,Mag jij ook niet meedoen?” (Blz. 109) JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL DOOR J. H. BRINKGREVE-ENTROP SERIE: „DE 4 JAARGETIJDEN” MEISJESBOEK (Leeftijd 8-12 jaar.) JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL DOOR J. H. BRINKGREVE-ENTROP GEÏLLUSTR. DOOR MIEP DE FEIJTER ALKMAAR GEBR. KLUITMAN SiCH i ING LANDcLI-ME BIBLIOTHEEKCENT RALE HOOFDSTUK I DE VERKEERDE WERELD „Wiep, moet je eens zien: ik kan op mijn handen lopen,” zei Jet. Het zusje was juist op zeer luidruchtige manier thuisgekomen, had haar tas op de divan gegooid, trok haar jurk met één ruk over haar hoofd uit en wierp die eveneens op. de bank. Ze stond daar nu in een nauwsluitend zwart-tricot gymnastiekpakje, dat ze die morgen voor de turnoefeningen op school aan had moeten hebben. „Geloof je me niet?” vroeg Jet. „Ik zal het eerst moeten zien,” zei Wiep voorzichtig en zette de melkkan op tafel, die hij even te voren bij moeder in de keuken gehaald had. „Let op!” riep Jet; ze keek rond, waar ze haar kunst zou vertonen, vond echter geen enkel stukje muur in de kamer, dat vrij was. Overal stond wat: de bank, ’t buffet, de theetafel, stoelen. Daarom liep ze naar de deur, legde haar handen op de grond en gooide met een forse zwaai de benen omhoog, zodat de voeten tegen de deur kwamen te rusten. „Let op ’t springen van de lintworm,” riep Jet nu. Meteen ging de deur open, de kunstenmaakster verloor haar evenwicht en tuimelde over de vloer. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Wat gebeurt hier?” vroeg moeder, die met een schaal boterhammen binnenkwam. „Optreden van de beroemde kunstenmaakster Jet Bovenschoute,” legde Wiep uit. „Kind, houd toch op met die gekheid,” bromde moeder. „Niet vóór u het gezien hebt,” zei Jet, maakte de deur weer dicht en begon opnieuw. Inderdaad deed ze een paar passen op haar handen vóór ze haar evenwicht verloor. Wiep klapte zo hard mogelijk als applaus. Jet maakte een buiging, liep naar Wiep, gaf hem ’n duw in z’n lende en zei: „Doe me dat eens na.” „Dank je wel. Ik voel niets voor zo’n vertoning. Ik breek liever m’n nek niet.” „Zal ik ’t nog eens doen, Mams?” vroeg Jet. „Geen sprake van. Ga je gympak uittrekken en was je handen.” „M’n handen? Zijn die dan vuil?” „Natuurlijk,” zei moeder ’n beetje boos. „Dacht je soms, dat de vloer een tafelbord was?” Het meisje hield de handen met de palmen naar boven en bekeek ze. Ja, ze waren zwart. Dat had ze niet gedacht. „Ik zal voortmaken,” zei Jet, de deur open makend. „Je jurk!” riep moeder haar na. Jet liep terug naar de bank en greep het kledingstuk. Fluitend ging ze de trap naar boven op. Wiep had intussen de bordjes uit het buffet gehaald en bij de plaatsen gezet. Hij schonk melk in de bekers en onderwijl was Jet natuurlijk boven weer wat aan het uitspoken. Een leven, dat ze maakte! Of ze het huis afbrak. DE VERKEERDE WERELD Moeder zuchtte. Ze keek naar Wiep, die zo huishoudelijk bezig was. Hij hielp graag.. Jet moest altijd met de haren bij zulke karweitjes gesleept worden. Ze was niet onwillig om iets te doen, maar zou nooit uit zichzelf beginnen. „Precies de verkeerde wereld,” peinsde de moeder, „Wiep had een meisje moeten wezen.” Hij hield er van om rustig met iets bezig te zijn, kon middagen lang doorbrengen met het in elkaar zetten van een mecano werkstuk en hield dol-veel van lezen. Jet daarentegen keek zelden een boek in, speelde ’t liefst met jongens en dan graag de meest wilde spellen. Bovendien had ze een vriendin die uit ’t zelfde hout gesneden was. „Ziezo, alles is er,” zei Wiep en ging op z’n stoel zitten, „zou Jet haast klaar zijn?” „Waarschuw haar maar even.” Wiep liep de gang in en riep onder aan de trap: „Jet, kom je?” „Joe-oe!” klonk ’t terug. Een deur ging open en boem, boem, boem, boem, was Jet beneden en kwam bijna gelijk met haar broer de kamer in. Wiep keek beduusd. „Had je moeten zien, Wiep: in vier passen was ik beneden. Enig gaat dat, je handen langs de beide leuningen van de trap laten glijden en dan een heleboel treden overslaan.” „Je krijgt nog eens een ongeluk, kind,” berispte moeder, die het relaas had aangehoord. „Onkruid vergaat niet, Mams.” En de tafel rondkijkend vervolgde ze, „hebben we niets op ’t brood?” „Boter.” JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Ja, dat weet ik wel. Maar ik bedoel zo iets van jam of kaas.” „Meid, zeur toch niet,” viel Wiep uit en keek z’n zusje bestraffend aan. Jet stak haar tong uit, vroeg niet verder en begon te eten. Gewoonlijk leefde Jet bij het ogenblik. Ze was zo’n zieltje zonder zorg en door haar grappen en malle uitvallen maakte ze moeder en Wiep vaak aan ’t lachen. Deze twee waren een beetje aan de zwaartillende kant en daar was de dolle Jet dikwijls een tegenwicht voor. Redenen om de dingen donker in te zien waren er genoeg. Een paar jaren geleden was vader heel onverwacht zijn betrekking kwijt geraakt. En niettegenstaande al zijn pogingen om wat anders te vinden, was de goede man daar niet in geslaagd. Het opgespaarde geld was weldra verteerd, de familie hielp wat, tot één van de verwanten op de gedachte kwam om te informeren of in Zuid-Afrika gelegenheid was voor iemand, die goed thuis was in het motor- en autovak om werk te krijgen. Het resultaat van de inlichtingen was gunstig, maar er was geld nodig om er heen te komen: de reis, de waarborgsom en een bedrag om er de eerste tijd, dat nog geen baan gevonden was, te kunnen leven. Het werd echter afgeraden om vrouw en kinderen mee te nemen. Die kon hij laten komen, zodra hij goed geslaagd was. Met veel hulp van familie, kennissen en enkele personen, die zich voor de* kwestie interesseerden, was het geld bij elkaar gebracht. Het was ivel een droevig afscheid geweest, maar aller hoop was gevestigd op een blijde toekomst. Voorlopig kreeg de moeder met haar kinderen DE VERKEERDE WERELD een toelage van twee tantes van vader. Het was niet veel, maar heel zuinigjes aan konden ze er toch van komen. De tantes hadden er echter de bepaling bij gemaakt, dat de steun zou verminderen of ophouden, zodra de vader uit Zuid-Afrika geld stuurde. Drie maanden was vader nu weg; de brieven meldden dat hij goed wa.s aangekomen, kennis had gemaakt met enkele landgenoten, die reeds een werkkring hadden gevonden en dat hij een goedkoop (onderkomen had. Van alle kanten was men aan ’t werk om hem te helpen, geld kon hij evenwel nog niet sturen. Geen wonder dus, dat Wiep zijn zus berispend aankeek, toen ze zulke weelderige neigingen toonde. „Wat maakte je toch voor een leven boven, Jet?” vroeg moeder, terwijl ze zuinig haar boterham smeerde. „O, ik zocht m’n sokjes en toen viel de la uit de kast. Ik trok er te wild aan.” „Op z’n Jets,” merkte Wiep op. „’t Is nog geen weer voor sokjes,” vond moeder. „Maar ’t is al Mei!” „Doch geen Mei-weer. Houd jij je kousen nog maar aan.” Ineens klonk er buiten een schelle kreet, gevolgd door de roep: „Jè-èt! Jè-èt!” „He, dat vervelende gekrijs van die jongens maakt me gewoon ' zenuwachtig,” mopperde moeder, „laten ze bellen, als ze jullie moeten hebben. En waarom roepen ze altijd „Jet!” en nooit „Wiep!” „De jongens spelen liever met Jet dan met JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL mij. Jet vindt al de gekke spelen, die ze bedenken reuze, maar ik vind er niets aan om als een dwaas rond te draven en je zo aan te stellen bij ’t rovertje of Indiaantje spelen.” „Een mens z’n lust is ’n mens z’n leven,” zei Jet wijs en dronk haar beker leeg. Weer die schrille kreet van: „Jè-èt! Jè-èt!” Een jongen liep vlak langs het raam en herhaalde daar zijn roep. „Wie is dat vervelende, brutale jog?” vroeg moeder. „O, dat ’s Jos.” „Wiep zeg ’m, dat Jet niet komt. Ze moet eerst haar huiswerk maken.” „Bah!” mokte Jet. „Dat doen we toch altijd.” Het roepen buiten hield op. Wiep kwam weer binnen. „Als je klaar bent, of je dan bij de kerk komt,” zei hij. „’k Heb maar weinig,” troostte Jet zich, „dezelfde aardrijkskunde als de laatste keer, een heel klein stukje geschiedenis en de sommen zijn me te moeilijk. Die moet Kip morgen nog maar eens uitleggen.” „Wiep kan je misschien wel even helpen,” stelde moeder voor. „En ’k vind ’t erg oneerbiedig, dat je je onderwijzeres „Kip” noemt.” „Kippersluis” is zo lang. „Juffrouw Kippersluis dan toch zeker,” verbeterde moeder. „Dat ’s nog langer. Ik zal maar gauw beginnen.” Ze haalde haar tas van de bank, zwaaide er mee in ’t rond met ’t gevolg, dat de sluiting DE VERKEERDE WERELD los ging en de inhoud van de tas door de kamer vloog. Een boek kwam op de botervloot terecht, de penhouder cirkelde juist in de lege melkkan. „Hoe mik ik dat zo, hè!” riep Jet vergenoegd. „Kind, je maakt me wanhopig,” zei moeder bedroefd. „Dat is volstrekt niet nodig. Alles komt altijd op z’n pootjes terecht...” „... of in de melkkan en in de boter,” viel Wiep zijn zus in de rede en liet haar het boek zien, waarop een grote klodder boter zat. „Doe gauw het kaft er af,” raadde moeder aan. Wiep deed ’t, terwijl Jet haar hebben en houden bij elkaar zocht. „’t Boek zelf is gelukkig niet vet geworden,” merkte de jongen met voldoening op. „Een troost in ’t bitter lijden,” zuchtte Jet quasi bewogen en hielp op aandringen van moeder mee om de afwasboel naar de keuken te brengen. Wiep wierp het kleed over de tafel en Jet spreidde haar boeken en schriften voor zich uit. Ze sloeg het rekenboek open en wees Wiep de sommen aan, die puzzles voor haar waren. „Zeg,” zei ze opeens, „ik ben warempel een beetje groter dan jij.” „Als je op je tenen gaat staan zeker,” dacht de broer. „Nee, als ik gewoon sta. Kijkt u eens, mams!” Jet ging rechtop naast Wiep staan. Moeder nam een liniaal en legde die over de twee hoofden. „Als een waterpas,” zei ze, „jullie bent precies even lang, dus Jet heeft ingehaald, die was al- JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL tijd kleiner. Je mag wel oppassen Wiep, anders groeit ze je inderdaad over ’t hoofd.” „Wiep moet meer aan sport doen,” oordeelde het zusje, „ga roeien, jog, van de zomer.” Moeder stond haar tweetal aan te kijken. Wat leken ze veel op elkaar en toch waren ze heel verschillend van aard. Wanneer Jet haar lange haren niet gehad had, de trots van vader, en ook ’n jongen was geweest, dan zouden de kinderen moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn geweest. Ze waren dan ook tweelingen, beiden nu elf jaar oud, maar niet op dezelfde school. Omdat Jet zoveel jongensachtige neigingen had, waren de ouders overeengekomen om het dochtertje naar een meisjesschool te doen. Dat het veel resultaat gehad had, was zeer twijfelachtig. Wèl was het verscheidene malen voorgekomen, dat Jet met haar onderwijzeressen overhoop gelegen had. Weldra waren de kinderen nu aan het werk. Wiep kende de sommen en legde ze uit. Jet was volstrekt niet dom, ze gunde zich alleen geen tijd genoeg om over haar werk na te denken. Bovendien had ze altijd zóveel dingen buiten de school, die haar hele belangstelling eisten, dat er voor ’t werk niet veel aandacht overbleef. Ook nu liet ze Wiep praten en de sommen in ’t klad schrijven, terwijl ze zelf met haar gedachten bij de pret was, die haar die middag te wachten stond: In het eind van de maand zou in de stad de jaarlijkse singelloop plaats hebben en nu had de buurtclub, waarvan Jet lid was, zich voorgenomen om ook een wedloop te houden, niet langs de singels, maar langs de hele laan en langs de kade terug. Ze DE VERKEERDE WERELD zouden dan geen last hebben van het verkeer. En deze Woensdagmiddag moesten ze voor het eerst oefenen. Natuurlijk zouden de jongens daar al mee bezig zijn. Wiep was klaar met z’n sommen en schoof Jet het kladje toe. Het zusje greep haar schrift en begon vlug de oplossingen over te pennen. Ineens klonk de bel. Wiep haastte zich naar de voordeur. Jet liep haar broer achterna en tuurde door een kier van de kamerdeur, wie er was. ’t Zou wel niet veel bijzonders wezen, een koopman of zo. Jet zag, dat Wiep een brief aannam. „O, van de apotheek,” zei ze opeens in zichzelf. Moeder was, voor ze trouwde, apothekersassistente geweest in een grote volksapotheek in de stad. En nadat ze getrouwd was, had ze de vriendschap met meneer Bos, zoals de apotheker heette, altijd aangehouden. Toen haar man zonder betrekking was geraakt en ’t niet mogelijk bleek om iets anders te vinden, had ze zich tot haar vroegeren patroon om hulp gewend en gezegd, dat ze graag haar oude werkkring weer zou opnemen om zodoende haar gezin te helpen. Meneer Bos’ uiteenzetting was niet erg bemoedigend geweest: ook onder de apothekersbedienden was een groot overcompleet. Maar niettemin had meneer toch moeite gedaan, om haar zo nu en dan een tijdelijke betrekking te laten waarnemen, ééns toen -én van zijn eigen bedienden plotseling ziek was geworden, een andere maal bij een collega /an hem toen een assistent voor drie weken onder de wapenen moest. Maar nadat vader weg was, was ’t nog niet weer voorgekomen. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Wiep liep met de bnet naar de KeuKen. n«n even later kwam moeder binnen met een kleur van opwinding. „Gauw, pen en papier,” zei ze. Wiep droeg ’t aan en moeder schreef een antwoord, dat ze zelf aan den loopjongen bracht. „En?” vroegen Jet en Wiep tegelijk, toen moeder weer in de kamer terugkwam. „A.s. Maandag moet ik naar de apotheek. Fijn, dat brengt geld in ’t laatje.” „En wij dan?” vroeg Jet. Ja, daar had de moeder nog zo gauw niet over gedacht. De vorige keer was vader er nog, die voor veel dingen had kunnen zorgen. „Wel... ’t is niet voor lang... jullie moet je maar een beetje behelpen... dat doet vader ginds ook...” „Leuk... dan doen we allemaal wat,” vond Wiep. „Ik snijd ’s morgens jullie brood voor twaalf uur en voor zes uur en als ik in m’n vrije uren thuis kom, maak ik voor ons allemaal wat warms klaar.” In-vergenoegd liep moeder weer naar haar bezigheid in de keuken terug. Jet, die klaar was met overschrijven, pakte vlug haar boeken en schriften in haar tas. „Ben je nu al klaar?” zei Wiep. „Ja, natuurlijk.” „Jij kunt ’t vlug.” „Daar sta ik voor bekend.” „Vlug en goed is twee.” „Ja, meneer wijsneus. Je lijkt ons Kipje wel.” In een boog wierp Jet haar tas op de divan en weldra was ze naar buiten verdwenen. HOOFDSTUK II DE PROEF-WEDSTRIJDEN. Juist toen Jet de deur uitstapte, kwam Rina er aan. „Kind, waar blijf je toch?” zei deze verwijtend. „Plichten, schaap, ’t Huiswerk moest eerst klaar op bevel van hogerhand. Zijn jullie nog niet begonnen?” „Nee, Jos werd door z’n moeder geroepen. Die moest eerst een boodschap doen. Maar nu is hij juist terug en ik zou eens gaan informeren, of je al komen kon. Zeg, meneer Lens is er ook.” „O, wat fijn. Doet hij mee?” „Nee, hij zal de jury zijn en hij wil ons helpen bij ’t trainen.” „Jofel, zeg. Wie ’t eerst bij de kerk is.” Als pijlen uit een boog holden de meisjes weg. Jet moest uitwijken voor een jongetje op een autoped en daardoor kwam Rina haar voor. Met gejuich werd de nieuw aangekomene door de clubgenoten begroet. „Ha, meneer Lens,” zei Jet en stak haar arm door de zijne, „u helpt ons, hè, fijn!” Meneer Lens, die al ’n beetje grijze haren begon te krijgen was een echt sportief mens. Hij wandelde graag en veel, had ook een aar- JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL dig motorbootje, dat bij de brug gemeerd lag in een loods. Juist om dicht bij het water te zijn, was hij op de hoek van de kade komen wonen. Een vrouw had hij niet meer, kinderen bezat hij niet, hij woonde alleen met een huishoudster. Hij hield echter dol veel van kinderen, ’s Zomers mochten om beurten de jongens en meisjes uit de buurt met hem mee in z’n boot, vaak maakte hij ’s Zaterdags of ’s Zondags wandeltochten met de jongelui, die er wat voor voelden. „Kom, jongens, we beginnen,” zei meneer Lens. Met zijn wandelstok trok hij een streep tussen de straatstenen. „Op de streep allemaal.” Alle jongens plus Jet en Rina hadden hun kousen opgerold tot vlak boven hun schoenen en de mouwen zo hoog mogelijk opgestroopt. Dat stond sportief. „Jos zegt, dat hij ’t vast wint,” riep Wout. „Jullie hebben allemaal een kans,” redeneerde meneer, „niet te hard van stapel lopen, want dan ben je te gauw uitgeput. Als ik op m’n fluitje blaas, dan mogen jullie vertrekken.” Ze stonden allemaal als de echte singellopers, voorovergebogen met een hand bij de grond. Het sein! En weg holden de hardlopers. In spanning bleef meneer wachten om te zien, wie er ’t eerst van de andere kant om de hoek zou verschijnen. Een van de jongens hield hem gezelschap. Dat was Ruud. De jongen had een ziekte in z’n heup gehad en liep daardoor mank. Een echte jongen als hij was, had hij graag meegedaan met dit spel. Maar dat ging nu eenmaal niet. En dus moest hij zich tevreden stel- DE PROEF-WEDSTRIJDEN len met er naar te kijken. Overigens was hij veel bij Wiep. Want hij hield ook van knutselen. Maar z’n werkzaamheden bepaalden zich hoofdzakelijk tot het vervaardigen van allerlei modellen vliegtuigen. Op de laatste Luchtvaarttentoonstelling te Soesterberg had hij zelfs een prijs gekregen voor z’n inzending: een grote doos met alle benodigdheden voor een zweefvliegtuig. Dit was nog echter dan dat hij samen met Wiep een vliegtuig van hout maakte. Want als het klaar was, dan kon het echt zweefvliegen. Ineens tuurde Ruud in de lucht. Er klonk geronk. „Komen de hardlopers daar vandaan?” vroeg meneer lachend. „Neen, meneer, maar ziet u daar dat vliegtuig?. Dat’s een Duitse postjager.” ./Jij bent op de hoogte, dunkt me. Ga eens dijken, of ze er al aankomen. Ik moet bij de streep blijven.” Trekkend met z’n ene been liep Ruud naar de loek van ’t plein en de kade. ”Ja» J*a* riep hij terug. Ruud bleef wachten >p de hoek. t Duurde niet lang of twee van de nededingers verschenen om de hoek. ’t Waren [os en Jet. Andere buurtkinderen en enkele jroten hadden zich op zij van de streep ver:ameld en moedigden de komenden aan. Een luid hoera ging op, toen Jet ’t eerst bij le streep was. Zachtjes aan volgden ook de anderen. „Jet heeft ’t gewonnen,” riep Ruud ze toe. „Ja, maar...” begon Jos, „.. .ik zou wel ’t erst aan de streep geweest zijn, maar er kwam Jet en Wiep naar Schiphol o JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL een hond voor me langs. En toen moest ik inhouden. ’t Is eigenlijk niet eerlijk.” ,,Heel eerlijk,” vond meneer. „We kunnen alleen rekening houden met het bereiken van de streep. De rest is voor het risico van de mededingers.” „Nu eerst even rusten,” vond meneer. De jongens en meisjes zochten een plaatsje op het lage muurtje, dat de tuin van de kerk omringde. Meneer Lens deelde suikerklontjes rond. „Dat sterkt de spieren,” zei hij. Bij de volgende wedloop won Jos ’t. Wat zette hij ’n borst op. „Jullie zult zien, dat ik ’t bij de echte wedstrijd ook win,” sneed hij op. „Afwachten,” zei Jet. Meneer vond ’t nu genoeg voor deze middag en wandelde naar huis. Juist kwam Wiep er aan. Hij zag Ruud staan en liep op den jongen toe. „Ga je even met me mee?” zei hij, „ik moet je wat laten zien.” De twee jongens liepen de laan op. „Hemel, wat ’n saaie pieten,” riep Jos, „wat zullen wij doen? Verstoppertje?” „Ja, ja!” Er werd afgeteld, wie ’m zijn zou en dat lot trof Jos, wat hij niet zo erg plezierig vond. Hij telde zelf af en toen hij kon berekenen, dat hij over zou blijven, sloeg hij iemand over. Maar dat werd ontdekt en hij moest opnieuw beginnen. De troep holde weg. Rina zocht een schuilplaats in de tuin van meneer Lens, onder de tuintafel, Jet holde door naar het kanaal dat DE PROEF-WEDSTRIJDEN langs de kade liep. Ze stak de grasberm over en liep de glooiing af tot aan de schoeiing vlak bij het water. Daar dook ze in elkaar, zodat ze van de straat af niet gezien kon worden. Uit de verte hoorde ze Jos roepen: „ik kom!” Toen vernam ze niets meer. Jos was dus zeker aan het zoeken. Een bel rinkelde. O, dat was een sleep, die den brugwachter ginds waarschuwde, dat hij de brug open moest maken. Achter de schoeiing was een deel van de grond weggespoeld en daardoor was er tussen de dijk en de palen een soort vijvertje ontstaan, ’s Zomers gingen de kinderen daar wel in pootje baden, doch daar was het nu nog te fris voor. De sleep maakte golven, die tegen de oever aan kabbelden. Ineens gaf Jet een gilletje, want één van de golven kwam veel hoger, dan te verwachten was en spoelde over de voeten van het wachtende meisje heen. Het was een allesbehalve prettig gevoel. Verschrikt stoof ze een eindje achteruit. Maar wat hoorde ze nu weer? Gejank? Waar kwam dat vandaan? Jet stond op en keek rond. „Eén, twee, drie, Jet Bovenschoute!” riep Jos uit de verte, zodra hij haar hoofd zag. Het meisje was alle belangstelling in het spel kwijt. Ze onderzocht, waar het gejank vandaan kwam en vond al gauw bij een van de meerpalen een klein, zwart hondje. Jet zag direct, dat het beestje zich bezeerd had. Het ene achterpootje bloedde. Bij al haar onbesuisdheid was Jet niet ongevoelig. Ze bedacht zich daarom geen ogenblik, maar nam het diertje op. En het hondje, bemerkend, dat er nu hulp gekomen 2 * JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL was, hield op met janken. Zo nu en dan piepte het even. Voorzichtig liep Jet met haar vrachtje naar de overkant. Het was ’n uitkomst, dat ze daar meneer Lens zag staan, de pijp in z’n mond. „Wat heb je daar?” vroeg hij. Jet vertelde het. „Kom maar mee naar binnen,” zei de goede man, „ik heb wel zo’n beetje verstand van gewonden. Dan zullen we dat zaakje eens gauw opknappen.” Geen tien minuten later trok Jet in-gelukkig met het verbonden hondje naar huis. Meneer had uitgemaakt, dat het nog een jong beestje was: het had niet eens een halsband met een penning om. Ze hoopte maar, dat niemand zich als de eigenaar van de vondeling zou aanmelden. „Ik noem hem Dimmie,” bedacht ze onderweg, „ik heb eens een verhaal gelezen in ons schoolboek over een zwart met bruin hondje met flaporen. Dat was een erg aardig beest en heette Dimmie. Zó wil ik mijn hondje ook noemen.” „Dimmie,” zei Jet met haar liefste stem, „ja, je heet nu Dimmie. Hoe je vroegere naam was, dat weet ik niet en die moet jij ook maar vergeten.” Juist toen Jet het huis in zou gaan, kwamen Wiep en Ruud naar buiten. „Kind, wat is dat voor ’n hond?” vroeg Wiep. „Gevonden, aan het kanaal.” „Dan moet je hem op het politiebureau brengen,” raadde Ruud aan. „Zo mal zal ik niet zijn: ik houd ’m zelf.” En zorgzaam drukte Jet het beestje tegen DE PROEF-WEDSTRIJDEN zich aan. Ze vond Dimmie zo lief, ze was zo verrukt over haar vondst. Maar moeder bleek minder ingenomen met de nieuwe huisgenoot. Hoe graag had ze Jet dit genoegen gegund! En hoewel ze er van overtuigd was, dat het verzorgen van zo’n dier een goede invloed zou uitoefenen op het karakter van het meisje, de hoge belastingkosten vormden een bezwaar. En dan, de hond zou groter en een dure kostganger worden. Moeder legde Jet al haar bezwaren voor en besloot: „Bovendien, wat zou het saai zijn voor zo’n dier, nu ik voorlopig zoveel weg ben.” „Ik heb altijd zo graag een hondje willen hebben en Dimmie is zo lief,” huilde Jet. Maar moeder was niet te vermurwen. Ze drong er op aan, dat Jet het beest zou afgeven aan de politie of brengen in het asyl voor dieren. Jet deed geen van beide. Bedroefd schreiend liep ze met haar nieuwe vriendje naar meneer Lens. Wat had die te doen met de teleurgestelde stakker. Maar toen Jet hem alles over de omstandigheden thuis verteld had, kon hij moeders besluit toch wel begrijpen. „Weet je wat,” zei hij na enig nadenken, „laat Dimmie maar hier. Ik zal een advertentie in de krant zetten, dat er een klein hondje gevonden is en dat men ’t hier kan komen halen. En meldt er zich niemand aan, dan houd ik Dimmie voorlopig bij me. Maar hij blijft jouw hond en je mag hem komen halen om met hem te spelen en te wandelen. En wanneer je vader veel gaat verdienen en jullie ’t beter krijgen, JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL wel, dan. neem je Dimmie mee, als je moeder het goed vindt.” „En als we dan later allemaal naar ZuidAfrika gaan, dan mag Dim ook mee. Prachtig!” Opgetogen verliet Jet den goeden man, want het was tijd om te eten. Huppelend liep ze naar huis. Wat ’n prettige oplossing had meneer Lens in deze hondenkwestie gevonden. Toen ze de hoek omdraaide zag ze voor hun huis een motorfiets staan. „Hé!” zei ze, „van wie zou diè zijn? Ze schrok, want de dokter kwam gewoonlijk op z’n motor. Zou er iets gebeurd wezen? Even bleef ze staan bij de motor en keek naar het nummerbord. Neen, ’t ding was niet van den dokter. Het provincie-nummer was G.Z. dus hoorde de motorpets thuis in Noord-Holland. Met geen mogelijkheid kon Jet bedenken, wie er de eigenaar van was. Harder dan nodig was trok ze aan de bel. in de gang klonk vlug lopen en Wiep deed de leur open. „Van wie is die plof!” vroeg ze direct. „Van mij!” riep een mannenstem in de openstaande huiskamerdeur. „O, Guus, wat ’n jofel ding. Mag ik er eens ichterop?” „Zou je me eerst niet eens goedendag zeggen, lanvallige nicht?” „O, ja, dag Guus. Hoe gaat ’t met je?” zei [et quasi deftig. „Heel goed. Dank je.” „En hoe kom je zo hier?” „Op de plof, zoals jij m’n mooie Ariël noemt.” „Ik vind ’m helemaal niet mooi. Hij is zo veroest. Kocht je ’m nieuw?” DE PROEF-WEDSTRIJDEN „Neen, zesdehands. ’t Kan ook tiendehands wezen. Maar hij loopt nog goed.” „Guus blijft eten,” zei Wiep blij. „Hij komt vertellen, dat hij een baan heeft.” „Ja, Jet, verbeeld je: op de Fokkerfabrieken. Net wat ik altijd zo graag gewild heb.” „Gefeliciteerd, hoor.” „Dank je, kind. En hoe is ’t met je hondje afgelopen. Je moeder vertelde er van.” Jet gaf een relaas van haar wedervaren. En toen drong Wiep er bij Guus op aan, dat deze mee zou gaan naar z’n kamertje om z’n. werkstukken te bezichtigen. Guus volgde den jongen naar boven. Jet wou ook meegaan, maar moeder kwam aanlopen met de borden. „Toe, Jet, dek eens gauw,” zei ze. „Ik?” vroeg Jet verbaasd. „Ja, jij.” „Of zal ik Wiep roepen?” „Neen, jij kunt wel helpen. Laat de jongens maar even samen.” „Ik wou ook naar boven gaan.” „Dat kan straks nog. Zet Guus maar daar, op Wiep’s plaats, anders zit hij met z’n rug naar ’t lioht.” Jet plaatste de kopjes op de theetafel en dekte. Het werd een gezellige maaltijd, want Guus was een echte babbelaar. Altijd wist hij de een of andere geschiedenis op te dissen en meestal dingen, die hij zelf beleefd had. Hij vroeg naar de berichten uit Zuid-Afrika en interesseerde zich daar erg voor, omdat hij aanvankelijk plan had gehad om er ook heen te gaan. Het meisje, waarmee hij verloofd was, voelde daar echter niet veel voor. Dus was het maar een prachtige JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL uitKomst, dat hij in t land wat gevonden had. »Jai verbeeld U,” zei Guus, „de chef, die de benoemingen behandelt, heeft grootvader gekend. En ik geloof, dat ik het daaraan te danken heb, dat ik uit al die sollicitanten opgeroepen ben om me te komen presenteren.” ,..^us had heel jong z’n ouders verloren en was bij zn grootouders opgevoed. Ze hadden hem een goede opleiding gegeven, vier klassen U.L.O. en daarna de technische school in Amsterdam. £2 r-, at hlJ,klaar was» had grootvader het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Grootmoeder was al eerder overleden. Guus had heel verdnet gehad over het heengaan van den ouden man, die met alleen een vader, maar ook een vriend voor hem geweest was. Tijdens ziin wer op verschillende fabrieken, waarvoor hij geen betaling ontving, was hij nu eens bij dit, dan bij dat familielid in huis geweest. Ook een poos bij de ouders van Jet en Wiep. „De post!” riep Wiep opeens, toen hij wat in ® gang hoonie vallen. Hij stond meteen op om te gaan kijken. „Een brief van de tantes,” zei 'hij, toen hij weer binnenkwam. J J deed moeder verwonderd, „wat zouden die te vertellen hebben. Ik heb verleden week pas een brief van ze gehad.” v „Misschien hebben ze uit de loterij getrokken en sturen ze U ook wat,” merkte Wiep op „Dau mag ik Dimmie zelf hebben, Mams,” riep ka^°f uW62kte met haar hand, dat Jet zich kalm zou houden en maakte met een fruitmesje de envelop open. J DE PROEF-WEDSTRIJDEN „Ik mag wel even lezen, hè, Guus?” „Natuurlijk, tante.” , ” ^nj. vroegen allen tegelijk, toen moeder de bnet dichtvouwde en naast haar bord op tafel legde. ^ „De tantes komen hier. Zaterdag al.” „Nu, dat mag U wel op prijs steilen. Tante Uer en tante Janna zijn gewoonlijk met geen stok het huis uit te krijgen.” „Ik denk, dat ze zomerkleren komen inkopen,” opperde Wiep, „in zo’n gat, als zij wonen, is natuurlijk niet veel te krijgen.” ®£aar moeder zocht een andere reden: waarschijnlijk kwamen de dames eens onderzoeken, of haar nicht zich wel redden kon met de toelage, die ze van haar ontving. Moeder vond ’t verdienen26 ^ vertellen’ dat ze €r iets bij ging „Die goeie oudjes,” zei Guus in zich zelf. „Ja, t zijn beste mensen, die tante Ger en tante Janna, prees moeder. „Zijn ze erg oud, de tantes?” vroeg Jet. „t Zijn oude dames, ja,” legde moeder uit, „tantes van vader, ze zullen zo tegen de zestig jaar zijn.” s „Wat vreselijk oud,” vond Jet, „we hebben ze nooit gezien, hè, Mams?” „Eens zijn ze hier geweest. Toen waren jullie juist weg met het schoolreisje.” „Ik ben pas nog bij de tantes in Beverlo geweest. O, ja, dat moet ik jullie eens vertellen, t Was een drama,” zei Guus. „Jullie weet, dat ik bij de tantes altijd mag komen logeren, evenals bij de rest van de familie.” „Blijf je dan vannacht bij ons?” vroeg Jet blij. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Welneen, kind. Ik moet morgen ochtend vroeg weer op de fabriek wezen. Er moest vanwege onze directie hier in de stad iets geïnformeerd worden en daarom was ik vanmiddag hier.” „Vertel nu verder, Guus,” drong Wiep aan. „Eerst was ik van plan om ’s Zondags naar de tantes te gaan, maar ’s Zaterdagavonds bedacht ik opeens, dat ik toen nog wel gaan kon. ’t Was wel al negen uur, maar met de motor was ik er gauw. Alles ging goed tot ik tussen Amersfoort en Apeldoorn was. Daar weigerde ineens m’n plofje en wou niet verder. Ik probeerde van alles, maar er was geen beweging in het beestje te krijgen. Tot ik tenslotte ontdekte, dat de benzinetank leeg was. Dat was me een strop. Nu moest ik het zware ding ’k weet niet hoelang voortduwen tot ik ergens een gelegenheid vond om m’n tank te vullen. Zo nu en dan suisde me een auto of ’n vrachtwagen voorbij. Wat benijdde ik de lui, die daar zo rustig achter hun stuur zaten, terwijl ik me in het zweet sjouwde met dat zware ding. Tot het me opeens te binnen schoot, dat auto- en motorrijders onderweg wel eens benzine van elkaar ovememen, wanneer ze voorraad bij zich hebben. Ik ben nog niet zo’n volleerd motorrijder, zodat ik pas laat op dat schitterende idee kwam. Ik zette m’n plof aan de kant van de weg en posteerde me aan de rijweg om de eerste de beste auto, die voorbij kwam, aan te houden. Ongelukkigerwijs was er nu juist geen enkel voertuig in het zicht. „Wel,” dacht ik bij me zelf, „ik zoek m’n geld vast op.” Ik voelde naar m’n beurs, doch die zat helaas niet in m’n achterzak, waar ik ’m altijd draag. Alle DE PROEF-WEDSTRIJDEN zakken nagezocht, maar zonder resultaat. Toen herinnerde ik me opeens, dat ik tussen de middag een ander pak had aangetrokken en vergeten had m’n portemonnaie uit de broek te halen. En daar stond ik nu met m’n plof en zonder geld. Gelukkig werd ik ten slotte opgemerkt door een autobestuurder. Deze stopte en informeerde, of hij me soms helpen kon. Ik vertelde, wat er aan de hand was. Benzine kon hij me evenwel niet geven, hij had zelf nauwelijks genoeg. Maar toen hij hoorde, waar ik wezen moest, wou hij me wel tot voorbij Apeldoorn meenemen. De motorfiets reden we een zijwegje op en lieten ’m daar staan. En weldra zat ik naast den chauffeur in de auto. ’t Was intussen al laat geworden en over elven toen ik bij Beverlo in de buurt werd afgezet. Na een half uurtje kwam ik bij het huis van de tantes, waar alles in diepe duisternis lag. Voorzichtig belde ik, om de oudjes niet te laten schrikken. Doch m’n waarschuwing werd niet gehoord. Evenmin toen ik wat harder aan de bel luidde en m’n gewone fluitje blies. De tantes waren in haar eerste slaap en niet wakker te krijgen. Dat was ook wat moois. Waar moest ik nu heen? Ik liep eens om het huis en probeerde aan alle deuren en ramen. Een smal keukenraampje vlak naast de deur gaf mee, toen ik er aan trok. Stellig was de knip niet goed gesloten. Met m’n arm door het raampje reikend kon ik ie keukendeur van het slot doen en zoo binnen comen. Ik sloot alles weer zorgvuldig en be?af me zachtjes naar de logeerkamer; de tantes nerkten er niets van. Jullie kunt je voorstellen, hoe ze schrokken, :oen ik ’s morgens beneden kwam. En verbaasd JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL dat ze waren, toen ze vernamen, hoe ik was binnengekomen!” „Een inbreker was je, Guus,” zei Jet. „Ja, daar leek ’t veel op.” „En je plof?” „De volgende morgen vroeg ben ik naar den enigen garagehouder van het dorp gegaan en heb hem m’n geval uitgelegd. Hij op zijn motor en ik op de duo met een bus benzine bij ons, zo zijn we naar m’n plofje gereden, dat daar heel trouw op me stond te wachten. Op m’n eigen motor ben ik toen teruggekeerd.” „En ’t geld?” vroeg Wiep. „Dat hebben de tantes me geleend. Was dat nu geen echt avontuur?” „Nou, ik wou dat ik ook eens zo iets beleefde,” riep Jet. „’t Kan nog,” oordeelde Guus, „je bent er nog jong genoeg voor.” HOOFDSTUK III EEN NIEUWE HUISGENOOT. Toen Jet de volgende dag aan de woning van meneer Lens aanbelde om naar haar hondje te gaan kijken, werd ze opengedaan door de huishoudster. „Dag, juffrouw,” zei Jet beleefd, „ik kom even naar ’t hondje kijken.” „Zo, ’t is me wat moois, jullie denken, geloof ik, dat ’t hier een tehuis voor daklozen is,” mopperde de juffrouw. Jet begreep eerst niet, wat het mens bedoelde, maar al ras drong het tct h~— door, dat de komst van Dimmie meneers '/.r' nstige niet aanstond. „Heeft me dat beest vannacht n’n keuken bevuild. En dat heb ik maar allemaal moeten opruimen.” „Wat een weinig opgevoed hondje, juffrouw. We zullen Dimmie nog veel moeten leren vóór hij alles netjes kan.” „Wat ’n mooie praatjes,” bromde de juffrouw verder. Maar juist kwam meneer de gang in en zei: „Zoo, Jettekind, kom maar gauw binnen. Dim maakt ’t best. En ’t wondje ziet er goed uit.” Dim huppelde op drie poten door het vertrek heen. In de kamer was het een rumoer van tjilpende en zingende vogels. Jet keek om zich JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL heen: er hingen en stonden wel zes kooitjes met kanarievogels en voor het raam stond een grote kooi met een papegaai er in, een spierwitte met rode kop veertjes. De huishoudster kwam binnen met de thee. „Ouwe knorrepot!” klonk ’t uit de kooi. Jet’s mond ging open van verbazing. „Ja, lorre kan praten,” zei meneer trots. „Maar, hoe,” voegde de huishoudster er kwaad aan toe, „je zou zo denken, dat meneer zo’n beest alleen aardige woorden zou leren, nee, hoor, allemaal gescheld, wat je hoort. En dan..” „Kort, Jans,” waarschuwde meneer. „Ja, kort, Jans, dat weet ik al,” herhaalde de gedienstige. „Kort, Jans,” bauwde Lorre na. Boos verliet Jans het vertrek. „Jans denkt altijd, dat de papegaai tegen haar praat en haar uitscheldt. Denk jij, dat zo’n beest zoveel verstand heeft?” ,,’t Is toch wel slim, dat hij kan leren praten, vind ik. Hebt u hem dat geleerd?” „Niet alles. Veel kende Lorre al. Dat had z’n vorige baas hem onderwezen. Of dat had hij afgeluisterd. Dat „Kort, Jans” is hij ook uit zich zelf gaan zeggen. Ja, Jet, onze Jans kan geweliig uitweiden, om er zenuwachtig van te worden.” „Zou ik Dimmie al mee naar buiten nemen, neneer?” „Ik zou daar maar mee wachten tot zijn poot 3eter is. Ik denk dat hij gevochten heeft met ïen grotere hond, want hij heeft ook nog een ?aar lelijke plekjes tussen zijn haar.” „ Jet bleef naar de kanarievogeltjes staan kijken. Sén nam er een bad, en spatte zó, dat Jet de EEN NIEUWE HUISGENOOT druppels in haar gezicht voelde. Een ander pikte met zo’n woede in het zaadbakje, dat de lege zaadkafjes door de kamer vlogen en op de grond terechtkwamen. „Rommelmakert je,” zei het meisje, waarschuwend tegen het kooitje tikkend. „Ja, Jet, dat is ook de ergernis van mijn Jans. En Lorre vindt ze afgrijselijk.” „Ik vind ’m mooi,” prees Jet. „Z’n gekrijs is toch minder aangenaam. En dan, wat hij uitkraamt...” Meneer Lens lachte er bij. „Nu ga ik maar buiten spelen, vindt U dat goed?” „Natuurlijk, kind.” Nog even hield Jet zich op bij Dimmie, die in een mandje gekropen was, dat meneer voor ’m had klaargemaakt. Dat het één van de boodschappenmand jes uit de keuken was, had ook al de ergernis van de huishoudster opgewekt. „Als Dimmie een poes geweest was, dan zou U die zeker niet genomen hebben, hè.” „Ik denk ’t niet. Die is te gevaarlijk voor m’n gevederde vrienden. En dat zou ook niet nodig geweest zijn: voor een poes hoeft geen belasting betaald te worden... Die had je zelf kunnen verzorgen.” Jet knikte, streek Dimmie nog eens over z’n kop en zei meneer goedendag. Met de jongens werd het natuurlijk direct weer hardlopen. Ook de volgende dag ging Jet meer dan één maal naar Dimmie kijken. Meneer vond, dat ’t pootje al mooi genas en vertelde, dat hij een advertentie had laten zetten in het buurtkrantje, dat diezelfde avond huis aan huis bezorgd zou JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL worden. Dat gebeurde iedere Vrijdagavond. Natuurlijk was het hondje van iemand uit de omgeving en hoorden ze niets op het berichtje, dan was dit het bewijs, dat de eigenaars er geen prijs op stelden, om hun bezitting terug te krijgen. Jet las de advertentie de volgende morgen pas, want het blaadje was bezorgd, toen zij en Wiep al in bed lagen. Om twaalf uur wou ze direct naar meneer Lens om te vragen, of er al iemand geweest was om Dimmie. Maar dat mocht ze niet, want de tantes waren gekomen en ze moest tot het eten binnen blijven. Tante Janna vroeg van alles aan Jet. In welke klas ze zat, of ze ’t prettig vond op school en of ze al mooie handwerken had. „O, we zijn op school aan een hemd bezig, voor ons zelf. Echte onzin, want wie draagt er nu nog een hemd?” „Ik,” zei tante Janna. „En ik,” voegde tante Ger erbij, „jij toch zeker ook?” „O, neen, tante, ik heb alleen een wolletje aan.” Afkeurend schudde tante Janna het hoofd en ging verder: „Maar thuis heb je toch zeker wel mooie dingen gemaakt. Een kussen, een theemuts, kleedjes.” „O, neen,” zei Jet en maakte met haar hand een afwerende beweging, „ik heb ’n broertje dood aan handwerken.” „Dat komt, omdat je het nooit doet,” merkte tante Ger op. „En ik kan best begrijpen, dat het je moeder niet gelegen komt, om al de benodigdheden aan te schaffen. Ze moet maar eens met EEN NIEUWE HUISGENOOT met ons mee de stad in, hè, Jannie.” „Ja, dat doen we.” „Ik kan niet,” zei het nichtje opeens. „En waarom niet?” „We moeten trainen voor de Singelloop.” „Dat stel je maar uit, Jet. Vanmiddag ga je met de tantes mee,” zei moeder heel beslist. Jet wou nog tegenspreken, maar ze ving ’n bestraffende blik van moeder op en dus schikte ze zich, hoewel ze inwendig gewoon woedend was. Daar ging nu haar gezellige vrije Zaterdagmiddag, die nog veel genoeglijker was dan de Woensdagmiddag, omdat ze tegenwoordig een week-einde zonder huiswerk hadden. Een weelde gewoon! En in plaats van te hollen en te draven met de jongens zou ze keurig aangekleed met de oude dames uit moeten. Toch viel de middag Jet mee. Met de tram trokken ze naar het centrum van de stad. Jet moest de weg wijzen en vertellen, waar de dames haar inkopen konden doen. Ze voelde zich daardoor wel een beetje gewichtig. De tantes kochten een dekservet met een patroon in de kruissteek er op en twee tinten goudkleurig borduurkatoen, waarmee het opgewerkt moest worden. Jet dacht niet anders, of het was een werkstuk voor de tantes zelf. Maar dat kwam anders uit. Tante Ger overhandigde Jet het pakje en zei: „Ziezo, meisje, dit is je handwerk...” „Maar dat krijg ik al m’n levensdagen niet af!” riep Jet wanhopig, „koopt u liever zo’n klein kleedje.” „Welnee, kind. Elke dag er aan werken en dan zal je eens zien, hoe het opschiet.” Jet zag zichzelf al zitten met het grote kleed Jet en Wiep naar Schiphol 3 JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL voor zich. Ze kreeg bijna medelijden met zichzelf. „En als ’t af is, mag je het aan je moeder geven,” glunderde tante Ger. „Wat zal die er blij mee wezen,” voegde tante Janna erbij. „En als wij dan weer eens komen dan ligt ’t op tafel, hè, liefje!” Jet vreesde, dat de tantes dat niet beleven zouden, ’t Zou wel St. Juttemis worden vóór ’t af was. Thuis kreeg moeder ook instructies, hoelang Jet iedere dag aan ’t kleed moest werken. En het meisje dacht bij zich zelf: „Ik maak nog liever een uur langer huiswerk dan dat ik zo ga zitten peuteren. Moeder bewonderde het patroon, vond de kleuren goed gekozen en toen ze het kleed over de tafel legde, paste het precies. Jet zag, hoe moeder zich verheugde over het komende geschenk, en ze nam zich toch voor om haar best te doen. Tante Ger hielp bij ’t tafeldekken en Jet moest voor tante Jannie een knot wol ophouden. Wiep liep af en aan om de borden te brengen en fris water in de karaf te halen. Tante Ger knikte hem vriendelijk toe. Ze vond Wiep zo’n rustige, behulpzame jongen. Na het eten kwam Ruud Wiep halen om aan ’t zweefvliegtuig te werken. En Jet kreeg nu toestemming om Dimmie te gaan opzoeken. De tantes wilden weten, wie Dimmie was. Jet vertelde het en besloot: „Ik vond het niets aardig van Mams, dat ik ’t hondje niet houden mocht.” „En ik vind,” hernam tante Janna, „dat moeder heel verstandig gehandeld heeft.” EEN NIEUWE HUISGENOOT Jet mokte nog wat en verdween. Vlak tegen bedtijd kwam ze thuis, vreselijk opgewonden. „Verbeeld U, Mams,” riep ze al in de gang, „ik mag morgen mee met meneer Lens in de motorboot met Rina en Wout. We gaan langs de Vecht naar de Loosdrechtse plassen en blijven daar de hele dag. Eten nemen we mee. Dol gewoon, hè.” Ja, moeder vond het fijn, dat haar meisje zo’n uitstapje ten deel viel. Zelf kon ze de kinderen geen pretjes verschaffen. Wiep kwam ook thuis en de jongelui moesten nu meteen naar bed. Opgetogen kwam het meisje de volgende avond terug, klaar om allerlei verhalen te vertellen. Maar ze moest ze alleen aan Wiep en Ruud doen, want moeder was de tantes naar de trein brengen. Erg opgewekt kwam de vrouw des huizes terug. De tantes hadden haar geprezen, dat ze zich zo kranig hield. Ze had de dames verteld van haar tijdelijke baan en haar voorgesteld om in die tijd de toelage te verminderen. Maar de tantes hadden gezegd, dat ze haar verdiensten maar op zij moest leggen voor hun Afrikaanse reis. Bovendien had ze zoeven mevrouw van Dam, haar buurdame gesproken. Die had door Wiep gehoord, dat z’n moeder naar de apotheek ging en die had gezegd, dat de kinderen te allen tijde bij haar mochten komen en dat ze graag wou helpen. Ja, ze waren allemaal aardig voor haar, de buren zowel als de weinige vrienden en ze vonden het allen zielig, dat de moeder en de kinderen zo ver van den vader af waren. 3 JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Ze wou diezelfde avond nog een brief naar Zuid-Afrika schrijven met al het goede nieuws er in. „Zo, jongelui,” zei ze, „nog zo druk bezig?” Wiep en Ruud waren een auto aan ’t in elkaar zetten. De doos met de onderdelen had Wiep op zijn laatste verjaardag gekregen. „We zijn bijna klaar, mevrouw,” zei Ruud. Jet begon nu een opgewonden verslag te geven van haar uitstapje en besloot: „Die meneer Lens is gewoon ’n schat.” „Dat begin ik ook te geloven,” zei moeder lachend, „en nu naar bed, kinders!” „Nu al?” „Ja, ’t is hoog tijd. En ik wou even rustig aan vader schrijven. Ik vrees, dat ik daar vooreerst niet veel tijd voor zal hebben.” Ruud vertrok. Wiep borg z’n rommel weg en weldra gingen de jongelui naar bed. Gelijk met de kinderen vertrok moeder de volgende dag naar haar werk, de netgestreken witte jas bij zich. Jet nam juist met een kus afscheid, toen Rina er aan kwam. „Gaat je moeder op reis?” vroeg ze. Jet vertelde, wat er aan de hand was. „Reuze ongezellig, zeg, je moeder weg.” „Ja, ’t zal vreemd zijn,” dacht Jet, „Wiep heeft de huissleutel en alles staat klaar, melk en brood en een banaan.” Maar ’t viel mee. Want mevrouw van Dam uit ’t huis naast hen, noodde de buurtjes met hun boterhammetjes bij zich en om vier uur ging Jet op aandringen van Rina met deze mee naar huis. Ze wachtte Wiep om 4 uur op om het hem te zeggen. Jet bleef zelfs eten. Maar tegen dat ze EEN NIEUWE HUISGENOOT moeder terug verwachtte, wou ze toch naar huis. Doch onderweg bedacht ze, dat ze eigenlijk nog wel even naar Dimmie kon gaan kijken. Ze liep op een draf naar ’t huis van meneer Lens en toen Jans opendeed, zei deze direct: „Hij is weg hoor, de hond.” „Weggelopen?” vroeg Jet. „Nee, gehaald door den eigenaar. Gisteren, toen jullie weg waren.” Ineens barstte het meisje in een bedroefd snikken uit. Meneer, die er juist bij kwam, nam haar mee naar binnen en probeerde haar te troosten. „En dat ik Dimmie niet meer gezien heb,” huilde Jet. „Ja, meisje, dat is wel naar voor je. Maar je wist, dat de kans bestond, dat Dim teruggehaald zou worden. En je begrijpt toch wel, dat ’t èn voor ’t hondje èn voor z’n baas plezierig is, dat ze weer bij elkaar zijn.” Meneer zocht de koekjestrommel op en presenteerde daar de bedroefde jonge dame wat uit. En terwijl Jet een krakeling nam, zei ze: „En ik was juist zo blij met een eigen beestje, al logeerde het dan bij U.” „Wil je dan nu van mij een eigen diertje hebben, dat je mee naar huis kan nemen en zelf verzorgen en waarvoor geen belasting betaald behoeft te worden?” „Een kanarievogeltje?” vroeg ze en Jets gezicht lichtte helemaal op. „Nee, Lorre. Je vindt ’m immers zo leuk.” „Ja, enig, maar ziet U, we hebben geen kooi.” „De kooi mag je er bij hebben.” „Maar... ’t is eigenlijk een beetje te erg. U JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL vindt ’t zelf zo’n gezellig dier.” „Maar voor Jans is Lorre een ergernis. Ik weet, dat jij goed voor ’t beest zult zorgen en... dan kom ik bij jou Lorre eens opzoeken, zoals jij bii mij Dimmie deed.” „Afgesproken,” zei Jet blij. Meneer nam een gebloemd gordijntje en hing dat om de papegaaienkooi. Het sloot met drukknopen. „Daar slaapt Lorre ’s nachts onder en wanneer hij overdag te veel lawaai maakt, dan doe je het er ook maar overheen. Meneer gaf nog verschillende uitleggingen over de verzorging en zei, dat Jet de trommel met voer nog kon komen halen. Erg in haar schik liep Jet met haar nieuwe bezitting naar huis. Moeder was al thuis en wist niet, wat ze zag. Gauw legde het meisje alles uit en besloot: „Die vogel mag ik toch wèl hebben, he Mams?” „Natuurlijk, kind. We zullen een plaatsje voor hem zoeken.” Lorre werd op het tafeltje bij de tuindeuren gezet. En Jet was zó vol belangstelling voor haar nieuwe bezitting, dat ze totaal vergat om te vragen, hoe moeder het gemaakt had. Deze was nezig om aardappeltjes te bakken en er een komkommer bij klaar te maken. Wiep dekte gauw en zei tot Jet: „Ik merk niets van dat praten van de papegaai.” „Hij moet natuurlijk eerst aan z’n nieuwe omgeving wennen.” Moeder kwam binnen met de schaaltjes. EEN NIEUWE HUISGENOOT „Ik heb al gegeten,” zei Jet. „Waar?” „Bij Rina.” „Eet voor de gezelligheid wat mee, toe.” Dat wou Jet wel doen. En tijdens de maaltijd liet de vogel enkele van zijn woorden horen. Moeder vertelde intussen, hoe ze het gehad had. Ze was wel moe van het staan, doch dat zou wel wennen. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL i>e volgende dag gmg Jet niet met Rina mee, maar stond er op, dat de vriendin Lorre zou .?leP- ,Wi?P was al thuis en stond met Kuud bij de kooi. iain0rre'°ï!” ri^p ^orre- En als de jongens lachten, zei hij: „Grapjas.” „We moeten hem nog meer woorden leren” vond Jet, „vind je hem geen dot, Rien.” »Ja> en zo mooi, een dot.” „Dot!” herhaalde de vogel. Van plezier klapte Jet in haar handen. En ze vonden Lorre allemaal erg knap. T HOOFDSTUK IV DE SCHIPHOL-CLUB „M>en brief, nep Wiep, toen hij ’s morgens de post uit de gang ging halen. „Van vader?” vroeg moeder gretig. Wiep keek. „Nee, van de tantes,” las hij. Moeder nam de brief aan en keek ’m door. „En? vroeg Jet, toen moeder de brief weer in de envelop deed. „Verbeeld je, we mogen met de Pinksterdagen bij de tantes komen. De tantes betalen de reis.” •o» gewoonl” rieP Jet blij. „Zo’n eind in de trein!” ^an met de bus verder,” voegde moeder er bij. „Maar nu moeten we weg.” Dat was een pretje in ’t zicht. Maar voor Jet en de jongens zouden er voor ’t zo-ver was eerst nog allerlei andere leuke dingen gebeuren. Daar was om te beginnen de Singelloop. Die zou s Zaterdags plaats hebben en natuurlijk gingen ze allemaal kijken. Meneer Lens, echte sportman, trok met de jongelui mee. Jet vond ’t jammer, dat ze de Singellopers maar op één plaats kon zien. De jongens die een fiets hadden en ook Rina, race-ten nadat de deelnemers voorbij waren, naar het eindpunt. Maar t stond te bezien, of ze daar een plaatsje konden krijgen. Alleen Jos veroverde enige ruim- JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL te in een vensterbank, en zag, dat Zegers het eerste aankwam en hoe hem de lauwerkrans omgehangen werd. Dat vond hij geweldig. En ook al dat opgewonden hoera-geroep. Later wou hij ook meedoen en zag zich al als winnaar. Jos gaf een opgewonden verslag van de aankomst der hardlopers aan het eindpunt, toen alle jongelui bij meneer Lens op de stoep bij elkaar stonden. Meneer zelf luisterde lachend toe. „Nu Woensdag onze wedstrijd,” riep Jet blij. „Ja, dat zal spannen,” dacht Wout. Eindelijk was de Woensdagmiddag van de Jeugd-wedloop daar. Zeven deelnemers stonden er voor de dikke, witte krijtstreep, die dwars over de rijweg getrokken Was vlak voor het huis van meneer Lens: zeven jongelui met opgestroopte mouwen en blote benen, omdat ze hun kousen opgerold hadden tot boven hun schoenen. De ellebogen hielden ze tegen hun zij gedrukt en met één voet vóór de streep stonden ze gereed om te vertrekken, ’t Leek echt op de Singelloop van de vorige Zaterdag, maar nu met Jet, Rina, Jos, Wout, Gijs, Willem en Lex. Ze droegen elk, heel echt, ’n papier met een groot nummer op hun borst. Fred van Raalte had ze gemaakt. Met z’n broer Kees had hij alles geregeld. Ze waren groter dan de deelnemers en lid van een athletiek-club. Kees hield het papier met de namen van de deelnemers en hun nummers in de hand, Fred stond klaar met de fluit om het sein tot vertrek te geven. „Dat’s gemeen, Jos!” riep Jet opeens. „Wat is gemeen?” vroeg Fred. „Jos doet gemeen,” riep Jet kwaad, „hij houdt me vast.” DE SCHIPHOL-CLUB „Dat mag niet, Jos,” galmde Fred, „wil je er uit gegooid worden?” „Liever niet.” „Houd je dan aan de regels. Klaar allemaal?” Een hevig getoeter weerklonk en een zware vrachtauto boog de hoek van de straat om. De zeven gereed staande sportlui moesten naar het trottoir vluchten. Doch nadat het voertuig voorbij was, stelden ze zich meteen weer op. „Daar gaan we!” riep Fred, floot schel en daar gingen ze, als echte Singellopers. Op verscheidene plaatsen langs de baan waren controleposten geplaatst. Overal was veel belangstelling. Meneer Lens kwam bij Fred en Kees staan om de mededingers af te wachten. Sommige jongens en meisjes fietsten mee met de hardlopers. En een ambulance-wagen volgde in de vorm van een ruime eigengemaakte kar op het onderstel van een oude kinderwagen. De kar was van Ruud. Hij wou zo graag meedoen aan de wedstrijd, had daarom dit bedacht en op zijn wagentje aan beide zijden een vood kruis geschilderd. Wiep hielp hem trekken. Ze noemden zichzelf hospitaalsoldaten en volgden de deelnemers aan de hardloperij om de uitvallers op te nemen. Aan het eindpunt was veel vertier. De meesten stonden vol afwachting te turen, of de eersten al in t zicht kwamen. Anderen liepen de hardlopers tegemoet. Een troepje kleine kinderen met hollanders en autopeds wilden de weg bij de streep versperren. Kees joeg ze naar de kant. Toeterend naderde er een auto, waardoor ieder een ogenblik naar het trottoir vloog. Daarop verscheen er een politieman op de fiets, die afstapte en naderbij drong om te informeren, wat die op- JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL loop betekende. Meneer Lens legde het uit. Meteen werd er uit de verte geseind, dat de eerste deelnemers in het zicht waren. De spanning vermeerderde. „Nummer vijf is vooraan!” werd er doorgegeven. „Dat’s Jos!” las Kees van z’n lijstje. „Nummer zeven is er vlak achter,” riep een ander. „Dat is Jet!” Het tweetal naderde vlug. Jos scheen het eerst aan het doel te zullen komen, maar opeens spande^ Jet al haar krachten in en kwam juist even vóór Jos aan. Een luid hoera ging er op. Jet werd gelukgewenst en Jos keek lelijk op z’n neus. Hij wou wat zeggen, maar vond niets in te brengen tegen het feit, dat zijn mededingster hem voorgekomen was. Meneer Lens was eensklaps verdwenen, maar nu kwam hij terug met een reusachtige krans van aucuba blaren. Onderaan hing een strik van witte en rode linten. Hij wenste de overwinnares ook geluk en legde haar de krans over de ene schouder. „Hoe komt u daar nu ineens aan?” vroeg Fred. „Vanmorgen gemaakt van de struiken, die achter in m’n tuin groeien. De overwinnaar moest toch gelauwerd worden.” ’t Wachten was nu nog op de laatste hardlopers. Willem werd in ’t wagentje gereden, hij was gevallen en had z’n knie lelijk bezeerd. Rina had een steek in haar zij gekregen en besloot de reeks als allerlaatste. Op ’t muurtje van meneers tuin rustten de hardlopers uit en onderwijl verbonden Ruud en DE SCHIPHOL-CLUB Wiep de gehavende knie. Het publiek trok langzamerhand af. En ten slotte wou Jet ook naar huis om moeder deelgenote te maken van de uitslag. Die was vrij van tweeën tot vieren. De club vergezelde haar en zong: „Jet Bovenschoute heeft ’t gewonnen Hiep, hiep, hoera, hiep, hiep, hoera! Van Jos ten Burg heeft zij ’t gewonnen Hiep, hiep, hoera, hiep, hiep, hoera!” JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL De voorbijgangers bleven staan kijken naar ’t lustige troepje. Eén was er echter niet blij over Jet s succes. En dat was Jos. Hij was meteen naar huis gegaan. De anderen vonden dat niet erg kameraadschappelijk. Nadat men aan Jet’s woning gebeld had, werd opnieuw ’t lied aangeheven. Moeder deed open. Ze wist eerst niet, wat ze hoorde en keek verwonderd op, toen ze haar omkranste dochter zag. Jet ging naar binnen, gevolgd door Wiep en Ruud, die hun kar mee de gang inreden. De jongens buiten trokken af. Opgewonden vertelde Jet van haar overwinning Moeder zei niet veel. “ £°et niets blij,” zei Jet, „ik dacht, dat u t dadelijk aan vader zou schrijven.” „Ik meld hem liever, dat je een mooi rapport hebt...” „Dat ’s zo gewoon,” viel Jet haar moeder in de rede. „Voor jou zou t anders ook een overwinning betekenen. Ga liever eens met Wiep een wedstrijd houden om ’t mooiste rapport, dan krijg je van my een krans, als je ’t wint.” „Grapjas!” riep Lorre. Even moesten ze allen lachen. Dat wond de yogel op en die begon zijn ganse repertoire op :e noemen met het gevolg, dat hij onder de doek gestopt werd. Jet ging met haar ereteken naar haar kamertje. Wiep zou een spijker slaan, waaraan ze de krans :on ophangen. De volgende Zaterdag kwam Guus weer op z’n notor. Met gejuich werd hij ontvangen. „Blijf je logeren?” vroeg Wiep direct. DE SCHIPHOL-CLUB „Als tante ’t goed vindt.” Nu, moeder, die juist thuis kwam, vond ’t best. Guus haalde z’n reismandje van de bagagedrager en binnengekomen, deed hij ’t open. „Wat zit er in?” informeerde Jet nieuwsgierig. „Niets voor jou, maar wèl wat voor Wiep.” „Wat dan?” vroeg de jongen vol belangstelling. „M’n mecano-dozen. Je mag ze zolang van me gebruiken. En ik zal je zeggen, waarom.” „Nu?” „De mecano-fabriek heeft een wedstrijd uitgeschreven voor de jongens, die werken met hun materiaal. Ik las het toevallig in de krant. Ieder moet thuis z’n constructie opbouwen en toevallig is in jullie woonplaats de tentoonstelling. Wat zullen we nemen?” „Een prachtig vliegtuig, dat kan ik met mijn doos alleen niet maken.” „Uitstekend. We beginnen er straks direct aan. Je moet zien, dat je een prijs krijgt.” „Ik zal m’n best wel doen. En wat heb je daar?” „Vliegwerelden. Daar ben ik op geabonneerd. Kijken?” „Graag.” Meteen werd er gebeld. Wiep ging opendoen. „Of je komt, Jet,” zei Wiep, toen hij weer binnen was. „Wie is er?” „Wout.” „Ik kom niet.” „Waarom niet?” „Omdat Guus er is.” „Hemel, Jet, wat ’n eer voor me,” grapte de JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL neef. Dat gebeurt me niet alle dagen. Jet ging de boodschap aan Wout overbrengen. „Flauwerd,” zei hij. „Misschien kom ik straks,” beloofde Jet. Meteen zag ze meneer Lens aankomen. Die kwam de laatste tijd nog al eens aanlopen om naar Lorre te kijken. Hij was zo’n beetje een huisvriend geworden en scheen ’t bij Jet en Wiep thuis gezellig te vinden. „Waar ’s m’n pijp?” riep Lorre, toen meneer Lens de kamer in kwam. „Ouwe slimmerd,” zei meneer. „Dat hoorde hij me thuis zo dikwijls vragen. Want Jans stopt mn rookgerei zo dikwijls op ’n andere plaats.” Toen begroette hij de vrouw des huizes en maakte kennis met Guus. ’t Gesprek kwam al gauw op de vliegtuigenfabriek van den neef en op diens hoop, dat hij eens met z’n chef mee zou mogen om een gemonteerde machine in te vliegen. >/t Is gewoon m’n ideaal om te gaan vliegen,” besloot hij. „Van mij ook,” zei Wiep. „Ik doe ’t beslist ook eens,” voegde meneer Lens er aan toe. „U vliegen?” klonk ’t verbaasd. „Ja, zeker. Vinden jullie dat zo gek? Ben ik er soms te oud voor?” „Dat zeker niet,” zei Guus, „er vliegen wel mensen, die ouder dan 80 jaar zijn.” „En zuigelingen,” voegde Jet er bij. „Dat las mams gisteren uit de krant voor.” „Daar behoor jij dan toe,” plaagde Guus. Jet stevende op haar neef af om hem die belediging letaald te zetten. Maar moeder kwam binnen met le thee en dat leidde haar af. DE SCHIPHOL-CLUB „Mams!” riep Jet, ,gloort u eens, meneer Lens gaat vliegen!” „Hè,” deed moeder verwonderd. „Heus,” viel Wiep bij. „Als ik u was, zou ik het niet uitstellen,” meende Guus. „Mag ik mee, meneer?” vleide Jet. „En ik ook, meneer?” drong Wiep aan. „Dan mogen we haast wel een hele machine huren. Want natuurlijk kunnen we moeder dan niet thuis laten.” „Een rondvlucht kost tegenwoordig niet zo veel meer,” pleitte Guus. „In ieder geval moet ik eerst m’n spaarpot eens natellen,” beweerde de bezoeker lachend. „Zeurkous” riep Lorre. „Stouterd,” berispte Jet. „Je mag geen lelijke woorden zeggen. Je kent nu genoeg lieve.” „Dot. Jet, kom je?” vervolgde de papegaai. Want voor de deur was weer tumult van jongens en irriterend klonk weer de gewone roep om de speelmakker. „Gaat juffrouw Jans ook mee in de vliegmachine?” vroeg Jet. „Eer die dat deed. Maar nu breng je me ineens op het doel van m’n bezoek: m’n huishoudster heeft morgen na ’t middagmaal vrij. We eten vroeg. Willen jullie nu met z’n allen een kopje thee bij me komen drinken?” „Graag,” juichten Wiep en Jet. „Met genoegen,” zei moeder. „Ben ik daar ook onder begrepen?” vroeg Guus. „Natuurlijk. Maar wil mevrouw dan voor de thee zorgen? Dat gaat mij wat onhandig af. Ta?” „Natuurlijk.” Jet en Wiep naar Schiphol 4 JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Meneer stond op om naar huis te gaan. „Jet, kom je?” riep Lorre weer. „Ja, hoor,” antwoordde Jet en tot meneer zei ze: „Ik zal u even wegbrengen.” Dat vond meneer plezierig. Het natuurlijk gevolg was, dat de hele bende, die voor ’t huis stond te wachten, meeliep. Maar zo iets vond meneer juist prettig. Even later holden de jongelui naar het kerkplein en daar, gezeten op het muurtje, hielden ze vergadering. „Wout heeft een plan, Jet,” riep Gijs. „Wat dan?” „Dat weten we nog niet. Hij wou ’t niet zeggen vóór jij er bij was.” „Wat ’n eer,” zei Jet, „kom op, Wout. Weer een hardloperij?” „Nee, hoor. Daar hebben we voorlopig genoeg van. Dat doen we ’t volgend jaar weer. Maar... ik wou eens naar Schiphol...” „Ik ook, ja, ik ook,” klonk ’t in koor. „Ik ben er al eens geweest,” sneed Jos op. „Nou, dan hoef jij niet mee hoor,” bitste Jet. „Of jij daar wat over te zeggen hebt,” ketste Jos terug. „St, st... geen ruzie alsjeblieft,” kalmeerde Wout, „we willen dus naar Schiphol, hè!” „Vliegen?” vroeg Jet. „Nee, meid, alles bekijken natuurlijk. Er een hele dag blijven.” „Ja, zeg, dan gaan we met een Diesel,” riep Jos. „Wie zal dat betalen, zoete, lieve Gerretje?” zong Wim en maakte met z’n vingers de beweging van geld tellen. „Welneen, we gaan pas in de grote vacantie. DE SCHIPHOL-CLUB En dan fietsen we er natuurlijk heen,” besliste Wout, die alles al overdacht scheen te hebben. „Maar ik heb geen fiets,” zei Jet spijtig. „Wie geen fiets heeft, gaat bij ’n ander mee achterop.” „Een aardig vrachtje. Als je maar weet, dat ik niemand op m’n nieuwe fiets meeneem,” riep Jos. „Jij bent er juist de aangewezen man voor,” pleitte Gijs, „een nieuwe fiets is ’t sterkst.” „Zeg lui, dat zijn dingen van later zorg. Laten we ter zake blijven.” „Als jullie maar weten, dat het rondgaan op Schiphol geld kost,” bracht Jos in het midden. „Hoef je mij niet te vertellen,” zei Wout. „Die moeilijkheid is overwogen. We richten een nieuwe club op: de Schiphol-club.” „Ja, ja!” was de kreet van algemene bijval. „Contributie 5 cent per week. Gaat dat?” „Natuurlijk,” vond Jos. Maar Jet wist nog zo vast niet, of ’t gaan zou. Enfin, ze had altijd nog haar spaarpot. „Zeg, maar we kunnen niet op één dag heen en terug naar Schiphol fietsen,” merkte Wim op. „Hoeft ook niet,” stelde Wout gerust, „we gaan de ene dag heen en komen de volgende dag terug.” „En waar slapen we dan?” vroeg Rina ongerust. „Ergens in een hooiberg, echt avontuurlijk,” riep Jet. „Nee,” besliste Wout, „we slapen één nacht in een Jeugdherberg.” „O, wat enig!” juichte Rina, „waar?” „In de „Jan Gijzen” bijvoorbeeld, vlak bij Haarlem.” 4 * JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Kan dat?” vroeg Wim, „je moet toch lid wezen.” „Ik heb een prachtig plan: we vragen aan meneer Lens, of hij erevoorzitter van onze Schipholclub wil worden. Meneer wordt dan lid van de Jeugdherberg-Centrale voor onze club, zoals klassen en scholen ook lid kunnen worden. Meneer moet dan natuurlijk met ons meegaan,” legde Wouter uit. „Juist leuk,” vond Jet. „Mag ik ook mee?” vroeg Ruud, die mee had •staan luisteren. „Natuurlijk,” zei Jet nog vóór iemand had kunnen antwoorden, „als je maar lid van de club wordt.” „Dat spreekt van zelf,” gaf Wout toe. „En onze Wiep wordt stellig ook lid,” voegde Jet er bij. „Wiep? Die dooie diender? Nee, hoor!” verkondigde Jos. „Zeg, wie deelt hier de lakens uit, jij of ik, Jos?” vroeg Wout. „We hebben allemaal wat mee te zeggen,” vond de aangesprokene, „maar zo’n houten Klaas zou ons plezier bederven. Zo’n jongen, die bijna nooit buiten speelt.” „Hij heeft nuttiger werk te doen dan langs de straat te lopen,” verdedigde Jet. „Zo, wat dan? Kopjes wassen? Of bedden opmaken?” hoonde Jos verder. „Hij gaat ’n prijs winnen,” zei Jet met ’n kleur van opwinding. „Voor huishoudelijke arbeid zeker,” vervolgde Jos. De zaak was, dat hij kort tevoren gezien had, dat Wiep de afwasboel naar achteren droeg. DE SCHIPHOL-CLUB „Nu, ’t is volstrekt geen schande, hoor Jos, om thuis de handen uit de mouwen te steken,” riep Gijs, „we moeten ieder op z’n beurt wel eens bijspringen.” „Ik zou je danken,” riep Jos, „maar waarmee wil Wiep een prijs winnen?” „Met ’n mecano-werkstuk.” „’t Zal wat wezen,” zei Jos minachtend. „Dus Wiep komt er ook in,” riep Wout, „is iemand er op tegen?” „Ik,” zei Jos. „Anders niemand? Dan is Wiep aangenomen. En meer leden nemen we er niet bij. Met meneer mee zijn we met z’n tienen. Leve de Schiphol-club!” „Hiep, hiep, hoera!” Het reglement werd opgesteld en Wout en Jet zouden het erelidmaatschap aan meneer gaan opdragen en hem alles van de club vertellen. Ze deden het direct en meneer Lens nam z’n functie graag aan. Gijs werd de penningmeester en als erevoorzitter gaf meneer Lens een wekelijkse bijdrage van een kwartje. Dat zette aan voor de uitgaanspot. HOOFDSTUK V VÓÓR ’T VACANTIE IS Jets mededeling over de Schipholclub werd door Wiep met belangstelling begroet en hij waardeerde het bijzonder dat hij als lid was aangenomen. Natuurlijk had het zusje Jos’ onvriendelijke uitingen verzwegen. Moeder had er geen bezwaar tegen om iedere week voor elk een stuiver bij te dragen. Dit mochten de kinderen wel hebben voor zo’n vacantie uitstapje. De hele avond en ook een deel van de Zondagmorgen waren Guus en Wiep bezig met de mecano-dozen. Guus gaf aanwijzingen, maar Wiep moest het zelf doen. Jet zat intussen te zuchten bij haar handwerk en wenste, dat de tantes nooit op het onzalige idee gekomen waren dit ding voor haar te kopen. Ze had er lang niet iedere dag aan gewerkt en toch zag het geheel er al gekreukt en smoezelig uit, omdat ze het ieder ogenblik op zij gooide, ’t Ene ogenblik moest ze Lorre zaad geven, ’t andere bedacht ze, dat ze vergeten had om Rina wat te zeggen en dan was ze opeens verdwenen. ’s Zondagmiddags trokken ze met z’n vieren naar meneer Lens. Meneer deed z’n visite zelf open, en noodde z’n gasten binnen. Jet deed, of ze bij den gastheer thuis hoorde, wees moeder de keuken en toen meneer Guus een sigaar aanbood, VOOR ’T VACANTIE IS zorgde zij dadelijk voor de asbakjes. Maar Guus zei, dat hij alleen sigaretten rookte. Die had meneer ook. „Zal ik de sigaar voor u aansteken, meneer? vroeg Jet. „Neen dametje, dat kan ik zelf wel.” „U stelt m’n diensten niet erg op prijs.” „Daar heb ik zo m’n redenen voor.” Guus nam ’n sigaret uit z’n eigen doosje, tikte er mee op z’n hand aan beide zijden en stak ’m toen aan. Jet bracht haar neef een asbakje. „O, wat attent. Dank je wel, nichtje.” Wiep en Guus bekeken samen de nieuwste Waterkampioen. Wiep vroeg iets, dat hij niet begreep en Guus legde het hem uit. Daarbij boog hij zich naar Wiep toe met het gevolg, dat de brandende sigaret even Wieps voorhoofd raakte. Gauw nam Guus het ding uit z’n mond en legde het op ’t asbakje. Dat zag Jet, die er vlak bij stond. En ’t was het werk van ’n ogenblik om de sigaret er af te nemen en er mee vandoor te gaan. Jet had nooit veel rust, dus het was niets vreemds voor het gezelschap, dat het meisje elders haar vertier zocht. In de gang keek ze naar het verleidelijke ding in haar hand. Zou ze een trekje nemen? Eén maar? Doch moeder had ’t verboden. Die had ook gezegd, dat ’t slecht was voor je gezondheid. Maar kom, één haaltje, dat zou niet hinderen. Ze bracht de sigaret naar haar mond, trok aan ’t viezige, natte mondstuk, maar... er kwam geen rook. Het ding was uit. Nu gauw lucifers zoeken in de keuken. Maar die zag ze niet dadelijk. En .... kwam daar niet iemand aan! Gauw deed ze JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL de bordenkast open en legde de sigaret voorzichtig op de onderste plank met de bedoeling om er straks, zodra er geen onraad meer was, verder gebruik van te maken. ’t Was moeder, die naar de keuken kwam om theewater op te zetten. Ze stuurde Jet naar binnen. Tegelijkertijd miste Guus z’n sigaret. Hij dacht, dat hij hem naast het bakje had gelegd en zocht op de tafel, zelfs op de grond. „Wiep, heb jij m’n sigaret?” vroeg hij, toen hij niets ontdekte. „Welnee, hoe kom je daarbij?” zei Wiep verongelijkt. „U soms, meneer?” „Ik heb ’n sigaar.” „Dan heb jij ’m,” riep Guus en pakte Jet bij haar arm, „waar is ie?” „Opgerookt,” zei het meisje triomfantelijk. „Jou lelijkerd, waar heb je ’m?” En Guus draaide z’n nichtje om. „Ik heb ’m niet meer, kijk maar.” Ze liet haar lege handen zien. „Ze is er toe in staat, Guus,” meende Wiep. „Ze zal wel wijzer wezen,” zei meneer, „Jet geef ’t ding terug.” Ineens kwam moeder binnenstuiven en riep: „Zal ik jullie nu eens wat vertellen? Juffrouw Jans rookt.” „Oie ook al?” zuchtte meneer. „Hoe weet u Jat?” „Ik vond ’n sigaret in haar keukenkast.” En neteen legde moeder het ding als bewijs op de tafel. „Mijn sigaret,” riep Guus en pakte ’m dadelijk veg. VOOR "T VACANTIE IS Moeder keek verbaasd en Guus zei: „De schuldige is niet juffrouw Jans, maar uw eigen dochter. Ze heeft ’m zo-even hier weggekaapt.” „Ja Jet?” vroeg moeder ongelovig. „Heus. En ’k wou ’m oproken ook. Maar in de gang was ie al uitgegaan en in de keuken zag ik zo gauw geen lucifers. En toen hoorde ik u aankomen...” JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL en toen verstopte je ’m in de keukenkast.” „Waar u ’m helaas vond.” „Ik zocht ook naar lucifers. Ik heb ze nog niet, meneer.” „Ja, die bergt Jans altijd op, omdat ik ze anders in m’n zak steek. Hier hebt u de mijne. Maar geef ze me terug, hoor,” drong meneer aan. „Zonder mankeren.” Het werd een gezellige theevisite. En natuurlijk kwam het gesprek ook op de Schiphol-club en op het vliegen. „Ik heb nog een vriend, die vroeger vaak met me ging varen, maar de watersport in de steek heeft gelaten voor de vliegsport,” vertelde meneer. „Hij heeft zich een eigen sportvliegtuig aangeschaft en zijn vliegbrevet gehaald. Nadien heeft hij de halve wereld al rond gevlogen en... er een boek over geschreven. Adelaar heet hij ...” „O, dan schreef hij „Met de Adelaar in het luchtruim,” riep Guus. „O, ik meende, dat dit een boek over vogels was,” zei Wiep, „ik zag ’t aangekondigd.” „Z’n sportvliegtuig heeft hij ook „de Adelaar” genoemd,” legde meneer uit, „hij heeft me altijd nog eens beloofd, dat ik met ’m mee mocht.” „Schrijft u dien meneer dan eens,” stelde Jet voor. „Als ik z’n adres maar wist. Hij is tegenwoordig wereldburger, vandaag hier, de volgende week in Afrika.” Guus en Wiep verlangden terug naar hun mecano-werk. Moeder en Jet zouden met meneer eens naar de ligplaats van de boot wandelen. „U mag nooit mee, Mams, meevaren met VOOR T VACANTIE IS meneer m de boot, zei Jet opeens. „Vast niet.” „Waarom niet?” „Omdat u niet zwemmen kan. Meneer neemt alleen personen mee, die in staat zijn om zich te redden in geval van nood.” „Heel verstandig,” vond moeder. Meneer maakte in ’t botenhuis in orde, wat hij te doen had en toen wandelden ze terug. Bij de hoek namen de dames afscheid. En moeder en Jet zouden juist haar huis binnengaan, toen Rina er aan kwam. „Dag mevrouw, dag Jet,” zei ze, „mag Jet nog even met me mee?” „Ja, dat ’s goed, maar om 6 uur thuis.” „Ja, mevrouw.” Gearmd liepen de meisjes weg. „O, zeg,” begon Rina, „vanmiddag kwamen m’n oom en m’n tante in hun auto.” „Zijn ze er nog?” „Nee, nu zijn ze weer weg, maar ze hebben zo iets leuks bij ons achter gelaten.” „Wat dan?” „Raad eens.” „Een hondje.” „Neen. Een kindje, een schat van een baby. Ze heet Puuns. Oom en tante gaan een reis maken en nu mogen wij Puuns zo lang hebben. Ik ben jou dadelijk komen halen om naar haar te kijken.” Jet, geen zuigelingen gewend, kon zich niet begrijpen, dat Rina zo in de wolken was over de komst van het logeetje. Maar toen ze de schattige roze baby zag in het reis wieg je op de divan, toen raakte ze ook in verrukking. Het kleintje lachte tegen de meisjes, begon te kraaien en JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL probeerde het hoofdje van het kussen te beuren. Rina’s moeder vond echter dat de vriendinnen niet al te veel notitie van het kindje moesten nemen, want dan zou ’t straks gaan huilen, wanneer er niemand bij haar stond. „Leuk wiegje,” prees Jet. „Daar nemen oom en tante Puunsje in mee als ze met de auto uitgaan en dan zetten ze het op de achterbank. Maar ze hebben ook het vouwwagentje meegebracht. Zeg, we gaan van de week eens met Puuns rijden.” „Hè, ja.” Jet hoorde Rina’s broertjes in de tuin. Ze deden „Bok sta vast.” En ’t was juist iets voor Jet en Rina om mee te doen. Wat betreurden ze het bij dit spel, dat ze rokken droegen. Want daardoor konden ze niet ver genoeg over de bok heenkomen. Maar toch genoot Jet en opeens hoorde ze de klok van de kerk kwart voor zes luiden. „Ik moet zó naar huis,” zei ze en streek haar jurk wat in de plooi. Plotseling uitte ze verschrikt een kreet. „Zie eens,” zei ze. Rien keek en sloeg haar hand voor haar mond. „O-och!” riep ze: onderin de rok van Jets goede jurk zat een scheur, niet zo één, die je even dicht kunt halen, maar de stof er omheen was helemaal uitgerekt en gerafeld. „’t Is m’n beste,” merkte Jet met spijt op. Ze wist wel, dat er maar niet zo één, twee, drie, een nieuw gewaad aangeschaft kon worden. Maar... Jet hing absoluut niet aan mooie kleren. „’k Heb nog jurken genoeg,” troostte ze daarom zichzelf en de vriendin, die er nu spijt van VOOR ’T VACANTIE IS had, dat ze Jet tot dit voor meisjeskleren weinig geschikte spel had uitgenodigd. Doch alle narigheid was vergeten, toen het tweetal weer bij het wiegje stond vol bewondering voor de kleine. Je zou niet kunnen geloven, dat dit nu die twee robbedoezen waren. Natuurlijk zag moeder dadelijk, welk een schade er aan de jurk berokkend was. „Hemel, Jet, wat heb je uitgevoerd?” vroeg ze verschrikt. Jet was het hele geval alweer vergeten en zei: „Niets, Mams. Ze hebben een schattig kindje te logeren bij Rina. Daarvoor kwam ze me halen.” „Maar die jurk, kind?” „O, ja, daar heb ik een ongelukje mee gehad.” En Jet vertelde, wat ze gedaan had. „Maar, kind, word je dan nooit wijzer?” vroeg moeder verdrietig. „’t Schijnt van niet, Mams,” zuchtte Jet. „Dot!” riep Lorre. „Hij troost me, Mams.” „’t Zou beter zijn, als je een standje kreeg.” „Ouwe knorrepot,” riep de vogel nu. Als hij een mopperende stem hoorde, zei hij nooit een vleiend woord. En hoewel Lorre maar een beest was, toch irriteerde zijn uitroep de spreekster nu. Moeder kon zich op dit ogenblik best begrijpen, dat meneer Lens’ huishoudster een hekel aan het dier had gekregen. „Mams, ’t spijt me heus,” zei Jet ernstig, „maar ’t is een troost, dat ik nog meer jurken heb.” „Geen enkele, die zo aardig is,” merkte moeder spijtig op. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „U kunt ’m misschien nog een beetje maken. U bent zo vindingrijk op dat gebied.” Wiep kwam binnen. „Gaan we nog niet eten?” vroeg hij, „Guus moet om half acht weg. Hij wou nog even aan bij de familie van Truus.” Truus was Guus’ meisje. Sedert een paar maanden was ze niet in het land, doch hielp bij een tante, die een groot Hollands pension in Brussel had. Ze was nog niet weer thuis geweest. Eén keer had Guus haar opgezocht. Maar de reis was te duur om die dikwijls te doen en de tijd van Zaterdagmiddag 1 uur, dat hij vrij was, tot Zondagavond erg kort voor zo’n uitstapje. En op z’n zoveeldehands plofje durfde hij zo’n verre tocht niet ondernemen. „Goed, we gaan dekken,” hernam moeder en ze trok meteen het tafelkleed van de tafel. Wiep zocht direct het dekservet uit de la van het buffet. Intussen vermaakte Jet zich met Lorre. Maar ineens riep ze: „Au!” Want Lorre had haar in haar vinger gepikt, toen ze hem een nootje toestak door de tralies. „Help ons maar liever, in plaats van te wauwelen met Lorre,” vond Wiep. Guus was juist naar beneden gekomen en hoorde, wat z’n neefje zei. Jet keek met aandacht naar haar bepikte vinger. „Moet ik een beetje medelijden met je hebben, meisje?” vroeg Guus met een meewarige stem. „Loop rond!” bitste Jet. „Kom, laten we dan maar eens gauw meehelpen,” riep Guus en pakte Jet bij ’n arm. „Als je vreselijk lief bent, mag je straks een eindje mee achter op m’n plof.” „Heus?” zei Jet en haar gezicht klaarde ineens VOOR T VACANTIE IS op. Dat was juist iets voor haar, achter op een motor! „Natuurlijk. Als ik wat beloof, dan doe ik het ook, dat weet je. Maar voor wat, hoort wat. Ik wil zien, of je je moeder goed helpen kan.” Nu, of Jet haar best deed. Wiep gaf de orders. En het zusje voerde ze vliegensvlug uit. En het gevolg was, dat Jet op de duo kwam te zitten en een paar straten mee mocht rijden vóór Guus vertrok. Rina kwam Jet de volgende morgen halen. Ze had zoveel te vertellen over het kleine logeetje, dat ze nog niet uitgepraat was, toen ze bij de school kwamen. „Moeder komt me om vier uur halen met Puunsje in de wagen,” vervolgde Rina, „als het niet regent tenminste.” „Daar ziet ’t niet naar uit,” merkte Jet op. „Zeg, en jij mag ook mee. Dat heeft mams gezegd. We gaan naar ’t park. Dus zeg aan je moeder, dat je wat later thuiskomt. Je wilt toch wel mee.” „Dolgraag.” De schooldeuren gingen open. Ze moesten naar binnen. In de gang had Rina nog van alles te vertellen, in de klas ook. Maar de bel luidde en weldra begonnen de lessen. Jet en Rina zaten naast elkaar, maar de juffrouw had ze al verschillende malen gewaarschuwd, dat ze van elkaar af gezet zouden worden, wanneer ze zo bleven babbelen. Ze begonnen met hoofdrekenen. Dat vond Jet altijd wel prettig, want gewoonlijk behoorde ze bij de meisjes, die het eerst ’t antwoord wisten. Toen kregen ze geschiedenis. Eerst wat vragen over de vorige les, waar Jet een slechte beurt JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL mee haalde. De onderwijzeres maakte de opmerking, dat Jet onder de les beter moest opletten. Helaas interesseerden de verhalen van juffrouw Kippersluis Jet maar matig. Na het speelkwartier kwam het allervervelendste deel van de morgen. Ze hadden taal en nu verzon juf dat ze een vrij opstel zouden maken, d. w. z. ze mochten zelf kiezen, waarover ze het maken zouden. „Ik doe ’t over Puunsje,” fluisterde Rina haar buurvrouw in, „en jij?” Jet trok haar schouders op, beet op de punt van haar penhouder, doopte telkens weer eens in en wist niets te bedenken. Sommige meisjes uit de klas konden reusachtig goed zo’n vrij opstel maken. En de besten werden altijd voorgelezen. Maar Jet had er nog nooit meer dan een 5 voor gehad en dat vond ze al een hele prestatie. Kinderen, die veel en graag lezen, leren gemakkelijk de taal gebruiken. Maar Jet las nooit voor haar plezier. Eindelijk had ze toch wat bedacht. Ze zou ’t doen over de Schipholclub. Misschien kon ze daar wat van maken. Wat die Rina zat te pennen, de pen vloog over het papier. Jet schreef de titel boven aan het blad. Even keek Rina op en las het opschrift. Goedkeurend knikte ze Jet toe. Jet bedacht een begin en schreef het op. Even later weer een zin en nog een. Het hing als droog zand aan elkaar. En toen ze een halve bladzij vol had, wist ze niet meer. „Was ik nu maar reeds op Schiphol geweest, dan zou ik wel een boel weten te vertellen,” peinsde het meisje. Ze doopte nog eens in, dacht VOOR ’T VACANTIE IS verder met de pen boven het papier. Ineens vielen er twee kladden op het schrift, een grote en een kleinere. Jet pakte gauw een vloeitje en zoog met de punten er van de inkt op. De grote klad werd er een beetje langwerpig van, liep aan de rechterkant uit als een staart. En plotseling zag het meisje iets. Ze nam haar pen, verbond de kleine met de grote klad, maakte er pootjes onderaan, werkte de tekening hier en daar nog wat bij en stootte toen Rina aan. Deze keek, moest lachen en proestte: „een kip!” „Echt, hè?” fluisterde Jet. Van de eigenlijke tekenles bracht ze nooit veel terecht, maar ze kon vaak heel raak dingen tekenen, die ze zag, ’t zij in werkelijkheid, ’t zij in haar fantasie. De poten van het beest stonden zó, dat ’t net was, of hij hard liep. „De kip schrikt van mijn opstel en loopt daarom op ’n draf weg,” gichelde Jet. Zó verdiept was het tweetal in de tekening, dat ze helemaal niet merkten, dat de juffrouw haar genaderd was. Deze zag opeens de wegrennende kip, dacht niet anders, of ’t was een bespotting van haar naam en begon op een vervaarlijke manier tegen Jet uit te vallen. De zeer verschrikte tekenares hoorde iets van „naar ’t hoofd sturen” en „eigenlijk van school gezonden te worden,” en eindigde ten laatste met het bevel: „Je vader moet maar eens bij me komen.” „Vader kan niet, juf,” hernam Jet. „En waarom niet?” „Vader is in Zuid-Afrika.” „Dan stuur je je moeder maar.” »>Ja> juf • • • maar, ziet u... ’t waren kladden... Jet en Wiep naar Schiphol g JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Dat gaat niet vanzelf, jongedame. Enfin, we spreken elkaar wel nader.” Natuurlijk was er vóór, achter en in de rij naast Jet getuurd op ’t werk om te ontdekken, wat de oorzaak was van de toom van de onderwijzeres. En toen ze het gezien hadden, werd ’t doorgeseind naar de anderen. „Wat die Jet toch durft,” zei Let tegen haar buurvrouw, „om ons Kipje uit te tekenen in de gestalte van haar naamgenoot.” Juf scheurde het blad uit het schrift om dat te bewaren als bewijsmateriaal. De klas werd tot rust vermaand en allen probeerden de draad van hun verhaal weer op te vatten. Jet bleef voor zich uit zitten kijken. Ze was kwaad omdat juf iets achter de tekening had gezocht, dat ze er niet mee bedoeld had. Ineens moest Jet in zichzelf lachen. Want, wanneer ze er zelf aan gedacht had, dat de kip de juffrouw kon voorstellen, dan zou ze nog meer van de tekening genoten hebben. „Lam voor moeder, dat ze op school moet komen,” peinsde Jet. „’t Was al eens eerder gebeurd, toen ze strafwerk maar steeds niet gemaakt had en brutaal was geweest bovendien. Wat had moeder die tocht toen verdrietig gevonden, dacht ze onder het naar huis gaan.” En toen schoot het haar opeens door ’t hoofd, dat ze moeder pas ’s avonds zien zou en dat deze vooreerst geen gelegenheid had om op school te komen. Dat ging ze voor schooltijd ’s middags aan de juffrouw zeggen. „Dan blijf je om 4 uur je opstel maken,” besliste de onderwijzeres. Jet vertelde jufs besluit aan Rina. VOOR T VACANTIE IS „Hè, wat jammer,” zei deze, „en mams komt met de wagen.” Jet haalde haar schouders op. „Ik zal ’t moeten aanvaarden,” zei ze wijs. Zo zat Jet dus na vieren eenzaam in de klas en wendde pogingen aan om weer enige zinnen op het papier te krijgen. Intussen keek de onderwijzeres de opstellen na. Er waren goede bij, maar ook dingen die nergens op leken. Toen kwam ze aan Jets losse papier. Wat Jet opgeschreven had was ver beneden het gemiddelde. En zo waren haar opstellen altijd. Jet hoorde tot dat deel van de klas, dat ’t nooit zou leren. Ze keek naar het meisje, dat al peinzend op haar penhouder zat te bijten. Jet was een lastige leerling, maar toch mocht juf haar wel. Want ze loog of draaide nooit, zei altijd, waar ’t op aankwam, bij t brutale af. Dom was Jet ook niet, ze miste alleen de nodige belangstelling. En die tekening, ja, nu geloofde ze toch ook, dat Jet er niets mee bedoeld had. Het meisje had het immers zelf gezegd en Jet draaide niet. Inderdaad was ’t dier met die enkele trekken leuk getekend. Wel eens meer had ze tekeningen van Jet moeten afpakken, dingen, die erg typisch waren. „Jet, kom eens bij me,” riep ze. Het meisje kwam met haar schrift. „Af?” „Nee, juf, maar ’k weet niets meer.” „Zo, nu, ga dan maar naar je plaats terug en teken, hoe jullie naar Schiphol zullen gaan.” Jet wist niet, wat ze hoorde. „Tekenen?” herhaalde ze. „Ja,” antwoordde juf lachend. Weldra was Jet druk bezig en na een poosje 5* JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL kwam ze terug. Juf bekeek de tekening: zeven fietsers na elkaar, drie met nog iemand op de bagagedrager. Aan de voorste een vlag waarop stond: naar Schiphol en in de lucht, hoog, kleine vliegmachines. „Van wie heb je dat tekenen geleerd?” informeerde juf. „O, van mezelf. En van vader. Die tekende vroeger altijd van alles voor ons. En nu illustreert hij z’n brieven.” „Wanneer komt je vader terug?” „Paps komt niet terug. Wanneer hij genoeg verdient, gaan wij er ook heen.” „En wat wil je later worden, Jet?” „Dat weet ik nog niet, juf.” „Zo. Geef me je werk nu maar hier en teken niet meer onder de lessen, of ’t moet in de tekenles zijn. Begrepen, kind?” „Ja, juf. En moet moeder nog komen, wanneer ze weer tijd heeft?” „Dat’s niet meer nodig. We begrijpen elkaar nu beter, hè?” „Ja, juf. Dank u wel.” „Kipje is aardiger dan ik dacht,” peinsde Jet onder het naar huis gaan, „ik wil toch een beetje beter mijn best doen.” Toen ze thuis kwam, was moeder er natuurlijk niet. Wiep zat z’n huiswerk al te maken. Jet wou direct haar goede voornemens uitvoeren en begon met haar schoolwerk. „Dot!” riep Lorre. „Apenkop” riep Jet terug. HOOFDSTUK VI. NAAR SCHIPHOL. ’t Was schitterend Pinksterweer en ’s morgens al heel vroeg gingen moeder, Wiep en Jet op reis naar de tantes. Tot Arnhem met de trein en toen met de bus tot Beverlo. Ze stapten af aan de halte Dennenweg, zoals tante Ger geschreven had. En daar stond tante Janna de gasten op te wachten. ’t Was een hartelijke begroeting. „Is alles goed gegaan met de reis?” vroeg tante. „O, ja, best,” zei moeder. „Is ’t nog ver?” informeerde Jet. „Welneen, je ziet ons huis al. Dat brede met het rieten dak. Heel vroeger was het een boerderij, maar ’t is verbouwd.” „Ik vind ’t hier mooi,” zei Wiep. „En zo rustig,” voegde moeder er bij. Tante Ger wachtte thuis met de koffie en eigen gebakken koek. Ze was ook blij de familie te zien en van beide kanten was veel te vertellen. Het huis was genoeglijk ouderwets, en de tuin was een ongekende heerlijkheid voor Wiep en Jet; die stond achterin vol klap- en trosbessen, maar die waren nog niet rijp. ’s Middags en ook de volgende morgen gingen ze wandelen. Ze liepen door de kom van het aardige dorpje, tante Janna wees de school aan, een heel wat eenvoudiger gebouw dan hun inrich- JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL ting uit de stad, de kerk en ’t huis van den burgemeester. Aan alle kanten was er bos en hei en ’t leek Jet heerlijk om iedere dag weer buiten te dwalen. Ze kon zich niet begrijpen, dat de tantes dat niet altijd deden. Veel te gauw naar de zin van Jet en Wiep waren de dagen om en tweede Pinksterdag om zes uur stapten ze weer op de bus, na de tantes hartelijk bedankt te hebben voor de genoeglijke dagen. Ja, Jet en Wiep hadden nog wel een dagje kunnen blijven, maar moeder moest weer aan het werk. Helaas vernam ze die week, dat haar werkzaamheden op een eind liepen. Dat was wel jammer. Maar de assistente, die een rustkuur had moeten doen, was hersteld en zou binnenkort terugkomen. Wat waardeerden de kinderen het, toen moeder weer thuis bleef. Mevrouw Ram, Rina’s moeder en ook de familie van Ruud hadden zich vaak over het tweetal ontfermd, maar ze konden natuurlijk de moeder niet vervangen. Er waren intussen goede berichten van vader gekomen. Deze had nu een eenvoudige betrekking gevonden, maar hoopte op wat beters. In ieder geval kon hij nu z’n reservegelden bewaren. ’t Duurde toen niet lang meer, of de grote vacantie begon. In overleg met den erevoorzitter van de Schiphol-club was er besloten om de tocht aan het eind van de vacantie te doen plaats hebben. Dan hadden ze een zo groot mogelijk bedrag voor hun uitstapje bij elkaar. Sommigen van de jongelui zouden vóór het zover was nog een poosje uit logeren gaan. Jos sneed ontzet- NAAR SCHIPHOL tend op over z’n komend verblijf aan zee. Rina’s kleine logeetje was alweer vertrokken, maar Rien mocht bij den oom en de tante van de auto komen logeren. Ze verheugde zich daar erg op. Wiep en Jet bleven thuis. Maar vervelen deden ze zich niet. Wiep had z’n mecanowerkstuk afgemaakt en het met Ruud naar het tentoonstellingsgebouw vervoerd. Als inzender had hij een toegangskaart gekregen en dus kon hij alles op z’n gemak bekijken, toen alle inzendingen bij elkaar waren. Jet miste Rina, ook Wim en Wout, die uit logeren waren. Gijs en Lex hadden logé’s en waren er vaak met de fiets op uit. Daardoor kwam ’t, dat ze zo nu en dan eenzaam rondliep langs de kanaaldijk of aan de kant over het water zat te turen. Een grote Rijnaak werd ge¬ sleept door een betrekkelijk kleine motorboot. En ineens overviel Jet een grote blijdschap. Want ze dacht aan het ogenblik, dat ze, op een nog veel grotere boot als deze, de reis naar Zuid-Afrika zou ondernemen, de reis naar vader. Wat zou dat heerlijk wezen om weer bij paps te zijn. Wat zouden ze daar in ’t nieuwe vaderland weer veel aan elkander hebben, ’t Zou juist zo prettig worden als ’t vroeger geweest was, toen paps z’n betrekking nog had. Altijd was hij toen met z’n kinderen bezig geweest, had met ze gespeeld en gewandeld. Maar nadat hij zonder werk was gekomen, werd alles heel anders. Vader was zijn opgeruimdheid kwijtgeraakt, teleurgesteld als hij telkens weer was, wanneer een sollicitatie op niets uitliep. Maar nu waren z’n brieven weer opgewekt, vooral de laatste, waarin vader meldde, dat hij het in zijn eenvoudige JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL werkkring zo prettig had. Hij schreef, dat hij heel zuinig leefde om zo gauw mogelijk ’t geld voor de reis van zijn gezin over te sparen. „Zo in gedachten verzonken?” hoorde Jet een stem achter zich zeggen. Het meisje keek op. ’t Was meneer Lens. Jet vertelde, dat ze over haar reis naar Zuid-Afrika dacht en vertelde van vaders laatste brief. Intussen was ze opgestaan. „Waar zijn alle clubgenoten?” vroeg meneer. Jet vertelde het. „Laten we wat gaan varen,” stelde de oudere vriend voor. »Hè, ja. Mag Wiep ook mee?” „Ja. Ga ’m maar halen en komt samen naar het botenhuis.” t Wat een heerlijk tochtje maakten ze weer. t Was al bijna donker toen de jongelui terugkwamen. Op de middagen, dat het geen geld kostte, gingen Jet en Wiep zwemmen en soms mochten ze eens mee in de kano van Fred en Kees. En zo naderde het eind van de vacantie. Rina was terug van haar logeerpartij. Wat een tochtjes had ze in de auto gemaakt en wat prees ze Puunsje, die alweer liever was geworden. Jos kwam terug zo bruin als een nikker en vol verhalen over alles, wat hij had beleefd. Van Scheveningen uit was hij naar Waalhaven geveest, had gevlogen, en allerlei avonturen beleefd. „Je moet niet alles geloven, wat hij zegt, hoor.” nerkte Wout op. Meneer Lens knipoogde veelzeggend tegen Wout. Ze begrepen elkaar. Jos was zo’n snoever. NAAR SCHIPHOL En alles was altijd van hem of voor hem. Nog nooit had meneer Lens gemerkt, dat hij eens iets voor een ander overhad of waardeerde, wat een ander deed. De jongeling mocht wel eens een lesje hebben, vond hij. De dag van het vertrek naderde. Meneer had al naar een Jeugdherberg geschreven en dat was in orde gekomen, zoals hij zei. Alle jongens en meisjes moesten nu met hun fietsen komen om ze te laten inspecteren. Want ze hadden een verre tocht voor de boeg, dus mochten de karretjes wel tip-top in orde zijn. De meesten hadden hun fiets eens terdege nagekeken of laten nakijken en Wout had zelfs een nieuwe binnenband om zijn achterwiel gekregen. Jos stond vooraan met zijn nieuwe, glimmende kar. Hij ging er groots op, dat hij de fijnste fiets had, met drie versnellingen nog wel. „In orde,” zei meneer, „nu moeten Ruud, Jet en Wiep bij een ander achterop. Ik neem Ruud, Wout neemt Wiep en Jos Jet achterop.” „Ik mag niemand achterop m’n nieuwe fiets nemen,” riep Jos. „’t Zal toch moeten,” verzekerde meneer, „de andere karretjes zijn er niet geschikt voor. Er is er trouwens maar één bij, dat een bagagedrager heeft. Dat is de fiets van Gijs en dat ding is veel te onsolide. Je fiets zal trouwens niet bederven van zo’n vrachtje.” Jos mopperde. „Ja, zeg,” zei hij tegen een jongen, die niet tot de club hoorde, maar ook stond te luisteren, „ik zal me daar zo’n zware meid drie uren lang meesjouwen. Als ik gek ben. Dank je feestelijk hoor!” J JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Meneer Lens had Jos’ uiting gehoord en knoopte die in zijn oor. „Om zeven uur precies present wezen morgenochtend,” zei de leider, „brood mee voor een hele dag en vergeet je nachtgoed niet.” „Natuurlijk niet,” klonk ’t in koor. „En vroeg naar bed vanavond, dat jullie morgen allemaal fit bent voor onze tocht.” Jet en Rina liepen gearmd naar huis. Rina wou nog eens naar de papegaai. Jos liep achter ze en meteen vormde hij een plan: hij zou niet precies om zeven uur komen. Dan moest natuurlijk een ander Jet achterop nemen. En wanneer ze dan een goed eind op weg waren, zou hij ze achterna gaan, maar altijd een stukje achter ze aan, lekker op z’n gemak op z’n lichtlopend karretje. De volgende morgen waren ze allemaal bijtijds present en opgewonden van blijdschap. Jet keek onrustig uit naar Jos, die haar mee moest nemen en maar steeds niet verscheen. Meneer vroeg ook, of de jongens Jos al gezien hadden. „Hij doet ’t niet,” zei de jongen, die de vorige avond had staan luisteren. „Waarom niet?” De jongen vertelde, wat Jos gezegd had. „Net wat voor Jos,” riep Wout. Meneer knikte veelbetekenend. „Ga eens vragen aan z’n huis, of Jos haast komt, Gijs,” zei meneer. De jongen fietste er heen, kwam even later terug met de boodschap, dat ze maar vast gaan moesten. Hij zou wel achterna komen. „Zonder Jet natuurlijk,” riep Wim. „De gemenerd!” Jet stond het huilen nader dan het lachen. NAAR SCHIPHOL „En. ik heb niet eens een fiets,” zei ze half schreiend. „Ik ook niet,” riep meneer. „Wat? U geen fiets? Hoe moet dat nu? En met Ruud?” Het klonk alles door elkaar. Ineens hoorde men een hevig getoeter. Een A.T.O.-fous zwenkte de hoek om en stond plotseling stil. „Zó!” zei meneer als antwoord op alle vragen, „zó moet ’t.” „Zó?” werd er van verschillende kanten herhaald. »Ja, jongelui, zó. We gaan met deze bus regelrecht naar Schiphol. Dat’s mijn bijdrage aan de tocht. Brengt allen gauw je fietsen thuis, maar laat je bagage hier en verklap niets aan onzen vriend Jos, die alleen maar om z’n eigen plezier denkt.” In een wip waren ze allemaal terug en vonden een plaatsje in de wagen. Meneer stapte het laatst in en daar ging ’t. In de gang van z’n huis, naast z’n fiets, beladen met lekkere boterhammen, fruit, snoeperijen enz. stond Jos door het kleine raampje van de voordeur te kijken. Hij wou de club voorbij zien fietsen en dan, na een poosje, zou hij gaan. Wat bleven ze lang weg. Zouden ze een andere weg genomen hebben? Ja, ze konden ook door de straat gegaan zijn in plaats van langs de kade, waar hij woonde. Nog een poosje wachtte Jos. Toen werd het hem te machtig en ging hij eens poolshoogte nemen. Er was niets te zien van fietsers voor het huis van meneer Lens, dus waren ze al weg. Juist toen hij z’n fiets naar buiten had gesjouwd, kwam daar het jog aan, JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL tegen wien hij de vorige avond zijn ontstemming geuit had. „Ze zijn al weg, hoor,” vertelde de jongen. „De fietsers?” „Ja, maar ze zijn niet op de fiets gegaan, maar met een prachtige bus.” „Loop heen,” riep Jos erg onvriendelijk, sprong op z’n karretje en reed naar ’t huis van meneer Lens. Met ’n smak pootte hij de fiets tegen ’t muurtje, liep naar de voordeur en belde veel harder dan nodig was. Toen hem niet gauw genoeg werd opengedaan, belde hij nog eens, waarop de huishoudster verscheen met ’n nijdig gezicht. „Een beetje kalmer kan ook wel,” zei ze, „ik dacht, dat er brand was.” „Zeg me ’s, zijn ze vertrokken?” „Wie?” „De lui van de Schiphol-club.” „Ja, een minuut of tien geleden.” „Op de fiets?” „Nee, met een bus. Een gekke inval van meneer. Die weet van dwazigheid niet wat ie doen zal. Mijn wou ie ook nog meenemen. Dank je, ik mot niks van die fratsen hebben.” En met haar hand maakte ze een afwerende beweging, „zouen ze me ook nog in zo’n vliegmasien willen stoppen. Om je dood te schrikken. Maarre ... ben jij Jos ten Burg?” „Ja. Waarom?” vroeg de jongen ongeduldig. Hij had al lang genoeg van de breedsprakigheid van meneer Lens zijn gedienstige. „Dan heeft meneer een brief voor je achter gelaten.” „Een brief? Voor mij?” NAAR SCHIPHOL Jans liep al naar de kamer om hem te halen. „Dank je,” zei Jos, „en goedendag.” Bij z’n fiets brak hij de envelop open. En hij las: „Jonge vriend, Dit tochtje naar Schiphol is een cadeautje van mij aan m’n vriendjes en vriendinnetjes in de buurt, die nog nooit iets van een vlieghaven gezien hebben. Als een gevolg van jouw weinig kameraadschappelijke uitlatingen en je onvriendschappelijk optreden vond ik het beter jou deze keer thuis te laten. Een volgende maal hoop ik je wèl mee te kunnen nemen. Je vriend Marius Lens.” „Hij kan naar de maan lopen met z’n kameraadschappelijkheid. Allemaal kunnen ze ophoepelen! Ik heb ze niet nodig, de gemenerds!” Jos had een kleur van verontwaardiging en voelde zich lelijk in zijn wiek geschoten: hij had getracht de clubgenoten een hak te zetten en nu deden ze het hem nog tien maal zo erg. Dat zag hij wel in. Z’n eerste opwelling was, om toch naar Schiphol te fietsen en zich bij hen te voegen. „Ik heb er recht op, ik ben lid van de club.” Maar... meneers brief was zeer duidelijk. Dus trok hij af naar huis, waar hij tegen z’n huisgenoten hevig uitvoer over meneers handelwijze. Z’n moeder vond ’t ergerlijk. Maar z’n vader informeerde eens verder en kon toen den gastheer van het Schiphol tochtje geen ongelijk geven. Intussen vorderde het gezelschap in de A.T.O. bus snel. Wat was er veel te zien, te vragen en JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL te vertellen onderweg. Meneer wist overal uitleg op te geven. Van Amsterdam af ging de tocht over de nieuwe, brede verkeersweg, die vlak bij Schiphol uitkamt. En toen ze hun doel begonnen te naderen merkte nu de een dan de ander reeds een vliegtuig op in de lucht. Hier was er juist een opgestegen, heel laag was ’t nog, elders was er een bezig om te dalen. Eindelijk stopte de wagen voor de ingang van de luchthaven. Allen stapten uit. „Denk om je bagage,” riep de leider. De meesten hadden hun rugzakken al op. Meneer rekende af met den bestuurder en intussen waren de jongelui een en al belangstelling voor alles, wat er achter de afsluiting te doen was. De bus reed weer weg. Meneer kocht de en:reebiljetten voor zijn gasten en toen stapten ze tiet terrein op. Bij den portier hadden ze vertiomen, dat er om elf uur een rondgang langs de hangars en over een deel van het veld zou plaats lebben. Nu, tot die tijd was er meer dan genoeg te zien. Heel in de verte boven het gras gedeelte, daalde een machine en keurig netjes tussen de witte landingsstrepen, die over de bodem getrokken waren, naderde het. De passagiers stapten uit, begaven zich naar het Schiphol-res.aurant. De blauwe bus van de K.L.M. stond geeed om de luchtreizigers straks naar Amsterlam en vandaar naar hun verdere bestemming te jrengen. Een andere machine werd door den werktuigkundige grondig nagekeken. Stellig moest deze unnenkort vertrekken. Een tractor reed van de garage naast het resaurant naar ’t pas aangekomen vliegtuig en NAAR SCHIPHOL sleepte het één van de hangars in. Verderop stond, zoals een beambte vertelde, een sportvliegtuig gereed, ’t Duurde niet lang, of ’t steeg op en verdween in de lucht. „Een Duits vliegtuig!” riep Ruud opeens, toen ze een zwaar geronk boven zich hoorden, „ik zie ’t aan het hakenkruis onderop de vleugels.” Het cirkelde boven het vliegterrein en maakte een mooie landing. De jongelui raakten niet uitgekeken. Daar naderden een paar lui in de uniform van de K.L.M., een reiskoffertje bij zich. „Die horen stellig tot de bemanning van dat toestel daar,” riep Wiep opgewonden. Meneer dacht dat ook. Gezeten op één van de banken vlak bij de omrastering van het terrein, aten ze een deel van de meegebrachte mondvoorraad op. Want er was trek in ’t land gekomen. En eindelijk liep het dan toch tegen de tijd, dat de rondgang zou beginnen. De verschillende bezoekers en bezoeksters van de luchthaven verzamelden zich bij elkaar en weldra verscheen een beambte, die het gezelschap rond zou leiden. Wat kregen de jongelui veel te horen en nog meer te zien. En wat was er ’n massa te vragen. Vooral Wiep en Ruud hadden telkens wat. Alle hangars trokken ze door en waar er een machine stond uit te rusten, mochten ze die bezichtigen. De leider vertelde over ’t landen en ’t opstijgen, wees de witte landingslijnen en verklaarde de verlichting. „Laten we blijven tot het donker wordt,” fluisterde Jet meneer Lens toe. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Dat zal niet gaan,” zei hij. „Dat wordt te laat.” Juist toen de leider bijna uitgepraat was, landde er een machine. „Die is van de Italiaanse lijn,” vertelde de gids. „Dus met een hofmeesteres,” riep Rina. „Juist. Dat is iets voor de meisjes, hè.” De passagiers stapten uit. Even later verliet de dame in uniform het vliegtuig. Jet en Rina waren vol bewondering. Wat een ding om zover mee te vliegen door het luchtruim over allerlei landen. En dan telkens weer. „Ik geloof, dat ik ook hofmeesteres bij de K.L.M. word,” fluisterde Jet haar vriendin toe. „Dan moet je maar goed leren,” raadde de leider, die dit hoorde, haar aan. De piloot en de rest van de bemanning kwamen te voorschijn en begaven zich naar het gebouw. De rondgang was nu ten einde. En meneer Lens nam de jongelui mee naar het restaurant, en bood hun een lunch aan. Wat zaten ze daar prachtig boven. Ze konden het hele vliegveld overzien en merkten opeens, dat er weer een machine landde. „Dat zal wel een particulier vliegtuig zijn,” dacht meneer. Het was iets, dat ze geen van allen ooit beleefd hadden: het twaalfuurtje te gebruiken in zo’n gelegenheid, broodjes met croquetjes, lekkere glazen melk en fruit. Niettegenstaande al die lekkernijen waren de ogen toch voortdurend op het landingsterrein gevestigd. Ineens stond meneer Lens verrast op en liep de zaal in. Jet en Rina keken hem na. Wiep en Ruud hadden te veel buiten te zien, die merkten NAAR SCHIPHOL niets. Maar de anderen zagen hun gastheer afstappen op een persoon in ’t costuum van een piloot. „Hé, Marius Lens, hoe kom jij zo hier?” hoorden ze de vlieger zeggen. „Een bezoek aan Schiphol. En hoe maak jij het? In geen eeuwen iets van je gehoord.” „Ik kom juist terug van mijn tocht over BritsIndië. Waar zit je?” Meneer Lens nam z’n vriend mee naar z’n hoekje waar drie tafels tegen elkaar geschoven waren. „Zijn dat je spruiten?” vroeg de piloot. „Welneen. Dat zou me nogal ’n familie wezen.” „Welke zijn dan de jouwe?” „Geen enkele er van. ’t Zijn allemaal vriendjes en vriendinnetjes.” „En vol belangstelling voor de vliegsport?” „Natuurlijk,” antwoordde het jeugdige gezelschap. Dè piloot schoof bij, bestelde ook een lunch en weldra vond hij in meneer Lens en het jeugdige publiek gretige toehoorders van z’n reisverhaal. De man had er zelf schik in. „Al eens gevlogen, jongelui?” vroeg hij tot slot. Allen moesten ontkennend antwoorden. „Maar... dat is toch bar, vindt u ook niet, vriend Lens. Zulke enthousiastelingen moesten toch nodig eens de lucht in geweest zijn.” „Ik zou wel willen,” riep Jet. »Jij gaat met me mee, jonge dame, zo straks, als ik gegeten heb. Wie wil er nog meer mee?” „Ik! Ik!” klonk ’t van alle kanten. „Goed. Geeft de leider toestemming?” Jet en Wiep naar Schiphol 0 JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Meneer Lens keek wel een beetje benauwd. Hij droeg de verantwoording voor de jongelui. Als er eens iets gebeurde. Maar het gezelschap was zó in de wolken en zó opgewonden, dat hij het niet over z’n hart kon krijgen om te weigeren. Toen meneer Adelaar, want die was het, klaar was met z’n maal, nam hij z’n leren muts in z’n hand mee en het gezelschap volgde hem naar buiten. Jet en Rina stegen het eerst met hem op. Want twee van die jongelui golden, wat gewicht betreft, voor een flinke volwassene. Opgetogen kwamen ze een kwartiertje later uit de machine. „Jammer, dat het al om is,” riep Jet. „’t Lijkt veel op een autotocht,” vond Rina. Wout en Ruud stapten nu in. De anderen keken het vliegtuig na, toen het in de lucht verdween. Jet en Rien hadden nog van alles te vertellen en de jongens wachtten vol spanning hun beurt af. Ruud was de tocht niet goed bekomen. Hij was luchtziek geworden en blij, dat hij weer op de begane grond kwam. De rest van de jongelui bleek ook erg genoten te hebben en allen vonden, dat de rondvlucht veel te kort geduurd had. „Nu u, meneer Lens!” riep Jet. „Ik ga later eens met m’n vriend,” zei de leider. „Ja, ik neem je mee naar Egypte. Ik vertrek over een week.” „Doet u het, meneer?” vroeg Jet. „Ik moet er nog eens over denken.” De heren n AAR SCHIPHOL schreven eikaars adressen op; ze wilden elkander au niet weer uit het oog verliezen. Nog een hartelijk afscheid met veel bedankjes ïn meneer Adelaar vertrok. De jongelui dachten ;r echter nog niet over om heen te gaan. Er was log veel te veel te zien. Maar plotseling begon het weer te veranderen. Er kwam een felle wind opzetten en ’t werd donker. „Jullie hebben juist bijtijds je vliegtochtje gemaakt, kinders,” merkte meneer op, „het heeft vast ergens geonweerd. En ’t zou me niet verwonderen, als we er hier ook nog wat van kregen.” Het werd nog donkerder. Ineens ging al het electrisch licht op het terrein aan, de lichtmast en lichtjes op alle hangars, schuren, palen, ja, op alle woningen, zelfs die aan de weg lagen welks 6 * JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL op zij langs het vliegveld liep. Wat was dat een ongewoon gezicht. Maar hun bewondering veranderde in schrik, toen er grote hagelstenen begonnen te vallen. Wat deed dat geweldig zeer op je hoofd en je handen. Allen zochten een schuilplaats in het gebouw. De hagel bedaarde en ging over in regen. Er flitsten een paar felle lichtstralen door de lucht, onmiddellijk gevolgd door ratelende donderslagen. De bui was vlak bij. Maar even snel als ’t opgekomen was, trok het onweer ook weer af. Het was intussen vijf uur geworden. „Kom, jongelui, laten we nu Schiphol maar goedendag zeggen en naar de boot gaan,” zei meneer. „De boot?” was de verwonderde vraag. „Ja. We gaan met de boot terug naar Amsterdam, overnachten in de gemeentelijke Jeugdherberg, bekijken morgen onze hoofdstad eens en gaan dan met een Diesel naar huis terug.” Aan het gejuich kwam geen eind en allen hieven een „Lang zal hij leven” aan. „U verwent ons, meneer,” zei Wout. „Ik tracteer jullie, want, zie je, ik ben vandaag jarig.” Nu werd meneer van alle kanten gefeliciteerd. Hij bedankte de jongens en meisjes. En toen ze na een gezellige boottocht ’s avonds in ’t Jeugdhotel bij elkaar zaten, zei de jarige: „Kinderen, ik heb nog nooit zó gezellig mijn jaardag gevierd.” HOOFDSTUK VII SCHEIDING Wiep had als prijs voor z’n mecanowerkstuk een doos gekregen waarmee hij kleine, heel kleine vliegtuigjes kon maken. En hij was direct na terugkomst van hun gezamenlijk uitstapje begonnen om met Ruud de luchthaven Schiphol te bouwen. Het gebouw werd precies nagemaakt van triplex. Ook kwamen er de hangars, lichtmasten en de landingsterreinen. Later zouden de kleine vliegmachinetjes het geheel aanvullen. Het gebeurde alles bij Ruud op zolder, omdat de jongens daar meer ruimte hadden. En Wiep troonde Jet dikwijls mee om te komen kijken. Maar veel geduld er voor had Jet niet. Dus wanneer ze de stand van zaken had opgenomen, verdween ze weer. Lopend van Ruud naar huis, voelde ze opeens wat langs haar benen snuffelen, ’t Was een hond, bruin met zwart. „Dimmie,” riep Jet opeens. Het beest liet een goedaardig gebrom horen. De eigenares van het dier naderde nu ook. Jet streek de hond over z’n rug en zei nog eens: „Dimmie, m’n lieve Dimmie, wat ben je groot geworden.” „M’n hond heet Bino,” zei de juffrouw, „je hebt stellig de verkeerde voor.” IET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Maar bent u uw hond niet eens kwijt geweest, toen hij klein was?” „Ja, dat is zo. Door ’n advertentie heb ik hem weer teruggekregen.” Jet vertelde toen, hoe ze het hondje gevonden had en hoe alles verder was gegaan. Toen ze zag, hoe de juffrouw aan Bino gehecht was, voelde ze zich toch blij, dat Dimmie weer zo gauw bij z’n meesteres teruggekomen was. Jet liep een eindje mee. „In het begin, toen ik Bino pas terug had, heb ik hem aldoor aan de riem gehouden. Ik was veel te bang, dat ik hem weer kwijt zou raken en hij opnieuw door een grote hond aangevallen zou worden,” zei de juffrouw. „Ik heb nu een papegaai,” vertelde Jet, „maar een hond is toch meer je vriend, vindt u niet?” „Dat is zo. Ik ben er. Hoe heet je, zus?” Jet vertelde het. „Je mag Bino gerust eens komen halen om met hem te wandelen, hoor.” Het meisje zei, dat ze dit graag doen wou en direct na schooltijd ging ze hem de volgende dag halen. Ze hield Bino zekerheidshalve aan de riem en haar eerste tocht met hem was naar meneer Lens. Deze keek vreemd op. „Heb je toch ’n hond?” vroeg hij. „Kent u hem niet?” was Jets vraag. Meneer schudde van neen. „’t Is Dimmie,” zei Jet toen en vertelde alles. „Wat merkwaardig, dat we onze vondeling nog ;ens terugzien,” zei meneer, „is er nog wat aan le poot te zien?” Jet beurde de linkerachterpoot op. Ja, daar varen nog sporen van het litteken in een paar SCHEIDING kale plekjes. Maar de wond was mooi genezen. „Hij kende me nog,” merkte Jet verheerlijkt op. „Nu, dat zal wel een beetje verbeelding van je wezen. Maar... een beest weet bij ingeving, of iemand van dieren houdt of niet. Bino zou bij voorbeeld nooit aan Jans haar benen gaan snuffelen.” „Dat denk ik ook niet. Nu ga ik nog een eindje met de hond op stap.” „Doe dat, kind.” „Tot straks, meneer!” „Tot kijk.” Op een drafje holde het tweetal weg. Dat was iets naar Bino’s zin. Jet raakte er buiten adem van en moest tenslotte de hond tot kalmte brengen. Ineens hoorde ze spottend zingen: „En juffrouw, pas op je hondje.” Jet keek rond. ’t Was Jos, die zo grappig was. „Ik krijg ’n St. Bemard,” zei hij, toen Jet vlak bij hem was. „Maar je hebt ’m nog niet,” gaf het meisje terug en liep door om Bino weer naar z’n meesteres te brengen. „Wat ben je laat,” merkte moeder op, toen Jet thuis kwam. „Een poosje met Bino gewandeld,” legde ze uit. De vorige dag had ze alles over de ontmoeting aan moeder en Wiep verteld. „Wat is dat voor een brief, Mams?” vroeg ze, op een envelop wijzend, die tenachterste voren tegen het spiegeltje stond. „Dat ’s mijn brief aan vader. Hij is nog niet JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL ment. jullie moeten er vanavond ook een paar woordjes bij doen. Morgen moet hij weg.” Jet maakte leuke tekeningetjes van de papegaai en van Bino, ze maakte een portret van haar nieuwe juffrouw, maar haar epistel werd juist als het opstel. Doch Wiep gaf een levendige beschrijving van hun tocht naar Schiphol. ui kipholclub was blijven bestaan. Achteraf bleek, dat meneer niets van de contributiegelden gebruikt had en de leden wilden direct verder sparen om het volgend jaar nog eens zo’n tocht te maken, maar dan naar Waalhaven bij voorbeeld. Jos was uit de club gegaan. Dat speet niemand. Temeer nu er plannen waren, dat meneer JLens de clubleden in de wintermaanden wat over de vliegsport zou vertellen. Daarvoor mochten ze dan s Zaterdagmiddags een uur bij hem komen. Jet en Wiep waren naar de hoogste klas gegaan. Het werd nu flink aanpakken, wanneer ze beiden naar de H.B.S. wilden. Want Jet bleef bij haar plan, dat ze hofmeesteres bij de K.L.M. wou worden. Ze vergat totaal, dat er misschien van de uitvoering van dat besluit niets zou kunnen komen, wanneer ze naar vader gingen. De toestanden daar in Zuid-Afrika en de opleiding waren er beslist heel anders dan hier. Maar och ... me reis leek Jet en Wiep nog in zo’n ver verschiet te liggen. Vaders brieven en moeders opvatting hadden daartoe aanleiding gegeven. Jet en Rina waren nu in de klas gekomen bij het hoofd van de meisjesschool, juffrouw Don»elaar, een statige, deftige persoonlijkheid. Ze zaten met meer naast elkaar en Jet had haar olaats gekregen vlak voor de lessenaar van de SCHEIDING onderwijzeres. Eerst had ze dat afschuwelijk gevonden, maar juffrouw Donselaar verstond uitstekend de kunst om het onderwijs interessant te maken en haar leerlingen aan het werk te zetten. Ze kregen dan ook veel meer huiswerk dan in de vorige klas. En al gauw werd het de gewoonte, dat Jet bij Rina ging werken, of dat Rina bij haar kwam. Meneer Lens was enige weken weggeweest; dij had inderdaad met z’n vriend Adelaar de vliegtocht naar Egypte gemaakt. En het is gemakkelijk te begrijpen, dat de leden van de 5chiphol-club genoten van zijn verhalen. Zo werd het October en op een avond las Wiep in de krant, dat er de volgende week in iet Botanisch Laboratorium een film zou vertoond worden, die kosteloos toegankelijk was: Met de K.L. M. naar Indië. Een meneer, die de 'eis had meegemaakt en de film had opgeïomen, zou er een voordracht bij houden. „Daar moeten we heen, Jet,” zei Wiep direct ;n las zijn zusje het bericht voor. Jet was juist /an Rina teruggekomen en had haar mantel nog lan. Ze pakte de krant beet, toen Wriep klaar was ;n zei: „Ik laat het meteen aan meneer Lens uen. En weg was ze. Meneer bleek de aankondiging ook gelezen te lebben en had al dadelijk zijn plannen gemaakt. „We moeten er heen met de Schiphol-club ” :ei hij. „Dat had ik ook gedacht,” hernam Jet, „u gaat och mee?” ** „Dat spreekt van zelf.” JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL De volgende morgen vertelde Jet dadelijk aan Rina, wat de plannen waren van de Schipholclub. En de twee meisjes verheugden zich erg op het film-avondje. Helaas, kwam alles anders uit, dan ze gedacht hadden. Want toen de avond van de K. L. M. voorstelling er was, toefden Jet en Wiep een heel eind weg. De Zaterdag tevoren verscheen Guus weer eens en die kwam met een prettig bericht. Lang voordat hij op de vliegtuigenfabriek gesolliciteerd had, had hij zich opgegeven als werktuigkundige bij de K.L.M. Nooit had hij iets van de directie gehoord en nu had hij geheel onverwacht bericht gekregen, dat hij als mecaniciën op Schiphol geplaatst kon worden. „En doe je ’t, Guus?” vroeg Wiep. „Natuurlijk, ’t Is altijd mijn grootste ideaal geweest. Voorlopig werk ik op de luchthaven, later mag ik mee als werktuigkundige in de machines.” „Waarheen?” was Jets vraag. „Nu, dat weet ik nog niet. En dat is me ook hetzelfde.” „En waar ga je nu wonen?” vroeg moeder. „Vlak bij Schiphol. Ik kom in huis bij mensen, die wonen aan de weg langs de luchthaven.” „Ik weet, waar dat is,” riep Tet. „Jij?” „Ja, ik. Je bent in zo’n eeuw niet hier geweest, dat je niet eens weet, dat wij een hele dag op Schiphol hebben doorgebracht.” En toen vertelden Jet en Wiep om beurten, wat ze er die dag gezien en beleefd hadden. SCHEIDING „En nu nog een nieuwtje,” ging Guus verder na Jets verhaal. „En dat is?” „Truus en ik gaan nu trouwen.” „O, wat enig! Mogen we komen logeren?” riep Jet verrukt. „Zeker. We zoeken een huisje vlak bij Schiphol.” „Een huis met licht er boven op!” zei Wiep. „Juist. Truus komt binnenkort voorgoed uit Brussel terug en dan gaan we huizen kijken en ons boeltje kopen.” Ineens klonk er een ruk aan de bel. „Jet, kom je?” riep de papegaai. „Natuurlijk weer een van die vervelende jongens,” zei Wiep en liep naar de gang. Even later kwam hij terug. „Mams, een boodschap voor u. Of u even bij meneer Bos kunt komen.” „O, meneer heeft misschien weer werk voor me,” veronderstelde moeder blij. „Bah!” ontviel het Wiep. „Juist fijn,” prees Jet. „Dan ga ik weer dikwijls naar Rina. Daar is het zo gezellig met al de jongens.” Moeder voelde zich verdrietig na Jet haar ontboezeming. Zeker, ’t was in huis te stil voor Jets levendige natuur. Toch deed het haar pijn, dat het meisje zich bij een ander gelukkiger voelde dan thuis. Maar... ze had nu geen tijd voor allerlei beschouwingen en zei daarom: „Kinderen, ik ga meteen even. Je blijft toch, he, Guus?” J ’ „Graag, tante.” „Ik ga naar Rina,” zei Jet, toen moeder weg JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL was. Het was meer dan vies weer, een echte najaarsstorm. In een zwarte, glimmende regenjas en dito Zuidwester liep Jet op een draf naar haar vriendin... Mevrouw, die haar opendeed, zei: „De hele bende is op zolder!” Nu, dat was te horen, ’t Huis dreunde van het lawaai. Maar dat was mevrouw Ram gewend, wanneer de jongelui thuis waren. Jet gunde zich geen tijd om haar jas en hoed op te hangen, doch wierp de druipende kledingstukken over een van de fietsen en rende naar boven. „Net als Rina,” zei mevrouw en nam jas en zuidwester op om die op de kapstok te hangen. Op zolder werd Jet met gejuich begroet. De hele familie liep in tumpakken en was bezig aan de ringen, de rekstok en het klimtouw. Fritsje, de jongste van de spruiten, vermaakte zich op een groot hobbelpaard, dat met zo’n woede heen en weer werd bewogen dat de staart elke keer op de houten vloer bonsde, wat het rumoer van het levenslustige troepje nog groter maakte. „Jet, ik kan ’t!” riep Rina. „Wat?” „Een vogelnestje maken.” Jet liep naar de ringen en daar hing Rina, de voeten in de ronde, met leer omklede ijzers, de buik gebogen omlaag en het hoofd naar voren. „Ik heb ’t haar geleerd!” riep Jaap trots. „Zal ik ’t jou ook leren?” „Nou, graag.” Rina wrong zich uit de knoop, liet de benen zakken en sprong met een bons omlaag. Jet trok haar jurk uit en stond in haar gympak. „Gelukkig, dat ik het nog niet uitgetrokken SCHEIDING heb,” prees ze. „Nu kan ik nog fijn even meedoen.” Weldra was ze aan ’t oefenen en ’t duurde niet lang, of ze kon het kunststuk ook vertonen. Kees liep op zijn handen over de zolder. Jet liet zien, dat ze dat ook kon. Fritsje kwam van z’n hobbelpaard af, dat direct werd bestormd door enige andere leden der familie. Jet zag, dat het klimtouw niet bezet was en deed pogingen om er boven in te komen. Jaap begon het Padvinderslied te fluiten en weldra zong het hele troepje mee. Intussen kletterde de regen op de dakpannen. En niemand hoorde, dat er gebeld werd. „Nog meer bezoek!” riep Rina, die ’t zag. „Kom er maar op, Wiep!” seinde Kees, „we geven juist een concert.” Maar Wiep bleef staan, waar hij stond. „Jet moet thuis komen,” zei hij. „Ik?” vroeg Jet verbaasd, „waarom?” „Moeder wil ’t.” „Bah! Nou, maar ik kom straks terug, hoor!” „In orde!” riep Rina, schommelend aan de ringen. Jet schoot haar jurk aan en liep met Wiep mee naar beneden. In de gang greep ze mantel en hoed van de kapstok en zei tegen mevrouw, die juist eens kwam kijken, dat ze even naar huis moest. Met de mantel nog los liep ze naast Wiep voort. Ze mokte ’n beetje. „’t Was er juist zo leuk,” bromde ze. Wiep zei niet veel; hij dacht na. Moeder was thuis gekomen met een kleur van opwinding. Hij begreep, dat er iets in de lucht hing. Maar moeder wou niets vertellen vóór Jet er bij was. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Liaarom was hij haar gaan halen. Hij kon zich hiet voorstellen, dat Jet ook niet brandend nieuwsgierig was naar het verslag van moeders gesprek met meneer. Maar het bleek wel, dat het zusje meer aan haar pret bij de Rams dan aan moeders zaken dacht. „Kinderen, luister gauw,” begon moeder, toen Jet en Wiep binnen waren. „Nu, en?” vroeg Jet. „Wel, meneer Bos was opgebeld door een vriend van hem in Groningen. Die zoekt een apothekers-assistente, niet zo erg jong, die behalve voor de apotheek, ook wil zorgen voor z’n huishouden en z’n twee kinderen. Want z’n vrouw is ziek en moet minstens een jaar naar het buitenland. Meneer had dadelijk aan mij gedacht en ’t salaris is heel behoorlijk, maar...” „Wij natuurlijk, Jet en ik,” merkte Wiep wat bits op. »Ja> jullie kan ik niet meenemen, jammer genoeg. De kwestie is nu, waar jullie moeten blijven.” „Ik ga wel bij Rina,” besliste Jet. „Jet, dat kunnen we niet vragen. Mevrouw beeft zelf zo’n groot gezin.” „O, maar mevrouw doet het graag.” „De tantes,” zei Guus opeens, „ik tuf dadelijk laar Beverlo en vraag ze om raad. Dat gaat dugger dan schrijven.” „Maar ’t is zulk weer, jongen,” merkte moeder >P‘, „’t Is al bedaard. En ik ben niet van suiker, k ga meteen.” Guus maakte zich gereed. „Heb je benzine genoeg bij je?” informeerde SCHEIDING Jet, gedachtig aan Guus’ verhaal. „Anders zit je weer.” „En heb je je portemonnaie?” vroeg Wiep. „Alles. Tot kijk!” „De groeten van ons alle drie,” riep moeder hem na. Jet en Wiep lagen al in bed, toen de motorrijder terugkwam. „En?” vroeg moeder vol spanning. „Wiep en Jet mogen bij de tantes komen zolang als het nodig is.” „Wat ’n schitterende oplossing, Guus.” „En de tantes stelden voor, dat u het huis zou opzeggen en de meubels laten opbergen. Dan zou u het meeste voordeel hebben van het geld, dat u in Groningen verdient. Maar de tantes dachten, dat u het ginds wel druk zou krijgen.” „Dat heb ik er graag voor over om zoveel te eerder naar Zuid-Afrika te kunnen gaan.” Guus had nog allerlei dingen te bespreken in opdracht van tante Ger en tante Janna. Jet en Wiep moesten zo gauw mogelijk komen, maar aangezien tante Janna last van rheumatiek had, konden de dames de kinderen niet komen halen. Tante Ger had de trein opgegeven, waarmee de jongelui moesten vertrekken, ze zou ze in Arnhem op het perron wachten en verder meenomen in de bus. De bagage kon nagezonden worden. Toen Jet en Wiep de volgende morgen van het reisplan hoorden, vonden ze dat een ware uitkomst. Wiep was al bang geweest, dat ze in een of andere inrichting terecht zouden komen. Maar na de gezellige Pinksterdagen bij de tantes, lachte een langer verblijf in Beverlo de kinderen erg toe. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „En Groningen is niet eens zo vreselijk ver van Beverlo af,” vond Wiep, „u kunt ons makkelijk eens bezoeken op een vrije Zondag.” „Dat denk ik ook. Maar de reis zal wel duur wezen.” „Dan kom ik u eens halen op m’n plofje,” beloofde Guus. „Je moet ’t me niet kwalijk nemen, maar... ik heb helaas niet veel vertrouwen in je vierdehands motorfiets, tenminste niet voor zo’n lang traject.” „Tante, u stelt me teleur.” Wat hadden ze het die Zondag druk met inpakken en bijeen zetten van hetgeen ze mee wilden nemen. Wieps mecanodozen moesten natuurlijk in de koffer, z’n boeken en... Jets handwerk. „Hè, neen, Mams, vergeet dat alsjeblieft maar,” bromde Jet. „Ouwe mopperpot,” riep Lorre. „O, ja, Lorre neem ik mee naar de tantes,” zei Jet opeens. „Kind, dat gaat niet. Breng Lorre maar weer bij meneer Lens terug,” stelde moeder voor. „Ik denk er niet over: Lorre gaat mee.” „Zoete vrouw!” was het bescheid van de papegaai. Moeder hield nog een lang betoog om Jet te overtuigen, dat Lorre’s komst de tantes wel niet welkom zou zijn, wat Lorre deed zeggen: „Kort, Jans.” „Kom,” troostte Guus, „het huis van de tantes is groot genoeg. Als Lorre haar verveelt, dan zetten ze hem ergens anders.” Daarmee was beslist, dat Lorre mee de reis zou aanvaarden. SCHEIDING Jet en Wiep gingen ’s avonds afscheid nemen van meneer Lens en van de buren. Jet trok ook even naar de familie Ram. En toen ze hen allen en vooral Rina voor zolang vaarwel moest zeggen, schoot haar gemoed toch vol. „Ik zal jullie zo missen,” snikte ze. „We zullen je schrijven, Jet,” beloofde Rina, „en dan moet je lange brieven terugsturen.” De volgende morgen al vroeg bracht moeder haar tweetal naar de trein. Wriep droeg het reismandje, waarin de bagage zat, die ze direct nodig hadden, Jet de kooi met Lorre, keurig omhangen met het gebloemde gordijntje. Dat het alle drie droevig te moede was bij het afscheid is gemakkelijk te begrijpen. De moeder wist, dat haar kroost goed verzorgd zou worden, maar... zou het er niet te stil zijn voor Jet? Och, Wiep zou zich wel schikken. En... zouden de tantes de levenslustige Jet niet al te veel willen opvoeden? Enfin, ze moest het aan de tantes overlaten. En blij wezen, dat deze regeling getroffen was. Onder hevig gewuif van beide zijden reed de trein weg. De moeder wachtten nog veel bezigheden: het verzenden der bagage naar Groningen en naar Beven o, het tegenwoordig zijn bij het ontruimen van de woning, afscheidsbezoeken en ’t regelen van allerlei zakelijke aangelegenheden. De volgende morgen met de eerste trein vertrok ze naar haar nieuwe werkkring om de zorg voor twee kinderen op zich te nemen, terwijl zi Clgen, krOOSt aan de zorS van anderen moest overlaten. Jet en Wiep naar Schiphol 7 HOOFDSTUK VIII NIEUWE VRIENDEN De reis van Wiep en Jet naar Arnhem was bijster goed gegaan. Lorre in de kooi had zich bedaard gehouden, toen de conducteur de kaartjes kwam controleren; de man had zelfs de kooi onder het gebloemde dekje niet opgemerkt, zoals die in de doorgang naar de andere coupé stond. Want Wiep had Jet bang gemaakt, dat Lorre misschien naar de bagagewagen zou moeten verhuizen. Een juffrouw, die meereisde tot Arnhem, had moeder beloofd om een oogje op de kinderen te houden en er voor te zorgen, dat ze in Arnhem uitstapten. Vol belangstelling zag ze toe, hoe Jet haar bagage op de bank zette en het gordijntje er af nam. „Wat ’n mooi beest,” prees de medereizigster. „Ja, dat is ie,” moest Jet toegeven. „Hij kan praten ook.” „O-och!” deed de juffrouw bewonderend. „Grapjas,” riep Lorre. „Wat zegt ie?” vroeg de overbuur. Jet herhaalde het. „Zo’n beest! Dat zo’n vogel kan leren praten. Wonderlijk.” „Een koekoek roept toch ook z’n eigen naam,” merkte Wiep op. „En een grutto,” voegde Jet er bij. NIEUWE VRIENDEN De trein snelde voort. Jet ging bij ’t raampje staan om naar buiten te kijken, Wiep las in een boek. „Ga op je plaats zitten, liefje,” waarschuwde de juffrouw bezorgd, „als je per ongeluk tegen de kruk van de deur drukt, kan je uit de trein vallen. Je leest ’t elk ogenblik in de krant.” „Ik ben geen baby,” zei Jet lachend, maar ging toch zitten. Toen ze het station te Arnhem binnen reden, zag Wiep tante Ger al dadelijk staan. Jet was druk bezig om Lorre weer in te pakken. Door de haast kon ze de drukkers niet zo gauw vinden. Daardoor kwam het, dat Wiep het eerst uit de trein stapte en wuifde tegen tante Ger, die zo vlug ze kon, kwam aanlopen. „Zo, vent. Alles goed gegaan? En waar is Jet?” „O, die komt.” „Pak eens aan, Wiep,” riep Jet aan de ingang van de coupé en stak haar broer de kooi toe. Wiep zette z’n mandje neer en schoot te hulp. Jet klom uit de trein, nam toen haar vrachtje weer over en begroette tante Ger. Tante gaf Jet een kus, keek argwanend naar het vreemdsoortige pak aan Jet’s hand en vroeg, wijzend op ’t ding: „Wat heb je daar, kind?” „O, daar zit Lorre in, m’n eigen papegaai.” Met haar vrije hand wipte Jet de bedekking op om haar bezitting te laten zien en zei: „Mooi beest, hè, Tante.” „Dat wel. Maar... maar... je had ’m beter met mee kunnen brengen.” „Lorre kon toch niet opgeborgen worden met f • JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL de meubels, hè Tantetje. U zult eens zien, wat een plezier we met z’n allen aan hem beleven.” „Ik hoop ’t.” De bus stond gereed op het stationsplein en weldra reed het gezelschap weg. „En hoe vinden jullie het, dat je in Beverlo komt?” informeerde tante. „Fijn,” zei Jet, „net een lange logeerpartij.” „Maar niet met vacantie van school er bij,” merkte hun begeleidster op; „toevallig sprak ik gisteren uit de kerk meneer Hoevers, het hoofd van de school, en toen heb ik hem meteen verteld, dat jullie zo gauw mogelijk bij hem kwamen, ’t Is een bijzonder aardige man, betrekkelijk jong nog.” „Dus kom ik nu op een school, waar ook jongens zijn. Fijn!” riep Jet, „alleen meisjes is geweldig saai, Tante.” „Je komt toch niet voor de pret op school, maar om te leren, dunkt me,” zei tante Ger een beetje berispend. „Maar zo nu en dan een pretje, dat hoort er bij,” vond Jet. „Nu, maar je moet wel begrijpen, dat meneer Hoevers van die grappen niet houdt.” „Daar vragen we nooit naar. Moet u eens luisteren, Tante. Laatst hadden we ’n tijdelijke, o, zo’n eigenaardig mens. En ze deed zo zenuwachtig. Om te beginnen waren we allemaal op andere plaatsen gaan zitten en toen spraken we af, dat we ’s middags op school zouden komen met een grote strik in ons haar, geen enkele uitgezonderd. Nu, voor mij ging dat heel gemakkelijk met m’n lange haar. Ik nam de groene strik van onze divanpop, u weet wel, die aierpop, NIEUWE VRIENDEN die tegen ’t kussen zit. Maar veel meisjes uit de klas hadden jongenskoppen en toch kwamen ze met grote vlinders boven op haar hoofd. Weet u, hoe ze dat gedaan hadden?” „Neen, hoe dan?” „Op het hoofd geplakt met kauwgom.” „Bah, wat vies!” „En ook dom. Want na afloop van de pret, die eigenlijk geen pret was, dat zal ik zó vertellen, kon het kleverige goedje op geen enkele manier uit de haren verwijderd worden en moest ’t er uit worden geknipt. Of dat eventjes raar stond.” „En waarom was ’t geen pretje?” vroeg tante. „Wel, de tijdelijke kon er niets van zeggen, dat we allemaal een strik in ons haar hadden. Maar het hoofd kwam eens in onze klas kijken en die keek verbaasd naar onze bestrikte, kleurige hoofden. Ze vermoedde direct opzet en zei, dat de hele klas om vier uur eens even moest blijven. En toen de tijdelijke naar huis was, zaten de jonge dames met de strikhoofden allemaal ijverig strafwerk te schrijven en werd het verboden om zó uitgedost op school te komen.” Tante Ger zei niets, ze dacht na. Was Jet zo? Hield die er van om van die grappen uit te halen? Wat waren zij en Janna dan begonnen? Waar zouden ze voor komen te staan? ’t Begin was er al met de papegaai, die ze had meegebracht. De bus stopte aan de halte, waar ze wezen moesten en het gezelschap verliet de wagen. Na al de regen van de laatste dagen was het nu gelukkig droog, ’t Was stil langs de weg. Maar ineens bij een zijlaan, zagen Jet en Wiep een JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL hele rij jongens aankomen, keurig twee aan twee. Ze sloegen juist de hoek om en aan opmerkingen over Jet’s vogelkooi ontbrak ’t niet. Een heer liep bij de twee laatste jongelui. „Wat was dat voor een optocht?” vroeg Wiep. „O, dat zijn jongens van het Bilderdijk-Instituut, een soort kostschool, maar er worden ook dagleerlingen aangenomen,” legde tante uit. „Ook meisjes?” wou Jet weten. „Neen, alleen jongens.” „En wat gaan ze nu doen?” vroeg Wiep. „Een kwartiertje wandelen. Ze beginnen al vroeg met leren. Ik meen om half negen.” Al pratend waren ze bij ’t huis van de tantes gekomen. Tante Jannie zat bij het raam en wuifde lachend naar de logeetjes. Jet en Wiep zwaaiden terug en liepen op een draf naar de deur. Tante Ger moest zich haasten, stak de sleutel in het slot en draaide die om. Wiep hield Jet terug, die al naar binnen wou slippen. „Eerst tante,” zei hij berispend. „Wiep weet, hoe ’t hoort. Dat mag ik zien,” prees tante Ger. Tante Jannie was zó stijf van de rheumatiek, dat ze liever niet opstond om de kinderen te begroeten. Jet en Wiep kwamen naar haar toe en kusten haar. „En de groeten van moeder,” zei Wiep er bij. „Dank je, vent. En wat heb je daar, Jet?” Jet deed het gordijntje van de kooi. „Een papegaai?” riep tante Janna verbaasd. „Ja, Tante. Die is van mij, van meneer Lens heb ik ’m gekregen, ’t Is toch zeker wel goed, dat ik hem heb meegebracht. O, hij is toch zo aardig.” NIEUWE VRIENDEN „Schreeuwt zo’n beest met atgrijselijE.-' vroeg tante bezorgd. „Soms. Maar we stoppen hem onder het gordijntje, als hij ons verveelt.” Jet had het idee, dat de tantes niet zo erg verrukt over Lorre’s komst waren. Maar gelukkig kreeg de kooi een plaatsje in de huiskamer. Terwijl tante Ger voor koffie en chocola zorgde, vertelden Jet en Wiep, hoe ze met moeder en Guus alles zo gauw voor elkaar gekregen hadden en dat moeder hoopte de volgende dag reeds te kunnen vertrekken. „Ik vind het zo’n vreemd idee, dat we nu geen huis meer in Utrecht hebben,” merkte Wiep aai het slot een beetje verdrietig op. „Jullie huis is nu hier,” zei tante Jannie, „ik hoop, dat jullie het er prettig zullen vinden.” Even was het stil. De gedachten van Jet en Wiep gingen naar moeder. Wat waren ze ver van haar af en hoe lang zou het duren voor ze haar weer zagen? Maar Jet zette zich gauw over dat alles heen en begon te genieten van de heerlijke beker chocola, die tante Ger bij haar en Wiep had neergezet. Een krentenbroodje kregen ze er ook bij. „U verwent ons,” merkte Wiep op. „Dat is alleen maar voor vandaag. Verwende kinderen worden zo gauw veeleisend en vervelend.” „Zeg, Tante,” begon Jet opeens, „ik zal hier toch wel een vriendinnetje kunnen krijgen?” „Natuurlijk. Daar heb je Eustasia van den dokter ...” „Wat zegt u? Eustasia? Heet dat kind zo?” „Ja” JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Wat n naam. En wordt ze ook altiid zo ge noemd?” 6 „Ik weet niet beter.” „Hoe komen ze er bij om dat kind zo’n naan te geven. Als vader en moeder mij zo genoemc ^ac™en, dan bedacht ik direct een andere naam.’ „Bij voorbeeld?” „Hans. Dat’s pittig.” „Dat’s een jongensnaam.” „Maar ook wel voor een meisje, voor een leuk. ondernemend kind. Is Eustasia zo?” „Ze is een keurig meisje. Ze leert goed, speelt piano...” „... zingt, is beleefd, hulpvaardig, netjes op haar kleren en nog veel meer,” maakte Jet spottend af, „ik merk wel, dat Eustasia mijn genre met is.” „Je zou veel van haar kunnen leren,” was tante Ger’s oordeel. u zon<^er een zekere nieuwsgierigheid verbeidde Jet het ogenblik, dat ze op school kennis zou maken met de leerkrachten en de leerlingen. En daar ze meteen ’s middags al door tante Ger naar school gebracht werden, hoefde Jet niet lang te wachten. Wiep en zij kwamen bij het hoofd, meneer Hoevers, in de klas. Maar och, wat was de school heel anders dan in de stad. Zo oud en verveloos met zulke antieke platen aan de gewitte muren. De leerlingen waren ook van een heel ander slag, meest kinderen uit de boerenstand leek ’t haar toe. En ’t rook zoo vreemd in de klas Opeens dacht Jet aan Eustasia. Zou die ook op deze school wezen? Jet was vrij vooraan gezet, draaide zich dus eens om, teneinde de meisjes NIEUWE VRIENDEN achter haar op te nemen, wat haar een terechtwijzing van den onderwijzer bezorgde. Meneer Hoevers wist op een prettige manier les te geven, dus was Jet weldra door de geschiedenis van Napoleon geboeid. Daarna hadden ze lezen. „Eustasia, deel jij de boeken eens uit,” zei meneer. Jet zat dn spanning. Naar voren trad een tneisje met lang, donkerblond haar dat in mooie pijpekrullen langs haar schouders hing. Ze droeg een keurige, roodgeruite jurk met een wit kraagje en een armbandhorloge om haar linkerpols. ’t Was een heel ander meisje dan de rest van de klas. ’t Was echt de Eustasia van de tantes. Het dametje haalde telkens een stapeltje boeken uit de kast en zette die op de voorste bank van ieder der vier rijen. Toen sloot ze de kast en liep weer naar haar plaats. „Doorgeven, één,” zei meneer en degenen, die vooraan zaten gaven op twee na de hele stapel achter zich. „Twee,” zei meneer en weer werd de twee exemplaren kleiner wordende hoeveelheid doorgegeven, en zo ging het door tot ieder z’n portie had. Nu één boek aan den buurman of buurvrouw en allen waren voorzien. Meneer liet de les opzoeken. Gelukkig kende Jet het boek niet. Het was de geschiedenis van Robinson Crusoë op zijn eiland en dat trok de avontuurlijke jonge dame wel. Onder het spelen ga ik eens met de gekrulde Eustasia kennis maken, dacht Jet de volgende morgen onder het ophalen van de schriften. De jongens en meisjes verspreidden zich over JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL het kerkplein, dat bij de school lag en tevens tot speelplaats diende. Jet keek rond en zocht Eustasia. „Doe je mee, Jet?” vroegen een paar meisjes. „Wat?” „In de kring.” „Ja, goed. Maar waar is Eustasia?” „O, die speelt nooit mee. Ze gaat in het speelkwartier altijd naar huis.” „Mooi haar heeft ze, hè?” merkte één van de meisjes op. „En ze heeft een horloge. Heb jij er ook één?” „Nee, hoor,” zei Jet. „Kom, laten we beginnen. Wat doen jullie?” Een van de meisjes noemde de naam en niet lang daarna liep de hele kring rond en toefde er één in het midden die van alles doen moest. Jet vond er niets aan. „Ho!” riep ze opeens en stond stil. De rest van de kring volgde haar voorbeeld. „Zeg, ik vind dit ’n erg tam spel!” riep Jet, „Ik weet iets veel leukers. We doen „Visnet.” Jet trad midden in de kring, koos drie meisjes uit om met haar het visnet te vormen, staande met z’n vieren in een kring. De grote kring was de vijver, en degenen die hem vormden, moesten de vissen beletten om uit de vijver te ontsnappen. Ten slotte kwamen er vier of vijf vissen in de kom te zwemmen. En toen begon de pret. Jet had de leiding, trok het net naar de kant om de vissen in de mazen te vangen. Al gauw begrepen allen, waarom het te doen was en als er een vis gevangen was, ging er een luid hoera op, Meneer Hoe vers wist niet, wat er met de meisjes aan de hand was. Ze maakten nooit zo’n lawaai. NIEUWE VRIENDEN Ineens trok Jet het net met zo’n kracht naar de andere zijde van de vijver, dat één van de meisjes viel en meegesleept werd. Meneer klapte in z’n handen en zei, dat dit wilde spel uit moest zijn. Hij vroeg, wie het verzonnen had. „Dat nieuwe meisje,” riepen ze. „Jet, dat gaat niet. Er komen ongelukken van,” zei meneer bedaard. „Heb je je bezeerd, Marretje?” Dat was het meisje, dat gevallen was. „O, neen meneer, alleen een gat in m’n kous.” „Dat kan gemaakt worden. Kinderen, het is tijd.” Meneer floot op z’n signaalfluitje en de jongelui verzamelden zich om naar binnen te gaan. Toen ze allen juist zaten, kwam Eustasia het lokaal in. Al gauw ontdekte Jet, dat het doktershuis ook aan het kerkplein lag en dat de meeste een zekere verering koesterden voor het dochtertje van den dorpsgeneesheer. Eustasia was volstrekt niet onvriendelijk tegen haar klasgenoten, integendeel, ze was altijd beleefd en voorkomend, zoals het behoort voor een welopgevoed meisje, maar... uit de hoogte, vond Jet. „En, hoe vind je het op de school hier?” informeerde tante Ger na een paar dagen. „Meneer Hoevers is ’n schat, de meisjes zijn heel geschikt, maar uw Eustasia is ’n draak.” „Kind, hoe kan je dat zeggen,” riep tante Janna verontwaardigd. „Ik zeg m’n mening.” „We zullen eens ’n bezoek gaan brengen bij mevrouw van Merlen...” „.. .O, alstublieft niet. Maar... kan ik niet JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL een poosje naar buiten gaan. ’t Is zulk lekker weer.” „En wat wou je dan gaan doen?” „Misschien ga ik eens bij Marretje op de boerderij kijken of eens ontdekken, waar Wiep uithangt.” „Die is naar meneer Hoevers om ’t een of ander natuurkunde-instrument in elkaar te zetten.” „O, ja, dat ’s waar. Wiep heeft in meneer Hoevers een man naar z’n hart gevonden. Die houdt ook van knutselen. Nu, tantetjes, ik ga.” „Jet, als je thuiskomt, ga dan door de achterdeur. Wij gaan een ogenblikje rusten.” „Goed, tante.” Elke middag deden de oude dames een dutje. Alleen ’s Zaterdag- en ’s Zondagmiddags merkten de kinderen daar wat van. Dan mochten ze geen leven maken en werd Lorre onder het gordijntje gehangen. Eerst moest Jet al die tijd, dat de tantes sliepen, aan haar dekservet werken, maar sedert gebleken was, dat Jet zich niet zolang rustig kon houden, altijd iets liet vallen of omgooide, waardoor ze het slaapje der dames verstoorde, had ze verlof wat te gaan spelen. Jet haastte zich de deur uit. Haar plan was oorspronkelijk wel om Marretje eens een bezoek te gaan brengen. Deze had haar uitgelegd, waar ze woonde. Maar vóór Jet zo ver was, ontdekte ze, dat op een open veld, waar een paar palen voor het voetballen stonden, een troep jongens aan het spelen was. Ze deden een spel, dat ze in Utrecht ook wel met de vrienden gedaan had. Twee jongens moesten er passen op vijf grote stenen, die op een rij lagen ongeveer NIEUWE VRIENDEN een halve meter van elkaar en dan moest de rest van de medespelers die stenen proberen weg te halen zonder gepakt te worden. Er kwam handigheid, overleg en sluwheid bij te pas om de bewakers weg te lokken en dan gauw z’n slag te slaan. Jet had ’t altijd een interessant spel gevonden en stond vol aandacht toe te kijken. Toen de jongens even pauseerden, vroeg ze, of ze mee mocht doen. „Nee,” zei de grootste van de troep heel beslist, „we spelen niet met meisjes.” Jet zuchtte. Op dat ogenblik haatte ze het, dat ze een meisje was. Het spel begon weer met twee nieuwe bewakers. Jet ging op een grote witte paddestoel zitten, die diende als afstandswijzer en ineens hoorde ze naast zich zeggen: „Mag jij ook niet meedoen?” Jet keek op en zag een jongen naast zich staan, klein, ineengedrongen met een bleek oudemannetjes gezicht. In een oogopslag ontdekte ze, dat hij misvormd was. „Nee,” zei Jet, „ze willen niet met meisjes spelen.” „Ook niet met jongens, die een bult hebben, zoals ik,” merkte de jongen bitter op. „Dat vind ik gemeen van ze,” viel Jet uit. „Och, misschien hebben ze wel gelijk,” zei de jongen, „ik kan niet zo hard lopen, en ben gauw buiten adem. Maar er zijn toch ook wel spellen, waarbij ik wel mee kon doen. Maar ze moeten me niet.” Jet had zielsmedelijden met den mismaakten jongen. „Ben je bij ze op school?” vroeg Jet. „Ja, ze zijn van het Bilderdijk-Instituut. Ik JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL ga er overdag op school, omdat er bij meester Hoevers geen U.L.O. is.” „Dus je kunt goed leren.” „Dat gaat wel. Ik ben dikwijls nummer één.” Het bedroefde gezicht van den jongen klaarde helemaal op. „Dan ben je ze tenminste daarin de baas,” prees Jet. „Nou, aju!” zei hij en liep verder. Jet keek hem na. Zielig ging de jongen daarheen met zijn lange, slingerende armen en griezelig dunne benen. Ze had nu geen belangstelling meer voor het spel van de jongens, stond op en wandelde naar huis terug. Zachtjes kwam ze door de achterdeur binnen. Doch de tantes bleken reeds ontwaakt. »0> Jet, ben je daar al?” zei tante Ger, „hoe was ’t bij dat meisje?” „Ik ben zo ver niet gekomen. Ik heb staan kijken naar het spelen van de jongens van het instituut.” „Zo. Zeg, Jet, tante Jannie en ik hadden een plan.” „Kn dat is?” vroeg Jet nieuwsgierig. . **Dat je je lange haren laat kort knippen. Dat is makkelijker en zuiverder.” „O, ik heb er niets op tegen,” hernam het meisje, „paps was erg op die lange haren gesteld, maar eer we op de boot gaan zijn ze wel weer aangegroeid.” „Dat denk ik ook.” Tante Ger legde uit, waar ze den kapper kon vinden en gaf geld mee. Jrt moest even wachten vóór ze geholpen kon worden. Maar eindelijk was ze toch aan de beurt, NIEUWE VRIENDEN ging op de stoel zitten en kreeg de witte mantel om. „Punten?” vroeg de man. „Neen, meneer, ’t Moet er helemaal af: een jongenskop en goed kort.” „En... mag dat van je ouders?” „Ik ben bij m’n tantes, de dames Bovenschoute. Tante heeft me er voor gestuurd en ’t geld meegegeven.” Dus zette de kapper de schaar er in en na een twintig minuten was Jet veranderd in een getrouwe afbeelding van Wiep. De tantes schrokken, toen Jet thuiskwam. „Maar kind, zó had ik het niet bedoeld,” berispte tante Ger. „Hoe dan?” vroeg Jet. „Wel, zo’n pagekopje met ponny, in ieder geval niet zo kort. Je lijkt wel een jongen.” „Nu, dat vind ik juist leuk.” Meteen, dat Jet dit zei, schoot haar een prachtig plan door het hoofd en een brede lach van genoegen trok over haar gezicht. Ze ging naar boven, haalde wat kleren van Wieps kamertje, nam die mee naar haar eigen hokje en verkleedde zich in een wip in ’t jongenspak. In Wieps donkerblauwe trui kon ze best zonder jas gaan. Gauw nog een paar gympjes aan, zachtjes naar beneden en door de achterdeur naar buiten. Op een draf liep ze naar het speelterrein, waar de jongens nog altijd bezig waren. Met de handen in de zakken stapte ze op de troep af, die, nu de laatste steen meegenomen was, weer even pauze hielden. „Mag ik meedoen?” vroeg de nieuw aangekomene. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Hoe heet je?” informeerde een van de jongens. „Jep Bovenschoute.” „En waar woon je?” Jet zei het met de zwaarste stem, die ze kon opzetten. Ze vertelde ook, dat ze uit Utrecht kwam, sneed op over de club, die ze daar had, de Singelloop, hun eigen wedloop en de tocht naar Schiphol. De jongens luisterden met belangstelling. En tot slot mocht de nieuwe kameraad meedoen. Zo had Jet ineens een hele verzameling nieuwe vrienden gevonden. „Zo ... is dat uw achternichtje?” zei ze. (Blz. 119) HOOFDSTUK IX JEP Het werd na vieren al te vroeg donker, dat Jet na schooltijd nog naar buiten kon. Huiswerk werd er op de dorpsschool niet gegeven. Alleen hadden de tantes verzonnen, dat zij en Wiep tweemaal in de week, ’s middags na vieren, naar de Franse cursus van meneer Hoevers moesten. Aan hun vroegere school hadden ze ook zo’n leergang gevolgd. En al hadden ze daar een ander boek gebruikt, ze konden bij meester toch gemakkelijk meekomen. Eustasia was er ook op, benevens nog een zestal jongens en meisjes, die later naar de U.L.O. of de H.B.S. wilden. Ook op deze cursus kwamen Jet en Eustasia niet nader tot elkaar, hoewel meneer Hoevers daar moeite genoeg voor deed. Voor die Franse cursus had Jet wel huiswerk. Verder had ze haar brieven te schrijven aan vader en moeder. En hoewel Jet volstrekt geen schrijfster was, vond ze het toch gezellig om moeder alles en nog wat van Beverlo te vertellen. Als er brieven kwamen van vader en van moeder, was dat altijd een groot feest voor de kinderen. De tantes mochten ze dan ook lezen. Moeder had het wèl druk, schreef ze, maar de kinderen waren lief en meneer was erg voorkomend. Ze vertelde, dat ze ere- naar WiVn pn Jet en Wiep naar Schiphol 8 JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Jet verlangde en spoedig eens hoopte te komen. Vóór het zover was, kwam de ondertrouwkaart van Guus en Truus. Nu moesten Wiep en Jet naar hen ook een brief schrijven en de tantes zonden een postwissel, waarvan de jongelui iets in hun huishouden konden kopen. Ach, wat dacht Jet in die thuisblijf dagen dikwijls aan haar vroegere woonplaats terug: aan de jongens met wie ze ’s Woensdag- en ’s Zaterdagmiddags speelde, aan Rina, waar ze altijd welkom was en aan meneer Lens, die hen zo wist te vermaken. Ze had meneer al eens een kaart gezonden en er ook een terug gekregen. Veel stond er niet op. Jet’s grootste afleiding was Lorre. Hoe drukker zijn meesteres deed, des te meer begon de papegaai te praten en des te harder raakte hij aan het krijsen. Het gevolg was gewoonlijk, dat Lorre weggestopt werd onder de doek, tot grote spijt van Jet. Maar tante Janna leed veel aan hoofdpijn, de rheumatiek zat ook in haar bol, zoals ze zei. En dan kon de patiënte die drukte niet velen. Het slot was altijd, dat Jet haar eeuwige handwerk te voorschijn moest halen. Jet teerde met zulke dagen op de pret, die ze de laatste Zaterdag had beleefd en verheugde zich op de avonturen en wilde spellen, welke ze op de volgende vrije middag wel weer zou mee maken. Dat was alleen de Zaterdag, dan hadden ze de hele dag vrij af, maar Jet miste erg de vrije W oensdagmiddag. Wiep was veel bij meneer Hoevers. Die bouwde zelf een radiotoestel en Wiep mocht hem helpen. Van Jet’s uitstapjes op Zaterdagmiddag JEP in zijn kleren, had hij nog niets ontdekt. Maar op zekere dag kwam het bijna uit. Wiep had namelijk met zijn kleren een ongeluk gehad en was in een plas terecht gekomen. Hij ging om twaalf uur dadelijk naar boven om zich te verkleden en trok de trui en de broek aan, die Jet gewoonlijk droeg. „Jongen, wat zie jij er uit!” riep tante Jannie, toen Wiep binnenkwam, „ik dacht, dat je netter op je kleren was.” „Ja, ik begrijp niet, hoe dat komt,” zei de jongen. De broek zat vol modder en de trui had een gat op de schouder en was niet van vlekken vrij. Jet voelde, dat ze ’n kleur kreeg. Daar liep Wiep nu een terechtwijzing op, die zij verdiend had. Het gat had ze opgehaald aan prikkeldraad. Haar eerlijkheid gebood haar om te vertellen, wie de oorzaak van dat alles was. Maar ze vreesde, dat de tantes zó vertoornd zouden zijn over haar verkleedpartij, dat ze maar zweeg. Met een blauw draadje haalde tante Ger het gat in Wieps trui voorlopig bij elkaar en daarmee was de kwestie van de baan. Wieps pak was gedroogd en opgestreken en ’s Zaterdagmiddags daarop, toen de tantes haar dutje deden en Wiep bij meester was, sloop Jet weer als Jep de deur uit naar haar vrienden. „Ha, Jep!” werd er al van verre gejuicht, „we gaan ’t bos in, spoorzoekertje doen.” „Best!” ’t Was vies, koud, druilerig weer. Zo nu en dan motregende het. Maar daar trok geen van de spelers zich iets van aan. Ze gingen te veel in hun spel op. Ten laatste waren Jep en Lex degenen, die zoeken moesten. Soms werden ze 8* JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL door de tekens volkomen op een dwaalspoor gebracht, maar eindelijk hadden ze de troep toch gevonden. Doch wat was er aan de hand? Er was zo’n gejoel en geschreeuw onder de jongens, dat de twee spoorzoekers zich op een draf naar het gezelschap begaven. „Gevonden!” riep Lex triomfantelijk, „in 5 minuten tijds.” „We hebben een gevangene,” riep Theo, die zoveel als de aanvoerder van de troep was. „En we hebben een hut veroverd,” voegde een ander er bij. „Stil liggen,” gebood Theo en trapte naar het slachtoffer, dat op de grond tussen de jongens lag. „De touwen doen me zo zeer, o, maken jullie ze toch los,” werd er smekend gevraagd. „Als je een jongen bent, dan moet je een beetje pijn kunnen verdragen.” „Ik... ik zal ’t aan meneer zeggen,” riep de gebondene, maar één van de kwelgeesten, die alles niet verstaan had, maakte er van: „Hij zal ’t aan z’n moessie zeggen.” Groot gelach en gejoel. En toen volgde er een reeks van scheldwoorden, waaruit Jet meteen begreep, wie ze daar te pakken hadden. Ze baande zich met haar ellebogen een weg tussen de jongens door en zag, dat haar vermoeden waar was: daar lag de mismaakte stakker gebonden op de grond. En vóór ze iets had kunnen zeggen of doen, trok Theo het slachtoffer zo wild overeind, dat de jongen het uitschreeuwde van pijn. Nu werd Jet zó boos, dat ze op den kwelgeest aanvloog en hem zo terdege aframmelde, dat hij er een bloedneus van kreeg. JEP „Gemenerd,” riep Jet ondertussen, „om zo’n stakkerd zó te mishandelen.” Weer een paar slagen, die natuurlijk van de zijde van Theo niet onbeantwoord bleven. Maar daar gaf Jet niet om. Ineens klonk er een woedend geblaf en een hond vloog nijdig op de jongens in. „De boswachter,” riep er een en weg holde de troep. Ja, aan het eind van de laan liep de man in zijn groene uniform. Jet bleef alleen over met den gebondene. Zo gauw ze kon sneed ze met haar zakmes de touwen door, hielp den jongen overeind en zei: „Kom gauw mee.” Ze wou niet door den man aangesproken worden en misschien gedwongen worden om haar speelmakkers te verraden. Ze sloegen een zijpad in en toen weer een ander en waren weldra uit het oog van den boswachter verdwenen. De hond was de hollende jongens nagerend. Kreunend was de jongen meegelopen. „Heb je pijn?” vroeg z’n metgezel. „Ja, aan m’n heup, in m’n zij, waar ze me getrapt hebben.” Even moest de stakker blijven staan en ’t leek, of hij niet verder kon. „Zal ik je op mijn rug dragen?” „Welnee, ’t gaat al weer. Ik... ik zat in m’n schuilhut... om naar de vogels te kijken... en toen hebben ze me beetgepakt... en er uit gesleurd ... altijd hebben de jongens een pik op me...” „Kom, vergeet ’t maar,” drong Jet aan, „hoe heet je?” „Nelis van Dam.” „En jij?” „Jep Bovenschoute.” JET EN WIEP NAAJR SCHIPHOL Jep bracht den jongen tot aan zijn huis en ging toen terug. Ze had geen zin om de jongens weer op te zoeken. In gedachten liep ze verder. „Theo is ook gemeen, net als Jos,” zei ze in zichzelf. „Hij zal ’t laten om zulke stakkers wat te doen.” Opeens bleef ze staan: er vloog iets op van de grond en verdween in de bomen vlak bij haar. Even bleef ze doodstil staan en zag een groene vogel tegen de stam zitten met een rood kapje op de kop. Op het eerste gezicht deed ’t beest aan een papegaai denken, maar ’t miste de kromme snavel. „Dat moet ’n specht zijn,” stelde Jet vast, „mooi beest. Geen wonder dat Nelis de vogels graag bespiedt.” Toen ze door wou lopen, voelde ze, dat ze vast zat: een doornige tak was in haar trui vastgeraakt en bij het lostrekken, ontstond er een grote lus, die ten slotte brak. „Kom, ik ga maar naar huis,” besloot Jet. Door de achterdeur kwam ze binnen en o, schrik, daar stond tante Ger in de keuken. Wat nu? Zou nu alles uit komen? „O, Wiep, ben jij daar al?” zei tante, „weet je ook, waar Jet is?” De binnengekomene, die voor het broertje werd aangezien, trok de schouders op en maakte een handbeweging, die zoveel betekende als: „ik weet het niet.” Ze haastte zich door de keuken naar boven, verwisselde haastig van kleren en spoedde zich naar de huiskamer. En daar?... Daar zat Eustasia met haar mama. Jet was zó verrast, neen, zó verslagen, dat ze stokstijf bleef staan. De dame zette een face-a-main op, zo’n bril op JEP een stokje en keek Jet heel onderzoekend aan. „Zo... is dat uw achternichtje?” zei ze. „Jet, sta daar niet zo onnozel te staren, maar geef mevrouw een hand.” Het meisje stapte naar de deftige dame toe, zei: „Dag, mevrouw,” en stak haar een zeldzaam vieze hand toe. De bezoekster beschouwde afkeurend de bemodderde vingers en zei: „Je hebt vergeten om je handjes te wassen. Foei, mijn Eustasiaatje heeft nooit zulke handen.” „Maar die speelt ook nooit met andere kinderen, uw Eustasiaatje,” zei Jet spottend en drukte heel erg op het woord „Eus-ta-si-aa-tje.” „Wat ’n kind!” zei de dame nijdig. „Jet, maak je eerst toonbaar,” zei tante Ger boos. „Ouwe mopperpot,” riep Lorre. „Ja, ja, ’t zal voor u niet meevallen om zo’n wildzang op te voeden,” beweerde de doktersvrouw, „ik hoor wel eens zo ’t een en ander uit de school door Eustasiaatje.” Maar tante Jannie wou haar nichtje toch niet helemaal laten afkammen en prees ook haar goede hoedanigheden. En ’t was maar gelukkig, dat Jet dit niet hoorde. „Och, en dol is ze op dieren,” ging tante Janna verder, „daarom bracht ze haar papegaai mee. En...” „Kort Jans,” riep Lorre nu. Eustasia moest lachen om de vogel. „Grappig beest,” zei ze, „’t lijkt net, of hij mensenverstand heeft.” Jet kwam weer binnen, nu met gewassen handen, maar haar schoenen, eigenlijk waren het JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL wieps schoenen, zaten nog onder zand en modder. ..Jet, presenteer eens ’n koekj'e,” zei tante Ger, die thee rond diende. Het meisje nam het trommeltje op en ging rond. Opeens zag ze, dat men naar haar schoenen keek. Ze voelde, dat ze een kleur kreeg. „Stom van me, dat ik die niet verwisseld heb,” dacht ze. En meteen hoorde ze Eustasia zeggen: „Ze heeft jongensschoenen aan, Mama.” Mevrouw zei niets, maar dacht zoveel te meer. Ze was op aandringen van haar man, die tante Janna voor haar rheumatiek behandelde, deze visite gaan maken om de meisjes wat nader tot elkaar te brengen. De dokter dacht, dat het nichtje van de dames Bovenschoute, wel een geschikt kameraadje voor zijn dochtertje zou zijn. Maar na alles, wat mevrouw van Eustasia had gehoord over Jet en deze middag zelf had gezien, vond ze het nichtje de allerlaatste om vriendin met haar meisje te worden. Eigenlijk was ze gekomen met het plan om Jet voor ie Zondag uit te nodigen. Doch dat liet ze nu naar overgaan. Jet stak de helft van haar biscuit je tussen de tralies van de kooi in. Met „zoete vrouw,” bedankte de vogel. „Heb je ook dieren?” vroeg Jet aan Eustasia. „Ja, we hebben een pekingeesje.” „O, zo’n monster met zo’n lelijke platgeslagen snoet. Vind ik niets aan.” „Jet, wat doe je onbeleefd,” berispte tante Ger. „Grapjas,” riep Lorre. „O, ik zou zo n beest niet moeten,” beweerde nevrouw, „hij heeft zo iets onopgevoeds.” JEP „’t Is maar een beest,” vergoelijkte tante Ger. „Dot!” zei Lorre zeer van pas. Buiten klonk rumoer. »Jct, kom je?” riep de vogel. Jet vertelde, dat zij en Wiep hem allerlei aardige woorden geleerd hadden, maar dat hij dit zinnetje van zelf had nagezegd. Mevrouw stond op om heen te gaan. Eustasia volgde. Tante Ger liet de bezoekster uit en Jet liep mee. Ze begreep niet, wat dat voor een leven was voor de deur. Voor het hekje stond een troepje jongens. En al gauw zag Jet, dat er gevochten werd. Opeens merkte ze, dat het Wiep was, dien ze af rosten en dat het haar eigen makkers van de Zaterdagmiddagen waren. Mevrouw van Merlen en Eustasia hadden de grootste moeite om voorbij het rumoerige gezelschap te komen. En toen schoot, tot grote schrik van tante Ger, Jet op de vechtenden af en begon pee te doen. Tante Ger riep wat ze kon, om de jongens weg te jagen, dreigde met de politie sn kwam ten slotte te voorschijn met een bezem, lie ze krijgshaftig rondzwaaide. Groot gelach onder de jongens, maar Wiep verd nu toch losgelaten. „Ziezo, J ep, nu zijn we kiet,” riep Theo en :rok af met z’n vrinden. Wiep had een buil op z’n voorhoofd en een doedende mond. Z’n tanden waren door z’n jovenlip geslagen. „Hemel, Wiep, hoe kwam dat nu?” vroeg tane Ger, die, gewapend met haar bezem met de anderen mee naar binnen liep. „Dat is me een raadsel,” zei Wiep, met z’n zakdoek het bloed van. z’n mond vegend. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Kwamen me daar ineens die lui voor me staan en die grote zei: „Ziezo, jongetje, nu is ’t mijn beurt en zal je je pak slaag terug hebben. En toen begon ’t feest, waarvan jullie het slot beleefd hebt. Gekke boel! Ik heb die jongens nooit wat gedaan.” Jet stond er bij met een kleur als vuur. Ze was verontwaardigd over Theo, en... kwaad op zich zelf. Want door haar dwaze inval om als jongen met de makkers mee te spelen, had ze Wiep een flink pak slaag bezorgd. Wat moest ze doen? Alles uitleggen? Neen, eerst wou ze dien aanvoerder nog eens duchtig de les lezen. Het bloeden van Wieps mond bedaarde. De post bracht een brief van Guus, waarvan ze allemaal genoten. Hij had precies uitgetekend, waar hun huisje lag, zelfs de indeling van de woning op papier gebracht. En dan was er de belofte, dat de kinderen met Pasen mochten komen logeren. Wat ’n pretje in ’t zicht! Ze zouden dus weer bij Schiphol komen, alles zien, iedere dag van de vacantie weer. Jet moest er telkens aan denken, toen ze gebogen over haar handwerk zat en heel dikwijls rustte de naald. Gelukkig merkte tante Ger dat niet. Ze had, zoals ze zei, een kou op haar ogen. Deze waren ontstoken en ze zag slecht deze dagen. Tante Janna dommelde, maar werd opgeschrikt doordat Lorre zo begon te krijsen. „O, dat vreselijke beest,” mopperde de vertoornde slaapster. Neen, de tantes waren niet op Lorre gesteld. Dat bleek iedere dag weer duidelijk. Z’n spreekkunst werd niet op prijs gesteld, z’n schreeuwen werd verafschuwd en bovendien vond tante Ger, dat ’t beest veel aan voer kostte, JEP telkens weer rommel maakte en veel zorg eiste voor ’t schoonhouden van de kooi. Wiep ging de krant halen, die hij door de bus hoorde vallen. Tante Janna, met de leeslamp bij zich zou het voornaamste nieuws aan tante Ger voorlezen, daar deze zelf niet in staat was om te lezen. Natuurlijk luisterden Jet en Wiep ook mee. Eerst het feuilleton, waarvan ze niet veel begrepen, omdat het maar een stuk van een verhaal was. Toen wat over de politiek van de dag en tenslotte de nieuwsberichten. „Twee bejaarde mensen beroofd en doodgeslagen,” las tante Janna en deed toen een verhaal over de twee oudjes, die afgelegen woonden en ’s nachts waren overvallen door slechte mannen. Het geval maakte veel indruk op tante Ger. „Wij wonen ook aan een betrekkelijk stille weg,” zei ze opeens. „Maar wij sluiten goed,” merkte tante Janna op. „Dat zag je laatst, toen Guus binnen was gekomen zonder dat we er wat van merkten. We moesten nodig een waakhond hebben.” „Daar weten zulke onverlaten ook weg mee,” vond tante Janna. „En laten we elkaar alsjeblieft niet bang maken. Hier komen geen inbrekers. Nog nooit gehoord van roofovervallen in Beverlo.” Maar tante Ger was wel bang of beter, ze was voorzichtig en nam ’s avonds haar geldkistje uit de secretaire mee naar boven. Je kon nooit weten. Er zat betrekkelijk veel in, want ze had juist die dag geld opgenomen van de giro. HOOFDSTUK X LORRE IN EER HERSTELD Tante Gerrie’s angst over haar geld was niet geheel ongegrond. Het was haar niet opgevallen, dat het in ontvangst nemen van het bedrag aan het loket van het kleine postkantoor van Beverlo, was opgemerkt door een persoon, die daar rondslenterde. Ze had ook niet gezien, dat deze persoon haar was gevolgd om te ontdekken, waar ze woonde. En evenmin wisten ze er allen iets van, dat de man, zodra het donker was, om het huis was geslopen om te ontdekken, hoe hij het best zou kunnen binnenkomen. En toen de tantes en de kinderen in hun eerste slaap waren en buiten de regen in stromen neerviel, hoorde niemand er wat van, dat in de huiskamer de ruit van de openslaande deur, die op zij in de tuin uitkwam, gedeeltelijk werd losgesneden, zodat de inbreker de spagnolet van de deur kon neerdrukken en zachtjes binnenkomen. Hij deed z’n lantaarn aan om zijn onderzoek te beginnen en daar ineens ... begon Lorre te praten. De man dacht niet anders, of er was iemand in het vertrek, liet van schrik zijn licht vallen en zette het op een lopen. Maar Lorre hield niet op met zijn gepraat, waardoor tante Ger, die juist boven de huiskamer sliep, wakker werd. Wat was ze kwaad op de vogel. Met een bons stapte ze uit haar bed, waardoor ook tante Janna wakker LORRE IN EER HERSTELD werd. Tante Ger uitte haar toom over Lorre op zo’n luidruchtige wijze, dat de kinderen er ook door ontwaakten. Met z’n blote voeten in de pantoffels verscheen Wiep op het portaal gelijk met de verontwaardigde tante Ger. „Is me dat ’n beest!” riep ze, om ook ’s nachts zo’n leven te maken.” Ja, Lorre’s gekrijs klonk uit de huiskamer tot boven door. Wiep keek slaperig, wreef z’n ogen uit en werd nu pas goed wakker. Ineens sloeg de deur van Wieps slaapkamer met ’n smak dicht. Hij hield ’s nachts het bovenlicht open en nu tochtte het. Tante Ger voelde het. „Hé,” zei ze, „beneden is alles tooh gesloten.” „Ik zal eens even gaan kijken,” zei Wiep, „je kunt nooit weten.” Jet kwam ook op het rumoer af en ging mee. Tante in haar flanellen ochtendjas kwam achteraan. „De deur van de kamer staat open en ik zie licht op de grond,” zei Wiep en een beetje angstig drong hij terug tot hij dicht bij tante Ger was. Maar Jet was niet bang. Ze knipte het licht in de gang aan, toen in de huiskamer en een koude tocht woei het drietal tegemoet, toen ze het vertrek inkwamen. Van verbazing sloeg tante Ger de handen in elkaar. „De deuren zijn opengewaaid,” riep ze. „Neen, opengebroken,” verbeterde Jet, die bezig was om de slagregen weer buiten te sluiten. Ze trok de deuren dicht, draaide de spagnolet om en wees op het gat in de ruit. Intussen had JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Wiep de vreemdsoortige lantaren van de grond opgebeurd. „Dat ’s vast een dievenlantaren. O, tante Ger, ze hebben willen inbreken en Lorre heeft de mannen op de vlucht gejaagd. Als we Lorre niet hadden gehad, lagen we nu misschien allemaal dood in bed.” „Bah, Jet, doe niet zo griezelig,” zei Wiep. „Jet heeft gelijk,” hernam tante, „Lorre heeft veel kwaad voorkomen: Lorre wordt in genade aangenomen.” En de vogel kreeg midden in de nacht een suikerklontje. Wiep spijkèrde een plankje tegen het gat in de ruit en intussen ging Jet boven alles aan tante Janna vertellen. Wat die schrok. Bibberend en koud trokken allen weer naar bed. De tantes schrokken telkens wakker. En Jet had vreemde, angstaanjagende dromen. De volgende morgen, al was ’t Zondag, moest Wiep toch even bij den veldwachter melding gaan maken van de inbraak. De man kwam direct mee, onderzocht alles, maakte proces verbaal op en legde beslag op de lantaren. Tante Ger ging met Jet naar de kerk. Wiep zou z’n andere tante gezelschap houden en wat lezen in een boek, dat hij van meester had geleend. Als een lopend vuurtje had het bericht over de verstoorde inbraak bij de dames Bovenschoute zich door het dorp verspreid. Zo nu en dan vertoonden zioh kijkers in de buurt van het huis. En toen Jet zich ’s middags als Jep op het speelveld vertoonde, moest ze er natuurlijk aan de jongens alles van vertellen. Maar besloot Jet: „Ik heb nog een appeltje met jullie te schillen.” JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „O, met Theo,” bedoel je. „Met jullie allemaal. Ik vind het gemeen van jullie om jongens, die kleiner en zwakker zijn dan wij', te plagen, zo als gisteren Nelis. Dat komt niet te pas. Wie is dat met me eens?” Het merendeel vond dat ook. Theo en nog een paar meesmuilden wat. „En ik vind,” ging Jet verder, staande op een boomknoest, „dat we Theo in verband met z’n handelwijze van gisteren, als aanvoerder moeten afzetten.” „Ja, ja,” werd er geroepen, „maar wie moeten we dan nemen?” „Jep!” klonk ’t. „Nee, Theo,” zeiden anderen. „Laten we er om worstelen,” stelde Jet voor, „wie ’t eerste onder ligt, verliest.” „Goed.” De strijd begon. En met een paar slimme handgrepen, die ze van Guus geleerd had, kreeg ze Theo op de grond, zonder hem onnodig pijn te bezorgen. Jet zette haar knie op Theo’s borst en een gejuich ging op. „Jep is onze aanvoerder, hoera!” En wat voor een aanvoerder! Bij ieder hardloopspel won hij het. En dan z’n schitterende invallen. Nog nooit hadden de jongens zó interessant gespeeld. Na afloop, toen de meeste deelnemers naar huis moesten, liep Jep naar Nelis’ woning om eens te vragen, hoe ’t met den jongen was. Jep werd binnen gelaten en vernam, dat Nelis veel pijn had en dat ze den dokter zouden laten komen. „Ik zal je morgen een boek brengen om te LORRE IN EER HERSTELD lezen,” beloofde Jep, „mijn broertje heeft er genoeg.” „O, heb je een broer? En die speelt nooit mee. Is die ook... ?” De jongen aarzelde. Hij wou vragen. „Is die ook zo als ik?” Jet begreep het en zei: „Neen, maar hij houdt niet van dat wilde spelen. Hij leest liever of knutselt.” De volgende dag was het een hele drukte in en bij het huis van de tantes: timmerlui moesten voor alle ramen en deuren luiken maken, die solide gesloten konden worden van binnen. Lorre weerde zich bijzonder, hij babbelde maar en ... de tantes vonden alles goed. Lui van de politie kwamen om nog meer inlichtingen en temidden van al dat geroezemoes wist Jet na vieren met „De dubbelgangers” van Wiep naar Nelis te ontsnappen. Ze had zich niet kunnen verkleden, maar in haar glimmende regenjas en zuidwester was ze precies een jongen. Nelis* moeder ontving het bezoek met geen prettig bericht: de heup van den jongen was gekneusd. De dokter vreesde voor een ontsteking en de patiënt zou geruime tijd stil moeten liggen. Wieps boek was een welkome afleiding voor den zieken jongeling. En Jet beloofde om binnenkort voor nieuwe lectuur te zorgen. t?a^Tv^ee<^ ze* Machine-Tom, Het Radiospook, John Pitt, De strijd in de Lucht en de boeken van Johan Been, ze werden alle door Nelis met graagte gelezen. Zo werd het Kerstvacantie, een zalige tijd ..JeP zn kornuiten. Tante Ger zuchtte iikwijls, als ze merkte, dat het nichtje weer ontsnapt was in plaats van mee te helpen met de luishoudelijke bezigheden. Weer of geen weer, Jet en Wiep naar Schiphol o JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Jet trok er op uit in de glimmende regenjas. Maar tante Ger vermoedde niet, dat de j‘as wat verbergen moest. „Jongens,” riep Jep, „ik heb ’n plan.” „Dat zal wel weer wat goeds zijn,” riep Harm, „zeg ’t maar gauw.” „Ik heb jullie immers laatst verteld, dat Nelis ziek is ...” „Door Theo z’n schuld...” „Nee, door de schuld van jullie allemaal. Jullie hadden het moeten beletten.” „En wat wou je nu, Jep?” „Nelis een prettig Kerstfeest bezorgen. Jullie weet, dat z’n vader werkloos is. Nu gaan wij een aardig denneboompje zoeken in ’t bos en dan vragen we aan den boswachter of we dat mogen hebben voor ’n zieken jongen.” „Doet ie niet,” merkte Theo op. „We proberen het in ieder geval. En dan geven we het hem op Kerstavond.” Het plan vond bijval. De boswachter ging met de jongens mee om een boompje af te zagen en Harms vader, die timmerman was, stelde z’n werkplaats ter beschikking van de jongens om alles klaar te maken. Ze kregen een plank triplex om er sterren, kometen, engelen, kerstmannetjes, kerstklokken, enz. uit te zagen en die met zilververf te schilderen. Jet tekende alles er voor. Er woei buiten een koude Oostenwind en de speelgenoten zaten nu goed opgeborgen. Harms vader sloeg een flink kruis onder de boom, zodat hij stevig staan kon. En zo langzamerhand werd het een echte Kerstboom. Soms haalde Harm z’n fluit en speelde wat. De jongens zongen dan mee. LORRE IN EER HERSTELD 131 Heel onverwacht kwam er toen bericht van moeder, dat ze met de Kerstdagen naar de tantes zou komen. Meneers zuster kwam logeren met haar man en die zou deze twee dagen voor het huishouden en de kinderen zorgen. Kerstavond om 7 uur dacht ze in Beverlo te zijn. Wat waren Jet en Wiep blij. In zo lange tijd hadden ze hun moeder niet gezien. Telkens als er een brief was gekomen, hadden ze gehoopt, dat er in zou staan, dat moeder de volgende Zondag kwam, maar iedere keer weer was de reis uitgesteld. Jet wou de Kerstboom naar Nelis hebben, vóór ze met Wiep en tante Ger moeder van de bus ging halen. En al om vier uur verzamelde ze haar mannen in de timmermanswerkplaats om met de verrassing op stap te gaan. Met z*n tweeën moesten de jongens de boom dragen. Want hij was zwaar geworden door alles, wat er aan hing. Behalve de eigengemaakte versieringen, waren er kerstkransjes en figuren van chocola, koekjes, zakjes met lekkers, vergulde noten en een paar cadeautjes in de vorm van een opschrijfboekje en een vulpotlood. Voor de woning van Nelis werden de kaarsen aangestoken. Jep klopte op de deur. Harm speelde „Stille nacht” op z’n fluit en Tinus begeleidde hem op de mondharmonica. Wat ’n verrassing voor Nelis, die in de huiskamer op een rustbed lag, toen de lichtende boom binnenkwam. En nog het meest was hij getroffen door het feit, dat de jongens, die hem altijd zo onvriendelijk bejegend hadden, hem dit moois brachten. De boom werd op de tafel gezet. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Is dat allemaal voor mij?” vroeg de zieke verlegen. „Ja,” zei Jep, „en als hoofd van de jongensclub benoem ik jou, Nelis van Dam, als erelid!” „Hè?” deed de jongen op de bank verbaasd. „Ja,” hernam Harm, „je wordt erelid van onze club.” „Dus... dus... mag ik ook wel eens... meedoen?” De ogen van den zieke glansden. „Natuurlijk,” zei Jep, „word nu maar gauw beter. En dan in ’t voorjaar, als ’t mooi weer wordt...” „... dan kom ik ook op ’t veld,” zei Nelis blij. „Juist,” bevestigde Harm. „En nu gaan we weer. En prettig Kerstfeest!” Jep gaf Nelis en z’n ouders een hand en de jongens volgden dat voorbeeld. „Zielig, hè,” zei Harm, toen ze weer buiten waren. „Hij ziet nog bleker dan anders,” was het oordeel van Tinus. Theo kwam naast Jep lopen. „Zeg... eh... Jep... zou Nelis ziek zijn... van mijn trap?” vroeg hij zacht. „Ja, daar heb ik ook over gedacht. En Nelis z’n moeder heeft het aan den dokter gevraagd: De trap heeft het ziekteproces wèl verhaast.” Theo was stil. In de verte begon een kerkklok te luiden en opeens kwam de maan te voorschijn achter een wolk en overgoot het landschap met een zilver licht. Niemand zei wat. Er was een echte kerststemming, vond Jet, veel mooier dan in de stad. „Nu nog sneeuw,” zei Theo. LORRE IN EER HERSTELD „Zonder sneeuw is ’t ook goed,” zei Jet. In eens draaide haar stemming om. „Ik moet gauw naar huis,” riep ze, „m’n moeder komt. Jullie zien me pas na Kerstmis. Tabé!” En weg holde ze. Wat ’n gezellige dagen werden het met moeder. Wat was er veel te vertellen van beide kanten. En hoe meer dat er gepraat werd, des te drukker babbelde Lorre ook, van alles door elkaar. Moeder zag, dat tante Ger een rimpel in haar voorhoofd trok. „Lorre is u zeker te druk, hè,” merkte ze op. „Och, vandaag is m’n hoofd niet zo als ’t hoort, ’k Denk, dat er sneeuw in de lucht zit, maar anders... „.. .vinden de tantes Lorre erg lief, sedert hij een inbreker op de vlucht gejaagd heeft.” En toen vertelde Jet, wat er gebeurd was op die kwade nacht. Tante Ger had geen lust om uit te gaan; daarom gingen moeder, Wiep en Jet ’s middags samen een eindje om. „Heb je leuke vriendinnetjes, Jet?” vroeg moeder onderweg. „Aardige vrinden wèl. Och, de meisjes op school zijn wel geschikt, maar niet om fijne spellen mee te doen, ziet u.” „En Eustasia dan?” vroeg Wiep een beetje spottend. „O, ja, Eustasiaatje.” En toen luchtte Jet haar hart over dat klassegenootje. „Tante Ger ziet er niet goed uit,” zei moeder na een poos, „jullie bent toch niet te druk voor haar?” JET EN WIEP NAAR SCHTPHfiT. „O, volstrekt niet, zei Jet. „Helpen jullie goed?” „Ja,” zei Jet, die gauw over haar zelf tevreden was, „ik haal Wieps bed en het mijne af. Ik doe de boodschappen en Wiep poetst de schoenen en haalt kolen.” „En wie zorgt er voor de kooi van Lorre?” „Dat doet tante Ger.” „Ik heb zo sterk ’t idee, dat Lorre veel te druk is voor de tantes. Heus, Jet, wanneer je eens iemand weet, die de papegaai graag hebben wil en er goed voor zal zorgen, dan moest je hem maar weggeven.” „Nee, dat doe ik niet,” zei Jet beslist. Maar toen ze ’s avonds in bed lag, viel haar opeens iets in. Straks wanneer ze naar vader gingen, zou ze Lorre toch ook moeten achterlaten. En nu dacht ze aan Nelis. Die was dol op vogels. Hij zou Lorre vast aardig vinden en de sprekende vogel zou een grote afleiding voor hem wezen. De volgende morgen aan het ontbijt deelde ze haar besluit mee, wat aller goedkeuring wegdroeg. Maar toen het tot scheiden kwam, viel het de huisgenoten toch nog moeilijk om de drukke babbelaar te moeten missen. Met nog een extra doek voor de kou om de kooi,, bracht Jet de vogel bij Nelis, die niet iveinig verrast was en Lorre graag wou hebben. „Hij is koortsig en heeft ook meer pijn,” zei Nelis’ moeder aan de voordeur, toen ze Jep uitliet, „kom je nog eens kijken?” „Natuurlijk.” Juist toen Jet naar huis liep begon het te meeuwen. En toen ze ’s middags om 6 uur LORRE IN EER HERSTELD moeder naar de bus gebracht had, lag er al een flinke laag. Jet en Wiep begonnen al dadelijk een sneeuwballengevecht. Dat beloofde wat: sneeuw in de kerstvacantie. HOOFDSTUK XI KAAUSJ£L»S Al vroeg was Jet de volgende morgen verdwenen om sneeuwballen te gooien op het voetbalveld. Nog nooit had ze in de stad zo’n verrukkelijke sneeuwpret meegemaakt. Wat ’n onuitputtelijke massa sneeuw was er rondom in *t bos en op de hei. Alleen langs de grote weg was de sneeuwploeg gegaan. Verder werd er niets weggeruimd. Toen de pret van het gooien een beetje af was, besloten ze om met z’n allen een stevig sneeuwkasteel te bouwen; een deel zou het moeten verdedigen en de rest moest proberen om het te veroveren. Dagen lang waren ze er mee bezig. Met een kleur als vuur en een honger als een paard kwam Jet telkens vlak voor het eten thuis Afkeurend schudde tante Ger dan het hoofd. ,*aar dan zei Jet: „Tantetje, ’t is misschien maar ïens zon heerlijke sneeuwvacantie.” Op een morgen kwam Dokter van Merlen veer eens naar z’n rheumatiek patiënte kijken. I ante Ger klaagde meteen eens over haar ogen, ïie maar niet beteren wilden. Dokter bekeek ze |n beloofde een oogwatertje te zullen klaar maken, ante Ger schonk koffie in en als naar gewoonte neef dokter even praten. „Hé, is de papegaai weg?” zei hij opeens. „Ja, ons nichtje vond per slot het beest toch te lawaaiig voor ons en ze wist een zieken jongen, die ’m wel graag zou willen hebben en daar heeft ze hem toen heengebracht.” JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL uoKter roerde m zijn kome en aacnt na: „zoiets zou mijn dochter dunkt me, nooit doen. Iets afstaan, waaraan ze erg gehecht is om er een ander een plezier mee te doen.” Als een meisje zo’n goed hart had, wat hinderde het dan per slot of ze eens een keer vuile handen had en bemodderde schoenen. „Waar is de nicht?” vroeg hij opeens. „Sneeuwballen gooien, natuurlijk,” hernam tante Ger, „ze is gewoon niet binnen te krijgen.” „Ja, ’t is een zeldzame pret voor de jeugd.” „En... Eustasia is zeker ook aan het glijden,” merkte tante Jannie op. „Eustasia?” herhaalde de dokter verbaasd. „Eustasia glijden? Die zit bij de kachel. Van middag gaat ze misschien uit met overschoentjes aan... Eustasia is geen kind, maar ’n oud wijfje. Dat maakt haar moeder van haar. En daarom had ik zo graag gehad, dat uw nichtje, hoe heet ze ook weer...?” Iet " 99 • • • J vl • • • „Juist, dat Jet vriendschap zou hebben gesloten met m’n dochtertje.” „’t Kan nog,” merkte tante Ger op, „Jet zou veel kunnen leren van Eustasia. Jet is wat ruw.” „Enfin. Afwachten. Ik ben zoveel weg. M’n vrouw is altijd met ’t kind samen... goeden morgen, dames.” Tante Ger liet den dokter uit. Hij greep z’n leren motorkap van de paraplubak en reed even later weg. „Wat ’n uit val van dokter!” zei tante Janna. „Hij heeft gelijk,” merkte tante Ger op, „z’n vrouw maakt een nuf van Eustasia: haren in de krul, hoge hakken en allerlei modesnufjes.” RAADSELS Dokter van Merlen ging z n patiënten langs, kwam ten slotte ook bij Nelis. „Hè,” riep dokter, toen hij binnenkwam en de papegaai in de kooi zag, „ben jij de gelukkige, die Lorre cadeau heeft gekregen van het nichtje van de dames Bovenschoute.” „Wat zegt u? Van het nichtje? Wel nee, dokter: Van het neefje. Van Jep.” „Jèt, kom je?” riep de vogel, die een klank opgevangen had. Maar een papegaai spreekt niet zo duidelijk als een mens en Nelis zei: „Hoort u wel? Hij roept: Jep, kom je?” „De tantes vertelden toch, dat je hem van het meisje had,” ging de dokter verder. „Niet dat ik weet. Jep heeft hem zelf gebracht. En zo ver ik weet, heeft Jep alleen nog een broer. Maar ja, ’t kan wezen, dat er ook nog een zusje is. En ziet u die Kerstboom?” „Ja. Van vader en moeder?” „Nee, van de jongens.” En toen vertelde Nelis, hoe alles gegaan was en hoe Jep z’n vriend was geworden. „Vroeger had ik een hekel aan alle jongens, omdat ze me uitscholden en plaagden. Maar Jep was de eerste jongen, die aardig voor me was en nu zijn de anderen ook vrienden van me geworden. Dat komt door Jep.” „Dan is dat broertje van dezelfde soort als z’n zusje,” oordeelde de dokter. „En hij heeft natuurlijk de kooi hier gebracht.” Verder ging het gesprek over Nelis’ pijn in de heup. Dokter beloofde een nieuw smeersel en drong er op aan, dat de jongen stil zou liggen. „Wiep,” zei tante Ger, toen haar neefje om een uur of vier van meester terugkwam, waar hij JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL weer met het radiotoestel geholpen had, „wil jij even naar dokter lopen en m’n oogwater halen?” „Graag, tante.” Wiep vertrok meteen. „Wacht maar even,” zei het meisje, dat hem opendeed, „dokter is nog bezig met de medicijnen.” „Wie is daar?” klonk uit de apotheek de stem van den dokter. „Een jongen om het oogwater voor juffrouw Bovenschoute.” „Laat ’m eens hier komen.” Het meisje beduidde Wiep, dat hij door zou lopen. De jongen trok de alpino van z’n hoofd en groette beleefd. „Zo,” zei dokter, terwijl hij doorging met het schudden van een medicijnfles met inhoud, „dus jij bent een neefje van de dames Bovenschoute.” „Ja, dokter.” „En hoe heet je?” „Wiep, dokter.” „Wiep, zeg je?” „Ja, dokter.” „Heb je nog een broertje?” „Alleen een zusje, meneer.” „Hoe oud?” „Precies zo oud als ik. We worden twaalf in Januari. We zijn tweelingen.” „O, zo. En word je ook wel eens Jep genoemd?” „Neen, dokter, nooit.” „Dus je hebt niet nog een broertje.” „Heus niet, meneer.” „Goed. Hier is het oogwater. De groeten aan de tantes.” RAADSELS „Ik zal ze overbrengen. Dag, dokter.” „Dag, Wiep.” Toen de jongen thuis kwam met de fles, was Jet juist de huiskamer ingekomen. „Alstublieft, tante,” zei hij, het oogwater op tafel zettend, „en u moet de groeten hebben van dokter. Zo enig! Ik mocht in de apotheek komen. En dokter vroeg me van alles. Ook of ik wel eens Jep genoemd werd.” „Jep?” herhaalde Jet en werd warm en rood in haar gezicht. „Ja. Gek, hè. Nu, ik zei, dat ik nooit zo genoemd werd. Maar weet je, wat zo gek is. Toen die jongens me een poos geleden geslagen hebben, zeiden ze ook Jep tegen me. Dat herinner ik me nu.” „Er is zeker een jongen van die naam, die op je lijkt,” veronderstelde tante Jannie. „Dat denk ik ook,” voegde het zusje er bij. Oudejaarsdag kwam er een gezellige brief van moeder, en er in gesloten zat vaders laatste schrijven. Dit bevatte het verblijdende bericht, dat hij een beter betaalde werkkring had gevonden. Daar nu de reis van zijn gezin naar Zuid-Afrika meer werkelijkheid scheen te zullen worden, raadde hij zijn vrouw en kinderen aan om vast Engels te gaan leren. Dat was daar de spreektaal. Men hoorde er onder de oude Nederlandse nederzettingen wel Afrikaans, dat veel op onze taal leek, maar Engels moesten ze beslist kennen, wanneer ze óverkwamen. „Misschien kent meester wel Engels ook,” veronderstelde Wiep, „dan gaan we naar een Engelse cursus in plaats van naar de Franse.” Tante Gerrie had oliebollen gebakken. Jet én JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Wiep mochten wat later opblijven en deden spelletjes. Wiep vond dat wel aardig. Maar het zusje had overal gauw genoeg van en zei dan: „Zullen we nu eens wat anders doen?” Wiep was de volgende morgen het eerst beneden om de tantes een goed nieuwjaar te wensen en had het dus Jet afgewonnen. De post bracht enkele brieven en kaarten, onder anderen een prentbriefkaart van Rina. „Je moet je vriendinnetje maar eens een mooie kaart terugzenden,” zei tante Ger, „wacht, ik heb er nog een. Staat daar „Gelukkig Nieuwjaar” op, Wiep?” „Ja, tante. Kunt u dat niet eens zien?” „Zonder bril niet.” Na het ontbijt schreef Jet de kaart, kreeg een postzegel om er op te plakken en tante raadde aan om ’t ding meteen in de bus te doen. Maar Jet kwam niet meer terug. „Wat dat meisje toch speels is,” zuchtte tante Jannie, „hè, wat is dat? Is de dokter daar?” Wiep keek uit het raam. „’t Is Guus,” riep hij blij en holde naar de voordeur. Een ogenblik later kwam de grote neef binnen en wenste zijn tantes veel geluk en zegen. „Hetzelfde, jongen,” zei tante Jannie, „en heb je Truus niet meegebracht?” „Die vond ’t te koud om op de duo te zitten. We hebben bij Truus thuis oud en nieuw gevierd en nu ben ik vanmorgen gauw hierheen getuft. Waar is Jet?” „Die speelt buiten.” „Ga haar eens gauw halen, Wiep,” commanieerde Guus. RAADSELS Wiep schoot zijn jas aan en liep de achterdeur uit. „Jet zal wel op ’t veld wezen,” dacht hij en liep er heen. Ja, daar was een heel gezelschap aan het spelen. Wiep ging aan de kant staan en keek. „Nee, Jet is er niet bij,” zei hij in zichzelf, „’t zijn allemaal jongens.” Hij wou juist weer weggaan, toen hij hoorde roepen: „Jep, Jep, jouw beurt.” Verrast bleef Wiep staan. Daar was nu de jongen bij, die „Jep” heette en die ongetwijfeld op hem „Wiep” moest lijken. De jongens waren bezig met een lange polsstok. Ieder op z’n beurt nam een aanloop, pootte de stok stevig in de grond, vloog er mee de hoogte in en kwam een heel eind verder op de grond neer. Er werd dan gemeten, hoe ver de jongen gesprongen had. Ineens zag hij den jongen, die Jep heette, de lucht invliegen. Wiep was intussen wat dichterbij gekomen. „Hé,” dacht hij, „die jongen heeft net zo’n trui als moeder voor me gebreid heeft.” Ineens hoorde hij den springer roepen: „Nee, Theo, ik kwam hier neer.” Dat was de stem van z’n zusje. En ineens ging er Wiep een licht op. Natuurlijk was ’t jet, die daar als jongen meespeelde, altijd meegespeeld had als „Jep.” Plotseling kreeg Jet haar broer ook in het oog en bleef een ogenblik beduusd staan. Wiep wenkte en Jet liep op hem toe. „Je moet direct thuiskomen,” zei Wiep, „Guus is er.” „O, jofel. Jongens, ik moet weg.” JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Jep greep zn glimmende regenjas, die ergens op de grond lag, deed die aan en liep met Wiep mee. „Dat ’s ook een mooie boel,” bromde de broer. „Wat?” „Dat jij daar als een jongen meespeelt.” „Wat enig! Ik zal je alles vertellen.” En vervolgens deed Jet ’t verhaal, hoe ze tot deze comedie gekomen was en wat ze allemaal beleefd had. Thuis slipte ze gauw naar boven om van kleding te verwisselen. „Heb je Jet gevonden?” vroeg tante Ger. „Ja, tante, ze komt.” Daar kwam het meisje binnen, als een wervelwind. Guus werd meer dan hartelijk verwelkomd. „Blijf je logeren?” vroeg ze. . „Welnee, kind. Morgen moet ik weer in functie zijn. Ik ga op reis.” „Op reis?” herhaalde Wiep verbaasd. „In de trein?” „Nee, in een vliegtuig. Ik ben aangewezen als werktuigkundige bij de vliegdienst op Indië.” Guus zag er in-gelukkig uit. „Jongen, hoe durf je?” zei tante Jannie. „En vindt Truus dat goed?” jammerde tante Ger. Alleen Wiep en Jet juichten van blijdschap. „Hoe Truus ’t vindt, tante? Maar matig. Ze krijgt het een beetje saai, wanneer ik telkens voor enige weken weg moet. Maar ze heeft vooruit geweten, dat ik bij ’t vliegverkeer wou.” „En dan de ongelukken, die er steeds weer met de vliegtuigen gebeuren.” RAADSELS „Ongelukken gebeuren er overal, met auto’s, fietsen, zelfs als je gewoon loopt, op straat, maar ook in huis. Ik neem m’n mascotte mee, die moet me beschermen.” En Guus haalde een allersnoeperigst wit zijden beertje uit z’n zak. „Dat heeft Truus me gegeven,” voegde hij er bij. Tante Jannie vond dat bijgeloof, maar Jet riep: „Wat ’n leuk idee.” Wiep had honderd uit te vragen over Guus’ werk. En de grote neef had heel wat te vertellen en vond een gretig gehoor. „En,” besloot hij, „hebben jullie gelezen, dat ze van hier naar Zuid-Afrika zijn gevlogen?” „Neen.” „’t Is zo. En wie weet, of jullie na verloop van tijd ook niet met een vliegmachine naar je vader teruggaan.” „Wat zou dat heerlijk wezen! Dan waren we zo bij Paps. Ik zal het aan moeder schrijven,” zei Wiep. „Ik weet iets leuks,” bedacht Jet: „Guus moet op die Zuid-Afrikaanse lijn zien te komen. Dan kan hij telkens onze groeten aan vader overbrengen .. „... die geen uren, maar misschien dagreizen srer van de vlieghaven zit. Dom gansje.” En Guus gaf Jet een duwtje in haar zij. s Middags moest de grote neef weer weg. En Jet kwam bij de jongens terug met opgetogen verhalen over alles, wat ze van Guus geboord had. „En misschien gaan we wel met een vliegnachine naar Zuid-Afrika,” besloot ze. „Wanneer?” Jet en Wiep naar Schiphol 10 JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Als we er t geld voor bij elkaar gespaard hebben. Vliegen is zo jofel, lui.” En nog eens vertelde Jep van de vliegtocht op Schiphol. Alleen door die vliegerij al was Jep in de club een persoon van bijzonder gewicht. „Zeg,” begon Theo opeens, „waarom zouden we ook niet een Schipholclub oprichten, zoals Jep in de stad had.” „Daar is geld voor nodig, om naar Schiphol te gaan,” merkte er één op. „We betalen contributie voor de entree-gelden en het rondleiden. En dan gaan we heen en terug in de vrachtauto van m’n vader. Vader houdt ook wel van zo iets,” zei Gerrit, wiens vader aannemer was. „Ja, ja,” juichte Jep, „en ’t duurt nog lang voor ’t grote vacantie is.” „Juist goed. Want we moeten nog veel sparen,” vond Harm. Ze hadden het nog erg druk met verdere besprekingen. Toen begon het onverwacht nog hard te vriezen na Nieuwjaar en och, wat zouden ze graag hebben gereden. Maar Beverlo was arm aan water. Doch Gerrits vader wist raad. Die had achter z’n huis een heel groot gedeelte, dat bestraat was met plavuizen. Daar waren opslagplaatsen voor hout, stenen en nog veel meer. Nu had hij alles zo veel mogelijk op zij laten zetten en het terrein onder water gezet. Wat werd dat een fijne ijsbaan. Dat Jet er ’s morgens en ’s middags heentrok met haar schaatsen, is gemakkelijk te begrijpen. Toen kwam als een donderslag bij mooi weer het bericht, dat Jet ’s Zondagmiddags bij de RAADSELS familie van Merlen op de thee werd verwacht, ’s Zaterdagmorgens, toen dokter zijn patiënten bezocht, had hij ’t er al met de tantes over gehad, dat Jet eens bij Eustasia moest komen. Toen dokter tegen het spreekuur weer thuis was, besprak hij zijn plan met vrouw en dochter. Mevrouw voelde er niet veel voor, maakte allerlei bezwaren en noemde nog eens alles op, wat ze in het nichtje van de dames Bovenschoute afkeurde. „Dan staat het aan jou om dat meisje te helpen,” beweerde dokter, „de vader is ver weg, de moeder moet voor het onderhoud werken en twee zulke oude, ziekelijke dames kunnen moeilijk een levendig kind in de goede richting leiden.” Dus schreef mevrouw een briefje en liet de uitnodiging bij de tantes aan huis bezorgen. „Op antwoord wachten?” vroeg het dienstmeisje. „Ja, doe dat maar.” Tante Ger nam het epistel aan en liet het door haar zuster voorlezen. „Aardig voor Jet, hè,” zei tante Jannie, „zeg maar dat ze komt.” Tante Ger bracht de boodschap aan de wachtende gedienstige over. Maar... Jet vond de uitnodiging volstrekt niet aardig. „Ik ga niet,” zei ze heel beslist. •Jet,, je moét gaan,” hernam tante Jannie aoos, „’t zou heel onbeleefd zijn om te weigeren. We hebben trouwens de invitatie al voor je aangenomen.” „Nu, dan schrijft u maar een briefje, dat ik om ie een of andere reden verhinderd ben.” 10 * JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL, „ik weet er geen, zei lante vier, ook. reu beetje nijdig. „Wel, tantetje, dan verzint u er een. Bij voorbeeld, dat ik voor straf in de kelder opgesloten zit.” „Onzin.” „In ieder geval ben ik niet van zins om te gaan.” „We zullen nog wel eens zien.” Tante Ger dacht, dat Jet nog wel zou veranderen vóór ’t zo ver was. ’s Zondagmiddags, dadelijk na het vroege middagmaal, kwam Jet binnen met de schaatsen om haar hals. „Kind, je zorgt, dat je om drie uur bij dokter bent,” riep tante Ger haar achterna. En tot Wiep zei ze: „Jij maakt dat Jet op haar tijd past hoor.” Nu was Wiep volstrekt niet van plan om mee te gaan rijden. Guus had een fijn vliegboek meegebracht, dat hij mocht lezen. Hij was er al een heel eind in en wou er nu mee verder gaan. Hij liep echter zijn zusje achterna, die al in de gang was. „Je gaat toch, hè, Jet?” „Waarheen?” „Naar dokter.” „Ik dénk er niet aan. Ik heb volstrekt geen zin om daar de hele middag opgeprikt te zitten als je zo heerlijk kunt schaatsenrijden.” „Jet, de tantes zullen woedend op je zijn.” „Dan moeten ze maar geen uitnodigingen aannemen zonder mij er zelf in te kennen.” „’t Is onbeleefd ook, Jet.” „Mij een zorg. Aju!” RAADSELS En weg was Jet. Wiep ging lezen. Maar helaas waren zijn gedachten er niet voortdurend bij. Hij dacht aan z’n tegenstribbelende zuster. Die was nu druk aan ’t rijden en zou stellig niet naar ’t doktershuis gaan. Wat vervelend, dat die mensen straks aldoor maar zouden wachten en Jet niet verscheen. En o, wat zouden de tantes opspelen. Er viel niet aan te twijfelen, of Jet zou haar straf niet ontgaan. Ineens kreeg Wiep een idee, dat een prachtige oplossing zou brengen in deze kwestie. Als Jet voor jongen ging en ze hem er voor aanzagen, waarom zou hij, Wiep, dan niet als meisje naar dokter gaan? Iedereen zei toch altijd, dat ze sprekend op elkaar leken! Wiep keek op de klok. ’t Was half drie. Hij deed zijn boek dicht en zei: „Tante, ik ga nog een poosje weg.” Geen van de beide dames hoorde het: ze deden haar dutje. Wiep verliet zachtjes de kamer en liep op zijn tenen naar boven, naar Jet’s kamer. Daar zocht hij het een en ander uit van zijn zusjes garderobe, nam dat mee naar z’n eigen hokje en verkleedde zich daar. Ten slotte haalde hij een kam door z’n korte haar en bekeek zich in de spiegel. „Precies een meisje,” zei hij tevreden, liep nog eens naar Jets vertrekje en keek, of hij zo iets als een kettinkje kon vinden. Jet droeg die dingen nooit, maar hij wist, dat Jet er eens een van moeder had gekregen. Hij vond het in het laatje van de wastafel tussen allerlei rommel. Toen hij het omgedaan had, vond hij zich nog meisjesachtiger. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Beneden van de kapstok greep hij een witte, gehaakte muts, die Jet zelden op had, omdat ze die te mooi vond en trok zijn zusjes wintermantel aan. De handschoenen zaten in de zak, ’t stond netjes, wanneer hij die ook aan had. In minder dan geen tijd was Wiep op weg naar de dokterswoning, waar het dienstmeisje hem opendeed en zei: „Hang je kleren daar maar op.” De bezoekster deed het. Toen maakte het meisje een deur open en liet de gast binnen. Wiep stapte dadelijk op mevrouw af en gaf haar beleefd ’n hand, toen begroette hij dokter, daarna Eustasia. „Zo, Jet,” zei de heer des huizes, „ik vind het prettig om eens met je kennis te maken. Ik heb je dikwijls genoeg uit de verte zien spelen bij de school...” „O, ja,” zei Jet, alias Wiep, een beetje verlegen. Want per slot van rekening vond hij het toch niet zo’n prettig werkje om zich voor z’n zusje te laten doorgaan. Maar alles liep goed van stapel. Er werd thee geschonken met heerlijk gebak en tenslotte zei dokter: „Eusje, neem Jet eens mee naar de apotheek en geef haar wat dropjes.” De meisjes vertrokken. „Noem ons kind toch niet „Eusje”. Dat ’s gewoon geen naam. Maar... die Jet is me erg meegevallen.” „Zie je nu wel. Mij valt ze een beetje tegen. Ze is zo tam.” „De tantes zullen haar op het hart gedrukt RAADSELS hebben, hoe ze zich moest gedragen. „Mogelijk.” Dokter zette de radio aan en zocht een station op. De meisjes kwamen weer binnen. Dadelijk stevende de pseudo-Jet op het toestel af en zei vol bewondering: „O, wat ’n prachtig toestel hebt u. Een Philips?” „Nee, ’t is een Amerikaans. Er is geen station op de hele wereld of ik kan het krijgen. Kijk zó.” De bezoekster was één en al aandacht en deed allerlei vragen, die blijk gaven, dat ze meer van radiotoestellen afwist dan men gewoonlijk weet. Dokter keek vol verbazing toe, hoe het meisje handig de stations opzocht. „Heeft je broertje ook zo’n belangstelling voor de radio?” vroeg dokter. En Wiep was opeens zo verdiept in zijn liefhebberij, dat hij vergat, dat hij een rol te spelen had. „Een broertje?” zei hij, „ik heb alleen een zusje.” Dokter dacht opeens aan z’n gesprek in de apotheek. „Hé,” zei hij, „dus hebben jullie twee meisjes en dan nog Wiep.” Ineens begreep Wiep z’n domheid. „Welnee,” zei hij kleurend, „ik vergis me. Ik heb alleen een broertje Wiep.” Mevrouw en dokter moesten lachen om de vreemde vergissing van de bezoekster. Toen ging de bel over. „Hè, ik hoop niet, dat je naar een patiënt moet,” zei mevrouw. De deur ging open en... Ineens ging bij alle JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL vier de personen in het vertrek de mond wijd open van verbazing. Want... daar kwam nog ccn Jet Bovenschoute binnen. En het meisje, dat kwam, herstelde zich het eerst en begon hartelijk te lachen. „De schat!” riep ze. „Wie?” vroeg dokter, „ik?” „Nee, hij daar: mijn broertje Wiep.” „Je broertje? Wiep?” waren de verbaasde uitroepen. Wiep stond er bij met een kleur als vuur en had deerlijk het land. Dokter werd ineens getroffen door het grappige van de situatie. Hij begon hard te lachen en zei: „Dus jij bent de échte Jet!” En hij pakte de binnenkomende bij de schouder. „Ja, dokter. En u moet weten, dat ik volstrekt geen zin had om bij u op visite te komen. We hebben zo’n jofele ijsbaan. Wiep zei, dat u ïn de tantes het heel kwalijk zouden nemen, als k wegbleef...” „Natuurlijk,” viel mevrouw de spreekster in de 'ede. maar ik zei,, dat ’t me niet kon schelen.” „.... en toen ben ik voor Jet in de plaats gegaan. Ne zijn tweelingen, ziet u...” „Ja, ’t verschil is voor ons niet te zien,” zei nevrouw. „Toch vond ik die Jet al wat vreemd,” voeerle Eustasia er bij. „En onder het rijden, drong ’t tot me door, Lat t met aardig was, om maar alleen aan m’n ïgen plezier te denken en toen ben ik naar huis gegaan, heb me verkleed en...” RAADSELS „Tableau!” zei dokter vol pret. „Kom, ga zitten, echte Jet. Vrouw, geef ’t kind wat. En nu begrijp ik, dat de pseudo-Jet zo’n interesse voor de radio heeft.” „Hij bouwt een toestel bij meester,” vertelde Jet. „Maar nu wil ik ook weten, wie Jep is,” zei dokter opeens, „de Jep, die de vriend van Nelis is.” Even stilte. „Nu?” drong dokter aan. „Dat ben ik,” zei Jet toen zacht. En met stukjes en beetjes moest het meisje toen alles vertellen. „’t Is begrijpelijkerwijs een heel belangwekkende jongensperiode geweest in je meisjesleven, Jet,” zei dokter, „maar heus, Wiep en Jet, ’t is beter dat jongens jongens en meisjes meisjes blijven. En je hoeft waarlijk geen saaie Piet te zijn, om toch plezier te kunnen hebben zonder die wilde jongensspellen. Heel vele er van zijn voor een meisje niet gezond.” Dokter sprak zo ernstig, ’t leek net een echte vader. „Nou, maar ik vind ’t toch maar heel echt, dat een meisje al die tijd aan ’t hoofd heeft gestaan van een club, die niet met meisjes wou spelen, beweerde Jet. „Dat kan ik me voorstellen. Maar nu moet je er op de een of andere manier een eind aan maken. Als je vader of je moeder hier waren zouden ze dat ook eisen. En de tantes? Nu die zullen we er maar niets van vertellen...” *» •.. Die zouden uit haar vel springen,” zei Jet lachend. JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL „Jet, beloof je ’t?” vroeg dokter nog eens en keek het meisje ernstig aan. „Ja, dokter.” „Goed, zo. En wil je dan eens een keertje meer hier komen?” „O, wel graag,” zei Jet, „wanneer bent u thuis?” „M’n vrouw en Eusje zijn gewoonlijk thuis.” „O, ja,” zei Jet en ’t klonk ’n beetje benepen. ’t Was al donker, toen de twee Jetten naar huis gingen. Ze raakten onderweg over het geval niet uitgepraat. Toen het tweetal door de achterdeur binnen kwam, schrokken ze. Nu zou tante Ger alles ontdekken. Maar ze zag niet eens, dat het twee meisjes waren, die binnenkwamen, door Jets regenjas. ’s Avonds in bed bedacht Jet een plan. En om dat uit te voeren, ging ze de volgende middag, de laatste middag van de vacantie, Eustasia afhalen om op de baan te gaan schaatsenrijden. Mevrouw liet node haar dochtertje mee gaan en drong erg op voorzichtigheid aan. Jet bracht haar gezelschap regelrecht naar de jongensbaan. Theo zag Jep, zoals hij dacht, aankomen met een meisje. „Geen meiden op onze baan,” riep hij direct. „En waarom niet?” vroeg Jep. „Omdat we nooit met meisjes spelen.” „Zo. Hebben jullie nooit met meisjes gespeeld?” informeerde Jep weer. „Nooit.” „Je ook nooit door een meisje laten aanvoeren?” „Het idee! Wat denk je van ons! Ik dacht, RAADSELS 3at je ons beter kende,” zo klonk ’t door elkaar. „Welnu, kijk dan,” zei Jep en gooide z’n jas lit. En... daar stond... een meisje! „Ben jij Jep?” vroeg Theo langzaam. „Ja, maar eigenlijk Jet met een t. Als Jet mocht ik niet meedoen, als Jep wel. En was ik een goed kameraad, al was ik een meisje?” „Een bovenste beste,” riep Harm. „Nou, en of! Leve, Jet!” klonk het door elkaar. Alleen Theo keek op z’n neus. Het was z’n eer JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL te na, dat een meisje t bij t worstelen van hem gewonnen had. Dat zij de baas gespeeld had. „Ja, je was ’n goed makker, Jet,” besloot hij. „En mogen wij nu op jullie baan rijden?” „Met genoegen.” En de beste rijders hielpen Jets vriendin om haar wat beter thuis op het ijs te doen raken. HOOFDSTUK XII NAAR SCHIPHOL De school begon weer en waarlijk, nu Jet Eustasia beter leerde kennen, viel ze toch wel mee. Vooral daar dokter er op stond, dat ze zijn dochtertje eens mee zou nemen, de buitenlucht in. Op zulke tochten was Eustasia meer ’n gewoon kind. Hoe graag was Jet weer eens met de jongens op ’t veld gaan spelen. Maar, ze had dokter haar belofte gegeven en die wilde ze houden. Wèl ging ze met haar nieuwe makkertje naar Nelis. Wat die opkeek, toen hij bezoek kreeg van twee jongedames. En wat hij ophoorde, toen het meisje hem vertelde, dat ze zijn vriend Jep was. „Zie je wel,” zei Nelis, „daarom vond ik je dadelijk zo aardig: omdat je een meisje was.” Met dat al miste Jet haar speelmakkers heel erg. Dat konden geen tien Eustasia’s goed maken. Het meisje van den dokter bezat een uitgelezen verzameling boeken en spellen, een keurig ingerichte speelkamer en dat alles kon Jet maar matig boeien, „’t Is net, of ik in een gevangenis zit,” zei ze tegen Wiep. En toen kwam daar nog bij, dat tante Ger ernstig ziek werd. Het was ineens gekomen, midden in de nacht. En ’s morgens kon de JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL patiënte haar linker arm, noch haar linker been bewegen. Dokter vond de toestand ernstig, ’s Avonds kwam hij terug met ’n verpleegster. Wanneer de zieke beter werd, zou ze toch hulpbehoevend blijven. En tante Jannie kon zich met haar rheumatiek ook zo slecht redden, ’t Was een moeilijke toestand. „De kinderen kunnen hier niet blijven,” peinsde hij. „Want de beste oplossing is, dat de beide oude dames naar een inrichting gaan.” Temidden van zijn overpeinzingen, verscheen Guus. Wiep had aan moeder en aan hem per extra bestelling een kaart gestuurd. Guus had juist een paar dagen vrij na z’n reis. Dokter legde hem de toestand uit en sprak over Jet en Wiep. „Ze kunnen bij mij komen,” zei hij, „dan zijn de kinderen geborgen en heeft m’n vrouw gezelschap, wanneer ik weg ben.” „Een prachtige oplossing zowaar.” Guus schreef direct een brief naar Groningen. Hij twijfelde er niet aan, of z’n tante zou met de regeling accoord gaan. Guus vertrok zo gauw mogelijk weer, nadat de dokter beloofd had, dat hij Wiep en Jet de volgende dag even met z’n auto zou komen brengen, benevens hun bagage. Een vriend, ook arts, die bij hem logeerde, kon voor hem waarnemen. De volgende morgen moesten Jet en Wiep haastig bij verschillende mensen afscheid gaan nemen. Tante Ger lag er zo zielig bij, maar toch glimlachte ze nog even tegen de kinderen. Tante Janna was aangedaan. Wiep en Jet bedankten de tantes voor al haar lieve zorgen. NAAR SCHIPHOL De bagage werd ingeladen en op verzoek van Jet reden ze nog even langs Nelis om hem goedendag te zeggen. Jet beloofde om hem een kaart van Schiphol te zullen sturen. ’s Middags om 1 uur kwamen ze bij Guus aan. Truus en haar man ontvingen de pupillen hartelijk, vroegen dadelijk, hoe ’t met de zieke was. Dokter bleef koffiedrinken en zei, dat Guus te allen tijde bij hem kon komen om raad en daad. Al gauw nam dokter toen afscheid. Jet en Wiep bedankten hem voor ’t brengen en gaven veel groeten mee. Wat ’n gebeurtenis voor Jet en Wiep, dat ze nu dag aan dag vlak bij Schiphol waren en alles konden zien, wat er gebeurde. Van tante Jannie kwamen er goede berichten over haar zuster. Haar huishouden zou opgeheven worden en dan gingen ze, zodra tante Ger vervoerd mocht worden, naar een tehuis voor oude dames niet ver van Beverlo af. Al gauw kwam moeder de kinderen eens opzoeken. „Wat ben ik jullie dankbaar, dat jullie je over Jet en Wiep ontfermd hebt,” zei ze tegen haar nicht en neef. „Dat hebben u en oom zich vroeger over mij, ouderlozen jongen, ook gedaan,” hernam Guus. „Bovendien is ’t voor Truus zoveel gezelliger nu ze de jongelui bij zich heeft.” Dat moest Truus toegeven. Moeder vertrok weer en ’t leven ging z’n gewone gang. Jet en Wiep moesten overdag naar school. Jammer, dat ze er niet altijd bij waren, als de machine opsteeg, tot wier bemanning JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL Guus hoorde. Maar Truus vertelde hun dan later alles. Ze hadden het gezellig samen en Wiep werd al gauw de allerbeste vrienden met velen van de werktuigkundigen van Schiphol. Vlak bij woonde een hofmeesteres van de K.L.M. Dat werd de speciale vriendin van Jet. En de vader van deze jongedame was een rustend leraar in het Engels en maakte Wiep en Jet ’s avonds een uurtje met die taal vertrouwd. In het begin van de vacantie kreeg Jet bericht, dat de club naar Schiphol zou komen. Ze wachtte ze op. Wat ’n blij wederzien! En natuurlijk mochten Jet en Wiep mee met de rondgang. Nelis was er ook bij. Z’n heup was weer genezen, maar de club richtte zich naar het erelid, zodat ze telkens eens rustten. Met de grootste belangstelling kijken Jet en Wiep altijd naar het vliegtuig, dat naar ZuidAfrika vertrekt en hun luchtpost meeneemt. Als ze het zien, is ’t net, of ze wat dichter bij vader zijn. Maar als ’t opstijgt, voelen ze zich weemoedig. Ze moeten achterblijven. Doch ze vertrouwen er vast op, dat ze ééns de tocht mee zullen maken. En kan ’t niet door de lucht, wel, dan is ’t over ’t water ook goed. SERIE: „DE VIER JAARGETIJ DEN’* Prijs: In prachtband a ƒ1.20 Ingenaaid in gekleurd omslag . a ƒ 0.75 MEISJESBOEKEN (Leeftijd 8—12 jaar.) JET EN WIEP NAAR SCHIPHOL, d. J. H. Brinkgreve-Entrop Geïllustreerd door Miep de Feijter Gewoonlijk leefde Jet bij het oogenblik. Ze was zóó’n zieltje-zonder-zorg en door haar grappen en malle uitvallen maakte ze moeder en Wiep vaak aan ’t lachen. Deze twee hadden dat wel noodig doordat vader naar Zuid-Afrika was vertrokken om daar te trachten een nieuw bestaan te vinden. Hoe dat alles reilt en zeilt en welke rol Schiphol en de vliegtuigen in het verhaal spelen, zullen de lezers wel ervaren. CERRIE EN JUUL EN ’T BUITENKIND, door A. Gass—Van der Hoop, Geïllustr. door Nans van Leeuwen Gerrie heeft Juul tot vriendin en de meisjes zijn weer het middelpunt van een heel clubje. Het milieu wordt levendig beschreven; Juul is niet kwaad, maar Gerrie, verwend en neigend tot jalousie, veroorzaakt soms onprettige gebeurtenissen. Nu komt daar plotseling een derde bij, een nichtje uit Gelderland, dat in haar geboorteplaats de H.B.S. niet kon afloopen, omdat haar vader zijn betrekking verloren had, en die nu bij Gerrie in huis komt. Ze heeft een flink karakter en na veel lief en leed wordt Truida als vriendin in den kring opgenomen. MARLEENTJE, door Elisabeth Stelli. Geïllustr. door Nans van Leeuwen Marleentje zit in de eerste klas van de H.B.S. Nu moet je niet denken allemaal schoolverhalen te krijgen. Een enkele maal hoor je daarvan, b.v. als die nieuwe leerares komt. Daar is Marleentje in den beginne goede maatjes mee. En dan die geschiedenis met dat horloge. Het was toch niet aardig van haar, dat ze het stilletjes droeg; gelukkig bleek later dat er nog een goede zijde aan was. Maar nu zeggen wij er niets meer over, het is veel aardiger als je het zelf leest! UITGAVEN GEBR. KLUITMAN ALKMAAR SERIE: „DE VIER JAARGETIJDEN Prijs: In prachtband * ƒ1.20 Ingenaaid in gekleurd omslag . . • è ƒ0.75 MEISJESBOEKEN (Leeftijd 8-12 jaar.) LOTTIE EN FEM GAAN OP DE TANDEM, door J. H. Brink- greve—tntrop. ueniusir. auur ivne^ de Feijter Ook nu weer weet Mevrouw BrinkgreveEntrop haar gegeven aan de moderne smaak en omstandigheden aan te passen. Zij laat de tandem, die op het oogenblik zoo populair is bij jong en oud, een belangrijke rol vervullen. Fem, zelfbewust en actief en het droomstertje Lot, een ouderloos nichtje, dat in dezelfde stad wordt opgevoed, zijn de gelukkige bezitsters van een tandem, waarop zij menig kilometertje op hun tochten in de vacantie of naar school afleggen. Wie zou hiervan niet willen lezen? WERVELWIND, door A. Gass-Van der Hoop. Geïll. door Freddy Langeler Wervelwind is een karakteristieke benaming voor een druk kina vol onberekenbare invallen en drukke manieren. Cor Jonkers is zoo’n kleine wervelwind die haar moeder heel wat te doen geeft. Moeder leeft van een klein pensioen, zoodat Cor’s wenschen niet op slag vervuld kunnen worden. Ten slotte komt er verandering ten goede door den invloed van een tante die verpleegd moet worden. Cor kwijt zich van die taak en weet haar onstuimigheid in te toornen. POP EN HAAR DIEREN, door J. H. Brinkgreve-Entrop. Geïll. door Miep de Feijter HET KAMPERFOELIEHUIS, door P. A. E. Oosterhoff. Geïll. door Miep de Feijter Welk een bonte verscheidenheid van kinderleven, wat aardig opgewekt samengaan van die groote groep uiteenloopende jongens en meisjes vinden wij hier met vlotte pennestreken geschetst. De tegenstelling tusschen Leni die zoo goed kan musiceeren, maar zich niet daarop laat voorstaan en den verwaanden Hein, is goed getroffen. UITGAVEN GEBR. KLUITMAN — ALKMAAR GEÏLL. BIBLIOTHEEK „ONS GENOEGEN” Prijs: I n prachtband a ƒ 0.90 Ingenaaid in gekleurd omslag . a f 0.60 MEISJESBOEKEN (Leeftijd 8-12 jaar.) DINEKE DURFAL, door j. H. Brinkgreve-Entrop. Geïllustr. door Miep de Feijter Bij alles wat de drie dochtertjes van Tandarts Durban, daarbij geholpen door de buurkinderen van de villa „Jolijt” uithalen, is Dineke vooraan, maar ze durft ook goed te maken wat ze door haar onbezonnenheid heeft bedorven. Daarop berust haar groote populariteit en wanneer de buurfamilie gaat vertrekken en er andere menschen op „Jolijt” komen te wonen, is de nieuwe mevrouw een warm voelende vriendin voor de moederlooze Dineke. DE AVONTUREN VAN EEN SCHAATSENRIJDSTER, d. Annie S. Bergsma. Geïllustreerd door Miep de Feijter In het Friesche land is het schaatsenrijden in hooge eere en reeds op zeer jeugdigen leeftijd begint de beoefening van deze waarlijk nationale sport. Iedereen neemt er aan deel, ook de kleine Wiekje, die de hoofdpersoon is van dit verhaal. DRIE VOCELS UIT VERSCHILLEND NEST, door A. GassVan der Hoop. Geïllustreerd door Miep de Feijter To de Raaf, Bep van der Valk en Els van den Arend, dat zijn de drie vogels, die alle drie uit een ander nest in éénzelfde klas zijn terechtgekomen. Het boek verhaalt over de avonturen van een ieder der meisjes. Miep de Feijter zorgde voor de plaatjes. (Rijk der Vrouw.) IN EN OM „DE KLAPROOS”, door Freddy Hagers. Geïllustr. door Nans van Leeuwen „De klaproosjes”, zooals de schoolgaande kinderen uit dit gezin natuurlijk al gauw genoemd worden, zijn leuke kleuters. Vooral de tweeling, Bietje en Oetje, is een gezellig span, uit wier leventje door de schrijfster prettig verteld wordt. (Haagsche Post.) UITGAVEN GEBR. KLUITMAN — ALKMAAR CEÏLL. BIBLIOTHEEK „ONS GENOEGEN Prijs: In prachtband ^ ƒ0.90 Ingenaaid in gekleurd omslag . * ƒ0.60 MEISJESBOEKEN (Leeftijd 8-12 jaar.» IANNEKE, DAT KLEINE BOERINNETJE, door Elisabeth Stelli. Geïll. door Miep de reijter Het leven van Janneke en haar broertje Jaap in het kleine Geldersche dorp is wel geheel verschillend van dat van de stadsjeugd. Janneke draagt nog de kleederdracht van de streek, een nauwsluitend zwart lijfje, een wijd rokje en een gebloemd halsdoekje. Soms heeft ze zorgen, o. a. als ze een gouden kettinkje vindt van een schoolkennisje, een naar, nuffig kind. Dan is het heel moeilijk om het moois na drie dagen terug te brengen. Maar er zijn ook pleziertjes; een schoolreisje heel naar Arnhem, een zelfgemaakt circus, een logeerpartij in Amsterdam. Een boek voor meisjes, dat ze zeker heel mooi zullen vinden. (Het Vaderland.) VRIENDINNEN AAN HET WATER, door J. H. BnnkgreveEntrop. Geïllustreerd door Miep de Feijter Dit is een verhaal van vijf vriendinnen en zooals de titel reeds aangeeft zijn het meisjes die veel houden van watersport. Maar er komen ook broertjes bij met een kano en daar de meisjes zwemmen als visschen, mogen ze er ook zelf in roeien. Het,s alles op en aan het water en bij het heerlijke zomerweer is het aan de boorden van den plas een drukte van belang. Ook de winterpret speelt een groote rol. ZWARTOOGJE, door Felicie Jehu. Geïll. door Miep de Feijter Zwartoogje, origineel, pittig kind van negen, wordt in de zomervacantie ondergebracht in een kinderhuis. Daaraan ging vooraf een periode, waarin de moeder zich genoodzaakt zag aan een niet al te tactische tante de huishouding en de opvoeding van het ietwat verwende kind over te dragen; eindelooze conflicten waren het gevolg. In het tehuis gaat het beter en de stemming stijgt tot het hoogtepunt, wanneer Zwartoogje bij haar thuiskomst een zusje ontdekt. «Het Kind.) UITGAVEN GEBR. KLUITMAN — ALKMAAR