze naar boven, maar zeeg meteen door de veerenmassa bedolven ineen. Een lichte deining bewees Lot, dat zij nog heel was. „Hoera, we leven nog,” lachte ze. „Wacht even, nog één en dan kom ik je helpen. Opzij 1” Floep, — de tweede belandde met een plof op de schragen. „Leg hem naast de andere, P.S., op het gras!” Eén, twee, flats, flats, vlogen Lot’s schoenen naar beneden, waarna zij zich op de breede vensterbank schrijlings neerzette. „Oh gut Juffrouw, wat gaat Uwés doen?” griezelgnuifde Pleuntje vol bewondering. „Hoe durf U?” „Uit den weg! S.O.S.! S.O.S.1 De kapitein verlaat het schip,” kondigde Lot aan. „Daar gaat ie!” De logeerkamer lag op een lager gedeelte dan de eerste verdieping en het leek niet zoo’n geweldige sprong, maar de schok, die zij kreeg, viel Lot toch leelijk tegen en zij wreef met een pijnlijk gezicht haar achterdeel. „Wel, wel, dat loopt goed af meiske, maar dat mag je toch niet meer van me doen, hoor! Je zoudt je nek wel kunnen breken,” kwam Dominee achter uit den tuin aangeloopen. Lot kleurde en voelde zich als een mislukte clown. Zij had het wel echt een beetje gedaan om Pleuntje te imponeeren en had nu danig het land. „Ja, het was vrij dwaas van mij,” bekende zij eerlijk, „ik zal het nooit meer doen, Oompje 1” „Nou schenk mij dan straks maar een lekker kopje koffie in. Ik heb een invitatie voor ons beiden. Ik zal het je straks vertellen, en Dominee ging naar zijn kamer. „Kom Pleun, gauw, we gaan hard aan het werk,” en samen beklopten ze vol vuur de bedden en brachten ze netjes langs de trap weer naar boven. Gezellig was het zoo, peinsde Lot. Als het nu maar zoo bleef, als Mevrouw er was. Ze waren bijna door de verhuizing heen en het zou wel niet lang meer duren, of zij zou op komen dagen. Nu gauw melk warmen. „Als t U blieft, Deummi, Uwés bakkie leut,” bouwde zij even later Pleuntje na. „Waarom nu geen Oom? Je zoudt best een nichtje van mij kunnen zijn, hoor 1 Noem mij maar Oom Tom, dat is veel huiselijker, of eh,... vind je het vervelend?” kwam hij half verlegen. „Oh nee, veel gezelliger en ik vind U ook een echt familielid, heelemaal geen vreemde. Gek hè, na zoo’n korten tijd? Waar ten hove zijn wij voor vandaaa genoodigd ?” „Bij Erkelens, dat is die schatrijke boer aan den Achterweg. Een kapitale boerderij 1 Ze hebben slacht vandaag en dan is het op de dorpen gewoonte, dat Dominee een glaasje komt halen. Maar als jij geen zin hebt, hoef je niet hoor 1” „Maar ik wil best meegaan. Ik wil alles beleven en meemaken hier!” 4 Tusschen Potten en Pannen „Dan is het goed. Ik reken om vier uur op je.” En zoo togen om vier uur Deumini en „de juffer van deumini” naar den Achterweg, waar men al naar het gewichtige bezoek had uitgezien. „Middag Deumini, Middag juffrouw 1 Komt U binnen.” En juffrouw Erkelens’ breede welgedane gestalte van Geldersche boerenvrouw ging hen voor naar de „mooie kamer”. „En — is de slacht goed verloopen?” informeerde Lot. „Best hoor — kom de maar es kijken. Ze zitten net daermen te wasschen en worst te stoppen. En Tinus roert de baelkebrij, da’s zwaor werk.” Zij ging hen voor naar de deel, waar het werk nog in vollen gang was. „Hè, wat een leuk werk, dat worst stoppen,” vond Lot, „mag ik het eens probeeren?” „Jao zeker, ik zei het U veurdoen. Kiek zoo, niet te vaest stoppen. Nou U 1” Zij gritste het meisje den doek uit de hand en veegde .... „Oh lieve deugd, het vel knapt,” jammerde Lot, „nou, dat moet je ook kennen, het is lang niet zoo eenvoudig als het lijkt.” „Oh, da’s niks, daor maken we wel een saucijs van. Hier, probeer nog maar eens.” En ja, nu lukte het. „Maar hij is toch niet zoo mooi en gelijk als die U gemaakt hebt.” „Nou jao, ik doen het ook al vijfentwintig jaor, hé ? Neem deze maor mee. Deumini lus het zeker ook wel, hé ? Het is allemaol zuver spul, al zeg ik het zelf. Ik doen er nog wat beste stukskes vleesch bij.” „Nee, nee, dat is te veel, vrouw Erkelens,” kwam Dominee. „Oh heden nee, dat is nu eenmaal gewoonte hier, daor komde nie af!” „Best dan, best, bedankt! We zullen er van smullen.” „En nou een glaoske, daor komde toch veur. Fieke, breng Moe eens een glaesdoek?” Fieke, sprietig blond meiske van een jaar of vijf, kwam schuw met de gevraagde doek in de mooie kamer. „Nou, geef eens mooi een haend aan de juffer en Deumini, Fieke!” Zij griste het meisje den doek uit de hand en veegde haastig ermee over het kindergezichtje met een lang niet onberispelijk schoone neus. Vlug een aai ermee over het mooie tafelzeil en de doek verdween over haar schortenband en bengelde lustig achter haar aan, terwijl zij de glazen uit de kast ging halen. „En nu de flesch braendewijn, waar is die nu weer? Fieke, vraag eens aan Willem, die heb ze gehaald. Hè, die keinders zette nooit wat op der plak, hé?” Daarop pakte zij één voor één de glazen van de kastplank en wreef ze met denzelfden doek op, ze telkens tegen het licht houdend, tot ze glommen. Lot trok een vies gezicht en zond een knipoog naar Dominee, die daarop luidruchtig zijn neus snoot en plotseling erg veel belangstelling toonde voor een medaille, die Erkelens op een der laatste landbouwtentoonstellingen had verworven met zijn vee. „Jao, dat was een schoonen prijs,” vertelde vrouw Erkelens en zij verdiepte zich met Dominee in het wel en wee van het boerenbedrijf. Inmiddels had Fieke den brandewijn gebracht en ook Lot kreeg een groot glas voor zich, met een kandijklont erin. „Hoe kom ik er ooit door,” dacht ze met schrik. Na de eerste voorzichtige slok had zij al een hoestbui te pakken. Lieve deugd, wat was dat goedje sterk! Dichtbij haar stond een pot geraniums in vollen bloei. En terwijl vrouw Erkelens zich omdraaide om de schaal met Amhemsche meisjes te pakken, draaide Lot gauw haar glas in den bloempot om. Dominee dreigde haar met den vinger en Lot trok een grimas van „het was ontzettend!” „Nou U lust ’em!” zei de boer, die juist binnen kwam. „U heb het zeker meer gedronken,” en hij sloeg zich op de knie van plezier. „Kom, me pakken er samen nog één, Juffrouw!” „Neen, neen, zij mag niet meer,” kwam Dominee haar te hulp. „Dat vind ik niet goed voor dat jonge volkje, één glaasje is meer dan genoeg.” Lot zond hem een dankbaren blik toe. „Oh,” zei zij later onderweg, „wat zou er van die arme plant worden, zou hij het overleven? Ik dacht dat ik er in stikte en ik had mij geen raad geweten als U me niet geholpen had, Oompje 1” „Nou,” schouderschokte oom Tom, „ik denk wel niet, dat die plant oud zal worden, maar ik had je vooruit moeten waarschuwen, want bij een slacht hoort nu eenmaal brandewijn met een klont, dat wist ik wel.” HOOFDSTUK VII TkTevrouw Fennema was gearriveerd en met haar -*-*-*■ komst waren huis en huisgenooten zichzelven niet meer. Bijna alles moest weer verzet. Op alles wat zij met zooveel plezier gedaan hadden, had zij critiek. Dit maakte Lot en vooral de onervaren Pleuntje zóó zenuwachtig, dat ze beiden de ééne domheid na de andere begingen. Pleuntje, die tot nu toe nog geen kopje had laten vallen, brak in de eerste week al drie borden en Lot liet op een middag bij het theeschenken de gloeiende zilveren theepot uit haar handen glippen en brak het glas van de theetafel, terwijl de thee over het mooie wit kanten kleed stroomde. Het huilen stond haar nader dan het lachen. Wat ellendig, maar haar handen stonden gewoon scheef, zoodra Mevrouw in de kamer was en zij voelde, dat al haar bewegingen nagegaan werden. „Ja, dat dacht ik wel, U bent ook zoo ontzettend onhandig en ruw! Mijn beeldige kleed 1 Natuurlijk absoluut bedorven. Gaat U het dadelijk uitwasschen en dien rommel opruimen 1 U bezorgt mij migraine met Uw onhandigheid.” Och mensch, vlieg opl dacht Lot buiten de deur. Ik wilde, dat je in dat pension was gebleven. Alle pleizier en aardigheid is er hier af door je komst. ’s Middags aan tafel was zij nog gedrukt en stil en Dominee, die dat niet gewend was, vroeg bezorgd: „Zeg Lotte, meisje, je hebt toch geen hoofdpijn, je bent zoo stil?” „Och neen, Tommie,” nam mevrouw dadelijk het woord, „Juffrouw Lotte is wat erg onhandig geweest, dat zal haar nog hinderen.” Dominee trok even de wenkbrauwen op. Nu al moeilijkheden? Waar zou hij ooit zoon opgewekte ziel vinden als Lotte voor hun huishouding? Alles was tot nu toe zoo best gegaan. Kon Lotte maar wat invloed op Minnie krijgen door haar zonnige opgeruimdheid. Het was zoo gezellig en vroolijk in huis geweest den laatsten tijd met dat jonge kind. Eenige dagen later, nadat Lot met Pleuntje afgewasschen had, ging zij in de eetkamer het zilver opruimen. „P.S., ik mis een theelepeltje,” galmde ze naar de keuken, „kijk eens in de afwaschbak?” „Hier heb U het al — het was bezije geglejen,” kwam Pleuntje met het lepeltje tusschen haar nog wasemende handen. „P.S., je hebt een reuzen knol in je kous, weet je dat? Pas op dat je vrijer je niet zóó ziet loopenl” „Och —, oeoeoehl” gierde Pleun met een hoogen haal, „me vrijer 1 Me Moe zou me an zien kommel Die juffrouw tochl” Ik ga eens een gezelligen brief naar Ank schrijven, bedacht Lot. Gek dat ik nog niets van haar gehoord heb na die eene kaart van de reis. Zij is er nu al veertien dagen, niks voor Ank. En zij liep vlug naar haar kamer om haar schrijfgerei te halen. Beneden gekomen, zat Mevrouw bij den haard met een doos foto’s op schoot. „Hè wat gezellig, hebt U zooveel kieken, mag ik straks eens zien?” „Och jawel, als het U interesseert, maar ik wilde U eerst eens even zeggen, dat ik het heel vervelend vind, dat U zoo familiaar bent met het personeel.” „Het personeel?” vroeg Lot verwonderd, „U bedoelt toch zeker niet P.S. ?” „Ja, wie U met P.S. bedoelt, weet ik niet. Maar bent U nu een gediplomeerde huishoudster, om zóó weinig Uw plaats te weten tegenover het personeel?” „Wel Mevrouw, het spijt mij erg, dat ik het niet met U eens ben, maar ik geloof, dat ik zelf toch ook wel eenigszins tot Uw personeel behoor. Tenminste, als U die kleine vlasstaartige Pleuntje daar ook onder rekent.” „Dat moet U weten, Juffrouw van Welderen, of U zich daaronder rekent, maar als U in onzen huiselijken kring wenscht te blijven leven, wil ik niet, dat U zóó weinig Uw prestige tegenover het keukenpersoneel weet op te houden. U bent veel te familiaar met Pleunia.” Och mensch, vlieg op, dacht Lot oneerbiedig en zweeg als het graf. Dat eeuwige gekift. En zij zette zich aan den brief voor Ank. Het eene zijdje na het andere vloeide haar uit de pen, het ging als van zelf. „Bent U verloofd?” onderbrak Mevrouw de stilte plotseling. „U schrijft altijd zulke lange brieven en zoo vaak?” Aha, nieuwsgierig, dacht Lot. „O neen Mevrouw, eh — dat is te zeggen — nog niet. Maar ik houd dol van lange brieven schrijven, tenminste — als je er een evenredig lang epistel op terugkrijgt.” Als ze nu in ’s hemelsnaam maar niet verder vraagt, dacht ze, want waar moet ik zoo gauw dien vriend vandaan halen? Maar Mevrouw boog zich weer over de foto’s. Bij de thee kwam Dominee binnen. „Hè, gezellig hebben jullie het hier, dat zal mijn preek ten goede komen. Och vrouwke, heb je die oude rarekiekkast weer teruggevonden met de verhuizing ? Geef eens even hier, Minniel — Wacht eens — Ja, daar heb ik haar. Lotte kom eens even hier, kijk eens wie dit is?” en hij toonde Lot een foto van een jongmeisje. „Wat een schat, wie is dat? Mag ik even goed in het licht zien? — Oh —, dat bent U Mevrouw, wat een beeld was U als jongmeisje 1” Meteen besefte Lot den flater, dien zij sloeg. Weer echt wat voor mij, dacht zij en de vlammen sloegen haar uit. „Haha,” bulderde Dominee „die is goedl Maar je hebt gelijk hoor, zij was een snoesje; niet waar Minnie?” Mevrouw lachte werkelijk zuurzoet, toch wel eenigszins gevleid met de complimentjes, al was dat van Lot dan ook vrij dwaas. Lot krulde zich op de leuning van Oom Tom's stoel op en boog zich mee over de doos met kiekjes. „Juffrouw Lotte, U ruïneert de stoelen, U ontwricht de leuning,” kwam Mevrouw dadelijk tusschen beide. „Ja, dat zegt Moeder ook altijd tegen mij, maar het is zoo gezellig, weet U?” „Hebt U het nooit gedaan ? Mijn zuster Gorrie doet het ook nog altijd. Ach en wie is dit, wat een dotl” en zij vischte een kiekje uit de doos van een gezellig dikke baby op een vachtje. „Dat is ons kindje geweest — hij is kort nadat dit kiekje gemaakt is, gestorven,” zei Dominee zacht. „Oh wat vreeselijkl” Verschrikt keek Lot naar Mevrouw, die met starre, nietsziende oogen naar een willekeurig punt zat te staren. En ineens zag zij in, hoe en waardoor Mevrouw waarschijnlijk zóó geworden was. Ja, dit was vreeselijk en hoewel zij onmogelijk kon weten, wat er in Mevrouw omging, voelde zij toch wel, dat het dit ontzettende verdriet was geweest, dat haar zoo prikkelbaar en moeilijk van humeur had gemaakt. Dat zij er nog steeds niet overheen was. Wat hadden zij zelf thuis niet een angsten uitgestaan verleden jaar, toen kleine Keesje mazelen met longontsteking had gehad, zoodat zij allen het ergste vreesden. Mona was ook daarna nog lang onverdragelijk zenuwachtig geweest en overspannen. Dit alles ging in een oogenblik door haar hoofd en zij had er een lief ding voor gegeven, als zij nu iets echt hartelijks had kunnen zeggen. Maar Mevrouw had haar gezicht afgewend — het was zóó moeilijk! Dominee raadde echter haar gedachten en zei: „Ja, dat zijn ellendige dingen in je leven, Lotte, zoo heeft ieder het zijne te dragen.” En om hen af te leiden: „Kijk, hier heb je ons op de Amstel roeiende, toen wij nog niet getrouwd waren. Dwaze kleederdracht, hè, als je het nu ziet? Wat bewegen de meisjes van tegenwoordig zich toch veel gemakkelijker. Je ging toen met een galajapon in een roeiboot. Minnie bleef een keer haken en er tornden wel twintig meter ruches af. Dat gaf me een consternatie 1” Zoo bracht hij het gesprek op andere dingen en schoof ongemerkt de doos met kieken opzijde. „Wat ik je nog nooit gevraagd heb, Lotte, doe je iets aan muziek? Of tingelen jullie tegenwoordig alleen maar moppen op de piano?” „Ik speel viool, maar ik heb in geen maanden geoefend.” „Maar dat is heerlijk 1 Minnie, hoor je dat, het kind speelt viool en goed natuurlijk, zooals alles wat ze doet. Nu kunnen jullie samen spelen, wel, dat is prachtig 1” „Och, ik heb in geen jaren een vinger op de piano gezet, Tom, dat weet je toch wel. En de piano zelf is zoo oud en heeft een klank — ontzettend 1” „Nu, als jij weer begint met spelen, heb ik er wel een nieuwe piano voor over, al moest ik er een jaar het rooken voor laten. Je moet weten, Lotte, dat mijn vrouw schitterend speelde, en concerten gaf, maar zij heeft het in ons huwelijk, ook al door de nare omstandigheden, heelemaal verwaarloosd. Maar ik mis het nog steeds. Ik kon heele preeken maken, als ik naar de Mondscheinsonate luisterde.” „Och Mevrouw, wat jammer, begint U dan toch weer,” meende Lot oprecht. „Ik vind het ook heerlijk met iemand, die goed accompagneert, viool te spelen, maar ik kon den laatsten tijd niemand vinden. Ik wil mijn viool best laten komen, als U er wat voor voelt 1” En warempel, het ongelooflijke voor Dominee geschiedde op een dag. Op zijn aandringen had Lot haar viool laten komen en zij had al eenige dagen op haar kamer eens geoefend, om er weer wat in te komen. Toen zij op een middag thuiskwam door de achterdeur, hoorde ze pianoklanken. Verrast bleef zij staan. Om de deur van de studeerkamer keek Dominee’s glunder hoofd en hij wenkte haar naderbij te komen. Hij greep haar beide handen en zei: „Kind, je hebt een wonder verricht met je viooll Ik heb haar in tien jaar geen piano aan zien roeren, na den dood van onzen kleinen jongen. Als zij eenmaal begint, zal zij er zeker mee doorgaan en dat is alles, wat zij noodig heeft voor haar gezondheid. Een afleiding, waar zij in opgaat. Ga nog niet naar binnen, Lotte. Kind, ik ben je zóó dankbaar!” Lot voelde een brok in haar keel schieten bij de echte blijdschap van Oom Tom en zij voelde zich ook gelukkig gestemd. Vreemd, dacht ze, want ze hield nog altijd niet van Mevrouw. Na dien eenen avond, dat zij zich even had laten gaan, was zij weer hard, onbillijk en veeleischend geweest en Lot was nog te jong om den moeilijken, innerlijken strijd van deze vrouw te begrijpen. Zoo nu en dan is zij om te rammelen, vond Lot. Een man, die zijn vrouw zóó verafgoodt en ontziet en al haar kuren voor zoete koek opneemt, ontmoet je bijna nooit en dan altijd zoo’n zwart humeur daartegenover te toonen. Het leek soms of zij er pleizier in had, anderen het leven zoo zuur mogelijk te maken. Nee hoor, als Oom Tom er niet was, hield zij het hier geen twee maanden uitl HOOFDSTUK VIII Juffer Lottel Een brief voor Uwéésl” riep Pleuntje en draafde de lange gang op haar te groote, klepperende, leeren pantoffeltjes door. Daar ging de huiskamerdeur open. „Pleunia, kom eens hier. Dat is geen manier om zoo te schreeuwen in de gang, meisje, onthoud dat nu eens en voor goedl En je mag ook niet zoo door de gang draven, je maakt een lawaai 1 Foei, gedraag je als je blieft wat rustiger, anders zal ik gedwongen zijn je weg te sturen. Enne.... geef dien brief voor Juffrouw Lotte maar hier.” „Jewel Mevrouw, as U blief,” en een bibberende Pleuntje bood Mevrouw den brief tusschen de punten van haar schort aan. „Ga nu maar weer aan je werk, Pleunia.” P.S. droop af en ging op de teenspitsen de gang door naar de keuken. Die Mevrouw kon haar zoo nu en dan de stuipen op het lijf jagen 1 „Juffer Lotte, er is een brief voor U. Zij het hem genomen,” vervolgde ze met een duim over haar schouder in de richting van de huiskamer. „Er zat zoo’n rare postzegel opl” „Ha, van Ank, eindelijk,” en Lot stoof met haar schort nog aan naar binnen. „Is er een brief voor mij Mevrouw? Ik heb zoo’n idee, uit Engeland van mijn vriendin. Ik heb nog niets van haar gehoord sinds zij weg is, behalve een kaart. Mag ik hem als ’t U blieft hebben?” Vanaf den divan, waar Mevrouw met eenige tijdschriften was gaan liggen, kwam kwijnend een ontwijkend antwoord. „Hebt U de vleeschschelpen al klaar?” vroeg Mevrouw, terwijl zij aandachtig in een modeblad bleef kijken. „Nog niet heelemaal?” „Gaat U ze dan eerst afmaken, hè, en komt U daarna terug om Uw brief te halen.” Lot beet zich op de lippen, om niets te zeggen en draaide zich met een ruk om. Hard smeet zij de deur achter zich dicht, — wild was zei Daarna bedacht zij zich, deed de deur weer open, stak haar hoofd naar binnen en zei: „Neemt U mij vooral niet kwalijk als ik Uw teere zenuwen soms beleedigde,” en deed de deur tergend langzaam en zacht weer dicht. Beestig brutaal van mij, dacht ze. Moeder zou aardig boos zijn als zij het wist, maar mijn zelfbeheersching is nu ook op. Wat heeft zij voor redèn om mij zoo te sarren? Er moet nu niet veel meer gebeuren, of ik stap op de bus naar Arnhem, ondanks Oom Tom. Stel je vóór, ze doet of ik veertien benl „Hebt U de vleeschschelpen al klaar?” En verwoed prikte Lot de aardappels fijn, als kon zij op die manier haar woede luchten. Na de koffie vloog zij met haar brief, die naast haar bord had gelegen, naar haar kamertje. Mevrouw rustte. Dominee zou bezoeken af gaan leggen, Pleuntje waschte de koffieboel af en zoo had zij fijn even den tijd om rustig Ank’s brief te genieten. Zij liet zich op haar bed neerploffen, dacht nog juist om de postzegel, die Vader altijd graag had voor zijn verzameling en scheurde netjes de enveloppe met haar manicuurmesje open. „the Hall” Dearest, Wat was ik blij met je knussen brief! Ik vond het sneu, dat je mij niet naar de boot kon brengen, maar daar was niets aan te doen natuurlijk. „Onze plicht riep II” hm. Wat een schat van een „Boss” heb jij zeg, en wat heb je het geweldig getroffen! Zoo’n gezellig huis en zulke aardige menschen. Ik ben erg benieuwd iets over Mevrouw te vernemen, die is nu inmiddels zeker ook wel aangespoeld? Maar zij zal wel meevallen Lot, maak je maar niet benauwd. Die oolijke Dominee zal toch geen zuurpruim van een vrouw hebben uitgekozen? („Oh,” kreunde Lot, „wat een waanvoorstelling, Ank zal opkijken van mijn laatste epistel!”) Zooals je weet, ben ik goed aangekomen. Vader verwende mij reuze op reis en kocht mij in Londen een schattig, kort, peau de Suède jasje; bruin nam ik. Verder een Engelsche tweed rok en stevige stapschoenen om mijn hondebeesten mee af te stappen. De aankomst was geweldig en wij waren diep onder den indruk van de volgende gebeurtenissen. Uit den trein stappende, schoot onmiddellijk Mr. Morrisson op ons af en heette ons welkom. Genoegelijke man. Buiten wachtte ons een reusachtige Graham-Paige, als voor onze komst aangeschaft, zóó nieuw en blinkend, met de bijbehoorende artikelen als chauffeur en bediende in blauwuniform met „zuiveren” knoopen. Op eerbiedigen afstand een bagagewagen, met twee paarden bespannen. Vorstelijk hè? Geruischloos werden wij naar „the Hall” gereden, terwijl Vader met Mr. Morrisson honderd uit praatte. Zoo nu en dan passeerden wij een oud mannetje of vrouwtje, dat bij het gezicht van de auto van „hun landheer” een kniebuiging maakte. De jongeren dachten daar niet over. Tot zoover is het een roman van Elinor Glynn, zul je zeggen. Let nu opl Nog steeds geruischloos hielden wij stil voor het zijbordes. In de deuropening wachtte ons een hoogst plechtige butler en er schoot even een grinnik door mij heen, want ik wist zeker, dat jij natüürlijk bij dit verheffend schouwspel niet gelet zoudt hebben op de bovenste kleinere trede en op je knieën voor ’s mans voeten beland zou zijn. Hij zou zeker — „I beg you pardon my lady” — gemompeld en je een uiterst eerbiedigen vinger hebben toegestoken. Na Vader’s jas in ontvangst genomen te hebben, zei dit orakel: „this way please,” vleide twee vleugeldeuren open en annonceerde „Mister and Miss van Hingel.” Meteen stonden wij in een geweldige kamer, hoog, breed, lang, diep, met niets dan paarden en nog eens o Tusschen Potten en Pannen paarden en wat hondenplaten. Op de tafels, in de vitrines, overal stonden of lagen bronzen, zilveren of steenen paardenbeelden. In het midden voor een geweldig bureau zat warempel een man I Je zoudt er heusch ook een paard verwacht hebben 1 And a real Englishman too, zonder twijfel. Witte snorren, groot, geweldig, met een hm - brr generaals-geluid, je weet, wat ik bedoel. Geruite broek (breeches zeg ik nu al netjes), een soort jachtvest en hooge jachtlaarzen. Hij begon met zijn excuses over dit ontvangtenue te maken, maar hij had het zóó druk momenteel met de honden, nu hij zonder hulp zat, enz. Overigens heb ik hem overdag nog nooit in andere kleedij gezien, zoolang ik nu hier ben. Na de kennismaking werden wij in gezellige clubs neergezeteld en kwam „het orakel” binnen gerold met een theewagen, d.w.z. de laatste rolde onder een last van zaligheden, waarover veel gelezen, doch waarvan alleen de namen mij bekend waren. Muffins, hot cakes, scones e.d. Vader en Mr. Seymour gingen aan de port en ik zwaaide de scepter over mijn theekarretje. Ondertusschen bespraken wij zooveel mogelijk den toestand en mijn werk. Ik woon werkelijk alleen met een huishoudster. Vermakelijk idee, hè? Het paviljoen is het oorspronkelijke „Widowhouse,” wat ieder groot buiten hier bijna bezit. Als de oudste zoon den titel heeft en hij trouwt, dan gaat de Moeder meestal in het Widowhouse. Mr. S. heeft geen nazaten en zoodoende staat het leeg. Het is veel te groot voor mij, ik zwem in de ruimte. Maar ik heb nu de twee benedenkamers genomen en de rest maar afgesloten, na overal de gezelligste meubels uitgesleept te hebben. Met hetgeen ik van huis meenam, is het nu werkelijk nogal genoegelijk geworden en zelfs Sally, mijn trouwe slavin, zegt: „it is looking brightl” Jij prijkt op den monumentalen schoorsteen met Vader en de kiek van Middellandje met alle internen. Jullie verzinken eenigzins in het nietl Maar ik dwaal leelijk af. Na alle beprekingen, die niet zonder weerwoorden van Vader’s kant verliepen — (daar deze het niet prettig vond, dat ik ganschelijk van huiselijk verkeer uitgeschakeld was en Mr. S. op dat punt niet te vermurwen viel), gingen wij gezamenlijk mijn home en dat der honden bezichtigen. Lot geef geen gil 1 Ik slaap in een „fourposter” 111 Weet je nog, hoe wij verleden jaar bij tante Emma gelachen hebben en angsten uitstonden, toen jij als een aap aan dien beddekwast rondzweefde en het hemeltje begon te kraken? Ik moest er direct aan denken, toen ik het ding aanschouwde. Ik kan er wel zes keer in! Alles wat des honden is, is perfect. Ik zal daar straks verder over uitweiden. Het zijn schatten! Alles, hokken en wat er verder voor hun onderhoud noodig is, is volmaakt. Verder zagen wij de stallen, waar zes jachtpaarden staan en vooral Vader zichtbaar genoot en op dreef geraakte met Mr. S. Zij verdiepten zich zóó in jachtverhalen, dat ik vrijwel vergeten werd en het Vader’s tijd was om te gaan, voor wij het wisten. Het was even een lam moment. Vader en ik zijn alles voor elkaar en het is toch wel heel iets anders, dan dat je in Holland één of twee uur van elkander af zit. Mr. Morrisson bracht Vader naar het station. Ik ging niet mee, vind het zóó lam als je dan de trein stukje voor beetje weg ziet gaanl Dit is mijn eerste en tevens mijn laatste entree op „the Hall” geweest 1 Nu zal ik je nog even mijn werkrooster geven. Half zeven op! Half acht ontbijten. Honden eten geven. Daarna met behulp van een staljongen de kennel schoonmaken plus de speelplaats van de honden. Honden borstelen, kammen, oogen wasschen, nazien op vlooien (iets voor jou 1) etc. etc. Het is een heel werk en ik ben er pas om tien uur mee klaar, hoe ik mij ook rep. Dan £tap ik hen af tot twaalf uur. Tot twee uur vrij. In dien tusschentijd eet ik een keurig opgediende lunch. Na tweeën, tot ongeveer vijf uur, werk ik in de kassen met den „boss” samen, d.w.z. de middagen, dat hij niet jaagt. Daarna theedrinken, eten koken voor de honden, voeren, uitlaten en in de nachthokken sluiten. Acht uur mijn lekker, maar eenzaam „dinner” en daarna vrij. Vader wilde persé niet, dat ik om tien uur de honden uitliet en nu doet de staljongen dit. 't Is een heele gratie en ik moet het dikwijls hooren. Mijn hondenkinderen zijn schatten, al geven ze mij veel kopzorg. Zes staghounds voor de jacht, genaamd: Rattle, Whistle, Beggar, Whisper, Flapper en Bubbles. Ik vertel je alles, dan kun je meeleven. Verder twee setters, één van den stam van jullie Dido, is dat niet toevallig ? Zij lijkt er ook op. Namen: Gritscha of Gramsceugh en Pike O’Brien. Prachtexemplaren en zoo lief! En last not least, twee Cocker spaniëls, beiden rood, met ooren tot op den grond. Michael en Peter. Vooral Peter is mijn speciale lieveling en ik wil vragen, of ik die twee niet in huis mag hebben voor de gezelligheid. Het zijn net twee kinderen. De staghounds zijn kolossen, wild en uitgelaten dol en de jongeren razend ongehoorzaam. Ik ben ze nog lang geen baas. Mr. Seymour is „Master of Hounds” en richt hen zelf af voor de jacht. Je moet ze zien opstaan tegen het gaas, als ik om half zes den hoek om kom! Het is een jubelkoor wat mij dan begroet ter eere van het eten. Ze kennen mij al vrij aardig, maar buiten heb ik de nieuwelingen toch altijd aan de lijn, ze komen nog niet op het signaal terug. De oudjes wel. Lot, ik zou nog uren door kunnen gaan, maar het wordt een postpakket. Nu ik ingewerkt ben, heb ik meer tijd en schrijf je voortaan iedere week geregeld en alles 11 Jij mij ook, hè ? Het voornaamste weet je nu en de rest volgt gauw. Many kisses, yours dear friend Ank Hè wat fijn zoo’n leventje, daar zou ik voor geknipt zijn, dacht Lot. Dieren zijn mijn lust en mijn leven en ik geloof, dat ik er heel wat beter mee kan omspringen dan met Mevrouwen. Overigens schrijft Ank niet veel over den „boss” zelf, zou hij ook al tegenvallen? Nu, ik ben benieuwd. Zoo op het oog zou ik anders dadelijk willen ruilen. Daar werd geklopt. Lot sprong gauw van het bed en trok de sprei glad. Als Mevrouw dat zag 1 Lieve deugd, dan zwaaide er wat. „Lotte,” klonk het achter de deur, „luister eens even, wil je?” „Ja, ja, ik kom Oom Tom,” antwoordde Lot verlicht, „daar ben ik al.” „Kind luister eens, ik heb een nieuwtje.” Heel Dominee’s vriendelijk gezicht straalde van plezier. „Ik heb een kleine mignonvleugel besteld bij Bender, voor Vrouwke, en die komt nu vanmiddag. Ik kreeg zoojuist bericht, dat zij hem tegen half vier brengen met de auto. En nu moeten wij het volgende doen. Ik wil persé, dat het een verrassing is voor Minnie. Nu ga ik haar wakker maken en dan neem ik haar mee om een visite te maken bij Dokter en Mevrouw van der Meer. In dien tusschentijd komen ze zeker en dan wilde ik graag, dat jij hen wees hoe en waar de vleugel moet staan. En maak dan de kamer wat gezellig met schemerlampjes en zoo hè, dat kun je zoo goed.” Dominee sprak als een opgewonden kind, vond Lot. Wat stelde hij er zich veel van voorl Nu, zij zou doen wat zij kon, om hem te helpen. „En de oude piano, waar moet die heen?” bedacht ze. „Die nemen ze mee terug, ik ruilde hem in. Ja, eigenlijk is het een malle uitgave in dezen tijd,” bekende hij Lot haast verlegen, „maar och, als Minnie toch weer eens belangstelling in haar pianospel zou kunnen krijgen, het zou een zegen zijn en ik zou er nog veel meer voor over hebben 1 Nu ga ik gauw. Lotte, doe je best kind. Is het al kwart voor drie? Och, och, gauw dan maarl” en dominee liep, zoo vlug zijn dikte 't hem veroorloofde, naar de huiskamer, waar Mevrouw op den divan lag te rusten. Ik ben benieuwd of het hem lukt, dacht Lot, om haar mee te krijgen. Die lieve, goeie Oom Tom, hij is veel en véél te goed voor haar 1 Het zou misschien beter zijn, als hij haar zoo nu en dan eens flink door elkaar schudde. „Over een kwartier ben ik klaar,” hoorde zij even later Mevrouw met vrij opgewekte stem in de benedengang zeggen. „Gelukkig,” dacht ze en stevende de gang in op Mevrouw af. „Wat kan ik vanmiddag doen, Mevrouw? Ik ben klaar met het werk. Zal ik Pleuntje wat helpen strijken? Zij heeft met het mooie goed nog moeite.” „Ja, dat is goed, strijkt U mijn zijden blouse liever zelf, dat kunt U keurig. Ik ga met Dominee een visite maken bij den dokter en ben om half vijf weer terug. Zet U dus maar laat thee.” „Best Mevrouw.” Komt goed uit, dacht Lot, en lieve deugd, wat een stralend humeur! Het eerste compliment, dat ik gehad heb, ik zou er haast van blozen 1 Nu, het begin is goed tenminste — en gauw ging zij naar de keuken om vóór de komst van den vleugel, de blouses nog af te hebben. HOOFDSTUK IX "Dn het was een succes geworden! Heerlijk, dacht Lot, toen ze in haar bed lag ’s avonds en zij neuriede nog eens een fragment uit de sonate van Veraccini, die zij met Mevrouw gespeeld had. Wat was die Oom Tom gelukkig geweest! De man straalde als een kerstboom. En werkelijk, Mevrouw was knap geweest vanavond, nu zij niet zoo ontevreden keek. Om bij vieren was de auto gearriveerd. Lot had al op den uitkijk gestaan in doodsnood, dat het ding te laat zou komen; dan was alle aardigheid er af voor Dominee. „Ja, die ponten,” had de chauffeur gezegd, „die werken je altijd tegen. Of ze varen net weg, of ze liggen net aan den overkant.” Maar de menschen kenden hun vak en in minder dan geen tijd stond het vleugeltje. „Wat een dot,” verzuchtte Lot vol bewondering. „Bedoel U mij ?” waagde een der werklieden oolijk. „Nou, jij durft,” gekscheerde Lot, „en dat nog wel tegen de juffer van den Dominee.” „Wat een verbeelding! Hierheen maar, zet hem hier in den hoek.” Maar eenparig beweerden de mannen, dat de vleugel niet bij het raam moest staan — neen — dan trilden de ramen mee. En zoo sjouwden ze, tot alles naar hun zin stond. De oude piano ging mee, de mannen kregen een sigaar, die Dominee klaar had gelegd, daar ging de auto weer en Lot kon aan de haar opgedragen taak beginnen. Pleuntje werd er bijgehaald, die in haar bewondering voor „zooies schoans” werkeloos bleef staan kijken. „Vooruit,” spoorde Lot aan, en duwde haar een wollen doek in de handen. „Wrijven tot je er bij neervalt, P.S. 1 Zonde, wat hebben ze dat ding bevingerd.” Gauw bedenken. Wat kon ze het best op den vleugel zetten? — Wacht eens — haar mooie Indische shawl, die Corrie voor haar mee uit Colombo had gebracht, die zou mooi staan en zij snelde de trap op naar haar kamertje. Voor het raam, waar haar shawl over het tafeltje lag, viel haar blik op de roze herfstchrysantjes in den tuin. Ja, die ook, en zij draafde weer naar beneden. Een blik op de klok. Nog hoogstens een kwartier, zou ze wel klaarkomen ? „Heb je al warm water, P.S. ? Vooruit, dan gauw theezetten en snij brood voor toast. Je weet wel net als laatst hè, dun hoor!” „Jewel,” en Pleun trok af naar de keuken, „Vlug, schiet op hoor!” riep Lot haar achterna. „Zij kunnen ieder oogenblik terugkomen.” Zelf rende zij den tuin in om de chrysantjes te snijden. Het werd werkelijk een artistiek geheel. De blinkende vleugel met heel losweg erover geworpen het beige gekleurde kleed met de lange afhangende franje. Daarop een mooie platte, lichtblauw geaderde schaal van Copier met een paar takken roze chrysantjes en een zacht licht gevende electrische bollamp opzij, voor het lezen van de muziek. Gordijnen dicht, alle schemerlampjes aan en het gashaardje, — nu was zij er wel, dacht ze. Daar kwam Pleuntje al met den trekpot. „Goed zoo, P.S., nu kan ik je nog even met de toast helpen.” „Al klaar,” vertelde deze triomphantelijk. „Houd ze dan goed warm, kind. Hè, even de klank probeeren,” en Lot sloeg het blad op. „P.S. kijk jij door de gordijnen of zij er aankomen,” en zij speelde met pathos: „We are all, all, riding on a rainbow.” „Wat een prachtklankl” „Daar komme zei” jubelde Pleuntje en verdween schielijk naar de keuken. Lot stond gauw op en waaide de pianokruk af. Het was een leuker idee voor Mevrouw als zij dacht, dat zij zelf de eerste was, die de piano probeerde. Daarna ging ze hen in de gang tegemoet. „Is tie er — alles in orde?” vormde Dominee’s mond, terwijl hij vragend hoog de wenkbrauwen optrok. „Ja,” knikte Lot enthousiast terug, de oogen hemelwaarts gericht. „Het is koud,” merkte Mevrouw op. „Is de thee klaar, juffrouw Lotte?” „Ja Mevrouw, ik heb voor de gezelligheid de thee in den salon gezet. Geeft U mij Uw jas maar.” Mevrouw trok de wenkbrauwen op en den mond in, maar zweeg maar. Dominee was erbij en die vond alles prachtig, wat dat schepsel deed. Bespottelijk overdreven nu weer, om thee te zetten in den salon 1 Binnengekomen, keek zij even verbaasd rond, zag onmiddellijk dat de kamer veranderd was, liep naar de schuifdeuren en zei toen alleen nog maar „Oóóhl” Maar met een stem, die Lot niet van haar kende. Zij draaide zich om naar dominee, die vlak achter haar was komen staan enzeide nog eens: „OhTommy! Heb jij dat gedaan?” Lot vond het tijd, de kamer uit te gaan en verdween naar de keuken, om de toast te halen. Toen zij terugkwam, zag ze wel aan Dominee’s stralenden blik, dat hij geslaagd was met zijn verrassing. Mevrouw bekeek het instrument aan alle kanten en straalde ook. „Lotte, wat heb je dat mooi gedaan met die shawl en die roze bloemen,” zei Mevrouw opgewekt, „dat is echt aardig van je.” Bijna had Lot de schaal laten vallen. Het „juffrouw” was verdwenen en alweer een compliment 1 Het is bijna te veel, dacht zij. Als het zoo doorgaat, worden wij nog innig. Maar het enthousiasme kon zij zich wel begrijpen van Mevrouw. Het werd een volkomen succes voor Dominee. Na de thee speelde Mevrouw en zij zong met Lot tweestemmig liederen van Schubert. „Mijn vingers zijn als trommelstokken,” verzekerde Mevrouw, maar men kon toch heel goed hooren, dat zij een geoefende pianiste was geweest. Het eten werd bijna vergeten en het was Pleuntje, die de aardappels redde, want Lot had alles opgezet en nergens meer aan gedacht. Na het eten had Mevrouw weer geoefend en bij de thee hadden zij voor Dominee eenige viool- en pianostukken ten beste kunnen geven, Het was een heerlijke avond geweest en Lot dacht, terwijl zij geweldig geeuwde: „Zou het heusch nog goed worden?” HOOFDSTUK X TV t the wedding of little Micky Mouse 1 Jan dan „-**■ diedeldom-diedeldom - die - die - die-ie - dij hij 1” galmde Lot. „Beeldig is dat zeg, die „song” van jou,” klonk een lachende stem uit de serre. „Vind je het geen eenige deun? Dat Engelsche rythme is toch geweldig 1 Ik kan er nooit bij blijven stilzitten en Henri Hall is daverend goed. Hindert de radio je, dan zet ik hem af, hoor?” „Welnee kind, ik ben geen zenuwpatiënt. Heb je al koffie, ik smacht 1 En kom dan eens gezellig bij me zitten, jij sjouwt den heelen dag als een karrepaard, benauwend gewoon.” „Ik kom zóó meisje, houd je rustig. Ik breng de koffie in no time en dan zal ik een uurtje aan je spandeeren.” En Lot verdween naar de keuken om de melk op te zetten. Maar even erbij blijven staan, anders floepte het er natuurlijk net overheen, als zij zich omdraaide. Hè, ik ben mezelf weer, dacht ze. Het is een genot in zoo’n gezin te werken en te kunnen helpen. Jammer, dat het voor zoo kort is. Wat lijkt het alweer lang geleden, dat ik in Deelen was. — In werkelijkheid pas drie maanden. Lotte had haar tijd bij Mevrouw Fennema uitgediend, al was het niet altijd even gemakkelijk geweest. Want Mevrouw was sinds den muziekavond wel eenigszins veranderd en kon vooral 's avonds nu en dan in een opgewekte bui zijn, wanneer zij zich in de muziek verdiepten, maar natuurlijk was zij niet ineens een schat geworden. Sommige dagen waren de aanmerkingen niet van de lucht geweest en Lot was dan eigenlijk ook met een gevoel van verlichting vertrokken, toen haar tijd verstreken was. Alleen om Oom Tom speet het haar, zij hadden het zoo best met elkaar kunnen vinden. Moeder had haar met open armen ontvangen en zij had een heerlijke drie maanden thuis gehad. Op zekeren dag kwam daar een brief van Mona: „Lotte, doe mij een plezier en help een vriendin van mij, die in nood zit. Het is een schat en zij zal zeker in je smaak vallen. Signalement; naam: Rieti Reuvers, 28 jaar oud. Man: dokter te Lunteren. Kinderen: één jongetje van twee en een half jaar. Zij zijn op een goeden dag met den motor erop uit getrokken, kwamen ’s avonds in den mist uit Arnhem terug en zijn geslipt. Tengevolge hiervan heeft Rieti haar been gebroken, tot groote ontsteltenis van Dick natuurlijk. Zij moet er nu minstens veertien dagen mee liggen en dan is zij natuurlijk nog lang niet klaar. Geld voor een verpleegster of andere hulp hebben zij absoluut niet. Dick heeft een flinke practijk, maar moet die nog steeds afbetalen, daar hij hem van een ouden dokter overnam, dus zitten zij toch al op groote lasten. Zij hebben alleen één keer in de week een werkster. Dick was dan ook ten einde raad en telefoneerde mij vanmiddag om hulp. Ik dacht dadelijk aan jou. Je moet alleen niet op salaris rekenen, want zij kunnen het beslist niet missen, dat weet ik zeker. Maar ik sta ervoor in, dat je het er heerlijk zult hebben. Het is een eenig gezin. Als je eenigszins kunt, doe het en telefoneer hen dan. Het nummer is 74. Zoo gauw mogelijk liefst.” Zoo luidde Mona’s brief en Lot, die den volgenden dag, na een telefoontje, met het tingelende boemeltreintje in Lunteren aangekomen was, had nog geen moment spijt gehad. Dit was een betrekking „too good to be true,” vond zij. Veel meer een logeerpartij, waar je een handje uitstak om te helpen. Rieti was werkelijk de voorspelde schat en het was een echt gezellig jong huishoudentje. Misschien niet al te ordelijk, maar daardoor was er voor tilles en iedereen tijd, wat de gezelligheid zeker ten goede kwam. Juist was Lot in de heerlijk zonnige serre gezeten met de kousenmand, die overstroomde, aan haar voeten en het kopje koffie halverwege haar mond, toen er een hartverscheurende kreet uit den tuin klonk. „Mammie-ie 111” „Bobbie!” schrok Rie en wilde van de rustbank opvliegen. „Ben je mail Liggen blijven, jij,” en Lot stoof door de serredeuren naar buiten. Even later klonk haar lach op en Rieti liet zich al gerustgesteld achterovervallen. Als Lot zoo lachte, was er zeker geen ongeluk gebeurd. „Oh kind, waar moet ik je aanpakken?” klonk het uit den tuin en daar kwam Lot in zicht met den schreeuwenden Bobby aan zijn ceintuur bengelende, net als een postpakket aan een touwtje. „Rieti, kijk eens even naar dien lieven zoon van je,” en zij hield den tegenspartelenden deugniet voor de open serredeuren. „Mijn hemel, waar heeft hij in gezeten? Wat ziet hij er uit!” „Mijnheer dreef in den eendenvijver. Mag jullie wel eens schoon maken, zeg, hij stinkt naar een varkenshok. Het is niet om te harden 1” „Foei Bobby, wat ben je een stoute jongen, je weet best, dat je daar niet mag komen van Pappie,” bestrafte zijn Moeder hem. „Itte heef zoo mooie bootie gevierd,” kwam een snikkend stemmetje „en toen heve bootie Bobby ingetrekt, — boeoeoel” „Nou, ik zal je maar gauw in het bad stoppen. Bah — wat een vieze jongen ben jij, een échte viezerd, hoorl” en Lot verdween met haar pakketje door de achterdeur. „Itte is niet viezerd, itte Mammies ojiebol!” Lot schaterde het uit. „Nou een frissche oliebol ben jij, zeg. Kom dan maar gauw bij tante Lot, dan zal ik je schoonpoedelen.” En vlug begon zij hem de stinkende kleertjes uit te trekken. Een half uurtje later kwam ze met een brandschoonen Bobby beneden. 6 Tusschen Potten en Pannen „Oh, wat ben jij netjes,” begroette zijn Moeder hem. „Hoelang ben je van plan dat te laten duren? Kom maar, mijn lieve oliebol, dan zal Mammie je een kusje geven,” en zij knuffelde zijn dikke ronde snuitje. „Hier Bobbert, kom nu aan tafel zitten, ik heb je leitje opgezocht en je griffel, ga maar mooi teekenen.” Bobby „slurft” „Itte wil niet met gjiffel spele, itte moet slurfje hebbe.” „Slurfje? Wat is dat nu voor moois? Kind, je praat Latijn voor me. Rieti wat is dat?” „Hij bedoelt een krijtje,” vertaalde deze vlot haar zoons brabbeltaal. „Ja, je moet het maar weten. Er staat een doos met kleurkrijtjes op de bovenste plank van de speelgoedkast.” „Itte kanne niet met gjiffel slurven, itte moet slurfje hebbe,” herhaalde Bobby dringend. „Ja, kleine ongeduld, ik zal het krijgen hoorl” en Lot trok de deur open. Een stroom speelgoed kwam haar tegemoet. „Oh genade, wat een rommel 1 Nou, die zal ik vanmiddag maar eens opruimen. Hier Bobberd, heb jij vast een slurfje,” en zij diepte uit den chaos een stukje krijt op. „Laat maar Lot, ik zal de kast wel eens opruimen als ik weer op ben,” merkte Rieti laconiek op. „Zullen we wel eens zien,” beloofde Lot, maar nam zich heilig voor de kast vóór zij ging, op orde te brengen. Die Riet, wat een typel „Jij bent wel lief,” merkte Bobby peinzend op. „En jij bent een schat,” en Lot pakte hem eens eventjes. „En nu gauw aan de kousen, ik kom er anders nooit doorheen.” „Nou, dat is nog geen ramp. Ik heb er nu geen zin in. Je oogen gaan zoo raar doen als je liggende stopt, maar ik zal je, als ik op ben, wel helpen. Trouwens, die mand is in de vijf jaar, dat ik getrouwd ben, alleen maar leeg als Dick’s Moeder een week geweest is. Ik zamel ze voor haar en zij rekent er al op. Ik geloof werkelijk, dat ik er haar nog een reuzen plezier mee doe ook en ikzelf vind het een gruwelijk vervelend werkje. „Nu, ik ben er ook niet bepaald dol op, maar als je zoo met je tweeën een beetje erbij kunt zwetsen, vind ik het nog wel genoegelijk. Hè, ik hoop, dat er vandaag eens een brief van Ank komt, het zal een lange zijn. Verleden week had zij geen tijd door die bloemententoonstelling, waar zij met haar orchideeën moest pronken. Gek, het lijkt mij zoo ideaal en toch heb ik niet den indruk, dat Ank het volmaakt vindt* Zij zegt zoo akelig weinig over dien Mr. Seymour. Als je het mij vraagt, geloof ik, dat die oude baas haar vrij hautain behandelt en op een angstvalligen afstand houdt. „U hoort toch tot het personeel,” zou Mevrouw Fennema zeggen 1 Je bent uit met zulke exemplaren. Ah, daar komt je edele echtgenoot, ik zal het hek openmaken. Nou stil maar manneke, maak maar niet zoo’n misbaar 1” en Lot beende naar het hek. Zij gooide het wijd open, zoodat Dokter Reuvers met de motor meteen naar binnen kon rijden. „Welkom Sire,” en Lot maakte een diepe révérence. „Onderdaan 1” — en met een sierlijken zwaai nam dokter zijn hoed af. „Lekker weertje, hè?” „Je zoon heeft er al van geprofiteerd en een duik in het eendenbad genomen.” „Jakkes, de viezerd 1” „Zei ik ook, maar hij verzekerde mij, dat hij „oliebol” heette.” „De gannef, het is een schat. Heeft hij dat smerige water ingeslikt?” „Weet ik niet. Ik heb hem zijn mond laten spoelen en met een doekje uitgewreven, tot zijn groote woede. Maar ik kan niet in zijn binnenste kijken, dat is jouw werk, Mijnheer de dokter. Trouwens, je hadt wel eens beter je eendensop mogen onderhouden, het zag groen 1 En ruiken 11 Ik heb een waschknijper op mijn neus moeten zetten, toen ik Bobby uitkleedde 1” „Brutaal nest, dat je bentl” en Dick rende achter Lot aan, die veiligheidshalve naar de serre vluchtte. „Zoo, ben je weer bezig 1” informeerde Rieti „Ik heb jullie gevolgd vanaf mijn ruststoel en ik vind, dat je erg oneerbiedig tegen Lot optreedt, Dick. Wie zegt er nu „brutaal nest” tegen een gediplomeerde huishoudster?” „Wel heb ik van mijn leven! Twee vrouwen zijn den duivel zelfs te erg. Wat ben ik begonnen 1 Ik word hier gewoon als een zuigeling behandeld. Mijn patiënten moesten jullie eens hooren, het is Goden geklaagd 1 Ik kan er niet meer tegen op.” „Ach, arm fiidoos kereltje, wat zal jij blij zijn als ik de beenen neeml Dan steek je zeker de vlag uit,” plaagde Lot met haar hoofd om de deur. „Ja, maak maar dat je uit mijn buurt blijft, jongedame, ik krijg je nog wel klein,” en naar zijn zoon loopende: „Zoo jongmensch, waar ben jij in verdiept? Zeg je Pappie niet eens goedendag?” „Dagge Pappie, itte heef zoo mooi geslurfd met dit roza slurfje. Kijt esl” „Prachtig Bobberd, is dat een paardje? Hoe komt het kind toch aan die malle woorden?” vervolgde hij tegen Rieti. „Gaat het goed Rietepiet? Vooral rustig liggen hoor, kruidje roer me niet. Anders duurt het nog veel langer. Ik heb een aardig tijdschrift voor je meegebracht van Mevrouw Uden, Amerikaansch, geloof ik. Haar dochter stuurt het nog al eens. Hier, dan heb je wat te doen.” „Ik verveel mij anders niets hoor,” vond Rieti. „Lot is zóó gezellig, ik amuseer mij kostelijk met haar. Wij hebben geweldig geboft, vind jij ook niet? Moet je een zuur prijtje treffen 1 Zij werkt mij alleen te haxd en dat vind ik in zooverre vervelend, dat wij er haar niets voor kunnen teruggeven.” „Nu, dat vind ik niet zoo erg Rieti, misschien weet ik daar wel wat op. Gisteren was ik bij Landau, je weet wel, dien schilder, die aan den Hesseweg dat optrekje heeft? Hij zat er erg mee in, dat hij mij die rekening van verleden jaar nog niet voldaan had. Maar die stakkerd heeft nauwelijks genoeg om rond te komen. Hij bood mij toen een werkelijk heel goed schilderstukje aan, een gezicht van „de Koepel” af over de hei. Ik vond het wat zielig, want het was gedecideerd het beste wat hij momenteel heeft en ik heb gezegd, dat ik eens met jou zou komen kijken, als je beter was. Maar dat zou misschien wel een leuk aandenken zijn voor Lot en dan hebben wij toch ook het idee, dat wij deden wat wij konden om onze dankbaarheid te toonen. Wat denk je er van ? Ik vind haar werkelijk allerliefst voor jou.” „Voor jou niet? Dat is maar goed ook, mannetje 1” „Oh, jaloersch nest,” en Dick knuffelde zijn vrouwtje eens gezellig. „Hei, hei,” kwam Lot binnen, beladen met het koffieblad, „denk om mijn kuische ziel. Zooiets kan ik niet aanschouwen. En dat, als je zes jaar getrouwd bent, ooohl” „Dat is juist je ware, Lottekel Ik hoop, dat je het later net zoo treft als wij.” „Ja, dat zou zoo kwaad nog niet zijn,” vond Lot ook. HOOFDSTUK XI Mijn laatste avond,” jammerde Lot en draafde met den dienbak beladen naar de kleine keuken. „De laatste keer, dat ik met je afwasch, Dick. Zul je me niet verschrikkelijk missen?” „Ik jou missen?” plaagde deze terug. „Kind ik zal den hemel danken als het „huiskruis” de deur uit isl Help, Helpl” vervolgde hij en vluchtte de keuken uit, quasi bang voor de theedoek, waar Lot mee naar zijn hoofd zwaaide. „Huichelaar 1 riep Rieti hem na. „Kom eens gauw terug mannetje,” en toen Dick zijn hoofd om de deur stak, vervolgde zij: „Je bent nog van je leven niet zóó verwend, ondankbaar schepsel 1 ’s Morgens begint het al: ,Dick, je scheerwater.’ Om elf uur: ,Dick, je koffie, — Dick, je instrumententasch — Dick, je motor staat al klaar. — Hier is je leitje met bezoeken 1’ Oooooh, wat zal jij lastig en veeleischend zijn geworden, heb ik nog heelemaal niet aan gedacht 1” en Rieti zonk met een droogdoek in de hand op een keukenstoel neer. „Vooruit Dick, entrez — meehelpen 1” commandeerde Lot en duwde hem de juspan in de handen. „In den kelder zetten 1 En die klieken in de vliegenkast. Oh zoo, ik zal je laten zien, dat ik hem ook netjes afgericht heb,” zei Lot met een triomphantelijken blik naar Rieti. „Gezien?” „Ik lach me dood,” constateerde deze. „Nu, je hebt hem onder de pantoffel, hoor. Moest ik eens vragenl” „Arme, arme, arme toekomstige echtgenoot 1 Man, ik condoleer je van harte 1” kwam Dick boven aan de keldertrap en schudde langdurig een denkbeeldige hand. „Nog iets van Uw dienst, Kenau Simons Hasselaer?” „Hè, ben ik werkelijk zoo haaiïg?” schrok Lot. „Toe, breng nog even de glazen weg, wil je?” vervolgde zij vriendelijk. „Zeker, zeker uwe Genade, als Gij zoo vriendelijk zijt, vlieg ik. Wordt daar gebeld?” „Wacht maar, ik ga al,” en Lot deed gauw haar schort af en ging opendoen. „Een rekening,” kwam zij terug, met een wapperend papier in de hand. „Wie moet die hebben?” Rieti strekte haar hand uit. „Wat een idiote tijd om met een rekening te komen, f 12.501” schrok zij dan. „Afbetaling stofzuiger. Goeie grutjes 1 ik heb tiet niet meer van de maand, heelemaal niet meer op gerekend. Zeg maar Lot, dat hij terugkomt, hè akkes wat vervelend! Altijd die lamme rekeningen.” Lot ging naar de voordeur terug en voerde een levig debat met den agent van de stofzuigers op ifbetaling. Ze gebruikte al haar redenaarstalent om ien man te bewegen nog één week te wachten. „Kom den eersten van de volgende maand nu terug. U begrijpt toch zeker wel, dat het betaald wordt? Maar Mevrouw heeft met dat ongeluk al zooveel onkosten gehad 1” ' „Dat zou wat,” vond de man. „Dokter kon Mevrouw toch zeker zelf behandelen? „Nu ja, dat wèl natuurlijk,” vertelde Lot vol enthousiasme, „maar Mevrouw heeft bijv. mij als hulp moeten nemen en ik ben een reuze luxebeestje. Ik kost haar schatten 1 Terwijl U n.b. in een auto komt,” vleide zij handig. „Zoo broodnoodig hebt U het dus zeker niet? U kunt nog best een weekje wachten. Dokter moet n.b. alles op zijn oude plofje afdoen. Nou, U bent maar goed af, hoorl” Grinnekend en gevleid, beloofde de Mijnheer dan den eersten nog eens terug te zullen komen, maar ... dan ook betalen, of anders de stofzuiger terug. Het was niet om hemzelf, maar voor de firma, dat begreep de juffrouw zeker wel? „Ja, ja, daar kunt U van opaan.” En opgelucht sloeg Lot de voordeur weer dicht. „Hoera 1” kwam zij de keuken ingedanst. „Ik heb dien sloomen duikelaar netjes afgepoeierd.” Maar ineens was zij stil. Wat was er gebeurd? Zeker woorden gehad. Rieti zat met roode oogen te snuiven en Dick ijsbeerde met de handen in zijn zakken en een nijdig gezicht de keuken op en neer. Oh jakkes, wat ijzig om daar tusschen te zitten, dacht Lot en ging maar gauw vaten wasschen. Rieti droogde zwijgend af. Wéér ging de bel. Bijna stootte Lot van schrik een kopje aan diggelen. Zou die akelige vent zich bedacht hebben? — Maar neen — „Of Dokter dadelijk bij boer Lammers wilde komen, hij had het zoo benauwd 1” Dick veranderde als bij tooverslag en werd één actie. Trok onmiddellijk zijn jas aan, informeerde ondertusschen bij den boodschapper, greep zijn instrumententasch en verdween na een korten groet. In de keuken zwegen beiden. Opeens — een korte snik van Rieti. Lot sloeg een arm om haar schouders. „Kom Riet, huil nu maar niet; het komt wel weer in orde,” troostte zij. „Dat lamme geld ook altijd 1” kwam een door tranen verstikte stem. „Wij hebben nooit woorden samen, of het is over geld. Ellendige rekeningen op het eind van de maand 1 En het ergste is, dat Dick gelijk heeft. Ik doe altijd reuze stoml Ik vergeet altijd mijn vaste uitgaven van te voren op te schrijven. Dan denk ik, oh, ik heb nog aardig wat, in het midden van de maand — en dan geef ik te veel uit, zoodat, als er een rekening na den twintigsten komt, ik niet meer kan betalen. Zóó laml Ik kan heelemaal niet met geld omspringen. En daarbij komt, wij krijgen zelf het geld zoo moeilijk binnen. Dick heeft een groote practijk, maar veel armen en een hoop kunnen ook heusch niet betalen. Je kunt die stakkerds toch ook maar niet ziek laten liggen 1” „Ik wilde, dat ik je helpen kon, maar ik bezit zelf ook geen sous,” bekende Lot. „Ik heb ook niet het minste flair om te potten. Al mijn verdiende speetjes bij de Fennema’s heb ik allang opgesoupeerd. Waren wij maar zoo als Corrie 1 Die heeft wel vier „potten”. i/oor een buitenlandsche reis, voor japonnen, voor ibonnementen en extratjes en zij schrijft iedere maand Drecies op wat er voor rekeningen kunnen komen. Het dopt als eenbus, haar huishoudboek, griezelig gewoonl „Nu, ik wou dat ik het ook kon,” vond Riek veririetig. „Het zou me een hoop ellende besparen. vfaar ik zou toch niet weten, wat ik zou moeten potten. Wat wij krijgen, gaat heusch wel op en dan iog ieder dubbeltje omdraaien. Hè, ik ga mij even verfrisschen, ik voel me zóó ^erhuild,” en Rieti ging naar boven. Juist huilde Bobbie en Lot snelde de gang in. „Laat maar, ik ga meteen wel even,” hield Rieti baar terug. „Goed, maar kalm aan hoor, met je pootje. „Joehoe,” en Rieti heesch zich langzaam aan de trapleuning omhoog, ondertusschen met haar stem Bobbie vast kalmeerende. „Hè, wat beroerd,” dacht Lot, in de keuken teruggekeerd. Zelfs in zoo’n ideaal huisgezin heb je nog zulke akelige dingen. Arme Rieti 1 Zij — Lot — kon zich zoo indenken, hoe moeilijk dat gestrubbel met het huishoudgeld was. Het was toch maar gemakkelijk hoor, als het geld er niet opaan kwam, en je kon de dubbeltjes maar laten rollen. Een kwartier later zaten zij samen genoeglijk in de huiskamer. Lot bekeek de nieuwe portefeuille en Rieti prutste aan een eindeloos handwerk. „Monnikkenwerk,” vond Lot „wat verzin je?” „Kind, ik heb dat kleed al wel zes jaar. Zoo nu en dan kom ik het tegen. Tegen onze koperen bruiloft zal het misschien net af zijn. Het zal wel beeldig worden,” en zij streek het groezelig geworden kleed wat uit. „Hoe laat ga je morgen? Met de elf uur bengel? Wat zal ik je toch missen!” en Rieti dacht zuchtend aan haar keurig schoone huis en de opgeruimde kasten. „Bobbie was zóó schattig,” ging zij voort. „Als ze slapen, zijn het nog net kleine babies, al worden ze zes,” en verteederd vertelde zij Lot allerlei verhalen uit Bobbie’s babytijd. Daar stak een sleutel in de voordeur. „Dicky, straalde Riet, „fijn, nu al terug 1” en zij hinkte zoo vlug zij kon naar de gang. Doodstil bleef het en Lot lachte eens in zichzelf en begon vast thee in te schenken. Schatten zijn het, alle twee, dacht ze. Dan liet zij een strijdkreet hooren. „Zeg, zijn jullie bevroren in de gang?” Gelach uit de vestibule. Zij hoorde, hoe Dick zijn jas ophing en gearmd en stralend kwam het tweetal binnen. „Bevroren? Nee, integendeel, — ontdooid, hè Vrouwke, en Dick nam Riek uitgelaten onder de armen en tilde haar hoog op. „Pas op, mijn poot. Jóngen dan tochl” Voorzichtig zette hij haar in een luien stoel. „Gelukkig niet ernstig,” antwoordde hij op Lotte’s vraag. „Maar de baas wordt oud. Niet veel aan te doen.” „Ha, cake? Wat een feest!” «Ter eere van mijn congé, vertelde Lot somber. „Nu, wij maken een afspraak, kind. Als ik mijn poot breek, mag je terugkomen, goed?” „Als het eerder niet is,” pruilde Lot. HOOFDSTUK XII Tk heb er genoten, Moek,” was Lotte’s antwoord op 11-*- de vraag of het meegevallen was. „Dat zal ik wel niet gauw weer zoo treffen. Rieti en Dick zijn een ideaal stel en zij waren zoo hartelijk voor mij. Kijkt U toch eens, wat ik tot afscheid gekregen heb, als aandenken! Het is veel te veel.” En beiden bewonderden het mooie heidevergezicht met de warme en toch gedempte lila en grijze effecten. „•Ja, dat is bijzonder mooi. Wat een heerlijke aanwinst voor je kamertje en wat komt die ongekleurde berkenhouten lijst er zeldzaam goed bij. Dat is met smaak gekozen! Een lijst kan een schilderij zoo’n afbreuk doen, als hij er niet bij hoort. Er is gisteren een dikke brief van Ank voor je gekomen, Lot, en één van Juffrouw Middelland, geloof ik.” „Hè, daar ben ik blij om. Ik heb al in twee weken niets van Ank gehoord en maakte mij al ongerust. Moek, ik geloof als U het mij vraagt, dat het haar niet meevalt. Geeft U hem maar gauw, dan zullen wij eens zien. Zijn de honden goed, en mijn tuintje? Heeft Jacob de lathyrus al in de bakjes gezet? We gaan straks samen eens kijken, hè Moek, eerst even Ank’s brief lezen. Öh jakkes, daar scheur ik de postzegell Nou Vader heeft er al zooveel van deze, een volgende keer voorzichtiger.” „the Hall” Lieve Lotte, Ik moet eens even mijn hart bij je uitstorten, alles loopt mij tegen. Aan Vader schrijf ik dit niet, denk erom, als je hem mocht spreken. En ik geloof, dat het mij wel zal opluchten, als ik iemand eens alles vertellen kan. Het begon verleden week. Na de tentoonstelling, waar Mr. Seymour met zijn inzending nogal wat prijzen wegsleepte, heeft hij een hobby gekregen om een orchidee te kweeken, waarvan bekend is, dat hij zoo goed als niet in Europa te kweeken is. Net iets voor heml De bollen zijn schrikbarend duur, twee pond het stuk, ga je ganglll Dat komt er bij Mr. Seymour echter weinig op aan en waren wij met tien stuks begonnen. Zij kwamen op, al leken ze vrij miezerig en waren ongeveer vijf centimeter hoog, tot de punt gerekend boven de aarde uit. Op een goeden middag kwam Peter de kas in gerend. Hoe hij los gekomen is, snap ik nog niet. Hij sprong precies achter tegen mijn knieën. Ik greep den rand van de bank, waarop de plank met kweekelingen stond, die ik juist bezig was te verzorgen. De heele zaak kantelde en viel tegen de vlakte, waar Peter, wat nog héél was, lustig vertrapte. Het was een ruïne 1 Op één na, waren alle punten beschadigd (die eene begeeft ons echter ook al). Oh Lot, ik kon wel huilen en ik ben bijna nooit kwaad op dieren, maar ik gaf Peter een schop onder zijn zitvlak in mijn woede, zoodat die tenminste het slagveld haastiglijk verliet. Ik was alleen, maar ik moest het natuurlijk vertellen en ik dacht, dan maar ineens en ging naar „the Hall”. Ik vroeg Mr. Seymour te spreken, ik wist dat hij thuis was. Deze verscheen met een boos gezicht in de hall en zei zonder af te wachten, waarvoor ik kwam: „Miss van Hingel, als U mij iets te zeggen hebt, kunt U dat vanmiddag doen, als ik in de kassen kom. Ik wensch echter niet, dat U hier mij (met nadruk op hier) komt storen.” Met andere woorden: „U hoort niet in mijn huis.” Meteen draaide hij zich om en ging weer zijn kamer binnen. Daar stond ik. Razend was ik en ik kon en wilde ook niet naar binnen loopen en zeggen: „Ja, maar U moét mij aanhooren, ik heb een ongeluk gehad met Uw planten,” nu hij zóó onhebbelijk was. Enfin, ik ging maar weer terug en maakte ervan, wat er nog van te maken was. Om drie uur kwam Mr. S. in de kas en stevende recht op de verongelukten af. Voor ik iets zeggen kon, barstte hij los: „It is a shame —«My priceless orchidsl — How dare you, Miss van Hingel? You will have to pay them back to mei What have you done?” En toen ik eindelijk kon vertellen, was hij heelemaal woest. Want dat Peter los was gekomen, was ook mijn schuld en er deugde niets van mijn werk en vrouwen waren nietsnutten, enz. enz. Ik zei maar niets, want ik had schuld natuurlijk. Maar hij zei veel onverdiende dingen, want ik doe mijn best zoo goed ik kan en met de honden vooral is het lang niet altijd gemakkelijk werk. Wasch jij maar eens tien tegenspartelende honden op één dag, dan ben je gebroken, dat beloof ik jel Maar over het werk wil ik niet klagen hoor, ik houd er werkelijk van. Gelukkig, dat mijn salaris groot genoeg is om die orchideeën te betalen, nu hoef ik Vader niets te vertellen van die heele ruzie. Hij zou zóó boos zijn, dat ik het huis uitgezet benl Dat was ongeluk nummer één. Twee dagen later stap ik de honden af. Whisper, je weet wel, één van de drie jonge staghounds, is erg lief en al vrij gehoorzaam. Ik had hem aan de lijn met Beggar en Bubbles, de rest los. Beggar en Bubbles trokken als gekken dien dag en ik dacht, weet je wat, Whisper kan al best los, zij is al zoo gehoorzaam. Zoo gezegd zoo gedaan. Alles ging goed, totdat op een moment Whisper een of ander spoor rook en daar ging zij er vandoor. De anderen er onmiddellijk achteraan, maar die kwamen op het signaal terug gelukkig. Whisper echter was al gauw verdwenen en in geen velden of wegen te zien. Gefloten, geroepen, geen hond! Het angstzweet brak mij uitl Ik dacht, het beste wat ik doen kan, is alle honden naar huis brengen „as quick as I can” en dan maar op zoek naar Whisper. Aldus deed ik. Ik liep een uur in de rondte, hoorde haar dan hier, dan daar blaffen, maar ik kreeg haar niet te zien. Gelukkig had ik mijn breeches aan, die ik tegenwoordig steeds bij de honden draag, want mijn tweed rok hebben ze aan flarden getrokken met hun eeuwige tegen mij opspringen. Zoodoende kon ik gemakkelijk over hekken klauteren en slootje springen. In de verte kwam een ruiter te paard aan. Hij zag mij blijkbaar zoekend rond dolen en kwam toen op mij afgereden, om te vragen of ik iets verloren had. Een hond? Dan zou hij wel eens zoeken. Ik gaf hem de lijn en enkele gegevens en hij galoppeerde weg. In mijn agitatie zag ik toch nog, dat hij een eenig snuit had, ’n echt Engelsch type en een leuk sportief figuur. (Ik ruik Romantiek met een hoofdletter, mompelde Lot). Warempel kwam hij na een kwartier in stap terug uit een heel andere richting, Whisper achter zich aan trekkende, die blijkbaar niets geen zin had de jacht reeds te staken. Ik gauw erheen. Ik wilde Whisper pakken, die echter, bang voor straf, opzij sprong, tegen de achterbeenen van het paard aan. Dit schrok, maakte een klein zijsprongetje en trapte boven op mijn grooten teen. Ik had wel kunnen gillen, maar slikte het maar in. De bewuste Mijnheer was zeer geschokt, vond het kennelijk vervelend en maakte duizend excuses. Ik beweerde met den moed eener Spartaansche, dat het niets te beteekenen had, bedankte hem, draaide mij om en poogde weg te loopen. Maar het werd een vrij stuntelig gestrompel en onmiddellijk was hij weer naast mij. Of ik wel eens op een paard had gezeten, ja? Nu, dan moest ik op zijn horse klimmen en zou hij de hond meenemen. Na eenig heen en weer gewouwel van — niet noodig — en 7 Tusschen Potten en Pannen dergelijke plichtplegingen, heesch hij mij erop (alwéér: leve mijn rijbroek 1) en liep er zelf naast met Whisper. Hij maakte netjes alle hekjes open, hoewel ik er veel liever overheen gehupst was en ik vertelde hem het drama van de lijn en het bedroevende gevolg. Bij het hek liet ik mij er vlug afglijden, bedankte hem en hinkte naar binnen. Hij heeft zijn naam genoemd, maar die heb ik natuurlijk niet eens verstaan. Het leek wel iets op Stuart, geloof ik. Ik zelf heb heelemaal vergeten in alle consternatie om den mijnen te noemen. Ook beleefdl Enfin, ik was dolblij, dat het zoo goed afgeloopen was. Maar het slot was niet zoo bijster. Ongeluk nummer drie zou nog komen. Na de kassen was ik even vrij. Wij waren vroeg klaar geweest en ik dacht, gauw Whisper even wasschen. Zij had ergens in gerold en stonk afgrijselijk. Juist ben ik bezig of wie komt daar om den hoek? Mr. Seymour natuurlijk. Ik voelde al, nu ben je er bij. „What are you doing now, Miss van Hingel? Het is veel te laat om de hond nu te wasschen. Ze kan dan toch nooit meer goed droog worden vóór den nacht? Waarom doet U dat? Zij is toch Zaterdag pas gewasschen ?” „Ze heeft gerold, Mr. S.” „Hoe kan dat nu? U hebt haar toch aan de lijn met Bubbles en Beggar?” Nu, ik wilde er niet om draaien en toen moest ik het wel vertellen, hè-? Hij was des duvels. Ik weet niet allemaal meer, wat hij gezegd heeft, maar ik zou alles wel van hem ruïneeren als ik zoo doorging en hij had nog nooit zoo’n onhandig iemand gezien. Het was ellendig, Lottel ’s Avonds kwam Mr. Morrisson en probeerde mij te troosten. „Mr. Seymour is nervous, my child,” zei hij. Hij had een groot jachtgezelschap genoodigd en nu was alles in het honderd geloopen, omdat een terrein, waar de jacht doorheen moest, onder water stond, of zooiets. „He is very content with you,” verzekerde Mr. M. mij. Nu daar heb ik nog niet veel van gemerkt. Lot, ik heb gebulkt ’s avonds in bed, maar later heb ik mij maar getroost en gedacht, dat jij het nog veel beroerder hadt gehad bij je domineesmevrouwtje. Ik ben toch verder betrekkelijk vrij. Het is alleen zoo ontmoedigend, als je nooit eens een appreciatie hoort, als je voor je eigen gevoel hard werkt en je best doet. Mijn teen is blauw, dat ook nogl Hè, het heeft mij opgeknapt mijn hart eens uit te storten bij jou. Je weet nu alles en alles. Schrijf mij gauw terug Lot, brieven geven een schep moedl Dag 1 Heel veel liefs van je pechvogel: Ank P.S. Ben je nu weer thuis? „Moeder, ben je daar nog?” riep Lot vanuit haar hoekje in de serre. „Ja, ik ruim de kast in de voorkamer wat op.” „Kom dan eens eventjes hier lekker in de zon zitten en hoor me nu toch dien brief van Ank eens aan. Moek, wat gaat het toch alles anders in de wereld, dan je je voorstelt. Hè jakkes, alles valt nu letterlijk tegen,” vond Lot, die gauw van het eene in het andere uiterste verviel. „Neem nu Ank —. Zij ging vol enthousiasme en goeden wil —. U weet ook wel, dat Ank niet een kind is, dat gauw het bijltje er bij neerlegt. En nu blijkt alweer, dat al dat aantrekkelijks daar ook zijn zwarten kant heeft. En je moet nu wel lachen om al die beleefde ongelukjes, maar op het moment zelf is het voor haar lam genoeg geweest. Waarom valt bijna alles tegen en moet ieder moeilijkheden hebben? Ga nu eens na, Moeder. Neem Dominee Fennema en Mevrouw. Menschen, die het oh, zoo best konden hebben 1 En zij vergalt zijn bestaan dagelijks met haar akelig slechte humeur. Neem Rieti en Dick. Dolgelukkig samen, ideaal, zou ieder op het oog zeggen. En wat vond ik het niet ellendig om hun eeuwig gestrubbel mee te maken om alle rekeningen maar betaald te krijgen. En nu Ank weer en zoo zal er bij iedereen en overal wel wat te vinden zijn. Bah! wat ellendig 1” en Lot liet zich lusteloos onder in haar stoel glijden, haar beenen zoo ver mogelijk uitgestrekt en haar lange armen over de zijleuningen, terwijl Ank’s brief tusschen haar vingers bengelde. „Vertel me nu eerst maar eens, wat Ank schrijftl” vroeg Moeder en Lot las haar den brief voor. „Ja kindje, dat heb ik vóór zij ging immers al gezegd. Zulke buitenissige betrekkingen kunnen net zoo goed tegen vallen. Maar ik vind dit nu niet zoo vreeselijk, moet ik je zeggen. Het was toch ook Ank’s schuld, dat die ongelukjes gebeurden? Nu, en als je thuis bent is er toch ook wel eens iets, Lotte? Maar ja, dat is nu juist wat Vader noemt „op eigen beenen leeren staan”, kindje. Als je thuis bent, hebben jullie moderne meisjes dadelijk een hoog woord, als iets je niet bevalt of onbillijk lijkt en zeggen jullie meestal wel je eigen meening. Maar bij een vreemde kun je dat niet doen, je beheerscht je tenminste zooveel mogelijk. In ieder geval meer dan thuis, dat zul jij zoo langzamerhand toch ook wel opgemerkt hebben op kost- en huishoudschool?” „Jawel Moeder, maar dat is toch iets anders. Ten eerste voel je je daar nog een kind. In betrekking voel je je mensch; ja, lach nu maar nietl Ten tweede heb je je op kost- en huishoudschool aan vaste regels te houden. Doe je dat niet, dan weet je van te voren, dat je voor je zonden op moet draaien, als je erin vliegt. Maar in een betrekking is het heel iets anders, vind ik. Hóe je je best doet, je hangt steeds af van het goede of kwade humeur van je baas of bazin. En gelooft U maar, dat dat ook op je eigen zenuwen en zoodoende weer op je werk terug slaat. Maar U hebt wel gelijk, dat je je veel meer beheerscht bij vreemden dan thuis. Nou, ik heb heel wat keertjes inwendige orkanen verwerkt. Maar vindt U dat nu zóón voordeel, Moeder? Mij dunkt, dat je toch veel prettiger werkt, als alles van een leien dakje gaat?” „Ik vind het een geweldig voordeel en een eerste vereischte om jezelf in toom te leeren houden,” vond Moeder, „en dat leer je beter bij vreemden, dan thuis. Iedereen, Vaders en Moeders, chefs en ondergeschikten, leeren heusch evengoed zich te beheerschen, kind. Het zou er raar in de wereld uitzien, als ieder maar deed en zei waar hij zelf zin in had en zich maar liet gaan. Maar ik zeg niet, dat het niet heel moeilijk is. Vooral driftig aangelegde menschen zullen wel eens wat met zichzelf te stellen hebben en iedereen zal zijn beheersching wel eens verliezen. Maar, dat je je in het leven zooveel mogelijk moet beheerschen, is voor mij een uitgemaakte zaak. Neem als voorbeeld Dominee Fennema. Mevrouw, die zich maar laat gaan, Dominee die zich zeker tien maal per dag beheerscht tegenover haar en zich dwingt steeds opgewekt en vriendelijk te blijven, die heeft zichzelf in de hand, Lotte. Ik heb een groot respect voor dien man. En je hebt mijzelf immers gezegd, hoe aardig Mevrouw kon zijn als zij haar humeur eens in bedwang hield 1 En zoo is het met iedereen, Lot, in welke richting en welke betrekking je de menschen zoeken wilt. Je zult het steeds verder brengen, als je jezelf en je tong in toom kunt houden. Ach, en dat gaat als je wat ouder wordt, door ondervinding vanzelf wel beter.” „Nou: Het leven is een pijp kaneel, Elk likt eraan En krijgt zijn deel,” citeerde Lot. „Maar ik teeken voor nog zoo’n baantje als bij Rieti en Dick. Die zul je echter wel met een lantaarntje moeten zoeken. Moeder, weet je waar ik met Rieti over gepeinsd heb? Zou ik niet eens solliciteeren voor huishoudster in een inrichting, een ziekenhuis bijvoorbeeld of huishoudschool? Mij dunkt, dat je dan zelfstandiger bent en vrijer, meer je eigen baas?” „Dat lijkt mij ook heel aardig, maar denk eraan, dat kun je niet voor een paar maanden doen, dan zou je moeten besluiten voor een heelen tijd. Je zoudt misschien als plaatsvervangster kunnen probeeren. We zullen eens dat verpleegsters-tijdschrift aan zuster Nieuwenhuis vragen, daar staat nog wel eens iets in. Maar blijf den zomer nu maar eens gezellig bij mij, dan kun je tegen den winter weer uitvliegen.” „Ja, dat is geen gek plan,” vond ook Lot. „Kom Moek, ga nu even mee den tuin rond. Ik neem den brief van Middellandje mee, dien lees ik onder de hand. Wat zou zij schrijven? HOOFDSTUK XIII 'VTu. dat is ook wat, dat stuurt onze plannen heelemaal in de war,” merkte Lot op na het lezen van den brief. „En ik kan het toch niet weigeren, hè Moeder?” „Neen, dat vind ik ook niet. Het is niet zoo erg per slot van rekening, Lot. Je hoeft er pas half Juni te zijn en nu is het half Mei, dus je hebt nog een volle vier weken. En in Augustus ben je dan weer terug. Nu, dan heb je nog een pracht zomer.” „Ja, maar dan neem ik ook vast niets vóór van den winter.” Juffrouw Middelland had Lotte gevraagd haar gedurende de laatste maanden van den cursus te komen helpen. Zij had een infectie aan het oog gehad en kon dientengevolge nog niet veel achter elkaar schrijven. En nu kwam juist de tijd met alle rapporten en getuigschriften weer aan, zij zag er zóó tegenop 1 Daarbij kwam nog dat haar rechterhand, juffrouw Kieboom, veel weg was, aangezien haar Moeder’s gezondheid zeer te wenschen overliet en het dus dubbel druk en roezig was. „Je zoudt mij een groot plezier doen Lotte, als je mij kon komen helpen. Je zult dan mijn rechterhand moeten wezen als huishoudster-assisüente en particulier-secretaresse.” En zoo had Lot dan half Juni haar koffer maar weer gepakt en was naar de huishoudschool getrokken. Gek idee was het om in deze hoedanigheid op de oude, haar zoo goed bekende, school terug te komen. Zij werd met open armen ontvangen door de Directrice. „Echt aardig, dat je komt. Ik kan je hulp zoo goed gebruiken! Kom, ga even mee naar mijn kamer, dan breng ik je met alles op de hoogte.” Toen zij onder het genot van een kopje koffie oude herinneringen zaten op te halen, zei juffrouw Middelland: „Kijk Lot, er is een groot verschil met jullie jaar momenteel. Ik weet niet hoe het komt. Het eene jaar is altijd wel eens aardiger of minder dan het voorgaande, dat is een tref. Maar dit jaar is de geest niet aardig en ik zie eerlijk gezegd tegen het volgend jaar erg op. Er zijn eigenaardige elementen onder en ik moet dit jaar voortdurend voor boeman spelen, wat nu eenmaal niet in mijn aard ligt. Ik zou het echt prettig vinden, als jij eens probeerde hen een anderen kant uit te drijven, terwijl je hier bent. Vertel hen van jullie gezelligen, onderlingen omgang en hoe prettig wij het samen hadden. Als zij met denzelfden geest bezield terugkomen het volgend jaar, bederven ze alle nieuwen ook. Die leuke avondjes, die wij hadden met de pantomines en die aardige gitaarspelers, dat alles kan niet dit jaar, dat hebben zij moeten missen. Er zitten enkele types onder, die dat onmogelijk maken. Er zijn al zooveel onaangename dingen gebeurd! Enfin je zult het gauw tien en merken. En dan heb ikzelf veel werk voor je, zooals ik je al schreef. Je zult niet met ledige handen zitten. Oh, daar gaat de bel voor de koffietafel, ken je den klank nog?” „Ja, het is zoo typisch al die bekende geluiden, het is of ik niet weggeweest ben. En toch is alles veranderd. Het was anders een goed en gemakkelijk leventje,” lachte Lot. „Ja, het is je ook niet alles meegevallen, hè? Waar is mijn sleutelmandje nu weer?” Lot schoot in den lach: „Sluit U nog steeds angstvallig de deur af voor Janus?” „Weet je dat nog? Ja hoor. Verleden week stond hij warempel alweer te neuzen tusschen mijn brieven, die op het bureautje lagen. Ik kan dien man niet uitstaan! Het is net een kat, zoo sluipt hij door het huis en altijd even poezig in je gezicht, bah! Kom, dan gaan we koffiedrinken en zal ik je aan de internen voorstellen.” „Oh kijk, het naambord,” merkte Lot in de gang op. „Ik zal er straks mijn kaartje ook weer bijsteken. Ik heb overigens in die twee jaar, dat ik hier was altijd vergeten het klepje te verschuiven als ik uitging. Dag Juffrouw Kieboom, echt leuk U weer te zienl Gaat het Uw Moeder wat beter?” „Dag Lotte, kind, gezellig dat je er bent,” zei de huishoudster hartelijk en zij dacht: hè, eindelijk eens een opgewekte ziel in de huiskamer ’s avonds. Wat is het nu anders dan twee jaar geleden! Alle meisjes, zes in getal dit jaar, stonden in de eetkamer achter hun stoelen tot de Directrice zou gaan zitten. „Meisjes,” zeide deze, „mag ik jullie een oudleerlinge voorstellen, Lotte Maes van Welderen. Lotte, dit zijn: Marie Verbeek, Dini Treffers, Ada Drielsma, Annie Scheffer, Toos Verhoef en Trees Kleinstra.” Lot gaf allen een hand. „Het is reuze gek hier als „oudje” te komen,” zei ze. „Moet ik op de eereplaats aan Uw rechterhand, hu wat plechtig 1” „Wij zijn het heele jaar al over U doorgezaagd,” merkte Annie Scheffer met brutale stem op. „Nou, anders over die anderen ook wel, zeg,” — viel Toos Verhoef met een sterk Rotterdamsch accent haar bij. Goeie genade, dacht Lot, wat een stelletje 1 Hoe zou de rest zijn? en zij keek de tafel eens rond. Ja, juffrouw Middelland had gelijk. Het waren wel heel andere types dan in hun jaar, waar zat hem dat in? „Zijn dezelfde leeraressen er nog?” vroeg zij. „Neen. Voor Juffrouw ter Beek is een andere gekomen en je weet zeker van dat afschuwelijke autoongeluk van de zusjes Meiboom, de naai- en handwerkleeraressen? Ach, wat had ik daar mee te doen. Nu woont de oudste alleen en in de plaats van de jongste is een juffrouw Kuipers gekomen. Ja, er is alweer veel veranderd, ’ ’ merkte de directrice peinzend op. „Ze bedoelt, dat wij niet deugen dit jaar,” mompelde Toos. Lot zat pafl „Zeg Toos, wil je als je blieft op je woorden letten?” kwam juffrouw Kieboom tusschen beide, daar de Directrice het niet gehoord scheen te hebben. Een brutaal mondoptrekken was het antwoord. „Maken jullie veel muziek?” poogde Lot af te leiden. „Wij hadden een eenig strijkje geïmproviseerd en verzonnen de dolste dingen. Eén keer kleedden wij Loek de Boer, die geen noot kon zingen, wat iedereen wist, in een sprei. Beeldig gedrapeerd, bloote schouders en met een groote fantasie-roos vastgehouden. Precies een operazangeres 1 Didi Maathuis speelde piano en die had een heel goede stem. Zij zat met haar rug naar het publiek en zong. Maar Loek deed precies op tijd haar mond open en dicht, haalde zwaar adem en gebaarde hevig. Oh, was het niet eenig, juffrouw Kieboom?” Lot was er weer heelemaal in. „Niemand snapte het. Ze dachten allemaal, dat Loek opeens een stem had gekregen en zich nu alleen een beetje aanstelde. Het had een reuze succes 1 We hebben heel wat pret gehad. En onze pantomines van Prikkebeenl Och lieve deugd, ik voel nog mijn hoofd, als ik er aan denk. Ik stelde Oom Dicky voor en ik moest van het schip, waar die lage bank voor diende, in den buik van den walvisch springen. Ik was er zóó in, dat ik dook en natuurlijk met mijn hersens op den grond sloeg. En die opgevulde Hanni Mertens als tante Nel en Ank als Prikkebeen met haar vlindernetje 1 Ik zie het nog voor mei En onze danspartij en 1 — Dansen jullie veel? Wij waren er gek op.” „Dansen, met allemaal meisjes onder elkaar? Stel je voor, wat is daar nu aan?” vond Annie Scheffer. „En daar zouden wij heusch niet mee aan hoeven te komen.” „Juffrouw Middelland,” bond Lot de stoute schoenen aan, „mogen wij vanavond wat muziek maken en dansen? Ik wilde op chantilly’s fuiven, om de terugkeer van de — verloren dochter — te vieren. Toe, zegt U maar: ja? Toen U mij verzocht hier te komen, had ik visioenen van schalen met Chantilly’s.. Ik heb ze nu al bijna een jaar moeten missen, strijkt U maar eens over Uw hart?” „Nu, omdat jij het vraagt,” plaagde juffrouw Middelland, „mag het, maar niet iederen avond fuif, hoorl De meisjes moeten hard werken, het gaat tegen het einde.” „Fijn jongelui, dan gaan wij er een echt gezelligen avond van maken,” deed Lot enthousiast. Inwendig twijfelde zij echter, of zij dat stel ooit op gang zou kunnen krijgen. Na de koffie ging Lot met juffrouw Middelland mee. „Fijn om niet in de afwaschploeg te zitten,” gnuifde ze. „Kind, wil je mij een plezier doen?” vroeg de Directrice. „Maak het niet te bont vanavond, want ze kennen geen grenzen deze meisjes.” „Ja, maar gelooft U niet, dat ze leuk vinden als ik hen vertel van onze avondjes en wat wij uitspookten? Misschien worden zij dan wat gezelliger onder elkaar.” „Nee Lot, dat geloof ik niet. Op een enkele uitzondering na is het een troepje jongensgekken. Jullie hadden net zoo goed je verliefdheidjes en flirtpartijtjes. Dat heb ik heusch wel gemerkt. Maar er hoefde geen woord over gezegd, want jullie waren in huis gewoon en prettig onder elkaar en het was niet het onderwerp van den dag. Maar,” wond de Directrice zich op, „dit is een stelletje meisjes, dat over niets anders dan jongens kan praten en denken. En van elkaar kunnen ze niets verdragen. Een onderlinge band ontbreekt ten eenenmale.” „Jammer,” vond Lot. „Ja, dat is het zeker. Enfin, ik heb hoop, dat het volgend jaar wat beter wordt. Annie Scheffer moet thuis komen, haar Moeder is ziekelijk en Toos moet van haar Vader in Rotterdam op de huishoudschool en thuis wonen, om beter onder zijn controle te zijn. Haar Vader moet er niets van hebben en is heel streng op dat punt. De grootste belhamels zijn dan weg. Kom, nu zal ik je eens aan het werk zetten. Hier zijn de naamlijsten. En daar heb je een voorbeeld met alle vakken. Voor iedere leerling één; ik heb dan niet anders te doen dan de cijfers in te vullen, dat spaart mij ontzettend veel werk. Misschien mag jij het ook wel doen, gewichtig hè? Er zijn er 215, dus vooreerst heb je wat te doen. Ik ga even naar beneden, let jij op de telefoon?” Lot voelde zich trotsch en vond het een gezellig werkje. Tevreden strekte zij haar beenen onder het tafeltje uit. Wat een stelletje knuppels, dacht zei Maar ja, het is ook stom geweest om steeds onzen lof te trompetten. Ik geloof, dat ik dan ook het land aan zulke braverikken gekregen zou hebben. Enfin, we zullen vanavond zien of er niets uit te héllen is. Was Ank maar hier of Loek. Met zijn tweeën en de herinneringen zouden we hen wel op stoom krijgen. HOOFDSTUK XIV "D ij de theebel ging Lot naar de huiskamer. Eén der internen hing in de vensterbank en juffrouw Kieboom zat achter het theeblad te breien. „Hè Lot, kom nu eens gezellig zitten en vertel mij eens al je avonturen. Je hebt al heel wat beleefd, hè? Thee?” „Graag. Waar blijft de rest?” vroeg Lot. „Oh, de meesten komen niet theedrinken, die rennen meteen naar boven om zich te verkleeden en gaan dan uit.” „Zoo Lottel Dag Lot,” klonk het opeens en binnen kwamen juffrouw Meiboom en juffrouw Ras. „Leuk, dat je er weer eens bent. Kom je ook nog eens in de les kijken?” „Oh ja, stellig. Ik heb een vreeselijk moeilijk telpatroon voor een gebreid kleedje met D.M.C. 80. Ik doe het nooit meerl Maar ik was er aan begonnen en dacht, daar kan Meiboompje mij mooi mee helpen, die is daar Matador in.” „Oh, oh,” lachte deze, „reken daar maar niet te vast op, hoor!” „Ach jawel, Meiboompje, lieve Meidoorntje, doe je wel voor Lottepot, hè?” en Lot pakte het kleine menschje op en tolde ermee door de kamer. „Laat me los — laat me los Lotte, je laat me vallen 1” „Welnee, kleine kabouter, je weegt niks, maar ik zal genadig zijn,” en boem — zette zij haar op de tafel neer. „Ach heden, ach heden, je bent nog niets veranderd, nog net zoo’n kind als verleden jaar," zuchtte de handwerkleerares. „En vertel nu eens van je avonturen!” Stom van verbazing had Dini Treffers dit tooneeltje vanuit de vensterbank gade geslagen. Hadden zij een van allen eens moeten probeeren met die Meiboom, die zoo zuur was als azijn 1 Zielig? Het mocht wat. Zij konden er toch niets aan doen, dat ze nu alleen op de wereld was na dat ongeluk? Kom, ze ging maar eens door het dorp fietsen, zien of ze Wim van ’t Woudt niet tegenkwam. Na de thee ging Lot de taartjes halen. De juffrouw in den winkel kende haar oude stamgast nog best en begon direct een praatje. Terwijl zij de taartjes inpakte, wierp Lot een blik in de tot lunchroom ingerichte achterkamer, waar zij zoo vaak met het heele stel gezeten hadden. In een hoek hingen een jongen en een meisje tegen elkaar aan, de armen om elkaar heengeslagen. Lot herkende in het meisje Annie Scheffer en in den jongen „het gluton jog”, dat in hun tijd ook steeds om de huishoudschool gezworven had. Echter zonder het minste resultaat. Een goed stel bij elkaar, dacht ze — en even later: bah — wat misselijk van me, waar bemoei ik mij mee? Wij hadden toch ook onze vrienden? Maar op den terugweg bedacht zij, dat ook dat wel anders was geweest. Juffrouw Middelland was zoo wijs geweest deze jongelui allen verscheidene keeren te inviteeren, zoowel bij haarzelf, als op dansen muziekavondjes. Zij kende hen, zoomede hun. ouders en zoodoende was er steeds een ongedwongen, gezellige omgang geweest. Natuurlijk was de een verliefder van aanleg dan de ander, maar er was nooit een wanklank geweest. Nu scheen dat alles anders en waren de genoegelijke, huiselijke feestjes onmogelijk geworden. Stommelingen 1 dacht ze. Juist die gewone omgang hield er ons van terug zoo idioot te worden als op kostschool, waar je al juichte, als de tuinman voorbij kwam en men de jalouziën liet zakken, omdat wij tegen dien goeien ouden mijnheer Haersma zwaaiden, als hij te paard langs kwam. Wat een toestand was datl ’s Avonds — het was de uitgaansavond van juffrouw Kieboom — nam Lot de honneurs waar bij het theeschenken. „Blijft U maar op Uw kamer eens fijn uitrusten, had zij tegen de directrice gezegd. „Om tien uur, als de meisjes naar bed zijn, kom ik nog een uurtje bij U — ja?” Lot stak de schemerlampjes en de kaarsen op de piano aan. Ik zal maar beginnen met wat moppen te spelen, daar komen zij vanzelf wel op af. En jawel hoor, nog geen vijf minuten daarna liep de leerkamer leeg en stonden de meisjes in een kring om haar heen. „Fijn, kun jij moppen spelen zeg, doe je dat allemaal uit je hoofd?” ! Tusschen Potten en Pannen „Oh, dat gaat vanzelf, als je maar oefent. Wie van ullie speelt piano?” „Ada speelt goed en Trees heeft een accordeon.” „Een echte groote? Wat éénig zegl Toe, haal hem :ens, Trees. Mag ik het eens probeeren, dat lijkt mij ;óó eenigl” „Ach nee, vanavond maar niet, ik heb er nu niets jeen zin in. Maar je kunt hem wel eens probeeren, als e er zin in hebt.” „Jakkes wat flauw, Trees, je hebt nooit zinl En je uint het best, ik heb je laatst nog „Eine Nacht in Vflonte Carlo” en „Sag nicht wie, sag nicht wo” hooren ipelen. En je kent ook een Rumba. Toe nu Trees, vees niet flauw 1” „Ik wil alleen spelen als Ada het ook doet. „Oh, best, het kan mij niks schelen om fouten te maken. Lot is toch geen Mengelberg?” „Ben jullie mal zeg, ik trommel er zelf ook maar wat op los. Ik kan geen noot behoorlijke pianomuziek spelen. Kom vooruit, laten wij het eens gezellig maken. Wie muziek kan maken, maakt muziek en de rest danst. Ik heb mijn viool boven, zal ik die even halen?” „Hè ja, dat kan leuk worden, zegl Piano, viool en harmonica.” „Toe Marie, schenk jij thee in, dan haal ik boven mijn fiedel. Zoeken jullie de muziek vast op?” Ze valt toch wel mee — was het oordeel, toen Lot de kamer uit was. Heelemaal niet zoo braafjes, als ze het ons voorgesteld hadden. „Misschien wel gezellig met haar,” bepeinsde Trees. „Zij mag alles, als ze het vraagt en wij kunnen onze pret wel op tegenwoordig, het lijkt wel een drilschoolser ’ „Jouw schuld,” kreeg Trees onmiddellijk op haar brood. „Als Kieboom jou niet met Pimmetje Peters betrapt had, zouden wij nuniet zoo vastgehouden worden.” „Wel ja, ik zou de schuld maar op mij gooien,” viel Trees woedend uit. „Jullie zijn zeker allemaal lieve brave engelen 1 Ik ben er nu toevallig ingevlogen, maar ik verzuim er geen pianolessen voor, zooals jij, Ada, om met een jongen te gaan wandelen en ik zeg niet, dat ik naar mijn tante ga, als ik met Pim ga dansen Zondagsmiddags, zooals Anniel” Gelukkig kwam Lot juist weer binnen en werd de ruzie in den kiem gesmoord. „Ziezoo jongens, eerst een chantilly en thee. Op jullie overgang!” „Nou, zeg dat maar niet te hard,” vonden een paar van hen benauwd. „En nu aan den slag! Schuif de tafel maar opzij. Wat? Mag dat niet? Onzin, wie heeft dat gezegd? Dat verbeelden jullie je maar. Wij deden het altijd en er is nooit iets van gezegd. Trouwens jullie hebt mijzelf verteld, dat je nooit danste onder elkaar. Eén, — twee — hup! Gossiepiet, wat een fijne accordeon heb jij zeg! Wat een toetsen, hoe kun je er iets op vinden? „Monte Carlo ? Best, daar gaat ie dan. Even stemmen, hoor. Ja klaar ....” Het ging reuze, vonden zij eenparig, nadat ze even aan elkaar gewend waren. „Het klinkt leuk, hè?” „Keurig dansen jullie die rumba. Toe, leer mij eens even dat figuur met die vóór- en zijpas? Dat ken ik niet.” De avond vloog om. Om tien uur kwam juffrouw Middelland binnen. „Hè, wat gezellig is het hier! Maar nu naar bed meisjes, het is tijd. Morgen hebben jullie je eerste kookrepetitie, dan moet je frisch zijn.” „Oh jakkes jal Ba, wat engl Ik maak er niets van!” klonk het van alle kanten. Toen de meisjes naar boven waren, ruimde Lot gauw de huiskamer wat op. Het was haar razend meegevallen, ze had het heusch genoegelijk gevonden. Met een glas warme melk en een beschuit op een blaadje klopte zij bij de directrice aan. „Ik breng Uw avondboterham maar mee, dat is zeker wel goed?” „Hoe weet je het nog? Wil je zelf niets?” „Nee, dank U, ik zit vol met zalige chantilly’s. Het viel mij vanavond hard mee, juffrouw Middelland — U niet?” „Ja, je kunt goed met hen omspringen. Ik zou je best bij hen willen houden, maar je bent nog wat te jong voor huishoudster van een internaat.” „Hè, meent U dat? Ik had juist zoo graag eens gesolliciteerd naar een betrekking als huishoudster in een inrichting. In een ziekenhuis bijvoorbeeld.” „Och Lotte, kind, begin er niet aan. Spaar je de advertentie- en portokosten. Ze nemen je toch niet aan en het is zoo’n teleurstelling op iedere sollicitatie „neen” of niet eens antwoord te krijgen. Ik heb het zelf lang gedaan, zooals je weet, maar beneden de dertig jaar nemen ze je stellig niet. Je moet immers boven de jonge verpleegsters staan. Je hebt dus nog ruim tien jaar den tijd en ik hoop, dat je lang voor dien tijd gelukkig getrouwd bent. De beste en meest natuurlijke betrekking, die een vrouw in haar leven kan hebben,” schertste zij. „Kom kind, we gaan eens naar bed, morgen is het weer een drukke dag. Je slaapt op je oude kamer, ik dacht, dat je dat gezellig zoudt vinden.” Zij ging Lot voor naar boven. „Wat zie ik, Annie, nog niet in bed? Vooruit hoor, het is nu hoog tijd.” „Ja maar, ik wilde wat aan Lotte vragen.” „Gauw dan en dan dadelijk in je bed. Lot maak het niet te lang. Nacht meisjes!” „Lot, ik neem mijn woorden terug van vanmorgen. Je bent niet zoo’n kwezel, als wij dachten. Maar jullie werden ook zoo opgehemeld door iedereen, dat we bij voorbaat het land aan je hadden.” „Kan ik me best voorstellen, hoor! Sans rancune, slaap maar lekker, dag!” en beiden verdwenen naar hun slaapkamer. HOOFDSTUK XV Lotte, ik moet naar Amsterdam vandaag voor een vergadering en het zal wel laat worden. Ik ben vast niet terug voor den laatsten trein. Het treft nu wel erg ongelukkig, dat juffrouw Kieboom nu ook juist weg is, maar ik kan de meisjes wel dien eenen dag aan jouw zorgen overlaten, niet? De repetities zijn voorbij, zij hebben weinig werk meer, dus ga vanavond maar een eindje met hen omloopen of ga in den tuin zitten theedrinken. De avonden zijn nu heerlijk. Maar één ding, Lotte, ik moet er van op aan kunnen, dat je hen niet alleen laat uitgaan vanavond.” „Neen, ik zal best voor hen zorgen, gaat U maar gerust en staat U geen angsten uit. Ik kan vrij goed met hen opschieten en ik vind het wat gewichtig.” „Goed dan, ik vertrouw het je ook best toe, hoorl” ’s Middags na de koffietafel, was de directrice vertrokken en Lot zwaaide den schepter met een trotsch gevoel. Om vier uur kwamen tot haar verwondering alle meisjes binnen. „Wat een eer,” spotte zij. „Ik zal jullie maar een kwast geven, want het is om te smoren. In ieder geval te warm voor thee.” Lot was heelemaal ingeburgerd en viel nogal in den smaak bij de meisjes. „Fijn Lot, het hek is van den dam,” en Trees onder den arm pakkende, sprong Annie Scheffer de kamer met haar rond, terwijl zij op de wijze van de hakpolka zongen: „het hek is van den daml” Lot rook onraad. „Wat willen jullie daarmee zeggen?” „Nu, dat wij een fijnen, langen, vrijen avond hebben en kunnen doen wat wij willen. Kunnen we niet wat vroeger eten, Lotte, want ik piets hem direct daarna,” kondigde Trees aan. Jakkes, dacht Lot, daar begint het gezanik all „Zeg, doen jullie mij een reuze plezier en breng me niet in moeilijkheden. Al gingen jullie a la minute weg en kwamen niet voor middernacht thuis, het zou mij een zorg zijn. Maar ik heb moeten beloven je niet alleen uit te laten gaan, dus... .1” „Bah, wat flauw, zei ik het jullie niet? Misselijk prijtje — brave Hendrik!” De tranen schoten Lot haast in de oogen. „Wat zijn jullie ontzettend onaardig! Je weet best, dat ik de eerste zal zijn om het jullie gezellig en naar je zin te maken. Maar ik ga vast niet achter juffrouw Middelland’s rug om knoeien, dat vertik ik.” „Ben je bang voor een standje? Je staat anders in een reuze goed blaadje.” „Oh nee, heelemaal niet, maar juffrouw Middelland vertrouwt erop, dat ik onze afspraak nakom. Als jullie dat niet voelen, kan ik er ook niets aan doen. Maar al ga je op je kop staan, ik laat jullie niet gaan. We kunnen samen wandelen of fietsen, als je geen werk hebt, maar verder bastal” „Ik vind, dat Lotte groot gelijk heeft,” sprong Ada, die zich meestal op den achtergrond hield, haar plotseling bij. „Oh, hoor me nou eens aanl Brave Hendrik de tweede. Ja zeg, jij hebt er niks aan om uit te gaan. Je vrindje heeft allang genoeg van je!” „Daar gaat het niet om,” verdedigde Ada zich met een kleur als vuur. Hoe wisten die nesten toch alles? „Het is voor Lot heel wat anders, nu zij het toezicht heeft over ons vandaag en alle verantwoording draagt.” „Nu, jullie zijn een goed stel voor den bokkenwagen samen,” merkte Annie schamper op. „Kom, laten wij nu alsjeblieft niet kibbelen,” poogde Lot de gemoederen te kalmeeren. „Ik had mij juist voorgesteld een gezellig dagje samen te hebben.” „Nou, ik smeer hem hoor, ajuusjes. Vechten jullie het maar met elkaar uit!” en Trees schoof haar stoel achteruit. „Trees, ik reken erop, dat je met het eten thuis bent, daar kan ik op aan, hè?” „Ik zal wel eens zien, hoor. Als ik het niet doe, slinger je me zeker op den bon? Dat zou echt iets zijn voor zoo’n braverik als jij 1” „Ik zou het ellendig vinden, maar ik zou het zeker zeggen, als het mij gevraagd werd,” antwoordde Lot. „Je moet het zelf nu maar weten, wat jullie doen wilt. Zij voelde zich ellendig. Zenuwachtig in het idee van alle narigheden, die nog komen konden en boos op zichzelf, dat ze zóó weinig invloed op de meisjes bleek te hebben. Aardig van Ada om haar voor dat heele stelletje te verdedigen, daar was moed voor noodig. Ik dacht nog wel, dat ze mij vrij geschikt vonden, peinsde ze somber. Brave Hendrikl Hè jakkes, dat ben ik heelemaal niet. Ze tarten je gewoon om te gaan liegen. Maar dat vertik ik tochl Wonder boven wonder verschenen ze allemaal aan tafel. „Nu je krijgt je zin, braafjel Al onze vrindjes moeten vanavond blokken. We zullen dus zoet met Maatje gaan wandelen,” spotte Trees. Een pak van mijn hart, dacht Lot. „Oh, jullie hoeft heelemaal niet te wandelen, als je er geen zin in hebt. We kunnen gezellig in den tuin theedrinken, het is fijn weer. Of muziek maken, als je dat liever doet. Of we kunnen een eind fietsen, bijvoorbeeld naar Laren en daar een kopje koffie drinken. We zijn dan voor donker gemakkelijk weer terug.” Ja —, dat was een idee, dat sloeg inl Lot zuchtte verlicht. Juffrouw Middelland zou zeker geen bezwaren tegen dit plan hebben, zij hadden dat tochtje in hun tijd zoo dikwijls gemaakt. De stemming leefde weer wat op en vlug hielpen ze allen bij den afwasch, om maar spoedig te kunnen vertrekken. Het werd een heerlijk tochtje over de hei. De zon stond nog vrij hoog, maar de belichting was meer dan mooi. „Alsof de hei in brand staat,” zei Ada tegen Lot, wier gezelschap zij opmerkelijk zocht. „Prachtig is het. Er gaat mij niets boven hei en zee. Heerlijk wijd gevoel geven die je,” vond ze. In den tuin van Hamdorff zochten zij een tafeltje onder een groote linde uit. „Gezellig is het hier, hè? Wat een auto’sl Jullie allemaal koffie?” Het was een drukte van belang op dezen warmen zomeravond. Auto’s reden af en aan. „Nee heusch, ik vergis mij niet,” klonk het opeens achter hen. „Het is Lotte Maesl Wel Lotje, kind hoe gaat het? Dat is ook toevallig zeg, dat ik je hier terug ziel” En voor de verbaasde Lotte stond een lang, door de zon gebruind jongmensch in tennistenue. „Nee maar Huug, dat is zéker toevallig. Wat leuk je weer te zien, hoe kom je hier? Ik waande je hoog en breed in Engeland? Mag ik jullie even aan elkaar voorstellen? Hugo Blankenberg — alle internen van de huishoudschool. Kom je even bij ons zitten, Huug?” „Ja, graag zeg. Ben je nu weer op school? Ik meende toch zooiets gehoord te hebben, dat Ank en jij verwoed aan het werk waren getrokken?” „Is ook zoo en ik ben alleen maar tijdelijk op school, maar niet als leerlinge, hoorl” en Lot vertelde hem van haar werk. „Denk om mijn prestige,” fluisterde ze. „Maar wat voer jij hier uit?” „Ik heb heerlijk vacantie en ben op doortocht. We gaan zeilen op de Kaag, een heele week. Ga je mee? Ajinie en het zusje van Bob Schouten zijn ook van de partij, plus hijzelf. Dat Engelsche plan is heelemaal mislukt, maar ik rouw er niet om.” „Breng me niet in verzoeking,” steunde Lot. „Had ik dat eerder geweten. Zeg, noodig je me vast voor het volgend jaar uit?” „Oh, zoo lang hoeft het geen uitstel, kind. Tweede helft Augustus gaan we met Vader een eind den Rijn op. Trekt je dat aan?” „Ongelooflijk! Ik zal Moeder dadelijk vragen of het mag. Ik zou het een droom vinden. Maar hoe denkt jouw familie erover als ik zoo maar in eens meega?” „Oh prachtig! Ze kennen je toch en trouwens, zij zijn wel gewend dat ik de gekste menschen meesleep.” „Dank je! Je bent wèl complimenteus,” deed Lot verontwaardigd. „Lotte, Lot, daar zit Mevrouw Biema. Zij kijkt zoo naar je!” waarschuwden de meisjes. Lot knikte vriendelijk in de aangeduide richting. „Moet ik straks even heen, hoewel ik er niets voor voel. Mevrouw Biema is secretaresse van het huishoudschoolbestuur, weet je wel? Ik mag haar niet zoo bar graag. Zij kan zoo vinnig zijn.” „En ik stap eens op. Mijn vrienden wenken al, dat we weg moeten. Tot ziens dan, Lot. Echt leuk je weer gezien te hebben. Ik heb je gemist,” voegde Huug er, alleen voor haar verstaanbaar, bij. „Ik reken er vast op, dat je meegaat in Augustus. Vader is er bij, dus zoo degelijk als het maar kan.” „Het zal van Vader en Moeder afhangen. Ik wil niets liever, dat snap je!” „Tot ziens, zullen wij dan maar hopen.” „Dag Dames 1” Een buiging en Huug beende weg. „Wat een eenig type, Lotte, je vriend? Nou, kleur maar niet. Ik dacht alleen, dat je er geen vriend op nahield.” „Doe ik ook niet. Tenminste niet zooals jullie bedoelen. Ik heb hoopen gezellige vrienden als Huug. Juffrouw Middelland kent hem ook heel goed, hij kwam dikwijls op school op onze avondjes. Maar nu moet ik eerst even naar Mevrouw Biema.” Lot stapte op het tafeltje van deze af. „Dag juffrouw Maes. Ik wilde juist al naar U toekomen, want wat heeft dat te beteekenen, dat U hier bent met de internen? Ik meende, dat juffrouw Middelland naar Amsterdam was vandaag en U de zorg voor het internaat opgedragen had. Ik zei haar wel, dat het onverantwoordelijk wasl” „Maar Mevrouw Biema, vindt U het dan verkeerd, dat wij hier zijn? De meisjes hebben geen huiswerk meer, zij zijn door de repetities heen en wij hebben dit tochtje in mijn jaar zoo dikwijls gemaakt met juffrouw Kieboom ’s zomers,” vroeg Lot verwonderd. „Juist, — daar zegt U het zelf al. Met juffrouw Kieboom, maar nooit zonder chaperonne of zooals nu, met zeven gichelende meisjes en in gezelschap van een .jongmensch’”, voegde zij er met klem bij. Aha, dacht Lot, dat is voor jouw rekening, Huug. „Mevrouw Biema, het spijt mij, dat U het zoo opvat. Juffrouw Middelland heeft mij echter zelf gezegd, dat ik vanavond met de meisjes uit kon gaan en hen gezegd, dat zij onder mijn geleide een uurtje uit mochten. En ik ben mij ook absoluut niet bewust, dat zij zich hier niet gepast hebben gedragen. De heer, die U in ons gezelschap zag, was Hugo Blankenbergh, een oude kennis van mij. Juffrouw Middelland kent hem heel goed en zou er zeker niets op tegen hebben gehad, dat hij even aan ons tafeltje is komen zitten. Trouwens, ik heb het hem gevraagd, dus moet U daar de meisjes geen verwijt van maken.” „Dat kan nu allemaal wel zoo zijn, maar het komt niet te pas, dat U in deze omstandigheden hier afspraakjes maakt met een jongmenschl Het is ongehoord!” „Maar Mevrouw, wat denkt U wel! Ik heb er niet over gedacht dat te doen,” antwoordde Lot verontwaardigd. „Het is zuiver toeval, dat wij elkaar hier ontmoetten 1” „Nu, in ieder geval is het beter, juffrouw Maes, dat U nu maar dadelijk met de meisjes naar huis gaat. Ik zal morgen dit hoogst onaangename geval met Juffrouw Middelland verder bespreken.” Na een buiginkje in Mevrouw Biema’s richting, draaide Lot zich woedend om. Bespottelijk menschl Zoo kon je wel achter alles wat zoeken. Bah! wat een gezanik zou daar nu weer van komen en wat had ze in ’s hemelsnaam voor kwaad gedaan? „Kom jongens, we moeten gaan,” kwam zij bij het tafeltje zeggen. „Gaan? Dadelijk komt het strijkje, dan wordt het pas echt gezellig!” „Order van hoogerhand. Ik zal het jullie zóó vertellen. Ik kook! Ober...., afrekenen alsjeblieft!” Vijf minuten later waren ze op den terugweg. „Nu vertel eens op zeg, wat is er gebeurd?” „Ik moet eerst even uitwoeden,” en Lot zette er een „Pijnenburg spurtje” in, zooals Ank en zij dat noemden. „Hei zeg, wat mankeert je, Lot? We kunnen niet meer!” „Nou dan,” hijgde deze, ook eenigzins buiten adem en zij liet haar fiets uitloopen, „het zit zóó...en zij imiteerde Mevrouw Biema zóó kostelijk, dat allen het uitschaterden. „Bespottelijk 1 Idioot mensch! Ze is mal!” was de algemeene critiek. „Enfin, wij hebben er toch fijn nog ruim een uur gezeten!” Thuisgekomen stuurde Lot de meisjes naar bed en besloot zelf op den laatsten trein te wachten. Zij wilde het gebeurde dadelijk aan juffrouw Middelland vertellen. Morgen kwam er misschien niets van, haar rustig te spreken, vóór Mevrouw Biema op zou komen draven. En daar kon ze wel van opaanl „Maar Lotte, nog op? Hè, dat had je niet moeten doen, je hebt je slaap heusch nog wel noodig. Is alles in orde?” kwam de directrice om half twaalf binnen gestapt. „Ik zou toch niet hebben kunnen slapen en ik zal er maar niet omheen draaien en het U meteen vertellen. Er is iets vervelends gebeurd 1” zei Lot dadelijk. Wat er ’s middags voorgevallen was, verzweeg zij natuurlijk, dat was immers goed afgeloopen? Maar het relaas van den avond deed zij prompt. „Hè, wat vervelend is dat nul Neen, ik maak er jou geen verwijt van, Lotte,” zeide zij, toen ze Lot’s bedrukte gezicht zag. „Ikzelf zie geen kwaad in dat uitgangetje en ik geloof natuurlijk, dat je geen afspraakje had met Hugo Blankenbergh. Het zal alleen een hoop gezanik geven, want Mevrouw Biema is lastig en altijd bang voor den naam van de school. Hè, dat dat nu juist gebeuren moest, nu ik even uit was. Een mensch kan ook niets overlaten aan anderen!” „Oh wat ellendig, dat U dat zegt!” en Lot die zelden huilde, schoot opeens in tranen. „Ach kindje, huil er maar niet om. Ik meende het niet zoo erg, hoor, maar ik ben doodmoe en daardoor prikkelbaar. En dan, ik haat die kibbelpartijtjes met het bestuur. Kom, laten wij nu maar naar bed gaan, morgen zien we wel weer verder. Je bent ook nog wat jong om zooveel verantwoordelijkheid te dragen.” Lot was hiermee geenszins getroost en ging echt verdrietig naar bed, in het besef toch in haar plicht tekort geschoten te zijn. Het was toch lang niet eenvoudig om op eigen beenen te staan. HOOFDSTUK XVI Zoo zeemeermin, al gebaad? Wat ben jij matineusl” „Hè, bent U al op de been? Ik had het heele ontbijt eens in orde willen maken en U dan willen roepen. Ik word hier zoo schandelijk lui.” Met deze woorden klom Lot langs de afhangende touwladder aan boord. „Het water was verrukkelijk,” babbelde zij verder tegen Mijnheer Blankenbergh. „Er zit hier veel visch. U kunt Uw hart ophalen. Zoo nu en dan sprong er een vlak bij mij op.” „Dat belooft warm weertje voor vandaag.” Mijnheer Blankenbergh tuurde naar de lucht, die egaal blauw was. Boven de weilanden hing nog een lichte ochtenddamp. „Ik ga gauw even een droog zwempak aantrekken, dan kom ik U helpen.” En Lot verdween in de kajuit. Annie, Huug’s zuster, lag nog in diepe rust en Lot deed zoo zacht mogelijk. Ze pakte een Hinken badhanddoek en wreef zich stevig af. Hè, heerlijk, zoo’n vroeg bad, daar werd je wakker van. Wat een leventje had zijl Nog twee dagen, dan was de koek alweer op. Genoten had ze op den Rijntocht en de tijd was omgevlogen met zwemmen, zeilen, zonnen, hengelen en hun potje te i lusschen Hotten en Pannen koken. En nu waren zij alweer op den terugweg sinds eenige dagen, en gisteravond ter hoogte van Nijmegen voor anker gegaan. Waar was haar badpak nu toch weer? Oh, op de plank, hoe kwam het daar nu? Met een ruk trok zij de fleurige, oranje en grijs gekleurde badjas, waarin haar pak gerold zat, naar zich toe en pats — boem — klets 1, kwamen een kam, een doos zeep en een boek met veel lawaai mee naar beneden. „Hèlll” schrok Annie wakker, „wat gebeurt daar?” en Lot ziende: „Wat voer je in vredesnaam uit? Oeoeoehl” geeuwde ze dan luidruchtig. „Oh kind, het spijt me reuze, dat ik je wakker maakte. Ik had je best nog een uurtje gegund. Maar mijn badjas was op de plank verzeild geraakt en ik kreeg bijna een heelen galanteriewinkel op mijn hersenpan, toen ik haar eraf trok.” „Met de Uw eigen omzichtigheid zeker,” hoonde Annie. „Hè, hèl Wat? .... pas zeven uurll Jou akelige matineuse inktvisch,” en zij mikte Lot een kussen naar haar hoofd. „Hè Lot, wees lief en maak jij het ontbijt klaar, dan draai ik me nog eens lekkertjes om,” en zij trok de dekens nog eens goed om zich heen. „Was ik al van plan, Majesteit. Zal ik soms Uw toffels klaarzetten en Uw badjas uitvouwen? Om hoe laat wenscht Uwe Hoogheid scheerwater? Kunt U zich..” „Maak dat je weg komt, rustverstoorster of ik zal me op je wrekenl” Lot beende in drie stappen de kajuittrap op, onder de jubeltoonen van: „Oh Susanna, wat ist das Leben wunderschön!” „Ik heb het water al voor je uit de ton getapt, Lotte en de primus brandt al.” „Oh, U bent een schat 1 Ik zal U een first class luxe-ontbijt geven. Is Huug ook nog in rust? Wat een luilakken, die spruiten van UI En wij harde werkers, wij zwoegers, we rijzen met de zon.” Zingende vulde Lot den waterketel. „Wat ben jij toch een dwaas kind, en denk erom, meisjes, die vroeg zingen hè?” plaagde Mijnheer. „Zoolang ik een leeuw als U in mijn nabijheid heb, ben ik voor die poesjes niet bang,” dolde Lot. Mijnheer Blankenbergh schouderschokte van het lachen. Mal type, die Lotte, maar een flink kind toch ook. Hij was blij, dat ze zoo zichtbaar genoot van hun tochtje. Ze had haar vacantie verdiend. Hij zou zoo’n schoondochtertje best willen hebben later. „Ik ga Huug wakkermaken, Lotte, er is nog veel te doen. Ik wilde zonder al te veel tegenspoed vandaag tot Loevestein zien te komen, en dan morgen onze laatste étappe. De wind is goed, maar we moeten toch niet te laat opbreken, want gaat hij tegen den middag liggen, dan halen wij het niet. Het is veel aardiger dit stuk te zeilen, we hebben al zulke afstanden met den motor afgelegd op dezen tocht.” „Het water kookt. In tien minuten kunnen wij ontbijten,” kondigde Lot aan. „U een doorgeprikt ei?” „Ja, en wees lief en geef ons er uitgebakken spek bij. Roep jij Annie?” En Mijnheer Blankenbergh stapte, lenig voor zijn jaren, over de loopplank, die van het schip tot op het weiland reikte. Huug sliep met zijn Vader ’s nachts steeds in een tent op den wal of op een weiland, terwijl de meisjes de kajuitbanken als slaapplaats benutten. Tien minuten later zaten allen in badjassen gehuld op het dek en toonden een gezonden eetlust voor Lotte’s eieren-met-spek schotel. „Hè, dat maakt mij voor een heelen dag fit,” vond Mijnheer, die van een hartig hapje hield. „Kom, ik ga de zaak eens in orde maken. Ik neem de zeilen wel voor mijn rekening, Huug. Schiet je ook een beetje op?” „Ja, Vader, ik kom dadelijk. Eerst moet ik Lotte een vaderlijke vermaning toedienen. Lotje, vanmorgen hebben de koeien mij verteld, dat zij om zeven uur, nee om half zeven, een zeemeermin gezien hebben, die ,Yankee doodle’ zong. De brave dieren waren danig in de war en zeer geschokt 1 Aangezien,Yankee doodle’ momenteel jouw lijfdeun is, vermoed ik zoo zachtjes, dat jij op dat onmenschelijk uur die braven een doodschrik op het lijf hebt gejaagd. Waar, of niet?” „Wat je maar een onmenschelijk uur noemtl Jij weet niet wat je mist! Het was zalig.” „Ja maar, jongedame, het is hoogst onvoorzichtig van je om te gaan zwemmen, terwijl wij geen van allen nog in staat zijn je, zoo noodig, eerste hulp voor drenkelingen te verleenenl” „Je lijkt wel niet wijsl Ik kan best op mijzelf passen, hoor. Ik ken de rivieren hier beter dan jij, denk ik,” viel Lot hem verontwaardigd in de rede. „Hoor me zoo’n eigenwijs potstuk nu toch eens aanl Je zondigt tegen de regelen van het schip, jongedame! Ik, als Kapitein, verbied je om zonder toezicht in de rivier te gaan zwemmen. Zul je gehoorzamen? en hij pakte Lot bij haar arm. „Ik denk er niet flauw over, ben je mail Commandant 1 Hoe kom je er bij? Zoon kereltje, haha..l Het mocht wat. Je vader beveelt en dien zal ik gehoorzamen, maar jou.... Stel je vóór 1 en Lot schaterde het uit. „Het schip is van mij en ik ben Commandant, de oude heer mag meevaren voor zijn pleizier en jullie hebt mij te gehoorzamen, begrepen?” „Nooitl” zei Lot. „Au laat me los, ellendelaarl” „Genade?” „Nooitl Au Huug, je schroeft mijn arm uitl” Al haar kracht inspannende, was Lot met een ruk vrij. „Hu jochie,” hoonde ze, maar vond het toch veiliger, zich achter het juist geheschen groote zeil op het achterdek te verschansen. „Bange haas, zie je wel, dat je me vreest?” en Huug rende achter haar aan. Zoo sprongen zij een tijdje heen en weer en hadden de grootste pret. Een voorbijsnellend motorjacht leidde een oogenblik hun aandacht af. Huug keek geïnteresseerd het ranke, pijlsnelle vaartuigje na en Lot zette zich kalm op het puntje van de giek om even uit te blazen. Zoo zag zij niet, dat even later Huug behoedzaam het touw van de giek losmaakte en vierde. De wind pakte het slap hangende zeil, dit flapperde flauwtjes en langzaam gleed Lot met giek en al over bakboord, waar zij onder hulpgeroep op een anderhalve meter boven het water bleef zweven. „Akeligheidl Mispunt!” schold ze. „Ben je mal gewordenl” en ze klemde zich zoo goed mogelijk aan het zeil vast. „Pas op Huugl” waarschuwde Mijnheer Blankenbergh, „maak alsjeblieft geen ongelukken!” „Welnee Vader, onkruid vergaat niet! Nog eens over, Lotje?” En Huug duwde nu met de handen de giek naar stuurboord. „Schei uit Huugl Ik spring eraf hoorl” Maar daar zweefde zij alweer naar den anderen kant over. Het zeil klapperde even sterker en schoot Lot uit de handen. Zij greep links en rechts naar een steuntje, verloor haar evenwicht en floep.... daar ging ze kopje onder. „Zie je nu wel? Daar heb je het al!” kwam Vader Blankenbergh ontsteld aangedraafd. „Jullie kennen ook geen grenzen. Als het kind een ongeluk óverkomt!” Maar „het kind” dook eenige meters verder al weer proestend op. „Geef me een touw, want ik kan zoo niet zwemmen, ik lach me dood,” hikte Lot met een mond vol water. Binnen twee minuten hadden ze haar aan boord. „Oh,” huilde Lot van het lachen, „hadden jullie maar een filmtoestel gehad, het was zeker géén gezicht? Kijk mijn badjas nu eens. Kan ik terwille van jou zeker niet zonnen vandaag? Het ding is niet te torsen.” „Je mag de mijne hebben,” beloofde Huug berouwvol. „Geef mij je jas maar Lot, anders wordt alles 3innen klets. Ik zal hem wel voor je uitwringen, bood Annie bereidwillig aan. „En nu aan het werk jongelui, we moeten nu heusch Dpbreken. We hebben al veel te lang getreuzeld. Kom Huug, opschieten, help je ouden Vader eens een bandje! Je laat mij maar sjouwen.” Even nog liep Huug met Lotte mee. „Niet boos, Lot? Het was niet mijn bedoeling hoor je eraf te zwaaien, ik schrok er zelf van. Je hebt je toch niet bezeerd, wel?” „Welnee, ik ben O.K., hoor. Stel je vóór, dat ik rjaar nijdig om was! Het was kostelijk. Maar „genade heb ik lekker niet gezegd,” en zij stak heel even haar tongpuntje uit, om daarna haastig in de kajuit te verdwijnen. HOOFDSTUK XVII XTee hierheen,” commandeerde Lot, „anders kom je voor een kreekje. Zie je wel, dat ik het water hier beter ken dan jij?” Zij had met Huug inkoopen gedaan in Woudrichem en nu waren ze met zakjes beladen op den terugweg naar het schip, dat voor Loevestein lag. Annie, die graag en goed teekende, was aan boord gebleven om een schets te maken van het oude kasteeltje en Mijnheer Blankenbergh was, zoodra zij stillagen, aan het visschen gegaan. Stilte was dan geboden en zoo hadden Lot en Huug voorgesteld de benoodigde levensmiddelen te gaan inslaan. „Hier ken ik alle inhammen, pieren en zandplaten op mijn duimpje. Ons heele leven zijn we hier ’s zomers op de rivier geweest,” vertelde Lot. „Je hadt je vanmorgen heusch niet zoo benauwd hoeven te maken. Ik zwem al vanaf mijn vijfde jaar.” „Ja maar Lot, werkelijk, al zwem je nog zoo goed, een ongeluk kan iedereen overkomen. Je kunt kramp krijgen, vooral als je zóó uit je warme bed in het water springt, heb je daar veel kans op. Daar doe je niets tegen, al ben je zwemkampioene. Toe, wil je mij beloven het niet meer te doen? Als het je niet voor jezelf kan schelen, wil je het dan niet voor mij laten.... Lotteke?” Huug probeerde haar in de oogen te kijken, maar Lot hield het hoofd afgewend. Daar was die zelfde toon weer in Huug’s stem, dien zij den laatsten tijd zoo Mijnheer Blankenbergh was, zoodra zij stillagen, aan het visschen gegaan. dikwijls gehoord had. Lot besefte wel, waar hij heen wilde, zij was niet zoo onnoozel. Maar zij vond het vervelend, omdat zij heelemaal niet zeker was van haar eigen gevoelens. Ze vond Huug aardig, zij mocht hem bijzonder graag. Hij was eerlijk, openhartig, vroolijk en zij kon gezellig met hem boomen over zwaarwichtige gedachten. In één woord, zij kon hem geweldig apprecieeren als vriend, maar Ik ben nog zoo jong, dacht Lot, ik ken niet bar veel jongelui door en door, hoe kan ik nu weten dat Huug werkelijk ,Er, der Herrlichste von allen’ voor mij is? Trouwens, ik wil nog zoo dolgraag veel beleven en rondzwerven, voordat ik mij aan iemand bind. En toch wist zij, dat ze het heel slecht zou kunnen hebben, als Huug zich een ander meisje koos, later. Het maakte haar nerveus en onrustig, als hij zoo tegen haar sprak 1 Zoo onverschillig mogelijk trachtte zij te zeggen: „Ach, als ik je er een reuze plezier mee doe — goed dan, het is misschien wel verstandiger.” Een tijd lang bleef het stil tusschen hen, ieder was met zijn eigen gedachten bezig. Eindelijk verbrak Huug de stilte. „Wat ga je nu doen Lot, als je thuis komt? Blijf je bij je plan, ga je weer op zoek naar een betrekking?” „Ja, dat ben ik vast van plan,” en Lot, bevrijd van het drukkende ,iets’, dat tusschen hen hing, praatte weer opgewekt over haar toekomstplannen. „Ik zou nu graag eens naar het buitenland gaan, bij een familie of dame alleen. Bij een heer lijkt mij veel plezieriger, die hebben meestal niet zooveel noten op hun zang, maar dat vindt Vader toch nooit goed.” „Erg gevleid met je oordeel en bravo voor je wijzen Vader,” spotte Huug. „Ik heb overigens een heel wat beter plan voor je. Luister eens, Lotteke.” Huug nam haar onder den arm en werd heel ernstig. „Ik ben nu afgestudeerd en kom bij Vader op de fabriek, zooals je weet. Over twee jaar wil Vader zich terugtrekken, als ik heelemaal ingewerkt ben. Het is zijn ideaal, een huis in Loosdrecht te laten bouwen aan het water en den heelen dag te kunnen visschen en watersporten. Tevens is hij dan dicht genoeg bij de fabriek om een oogje erop te blijven houden. Dat zegt hij wel niet, maar dat denkt hij. Ik krijg dan een behoorlijk salaris Lot, om op te beginnen, vierduizend gulden. Ik zou een klein autotje kunnen houden en de schuit leggen we bij Vader en we zouden ons huis op den Utrechtschen weg kunnen bewonen, dat jij altijd zoo eenig vondl En Lotteke „Och Huug, toe houd op, houd alsjeblieft op,” smeekte Lot. Haar hart bonkte in haar keel. „Toe Huug, vraag mij verder niets, ga niet verder? Ik weet heusch niet, wat ik zeggen moet. Waarom kan het zóó niet blijven, het was juist zoo prettig en nu stuur je alles in de war.” Lotte’s lippen beefden. Wat moest zij doen? Haar hart trok naar twee kanten. Hoe kon zij zeker weten, dat zij van Huug zóóveel hield, als zij van niemand anders ooit zou kunnen houden? Als zij toestemde, was zij gebonden en zij wilde nog zoo graag vrij uit kunnen leven en veel van de wereld zien. Aan den anderen kant leek het zoo heerlijk in dat mooie, gezellige huis met Huug te wonen, een auto te hebben en ’s zomers te zeilen. Om samen een genoegelijk, vroolijk leventje te genieten. Neen, dacht ze, nee — Ik mag het niet daarom doen, dat wil ik ook niet, dat is laag tegenover Huug. Ik wil de zekerheid hebben, dat ik overal en onder alle omstandigheden, alleen met Huug gelukkig zou kunnen zijn. Dit besef maakte haar wat kalmer en zij stond stil en pakte Huug’s hand. „Huug, ik wil heel eerlijk tegen je zijn. Ik ben lang niet zeker van mijzelf. Ik ben blij als je er bent, maar ik heb je nooit echt gemist, als je weg was. We kunnen reusachtig goed met elkaar opschieten en ik vind het prettig, als je aardig voor mij bent; maar dat is dan ook alles. Ik zelf heb absoluut geen behoefte om extra lief voor jou te zijn en ik weet nog, dat ik, toen Mona verloofd was, wel eens vroeg: „Mona, wat sloof je je toch uit voor Kees?” Altijd was zij met iets voor hem bezig. En dan zei ze: „Ik kan niet anders. Ik moet den heelen dag aan Kees denken en aan wat hij nu doet. Ik voel mij het gelukkigst, als ik maar met iets voor hem bezig kan zijn.” En dan, ik wil nog niet trouwen Huug, ik ben nog zoo jong.” Huug glimlachte teleurgesteld en wat verdrietig. „Ach kindje, die leeftijd van jou maakt heusch niets uit als je van iemand houdt, al was je zeventien. Maar dat je niet zeker bent voor jezelf, ja.. dat geeft voor mij den doorslag. Ik zou je nooit willen trouwen, Lotte, als je niet heel zeker wist: Huug of geen ander. Zoo zal het voor mij ook altijd blijven, Lotteke, jij of geen ander. Maar kindje, wil je mij één ding vast beloven? Dan zal ik er nooit, met geen woord meer op terugkomen 1 Mocht je ooit in je gevoelens tegenover mij veranderen, zul je je dan niet door valsche schaamte laten weerhouden het mij te zeggen?” Lot keek hem ernstig aan. „Dat beloof ik je, Huug,” zeide zij met vaste stem. HOOFDSTUK XVIII Lotte kind, wat zit je te suffen 1 Ik heb je al twee keer gevraagd of je nog thee wilt en je hoort mij gewoonweg niet. Wat heb je toch? Ik kan niet zeggen dat die boottocht je veel goed heeft gedaan, je bent niets opgewekt teruggekomen. Je schreef zoo enthousiast en sinds je thuis bent is er geen woord over den heelen tocht uit je te krijgen. Is er iets onaangenaams voorgevallen?” „Ach Moeder, haalt U zich toch niet altijd muizenissen in het hoofd,” antwoordde Lot geprikkeld. „Ik schrijf aan Ank, aan boord is er niets van gekomen en ik heb massa’s te vertellen. Waarom zou ik ruzie gehad hebben op reis, het was oergenoegelijkl” Moeder vroeg maar niet verder; Lot was sinds haar thuiskomst zoo prikkelbaar en om het minste onredelijk boos. Er was stellig wèl iets voorgevallen. Het zou wel in verband staan met Huug. Lot had zoo goed als niet over hem gesproken en vroeger kwam zij steeds vol grappige verhalen over Huug’s studentenavonturen thuis. Enfin, dan maar niets vragen, dat was het wijste. Dergelijke problemen moest ieder voor zichzelf verwerken en Moeder zou zich nooit in Lotte’s intieme aangelegenheden dringen, als zij niet gevraagd werd om advies. De klok tikte traag, het theewater zong in den ketel op de theestoof, Moeder breide aan een trui voor kleine Keesje en Lot pende en peinsde. Zoo nu en dan staarde ze naar één punt, als zij haar afdwalende gedachten wilden verzamelen. Het vlotte niet als anders. Hè vervelend, gewoonlijk vloog een brief aan Ank haar uit de pen. Het was ook alles even ellendig. Zij was nu alweer twee weken thuis, maar was de oude niet, dat voelde zij zelf wel. Nergens kon zij lang mee bezig blijven, zij had geen rust. Dan begon ze dit, dan dat werkje en na een half uur verveelde het haar alweer. Ik lijk wel mal, vond zij zelf, om me zoo van streek te maken om niets, want er is toch niets gebeurd? Huug heeft dadelijk aangenomen, wat ik gezegd heb en daarmee is het afgeloopen. Maar die laatste dag was ook zoo ellendig geweest 1 Huug was erg down en stil en had haar zooveel mogelijk ontweken. Als zij opkeek, had zij dikwijls gemerkt, dat hij peinzend naar haar zat te kijken en zoodra zij zijn blik ontmoette, had hij dadelijk den zijnen afgewend. De atmosfeer was gespannen en geforceerd geweest en het leek of Annie ook al anders was, nadat zij van het boodschapen met Huug, aan boord waren gekomen. Zoo nu en dan had zij eens van den één naar den ander gekeken en haar hoofd geschud, ’s Avonds in de kajuit had ze losjesweg opgemerkt: „Ik geloof, dat je een gansje bent, Lot, weet wat je doetl” Maar Lot had geen zin gehad er met Annie over te spreken en zonder verder veel te praten waren ze gaan slapen. Alleen Mijnheer Blankenbergh scheen niets gemerkt te hebben en was, tot het afscheid toe, heel gewoon en opgewekt geweest. En toch, kwam Lot tot de conclusie, al vind ik het nog zoo naar voor Huug, ik zou het precies wéér zoo zeggen. Was Ank maar hier, dan konden wij er eens over boomen. Het was moeilijk om zooiets te schrijven. Maar zij hadden elkaar beloofd, trouw alles op te biechten in voor- en tegenspoed en het zou haar wel opluchten. Zij wist zeker, dat Ank haar zou begrijpen. Met een diepen zucht, die Moeder op deed kijken, doopte Lot haar pen in en schreef nu vlot verder. „Zoo, wat zitten jullie stilletjes bij mekaar,” kwam Mijnheer van Welderen binnen. „Ik dacht, dat je alleen zat, Vrouw. Asjeblieft, drie stuks post voor je. Geen brief van je geliefde,” en plagend trok hij Lot aan haar oor. „Schrijf hem maar, dat hij je schandelijk verwaarloost!” „Hè Vader, wees niet zoo intens flauwl” kregelde Lot. „Nou,” trok Mijnheer een veelbeteekenend gezicht tegen Moeder, „wat heeft die?” Mevrouw trok haar schouders licht op en maakte een gebaar van: „neem er maar geen notitie van.” „Kijk Lot, dit zal jou interesseeren. De wintercatalogus van Hirsch,” leidde zij af. „Vroeg van het jaar, hè?” „Kijkt U maar eerst Moeder, ik schrijf even dezen brief af.” Wat had het kind toch? Anders vroeg zij weken van te voren of de catalogus nog niet gekomen was en zoo ja, dan vloog zij er op af en kreeg Moeder het eerste half uur geen kans. Van wie was die brief? Onbekende hand, uit H. De andere was de wekelijksche brief van Corrie, die zou zij eerst maar lezen. „Nog thee, man?” vroeg Mevrouw even later. „Hier, lees dien brief van Corrie eens. Ik ben blij, dat ze nu toch een tweedemeisje heeft genomen. Ze maakte zich veel te moe met die drie wildzangen en zóó sterk vind ik haar niet den laatsten tijd.” Daarna scheurde zij den onbekenden brief open en las: Zeer Geachte Mevrouw Maes van Welderen, U zult wel eenigszins verbaasd opkijken van mij een brief te ontvangen. Ik heb echter al zooveel over U gehoord door Uwe lieve dochter Lotte, dat U mij geenszins onbekend voorkomt. Mijn dochter Annie sprak mij erover, dat Lotte wederom een betrekking zocht en nu liefst in het buitenland. Ik kan U niet zeggen, hoe flink ik het van haar vindl Daarom wil ik haar ook gaarne helpen, als ik kan. Dezer dagen kreeg ik n.1. een brief van een neef van mijn man, welke in Frankrijk woont. Hij is daar directeur eener groote fabriek ten zuiden van Lyon. Onze neef is getrouwd met een Fran^aise en zij hebben vier kinderen, waarvan de oudste, Germaine, 17 jaar is en juist terug van kostschool. Haar Vader wil graag, dat zijn dochter eens haar familie in Holland bezoekt. En om haar nu wat bekend te maken met de Hollandsche taal, die zij wel verstaat, maar niet spreken kan, zoekt hij een Hollandsch jongmeisje, dat genegen is, als logeetjevriendin, een jaar bij hen te vertoeven. Hij vroeg mij eens uit te zien en nu dacht ik dadelijk aan Uwe Lotte. Het is wel geen gesalarieerde betrekking, maar het lijkt mij toch wel bijzonder aardig, op deze manier eens een kijkje in het buitenland te nemen. Tevens is zij in de gelegenheid de Fransche taal goed te leeren spreken, aangezien de vrouw van mijn neef geen woord Hollandsch verstaat of spreekt. Ik kan U natuurlijk alle referenties geven, die U mocht wenschen. Alleen heb ik Mevrouw nooit ontmoet. Het leven zal er zeker heel gezellig zijn. Zij bewonen een mooie villa, welke in een groot park gelegen is, met tennisbaan, vijver en ik meen dat zij paarden houden en zeker een auto. Dit alles volgens zeggen van Huug, die er verlederi jaar drie weken logeerde. Gaarne ontving ik spoedig antwoord van U. De bedoeling is, dat de logée eventueel begin December komt. .• Met vriendelijke groeten blijf ik met de meeste hoogachting: H. Blankenbergh-van der Hoog. „Lees eens, Man,” en Mevrouw schoof den brief naar den overkant van de tafel. iu lussctien Potten en Pannen „Blankenbergh?” las Mijnheer hardop de handeekening. „Blankenbergh, de zelfde Blankenberghs vaar Lot mee op reis is geweest?” Lot keek snel op. „Hebt U een brief van Mijnheer? vVat schrijft hij?” En nieuwsgierig geworden, legde zij laar pen neer. „Laat Vader nu eerst maar eens lezen. Het is een arief van Mevrouw Blankenbergh.” „Van Mevrouw? En die kent U heelemaal niet eens?” Nu brandde Lot van ongeduld. Wat kon Mevrouw wel aan Moeder te schrijven hebben? En Moeder deed zoo geheimzinnig. „Nou, dat is niet mis,” was Vaders oordeel, toen de brief uit was. „Mag zij hem lezen, Vrouw?” „Ja, lees maar, maar reken er vooral niet op, dat het gebeurt, hoor Lotl” Lot vloog den brief door en stootte zoo nu en dan een opgewonden kreet uit. „Wat dol, wat éénigl Dat is nu juist iets voor mijl Wat schattig van Mevrouw Blankenbergh, om aan mij te denken,” en zij begon een wilden krijgsdans om de tafel, alle verdrietelijkheden meteen vergeten. „Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt, haalde Moeder hoofdschuddend aan. „Maar wind je niet zoo op kind, het is nog lang geen voldongen feit. Vader, wat vind jij ervan?" „Ja kindje, wind je niet zoo op. Ga eerst eens kalm zitten, dan kunnen wij er eens ernstig over praten, want eerlijk gezegd, vind ik het nu niet zoo geweldig als jij. „Oh natuurlijkl” jammerde Lot. „Jullie ouderen hebben altijd van die bedenkingen! Wat kun je je nu dollers voorstellen dan een jaar in het buitenland op een grandioos buiten bij steenrijke menschen en n.b. zoo safe, als het maar kan, bij familie van de Blankenberghs ?’ ’ „Ja, ja, het lijkt allemaal schitterend. Maar kindje, ten eerste verdien je er niets mee en dat wilde je juist zelf zoo graag. Ten tweede is het misschien erg amusant, maar het kan ook net zoo goed tegenvallen. Je hebt het voorbeeld van Ank bij de hand. Als logée kun je niet zeggen: Bonjour, jullie bevallen mij niet. En ten derde en niet het minste, ben ik er zéér op tegen, dat je in zoo’n luxehuishouden terecht komt. Je went daar heel gauw aan en hoe zal je dan later weer je evenwicht vinden in een eenvoudiger omgeving? Zéér zeker ben je dan minder dan ooit geschikt voor een betrekking! Neen Lot, het is heel mooi aangeboden, maar ik voel er niets voor, eerlijk gezegd. Je moet vooral niet denken, dat ik het je niet gun, maar ik zeg het voor je eigen bestwil.” „Hè Vadertje, zeg nu niet zoo ineens nee. — Toe, denkt U er nog eens over? Het is toch een aanbieding, die je zelden of nooit krijgt en ik zal zeker goed Fransch leeren spreken en mij geweldig elegant kunnen bewegen, als ik terug kom. Dat heb ik volgens jullie allen ook erg noodig. Wat wilt U dus nog meer?” „Ja liefje, maar je zult ook leeren elegant geld uit te geven, vrees ik en dat kun je je als mijn dochter nu eenmaal niet veroorloven. Heusch, het is niet leuk, als die, hoe heet ze ook weer — Germaine —, alles kan koopen, waar zij zin in heeft en jij moet iltijd toezien of zeggen: „neen, dat kan ik niet doen! e zult je dan hoe langer hoe ontevredener gaan voelen »n achteruit gesteld.” „Ach Man, je weet toch eigenlijk heelemaal niet 3f die familie erg luxueus leeft, al wonen ze in een nooi huis!” kwam Moeder te hulp, die medelijden iad met Lot’s teleurstelling. Zij kon het zich best voorstellen, dat het kind er dollen zin in had. „Mij dunkt, auto’s, tennisbaan, paarden, noem jij dat maar geen luxe!” somde Mijnheer op. „Nu ja, maar ze wonen waarschijnlijk buiten en er zal verder niet veel vertier zijn,” suste Moeder. Zij gunde het Lot zoo. Het kind had hard gewerkt het laatste jaar en getoond te kunnen aanpakken. En al kon zij zich wel met de gezichtspunten van haar man vereenigen, het zou toch zeker Lotte s opvoeding ten goede komen. „Wij spreken er nog wel eens over, Moeder en ik, brak Mijnheer verder commentaar af en nam zijn krant weer op. Gelukkig, dacht Lot, dus niet heelemaal van de baan. Zou zij Moeder kunnen bewerken een goed woordje te doen? Wat zou het eenig zijn! Gauw nog even aan Ank schrijven, wat zou die wel zeggen? Bij het naar bed gaan, Vader liet de honden nog even uit, sloeg Lot haar armen om Moeder’s hals. „Toe, lieve Moeke-Moek, help me? Ik zou het zoo zeldzaam dolletjes vinden. Hè, doe je je best eens voor Lotje?” „Dan mag je eerst wel eens wat liever worden,” verweet Moeder zachtjes. „Je bent zóó humeurig den laatsten tijd, dat ben ik niet van je gewend!” „Ja, dat weet ik wel, Moeder, maar ik loop ook over zooiets vervelends te tobben Enfin, ik zal het U dan maar zeggen.” En Lot vertelde, wat er tusschen Huug en haar voorgevallen was. „Vindt U dat ik verkeerd deed, Moeder?” „Nee zeker niet, kindje. Integendeel, je hadt niet anders mogen handelen, zoo min voor jezelf als tegenover Huug. Ik vind het wel erg jammer. Huug is een beste jongen en zou zeker goed voor mijn meiske gezorgd hebben. Maar natuurlijk, als jij niet genoeg van hem houdt, dan houdt alles op. Tob er maar niet over. Huug is nog jong, hij heeft zijn werk en zal er wel gauw overheen komen. Kom, ga nu maar naar bed en pieker er niet meer over,” en Moeder schoof Lotte zachtjes de deur uit. Het zou misschien niet kwaad zijn, als Lot nu naar het buitenland ging. Zij kwam dan, öf over deze geschiedenis wel heen, öf zij zou wel merken, dat zij zich vergist had en Huug erg missen. Zij vond het, geloof ik, heelemaal niet leuk, toen ik zei, dat Huug er wel gauw weer overheen zou komen, glimlachte Mevrouw in zichzelf. Lot kent haar eigen hart nog niet! Wie weet, waar het goed voor is, zoo’n jaar er eens heelemaal uit, onder vreemden? HOOFDSTUK XIX "^fa al het voor en tegen nog eens grondig overwogen -*-^te hebben, werd besloten, dat Lot gaan mocht. Deze liep zingend en jubelend door het huis en was weer geheel de oude. Haar mond stond niet stil en Moeder maande haar menig maal tot kalmte. „Je hebt minstens nog twee maanden den tijd en je doet of je morgen aan den dag al vertrekt. Je bent geloof ik, dolblij, dat je weer van ons weg kunt trekken,” voegde zij er schertsend bij. „Hè nee, Moek, niet zeggen, maar kunt U niet begrijpen, dat ik dit knal vind?” „Ja, natuurlijk kind, ik vind het heerlijk voor je, zooiets had ik ook wel graag gedaan vroeger. Denk erom, Lot, dat je dien brief aan Madame eerst in het klad schrijft, anders komt er niets van terecht. Begin daar nu maar eerst aan.” „Ja, natuurlijk maak ik een kladje, stelt U vóórl Ik ken geen spat meer van Fransch. Dood eng lijkt het mij om ineens in een andere taal te moeten koeterwalen. Ik zie me all: „Ah Madame, je le trouve zalig de venirl” „Hè maar Lot, je hebt op kostschool toch behoorlijke conversatieles gehad?” „Ja, dat is wel zoo, maar als je de kans kreeg, sprak je natuurlijk Hollandsch; Mademoiselle was zoo goedig. Stom, achteraf beschouwd, hè? Nu ja, ze zullen me wel snappen en Mijnheer Blankenbergh verstaat toch zeker nog wel Hollandsch?” „Ja, dat denk ik ook wel, maar zorg maar, dat je een aardig mondje Fransch kent als je terug komt. Dat is de hoofdreden, waarom Vader je laat gaan. Ga nu eerst aan dien brief beginnen, Lot, toe nu, anders wordt het steeds uitgesteld.” Met een Fransche dictionnaire gewapend, toog Lot aan den arbeid. Brr, dat viel nog niets mee en een tijdlang stond er niets dan „Chère Madame”. Wacht, een idee. Zij zou eerst een Hollandsch kladje maken en het dan vertalen. „Lukt het?” en Moeder keek eens over haar schouder. „Oh lieverd, ik werk in het zweet mijns aanschijnsl Enfin, twaalf maanden van zalig nietsdoen zullen mijn deel worden.” „Nu, maar je gaat er niet met je handen over elkaar zitten, hoor Lotte. Ik zal wat gezellige handwerkjes voor je koopen en je breit maar eens wat voor Keesje en de peuters van Corrie.” „Ach Moeke-Moek, maak je nu geen kopzorgen. Ik wed, dat ik daar niet eens tijd voor heb. We zullen het druk genoeg hebben met tennissen, zwemmen en uitgaan. Ik hoop, dat Germaine van wandelen houdt. Ik las in dat boek „Le Dauphiné”, dat het er schitterend isl Wat een beuldige naam — Germaine —. Als het nu maar een beetje gezellig wurm is,” ratelde Lot voort. „Zij zullen haar toch niet altijd zoo voluit noemen? Maar wat moet je er van maken, Gerry — Maine? Nee, dat is niks.” „Nu, dat zal je daar wel hooren, misschien schrijft zij je van te voren wel een briefje. Zou jij haar ook niet een woordje schrijven Lot, lijkt mij wel zoo aardig.” „Gunst Moeder, zoo’n wildvreemd kind? Wat moet ik daar nu aan pennen?” „Kom, doe nu niet zoo kinderachtig 1 Ik zou het maar doen hoor, tenslotte ga je toch voor haar?” Lot stemde zuchtend toe. Een paar dagen later kwam het antwoord. „Wat een onberispelijk Fransch!” kreunde Lot. „Wat zullen ze wel van mijn verward gehaspel gezegd hebben? Zij onderteekent werkelijk voluit — Germaine — Moeder en zoo’n innig net briefje 1 Oef, zou het een erg braaf kind zijn?” Lot keek benauwd. „Hè, heb nu niet altijd dadelijk critiek. Ik vind het een heel correct, vriendelijk briefje en de Fransche jonge meisjes zijn niet zoo loslippig, als onze Hollandsche jeugd met hun woorden. Jullie verhaspelen je taal, dat het treurig is. Germaine komt juist van een kloosterschool en is daar bij de nonnetjes natuurlijk heel ingetogen opgevoed, dat moet je niet vergeten.” „Nu, ik ben razend benieuwd hoe zij is. Stuurde ze maar eens een kiek, dan heb je tenminste een indruk.” „Morgen heeft Vader een vergadering in Utrecht, Lot, dan moesten wij maar meerijden en in dien tijd boodschappen doen. Maak jij dan vanavond een lijstje van wat je nog noodig denkt te hebben, dan kunnen we dat even samen bespreken.” „Ja fijn. Zeg Moek, ik ben benieuwd hoe ik er komen moet, want kijk eens, er loopt geen spoorlijn heen.” Samen bogen zij zich over de kaart van Frankrijk, waar Lot de laatste dagen een enorme belangstelling voor getoond had. Zij had haar opengeslagen in de serre op tafel gelegd en liep er menigmaal per dag heen om haar ,nieuwe vaderland’, zooals zij het noemde, te verkennen. „Er zullen zeker wel bussen loopen naar een stad in de nabijheid, denk ik, het ligt midden in de bergen. Kijk maar, 3000 meter, 2500. Het zal er wel beeldig zijn. Wat zal je genieten 1” De reis erheen had toch werkelijk nog eenige voeten in de aarde. De route was eenvoudiger dan zij gedacht hadden. Met den trein, met de P.L.M., naar Grenoble, waar Mijnheer Blankenbergh haar met de auto zou komen halen. Maar hoe vaak Lot ook verzekerde, de reis best alleen te kunnen maken, Vader wilde daar niet van hooren. „Ik denk er niet aan, om je een nacht alleen in Parijs te laten en je koffers moeten daar over naar het Gare de Lyon en weer ingeschreven. Dat lukt je nooit, kind! Ze dringen je gewoon opzij in die drukte, als je je niet duidelijk en vlot verstaanbaar kunt maken. Ik moet daar eerst iets op vinden. Ik zal eens bij Lindeman informeeren.” En deze bracht uitkomst. Het was al heel eenvoudig op deze manier: 2 December vertrok een klein reisgezelschap naar Parijs. Lot kon zich in Dordrecht hierbij aansluiten en meereizen tot de Fransche hoofdstad. De leider zorgde voor haar bagage, haar hotel in Parijs en plaats in den trein naar Lyon. Zoo gewenscht, zou deze haar ’s ochtends naar den trein brengen, zoodat zij zich nergens om te bekommeren had. Van Parijs naar Grenoble, waar zij tegen half negen aan zou komen ’s avonds, was één traject tot Lyon, waar zij moest overstappen. „Het Jongemeisje zou dit echter zeker alleen kunnen volbrengen,” schreef het reisbureau. „Jongemeisje,” gnuifde Lot. „Zij denken zeker door Uw brief met een schaap van dertien jaar op reis te gaan. Nu Vader, mooier kon het toch niet, wèl?” Aldus werd besloten, dat Lot met Lindeman zou reizen. De tijd vloog om. Er was zooveel te doen en te naaien. Zij wilde alles zelf in de puntjes verzorgen. Die Germaine zou zeker beeldig Fransch ondergoed hebben en zijzelf bezat nog echte „degelijkheidsdessoustjes” van blauw en roze lingeriekatoen. Op de huishoudschool was je dan ook wel niet veel méér waard, maar nu bedelde zij Moeder een mooien lap toile de soie en eenige tricot zijden onderjurken af. Eindelijk stond de groote „kostschoolkoffer” in de gang. Lot plakte er de kleurige etiketten „grande vitesse” met een gewichtig gevoel op. Morgen naar Mona, Zaterdag naar Corrie om goeden dag te zeggen, daarna nog drie daagjes thuis en dan .... was het eindelijk zooverl Het was dan ook een enthousiaste, opgewekte Lotte, die met Mijnheer van Welderen op Woensdag, op het koude, tochtige perron te Dordrecht stond, waar de wind hen om de ooren snerpte. „Ik geloof, dat hij daar aankomt, Vader. Zeg je Moeder nog eens goedendag? Dag, hoor Vadertje, houdt U maar taai!” Lot, nu toch zenuwachtig in het besef, dat zij Vader en Moeder in een heel jaar niet zou zien, knelde Vader’s hoofd bijna af. Deze stond zelf op zijn snor te bijten om niet te laten zien, dat ook hem het afscheid moeilijk viel. Daar kwam de trein binnengedaverd 1 Een klein mannetje boog zich uit een der ramen en spiedde het perron af. „Hier, hierheen,” wenkte hij, toen hij Mijnheer Blankenbergh en Lot zoekend rond zag kijken. Uit den stilstaanden trein springend, kwam hij vlug op hen af en nam met een breeden zwaai zijn groene flambardhoed af. „Stapt U maar gauw in, juffrouw van Welderen, wij hebben maar twee minuten,” kwaakte het mijnheertje. „Vooruit Lot, vooruit, loop achter Mijnheer aan,” kwam Vader geagiteerd. „Vader, is het niet precies een kikker met dat hoedje, die uitpuilende oogen en dat kwakende stemmetje?” gichelde Lot bakvischachtig. „Ja, het lijkt op het oög niet iemand om je aan toe te vertrouwen, maar dat is natuurlijk wel in orde. Dag kind, houd je taai en kom terug als je het er niet goed hebt, hoor!” Lot hing uit het raam, dat de geleider gedienstig voor haar opengeschoven had. Daar gaan we, dacht ze, toen de trein langzaam begon op te trekken. Gelukkig maar. Hè, zoo’n afscheid was toch nog eventjes beroerd. Vader keek zoo verdrietig. „Dag Vader, dag!” en zij wuifde, tot de trein de bocht omging en het station uit het gezicht geraakte. „Hier is Uw coupé, ik zal U even aan het overige gezelschap voorstellen. Mijn naam is Groen.” Makkelijk, dacht Lot, de groene kikker of de kikker in het groen. Zij volgde het mijnheertje in de coupé. „Dokter en Mevrouw Seyffaart, Dominee Huisen, Mijnheer Stevens en juffrouw Stevens, Mijnheer de Ruyter,” stelde hij op het rijtje af voor, „ .. .. Juffrouw Maes van Welderen. U bent nu allen geïnstalleerd en ik ga eens onderzoeken of alle bagage meegekomen is.” In de coupé heerschte een genoegelijke conversatie. Het bleek Lot al gauw, dat dit een kunstexcursie was. Op haar beurt moest zij vertellen, waar zij heen ging en wat zij ging doen, waarop menigeen haar benijdde. Wat een heerlijkheid, een heel jaar in zoo’n prachtige streek door te brengen. Mijnheer de Ruyter, die ingenieur was, was wel eens in Grenoble geweest en vertelde er haar zooveel mogelijk van. Ja, het was er schitterend. Ging zij wintersporten? Wist zij niet, dat dat er veel gedaan werd? Oh ja, heel veel tegenwoordig, zij zou er van kunnen profiteeren. „Dolletjes,” vond Lot, „dat lijkt mij wel zóó eenigl” Na eenigen tijd verslapte het algemeene gesprek. Dokter en Mevrouw begonnen een spelletje halma op het tafeltje voor het raam. Juffrouw Stevens, leerares in de kunstgeschiedenis, verdiepte zich in een lijvig, geleerd uitziend boekwerk, Dominee dommelde in een hoekje en de twee andere heeren geraakten in een ingewikkelde discussie over motoren, waar Lot niets van snapte en wat haar ook niet bar interesseerde. Zij greep haar geliefde hoedendoos en nam er een boek uit. Goeie Vader, die nog gauw de nieuwe roman van Ivans voor haar gekocht hadl Hijzelf hield dol van deze verhalen en was er zich geheel onbewust van, dat ze Lot niets aantrokken. Maar toen zij er eenmaal in begonnen was, werd ze door den vlotten stijl en het spannende verhaal toch geboeid en zij waren bij de grens, voor ze het besefte. Mijnheer Groen kwam in de coupé, vroeg al hun passen en installeerde zich hiermee in de deuropening. Op die manier handelde hij alles voor hen af, zonder dat het gezelschap op eenige wijze lastig werd gevallen. „Bravo Mijnheer Groen, dat hebt U hem netjes gelapt,” prees de dokter joviaal. „Och, dat is routine dokter. Ze kennen mij zoo langzamerhand wel aan de grenzen,” zei deze bescheiden. „Over een half uurtje kunt U de lunch gebruiken. Ik nam de eerste maar voor U, dat is het prettigste.” In mijn ooren knoopen voor morgen, dacht Lot handig. Tingelingeling, tingelingeling! „Premier déjeuner,” kwam de „garcon” door de gang geloopen en verdween in den volgenden wagon. „Laat U alles maar zoo liggen. Conducteur, sluit U deze coupé even afl” „Het gaat vanzelf,” vond Dominee, „het is wel een heel gemakkelijke manier van reizen.” Achter elkaar aan liepen zij door de gangen en de hevig rammelende harmonica-verbindingen. Lot vond het alles een eenige sensatie. Zij was al eens met Vader en Moeder naar Duitschland en België geweest, maar nu alléén, als groot mensch behandeld, was toch iets heel anders en veel leuker. Aan tafel hadden zij allen kinderlijk plezier om het geknoei met de soep, die maar niet op den lepel wilde blijven. Aan het tafeltje aan Lot’s rechterhand zat een jonge moeder met twee drenzende kinderen. Het vrouwtje zag rood van agitatie. Mevrouw Seyffaart knikte haar vriendelijk toe. „Arme ziell Zij vertelde mij in den Haag, toen wij haar hielpen instappen, dat zij naar Marseille moest met die twee kleine peuters. Wat zal dat menschje op zijn tegen dien tijd!” Bij het teruggaan naar hun coupé, kwam het eene kindje, een jongetje van een jaar of drie, dat vlak voor Lotte uit liep, te vallen. Zij raapte hem op, maar „Mammie, Mammiéié!” krijschte het en sloeg wild naar Lotte, die hem bijna niet meer houden kon. „Oh, neemt U ’t maar niet kwalijk, hij is moe en het is alles zoo vreemd voor hem,” zuchtte het mevrouwtje vermoeid. „Foei Johnny, wil je dadelijk stil wezenl Je mag niet zoo gillen, dat weet je best.” Zij nam hem van Lotte over en pakte het kleine meisje van twee bij de hand. „Kom Babyl” „Zal ik haar even dragen? Het is zoo ellendig loopen voor die peuters,” bood Lot vriendelijk aan. Een dankbare blik trof haar. „Oh, dolgraag, als U dat zoudt willen doen?” „Wat heb ik een spijt, dat ik niet heelemaal met de boot ben gegaan,” zeide ze, in de coupé gekomen. „Ik moet naar Sabang. Maar Moeder was zóó ellendig, dat wij weer weggingen, dat ik er op deze manier nog drie daagjes aanknoopte. Het is anders bijna niet te doen met de kinderen 1 Om zes uur ben ik al uit den Helder gegaan.” „Nou, dat kan ik me voorstellen, ik benijd U niks. Wat zult U moe zijn 1 Als U het goed vindt, kan ik wel wat met de kinderen spelen, ik heb toch niets te doen. U kunt dan wat rusten,” stelde Lot aarzelend voor, bang zich op te dringen. „Oh, wat lief van U om dat aan te bieden, maar dat mag ik niet van U vragen, hoor! Vast wel bedankt voor het dragen van Baby.” Lot stapte weer naar haar eigen compartiment, waar allen verdiept waren in hun diverse bezigheden. Men zou haar hier zeker niet missen. Zij haalde uit haar tasch eenige reepen chocolade. Nu Mijnheer Groen even waarschuwen. Oh, daar was hij al in de gang. „Mijnheer Groen, ik ga een oogenblikje in de coupé hiernaast, om de kinderen wat chocolade te brengen, dan weet U waar ik ben.” „Best,” knikte deze en Lot schoof de deur open. „Mag ik?” „Oh, U bent een engel! Komt U heusch hier? Heerlijk, ik ben wel doodop. Nell Sanders heet ik.” Om half drie waren ze bij de Fransch-Belgische grens. „Komt U nu even in Uw eigen coupé?” kwam Mijnheer Groen vragen. „Wij worden streng gevisiteerd vandaag, ik denk dat zich een smokkelaar onder de reizigers bevindt. De douanen voelen met ijzeren staven onder de banken, dat komt niet vaak voor.” „Opwindend,” vond Lot. „Rien a déclarer? Quelque chose a déclarer?” vroegen de douane beambten. Lot moest haar hoedendoos openmaken, waarin de douane wat rondrommelde, om er daarna met krijt een kruis op te zetten. De heeren toonden de meegenomen sigaren en sigaretten. „Boni U kunt Uwe koffers sluiten. Merci.” Een tweede beambte kwam, juist toen men alles weer opgeruimd had, de coupé binnen. Met een ijzeren staaf voelde hij onder de banken, terwijl een oud vrouwtje kwam om de dames te fouilleeren. „Gewoonweg geen manier!” vond de doktersvrouw. „Au,” schrok Lot, toen de staaf haar vrij onzacht tegen de beenen stootte. „Jakkes, kijk eens, een reuze ladder, wat zondel” „Hè, wat jammer,” beklaagden de twee dames mee. „Die ruwe kerels ook!” „Komt U eens kijken, ze hebben heml” riep de geleider hen even later naar de gang. Lot vloog naar de ramen en zag een klein mannetje, stevig vastgepakt tusschen twee douanebeambten, weggeleid worden naar het bureau van den chef. „De smokkelaar?” „Ja, een diamantsmokkelaar. Naar ik hoorde, scheen hij een flinken slag te willen slaan. Het werd echter bijtijds bekend en de douanen waren paraat.” „Wat een emotiel” zuchtte Lot verheerlijkt. „Servi pour le thé,” kwam de ober weer met zijn bel door de gang. „Kom, ik zal je wel helpen,” schoot Lot Nelly te hulp, die zich weer met de tweebabies door de gang worstelde. „Graag, kom je bij me zitten? Mal, zoo gauw als je op reis vriendschap kunt sluiten, hè? Als ik niet in den nachttrein plaatsen had besproken, ging ik vast morgen met jouw trein. Maar het is beter zoo. Als wij wakker worden, zijn we in Marseille en de kinderen slapen best in een couchette.” Om half zeven schoof de trein onder den kap van het ,Gare du Nord’. „Porteur 1 Porteur, icil Uw koffertjes, juffrouw van Welderen? Geeft U maar hier.” „Dag Nell, het beste en goeie reis verder. Dag Baby, dag John!” Toen het gezelschap als kippen achter elkaar naar den uitgang drong en werd gestuwd, bedacht Lot ineens, dat zij vergeten had Nell’s adres te vragen. Zij keek naar alle kanten en rekte haar hals uit om haar te ontdekken. Nergens te zien. Wat mail En Nell wist haar adres ook niet. Echt ,ships that pass in the night. Zij zouden elkaar wel nooit meer zien. „Hierheen juffrouw van Welderen. Blijft U bij ons, anders raken wij U in de drukte kwijt?” Zonder veel moeite bemachtigde mijnheer Groen twee taxi’s. „Geweldig handig is die man,” bewonderden allen. „Moet je zien, er staan drommen menschen te roepen, die niets krijgen.” 11 Tusschen Potten en Pannen „Een beetje brutaal zijn, veel routine en handigïeid met de taal,” dacht dokter Seyffaart. Lot zei niets meer en keek haar oogen uit. Wat een Iruktel Wat een lichten en reclames 1 En dat oor/'erdoovend lawaai van al die claxons 1 Was dat nu ■’arijs? Het was betooverend bij avond. Lot genoot 1 Zoo nu en dan stond haar hart bijna stil van schrik, iun taxi slingerde, slierde, schoot opeens met een /aart vooruit, om daarna even plotseling weer te stoppen. Zoo nu en dan zóó plotseling, dat ze bijna 3p dokter’s knieën belandde. Mevrouw Seyffaart gaf /oortdurend gilletjes van angst. „Oh .... guttegut, daar gaan wel” riep ze telkens n doodsangst. „Wij komen nooit heelhuids in het tiotell” Maar ondanks alle angsten, arriveerden zij zonder ongelukken voor „Les deux Mondes.” Na zich wat verfrischt te hebben, aten zij in het hotel. Heel eenvoudig volgens menu, boerenkool met worstl Speciaal Hollandsch menu, voor dien dag. „Nu, daarvoor hoeven wij niet naar Parijs te komen, die is in Holland beter,” vonden zij eenparig. „Morgen eten wij in de stad in een puik restaurant,” beloofde Mijnheer Groen. „Maar ik dacht, U zult wel te vermoeid zijn om veel te doen vanavond. Als U er echter lust in hebt, kunnen wij nog wel wat op de boulevards gaan kijken en een drankje nemen?’ Ja, dat was een idee, dat insloeg 1 Fijn, dacht Lot, daar bof ik bij. Kan ik nog net waarnemen. Een uurtje later zaten zij voor het „café de la Paix”. ’t Idee, dat ik hier zitl Wat zou Ank wel zeggen, als zij het wist? verkneuterde Lot zich. Wat een menschen, wat een drukte! Het was ongelooflijk. En wat waren die vrouwen opgemaakt, geweldig! Allemaal even elegant en beeldig gekleed! Zij keek haar oogen uit. „Zou ik hier ergens briefkaarten kunnen krijgen, mijnheer Groen? Ik heb Vader en Moeder beloofd een woordje uit Parijs te sturen, dat ik goed aangekomen ben.” „Ja, ik wil ook wel wat kaarten,” kwamen ook de anderen. „Ici, wenkte de geleider een klein jochie, dat een bak met kaarten torste. „Voici Messieurs, - dames; voila des belles cartes. Cinq sous la carte, Messieurs-dames!” zong hij met een schril stemmetje. „Ach arme stakkerd, zoo n klein kereltje! Hij heeft niet eens een jasje aan en kijk die magere bloote beentjes. Wat een uitgeteerd gezichtje,” beklaagde de doktersvrouw en zij gaf het kind een tienfrancs stuk. Allen gaven iets meer en het kind straalde. Het heele magere, grauwe gezichtje lichtte op. „Mercil Merci inflniment, Messieurs,-dames!” Het spoedde zich naar een zusje, die niet veel grooter was sn met viooltjes ventte, om van zijn geluk te vertellen. Samen trokken zij weer verder, steeds hun coopwaar aanbiedende, de meeste keeren echter evergeefs. „Ja, dat is wel de schrijnende kant van Parijs. Al iie arme stakkerds, die op die manier aan hun kostje noeten komen en een pak slaag wacht, als zij niets huis brengen. Maar er zijn er honderden zoo en men Kan hen niet allen geven,” vond mijnheer Groen. „Deze twee kennen mij wel, zij zijn er altijd, als ik met >en gezelschap kom, het is of zij het ruiken 1 Nog een uurtje keken zij naar het gewoel en gingen toen naar het hotel terug. Wat ben ik moe, dacht Lot. Zeker van alle nieuws en de emotie. Zij nam dadelijk afscheid van het gezelschap, dat zij morgen niet meer zien zou. Haar trein ging om half acht. Dat beteekende om zes uur opstaan. Ze ging nu maar gauw naar boven. Binnen de vijf minuten was zij in bed, en voor zij tijd had aan iets te denken, was zij al in diepen slaap verzonken. HOOFDSTUK XX "D RRRRRT1 ging een venijnig belletje. Rrrrrrtl Rrrrrrtl Lot schrok wakker. Waar ben ik? Oh ja, Parijs! Nu al opstaan? Rrrrrtl ging het weer. Ha, de telefoon. Houd je koest, ding en Lot pakte den hoorn van den haak. „Hallo? II est six heures, Madame!” „Merci,” lanceerde Lot haar eerste Fransche woord en hing den hoorn op. Wat ijzig, dat zij nu steeds Fransch moest spreken en dan zoo op je nuchtere maag. Ze was er absoluut uit en voelde zich als een brabbelend kind. En daarbij kwam nog, dat die Franschen zoo vlug ratelden, je verstond er niets van, als zij tegen elkaar bezig waren. Gauw er maar uit, anders val ik vast weer in slaap. Wat heb ik nog een mafl Oeoeoeh! Lot rekte zich eens lekker uit. Kom! Gedecideerd zwaaide zij haar beenen buiten het bed en begon zich vlug aan te kleeden. De geleider wachtte haar beneden al op en zij ontbeten samen haastig. Een half uurtje later waren zij op weg naar het „Gare de Lyon.” Wat zag Parijs er anders uit bij het nuchtere, grauwe daglicht 1 De café’s werden door slaperige bedienden met een soort stalbezem uitgeveegd. De stoelen stonden in een hoek op elkaar gestapeld en het geheel maakte een triesten, grauwen en vuilen indruk. Zij was echt blij, dat zij haar eersten indruk van Parijs ’s avonds had gekregen. Dien zou zij nooit vergetenl De trein stond klaar, maar zij had nog allen tijd. Mijnheer Groen besprak een mooie hoekplaats voor het raam en nam vast tickets voor het déjeuner. „Nu hebt U alles, geloof ik. Oh ja, de regus van Uw groote bagage nog en de sleutels. Ik ga nog even zien of Uw koffer meekomt. Gaat U maar vast in uw coupé.” Lot installeerde zich genoegelijk in haar hoek. Fijne plaats had zei Er waren er nog drie besproken, volgens de nummers boven de zitplaatsen, neusde zij gauw rond. „Alles in orde,” kwam mijnheer Groen terug. „Dan ga ik nu maar. U hebt nu alles, hè? Kan ik nog iets voor U doen? Kijkt U vooral na Lyon uit, als het nog niet te donker is, dan krijgt U een schitterend gedeelte.” „Dank U wel, U hebt mij zóó geholpen en voor alles gezorgd. Dag mijnheer Groen 1” „Prettige reis verder, Juffrouw van Welderen!” „Dank U.” Lot leunde uit het raam. Nu ving de reis dan eigenlijk pas aan. Toch prettig, dat die Mijnheer Groen voor alles gezorgd had. Het was haar zelf nooit zoo vlot gelukt, wat kwam er nog veel kijkenl En die drukte overdonderde je gewoonweg. Dat mannetje viel razend mee hoor, het was een handig baasje. Zij zou ’t aan Vader schrijven, die zou er van opkijken. Het begon wat drukker te worden. Lot amuseerde zich kostelijk met de verschillende afscheidstafereelen. Al die elkaar zoenende mannen 1 Géén gezicht vond zij het. Meerdere menschen kwamen in den coupé, maar de naamkaartjes met „réservé” ziende, trokken zij zich ijlings terug. Toen de trein eindelijk vertrok, waren de plaatsen nog onbezet. Komen er zeker later in, dacht Lot. Nou mij best, dan heb ik de ruimte. Geweldig, wat was dat Parijs groot! Zij spoorden nu al een half uur langs en door voorsteden en het hield maar niet op. Wat moest je jezelf een mug voelen, als je in zoo’n stad woonde. Tot de bel ging voor het déjeuner, amuseerde zij zich kostelijk met uit te kijken, te lezen en zoo nu en dan eens door de gangen te wandelen. Vlug zocht zij toen haar handschoenen en taschje bij elkaar en toog op weg naar den restauratiewagen. Het was nog niet erg vol. Lot keek eens rond en koos zich een plaatsje tegenover een stel jonge menschen. Al heel gauw had zij in de gaten, dat het een Engelsch paartje was op de huwelijksreis en onderweg naar de Cóte d’Azur. Als ik nu in ’s hemelsnaam mijn lachspieren maar in bedwang kan houden. Wat doen ze demonstratief! De jongeman had voor niets en niemand anders ooren en oogen, dan voor zijn jonge vrouwtje en fluisterde hardop allerlei lieve woordjes en zinnen. Doodbenauwend vond Lot het. Het gaat zoo niet langer, ik knal zoo los. Zij kuchte eens om de aandacht te trekken en vroeg in haar mooiste Fransch: „Pardon Monsieur, voulez vous me passer la carte, s’il vous plait?” Als uit een droom ontwakend, keek de jongeman verwezen op. „Beg pardon?” „La carte?” vroeg Lot nog eens en wees ter verduidelijking naar het papier, dat vergeten tusschen het paartje op tafel lag. „Please,” en met een glimlach reikte hij haar het gewenschte over, om daarna, in het idee, dat Lot een Fran^aise was, het gesprek nog wat luider voort te zetten. Dear mei Nu wordt het pas goed en Lot verborg haar grijns achter het menu. Bij de „oeufs pochés” plaatste de kellner de schaal naast Lot op tafel en kordaat presenteerde zij deze aan het Mevrouwtje. „Please Madam, will you take first?” noodigde zij met een twinkel in haar oogen. Verschrikt keken de jongelui haar aan. Sprak dat meisje ook Engelsch? Dan had zij zeker alles verstaan en zou zich wel vroolijk over hen gemaakt hebben. En van dat oogenblik af bepaalden zij zich tot monosyllaben en korte open aanmerkingen over alledaagsche onderwerpen. Gelukkig, dacht Lot, het was wel amusant, maar toch vrij pénible. Ik bestierf het van de binnenbrandjes 1 Hè, lekker was het eten. Zij besteedde er haar volle aandacht aan. Van de afrekening snapte ze niet veel. Het ging zoo gauw en al die verschillende Fransche munten. Zij zou het in den coupé wel eens narekenen. Tegen vier uur kwam zij te Lyon aan. Wat lag het prachtig tegen de heuvels aangebouwd 1 Maar wat een smerig station voor zoo’n groote stadl In de wachtkamer was zij er bijna vies van om op de banken te gaan zitten; zij kleefden. Nee, ze zou maar liever in de restauratiezaal een kopje thee gaan drinken. Dit was haar eerste fout, die zij in Frankrijk maakte, want de thee is daar geen volksdrank, zooals bij ons en, behalve in de goede Parijsche restaurants, vrijwel ondrinkbaar. „Afwaschwater,” was dan ook haar oordeel, toen ze het lichtgele lauwe vocht proefde. Weet je wat, zij zou er maar een taartje bijnemen, die zagen er heerlijk uit. „Gargonl Une petite tarte, s’il vous plaït.” „Pardon, Madame, comprends pas.” „Une petite tarte, comme ga,” wees Lot naar de schaal met taartjes. Zij was verward en zenuwachtig, dat de man haar niet begreep. Het was toch duidelijk genoeg, „une tarte?” „Ah, des gateauxl Mais si, Madame,” en de kellner verdween om het gewenschte te halen. Mijn lieve deugd, wat een valstrikken heeft die Fransche taal. Ik had er mijn hoofd om durven verwedden, dat het een „tarte” was. Moet ik toch eens in de dictionnaire opzoeken. „Le train pour Grenoble, troisième quai,” riep een conducteur af. Lot haastte zich naar buiten. Het begon al schemerig te worden, zij zou niet veel meer kunnen zien van de mooie omgeving. Wat een rammelkast van een treintje 1 Nou, dat was wat anders dan de P.L.M. Nu zou zij haar diner ook wel misloopen. Enfin, als zij ergen honger had, dorst ze nog wel een boterham te vragen aan Madame. Tot overmaat van ramp was het een allerverschrikkelijkst boemeltje. Ieder station schrok zij op. Was dit soms Grenoble ? Ze kon niet verstaan wat de conducteur riep, hij zei de namen erg onduidelijk. Zoo nu en dan raadpleegde zij haar horloge maar eens. Kwart over acht moest zij er aankomen. Melig was het 1 Het lichtje flikkerde zoo, dat er van lezen geen sprake was en buiten was het pikdonker, zoodat er niets te zien viel. Nu en dan geeuwde Lot luidruchtig en dommelde een beetje in. Gek, dat zij den heelen dag geen medereizigers gehad had 1 Deze trein was trouwens vrijwel leeg. Eindelijk stopte de trein dan toch te Grenoble. Ik had er schoon genoeg van, gelukkig dat ik er ben. Nu mijn hoedendoos goed zichtbaar aan mijn arm hangen. Mijn herkenningsteeken, en ze schoot in den lach. Vader had een bloem of een zakdoek in de hand voorgesteld, maar Lot had dit als „oer antiek en zoo theatraal” verontwaardigd van de hand gewezen. Nu goed uitkijken. Mijnheer Blankenbergh zou, om verwarring te voorkomen, niet op het perron, maar bij den uitgang staan. Hij kwam met een groote Delage. Lot keek links, keek rechts, toen zij door de contróle was. Ze zag een groot plein met een paar hotels en veel schreeuwende taxichauffeurs, maar .... geen heer, die voor Mijnheer Blankenbergh door kon gaan 1 Zoo bleef zij een minuut of vijf staan wachten. Mijnheer zou haar zeker zien, als zij hier bleef staan. Vijf, tien, twintig minuten gingen voorbij, maar wie er kwam .... geen mijnheer Blankenbergh. Nu begon zij toch werkelijk ongerust te worden. Wat zou ze doen? Een paar taxichauffeurs vroegen haar bagage te zullen nemen. „Un hotel, madame? Taxi, Madame?” „Non, non, mer^i,” zei Lot dan maar steeds weer. De controleur nam haar nieuwsgierig op. „Wacht U op iemand,” begon hij net een verhaal in het Fransch, toen een groote grijze auto het plein opstoof en voor den uitgang stopte. Een heer kwam er uitgesprongen en liep met uitgestoken handen op Lot toe. „Ah, Mademoiselle van Welderèn, mille fois pardon 1 Wij hebben panne gehad,” radbraakte Mijnheer Blankenbergh zijn moedertaal. „Ik ben zeker heel erg over tijd. Bent U goed overgekomen ? Ach, ach, wat een slechte réception, mille fois pardon, Mademoiselle!” Maar Lot was al lang blij, dat zij niet als .verloren voorwerp’ den nacht in het vreemde Grenoble hoefde door te brengen en informeerde belangstellend naar de vertraging. Was het ernstig geweest? „Oh neen, heelemaal niet. Alleen maar een band, maar dat houdt altijd eenigen tijd op. Komt U nu maar gauw in den wagen, U zult wel dóór en door koud zijn. Er ligt een flinke plaid achterin. Bemard, neem de bagage van Mademoiselle, vïte. Dépechez-vousl Uw groote koffer laten wij morgen wel halen. Geeft U mij het rer een ongeluk gebeurd is. Dat grapje hebben wij au toch zeker wel tien maal hier meegemaakt. Had Madame dan geen femme de ménage gehuurd voor dezen tijd? Dat doet zij toch ieder jaar tijdens het seizoen?” „Oui Monsieur, oui. Ik ben juist bij Madame Boulet geweest, die ook verleden jaar hier was. Zij was van de volgende week af door Madame besproken. Maar ik zei haar, dat Mademoiselle Charlotte gezegd had [met een knik in Lotte’s richting), dat zij wel wat meer kon krijgen, als zij dadelijk kwam en nu komt zij morgenochtend 1” „Nu, wat maak je dan een misbaar voor niets, Marguérite 1 Als iedereen dan wat meehelpt, zal het immers best gaan tot Madame komt. Daarna zullen wij wel weer verder zien. ^Vaa^ is Germaine? Zij moet ook meehelpen, hoor Lotte. ’ „Ach, laat U haar maar, zij had hoofdpijn. Vindt U goed, dat de kinders beneden eten? Dat is wel veel gemakkelijker en we eten toch hetzelfde vanavond. „Maar natuurlijk, meisje. Ik vind het echt flink van je, dat je zoo dadelijk mee aanpakt. Wij boffen er maar bij, dat jij het huishouden kent. Kom, ik ga mij eerst verkleeden. Wat een sousah maakt die Marguérite ervan, och heden 1” en hoofdschuddend ging Mijnheer Blankenbergh naar boven. Gauw maar even tafeldekken, dacht Lot, dan kan Germaine nog wat blijven liggen. Wij moesten maar een half uurtje vroeger eten met het oog op de kleintjes. Wat zouden die het fijn vinden, dat zij beneden mochten komen 1 Zij zou het hen nog even 9aan vertellen, als ze klaar was in de eetkamer. Boven werd zij met gejuich ontvangen. Zij kenden haar nu goed. Lotte speelde of wandelde ’s morgens menigmaal met hen en Mademoiselle Lebet in het park, als Germaine nog in diepen rust lag. Mademoiselle was natuurlijk al door de opgewonden Marguérite ingelicht. „Flink van U om dadelijk te willen helpen. Als U mijn hulp gebruiken kunt, moet U het maar zeggen, Ik vrees, dat ik erg onhandig en onpractisch op huishoudgebied ben,” verontschuldigde zij zich, „maar de kinderkamers neem ik toch voor mijn rekening.” De peuters waren uitgelaten over het,pretje’. Met Vader samen eten, dat was zooiets gewichtigs 1 En René bedelde om zijn matrozenpak met de lange broek. Nu voor dezen keer mocht het dan van Mademoiselle. „Kom, nu ga ik gauw voor het eten zorgen, anders krijg je knikkers in plaats van erwtjes te eten,” plaagde Lot René en zij keerde vlug naar de keuken terug. Soep opzetten, vleesch snijden, de doperwtjes op den stoom, het was alles het werk van een oogenblikje. Nu de vruchten nog in een kristallen kom en de slagroom slaan. Zij was gelukkig nog niet al te onhandig geworden door haar luie leventje. Het ging nog best. Zou Germaine soms in slaap gevallen zijn? Ze zou maar eens gaan kijken. Op het „boudoir was geen Germaine te bekennen. Zou zij op haar slaapkamer zijn? En ja, — daar lag Hare Majesteit voorover op bed. Boos draaide zij zich om, toen Lotte binnenkwam en viel meteen uit: „Hoor eens, jij hebt ons nu dat karweitje op den hals gehaald, nu moet je het zelf ook maar opknappen. Maar ik dank je om voor dienstbode te spelen, daar ben ik niet voor opgevoedl Op mijn hulp hoef je niet te rekenen.” „Oh Germaine, je hoeft mij volstrekt niet te helpen, als je er geen lust in hebt. Dat moet je zelf weten, ik kan het best alleen af,” antwoordde Lot kalm. Wat wonden die Franschen zich toch op om niks! Was dat nu zóó verschrikkelijk, dat je samen de handen uit de mouwen stak, als het noodig was? „Morgen komt Madame Boulet al,” vertelde ze, „dus maak je maar niet dik erover, alles loopt op rolletjes. Kom je nu beneden, het eten is klaar? Ik zal gongen.” En Lot liep naar beneden en zwaaide lustig met den houten hamer op de gong los. Marguérite had beloofd te bedienen. Lieve deugd, het was nog een pracht hofhouding 1 Moest Germaine eens bij Rieti en Dick meemaken, waar ze alles zelf deden en Lot lachte in zichzelf. Met stralende gezichtjes kwamen de kleintjes naar beneden. Mademoiselle bond hen de slabben voor en heel netjes en rustig wachtten zij in spanning op Vader, die toch wel erg zou schrikken, als hij hen daar zag zitten. „Papal Voila Papa!” fluisterden zij opgewonden, toen er voetstappen in de gang klonken. Maar het was Germaine, die bij het gezicht van de twee kleintjes in de deuropening bleef staan. „Wat doen jullie hier aan tafel? Wilt U hen als ’t U blieft oogenblikkelijk naar boven brengen, Mademoiselle? Wat mankeert U,” viel zij woedend uit. „Dat noem ik nu van de gelegenheid gebruik maken, nu Maman uit is. Schaamt U zich niet?” „Zwijg toch, Germaine,” stampvoette Lot niet minder boos, „schaam je, om zóó tegen Mademoiselle op te treden 1 Ik heb je Vader permissie gevraagd om de kleintjes beneden te laten eten. Wees liever blij, dat je hen eens ziet. Je kijkt nooit een seconde naar hen om.” Mademoiselle Lebet was met een hoogroode kleur opgestaan en wilde de kinderen, die het huilen nabij waren, weer medenemen. „Neen, U blijft hier,” kwam Lot gedecideerd tusschenbeide. „Mijnheer zou zeker heel verwonderd zijn, de kinderen niet aan tafel te vinden. Daar komt hij gelukkig, dan kan hij de zaak zelf verder oplossen.” „Wat gebeurt er hier? Zoo Renétje, dag mijn kleine Jacqueline. Bonsoir, Mademoiselle. Wat een feest, hè, voor julliel” En Mijnheer zette zich handenwrijvend, naast zijn van trots stralenden zoon. „Wat sta jij daar, Germaine, kom je niet zitten kind?” „Non, mer?i Papa) Als U van plan bent met die kinderen en de bonne aan één tafel te eten, moet U het zelf weten, maar ik verkies dat....” Patsl Vóór Germaine den zin kon eindigen, was Mijnheer opgestaan en had haar als een klein kind een draai om de ooren gegeven. ' „Papa!” .... gilde ze verontwaardigd met tranen van woede in de oog en en een vuurroode wang. „Hoe durft UI” „Naar je kamer, waar je hoort op het oogenblik,” antwoordde Mijnheer kalm en streng. „En je blijft er tot ik bij je kom. Begrepen? Zóó behandel ik onhebbelijke, brutale dochters.” Snikkende snelde Germaine de trap op. Hoe durfde Vader haar voor Lotte en Mademoiselle een klap te geven, alsof zij tien jaar was! Achttien was zij en ze verdroeg het nietl Wegloopen zou zij, naar Maman in Parijs of naar Adèle, zoodat men niet wist, waar zij was en Papa döodelijk ongerust zou zijn. En snikkende om haar eigen zieligheid, viel zij wild op haar bed neer. Allemaal Lotte’s schuld, maar zij zou het haar betaald zetten, daar kon zij van op aanl Binnen zaten de kinderen het eerste oogenblik met verschrikte gezichtjes rond te kijken. Wat was Vader boos geweest op Germaine 1 Vader had haar een klap gegeven, dan moest zij toch wel héél stout zijn geweest, want Vader sloeg bijna nooit. Mijnheer Blankenbergh maakte Mademoiselle zijn excuses over zijn onbeleefde dochter. Van verlegenheid wist de gouvernante niet, waar zij blijven moest. En Lot piekerde. Indirect was het haar schuld. Als zij de kinders boven had laten eten, was er niets gebeurd. Germaine zou wel woedend op haar zijnl Als mijnheer het goedvond, zou zij straks na het eten dadelijk maar even naar haar toegaan. De peuters waren het voorval echter spoedig vergeten en babbelden honderd uit met hun Vader, 15 Tusschen Potten en Pannen dien zij zoo weinig en zelden langer dan een uurtje zagen door de week. „Laat hen gerust hier beneden eten, Lotte, tot Madame thuiskomt. Dan kunnen wij verder zien,” vond Mijnheer, „ik zie hen toch al zoo weinig. Vind je het zoo heerlijk, kerel?” vervolgde hij tegen René, die enthousiast in de handen klapte. „Oui Monsieur, mais Mademoiselle Germaine...?” opperde Mademoiselle Lebet aarzelend. „Oh, met die kuren van mijn dochter houd ik mij niet op. Als het haar niet bevalt, moet zij maar ergens anders gaan eten, dat zijn maar fratsen,” en Mijnheer Blankenbergh stond op om zich naar zijn weerspannige oudste te begeven. HOOFDSTUK XXIV T otte blies zich een haarlok van het voorhoofd. 1 Hè, hè, was dat boenen 1 Als een spiegel was Mevrouw’s bureautje. Nu nog het ronde wortelnoten tafeltje, dan was de kamer klaar. Benieuwd wat Madame van het huishouden zou zeggen, als zij vandaag thuis kwam. Het liep als gesmeerd, vond zij zelf. Met Madame Boulet kon zij het best vinden. Het was een beetje een ruw mensch, maar zij werkte als een molenpaard. Nu, en daar ging het momenteel toch maar om. Gek eigenlijk, dat het huishouden nu net zoo vlot liep als met het heele stelletje bedienden erbij. Wat die eigenlijk den heelen dag uitgevoerd hadden, was haar een raadsel 1 „Lotte,” riep Germaine in de gang, „waar ben je? Kleed je je aan? Ik heb den wagen al besteld.” Och hemeltje, schrok ze op, is het al drie uurl Dat kan bijna niet. Vlug wierp zij een blik op de pendule. Oh, het was pas kwart over twee, dat dacht ze ook al. Met den wrijfdoek in de hand, liep ze op een drafje naar de gang. „Germaine, luister eens, wilde je nu al gaan? Ik ben nog niet klaar en het is pas kwart over twee. We hadden toch afgesproken om drie uur? Hè toe, wacht nog éven, ik zal mij zooveel mogelijk reppen.” Op het zelfde oogenblik gleed de wagen voor. „Ónmogelijk Lotte, je ziet toch dat de wagen voor staat. Ik kan Bernard niet drie kwartier laten wachten. Papa zou woedend zijn, als hij het merkte. Je hebt tegenwoordig steeds uitvluchten. Nooit meer heb e tijd voor mij, je hebt altijd iets te doen, als ik met e uit wil. Niets heb je voor mij over. Een echte, ïllendige egoïste ben je, ik wilde, dat je maar nooit gekomen wasl Boen jij maar, hoorl Je lijkt wel een dienstbode, je doet niet anders dan koken en boenen >n je vindt het, geloof ik, nog heerlijk ook. Adieu, e ziet maar, hoe of je naar de stad komt. „Maar Germaine, wees toch niet zoo onredelijk 1 [e praat gewoon onzin. Je weet toch heel goed, dat k werk, om jullie te helpen en ik doe het graag, omdat ik hier zoo ontzettend veel genoten heb. Maar je weet ook best, dat ik niet expres als hulp in de huishouding hier gekomen ben, wel? Je verwijten zijn dus gewoon zinneloos. Je laat in de stad Bemard soms wel twee uur wachten, dus zie ik niet in, dat hij over drie kwartier niet terug zou kunnen komen. Toe Germaine, wees nu niet zoo intens flauw. Je weet, dat ik nog een bende boodschappen voor het huishouden heb te doen. Hoe moet ik er anders komen, als jij nu al weggaat? En ik moet dit werk even afmaken. Wat zou je Moeder wel zeggen, als de boel zoo overhoop lag, wanneer zij straks thuis komt?” „Kan mij allemaal niets schelen, die belachelijke argumenten van jou. Werk jij dan maar, sloofje, maar ik heb ook nog genoeg te doen in Grenoble. Je ziet maar hoe je er komt,” en Germaine trok haar bontjas om zich heen en liep met een onverschillig gezicht naar de voordeur. De tranen brandden Lot achter de oogen. „Goed, ga dan, maar neem dan tenminste het boodschappenbriefje mee en geef het bij Potin af, dan kan Bernard ze wel ophalen terwijl jij theedrinkt.” „Welzeker, — wel ja, —1 ik zou mij nog jouw werkjes op laten knappen ookl Dank je wel hoor, ik ben je knechtje niet!” en woedend trok Germaine de voordeur achter zich dicht. Wat verbeeldde dat kind zich wel tegenwoordig 1 Deelde de lakens maar uit in huis. Jij doet dit en jij doet dat! Maar ze kon lang wachten, eer zij, Germaine, een hand uitstak. Gelukkig, dat Maman terug kwam vandaag, die zou er wel een stokje voor steken. Bij Papa zich beklagen, dat durfde zij niet, die had ook al gezegd: „Steek je handen ook maar flink uit de mouwen, dat zal je goed doen, juffertje. Neem een voorbeeld aan Lotte.” Het ideel En voldaan bekeek zij haar keurig gemanicuurde handen. Zij zou er haar mooie nageltjes vast niet aan opofferen. „Als roze schelpjes zijn ze,” had Tristan de Fouvray laatst nog gezegd. Oh, wat was hij toch sympathiek, die jongen! Ze hoopte maar, dat hij nog wat verlof zou kunnen krijgen om te wintersporten. Oergenoegelijk zou dat zijn, als Adèle en Lucie dan ook kwamen de volgende week. Wat zouden die twee haar benijden om haar luitenantjel En behagelijk vleide zij zich in de kussens en trok de plaid hoog om zich heen. Intusschen lag in een groote fauteuil in Madames kamer een wanhopig stukje mensch, een snikkende Lotte. Wat had zij toch gedaan, dat Germaine zoo leelijk tegen haar deed? Zij behandelde haar gewoon als een minderwaardige, omdat zij werkte. Dacht zij nu heusch, dat Lot ook niet veel liever mee ging winkelen, dan dat zij de kamer een beurt gaf? En was dat nu zoo veel gevergd om een boodschap voor haar te doen? Kon zij maar eens flink terugbekken, maar dat wilde zij niet als gast. Het zou stellig helpen, als zij Germaine eens goed de waarheid zei, dat wist zij zekerl Maar zij zag Germaine best in staat dan van Mevrouw gedaan te krijgen, haar, Lotte, als „onbruikbaar” naar huis te zenden. Zij zou zich doodschamen, om op die manier met hangende pootjes thuis te moeten komen; want iedereen, die Germaine niet kende van nabij, zou haar dan wel in de schoenen schuiven, dat zij toch wel erg onverdraagzaam en ongemakkelijk moest zijn geweest, als zoon meisje het niet met je had kunnen vinden. Zij wist precies wat ,men’ zeggen zou: „Nu, als jij het in een dergelijke omgeving, met die ontelbaar vele pretjes, die je er beleefde, nog niet eens zoo’n meisje naar den zin kunt maken, dan ben je eigenlijk toch geen knip voor je neus waard en zal het je wel nergens op de wereld lukken je tevreden en gelukkig te voelen.” Maar zij beleefde veel liever geen feestjes en andere sensaties meer, wanneer Germaine dan maar wat gewoner en aardiger was. Zij had het altijd goed met andere meisjes kunnen vinden, en zóóiets had zij nog nooit beleefdl Het maakte haar dol, dat liegen en draaien om het minste en geringste, dat de ééne minuut giftig en de andere poeslief zijn. Zij wist soms niet, hoe zij het had en er was toch geen praten met Germaine. Zij dacht terug aan haar gesprek met Moek over zelfbeheersching. Nu, daar ontbrak bij Germaine nog een heele hoop aan. Moek had wel gelijk gehad, het zou Germaine bijvoorbeeld oneindig goed doen, als zij daarvan wat aan kon kweeken. En bij mij zelf evengoed. Ik plof dadelijk, als zij mij nijdig maakt en dan voel ik altijd neiging net zooveel leelijks terug te zeggen. Het is echt met ons „de pot verwijt de ketel”, want ik maak mij nu nijdig op Germaine, maar zelf ben ik ook niet zoo’n engel. Het is eigenlijk vrij onzinnig van mij, om me op te winden, omdat zij andere opvattingen heeft dan ik. Kom, ze moest maar eens weer aan het werk tijgen, het was met dat al tien voor drie geworden en er was nog zooveel te doen. Hè, zij moest zich toch eens goed voorhouden geduldiger en aardiger voor Germaine te zijn, misschien hielp dat om ook haar wat vriendelijker te stemmen. Ze konden toch niet altijd zoo vechten. Zij werd er tenminste tureluursch van. Och — die boodschappen, wat moest ze Haar nu mee aan? — Zij moest maar eens zien, wat ze hier in het dorp kon krijgen. De hotels waren nu allen open en daar zouden de winkels ook wel rekening mee gehouden hebben, dacht zij. Ja, dat zou zij probeeren, het was meteen een mooie wandeling, en vlug maakte zij haar werk af. Om zes uur kwam de auto terug en Lot haastte zich naar buiten om Madame te begroeten, die mee terug zou komen. „Bonjour Madame, hebt U het prettig gehad? Ja? Och, wat hebt U een pakken!” en met de inmiddels toegeschoten Marguérite sjouwde zij de bagage van Mevrouw naar binnen. „Is Germaine niet met U mee terug gereden?” vroeg Lot verbaasd. „Neen, verbeeld je, zij was aan den trein om mij af te halen met luitenant de Fouvray en zijn Moeder. Zij vroegen mij permissie of Germaine bij hen mocht blijven soupeeren voor zijn laatsten verlofdag. Vanavond wordt zij thuisgebracht,” en Madame straalde van genoegen en trots over het succes van haar knappe dochter. De ,de Fouvray’s’ waren van ouden adel en hadden een mooie bezitting in de Midi. Het zou zoo gek niet zijn, haar kleine Germaine met luitenant de Fouvray 1 Zij had wel gemerkt, dat haar dochtertje die alwat oude Henri Géraud du Lac, die haar eerst een buitengewone partij had geleken, niet bar sympathiek vond. Hij was wel puissant rijk, maar de ,de Fouvray’s’ voerden een grafelijken titel en dat had ook zijn waarde. Madame zuchtte gelukkig en ging den salon binnen, waar Lotte de thee had klaar gezet. „Eh bien, Lotte, hoe stellen jullie het, nu het personeel weg is? Mijnheer heeft mij alles reeds geschreven. Echt lief van je mijn kind, dat je zoo geholpen hebt. Germaine kent niets van het huishouden, haar handen staan er niet naar, enfin dat weet je wel. Zij is zoo’n luxepoppetjel” en Mevrouw glimlachte vergoelijkend. „Hélène is veel handiger. Ik heb een aandenken aan dezen tijd voor je meegebracht, als waardeering voor je hulp. Waar heb ik het? Ach, bel Marguérite eens even, wil je? Och neen, dat is waar—ik deed het in mijn handtasch, dat vond ik veiliger. Geef mij eens even aan, wil je? Als je iets dergelijks al hebt, mag het geruild,” en zij overhandigde Lot een smal langwerpig pakje. Rue de la Paix, byoutier, las Lot op het marokijnen doosje. Haar hart gaf een bonk, zooals zij later naar huis schreef. Rue de la Paix 1 Die naam alleen al gaf je een visioen van vitrines vol flonkerende edelsteenen en parels. Zij had haar oogen uitgekeken dien avond in Parijs, toen zij langs de helverlichte winkels hadden geloopen. Zij knipte het doosje open en.... hield scherp haar adem in. Een dunne platina speld met één parel glansde op het fluweel. „Maar Madame, dat meent U niet. Is die voor mij?” hakkelde Lot haast ontdaan. En op het toestemmend knikje van Mevrouw, vermorzelde zij deze bijna in haar sterke armen. „Ah Lotte, assez, assezl Doucement, je t’en prie, mon enfant. Ce n’est rien du toutl Het doet mij genoegen, dat je er mee ingenomen bent. Kindje, kindje, je vermoordde mij bijna,” en haastig zocht Madame haar poederdons en rouge om haar door Lot in wanorde gebrachte uiterlijk weer bij te werken. Lot kon er gewoonweg niet bij. Ze draaide de speld om en om, stak hem dan links, dan rechts op haar jurk en glom over zoo’n buitenkansje. Stel je voor, zij een platina speld 1 Het was haast te gek. Wat zouden Vader en Moeder wel zeggen? „Als je mij een kopje thee in zou willen schenken, zullen wij eens bepraten, wat wij verder moeten doen,” stelde Mevrouw voor. „Wil je nog even helpen tot ik hulp heb gezocht in Grenoble, Lotte? Zie je, door mijn reis ben ik dit jaar wel wat erg laat,” vertrouwde zij Lot toe, „en ik ben bang niet veel bijzonders meer te zullen krijgen. Ieder jaar is het hier dezelfde ellende. Verleden jaar bleef gelukkig één van de femmes de chambre, zuiver en alleen, omdat zij te laat was en geen plaats meer had kunnen bemachtigen, die voor haar voordeeliger was. Dat was voor mij een bof je, maar dat gebeurt niet dikwijls.” „Maar Madame, ik zou erg blij zijn als ik U mocht blijven helpen,” bood Lot spontaan aan, blij op deze manier haar dankbaarheid te kunnen toonen. „Meen je dat werkelijk ? Nu, daar zou je ons zeker een grooten dienst mee doenl Maare — ja, Lotte, dan blijft er nog een pijnlijke kwestie te bespreken. Wij moeten even over het salaris praten. Mais oui, mais oui, daar sta ik op,” vervolgde zij op Lotte’s vurige tegenwerpingen. „Een vreemde moet ik toch ook betalen en deze regeling is mij natuurlijk veel liever. Wat denk je van 500 francs in de maand?” „Geweldig” 1 vond Lot, die met haar 25 gulden bij dominee Fennema niet verwend was en zich van haar 500 francs gouden bergen voorstelde. „U verwent mij schandalig 1 Ik zal reuze mijn best voor U doen,” en echt dankbaar gestemd ging zij even later voor het souper zorgen. Hè, wat hartelijk kon Madame zijn, dat had zij nooit vermoed. Meestal leek zij erg onverschillig en oppervlakkig. Fijn, nu zou zij mee kunnen sparen aan het benoodigde kapitaal voor hun hondenhome 1 En Lot besefte gelukkig niet, hoe dankbaar Madame was, op deze manier aan een goede hulp te komen. Madame wist best, dat het zoo goed als uitgesloten was, nu nog iemand te krijgen. Zij was door de voorbereidselen van haar reis werkelijk vergeten er degelijk werk van te maken en had alleen Madame Boulet voor het ruwere werk besproken, die er zelf om was komen vragen. Een echt gelukje, dat dat meisje zoo handig was en een huishoudschool afgeloopen had. Zij zou er de komende jaren eens meer aan denken 1 Dat was nog niet zoo’n kwaad idee. Wat was Lotte oprecht blij geweest met de speld. Zeker niet veel luxe gewend 1 Maar goed, dat ik haar niet vertelde, dat ze eigenlijk voor Germaine bestemd was. Pas na aankoop van de speld had Mevrouw bedacht, dat Germaine om een lang model cigarettenkoker had gevraagd. Zij kon er echter daar niet mee slagen en de speld dus ook niet ruilen. Het was wel een beetje ’n duur presentje, maar ach kom, wat kwamen die paar honderd francs erop aan, nu zij zoo voortreffelijk geholpen wasl Stel je voor, dat het kind eens niet gewild hadl HOOFDSTUK XXV Een schelle wekkerbel liep af. Met één hand graaide Lot er in den wilde naar met een nog slaapdronken gezicht. Zes uur, brrl Zij was nog lang niet uitgeslapen. Gisteravond was het twaalf uur geworden met dat dinertje, eer zij alles in de keuken weer aan kant hadden. Vandaag weer een drukke dag. Er was een bende strijkgoed. Gauw er maar uit en zij zwaaide haar beenen buitenboord. Dat was wat anders dan ontbijt op bed en om half tien in een roze badkuip liggen weeken, dacht ze spottend. Zoo hard had zij nog nooit gewerkt. Enfin ze verdiende ook dubbel, zou zij maar denken. Och, och, wat was er veel te doen in dit huishouden 1 Het was één gerèn en gevlieg, van den vroegen ochtend tot den laten avond. Nu begreep zij pas, wat de staf van personeel had uitgevoerd. Zooveel wissewasjes, die namen bendes tijdl Als je er den tijd voor had, gezellig, maar nu was de dag toch al overladen. Madame was steeds erg vriendelijk en prees haar voortdurend. Ook liet zij haar volkomen vrij in haar werkverdeeling. Zij keek Lot heusch niet op de vingers, maar er mocht niets vereenvoudigd in het huishouden, alles moest op den ouden voet blijven doorgaan. Géén kinderen aan tafel beneden, géén eenvoudiger maaltijden enz., enz. Mijnheer ontbeet om acht uur beneden, Madame om half elf boven op bed. Germaine om tien uur op haar boudoir of in bed, de kleintjes met Mademoiselle om half negen op de kinderkamer. Het was een gesjouw en geloop van belang en nam geweldig veel tijd van den ochtend in beslag; dat was nog het ergste vond Lot. En dan al die verschillende etentjes 1 Thee voor Mijnheer, koffie voor Madame, chocolade voor Germaine, pap en melk voor de kinders. En ik, die dacht, dat Marguérite dat alles verzorgde! verzuchtte Lot. Zij verwaardigt zich alleen het blad binnen te brengen en de gordijnen open te trekken. Gemakkelijk eigenlijk, als je niets van huishouden kende. Zij vroeg zich wel eens af, wat Mevrouw zonder haar hulp gedaan zou hebben? Ach, waarschijnlijk was zij dan wel naar Nice getrokken voor de wintermaanden. Zij zou er zeker wat op gevonden hebben. Maar kom, ze wilde niet mopperen. Zij had een mooi salaris en een erg gemakkelijke Mevrouw, die zich nergens mee bemoeide, dat was al heel wat waard. „Een echt buitenkansje,” had Moeder geschreven. „Je hebt nu al heel wat menschen met dat eenvoudige huishouddiploma uit den brand kunnen helpen. Doe maar goed je bestl” En dat zou zij zeker doen, als Germaine haar maar niet op alle mogelijke manieren dwars zat en treiterde. Zij was op een of andere manier te weten gekomen, dat Lotte voor een salaris werkte en liet nu niet na dit steeds in te wrijven. „Notre femme de ménage” had zij Lotte spottend aan haar dierbare vriendinnen, Lucie en Adèle, voorgesteld. Haar houding was volkomen veranderd. Nimmer vroeg zij Lotte meer om mee uit te gaan, te gaan skiën of te winkelen en de weinige vrije uren, die Lot had, bracht zij meestal alleen door. Madame had er wel eens iets over gezegd tegen Germaine, maar deze had onmiddellijk een antwoord klaar. Zij had niets meer aan Lotte. Geen oogenblik had zij meer tijd over voor haar, arme beklagenswaardige Germainel Wat had zij nu voor gezelligheid aan een meisje, dat den heelen dag werkte en door het huis draafde? En zij pruilde er zelfs een beetje over bij Maman en had net zoo lang gejengeld, tot zij Adèle en Lucie toch had mogen noodigen, ondanks het weinige personeel. „Zij zorgt wel, dat ik geen minuut met ledige handen zitl” schreef Lot aan Ank. Hè, hè, het ontbijt van Mijnheer en de kinderen was achter den rug, en nu kon ze nog gauw een uurtje strijken, voor zij weer aan Germaine’s ontbijt hoefde te beginnen en aan dat der veeleischende logées. Rrrrt 1 ging de bel. Lot keek op het nummerbord. Nummer 7? Even moest zij nadenken. Wel, dat was de logeerkamer 1 Langzaam met gefronste wenkbrauwen liep zij naar boven. Marguérite deed een boodschap en Madame Boulet was aan de wasch, zij zou dus zelf moeten gaan. Rrrt! ging de bel weer. Rrrrt 1 Rrrrrtl Rrrrrrtl Haastig liep Lot nu de gang over. Als Madame wakker werd, had je de poppen aan het dansen, het was pas negen uurl De logeerkamer binnengaande, voorkwam zij juist een nieuwen aanval op de bel van Adèle. „Oh, ben jij daar eindelijk? Ik heb wel drie keer moeten bellen. Wij wilden vroeg ontbijten vanmorgen, breng ons maar gauw wat en trek de gordijnen eens open. Wil je?” Dit alles werd op een toon geuit, die Lotte de vlammen uit deden slaan. Kalm blijven, kiezen op elkaar, dacht ze en zij kneep haar nagels in haar handpalmen tot het flink pijn deed. Laten zij niet het plezier hebben, me beleedigd of boos te zien. Germaine heeft hen natuurlijk opgestookt tegen mij. En uiterlijk kalm zeide ze: „Ach Adèle, wil één van jullie ’s avonds voor het naar bed gaan even zeggen, hoe laat je wilt geroepen worden, dan zeg ik het ’s morgens wel aan Marguérite. En als je belt voor Marguérite is één keer voldoende. Twee maal is voor de femme de ménage, Madame Boulet en drie maal heeft geen zin. Je maakt hoogstens Madame wakker en dat zou vrij onaangenaam zijn, hè, voor jullie? Ik zal een ontbijt voor je klaarmaken en dan brengt Marguérite, als zij terugkomt uit het dorp, het wel even boven,” en Lotte draaide zich rustig om en verliet de kamer, twee verslagen, stomverbaasde Mademoiselletjes achterlatende. Op de gang stak zij kwajongensachtig haar tong uit en schudde haar vuist tegen de deur. „Draken!” fluisterde zij. Ziezoo 1—0 voor jou, Lotje. Leve de zelfbeheerschingl en opgewekt toog zij weer aan haar werk. Toen zij om elf uur in de keuken kwam om voor het diner te gaan zorgen, vond zij daar tot haar groote verwondering en ongenoegen Germaine, Lucie en Adèle. De heele keuken lag overhoop! Vormen, potten en pannen, lepels, eieren, suiker lagen over aanrecht en keukentafel verspreid. Adèle zwaaide met een houten lepel in het rond. „Ach Lotte, je komt als geroepen. Ik kan hier niets vinden, ik moet een warmwatervorm hebben voor mijn Ile d’amour,” fleemde zij. „Ile d’amour, wat is dat? Wat voeren jullie hier eigenlijk uit?” „Adèle heeft om een pond marrons gewed, dat zij een eetbare pudding maken kan! Wij gelooven er niets van.” „Ach toe, doen jullie mij een plezier en doet het van middag, dan is de keuken vrij. Ik moet nu voor het diner gaan zorgen, wij loopen elkaar allemaal in den weg.” „Het idee! Nee hoor, zij moet hem juist voor het diner maken. Vooruit Adèle! Men klutst tien eieren, oh ja, dat deed je al,” viel Germaine, die het recept voorlas, zichzelf in de rede. „Tien? Oh, ik heb er maar acht genomen, er waren er geen tien. Zou dat erg zijn Lotte?” „Heb je alle 8 eieren van het rek genomen?” schrok Lot. „Ja— ? Wat vervelend is dat nul Had het mij liever eerst even gevraagd. Ik moet er minstens zelf drie voor de soep en de ragout hebben. 16 Tusschen Potten en Pannen Wat moet ik nu doen? Madame zal aardig boos zijn.” „Wel, dan maak jij maar wat anders, n’importe quoi. Zorg dan ook, dat je een behoorlijke hoeveelheid eieren in huis hebt,” snauwde Germaine. „Kom Adèle, roeren. Goed zool Nu de vruchtjes erbij,” commandeerde zij volgens het recept. Zij zat parmantig op het aanrecht en schopte met haar hooggehakte schoentjes tegen de geverfde kastjes. „Ha tieschoe — ha tiescha — oh — ha — ha tieschjal” nieste Lucie. „Wat heb jij?” schaterde Adèle. „Oh Germaine, kijk Lucie eens,” en zij stikten van het lachen om Lucie, die het doodsbenauwd had en wie de tranen over de wangen liepen. „Och, mijn neus — wat een lam goedl Ik zocht — ha tiescha — de kaneel voor je en nu ruik ik aan een blik peper. Ha-tiescha. „Ik ken die lamme dingen niet uit elkaar. Toe Lotte, jij zoekt het wel even hè? Ha tiescha 1 Oooh... wat moet ik nu doen?” jammerde zij. „Ik veeg het vast niet op. Ha tieschoe, ik stik gewoon,” en Lucie vloog met haar zakdoek voor het gezicht naar het andere eind van de keuken. „Lieve deugd, heb je dat heele blik peper laten vallen?” schrok Lot op. „Hè jakkes, schieten jullie toch op, wat zijn jullie vervelend! Toe ga nu alsjeblieft weg, flauwe wichten, jullie komt toch alleen maar om mij te plagen,” stampvoette ze driftig. „Ga nu toch!” Vergeten waren alle zelfbeheerschingsplannen. Zij ziedde om het gesar van die onuitstaanbare flauwe gichel-wichten. „Ga wegl Allez-vous enl” en inviteerend hield zij de keukendeur open. „Ik denk er niet flauw over,” en spottend keek Germaine vanaf haar hooge zitplaats op haar neer. „Wat geeft jou het recht zóó tegen ons op te treden? Is de keuken soms van jou? Je doet of het een heele gunst is, dat je voor ons werkt, maar je vergeet, dat je ervoor betaald wordt, hè?” Het was Lot of zij een klap in haar gezicht kreeg. „Goed!” zei ze met verstikte stem „Het is alles waar, wat je zegt. Maar ik schaam mij er niets voor, dat ik voor mijn werk betaald word, als je dat soms denkt, hoor je! Ik werk er zoo goed voor als ik kan. Maar één ding zeg ik jou. Jullie de keuken uit of ik!— Ik? — Best!” Lot gooide haar schort op een stoel en sloeg de deur wild achter zich dicht. In de keuken, schaterde het drietal het uit. Nu was de maat vol! En met een drogen snik rende Lot de trap op naar haar kamer. Wat moest zij doen? Oh, wat verlangde zij nü naar huis, naar Moeder en Vader, naar hun eenvoudige en rustige leventje thuis, waar iedereen van haar hield. Was zij maar nooit gegaan 1 Zóó hield zij het hier niet uit! Het geterg en gesar van Germaine was nog verdubbeld, sinds Adèle en Lucie er waren. Zij ging er gewoon prat op om Lot zooveel mogelijk te vernederen. En waaróm, wat legde zij haar in ’s hemelsnaam in den weg? Van beneden hoorde zij nog steeds gelach opklinken. Ja nu hadden zij nog meer pret, nu zij weggeloopen was. Stommerd, dat zij ook was! Alweer die ellendige zelfbeheersching, die haar in den steek had gelaten 1 Hoe moest het nu met het eten? Bezorgd dacht zij aan de tapiocasoep en de ragout, die opstonden. Toch krijgen ze mij met geen stok in de keuken, zoolang die schapen er nog zijn, dacht zij opstandig. Kom, ze leek wel een zenuwzieke, oude juffrouw tegenwoordig, ieder oogenblik was zij maar in tranen. Zij leek wel een draagbare brandspuit. Bespottelijk gewoon en ongeduldig veegde zij over haar opgezwollen oogen. Zij zou haar hoofd eens lekker onder de badkraan stoppen, dat zou haar opknappen. Een paar minuten liet ze het water over haar gezicht stroomen. Hè — dat kalmeerde haar. Het kwam vast door dat late naar bed gaan en het vroege opstaan, dat ze zoo gauw overstuur was. Idioot, schold zij zichzelf nog eens uit en zette zich met haar fotoalbum op het divanbed. Alle bekende gezichten maar eens bekijken, dat zou haar weer wat moed geven. Hé, — wat viel eruit? Die groote foto van Huugl Hoe kwam die er nu in? Zeker weer een flauwiteit van Germainel Toch deed het haar goed Huug’s eerlijke snuit te zien en een warm gevoel doorstroomde haar. Zij had den laatsten tijd zoo vaak aan hem gedacht en aan hun laatsten avond op de boot, toen hij gezegd had: „Jij ■— of geen ander, Lotteke.” Steeds vaker was zij aan die woorden gaan denken den laatsten tijd en menigmaal had zij ze ’s avonds in bed zachtjes voor zichzelf herhaald. Met een kleur had zij dan meestal haar hoofd in de kussens gestopt en gedacht: Huug — of geen ander. Oh, zij was nu wel héél zeker van zichzelf! Zij miste hem voortdurend en de gedachte aan Huug s: „Jij of geen ander” had haar menigmaal het hoofd boven water doen houden. Wat kwamen al die kleinigheden er ook eigenlijk op aan, als zij Huug’s liefde bezat? Héél zeker was zij nu van zichzelf. Overal en onder de meest ellendige of armoedige omstandigheden zou zij met Huug willen trouwen. Oh, morgen well Huug leek haar zoo’n heerlijk veilig toevluchtsoord. Altijd begreep hij haar gedachten. Zij snakte soms naar zijn raad en naar zijn vriendschap. Hoe was het mogelijk, dat zij vroeger getwijfeld had? „Lieve Huug,” en vol liefde bekeek zij het portret. Zijn oogen schenen haar te roepen. Zou zij hem schrijven, hem bekennen, dat zij nu wist wat zij wilde? Oh, het zou moeilijk zijn, maar zij had het beloofd en zij wilde het graag, dolgraag bekennen. Vanavond zou zij schrijven. En toen zij dit besluit eenmaal genomen had, voelde zij zich sterk en ingelukkig. Geen Germaine zou haar meer hinderen, het zou haar niet meer raken. Huug’s liefde was als een pantser om haar heen, waar alle onpleizierigheden van buitenaf op af zouden stuiten. Kom, nu moest zij ook flink zijn, dat zou Huug zeker eischen en vol moed en gesterkt stond zij op en ging dapper naar beneden. Het was een chaos in de keuken 1 Potten en pannen stonden door elkaar, alle gebruikt en vuil. Een sliert eiwit drupte van de tafel op de kokosmat. De peperbus lag nog over den grond uitgestrooid en de drie meisjes stonden met hoogroode gezichten bij het fornuis waar Adèle in een pannetje roerde. De stemming was geladen 1 „Zoo, heb je je bedacht, keukenprinses?” vinnigde direct Germaine. „Ja, ik had wijzer moeten zijn. Ik kan de heele familie toch niet voor jullie plezier laten verhongeren, vind je ook niet?” antwoorde Lot opgewekt en zij rook eens aan haar soep. Natuurlijk aangezet, dat dacht ze wel. Jammer, maar het moest maar, het was nu te laat om nog wat anders te maken. „Ach Lotte, kom eens kijken, het worden allemaal klonters 1” jammerde Adèle. „Oh bah, wat een misselijk werk, wat ben ik begonnen? Ik heb er schoon genoeg van, je kunt je marrons krijgen, hoor!” en zij gooide den lepel op tafel. „Laat mij maar afmaken, waar is het recept?” en vlug nam Lot het pannetje over. „Je moet veel vlugger roeren, kijk, nu gaan de klontjes al weg.” „Nu, jij doet het dan wel verder af, hè, wij gelooven het well Bah, wat word je warm en kleverig in zoo’n keuken, waar heb je zin in? Laten we naar je boudoir gaan, Germaine,” en het „edele driemanschap”, zooals Lot hen gedoopt had, droop tot haar groote tevredenheid af. De femme de ménage kwam binnen. „Mijn hemel, wat hebt U nu uitgevoerd? Wat een bende 1 Wat ligt daar op den grond?” En zich bukkende: „Ha tiescha — ha tieschoe — och verdorie, — ha tiescha, peper, wat een zoodje!” „Toe, wees lief en help me even opruimen, Madame Boulet, ik kom anders nooit klaar,” en Lot jachtte met een rood hoofd van inspanning en haast door ie keuken. „Mademoiselle Germaine heeft met haar /riendinnen wat gekookt.” „Oh, diè lieve diertjes! Geen wonder. Nou, als ze naar uit de keuken blijven, als ik er ben,” en handig »n vlug begon zij den rommel op te ruimen. Madame vond de soep afschuwelijk en Lot maakte tiaar excuses. Het was de eerste aanmerking, die Mevrouw haar maakte, echt vervelend. „Komt ervan, als je den halven morgen op je kamer rondhangt,” mompelde Germaine. De pudding was heerlijk en Adèle streek met welgevallen en zonder bezwaar den lof van Mijnheer en Mevrouw op. Lot had er inwendige binnenbrandjes over. Het liet haar nu alles koud en opgewekt toog zij na het diner aan het strijken, terwijl „het edele driemanschap” ging skiën en bobben. Liever alleen met mijn gedachten, dan den heelen middag haarkloverijen aanhooren, dacht ze. Missen deden zij haar toch niet. ’s Avonds gingen allen naar de comedie in Grenoble. Lot vroeg maar verlof dit keer thuis te mogen blijven om te schrijven. Zij was zoo hopeloos achter. Moeder had haar ook al gemaand. Germaine had nu toch gezelschap. Het mocht en vroolijk liet zij hen uit en begaf zich naar haar kamer, waar zij zich echt gezellig installeerde. Eerst den brief naar huis en daarna dien van Ank. Hun plannetje had nogal instemming bij de diverse ouders gevonden en Ank was nu niet meer te houden en één en al plan. lederen keer waren er teekeningen bij haar brieven. „Dacht Lot ook niet, dat het zóó leuk zou zijn, of leek haar het andere ontwerp practischer?” Enz., enz. De brief aan Huug, dien zij voor het laatst bewaard had, wilde maar niet vlotten. Om half elf zat zij nóg voor haar bureautje, kauwende op haar pen. Naast haar de prullemand met ettelijke, aan snippers gescheurde velletjes papier en een half begonnen brief vóór haar. Neen, — rrtsch —, zoo ging het niet. Ook deze brief verdween in de prullemand. Lot stopte zuchtend haar hoofd in de handen en wreef al haar haren tegen den draad in. Daarna keek zij lang en innig naar het portret van Huug, dat zij voor zich had neergezet en opeens klaarde haar gezicht op. Een nieuw velletje, waarop één regel kwam te staan. Daarna schreef zij het adres met „expresse” in den linkerbovenhoek en las dien eenen regel nog eens over. „Het is: Huug of géén ander, schrijf gauw aan je eigen Lotteke,” stond er. HOOFDSTUK XXVI T ot hoefde niet lang op antwoord te wachten. Binnen drie dagen had zij een dolgelukkigen, ellenlangen brief van Huug, dien zij las en herlas, tot de vouwen groezelig en gescheurd waren. Zij kende hem uit het hoofd, maar iederen avond voor het naar bed gaan, las zij hem met een van geluk bonzend hart weer over. En nu begon een heerlijke tijd voor Lotte. Zij leefde op de talrijke brieven van Huug en alle steken en zure op- en aanmerkingen van Germaine gleden langs haar af, zoodat deze het ten laatste maar opgaf en haar meestal links liet liggen. Dit deerde Lot niet in het minst. Haar vrijen tijd bracht zij öf schrijvende öf bij Madame, met wie zij op steeds beteren voet raakte, door. Zij werkte hard en leefde den geheelen dag in een sfeer van geluk. Zij zouden wachten met hun verloving tot Lot weer terug was, hadden zij afgesproken. Huug moest nog drie maanden naar een fabriek in Duitschland om practisch te werken, dus vonden zij het beter, het maar tot Lotte’s thuiskomst geheim te houden. Dat was op zichzelf al een genot, hun groote geheim. Zij leefde in een droom van geluk. De tijd vloog om en het werk viel haar licht. Maar half Mei kwam er een brief van Vader, die al hun plannen in de war stuurde en als volgt luidde: Lieve Lotte, Prettig, nog steeds goede berichten van je te krijgen. Ik vrees echter, dat ik je heerlijke leventje daar moet komen verstoren. Je lieve Moeder heeft je zeker niet verteld, dat zij zich den laatsten tijd minder goed gevoelt. Ik ken haarl Maar ik vind, dat ik je op de hoogte moet stellen van den toestand. Moeder klaagde reeds jaren over haar maag, zooals je weet en nu heeft de dokter een maagzweer geconstateerd. Gelukkig niet al te ernstig, maar het kan alleen door veel rust genezen, wil zij niet onmiddellijk aan een operatie blootstaan. Zij ligt nu steeds op den ruststoel in de serre en klaagt nooit, maar ik weet, dat zij het stil en saai heeft, daar ik veel weg ben en zij jou erg mist. Zij praat heel veel over je. En Lotte, nu kom ik je een groote opoffering vragen, die je misschien erg veeleischend zal lijken. Het is dit. Geef je pleziertjes op en kom thuis bij je Moeder. Zij moet minstens vier maanden liggen en je begrijpt wel, wat dat zeggen wil voor je Moeder, die één actie en beweeglijkheid is. Ik noemde haar vroeger niet voor niets „Kwikzilver”. Ik vraag niet van je, den heelen dag thuis te zitten naast de rustbank, natuurlijk niet. Maar ik sprak een tijdje geleden de Directrice van de Openbare Leeszaal, die erg belangstellend naar je informeerde en vroeg of je niet iets voor „volontaire” zou voelen, als je terugkwam. Het is een betrekking voor halve dagen met een kleine vergoeding voor je diensten. Dat lijkt mij nu heel geschikt. Ankje komt immers toch niet voor eind dit jaar terug en kun je nu nog een half jaar aan Moeder besteden. Schrijf mij, wat je hiervan denkt, dan kan ik er eventueel werk van maken. Denk er eens over, meiske, en laat mij gauw weten of je komt. je liefhebbende Vader. Lot zat even verslagen. Arme lieve Moekl Natuurlijk ging ze. Hoe kon Vader denken, dat het een opoffering kon zijn? Maar ja, de goede man wist ook niet, dat nu niet bepaald alles hier rozegeur en maneschijn was. Zij had nooit geklaagd in haar brieven en alleen over de pretjes geschreven. Geen wonder dusl Gauw met Madame gaan bespreken en zij liep met den brief het park in, waar zij Madame onder den grooten beuk bij het tennisveld wist. „Slecht nieuws, ik zal den brief even voor U vertalen,” en zoo goed mogelijk trachtte Lot de zinnen over te zetten in het Fransch. „Ach, je arme Moeder 1 Natuurlijk moet je gaan, maar wat zullen wij je missen, Lotte. Hoe moet dat nu hier gaan? Ik ben zoo aan je rustige hulp gewend. Nooit gezanik, zooals met de dienstboden, ik zal met de handen in het haar zitten.” Lot kreeg een kleur van genoegen. „Ah, vous êtes bien aimable, Madame 1 Ik zal natuurlijk blijven tot U nieuwe hulp hebt, maar ik wilde wel graag zoo gauw mogelijk naar huis, dat begrijpt U wel, hè? Wacht eens, ik heb misschien een idee. Voelt U iets voor wéér een Hollandsch meisje? Ja? Als U dan eens in de Haagsche Post een advertentie zette? Eén apart, niet in de heele reeks? Iedere week staan er hoopen aanbiedingen in. Wacht, ik heb er boven nog een, die Moeder mij verleden week opgestuurd heeft. Zal ik even halen.” En het resultaat was, dat na eenig heen en weer geschrijf, de keuze uit een enorme aanbieding viel op Hannie Haersma, doktersdochter uit den Haag, ouderloos meisje van 26 jaar, in het bezit van diploma huishoudschool en ziekenverpleging. Ben benieuwd, hoe dat met Germaine zal gaan, dacht Lot. Zij had Madame beloofd, de nieuwe Mademoiselle nog even baanwijs te maken en dan zou zij gauw naar Moeder gaanl Wat had zij een dankbaren brief gehad 1 En op de Leeszaal kon zij ook terecht. Hoe zou het zijn, dat baantje? Het leek haar wel leuk. Veel lezen natuurlijk en ze had het er altijd knus gezellig gevonden, als zij eens een boek was gaan ruilen. Enfin, afwachten maar, als ze er zich wéér zoo veel van voorstelde, zou het wel weer tegenvallen. Zij was nu voorzichtiger geworden 1 Jammer, dat ze den zomer hier nu mis liep. Maar enfin, zij had intens genoten van de natuur in den winter en vooral ook in de lente, toen het park één gele ster van primula’s was en de berghellingen vol scilla’s, crocussen en narcissen stonden. Onvergetelijk was dat. Ze moest tevreden zijn. En Moeder zag zoo verlangend naar haar komst uit. Het leek of zij erdoor vooruitging, had Vader geschreven. Een tegenslag was, dat Huug juist in Duitschland zou zitten, als zij in Holland kwam. Maar dien korten tijd moesten zij dan nog maar wachten. Zij hadden in ieder geval hun brieven toch, waarin zij al hun gedachten konden uitspreken. Vijftien Juni arriveerde Zuster Hanni Haersma. Lot wachtte ’s avonds met spanning. Ze kwam met denzelfden trein als waarmee zij, Lotte, gekomen was, ruim een half jaar geleden. Hij zou nu al aan zijn. Over een uurtje kon ze hier wezen. Gauw nog een licht soupertje klaar maken, en Lot dacht aan den eersten avond, toen zij zoo royaal ontvangen was. Ook Germaine liep geagiteerd rond. Zij was benieuwd of het ook zoo’n „heibij” zou zijn als Lotte. Neen hoor, ze moest tot nu toe niets van die Hollandsche meisjes hebben. „Daar komt de auto,” riep Lot anderhalf uur later. Zij had gespannen geluisterd, en liep nu vlug door de openstaande tuindeuren het terras op. Uit de auto stapte een forsche Hollandsche verschijning. „Lieve deugd, wat een kasteel van een huis,” hoorde Lot haar met een zware stem tegen Mijnheer Blankenbergh zeggen. Ze schoot in den lach. Dat leek haar een kordate 1 Niet bepaald het type voor Germaine. Verwelkomend trad zij naar voren. „Hanni Haersma,” stelde de stoere zus zich met een stevige handdruk voor. „Blij U nog hier te zien, want mijn Fransch is abominabel. Ik schutter er zoo mee. Sinds de schoolbanken heb ik nooit meer een woord Fransch gesproken of gelezen. Zoo, — is dat nu Germaine? Nou kind, dan zal ik tegen jou ook maar Hollandsch spreken, hè, als je het toch leeren moet? Gemakkelijk voor mijl” „Daar komt Madame, ik zal U even voorstellen, ga maar mee,” zeide Lot. „Graagl — Bonjour Madame, vous allez bien?” „Heb ik opgezocht,” vertelde ze later aan Lot. „Ik vond het zoo knullig, als ik hen niet eens begroeten kon, maar ik zal nog wel eens voor rare gevallen komen te staan. Ik zwoeg op mijn boekje: Fransch in zeven dagen.” Na de kennismaking nam Lot haar mee naar de eetkamer en Germaine volgde schoorvoetend. „Genade, wat een diner dien je me op zegl Het is hier een goeie boel, hoor, verklaarde Hanni openhartig.” En Lot lachte, denkende aan de roze badinrichting voor deze zoo eenvoudige ziel. Toen Lot haar dan ook haar toekomstig slaap- en zitvertrek had laten zien en de roze toiletkamer, viel Hanni dubbel van het lachen op het divanbed neer. „Oh Lotte, ik mag wel Lotte zeggen, hè?” viel zij zichzelf in de rede. „Denk je eens even in, — ik in die roze tubl” Zij schaterde het uit. „Je moet er eens een kiek van nemen, dan stuur ik hem aan de zusters. Wat zouden ze lachen 1 Zij gelooven mij nooit, als ik het zonder overtuigende foto schrijf. Ik hoor hen al zeggen: „ ’t Is haar in den kop geslagen, hoorl Wat zeg je wel van zoo’n leelijke opsnijdster? Kan ze makkelijk zeggen, op dien afstand.” Och, och, wat is het hier mooil Ben je hier allang? Vind je het niet lam, dat je weer terug gaat?” „Nee, Moeder is ziek,” vertelde Lot en met echte kennis van zaken en vol belangstelling luisterde Hanni naar Lotte’s verhaal. „Natuurlijk ga je dan naar huis. Wees maar dankbaar, dat je het nog doen kunt. Ik ben heelemaal alleen op de wereld. Vandaar dat ik zoo aan het zwerven ben getrokken. Apprecieer het maar, dat je een thuis hebtl” en een verdrietige trek gleed even over haar gezicht. Maar een oogenblik later informeerde zij alweer vol belangstelling naar het huishouden, haar werk en de leden van het gezin. „Die Germaine lijkt mij zoon ras-echte Fransche tralapoppedijne, hè? Zoo’n kindje-maak-je-handjes-niet-vuil. Enfin, die heb je bij ons net zoo goed,” kwam haar gereed oordeel. Lot lachte maar. Nu, Hanni zou heusch met Germaine niet vechten. Zij zou haar nooit au sérieux nemen of voor vol aanzien. Het werden gulden dagen voor Lot, die laatste twee weken. Hanni, gewend aan zwaar en lang werk in het ziekenhuis, vond het „een vlinderbestaan”, zooals zij beweerde. En hoewel zij zich soms ziek lachte om al die „fratsen”, zooals zij oneerbiedig het late opstaan, ontbijt op bed e.d. betitelde, maakte zij er zich nooit van af. Ze was een prachttype, vond Lot. Vreemd genoeg had Hanni van den eersten dag af voor Madame een penchant. „Zij is vast niet sterk,” vertelde zij Lot. „Ik zal haar wel opkweeken. Die vadsigheid is niets dan zwakte en slapte door haar slanke-lijn-dieët. Ik zal haar wel stikum het eten voeren, dat zij noodig heeft en haar laten denken, dat zij er juist slank van wordt. En als ze dan aan begint te dikken, zal ik haar wel overtuigen, dat zij er tien keer knapper en jonger uitziet. Nee, ik weet best, hoe je zoo’n persoontje aan moet pakken, laat dat maar aan Hanni over!” En zij vertroetelde Madame, die dit lang niet onaardig vond en zich geheel in liet palmen. ,,'n Allerliefst meisjel” verklaarde zij aan Lotte. „Je hebt een goede keus gedaan.” Het merkwaardigste vond Lot wel de gesprekken tusschen Madame en Hanni. Werkelijk, haar Fransch was erbarmelijk en Lot lachte zich soms tranen. Na iedere geradbraakte zin zei Hanni: „Si, sil Vous comprenez moi donc?” Soms hield ze midden in een zin op, luid om Lot roepende. Als zij dan het woord, waar ze op was blijven steken, te weten was gekomen, ging ze op precies hetzelfde punt, waar zij opgehouden was, weer verder. Germaine ging haar, na de eerste dagen de kat uit den boom gekeken te hebben, systematisch uit den weg. Zij wist niet, wat zij met die Hanni aan moest. Het leek wel een Jeanne d’Arcl Bah, ze vond haar onbeschaafd. Ze zei alles maar, wat haar voor den mond kwam. Ze begreep heelemaal niet, dat Maman zoo met haar ingenomen was, die wilde er geen kwaad woord over hooren. Stel je vóór, zooals zij haar vanmorgen gezegd had, dat zij, Germaine, wel eens haar bed af kon halen! Hoe durfde ze, dat schepsel 1 Nee, dan was Lot nog honderd keer beter. Het zou een onverdragelijke toestand worden, want zij palmde Maman met den dag meer in, dat slimme mensch. Het werk was voor Lot een peulschilletje geworden. Zij konden goed samen werken, liepen elkaar niet in den weg en waren in een wip klaar. Hun vrijen tijd benutten zij om lange wandelingen en bergtochtjes te maken. Germaine was hier absoluut niet voor te vinden en na eenige keeren vragen, lieten zij haar in haar sop gaarkoken. „Wat een schaap,” vond Hanni, „onuitstaanbaar! Ze moest zoo nu en dan eens een flink pak voor d’r broek. Hoe heb je het zoo lang alleen met het gezelschap van dat nest uit kunnen houden, toen je geen werk had? Het zou haar goed doen, als zij haar eens in een eenvoudige Hollandsche huishouding stopten voor een jaar. Daar zou ze van opfrisschen. Ik zal Madame het idee eens aan de hand doen, als ik er wat langer ben.” Verscheidene grootere tochten hadden zij ook al gemaakt, die vanuit Grenoble door autobusmaatschappijen georganiseerd werden. Zoo waren zij geweest naar de Meije, naar Bourg d’Oisans, lacs Laflrey, Mür, en nu zouden zij hun laatsten gesamelijken tocht maken naar het klooster van de Chartreuse, vóór Lot naar huis terugkeerde. Mijnheer, Mevrouw en Germaine waren naar de rennen in Grenoble en zouden daar blijven soupeeren Dij kennissen, zoodat zij allen tijd aan zich hadden. „Jammer, dat je weg gaat,” vond Hanni. „We 17 Tusschen Potten en Pannen hadden een reuzejaartje samen kunnen hebben. Maar ik kom je stellig eens opzoeken, als je in je hondenhok zit.” En Lot dacht: Zou er nog iets van het hondenhome komen? Nog lang daarna zou zij aan dezen tocht terugdenken. Het was een schitterende route door een machtig berglandschap. Soms knepen zij elkaar van angst in den arm. De autowegen waren heel smal. Aan hun rechterhand schoof de wagen langs de rotsen, terwijl aan hun linkerzijde een diepe afgrond gaapte. Op sommige punten konden twee auto s elkaar niet passeeren, zoodat men in de rots inhammen gemaakt had, waar de ééne auto moest wachten, tot de andere gepasseerd was. De aanwijzing, dat er een wagen in aantocht was, geschiedde door het automatisch aan- en uitknipperen van een rood lichtje in den inham. Die afgronden bezorgden Lotte koude rillingen. „Daar kan ik niet naar kijken,” verklaarde zij, „dan wordt mijn hoofd zoo leeg als een ballon en het is of ik er in moet springen. Ik word er gewoon naar toe getrokken.” „Hoogtevrees,” constateerde .Zuster’ Hanni. „Niet kijken dan maar, maak je niet akelig voor niks. Kijk liever, hoe schitterend het klooster daar ligt. Wat eenzaam anders en woest is het hierl” „Hemeltje, wat gebeurt er nu?” vervolgde zij even later en stond op om aan haar nieuwsgierigheid te kunnen voldoen. „Daar komt waarachtig een autotje aan, moet je zien wat een vloo, het is niksl Maar hij komt er nooit langs. Wat een stommerd om niet te blijven wachten. Oh, daar gaat de chauffeur er heen om te praten. Hij is woedend, wat een wonder! Kijk hem eens gesticuleeren, Lot! ’n Echt Fransoosje. Man, rijd terug naar je hol,” vond Hanni. „Is natuurlijk veel te gevaarlijk langs dit kronkelpad,” constateerde Lot. „Wat zegt de chauffeur, kunt U het verstaan?” vroeg zij aan haar voorman, die hevig gesticuleerde onder een gesprek tegen de naast hem zittende dame. „Hij wil achteruit rijden, onze chauffeur en dan die andere auto laten passeeren, quelle folie! Imaginez — vous! Wij zullen allen te pletter vallen. Ik ga eruit.” „Jakkes, wat zegt ie?” vroeg Hanni, „Gaat hij onze auto achteruit zetten? Dat lange ding? Nu, dan vallen wij er het eerste uit met onze plaatsen op de achterbank. Prettig! Vous êtes fou, mon ami!” riep zij tegen den chauffeur, die weer in den wagen steeg. „Stil zijn, daar achterin!” schreeuwde deze woedend van zenuwachtigheid. „Blijft allen als ’tU blieft op Uw plaatsen en houdt U zoo stil mogelijk.” Hij zelf nam weer plaats achter het stuur en zette voorzichtig de auto centimeter voor centimeter schuin over den weg. „Oh genade, daar gaan we al!” hijgde Lot, die opzij had gekeken en stopte haar hoofd in Hanni’s schoot. Nu keek ook Hanni, die steeds den chauffeur en rijn bewegingen met open mond in de gaten had gehouden, overboord en gaf een wilde schreeuw. „Oh, daar gaan wel Oh Lotte, wat ellendig!” en zij staarde als gehypnotiseerd naar den diepen afgrond onder zich. De groote touringcar was zeker anderhalve meter over de laatste van zijn zes wielen achter uitgebouwd en dit stuk zweefde nu boven den afgrond. Arme stakkerds, die op de achterste zitplaatsen gezeten waren 1 Zij verwachtten niet anders, dan dat zij het volgende oogenblik te pletter zouden vallen. Bleek en stil ineengedoken wachtten zij op dat verschrikkelijke moment. Zij dachten werkelijk, dat hun laatste oogenblik geslagen had. Lot’s gedachten vlogen naar Huug en Hanni omklemde stijf en sprakeloos haar handen. In de adembeklemmende stilte klonk opeens een steunend gepuf en een kleine Amilcar, de oorzaak van alle ellende, schoot triomphantelijk tusschen rotsen en autobus door. Dadelijk daarop trok de chauffeur met veel lawaai den wagen weer recht op den weg. „A narrow escape,” hoorde Lot een Engelschman zeggen. Was het dan voorbij? Met een schichtigen blik keek zij op. Oh, ze trilde van top tot teen. Haar handen waren als ijs en haar tanden klapperden. „Hanni,” stootte zij deze aan, „wij zijn eruit, het is voorbij,” zei ze met schorre stem. Een groenbleek gezicht keek haar aan. „Oh, schei uit Lot, ik voel me zóó beroerd,” en nog juist op tijd draaide zij haar hoofd buiten den wagen. „Gek hè,” zei ze vijf minuten later, „ik word altijd misselijk als ik erg schrik. Maar dit was heusch niet grappig meer, ik dacht echt, dat ons laatste oogenblik geslagen was.” Lot zei niet veel. Zij was ellendig geschrokken. Gelukkig begonnen zij nu te dalen en stonden na een kwartier op den beganen grond. „Hè, nu kan ik pas genieten,” vond Lot en keek met verrukking naar de torenhooge, woeste rotsen, die scherp tegen de felblauwe Junilucht afstaken. „Ik ben toch al zoo benauwd voor afgronden, maar dit tochtje zal mij eeuwig heugen,” merkte zij op, toen ze beiden met nog knikkende knieën uit de auto stapten om het klooster te bewonderen. En toen zij *s avonds van hun schitterenden tocht vertelden, kwamen zij toch ieder oogenblik weer op het angstige moment terug. Eindelijk was de dag van vertrek daar en stond Lot, beladen met een bouquet rozen en een doos geconfijte vruchten in den trein voor het opengeschoven raam. Verschillende gevoelens bestormden haar. Zou zij hier ooit nog eens terugkomen? Zij was werkelijk van de streek gaan houden. Het was er zoo mooi en zij had er zooveel beleefd! Zij zou er best met Huug nog eens heen willen en dan veel bergtochten maken te voet. Later misschien. Dit keer maakte zij de reis alleen. „Ik ben nu al twintig, Vader,” had zij geschreven, „en kan me heel behoorlijk uitdrukken in het Fransch. Ik zal me heusch niet laten schaken.” En Vader had het goed gevonden dezen keer. Lot had de reis nu al eens gemaakt en hij zag zoo gauw ook geen ander middel. „Ik dank U nog heel hartelijk voor alles, Madame. Ik zal dezen tijd niet licht vergeten.” „Het spijt mij ook héél erg, dat je gaat, Lotte, en ik dank jou integendeel hartelijk voor wat je voor ons gedaan hebt. Kom vooral nog eens terug, maar dan als logée, hè?” en Mevrouw kuste haar hartelijk. „Het beste met je Moeder, chériel” „Dank U. Dag Germaine, misschien zie ik je wel eens in Holland, als je bij je familie logeert.” Het afscheid tusschen de meisjes was koel, een hand, dat was al. Nee, dat was een mislukking geweest, dacht Lot. De combinatie Germaine-Lotte was geen geslaagde. Gelukkig, dat zij voor iets anders goed was geweest. „Groet U Hanni nog eens van mij? Dag Mijnheer, als II in Holland komt, rekenen wij thuis beslist op U, hoorl” „Zeker, ik kom dit jaar nog. Daar gaat je trein. Dag meisje, houd je taail Adieul” „Au revoirl — au revoirl” En Lotte zwaaide tot het laatste tipje van het station verdwenen was. Daarna liet zij zich op de stoffige bank neerploffen, tot diepe verontwaardiging van twee oude dames tegenover haar. Lot voelde lust om te zingen. Gek, zij had het den laatsten tijd best naar haar zin gehad, maar toch was het heerlijk weer naar huis te gaan. Naar Holland, naar Vader en Moeder, die haar nu noodig had en naar Huug 1 SLOT \7an Ammers-Küller, Maskerade A 31 m.” ff ’ Lot gaf het nummer door aan het jongetje, dat ’s Zaterdags als het druk was, de boeken aangaf en wegzette. Hè, hè, even pauzeeren en zij glimlachte eens tegen juffrouw Buskens, de bibliothecaresse, die de kaarten bij schreef. „Druk hè? Ik heb gewoon geen voeten meer. Oh, daar komt weer een nieuwe sleep,” en Lot boog zich opnieuw over de toonbank, nam boeken in ontvangst en reikte andere uit, terwijl juffrouw Buskens de kaarten invulde. „Wij zullen even omruilen,” stelde deze voor, „dan kun jij een oogenblikje uitblazen. Goed uitkijken, dat je geen verkeerde stempels zet. Deze is voor de wetenschappelijke boeken en die voor de romans, weet je wel?” Fijn werk, dacht Lot. Wat was zij blij dit baantje gekregen te hebben. Had zij maar eerder geweten, dat het zulk éénig werk was, dan had zij het van den beginne af gedaan. Wat een verschil met een huishoudbetrekkingl Enfin, ieder zijn aanleg, peinsde ze, maar dit is voor mij geknipt. Geweldig interessant, al die verschillende types menschen, die je op een Leeszaal ziet en te spreken krijgt. De meest zonderlinge vragen werden je zoo nu en dan gedaan. Laatst nog die bekende socialist, die was komen vragen om een boekje over kleurencombinaties. Voor zijn partij moest hij een nieuw vaandel ontwerpen, en er moest en zou paars in. Welke kleur ging daar nu mee samen? Hij had gedacht, dat de Leeszaal, waarvan hij een trouwe klant was, wel uitkomst zou brengen. Lot verdiepte zich met hem in allerhande combinaties en tenslotte kwamen zij tot de conclusie, dat oranje het best en het mooist ermee samen ging. Zielsverrukt was de goede man weggegaan en toen pas realiseerde Lot zich, dat oranje in verband met zijn politieke overwegingen toch wel een beetje mal was 1 Maar zelf had hij daar blijkbaar ook geen seconde aan gedacht. En zoo waren er steeds kleine grappige voorvallen. Een der meest eigenaardige dingen bleef zij vinden, dat de intellectueele klantjes hoofdzakelijk alleen de moderne romans, en het mannelijk gedeelte vooral detectiveromans en de lichtere ontspanningslectuur verslonden, terwijl Jan de burgerman zijn lectuur zocht onder de wetenschappelijke boeken, waar de meer belezen mensch geenerlei belangstelling voor toonde. Vooral reisbeschrijvingen hadden een grooten aftrek onder hen. En dan die drang van de bakvisch om groote-menschenboeken te lezen, terwijl er zóóveel alleraardigste meisjesboeken warenl Ai, opletten, daar schreef zij een verkeerd nummer op. „Hier Lot, een speciale klant voor jou.” „Ja, ik mot juffrouw van Welderen hebben, alsjeblief. Ziet U, die weet precies wat ik hebben mot. Verleje week heb U mijn ook zoo’n fijn boek gegefe. Minsch, minsch, wat heb ik ter fijn om gegriend 1” Verontwaardigd keek zij om naar de lachende omstanders. „Nou seg nou zelf, of „de Schaapherder” niet effen een fijn boek is?” De volgende klant bracht het tiende deel terug van „de Graaf van Monte-Christo” en vroeg met enthousiaste stem om het elfde deel, terwijl hij angstig informeerde of toch alle twaalf er wel waren. Eindelijk sloeg de klok tien uur. „Ach foei, wat is het druk geweest, hè? Schrijf jij deze romankaarten even, Lot, dan neem ik de wetenschappelijke nummers.” En de Directrice ging met het dikste pak kaarten aan haar bureautje zitten. Hè fijn, morgen Heerlijk, dat Moeder zoo vooruit ging 1 Het kon heelemaal ge- lekker uitslapen, dacht Lot. En ik neem die nieuwe roman van Mevrouw Kooy van Zeggelen mee, dan ben ik den heelen Zondag zoet. Pijn werk, dacht Lot lezen met rust, had de dokter gezegd. Lot had nog geen seconde spijt gehad, dat zij terug was gekomen. Wat een dolle thuiskomst was het niet geweest 1 □orrie was er geweest en Mona met Keesje en zij waren echt blij geweest met de handschoenen van Perrin, die zij voor hen had meegebracht. Wat ladden zij haar geplaagd met haar verfranschte uiterlijk zn met de roode rozen, die Huug voor haar thuiskomst had gestuurd. Zij had het groote nieuws ’s avonds maar vast aan Moeder verteld. Wat was die blij geweest 1 „Ben je nu wel heel zeker van jezelf, kind?” had zij gevraagd en Lot had stralend geantwoord: „Absoluut zeker Moek, al moest ik met hem naar het eind van de wereld 1” De tijd begon nu fijn op te schieten. Over veertien dagen kon Huug er zijnl Zij droomde in haar gedachten weg. „Lotte, kijk eens even?” riep de Directrice haar. „Weet jij misschien, wie dit boek mee heeft? Er is geen naamkaart bij. Ik heb het zelf uitgegeven, gelukkig voor joul” lachte ze. „Hemeltje, wat komt dat elegante jongmensch hier zoo laat doen? Weet jij, wie dat is? Maar kind — wat scheelt je, voel je je niet goed?” Lot was eerst pioenrood en daarna heel bleek geworden en zag eruit, of zij wel onder het bureau zou willen kruipen. Strak staarde zij naar den jongeman, die zoo juist binnengekomen was. Geen woord kon zij uitbrengen, haar hart hamerde in haar keel, haar hoofd zongl Huug! — daar was Huugl Nu al, — hoe kon dat? Met stralende oogen kwam hij op haar af en Lot liep hem als in een droom met uitgestrekte handen tegemoet. „Meiske, — mijn eigen meiske,” fluisterde hij en drukte haar handen bijna fijn. „Blij?” Lot knikte sprakeloos. „Kun je meegaan?” „Ik zal het vragen,” zeide zij met een schorre stem van emotie, „kom maar mee.” En de Directrice met de door haar jarenlang opgedane menschenkennis hoefde heusch niet te vragen: „Wat wilde je, Lotte, en hoe ken je dien Mijnheer?” „Ga maar gauw,” zeide ze hartelijk, toen Lot Huug aan haar had voorgesteld. „Ik maak je kaarten wel af.” „Nee, ik heb er nog maar zes, die doe ik nog wel even,” weerstreefde Lot, haast bang, om zóó hard op haar geluk af te draven, nu het vlak onder haar bereik was. „Wacht je eventjes, ik ben in een wip klaar?” zei ze met een lieven blik naar Huug. En terwijl ze met trillende vingers de nummers invulde, praatte Huug wat met juffrouw Buskens. „Klaar,” kwam Lot vijf minuten later met hoed en jas aan. „Zullen we dan maar gaan?” „Veel geluk hoor!” fluisterde de Directrice in haar Dor en gaf haar een hartelijk kneepje in den arm. „Tot ziens, zullen wij maar zeggen, Mijnheer Blankenbergh?” voegde zij er ondeugend bij. En buiten in den koelen herfstavond liepen twee stralende menschenkinderen het geluk tegemoet. Was het wonder, dat de kaarten voor een week in de war waren? VAN DEZELFDE SCHRIJFSTER VERSCHEEN BLAFHOEK VOOR MEISJES VAN 15 JAAR EN OUDER GEÏLLUSTREERD DOOR F. C. VAN GIJEN GEBONDEN F 2.50 In dit tweede boek van Lout de Bruine leeren wij de lotgevallen van Ank nader kennen. Ank, die haar kennelplan samen met Lot heeft verwezenlijkt, zoekt hulp, als Lotte haar in den steek laat en in ’t huwelijksbootje stapt. En die hulp vindt zij in een drietal meisjes, die het kennelleven willen leeren en met Ank het wel en wee van „Blafhoek” doormaken. Vlot en geestig weet de schrijfster deze meisjes te teekenen, en vooral van Ank gaan we, al lezende, echt houden. Wat een flink meisje! En wat wacht ook haar een rijk geluk 1 Maar .... daar vertellen we hier niets van .... Dat leest U liever zelf in „Blafhoek”. BIJ DEZELFDE UITGEVERS ALS DIT BOEK Wat anderen van „Blafhoek” zeggen: Nieuwe Rotterdamsche Courant: Maar wij willen u van het boek niet te veel verklappen. Het is een aardig, spannend verhaal, met veel afwisseling en rijk aan boeiende momenten. Er wordt zoo echt goed in gekeuveld, zooals „meisjes van 15 jaar en ouder”, voor wie het boek bestemd is, dat graag doen of hooren doen. Er komen leuke intrigetjes in, verliefderigheidjes, malle gevallen. De schrijfster van „Tusschen potten en pannen” heeft er den slag van haar publiek te pakken, door de sfeer van haar werk gaaf te houden. Algemeen Handelsblad: Ziedaar een schrijfster, die het hedendaagsche jongemeisje in al haar goede en slechte qualiteiten weet te schilderen, zöö vlot maar ook zöö „natuurgetrouw” dat wij al lezend Gaby en Jobs, mitsgaders Ida, Lot en Ans gaan beschouwen als typen met wie wij goed kunnen opschieten, al ergeren wij ons wel aan de uitdrukkingen die zij gebruiken. Maar, als dat gebeurt troosten wij ons met de gedachte, dat de menschen, die een halve eeuw geleden de boeken in handen kregen die voor de toenmalige meisjes van vijftien jaar en ouder bestemd waren, alles wat men daarin verkondigde, ook wel niet geheel critiekloos aanvaard zullen hebben. Hoofdzaak is, dat onze bakvisschen én haar oudere soortgenooten, in „Blafhoek” een boek hebben gevonden dat hun eenige genoeglijke en spannende uren zal bezorgen. Den Gulden Winckel: Het is — evenals „Tusschen Potten en Pannen” een alleraardigst boek, ïeestig en raak, dat vele jonge lezeresjes naar volgende boeken van deze alentvolle schrijfster zal doen uitzien. BIJ DEZELFDE UITGEVERS IS VERSCHENEN: JEUGD door HENRIÊTTE BOLLE ing. ƒ 1.15 geb. „ 1.75 Ken gevoelig geschreven verhaal voor oudere meisjes, dat in vele kringen sterken indruk gemaakt heeft. De keurige band werd ontworpen door Herman Berends. DRIE JAREN TENTLEVEN door JO ROGER-TOURTE Vrij naar het Fransch bewerkt door Ir. C. D. Grijns ing. f 3.20 geb. „ 3.90 In een zeer vlot geschreven beschrijving leven wij mee met de avontuurlijke onderneming van een Fransch spannetje, dat er met tent en rugzak op uit trekt, de wereld om. Rake illustraties verluchten den tekst. Een boek, om achter elkaar uit te lezen! BEELDEN UIT HET RIJK DER VISSCHEN door JOHN S. BERRINGTON geb. ƒ 0.80 Geestige rijmpjes bij leuke plaatjes van F. E. Spiering, waarin de visschen wraak nemen op de hengelaars. Een grappig boekje vol kostelijken humor, gestoken in een frisch uiterlijk. WELKOME GESCHENKEN: LOUT DE BRUINE BLAFHOEK 15 Geb. I 2,50 voor meisjes van 25 jaar en ouder. Dit boek is een vervolg op „Tusschen Potten en Pannen", maar kan ook afzonderlijk worden gelezen. HENRIETTE BOLLE JEUGD Ingenaaid f 1,15; gebonden f 1,75 voor meisjes van 18 jaar en ouder. Dit is wel een zeer bijzonder boek, dat onder jonge meisjes dan ook veel opgang maakt. Brieven van lezeressen getuigen van de vreugde, die de lectuur van dit boek haar heeft verschaft. JO ROGER-TOURTE DRIE JAREN TENT-LEVEN Ingenaaid f3,20; gebonden f3,90 Naar het Fransch bewerkt door Ir. C. D. Grijns. Een kostelijk boek over een reis te voet de wereld om. Een heerlijk bezit voor hen, die aan buitensport doen, maar ook ieder, die belang stelt in reisbeschrijvingen, zal van dit onopgesmukte verhaal genieten. De Haagsche Post besteedde een geheele pagina aan een bespreking van dit bijzondere boek. JOHN S. BERRINGTON BEELDEN UIT HET RIJK DER VISSCHEN Geb. f 0.80 Een geestig, ondeugend rijmelarijtje, met allerleukste teekeningen van F. E. Spiering l Vol kostelijken humor is dit grappige werkje, waar oud en jong om schateren kan. Enkele stemmen over de boeken van Lout de Bruine, russchen Potten en Pannen Blalhoek Boekenschouw: Nieuwe Rotterdamsche Courant: . . . . .„u en we kunnen al dadelijk zeggen: een Men is op het punt van bceken-voor-bakvisc^ meisjesboek. De schrijfster van „Tus- jes misschien wel wat weinig eischend. Men ®chen potten en Pannen” heeft er den slag gelooft het al graag gauw. Als er maar wat in ^ ^ tg pakken d(jor de sfeer van „gesnapt wordt, zooals bakvischjes dat doen, houden en de opmaak van het verhaal niet al te ingewikkeld is. dan lijkt het al gauw voldoende. De Groene Amsterdammer: Wie hoogere elschen stelt, kan bijvoorbeeld _ _ - - , 8 „ „ _ „ . . . Een echte verrassing is: Blafhoek door Lout Kn Tnqqrhpn Potten en PFinnen terecht. Het . du ,, j. usseneu sr Bruine. Vier meisjes werken samen in een is een eersteling, doch, afg“ °P de hondenkennel; de schrijfster moet dit leven positie en op den geest, dien heel di- verhaal meegemaakt hebben, anders ademt, kan men dat zeker niet merken.. ^ ^ ^ ^ ^ leyendig yan kunnen yer. tellen. De Christenvrouw: Dit allergezelligste meisjesboek beschrijft een Den Gulden Winckel: levensjaar van twee meisjes, die haar diploma Het is — evenals „Tusschen Potten en Panals huishoudkundige gehaald hebben. De nen” een alleraardigst boek, geestig en raak, Christelijke sfeer ontbreekt geheel in dit dat vele jonge lezeresjes naar volgende boe- boek, maar deze meisjes uit een milieu, waar hen van deze talentvolle schrijfster zal doen met God en zijn Leiding niet gerekend wordt, uitzien. geven een voorbeeld van plichtsbetrachting, waar velen ook uit Christelijke kringen zich Algemeen Handelsblad: aan spiegelen kunnen. De stijl is vlot, en de Ziedaar een schrijfster, die het hedendaagsche uitgave goed verzorgd. jongemeisje in al haar goede en slechte qua- liteiten weet te schilderen, zóó vlot maar ook Prov. Gron. Courant: zóó „natuurgetrouw” dat wij al lezend Gaby , . . , en Jobs, mitsgaders Ida, Lot en Ans gaan be- Alweer een nieuw meisjesboek en een nieuwe schouwen als tyPen met wie wij goed kunnen schrijfster, dunkt ons. Maar tevens een schrijf- ster, die zeker meer van zich zal laten hooren ** of liever lezen. Tusschen Potten en Pannen is De Nyverheidsschool St. Bernardus: een frisch, vlot geschreven meisjesboek. Ben een echt ontspannl„gsboek voor meis- gezellig boek voor oudere meisjes. jeB< ^ geschreyen> goed gedrukt, keUrig verzorgd en geestig versierd met illustraties De Telegraaf: van F. c. van Gijen. Dit aardige meisjesboek, waarin vooral de avonturen van Lot goed beschreven zijn, zal Dux: zeker door vele bakvisschen met plezier wor- Een jonge_meisjesboek, dat niet enkel er ge- den gelezen. zellig uitziet, doch ook werkelijk aardig is! Door dit verhaal is een glanzende draad van De Nieuwe Eeuw: jonge éérlijke liefde verweven. Alhoewel neu- Een aardig, vlot-geschreven boek voor oudere -trial, toch een boek dat aanbeveling verdient, meisjes! Hoewel neutraal, heeft het boek een. en gunstig afsteekt bij zoovele zoutelooze uni- goede strekking en we bevelen het dan ook form verhalen over wel en wee van school- graag aan. _ jaren. Typografisch keurig verzorgd. Vanaf een jaar of 16. Groot Nederland: Wij meenden onlangs dat er toch eigenlijk Het Vaderland. . . t geen geschikte meisjesboeken waren voor den Een heftige gebeurtenis als Anks ziekte en leeftijd tusschen 14 en 18 jaar. Of zij waren de fijn beschreven liefde tusschen Ank en te kinderachtig, of zij verschilden niet van de haar buurman met het verdriet dat de seinboeken voor „groote menschen”. Maar hier is baar luchtige Gaby daarom heeft, zijn ui - er toch een, waarin de schrijfster er in ge- stekend met de andere gebeurtenissen ver- slaagd is den toon te treffen tusschen het kin- vlochten en leverden den gewenschten climax derlijke en het gewoon volwassene. . van dit goede boek.