DE SNOEK VAN VENTJE DOOR WOUTER WALDEN SERIE: „DE NIEUWE LEESKRING” Luuk deed de stap en . . . (Blz. 15) JONGENSBOEK (Leeftijd 10-14 jaar.) DE SNOEK VAN VENTJE DOOR WOUTER WALDEN GEÏLLUSTREERD DOOR T. LEESER ALKMAAR GEBR. KLUITMAN Mede verschenen van WOUTER WALDEN: Ing. è ƒ 0.90 Gebonden k ƒ 1.50 DRIE JONGENS EN EEN AUTO. Geïllustreerd door R. van Looy Ing. è ƒ 0.75 Gebonden a ƒ1.20 PECH MET DE BOEMERANG, Geïllustreerd door Pol Dom Ing. a ƒ 0.60, Gebonden è ƒ 0.90 KLAASJE EN DE KLUIZENAAR, Geïllustreerd door Fred Ockerse DE JONGEN MET DE ALPINO, Geïllustreerd door Pol Dom TWEE JONCENS EN EEN BAVIAAN, Geïllustreerd door R. van Looy iOOFDSTUK. 1 LAWAAI OP ZOLDER Luuk was van jongs af aan anders geweest dan anderen en zijn jeugd was wat men noemt veelbewogen. Een oolijke snaak, Luuk Westhof, met zijn groote blauwe oogen, zijn sproetig gezicht, zijn stug bruin haar en lachenden mond. Maar het was hem niet altijd naar den vleeze gegaan, zooals het heet. Vast niet. Zijn ouders hadden vaak een zwaar hoofd in de toekomst van hun zoon gehad en oom Frits, een broer van Luuks moeder, die de zonderlinge gewoonte had aangenomen ,,opbrengpartijen" te turven, was daar spoedig mee opgehouden. Nu wil je zeker weten, wat een opbrengpartij is? Dat is niets anders dan het thuisbrengen door een politieagent. Toen Luuk een jaar of zes was, begonnen die grapjes en telkens, wanneer zoonlief door een barschen agent aan zijn ouders was afgeleverd, zette oom Frits een streepje in zijn notitieboekje. Inderdaad een aardige liefhebberij voor een rentenier. Maar toen Luuk elf was en in één week niet minder dan drie maal werd „opgebracht , smeet oom het boekje in de papiermand. Luuk vond zelf, dat de wereld lang niet slecht was. Hij had leuke vrienden en kon goed met zijn leeraren opschieten. Hij had een goed hart, maar zijn DE SNOEK VAN VENTJE lout was, dat hij van plagen hield. De eerste twaalf jaar van zijn leven had hij in drie deelen verdeeld, berst als ondeugende baby, vervolgens als ondeugende rekel en tenslotte als ondeugende schooljongen. Het was wonderlijk, vond hij zelf, dat zijn streken steeds zoo goed voor hem afliepen. Het was een zeldzaamheid, wanneer Luuk tegen de lamp liep en toch was hij werkelijk niet buitengewoon slim. Evenmin was hij bang voor de gevolgen van zijn plagerijen en hij zou er niet aan denken de schuld op een ander te schuiven. Maar het was eigenlijk meer geluk, zuiver geluk. Je kunt nu eenmaal reuze veel geluk in je leven hebben terwijl een ander alles tegenloopt. Groote menschen noemen het eerste „veine", welnu, Luuk had veine. En in alle omstandigheden. Het kon zoo gek niet loopen, of hij maakte telkens weer kennis met die veine en hij zou ervaren, dat hij m de toekomst steeds op zijn geluk zou kunnen rekenen. A ^\v/ V.a?®r ^esthof was 't precies het omgekeerde. w ant hij verloor zijn heele vermogen bij een bank„krach . Een krach is iets, dat over den kop gaat en de bank, waar het geld van Luuks vader belegd was, gmg "eel leelijk over den kop. Meneer was er een paar dagen ziek van en het was aan Luuks moeder te danken, dat hij den moed niet liet zakken en zijn vroegere vroolijkheid langzamerhand weer terug Luuk merkte t ook; van die krach. In de eerste plaats in zijn spaarpot. Niet dat hij veel bezat in zijn varken, maar toch altijd nog een dikke twintig gulden. Hij kreeg een kwartje per week en was er zuinig mee. Na de krach kreeg hij niets meer en z’n LAWAAI OP ZOLDEB vader zei laconiek, dat hij daar op den duur ook wel aan zóu wennen. , Gelukkig dat oom Frits er nog was. Oom Frits was in Indië geweest, in den goeden tijd dan altijd. Deze was rijk terug gekomen en vrijgezel gebleven. Hij stak vader Westhof zijn sterke gebruinde hand toe en hielp het gezin uit den put. Zoo kwam t dat Luuk op de H.B.S. mocht blijven en geen baantje hoefde te zoeken. Het was in III C, dat z'n naam voor het eerst van zijn leven in de krant kwam. De krant was het plaatselijk blaadje, dat zoo leutig over binnenbrandjes, weggeloopen poesen en telefoonstoringen kon schrijven. Luuk had altijd een beetje medelijden met het krantje gehad, nadat hij den zoon van den redacteur-drukker-uitgever eens een pak slaag had gegeven, hetgeen een vergissing was geweest. Dat pak slaag tenminste. Het was voor den zoon van den houthandelaar bedoeld, maar door de duisternis van den Decemberavond kreeg de verkeerde t. Vandaar Luuks medelijden. Goed beschouwd was Peter van Raayen geen sufferd. Het was z ij n schuld niet, dat zijn vader het suffe krantje drukte en vol schreef ook nog. Neen, Peter was werkelijk een geschikte jongen en Luuk mócht hem wel. Natuurlijk voelde hij meer voor Bart van Dongen, maar dat kwam omdat Bart een oude motorfiets van een neef had geërfd, op welk voorwereldlijk fossiel Bart en Luuk de huiveringwekkendste toeren hadden verricht. Peter had Luuk dat verkeerde pak slaag indertijd vergeven. Dat teekende Peters goede inborst. Hij was lang en mager voor zijn leeftijd en hield ei DE SNOEK VAN VENTTE van vreeselijk gewichtig te doen. Hij had gezegd, dat het leven vol vergissingen is en Luuk had dankbaar geknikt. Ja, Peter had dat goed gezegd. Het leven was ook vol vergissingen. Als het niet vol vergissingen was, zou vader Westhof niet bankroet zijn gegaan en zou Luuk weer net als vóór de „krach" Zondags fijne tochten met de auto kunnen maken. Dan was er ook nog Willy, die tante Naatje werd genoemd. Willy was een praatgraag heerschap en tante Naatje, een bekend dorpsfiguur, was berucht om haar spraakzaamheid. Als je om half twee naar school ging en tante Naatje, de échte, met de vrouw van den melkboer zag praten, kon je er zeker van w,n.’ ?*?nze Tom, half nóg aan den babbel was. Met Willy Jonker was ’t precies hetzelfde en de leeraar in de Nederlandsche taal, kernachtig Sik genoemd, m verband met zijn zwarte geitensik, had Zestig kefr voorspeld, dat tante Naatje (Willyj nog eens advocaat zou worden. III C was een jongensklas. Een klas zonder meisjes dus. Luuk was klasvertegenwoordiger en voelde zich zoo n beetje opperhoofd. Hij was de brug tusschen zijn kameraden en de „gewapende macht". Deze laatste bestond uit den leeraarsstaf, met den directeur aan t hoofd. Van den „dirrik” niets dan goeds, tj d o *. 1oerland bestond geen sportiever en beter rl.H.S. directeur dan Mr. de Broos. III C was ook berucht. Uit den aard der zaak al. Want III C bevatte alle elementen, die door Mr. de Broos uit UIA en IIIB waren gekozen. Daarom was 111C een moeilijke klas en het was dikwijls aan Luuk te danken, dat er geen ongelukken gebeurden. Als een der jongens 't eens al te bont maakte, stond LAWAAI OP ZOLDER Luuk kalm op, diende den zondaar een pak slaag toe en keerde even kalm naar zijn eigen bank terug. Luuk had een zeldzaam ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel en je kon er zeker van zijn, dat hij zich op dergelijke oogenblikken niet vergiste. Tante Naatje overleed op zekeren dag in het oudevrouwenhuis en Willy hoopte vurig, dat t meteen uit zou zijn met zijn bijnaam. Maar dat was allerminst het geval. Daarom nam Willy Luuk in t vertrouwen en Luuk deelde III C op een Woensdagmorgen mede, dat de echte tante Naatje nu gestorven was en dat de aardigheid van Willy's bijnaam geen aardigheid meer genoemd kon worden. Hij beloofde ieder, die de woorden ,,tante Naatje” nog eens zou bezigen, een afrekening op het schoolplein ten aanschouwe van alle meisjes. Dat hielp, want er waren een massa heel aardige meisjes op de H.B.S.! Toen het half Juli was geworden, gebeurde er iets vreemds. Het was niet de groote vacantie, die aanbrak, maar wel, dat Luuk slechts met een her-examen tot de vierde klas bevorderd werd. In Fransch nog wel. Hij had 't niet verwacht en het gebeurde nog wel op den mooisten zomerdag, dien je je kon voorstellen. De „dirrik” deelde 't Luuk mee in de tjokvolle gymnastiekzaal en iedereen, die er van kon meepraten, keek er vreemd van op. Alleen de Fransche leeraar niet. Die had altijd wel geweten, dat Luuk geen hoofd voor Fransch bezat. Vader en moeder Westhof vonden het niet bepaald opwekkend, dat „herretje,” zooals Luuk t minachtend noemde. Aan een her-examen zitten verschillende onaangename zijden. In de eerste plaats moet DE SNOEK VAN VENTJE J er voor werken en nog wel in je vacantie en in de tweede plaats moet je voor je fatsoen extra-les nemen. Voor het eerste moest Luuk, voor 't tweede zijn vader zorgen. Maar meneer had financieel niet °p het „herretje gerekend en daarom keek hij lang met vroolijk. Oom Frits was echter de reddende engel, zoodat die kwestie ook in orde kwam. Den eersten vacantiedag regende 't. Dat kan je zoo hebben en er valt weinig tegen te doen. Luuk fietste n&ax Bart en kreeg te hooren, dat Bart er met de motorfiets op uit was. Een nat genoegen intusschen, maar daar kwam Bart voorloopig niet mee terug. Hij was trouwens naar een oom in Limburg, ongeveer twee honderd kilometer zuidelijker. Vervolgens reed Luuk naar Willy's ouderlijk huis en vernam van het dienstmeisje, dat Willy en zijn ouders naar een badplaats waren en daar een maand zouden blijven, onverschillig hoe het weer was. Om kort te gaan, de eenige die thuis bleek te zijn was „Kom binnen, zei hij op zijn bekenden emstigen toon. Luuk bracht zijn karretje in de schuur achter het huis en trad binnen. Hij ontdeed zich van zijn kletsnatte regenjas en pet en keek een tijdje peinzend naar de grauwe druppels, die met eentonige regelmaat op het blanke marmer van den gangvloer tikten. Hij zette den paraplubak er onder en volgde Peter naar diens kamertje op zolder. vond t een fatale vergissing," begon deze het gesprek. Luuk knikte, ging voorzichtig op een wankelen serrestoel zitten en staarde zijn klasgenoot aandachtig LAWAAI OP ZOLDER aan. Een gek figuur had Peter, vond hij. Een veel te klein hoofd voor dat lange, magere lichaam en als je goed keek had Peter uitstaande ooren. Maar zijn oogen waren bruin en Luuk had een zwak voor bruine oogen. Bovendien lag er altijd een goedige glans in Peters oogen; hij was een knaap, die geen vlieg kwaad zou doen. Dat heb je meer met jongens, die op school vreeselijk knap zijn en nooit om een grapje van een ander lachen. Eigenlijk was Peter veel te ernstig voor zijn leeftijd, vond Luuk. Soms had je lust om eens flink aan Peters ooren te trekken. Niet om hem pijn te doen, maar om hem aan t lachen te maken. „Wat vond je een fatale vergissing?" vroeg Luuk na een tijdje. „Je her-examen!" zei Peter met een grafstem. Luuk tuurde naar buiten. De hemel was loodkleurig en er klonk borrelend water in een goot. Hij dacht aan Bart, die nu ergens op zijn motorfiets daverde, zonder rijbewijs, zonder wegenbelastingkaart, zonder iets. En toch kon je nu beter in een gietregen bij Bart op de duo zitten, dan tegenover een mummie als Peter, die vast en zeker met een vermoeiende „speech” over het voor- en het nadeel van een her-examen Fransch zou beginnen. „Ik heb 't altijd wel gedacht,” nam Peter weer het woord. „Je hebt geen hoofd voor onregelmatige werkwoorden.” „Het zal mij benieuwen of hij er nog een nieuwe bougie in heeft gedraaid,” antwoordde Luuk. Peter keek op. Hij had een veel te langen hals en een goed zichtbaren adamsappel, die soms als een boozen knikker in zijn keel op en neer sprong. DE SNOEK VAN VENTJE „iNieuwe bougie? Luuk knikte. „In Barts motor." , Peter met een langen uithaal en schud¬ de het hoofd. „Vertel ’s," vervolgde Luuk; „hoeveel negens heb je op je eindrapport?” Peter ademde op. „Zal ik t even halen?" bood hij aan. Luuk wuifde met de hand en verjoeg meteen een vervelende mug. „Laat maar, ik geloof 't wel." „Zeven!" zei Peter trotsch. Luuk trok een diepen rimpel. In zijn hart had hij medelijden met zijn gastheer. Stel je voor zeg, zeven negens op je eindrapport!!! Om duizelig van te worden. De eenige negen die h ij had was voor gymnastiek. „Ik kon er acht hebben gehad," vervolgde Peter, maéere handen tusschen zijn knieën sluitend. „Maar meneer de Vries van wiskunde was blijkbaar van andere opinie dan ik." »^51ijlcbaar wel, knikte Luuk. „Ik ben benieuwd of hij z’n Vlaamsche Reuzen al verkocht heeft.” Peter zuchtte. Voor konijnen in het algemeen en 7°jr, ?e ,van den wiskundeleraar in het bijzonder had hij niet de minste belangstelling. „Ik vraag me af... begon Luuk en zweeg ineens. Lrgens klonk een dof bonzend geluid, gevolgd door een hevig geratel. De beide jongens staarden elkaar aan, doch Peter scheen niet in het minst geschrokken. En toch, vond Luuk, kon ’t een dak zijn geweest, dat plotseling was LAWAAI OP ZOLDEF ingestort. De vloer onder hem had er van getrild. „Dat zal Ventje zijn geweest,” merkte Peter op en zijn bruine oogen schenen even te gaan glimlachen. „Ventje?” vroeg Luuk verwonderd. Peter leunde achterover in zijn stoel, strekte de beenen uit en keek peinzend door het schuine dakvenster. , „Onze buurman op nummer 19. Die wordt altijd Ventje door zijn vrouw genoemd, bepaald omdat hij zoo klein is. En weet je hoe hij haar betitelt? ^ Luuk stond op en vond zijn vriend vermoeiender dan ooit. „Wat kan dat voor lawaai zijn geweest? vroeg hij nieuwsgierig. , „Ik denk,” antwoordde Peter, „dat hij aan de ringen een zwaantje heeft gemaakt en met ringen en al gevallen is. Hij doet aan sport, weet je, op zolder.” , Luuk dook in elkaar, sprong op, greep de randen van de rechthoekige opening van het raampje, heesen zich omhoog en stond twee minuten later in de goot HOOFDSTUK II KENNISMAKING MET ADOLF! Het was geen bijzonder opwekkend vergezicht. Kegen, regen en regen. Natte daken, glimmende goten, troostelooze achtertuintjes en een bewolking, die de heeren in de Bilt zelfs zou doen huilen. Luuks grijze oogen volgden den dakrand en bleven rusten op een grijze kat. Het was geen dikkerd, die kat, en een kind kon zien, dat ze uit haar humeur was. Ze zette een hoogen rug en haar staart was zóó dik van boosheid, dat Luuk er met studie naar bleef kijken. Toen draaide de kat haar kop om, zag hem, blies als een kater en was met één sprong door een dakvenster van een andere zolderkamer van Peters ouderlijk huis verdwenen. „Uit haar hum," mompelde Luuk en herinnerde zich het lawaai van zooeven. Toen ging hem een licht op, de poes was door hetzelfde geluid zoo boos geworden. Hij liep door de goot, die smal en vet was en keek eens omlaag. Een gek gevoel moest je nu hebben, als je last van duizeligheid had. Want Peters woning was een ouderwetsch huis met vier verdiepingen, in een drukke winkelstraat. Tusschen de beide huizen in gaapte een afgrond van meer dan een meter en de goot van „Ventjes" huis was KENNISMAKING MET ADOLF! bovendien nog iets hooger. Luuk deed den stap en toen hij in de andere goot stond keek hij om. Peters te kleine hoofd kwam juist boven de omlijsting van het raampje van zijn kamer uit en in zijn oogen lag die uitdrukking van hevige ontsteltenis, die in de oogen van een ongewapend woestijnbezoeker schuilt, wanneer hij drie leeuwen op zich af ziet komen. „Ga je mee?" vroeg Luuk zonnig. Peters hoofd zakte weg en het was wel zeker dat hij flauw was gevallen. Het kwam tenminste niet meer terug. Luuk wandelde naar het eerste het beste dakraam. Het stond op een kier en hij keek er met onverholen nieuwsgierigheid door. Eerst dacht hij, dat hij zijn spiegelbeeld zag, doch spoedig ontdekte hij, dat het andere gezicht achter het glas aan een man van middelbaren leeftijd toebehoorde. Het was geen onvriendelijk gelaat, vond hij, maar er stonden twee koolzwarte oogen in, die hem niet alleen nieuwsgierig maar ook boos aankeken. „Ik hoorde zoo'n lawaai!" zei Luuk vriendelijk. „Is er iets gebeurd?" Het hoofd verdween en het raampje ging omhoog. Toen kwam het hoofd weer terug. „Ik kan niet meer naar beneden," zei het. „Wie ben je?" „Een vriend van Peter,” antwoordde Luuk. „Luuk Westhof." „Je bent een waaghals!” zei het hoofd kwaad, maar toen begonnen de zwarte oogen te lachen. „Ik eigenlijk ook/’ vervolgde de stem. Luuk keek langs het hoofd en zag ergens in de diepte een blanke zoldervloer en een ruïne, afkom- DE SNOEK VAN VENTJE stig van een ladder. Hij knikte en lachte mee. „Waar hangt u eigenlijk aan?" vroeg hij nieuwsgierig. „Aan mijn oksels," klonk het vermoeid. „Als ik loslaat val ik misschien te pletter." „Als ik vragen mag, bent u „Ventje”?" vroeg Luuk. „Mijn naam is Van Wijck, maar mijn vrouw noemt me inderdaad Ventje.” „Tja, er zijn twee mogelijkheden," overdacht Luuk ernstig. „U kunt u laten vallen of ik trek u door het raam naar buiten." „Daar ben ik te dik voor," zei Ventje mistroostig. „En voor dien val voel ik ook niet veel." „Dan is het 't beste, dat ik uw vrouw ga waarschuwen en dat zij met een ander trapje naar boven gaat!" „Duifje is niet thuis,” zei Ventje zuchtend. „Duifje?" „Sorry, dat is mijn vrouw." „O...," knikte Luuk. „Maar wat wilt u dan? U kunt toch niet eeuwig blijven hangen?" „Als ik maar bij mijn huissleutel kon komen," sprak Ventje en er kwam een wanhopige glans in zijn zwarte kijkers. „Dan kon je me zelf een trapje brengen.” „Waar hebt u dien sleutel dan?” „In den achterzak van mijn pantalon,” bekende Ventje. . Luuk ging op zijn buik liggen, stak zijn arm langs het hoofd door het raam en het eenige wat hij te pakken kreeg was Ventje’s horloge. „Ik kan me niet langer houden..." klonk het op KENNISMAKING MET ADOLF! hetzelfde oogenblik en... bons! daar floepte Ventje rechtstandig in de diepte. Luuk schrok zich 'n hoedje, stak zijn hoofd heelemaal door het gat en zag het slachtoffer zich moeizaam oprichten. „Hebt u zich bezeerd?" vroeg hij angstig. Ventje stond weer, betastte zich en Luuk vond, dat hij werkelijk erg dik was en dat 't geen weelde was eenige kamergymnastiek te beoefenen. „Het is best afgeloopen hoor!" klonk het opgewekt. „Net naast het overschot van de ladder.” „En hier is uw horloge nog!" Ventje stak een arm uit, maar de afstand was te groot en aangezien het een gouden horloge was, besloot Luuk 't op een andere manier te overhandigen. Hij nam voorloopig afscheid van Ventje, nam den afgrond voor den tweeden keer en vond Peter heelemaal beneden op straat, te midden van een dozijn slagersjongens, die met nieuwsgierige gezichten omhoog stonden te kijken. „Een vliegmachine?” vroeg Luuk nieuwsgierig. „Nee, een idioot die zijn nek wil breken,” antwoordde een der jongens. „Sorry," zei Luuk; „die idioot staat voor je." Hij gaf Peter een por en trok hem mee naar de voordeur van Ventje's huis. „We zullen hem even zijn horloge terugbrengen." Peter ademde verlicht op. „Ik had bijna de brandweer willen waarschuwen, • A|M 30 „Had ’t maar gedaan,” vond Luuk, „Een beetje afleiding kan nooit kwaad. Weet je wie ik in de goot ontmoet heb?" Peter keek zijn makker aan of deze. Latijn sprak. De Snoek van Ventje I 2 DE SNOEK VAN VENTJE „Jullie kat," zei Luuk opgewekt. „Maar neem me niet kwalijk, wat een mormel." „We hebben geen kat," verklaarde Peter. „Mijn ouders vinden het bezit van een kat onhygiënisch." „Dan is het een vreemde kat geweest, maar ze ging een van jullie dakramen binnen." Peter schrok hevig. „Een van onze dakramen? Dat is afschuwelijk, ik ga meteen een onderzoek instellen, tot straks," Luuk zuchtte en belde aan. Ventje zelf deed open. Hij glunderde en noodigde Luuk uit binnen te komen. „Het was de derde sport," vertelde hij, terwijl ze naar den zolder klommen. „Ik heb altijd wel gedacht, dat het laddertje op die plek zou breken.” „Peter dacht, dat u bezig was met een „zwaantje". Ventje knikte. „Ik doe aan kamergymnastiek,” bekende hij. „Maar nooit overdag, altijd ’s ochtends om zeven uur, na het ontwaken. Het kwam door den snoek." „Door den wat?" vroeg Luuk verbaasd. „Door den snoek,” vertelde Ventje. „Die heb ik een jaar of wat geleden gevangen. Het was een visch van hoogstens drie decimeter lengte en nu is hij drieen-negentig. Centimeter bedoel ik. Een pracht exemplaar." „Dus u hebt een snoek op zolder?" „Ja, daar!" wees Ventje, Luuk op den zolder voorgaand. „In dat bad. Duifje vindt ’t vreeselijk, maar tenslotte is het m ij n zolder, m ij n bad en m ij n snoek. En ieder z ij n liefhebberij, nietwaar?" Luuk keek eens om zich heen. Het was een tamelijk rommelige zolder en dicht bij het dakraam stond in een der hoeken een oud, verveloos bad. KENNISMAKING MET ADOLF! Zoo'n ouderwetsch bad op leeuwenklauwen. „Voor ’n tientje gekocht van een opkooper,” legde Ventje trotsch uit. „Die dingen zijn niets meer waard, nu alle nieuwe huizen ingebouwde baden hebben. Luuk heet je, hè? Ik wou je zeggen, Luuk, dat je voorzichtig moet zijn, want Adolf heeft een grooten bek en hij hapt graag.” „Adolf?" „Zoo heet hij,” sprak Ventje glimlachend. Het tweetal stond nu voor het bad en Luuk wierp er een nieuwsgierigen blik in. Tot zijn verbazing zag hij een kanjer van een snoek doodstil in het heldere water staan. Het prachtige dier scheen opgezet te zijn en aan onzichtbare draden in het natte element te hangen, doch toen Luuks oogen aan de schemering gewend waren, kon hij de enorme kieuwen heel langzaam zien bewegen. „Adolf...” fluisterde Ventje in gedachten verzonken. Luuk was al over zijn verbazing heen en wanneer de snoek zijn afschuwelijken kop zou hebben opgericht en het dikke heertje vriendelijk zou hebben geantwoord, zou hij zich niet verwonderd hebben. Tenslotte went een mensch aan alles, ook aan datgene wat ongewoon is. „Ze hebben me van alles verweten,” klaagde Ventje en hij nam schrijlings op den omgebogen rand van het bad plaats. „Dat ik een dierenbeul ben bijvoorbeeld. Maar ben ik dat? Ik houd vol van niet. Moet ik Adolf opeten? Nooit zou ik dat over mijn hart kunnen verkrijgen. Moet ik hem verkoopen? Dan eten anderen hem op. Moet ik hem naar het kanaal brengen en zijn vrijheid teruggeven? Dan loop ik a* OE SNOEK VAN VENTJE kans door een stel hengelaars vermoord te worden, omdat Adolf drie pond witvisch per dag consumeert. Moet ik hem naar een dierentuin zenden? Dan krijg ik hem terug. Een snoek is een doodgewone Hollandsche visch en er bestaan wel zwaardere, in „Artis" bijvoorbeeld." „U zou hem 's nachts naar het kanaal kunnen brengen, wanneer niemand u ziet,” meende Luuk. „Dank je feestelijk," zei Ventje verschrikt. „Ik ben in het donker heelemaal geen held en als ik iemand in 't vertrouwen neem, wordt 't toch gauw genoeg bekend. Een snoek is nu eenmaal een roofvisch en Adolf is een roover in den overtreffenden trap. Als ik Adolf in het kanaal doe is er over een maand geen vischje meer in. Daar komt bij, dat een massa kennissen weten, dat ik Adolf hier in een bad op zolder heb. Geregeld komen vrienden van ons een kijkje nemen en wat moet ik zeggen, als ze hem op een goeden dag missen? Van liegen houd ik niet en het komt vanzelf uit, dat ik hem zijn vrijheid heb teruggegeven." „Ja, het is een moeilijk geval," vond Luuk. „Maar als u hem nu eens niet naar het kanaal, maar naar het IJselmeer brengt? Dat water wordt eiken dag zoeter, volgens de krant tenminste en ik heb gelezen dat er zelfs baars gevangen wordt bij den afsluitdijk. „Wie zal dat betalen?” klaagde Ventje, die, het was duidelijk, vreeselijk aan zijn Adolf gehecht was. „Het zal een dure reis zijn en ik voel er weinig voor een massa geld uit te geven. „Dan zou het het verstandigste zijn,” vond Luuk na een poosje diepzinnig te hebben nagedacht, „dat u hem maar rustig houdt." KENNISMAKING MET ADOLF! Ventje haalde verlicht adem, stak Luuk beide handen toe en lachte zonnig. „Je bent een kerel naar mijn hart!” zei hij warm. „Je moet bepaald kennis met Duifje, pardon,^ met mijn vrouw maken. Daar sta ik op. Doe je t? Luuk knikte. Hij vond zijn nieuwen vriend lang niet ongezellig en hij begreep best, dat de snoek, bij wijze van spreken, tusschen Ventje en diens echtgenoote stond. Het was alles helder als glas. Ventje kweekte uit liefhebberij het roofzuchtige dier op en Duifje moest niets van die liefhebberij van haar man hebben. Nu Ventje in Luuk een vriend zag, lag 't voor de hand, dat hij de vriendschap wilde voortzetten. Luuk grinnikte, hij begreep 't allemaal uitstekend. Eerst was het een strijd tusschen Ventje en Duifje geweest, nu kwam Ventje sterker te staan. Van 1-1 werd het 2-1, in Ventje's voordeel. Intusschen kletterde de regen naargeestig op de pannen boven hun hoofden. Luuk keek door het dakraam en zag de grauwe wolken. Hij moest ineens aan Peter denken, die nu ongetwijfeld op de kattenjacht was. „Mijn vrouw is winkelen, in de stad, klonk Ventje's stem. „Ik zal vanmiddag de ladder laten maken, er moet natuurlijk een nieuwe sport in. Wanneer kom je eens op de thee?” „Tja, wanneer .,.," aarzelde Luuk. Hij vond het geval tamelijk komiek. Die meneer Ventje beschouwde hem bepaald als een man van een jaar of veertig. „Je mag natuurlijk een vriend meenemen, vervolgde het dikke heertje haastig, alsof hij vreesde, dat Luuk van zijn plan zou terugkomen. „Is Peter niet een vriend van je?" DE SNOEK VAN VENTJE „Ja, Peter is een vriend van me," gaf Luuk toe. riij glimlachte. Ventje hoefde niet te weten, dat hij eerst zijn échte vrienden was af geweest om tenslotte zijn heil te zoeken bij een droogstoppel als Peter. „Een keurige jongen," zei Ventje en knikte met 't hoofd. „Maar een ander type dan jij. Hij lijkt me tamelijk ... hoe zal ik het zeggen ... droog." „Och, we hebben allemaal onze fouten!" merkte Luuk diplomatiek op. „Ik bedoel, we zijn niet allemaal t zelfde. Van Peter zal je natuurlijk nooit een leelijk woord hooren en hij is tamelijk precies met alles. Hij had ontzettend veel negens op zijn eindrapport." „Dat zegt niks," vond Ventje, terwijl hij de gebroken ladder opzij schoof. „Ik was vroeger op school lang geen held en ik heb 't toch ver gebracht in de wereld. Noem maar eens menschen op, die op hun zeven en veertigste jaar kunnen rentenieren." „Oom Frits," zei Luuk zonder aarzelen. Ventje lachte. „Baas boven baas! Zullen we naar beneden gaan?" „Best," vond Luuk. Hij wierp nog een laatsten blik in het bad en het scheen hem toe dat Adolf hem verdrietig aankeek. Het was natuurlijk niet gezellig voor een snoek, dacht hij, om dag in, dag uit in je dooie eentje in zoon bad rond te zwemmen en het schuine dak boven je te zien met het natte dakraam. Maar het was nog beter, dan in het kanaal door een hengelaar te worden gevangen om te worden opgepikt. „Ik zal Duifje vertellen, dat je eens gauw terugkomt," zei Ventje, toen ze bij de voordeur in de vestibule stonden. „En als je dan kennis met haar KENNISMAKING MET ADOLF! maakt, Luuk, moet je voor me op de bres komen, tiè? Want Duifje wil met alle geweld, dat ik Adolf wegdoe en daar voel ik geen sikkepit voor. Beloof je me dat?" „Vast en zeker," knikte Luuk en opnieuw stak Ventje hem hartelijk de hand toe, waarna het tweetal afscheid nam. Luuk liep terug. In de gang van Peters ouderlijk huis stond mevrouw van Raayen met een spijtig gezicht naar de overblijfselen van een oude Chineesche vaas te kijken. Peter zelf kwam met verwaaide haren en een met stof besmeurd overhemd beneden. Hij hijgde als een stoommachine en keek Luuk wantrouwend aan. „Daar gaan mijn spulletjes!" klaagde mevrouw. „Lijmen!" zei Luuk optimistisch. Er lagen zeker honderd scherven. „Het kwam door die kat," verdedigde Peter zich met een ongelukkig gezicht. „Nog een bof, dat de tweede vaas ook niet gevallen is." Mevrouw schudde het hoofd en zuchtte. „Als ik het dier zelf had verjaagd, zou er niets gebeurd zijn," zei ze verwijtend. „Maar enfin, gedane zaken nemen geen keer. Gaan jullie maar alsjeblieft naar boven, dan zullen Antje en ik den rommel opruimen." . „En de kat?" vroeg Luuk, toen het tweetal druipstaartend zolderwaarts afdroop. „Die kat?" herhaalde Peter nijdig. „Weet ik veel van die kat? Ik heb haar het halve huis achterna gezeten en ik geloof, dat ze door de bijkeuken verdwenen is. Een knal, jö!” „Die kat?" DE SNOEK VAN VENTJE „Neen, de vaas. Zal je vader vanavond hooren.” „Je vader kan er een aardig stukje in zijn krant over schrijven," antwoordde Luuk goedig. In zijn hart had hij altijd medelijden met het prullige blaadje gehad. „Zou hij niet?" „Het is geen slecht idee," vond Peter. Hij keek ineens opgewekter. „En wat heb jij beleefd? Ben je bij Ventje geweest?” „En of. Kennis gemaakt met Adolf!" „Zoo? Logeert er een neefje bij hem?" „Adolf is een snoek," legde Luuk uit en hij ging langzaam op den rand van Peters bed zitten. „Een flinke knaap, als ik 't zeggen mag." „Een snoek, zei je? Maak dat een ander wijs,” lachte Peter. „En toch is 't de waarheid,” vervolgde Luuk. „Een snoek in een bad op leeuwenklauwen, gekocht voor een tientje van een opkooper." „Een snoek voor een tientje?" „Neen slimmerd, dat bad. En Ventje beoefent nooit overdag kamergymnastiek, uitsluitend 's ochtends. Hij was door de derde sport van een laddertje gezakt, vandaar dien slag. Niet om het een of ander, Peter, maar eh... heb je niet 'n fijn saffiaantje voor me?” Peters gezicht betrok. „Ik heb je meermalen uitgelegd, dat ik niet mag rooken van mijn ouders,” antwoordde hij schoolmeesterachtig langzaam. „Nicotine is de vloek voor de menschheid." „Ik heb een oom gehad, die 98 is geworden en op z'n ouden dag nog vijf sigaren rookte!" zei Luuk. „Bovendien had je voor eventueele visite iets rookbaars in huis kunnen hebben ... KENNISMAKING MET ADOLFt „Dat is in strijd met mijn principe," zei de degelijke Peter. „Maar als ik je gelukkig kan maken met een pepermuntje?" Een poosje zaten ze om 't hardst te zuigen. Toen begon Luuk te lachen. „Ik heb vriendschap gesloten met Ventje," vertelde hij. „Ik denk er vanavond of zoo op de thee te gaan. Hij renteniert hè?” „Dat doet hij," knikte Peter. „Het is geen parlementaire uitdrukking, maar hij bulkt van ’t geld. Hij heeft gespeculeerd of zoo iets." „Ik mag hem graag," zei Luuk vlak. „Ik niet,” antwoordde Peter hoofdschuddend. „Wij, Van Raayens, dwepen nu eenmaal niet met menschen, die zoo aan hun geld gehecht zijn.” „Mooi is dat!” zei Luuk verontwaardigd. „Dus omdat je ouders om die reden niet met Ventje overweg kunnen, voel jij ook geen sympathie voor hem? Dat is nakletserij." Peter had eenige minuten noodig om over dit weinig gebezigde woord na te denken. Toen hij 't begreep begon hij Luuk peinzend aan te kijken. „Er is nog een andere reden," vervolgde hij bij wijze van verontschuldiging. „Och kom ..." „Ja, onze buurman is ontzettend gierig. Zoo gierig, dat hij zijn avondblad bij daglicht leest en tot 't naar bed gaan schemert. Hij eet ook geen boter op zijn brood, uit zuinigheid." „Dat is geen gierigheid, maar doktersvoorschrift," opperde Luuk, die nu eenmaal geen kwaad van Ventje wilde hooren. „Op je hoofd,” viel Peter verontwaardigd uit. DE SNOEK VAN VENTJE „Ventje is zoo gezond als ... als .. „ .., als zijn snoek," grinnikte Luuk. „En ik weet ’t van den boterboer," voltooide Peter. „Met dergelijke onmaatschappelijke individuen kan géén Van Raayen sympathiseeren." „Onmaatschappelijk?" verbaasde Luuk zich. „Natuurlijk, je weet toch wat onmaatschappelijk beteekent? Meneer Jansma heeft 't ons tijdens de voorlaatste les in Nederlandsch nog breedvoerig uitgelegd." Luuk herinnerde 't zich. Hij vond zijn makker saaier dan ooit en besloot er vandoor te gaan. Je kon, goed beschouwd, nog beter een oud boek herlezen dan nog langer naar Peters hoogdravende levenstheorie luisteren. „Ik hoop," besloot dit jongmensch zijn betoog, „dat je niet al te familiaar met de familie van Wijck zult worden. In een dergelijk geval zou ik de vriendschap tusschen ons moeten afbreken." „Och kom...” grinnikte Luuk. „Enfin, dat zal zoo’n vaart niet loopen. Tot ziens, oude jongen en succes met de Chineesche vaas. Het is juist goed weer om het ding in elkaar te lijmen." Peter schudde het hoofd. Hij wist 't wel. Een jongen als Luuk kón nu eenmaal niet ernstig zijn. Je snapte niet, wat er van dergelijke luchthartige typen terecht moest komen ... „Hallo Moedertje!” „Hallo Luuk!" Dat was de normale begroeting, die door een innigen zoen gevolgd werd. Mevrouw keek haar bengel eens onderzoekend aan. KENNISMAKING MET ADOLF! „En wat heb je den eersten morgen van je vacantie beleefd?" vroeg ze nieuwsgierig. „Kennis gemaakt met Ventje en zijn boezemvriend, Adolf," vertelde Luuk en deed het heele verhaal. „Onbekend, die familie," zei mevrouw tenslotte. „Een beetje zonderling, vind je niet? Een snoek houden." „Och, wat zal ik u zeggen,” vond Luuk en roerde met een ernstig gezicht in zijn koffie. „De een heeft deze, de ander die liefhebberij. Oom Frits spaart postzegels tot je er zeeziek van wordt, tante Mina houdt er zestien of zeventien loopeenden op na en Ventje heeft een snoek in een bad zwemmen. Het is natuurlijk een eenzijdig vermaak, zooals vriend Peter zou zeggen, maar dat moet Ventje zelf weten." „Ik ben met je eens, dat wij ons tenslotte niet met de zaken van anderen mogen bemoeien," knikte mevrouw. „Maar het is toch wel een beetje ongewoon. En hoe denkt die mevrouw Ventje er over?" „U bedoelt de vrouw van Ventje," lachte Luuk. „Ventje is meneers voornaam, weet u. En zijn vrouw heet Duifje. Van zijn achternaam heet meneer van Wijck. En mevrouw moet niet veel van Adolf hebben. „Adolf? Heet de snoek Adolf?" riep mevrouw verwonderd. „Precies," knikte Luuk. „Dat is het toppunt," vond mevrouw. „Dat heb ik van mijn leven nog niet meegemaakt. Wie geeft een visch nu een naam! Ik begin te gelooven, beste jongen, dat 't bij die familie van Wijck niet pluis is. Dat je een hond, een kat, een papegaai desnoods een naam geeft, vooruit! Maar een visch... Neen, dat wil er bij m ij niet in." DE SNOEK VAN VENTJE „En toch is 't zoo," lachte Luuk, doch eensklaps betrok zijn oolijk gezicht. „Gompie, Moeder, ik ben mijn nieuwe vulpotlood kwijt! Zeker verloren, toen ik me door het dakraam voorover boog." „Dat zilveren potlood toch niet?" schrok mevrouw. Luuk knikte en betastte zijn zakken. Het kon niet anders, of hij moest 't op Ventje's zolder zijn kwijtgeraakt. „Ik ga er direct na de koffie weer heen, Moeder!” zei hij vast besloten. „En dan koop ik meteen zoo’n handig klemmetje, dan kan ik het niet meer verliezen.” „Het zou vreeselijk zijn, als je het niet terug zou vinden,” antwoordde mevrouw. „Je moet maar direct na de lunch gaan zoeken!" HOOFDSTUK III DE HUID VAN DEN BEER! Mevrouw van Wijck, reeds bekend als Duifje, was het evenbeeld van haar man. Klein, dik, vriéndelijk en spraakzaam. Ze droeg een hevig gebloemde japon, zoodat ’t Luuk letterlijk groen en geel voor oogen werd. „Ik heb al van je gehoord!’ begroette ze onzen vriend. „Kom er in, Luuk. Ik mag je zeker wel zoo noemen? Leuk, dat je je belofte hebt gehouden. „Het is wel een beetje vroeg voor een theevisite, antwoordde Luuk lachend. „Maar ik heb vermoedelijk op uw zolder een nieuw vulpotlood verloren en daarom ben ik maar direct na tafel op stap gegaan om ’t te zoeken.” „Dat is verstandig van je," knikte de dikke dame en na zich te hebben omgewend duwde zij de glazen tochtdeuren open en galmde door de gang: „V entje!!! Visite!" Even later klonken vlugge dribbelpasjes op en Ventje verscheen in de opening van de keukendeur. Met uitgestoken handen kwam hij op Luuk toe en begroette hem hartelijk. „Dat is braaf van je,” zei hij gemoedelijk en een beetje kinderachtig (vond Luuk). „En ik ben blij dat DE SNOEK VAN VENTJE je gekomen bent, want Duifje en ik hebben weer eens woorden gehad." „Juist, over dien stommen snoek," knikte het dametje en ze zette haar handen in de zijden. „Nu moet je eens luisteren, Luuk. Kom ik vanochtend bij een kennis; die mevrouw is van de dierenbescher® Annie, zeg ik, kind, moet je eens ver¬ standig luisteren. Wat zeg jij nu wel van mijn man, zeg ik. Die kan maar niet van dien idioten snoek scheiden. Ik zeg, Annie, zeg ik, ik ..." „Wind je niet op, Duifje," sprak Ventje kalmeerend. „liet is een mooie snoek," zei Luuk beslist. Ventje wierp hem een dankbaren blik toe en Duifje keek een beetje geschrokken. Ze had bepaald gedacht, dat zc in Luuk ccn aanhanger zou vinden* Juist wilde ze heftig haar verhaal voortzetten, toen er gebeld werd en terwijl ze zich haastte de voordeur te openen, gaf Ventje Luuk een knipoogje. Ze/tonden even later in de voorkamer en nauwelijks had Luuk een blik om zich heen geworpen, of hij zette groote oogen op. Want nagenoeg alle schilderijen aan de wanden stelden visschen voor. Visschen in het water, visschen aangespoeld op het strand en visschen als stilleven, geflankeerd door gemperpotjes, aardewerk, vazen bloemen en brandende kaarsen. Ventje moest een dolle liefhebber zijn van alles wat visch was of op visch leek! Voorloopig gunde Luuk zich echter geen tijd al deze voorstellingen op zijn gemak te bekijken. Hij vertelde zijn gastheer van zijn verlies en Ventje stelde voor, meteen naar zolder te gaan om daar een grondig onderzoek in te stellen. Halverwege de trap echter klonk de stem van mevrouw. DE HUID VAN DEN BEEK! „Ventje!” riep ze, „hier is de timmerman; ga je naar boven?" ,, „Prachtig!” riep Ventje terug. „Ben je t zelf, Van Dongen? Oh, niet? Een knecht dan? Ga maar mee naar zolder, ja?" De timmermansknecht knikte en volgde het tweetal naar hooger sferen. Toen Luuk den zolder bereikt had, hoefde hij niet lang te zoeken. Zijn potlood lag op een donker plekje onder het dakraam. „Dat is een bof voor je,” zei Ventje tevreden. „Verlies 't nu niet opnieuw.” En zich tot den timmerman wendend, vervolgde hij: „Hier is het slachtoffer. Ik ben er vanmorgen finaal doorheen gezakt. „Ik zal 'm meenemen naar den timmerwinkel, meneer en in orde maken! antwoordde de man beleefd. Even onderzocht hij het laddertje, dan gleden zijn blikken in de richting van het bad. Ventje glimld.cllt6* „Ja man, kijk er maar eens in, hoor!” zei hij lachend. Dat liet de timmerman zich geen twee keer zeggen en nieuwsgierig liep hij naar Adolfs verblijfplcL£tts» „Lieve deugd, wat een kanjer! klonk het met onverholen bewondering. „Wat een pracht van een snoek, meneer!" „Reuze, hè?” grinnikte Luuk. „Koopen?” vroeg Ventje ineens. De timmerman begon te lachen. „Koopen zegt u? Het zal wel een duur beestje zijn, denk ik. Een gewonen snoek doe je natuurlijk niet in een badkuip.” Er glinsterde iets in Ventjes pientere oogen. DE SNOEK VAN VENTJE „Dat is zoo, merkte hij langzaam op. „Het is ook geen gewone snoek." En hij liet er op volgen: „Als je misschien eens een liefhebber weet?" „Als ik er wat aan verdienen kan...?" opperde de timmerman gewiekst. „Dat spreekt van zelf," lachte Ventje. „Maar ik heb één voorwaarde. Wanneer iemand Adolf, zoo heet mijn snoek, koopt, moet ik zijn belofte hebben, dat de visch niet wordt opgepeuzeld." „Dus meer voor een groot aquarium?" „Zeg maar liever voor een vijver,” lachte Luuk. „Of 't zou een aquarium van een paar duizend liter water moeten zijn.” „Precies," knikte Ventje. „Dat bad is eigenlijk al te klein voor Adolf. Als ik hem wegdoe moet ik de zekerheid hebben, dat hij er beter van zal worden, wat de ruimte aangaat.” „Nou, ik zal er eens met deze en gene over praten," beloofde de timmerman. „Als ik iemand weet, zal ik hem wel hierheen zenden. Vind u dat goed?" „Best!" zei Ventje. De timmerman vertrok even later met het laddertje en Ventje en Luuk begaven zich naar de huiskamer, waar mevrouw reeds met de thee wachtte. „Ik heb er nog eens over nagedacht, Ventje," sprak ze, toen ze gezellig zaten. „Maar je zou me toch een geweldig genoegen doen, dat afschuwelijke beest te laten zwemmen. We hebben zoo lang we getrouwd zijn nimmer verschil van meening gehad en door dien snoek is er nu telkens geharrewar." Ventje hief de rechterhand op. „Ik zal je eens iets vertellen,” antwoordde hij op- DE HUID VAN DEN BEER! gewekt. „Per slot van rekening heb je groot gelijk. Aan den anderen kant staat mijn voorliefde voor alles wat visch is en je mag je eigen man toch wel een pleziertje gunnen. Toen we zooeven echter op zolder waren, kreeg ik een idee. Het kwam eigenlijk door den timmerman..." „Wil die 'm k o o p e n?” vroeg mevrouw verrukt. „Hij niet," vervolgde Ventje; „maar misschien weet hij iemand, die Adolf van mij wil overnemen. De man moest eens weten, dat Adolf een doodgewone huis-, tuin-, of keukensnoek is, waar niets bijzonders aan te zien valt. Hij denkt echter, dat Adolf op z n minst een wereldwonder is en... nietwaar ... daar kunnen we van profiteeren..." Luuk keek van Ventje naar zijn gastvrouw en zag hoe beider oogen begrijpend en... slim begonnen te glanzen. Datzelfde oogenblik moest hij aan Peters woorden denken. Ja, Peter had gelijk gehad, deze menschen moesten wel erg gierig zijn, ondanks hun prettig voorkomen en vriendelijk optreden. „Als we een beetje geluk hebben," ging Ventje bedachtzaam verder, „en in mijn leven heb ik geluk gehad, wel, dan maken we met Adolf nog een zoet winstje. Maar... we moeten 't natuurlijk handig aanleggen." Bij deze woorden wierp mevrouw haar echtvriend een waarschuwenden blik toe. Ze dacht, dat Luuk dien blik niet gezien had, maar het omgekeerde was t geval, want Luuk had dien wenk niet alleen opgemerkt, doch ook begrepen. Mevrouw bedoelde er mede, dat Ventje voorzichtig moest zijn met dezen zoo goed als onbekenden getuige! Ventje's glimlach werd breeder. De Snoek van Ventje 3 DE SNOEK VAN VENTJE „Luuk nemen we natuurlijk in ’t geheim!" zei hij onmiddellijk. „Nietwaar, Luuk, we kunnen je immers volkomen vertrouwen ? ’' Even voelde onze vriend iets van een kriebeling in zijn keel. En vreemd, hij kreeg een aanvechting om dezen eeuwig lachenden man, wien hij intusschen zoo'n goed hart toedroeg, een oplawaai te geven. Gelukkig was hij verstandiger en hield zijn handen in bedwang. „Ik zou liever weggaan," antwoordde hij na een korte aarzeling. „Om u de waarheid te zeggen, voel ik me hier te veel." „Wat een nonsens!" riep Ventje. „Het toeval heeft ons bij elkaar gebracht en ik voor mij vind je een aardigen jongen. Echt een jongen waarmee te praten valt. Je zou me beleedigen door nu ineens weg te loopen." Luuk glimlachte. „Dan blijf ik," zei hij vroolijk. „Ik bedoelde, dat ik me niet in uw zaken wil mengen." „Integendeel, misschien kan je ons met raad en daad bijstaan," vervolgde Ventje warm. „Als we Adolf voor een behoorlijk prijsje kunnen verkoopen, lijkt me dat een geschikte oplossing." „Je krijgt er toch nooit het bedrag voor, dat het dier je al bij elkaar gekost heeft!" zei mevrouw. „Haal je notitieboekje maar eens tevoorschijn Ventje! Ik weet niet hoeveel die snoek al gekost heeft en ik heb altijd al gezegd, het is een dwaze en dure liefhebberij. We hebben ons maar al te vaak een koekje bij de thee ontzegd en jij kocht maar witvisch en weet-ik-wat-nog-meer voor het beest." Ventje antwoordde niet, stond op en kwam even DE HUID VAN DEN BEER! later met een opschrijfboekje terug. Hij sloeg het op zijn knie open, bestudeerde 't lang en aandachtig. „In totaal..." begon hij langzaam; „laat's kijken ... dat is tien gulden voor het bad... dat is twaalf, veertien, zestien ... zestien-tachtig, zeventien gulden, zeventien-vijf-en-twintig ... negentien zestig ... ja, Dp veertig centen na precies twintig gulden!" Mevrouw hief de korte armen omhoog en herhaalde vol vertwijfeling dit bedrag. „Twintig gulden! Wat verschrikkelijk. Daar koop ik twee dodden van japonnetjes voor. Daar heb je een vijver goudvisschen voor. En jij, domoor, met je dooien snoek ... 0, Ventje, eigenlijk ... eigenlijk ..." „Stil maar,” suste Ventje. „Als we slim zijn, maken we best twintig gulden voor Adolf. Wat jij, Luuk?” „Wat zegt U?” schrok Luuk op, die met aandacht naar een penteekening van een paar rietvoorns had zitten kijken. „Twintig gulden voor uw snoek? Oh makkelijk...!” Ventje leunde achterover in zijn fauteuil en keek mevrouw zegevierend aan. „Nou... wat zei ik je? Luuk denkt er ook zoo over!" zei hij triomfantelijk. „Ik heb 't altijd wel gedacht, dat wil zeggen, zoo lang ik Luuk ken, ik heb 't wel gedacht, direct al, dat hij koopmanstalenten heeft.” Luuk ging een beetje rechter zitten. Hij vond, dat ’t heel goed had geklonken. Jammer, dat Peter die woorden van Ventje niet gehoord had! „Nou... ik zou ’t reusachtig vinden," sprak mevrouw. „Twintig gulden voor zoo’n gewonen snoek!” „Luister nou ’s,” hernam Ventje vlug. „Je moet beginnen je niet zoo laatdunkend over Adolf uit te 3* DE SNOEK VAN VENTJE laten. Dat is niet zakelijk, zie je. Je moet van ’t standpunt uitgaan, dat Adolf geen doodgewone snoek is, maar een zeer buitengewone snoek. Een snoek, die bij wijze van spreken zijn gewicht in goud waard • II IS. „Och kom..." zei mevrouw spottend. Luuk dronk zijn kopje leeg en knikte Ventje toe, zooals een man van veertig een even ouden vriend toeknikt. „Juist!" zei hij ferm. „Z'n gewicht in goud." „Als we van dat standpunt uitgaan," vervolgde Ventje met een sluwen glans in zijn oogen, „dan moeten we geen twintig gulden maar minstens het dubbele voor Adolf vragen ..." „Het wat?" vroeg mevrouw en ze sperde haar mond wijd open van verbazing. „Precies!" merkte Luuk kalm op, „Uw man heeft groot gelijk. Veertig gulden is Adolf zéker waard!" „Veertig gulden?" „En ik zou niet Dirk van Wijck heeten," ging Ventje door, „als ik niet begon met vijftig gulden. Je kunt dan altijd een tientje zakken..." „Dat is nu juist het bedrag, dat ik had willen voorstellen," antwoordde Luuk, die zich even gewichtig voelde als den directeur van de Spoorwegen tijdens een aandeelhoudersvergadering. „Vijftig gulden en een tientje voor het bad." Nu sperde zelfs Ventje den mond open. „Dat is durf!" zei hij, Luuk met ontzag aankijkend. „Dat bad is de helft niet meer waard." „Als u er toch niets meer aan hebt, wanneer Adolf verkocht is, moet u 't gelijk met Adolf verkoopen,” sprak Luuk. „U stelt doodgewoon de voor- )E HUID VAN DEN BEER! waarde, dat het bad bij Adolf behoort, zooals een linkersok bij een rechter- past. Vijftig gulden voor den snoek en een tientje voor het bad, is zestig samen. „Zestig gulden...” herhaalde Ventje. „Zestig gulden..." zei mevrouw vol ontzag. „Ik krijg zoo juist een goed idee, ging Luuk door. „Dat komt zeker, omdat ik schik in het geval krijg, vervolgde hij lachend. „U moet een stukje karton nemen en daar enkele bijzonderheden van Adolf opschrijven. Z'n Latijnsche naam natuurlijk en zijn afmetingen en dan nog wat poespas en zoo. „Een reuze idee!” riepen Ventje en Duifje opgetogen. i. , . j „Nietwaar?” vroeg Luuk, minzaam glimlachend. „Dat geeft cachet aan de zaak, zooals Peter van Raayen 't zou noemen. Een net stukje carton in een lijstje achter glas, zooals ze dat in de dierentuinen hebben. En dan kunt u Adolf natuurlijk niet op dien donkeren zolder houden." „Hè ... ?” vroeg mevrouw, opschrikkend. „Wat bedoel je?” sprak Ventje ademloos van opwinding. . , „Ik bedoel,” vervolgde Luuk, „dat u Adolf met bad en al in de serre moet plaatsen en zóó, dat het licht goed op het water valt. Dan bekleeden we het bad met een paar lappen cretonne of hoe dat goed mag heeten en zetten een paar potten met planten in de hoeken. Als 't dan een beetje wil, maakt u misschien wel honderd gulden voor Adolf! „Ik ben perplex!" zei Ventje met glinsterende oogen. „Dat is het mooiste idee, dat ik van mn leven heb gehoord.” „Die vieze snoek in de serre ...? riep mevrouw DE SNOEK VAN VENTJE ontzet. „Voor geen duizend gulden! Ik zou nog liever." „Wat?" vroeg Ventje. „Alles," zei mevrouw woedend. „Maar geen bad in mijn serre. Zet het monster voor mijn part in je zitkamer tusschen je notenhouten stoelen, maar niet in m'n mooie serre." „Is dat je laatste woord?" vroeg Ventje bedroefd, want hij droomde zich reeds gouden droomen. „M'n laatste," zei mevrouw zeer beslist. „Dan laat ik Adolf op zolder," antwoordde Ventje. „Want," vervolgde hij aarzelend, „mijn zitkamer is, goed beschouwd, te donker ..." Luuk moest inwendig even lachen om deze prachtige uitvlucht, doch hij vertrok geen spier. „U zoudt 't eerst eens op zolder kunnen probeeren,” zei hij bedachtzaam. „Kunt u hem dan niet verkoopen, dan komt mevrouw misschien toch tot andere gedachten..." „Ik niet," weerde mevrouw gedecideerd af. „Dat is van later zorg," antwoordde Ventje vlug. „Voorloopig laten we Adolf rustig boven. We wachten eerst af of de timmerman iemand weet en zoo niet, dan plaats ik ijskoud een advertentie.” Opnieuw schrok mevrouw. „Ventje!” riep ze met afschuw in haar stem. „Weet je wel, hoeveel een advertentie kost? Wat ben je toch verkwistend!” „Voor een gulden heb je al een heel groote!" zei Luuk onschuldig. Hij moest plotseling aan het blaadje van Peters vader denken. „Tjonge, dat werd een goede mop. Een advertentie van een-snoek-te-koop in meneer van Raayens „sufferdje"! DE HUID VAN DEN BEER! Hoor ie ’t?” vroeg Ventje, Luuk dankbaar aankijkencL „Eén guldentje maar. Voor één gulden krijg je er misschien honderd terug. ... n . , • „Duizend,” zei mevrouw minachtend. „L>rmK je thee maar liever op.” , , Als ik u was, zou ik eerst maar eens afwachten,” zei Luuk. „Wie weet of de timmerman mei reeds iemand ontmoet heeft!” .. Ventje dronk zijn kopje uit en knikte v^aan. Ik zal 't goed met hem maken, zei hij ernstig , Als we Adolf door de tusschenkomst van den tim merman voor honderd gulden kunnen verkoopen, gee ik hem twee kwartjes voor z n moeite ... HOOFDSTUK IV ZAKELIJKE BESPREKINGEN RONDOM ADOLF! Lang nadat Luuk van den heer en mevrouw van Wijck afscheid had genomen, zat het echtpaar zich nog gouden droomen te droomen. Ook trachtte Ventje zijn ega nogmaals over te halen, Adolf in de serre ten toon te stellen, maar mevrouw hield voet bij stuk, waar ze tenslotte groot gelijk aan had. Je stalde toch ook geen paard in de gang, zei ze. Dien avond omstreeks half acht peddelde de timmermansknecht de heide over naar een naburig dorpje, waar sinds enkele dagen een man was komen wonen, die Bot heette. Juister gezegd, Pieter Adriaan Bot. De heer Bot was even in de dertig, had een knap en vertrouwenwekkend voorkomen, grijze oogen, blond haar en dikke wenkbrauwen. Vooral deze laatste gaven zijn gelaat iets van een streng politieman. De heer Bot had een fraai landhuisje gehuurd, was eigenaar van een splinternieuwe auto, stak keurig in de kleeren en werd verzorgd door een huisknecht, die Hannes heette, hardhoorend was en een rosé gestreept jasje placht te dragen. De dorpelingen waren uit den aard der zaak nieuwsgierig wat de heer Bot van beroep was en alleen de postbode wist te vertellen, ZAKELIJKE BESPREKINGEN RONDOM ADOLF1 dat meneer Bot het beroep van zaakwaarnemer uitoefende, langen tijd in Amerika was geweest en zeer aan zijn knecht gehecht was, omdat Hannes hem eens het leven had gered. Dat was alles. De timmermansknecht wist echter heel wat meer, maar hij wachtte zich wel ook maar iets over meneer Pieter Adriaan Bot uit te laten. Want de timmermansknecht was een jaar of acht geleden zelf timmermanspatroon geweest. Bij hem had de heer Bot drie maanden als tegelzetter gewerkt. Een tegelzetter is een man, die tegels op zoodanige wijze aan elkaar past, dat zij een tegelvloer vormen. Bot was een bekwaam tegelzetter en toen hij eens in een oude villa de wanden van een gang met kleurige tegels bezette, vond hij in een verborgen nis een ijzeren kistje. Hij nam het mee naar huis, opende 't en vond een groot bedrag aan goud-geld. Helaas was het geluk niet met hem. De heer Bot verhuisde voor langen tijd naar een gebouw, waar men gratis op staatskosten onderhouden wordt en toen hij ontslagen was, klaagde iedereen over de crisis en de malaise. De heer Bot kon geen werk vinden en toen hij overal z n neus stootte, vond hij het welletjes. Hij noemde zich zaakwaarnemer, nam ook een massa zaken waar en had ditmaal zooveel geluk, dat hij spoedig geld als water verdiende. Dat dit niet steeds op buitengewoon eerlijke wijze ging, nu ja, dat wisten slechts enkele ingewijden, onder meer zijn oude patroon, die door dezelfde crisis tot timmermansknécht was afgezakt. Het leek nog al ingewikkeld, maar het was allerminst moeilijk te begrijpen. En de toestand was nu zóó, dat de timmermansknecht geregeld contact met den heer Bot hield, omdat hij uit ervaring wist, dat DE SNOEK VAN VENTJE meneer Bot een gladde vogel was en bovendien een vogel, waar je iets aan kon verdienen. Dien avond trof hij ’t. Hannes vertelde, dat meneer thuis was. En zoo werd de timmermansknecht even later in de weelderige voorkamer gelaten. Meneer Bot zat een romannetje te lezen en een fijne sigaar te rooken. Nauwelijks had hij zijn bezoeker herkend of zijn gelaat werd een glimlach. Zonder op te staan, stak hij den ander de hand toe. „Hallo Jaap, neem een stoel en een sigaar. Hoe gaat 't?" Jaap Kleyn nam den stoel en de sigaar en beet van de laatste het puntje. „Hoe 't gaat, zóó zóó," antwoordde hij. „Weet je nu niets voor me te verdienen? Dat baantje van timmerman begint me geducht de keel uit te hangen." „Er is genoeg te verdienen," lachte meneer Bot slim. „Maar je moet weten op welke manier en de hoofdzaak is natuurlijk e e r 1 ij k te blijven. Eerlijkheid in zaken is alles!" „Dat spreekt vanzelf," knikte Jaap Kleyn zonder een spier te vertrekken. „Op 't oogenblik weet ik niets voor je," vervolgde meneer Bot. „Maar misschien heb ik je over een tijdje noodig en dan verdien je d i k." „Dat lijkt me," zei Jaap Kleyn. „Intusschen weet ik ook iets te verdienen. Dat mag dan geen dikke verdienste zijn, maar een verdienste is 't. Heb jij verstand van snoek?" „Van wat?" vroeg de heer Bot voorzichtig. „Van snoek," herhaalde Jaap Kleyn. „Een snoek is een visch.” Meneer Bot keek verbaasd. ZAKELITKE BESPREKINGEN RONDOM ADOLF! „Neem je een loopje met me?" vroeg hij. „Neen,” antwoordde de timmermansknecht; „ik zal t je uitleggen!" En hij verhaalde van het gebeurde ten huize van Ventje. De heer Bot luisterde met apen mond en vergat zelfs te rooken. Toen Jaap Kleyn eindelijk zweeg, bleef het een tijdje stil in het vertrek. Bot stak zijn sigaar weer aqn en tuurde peinzend door de geopende vensters naar den keurig verzorgden voortuin. Plotseling vestigde hij zijn doordringende oogen op zijn bezoeker. „Weet je iets van meneer en mevrouw van Wijck af?" vroeg hij nieuwsgierig. Jaap Kleyn grinnikte. „Je bedoelt of ze spijkers hebben...?" „Vreeselijk, wat een woord,” lachte de heer Bot. „Maar je hebt me goed begrepen! Enne... hébben ze geld?" Kleyn dempte zijn stem en boog zich wat voorover. „Ik heb natuurlijk de noodige informaties genomen. Meneer van Wijck heeft een vermogen verdiend en zijn geld goed belegd. Hij is nu wel niet schatrijk, maar toch zit hij stevig in de dubbeltjes. De heer Bot knikte tevreden. „En is hij een nog al handelbaar object?" vroeg hij* „Je bedoelt, of er met hem te praten valt?” vroeg Kleyn. „Nou, dat weet ik niet precies, wél weet ik, dat zijn vrouw en hij bar gierig zijn." „Des te beter!" sprak de heer Bot. Kleyn keek verbaasd. „Des te beter? Man, je bent in de war. Je kunt makkelijker met iemand zaken doen, die niet gierig is. DE SNOEK VAN VENTJE „Dat denk je maar," lachte de zaakwaarnemer en de sluwe glans kwam weer in zijn oogen. „Ik doe liever zaken met gierige menschen. Wacht maar eens af." „Dus je gaat er heen?” „Vanavond nog!" antwoordde meneer Bot bedaard. „Ik vertrek direct en na afloop kom ik je verslag uitbrengen. Ben je over een uur thuis?" Kleyn knikte. „Ja en hier is hun adres. Maar wees voorzichtig, hè? Ik wil geen moeilijkheden krijgen.” „Een held ben je nooit geweest," zei meneer Bot minachtend. „Maak je niet ongerust, ik zal wel zorgen, dat' je buiten schot blijft. Maar ik moet natuurlijk wel zeggen, dat ik hun adres aan jou te danken heb." Jaap Kleyn knikte en glimlachte. „Dat spreekt vanzelf..." zei hij en tegelijkertijd drong het tot hem door, dat het mes wel eens van twee kanten kon gaan snijden. Aan den kant van Bot en aan den kant van meneer van Wijck... „Ventje!!!” klonk de hooge stem van mevrouw door de schemerdonkere gang. „V entje!!!” „Joe?" antwoordde meneer, die zich weer op zolder bevond bij zijn snoek en den visch juist zijn dagelijksch rantsoen gegeven had. „0, Ventje, kom eens gauw beneden. Er staat een vreeselijk mooie auto voor het huis.” Op hetzelfde oogenblik ging de voordeurbel over. Ventje repte zich naar lager sferen en mevrouw liet den laten bezoeker binnen. De heer Bot zag er als een heer uit. Hij nam zijn ZAKELIJKE BESPREKINGEN RONDOM ADOLF! grijzen gleufhoed af en maakte een correcte buiging voor het dametje. „Mevrouw van Wijck? vroeg hij poeslief. „Die ben ik," was het antwoord. „Mevrouw, mijn naam is Bóth," stelde meneer Bot zich voor. (Bóth klonk even beter dan Bot.) „Is uw echtgenoot een oogenblik te spreken? „Mijn man komt juist beneden,” antwoordde mevrouw. „Mag i k vragen wat het doel van uw bezoek is?** „Dat kan ik u in drie woorden vertellen," antwoordde Bot. „Ik kreeg vanavond een telefoontje van een knecht van timmerman van Dongen en... „Gossie, komt u voor den snoek?" stiet mevrouw vol vreugde uit. Opnieuw maakte Bot een buiging. „U slaat den spijker op zijn kop, mevrouwtje. Inderdaad staat mijn bezoek in nauw verband met dien visch. Aha, daar is zeker meneer?” Mevrouw knikte en stelde haar man aan Bot voor. „Wel, wel, dat is gauw," sprak Ventje en hij wreef zich in de handen. „Komt u binnen, meneer, komt u binnen." T . Even later zat Bot in denzelfden stoel, waar Luuk dien middag in gezeten had. if ffIk zal maar meteen van wal steken, begon hij, nadat hij een sigaar had opgestoken. „Ik sta in relatie met verschillende vooraanstaande menschen, die zich zeer interesseeren voor bepaalde soorten visschen in het algemeen en siervisschen in het bijzonder. Zoo heb ik reeds verscheidene keeren kostbare visschen opgekocht voor mijn opdrachtgevers en het spreekt vanzelf, dat ik steeds op mijn qui vive ben, als er DE SNOEK VAN VENTTE iets bijzonders of waardevols op de markt is. Toen Kleyn mij dan ook waarschuwde, dat hier een zeldzame Esox luciuste zien was, bedacht ik mij geen seconde en begaf mij met mijn wagen hierheen." „Een wat...?" vroeg mevrouw verwonderd. Ventje wierp zijn echtgenoote een waarschuwenden en ontevreden blik toe. „Och, dat weet je toch wel, Duifje? Een Esox lucius, een s n o e k!" „Natuurlijk, natuurlijk..zei mevrouw vlug. „Ik verstond meneer niet goed. Ja natuurlijk, onze Esox lucius...” „De kwestie is," vervolgde meneer Bot fleemend, „dat ik uit den aard der zaak meer belangstelling koester voor zeepaardjes en dergelijke tropische visschen, dan voor de familie der E s o c i d a e. Echter ben ik verplicht geen gelegenheid voorbij te laten gaan, zoodat ik uw Esox lucius heel graag zal bezichtigen." „Dat kan, dat kan!" antwoordde Ventje ijverig. „Adolf, zoo heet de snoek, ziet u, bevindt zich momenteel nog op zolder, doch morgen ben ik van plan hem in een lichtere omgeving te plaatsen." „Maar niet in de serre!" waarschuwde mevrouw snel. De heer Bot glimlachte en Ventje keek opnieuw niet al te vriendelijk. Hij vond, dat Duifje soms vréeselijk onzakelijk kon zijn. Meneer Bot wierp een blik op zijn horloge en maakte een beweging van opstaan. „Mijn tijd is beperkt," merkte hij op. „U zult 't mij niet ten kwade duiden, nietwaar, als ik u verzoek ZAKELIJKE BESPREKINGEN RONDOM ADOLF! mii uw snoek dadelijk te laten zien." „Ongetwijfeld, ongetwijfeld!" riep Ventje bereidwillig. „Laat ons meteen naar boven gaan." En zijn vrouw even aankijkend, vervolgde hij: „Jij blijft zeker liever beneden, Duifje?" „Neen, ik ga natuurlijk mee!" antwoordde mevrouw op een toon die geen tegenspraak duldde en was 't eerst bij de gangdeur. Het trio begaf zich naar boven. Ventje knipte het zolderlicht aan en even later wierp de heer Bot een vorschenden blik op Adolf, die zich, van niets bewust, doodstil hield en scheen te slapen. In spanning keken Ventje en Duifje naar 's heeren Bots energiek gelaat en hun opwinding was niet te beschrijven, toen de zaakwaarnemer zich opgewonden over den rand van het bad boog en vol enthousiasme uitriep: „Maar dat is geweldig! Dat is een zeldzaam mooi exemplaar! Dat is de mooiste snoek, dien ik van mijn leven heb gezien. Wat een beest! Bijna een meter lang! En welk ’n schitterende kleurencombinatie! Een brillante visch, meneer! Een schoonheid in één woord!" „Nietwaar?” sprak Ventje minzaam, doch elke zenuw in zijn lichaam trilde. „Meneer is bepaald een groot kenner!” zei mevrouw. De heer Bot, die in geen tien jaar een snoek had gezien en even veel verstand van visch had als een olifant van vliegmachines, glimlachte bescheiden, Hij had even voor zijn vertrek z'n encyclopaedie geraadpleegd, om niet al te onbeslagen ten ijs te komen ... Hij boog zich nog wat verder over den rand en DE SNOEK VAN VENTJE bestudeerde Adolf met oogen van een rasecht snoekliefhebber. Hij schudde het hoofd in volle bewondering en mompelde een fraaie serie Latijnsche woorden, althans een serie onverstaanbare woorden, die op Latijn leken. In bepaalde omstandigheden is dat precies 't zelfde, want Ventje noch Duifje kenden ook maar één Latijnsch woord buiten de namen van verschillende vischsoorten. „Wat dunkt u...?” vroeg Ventje tenslotte, nadat de heer Bot den snoek van alle zijden bekeken had. De zaakwaarnemer richtte zich op en scheen uit een diepen slaap te ontwaken. Hij wreef zich peinzend over het voorhoofd en vestigde vervolgens zijn oogen op zijn gastheer. „Ik geloof,” sprak hij langzaam, „dat u een goudmijntje in deze badkuip hebt, „Dat geloof ik!” „Hoor je 't, Duifje?” fluisterde Ventje diep ontroerd. „Een goudmijntje!” „Een zeer zeldzame snoek, uw Adolf,” vervolgde de heer Bot. „Bijna zou ik zeggen... een al te zeldzame." „Hoe bedoelt u dat?” „Kijkt u eens... een zeldzame visch is veel geld waard, maar een al te zeldzame, zooals deze snoek, is voor de meeste liefhebbers niet te betalen.” „Kom, kom...” merkte Ventje glimlachend op. „Over den prijs zullen wij 't zeker wel eens worden." Meneer Bot schrok op. Zijn oogen glinsterden. „Dus u wilt 'm verkoopen? Werkelijk?” Ventje knikte. Hij had een gevoel of er over zijn leven beslist werd. Het was een vreeselijk spannend oogenblik. „Dat is te zeggen...” ging hij voorzichtig door; ZAKELIJKE BESPREKINGEN RONDOM ADOLF! „ik wil wel afstand van Adolf doen, mits ik... een behoorlijken prijs voor het dier krijg. U begrijpt natuurlijk wel, dat ik hem voor een onnoozele honderd gulden niet van de hand doe..." Mevrouw werd doodsbleek, verloor van schrik bijna haar evenwicht, doch haalde verlicht adem toen de heer Bot in een schaterlach uitbarstte. „Maar dat is natuurlijk zoo klaar als een klontje!" riep hij vroolijk. „Honderd gulden is een belachelijke prijs. Ik zou ’t dan ook beneden mijn waardigheid vinden u een dergelijken lagen prijs aan te bieden. Maar... ik moet natuurlijk eerst met mijn relaties spreken en nu wij toch aan 't babbelen zijn, meneer van Wijck, wil ik u wel iets in vertrouwen mededeelen..." „En dat is?” vroeg Ventje nieuwsgierig. „Ik kan u den naam van mijn opdrachtgever begrijpelijkerwijze niet noemen,” sprak Bot. „Maar ik neem aan, dat u mij volkomen vertrouwt. Welnu, mijn opdrachtgever doet natuurlijk niet alleen met mij zaken, ook met anderen. Bovendien staat hij steeds in contact met scheepvaartmaatschappijen, om zoodoende tropische visschen op zoo voordeelig mogelijke wijze te koopen. Er is dus kwestie van, laat ik zeggen, concurrentie. Mijn opdrachtgever is een zeer zakelijk man, die heusch geen tientje te veel zal betalen en ik kan u dan ook niet voetstoots beloven succes met dezen snoek te hebben. Ik zal echter mijn best doen op voorwaarde, dat u van uw kant een kleine belooning voor mijn bemiddeling zult geven." „Heel graag zelfs!" antwoordde Ventje onmiddellijk. „Mijn tarief is tien procent," vervolgde de heer Bot De Snoek van Ventje 4 DE SNOEK VAN VENTJE zakelijk. „Hiertegen kunt u ónmogelijk bezwaar hebben. Doch bovendien...” „Ja...?” „... Bovendien is het mijn gewoonte een klein voorschot te toucheeren." Mevrouw wierp Ventje een waarschuwenden blik toe en Ventje zelf was ook op zijn hoede. Het echtpaar ging echter zoo onhandig te werk, dat zelfs Adolf die wisseling van blikken kon zien. Het gevolg was, dat de heer Bot zich koeltjes terugtrok. „Ik zie,” merkte hij met lichten spot op, „dat u mij juist niet vertrouwt. Daarom lijkt het mij in deze omstandigheden beter weg te gaan. „Stop!” zei Ventje, den ander bij den arm pakkend. „Ik ben bereid dat voorschot te geven. Zegt u maar hoeveel u wilt hebben.” „Tien gulden," antwoordde Bot kalm. „Ziedaar!” vervolgde Ventje, zijn portefeuille openend. „Beneden zullen wij een kwitantie uitschrijven.” „Dat spreekt vanzelf," knikte Bot, het bankbiljet bij zich stekend. „En wanneer dat gebeurd is verdwijn ik en zal ik trachten vanavond nog telefonisch contact met mijn opdrachtgever te krijgen. „Hoe eerder hoe liever,” zei mevrouw, die reeds een doos met japonnetjes op zicht zag. In gedachten dan altijd. Het drietal begaf zich naar beneden, waar meneer Bot zijn handteekening onder de uitgeschreven kwitantie zette. Toen nam hij afscheid. „U krijgt morgen, uiterlijk overmorgen bericht van me,” beloofde hij. „Wanneer wij eventueel niet tot zaken komen, zal ik de helft van deze tien gulden op uw giro terugstorten.” ZAKELIJKE BESPREKINGEN RONDOM ADOLF! „Maar die andere vijf gulden dan?" vroeg mevrouw verbaasd. Ventje schudde het hoofd en zuchtte. „Duifje, Duifje toch! Je begrijpt toch wel, dat meneer Both onkosten moet maken. Telefoon, brieven en wie weet wat nog meer.” Bot glimlachte en drukte het echtpaar stevig de hand. „Uw man is zeker in zaken," merkte hij goedig op. „Hij heeft ’t tenminste bij het rechte eind!” 4* HOOFDSTUK V DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP. Voor Luuk ving de volgende dag met een opwindende gebeurtenis aan. De post bracht een brief, afkomstig uit Nijmegen. Het was het handschrift van Bart en het epistel behelsde de volgende korte volzinnen: Beste Luuk, Even een seintje van me. De motor is sinds vanmiddag twee uur „verleden tijd". Ik zelf maak t naar omstandigheden tamelijk goed. Alleen een gebroken linkerbeen en een paar schrammen op mijn wang. Het was natuurlijk mijn schuld niet, maar de automobilist houdt stijf en strak het tegenovergestelde vol. Jammer, dat Nijmegen zoo ver is, anders kon je me eens komen opzoeken. Ik ben minstens een maand zuur met mijn been,^ maar mag volgende week denkelijk wel naar huis vervoerd worden. Een stevige hand en hartelijke groeten, je Bart. Onmiddellijk voelde Luuk zich de lust bekruipen zijn verongelukten kameraad te gaan opzoeken. DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP Meneer Westhof rekende echter uit, dat de treinreis alleen al drie gulden zóóveel kostte en dus kon daar geen sprake van zijn. Toen trok Luuk z’n ernstigste gezicht en kreeg een ander idee. Op de fiets gaan... Zijn karretje bevond zich in puike conditie en als hij geen pech had en flink zou doortrappen, was het een rit van vier uur. Hij keek eens naar buiten, waar het zonnetje vroolijk scheen en dacht toen aan eventueel gezelschap. Dadelijk na het ontbijt fietste hij naar Willy Jonker, doch herinnerde zich onderweg, dat Willy en de zijnen immers aan zee vertoefden. En zoo kwam hij, evenals den vorigen dag, bij Peter terecht. Peter, die zich in zijn kamertje bevond onder de hanebalken en verdiept was in een... algebravraagstuk. Luuk was perplex! „Zoo, oud huis!" begroette hij Peter. „Heb je niets beters te doen in je vacantie. Mep dat algebraboek toch in de kast." „Het kan geen kwaad," zei Peter plechtig, „de reeds verworven kennis op peil te houden. Bovendien interesseer ik me geweldig voor algebra." „Ik ook," zuchtte Luuk, op een stoel ploffend. „Weet je 't al van Bart?" Peter wierp een afkeurenden blik naar het dak. „Ik kreeg vanochtend een briefje van hem uit het ziekenhuis," antwoordde hij hoofdschuddend. „En het is gek, maar ik heb er altijd wel een voorgevoel van gehad, hé!" „Dat hij juist in Nijmegen terecht zou komen?" „Neen, dat hij vandaag of morgen zou verongelukken. En nu zit vriend Bart met de gebakken peren.” DE SNOEK VAN VENTJE „En een gebroken been, wat erger is. Heb je idee met me mee te gaan naar Nijmegen?" „Pardon?" schrok Peter op. „Met jou... naar Nijmegen? Naar Bart?" „Met mij naar Bart," knikte Luuk. „Op de fiets natuurlijk." „Het idee lokt me niet aan," zei Peter na hevig te hebben nagedacht. „Het is een groote afstand en ik heb niet veel uithoudingsvermogen. Bovendien heb ik een uitnoodiging voor vanmiddag." „Och kom ..." „Ja, van Freddie Lansdijk. Ter eere van zijn bevordering naar IV B heeft hij van zijn ouders een passend geschenk gekregen." Luuk zuchtte. Het was een ramp, vond hij, dat Peter altijd zoo verheven sprak. „Wat voor 'n geschenk?" vroeg hij nieuwsgierig. Even moest Peter glimlachen. „Een vijver!" zei hij. „Een vijver..." herhaalde Luuk toonloos. Het scheen niet tot hem door te dringen. „Een vijver, zei je? „Een betonnen gelegenheid om water in te doen en goudvisschen in te laten zwemmen," legde Peter op zijn voorzichtige manier van spreken uit. „Dat is altijd al zijn lievelingswensch geweest. Ik voor mij zou me natuurlijk meer tot boeken of studiemateriaal aangetrokken voelen, maar ieder het zijne niet- ?• • „Ieder zijn meug," zei Luuk en grinnikte. „Zoo, heeft vriend Freddie een vijver gekregen. Achter hun huis zeker?" „Achter hun huis," knikte Peter. „En vanmiddag DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP gaan we dien vijver inwijden." „Goed," antwoordde Luuk; „natuurlijk ben ik ook van de partij. Als het morgen mooi weer is, kan ik mórgen naar Bart." „Ik meen te moeten opmerken, dat jij geen invitatie hebt ontvangen," zei Peter aarzelend. „Niet dat ik je die niet gun, integendeel, maar zonder uitnoodiging kan je moeilijk mee gaan." „Gunst man, vlieg op!" riep Luuk nijdig. „Freddie is toch geen minister of zoo iets hoogs? Ik kom, daarmee uit en als je wilt durf ik nog een weddenschap met je aangaan, dat ik vanmiddag een baantje rondzwem in dien vijver. Doen?" „Asjeblieft niet!" schrok Peter. „Daar moeten Freddie's ouders niets van hebben." Luuk lachte. Hij zag zich reeds in zoo'n betonnen bassin spartelen. Plotseling moest hij aan een ander soort visch denken, dan aan goudvisschen. „Als je soms eens iemand weet, zeg, die een snoek wil koopen?" „Een snoek? Bedoel je den Esox lucius?" „Ja, dien natuurlijk,” knikte Luuk ernstig. „Of eigenlijk dien van je buurman, van Ventje. Een knaap van een snoek, Peter en voor honderd piek is hij van jou. „Honderd wat?” „Honderd gulden, engel. Koopen?” Peter keek zuur. „Je schijnt altijd en eeuwig grapjes te moeten maken," merkte hij bestraffend op. „Ik vraag me af, Luuk, wat er van je terecht moet komen.” „Ik word algebra-leeraar!” „Als ik in jouw plaats was, Luuk, ging ik me eens DE SNOEK VAN VENTJE verdiepen in mijn herexamen Fransch ...” „Alles op zijn tijd,” zei Luuk. „Eerst moeten we dien vijver inwijden en Bart een bloemetje brengen. Dat Fransch loopt niet weg. Het is toch zeker veel te mooi weer voor onregelmatige werkwoorden? Ik krijg de koorts al, als ik er aan denk.” „Plichtsbesef heb je weinig!” zei Peter, zijn algebraboek behoedzaam sluitend. Luuk leunde achterover en sloeg naar een lastige vlieg. „Dat kan wel zijn," gaf hij toe. „Ieder mensch heeft nu eenmaal zijn gebreken!” Freddie Lansdijk was klein, dik en geestig. Hij had een oudere zuster, die verpleegster en een jongere, die nog op de lagere school was. De oudste heette Nettie en was dezen middag afwezig, de jongste heette Hetty en had ter eere van den vijver een dozijn vriendinnetjes uitgenoodigd. Ook was er een drietal vrienden van Freddie zelf, zoodat ’t een snaterend en woelig gezelschap was. Enkele minuten na de komst van Peter zwenkte Luuk op zijn fiets den tuin in. „Hallo die Luuk!” zei Freddie. „Van wien wist je 't?” „Van Petertje." „Fijn, dat je toch gekomen bent,” vond Freddie. „We dachten, dat je bij je oom logeerde, zie je en daarom hebben we je niet gevraagd." „Bij oom Frits? Hoe kom je daar aan?" vroeg Luuk verbaasd. Peter begon hevig te hoesten en wendde zich tot Hetty en haar vriendinnetjes. „Nou, dat zei Peter!” zei Freddie. DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP Luuk trok een rimpel en zweeg. Dan liep hij op Peter toe en keek hem dreigend aan. „Is dat waar?" vroeg hij nijdig. „Ja," antwoordde Peter toonloos. „Maar zie je, ik was bang, dat je grappen zou gaan uithalen en om dat te voorkomen ... zie je ..." „Ik zal je één ding zeggen," waarschuwde Luuk, „als je me nog eens zoo iets levert, draai ik je hoofd om, begrepen?" „We moesten je eigenlijk kopje onder dompelen!" vond Freddie. Peter schrok zich een hoedje. „Jullie begrijpen ’t niet!" riep hij angstig. „Ik deed ’t uit goedheid!" „Grappige goedheid," spotte Luuk. „Enfin, je weet nu wat je te wachten staat. Het moet een heel leuk gezicht zijn, een jongen met een verkeerd staand hoofd te zien rondloopen." Op dat oogenblik kwam Freddie's moeder in den tuin. „O, jongelui, ik heb een slecht nieuwtje voor jullie!" riep ze spijtig. „Zooeven heeft dat mannetje opgebeld, dat ons de goudvisschen zou leveren. Hij had de zending vanmiddag verwacht, doch de leverancier heeft om de een of andere reden de visschen te laat afgezonden, zoodat ze pas morgen kunnen komen." Een kreet van teleurstelling klonk op. „Dat is een sof," vond Freddie met een benepen gezicht. „Enfin, dan wijden we den vijver maar zonder goudvisschen in. In ieder geval zullen we hem vol water laten loopen. Luuk, draai jij de tuinkraan eens open! DE SNOEK VAN VENTJE Luuk kweet zich van deze taak en even later spoot een zilveren waterstraal uit de tuinslang in de betonnen ruimte. Langzaam liep de vijver vol. Op geestige wijze hield Freddie een zelf gemaakte voordracht, waarna Hetty met een reusachtige schaal taartjes kwam aandragen en mevrouw met een blad met thee en limonade volgde. Tijdens het verorberen van een en ander hield Peter een leerzame maar tamelijk eentonige lezing over goudvisschen, om ontijdig af te breken, toen hem bleek, dat hij op een gegeven moment voor de lucht en den vijver stond te praten. De anderen hadden zich naar de heide achter den tuin begeven, waar Luuk en Freddie als katten in een eenzame den klommen om de wereld ook eens van een anderen kant te bekijken. De middag vloog om en voor ze 't wisten was het half zes. „Dat is dan voorloopig afgesproken," zei Freddie toen hij afscheid van Luuk nam. „Ik kom vanavond nog even zeggen of ik morgen met je mee ga naar Nijmegen. Zie je me echter niet, dan blijf ik thuis." Luuk sprong op zijn karretje, reed naar huis en praatte aan tafel meer dan hij at, wat hoofdzakelijk door de taartjes kwam. Tijdens het dessert werd er gebeld en tot stomme verbazing van Luuk bleek 't Peter te zijn. Hij had een kleur van het snelle rijden en viel met de deur in huis. „Of je straks even bij Ventje komt, joh!" zei hij hijgend. „Hij vroeg of ik je wilde waarschuwen. Kan ik zeggen, dat je komt?” „Gompie, zeker in verband met Adolf!" schrok Luuk op. „Wacht even, zeg, dan ga ik meteen met DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP je mee. Even binnen zeggen." Ze fietsten gezamenlijk naar Ventje's huis, doch Peter ging liever niet mee naar binnen. Luuk belde aan en Ventje zelf deed open. „Hallo Luuk!" zei hij stralend. „Kom d’r in, man, kom d'r in! We hebben goed nieuws!” „Over Adolf, meneer?” Ventje knikte. „Ik weet 't al! U hebt hem verkocht...???" Ventje glimlachte, maar schudde het hoofd. „Nog niet verkocht," antwoordde hij; „maar het scheelt niet veel!" Met een nieuwsgierig en belangstellend gezicht luisterde Luuk naar Ventje's uitvoerig relaas over de kennismaking met den heer „Both" en diens enthousiasme over Adolf. Hoe verder Ventje kwam, hoe verbaasder Luuk's aardig gelaat werd. Eindelijk was Ventje uitgepraat. „Nou, hoe vind je 't" vroeg hij. „Ikke... om u de waarheid te zeggen... ik weet 't niet," bekende onze vriend. „U moet me niet kwalijk nemen, meneer van Wijck ... ziet u ...” Hij voelde, dat hij bloosde en vervolgde wat vlugger: „Ik vraag me af, of 't wel eerlijk is..." „Eerlijk?" vroeg Ventje met groote oogen. „E e r 1 ij k zei je?” herhaalde mevrouw. „Ja, eerlijk," vervolgde Luuk, die zijn laatste gevoel van aarzeling verloor. „Mij lijkt het niet erg eerlijk om iemand een doodgewonen snoek voor zóóveel geld eh ... te ... verkoopen." (Hij had willen zeggen, af te zetten, doch bij nader inzien veranderde hij dit werkwoord maar gauw!) DE SNOEK VAN VENTJE „Maar beste jongen!" riep Ventje, in het minst niet kwaad; „je begrijpt er niets van. Dacht je soms, dat ik overdreven heb? Mis hoor! Adolf is geen gewone snoek, heelemaal niet. Hij is een zeldzaam exemplaar. Meneer „Both” is een expert op het gebied van visschen en hij stond sprakeloos, toen hij Adolf zag. Waar of niet, Duifje?” „Hij viel bijna in het bad van opwinding!” verklaarde mevrouw met glinsterende oogjes. Ze had den heelen dag aan een kast vol japonnetjes moeten denken. Luuk begon te lachen. „Ja, dan verandert alles natuurlijk. Als Adolf tenminste werkelijk een ongewone snoek is ...” „Dat blijkt!" antwoordde Ventje. „Die meneer „Both”, o, een zeldzaam sympathiek mensch intusschen, ik zei, die meneer „Both" is een kenner van visschen en speciaal van snoek. Nietwaar Duifje?" „Hij liep er mee weg, bij wijze van spreken; met Adolf!" zei mevrouw. Luuks verbazing ging in enthousiasme over. „Fijn voor u," antwoordde hij. „Ik kan best begrijpen, dat u in uw schik bent. Eerst dacht u toch niet, dat de visch zooveel waarde heeft.” „Neen, dat is zoo," gaf Ventje toe. „Maar toen meneer „Both" zich door zijn gezicht verried en ik begreep, dat Adolf een bijzonder soort snoek is, zou 't dwaas van mij zijn geweest hem dadelijk voor een laag prijsje aan te bieden; waar of niet?" „Tja, dat vind ik ook,” knikte Luuk, hoewel hij in zijn hart het gescharrel om den visch niet erg fijngevoelig van Ventje en zijn vrouw vond. „Nou, ik hoop voor u, dat die meneer „Both" succes heeft." DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP „Vast en zeker!" sprak Ventje met heilige overtuiging in zijn van opwinding trillende stem; „en als de koop eenmaal gesloten is, Luuk, dan krijg jij een aardigheidje van me, ja, dat wil ik persé en.. Rrrreng! ging de telefoon. Ventje zweeg, stond op en liep naar de gang. De deur bleef op een kier en zoowel mevrouw als Luuk konden Ventje's woorden duidelijk volgen. Toen het dikke heertje even later terug was, stond zijn gezicht heel wat minder vreugdevol. „Dat ’s pech!” zei hij spijtig. „Het was meneer „Both" en hij deelde mede, dat het nog zeer de vraag zal zijn, of hij Adolf aan zijn opdrachtgever kan kwijtraken. Hij zei, dat er kapers op de kust waren." „En wat zei jij toen?” vroeg mevrouw. „Hij komt over een kwartiertje hier," vervolgde Ventje. „Er was nog één mogelijkheid, zei hij en dergelijke dingen kan je natuurlijk beter niet voor de telefoon bespreken. Waar of niet?” „Heel verstandig van je,” knikte mevrouw en zich tot Luuk wendend, vervolgde ze liefjes: „En jij blijft natuurlijk, hè jongen?” Luuk protesteerde. Hij wilde echter niet zeggen, dat hij al schoon genoeg had van Adolf. Het idee, dat de heer en mevrouw van Wijck zóó bekrompen waren, dat zij een soort gokpartijtje om den visch op touw zetten, stuitte hem tegen de borst. In 't begin had hij Ventje een grappig en innemend heertje gevonden; nu hij hem beter kende en telkens dien begeerigen blik in 's mans oogjes zag opglanzen, speet het hem, niet naar Peter geluisterd te hebben. Peter, die halsstarrig had geweigerd nader kennis te maken met zijn buren. DE SNOEK VAN VENTJE „Ik kan heusch niet te lang blijven, mevrouw,” ver¬ ontschuldigde hij zich. „Bovendien wil ik me niet in uw zaken mengen en meneer „Both" ken ik niet eens.” „Hè Luuk, dat valt me tegen,” riep Ventje. „We zullen 't heusch erg prettig vinden, als je getuige bent van het onderhoud!” Opnieuw kreeg Luuk zin, de vriendschap met Ventje voor goed af te breken. Hij voelde, dat zijn gezelschap slechts in het belang van Ventje kon zijn. Ventje was bepaald geen held en moest van het standpunt uitgaan, dat drie sterker staan dan twee ... Op aandringen van mevrouw beloofde hij echter nog een half uurtje te blijven,, waarna vier listige oogen hem overdreven dankbaar aankeken. Onwillekeurig moest hij even glimlachen. Was Ventje zóó onnoozel dat hij niet begreep dat hij, Luuk, best wist, waarom ze zijn tegenwoordigheid zoo op prijs stelden? Och kom, de heele kwestie was natuurlijk, dat Ventje een stevigen prijs voor zijn snoek wilde maken en nu hoopte, dat Luuk hem in het opdrijven van dien prijs zou steunen. „Wat zouden ze gek opkijken, als ik Adolf straks eens flink ga afkammen...” dacht hij niet zonder leedvermaak. „Op die manier zou dat kleine, gierige kereltje flink gestraft worden..." Vlugger dan zij verwacht hadden, stopte Bots glanzende auto voor het huis en even later stelde Ventje Luuk aan den zaakwaarnemer voor. Terwijl ze een handdruk ter kennismaking wisselden, zag Luuk hoe er een vage glans van teleurstelling in de grijze oogen kwam, een glans die echter ook snel weer verdween. En Luuk met zijn slim verstand, be- DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP greep die teleurstelling. De heer „Both" had natuurlijk reeds gemerkt, dat Ventje noch mevrouw van Wijck bijzonder zakelijk waren aangelegd en voelde zich nü in het gezelschap van een derde niet meer zoo zeker van zijn zaak als den eersten keer. „Wat een comedie!" dacht hij. „Die drie spelen hun troeven tegen elkaar uit en van m ij wordt verlangd, dat ik Ventje en mevrouw terzijde sta... Goed beschouwd moet je er om lachen of je wil of niet." „En?" begon mevrouw het gesprek, toen Bot had plaats genomen. „Niet om het een of ander,” antwoordde de heer Bot tamelijk brutaal; „maar is die jongeman in 't vertrouwen? U begrijpt... nietwaar ..." Ventje knikte geruststellend. „Luuk is een neef van me," zei hij zonder blikken of blozen. „U kunt volkomen openhartig spreken." „Die zit..." dacht Luuk en grinnikte om den nieuwen glans van teleurstelling in de grijze oogen. „Welnu dan," vervolgde de zaakwaarnemer en wierp een blik op zijn horloge, „ik deelde u reeds door de telefoon mede, dat mijn opdrachtgever op mijn eerste aanbieding niet is ingegaan. U begrijpt echter wel, dat ik den moed niet dadelijk opgeef en nu is het toeval me van dienst geweest. Ik heb namelijk den huisknecht van den betrokken persoon onder vier oogen gesproken en iets zeer merkwaardigs vernomen.” Bot dempte zijn stem en boog zich iets voorover. „En dat is...?" vroeg Ventje hoogst nieuwsgierig. DE SNOEK VAN VENTJE „Die huisknecht." ging Bot verder, „heelt een massa in de melk te brokkelen bij zijn heer en hij is, wat wij zaakwaarnemers noemen, een plooibaar mensch. Hij heeft me kortweg duidelijk gemaakt, dat de meeste aankoopen via hem geschieden; met andere woorden..." Ventje veerde op. „Ik begrijp u al! Die man krijgt natuurlijk steekpenningen!" „Ho, ho!" sprak Bot vlug en hief de handen op, „niet van die hooge woorden, als ik u verzoeken mag, meneer van Wijck! Het woord steekpenningen komt niet in het woordenboek van den heer „Both" voor, neemt u daar goede nota van alsjeblieft. De huisknecht noemt het geld „provisie" en dat is ’t tenslotte ook. De zaak is nu zoo, dat de man altijd een klein bedrag van den leverancier ontvangt en omdat mijn concurrent dat wist en ik niet, had hij den huisknecht reeds een bepaalde provisie toegezegd." „Wat een gemeenerik!" riep mevrouw verontwaardigd. Bot glimlachte. „Zaken zijn zaken, mevrouwtje, en huisknechten zijn ook maar menschen. Zooals er chauffeurs zijn, die van elke benzine- en bandenleverantie een bepaalde korting krijgen, zoo heeft die huisknecht ook een bijverdienste. Dat is den man niet kwalijk te nemen en ik ben overtuigd, dat zijn heer dat best weet." „En hoeveel provisie heeft uw concurrent hem beloofd?" „Hij is slimmer geweest," lachte Bot. „Hij heeft „als je me nog eens zoo iets levert, draai ik je hoofd om, begrepen?” (Blz. 57) DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP hem alvast een bedrag vooruit gegeven, zoodat de huisknecht bij wijze van spreken aan handen en voeten gebonden is. Hij kreeg een tientje voor zijn moeitè en het gevolg is geweest, dat mijn opdrachtgever op aanraden van zijn knecht den anderen snoek is gaan bezichtigen.” „En heeft hij hem gekocht?” Bot wachtte even met zijn antwoord om zijn aandachtig gehoor te prikkelen. „Neen !” antwoordde hij langzaam. „Althans ... voorloopig nog niet." „En waarom niet?” vroeg mevrouw. „Omdat de snoek in kwestie niet zoo bijzonder mooi geteekend is," vervolgde Bot scherp articuleerend. „Eerlijker gezegd... minder mooi geteekend dan u w snoek." „Maar dan moet de man bij ons komen!” riep Ventje geestdriftig. Opnieuw lachte Bot, „Nu zijn we waar we zijn moeten, meneer van Wijck. Maar wat u daar zoo lakoniek zegt, is lang niet eenvoudig. We hebben met een zeer rijk en voornaam man te doen, die niet gewend is zich bijzonder uit te sloven. Alleen als zijn knecht een zeldzaam koopje op het gebied van visschen weet, laat hij zich overhalen zelf te gaan kijken. Alles hangt dus van dien huisknecht af.” „En wat hebt u nu afgesproken?” vroeg Ventje gejaagd. „Het volgende," antwoordde Bot kalm. „Ik heb den man ronduit gevraagd of zijn heer w e 1 een snoek zou willen koopen, die tienmaal mooier geteekend is dan de snoek welken hij gezien heeft en De Snoek van Ventje 5 DE SNOEK VAN VENTJE de knecht antwoordde bevestigend. Toen heb ik den knoop maar doorgehakt en hem een bankje van vijfen-twintig gulden in de hand geduwd. Dat was in dit bijzondere geval het eenige wat ik doen kon." Zoowel Ventje als mevrouw verbleekten van schrik. Wat Luuk betrof, hij staarde Bot zóó verbaasd aan, dat de man strak voor zich uitkeek. „Hoe hebt u dat kunnen doen?" stiet Ventje eindelijk uit. Bot keek ineens heel zonnig. „U hebt mij verzocht uw snoek voor u te verkoopen,” antwoordde hij vlug. „Ik heb steeds aan die opdracht moeten denken en u begrijpt wel, dat ik geen vijf-en-twintig gulden ga weggeven, als ik niet zeker van mijn zaak ben..." „Dus ...” hijgde mevrouw. „Neen, officieel verkocht heb ik het dier nog n i e t," sprak Bot. „Maar ik heb bereikt, dat de huisknecht die tien gulden aan den ander gaat terugbrengen en... dat zijn heer u w snoek komt bezichtigen. Dat wil dus zeggen, dat het voor 99°/o zeker is, dat de visch verkocht is." „En welken prijs krijgen wij dan?” vroeg Ventje heesch. „Dat zal van u afhangen," klonk ’t kalm. „Maar in elk geval tusschen honderdvijftig en twee honderd gulden..." Ventje en mevrouw schenen enkele minuten noodig te hebben dit alles te verwerken. Luuk staarde van den een naar de ander en in hem kwam een duister gevoel van tegenzin ten opzichte van den bezoeker. Hoe schprper hij op Bot lette, hoe meer hij ging DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP beseffen, dat het optreden en het verhaal van den man op z'n minst genomen eenigszins zonderling was. Hij nam zich echter voor zich niet in de zaak te mengen, in dezen fanatieken strijd tusschen twee partijen, die elk voor zich zijn voordeel zocht en besloot alleen te luisteren. Het was Bot, die opnieuw het woord nam. ,,Ja, het zal alleen van u afhangen," vervolgde hij, opnieuw een blik op zijn horloge werpend, alsof hij erge haast had. „Hoe beter uw snoek tot zijn recht komt, hoe hooger het bedrag zal zijn, dat u voor het dier zult kunnen maken. Daarom adviseer ik u den snoek van zolder te halen en hem een ander bassin tot tijdelijke woonplaats te verschaffen dan dat b a d." Ventje keek verbaasd. En zijn echtgenoote, die onmiddellijk aan haar serretje dacht, schrok hevig. „Is dat bad soms niet goed genoeg?” vroeg het heertje. Bot glimlachte. En het was dat telkens verschijnende lachje, dat Luuk steeds weer ergerde. Het was een glimlach vol sluwheid. „Neen, dat bad is niet goed genoeg," sprak de man. „Voor u misschien wel, maar voor een man als mijn opdrachtgever is een dergelijke verblijfplaats voor zoo'n kostbaren snoek een bespotting. Daarom raad ik u aan, het dier voor een paar dagen in een glazen bassin of iets dergelijks over te brengen. Een glazen bassin in den trant van de bassins die in het Aquarium van „Artis” ingebouwd zijn. Mij dunkt, dat zoo iets wel te huur zal zijn." „Dat zal schatten kosten," merkte mevrouw op en 5* S OE SNOEK VAN VENTJE het klonk niet al te vroolijk. „In den handel moet men nu eenmaal een kwartje opgooien om een gulden te verdienen, antwoordde Bot. „Had u maar een flinken vijver achter uw huis met een betonnen bodem bijvoorbeeld. Als het zonnetje dan schijnt, komt zoon visch pas het best tot zijn recht." „Ja, maar we hebben nu eenmaal geen vijver!" „Ook geen kennissen met een vijver?" vroeg Bot. Ventje en mevrouw schudden mistroostig het hoofd. Doch op hetzelfde oogenblik kreeg Luuk een schitterend idee! De vijver van de familie Lansdijk! „Misschien weet i k een geschikt bassin voor den snoek," merkte hij op en vertelde met enkele woorden wat hij bedoelde. Ventje gaf een hevigen klap op de armleuning van zijn stoel. Zijn gezicht straalde. „Zie je wel! Ik heb het steeds gedacht, jij ben! de reddende engel. Dat vijvertje zal schitterend zijn en we moeten vergunning van je vriend zien te krijgen, Adolf er een paar dagen in te laten zwemmen. Die goudvisschen moeten dan maar wachten." „Ja, het zou een idee zijn!" sprak Bot droog. „Enfin, ik hoor dan wel of 't doorgaat, nietwaar? „Ik wil er zoo meteen nog wel even heen fietsen, bood Luuk gedienstig aan. „Reuze kerel ben je!" prees mevrouw. „Enne... bevindt die vijver zich nog al in een behoorlijke omgeving?" informeerde Bot op een toon alsof hij de omgeving waarin hij zich op dit oogenblik bevond niet naar zijn zin vond. „Nou en of!" zei Luuk. „De familie Lansdijk heef! een pracht van een landhuis." DE HEER BOT WERPT EEN BALLETJE OP „Dan zorg i k voor de rest,” zei de zaakwaarnemer en stond op en haalde zijn portefeuille voor den dag. „Wanneer ik dus de zekerheid heb, dat de snoek in dien vijver is, kom ik er kijken met mijn opdrachtgever. Laten we afspreken, dat ik twee-honderd gulden voor den visch vraag, dan maakt u een behoorlijke winst." „En u ook," merkte Ventje nuchter op. „Een honorarium, waar ik recht op heb," sprak Bot droogjes. „Hier hebt u de kwitantie van de betaalde vijf-en-twintig gulden voor den huisknecht." Ventje zuchtte. „Moet ik dat bedrag nu al betalen?" „Dat spreekt," glimlachte Bot. „Boter bij de visch ... Uw visch wordt ook contant betaald." Ventje opende op zijn beurt zijn portefeuille en reikte den man het bedrag over. Maar tijdens die handeling vermeed hij mevrouw aan te kijken, wel wetend, hoe donker haar gelaat op dat oogenblik stond... HOOFDSTUK VI ADOLF OP TRANSPORT! Hoewel Freddie's ouders Luuks verhaal al even zonderling vonden als zijn eigen vader en moeder, wilden zij hem toch niet met een ontkennend antwoord afschepen. Ook Freddie had geen bezwaar tegen een tijdelijke logeerpartij van den „wondersnoek", zooals Adolf betiteld werd, integendeel, hij vond het avontuur wel leuk en het liefst zou hij onmiddellijk met Luuk zijn meegegaan om den visch te gaan bezichtigen. Luuk voelde echter weinig voor dezen wensch. Hij was direct na het vertrek van Bot vertrokken en had niet veel lust nu opnieuw naar Ventje's huis te gaan. Den volgenden morgen was vroeg genoeg om het echtpaar de tijding over te brengen, vond hij. In verband met een en ander, werd de fietstocht naar Nijmegen voor onbepaalden tijd uitgesteld en zooals 't doorgaans gaat, was ook hier het geval; van uitstel kwam afstel, want toen Luuk n a het avontuur van Adolf eindelijk tot de fietstocht kon besluiten, lag Bart al hoog en breed in zijn eigen bed thuis... Maar tusschen die twee gebeurtenissen gebeurde er nog zooveel, dat we dat niet met drie woorden kunnen vertellen! ADOLF OP TRANSPORT! Het spreekt van zelf, dat Luuk dien nacht lang aan alles moest denken. Vooral aan de kennismaking met meneer „Both”, den man met de zware wenkbrauwen en de doordringende, grijze oogen. Hij vroeg zich telkens weer af, hoe 't gekomen was, dat hij Ventje in ’t begin zoo sympathiek had kunnen vinden, terwijl hij nu een gevoel van afkeer voor het berekende heertje in zich wist. En niet alleen voor Ventje, ook voor zijn vrouw. Heel vreemd was 't, overdacht hij, dat hij met dien tegenzin toch onmiddellijk aan Freddie en zijn vijver had gedacht en met zijn woorden Ventje en mevrouw een dienst had bewezen. Nauwelijks klaar met het ontbijt werd er den volgenden morgen gebeld en Luuk, die zelf ging kijken, zag Ventje in eigen persoon voor de deur staan. Het heertje glom van vreugde. „Kan je direct meegaan?" vroeg hij gretig. „Meneer „Both” heeft vanochtend vroeg al geïnformeerd of we over den vijver kunnen beschikken en we zijn vreeselijk nieuwsgierig of dat in orde komt." Luuk knikte. „Ik ben gisterenavond bij de Lansdijken geweest en zoowel Freddy als zijn ouders vinden 't goed. Zelfs zou Freddy vanochtend naar den leverancier van de goudvisschen fietsen om den man te vragen eenige dagen te wachten met af leveren." Ventje zou vast een gat in de lucht hebben gesprongen, als er niet juist twee dames waren gepasseerd. „Dat is reuze, Luuk! Dus mag ik Adolf in dien vijver doen?" „Al zou u 't nu direct willen doen, meneer!" DE SNOEK VAN VENTJE Ventje keek zonniger dan ooit. „Ja, zoo gauw mogelijk liefst. Tjonge, tjonge, wat zal dat een gezicht zijn. Zoo'n zeldzame snoek in natuurstaat!” „In wat...?" „Nou ja, in een ruimer bassin dan in z'n tegenwoordige verblijfplaats,” lachte Ventje. „Alleen pieker ik me suf over de wijze waarop!” „Wat bedoelt u?" „Nou, hoe we Adolf zullen vervoeren. Of dacht je dat je zoo’n kanjer doodgewoon in een vischnetje kunt wegdragen?” „Neen, dat zal lastig gaan,” grinnikte Luuk. „Om u de waarheid te zeggen heb ik daar nog niet aan gedacht.” „Enfin, ik zal eerst meneer „Both” waarschuwen,” vervolgde Ventje ijverig. „Over dat transport spreken we straks nog wel. Zie ik je gauw verschijnen, Luuk?" „Gompie, eigenlijk was ik heelemaal niet van plan bij u te komen,” antwoordde Luuk bedenkelijk. „Kom, kom, twee weten meer dan een," sprak Ventje vroolijk. „Jouw raad komt ons beslist van pas. Ik vrees, dat we verschillende moeilijkheden te overwinnen zullen krijgen.” Luuk knikte en beloofde spoedig te zullen verschijnen. Zoo’n snoektransport was ook eigenlijk wel de moeite van het bijwonen waard en andere plannen had hij toch niet. Hij nam met een handdruk afscheid van het heertje en fietste een kwartiertje later weg. Halverwege Freddie’s ouderlijk huis zag hij het jongmensch in razende vaart op zich afkomen. Even later stonden ADOLF OP TRANSPORT! ze naast elkaar met een hand op eikaars schouder om het evenwicht te bewaren. „Ik was juist op weg naar jou!" hijgde Freddie. „En i k naar jou," lachte Luuk. „Om je te zeggen, dat vader, moeder en wij hals over kop op reis gaan. Gisterenavond laat kregen we een telegram van oom Arnold, die zich in Keulen bevindt en over drie dagen weer naar Dantzig vertrekt. Van die gelegenheid gaan we nu gebruik maken hem op te zoeken. Om kwart voor elf vertrekt onze trein.” „Gompie, wat een strop!" vond Luuk. „Ben je! Niets geen strop, juist knal, joh!" „Ja, natuurlijk, knal voor j o u. Maar herinner je je wel dien snoek?" „Natuurlijk,” knikte Freddie. „En daarom was ik juist op weg naar je toe. Jullie kunnen de beschikking over mijn vijver krijgen, op voorwaarde, dat jullie geen bloemen en planten vertrappen." „Dat is fijn van je,” prees Luuk. „Zie je, ik had 't Ventje al beloofd.” „Wat doen we? Ga je nog even mee?" vroeg Freddie. „Maar je zult er niet veel aan hebben, want het wordt zachtjesaan tijd, dat ik me voor de reis ga kleeden. Mijn Zondagsche pak en zoo, dat voel je wel.” „Ja, dat spreekt van zelf. Je boft ook eeuwig, flf 9 man! „Och, het is wel aardig," vond Freddie. „Ik mag Keulen wel, geen onaangename stad. Nou, ik draai om, Luuk, en zal je wel een kaartje sturen. Succes met die bot, dien snoek bedoel ik en haal maar geen nat pak in mijn watervlooienaquarium!” DE SNOEK VAN VENTJE „De groeten thuis en veel plezier!" riep Luuk en zwaaide zijn makker vroolijk na. Ventje vond 't een moeilijk probleem en dat was ’t ook. „Ik zal ’t wel laten, hem zoo met mijn bloote handen uit het bad te halen,” deelde hij Luuk een uurtje later op zijn zolder mee. Luuk lachte. „Doet u dan handschoenen aan!" Ventje, nog dikker lijkend in zijn hemdsmouwen, bekauwde een peukje sigaar en liep zenuwachtig om de badkuip in 't rond. Wat Adolf betrof, de reuzenvisch stond doodstil in het water en scheen niet de minste zorgen te hebben. „Goed beschouwd heeft zoo'n dier toch een gemeenen muil," vond Luuk. „Zou het waar zijn, dat snoeken niet alleen op kleine visschen maar ook op ratten en andere dieren jacht maken?" „Ze zijn in staat een jongen hond aan te vallen," vertelde Ventje. „Maar laten we niet te tragisch worden. Een snoek is nu eenmaal een roofvisch en als je in een dierentuin naar een leeuw kijkt en hem bewondert, ga je je ook niet afvragen hoe ze in de wildernis hun honger stillen. Het beste zou zijn, als we hem met bad en al vervoerden, maar daar zijn eenige onoverwinlijke bezwaren aan verbonden." „Je moest een snoek kunnen muilkorven," overdacht Luuk hardop. Ventje begon te schaterlachen. „Het zou geen kwaad idee zijn, maar hoe kom je aan een muilkorf en wie doet hem om? „nen aardig werkje voor meneer „tioth 000 ADOLF OP TRANSPORT! Ventje trok een rimpel. „Ja, dat is waar, maar ik vrees, dat vriend „Both" zoo iets extra in rekening brengt. Zaakwaarnemers kunnen beste menschen zijn, Luuk, maar je moet met ze oppassen. Als je dat niet doet, plunderen ze je portemonnaie tot zij leeg is.” „Hoeveel heeft u nu al voor Adolf uitgegeven aan den man?" „Vijf-en-dertig gulden en drie centen!" antwoordde Ventje zuchtend. Luuk keek verbaasd op. „En drie centen ... ?” Ventje knikte. „Juist, van het telefoontje. Maar nu tot de zaak terugkomend, Luuk. Op welke manier brengen wij Adolf in den vijver?" „Tja ..." peinsde onze vriend. „Kijkt u eens ... er zijn natuurlijk twee manieren. We kunnen hem i n en uit het water vervoeren. Als een snoek een kwartier buiten water kan, zouden we een taxi kunnen nemen en hem in een flinke, goed gesloten mand of kist overbrengen. Maar als we de kans loopen met een dooden snoek aan te komen, moeten we er iets anders op vinden." „Lieve deugd, je doet me schrikken, een dooden snoek...” rilde Ventje. „Wil je wel gelooven, dat ik 't al op mijn zenuwen krijg bij de gedachte alleen? Nee, geen seconde uit het water, ik zou me geen raad weten als hij onderweg ziek werd.” „Ziek? Wat klinkt dat gek, het is geen konijn," lachte Luuk. „Een visch behoort nu eenmaal in het water," sprak Ventje ernstig. „Je kunt een visch met je zelf DE SNOEK VAN VENTJE vergelijken! Als j ij een kwartier onder water blijft, stik je en als een visch een kwartier boven water komt, stikt hij ook." „Het is maar de vraag wie 't eerst zou stikken!" „Daar gaat ’t nu niet om," vond Ventje. „Je moet niet te ingewikkeld worden. Als Adolf een paling was, nou, vooruit met de geit; maar een snoek? Niks er van. Bovendien zou ik 't niet over mijn hart kunnen verkrijgen, het stomme dier leed te doen." „Nee," dacht Luuk, „maar u verkrijgt het wel over uw hart, hem als een oude fiets te verkwanselen..." „Om dus tot de zaak terug te komen," vervolgde Ventje opnieuw. „Ik weet wat! Ik zal 't Peter eens gaan vragen," riep Luuk. „Peter is ontzettend knap en hij weet evenveel van snoek af als van algebra. Zal ik naar hem toegaan?" Ventje leunde tegen het bad en knikte. „Haal hem hier, Luuk; het is een knallend idee. En misschien heeft je vriend nog studiemateriaal over snoeken in zijn kast." „Zijn kast puilt uit van dergelijke wijsheid," verklaarde Luuk. „Nu, tot straks, meneer!" En hij haastte zich de trap af. Peter was thuis en experimenteerde met een radiotoestel, dat zich in gedeeltelijk gesloopten staat be vond. „Kijk ’s," zei Luuk; „laat dat oud roest even liggen en tippel mee naar Ventje, We moeten Adolf naar Freddie’s vijver brengen en we weten niet hoe lang een snoek buiten water kan leven." „Dat kan ik je zoo wel zeggen," antwoordde Peter, die zijn condensatoren en consorten niet in den steek ADOLF OP TRANSPORT! wilde laten. „Over het algemeen kunnen visschen slechts zeer kort buiten hun natuurlijk element leven. Hun ademhalingsorganen, hun gestel..." „Ja, luister eens, ik heb haast," sprak Luuk. „Het is niet beleefd iemand, die ouder is dan je zelf, te laten wachten. En Ventje is stukken ouder. Hoe lang kan een snoek buiten water?” „Ik vrees, dat 't een individueele kwestie is," vervolgde de knappe Peter. „J ij zal je hand in water van zeventig graden kunnen dompelen en i k breng 't misschien tot tachtig graden. Ik wil maar zeggen..." „Als j ij tachtig graden verdraagt, houd i k mijn hand in water van honderd graden," verklaarde Luuk. „Maar om nu weer op dien snoek terug te komen ..." „Ik zei, het is een individueele kwestie," ging Peter zonder een spier te vertrekken verder. „Dat is twee keer, maar ..." „De eene snoek zal een kwartier buiten zijn element kunnen, de ander een uur!" „Ah, nou zijn we waar we wezen moeten. Dus een uur dacht je?" Peter knikte. „Ja, een kwartier zeker. Snoeken zijn taai, de familie der ..." „Dus we kunnen Adolf veilig een kwartier in een mand vlijen?" „Ja, kijk eens ... veilig en veilig is twee. Je loopt natuurlijk kans, dat het dier er iets van overhoudt..." Luuk zuchtte, drukte Peter zwijgend de hand en rende naar Ventje terug. Peter was een hopeloos geval. „En?" vroeg het dikke heertje. DE SNOEK VAN VENTJE „Geen minuut uit het water," verklaarde Luuk. Peter beweert, dat een visch er alles van kan overhouden!” „Dacht ik wel, zuchtte Ventje. „Dan moeten we hem met water en al overbrengen. Ik heb al aan een teil of zoo iets gedacht, maar ik ben bang, dat mijn vrouw 't zonde van de teil zal vinden." „Maar het zou nog meer zonde zijn, een teil te moeten kóópen," overlegde Luuk. „Natuurlijk vindt mevrouw 't goed." „Wat?" klonk een nieuwsgierige stem. Ventje schrok zoo, dat hij bijna achterover in het bad floepte. Wanneer mevrouw van Wijck op haar pantoffels liep, was 't volkomen uitgesloten, dat je haar kon hooren aankomen. Luuk legde haar de situatie uit. „Als u 't goed vindt, mevrouw, ga ik meteen die teil halen. We moeten nu voortmaken. Stelt u zich eens voor, dat meneer „Both" met dien ander voor een vijver zónder snoek komt. Dan slaat meneer een figuur!” „En grijpen we naast de twee honderd gulden!” sprak Ventje haastig. Dat hielp. „Het is goed," zei mevrouw. „Maar wees voorzichtig met die teil. Hij is nu al achttien jaar oud, zoo lang we getrouwd zijn en ik denk er niet aan een nieuwe te koopen, als jullie hem beschadigen.” „Als Adolf hem niet indeukt, gebeurt er niets met uw teil," verzekerde Luuk het dametje. „Je ziet hem wel aan den achterwand van het schuurtje hangen!" riep Ventje hem na. Enkele minuten later kwam Luuk met de teil ADOLF OP TRANSPORT! terug. Ventje trok de plug uit het bad en nu pas zag Luuk, hoe een speciale afvoer voor het uitstroomende water gemaakt was. Adolf bewoog zich even, het water floot met zuiggeluidjes door de buis en de oppervlakte daalde langzaam maar zeker. „Zoo meteen legt hij met zijn buik op den bodem," verklaarde Ventje met een ernstig gezicht. „Hoe tillen we meneer nu in de teil?" vroeg Luuk. „Tja ..." overlegde Ventje bedenkelijk, „Dat is nu juist de groote vraag...” Maar Luuk wist al weer raad. Hij raapte een stuk koord van den zoldervloer op, sneed het met zijn zakmes in twee gelijke stukken en reikte Ventje er een over. „Kijk, als we nu ieder dat koord onder Adolf doorhalen en elk de beide uiteinden vastpakken, trekken we hem netjes omhoog zonder hem aan te raken.” „Het stomme dier!” zei mevrouw. „Zeldzaam, zeldzaam zoo slim als jij bent,” vond Ventje en nam veiligheidshalve het staartgedeelte van Adolf voor zijn rekening. Even later stak de donkergroene snoekrug boven het water uit. Het machtige dier begon nu pas onraad te merken. Het schoot vooruit, sloeg het water met zijn staart over den rand, doch viel machteloos opzij terwijl het water boven het afvoergat kolkte en het noodige lawaai maakte. „Nu gelijk omhoog trekken, meneer!” waarschuwde Luuk en jawel, daar zweefde Adolf reeds in de lucht. Op hetzelfde oogenblik stiet mevrouw een kreet van schrik uit. „Houd op, schei uit, Ventje! Er zit nog geen water in de teil, hij zal nog stikken!” DE SNOEK VAN VENTJE „Legt u hem maar op den bodem.” zei Luuk. ..Dal water doen we er beneden in de keuken in. Als Adolf geen twee minuten buiten water kan, is hij niet waard een dubbeltje op te brengen.” „Val niet van de trap, Ventje!” riep mevrouw. „En denken jullie aan de loopers? Doe eerst je jasje aan, Ventje, het is gewoon géén gezicht zoo in je overhemd en zal je niet spatten in de keuken? De vloer is pas schoongemaakt. Wacht, ik ga wel mee, ik kén jullie mannen.” „Zei je wat, Duifje?” vroeg Ventje, die ijverig bezig was geweest het koordje onder den snoek uit te trekken. „Je wordt oud," antwoordde het dametje boos. „Oud en hardhoorend." Luuk greep het handvat van de teil en glimlachte. Goed beschouwd was een snoek tóch wel een interessante visch! De teil, met snoek en water, stond te wachten in de vestibule en de chauffeur van de in de haast bestelde taxi, lid van de hengelaarsclub „Altijd boven de maat!” sloeg zijn handen in elkaar van bewondering. „Bij alle visschen van de wereld, zoon kanjer van een snoek heb ik nog nooit gezien." „Een knaap, hè?” glunderde Ventje, glimmend van trots. „Leg maar drie honderd gulden op tafel en vooruit, je mag hem houden!" „Jawel, drie honderd centen,” grinnikte de chauffeur. „Meneer wil m ij n nemen ...” „Toe Ventje, sta niet te bazelen, maar maak voort!” waarschuwde mevrouw ongeduldig. „Als het lieve dier door dat koude leidingwater iets krijgt...” „Hij zou 's kou kunnen vatten,” spotte de chauf- ADOLF OP TRANSPORT! feur, met deze ongepaste opmerking meteen de stuiver fooi verspelend, die Ventje in gedachten reeds had uitgetrokken. Luuk schoot in een lach en was blij, toen de man hem met de teil hielp. Met eenige moeite plaatsten zij hem op de achterbank. Luuk hurkte er naast om het gevaarte onderweg in bedwang te houden en Ventje nam naast den chauffeur plaats. Nadat Luuk Freddie's adres had opgegeven, zette het voertuig zich in beweging en een kwartier later sjouwden Ventje en Luuk de teil om de vila heen. Nauwelijks hadden zij den vijver in de gaten gekregen of Ventje stiet een kreet van schrik uit. „Hij is er al... meneer „Both"!" riep hij uit. „Ja warempel," knikte Luuk. Ze zetten de teil pardoes op het grint en gingen den zaakwaarnemer zoo snel mogelijk tegemoet. Het gelaat van den man stond allerminst vroolijk. „U wilt toch niet zeggen..begon Ventje met een benauwend voorgevoel. De heer Pieter Adriaan Bot boog het hoofd en leek op een tooneelspeler die in een dramatische scène verdiept is. „Ach, meneer van Wijck!" sprak hij theatraal met de handen opgeheven. Ventje haalde diep adem en hield zich vast aan het appelboompje naast hem. „Uw opdrachtgever ..." stamelde hij. „Helaas," antwoordde de ander. „Mijn opdrachtgever heeft van den aankoop van een snoek afgezien. Het is volkomen uitgesloten, dat hij nog hier komt om uw visch te bezichtigen ..." De Snoek van Ventje 6 HOOFDSTUK VII DUIFJE'S PLAN ... Het duurde eenigen tijd alvorens het dikke heertje over den eersten schrik heen was. Zijn blozend gelaat had alle kleur verloren en in zijn oogen was een uitdrukking van diepe neerslachtigheid. Eindelijk was hij in staat een geluid voort te brengen: „O, o ... wat zal mijn vrouw te keer gaan!” stamelde hij. Ondanks alles had Luuk moeite een glimlach te onderdrukken. Ventje, de pantoffelheld, had 't eerst aan de meening van Duifje gedacht, een meening overigens, die ongetwijfeld duidelijk genoeg zou zijn. Want was Ventje al zuinig, zijn vrouw was zuinig in den overtreffenden trap. „Vijf-en-dertig gulden heb ik met die grap verspeeld!" stoof Ventje in plotselinge woede op. „Vijfen-dertig gulden en de rest!” „M ij n schuld is 't niet,” antwoordde Bot koeltjes. „Als zaakwaarnemer, nietwaar, heb ik ,.." „Ja, zaakwaarnemer, zaakwaarnemer!” brieschte Ventje, die eindelijk begon te begrijpen, dat hij veel te goedgeloovig was geweest. „Zoo’n zaakwaarnemer als u moesten ze vierendeel en!” „Zegt u dat nog eens!” verzocht Bot en hij kwam DUIFJE’S PLAN ... dreigend op het heertje af. De heer van Wijck deed een snellen zijsprong en verborg zich zoo goed als 't ging achter Luuk, „Ik bedoel... ik zei...” krabbelde hij angstig terug. „O zoo!” vervolgde Bot triomfantelijk. „Als u maar weet, dat ik me niet laat beleedigen, door niemand, zelfs niet door den dapperen meneer van Wijck. Ik heb mijn plicht gedaan en het is buiten mijn schuld, dat de transactie afgesprongen is. Maar als eerlijk zaakwaarnemer, waarde heer, zal ik mijn belofte houden en u het beloofde bedrag terug betalen. Vanavond zal ik een giro chèque-je uitschrijven." „Mijn vrouw zal woest zijn!" jammerde Ventje. „Dat is u w zorg,” zei Bot meer juist dan vriendelijk. „Met de eventueele woede van uw vrouw heb i k niets te maken.” Ventje zuchtte, wendde zich met een ruk tot Luuk. „Nou, hoe vind j ij 't? Is 't geen... eh... vind jij 't geen gemeene streek?" „Van mij soms?" riep Bot brutaal. Luuk dacht al niet meer om te glimlachen, integendeel! Hij vreesde dat 't een hoogloopende ruzie tusschen beide mannen zou worden en voelde er niets voor in de twist gemengd te worden. „Ik bemoei me er liever niet mee,” omzeilde hij Ventje's vraag. „Dat is verstandig van je, kwajongen,” sprak Bot. „Want jouw meening heb ik heelemaalnietnoodig. En als meneer van Wijck soms denkt, dat ik hem heb afgezet of opgelicht of wat ook, dan zullen we even naar de politie gaan en dan krijgt hij van mij een aanklacht wegens beleediging. Want „Both" is 6 • DE SNOEK VAN VENTJE een eerlijk man en bovendien is m ij n portie voor mijn bemoeiingen maar een paar gulden, waar nog diverse onkosten af gaan." „En die fooi aan den huisknecht dan ... ?" schreeuwde Ventje wantrouwend. „Die heb ik hem betaald!" zei Bot doodleuk, doch zijn stem klonk weinig overtuigend. „Geef me het adres van dien oplichter!" commandeerde Ventje. „Best!" antwoordde Bot grinnikend. „Dat kunt u te allen tijde van me krijgen, maar u zult de moeite moeten nemen het bij me te halen, want ik heb het thuis en ik weet 't niet uit mijn hoofd." „Zie je wel!" riep Ventje, van wit vuurrood wordend. „Dacht ik het niet?" „Wat dacht u dan?" vroeg Bot en deed weer een stap in Ventje's richting. „Niets, niets ..." zei deze vlug en stond al weer op het punt achter Luuks rug te gaan staan. „O zoo!" sprak Bot. „En wees zoo verstandig voortaan op te passen met uw woorden, want wanneer ik voor de tweede maal beleedigd word, ben ik in minder dan geen tijd op het politiebureau. Bonjour! Hij draaide het tweetal den rug toe en was even later om het huis verdwenen. Ventje ziedde van woede en het duurde lang alvorens hij wat bedaard was. Luuk had 't zich gemakkelijk gemaakt op den rand van de teil en verdeelde zijn aandacht tusschen den dommen kop van Adolf en een torretje, dat vergeefsche moeite deed tegen den gladden, grijzen wand op te klauteren. „Duifje zal me in geen week aankijken," treurde DUIFJE’S PLAN . .. Ventje. Plotseling wierp hij Luuk een blik vol minachting toe. Een blik, die Luuk in de grootste verbazing bracht. „Jij... jij ezel ook!" stiet het heertje uit. „Heb j ij dan geen oogenblik begrepen, dat we werden opgelicht? Kon j ij dan niet eens waarschuwen?” „I k ?" vloog Luuk driftig op. „Moet u m ij verwijten gaan maken? Ik, die u met alles geholpen heb? Is dat uw dank? Mooi is dat! Heel mooi! Maar nu weet ik beter, meneer van Wijck! Ik heb haren op mijn hoofd spijt, dat ik kennis met u heb gemaakt. Ik had naar Peter moeten luisteren!” Ventje schrok zoo van deze woorden, dat hij bijna achterover in de teil tuimelde. Hij greep Luuks handen en staarde hem berouwvol aan. „Och Luuk ... het spijt me ... ik wist niet wat ik zei, neem 't me maar niet kwalijk.” „Het spijt m ij ook," zei Luuk ijzig. „Maar het is beter, als ik maar wegga!" En hij maakte aanstalten om Ventje, Adolf, de teil en den vijver voor goed in den steek te laten. „Luuk! Hela, Luuk!” klonk Ventjes wanhopige stem vol schrik. „Toe Luuk, doe niet zoo kinderachtig, ik heb 't werkelijk niet zoo bedoeld. De woorden waren er uit vóór ik het wist en het komt allemaal door dien schurk! Heusch Luuk!” Aarzelend kwam Luuk terug. „Goed dan, ik zal u vanochtend nog helpen, maar daarna wil ik niets meer met dien beroerden snoek te maken hebben.” Eén oogenblik leek 't of Ventje in tranen ging uitbarsten. „Beroerde snoek? Beroerde ... snoek ... ?” stamel- DE SNOEK VAN VENTJE de hij met een ongelukkig gezicht. „Kan Adolf er iets aan doen? Is het z ij n schuld? Oh, jongen, hoe kon je nu zóó iets zeggen?" „Nou ja... die herrie ook." „Wat een toestand, wat een toestand!" klaagde Ventje. „Daar zit ik met een strop van vijf-en-dertig gulden zooveel. En wat moet ik nu met Adolf doen? Weer naar huis sleepen? Kost me nóg een taxi... Wat een toestand, wat een toestand..." Luuk luisterde naar de medelijdende stem in hem en kon ’t niet over zijn hart verkrijgen het wanhopige heertje meedoogenloos in den steek te laten. Ventje bevond zich tóch al in een minder benijdenswaardige positie. Als straks mevrouw Duifje uit haar slof zou schieten... Brrrr. „Weet u wat we zullen doen? De snoek voorloopig in den vijver laten zwemmen en hem zoo spoedig mogelijk trachten te verkoopen, dan bent u van alle zorg en narigheid af." „Tja... dat is wel het beste!" moest Ventje toegeven. „Maar hoe een kooper te vinden?" „Geen zaakwaarnemers meer!" glimlachte Luuk. „Geen zorgen voor den tijd, meneer van Wijck, er zal heusch wel een of ander liefhebber opdagen. Zullen we Adolf dan maar eerst laten zwemmen?" „Vooruit dan maar," knikte Ventje. Ze droegen de teil naar den vijver en een oogenblik later onderging de reuzenvisch de sensatie, voor 't zerst sinds langen tijd in een bassin van ruimere afmetingen te mogen wonen. „Eh... hm ... ga je nog even mee naar huis ... ?" mompelde Ventje, nadat ze een tijdje naar Adolf ladden staan staren. DUIFJE’S PLAN . . . Luuk schrok op en zag in gedachten het dametje opstuiven. „Het lijkt me verstandiger,” antwoordde hij langs een omweg, „als ik dezen keer maar niet met u meega.. Peter, die het verhaal in geuren en kleuren moest aanhooren, deed iets zeldzaams. Hij lachte. Hij lachte zoo hartelijk, dat Luuk een oogenblik het gevoel had of hij droomde. „Nee maar!” riep Peter tenslotte, „wat een mop, zeg! Zoo komen gierige en inhalige menschen nu te I*' pas! „Aan één kant heb je gelijk,” vond Luuk. „Maar goed beschouwd is Ventje toch gemeen behandeld door dien „Both".” Peter werd ernstiger. „Both ?” vroeg hij. „Wel neen, joh, de man heet gewoon Bot! Hij noemt zich maar zoo, omdat 't beter klinkt.” „Bot?” vroeg Luuk verwonderd. „Ken je hem dan?” „Gelukkig niet, maar vader wel. Bot is een gladde vogel, zoo'n vogel die door de mazen van het beste net weet te kruipen. Hij is berucht genoeg!” Luuk sprong op. „Dat zal ik aan Ventje gaan vertellen! Dan kan Ventje hem aanklagen wegens oplichting!” Peter maakte een gebiedend gebaar met de hand. „Blijf maar rustig zitten, man. Er is geen sprake van oplichting. Bot werkt altijd met een compagnon samen en zorgt er steeds voor, buiten schot te blijven. De knapste politieman kan hem niets maken, zoodat meneer van Wijck zich de moeite kan besparen. DE SNOEK VAN VENTJE Hoogstens kan de politie hèm verwijten, te goed van vertrouwen te zijn geweest." „Zoo’n zwendelaar!” vond Luuk kwaad. „Van dat verhaal van dien huisknecht is natuurlijk geen steek waar." „Wil i k je eens iets zeggen,” lachte Peter. „A lies wat Bot jullie heeft wijs gemaakt is uit zijn duim gezogen en ik denk dat de man evenveel verstand van visch heeft als i k van sterrenkunde. Die domme Ventje heeft alleen aan geldmakerij gedacht en zich leelijk laten beetnemen. Nu is het te laat en zet hij een grooten mond op, maar zoo gaat 't altijd in de wereld.” Elk ander oogenblik zou Luuk zich geërgerd hebben aan deze groote-menschenwijsheid, maar dezen keer moest hij zijn makker volkomen gelijk geven. Het was immers zoo, Ventje had zich laten leiden door zijn schraapzucht. Hij had evenals zijn vrouw alleen aan een zoet winstje gedacht en in zijn hart kon Luuk de min of meer tragischen afloop van het avontuur met den heer Bot dan ook niet zoo héél verschrikkelijk vinden. „Wie het onderste uit de kan wil hebben... enzoovoort!” lachte Peter. „Intusschen ben ik nieuwsgierig hoe het drama van Adolf zich verder zal ontwikkelen.” „Tjonge, tjonge, wat een deining om een snoek,” zei Luuk hoofdschuddend. „En intusschen zal Adolf zelf wel in zijn nopjes zijn. Freddie’s vijver is heel wat grooter dan Ventje's bad.” Even later begaf het tweetal zich naar beneden. Peter bleek vandaag een heel wat „soepeler” kameraad te zijn, dan anders, zooals Luuk ’t noemde en DUIFJE’S PLAN . .. een tijdje amuseerden ze zich uitstekend met Peters ultra korte-golf toestel, dat hij zoo goed als geheel zelf gebouwd had. 's Middags verzorgde de Phohi in Eindhoven een aardig programma en de dag vloog op die manier om. Pas na 't eten, om een uur of zeven, moest Luuk ineens weer aan Ventje en zijn snoek denken. Hij sprong op zijn fiets en reed naar Freddie's huis. Groot was zijn verbazing, toen hij bij den vijver in den achtertuin... Ventje en Duifje naast elkaar en in gepeins verzonken naar den reuzenvisch zag turen. Mevrouw was de eerste die hem in de gaten kreeg en tot groote opluchting van onzen vriend vertoonde haar blozend gelaat geen spoor meer van boosheid of teleurstelling. Integendeel! Zij zag er opgewekt uit en ook Ventje vertoonde weer den glimlach, die hem zoo'n innemend gezicht gaf. Wel was er onmiddellijk na zijn terugkeer storm in de huize van Wijck geweest; een storm echter, die spoedig bedaard was. De oorzaak van dit wonder was een spitsvondig idee van mevrouw geweest... „Wel, wel, dat is toevallig!" riep Ventje, Luuk de hand drukkend. „We zijn nog geen minuut hier!" Luuk lachte. „Ik kom eens kijken hoe Adolf 't maakt, meneer!" „Best, uitstekend zelfs!" antwoordde Ventje zonnig. „We hebben hem juist zijn diner gebracht en we stonden ons voor den zooveelsten keer te verbazen over de geweldige gulzigheid van onzen vriend.” „Enne... hebt u hem misschien al verkocht?" waagde Luuk te vragen, en tegelijkertijd nam hij zich voor, met geen woord op den heer Bot terug te komen. DE SNOEK VAN VENTJE Even trok er een schaduw over Ventje's gelaat. „Nee, dat niet, maar we zijn weer vol goeden moed, want mijn vrouw heeft een lumineus plan ontwor- _ fl * pen. „Ja, een ontzettend goed idee," voltooide mevrouw hevig knikkend. „En omdat jij ons zoo flink geholpen hebt met het transport naar dezen vijver, zullen we je in het geheim nemen!” „Maar denk er aan, het blijft absoluut tusschen ons drietjes!" waarschuwde Ventje. „is dat geheim zóó gewichtig?" lachte Luuk, niet in de verste verte begrijpend, wat 't voor een idee kon zijn. „Ontzaglijk gewichtig,” antwoordde Ventje met een geheimzinnig gezicht. Hij dempte zijn stem en vervolgde langzaam: „Morgenochtend zal er een advertentie in het ochtendblad staan ... kijk, deze ... op dit kladje heb ik den tekst geschreven..." Luuk sperde zijn oogen zoo wijd mogelijk open en las met stijgende verwondering en... verontwaardiging de volgende regels: SENSATIE! SENSATIE! SENSATIE! Komt den wereldberoemden snoek ADOLF bezichtigen! Bijna 1 Meter lang en een zeldzaam schoon exemplaar van een nagenoeg uitgestorven ras. Een snoek ter waarde van ruim ƒ 300.—! Zegt u dat niets? Gaat dat zien, gaat dat zien! Entree slechts 1 kwartje. Kaarten verkrijgbaar bij den heer van Wijck, Lindenstraat 113, alhier. Kinderen half geld. Honden kunnen niet worden toegelaten. DUIFJE’S PLAN . . . De wereldberoemde snoek ADOLF is te bezichtigen in den vijver achter villa „H e i d e b 1 o m." Kijkdagen: Eiken werkdag van 9—12 en van 2—5 uur. EXTRA TIJDING! Op het terrein zullen loten verkrijgbaar worden gesteld tegen den sensationeelen prijs van slechts één gulden, Op een nader te bepalen tijdstip zal de snoek ADOLF worden verloot. Er zullen 300 loten worden uitgegeven. Als troostprijzen gelden 10 fraaie foto's van ADOLF. Laat deze kans u niet voorbij gaan. ADOLF is de grootste, zeldzaamste en meest kostbare snoek ter wereld. HET BESTUUR. „Nu? Hoe vind je dat?" vroeg Ventje in spanning. Luuk was verslagen en wist niet dadelijk te antwoorden. Hij keek besluiteloos naar het papier in zijn handen en had een oogenblik het wonderlijke gevoel, te droomen. Eindelijk keek hij op, zag Ventje's bol gelaat voor zich en hoorde het kirrende lachje van mevrouw. „Hoe ik 't vind... ?" barstte hij met eerlijke verontwaardiging uit. „Ik vind 't een schandaal...!" „Een wat...?” vroeg Ventje stom verbaasd. „Een schandaal? Een schandaal zei je? Vind je het geen prachtidee? Is ’t niet in één woord overweldigend?" „Maar meneer van Wijck! U vergeet heelemaal, dat u hier in den tuin van een ander staat!" riep DE SNOEK VAN VENTJE Luuk. „Hebt u toestemming van Freddie's vader om hier een soort tentoonstelling te gaan houden?" „Och wat... toestemming," lachte Ventje. „Die menschen vinden 't natuurlijk uitstekend... Bovendien maak ik er gauw genoeg een eind aan... We hebben uitgerekend, Duifje en ik, dat er best honderd personen op één dag kunnen komen. Zeg nou eens, zeventig volwassenen en dertig kinderen, dat maakt al zeventien gulden vijftig aan kwartjes en drie vijf-en-zeventig aan halve kwartjes uit. Samen ruim een-en-twintig gulden. Stel dat er den eersten dag twintig loten worden gekocht.., wat weinig is, dan...” Luuk was zoo verbolgen, dat hij het liefst direct was weggeloopen. „Wat u van plan bent, is uw zaak!" viel hij driftig uit. „Maar i k wil 't niet! Verstaat u dat? Omdat ik weet, dat Freddie's vader me nooit meer zal aankijken, als hij 't verneemt. U moet niet denken, dat ik een dom jochie ben, dat alles maar slikt en... •# en... Ventje barstte in een uitdagend lachen uit, daarin bijgestaan door mevrouw. „Beste jongen, je vat de zaak veel te dramatisch op! Houd je bedaard en laat me eerst eens uitpraten. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat we ook aan j o u zullen denken. Je mag kiezen tusschen een aardig cadeautje of ... een bankje van tien en ...” Luuk stikte bijna. Wat? Wilde dat kleine inhalige kereltje met den eeuwigen glimlach op z'n vadsig gezicht hem nog omkoopen ook? Moest hij zoo’n uitgerekend en sluw heerschap nog langer helpen? Hij zou nog liever! Een domoor, een echte ezel was DUIFJE’S PLAN .. . hij geweest om niet naar Peters welgemeenden raad te luisteren. Maar nu hij in het spreekwoordelijke schuitje zat, dacht hij er gewoon niet over, nog langer mee te varen. Wat hem betrof wenschte hij Ventje en zijn vrouw ergens in Abessinië, dan konden ze daar snoeken verkwanselen. Haha, zulke duitendieven! Maar hij wist wat hij doen moest, reken maar van yes! Ventje en zijn snoek laten opwaaien! Alsjeblieft! Genoeg had hij van het gescharrel om Adolf, zijn buik er van vol. En wat een zeldzaam brutaal stukje van Ventje, om nota bene in den tuin van een ander een soort kijkspel te organiseeren. Lieve deugd, dat er zulke geslepen en onopgevoede menschen bestonden ... „Een cadeautje? Voor mijn moeite?" gilde hij. „Dank u wel! Dank u feestelijk. Ik wil niets meer met u te maken hebben. Geen sikkepit. En ik waarschuw u, als u dat plan laat doorgaan!" „Zeg ’s! Weet je wel tegen wien je spreekt?” antwoordde Ventje met stemverheffing. „Ik laat me niet alles welgevallen, gesnapt?" Luuk zweeg en dat was het verstandigst wat hij doen kon. Hij keerde zich om, vast besloten nooit van zijn leven meer één woord tegen deze menschen te spreken. En nog bevend van woede reed hij in volle vaart den tuin uit. HOOFDSTUK VIII BOONTJE KOMT OM ZIJN LOONTJE Na een vrijwel slapeloozen nacht vervoegde de leer van Wijck zich 's ochtends om half negen ten tantore van het plaatselijk nieuwsblad, met dit betoek bewijzende, dat hij geheel van streek was. Want :erwijl z’n ochtendblad reeds hoog en breed in de irievenbus van zijn woning zat, kwam hij vragen " • ** ^ advertentie nog kon vervallen# „Maar meneer!' antwoordde de verbaasde bedienIc, „de krant is vannacht om drie uur gedrukt en als le annonce niet in het blad had moeten worden ipgenomen, zou u het gisterenavond hebben moeten :eggen. Het is n u natuurlijk veel te laat.” Ventje streek zich langs het voorhoofd en knikte vermoeid. „Och ja, natuurlijk... ik heb geen seconde aan de trant in de bus gedacht... Enfin, dan is er niets neer aan te veranderen...” Mevrouw, onkundig van dit vreemde bezoek «an iet bureau van de krant, staarde haar man hoofdchuddend aan. „Hoe kon je nu zóó iets doms doen, Ventje? Het ochtendblad ligt van zeven uur af immers op de roordeurmat?" BOONTJE KOMT OM ZIJN LOONTJE „Ik ben bepaald een beetje in de war ..mompelde het heertje. „Dat blijkt," sprak mevrouw. „Kijk 's, ik ben juist gereed gekomen met het schrijven van de eerste vijftig, toegangsbewijzen en twintig loten. Vanmiddag na vijf uur ga je naar Peters, de fotograaf, om prijsopgave te halen van tien fotographiëen. Vraag ’t ook aan bij Van Dorp, die is misschien goedkooper. En dan verzoek ik je dringend een beetje voort te maken, want je moet om negen uur present zijn om de eerste toeschouwers te ontvangen. Trek je Zondagsche pak maar aan, dat staat je beter en vergis je niet met het geld. Versta je me, Ventje?" „Och, och, wat ben ik begonnen..." antwoordde Ventje als eenig antwoord. „Als we er maar geen last mee krijgen, Duifje." „Geen kwestie van! Als er moeilijkheden komen, roep je mij er maar bij. I k kan mijn woordje wel doen, waar of niet?" „O ja, maar ..." „Niets te „maren." Je bent een domoor, Ventje. In plaats dat je blij bent met mijn schitterend plan, trek je een gezicht of je voor drie maanden achter de tralies gaat. En laat je niet af zetten, Ventje, bij den vijver. Jongens van zeventien jaar zijn géén kinderen, goed gesnapt? Die betalen dus geen half maar een heel kwartje. En moeders met zuigelingen op den arm laat je kalm zeven-en-dertig-en-een-halven cent betalen, want zuigelingen zijn wel kinderen. Zal ik het voor je opschrijven, Ventje?” „Och nee, ik onthoud 't wel. Weet je, Duifje, ik vind 't zoo beroerd, dat van Luuk. We hadden 't anders moeten aanpakken." DE SNOEK VAN VENTJE Duifje lachte hoonend. „Wat kan ons Luuk schelen, we hebben hem nu tóch niet meer noodig. Je had den jongen nooit moeten aanhalen. Wil ik je eens iets zeggen? Als we verraden worden, heeft h ij 't op zijn geweten. Brr, zoo leelijk als hij ons gisterenavond aankeek!" „Luuk ons verraden? Dat doet hij nooit!" riep Ventje met overtuiging in zijn stem. „Zie je ... eigenlijk ... hm ... eigenlijk heeft hij wel een beetje gelijk gehad... Bijzonder verstandig zijn we niet bepaald geweest met dat plan van jou ... ik bedoel..." Mevrouw van Wijck zeeg in een stoel en hief de armen naar het plafond. „Wat zeg je me nou, Ventje? Vind je mijn plan n u ineens niet meer zoo mooi? Ga je terug krabbelen, meneertje? Heb je er spijt van, hè? Niets er van, begrepen! Het is jouw schuld geweest, dat ons goede geld met handen vol werd weggesmeten voor dien stommen snoek en nu zal j ij je terugtrekken? Oh, oh, wat ben je toch een bange domoor!” „Ja, maar ... als die familie ... hm ... nu eens onverwacht terugkeert? Wat dan?" Mevrouw keek Ventje spottend aan. „Dan roep je m ij maar, Ventje! Maar de familie kómt niet onverwacht terug. Het is geen verhaaltje uit een weekblad maar werkelijkheid. En i k geloof niet aan dergelijke toevalligheden." „Nou, het is te hopen,” zuchtte Ventje en begon de entreebiljetten en loten in te pakken. Terwijl hij zich gereed maakte om te vertrekken, knipte mevrouw nog gauw de advertentie uit. „Die plak je op het hek, Ventje!" „Maar ik heb geen lijm, Duifje!" BOONTJE KOMT OM ZIJN LOONTJE Mevrouw sloeg de oogen naar boven. „Lijm of geen lijm, je plakt de advertentie op het hek!" Ventje knikte en vertrok, diep rampzalig en ongelukkig. Even over negen uur bereikte hij Freddie's ouderlijk huis. De villa lag stil en verlaten in den fraaien tuin en tot z'n blijdschap stond Adolf even monter als anders in het doorschijnende water. Ventje keek eens om zich heen en knikte, in gedachten verzonken. Kom aan, hij moest maar door den zuren appel heenbijten. Misschien liep alles met een sisser af en zou hij spoedig van het gevaarlijke avontuur verlost zijn. Maar één ding hoopte hij vurig ... dat hij niet plotseling tegenover Luuk zou staan. Hij schaamde zich voor Luuk Westhof, zooals hij zich nooit eerder voor iemand had geschaamd! Hij maakte het pakje open en langzaam kwam zijn gewone koelbloedigheid terug. In zijn oogen verscheen weer de listige glans, die Luuk een paar keer aan 't twijfelen had gebracht. Sapperloot, met een beetje geluk kon hij nog goud verdienen met Adolf... Er verliep een half uur, maar het bleef vredig en stil in den tuin van de familie Lansdijk. Om tien uur wandelde Ventje al heel wat minder hoopvol naar het hek en keek den weg eens af. Tot zijn blijdschap kwamen er drie dames aangefietst, die na een blik op het nummer te hebben geworpen afstapten en Ventje nieuwsgierig aankeken. „Hm... meneer... is hier die snoek te zien?" vroeg er een. „Zeker dame, komt u binnen dame, de wereldberoemde snoek Adolf!" antwoordde Ventje, plotseling vol ijver. „Drie entreebiljetten dames? De Snoek van Ventje 7 DE SNOEK VAN VENTJE „Nou, ziet u... eerst maar één," giegelde de juffrouw. „Als 't de moeite waard is, zal ik mijn vriendinnen wel roepen .. ." Ventje keek op zijn neus, maar incasseerde zijn eerste kwartje, opende het breede hek en volgde de juffrouw met vlugge dribbelpasjes naar den vijver. „Och gossie ... een gewone snoek ...” sprak ze teleurgesteld. „Wat is daar nou aan!” „Een gewone?" riep Ventje kwaad. „Dat kunt u wel zeggen, maar Adolf is een buitengewone snoek. Een prachtvisch, in één woord," „Is-ie opgezet?" vroeg de juffrouw. „Hij beweegt niet eens." „Dat doen visschen nooit, ik bedoel, een snoek staat altijd zoo stil in het water,” verdedigde Ventje zijn geldwinning. „Zal ik uw vriendinnen even roepen?" „O nee, dat doe ik zelf wel, ik heb 't nou tóch al gezien!” zei ze haastig en met een schuinen blik naar Ventje, voegde ze er aarzelend aan toe: „Eigenlijk zonde van m'n kwartje ..." Ventje klapte de kaken op elkaar en stond beduusd. Zonde van haar kwartje... Stel je voor! En dat kreeg je zoo maar op je boterham. Zoo'n ondankbaar schepsel! Er verliep wederom een half uur na het vertrek der drie vriendinnen, waarin niets bijzonders voorviel. Ventje zat geduldig bij het hek te wachten en rammelde af en toe met de twintig kwartjes wisselgeld, welke hij op aanraden van de practische Duifje bij zich had gestoken en welke geldstukken feitelijk bedoeld waren geweest voor de muntmeter van het licht. BOONTJE KOMT OM ZIJN LOONTJE Toen, eindelijk, sprong een heer van zijn fiets, zette deze tegen het hek en kwam recht op Ventje af. De man tikte even tegen den rand van zijn hoed, schraapte zijn keel en staarde Ventje zoo doordringend aan, dat het heertje onmiddellijk begreep, dat de man in geen geval een snoekliefhebber kon zijn. „Meneer, kimt u mij vertellen, waar ik meneer van Wijck kan vinden?" luidde de vraag van den vreemdeling. „Ben ik," antwoordde Ventje aarzelend. De ander haalde een notitieboekje uit zijn binnenzak en dook een potlood op. „Ik ben van de belastingen," vervolgde hij kalm. „Ik noodig u uit voor twaalf uur bij den inspecteur te komen. Mag ik voor de goede orde uw naam, voornaam en datum van geboorte weten?” „Maar waarom?” vroeg Ventje stom verbaasd. „Omdat u geen rekening met de vermakelijkheidsbelasting hebt gehouden," legde de ander zakelijk uit. „U bent dus in overtreding. Het te kijk zetten van een snoek is belastbaar. U had dat moeten opgeven bij de inspectie. Ik raad u aan te verschijnen, want anders loopt u kans een hooge boete te krijgen. Bonjour.” „Bbbbbon ... jjjjjour ..." hakkelde Ventje en zijn onderkaak viel op zijn borst van verbazing. Nauwelijks was de ambtenaar verdwenen of een andere ambtenaar meldde zich aan. „Meneer, als u meneer van Wijck bent, kom ik u zeggen, dat u vóór half twaalf op het raadhuis moet verschijnen!" „Op het raadhuis?” riep Ventje vertwijfeld. „Juist, op het raadhuis.” 7* DE SNOEK VAN VENTJE „En waarom in vredesnaam?" De bezoeker glimlachte. „Omdat u in ernstige overtreding bent. Het is namelijk verboden zonder verkregen vergunning van burgemeester en wethouders hier in de stad een tentoonstelling op touw te zetten en ik meen, dat u een snoek ..." „Schande, schande!" riep Ventje, wit van kwaadheid. „Mag je tegenwoordig dan niets meer?" „Niet veel," antwoordde de ambtenaar droogjes. „Althans niet zonder vergunning van burgemeester en wethouders. Als u integendeel wèl vergunning van burgemeester en wethouders zoudt hebben gekregen, dan..." „Man, houd op met je burgemeester en wethouders!" jammerde Ventje, „Als ik geweten had, dat er zooveel rompslomp noodig is om een doodgewone snoek... ik bedoel, om een snoek als Adolf tentoon te stellen, dan had ik het dier rustig thuis gelaten.” „Kan ik den snoek even zien?" vroeg de man nieuwsgierig. Nu grijnsde Ventje. „O ja, als u maar een kaartje koopt. Eén kwartje en u kunt er in!” „Merci,” zei de man. „En tot straks op het raadhuis, meneer van Wijck!" „Tot straks ..." siste Ventje. Opnieuw verstreek een half uur. Toen kwam een boertje met twee jochies van een jaar of vijf. Het drietal bekeek Adolf en verliet zwijgend en zeer spoedig den vijver. Ventje keek den boer peinzend na en volgde hem tot bij het tuinhek. 30 ONT JE KOMT OM ZIJN LOONTJE „Vond u hem niet mooi?" vroeg hij aarzelend. De boer stopte een pijp, streek een lucifer aan en kneep zijn kleine, zwarte oogjes half dicht. „Als jouw snoek driehonderd gulden waard is, is de sloot langs mijn boerderij onbetaalbaar!" sprak hij met iets dreigends in zijn stem. „Afzetter! „Zeg 's!” riep Ventje, in nieuwe woede ontstoken. „Ik zeg niets meer," vervolgde het boertje. „Maar het zal me geen tweeden keer gebeuren, ajuus! Om elf uur had Ventje precies vier kwartjes ontvangen en juist wilde hij het tentoonstellingsterrein voor goed den rug toekeeren, toen een auto stopte. Er sprong een heer uit, die regelrecht op Ventje toekwam. „Meneer van Wijck?" „Jawel," zei Ventje korzelig. „Mooi,” vervolgde de ander. „Ik ben van de politie. U moet zich voor twee uur vanmiddag op het hoofdbureau aanmelden." „Ppppolitie ... ?" hakkelde de arme Ventje. „U bent in overtreding," sprak de meneer streng. „Met de loterijwet. Het is zonder vergunning namelijk niet veroorloofd een loterij op touw te zetten. Wilt u mij de nog resteerende loten overhandigen?" „Maar ik heb er nog niet één verkocht!" stamelde Ventje. „Dat zullen we onderzoeken, nadat we u den eed hebben laten afleggen," hernam de man. „Zoo, geeft u mij die loten maar hier en wees gewaarschuwd. U staat vanaf dit oogenblik onder politiecontrole. Nog één lot verkocht... en u wordt gearresteerd. Welnu, tot vanmiddag." „Schandelijk, meer dan erg!” schreeuwde Ventje heesch. DE SNOEK VAN VENTJE Onmiddellijk wendde de man zich om. „Zei u iets?" vroeg hij dringend. „Niets, . krabbelde Ventje verschrikt terug. „Ik dacht dat ik een kennis zag ..." De auto rammelde weg en Ventje voelde zich rampzaliger dan ooit. Bovendien kreeg hij trek inf een kopje koffie. Dus besloot hij voor den tweeden keer naar huis te gaan, toen een groote autobus kwam aanrijden en... vlak voor hem stopte. Ventje voelde een kriebeling in zijn keel, verwachtte op z'n minst een nieuwen ambtenaar van het een of ander te zien uitstappen, doch kreeg voorloopig alleen het gezicht van den chauffeur te zien. „Is die snoek hier te bezichtigen?" klonk het lieuwsgierig. „Ja chauffeur, zeker chauffeur, in den achtertuin ïoor!" De chauffeur trok zich terug en overlegde met de ïassagiers. Het bleek een gezelschap van dertig personen te zijn, die in een vroolijke vacantiestemming varen. Weg waren Ventje's droeve gedachten, weg was ille misère! In spanning keek hij naar den chauffeur, lie met den leider aan 't onderhandelen was. < »W°rdt er korting gegeven aan groote gezelschap>en?" klonk 't even later. Ventje knikte. ««Twintig procent!” antwoordde hij met stille hoop n t hart, dat Duifje zich hiermede zou kunnen versenigen. „Goed dan," vervolgde de chauffeur. „We zullen sven wachten op de twee andere wagens. We zijn aet zeventig man, ziet u." OONTJE KOMT OM ZIJN LOONTJE Ventje vertrouwde zijn ooren niet. riotsenng was voor hem de zon door de wolken gekomen. En hij overlegde, pienter als hij was, dat hij over enkele minuten de ronde som van veertien klinkende guldens zou ontvangen... Doch nauwelijks had hij deze ontdekking zoo gedaan of hij kreeg een gevoel of iemand hem gevoelig op zijn eksteroog trapte. Er stopte een glanzende limousine achter de touringcar en... de heer Bot in hoogst eigen persoon stapte uit. Met een onschuldigen glimlach kwam hij recht op Ventje af. „Zoo, zoo!" begroette hij zijn slachtoffer. „En gaan de zaken nog al?" Ventje had den man wel kunnen aanvliegen en verbaasde zich over dit uiterst brutale optreden van den zaakwaarnemer. , „ „De zaken gaan — nog al — maar uitstekend, antwoordde hij scherp. „Och kom ...” meesmuilde Bot, maar gluurde eens in'de richting van het snaterende en kakelende gezelschap. „Nou ... dat zal wel! . . „Dat zal zeker wel, antwoordde Ventje vinnig en hij rammelde met de kwartjes wisselgeld. „In elk geval ben ik blij, dat ik Adolf niet verkocht heb." f f x De heer Bot begon te lachen, doch het was geen prettig lachje. „Bedoelt u, dat er al menschen zijn geweest om naar den snoek te kijken?" „Menschen?” herhaalde Ventje. „Legers menschen! Van negen uur af is t één rij nieuwsgierigen geweest.” „Sommige menschen kunnen toch aardig over- DE SNOEK VAN VENTJE drijven, ’ vond Bot, maar in zijn oogen was een glans van jaloezie gekomen. „Sommige menschen wel, ja zeker!" gaf Ventje spottend toe, „Maar i k niet, ik heb een hekel aan overdrijven en aan liegen ook!” „Slaat dat laatste op m ij ?” vroeg Bot vijandig. Ventje, die zich veilig voelde tusschen al die menschen, knikte nadrukkelijk. „Juist, op u!" sprak hij kalm. „Want als er één man kan liegen en bedriegen bent u *t.” „Dat zal ik onthouden!" viel Bot driftig uit. „Wel ja, waarom ook niet?” vervolgde Ventje moedig. „Denk maar niet, dat ik nog één seconde bang voor je ben." „Luister eens,” hernam Bot op geheel anderen toon en hij nam Ventje vertrouwelijk terzijde. „Of we elkaar nu kwaad blijven aankijken, geeft tóch niets. Laten we daarom die kwestie maar vergeten en..." „Vergeten? Zoo iets vergeet ik nooit van mijn leven!" „Wind je nu niet op, meneer van Wijck, maar luister even. Ik wou nog eens op uw snoek terugkomen." „Dacht ik wel," zei Ventje vijandig. „Wou je hem soms dit keer zelf koopen?” „Geraden!" „Dan zal ik je eens gauw iets vertellen,” vervolgde Ventje, die zich in de meerderheid voelde, „al zou je duizend gulden voor Adolf willen neertellen, dan kreeg je hem nog niet. Gek hè?” „Ja, dat is zeker gek,” zei Bot droog. „Maar denk niet, meneer van Wijck, dat ik niet contant zou betalen.” Hij klopte op zijn borstzak en vervolgde fluisterend: „Boter bij de visch natuurlijk." „Neen man, ik kèn je praktijken nu," lachte Vent- BOONTJE KOMT OM ZIJN LOONTJE je. „Dacht je dat ik er een tweeden keer1 intippelde? Geen sprake van. En doe me nu een plezier en hoepel op. Offe ... koop een kaartje van een kwartje en ga den zeldzaamsten snoek bekijken, die er op twee beenen rondloopt... ik bedoel, die er zondzwemt. „We behoeven elkaar niets wijs te maken, sprak Bot kalm. „Ik zie wel, dat u minstens even pienter bent als ik zelf. Het zal u dan ook niet verwonderen, dat ik hier ben gekomen om zaken met u te doen. En..." „Of je nou lang of kort praat, Adolf verkoop ik niet meer," besliste Ventje. „Ik heb ik weet niet hoeveel menschen gehad en het heeft van negen uur af kwartjes gestroomd, gestroomd zeg ik." „Die stroom van zilver zou ik wel eens willen zien!” spotte Bot ongeloovig. „Dat kan," zei Ventje, die op zijn hoede was. „Maar het grootste deel zit veilig in mijn portefeuille. Je snapt wel, dat ik een paar maal al dat zilver in briefjes van tien heb moeten wisselen..." Bot knikte, kwam hoe langer hoe meer onder den indruk. „Enne ... hebt u vergunning van den eigenaar hier?" „Zwart op wit," fantaseerde Ventje. „De familie is in het buitenland en ik mag hier doen en laten wat ik wil, als ik maar zorg, dat niet op de planten wordt getrapt.” „Kijk's...” begon Bot aarzelend; „ik zelf voel ook wel iets voor zoo'n soort tentoonstelling. Ik houd niet van lang praten, daarom zal ik kort zijn. Wilt u mij uw snoek verkoopen, ja of neen?” „Neen!" zei Ventje. „Of eigenlijk ... ja, maar dat hangt van den prijs af." DE SNOEK VAN VENTJE In Bots oogen kwam weer de sluwe uitdrukking. „En wat is die prijs?" vroeg hij vlug. „Duizend gulden," grinnikte Ventje. De heer Bot, boos over een dergelijk grapje, wendde zich om en begaf zich met groote stappen naar zijn wagen. Wat Ventje betrof, hij bleef rustig staan, overtuigd dat Bot wel terug zou komen. Inderdaad gebeurde dit! „Hallo meneer, daar zijn de twee andere wagens!” riep de chauffeur. „Uitstekend!" antwoordde Ventje. „Twee andere wagens?" herhaalde Bot nieuwsgierig. „Ja natuurlijk," sprak Ventje, „het is een gezelschap van zeventig personen. Ik zei je toch al dat 't toeschouwers stroomt? Alleen geef ik dergelijke groote gezelschappen korting." „Hoeveel?" „Twintig procent." „Dus... u ontvangt veertien gulden... voor die paar minuten?” stiet Bot heesch uit. „Grappig hè?” lachte Ventje. „Maar het sluit als een bus, die berekening. Je kan heel aardig vermenigvuldigen.” „Honderd gulden ... en contant... direct te betalen!" hernam Bot fluisterend. „Honderd gulden voor uw snoek, meneer van Wijck, op voorwaarde dat i k dit gezelschap rondleid en direct de beschikking over Adolf krijg." „Twee honderd gulden en ik ben binnen de minuut weg,” antwoordde Ventje. „Vlug, meneer Bot... Ja of neen?" „Neen!" Roef Knnmtir rlan M k/VUIVUl uuu • BOONTJE KOMT OM ZIJN LOONTJE „Honderd vijftig ..." „Twee honderd en geen cent minder." Bot aarzelde. Zijn voorhoofd rimpelde zich. Toen klonk geknars van remmen en omkijkend zag hij drie glanzende touring-cars achter elkaar staan. „Hier dan!” sprak hij zacht. „De kwitantie stuurt u me maar op... in goed vertrouwen, nietwaar? Trouwens ... ik betaal tóch geen tweeden keer ..." Ventje stond op heete kolen. Zijn kleine, loerende oogjes waren onafgebroken op Bots handen gevestigd. Die handen openden een dikke portefeuille en twintig biljetten van tien gulden verwisselden van eigenaar. „Zoo, zaken zijn zaken," zei Ventje toen en veegde met den rug van zijn hand z'n warm voorhoofd af. „Geluk met Adolf, geachte heer..." „Dat zal wel losloopen!" riep Bot zonnig en zacht voegde hij er bij, zoodat Ventje de woorden niet kon verstaan: „Domoor... als je vierhonderd gevraagd had, had ik 't immers ook graag betaald... ?" Ventje stak het geld bij zich, nam zijn hoed af, knikte het snaterende gezelschap toe en verliet den tuin. Nauwelijks was hij op weg naar huis of een taxi kwam aanrijden. De wagen minderde vaart en boven de naar achteren geslagen kap uit kwamen drie ontstelde gezichten, die in de richting van de touring-cars en de villa keken. Ventje kreeg een gevoel of hij dwars door het wegdek zakte en moest even tegen een boom gaan leunen om op verhaal te komen. Want in de drie menschen in de taxi had hij Freddie Lansdijk en zijn ouders herkend... HOOFDSTUK IX UIT DEN VIJVER IN EEN TEIL De menschen, die het gebeurde in den loop van den dag vernamen of in de krant lazen, lachten zich een kriek en vooral zij, die Bot in zijn functie van zaakwaarnemer van nabij hadden leeren kennen en ... financieel een veer hadden gelaten, waren heel tevreden met den gang van zaken. Immers, de heer Pieter Adriaan Bot bleek nog een en ander op zijn kerfstok te hebben en gelijk met de aanklacht, welke Freddie's vader hem op de boterham schoof, kwam een lawine van andere klachten van gedupeerden los. Veiligheidshalve werd de zaakwaarnemer daarom in voorloopige hechtenis genomen, zoodat hij tijdelijk van het tooneel verdween. Tot opluchting en groote vreugde van Ventje en Duifje, die uit den aard der zaak al heel weinig voor een toevallige ontmoeting met Bot voelden. Ventje snapte heel goed, dat er, zoo Bot er de kans toe kreeg, een flink pak slaag voor hem zou opzitten... Ook Luuk, Peter en zelfs Freddie hadden nog dagen lang de grootste pret over de wijze, waarop Ventje wraak had genomen. Intusschen wilde dat niet zeggen, dat Luuk Ventje met andere oogen ging aanzien. Hij had nu eenmaal een hekel aan het schraperige mannetje en diens echtgenoote gekregen en UIT DEN VIJVER IN EEN TEU dacht er eenvoudig niet aan, nog eens bij het gierige echtpaar op visite te komen. Liever zocht hij Freddie of Peter op en vooral de laatste scheen na het gebeurde in zijn voordeel veranderd te zijn. Hij was niet meer zoo ijselijk geleerd als vroeger en deed heel wat minder dan anders aan een drogen boekenwurm denken. En hoe zat 't nu eigenlijk met den hoofdpersoon van het avontuur, met Adolf? Officieel behoorde de reuzensnoek den heer Bot toe, maar omdat de man ingesloten was, kon hij zelf geen maatregelen nemen Adolf te doen verhuizen. Wel mocht hij zijn vriend Jaap Kleyn een briefje zenden, waarin hij den timmersmansknecht verzocht den snoek uit den vijver te halen en tijdelijk te bewaren. „Maar,” schreef hij onder het briefje, „ate je het monster kunt verkoopen, is 't mij wel zoo lief, want ik heb mijn buik vol van snoek.” (Dat was natuurlijk figuurlijk bedoeld.) „Zie maar welken prijs je voor hem maakt en houd mij dan op de hoogte. Onder de vijf-en-twintig gulden mag je hem echter niet weg doen!" Jaap Kleyn toog naar Freddie s ouderlijk huis, kwam met zijn verzoek voor den dag en kreeg var meneer Lansdijk toestemming Adolf weg te halen Jaap liep om de villa heen, krabde zich eens achtei het oor en kreeg toen pas Freddie en Luuk in dc gaten, die bezig waren de fiets van eerstgenoemdei opnieuw te lakken. # „Dat is de timmerman, die het trapje van Ventjï heeft gemaakt," herinnerde Luuk zich. „Hij kom zeker Adolf halen.” Jaap stelde zich voor en overlegde op welke wijz< DE SNOEK VAN VENTTE hij Adolf zou meenemen. „Dat is reuze gemakkelijk," sprak Luuk. „Je bestelt een taxi, koopt een flinke teil, laat den vijver leegloopen, haalt Adolf er uit en rijdt met de teil op je schoot weg." „Geen money voor een taxi," zei Jaap. „O, meneer Bot betaalt wel..." „Ja, op je hoofd," vervolgde de knecht spottend. „Een mooie jongen! Ik krijg zelf nog een tientje van hem.” „Verkoop den snoek dein voor een tientje, dan zijn jullie quitte! lachte Freddie. „En als je meer voor hem maakt, mag je m ij de rest wel geven." „J o u ?" verbaasde Jaap zich. „Natuurlijk, voor vijverhuur .,." Luuk schoot in een lach, maar Jaap had ’t land. Hij vertrok en kwam een paar uur later met een prachtig vehikel terug. Een karretje op twee fietswielen, dat een teil torste, die met touwen was vastgesjord. „Zoo!” zei hij tevreden. „Nu gaat 't beter. Laat de vijver maar leegloopen." Freddie trok de plug uit den bodem, Adolf keek hem met zijn domme oogen verbaasd aan en Jaap stroopte de mouwen op. „Wees maar voorzichtig," waarschuwde Luuk. „Een snoek is een roofvisch!” „Laat dat maar aan mij over," lachte de man. Toen de vijver leeg was en Adolf machteloos op zijn groene zijde lag, tilde Jaap het kolossale dier behoedzaam in de teil, ledigde daar vier emmers water in, zoodat Adolf zich weer beter in zijn element voelde en vertrok. De jongens keken hem na JIT DEN VIJVER IN EEN TEIL ïn nieuwsgierig vroeg Luuk zich af of hij den snoek nog eens zou terugzien. Hij had zich warempel een beetje aan Adolf gehecht de laatste dagen! Den volgenden dag stond de volgende in 't oog toopende annonce in het avondblad: ZELDZAME REUZENSNOEK TE KOOP, LANG PL.MIN. 1 METER. TE BEVR. BIJ J. KLEYN, VEERSTRAAT 8, ALHIER Ventje, die juist een geurig sigaartje had opgestoken, schrok zich een hoedje door de wijze waarop mevrouw, die de advertentie las, opschrok. „Neen maar, moet je dit eens lezen, Ventje!" riep ze opgewonden. „Iets over Bot?" „Neen, over Adolf. Maar lees zelf!" „Tjonge, tjonge, wat een advertentie!" lachte het heertje. „Ja, dat is natuurlijk onze snoek. Nu, het zal mij benieuwen of Kleyn hem verkoopt. Misschien krijgt hij er wel een gulden voor, haha! „Een gulden? Een kwartje!" riep mevrouw. „Ik heb juist gelezen dat het niet eens lekker is zoon ouden snoek op te peuzelen en welke idioot koopt hem om te bewaren?” „Dank je," zei Ventje droog. „Dus ik ben altijd een idioot geweest, bedoel je?” „Och neen, maak nu maar geen ruzie," verzocht mevrouw. „Je bent een schat, Ventje, en ik ben ontzettend in. mijn nopjes met die mooie avondjapon, die ik van je gekregen heb. Maar ik bedoelde ..." „Ja, ja, ik begrijp ’t wel,” glimlachte Ventje. DE SNOEK VAN VENTJE „Natuurlijk koopt niemand het beest om ergens te laten rondzwemmen en nu Bot bekend heeft, dat hij geen sikkepit verstand van visschen heeft, geloof ik eindelijk, dat Adolf niet de minste waarde heeft. Sapperloot... ik ben nieuwsgierig waar Kleyn hem op 't oogenblik in bewaart!” „In een badkuip misschien!” meende mevrouw. „Of niet. Weet je wat ik doe, Duifje? Ik ga eens kijken.” „Kijken? Waarom in vredesnaam?" „Begrijp je dat niet, Duifje?" vroeg Ventje met slimme oogjes. „Om dat oude bad misschien te verkoopen, dat we nog steeds op zolder hebben staan. Al krijg ik er maar een paar rijksdaalders voor... het is dan tóch meegenomen en we zijn er meteen van af." „Wat ben je toch slim, Ventje!" antwoordde mevrouw. „Ga meteen, hè?” Ventje stond op en glunderde. „Als ik het verkoop, Duifje, neem ik een fijne doos bonbons voor je mee." „O, Ventje!" „Ja, een echte fijne doos bonbons en laat 't maar aan m ij over! Iemand als ik maakt misschien wel een tientje voor het bad!" „Wat ben je toch een zakenman, Ventje!" sprak mevrouw bewonderend. „Ik laat alles aan je over, hoor!” Een kwartiertje later stond Ventje in een kleine timmermanswerkplaats achter Jaap Kleyn’s woning. Jaap zelf had het heertje binnen gelaten. „En komt meneer zijn snoek weer terugkoopen?" vroeg hij hoopvol. ... en twintig biljetten van tien gulden verwisselden van eigenaar (Blz. 107) UIT DEN VIJVER IN EEN TEIL Ventje schrok. „Terugkoopen? In geen honderd jaar, man! Ik kwam alleen maar eens kijken. Zoo, zoo, moet die arme Adolf zijn dagen slijten in die veel te kleine teil? Nou, Kleyn, je boft man, dat ik geen lid van de dierenbescherming ben, want anders..." Kleyn keek bezorgd. „Dat meent meneer niet," antwoordde hij. „En die teil is toch groot genoeg." Ventje lachte spottend. „Groot genoeg, zeg je? Maar mijn beste man, het arme dier kan zich niet eens omkeeren. Zou j ij 't leuk vinden eeuwig en altijd tegen denzelfden wand aan te kijken? Om tureluursch te worden!” „Maar i k ben geen snoek, meneer!" „Nee, dat is waar, maar als er hier iemand van de dierenbescherming komt, geachte heer, ben je zuur. Zoo waar als ik hier voor je sta.” „Maar i k heb niet zoo'n badkuip als u had," verdedigde de man zich. Ventje trok een rimpel. „Daar zeg je zoo wat, Kleyn... Dat bad ... nietwaar ... staat nog steeds bij mij op zolder. Weet je wat je doet? Neem het voor een prikje van me over.” „Nou ... het zou geen kwaad idee zijn, meneer ..." vond Jaap. „Maar i k heb er geen zeggenschap over. Daar moet meneer Bot een beslissing in nemen enne... enfin... u weet waar hij zich op 't oogenblik bevindt.” „Zoek hem eens op,” ried Ventje hem aan. „En zeg hem, dat hij het bad voor een tientje kan krijgen. Doe je t? De Snoek van Ventje 8 DE SNOEK VAN VENTJE „Tjonge... dat is niet goedkoop, meneer!" vond Jaap. Ventje glimlachte. „Als j ij mijn bad voor een tientje mag koopen van Bot, krijg j ij tien procent. Nou... hoe vind je dat?" Nu lachte Jaap. „Dat is niet slecht, meneer; ik moet morgen toch naar het Huis van Bewaring, om Bot iets te vragen en ik zal er dan aan denken." „Is er al een liefhebber voor Adolf geweest?" vroeg Ventje zoo langs zijn neus weg. Even aarzelde Jaap, dan schudde hij het hoofd. „Geen kip," antwoordde hij. „En als u het mij vraagt... komt er ook niemand ..." Er zijn lieden die onverbeterlijk zijn, maar dat iemand als Bot, die zich nota bene in hechtenis bevond, nieuwe plannen maakte om zich op gemakkelijke wijze te verrijken, wel, dat was het toppunt van brutaliteit. Het was den zaakwaarnemer een voortdurende ergernis, te weten, op welke wijze Ventje hem had beetgenomen en het sprak dan ook van zelf, dat Bot wraakplannen smeedde. Toen Jaap Kleyn den volgenden dag dan ook een oogenblik bij hem werd toegelaten, verwonderde 't den timmermansknecht geenszins, dat de geachte heer Bot in de stilte van zijn tijdelijk verblijfplaats verschillende plannetjes had uitgebroed. Het tweetal kon uit den aard der zaak slechts weinig woorden wisselen, maar een goed verstaander heeft een half woord noodig en wat Jaap betrof, die kon 't soms met een kwart woord doen... UIT DEN VIJVER IN EEN TEIL In elk geval kreeg Ventje om vier uur 's middags een telefoontje, waarin hem door Kleyn werd verzocht ’s avonds om acht uur in de Veerstraat te komen. „Ziedaar!” pochte het heertje, „al weer een bewijs, hoe ’n op-en-top zakenman ik ben. Als dat bad voor geen tientje de deur uitgaat, Duifje, heet i k geen Ventje meer.” „Alles goed en wel," antwoordde de inhalige mevrouw van Wijck; „maar het was toch niet noodig geweest Jaap Kleyn een gulden voor zijn moeite te beloven. I k voor mij was vast niet hooger dan twee kwartjes gegaan.” „Nou ja...” zuchtte Ventje, „je moet een ander ook wat gunnen!" Opgewekt en precies op tijd belde hij aan Jaaps woning aan. „M’n man is achter, loopt u maar even om," deelde juffrouw Kleyn hem mede. Ventje knikte, liep de steeg naast het huisje door en wilde juist de deur die toegang gaf tot het plaatsje openen, toen een opgewonden stem hem verrast deed opkijken. Met de hand op de klink bleef hij ademloos luisteren. „Het is een krankzinnige prijs voor zoo’n juweel van een snoek!” riep Jaap en zijn stem klonk boos. „U moet niet denken, dat ik geen verstand van dit soort visch heb. U als kennér weet heel goed, dat vijf-en-zeventig gulden voor dit dier belachelijk weinig is. Maar best, meneer de Vos tot Wezenwijcke, we zullen er geen woorden meer over vuil maken. Ik verkoop u hem dus niet!” Er was even een pauze, waarin Ventje zich ge- DE SNOEK VAN VENTJE iroelig in den arm kneep ... Had hij goed gehoord? Stond daar aan de andere zijde van de deur Paul de Vos tot Wezenwijcke? De bekende dierenliefhebber en eigenaar van minstens een dozijn aquaria met tropische visschen... Lieve deugd, dat was toevallig, dat hij juist nu deze woorden moest opvangen! Vijf-en-zeventig gulden had Jaap gezegd ... Belachelijk! Vijf-en-zeventig gulden voor een snoek, die geen rijksdaalder waarde had. Vijf-en-zeventig gulden voor een snoek, die ... „Zestig gulden en geen cent meer!" sprak een rustige en beschaafde stem. „Dat is een mooi bod, waarde heer. Nu, wat doen we?" „I k laat geen cent vallen!" riep Jaap boos. „Dan heb ik de eer u te groeten!” hernam de heer de Vos tot Wezenwijcke nuchter. „Maar als u van gedachten mocht veranderen, meneer Kleyn, dan weet u mij te vinden, nietwaar? Landgoed „De Beuken" aan de Laan van Vogelenzang. Tot kijk!" „Ajuus!" groette Jaap grof. Voetstappen klonken op. Ventje deinsde achteruit en toen de deur open ging en de heer de Vos enzoovoort in de opening verscheen, trok het heertje het onschuldigste gezicht van de wereld. Maar inwendig had hij de grootste pret. Haha... wat een ezel was die Jaap geweest. Zestig gulden voor Adolf en dat had hij geweigerd. Haha ... Terwijl de heer de Vos tot Wezenwijcke zich haastig de smalle straat uit spoedde, begaf Ventje zich naar de werkplaats. Daar stond Jaap naast de teil. Zijn gezicht was donkerrood van kwaadheid en nog vóór Ventje een woord had kunnen zeggen, schudde de man al het hoofd. UIT DEN VIJVER IN EEN TEIL „Gaat u maar gerust weg, meneer van Wijck!" zei hij gebiedend. „Bot heeft geen dubbeltje voor dat bad van u over.” „Bad ... bad ... welk bad ... ? Oh ja, dat bad.. /' herinnerde Ventje zich met schitterend gespeelde onnoozelheid. Hij glimlachte. „Nou moet je weten, Kleyn, dat ik dat bad heelemaal vergeten was. Ja, werkelijk. Ik kwam voor iets heel anders, weet je." „Zoo...?” vroeg Jaap wantrouwend. „En waarvoor dan wel?" Ventje klopte op zijn binnenzak en leunde tegen de werkbank. „Ik heb een neefje," begon hij zakelijk; „oh, een beste brave jongen. Hij is pas tot de vierde klas H.B.S. bevorderd en hij is mijn... mijn oogappel. Zoon reuze, beste, brave jongen, Kleyn!" „Jawel, dat kan wel zijn, maar ik heb weinig tijd," onderbrak Jaap korzelig. „Geduld, geduld," antwoordde Ventje met een gebiedend handgebaar. „Dat neefje nu krijgt altijd een toepasselijk geschenk van mijn vrouw en mij, Jaap Kleyn, en omdat Hans, zoo heet hij, erg veel van visschen houdt, hadden wij gedacht..." Jaaps gezicht klaarde onmiddellijk op. „Komt u Adolf dus toch terugkoopen?" vroeg hij haastig. Ventje lachte breed. „Geraden! Mits... enfin, dat snap je wel. Er zijn grenzen, nietwaar en al i s Hans dan ook mijn oogappel, ik ben niet van plan om hem een cadeau ter waarde van een auto te geven.” „Nou, u komt op een geschikt moment," antwoordde Jaap spottend. „Ik heb zooeven een vent de deur DE SNOEK VAN VENTJE uitgewerkt, die ook zin in den snoek had, maar te weinig naar mijn zin bood.” „En hoeveel bood die persoon dan wel?" vroeg Ventje met een listigen glans in zijn oogen. „Zestig gulden,” zei Jaap kortaf. „En i k vroeg vijf-en-zeventig. Maar nou ben ik eenmaal een vreemd mensch, meneer van Wijck. Als ik iets in mijn hoofd heb, zet ik 't er niet gauw uit en daarom ben ik wel bereid u de snoek voor zestig gulden te geven...” t Ventje begon zoo bulderend te lachen, dat de ruiten van de werkplaats er van dreunden. „Vindt u dat zoo geestig?” riep de toch al booze Jaap driftig. „Haha... hihi... haha ... zestig gulden ... voor ... voor zoo'n doodgewonen visch ... haha ... hihi... hij is goed... hij is reuze goed... J" gierde Ventje 't uit. „Haha ... zestig gulden ... voor een snoek ... die geen rijksdaalder waard is ...” Jaap Kleyn sloeg de armen over elkaar en wachtte schijnbaar bedaard tot het heertje gekalmeerd was. „Wat dacht u dan te geven?” vroeg hij toen. „Ik? Ik...?” hijgde Ventje met een traan op elke wang. „Ik? Nou, een tientje vind ik heel goed betaald!” „Een tientje...” schamperde Jaap. „Een tientje... Bah...” „Wat bah, wat bah!" viel Ventje nijdig uit. „Zeg’s, ik laat me niet beleedigen, snap je dat?" „Dat snap ik,” zei Jaap. „Maar i k laat me niet villen. Snapt u dat? Als u nou zou zeggen, vooruit Jaap ... we zullen het verschil deelen ... nou ... misschien zou ik „ja" zeggen ... maar een tientje ... JIT DEN VIJVER IN EEN TEIL iat is een schandaal..." „Het verschil deelen? Dus het grapje zou me dan op vijf-en-dertig gulden komen..." rekende Ventje hardop, maar ondertusschen drong het tot hem door, dat hij, zoo hij meneer de Vos tot Wezenwijcke vijfen-vijftig gulden voor Adolf zou vragen ... v ij f gulden onder diens eigen bod aan Jaap Kleyn ... hij precies twintig gulden in zijn zak kon steken... Voorwaar een buitenkansje ... „Nou?" vroeg Jaap ongeduldig. „Vooruit met de geit," zei Ventje na lang geaarzeld te hebben. „Haal maar een kwitantie en ik zal je contant betalen. Vijf-en-dertig gulden voor ^ den snoek, die dan vanaf dit oogenblik weer m ij n eigendom is. Accoord?" „Accoord!" zei Jaap, echter in het minst niet opgewekt. „Meneer Bot zal me wel willen ophangen, als hij 't verneemt, maar mijn aardigheid is er nu tóch af. Een oogenblikje, dan zal ik een kwitantie uitschrijven." Ventje bleef alleen achter en toen hij wist, dat Jaap uit het gezicht was, begon hij hinnikend te lachen van vreugde. Twintig gulden verdiend! Twintig harde, zilveren guldentjes... Was-ie even goed? Zoo’n ezel, die Jaap ... „Ik zal hem voorloopig hier houden, omdat u het bent," sprak Jaap bij het afscheid. „Maar als u hem morgenochtend of zoo laat weghalen, is 't mij wèl zoo lief." Ventje knikte. „Morgenochtend wordt hij gehaald," antwoordde hij rustig. „En hier is een sigaartje voor je moeite. Bonjour." DE SNOEK VAN VENTJE „Bonjour meneer!" En stralend repte Ventje zich naar huis, waar Duifje hem op de meest lofwaardige manier prees over zijn wijs, zakelijk en slim beleid. HOOFDSTUK X ER WERD EEN GRAPPIG TOONEELSTUKJE OPGEVOERD... Een angstige kreet... een harde slag ... gepiep van remmen en dan een benauwende stilte. Onmiddellijk daarna klonk nerveus kindergehuil. Luuk smeet zijn fiets op het trottoir en holde naar de fraaie, blauwe auto. Reeds was de chauffeur op den weg gesprongen. Samen bevrijdden zij het meisje, dat door eigen onoplettendheid was aangereden en droegen haar behoedzaam naar het trottoir. Het was een kind van een jaar of acht, dat nu wanhopig schreide, doch behalve een schram op de linkerwang geen letsel had opgeloopen. De chauffeur zuchtte opgelucht, doch dikke droppels stonden op zijn voorhoofd en het was den man aan te zien, dat hij leelijk in angst had verkeerd. „Ze huilt alleen van den schrik," zei hij. „Toe meisje .., probeer eens te gaan staan ..." Het kind richtte zich op, door vier sterke armen geholpen en bedaarde wat. „Heb je ergens pijn?" vroeg Luuk vriendelijk. „Mijn wang ..." „Anders nergens?" vroeg de chauffeur hoopvol. Het meisje schudde het hoofd en veegde haar tranen weg. Toen drukte zij het zakdoekje tegen de DE SNOEK VAN VENTJE schram en keek van den chauffeur naar Luuk. „Ik schrok zoo ..beefde haar stemmetje. „Ja, dat kan ik me indenken,” antwoordde Luuk begrijpend. „Maar je deed ook heel erg dom. Je liep zonder te kijken den weg over. Gelukkig maar, dat de auto zoo langzaam reed. Vertel eens hoe je heet?" „Annemarietje," sprak ze met een snik. „En hoe nog meer?" „Annemarietje de Vos tot Wezenwijcke." De chauffeur begon te lachen. „Tjonge, tjonge, wat een mond vol. Nu Annemarietje, zal ik je even thuis brengen? Of woon je hier heel dicht bij?" „Daar!” wees ze. „Woon je op „De Beuken"?” Het meisje knikte. „Ja. En ik had alleen even een brief in de bus gedaan..." „Weet je wat, ik zal je even thuis brengen," zei Luuk. „Dan kunt u doorrijden, chauffeur." „Nou, wat graag,” antwoordde de man blij. „Dank je wel hoor." Luuk nam Annemarietje bij de hand, greep zijn fiets en wandelde naar de villa, die achter een geweldigen voortuin verscholen lag. Deze onverwachte terugkomst van het dochtertje des huizes veroorzaakte natuurlijk heel wat opwinding en Luuk moest haarfijn vertellen wat er gebeurd was. Hij maakte kennis met Annemarietje's moeder, een vriendelijke dame, op wie het meisje sprekend leek en met haar vader, een breedgeschouderd man in plus four en overigens een sportieve figuur met zijn gebruinde huidskleur en stevige body. EEN GRAPPIG TOONEELSTUKJE „Zoo, zoo, ben jij zoo galant geweest onze Annemarietje veilig thuis te brengen!" riep hij lachend. „Wel, aangenaam kennis te maken, Luuk en neem een stoel, man. Een sigaretje? Offe ..." „Nou meneer..." glunderde Luuk en dook in een der serrestoelen. Annemarietje kreeg een likje jodium op haar wang en een bonbon in haar mond en was spoedig de beste vrienden met Luuk. Meneer de Vos had schik in onzen vriend en toen hij Freddie's vader heel goed bleek te kennen en dus ook op de hoogte was van het avontuur met Adolf in den vijver, liet hij Luuk zijn prachtige collectie siervisschen zien, welke in enorme glazen bassins onder een sprookjesachtige verlichting in een enorme zaal rondzwommen. Een collectie, die Luuk in de grootste verbazing bracht. Hij waande zich in het beroemde Aquarium van „Artis" en miste alleen de grootere soorten visschen. „Ik vond ’t een kostelijk verhaal, dat van Adolf!” lachte meneer. „Je snapt toch wel, dat geen mensch een snoek in huis wil hebben. Zoo'n roover is misschien aardig in een dierentuin, maar mist voor een particulier verzamelaar alle waarde. Ons landje wemelt van slooten met snoek en een dergelijke visch van een meter lengte is heusch geen zeldzaamheid. Ik heb tenminste wel eens exemplaren langer dan een meter gezien." „Het verwondert me, dat Ventje u niet gevraagd heeft den snoek te willen koopen," antwoordde Luuk. „Mij ook,” sprak meneer. „Maar dat liet hij immers aan dien zoogenaamden zaakwaarnemer over? Welnu, de achtbare heer Bot was veel te geslepen om zich tot iemand als mij te wenden, omdat hij DE SNOEK VAN VENTJE overtuigd was, dat de snoek geen cent waarde had. Met z'n mooie verzinsels heeft hij meneer van Wijck alleen maar geld uit den zak geklopt en daarom was ’t een onbetaalbare grap, zooals datzelfde heertje Bot later bij den neus nam." „Meneer?" kwam een dienstmeisje waarschuwen, „er is iemand, die u dringend wil spreken." „Gaf meneer geen kaartje af, Anna?" De dienstbode schudde het hoofd. „Neen meneer." „Laat meneer maar hier in de serre," Even later ging de deur opnieuw open en... Luuk stiet een kreet van verbazing uit. Op den drempel stond Ventje. „Kennen jullie elkaar?" vroeg meneer de Vos verrast en hij trad den bezoeker tegemoet. „Wel, wel... wel, wel..." lachte Ventje. „Of wij elkaar kennen, vraagt u? Wel, wel... natuurlijk, natuurlijk, meneer. Hoe gaat ’t Luuk? Gezond hoop ik? Je ziet er patent uit, kerel; patent hoor,” En de verbaasde Luuk voelde Ventje’s kleine hand vol hartelijkheid om de zijne gesloten. Ventje zat dan eindelijk. „Ik kwam voor een grappige gebeurtenis,” begon hij opgewekt. „De kwestie is, dat ik door een toeval weer in het bezit gekomen ben van den reuzensnoek Adolf. Die snoek, waar zooveel om te doen is geweest. En nu kwam ik eens hier om meneer de Vos te vragen of hij soms een bod op den visch wil doen.” Hij keek den ander onderzoekend aan en vervolgde: „Ik vermoed, dat ik uw broer daarvoor moet hebben?" EEN GRAPPIG TOONEELSTUKJE „Mijn broer?" herhaalde meneer verbaasd. „Mijn broer woont al tien jaar in Parijs.” „Nu ja, ik bedoel... ziet u ... dat ik meneer de Vos persoonlijk zal moeten hebben, lachte Ventje. „Meneer de Vos tot Wezenwijcke, die immers in deze villa woont en bekend is om zijn prachtige verzameling siervisschen." „Juist! En die De Vos ben i k!" sprak meneer. „U?" stiet Ventje ongeloovig uit. „Dat kunt u wel zeggen, meneer, maar ik neem de vrijheid daaraan te mogen twijfelen. Ik ken meneer de Vos tot Wezenwijcke persoonlijk en u bent 't n i e t. „Dan kent u bepaald een dubbelganger!” lachte meneer spottend. „Wellicht bent u een familielid van den bewoner hier? Ik zeg u nogmaals, u bent niet meneer de Vos tot Wezenwijcke, en.. „Zeg 's, wie zal 't nu beter weten, hè?" stoof meneer driftig op. „Ik ben De Vos tot Wezenwijcke en daarmee uit. Begrepen?" Ventje leunde verslagen in de rugleuning van zijn stoel. Zijn anders zoo blozend en welgedaan gelaat verbleekte zichtbaar. „Neemt u me dan niet kwalijk," verzocht hij verlegen, „Maar u was 't toch niet, die gisterenavond uit de timmermanswerkplaats van Jaap Kleyn in de Veerstraat kwam." „Neen, dat klopt, dat was ik zéker niet,” antwoordde meneer. „En u was 't niet... die ... eh ... interesse voor den snoek had?" Meneer schudde verbaasd het hoofd. „En u was 't evenmin... die een bod van zestig DE SNOEK VAN VENTJE gulden deed?” hernam Ventje bevend. Nu schoot meneer de Vos zóó in den lach, dat Luuk onwillekeurig mee ging doen. Ventje werd nog witter om den neus. „Haha ... zestig gulden .., voor een snoek ... Ik gaf nog liever zestig centen voor een garnaal!” riep meneer. Spreekt u in ernst?" ,,In bitteren ernst...” bekende Ventje rampzalig. En hij vertelde van zijn gesprek met Jaap Kleyn. Nu keek meneer verrast op. „Maar domme man! riep hij, in een nieuw lachsalvo uitbarstend; „begrijpt u niet, dat u er leelijk tusschen bent genomen? Het is weer een handigheidje van meneer Bot geweest. Op zijn aanraden heeft Kleyn natuurlijk met een handlanger dat plannetje in elkaar gezet en toen die twee uw voetstappen bij de deur hoorden, draaiden ze het van buiten geleerde tooneelstukje af... U bent er ingedanst, meneer van Wijck. Voor vijf-en-dertig gulden en ik seg u nogmaals, dat ik uw snoek niet met geld toe ivil hebben.” Ventje was opgestaan en kreunde. «Zulke dieven! Zulke valserikken! Zulke comedian:en!" riep hij woedend. „Precies,” knikte meneer. „Comedianten, dat is iet goede woord. Maar praat alsjeblieft niet over lieven en valserikken, geachte heer van Wijck! Want tr bestaat een spreekwoord, dat van den splinter en len balk en ook een van het onderste uit de kan... ïnfin, u begrijpt me wel... Komaan, meneer van Wijck, v ij zijn uitgepraat... ik zal het meisje even bellen >m u de voordeur te wijzen ... enne ... succes met iw snoek, meneer van Wïjck ... heel veel succes ..." EEN GRAPPIG TOONEELSTUKJE „Het gaat alle perken te buiten!” schreeuwde Ventje, in het midden latend of hij het optreden van ie heeren Bot en Kleyn dan wel de sarcastische «voorden van meneer de Vos bedoelde. „Ja, inderdaad!” gaf deze droogjes toe. „Wendt u eens tot de politie, meneer van Wijck. Of eh... nog beter, dien een klacht in. Neem een advocaat, meneer van Wijck, een bekend jurist en waag er een lapje van honderd aan...” Ventje stikte bijna en was zóó in de war, dat hij totaal vergat zijn gastheer en Luuk de hand te drukken. Maar dat werd hem gaarne door het tweetal vergeven! „Als ik een boek kon schrijven, schreef ik een romannetje met den snoek Adolf als hoofdpersoon, sprak Peter eenige dagen later, toen Luuk hem gezelschap hield in Peters zolderkamer en de regen luidruchtig op het dakraam kletterde. „Dat zou dan een boek met een flink aantal bladzijden kunnen worden,” lachte Luuk. „En dan te denken hoe romantisch het avontuur begonnen is. Een verdacht lawaai ergens aan den anderen kant van het dakraam en als reactie daarop de klauterpartij van een nieuwsgierigen jongen naar de goot van den buurman.” Peter knikte peinzend. „Het zou tevens een boek worden zonder iets onwaarschijnlijks,” vervolgde hij. „Meestal bestaat een roman uit een serie min of meer onnatuurlijke gebeurtenissen, maar de avonturen van vriend Adolf zijn waar gebeurd en daarom allerminst abnormaal. DE SNOEK VAN VENTJE Weet je wat ik gedaan heb?" „Nu?" „Alle gegevens van het begin tot het eind opgeschreven en er een résumé van gemaakt." „Om er later een roman over te schrijven?" vroeg Luuk in uiterste verbazing. „Neen, dat zou te mooi zijn,” lachte Peter. „Maar ik denk wel steeds aan de toekomst, hè? En mijn résumé zal ik vroeg of laat tot een schitterend opstel kunnen verwerken. Het zal dan aardig zijn dat opstel voor de klas voor te lezen." „Als je maar zorgt, dat ik er een niet al te leelijke rol in moet spelen," waarschuwde Luuk met een tinteling van vroolijkheid in zijn oogen. „Het zou niet slecht zijn, Peter, mij even inzage van die pennevrucht te geven alvorens je een en ander wereldkundig maakt." „Afgesproken!" zei Peter. „Intusschen zal je opstel geen happy end krijgen," vervolgde Luuk, na een tijdje te hebben nagedacht. „Wij weten trouwens niet eens wat er met den armen Adolf gebeurd is. Zou hij nog in die teil zitten bij Jaap Kleyn? Mij dunkt, dat hij zich daar leelijk zal vervelen. Het moet geen pretje zijn, als je je nooit eens kunt omwenden." Peter schoot in een lach. „Nou, dat zeg je nu zoo, maar ik vind, dat de dierenbescherming in dat geval moet ingrijpen. Een snoek is een levend wezen en als je een hond bijvoorbeeld op dezelfde manier zou opsluiten, zou je eens wat hooren! De meeste menschen schijnen visschen echter nooit met andere dieren te vergelijken en au fond hebben ze óók zintuigen en gevoel, al ÏEN GRAPPIG TOONEELSTUKJE wordt dat laatste vaak tegengesproken." „Au fond ..." antwoordde Luuk lachend, „heb je gelijk, maar een visch is toch heel wat anders dan een huisdier." „Omdat je een huisdier niet opeet!" „Zoo? En een paard dan?" „Een paard is geen huisdier!" sprak Peter met overtuiging. „Reken maar van yes!" riep Luuk. „Misschien geen huisdier in de werkelijke beteekenis van het woord, maar een paard wordt wel degelijk tot de huisdieren gerekend.” „Laten we daar nu eens ruzie over gaan maken," stelde Peter lachend voor. „Ik ..." Op hetzelfde oogenblik gebeurde er iets, dat waard was tot de toevalligheden gerekend te worden. Er gebeurde namelijk hetzelfde als een tijdje geleden. Ergens klonk een luid spektakel en het lawaai kwam ontegenzeggelijk uit de richting van de goot. „Wel sapperloot, als dat Ventje weer niet is!" riep Peter opspringend. „Nou... wat doe je? Ben je nog niet onderweg?” Maar Luuk schudde glimlachend het hoofd. „Dank je feestelijk, ik heb genoeg van Ventje en zijn fraai karakter. Al zou hij onderste-boven aan zijn groote teenen aan de daklijst hangen, dan..." „Help ... help ... help!” klonk het luid boven het geraas van de regendroppels uit. Zoowel Peter als Luuk verbleekten. „Het i s Ventje... er is iets gebeurd!" schrok Peter op en onhandig stapte hij op een stoel onder het dakraam. „Laat m ij!" riep Luuk, die de stunteligheid van De Snoek van Ventje 9 DE SNOEK VAN VENTJE zijn makker op het gebied van sportieviteit al te goed kende en Peter sprong dankbaar op den grond, waarna Luuk zijn plaats innam. Daar vloog het raampje al open en spatten de droppels het tweetal om de ooren. Hoepla, daar schoot Luuk omhoog en was even later in de goot, die op een traag riviertje leek. Nauwelijks had hij zijn blikken op het dakraam van Ventje’s zolder gevestigd of de schrik sloeg hem om het hart. De zuinige meneer van Wijck, die een lek op zijn zolder had ontdekt en een onderzoek was gaan instellen, had zich te ver buiten het raampje gewaagd en hing nu in uiterst gevaarvolle positie half over de goot heen. Hij was aschgrauw en zijn anders zoo vroolijk gelaat was vertrokken van doodsangst. „Help ... oh help ..." kreunde hij. Luuk bedacht zich geen seconde, waagde den sprong en slaagde er in den onfortuinlijken waaghals in veiligheid te trekken. Zonder een woord te wisselen hielp hij Ventje door het rechthoekige gat op het trapje, wachtte tot het heertje den zoldervloer had bereikt, duwde het venster dicht en keerde langs denzelfden glibberigen weg naar Peter terug. „Ik dacht,” stamelde deze, „dat jullie allebei omlaag zouden kukelen.” „Wat een woord in jouw mond!” antwoordde Luuk glimlachend en ging gauw zitten om over den doorgemaakten angst heen te komen. „Zei hij nog iets?” informeerde Peter nieuwsgierig. „Geen woord en ik ook niet.” „Goed beschouwd heb je Ventje 't leven gered...” vond Peter met een bewonderend gezicht. „Goed beschouwd ben je van Lotje getikt,” ant- EEN GRAPPIG TOONEELSTUKJE woordde Luuk spottend. „Hm - • * zijn leven gered... Het mocht wat. Ik heb hem alleen een handje geholpen. Niet erg slim van Ventje, om zich in zoo’n gladde goot te wagen.” „Joost mag weten, wat hij daar wilde uitvoeren!” „Stekeltjes vangen,” zei Luuk nuchter. „Zullen we eens naar beneden gaan? Je wordt hier doof van het gekletter van den regen.” Nauwelijks waren ze beneden of de voordeurbel ratelde en even later klonk Ventje's stem luidruchtig in de vestibule. Peters moeder, die juist uit de keuken kwam, was een en al verbazing. „Wat zegt u, meneer van Wijck? Heeft Luuk u het leven gered? Daar wist ik niets van! Luuk, waar ben je?" Luuk kwam door Peter gevolgd in de gang en voelde onmiddellijk zijn handen door die van Ventje gegrepen. Het heertje putte zich uit in bedankjes, overdreef het gebeurde op fantastische wijze, zoodat Luuk 't liefst was weggehold. Intusschen had mevrouw van Raayen hem uitgenoodigd in de huiskamer te komen, waarna Ventje spoedig op zijn gemak in een fauteuil zat. „Duifje zal wel opkijken als ze 't hoort!” zei hij spraakzaam; „ze is op 't oogenblik niet thuis, weet u.” „Zoo,” zei mevrouw, die ook al niet veel sympathie voor het echtpaar voelde. „Ik heb ’t al zoo vaak gezegd," vervolgde Ventje, „die Luuk is een éénige jongen, een jongen om trots op te zijn. Dat is waar ook,” viel hij zich zelf in de rede, „weet jullie hoe 't met Adolf is?” „Zegt u 't eens!” antwoordde Luuk, dankbaar dat Ventje van onderwerp veranderde. 9* DE SNOEK VAN VENTJE Het heertje leunde nog wat gemakkelijker achterover en trok een rimpel. „Ik heb hem natuurlijk weer thuis," vertelde hij. „Ja, dat was me een koopje, dat Bot en Kleyn me geleverd hebben. Je kunt tegenwoordig werkelijk geen mensch meer vertrouwen. Maar ik heb 't er niet bij laten zitten en ben onmiddellijk naar timmerman van Dongen gegaan om me over Jaap Kleyn te beklagen. Het was anders niet noodig geweest, want Van Dongen had den man toevallig een paar dagen geleden reeds zijn congé gegeven wegens slapte in het bedrijf. Nu stempelt meneer Kleyn, ja ja, dat is gemakkelijk tegenwoordig, de grootste schavuiten hoeven maar hun hand op te houden ff en... „Neem me niet kwalijk, meneer van Wijck, maar ik vrees, dat de jongelui niet veel belangstelling voor een dergelijk gesprek hebben," merkte mevrouw tamelijk scherp op. „We wéten nu wel, dat Kleyn u een poets heeft gespeeld.” Ventje, met zijn harden huid, begreep niet, dat deze woorden van Peters moeder niet anders bedoelden dan hem een wenk te geven, dat hij nu wel kon vertrekken en knikte slechts. „Om op Adolf terug te komen, die zwemt nu weer rustig in het bad op mijn zolder." „Met andere woorden, het is precies of er niets gebeurd is," merkte Peter op. „Adolf heeft een cirkelgang gemaakt en is nu weer bij het beginpunt terug gekomen." „Mij dunkt, dat er genoeg gebeurd is,” vond Ventje. „Genoeg voor een film zou ik denken. Als we maar in Amerika zaten, dan wist ik het wel. Dan is EEN GRAPPIG TOONEELSTUKJE er goud te verdienen met zoo’n snoek als Adolf. Mij dunkt, dat er menschen genoeg zijn, die belang in zoo'n reuzenvisch stellen.” „Maar dan zou u ’t anders moeten inkleeden, dan u hier gedaan hebt," merkte Luuk koeltjes op. „Om u de waarheid te zeggen, meneer van Wijck, Freddie's ouders zijn nog razend.” „Dat slijt wel,” meende Ventje vriendelijk. „Bovendien kunnen ze moeilijk op m ij kwaad zijn. Ik had ’t heele zaakje net op tijd aan Bot overgedaan en h ij was toen de verantwoordelijke man.” „Maar u bent op het idee gekomen!” „Pardon,” antwoordde het heertje minzaam, maar niet erg eerbiedig jegens zijn vrouw; „niet ik, maar Duifje. Er zijn getuigen genoeg, die weten, dat i k niet veel voor haar plannen voelde. Omdat ik heel goed begreep, dat Luuk verantwoordelijk voor den vijver en den tuin was." „Dan had ik in uw plaats mijn vrouw uitgelegd, dat haar plan roekeloos was,” vond Peters moeder, die aandachtig had zitten luisteren. „Enfin, gedane zaken nemen geen keer,” vond Ventje berustend. „Het is nu alles achter den rug en Adolf is weer in mijn bezit. Ik vrees echter, dat ik hem toch spoedig zal weg doen, want Duifje is doodsbang, dat we nu opnieuw kosten krijgen.” „Dus hem weer zien te verkoopen?” lachte Luuk. Ventje stond op om heen te gaan en schudde het hoofd. „Ik ben nu een dagje ouder en wijzer geworden," sprak hij met een vagen glimlach. „Neen, verkoopen zal wel uitgesloten zijn. Ik ben van plan Adolf maar de vrijheid te geven." DE SNOEK VAN VENTJE „Laat u hem ,.. zwemmen?" stiet Peter verbaasd uit. „Misschien wel/ zei Ventje. „Dat hangt van de nicht van den knecht van onzen melkboer af." Luuk trok een rimpel, vond 't nogal ingewikkeld. „Zie je,” legde Ventje uit, „die nicht gaat binnenkort trouwen en heeft wel idee in Adolfs zwembassin; in het bad bedoel ik. Duifje heeft het balletje opgeworpen en als de nicht van den knecht van den melkboer toehapt, bij wijze van spreken, moet Adolf zoo gauw mogelijk de deur uit." „In welk water laat u hem dan vrij?" vroeg Peter. „In het dichtstbijzijnde water natuurlijk, in de tochtsloot bij den molen. Waarom zou ik hem verder weg brengen? Het zal toch al een heel transport worden, enne... nu ik hier tóch ben... als ’t zoo ver is ... willen jullie dan ... ik bedoel... een handje helpen ... ?" Zoowel Peter als Luuk ging eindelijk een licht op! De slimme Ventje had van de gelegenheid een dankbaar gebruik gemaakt het gesprek op dit onderwerp te brengen en zoodoende hun hulp te vragen. Onwillekeurig moest Luuk even lachen, Ventje was en bleef toch onverbeterlijk. Moest je dat onschuldige gezicht van hem zien ... „Nou?" vroeg het heertje nieuwsgierig. „Als 't werkelijk zoover is, moet u me maar een seintje geven," antwoordde Luuk, hulpvaardig als steeds. „Maar voor de tochtsloot bij den molen voel ik niet s." Ventje had op dat moment geen belangstelling voor liet — waarom — op die woorden en nam afscheid. HOOFDSTUK XI VENTJE TOONT ZIJN WAREN AARD! Er zijn in een jaar voor ieder mensch, voor elk meisje en eiken jongen van die dagen, die de eigenschap hebben bijzonder aantrekkelijk te zijn. De een verlangt elf maanden en een paar dozijn dagen naar zijn verjaardag, de ander vlast op Kerstmis, een derde haakt naar den eersten April. De laatste categorie bestaat natuurlijk uit die wezens, die een ander graag een poets bakken. En zoo is ook de eerste Juni een van die dagen, waarnaar duizenden en duizenden het gansche voorjaar verlangen. Ja, het is vreemd gesteld met dien eersten Juni. Voor dag en dauw haasten zich in alle streken van het land dolnieuwsgierige mannen en jongens in de kleeren, springen in auto's, op fietsen of andere vervoermiddelen en reppen zich, gewapend met... hengels en vischtuig naar die wateren, waarvan bekend is, dat zij schubdragende individuen onder hun oppervlakten verbergen. De eerste Juni, nietwaar, opening van het vischseizoen! En hoewel het reeds lang geleden 1 Juni was geweest, was de belangstelling zeker niet afgenomen. Eiken ochtend begaven zich nog talrijke hengelaars op weg, om vroeg of laat zonder dan wel mèt visch terug te komen. En als er nu juist één vischrijk water bestond, was 't de tochtsloot bij den molen, waar DE SNOEK VAN VENTJE Ventje zijn snoek Adolf zeer waarschijnlijk de vrijheid zou geven. Neen, Peter noch Luuk hielden van hengelen. Niet omdat zij als sommige menschen medelijden met de visschen hadden, maar heel eenvoudig omdat ze hengelen een saai en eentonig werkje vonden en veel liever gingen tennissen, lezen of wat dan ook. Het was dan ook niet te verwonderen, dat Peter noch Luuk een moment aan de eventueele gevolgen van het ten uitvoer brengen van Ventje's plan dacht. Luuk had zich alleen over het noemen van de tochtsloot verwonderd, omdat... geen twee minuten van Ventje s woning het breede kanaal het stadje in twee deelen scheidde en de wandeling naar de sloot minstens een kwartier zou vorderen. Het was dus volgens Luuks gedachtengang dwaasheid, dien langeren weg te nemen. Pas toen Ventje vertrokken was en Peter en hij het geval lang en breed bespraken, meende hij te begrijpen waarom Ventje de sloot de voorkeur gaf. Hij kon zijn woning dan door den achteruitgang verlaten en vrijwel onopgemerkt door het land loopen. Koos hij echter het kanaal als Adolfs toekomstige woonplaats, dan moest hij noodgedwongen de drukke straat oversteken en was de kans 100%, dat hij in minder dan geen tijd door een schare nieuwsgierigen omgeven zou zijn. En aan publiciteit had Ventje, dat begreep Luuk wel, de laatste dagen danig het land gekregen. Er waren in de plaatselijke krant heel wat toespelingen op zijn rol in het snoekavontuur gemaakt, een rol overigens, die lang geen bijzonder fraaie was geweest. „Het hangt dus van de nicht van den knecht van den baas van den melkboer af!" zei Luuk. VENTJE TOONT ZIJN WAREN AARD! „Ja, zoo iets,” lachte Peter. „En het zal m ij benieuwen wanneer Ventje ons komt roepen.” „Misschien eerder dan we vermoeden," meende Luuk. „Vooral zijn vrouw zal wel haast met het verkoopen van het bad maken. Ze heeft me al heel wat keeren toevertrouwd, dat zij schoon genoeg heeft van Adolf.” „Er zijn maar weinig vrouwen, die sympathie voor visschen gevoelen,” verviel Peter in zijn schoolmeesterstoon. „Maar ze zijn allemaal dol op zalm!” zei Luuk. De jongens hadden 't bij het rechte eind gehad. Ventje moest inderdaad niets van publiciteit en belangstelling hebben. Alleen om die reden had hij de tochtsloot bij den molen de voorkeur boven het kanaal gegeven. Maar... met deze keuze had hij bewezen een man te zijn, die het eerst aan zich zelf en niet aan anderen dacht. Want het was zoo klaar als een klontje dat een roover als Adolf een ware slachtpartij in de doodloopende sloot zou aanrichten, tot groote verontwaardiging en teleurstelling natuurlijk van hen, die uit tijdverdrijf of liefhebberij in dat kroosrijke vischwater plachten te hengelen. Toen Ventje argeloos aan zijn vrouw verteld had, dat hij dit geheim aan Luuk en Peter verklapt had, kreeg hij den wind van voren. „0, o, wat ben je toch een domoor!” riep Duifje. „Kan je dan nooit een geheim bewaren? Begrijp je niet dat we de grootste herrie krijgen, als de jongens 't verder vertellen? Nu ben je wel gedwongen een ander water op te zoeken.” „Maar ze zullen 't niet verder vertellen," meende DE SNOEK VAN VENTJE Ventje. „Waaróm zouden ze ’t doen? Nu vraag ik je! Wat kan 't hun per slot van rekening schelen?" Plotseling betrok zijn gezicht. „Hm ... je kon toch wel eens gelijk hebben... Ik herinner me, dat Luuk de opmerking maakte, niet veel voor de tochtsloot te voelen." „Zie je wel!” riep Duifje triomfantelijk. „Die jongen heeft meer verstand in zijn pink, dan jij in je hoofd! Luuk heeft er natuurlijk direct aan gedacht dat je last krijgt met hengelaars." „Nou, we zullen wel zien,” vond Ventje. „Bovendien moet eerst het bad verkocht worden. Dat zal zoon vaart niet lo ..." Rrrreng! ging de voordeurbel. „De nicht van den knecht van den melkboer!" riep Duifje, die als een haas naar het raam was gehold. „Als je over den duivel praat, trap je op z'n staart!" Het was de nicht. Er werd een half uur lang gevraagd en geboden, want dat lag eenmaal in den aard van het echtpaar van Wijck. Tenslotte werd het bad verkocht. „En wanneer moet u het hebben?" vroeg Ventje bij het afscheid. „Morgenochtend,” luidde het antwoord. „Ik zal het door den loodgieter laten halen, want die moet er de buizen bij pasklaar maken.” Toen de nicht van den knecht van den melkboer eindelijk verdwenen was, gingen Ventje en Duifje overleggen hoe ze de zaak nu verder moesten afwerken, „Zonder hulp krijg ik Adolf nooit in de sloot," sprak Ventje. VENTJE TOONT ZIJN WAREN AARD! „Als je maar weet dat i k niet met een snoek door het weiland ga loopen!" antwoordde mevrouw vast besloten. „Dat hoeft ook niet, de jongens hebben beloofd me een handje te helpen," verzekerde Ventje. „Ga dan meteen naar Luuk toe," vond mevrouw. „Hoe eerder Adolf weer weg is, hoe liever ik 't heb. Het bad moet nog worden schoongemaakt ook!" Ventje knikte, stond op en begaf zich naar Luuk, waar mevrouw hem vertelde, dat Luuk met een paar andere jongens was gaan fietsen. Het was een moeilijk vraagstuk! Inderdaad, opnieuw kwam de heer van Wijck tot de ontdekking, dat het bezit van een reuzensnoek niet alles is. Wat dat betrof kon je beter een kikkervischje of een goudvisch houden ... Ventje toog zolderwaarts en wierp Adolf geen al te vriendelijken blik toe. Als je nu kon tooveren, zou je hem in een jampotje goochelen, peinsde hij. Adolf zelf stond even roerloos als gewoonlijk in het water en het was best mogelijk, dat hij met eenigen weemoed aan Freddie's vijver terugdacht, waar hij tenminste zijn kolossaal lichaam de noodige beweging had kunnen geven. Het mag dan komisch klinken, maar een snoek is in dat opzicht precies als een jongen. Beweging heeft hij noodig, al is hij een kraan in het roerloos stilstaan! O, het leek alles heel eenvoudig. Je nam weer een teil, deed Adolf daar in, wandelde met deze vracht naar de sloot en... het was zoo goed als zeker, dat je de snoek nooit van je leven meer DE SNOEK VAN VENTJE terug zou zien. Maar zóó eenvoudig was 't toch heusch niet. Want Ventje wist heel goed, dat hij de teil niet in z'n eentje zou kunnen dragen, hij kreeg hem niet eens zonder morsen de trappen af! Gelukkig maar dat Duifje practisch was. Het dametje kwam plotseling de zoldertrap opstuiven. „Ventje, Ventje, ik heb een reuze idee! In de gang staat de loopjongen van den slager, misschien kan h ij je even helpen.” De loopjongen in kwestie bleek een handelbaar jongmensch te zijn. „U even helpen? Wel ja, dame." Mevrouw loodste hem zolderwaarts, waarna Ventje de noodzakelijke theorie gaf. „Nou laten we eerst het bad leegloopen, dan doen we een beetje water in de teil, waarna je de visch daar in legt. Dan dragen we de teil naar beneden en zullen we wel verder zien.” „Dat is een kanjer, meneer!" vond de loopjongen. „Tjonge, tjonge, als je er zóó een aan den haak krijgt!" „Koopen?" vroeg mevrouw gretig, „Voor een habbekrats mag je hem hebben!” „Wat noemt u een habbekrats?" „Nou ... een rijksdaalder ... neen ... een gulden!" antwoordde Duifje haastig, nadat de jongen een doodelijk ontsteld gezicht had gezet. Maar zelfs voor dit bedrag wilde hij Adolf niet hebben. „Ik wil hem wel cadeau..." zei hij aarzelend. „Cadeau? Cadeau? Op je neus cadeau!” riep Ventje nijdig. „Dan gooi ik hem nog liever in de sloot bij den molen!” „Zoon ouwe snoek smaakt niet eens lekker,” ver- VENTJE TOONT ZIJN WAREN AARD! irolgde de jongen. „Nou meneer, ik heb niet veel tijd, ius als ik u moet helpen..." Ventje liet het bad leegloopen en vulde de teil met ïen paar emmers water tot een derde gedeelte vol was. „Nou, haal hem er maar uit!" zei hij onschuldig. „Dank u feestelijk,” schrok de jongen. „Kijk s wat een muil hij heeft! Doet u dat zelf maar, i k zal de teil wel helpen dragen." „Niet om het een of ander," spotte Ventje. „Maar erg moedig ben je niet. Kijk, dat moet je zóó doen!" Hij schoof een eindje koord onder den snoek en wilde juist laten zien op welke manier het heele geval in de teil kon worden geheschen, toen Adolf een hevigen klap met zijn staart tegen den wand van het bad gaf. Ventje droop van het water, stiet een Indianenkreet van angst uit en sprong drie meter terug. Ook mevrouw had zich een hoedje geschrokken. „Hij is goed!" riep de jongen lachend, zich de droppels van het gezicht vegend. „Nu weet ik t! „Als je brutaal wordt hoepel je maar op, riep Ventje nijdig. ( _ „Dan gaan we maar!" antwoordde de jongen. „Blijft u maar hier, ik vind den weg wel..." „Neen, neen! Stoppen! Ho daar ...!" brulde Ventje hem na, maar de jongen verdween al fluitend naar beneden en mevrouw kon niet anders doen dan hem volgen en uitlaten. „Ik zal je baas eens vertellen, hoe onbeschoft jij je gedragen hebt!” zei ze boos. „M'n zorg,” was het opgewekte antwoord, „ik ben vandaag tóch voor het laatst bij hem..." Waarna mevrouw in hevigen toorn de voordeur achter hem dicht smakte. DE SNOEK VAN VENTJE • za^ °P den rand van het bad en wischte zich het voorhoofd af. „Wat heb je nu weer gedaan?" vroeg mevrouw wanhopig. „Ik? Niets!" „Jawel, al dat water in de teil!" Ventje zuchtte. „Ja natuurlijk, ik heb de teil vol gegooid, anders sterft het arme dier." Op hetzelfde oogenblik kreeg Adolf weer zin in een dartele lichaamsbeweging. Het water golfde royaal over den rand van de teil, zoodat de zolder m een minimum van tijd over een oppervlakte van een paar meter blank stond. Mevrouw kreeg 't op haar zenuwen. „Kijk nu eens, wat je hebt gedaan!" huilde ze, in een kring om den plas loopend. „Mijn pas geboende vloer, mijn arme spulletjes! Neem de emmer, Ventje, en onmiddellijk! En hoos die teil leeg tot op den bodem!" „Maar Adolf dan?” riep Ventje ontzet. „Kan me niets meer schelen! Hoos de teil leeg!" Ventje trok zijn jasje uit, stroopte de mouwen van sijn overhemd op, nam den emmer, bukte zich over le teil en ... plons ... daar tjoepte zijn gouden horoge op Adolfs groenen rug. Hoepla! Daar maakte \dolf weer een schuiver en een nieuwe golf maakte ien plas dubbel zoo groot. Mevrouw deinsde terug, gaf een korten snik en leed wat in dit geval het allerbeste was. Ze liep de zoldertrap af, en kwam vooreerst niet meer boven. Ventje ging weer op den rand van het bad zitten ïn dacht na. Hij voelde zich diep rampzalig en onge- VENTJE TOONT ZIJN WAREN AARD! lukkig. Was 't zijn schuld, dat Duifje het bad op stel en sprong aan de nicht van den knecht van den melkboer verkocht had? Kon h ij 't helpen, dat Adolf een beetje water gemorst had? Maar Duifje was intusschen in het slechtste humeur van de wereld.., Hij keek naar de overstrooming aan zijn voeten en dacht aan Luuk. Eeuwig jammer, dat de jongen nu juist uit was. Want Luuk was handig en wist overal raad op. Enfin, hij zou den toestand voorloopig maar laten zooals hij was en Luuk straks trachten op te visschen. Misschien was 't beter om met het transport van Adolf te wachten tot 't donker zou zijn, dan liep je de minste kans onplezierig gezelschap onderweg te krijgen!" Zoo kwam 't, dat Luuk dien dag na het eten Ventje opnieuw zag verschijnen. Of hij nu even wilde helpen? Wel ja, natuurlijk, beloofd was immers beloofd. „Maar u moet Adolf niet in de tochtsloot vrij laten," zei hij. Ventje trok een rimpel. „In minder dan geen tijd heb je duizend nieuwsgierigen om je heen, als we hem in het kanaal doen!" antwoordde hij. „En op het land tusschen mijn huis en den molen kom je geen kip tegen.” „Maar u krijgt alle hengelaars tegen u in het harnas,” hield Luuk vol. „Peter en ik hebben er natuurlijk niet over gesproken, maar als een hengelaar 't in de gaten krijgt, krijgt u den grootsten last. In minder dan geen tijd zal er geen vischje meer rondzwemmen!" Ventje lachte zorgeloos. DE SNOEK VAN VENTJE „Wat zou dat? Dan zoeken ze maar ander vischwater.” „U moet 't zelf weten..zei Luuk en wandelde met Ventje mee naar diens woning, Ze droegen de teil met inhoud naar de keuken en daar kwam mevrouw op een helder idee. „Ik weet wat,” sprak ze opgewekt en blij, nu spoedig van den snoek verlost te zijn. „I k ga vooruit en als alles veilig is, volgen jullie me.” „Nou?” vroeg Ventje, Luuk trots aankijkend, „wat zeg je van zóó'n vrouw?” „Het plan is niet kwaad,” vond Luuk, die maar half overtuigd was dat het avontuur zonder strubbelingen zou verloopen. „En gelukkig begint 't al te schemeren.” Duifje begaf zich op weg, stak het weiland dwars over en gaf het tweetal halverwege een teeken, dat ze konden volgen. Aldus begaf de kleine optocht zich slootwaarts. Het dikke dametje voorop, ijverig naar alle zijden uitkijkend en Ventje en Luuk met de zware teil tusschen zich in op honderd meter afstand volgend. „Het gaat best,” gnuifde het heertje, „daar heb je den molen al!" „Maar we zijn er nog niet..." antwoordde de voorzichtige Luuk. Plotseling stiet Ventje een heeschen kreet uit, liet de teil vallen en het scheelde een haar of Adolf was er uit gevlogen. Met een bons kwam het Zinken gevaarte op den drassigen bodem terecht. „Daar...! Daar!” schreeuwde het heertje. „Ze willen mijn vrouw kwaad doen! Help! Help ,..!” Luuk was zoo geschrokken, dat hij een oogenblik „Daar . . . ! Daar!’* schreeuwde het heertje. (Blz. 144) VENTJE TOONT ZIJN WAREN AARD! beduusd naar zijn metgezel stond te kijken. Toen vestigde hij zijn aandacht op de voorhoede en... zag tot zijn onuitsprekelijke verbazing niet de eenzame figuur van het dametje, maar een heele volksverzameling! Mevrouw was omringd door zeker wel dertig mannen, die als uit de aarde waren opgerezen en nu een spektakel van geweld maakten. Door Luuk op de hielen gevolgd, repte Ventje zich zoo vlug als zijn korte beentjes hem dragen konden, vooruit en zwaaide met zijn armen als molenwieken. De paar minuten, die deze dolle ren duurde, waren voor Luuk voldoende om tot het besef te komen, dat op een of andere manier uitgelekt was, welke snoode plannen Ventje ten uit voer had willen brengen. En inderdaad was dit ook het geval geweest. De op z'n teentjes getrapte loopjongen van den slager had in minder dan geen tijd rondverteld, dat de mogelijkheid groot was, dat meneer van Wijck een reus van een snoek in de sloot bij den molen zou vrij laten en binnen het uur had zich een schare mannen verzameld, die vast besloten waren hun vischwater met den moed der wanhoop te verdedigen. Geduldig als katten waren zij in de onmiddellijke omgeving van de sloot op den loer gaan liggen en nauwelijks hadden zij den vreemden optocht van drie in de gaten gekregen of zij waren opgesprongen en hadden het dametje met krijgsgeschreeuw omringd. Het ligt voor de hand, dat de loopjongen zich in de voorste gelederen bevond... Nauwelijks hadden Ventje en Luuk de mannen bereikt of aller belangstelling vestigde zich op het heertje. „Duifje! Duifje!” riep deze. „Je duifje mankeert niks, maar j o u moeten we De Snoek van Ventje 10 DE SNOEK VAN VENTJE hebben!" antwoordde een reus van een kerel. „En ik als voorzitter-president van de hengelaarsvereeniging „Leven in den dobber", ik zal jou eens gauw wat vertellen. Als je niet maakt dat je binnen vijf minuten met je snoek wèg bent, zullen we jou en den snoek kielhalen. Versta je dat?” „Ik weet van geen snoek..." bibberde Ventje. „Nee, dat zal wel,” lachte de voorzitter. „En wat zit er dan in die teil, die je van schrik uit je handen liet vallen? Stekeltjes zeker?" „Ik ga al...” beloofde Ventje, die op zijn beenen stond te beven. „Ik ga gerust al!” De voorzitter van „Leven in den dobber!" haalde een knol van een horloge te voorschijn en wierp er een onderzoekenden blik op. „Een ... twee ... drrrrrie!” bulderde hij en een luid gelach klonk op. Want daar rende Ventje al weg, op de hielen gevolgd door mevrouw. „En wat kwam j ij doen?" wendde de man zich dreigend tot Luuk, die onwillekeurig mee lachte. „Ik? Ik kwam 's vragen of er visch zit in de tochtsloot," lachte Luuk onschuldig. Maar voor alle zekerheid keerde hij het opgewonden gezelschap den rug toe en begon Ventje en zijn vrouw, alhoewel in matiger tempo, te volgen. Bij de teil gekomen bleef het heertje staan, terwijl mevrouw zich met dezelfde snelheid huiswaarts begaf. „Hebben ze je wat gedaan?" hijgde Ventje, het zweet van zijn voorhoofd vegend. „Mij niets, meneer!" „Dat dacht ik wel,” antwoordde Ventje; „ze waren natuurlijk bang voor me! Er had wat voor de heeren VENTJE TOONT ZIJN WAREN AARD! opgezeten, als ze je maar een haar gekrenkt hadden .. „Ja natuurlijk ..lachte Luuk. „Maar dat zeg ik je,” vervolgde Ventje met stemverheffing, „Adolf neem ik niet meer mee. Ik heb genoeg, meer dan genoeg van snoek. Mijn buik vol van visch, voor altijd. Neem j ij hem desnoods of neem hem niet, maar i k sjouw hem niet mee terug." Luuk zette groote oogen op. „Ik? Dank u feestelijk, wat moet i k met Adolf doen?” „Dan niet!” zei Ventje, op de teil toeloopend. „Dan niet, ook goed.” „Maar meneer ... u ... u bedoelt toch niet... dat u het dier hier in het land achter laat?” schreeuwde Luuk ontzet. „Wat ik bedoel doet er niet toe," vervolgde Ventje en toen uit de groep mannen in de verte een homerisch gelach opklonk, stak hij woedend een vuist op. „Maar meenemen ... nooit van m'n leven!” „Maar dat is misdadig!” riep Luuk, schor van drift. „Het dier zal hier een afschuwelijken dood sterven.” Ventje haalde de schouders op en boog zich over de teil. Meteen schoot hij weer overeind en Luuk zag hem met groote oogen omlaag kijken. Hij deed een stap vooruit, keek eveneens in de teil en... stond verslagen. Adolf was verdwenen! Op dat zelfde oogenblik doken twee jongens, die enkele seconden geleden de reuzenvisch uit z’n enge gevangenis gepakt hadden, achter een struik weg en bleven doodstil wachten tot Ventje en Luuk zich met de teil zouden verwijderen. Maar toen het tweetal over de eerste verbazing 10* DE SNOEK VAN VENTJE heen was, gingen ze niet samen terug. Integendeel! Luuk keerde Ventje zwijgend en woedend den rug toe, vervuld van een diepe minachting voor den man, wiens zoogenaamde liefde voor dieren zóó bitter klein en wiens liefde voor geld zóó groot was. Wat Ventje zelf betrof, hij lachte in z'n vuistje en dolblij, eindelijk van Adolf verlost te zijn, greep hij de teil, keerde hem om en repte zich dwars over het land naar huis. Het liet hem koud door wien de snoek was meegenomen. IOOFDSTUK XII IET MISVERSTAND „Er zijn twee mogelijkheden ..., dacht Luuk, tervijl hij zwijgend om zich heen in de schemering ;uurde. „Of Adolf is uit de teil gewipt en ligt nu jrgens in het gras, of de een of andere langvinger leeft ’m meegepikt." Aangezien een van de twee langvingers zich dat noment verried door te niezen, wendde Luuk het loofd in de richting van het tweetal en kreeg hen al iauw in de gaten. Nieuwsgierig naar het lot van kdolf, met wien de laatste dagen zoo verschrikkelijk gesold was, haastte hij zich naar den struik. De beide jongens richtten zich op. „Hallo...” groette Luuk, die nog niet heelemaal zeker van z'n zaak was. „Ook b'sjour,” antwoordde een van de twee. „Hebben jullie dien snoek gestolen?” vervolgde Luuk. „Gestolen zeit-ie ...!" klonk het spottend. Luuk bukte zich en wees driftig naar het machtelooze lichaam van Adolf, die roerloos in het gras lag. „Ja zeker, gestolen! En snappen jullie niet, dat hij op zoo'n manier dood zal gaan?" „Zeg's, je moet niet van die dikke woorden gebruiken," verzocht de grootste van het tweetal. „We DE SNOEK VAN VENTJE kwamen zooeven door het land en zagen 'n teil met een snoekie er in en.. „Poeh, 'n snoek ie...” herhaalde Luuk. „ ... en omdat we dachten, dat-ie van niemand was, hebben we 'm maar meegepikt." „Zuiver diefstal,” oordeelde Luuk. „Die snoek is eigendom van Vent... van meneer van Wijck en als jullie hem niet dadelijk naar z'n huis brengen, ga ik naar de politie. Als je dat maar weet.” „Je bent 'n opschepper!" hoonde de kleinste, maar z'n stem klonk niet erg vast. „Gevonden is gevonden, als jij dat maar weet.” „Als je het verschil niet weet tusschen vinden en stelen, moet je je schoolgeld maar gaan terughalen,” vond Luuk minachtend. „Durven jullie soms niet? Ook goed, dan zal ik het zelf doen.” En zonder een antwoord af te wachten boog hij zich over het zware snoekenlijf en nam Adolf voorzichtig van den grond op. „Laat 'm maar...” zei de grootste van de twee. „Wat hébben we tenslotte aan dien stinkvisch." „Stinkvisch?" riep Luuk nijdig. „Herhaal 't eens als je durft!” „Ga mee naar huis, Tinus,” vervolgde de grootste. „We zullen ons niet druk maken over dat beest." „Dat is je geraden!” dreigde Luuk en na deze woorden verdween hij met Adolf onder den arm in de duisternis. Vijf minuten later had hij Ventje's tuin bereikt. In de keuken brandde licht en hij zag het heertje bezig bij de kraan. De teil stond nog buiten naast de deur, maar er was helaas geen water in. Ware dat wèl het geval geweest, Luuk zou geen seconde geaarzeld HET MISVERSTAND hebben Adolf in de teil te doen en het hazenpad te kiezen, Voor een nieuwe ontmoeting met Ventje voelde hij begrijpelijkerwijze heel weinig. Even dacht hij na, terwijl hij naar het tevreden gelaat van het heertje keek. Ja warempel, Ventje was aan 't zingen. Zoo blij was hij bepaald, ging ’t door Luuks hoofd. Hij haalde diep adem en klopte moedig op de keukendeur * Ventje keek verschrikt op, aarzelde even en duwde de deur toen open. Nauwelijks had hij Luuk en z'n zware last herkend of hij slaakte een kreet van afgrijzen. , . .. „Weg met dat mormel! stiet hl) verschrikt uit. „Nooit meer 'n levenden visch in m n huis. En hij trachtte de deur vlak voor Luuks neus te sluiten. Maar onze vriend had dat al half en half verwacht en was zoo vrij geweest er z n voet voor te zetten. Ventje duwdè en wrong, maar de deur wilde niet dicht. „ „Wat moet dat voor den dit-en-dat beteekenen l riep hij woedend. „Vort met dien visch. „Hij is niet van m ij!” sprak Luuk heftig en opnieuw klonk er verontwaardiging in z'n stem. „Hij is nog steeds van u en u moet hem van me aannemen „Liever ga ik zelf in die teil zwemmen," antwoordde Ventje met een poging om geestig te zijn. „Vooruit, Luuk, breng hem alsjeblieft naar het kanaal of naar 'n ander water in de buurt. Ik zal t goed met je maken, ja? Als je ’t doet, krijg je 'n kwartje van me." „Ik heb uw kwartjes niet noodig. Hier is uw snoek." En vóór de verbouwereerde Ventje goed en wel begreep wat er gebeurde, had Luuk den visch op DE SNOEK VAN VENTJE het aanrecht gelegd. Rang! De deur sloeg in het slot en zoo snel als de wind rende Luuk den tuin uit. „Aap van 'n jongen!" bromde Ventje en keek minachtend en boos naar den dommen kop van het onderwerp van het twistgesprek. „Wat heb ik aan die drukte? Nu ben ik nóg niet van 'm af." De gangdeur ging open en mevrouw, bleek van schrik en verbazing, verscheen op den drempel. „Maar Ventje!!!!" stiet ze verbolgen uit. „Ben je nu heelemaal zeeziek geworden? Weg met dien naarling en kijk’s hoe je m'n aanrecht vies maakt. Heb je dan werkelijk geen hersenen, om het dier maar weer heel gemoedereerd te accepteeren?" „Voor ik goed wist wat er gebeurde, lag-ie al voor m'n neus," hakkelde Ventje. „Heusch Duifje, die kwajongen heeft me dat kooltje gestoofd. Ik kan er werkelijk niets aan doen, geloof me en..." „Je bent 'n ezel, Ventje," zei het dametje onvriendelijk. „En wat nu?" „Tja ... wat nu ..." herhaalde Ventje en trok een diepe plooi in z'n voorhoofd. „We kunnen het stomme dier niet laten doodgaan. Het bad ... hm ..." „Het bad is verkocht en in m ij n huis komt Adolf nooit meer!" Ventje grinnikte. „Dat heb ik Luuk ook al gezegd, Duifje." „Doe ’m dus maar weer in de teil en zet het heele geval in den tuin." „Maar je moet me even helpen, Duifje; ik durf hem heusch niet alleen aanpakken,.." zei Ventje aarzelend en wierp een schuwen blik naar Adolfs enormen muil. „Maak de deur open, doe water in de teil en ga HET MISVERSTAND maar naar de huiskamer," commandeerde mevrouw. „I k zal het monster wel in de teil doen. 'n Held heb ik getrouwd ... nou!" „Als je wist..." stamelde Ventje witjes. „W a t e r !” schalde mevrouws stem en Ventje haastte zich, de teil te laten volloopen. Kort daarna nam mevrouw Adolf kordaat op en opnieuw kon de snoek opgelucht op snoekenmanier ademhalen. Gelukkig had de wandeling van Luuk hem geen nadeelige gevolgen berokkend. Sterke visschen als snoeken kunnen tegen 'n stootje! „Als ik 'n toovenaar was, wist ik het wel," zei Ventje dien avond voor 't naar bed gaan. „Dan is de teil morgen leeg, als ik in den tuin kom... „De teil komt morgen zonder toovenarij tóch wel leeg," troostte Duifje bits. „Je snapt toch zeker wel, dat ik meer dan genoeg van het dier heb. Goedschiks of kwaadschiks ga j ij hem morgen in het kanaal gooien.” „Dan zal 't kwaadschiks moeten gebeuren, Duifje, want goedschiks doe ik ’t vast niet." Na welke woorden mevrouw van Wijck een diepen zucht slaakte. De mooie japonnetjes die ze aan den armen Adolf te danken had, was ze al weer vergeten ... Terwijl de weledele heer Pieter Adriaan Bot uit z'n weelderige villa naar het Huis van Bewaring verhuisd was, trok hij na z'n ontslag uit laatstgenoemd rijkshotel naar een nederig bovenhuis, dat hij zeer verstandig per week huurde, omdat hij wel wist, dat hij na z'n strafzaak voor langen tijd naar een ander rijkshotel zou verhuizen. DE SNOEK VAN VENTJE Het bovenhuis bestond uit twee kamers, een keuken en een vliering. Aangezien de meeste meubelen in de villa op afbetaling waren gekocht en nog voor geen tiende betaald waren, was het meubilair van de bovenwoning niet veel zaaks, zooals Jaap Kleyn zich minachtend uitdrukte, toen hij Bot op een middag met 'n bezoek vereerde. Na deze woorden slaakte Bot een diepen zucht, liet zich behoedzaam op een kale zeepkist zakken en keek z'n vroegeren compagnon hongerig aan. „Zeg 's, heb je soms 'n sigaretje voor me?" „Niks bij me," antwoordde Jaap koel. ,,'t Is slecht met verdienen en per slot van rekening kan 'n mensch wel buiten sigaretjes en zoo." Bot glimlachte spottend. „Wat 'n wijsheid en wat 'n verstand. Zoo zoo, is 't bij jou ook al zoo slecht met verdienen. Nou, hier is 't heelemaal hommeles.” „Weet je wat we zijn geweest? Oerdom!” sprak Jaap na een korte stilte. „Dom?" „Ja, we hadden een veel beter slaatje uit dien snoek kunnen slaan, toen we Van Wijck met die kleine comedie een poets bakten. We hadden honderd gulden meer kunnen maken." „Wie heeft de comedie met Hannes gespeeld, jij of ik?" vroeg Bot hoonend. „Had dan uit je zelf honderd gulden meer gevraagd.” Jaap Kleyn bleef het antwoord schuldig. Hij scheen ernstig over iets na te denken. „Hoe is 't eigenlijk met den snoek afgeloopen?" vroeg Bot nieuwsgierig. „Van Wijck zou hem eergisterenavond in de sloot IET MISVERSTAND lichter z’n huis vrij laten," vertelde Jaap en begon jij de herinnering aan het gebeurde te grinniken. ,Maar lui van een vischclub hadden er lucht van gekregen en joegen hem weg en nu zwemt de snoek iveer in een teil in z'n tuintje.” „Ga er heen en haal hem," sprak Bot plotseling. ,Je zult hem nu wel cadeau krijgen, denk ik." „Hem gaan halen? Man, hoe krijg je 't in je lersenen!" riep Jaap luid. Hij begon hinnikend te lachen. „Ga hem zelf halen, uilskuiken. Snap je niet, dat ik Van Wijck liever nooit meer tegen kom?” „Je bent een lafaard," vond Bot. „Van Wijck zal blij zijn, als hij van dien last af is. Let op m'n woorden, hij zal je nog graag ’n extraatje toe geven." „Ja, een tik op m'n oog," lachte Jaap. „Haal hem zelf, Botje ..." „Ik heb ineens een reuze plan gekregen, snap je..." zei Bot langzaam en er kwam een sluwe uitdrukking op z'n gelaat. „Er zijn verschillende manieren, Jaap, om geld uit dien snoek te slaan. ^ „Inderdaad, een paar van die manieren kén ik ... ^ „Als je sarcastisch wordt, hoepel je maar op, zei Bot scherp. < ■ „Zooals je wilt," antwoordde Jaap en liep naar de deur. . „Een kind van vier jaar is nog met zoo kmaerachtig als jij,” hoonde Bot. „Neem 'n rammelaar, Japie, en ga zoet spelen. Tusschen twee haakjes, geeft 'n vischwinkel iets voor zoo'n grooten snoek? „Een daalder misschien; juist die reuze snoeken schijnen niet bijzonder lekker te zijn.” Bot schudde het hoofd en verviel in gepeins. „Er is geen zilver maar g o u d met 'm te ver- DE SNOEK VAN VENTJE dienen, Jaap! sprak hij eindelijk. ,,Ik heb 'n denderend idee, beste jongen. Een daverend idee!” „Dat zal wel..." Jaap Kleyn lachte ongeloovig. „Maar eerst moet ik het dier hier hebben.” „Ga hem halen, man!” „Je weet best, Jaap, dat i k heelemaal niet naar meneer van Wijck kan gaan. Als we elkaar ontmoeten wordt 't vast en zeker hommeles. Die man heeft iets in z'n oogen, dat ik niet goed kan verdragen. Er zijn meer van die menschen, je begrijpt wel wat ik bedoel, nietwaar? Van die onbetrouwbare sluwe lui... Bovendien heeft dat kleine, inhalige kereltje me met die autobussengeschiedenis een leelijke poets gespeeld.” > .«Kom kom... lachte Jaap. „J ij bent anders óók niet achttien-karaat." .«Zeg j ij maar heelemaal niets,” vloog Bot spinnijdig op. „Ik zwijg als... als 'n snoek,” sprak Jaap. „Een gloednieuw bankbiljet van tien gulden, als je vandaag nog snoek Adolf hier brengt!” vervolgde Bot langzaam en duidelijk sprekend. Jaap begon weer te grinniken. „Gloednieuw nog wel! Maak je ze zelf tegenwoordig? Dat looft een bankje van tien uit en heeft zelf geen dubbeltje om een pakje sigaretten te koopen. Is-ie-effe-goed?” Bot klopte op z’n binnenzak, die leeger dan leeg was. „Als ik iets beloof kom ik m'n belofte na, dat weet je wel!” zei hij nadrukkelijk. „Och kom...” lachte Jaap, maar hij begon te aarzelen. WET MTSVERSTAND Bot maakte onmiddellijk een dankbaar gebruik van iie aarzeling. „Graag of niet? Als je 't niet doet, laat ik Hannes biet geld verdienen. Die doet t zeker! „Ja... dat is zoo ..." zei Jaap. „Jongens ... t i e n gulden. Top, ik doe 't. Laat kijken dat bankbiljet.” „Ik ben ’n gentleman, een man van m'n woord,” antwoordde Bot waardig. „Ga dien snoek halen als hij veilig onder dit dak is, krijg je het geld. Geen minuut eerder.” Jaap greep z'n pet en liep naar de deur. „Zorg jij onderwijl voor ’n teil.” „Dat rijmt!” grinnikte Bot, die ineens in een uitstekend humeur was gekomen. „Ga maar weg, voor de rest zorg i k." „’n Teil?” herhaalde de juffrouw uit den sigarenwinkel, die zich onder het bovenhuis van meneer „Both" bevond. „Nou, dat zal wel gaan, meneer. Wacht u maar in den winkel, dan zal ik m even halen." Bot knikte, mompelde een bedankje en wachtte tot de vrouw in de gang achter de zaak verdwenen was. Toen keek hij snel achter zich in de richting van de straat. Het begon te schemeren en het was er stil. Snel schoot z'n rechterhand uit en drie blikjes sigaren gleden geruischloos in een van z n binnenzakken. Op ’t zelfde oogenblik ging de winkeldeur open en de stomverbaasde en verschrikte deugniet keek in het onheilspellend gelaat van een dikken, strengen politieagent. , , „Dat is juist op tijd, vriend Bot! zei de man. .Waren 't er drie of vier? DE SNOEK VAN VENTJE „Wat? vroeg Bot onschuldig. De agent deed een greep in z'n binnenzak en nam er de gestolen blikjes uit. „Drie..." zei hij verachtelijk en voegde er toen onverschillig aan toe: „Ga maar weer mee ..." „Zeg's ... Die heb ik gekocht!” riep Bot driftig. „Hier is de teil, meneer, klonk de stem van de winkelierster en ze sleepte een geweldige waschteil in den winkel. „Is-ie groot genoeg, meneer, of is-ie nog niet groot genoeg? Ik dacht, dat deze wel groot zat zou zijn, maar ik heb nog 'n grootere, ziet uwee." „Laat u dat — meneer — maar weg," zei de agent. „Ik zag toevallig hoe hij drie blikjes sigaren van de toonbank kaapte.” De vrouw scheen haar ooren niet te gelooven, want het duurde een volle minuut voor ze een klank kon uiten. „Drie blikjes gekaapt? Wat 'n slechterik is u, meneer!" „Die agent..." begon Bot woedend. „Die agent heeft goede, heel goede oogen,” vulde de diender aan. „En ik kén toevallig vriend Bot. Ga maar mee, oude jongen. Op 't bureau mag je je verdedigen. I k heb gezien, dat je die drie blikjes bij ie stak." „Ja, die hebben hier op de toonbank gelegen," knikte de vrouw heftig. „Alles van de toonbank heeft tn n man gemerkt, weet u. Er moeten veertien merken liggen en van elk merk twee stuks en zes-en-twintig doozen sigaretten. Zal ik die ook even natellen?" „Dat is heel verstandig, juffrouw van Kampen," knikte de agent, terwijl hij onderdehand z’n arrestant goed in de gaten hield. -IET MISVERSTAND „Nee, verder mis ik niks,” zei de vrouw na de teller ij. „Dan gaan we,” zei de agent. „Ik kom straks terug, juffrouw, om liet u uit te leggen,” sprak Bot honingzoet. „Het is een misverstand en...” „Mee!" riep de agent en de winkeldeur viel achter het tweetal dicht. HOOFDSTUK XIII DE FANCY-FAIR! ,,'n Kruis in m'n huis," klaagde mevrouw van Wijck en keek hoofdschuddend naar de teil, die door heftige bewegingen van Adolf was omgevallen. „Kijk nou ’s naar dat water, op zoo’n manier komt m'n halve achtertuin blank te staan." Ventje trok z'n jasje uit en in z'n hemdsmouwen begon hij de orde te herstellen. Met een emmer goot hij de teil weer vol en even later lag hij op z'n knieën te dweilen. Duifje hield intusschen niet op met lamenteeren. „Wil ik je 's iets zeggen?" antwoordde Ventje tenslotte, want hij kreeg genoeg van het geweeklaag van z'n ega. „Jullie vrouwen zijn ontzettend onbillijk. Je vergeet heelemaal, dat Adolf ons een schep geld heeft opgebracht en nu we een beetje last van hem hebben, sta je den heelen dag te schelden en te klagen," „’n Beetje last..merkte mevrouw spottend op. Ventje smeet de sliknatte dweil in den emmer en wierp Adolf een vernietigenden blik toe. Eerlijkheidshalve dient meteen vermeld, dat de blik dien de )E FANCY-FAIR! snoek Ventje toewierp óók geen al te vriendelijke was. Waar of niet, dat gesol moest Adolf op den duur den keel gaan uithangen! Juist was de ruzie weer wat bijgelegd, toen er gebeld werd. Mevrouw loerde in het spionnetje en trok zen rimpel, „Van de politie? Van de belastingen?" vroeg Ventje en een rilling huiverde langs z'n rug. „Althans een onbekende heer, Ventje." „Zal ik... offe..." .. „ „Blijf maar, ik zal wel gaan kijken," besliste mevrouw kordaat en stond even later tegenover den vreemdeling. Deze was een man van middelbaren leeftijd. Hij nam z'n hoed af en maakte een correcte buiging. „Mevrouw van Wijck zelf?” „Ben ik," zei mevrouw koeltjes, want in principe was ze altijd voorzichtig voor heeren, die zoo erg diep bogen. De heer Bot hield namelijk ook van overdreven buigingen... „Mevrouw, ik ben Mr. Hermanus, advocaat en procureur. Mag ik misschien even binnen komen? Ik zou heel graag een kort onderhoud met u en uw man willen hebben." „Waar gaat 't over?" vroeg mevrouw verwonderd. „Over uw visch." Mevrouw werd loodkleurig. „U komt toch niet van de politie, van de belastingen of van B. en W.?" De bezoeker glimlachte. „Stel u gerust, mevrouwtje. Ik kom namens de vereeniging „J o n g Leve n.” Mijn bezoek heeft niets met politie en zoo te maken. De Snoek van Ventje 11 DE SNOEK VAN VENTJE „Gelukkig; komt u dan maar even binnen, meneer." Mr. Hermanus ontdeed zich van z'n demi, hing z'n hoed op den kapstok en drukte even later Ventje's hand. „Neemt u plaats," sprak mevrouw. „Dit is mijn echtgenoot," „Aangenaam, aangenaam," zei de advocaat hartelijk. „Ik heb van u gehoord, meneer." „Van mij gehoord?” vroeg Ventje met opgetrokken wenkbrauwen. „In verband met die snoekengeschiedenis, haha!" lachte de bezoeker. Ventje en mevrouw keken donker, maar Mr. Hermanus scheen de zaak erg geestig te vinden. „Is dat kolossale dier nog steeds in uw bezit?" vroeg hij nieuwsgierig. „Nog steeds,” klonk 't somber van Ventje's lippen. „Wat zegt u dat treurig," antwoordde de bezoeker. „Ja natuurlijk," sprak mevrouw vinnig. „We hebben onze buiken vol van snoek, om zoo te zeggen. We hebben de laatste dagen meer meegemaakt, dan anders in een heel jaar. Door dien afschuwelijken visch hebben ze onzen goeden naam te grabbel gegooid. Waar of niet, Ventje?" „Een beetje wel...," aarzelde het heertje. „Kom, kom, u hebt 't er ook wel een beetje naar gemaakt," merkte Mr. Hermanus vertrouwelijk op. „En bovendien heeft Adolf u geen windeieren gelegd. Eerlijk is eerlijk, nietwaar?" „Waar komt u eigenlijk voor?" vroeg mevrouw wantrouwend. „Ik kan niet zeggen, dat u erg beleefd bent.” „Dat geef ik toe, maar ik ben des te openhartiger," DE FANCY-FAIR! lachte de ander. „Openhartigheid, mevrouw, spaart een massa woorden uit. Maar laat ik met de deur in huis vallen, dat is zakelijker. Ik ben de voorzitter van de vereeniging „Jong Leve n." Deze vereeniging springt in de bres voor misdeelde kinderen van arme en behoeftige ouders. Eens per jaar houden wij door het heele land een groote straatcollecte en ook organiseeren wij af en toe tentoonstellingen en dergelijke. Toen ik een en ander over uw snoek vernam, kreeg ik een aardig idee en ik besloot u eens te komen bezoeken om u dat idee voor te leggen." Gerustgesteld leunden Ventje en mevrouw wat gemakkelijker in hun stoelen en keken den advocaat nog nieuwsgieriger dan eerst aan. „Overmorgen," vervolgde deze vriendelijk, „geven wij een fancy-fair, zooals u misschien wel op verschillende aanplakbiljetten hebt gelezen en nu dacht ik, dat het wel aardig zou zijn, als we snoek Adolf in een passend aquarium laten bewonderen. Tegen betaling van een kleinigheid natuurlijk. Het spreekt van zelf,” vervolgde hij haastig, „dat u de visch geheel belangeloos zult moeten afstaan en dat u het dier den volgenden dag gezond en wel terug krijgt. Is het brutaal, te vragen of wij op uw medewerking mogen rekenen?” „Heelemaal niet,” antwoordde Ventje. „Vragen staat vrij, maar ik kan onmogelijk met uw verzoek accoord gaan.” Het gezicht van Mr. Hermanus betrok. „Volkomen gelijk,” knikte Duifje. „U kunt onzen snoek gratis krijgen en hem desnoods tot z’n dood toe tentoonstellen," vervolgde Ventje en hij praatte heel langzaam en duidelijk. 11* DE SNOEK VAN VENTJE „Maar... ik moet de verzekering van u hebben, dat ik hem niet hoef terug te nemen." „Maar die kunt u ongetwijfeld krijgen!" riep de ander lachend. „U bedoelt dus, dat u ons den snoek cadeau doet?" „En niet anders," sprak Ventje. „En wanneer kunnen wij hem laten halen?" „Liever vanavond dan morgenochtend," zei mevrouw snel. „U hoort 't,” zei Ventje lakoniek. „Maar waarom wilt u nu ineens van hem af?” waagde de advocaat te vragen. „Adolf is toch wel goed gezond? Hij mankeert toch niets?" „Hij is gezonder dan menig gezond mensch," verklaarde Ventje trots. „We hebben hem steeds de lekkerste hapjes gevoerd. Maar de kwestie is, dat we geen geschikte ruimte meer voor hem hebben. Het bad, waarin hij de laatste jaren heeft gezwommen, is verkocht en de teil, waarin hij zich op ’t oogenblik bevindt, is veel te klein. Ik ben een reuze liefhebber van dieren, meneer Hermanus en ik zou in tranen kunnen uitbarsten, als ik zou vernemen, dat Adolf nog langer in zoo'n enge gevangenis moet zwemmen." „Hij kan zich niet behoorlijk omdraaien," zuchtte mevrouw en het scheelde niet veel of ze had een traan weggepinkt. „Ik beloof u, dat Adolf een ruime zwemgelegenheid krijgt," antwoordde de advocaat. „Hier hebt u m’n kaartje. Ik zal de snoek morgenochtend laten halen en den chauffeur van de vrachtauto een door mij geteekende verklaring meegeven, opdat de visch niet in verkeerde handen terecht komt." DE FANCY-FAIR! „En u houdt hem dus?" vroeg Ventje. „Het spreekt vanzelf, dat we na de fancy-fair met Adolf in onze maag zullen zitten," verklaarde de bezoeker. „Maar we zullen hem misschien aan den een of anderen liefhebber of misschien aan „Artis" kunnen schenken. Neemt u voorloopig maar aan, dat u hem niet terug krijgt,” „Gelukkig,” verzuchtten Ventje en mevrouw tegelijk. De heer Hermanus bleef nog enkele minuten babbelen, ging daarna den snoek bezichtigen en vertrok toen. Zijn plaats op de voordeurmat werd meteen ingenomen door iemand, wiens gezicht vooral Ventje zich nog duidelijk herinnerde. „Jaap Klein! „Wat kom j ij doen, schurk?” begroette Ventje den man. De heer Kleyn, die op alles voorbereid was, glimlachte en nam z'n pet af. „Ik kom u vragen of u voor drie minuten alles wilt vergeven en vergeten,” antwoordde hij vrijmoedig. „Als u — ja — zegt, heb ik misschien een prettige mededeeling voor u.” „Scheer je weg!” schreeuwde Ventje verbolgen. „Menschen als Bot en jij vergeef ik nooit.” „Ik kom Adolf halen!” haastte Kleyn te zeggen. „We zullen je Adolven; m'n huis uit en gauw of ik roep een agent.” „Maar ik wil hem desnoods k o o p e n..." Ventje bedaarde. „Koopen ?" hakkelde hij en in gedachten zag hij een bankbiljet van minstens honderd gulden in z’n hand trillen. DE SNOEK VAN VENTJE „Juist, k o o p e n,' herhaalde Kleyn en deed een voorzichtigen stap op het kleedje in de vestibule. «Tien gulden van Bot," dacht hij. „Als ik Van Wijck een rijksdaalder toegeef, verdien ik er nóg drie riksen aan..." „Duifje? schalde Ventje's stem. „Kom 's gauw hier." „J ij ? stiet mevrouw uit en ze werd wit om haar neus. „Smijt hem op straat, Ventje! Ben je dan heelemaal dat zaakje van den zoogenaamden meneer de Vos tot Wezenwijcke vergeten?" „Hij komt Adolf koopen!" sprak Ventje nadrukkelijk. „Hm ... dat zal wel..." hoonde Duifje verachtelijk. „Met valsch geld zeker." „Met echt geld," verbeterde Ventje. „Zoo is ’t," knikte Jaap. „Wat denk je er van?" wendde Ventje zich tot zijn ega. „Wat ik er van denk? Ik hoef er niets van te denken," antwoordde mevrouw scherp. „We hebben Adolf toch al aan de vereeniging „Jong Leven" verkocht?" Ventje begreep welke richting z'n slimme echtgenoote wilde inslaan. „Ja, dat is waar,” gaf hij toe. „Maar toch... zie • «f je,, * „Wat heeft die vereeniging dan geboden?" vroeg Jaap teleurgesteld. „Veertig gulden," zei mevrouw onmiddellijk. „En Jantje-contantje,” voegde Ventje er inhalig aan toe. „Dan kan ik wel gaan," oordeelde Jaap. „Zooveel kan ik niet missen." DE FANCY-FAIR! „Stop ’s!" riep Ventje. „Wat wil jij dan geven?" „’n Rijksdaalder ..antwoordde Jaap aarzelend, gereed om als een haas weg te rennen. „Een rijks ... daal... der ..." hijgde Duifje. „Wat ’n oplichter. Hoor je dat, Ventje? ’n Doodgewone rijksdaalder ... Bah!” „ „Het is niet veel...” knikte Ventje. „Maar toch ... Jaap begon te grinniken. „Ik hoor 't al, die heele vereeniging „Jong Leven" bestaat natuurlijk niet. Hap maar gauw toe, meneer van Wijck. Hooger bod krijg je van je leven niet meer." . ... „Zullen we..." aarzelde Ventje en keek Duitje vragend aan. , . „Maar we hebben hem dien advocaat belootd. wierp mevrouw heftig tegen. „Nou, je bent ook 'n mooie,” lachte Ventje. „Voor veertig gulden wil je wel 'n belofte breken, maar voor 'n riks niet..." „ „Twee gulden vijftig en geen cent meer, zei Jaap kort. , „Vooruit met de geit," besliste Ventje. „Die vereeniging moet dan maar een anderen visch tentoonstellen." , . „Wanneer kan ik ’m halen?" vroeg Jaap hebberig „Meteen als je wilt." t „Prachtig, dan steek ik ’m in m'n binnenzak,” grinnekte Jaap. „Zonder gekheid, ik ga een karretje halen met 'n teil er op.” „Maar het geld?" vroeg Duifje zakelijk. Toen deed Jaap een domme zet. „Heb ik niet bij me, maar ik kan ’t zoo meteei van Bot krijgen." DE SNOEK VAN VENTJE „Dank je feestelijk,” antwoordde Ventje, die diep in z n hart hoe langer hoe minder voor de transactie ging voelen. „Meteen dubbeltjes of géén Adolf." „Maar ik kan geen dubbeltjes maken,” riep Jaap wrevelig. „U kunt me heusch wel vertrouwen.” „Dacht je dat?” hoonde Ventje. „Weet je wat je moest doen? Inrukken en direct. Tot ziens, meneer Kleyn en de groeten aan je mooien vriend.” En tot Jaaps stomme verbazing voelde hij zich door een krachtigen arm op de stoep geduwd. „Ah, meneer Hermanus!” riep Luuk den volgenden morgen na het ontbijt, toen hij in de geopende serredeuren naar een roodborstje stond te kijken. „Hallo Luuk, hoe gaat 't? Alles wel aan boord?” „Gezond, meneer, maar een herretje Fransch..." „Jammer,” vond de advocaat en trad de serre in. „Morgen, mevrouw, hoe maakt u 't?" Mevrouw Westhof stak den vroegen bezoeker de hand toe. De advocaat was een van meneers vrienden. „Ik kom iets vertellen, dat vooral vriend Luuk zal interesseeren,” vertelde de bezoeker. „En de hoofdpersoon van m'n verhaal is de snoek Adolf van meneer en mevrouw van Wijck.” „Minne menschen...,” zei Luuk eigenwijs en trok z'n neus op. Z'n moeder en meneer schoten tegelijkertijd in den lach. „En toch schuilt er een grond van waarheid in je opmerking," knikte de advocaat. „Het echtpaar van Wijck heeft zich in elk geval niet van z'n voordeeligsten kant laten zien." DE FANCY-FAIR! „Met al z'n zoogenaamde liefde voor dieren heeft hij dien visch gemeen behandeld," zei Luuk verontwaardigd en deed meneer het verhaal van de deinende ontmoeting op het land achter Ventje's huis. „Ja, nu herinner ik mij, daar heb ik ook van gehoord," knikte meneer. „Enfin, meneer van Wijck heeft óók getoond iets goeds in zich te hebben. Een uur geleden kreeg ik een briefje van hem, waarin hij mij mededeelde spijt te hebben van z'n min of meer schraperig optreden. Hij wenschte mij als voorzitter van de vereeniging „Jong Leven” veel succes toe met de fancy-fair en... sloot een bankbiljet van tien gulden bij het epistel." „Hoe bestaat 't?!" galmde Luuk, die z'n ooren niet durfde gelooven. „Is 't werkelijk?" De advocaat glimlachte en knikte. „Werkelijk hoor. Ik vermoed dat z'n geweten een beetje heeft gesproken. Intusschen ben ik buitengewoon in m'n nopjes met die gift. We moeten 't van dubbeltjes en kwartjes hebben en tien gulden ineens maakt ons spaarvarken prettig zwaar.” „En hoe staat 't nu met Adolf, meneer?" vroeg Luuk. Mr. Hermanus deed het verhaal van z’n bezoek aan Ventje en toen hij zweeg, begon Luuk vroolijk te lachen. „Dat is een reuze mop!" riep hij. „Eerst trachtten ze zooveel mogelijk geld uit Adolf te slaan en nu hebben ze er 'n tientje voor over gehad om hem op ’n fatsoenlijke manier kwijt te raken.” „Juist... kwijt te raken," herhaalde meneer. „Dat heb ik hem tenminste beloofd. Maar nu heb ik van- DE SNOEK VAN VENTJE middag ontdekt, dat we na de fancy-fair het dier niet kunnen houden. We zullen dus tijdig een nieuw tehuis voor hem moeten zoeken." „Het kanaal is lang en diep, meneer!" „Zoo is ’t," gaf de advocaat toe. „Het zal er dus wel van komen, dat we vriend Adolf de vrijheid zullen geven. Nu, om de waarheid te zeggen, heeft hij dat wél verdiend.” „Mag ik ook naar de fancy-fair, Moeder?” wendde Luuk zich tot mevrouw. „Maar dan zal je in je spaarpot moeten tasten, boy! Een fancy-fair is hoofdzakelijk bestemd voor vroolijke en goed-van-dubbeltjes-voorziene menschen. Vroolijk ben je gelukkig, maar het laatste ...” „Jij komt op onzen feestavond!" zei de advocaat. „En met die dubbeltjes zal het wel losloopen, hoor. Je blijft maar dicht in m'n buurt en hoe meer vrienden je meeneemt, hoe liever het ons is." „Nou meneer, dat is niet tegen een doove gezegd," lachte Luuk. „Dus op die fancy-fair zal ik Adolf nog ’n keer terug zien." „Adolf in een kanjer van een bassin!" schertste de bezoeker. „Voor onze mooie vereeniging is 't te hopen, dat de menschen hun neuzen tegen het glas plat drukken." Wat later wandelden mevrouw en Luuk met den innemenden meester in de rechten tot het hek en daar namen ze met een stevigen handdruk afscheid. „Tot bij Adolf, Luuk!" „Reken maar van yes, meneer!” „In principe," zei de oerdegelijke Peter, „ben ik geen voorstander van dergelijke feestavonden. Boven- DE FANCY-FAIRI dien kan ik slecht tegen tabaksrook en jazz-muziek. Als ik je echter een plezier doe door mee te gaan, wil ik je vergezellen en ..." Luuk trok een knie op en leunde achterover in de verschoten fauteuil, die het meest in 't oog loopende meubel van Peters kamer vormde. „Je kunt natuurlijk rustig thuis blijven en je in de logarithmentafel gaan verdiepen," merkte hij nuchter op. „Neen," zei Peter hoofdschuddend. „De laatste vier weken van m'n vacantie houd ik voor pretjes en zoo. De hersenen, de groote en de kleine, hebben eenige rust noodig." „Gompie wat 'n vooruitgang van je!" spotte Luuk. „Hoe staat 't met je her-examen Fransch?" vorschte Peter ernstig. „Als ik je evenals meneer Durand een handje kan helpen, zeg je 't maar. Vooral de onregelmatige werkwoorden heb ik stevig onder de knie, zooals je je zult herinneren." „Bedankt voor je hulp, maar aan monsieur Durand heb ik net genoeg," verklaarde Luuk oneerbiedig. „Vind je her-examens ook geen ondingen? Den man, die ze uitgevonden heeft, hadden ze moeten kielhalen en daarna vierendeelen." Over Peters gelaat gleed een poging tot glimlach. „Her-examens zijn zeer nuttig," oordeelde hij. „Ook voor taken voel ik iets. In elk geval is jouw herretje Fransch billijk, Luuk, want...” Luuk gaf ’t op en liep naar de deur. „Als j ij geen schoolvos of inspecteur bij het onderwijs wordt, weet ik 't niet,” zei hij zuchtend. „Tabé, wandelend woordenboek!” „Ik zal je uitlaten," riep Peter en voegde de daad DE SNOEK VAN VENTJE bij het woord. „Dus we zien elkaar op die fancy-fair, Luuk!” Onze vriend had haren op z’n hoofd spijt over den feestavond te zijn begonnen. Hij kreeg al een rilling van afgrijzen bij de gedachte, dat Peter hem van acht tot twaalf met z'n levenswijsheden zou vermoeien. Daarom deed hij een wanhopige poging om z'n schoolmakker te doen terugschrikken. „Je mag wel een zak dubbeltjes bij je steken, jö!" sprak hij waarschuwend. „Een aardappelzak vol...vervolgde Luuk. Een paar minuten dacht jongeheer van Raayen diepzinnig na. Toen begon hij te lachen. „Je hebt volkomen gelijk," gaf hij toe. „Maar ik heb er wat op gevonden. Meneer Hermanus, je weet wel, is een kennis van vader. Ik zal den heelen avond achter hem aanloopen... Hij is erg royaal, snap je... ? HOOFDSTUK XIV EEN AARDIGE VERLOTING ... De fancy-fair werd een knalsucces! Er was stemming onder het in drommen opgekomen publiek en de voorzitter en de penningmeester van „Jong Leven" konden reeds lang voor het eind van den feestavond tevreden zijn. Vooral de tombola en Adolf leverden heel wat kwartjes op en daar was 't tenslotte om begonnen. Die arme Adolf met z'n glazige oogen en z'n dommen kop; hij moest eens weten, dat hij reeds zooveel zilver had opgeleverd in z'n leven! En wat had hij er voor terug gekregen? Z'n dagelijksche portie voedsel, een massa heen-en-weer-gesjouw en een boel nijdige en ontevreden gezichten! Ventje en Duifje — hoe bestaat ’t? — waren ook gekomen. Ventje in een keurige smoking en Duifje in een zeegroene avondjapon, die ze nota bene aan Adolf te danken had. Maar, om de waarheid te zeggen, het dametje wierp den reuzensnoek dan ook geen booze blikken meer toe. Integendeel. Ventje had zich een man getoond, met het hart op de rechte plaats. Nauwelijks had hij Luuk ontdekt of hij was op z'n korte beentjes naar hem toegewandeld. DE SNOEK VAN VENTJE „Luuk, had hij hartelijk gezegd, „ik heb eerlijk spijt, dat ik zoo grof en weinig gevoelig ben geweest. Ik wil t nu goed maken vanavond, geloof je ’t?" „Laten we elkaar dan een stevige hand geven, Luuk. Zoon hand die twee Hollanders elkaar geven." En dat hadden ze gedaan. Tot verbazing van Peter intusschen, die niet wilde aannemen, dat de eens zoo vrekkige en inhalige Ventje eensklaps van karakter veranderd was. Hoe dan ook, Ventje zag er zoo eerlijk uitf dat Luuk niet wilde twijfelen en in elk geval vond hij t fijn, dat Ventje niet meer kwaad op hem was. Eenige minuten voor het bal, dat den avond zou besluiten, beklom Mr. Hermanus als voorzitter het podium en hield een geestige speech, waarin hij allen hartelijk bedankte voor hun aanwezigheid en hun gebrachte financieele offers. Hij besloot de toespraak met de volgende woorden: „En nu, geachte dames en heeren, heb ik nog een verrassing voor u. Uit dankbaarheid zal ik, als voorzitter van het bestuur onzer vereeniging, drie voorwerpen onder u verloten. Neen, schrikt u niet, niemand hoeft daar loten voor te koopen. Zonder dat u het weet, bent u reeds in het bezit van zoo'n lot. Ik zal t u met drie woorden verklaren. Ieder die zich op t ^ oogenblik in deze zaal bevindt, heeft diverse kleedingstukken aan de vestiaire moeten afgeven tegen betaling van n dubbeltje. Welnu, iedereen is dus in bezit van het afgescheurde nummerbewijs en deze nummers, dames en heeren, bevinden zich eveneens in dezen fraaien, blikken trommel, welke u hier naast mij ziet. Een uwer zal zoo meteen op het EEN AARDIGE VERLOTING ... podium komen en driemaal een papiertje uit den trommel halen. Degene, die het zelfde nummer heeft dat op het eerste papiertje geschreven staat, ontvangt het eerste cadeau, nummer twee het tweede en nummer drie het derde. Alvorens iemand uit te noodigen hier te komen, zal ik die geschenken even noemen en ... aanwijzen.” „Hiep, hiep, hiep..." riep een vroolijk dametje achter in de zaal. Mr. Hermanus zwaaide lachend met de hand en wees toen naar een fraaie, Chineesche vaas met chrysanten. „Dat zal de derde prijs zijn!" riep hij luid. „Ai...!” gonsde 't in de zaal, want het was een pracht van ’n vaas. „En dat schilderij daar, met die zonnebloemen wordt de tweede prijs," vervolgde de advocaat. „De eerste prijs, dames en heeren, is een buitengewoon origineele prijs. Een levend cadeau!!! De eerste prijs, mijne geachte toehoorders, is de wereldberoemde reuzensnoek A D O L F, de keizer onder alle snoeken!" Een donderend handgeklap, dat gepaard ging aan een daverend gelach, schalde door de tjokvolle zaal en toen het weer stil werd, vroeg de voorzitter: „Wie wil de drie loten uit den trommel pakken?" Vier, zes, tien jongens en meisjes stormden naar voren. „Ho, ho, één is voldoende," weerde meneer lachend af. „Kom jij maar, jonge dame. Jij zal over het lot van Adolf mogen beslissen.” Het was een guitig meisje van een jaar of acht, dat parmantig het trapje naar het podium beklom. „Eerst flink schudden!" sprak de voorzitter. DE SNOEK VAN VENTJE Liesje, zoo heette het brutaaltje, schudde of haar leven er van afhing. ,,Kn nu éen papiertje pakken, Lies je! De eigenaar van dat nummer ontvangt de Chineesche vaas." „Nummer 41!" klonk helder de meisjesstem. Eenige honderden handen tastten in diverse zakken en taschjes en het duurde eenigen tijd voor de gelukkige zich kon melden. Het was een oud, deftig heertje, dat zich verlegen naast de enorme vaas liet bejubelen en fotografeeren. „Nu het tweede nummer, Liesje! De zonnebloemen," vervolgde meneer, toen 't stil was geworden. Weer deed Liesje een greep. De spanning groeide, het was muisstil in de zaal. „Nummer 118!" klonk 't toen. „Ikke! Hiep, hiep, hiep hoera!” brulde een stevige boy van 'n jaar of vijftien. „Kom voor 't voetlicht, jong!" lachte meneer. „En gefeliciteerd, hoor! Wees er zuinig op, want het is inderdaad een bijzonder mooi doekje. Misschien kan ie 't nu nog niet waardeeren, maar later des te neer." „Het is fijn, meneer!” zei de jongen oolijk. „Vader sn moeder zijn toevallig dol op schilderijen met bloemen.” „Des te beter!” antwoordde meneer. „Ssst, stilte toch!” werd er geroepen en onmiddelijk was het weer stil, „Nu de laatste grabbel, Liesje. Schud den trommel log eens flink heen en weer!” vervolgde de voorzitter. Liesje liet zich niet onbetuigd en zelfs Luuk, die EEN AARDIGE VERLOTING . . . achteraan zat, kon de papiertjes tegen elkaar hooren schuren. De spanning steeg ten top, toen het meisje eindelijk een nummer voor den dag haalde. „Nummer 18!" riep ze toen luid. „Nummer achttien!" herhaalde meneer lachend. „Wie heeft nummer achttien? Laat hem hier komen en den snoek in ontvangst nemen!" Luuk keek nieuwsgierig om zich heen. Plotseling zag hij links van zich beweging. Iemand stond op ... het was een kleine dame. „Hier!" riep ze heesch en wees naar den heer naast haar. „Voor het voetlicht komen en het nummer laten zien," grapte de voorzitter. Toen gaf Luuk een schorre kreet van verwarring en... vroolijkheid. Hij proestte 't tenslotte uit van 't lachen, tot de tranen hem langs de wangen rolden. Want het kleine heertje, dat zich bleek en onwillig naar het podium begaf, was ... Ventje! Ventje, die Adolf weer terug gekregen had... Het was drie uur in den nacht. Luuk was een half uur tevoren moe en voldaan thuis gekomen en sliep als een roos. Maar wie niet sliep... In de voorkamer van hun woning zaten Ventje en z'n ega al langer dan een uur te debatteeren. Dat het heftige tweegesprek Adolf betrof, spreekt wel van zelf. De naam Adolf was, zoo gezegd, niet van de lucht. Gelukkig voor den snoek zelf, dat hij zich achter in den tuin in de teil bevond en z'n snoeken- slaapje sliep. De Snoek van Ventje 12 DE SNOEK VAN VENTJE „Nu of nooit," riep mevrouw eindelijk. „Als jij 't niet doet, doe i k ’t." Ventje rees moeizaam van z'n stoel op, geeuwde en loosde een akelig diepen zucht. „Nooit een prijs gewonnen met een loterij, zelfs niet het onbenulligste niemendalletje. En juist nou ... vanavond... Het is om uit je vel te springen," „Laat Adolf maar eerst in het kanaal springen," zei mevrouw onheilspellend. „Jij altijd met je omhaal van woorden. Trek je jas aan, zet je hoed op, neem de teil en verdwijn de straat op.” „De teil is te zwaar, zelfs voor ons tweeën,” stribbelde Ventje vermoeid tegen. Hij wilde Adolf dolgraag kwijt, maar om den visch zoo in het holst van den nacht in het kanaal te gooien, stuitte hem tegen de borst en bovendien was hij geen held in het donker. Dat laatste was trouwens wel het hoofdmotief van z’n tegenstribbelen. „Ik heb je 't al duizend keer moeten zeggen, ik ben met 'n held getrouwd," antwoordde mevrouw sarcastisch. „Trek je schoenen maar uit, dan zal i k 't wel weer doen. Je vrouw zal om drie uur 's nachts wel met een snoek over de straat gaan." „Als ik de teil geen decimeter omhoog krijg, krijg jij hem geen centimeter naar boven.” „Als i k zooveel hersenen in m'n pink had, als jij in je hoofd hebt, zou ik nog tien maal verstandiger zijn dan j ij. Natuurlijk gooi ik de teil leeg, domoor van 'n man. Die twee minuten moet Adolf maar op het droge liggen." „Vrouwen zijn soms verbazend slim," zei Ventje en keek Duifje met waardeerende bewondering aan. „Werkelijk!" EEN AARDIGE VERLOTING ... „Vooruit, help een handje," commandeerde mevrouw. . Ze liepen naar den achtertuin, lieten het water uit de teil loopen en toen bleek 't Ventje, dat hij de teil gemakkelijk alleen kon dragen. Toen hij de voordeur passeerde, keek mevrouw hem angstig na. Ze scheen niet veel heil in de nachtelijke expeditie te zien. Ventje stak omzichtig de straat over en had spoedig den kanaalkant bereikt. Juist wilde hij de teil boven het inktzwarte water omkeeren om Adolf weer in z'n element te gooien, toen Duifje een waarschuwenden kreet gaf. Ventje zette de teil op de keien, richtte zich hijgend op en... keek in het vragende gezicht van een taxi-chauffeur. „G'nmorgen,” groette de man en krabde onder z'n pet. „Wat heb je daar in, makker? Of is 't geheim?” ,,'n Snoek..." fluisterde Ventje, die zich een mik had geschrokken. „Bij alle lekke autobanden, wat 'n knaap!" stiet de chauffeur uit. „Is-ie nog levendig, meester?" „Steek je hand maar 's in z'n mond," bood Ventje aan. „Ik steek 'm liever in een wespennest, weet je dat?" lachte de man. „Ja, ik zie 't, z'n kaken gane op en neer." „Neen vriend, dat zijn z’n kieuwen,” verbeterde Ventje. „Ook goed, z’n kieuwen dan. Maar luister’s makker, dien knaap hei je toch niet uit ’t kanaal gehaald?" „Ik ga hem er juist i n doen," legde Ventje uit. De chauffeur ging op z’n hurken zitten en keek het kleine heertje aan of hij aan diens verstand twijfelde. 12* >E SNOEK VAN VENTJE „Jij heb vanavond zeker geen limonade gedrongen, hè?" vroeg hij lachend. „Of hei je ijlkoorts of 799 „Die snoek verveelt me en gaat over drie minuten n het kanaal," vervolgde Ventje met verheffing van item. „Dus je wil 'm kwijt?" „Dat is de bedoeling tenminste." „Geef maan hem dan, Vader!" bedelde de chauffeur. „Saffie opsteke?" „Dank je," zei Ventje en keek den ander in het luister zoo goed mogelijk aan. „Zoo, zoo, zou j ij dien snoek wel willen hebben! En wat ga je dan met hem doen?" „Dat weet ik nog niet, meheir, maar vast niet opete!" klonk het openhartig. „Luister's," vervolgde Ventje na een korte pauze. „Ik zal jou dezen prachtigen snoek cadeau doen; op voorwaarde, dat i k hem nooit van m n leven meer onder de oogen krijg. Afgesproken?" „Top!" lachte de gelukkige chauffeur. „Dat s fijn van je, meester." < „ „Ik woon in dat huis met die verlichte vestibule, wees Ventje, blij dat hij iemand een dienst had bewezen. „Neem jij die teil maar mee naar huis en zorg, dat ik hem morgen terug heb. Zonder snoek natuurlijk!" voegde hij er angstig aan toe. „Vast, meheir en van harte bedankt!" De chauffeur schepte wat water in de teil, tikte tevreden aan de klep van z'n pet, droeg de teil naar de wachtende taxi en snorde even later weg. Ventje keek het voertuig na en loosde een zucht. Een zucht van opluchting. EEN AARDIGE VERLOTING . . „Nou.’.. Adolf is dan eindelijk weg, Duifje!" sprak hij, toen hij binnen was. Mevrouw klopte hem vriendelijk op den schouder# „Je bent toch een reuze ventie, Ventje,” prees ze gelukkig. „Voel jij je ook zoo opgelucht? Het is of iemand een gewicht van duizend kilo van m n schouders heeft genomen.” Ventje knikte en tuurde voor zich uit. Hij vond t maar beter niet van den chauffeur te vertellen. Duifje kon soms zoo vreeselijk zwaar op de hand zijn en Adolf was nu eindelijk verdwenen. Gelukkig! Maar wie zal de ontzetting van Ventje beschrijven, toen hij acht uur 's ochtends de teil op de stoep van de voordeur zag staan met Adolf er weer in. En drie-en-twintig mannen en jongens en dienstmeisjes er omheen! Toen hij bedaard was, greep hij het briefje, dat naast de teil lag en las ’t met mistige oogen: geagte Heer ik deel uwee mede alsdatte i k gesegt hep alsdat Kees die viese snoek niet mach houwe omrede ik niet kon gloove dattie die snoek kedo het gekreege en teken met de pen, hoogagtent, juffr. van Zanten. „Jij? J ij... ? J IJ ? ? ?” hijgde Duifje, toen ze het drama ontdekte, „O, jij ezel!” „Dat mensch is een ezel!” bromde Ventje verslagen. „Ik had den snoek toch eerlijk cadeau gegeven!” „Ga naar binnen,” commandeerde Duifje en betrac DE SNOEK VAN VENTTE zelf de stoep. „Wie van jullie wil dien mooien snoek in het kanaal gooien?" riep ze luid. Twaalf handen vlogen omhoog. Duifje glimlachte. „Maar vlug wat!" dreigde ze. „Een kwartje, Jan, als je hem bij me thuis brengt!" riep een lange, bleeke man, maar de jongen, die Adolf zonder aarzelen uit de teil had gepakt, rende al weg. „Ik hou hem zelf, hoor! We hebben nog een fijn oud bad op het plaatsje staan!" Toen de menigte verspreid was, zeulde Duifje de teil naar de bijkeuken. Ventje zat roerloos en zwijgend in de huiskamer over het ochtendblad gebogen. „En... heb je hem in het kanaal gegooid?" vroeg hij tenslotte. „Neen," zei Duifje bits, maar ze moest toch even glimlachen. „Maar n u is het geen pikdonkere nacht!" BESLUIT Het circus „Amanda Azanaliaeigendom van een man, die naar den minder klankvollen naam Dirk Dons luisterde, had z'n tenten in het stadje opgeslagen en dat was de oorzaak natuurlijk, dat de huismoeders zoo lang op de bestellingen en de leveranciers nog langer op de terugkomst van hun loopjongens moesten wachten. Elke oorzaak heeft zoo z'n gevolgen! Voor Luuk beteekende „Amanda Azanalia” een prettig verzetje; maar Peter, die ook al principiëele bezwaren tegen circussen en dergelijke „paardespullen” had — hij ken niet tegen den geur van het zaagsel in de arena! — trok z'n neus op. Terwijl Luuk zich niet schaamde uren achtereen in de onmiddellijke omgeving van het tenten- en woonwagenkamp te zwerven, zat Peter warempel toch weer over een studieboek gebogen. Luuk was spoedig goede maatjes geworden met den dierentemmer, die een Franschen naam had, ergens in Duitschland was geboren en uit opschepperij liefst Engelsch praatte. Engelsch overigens met een bijsmaakje. „We komen hier met een nieuw nummer," vertrouwde hij onzen vriend toe. „Maar het moet geheim blijven en het is eenig op de wereld." DE SNOEK VAN VENTJE „Ik kan zwijgen als een graf!" zei Luuk, popelend van nieuwsgierigheid. Maar monsieur Dupont was onvermurwbaar. Pas toen Luuk met vijf sigaren van een dubbeltje 't stuk over de brug kwam, liet monsieur zich paaien, loodste Luuk mee naar een der stallen en maakte hem deelgenoot van het nieuwe nummer. Voor het tweetal stond een reusachtig glazen bassin, ongeveer twee meter hoog, anderhalven meter breed en wel drie meter lang. „Het heele geval rijden we op een karretje het circus binnen," fluisterde monsieur. „Dan wordt het met water gevuld. Van boven blijft het open." „En dan ... ?" fluisterde Luuk in spanning. „Tien meter boven het bassin verschijnt de beroemde acrobaat Willy Willy!" vervolgde monsieur. „Willy Willy is wereldkampioen-zwemmen, maar ik ben vergeten op welke baan. Hij -zwemt echter sneller dan jij en ik, nog sneller zelfs dan de snelste visch. Als Willy Willy eerst wat duizelingwekkende toeren in den nok van de tent heeft verricht, laat hij zich langs een touw tot een paar meter boven het bassin zakken en... springt pardoes in het water. En wat dan volgt, nou, dat is de moeite waard. Twee knechten komen namelijk met een langwerpige stalen doos aandragen. In die doos zit water en in dat water zwemt de grootste snoek, die ooit ter wereld bestaan heeft. Een snoek, waarde heer, dien we uit Japan hebben meegenomen en waarvoor onze directie de hemel weet hoeveel yen heeft betaald... Een reuzensnoek gewoonweg! En die snoek gaat ook in het bassin en dan gaat Willy Willy een beetje met dien snoek spelen. Alles onder water natuurlijk. Kerel, BESLUIT kerel, wat zal dat een sensationeel nummer worden. De tent zal dreunen van het applaus en.. „Een oogenblikje,” verzocht Luuk, die een duister voorgevoel had gekregen. „Mag ik dien Japanschen snoek eens zien?" „Wel ja, kom maar mee..." mompelde monsieur Dupont, opende een deur en... wees naar een zinken teil, in welks helder water een kolossale snoek stond. „Dacht ik het niet!" riep Luuk, „Dat is Adolfü!” „A... A... dolf?" stotterde monsieur. „Wat Adolf? Welke Adolf? Wou jij beweren, dat je dezen snoek eerder hebt gezien?” „Eerder heb gezien? Man, ik heb niet kunnen slapen van dien snoek!" schaterde Luuk. „En wou u beweren, dat die snoek uit Japan komt? Nou, dan kom i k uit China!” „Pinda, pinda!" grinnikte de man, maar vervolgde wat ernstiger: „Nu, goed dan, ik zal 't je vertellen, maar mondje dicht, nietwaar? We hebben den visch pas gisterenavond gekocht. Van een boerenjongen, die er geen raad mee wist." „Goed, ik zal voorloopig mijn mond houden," beloofde Luuk. „Maar zoo gauw ik in de gaten krijg, dat het gesol hier met Adolf schadelijk of pijnlijk voor hem is, waarschuw ik de dierenbescherming." „Er wordt niet met hem gesold,” verzekerde monsieur. „Ik verzeker je, dat Willy Willy respect voor hem heeft en heusch wel uit z'n buurt zal blijven in dat bassin." „Maar jullie zijn gewaarschuwd,” vervolgde Luuk. „En laat meneer Willy Willy maar oppassen, dat Adolf hem niet te pakken krijgt, want je kunt even DE SNOEK VAN VENTJE goed een mug in een spinneweb zetten." Waarna monsieur zóó daverend begon te lachen, dat Adolf hem met een schuin oogje aankeek. „Vanavond," zoo sprak Ventje na het middagmaal tot mevrouw, „fuif ik je op een extraatje." „Fijn!" zei mevrouw. „We zullen de openingsvoorstelling van dat circus „Alalalala" gaan bijwonen en na afloop een glaasje bie... ik bedoel limonade gaan drinken in het nieuwe restaurant." „Het is circus „Amanda Azanalia”, Ventje," verbeterde mevrouw. Ventje knikte. „Ja, dat zei ik immers? Heb je zin?" „Best," zei mevrouw. Een half uur reeds voor den aanvang der voorstelling bevonden de twee zich voor den ingang van de tent, waar een orkest, samengesteld uit veel koper, populaire marschen blies, waarna een clown met veel bombarie de veertig verschillende nummers van het wereldprogramma verkondigde. „Lees deze aankondiging, dames en heeren!" schetterde hij door een gekleurde trechter, „eerste optreden van het wereldnummer „Willy Willy en den reuzensnoek!" Adembenemend, sensationeel en huiveringwekkend. De beste zwemmer ter wereld met den grootsten snoek, afkomstig uit Saganagawaki in Japan, in een reusachtig glazen bassin. Let op het springen van den lintworm! Gaat dat zien, gaat dat zien! U hebt nooit eerder iets dergelijks beleefd. En als de snoek in een goed humeur is, dames, heeren, boeren, burgers en buitenlui, dan zal Willy Willy onder water BESLUIT zijn muil openen, den muil van den snoek natuurlijk en zijn hoofd in dien muil steken." „Huhuhu ..hoonde een troep jongens. Maar Ventje en Duifje keken elkaar aan en dachten tegelijkertijd aan hetzelfde, aan Adolf, „Daar moet ik het mijne van weten," zei het heertje. „Ga mee, Duifje, ik ga eens informeeren..." Met groote moeite en na verschillende dubbeltjes aan fooi te zijn kwijt geraakt, werden Ventje en zijn vrouw tenslotte in het heiligdom van den Japanschen reuzensnoek gelaten. Nauwelijks hadden zij het dier gezien of ze uitten een kreet van opwinding. „Zie je wel! Onze snoek!" „Kletskoek," zei de man naast het echtpaar, „onze snoek." „Kan wel zijn," knikte Ventje, „maar hij is van ons g e w e e s t." „Kan zeker wel zijn," antwoordde de man weer, „maar nu is hij van ons. En het gaat een ander trouwens niet aan, dat hij Japan nooit gezien heeft." „Dat is mogelijk, maar dan zijn jullie bedriegers!" vond Ventje. Op hetzelfde oogenblik ging de deur open en een man trad binnen. Een keurig gekleed heer met een bleeke gelaatskleur, grijze oogen, borstelige wenkbrauwen en een nieuwsgierige uitdrukking op zijn gezicht. „Sapperloot... dat is Adolf! M ij n snoek!" riep hij uit. De man van het circus draaide zich wrevelig om. „Wat doet u hier?" viel hij uit. „U w snoek? U bent gek. We hebben den snoek eerlijk gekocht!” „Jawel, dat kan wel zijn, maar hij is van mij g e- DE SNOEK VAN VENTJE weest!" hernam de vreemdeling. Op hetzelfde oogenblik stieten Ventje en Duifje een kreet van schrik uit. Ook de man schrok op. Hij wendde zich om en... er was geen twijfel aan, het was de heer Pieter Adriaan Bot! „Schurken!" brulde hij, Ventje stevig in zijn kraag pakkend. „Help, help ... hij vermoordt me!” gilde de heer van Wijck, die purper werd. „Dieventuig!” vervolgde Bot. Opnieuw vloog de deur open en... Luuk trad binnen. Luuk, die van den prins geen kwaad wist en door medewerking van monsieur Dupont toegang tot de stallen had weten te krijgen. „Luuk! Help me! Luuk!" kreet Ventje. Wat er volgde, gebeurde zoo snel, dat zoowel mevrouw als Luuk geen hand konden uitsteken om in te grijpen. Bot had Ventje met beide handen omhoog getild en... kwakte het heertje midden in de teil waarin Adolf zich bevond. Het water spatte naar alle kanten en Ventje schreeuwde als een mager varken. Maar geen minuut later kreeg hij gezelschap, want de man van het circus had op zijn beurt Bot in den kraag genomen en plaatste hem met mathematische zekerheid naast Ventje ... Twee waren er op Ventje en Bot na, die óók geen aardigheid in dit avontuur hadden. Dat waren mevrouw, die bijna flauw viel en Adolf. Doch de reuzensnoek wist van aanpakken. Hij gaf Ventje een flinken por en even later was de teil weer voor hem alleen. Maar Luuk en de man van het circus hadden een uur daarna nog buikpijn van 't lachen. BESLUIT „Ik dacht 't wel,” zei Peter den volgenden morgen, toen Luuk hem alles verteld had. „Een circus i s nu eenmaal geen verheffend iets. Mijn principieele bezwaren berusten hoofdzakelijk op ..." „Schreeuwen dat ze deden, joh!" lachte Luuk bij de herinnering. Peter keek teleurgesteld, hij had gehoopt, dat hij zijn makker kon overtuigen van de bezwaren tegen circussen en juist wilde hij een nieuwe poging aanwenden, toen zijn moeder de huiskamer betrad. „Groot nieuws, jongelui!” sprak ze guitig. „N o g steeds draait de wereld om den snoek Adolf. Ik heb zooeven den tuinman van Freddie's vader gesproken, en weet je wat meneer Lansdijk gedaan heeft?' Vier nieuwsgierige oogen staarden haar aan. „Adolf van het circus opgekocht," vervolgde mevrouw van Raayen. „En je kunt er van denken wat je wilt, maar i k vind dat een buitengewoon edel gebaar, want al geloof ik nu niet direct, dat het dier mishandeld zou worden in dat circus, naar zijn zin zou hij 't er toch nooit krijgen." „Nietwaar?" riep Peter enthousiast, „in principe ..." „En wat doet meneer Lansdijk nu met Adolf?" viel Luuk zijn makker in de rede. Mevrouw van Raayen lachte. „Er is al iets met Adolf gebeurd," antwoordde ze zonnig. „Een vrachtauto-chauffeur heeft hem vanochtend vroeg meegenomen in de richting van de hoofdstad, om Adolf daar in de rivier zijn vrijheid terug te geven!" EINDE INHOUD Hoofdst. Blz. I. Lawaai op zolder. ... 5 II. Kennismaking met Adolf. . . 14 III. De huid van den beer . . .29 IV. Zakelijke besprekingen rondom Adolf . 40 V. De heer Bot werpt een balletje op. . 52 VI. Adolf op transport! . . .70 VII. Duif je's plan.... . . . 82 VIII. Boontje komt om zijn loontje! . . 94 IX. Uit den vijver in een teil. . .108 X. Er werd een grappig tooneelstukje opgevoerd .... . . . 121 XI. Ventje toont zijn waren aard! . .135 XII. Het misverstand . . . .149 XIII. De Fancy-fair! . . . .160 XIV. Een aardige verloting... . . 173 Besluit ..... 183 SERIE: „DE NIEUWE LEESKRING** BIBLIOTHEEK VOOR JONGENS EN MEISJES Ing. a ƒ 1.20; geb. a ƒ 1.90 (Leeftijd 10—14 jaar.) RAADSELEN ROND BOSCHZICHT, door Guus van Balkom. Geïll. door Jan Lutz Wij hebben hier te doen met een werkelijk goed opgezet speurdersverhaal voor jongens, en het zóó vlot en belangwekkend geschreven, dat ook volwassenen er van zullen smullen. De raadselachtige diefstallen in het pension Boschzicht, waarnaar inspecteur Staal aan het speuren is, staan in verband met een véél grooter misdadig plan, dat zonder het flinke en weldoordachte optreden van Bert, den zoon van den pensionhouder, en zijn vriend Felix, nimmer zou zijn ontmaskerd. De vele pensiongasten die elkaar wantrouwen en daardoor veel verwarring stichten, leveren stof voor komische intermezzo’s en verrassende wendingen. ORPA, HET EILAND IN DEN NIGER, door Walter Tomson. Geïll. door Pol Dom Met zijn „Jongens van den Evenaar” heeft de schrijver reputatie gemaakt als verhaler van spannende avonturen in tropische gewesten. Weer speelt zijn boek in Afrika. „Wie naar Afrika gaat en het wil begrijpen, moet Europa kwijt zien te raken,” heeft Sir Henry Lipton, een ontdekkingsreiziger uit dit boek, opgemerkt. De schrijver slaagt er waarlijk in, ons Europa voor een wijle te doen vergeten. DE SNOEK VAN VENTJE, door Wouter Walden. Geïllustreerd door Titus Leeser De zonderlinge buurman die met zijn vreemde liefhebberijen door zijn vrouw steeds met de benaming „Ventje” wordt aangesproken vormt een komische figuur van de eerste grootte en de snoek door hem met zorg in een badkuip opgekweekt is het middelpunt waarom de allerdolste voorvallen zich groepeeren. NAAR DE TAPAJOS, door D. A. van Binsbergen. Geïllustr. door R. van Looy Verre vreemde landen, reizen en trekken, vormen het onderwerp van dit goedgeschreven avonturenboek. De „Tapajos” één der bronrivieren van de Amazone, de groote stroom, die Brazilië doorvloeit, • is het doel van de wetenschappelijke expeditie, waarbij een paar flinke Hollandsche jongens zich hebben aangesloten. UITGAVEN GEBR. KLUITMAN - ALKMAAR PRACHTIGE JONGENSBOEKEN Ingenaaid a f 1.60: gebonden a ƒ 2.50 DE ZWARTE ZEEROVER, door Th. Joh. de Groot. Geïllustreerd door Hans Borrebach Dit is een zeer geslaagd boek voor oudere jongens. Een bijzonder spannend boek, waarin we het zeventiende-eeuwsche zeeleven nu eens niet meemaken aan boord van een Hollandsch schip, maar het zien van den kant van het zeerooversbestaan uit dien tijd. De Hollandsche scheepsjongen, die hierin belandt, voelt zich echter, ondanks de spannende avonturen en den rijken buit, welke behaald wordt, pas weer gelukkig, wanneer hij als rechtschapen zeeman in Nederland kan terugkeeren. (Het Vaderland.) DE GEWONNEN KANO, door Nico van der Hoeven. Geïllustr. door Titus Leeser Een gewonnen en weer gestolen kano — een voetbalmatch waarvoor valsche kaarten verkocht worden — een zonderlinge man die. heel alleen op een eiland woont — en een stel vroolijke vrienden die al deze raadsels tot een goede oplossing brengen. Een vlot geschreven, aardig jongensboek. DE CLUB DER VLIEGENDE HOLLANDERS, door Joh. C. Mulders. Met 8 fotografische opnamen, en 25 teekeningen van Titus Leeser Een groepje jongens van de Haarlemsche H.B.S. wordt dopr den oom van een hunner in de gelegenheid gesteld het vliegen te leeren. De schrijver is gebreveteerd als vlieger en weet daardoor een uitvoerig, gedetailleerd en levendig beeld te geven van de ervaringen van aspirant-vlieger. ’t Boek laat zich vlot lezen, de jongens zullen het ook om de lijst met vakkundige verklaringen van termen en begrippen, zeer waardeeren. (Weekblad Cymn. Middelb. Onderwijs.) DRIE JONGENS IN DE JOURNALISTIEK, door A. D. Hildebrand Geïllustreerd door Jan Lutz. Ing. a ƒ 1.20; geb. a ƒ 1.90 De hoofdredacteur van het „Amsterdams Nieuwsblad” heeft een belangrijke prijsvraag uitgeschreven. Door middel van een zelf bedacht systeem worden uit alle leerlingen der middelbare scholen 3 winnaars aangewezen, die op kosten van het blad een reis door Nederland en België mogen maken. Om de beurt schrijven zij dan een artikel over hun belevenissen, die in dit boek op humoristische wijze zijn weergegeven. UITGAVEN GEBR. KLUITMAN - ALKMAAR PRACHTIGE JONGENSBOEKEN Ingenaaid a ƒ2.—; gebonden a ƒ 2.90 ALS DE ZEE ROEPT, door Percy F. Westerman. Geïllustreerd door D. L. Mays Ondernemingsgeest, moed en uithoudingsvermogen waren steeds de voornaamste eigenschappen van eik zeevarend volk. Dat hierin bij de stoomvaart allerminst verandering is gekomen, bewijzen Kenneth en Bryan, die als leerlingen een gewaagde vaart meemaken a.b. van het s.s. Barima naar de bovenloop van de Amazone, in het heete en ongezonde klimaat van midden Zuid-Amerika, waar een kostbare lading tin-erts op verscheping ligt te wachten. 20.000 JONGENS OP STAP, door A. D. Hildebrand. Geïll. door Hans Borrebach In alle opzichten is het uitstekend werk: oorspronkelijk van opzet, pittig van stijl, humoristisch, spannend — de held gaat vliegen met een luchtschrijver, komt voor de microfoon van de zender Luxemburg, organiseert grootscheepsche reclame voor een schoenmerk, etc. Bij alle avontuurlijkheid wordt bovendien de realiteit niet vergeten. (Nederl. Bibliographie.) KEES MAAKT CARRIÈRE, door A. D. Hildebrand. Geïll. door Hans Borrebach. Met aanbeveling van Dr. P. H. Ritterjr. De gebeurtenissen, o.a. een tweetal diefstallen, roepen spanning te voorschijn. In de beschrijving van den dikken zwager van Kees, Puf, vinden we humor, vaak van goed gehalte. Zoo werd Kees’ carrière een boek, dat de oudere jongens vol belangstelling zal bezig houden met het leven van een jong Amsterdamsch bankemployé. van iemand, die met eerlijkheid en idealen zijn leven wil opbouwen. (Vaderland) 300.000 K.M. PER SECONDE MET DR. OVERAL. Bewerkt door W. HULSTIJN. Met talrijke illustraties naar fotografische opnamen. Boeiend en dikwijls geestig wordt er in beschreven, hoe men langzamerhand tot de snelheid van 300.000 K.M. (de radio) is gekomen. Wat ons bij dit boek zoo aangenaam aandoet is dat alle groote en vaak moeilijke problemen, als electriciteit, telegrafie, radio, etc., zoo populair worden beschreven en opgelost, terwijl den lezer de leerstof als ’t ware wordt bijgebracht. Ook de talrijke illustraties werken hier zeer zeker toe mede. (Dordrechtsche Crt.) r.npigtn— UITGAVEN GEBR. KLUITMAN - ALKMAAR AVONTUURLIJKE JONGENSBOEKEN Ingenaaid a ƒ 2.50; gebonden a ƒ 3.50 MODERNE PIRATEN, door HANS DOMINIK. Geïllustreerd door POL DOM. Een uiterst spannend detective-verhaal. Het is een vlot geschreven verhaal van een in verdoovende middelen smokkelende, internationale smokkelaarsbende, die voor niets terugdeinst. De ontmaskering geschiedt, door het gedurfde optreden van een scheepsjongen en een dokter, die beiden tal van avonturen beleven, die alle even smakelijk worden verteld. Een boek waarmede elke jongen in zijn schik zal zijn en dat gaarne op lateren leeftijd nog eens herlezen zal worden. (Het Vaderland.) DOOR DONKER AFRIKA, door RALPH DU RAND. Geïllustr. door LEO BATES. In z’n jeugdige onbezonnenheid trekt Fred Carev er op uit naar de tropen, deels om ivoor buit te maken, en deels om z’n zoek geraakten vader op te sporen. Ontmoet ’n vrijbuiter en sluit zich bij hem aan. Beleeft heel wat halsbrekende avonturen, die hij met z’n sterke jeugd weet te trotseeren. Bellamy, de vrijbuiter, die hem door dik en dun de hand boven ’t hoofd hield, ontpopt zich tenslotte als de verloren vader. (Boekengids.) DE STRIJD IN DE LUCHT, door PERCY F. WESTERMAN. Geïll. door R. VAN LOOY. Een fantastisch verhaal over een oorlog van Engeland tegen een gefingeerd rijk, Klausavië, ergens in Oost-Europa, waarbij het vliegtuig, het luchtschip en zekere geheimzinnige stralen tot stopzetting van motoren, de belangrijkste wapens zijn. Het vreemde land heeft natuurlijk geen schijn van kans, dank zij de voortreffelijkheid der Engelsche vindingen en de dapperheid der Engelsche jongelui. (Weekbl. voor Gymn. en Middelb. Onderwijs.) DE SCHAT VAN DEN ZEEKAPITEIN, d. PERCY F. WESTERMAN Geïllustreerd door E. S. HUCLYSON. Het is in hoofdzaak over het interessante bergingsbedrijf, dat dit bijzonder interessante jongensboek handelt. Het vertelt daarvan op interessante wijze, het laat de groote moeilijkheden waarmede dit bedrijf meestentijds te kampen heeft, duidelijk naar voren komen, doch geeft daarnaast ook op triomfantelijke wijze uiting aan de vreugde die er heerscht als bij een dergelijk karwei, het vernuft en het doorzettingsvermogen van den mensch, een overwinning heeft behaald op de woede der elementen. (Het Vaderland.) UITGAVEN GEBR. KLUITMAN - ALKMAAR