IN EN OM „DE KLAPROOS” DOOR FREDDIE HAGERS BIBLIOTHEEK „ONS GENOEGEN” Parmantig wipte Bibbersnoetje met korte, malle sprongetjes de kamer binnen. (Blz. 40) IN EN OM „DE KLAPROOS" DOOR FREDDIE HAGERS GEILL. DOOR NANS VAN LEEUWEN MEISJESBOEK (Leeftijd 8—12 jaar.) \LKMAAR — GEBR. KLUITMAN HOOFDSTUK I WAARIN WE KENNIS MAKEN MET „DE KLAPROOS” EN HAAR INHOUD. Wie in het vriendelijke plaatsje Buitendorp de hoofdstraat doorwandelde, voorbij de school, de kerk en het postkantoor, om vervolgens bij de krui* denierswinkel van Geurtsen linksaf te slaan, be* landde zodoende in een aardig laantje met aan weerskanten kleine villaatjes, welk laantje de trots was van heel het dorp. „Doctor Reederslaan” stond er op het bordje, aan het begin van het laantje, zo genoemd naar den ouden, het vorige jaar overleden dokter Reeders, die zich gedurende de vele jaren, dat hij in het dorpje zijn praktijk had uitgeoefend, bemind had weten te maken bij een ieder in de omgeving. Ogenschijnlijk liep dit laantje, na het laatste nog splinternieuwe huis van notaris Verheul, door, doch wie goed keek, zag dat opzij daarvan een klein, smal paadje regelrecht de hei in voerde, en wie dan de moeite wilde nemen, ook dit paadje tot het eind af te wandelen, kwam tenslotte aan een aller* aardigst klein huisje, dat op zichzelf de moeite van de wandeling al volkomen waard was. Och, het was niet nieuw, zoals de meeste huisjes in de Reederslaan — gelijk deze bij afkorting door de Buitendorpers werd genoemd — maar het zag er zó vriendelijk en gezellig uit, dat iedereen, die het IN EN OM „DE KLAPROOS” nog niet kende, onwillekeurig even bleef stilstaan, om er naar te kijken. De vensters, de deur en de gehele omlijsting waren rood geschilderd en op het witte tuinhek stond met forse letters de naam: „De Klaproos.” Wat „De Klaproos” vooral zo aantrekkelijk maakte voor de voorbijgangers, was de weelde van bloemen in de voortuin, die de frisheid van het huisje nog voordeliger deed uitkomen en aan het geheel iets vrolijks, iets zonnigs gaf. Maar, hoe vriendelijk „De Klaproos” er van buiten ook uitzag, mevrouw Bekkers vond, met een hul* peloze blik naar de rommel om haar heen, dat het er van binnen nog maar weinig op leek. „O,” klaagde ze tot haar man, die juist bovenop een ladder bezig was, een schilderij op te hangen, „het lijkt wel, of we er niet dóórkomen! We schieten gewoonweg niet op!” „Kom, kom!” meende mijnheer Bekkers gemoede* lijk, „niet zo somber, vrouw. Een verhuizing brengt rommel mee, dat weet iedereen. Maar, je zult eens zien, vóór we een week verder zijn, ziet het huisje er van binnen even fraai uit als van buiten en staat alles netjes op z’n plaats.” Mevrouw zuchtte. „Ik wil het hopen!” sprak ze, „het is in ieder geval een geluk, dat de kinderen zo direct naar school konden... die zouden nu toch maar in de weg gelopen hebben, en Oet...” Mijnheer, boven op de ladder, grinnikte. „Oet,” sprak hij, „is een heerlijke bengel, die als een echt kind geniet in de verhuizing. Hoe méér rommel, hoe liever het haar is. De rakker,” vervolg* de hij, „is ze me daar gisterochtend met mij mee geweest naar het dorp, om een loodgieter te halen voor die schoorsteen in de keuken... je weet wel. KENNISMAKING MET „DE KLAPROOS’ Welnu, de man was niet thuis, maar zou met een uurtje komen. En nauwelijks sta ik weer bovenop m’n ladder om in de gang dat wandbordje op te hangen, of daar wordt gebeld. Ik ren naar de voor* deur... trek de deur open, en... daar staat Oet met een lange, oude jas aan van mij, en een deuk* hoed op. Over haar schouder jouw boodschappen* tas, vrouw, met allerlei gereedschappen er in... een hamer, een nijptang, een zaag... enfin, van alles, waar ik juist even tevoren naar had lopen zoeken... De loodgieter, meneer! zegt me die bengel met een zware stem.” Mevrouw Bekkers glimlachte. „Ja, ’t is een heer* lijke rakker!” beaamde ze. Op dat moment werd de kamerdeur geopend en een meisje van zestien jaar, met een zacht, lief ge* zicht je kwam binnen, op haar ene hand voorzichtig een presenteerblaadje balancerend met drie kopjes er op. „Wel, wel!” prees haar vader met een goedkeuren* de blik, „daar doe je goed aan, Lizeke, daar kom ik ’s gauw m’n ladder voor af. Onze meid wordt al een écht huisvrouwtje, hè Moeder?” vond hij dan en streek Lies vluchtig even over het haar. „Nou,” vond ook mevrouw Bekkers, „zo’n kopje koffie zal smaken in die rommel. Kom, kind, we gaan hier maar even zitten, hè?” en ze trok haar dochter naast zich op een kist, die nog moest wor* den uitgepakt. „En schiet je al op in de keuken?” „Ja, hoor Moes... ’t gaat fijn!” lachte Lies, de oudste van vier Bekkertjes, „blijft u maar met vader hier aan het werk, dan zorg ik strakjes wel voor de koffietafel en zo. Want als u dat er ook nog al* lemaal tussendoor moet doen...!” Mevrouw gaf haar een lief knikje. „Je bent een heerlijke hulp voor ons, hè Vader?” IN EN OM „DE KLAPROOS” riep ze dan deze tot getuige. „Dat zou ik denken!” beaamde die, „ik kan feite* lijk wel weer naar kantoor gaan, met zo’n knappe dochter thuis.. „Ja, dat zoudt u wel willen!” schaterde Lies je, „geen sprake van, hoor! U helpt moeder net zo lang tot alles aan kant is. En eerder mag u van mij niet naar kantoor. Stel je voor... wie moet dan al die zware kasten en dingen versjouwen... ? Dat is mannenwerk, hoor!” „Nou, kindje, het was ook maar gekheid!” stelde vader haar gerust. „O,” sprak moeder plotseling, „daar zijn de kleintjes al. Wat voeren ze nu weer uit.. Ze tikte hevig tegen de ruit. „Ga ze maar gauw open doen, Lieske!” verzocht mevrouw dan, „voor d’r ongelukken gebeuren.” „Wat doet Oetje?” informeerde meneer van z’n hoge standplaats af op de ladder, terwijl hij juist het laatste schilderij had opgehangen en nu aanstalten maakte, naar beneden te komen. „Och, ze wil Doortje over het hek laten sprin* gen,” verklaarde mevrouw, „verbeeld je, over het hèk! Oet lijkt af en toe precies een jongen, zo wild. En hoe ze dat arme kind nu weer noèmt, mag Joost weten, Piet of Biet...” Plotseling werd de kamerdeur opengeworpen en drie meisjes stormden achter elkaar binnen. „Dag... dag Mams, dag Pap!” gilde Oetje, „schieten jullie al op? O, wat een verrukkelijke rom* mei nog.” „Oet!” waarschuwde mevrouw, „wees alsjeblieft wat kalmer en nergens aanzitten met je handen, hoor! Dag Doreke, en dag Puck!” begroette ze ver* volgens de kleinste van het viertal, een kleuter van acht jaar. „Hoe hebben jullie ’t gehad, kinderen, de KENNISMAKING MET „DE KLAPROOS” eerste dag op school?” en ze tilde haar jongste van de grond, terwijl ze haar op beide wangen een zoen gaf. „Kom ik ook nog aan de beurt,” informeerde meneer Bekkers lachend naar zijn vrouw opziende, „laat dat kind ’eres los, Moeder, ze krijgt warempel niet eens gelegenheid om haar vader te begroeten. En dat gebeurt ’r niet alle dagen om deze tijd.” „Nee, dat is waar,” beaamde mevrouw, „over drie dagen zijn we weer onder ons. Dus profiteer er nu maar van, hier is je dochter!” en ze overhandigde hem de hevig spartelende Puck. „Zèg!” protesteerde meneer, gemaakt verontwaar* digd, „weet je wel, wat je daar zegt? Onder ons ... on* der ons? Dus nu zijn we niet onder ons, omdat ik er bij ben! Wel, ’t is fraai, hoor, dat moet ik zeggen.” Mevrouw lachte smakelijk. „Och, je weet wel, hoe ik het meen. Dan ben jij weer naar kantoor, en zien de kinderen je niet tus* sen de middag. En?” wendde ze zich weer tot het drietal, „hoe hebben jullie ’t gehad? Wacht, on* derwijl de koffietafel dekken.” „O,” begon Oet opgewonden, „weet u, hoe ze ons noemen op school, Moes? Raad u ’ns?” „Kind, ik weet het niet!” lachte mevrouw, „en dan moet je me eerst eens zeggen, wie „ze” zijn!” „Nou, de leerlingen, allemaal... de meisjes en de juffrouw!” „De juffrouw?” „Ja, die heeft het verzonnen, echt waar! Wel kijk, zei ze, toen ik en Doortje binnenkwamen...” „Doortje en ik!” verbeterde papa Bekkers ernstig. „Nou ja!” Oet haalde met een onverschilllig ge* baar haar schouders op, „dat is toch zeker hetzelf* de. Hè, luistert u nou!” vervolgde ze ongedul* dig, ziende, dat haar moeder onderhand voortging IN EN OM „DE KLAPROOS” ae tarei te dekken. „Ja, kind, ik luister wel,” sprak mevrouw met nadruk, „heus.” „Nou... wel kijk! zei de juffrouw dan, daar heb# ben we de Klaprozen!” „De Klaprozen?” riep moeder verbaasd uit. „Ja, natuurlijk! Omdat we immers in „De Klap# roos” wonen!” verduidelijkte Oetje en opgewonden vroeg ze: „Vindt u ’t niet énig, Moes?” „Ja,” antwoordde papa Bekkers voor haar, „ik vind het erg aardig bedacht van de juffrouw... de Klaprozen! Warempel, ja... daar horen wij dan ook bij! Wij ook, Moeder!” lachte hij. „En ikke ook!” juichte Puck, „ik ben de kleine Klaproos!” Ze lachten allemaal hartelijk. „En,” vervolgde Oetje, „o, weet u, hoe de juffrouw Doortje noemt?” „Nou?” „Bietje!” juichte Oet. „Bietje?” glimlachte mevrouw en ze keek vragend naar Doortje, die uiterlijk en innerlijk precies het tegendeel was van haar tweelingzusje Oet. „Ja,” vertelde Doortje kalm, „toen ik binnenkwam, zei de juffrouw, „o, meisje, wat heb jij een paar heerlijke gezonde kleuren op je wangen! Weet je, hoe ik jou voortaan zal noemen?... Bietje! Je bent net zo’n gezellig rood bietje, zo gezond zie je d’r uit.” „En vind je ’t niet naar, kind, om Bietje genoemd te worden?” informeerde mevrouw. „Welnee, Mam, waarom? Alle meisjes hebben een bijnaam op school, dat is juist leuk!” „Nou,” lachte meneer Bekkers, „dan zullen wij voortaan ook maar Bietje zeggen, hè? De tweeling Oetje en Bietje! Hm, ’t klinkt niet slecht — wat KENNISMAKING MET „DE KLAPROOS” denk jij d’r van, vrouw?” „Nou, maar... voor mij blijf je Doreke, hoor! En,” vervolgde ze, „hoe heeft onze kleine Ukke* puk het gehad vanochtend?” „Fijn Mam, maar Oet trekt zo onderweg! En ze wil aldoor hardlopen!” klaagde de kleine. „Klikspaan!” schold Oet, en stak haar tong uit. „Foei, Oet!” bestrafte mevrouw Bekkers, „wat zijn dat voor manieren, meisje? En dan... je weet toch, dat Puck zoveel jonger is dan jullie. Ik wil niet heb» ben, dat je met Puck holt, versta je? Als ze valt, is het te laat.” „Juist,” beaamde meneer Bekkers, „en dan nóg wat, Oet! Dat hek hier voor het huis, is niet om er overheen te springen, maar er zit een keurig deurtje, waardoor je binnen kunt komen. Wil je daar ook om denken, voortaan?” Oet bromde wat binnensmonds. „Ik versta je niet, Oet!” sprak haar vader streng. „’t Is net zo vervelend, altijd met een jonger zusje te moeten lopen! De meisjes plagen je allemaal!” klaagde Oet nu op haar beurt. „Och kom,” zei meneer Bekkers ongelovig, „ik denk véél eerder, dat de meisjes allemaal wel zo’n jonger zusje zouden willen hebben. En in ieder ge* val gaat Puck ’s morgens met jullie mee naar school en om twaalf uur wachten jullie netjes op haar. En je holt niet, begrepen Oet?” „Ja, Vader,” klonk het nu zacht. „In orde,” sprak meneer Bekkers, Puck optillend, die zich meteen maar op zijn schoot had genesteld, „en nou gaan we allemaal koffiedrinken, zo goed en zo kwaad als dat gaat in de verhuisdrukte. Ah... daar is Lizeke al met de bekers melk. Fijn zo, kind! En jullie, jongens ... allemaal je handen wassen voor je aan tafel gaat” IN EN OM „DE KLAPROOS” „De mijne zijn niet eens vuil!” protesteerde Oet, terwijl ze haar lang niet smetteloze vingers onder haar vaders neus duwde. „Noem je dat niet vuil?” lachte deze, op een grote inktmop wijzend, „en daar... het lijkt warempel wel, of je ze vanmórgen niet eens gewassen hebt.” „Jawel, maar d’r was nog geen zeep!” beklaagde Oet zich, „die zat nog in één van de kisten.” „Zo, nou enfin... maar nu is er in elk geval wel zeep bij het fonteintje, dus maak maar vlug voort.” „En geen rommel maken, hoor!” dreigde mevrouw hen nog achterna, toen ze stoeiend en duwend ach* ter elkaar de kamer verlieten. Van uit de gang klonk hoog Oets stem, die de nieuwe juffrouw prees. Mijnheer en mevrouw Bekkers keken elkaar aan. „Die juffrouw Wensing,” begon mevrouw zacht, „schijnt Oets hart gestolen te hebben.” „Des te beter,” vond meneer, „misschien dat ze dan nü haar best doet. Het lijkt me ook een zeer verstandige vrouw, die de juiste tact heeft om met meisjes als Oet om te springen.” Op dat moment kwamen de kinderen weer bin* nen en onder veel gelach en gekakel werd aan de gezellig gedekte koffietafel plaats genomen. „O en Mam!” begon Oet weer opgewonden te vertellen, terwijl haar ogen schitterden en de kin* deren als kleine, hongerige wolven op de stapel boterhammen waren aangevallen, „volgende maand is de directrice jarig ...” „Nou, en?” „Dan krijgen we allemaal een reep chocola en dan moet ieder meisje wat doen, begrijpt u? Een versje leren, of een verhaaltje vertellen, of... of... of zonets! Je mag helemaal zelf verzinnen, wat! Enig, hè Moes? Wat zouden wij doen, Mam?” KENNISMAKING MET „DE KLAPROOS” „Kind,” lachte mevrouw, „dat weet ik nü nog niet. En bovendien, dat moet je immers zelf beden* leen, zeg je net? Dus... doe dat dan maar eens! Het zou wel aardig zijn misschien,^ als jullie samen iets konden doen, Doortje en jij.” # Hè ja, Biet!” vond Oetje enthousiast, „willen wé?" , , . „O, ik wil wel,” meende deze, „maar het is pas de volgende maand.” . „Nou ja, maar daarom kun je d’r nü toch al wel vast over praten!” meende Oet, die zich een dergelijke onverschilligheid voor zulke grote gebeurte* nissen niet kon voorstellen. „O ja, en Mam... de directrice was vanmorgen even in de klas en zei, dat ik u moest zeggen, dat ze u eens gauw een bezoek zou komen brengen, als u klaar was met die verhuisrommel.” „Dat zal de directrice wel niet gezegd hebben, denk ik!” lachte meneer Bekkers. „Nou ja!” gaf Oet toe, „maar ze bedoelde het toch! Ze zei natuurlijk: met de verhuizing!” „O juist!” knikte mevrouw ernstig, „nou, dat zal ik dan heel prettig vinden, Oet. Maar.. je vertelt het me wel een beetje laat, vind je niet?” „Nou,” meende meneer het nu voor z’n dochtertje te moeten opnemen, „ik vind het van Oet anders al een hele prestatie, dat ze het je heeft verteld, vrouw, want over het algemeen, hè Oet, vergeet ze zulke dingen nog wel eens te vertellen!” En hij trok Oet plagend aan een oor. „Hè, dat is flauw!” meende deze,, „ik vergeet nooit wat! Tenminste niet met opzet!” verbeterde ze haastig, de lachende gezichten om zich heen ziende. „Nee,” bromde meneer, „dat moest er ook nog bijkomen! Stel je voor!” HOOFDSTUK II „DE KLAPROOS” KANT EN KLAAR. — DE FEESTELIJKE INWIJDING. Vader had gelijk gekregen. Na drie dagen van heel, hard en onafgebroken werken was „De Klap# roos die avond „kant en klaar,” zo#als hij met trots verzekerde. Moeder had geglimlacht. Kant en klaar... nou ja, wat vader dan kant en klaar noemde natuurlijk, want in de keuken moesten nog nieuwe gordijnen worden opgehangen, en boven waren nog twee kamers, waar héél wat aan ge# daan moest worden, zo#als bijvoorbeeld het zomen van de overgordijnen. En alles met de hand, want nu ze eenmaal hingen, kon je ze er werkelijk toch moeilijk meer afhalen. Maar, ja... dat waren ten# slotte ook allemaal werkjes, waaraan vader niet helpen kon en waarvan mannen geen verstand had# den natuurlijk. Vandaar dat vader het huis kant en klaar noemde, en... wat waar was, was waar... „De Klaproos” zag er nu ook van binnen gezellig uit! Heel gezellig zelfs, en vader had héérlijk geholpen! Hij kon nu met een gerust geweten weer naar kan# toor gaan. „Jammer,” vond Oetje, toen ze die middag alle# maal om de koffietafel zaten, „jammer... die rom# mei is véél leuker.” „Ja,” lachte vader, „als het aan Oetje had gelegen, hadden we de hele week nog op kisten gezeten, „DE KLAPROOS” KANT EN KLAAR in plaats van op stoelen, hè Oet?” „Nou, fijn!” meende deze, en ze klakte met haar tong, alsof ze iets heerlijks proefde. „Maar ik ben toch maar heel blij, dat we al zo ver zijn, dat alles op z’n plaats staat!” vond moe* der, „en dat „De Klaproos” nu kant en klaar is, op... eh... die kleinigheden na, zoals vader ze noemt.” „Hè,” vond Oet opeens, „weet u wat? We moes* ten „De Klaproos” inwijden!” „Inwijden?” verbaasde moeder zich. „Ja,” verklaarde Oet, „dat doen ze immers altijd met gebouwen, die klaar zijn. Dan steken ze de vlag uit, en.. „Maar we hebben geen vlagl” wierp moeder tegen. „Nou, ja... dan maar zonder vlag!” meende Oet* je, „maar dan vieren ze ook altijd feest.” „Hè ja!” stemden Bietje en Puck luidkeels in, „feest!” Papa Bekkers grinnikte. „Aha! waait de wind uit dié hoek? Maar,” vond hij, „eerlijk is eerlijk! We hebben allemaal wel een lekkernijtje verdiend, en vooral moeder.” „Nee,” weerstreefde deze, „vader heeft het hardst gewerkt.” „En anders onze Lizeke, hè kind?” prees vader, „die heeft het zeer zeker verdiend, zo kranig als zij ons geholpen heeft!” „En mogen wij dan laat opblijven vanavond?” vleide Puck, voor wie dit feit op zichzelf al vol* doende „feest” betekende. Moeder glimlachte. „Ja, hoor Ukkepuk! Jullie mogen allemaal laat op* blijven vanavond en vader en ik gaan vanmiddag als we hélemaal klaar zijn, met Lizeke samen naar het dorp en dan halen we van die heerlijke koekjes, IN EN OM „DE KLAPROOS” die ik daar voor de ramen heb zien staan bij den banketbakker.” „Hoera!” juichte het drietal uitbundig en Oet liet er op volgen: „’k Wou, dat ’t al vier uur was! ’k Heb niets geen zin om naar school te gaan, nou ’t hier feest is!” „Welja,” bromde papa Bekkers, „dat ook nog... geen zin om naar school te gaan! Nou, willen moe* der en ik een briefje schrijven aan juffrouw Wen* sing, dat het hier vandaag feest is, en dat de Klap* rozen — helaas! — niet op school kunnen komen?” „Hè ja!” jubelde Oet, „maar dan moet u dat „helaas” er af laten!” „Foei, Oet!” bestrafte moeder, „vind je ’t zo naar op school? En ik dacht nog wel dat je juffrouw Wensing zo lief vond?” „Och kom, Moeder,” sprak mijnheer Bekkers haastig, „dat was natuurlijk maar gekheid van Oet, zoals het van mij gekheid was, dat ik een briefje zou schrijven. Want ik zie me daar warempel, dat het al over half twee is.” „O,” schrok Oet en ze sloeg de hand voor haar mond, „dan moet ik...” „Direct naar school, ja!” vulde vader aan. Die avond was het feest in „De Klaproos.” Toen de kinderen om vier uur uit school kwamen, vertelde Lizeke hun reeds in de gang met geheim* zinnige fluisterstem: „Als je eens wist, wat we van* middag gekocht hebben... 1” „Hè, wat dan?” bedelde Bietje ook nieuwsgierig, en Puck juichte luid er doorheen: „Taartjes ... taartjes!” Lies knikte ernstig. „Ja,” sprak ze. „Puck heeft het geraden... taartjes!” „DE KLAPROOS” KANT EN KLAAR „Hoera!” juichten de kinderen in koor, zodat me* vrouw Bekkers lachend op het rumoer kwam toe* gelopen. „Ik weet, waarom jullie zo’n plezier hebben!” riep ze al van uit de verte. Met z’n drieën stormden ze op haar af. „Is het écht, Moes?” informeerde Oetje nog voor alle zekerheid, „krijgen we taartjes vanavond? Heus?” „Ja, kind!” knikte mevrouw, „de bakker had geen verse koekjes meer... tenminste niet van die lek* kere, die ik bedoelde. Nou... en toen hebben we daarvoor in de plaats maar taartjes genomen.” „Leve de bakker!” juichte Oet opgewonden. In optocht ging het nu naar binnen, waar vader, die voor het eerst na drie dagen van harde arbeid, in een gemakkelijke stoel zat uit te rusten, hevig werd bestormd. „Ja,” lachte Liesje, „halen jullie vader maar eens uit die stoel. Die doet maar net, of er niets meer te doen valt en er moet in de keuken nog een haakje getimmerd worden voor de kopj eskwast, en op mijn kamer nog een paar haken voor m’n kleren...” „Ik doe niets meer!” lachte vader, „De Klaproos” is klaar... kant en klaar, kant en kl... niet kietelen. Oet... wil je uitscheiden rakker... vort jullie, alle drie!” en met één behendige zwaai zette hij de drie kinderen van z’n schoot. Dan, met een vaartje, ver* liet hij de kamer. Even later hoorden ze hem, al zingend, luid tim* meren in de keuken. „O, zo, dat heeft geholpen!” lachte moeder. „Die goeie vader... hij heeft anders wel een beetje rust verdiend, hoor, want hij heeft hard gewerkt, deze dagen.” „Vader mag vanavond het éérst een taartje kiezen, „De Klaproos” 2 IN EN OM „DE KLAPROOS” hè Moes?” stelde Oet voor en ze keek vragend de kring rond. Mevrouw Bekkers knikte haar eens toe. „Dat vind ik lief van je, hoor Oet... want er is er één bij, waar jij o, zo veel van houdt, dat weet ik zeker! Maar... je zult het natuurlijk helemaal niet erg vinden, als vader die neemt. Is het wel?” Oet trok een bedenkelijk gezicht. „Nou,” berustte ze dan, „misschien wil vader wel veel liever een andere hebben.” Mevrouw glimlachte. „We zullen wel eens zien, maar ik vind het toch lief van je, hoor Oeteke! En nu, kinderen... je huiswerk maken, zodat we voor het eten allemaal klaar zijn! Vader zal jullie over» horen, vandaag.” Het werd een feest van je welste. Moeder vertelde een prachtig verhaal, waarnaar ze, rond de tafel gezeten, aandachtig luisterden. Daarna mochten ze een spelletje doen met kleine kaakjes, die allemaal een vorm hadden van dieren... een beer, een aapje, een leeuw, een hond, en toén... toén kwamen de taartjes! O, wat smulden ze! Natuurlijk nam vader, die al» tijd graag plaagde, eerst het taartje, dat Oet zo graag zou willen hebben, want... eerlijk was eerlijk: hij mocht de eerste keus doen. Maar gelukkig scheen hij zich op het laatste ogenblik nog te bedenken en vroeg of hij het nog mocht ruilen voor een ander. „Ja, ja!” juichte Oet, die, hoeveel moeite het haar ook had gekost, toch haar mond had gehouden, toen ze het heerlijke gebakje op vaders schoteltje zag verdwijnen. Maar nu was alles weer goed en ieder smulde van de fijne tractatie. Zo was dan de nieuwe woning ingewijd, en vader „DE KLAPROOS” KANT EN KLAAR hield, met zn kopje thee in de hand, net als op een echt feest, een prachtige redevoering, waarin hij hoopte, dat ze lang en gelukkig in „De Klaproos” zouden mogen wonen. En luid juichend stemden de kinderen hiermee in. „En nu naar bed!” commandeerde moeder, „kijk eens op de klok!” Ze keken, en... o, de wijzers stonden warempel al op... kwart over negen! Zó laat werd het alleen op een verjaardag! „Zie je wel?” zei moeder, „onze kleine Ukke* puk zit gewoon te slapen op haar stoel. Kom, schat» teke... zeg moeder en vader goedenacht en dan... rrt, naar boven, hè?” En zo werd dan het grote wijdingsfeest van de nieuwe woning besloten met een algemene optocht naar de slaapkamers, waar ze na een ogenblik alle* maal, met rode wangen van de pret, onder de wol lagen. „Oétje!” Juffrouw Wensings stem klonk ongewoon streng, „dat is nu al de derde maal, dat ik je vraag te willen opletten! Ik verbied je nu niet meer, hoor!” Oetje kreeg een kleur en zweeg. O, ze kon ook vanochtend haar aandacht niet bij de les houden... ze moést er aldoor aan denken... aan haar geheim, dat ze niemand, niémand verteld had! Zelfs Bietje niet, die toch anders altijd alles met haar deelde. Maar dit was iets, dat wilde ze voor zichzelf houden, helemaal voor zichzelf! O, als het toch maar weer goed kwam, helemaal goed... Het zou zo vreselijk zijn voor het arme, kleine... „Oet, wat heb ik het laatst gezegd?” klonk toen eensklaps de stem van de juffrouw helder en duide* lijk. 2* IN EN OM „DE KLAPROOS” Alle meisjes wendden het hoofd om naar Oetje, die met een hoogrode kleur voor zich uit zat te staren. O, dat ze ook niet beter had opgelet... dat ze toch maar aldoor moest denken aan dat andere... „Eh... eh...” stamelde ze verward. Vooraan gichelden een paar meisjes stilletjes onder elkaar. „Ik wil niet, dat er wordt gelachen, meisjes!” sprak de juffrouw, en dan tot Oet: „Nou? Wat heb ik het laatst gezegd?” „Ik... eh... ik weet het niet, juffrouw!” klonk dan Oets stem zacht en benepen. „Weer niet opgelet dus! En je hebt gehoord, wat ik je straks heb gezegd,, nietwaar? Ik verbied je niet meer, heb ik gezegd, Oetje... weet je dat nog?” „Ja, juffrouw!” „Blijf dan om twaalf uur maar even op me wach* ten! Kom, meisjes, we gaan verder met de les.” Oetje voelde hoe de tranen haar naar de ogen drongen. O, en nou moest ze om twaalf uur schoolblijven, en dat, terwijl ze nog wel direct door had willen hollen naar de hei om te kijken of... En juffrouw Wensing was boos op haar, vreselijk boos! Omdat ze niet had opgelet. En ze wilde toch heus wel opletten, maar... ze kon niet... ze kon het eenvoudig niet vanochtend. O, eergisteren had ze ook aldoor al moeten den* ken aan die... aan dat feest, dat ze ’s avonds zouden vieren, toen „De Klaproos” helemaal klaar was, maar toch had ze toen wel kunnen opletten, en maar éénmaal had juffrouw haar moeten ver* bieden. Maar nu... vandaag, nu kon ze haar aan* dacht er maar niet bij houden! En wat zou moeder er wel van zeggen, dat ze nu al moest schoolblijven, terwijl ze nauwelijks een week op school waren. O, DE FEESTELIJKE INWIJDINO ’t zou moeder verdriet doen, dat wist ze zeker, en Oetje vond het heel erg naar om moeder verdriet te doen. Zou ze dan strakjes alles aan juffrouw Wensing vertellen? Nee... dat kon toch ook niet, dat deed ze niet! Het was een geheimpje van haar alleen... helemaal van haar alleen! Om twaalf uur kwam Bietje vlug even bij haar bank. „Wil ik op je wachten?” bood ze aan. Oet schudde ontkennend haar hoofd. „Nee, ga maar vooruit met Puck. Enne... zeg het maar aan moeder.” „Goed!” Bietje aarzelde nog even. „Dag!” sprak ze dan en vlug holde ze de deur uit. Daar zat Oetje nu, helemaal alleen in het grote lokaal. Juffrouw Wensing was even naar beneden... ze zou direct terugkomen, had ze gezegd. Oetje keek uit het raam, waar ze de andere meis* jes vrolijk naar huis zag draven... kijk, daar gingen Bietje en Puck ook. Wat zou moeder zeggen, dat zij, Oetje, moest schoolblijven? Och... zó erg was het feitelijk niet eens... ze had alleen niet opgelet, en... „Zo!” klonk opeens de stem van de juffrouw achter haar, „en nou moet ik eens met Oetje praten. Wat had je op je hartje, kind,, dat je vanmorgen helemaal maar niet wilde opletten? Ja...” sprak ze en streek Oet liefkozend over het haar, „ik heb het wel gemerkt...” Oetje keek een andere kant uit, om de opkomen* de tranen niet te laten zien. O, ze had gedacht, dat de juffrouw boos zou zijn, heel erg boos, en nu klonk haar stem zó zacht, zó lief... dat ze... dat ze haar alles wel ineens zou willen vertellen. „Oetje!” sprak de onderwijzeres weer, „luister eens. Je hoeft het mij niet te vertellen, hoor meisje, IN EN OM „DE KLAPROOS” maar... maar, als je iets gedaan hebt, misschien, waarover je spijt hebt... iets, dat je niet mocht doen, zul je het dan strakjes gauw, héél gauw aan moeder gaan vertellen, zodat je er niet aldoor meer aan hoeft te denken onder de les, en je weer flink kunt opletten! Ja... zul je dat doen?” „Ik hèb niets gedaan, juffrouw... heus niet, maar... maar ” „Nee, je hoeft het me niet te vertellen, Oet. En ik zal je ook geen straf geven. We hebben allemaal wel eens iets, waardoor we minder oplettend zijn dan anders. Maar beloof je me, dat je vanmiddag weer je best zult doen, om goed op te letten? Ja... wil* len we dat af spreken?” Oet je knikte hevig met haar hoofd. „Ja, juffrouw!” klonk het dan zacht. „Goed!” Juffrouw Wensing legde haar hand op Oets hoofd. „Ga dan nu maar gauw naar huis. Ik heb beneden in de gang tegen Bietje gezegd, dat ze op de hoek maar even op je moest wachten, want dat je dadelijk zou komen. Dan hoeft moeder ook niet ongerust te zijn, als er maar twéé klaproosj es thuiskomen, in plaats van drie. Hè Oet? Dag hoor... loop maar hard en vanmiddag ... opletten, hoor!” en een dreigende vinger werd omhoog gestoken, „want anders zul je eens wat zien!” „Dag juffrouw!” groette Oetje verheugd, „dag... lieve juffrouw!” Buiten wachtte werkelijk Biet, met Puck aan haar hand. „Heb je straf gehad?” informeerde ze haastig, zodra Oet hen was genaderd. „Nee,” sprak deze, „helemaal niet! De juffrouw is een schat, een echte schat!” „Nou, zeg,” meende Bietje, „daar ben je dan fijn af gekomen. Vooruit maar Öet, laten we hard lopen, DE FEESTELIJKE INWIJDINQ dan zijn we toch op tijd thuis en hoeft moeder niet eens te weten, dat je moest schoolblijven voor straf.” „Nee,” sprak Oet opeens. „Moeder wil niet hebben, dat we hard lopen met Puck, en ik moest niet schoolblijven voor straf I Ik moest schoolblijven omdat de juffrouw iets ... iets ... met me te be* spreken had! Anders niet!” „Kind, stel je niet aan!” vond Bietje, verontwaar* digd, dat Oet haar niet in vertrouwen nam, „anders loop je ook altijd hard met Puck.” „Maar nou niet!” sprak Oet fier, en ze dacht: „ik doe nóóit meer iets, dat niet mag, om... moeder niet en om... de juffrouw niet!” Thuisgekomen, terwijl Bietje en Puck naar de kamer gingen,, waar Lies de koffietafel dekte — vader was weer naar kantoor in de stad en kwam dus niet thuis tussen de middag — ging Oet je direct naar de keuken. Bij het aanrecht stond moeder brood te snijden. „Dag Moes,” begon Oet, „hè, mag ik een kapje vooruit?” „Dag Oetekind,” begroette mevrouw Bekkers en gaf haar dochtertje een zoen, „heb je zo’n honger? Hier dan, neem dit maar vast!” en ze duwde haar twee kapjes in de hand, „doe d’r maar wat boter op.” „O, dat hoeft niet!” vond Oet en ze wilde de keuken uitgaan, maar mevrouw Bekkers hield haar tegen. „Nee, eet nou hier maar even op, want anders komen Biet en Puck direct ook om kapjes bedelen, en ik hèb er niet meer.” „Och, nee!” weerde Oetje, „ik neem ze wel even mee naar boven... ik moet toch een boek van m’n kamertje halen!” IN EN OM „DE KLAPROOS” Haastig holde ze de trap op, en eenmaal op haar kamertje, stopte ze de beide stukken brood vlug weg in de la van haar nachtkastje. Dan nam ze het boek en ging weer naar beneden. Die middag aan de koffietafel at Oet vier dikke boterhammen, en mevrouw Bekkers verbaasde zich over de gezonde honger van haar dochter, temeer, waar ze toch vlak voor het eten al twee stevige kapjes had opgepeuzeld. Maar nog groter werd haar verwondering, toen Oet, nadat de koffietafel al was afgeruimd, nogmaals bij haar in de keuken kwam, waar ze om nog een „laatste boterham” bedelde. „Kind,” schrok mevrouw Bekkers, „je voelt je toch wel goed? Waar laat je het?” En in stilte nam ze zich voor, haar man die avond er over te zullen spreken. Doch als ze op dat ogenblik om de hoek van de deur had gekeken, dan had ze gezien, hoe Oet je met haar boterham in de éne, en een grote bloemkool* stronk, die ze in het schillenbakje had gevonden, in de andere hand, ongemerkt naar boven sloop, waar ze alles, mét de boterhammen uit haar nachtkastje, onder het bed verstopte, met een stevige krant er omheen... En met een opgelucht hart, nu alles haar zo was meegelopen, stapte Oet die middag naar school, waar de juffrouw haar niet één keer meer behoefde te verbieden... HOOFDSTUK III WAARIN WE KENNIS MAKEN MET OETJE’S GEHEIM. — BIBBERSNOETJE DOET Z’N INTREDE OP „DE KLAPROOS.” Toen Oetje die middag om vier uur uit school kwam, had ze bijna geen geduld om langzaam te lopen, zodat Bietje verwijtend zei: „Zie je wel... nou hol je zelf en vanochtend.. Oetje hield haar passen in. Het was waar! Van* ochtend had ze gezegd... o, nee, gedacht, dat ze nooit meer iets zou doen, dat niet goed was... voor moeder niet en voor juffrouw Wensing niet! En nu liep ze warempel zelf alweer hard, terwijl ze Puck meetrok. Maar ze had ook zo’n haast. Ze had ook zo’n verschrikkelijke haast om te zien of... of... „Willen we straks samen touwtje springen, zeg Oet?” klonk Bietje’s stem naast haar. Oetje schrok op. „Wat? eh... nee!” sprak ze dan beslist. Bietje keek haar wat verwonderd van opzij aan. „Hè, waarom niet?” wilde ze weten, „dan help ik je met je Franse thema’s!” beloofde ze, wetende dat dit Oets zwakke zijde was. Maar ditmaal trof ze geen doel, want zeer beslist schudde Oet haar kopje ontkennend heen en weer. „Nee... vanmiddag niet! Morgen... misschien!” beloofde ze vaag. „Zèg,” ontdekte Bietje verbaasd, „wat heb je? Wat doe je mal?” „Jij doet mal!” stoof Oetje op, „en hou nou maar IN EN OM „DE KLAPROOS” verder je mond!” verzocht ze, uit angst dat Bietje anders wellicht nog verder zou vragen. En — stel je voor — ze mocht zich eens verraden... „Hè,” klonk toen Pucks stem benepen, „maken jullie nou geen ruzie, alsjeblieft!” En ze trok een onderlipje. Bietje knielde al naast haar neer. „Nee, hoor Ukkepuk! Oet en ik maken nooit ruzie!” troostte ze wel wat voorbarig, want geen tel daarna commandeerde Oet opeens: „Ja, zeg... ga nou mee, want ik heb geen zin om de hele middag aan de kant van de weg te zitten!” „Zie je nou wel” beefde Puck, „nou hebben jullie toch ruzie, en Oet is boos!” Oet aaide met een vluchtige beweging over Pucks angstige gezichtje. „Och, welnee, hoor!” sprak ze, „ik ben niet boos. Maar kom nou!” liet ze er wat ongeduldig op volgen. Nauwelijks thuis gekomen, stormde Oetje naar boven en geen vijf minuten later verliet ze door de achterdeur ongezien het huis, onder haar arm het grote pak in krantenpapier, dat ze die ochtend onder haar bed had gestopt. „Gelukkig!” bedacht ze opeens, „dat Lies ’s mor» gens hun kamertje al had gedaan, want stel je voor, dat ze het had gevonden.. Haastig stak ze dwars de hei over, tot ze eindelijk bij een bosje struikgewas belandde, waar ze voor* zichtig omheen liep. Dan... tilde ze de struiken heel behoedzaam wat op en... twee angstige, glin* sterende oogjes keken haar aan. „Och,” sprak Oetje, en ze liet zich met een plofje op haar knieën vallen, „ben je zo bang, konijntje? Je hoeft toch niet bang te zijn voor Oetje? Kijk eens... ik heb wat voor je meegebracht... lust je KENNISMAKING MET OETJE’S GEHEIM dat wel? Boterhammen, en een lekkere.^ verse bloem# koolstronk! Hier, eet maar lekker op.” Het konijntje, een klein, mollig beestje, lag op z’n éne zij, en keek Oetje nadenkend aan, terwijl ze sprak. Dan snuffelde het even aan de groene bladen van de bloemkoolstronk, die het toch wel èrg lek# ker scheen te vinden, want na nog even wat angstig naar Oet te hebben gekeken, begon het er gulzig aan te knabbelen. „O,” lachte Oetje, „wat gaat jouw neusje grappig op en neer als je eet... kijk, het wipt helemaal... het bibbert gewoon! Weet je, hoe ik je noemen zal? Want alle beestjes hebben een naampje, dus jij moet er ook één hebben... weet je hoe ik jou zal noemen? Nou, raad ’es? Och, raad ook maar niet, want je bent maar een klein, arm konijntje... ik zal het je wel zeggen: Bibbersnoetje! noem ik je. Vind je dat geen prachtige naam, zeg konijn? Bib# bersnoetje! Want je snoetje bibbert aldoor, vooral als je eet. Kijk, die groene blaadjes smaken je, hè? Hier nog één... smul er maar van! En hoe is het nou met je arme pootje? Doet het nog pijn, érge pijn? Je kunt er zeker nog niet op lopen, hè? Anders was je misschien al wel van me weggelopen!” en voorzichtig raakte Oetje het be# wuste pootje eventjes aan. Het beestje trok angstig z’n kopje terug en er ging een schok door het hele lijfje. „Och, stumperdje!” sprak Oetje en ze voelde hoe er tranen in haar ogen kwamen, „doet het zo’n pijn? Die akelige gemene man ook, hè? Om die strik van ijzerdraad daar neer te zetten, zodat jij d’r met je arme pootje in vast moest raken, Ja, Bibbersnoet# je, waar wij vroeger hebben gewoond, daar waren ook van die slechte mannen, die arme konijntjes vingen... Maar is het niet heerlijk, dat ik daar net IN EN OM „DE KLAPROOS” langs moest komen, toen jij met je arme pootje in dat ijzerdraad zat verward? Ik heb je lekker los* gemaakt en stilletjes onder deze struiken verstopt. O, ja... je kijkt nog wel erg angstig, maar je hoeft nu toch heus niet meer bang te zijn, hoor Bibber* snoetje! Ik zal je niets doen! Ik kom je elke dag lekkere, groene blaadjes brengen, tot je weer kunt lopen en dan... dan ga je maar weer gauw naar je moedertje terug. Maar zul je dan beter uitkijken, dat je niet wéér met je pootje in zo’n strik terecht komt? Zó, kijk, nou leg ik hier het brood neer, en hier de bloemkoolstronk, dan kun je er zó ge* makkelijk bij. En morgenochtend, voor ik naar school ga, kom ik nog eventjes, héél eventjes naar je kijken! Dag Bibbersnoetje... hier, een heel klein zoentje op je bibberneusje... dag, hoor... tot mor* gen!” En weg holde Oetje, nadat ze eerst zorgvuldig de struiken weer over het diertje had uitgespreid. Ongemerkt kwam Oet weer thuis — o, ze was misschien maar een kwartiertje weg geweest — en toen moeder even later toevallig eens boven kwam kijken, zat ze ijverig en vlijtig haar huiswerk te maken. Oetje voelde wel even haar hartje vlugger klop* pen, toen ze moeder aankeek, net alsof ze iets had gedaan, dat niet mocht, maar.., dat was toch niet zo, vond ze. Ze deed het toch voor het lieve, kleine konijntje, en als moeder dat wist, zou ze het vast wel goed vinden, dat Oet eventjes, o, héél eventjes maar, naar de hei was gegaan, om naar het arme diertje te kijken. En toen Oetje die avond vader en moeder goede* nacht had gezegd, lag ze in haar bedje nog lang te denken over iets, dat haar ernstig bezig hield, en waarvoor ze geen oplossing kon vinden. En ze be* KENNISMAKING MET OETJE’S GEHEIM sloot er de juffrouw naar te zullen vragen, de vol* gende ochtend... Die gehele ochtend liet het Oetje niet meer los, en tweemaal al had juffrouw Wensing haar moeten verbieden. Maar Oetje dwong zich, haar aandacht bij de les te houden, want voor geen geld van de wereld wilde ze nu straf hebben, juist nu ze de juffrouw iets wilde vragen om twaalf uur. Voor schooltijd was ze nog eventjes op een hol* let je naar het konijntje gaan kijken, maar Oetje was er helemaal niet tevreden over. Neen, integendeel zelfs, ze maakte zich een heel klein beetje ongerust. Het diertje lag er zo triestig bij, net of het heel erg ziek was, en... en... o, misschien wel zou doodgaan. En nauwelijks had dan ook de bel van twaalf uur geluid, of Oetje vloog de bank uit, naar de onder* wijzeres. „Juffrouw!” hijgde ze, en haar ogen waren zo rond en vragend, dat juffrouw Wensing er in stilte even om lachen moest. Maar ze liet er niets van merken en terwijl ze Oetje liefkozend over het haar streek, sprak ze: „Had je me wat te vragen, Oeteke?” „Ja, juffrouw! Als ... als iémand eens z’n... been heeft gebroken of zo en erg ziek is, ga... gaat*ie daar dan aan dood? Nee, hè juffrouw... néé, hé?” Juffrouw Wensing schrok. „Er is toch niemand bij jullie ziek, Oet? Moeder of vader... ?” „Nee, juffrouw!” stelde Oet haar gerust, „maar als dat nou eens zo was ...” „Kind,” vond de onderwijzeres, „wat een rare vraag! Maar,” vervolgde ze, „néé, doodgaan dat doe je daar niet aan, tenminste... wanneer dat IN EN OM „DE KLAPROOS” been dan natuurlijk goed wordt behandeld en direct gezet.. „Maar..ging Oet langzaam voort, „als het nu eens een... een diertje is„ een... konijntje bij* voorbeeld?” Juffrouw Wensing keek naar het angstig naar haar apgeheven snuitje met de twee grote, vragende 3gen. „Nee, hoor!” stelde ze dan Oet gerust, „konijn* tjes ook niet. Maar,” vervolgde ze, „ik wist niet ïens, dat je een konijntje had. Dat heb je me nooit verteld.” Oet je kreeg een kleur, en opeens, haastig, zonder onderbreking,, vertelde ze, hoe ze een paar dagen geleden het arme diertje had gevonden, midden op ie hei, met z’n pootje in een strik, en hoe ze het iaaruit had bevrijd, en nu onder een struik ver* stopt, uit angst, dat die man het anders misschien :öch zou kunnen vinden. „En liep het niet weg?” vroeg de juffrouw belang* stellend. „Nee,” vertelde Oetje met een vuurrode kleur van opwinding, „het kan immers niet lopen, juffrouw, ;n... en... nou ben ik zo bang, dat het ziek is, ïeel erg ziek, en dat het misschien wel z’n pootje leeft gebroken...” „Ah, juist!” knikte de onderwijzeres, „nu begin ik iet te begrijpen. Tja...” ze keek peinzend naar het ipgewonden kindergezichtje vóór haar, „nou moet e eens goed luisteren, Oetje! Kijk, ik vind het heel irg lief van je, hoor, dat jij je over dat arme seestje hebt onfermd, maar... je had toch mis* peel jij ook wel, hè? Speel jij het dan eens voor noeder, dan kan ik zien, wat Oet en Bietje samen ichter mn rug uitvoeren, want héél erg veel lijkt iet nog niet op een poppendans, geloof ik, en... er sullen nog heel wat uurtjes geoefend moeten wor* len, voor alles is, zoals het moet zijn.” En vlijtig repeteerden ze nog een half uur door, ot eindelijk moeder verzekerde, dat het nu voor randaag genoeg was. Maar... onthouden nu, hoor ... die danspasjes... goed onthouden! De eerst* 'olgende vrije middag repeteren we weer!” „Hè, meende Oet toen ze even later alle* naai gezellig een kopje thee zaten te drinken, en en koekje knabbelden, dat Lies je had meegebracht ut net dorp, en dat blijkbaar hetgeen was, dat loeder Puck in haar oortje had gefluisterd — „hè, k begin er nu toch ook wel plezier in te krijgen, laar t is wel erg, héél erg moeilijk.” „Is ’r èlk jaar hier zo’n feest, Mam, als de direc* rlc® „J,ang }s; Dat was op onze vroegere school 001t' ontdekte Bietje eensklaps. „Nee, bekende nu ook mevrouw Bekkers, „maar .ere j aren is het hier ook niet zo, hoor. De direc* :ice wordt dit jaar vijftig jaar, zie je... daarom!” „En wat mag ik nou doen, Moes... mag ik ook at doen? bedelde Puck. Mevrouw knikte. „Ja, hoor Ukkepuk... jij mag ok wat doen! Ik heb immers straks gezegd, dat REPETITIE VOOR DE VERJAARDAG wij saampjes morgenmiddag „vergaderden” na schooltijd? Voor jou heb ik een allerliefst versje gemaakt..1, o, foei, wat jok ik nu... vader heeft het gemaakt... vader en ik samen, feitelijk.” „Hè, mogen we ’t eens lezen, Mams?” bedelde Bietje, maar mevrouw schudde ontkennend het hoofd. „Nee, dat blijft nu een geheimpje tussen Puck en mijl Hè, Ukkepuk?” „Ja, ja!” juichte het kind, „en mag ik dat opzeg* gen?” „Ja, hoor, dat mag jij opzeggen!” „En als je blijft steken, zal ik je wel helpenl” be* loofde Oet. „En je ként het niet eens!” schaterde Bietje, „hoe wil je Puck dan helpen?” „O, dan verzin ik wel wat!” meende Oet non* chalant, en ze begon meteen: .Juffrouw Manders die is jarig, O, wat zijn we blij. Misschien krijgen wij wel De hele middag vrij!” „’s Jonge, Oet,” prees moeder, „ik heb nooit ge* weten, dat jij zo prachtig versjes kon maken! Maar ... eh... wat die vrije middag betreft... hm, daar zou ik maar niet te vast op rekenen, hoor!” „O, vast wel,” meende Oetje, „als je toch jarig bent! Als ik vijftig ben,” vervolgde ze, „geef ik iederéén vrij... en paps ook!” „Nou,” vond moeder, „dat zullen we dan maar eens afwachten!” HOOFDSTUK V „GENERALE REPETITIE.” — DE VERJAARDAG VAN JUFFROUW MANDERS. „Zo,” knikte meneer Bekkers gewichtig, „dus zo meteen na het eten... grote, generale repetitie van de voorstelling, die ter gelegenheid van de vers jaardag van juffrouw Manders, morgenochtend zal worden gegeven. Wel, wel... nou, ik ben nieuws* gierig, hoor! Wil je geloven, dat ik ’r bijna niet van eten kan,” lachte hij. „Nee, dat zal wel!” meende moeder, „en,” liet ze er op volgen, „het is de moeite waard, hoor, beslist de moeite waard, hè kinderen?” „Nou!” beaamde Oet gretig, „en worden we nou straks ook helemaal als poppen aangekleed, Moes?” „Helemaal!” beloofde deze, „precies als morgen* ochtend. Dan kunnen we het best zien, hoe het wordt morgen.” „En jij, Ukkepuk, ken jij je versjes al goed van buiten?” informeerde papa dan, terwijl hij vragend z’n jongste aankeek. „Nou!” beaamde Puck met een heftige hoofdknik en bijna onmiddellijk begon ze de eerste twee regels op te zeggen. Maar moeder legde haastig haar hand op Pucks mond. „Nu niet, kleintje,” sprak ze, „strakjes.” „Dan is ’t immers generale repetitie!” deed Oet gewichtig. En inderdaad... straks was er generale repetitie — een woord, dat vader zich per ongeluk eens had laten ontvallen en dat ze meteen allemaal hadden „GENERALE REPETITIE” overgenomen, zo prachtig vonden ze het. Er zouden nog twee vriendinnetjes komen van de tweelingddaproosjes, die samen een voor dracht je zouden doen, en zo zou het dus die avond nog een hele voorstelling worden. „Nou,, nou!” meende papa Bekkers, „als ik het zo bezie, geloof ik niet, dat er morgen veel van wer* ken zal komen, wel?” „Nee,” beaamde moeder, „dat denk ik ook wel niet. Maar, het is hier in ’t dorp al jarenlang ge* woonte, dat de verjaardag van de directrice wordt gevierd, en vooral nu natuurlijk, nu ze de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, of liever... bijna dan! Nu wordt er extra werk van gemaakt. Anders krijgen de meisjes alleen een reep chocola of zonets, en wordt er ’s middags een uurtje voorgelezen in de klassen, maar nu...” „Nou, ik vind het erg aardig,” meende papa, „en het spijt me geweldig, dat ik er morgen niet bij kan zijn. Jij boft maar weer, vrouw!” lachte hij. „Hè, vraagt u vrij, Paps!” bedelde Bietje, maar mijnheer Bekkers schaterde het uit. „Nee, kind... ik denk dat ze raar zouden op* kijken, als ik vrij vroeg!” meende hij. „Omdat de directrice van de school van m’n dochters jarig is ... ha*ha*ha!” „Maar als wij jarig zijn, toch wel, hè Pap?” vleide Oetje. „Hm!” bromde meneer Bekkers, „ik ben er bang voor, hoor Oeteke, — maar... dat duurt voorlopig nog een maandje en tegen die tijd zullen we wel weer eens verder zien. Misschien dat ik dan wel een paar uurtjes vroeger naar huis kom, dat kan wel zijn, maar een héle dag... dat is een beetje te veel van het goede. En trouwens... jullie moeten toen naar school. „De Klaproos” 4 IN EN OM „DE KLAPROOS” Op dat moment werd er gebeld. „Daar zullen de andere ... hm, hm... actrices zijn!” meende vader. En werkelijk kwamen even later, opengedaan door Bietje, Greetje van Santen en Tineke Wesseling binnen. „Dag mevrouw, dag meneer... daag!” groetten ze, verlegen, maar moeder zette hen direct op hun ge# mak door te zeggen: „Nou, kinderen... jullie zijn heerlijk vroeg, nu kunnen we vlug beginnen.” En tien minuten later was de tafel afgeruimd en hoewel Liesje nog voorgesteld had, samen even af te wassen, wilde moeder daar voor deze keer niets van weten. „’t Is nu een heel klein beetje feest vanavond!” meende ze, „laat de vuile boel voor deze ene keer maar staan tot morgenochtend, en trouwens... an# ders wordt het te laat voor de kleintjes ...” Vader had intussen stoelen neergezet op een rij# tje vóór de geopende suitedeuren. „Wat moet dat worden?” verbaasde moeder zich. „Wel!” lachte hij, „voor het publiek natuurlijk! Lies je en ik en de anderen, die niet behoeven... hm, hm... op te treden!” Ze lachten allemaal. „Het lijkt wel een schouwburg!” meende Oet, die één keer een kindervoorstelling had bijgewoond en daar een levendige herinnering aan had behouden. „Zo!” sprak vader, terwijl hij plaats nam op één der voorste stoelen, „wie komt er naast me zit# ten? Dan kan het spel beginnen!” „Wel,” meende moeder, „we kunnen allemaal gaan zitten, want Ukkepuk zal beginnen met haar versje te zeggen, hè kind?” Puck knikte met haar hoofd, maar keek toch een „GENERALE REPETITIE” beetje angstig, dat ze daar helemaal alleen in die grote voorkamer moest staan, terwijl ze allemaal in de andere kamer zaten. En juist was ze begonnen met de eerste regel van haar gedichtje op te zeggen, toen ze eensklaps op? hield. „Kom...” hielp moeder, „weet je ’t niet meer? Bedenk eens goed...” „Jawel!” knikte Puck met haar hoof dje, „ik wéét het wel, maar... ik moet nog m’n mooie jurk? je aan... ’t is immers korporale repetitie!” Hier lachte vader zó daverend, dat Bibbersnoetje d’r wel van wakker geschrokken zou zijn, volgens Oetje. „En,” vervolgde Puck, terwijl haar onderlipje angstig begon te beven, „zij mogen immers ook hun mooie jurkje aan...” „Goed hoor, Ukkepuk!” troostte moeder, haastig opspringend, „het is waar hoor. We hadden er alleen helemaal niet aan gedacht! Ga maar gauw mee, dan zal mams je even helpen, hè?” „Hè, ja!” juichte Puck alweer, om er meteen op te laten volgen, „en dan ken ik het wel...!” „O, jou rakker!” knorde moeder, „anders zeker niet, hè? Nou... we zullen eens zien! Maar pas op, hoor, als je nu blijft steken, met je mooie jurkje aan!” En werkelijk, toen Puck tien minuten later op? nieuw in de voorkamer stond, in haar prachtige, rosé jurkje, met een grote strik in het haar, zei ze zonder haperen het hele gedichtje achter elkaar op. „Bravo!” prees vader en hij klapte luidruchtig in z’n handen, „dat was fijn, hoor Puck! Dat was erg mooi! Kom hier... dan krijg je van mij een pak? kerd d’r voorl” Puck, tevreden, klom op z’n schoot, waar ze zich 4* IN EN OM „DE KLAPROOS” heerlijk in vaders arm nestelde. „Ja, maar...!” weifelde moeder, „moet onze Puck nou niet naar bed, man?” Mijnheer Bekkers keek z’n vrouw even aan over de schouder van z’n jongste heen en gaf haar een knipoogje. „Hoe kan iemand nou naar bed gaan met een „korporale repetitie”, hè Puck?” vond hij. „Dat bes staat eenvoudig niet! Ik zou tenminste geen oog dicht doen, dat weet ik wel!” Puck aaide hem vleiend met haar kleine handjes over z’n gezicht. „Fijne Paps.” „Jawel, kleine ondeugd!” bromde deze, „maar... geef dan eerst je moeder maar eens een fijne, dikke pakkerd! Misschien mag je dan van haar ook ops blijvenl” „En mag ik dan zeggen, dat u het goed vindt?” vleide Puck. „Goed hoor!” lachte meneer Bekkers.. En even later zat ze, heel parmantig, ook op een stoel te kijken naar wat er verder zou gaan ge* beuren. Het waren Greetje en Tineke, die nu samen hun voordracht ten beste gaven, maar middenin bleef de arme Greetje steken, en begon te huilen. „Kom!” troostte moeder, „laat eens kijken, wat er nu komt... is dit het boekje waar het in staat, ja? Goed, o, hier!” en ze las hardop de volgende regel. „O, ja!” herinnerde Greetje zich weer, en haastig vervolgde ze met de rest. „Zie je wel!” glimlachte moeder, „als je nu mors genochtend dit kleine stukje nog eventjes doorleest, dan gaat het best, hoor Greetje! En ik vind het erg aardig, hoor! Erg mooi! Jij hebt ook kranig je best gedaan, hoor Tineke! „GENERALE REPETITIE” „En nu krijgen we de Klaproosjes!” vervolgde ze dan. „Ik was toch ook een klaproosje!” weerstreefde Puck. „Ja, natuurlijk hoor!” troostte moeder, „maar ik bedoel nu Oetje en Bietje! Kom kinderen... ga maar even gauw mee, dan zal ik jullie helpen met verkleden.” „Nou!” bromde vader, „ik ben erg benieuwd, wat d&t zal worden.” Maar... het werd prachtig! In hun aardige pop* penkleertjes met de lange, blonde vlechten zagen ze er allerliefst uit, allebei, en daarbij had moeder hun wangen flink rood gewreven, zodat het precies twee poppen waren, die daar in de voorkamer stonden. En toen... kwam de grote verrassing. Want eens* klaps sprong vader overeind en riep: „En nu moeten jullie eens even wachten, want nu heb ik nog iets aardigs!” en hij liep vlug de kamer uit. Van uit de gang hoorden ze hem roepen: „Moeder, kom je me even helpen.” En daar kwamen even later vader en moeder beiden binnen, ieder met een heel grote, wit car* tonnen doos ... precies zó groot, dat Oetje en Bietje er net in konden. „Is dat niet aardig?” prees moeder, „dat is nou een plannetje van vader geweest. Kijk... als nu het scherm opgaat, dan staan op het podium deze twee grote dozen, kijk... zó!” en moeder zette ze naast elkaar. „In de éne doos,” vervolgde ze, „staat, recht overeind natuurlijk, Bietje... in de andere Oetje. En direct als ik begin te spelen,” legde ze verder uit, „maken jullie langzaam het deksel open, stappen uit de doos en beginnen het dansje te maken, dat we geleerd hebben. Hoe vind je dat?” „O,” juichte Oet, „enig... dat vind ik nou nog IN EN OM „DE KLAPROOS” het leukste van alles 1” „En ook Bietje was opgewonden blij. „Vooruit!” bromde dan vader, „even repeteren!” en hij deed de beide suitedeuren dicht. En ja, hoor... op een seintje van moeder, opende hij ze weer, en daar stonden alleen de twee grote, witte poppendozen. Dan begon moeder te spelen, en langzaam gingen de beide deksels open ... Van uit de dozen — die net als échte poppendozen helemaal met papieren kantjes waren af gezet van binnen — stapten Oetje en Bietje en begonnen hun aardig dansje... Ze waren allemaal opgetogen, zó aardig als het was en Tineke voorspelde verrukt, dat hun dansje vast het mooist zou zijn van alles! „En nu nog allemaal voor het harde werken een lekker kopje chocola!” sprak moeder, „en dan brengt vader Greetje en Tineke eventjes naar huis, hè?” En zo werd een half uurtje later de generale repetitie besloten. De verjaardag van de directrice werd werkelijk een echt feest! Het eerste uur had juffrouw Wen* sing een mooi verhaaltje verteld, waarnaar ze gretig hadden zitten luisteren. En toen kwam juffrouw Manders zélf, die met een luid „hoera” werd be* groet, en nadat ze haar allemaal hadden gefelici* teerd, kon het feest beginnen. De grote gymnastiekzaal was helemaal versierd door de oudere meisjes en achteraan stond de piano, terwijl tussen een paar klimpalen een gordijn was opgehangen, dat als scherm moest dienst doen. Groot was de vrolijkheid, toen bij de derde voor* dracht — een heleboel meisjes hadden voor deze gelegenheid versjes geleerd — het gordijn door het DE VER 1 AARD AG VAN IUFFROUW MANDERS vele opentrekken naar beneden kwam tuimelen, omdat het niet stevig genoeg bevestigd was, en juf* frouw Manders lachte het hardst van allemaal. Maar het euvel was gauw weer verholpen, zodat de verdere voorstelling dan ook rustig kon doorgaan. Eventjes, heel eventjes maar, bleef Puck steken, of liever... wist ze niet, hoe ze moest beginnen, toen ze al die meisjes daar vóór zich zag zitten en de directrice met de andere onderwijzeressen allemaal, vlak vooraan. Maar dan hoorde ze plotseling achter zich heel zachtjes moeders stem, en achter elkaar, zonder te haperen, zei ze nu het aardige versje op, waarvoor ze een daverend applaus kreeg, en een goedkeurend kneepje in haar wang van de jarige directrice zelf. Ook het voordracht je van Greet en Tineke viel erg in de smaak, en daarna was het — pauze! En dat was voor de kinderen al een heel belang* rijk gedeelte van de ochtend, want nu kwamen de versnaperingen. Ja„ zowaar... ze kregen allemaal een heerlijk kopje chocola met een taartje! O, o, wat een feest was me dat! En iedereen mocht praten zoveel en zo hard ie wou... dat was nog nooit gebeurd op school! Nou, ze maakten er dan ook een dankbaar gebruik van en het was een gekakel en gesnater van belang, zodat juffrouw Manders af en toe lachend de handen voor de oren hield. Na de pauze ging de voorstelling weer verder, en kwam er eerst een meisje, dat middenin haar versje bleef steken en begon te huilen... Maar zo héél erg was het toch niet, want als troost kreeg ze nog een fijne reep chocola, omdat ze toch in ieder geval zo heel goed haar best had gedaan. En toen kwamen Oetje en Bietje, de beide Klaproosjes! IN EN OM „DE KLAPROOS” En, Tineke had gelijk gehad... het was het mooi» ste van alle voordrachtj es. O, o, wat klapten ze alle» maal, toen het uit was... ja, ze klapten nèt zo lang, tot de directrice vroeg of ze het nog eens zouden willen doen. Noul Bietje en Oetje wilden het maar wat graag natuurlijk en ook de tweede keer had hun dansje eenzelfde succes, en vooral het begin en het slot — waarbij ze weer in de doosjes terugstapten, en net» jes het deksel weer dicht deden — was alleraar» digst. „Nou!” prees moeder, toen ze weer in één der lokalen terug waren, waar ze hen hielp met het ver» kleden, „jullie hebt het er keurig afgebracht, hoor! Hier, heb je allebei een fijne pakkerd van me! En vader zal ook trots op jullie zijn, dat weet ik wel zeker! Maak nu maar gauw voort, dan kan je de rest van de voorstelling ook nog meemaken.” Nou, dat lieten ze zich geen tweemaal zeggen en juist op het moment, dat vier meisjes samen een alleraardigst liedje zongen, kwamen ze weer in de grote gymnastiekzaal binnen, waar ze, heel stilletjes hun plaatsen opzochten. Het werd een heerlijk feest, en na afloop — het was al over twaalven geworden warempel — sprak juffrouw Manders hun allemaal hartelijk toe, en... Oetje kreeg gelijk, want onder gejuich vertelde zij, dat er was besloten, dat de kinderen die middag uit erkentelijkheid voor wat ze allemaal voor haar had» den gedaan, niet op school behoefden terug te komen. O, wat gaf me dat een pret! De meisjes sprongen van blijdschap door elkaar en verdrongen zich naar tiun klas, om zo gauw mogelijk hun tassen te gaan dalen! Ook Bietje en Oetje holden vlug naar hun klas terug, terwijl moeder met Puck naar het lokaal DE VER I AARD AG VAN JUFFROUW MANDERS ging, waar ze zich verkleed hadden, om de kleertjes netjes in te pakken in het meegebrachte koffertje. „Fijn, hè,” meende Oetje, en ze trok Bietje aan één van haar lange vlechten, die ze bij gebrek aan tijd, maar zo hadden laten zitten van hun voor* dracht, „vanmiddag vrij!” „Nou, fijn!” vond ook Bietje, om er dan wat on* geduldig op te laten volgen: „Zeg, ben je al klaar?” „Nee, even wachten nog!” treuzelde Oet, „ik kan m’n geschiedenisboek niet vinden.” „Nou, dan ga ik maar vast naar moeder!” opperde Bietje en verliet het lokaal. Oetje haastte zich met zoeken, zoveel ze kon, want in de gang sloeg de klok warempel al half één. O, o, wat een fijne, drukke ochtend was me dat! En nu de hele middag vrij! Misschien mochten ze met moeder samen wel spelletjes doen, of zo... of een heerlijke wandeling maken met z’n allen over de hei! Hè ja, dat zou fijn zijn, ’t was nu net zulk heerlijk, zacht voorjaarsweer. Ze zou ’t moes direct vragen! Ha, gelukkig... daar had ze het boek... zo, nu gauw er vandoor! Met haar schooltas onder de arm, spoedde ze zich door de lange gang naar het lokaal, waar ze wist, dat moeder en de anderen op haar zouden wachten. „Zo!” begon ze, de deur openend, „ik ben klaar.” „Goed, kind!” sprak moes met haar lieve, zachte stem, „wij ook. Maar... waar is Bietje?” „Bietje?” Oetje keek om zich heen, als verwachtte ze, dat haar tweelingzusje zich ergens achter een bank of in een kast zou hebben verstopt, „die is toch hiér?” „Hier?” schrok moeder, „welnee... Bietje is hier niet geweest, helemaal niet!” „En ze is direct al hier naar toe gegaan!” legde Oetje uit. „Ik was m’n geschiedenisboek kwijt, en IN EN OM „DE KLAPROOS” toen zei biet, dat ze dan wel vooruit ging.. „Hè, sprak moeder, en er klonk merkbare angst in haar stem, „zou Bietje hiér naar toegaan, zeg je? Maar... ze is hier helemaal niet geweestl Waar kan dat kind dan toch zitten?” En de deur openend, keek ze in de gang. Juist op dat moment ging juffrouw Wensing voorbij. „Och, juffrouw!” informeerde moeder, en haar stem klonk ongerust, „hebt u misschien Bietje ge* zien daarnet?” „Bietje? Nee, mevrouw, die heb ik niet meer ge* zien, wel in het gymnastieklokaal, maar toen was ze nog bij u! „En ze zou hierheen gaan,” vertelde Oet, „naar dit lokaal. „Wel,” meende juffrouw Wensing kalmerend, „dan zal ze nog wel komen. Ik zou me maar niet ongerust maken, mevrouw. Maar... weet u wat, we zullen laar gaan zoeken, dat lijkt me nog beter.” En werkelijk enigszins gerustgesteld door de kal* nerende woorden van de onderwijzeres, begonnen se het hele schoolgebouw te doorzoeken, doch helaas ... zonder resultaat. „Oet!” sprak mevrouw Bekkers ernstig, „ga jij mmiddellijk naar huis, om te kijken of Bietje laar is, en als ze daar met is, dan... dan weet ik iet niet meer!” besloot ze moedeloos. „Kom, kom!” troostte juffrouw Wensing, „ik zou ïaast zeggen, er kan Bietje toch niets ernstigs over* :omen zijn, mevrouw... ze is hier niet uit de school 'eweest... Op dat moment begon eensklaps Oet te huilen. „Kom, Oet, flink zijn!” sprak de juffrouw en ze ^gde haar hand op het hoofdje van het meisje, „ga ij nu gauw even naar huis om te zien, of Bietje laar is, dan zullen wij in die tijd...” DE VERJAARDAG VAN JUFFROUW MANDERS „O, o... w*was ik toch m^maar direct... niee.. • meegegaan!” snikte Oet, „dan w*was het niet ge* beurd en nou... nou is Bietje weg!” „Och, welnee! Misschien zit ze wel thuis op je te wachten! Ga nu maar gauw, des te eerder ^ben je terug... en... je zult zien, dat ik gelijk heb!” sprak de juffrouw troostend. En ook moeder verzocht Oet dringend, vooral toch hard te lopen. „Maar voorzichtig, hóór! liet ze er angstig nog op volgen. Maar tien minuten later kwam Oetje hijgend van het harde lopen weer in de school terug, samen met Liesje, die het nieuws van haar gehoord had en ver* schrikt was meegehold, met de mededeling, dat Bietje... niet thuis was!! HOOFDSTUK VI NIEUWSGIERIGHEID GESTRAFT. — TWEE ONDEUGENDE MEISJES. Toen Bietje de deur van het lokaal achter zich had dichtgetrokken, had ze werkelijk het voornemen, vlug naar moeder en Puck te gaan, zoals ze dat ook trouwens tegen Oetje had gezegd. Maar, dat het niét gebeurde, hebben we in het vorige hoofdstuk al gelezen. Nauwelijks had ze een paar passen gedaan in de lange, brede gang, toen ze aan het eind daarvan zich plotseling hoorde toeroepen: „Psst... Psst!” Een ogenblik stond Bietje stil, overleggend, wie het toch !N EN OM „DE KLAPROOS” wel zou kunnen zijn, die daar riep, en... of het wel tegen haar was bedoeld. Aan ’t eind van de gang stonden namelijk alleen een paar grote kasten, die us bergruimte werden gebruikt en waarin boeken en mdere leermiddelen waren opgeborgen. Vanzelf* >prekend mochten de leerlingen nimmer in deze kas* :en komen en het eerste, dat Bietje dan ook opviel, iirect toen ze in de bewuste richting keek, was dat ie deur van één der kasten wijd openstond. Ze ver* vonderde zich daar nog over, juist van plan zijnde, och maar door te lopen, toen opnieuw het geheim* innige „PssstI tot haar doordrong, en duidelijk ZtZ8RdaaAZachtjeS’ heel zachtjes, haar naam toemen: „Bietje! En, het vreemdste nog van alles was wel. het wam uit de kast! Z°U ÓM% Tel ?ijnT overPeinsde Bietje e richting ^ °nwi ekeung deed ze al een pas in Bietje’s nieuwsgierigheid werd geprikkeld. Want ïeuwsgmngheid... o, ze wist het zelf maar al te oed, daarmee was ze al vaak geplaagd, en dikwijls ok was ze er zelfs al voor gestraft. Maar tóch... is daar nu eens iemand in een kast zit, en Psst!” ;gen je roept... loop dan maar eens door,” of er iets gebeurd is. Nee, dat was toch zeker wel een onmogelijkheid, 1 vooral voor iemand als Bietje, die — het moet Dg maar eens gezegd worden — een heel klein ïetje nieuwsgierig was aangelegd. En dan daarbij : mocht toch wel even gaan kijken? Daar deed ze •eb m ieder geval helemaal geen kwaad mee... En het was dan ook niet te verwonderen, dat ze oeder en Puck en Oetje, en... nou ja, alles ver* it, en op haar tenen doorliep naar het einde van * gang. JIF.I JWSC1IERIGHEID GESTRAFT Voorzichtig stak ze haar hoofd om de hoek van de deur, en daar zag ze tot haar grote verwonde* ring... Greetje van Santen in de kast, die haar venkte vlug naderbij te komen. . , „Kom ’s gauw, Bietje!” verzocht ze, „moet je s kijken... allemaal leesboekjes, zeg.. .” Bietje trad op haar tenen de kast binnen. „Maar dat mag toch niet!” sprak ze weifelend, toen ze zag, hoe Greetje een boekje van de plank nam en haar dit voorhield. „Och wat,” meende Greetje onverschillig, „je mag toch wel even kijkenl Wat steekt daar nou in? ’ „Als de juffrouw het merkt...!” aarzelde Bietje opnieuw. , _ . „Hè, wat ben jij flauw! vond Greetje, „hoe kan de juffrouw het merken! Hier, zeg... kijk eens, wat een fijne plaatjes d’r in staan...” En Bietje, al half gewonnen, maar met toch nog een laatste aarzeling, pakte het boekje aan, dat Greetje haar voorhield. Voorzichtig bladerde ze er in, heel voorzichtig, uit angst dat er anders misschien vlekken op zouden komen... stel je voor! Ja, Greetje had wèl gelijk... snoezige plaatjes stonden er in, en wat leken die verhaaltjes dol* gezellig! Hè, ze zou er zó wel in willen gaan lezen, warempel! . , „Zegl” hoorde ze opeens weer Greetje s stem naast zich, „de deur stond nèt open... fijn, hè?” Maar, als was Bietje plotseling wakker geschrokken, legde ze haastig het boekje weer neer op de stapel. „En toch mag het niet!” hield ze vol, „en jij kunt doen wat je wilt, maar ik ga weg ... direct. En... „Sssst!” fluisterde eensklaps Greetje’s stem weer, „daar komt iemand.” Angstig luisterden nu de beide meisjes en... ja, IN EN OM „DE KLAPROOS” waarlijk, Greetje had zich niet vergist. Duidelijk hoorden ze naderende voetstappen, die récht op de kast schenen af te komen. Bietje’s hartje bonsde van schrik. Ze voelde zich eensklaps door Greetje bij de hand genomen, en werd achter in de kast getrok* ken. „Houd je stil hoor!” klonk Greetje’s stem aan haar oor, maar dat was een vrijwel overbodige waar* schuwing, want ook zonder dat zou Bietje geen kik hebben gegeven. Doodstil stonden nu de beide meis* jes tegen de muur gedrukt, en nóg groter werd hun ontsteltenis, toen het geluid van de voetstappen eensklaps ophield. „Hé!” hoorden ze iemand zeggen, en het was de stem van juffrouw Merkelbach, de gymnastiek* onderwijzeres, „die kast staat open... hm, zeker vergeten te sluiten!” En... plotseling ging de deur nu geheel dicht en hoorden ze, hoe de sleutel aan de buitenkant werd omgedraaid. O o! Bietje voelde haar gezichtje gloeien van schrik en angst — daar zaten ze nu! Allebei gevan* gen... opgesloten in een kast, terwijl al de kin* deren waarschijnlijk al naar huis waren. Wat moes* ten ze nu beginnen? Allerlei gedachten gingen door Bietje’s hoofd. Zou ze schreeuwen, om hulp roepen? Ja, maar... dan vonden ze haar en kwam alles uit, natuurlijk! Alhoe* wel, dat scheen nu toch onvermijdelijk en trouwens — overlegde Bietje bij zichzelf — ze zou dapper de straf dragen, die haar zou worden opgelegd. Want verdiend had ze die zeker. Het was heel erg on* deugend van haar geweest, om in die kast te gaan Icijken, van haar en van Greetje. Ook deze was nu stil geworden en haar stem beef* Je een beetje, toen ze zei: „Wat moeten we doen, Bietje?” WIF.I JWSGIERIGHEID GESTRAFT Maar Bietje wist het ook niet en angstig tastten haar vingers langs de muur, om te kijken, of er misschien een schakelaar zat voor t electrisch licht, het was ook zo griezelig donker in die kast. Doch, ze vond niets. Buiten — in het schoolgebouw — werd het nu angstig stil! O, zéker waren nu alle kinderen al naar huis! bedacht Bietje, alleen zij... En eensklaps met een schok moest ze denken aan moeder, aan Oetje en Puck, die op haar wachtten. O, wat vrese* lijk, dat ze daar nü pas aan dacht. Ze zouden niet begrijpen, waar zij bleef, en moeder zou verschrik* kelijk ongerust zijn. Dat laatste vooral was nog wel het ergste van alles. Dat moeder bang zou zijn... bang door haar schuld... dat haar iets was over* komen misschien, terwijl ze in werkelijkheid zo erg, o, heel erg ondeugend was geweest. En eensklaps begon ze hard met haar kleine vuis* ten op de deur te bombarderen. En zelfs Greetje, die wel begreep, dat ze hier toch niet de hele ver* dere dag konden blijven zitten, hielp mee. Maar... het was een zware deur, en het lokaal, waar moeder met juffrouw Wensing en Puck juist de terugkomst van Oetje afwachtten, was nog al tamelijk vooraan in de gang, en zo bleef hun klop* pen zonder resultaat. Nogmaals bonsden ze, luid roepend, doch weder* om tevergeefs en eindelijk liet Bietje zich moedeloos op de grond zakken, terwijl ze in tranen uitbarstte. Moeder was radeloos, toen Oetje met de bood* schap kwam, dat Bietje niét thuis was en Lies je trachtte haar zo goed mogelijk te troosten. „Kom, Moesje,” sprak ze, een arm om haar heen* slaande, „wat kan Bietje nu overkomen zijn, niet» waar?” IN EN OM „DE KLAPROOS” „Och kind!” weerstreefde mevrouw Bekkers, „zeg dat nietl Met die auto’s tegenwoordig, ook al woon je dan in een dorpje... ze suizen maar langs de weg, en voor je het weet..Ze durfde de rest niet uitspreken, maar Lies je schudde heftig haar hoofd. „Nee, Moes,” sprak ze, „als er... ik zeg, èls er werkelijk iets gebeurd was, wat u bedoelt, dan... dan hadden we het immers allang gehoord. Vooral in een dorp is zonets zo gauw bekend I En iedereen kent Bietje... Wat zegt u, juffrouw?” Juffrouw Wensing knikte bevestigend. „Ik geloof ook, mevrouw!” antwoordde ze, „dat Lies je volkomen gelijk heeft. En ik kan me haast niet voorstellen, dat Bietje alleen naar huis is ge* gaan, dat ze dit schoolgebouw heeft verlaten, ter* wijl ze toch wist, nietwaar, dat u met de kinderen op haar wachtte.” „Maar laten we dan toch eens zoeken!” stelde Lies voor. „Och, dat hebben we immers al gedaan!” sprak moeder moedeloos, „het hele gebouw door...” „Maar misschien toch nog niet goed genoeg!” opperde Liesje weifelend. „Ja,” sprak ook juffrouw Wensing, „het beste zal zijn, dat we nog eens rondgaan en dan grondig het hele schoolgebouw doorzoeken. We zijn bij* voorbeeld nog niet in het gymnastieklokaal zelf geweest... misschien wacht Bietje daar wel op u, mevrouw, en is ze per abuis opgesloten of zo* iets...” „Ja, dat zou kunnen!” aarzelde mevrouw Bekkers en er kwam een hoopvolle uitdrukking op haar ge* zicht, „opgesloten, ja! Dat we daar nog niet eerder aan gedacht hebben. Komaan... vlug dan maar!” En achter elkaar liepen ze nogmaals alle lokalen TWEE ONDEUGENDE MEISJES door, welke de school bevatte, doch... nergens was een spoor van Bietje te bekennen. Doch juist stonden ze aan het eind van de gang nog eens ernstig te overleggen, toen eensklaps juf* frouw Wensing sprak: „Stil eens even, Oetje... ik dacht waarlijk, dat ik wat hoorde.” Ademloos luisterden ze allemaal en plots scheen het of ze héél in de verte, zachtjes iemand hoorden snikken. Het schéén als van heel ver te komen, ja, maar in werkelijkheid kwam het uit de kast, waar ze vlak bij stonden. „Daar!” sprak Oetje zenuwachtig, „het komt van dié kant!” „Nee,” meende de onderwijzeres, „ik geloof dat je je vergist, Oet... ik dacht, dat het uit dié richting kwam.” „Weet u wat?” stelde Liesje voor, „laten we eens roepen, met z’n allen. Misschien geeft ze ant* woord, want ik geloof vast en zeker, dat het Bietje is, die daar huilt. Het lijkt mij, dat ze ergens zit opgesloten, dus dan zullen we haar nu gauw verlost hebben, hoor Moes!” liet ze er nog geruststellend op volgen. Mevrouw Bekkers streek haar dochter liefkozend over het hoofd. „Ik geloof dat je gelijk hebt!” sprak ze, „in ieder geval moet Bietje hier nog op school zijn, dus dan zullen we haar ook zeker vinden, en... spoedig! Dat is één troost tenminste.” „Goed!” besloot ook juffrouw Wensing, „laten we maar eens roepen, maar dan... allemaal te* gelijk, hoor! Eén... twee... drié!” „Biétje!” klonk het nu in koor. En eensklaps, tot hun grote verwondering, werd er nu luid op de deur gebonsd, waar ze vlak vóór stonden. Ue Klaproos 5 IN EN OM „DE KLAPROOS” „Nee, maar!” sprak de juffrouw verheugd, „ze zit bier in de kast... hoe kan dat nu? Wel... en „kijk eens... de sleutel steekt in het slot, warempel!” Vlug draaide ze deze nu om, en... daar vloog de deur open. Tegelijkertijd vloog Bietje naar buiten, recht in moeders armen. Achter haar volgde, langzamer, Greetje, met een kleur als vuur. „O, o, kind!” sprak moeder ontroerd, „wat heb je ons in angst laten zittenl Hoe kom je nu in die kast? Het was verschrikkelijk... we waren allemaal zo vreselijk ongerust!” Nu kwam Oetje aan de beurt, en ook zij om* helsde Bietje, alsof ze naar Amerika was geweest, en aldoor nog stond Greetje er bedremmeld bij. „Ziezo, hè gelukkig!” zuchtte juffrouw Wensing dankbaar, „we zijn allemaal blij, dat je d’r weer bent, Bietje, en jij ook Greet, maar...” liet ze er dan ernstig op volgen, „meisjes, vertel me nu eerst eens even, hoe kwamen jullie in die kast?” Bietje kreeg een vuurrode kleur. Daar had je het al, natuurlijk. Aarzelend keek ze naar Greetje, die op haar beurt verlegen naar Bietje keek. „Nou?” vroeg de juffrouw, terwijl ze gespannen de bedremmelde gezichtjes der beide meisjes be* studeerde, „hoe kwamen jullie samen in die kast?” „Ik... ik... We waren in de kast, juffrouw!” stamelde Bietje, „toen... toen er opeens iemand langs kwam, die de deur op slot deed, en toen.. . toen zaten we gevangen en konden er niet meer uit.” „Zo!” sprak de onderwijzeres streng, „maar dat is niet helemaal een antwoord op mijn vraag, Bietje. Ik vroeg niet wat er gebeurde, toen jullie in de kast waren, maar... hoe je er in kwam?” „De... de deur stond open!” weifelde Bietje, TWEE ONDEUGENDE MEISJES maar juffrouw Wensing viel haar snel in de rede: „Ah, juist... ik begrijp het al, meisjes. De deur stond open, en toen kon nieuwsgierig Bietje de lust niet bedwingen eens eventjes, héél eventjes, in die kast te kijken, waar nóóit meisjes in mogen komen, dat wist je immers wel?” „D’r... d’r lagen leesboekjes!” stamelde Bietje verward, met tranen in de ogen. „Foei! Bietje!” sprak nu ook moeder streng, „en door jouw nieuwsgierigheid heb je ons zo ver» schrikkelijk in angst laten zitten.” Bietje boog het hoofd en had een vuurrode kleur. Maar opeens deed Greetje een pas naar voren en sprak, terwijl haar stem beefde: „Het was mijn schuld, mevrouw... niet die van Bietje...! Bietje wou eerst niet, maar ik...” en hier wendde ze zich tot de onderwijzeres, „ik was het eerst in de kast. Ik ha'd de deur open zien staan, en toen kwam Bietje door de gang en heb ik haar geroepen. Ze wilde eerst niet, en... ze heeft maar één minuut» je in de kast gestaan, en wou nèt weer weggaan, maar toen werd de deur afgesloten, nèt toen ze weer weg wou glippen, en... nou krijgt Bietje straf door mijn schuld!” besloot ze eensklaps in tranen uitbarstend. „Nee, Greetje!” sprak juffrouw Wensing, „als Bietje straf krijgt, dan is dat, omdat ook zij heel goed wist, dat ze iets deed, hetgeen ze niet mocht doen. Bietje was flink, toen ze weigerde in die kast te gaan, maar... ze had ook flink moeten blijven!” ’.j *100P juffrouw!” sprak thans moeder, „dat u beide meisjes afdoende zult straffen voor hun nieuwsgierigheid... het wordt tijd, dat ze die nu eindelijk eens afleren.” „Dat zal ik zeker, mevrouw!” antwoordde de onderwijzeres, „en als u het goed vindt, zou ik 5* IN EN OM „DE KLAPROOS” graag willen, dat Bietje, als ze direct met u mee naar huis is geweest om te eten, weer terug mag komen op school. En jij ook, Greetje! Meisjes, die zó ondeugend zijn, verdienen volgens mij geen vrije middag.” , . , . . . „Uitstekend, juffrouw! Ik had het u juist willen voorstellen!” meende moeder. „Ja,” sprak de juffrouw wat zachter, „dat heb* ben jullie er nu van... dat is nu het einde van die heerlijke feestdag... de verjaardag van juffrouw Manders.” De beide meisjes bogen schuldbewust het hoofd en voelden beiden diep berouw. „Kom,” sprak moeder, „laten we nu maar naar huis gaan, ’t is al bij tweeën. Het spijt me, juf» frouw, dat we u zo lang hebben opgehouden.” „O, mevrouw, dat is niets!” meende deze, terwijl ze hen tot aan de deur uitgeleide deed, „het spijt mij alleen, dat dit gebeurd is na die heerlijke ochtend.” Op straat sprak moeder bijna niet en ze liepen allemaal in hun eigen gedachten verdiept naar huis. Een paar maal keek Bietje naar moeders gezicht, dat vreselijk boos stond. Maar... moeder was niet zo boos als ze er mis» schien uitzag... ze vond het alleen een beetje ver» drietig, dat haar kleine meisje nu met dat heerlijke weer alleen in school moest zitten, terwijl alle meis» jes buiten mochten spelen, en ook was ze nog een heel klein beetje zenuwachtig door de angst, die ze had uitgestaan, dat Bietje iets zou zijn overkomen. En die middag zat Bietje, samen met Greetje, helemaal alleen in het grote lokaal thema’s te maken, terwijl Oetje lusteloos in de tuin speelde met Bib» bersnoetje, die nergens wat van begreep en even vrolijk rondhuppelde, als was er niets gebeurd... HOOFDSTUK VII BIBBERSNOETJE IS ONDANKBAAR, VINDT OETJE. — EEN VERRASSING VOOR MOEDER. „En?” vroeg juffrouw Wensing op een middag — het was enige dagen na het gebeurde — „hoe gaat het thans met Bibberneusje, Oet? Je hebt er me nog maar bitter weinig van verteld, vind ik!” Oet je kreeg er een kleur van, dan begon ze te lachen. „Bibberneusje!” gierde ze, „zo heet*ie niet eens, juffrouw.” # „O, nee?” verbaasde deze zich, „en ik dacht toch heus, dat jij ’m dat grappige naampje had gegeven. Hoe heet je konijntje dan?” „Bibbersnoétje!” verbeterde Oet triomfantelijk. „O, juist!” De onderwijzeres lachte, „nou, maar zó héél veel verschil maakt dat toch niet, vind je wel?” „Jawel, juffrouw,” meende Oet, „want bij Bibber* snoetje bibbert niet alleen z’n neusje, maar z’n hele snoetje, ziet u? En daarom heetde Bibbersnoetje en niet Bibberneusje!” „Zo, kleine wijsneus!” lachte de juffrouw, „maar nu weet ik toch nog altijd niet, hoe het met Bib* ber... eh... snoétje is?” „Fijn, juffrouw!” antwoordde Oetje opgewonden. „Vader heeft een prachtig, groot hok voor ’m ge* maakt, dat er nèt precies zo uitziet als „De Klap* roos,” maar in het klein dan, ziet u! ’t Is zó leuk... en nèt zo'n wit hekje er omheen!” „Ja,” meende nu ook de juffrouw, „dat moet zeker erg leuk zijn! En heeft Bibbersnoetje daarin ook een slaapkamertje en een keukentje en zo?” IN EN OM „DE KLAPROOS” Oet gierde het uit. „Ja,” fantaseerde ze onmiddellijk, „en in z’n keukentje kookt hij z’n eigen potje. Elke dag wat anders... hm! heerlijk! Zo fijn als het er soms ruiken kan in Bibbersnoetje’s keuken!” „En wat eet hij vandaag?” wilde juffrouw Wen* sing weten. „Bloemkoolstronken!” lachte Oetje. „Hè, lekker!” smulde juf mee. „En vóór hij gaat eten, dekt hij eerst keurig netjes de tafel!” fantaseerde Oetje opgewonden voort. „Natuurlijk,” hielp de onderwijzeres glimlachend, „dat doen alle nette konijntjes. En Bibbersnoetje heeft geen kindertjes, die hun moedertje flink kun* nen helpen bij al die huiselijke werkjes... want dat doen jullie natuurlijk thuis wèl, nietwaar?” „Ja, juffrouw!” verklaarde Oetje trots, „om beur* ten, maar Lies je toch het meest,” bekende ze dan eerlijk. „Nou, dat vind ik erg flink van Lies je. Enne... Bibbersnoetje mag zeker ook wel eens buiten spelen als het mooi weer is, hè?” „Ja, maar hij mag niet verder dan het hekje, want hij is nog zo klein, ziet u, en anders verdwaalt hij op de hei,” legde Oetje uit. „Maar... maar!” liet ze er plotseling op volgen, „hij is vreselijk on* dankbaar, en feitelijk ben ik erg boos op Bibber* snoetje.” „Brrr!” schrok de juffrouw, „dat is lelijker, zeg! En waarom is Bibbersnoetje dan wel ondankbaar?” „Nou, hij heeft aan u toch dat heerlijke leventje te danken, dat hij nu leidt,” legde Oetje uit, „want als u mij niet had aangeraden om alles aan vader en moeder te vertellen, had ik Bibbersnoetje mis* schien daarginds op de hei laten liggen, en... dan was hij misschien wel dood gegaan met z’n arme BIBBERSNOETJE IS ONDANKBAAR pootje. O, ja... vast well” besloot ze. ^ „Maar waarom is hij dan ondankbaar?” „Nou, ik heb ’m dat allemaal verteld, enne... enne...” —Oetje kreeg een kleur —„nog véél meer van u, hoe lief u bent... en weet u, wat Bibber* snoetje toen deed, juffrouw?” „Nou?” „Hij deed net of*ie d’r niets van had gehoord... draaide zich om en wipte weg met allerlei malle, gekke sprongetjes. Is dat nou niet ondankbaar? wilde Oet weten. Juffrouw Wensing lachte hartelijk. „Verschrikke* lijk, ja!” vond ze. „Nou, en toen moestde ’s avonds voor straf met blote voetjes naar bed!” fantaseerde Oetje ernstig. „Och dat arme konijntje!” beklaagde de onder* wijzeres, „dat zal het wel verschrikkelijk gevonden hebben, denk ik! Maar het is toch maar heerlijk, hè Oet, dat die kleine rakker weer helemaal beter is, en hij weer zo fijn kan springen. Ik geloof, dat het een heel lief konijntje is, en je moet er maar altijd goed voor zorgen! Zul je dat doen, Oet?” „Ja, juffrouw, vast!” beloofde Oetje met een stralend gezichtje. „Moes?” vroeg Bietje, toen ze die middag van school waren thuisgekomen, „waar is Liesje?” „Liesje, kind? Ik denk haast in de keuken, kijk maar eens!” gaf moeder ten antwoord, terwijl ze voortging thee te schenken. „Maar niet te lang bab* beien, hoor!” waarschuwde ze, ziende hoe Bietje vlug de kamer wilde verlaten, „denk om je huis* werk.” „Ja, Moes!” beloofde Bietje en even later sloeg ze met haar kleine vuisten een roffel op de keukendeur, zodat Liesje van schrik bijna een pan liet vallen. IN EN OM „DE KLAPROOS” „Dat is Oetje natuurlijk!” sprak ze, toen de deur openging. „Nee!” lachte Bietje, „dat is niét Oetje natuurlijk!” Lies je lachte. „Moest Oet weten!” sprak ze, „dan zou ze vast zeggen: zie je wel... als je maar eenmaal de naam hebt! Maar, we zijn dergelijke onstuimigheden van jou ook niet gewend, Biet!” liet ze er op volgen. Bietje hees zich op het aanrecht. „Niet met je benen tegen de kastjes schoppen, hoor!” dreigde Lies. „Kijk eens,” wees ze, „hier is de verf er al helemaal af.” Bietje knikte wat verstrooid. Ze was er met haar gedachten niet bij. Eerlijk gezegd, wilde ze Liesje wat vragen, maar ze wist niet goed, hoe te begin* nen. „Zeg...!” aarzelde ze dan, „heb jij veel geld, Lies je?” Lies je zette de groentenemmer neer, die ze juist had opgenomen, en keek haar zusje met grote, ver* wonderde ogen aan. „Veel geld?” vroeg ze verbaasd, „of ik veel gèld heb?” „Ja! Is dat zo gek?” wilde Bietje weten. Opeens schaterde Lies je het uit. „Maar natuurlijk niet, Biet... wat een malle vraag! Hoe zou ik aan veel geld moeten komen?” „Nou, je krijgt toch zakgeld!” weifelde Bietje, om er dan op te laten volgen: „Hè, ik wou dat ik al zo oud was, dan kreeg ik ook zakgeld.” „En dan zou je ’t zeker versnoepen, hè?” wilde Lies je lachend weten. Maar Bietje schudde verontwaardigd haar hoofd. „Nee, hoor... vast niet! Maar dan... dan kon ik tenminste iets kopen, dat ik... Zèg!” begon ze opnieuw, „hoeveel hèb je wel?” FFN VERRASSING VOOR MOEDER 73 „Wat?” vroeg Liesje verwonderd. „Nou, geld natuurlijk!” legde Bietje uit. „Och, kind ... haast niets natuurlijk!!” deelde Lies* je vertrouwelijk mee. „En dan daarbij... ik moet toch sparen! Stel je voor, dat ik van mn kwartje zakgeld... Maar wat wil je toch?” vroeg ze opeens, Bietje recht aanziende. Deze kreeg een kleur bij de zo rechtstreekse vraag. „Ik... ik wilde wat kopen!” kwam er weifelend. „Wat?” vroeg Liesje verder. „Zul je je mond houden?” stelde Bietje haar eerst als eis. „Tegen niémand iets zeggen, en vooral niet tegen moes? Anders vertel ik het niet!” besloot ze kordaat. „Je moet het vertellen!” sprak Liesje met klem, „vooral nu je eenmaal begonnen bent. En als je het niet zegt, dan... dan...” „Wat dan?” vroeg Bietje plagend, „dan nog niets, want als ik het niet zeggen wil, dan zeg ik het niet!” „Dan... kietel ik!” dreigde Lies, met een grote, houten pollepel op haar afkomend. Bietje dook in elkaar. „Niet doen!” smeekte ze, „niet kietelen, hoor... daar kan ik niet tegen!” „Zul je ’t dan zeggen?” dreigde Lies, en ze prikte de steel al in Bietje’s zij. Deze dook nog meer in elkaar. „Ja, ja,” beloof* de ze. „En gauw!” „Ja, direct! Ik... ik wilde wat kopen voor moes!” bekende Bietje dan. „O, hm... dan is het goed!” sprak Liesje opeens ernstig, „nou kunnen we praten! Wat wilde je kopen?” Bietje boog zich vertrouwelijk naar haar oudere zusje. IN EN OM „DE KLAPROOS” „Ik... ik heb er nog zo’n spijt van,” bekende ze dan, „van... toen, je weet wel! Dat moes zo ver* schrikkelijk in angst heeft gezeten...” Lies je knikte met haar hoofd. „En nou wou ik zo graag, zo héél erg graag voor moes een kleedje borduren. Op school, begrijp je? Dat mógen we, in het handwerkuur.” Weer knikte Lies je. . „En... en... dat wou ik dan aan moeder geven, zie je! Maar... zo’n kleedje moet je zélf betalen!” weifelde ze, „en daarom ...” „Kom je bij mij!” begreep Liesje. „Ja, ik kan het geld toch niet aan moes zelf vragen, dan is de aardigheid er af. Want ze mag er niets van weten, natuurlijk. De juffrouw zoekt de kleuren uit,” vervolgde ze, wat opgewonden. Even stond Lies je nog in gedachten, dan sloeg ze opeens haar armen om haar zusje heen en gaf haar een zoen. „Ik vind het een prachtig plan, hoor Biet! Maar alleen ... hoeveel kost zo’n kleedje wel?” „Twee gulden!” weifelde Bietje, om er meteen op te laten volgen, ziende het bedenkelijke gezicht van haar zuster, „dat geld is dan voor arme kindertjes, zie je... voor een goed doel! Heb jij...?” Lies je schudde ontkennend haar hoofd. „Zoveel heb ik niet, nee!” bekende ze, „maar...” Doch met een kreet schoot ze eensklaps op het gastoestel af, waarop de melk juist lustig begon over te koken. „O, lieve help!” klaagde ze, „en daar staan we nu allebei met onze neuzen bovenop! Wat een smeer* soel...” Maar Bietje kwam al met een vaatdoekje aan* Iragen en zorgvuldig werd alles weer schoongemaakt, totdat er niets meer van te zien was. EEN VERRASSING VOOR MOEDER „Wat een domoren zijn wel” lachte Liesje nog, „maar eh...!” begon ze dan weer, terugkomend tot hun gesprek, „weet je wat? Ik zal het vader vragen! Of wil jij dat zelf doen?” „Hè nee... doe jij het maar!” vond Bietje op* gelucht. . , „Goed,” sprak Liesje, „maar twee kwartjes leg ik er zelf bij.” „Hè,” vond Bietje met een teleurgesteld snuitje, „wat naar nou, dat ik er zelf niet eens wat aan kan betalen... ik zou zo graag...” „Maar kind!” vond Liesje, „jij maakt het immers t En dat zal moeder zeker het heerlijkst vinden, ge* loof je ook niet? En bovendien... het is immers jouw plan?” „Dus je vindt het wel leuk?” weifelde Bietje nog met een kleur. „Ik vind het heerlijk, en erg lief van je, Biet! sprak Liesje, „en als strakjes vader thuiskomt, zal ik er meteen over spreken. Goed?” t> „Hè ja! Ik ben toch blij, dat je het nu weet,’ vond Bietje en belandde met een sprongetje van het aanrecht op de grond. „En nu ga ik m n huiswerk maken!” „Ja, vlug maar!” waarschuwde Liesje, „’t is al bijna kwart voor vijf...” Zingend toog Bietje naar boven, waar Oet haar met een: „Zeg, wat ben jij luidruchtig?” ontving. „Ja, dat ben je niet van me gewend, hè?” lachte Bietje, de woorden van Lies je gebruikend. „Het lijkt wel, of je ergens pret over hebt!” vond Oet je nog verwonderd. „Heb ik ook!” bekende Bietje gewichtig. „Hè, zeg ’s... waarover heb je pret?” „Over... over... alles!” sprak Bietje geheim* zinnig, een boek uit haar tas halend. N EN OM „DE KLAPROOS” „Flauw! vond Oet, „ik vertel jou ook niets meer!” en m één dreun vervolgde ze: „partir — vertrek* ken; dormir — slapen; sortir.. Tot haar spijt kreeg Bietje dje avond geen ge* tegenheid meer, Lies alleen te spreken, en ze vreesde al, dat ze de volgende ochtend naar school zou moeten gaan, zonder een beslissing. O, jammer zou dat zijn, jammer... want morgen was het vrije handwerkuur, en dan zou ze er al aan mogen beginnen, nu moest ze wachten tot de vol* gende week misschien, en duurde het zo vreselijk lang voor het klaar zou zijn natuurlijk! Zou ze het Lies je nog durven vragen? Tweemaal keek ze veelbetekenend in haar rich* ting, doch Lies zag er blijkbaar niets van, of in ieder geval hield ze zich zo. Maar toen ze na het eten, klaar met haar huis* werk, nog even tijd had om in haar boek te lezen, een boek dat ze van Greetje had mogen lenen, voel* de ze eensklaps vaders grote, vertrouwde hand op haar hoofd, en. hoorde ze z’n stem, die fluisterde: „Je bent een lieve meid, hoor Bietje, en... begin er maar gauw aan, morgen!” Ze kreeg een kleur van blijdschap, en bijna had ze zich verraden, maar vader begon vlug te spreken over het boek, dat ze las en zo bleef toch de verras* smg een geheimpje tussen hun drietjes. En die volgende ochtend zocht ze samen met de juffrouw, aan wie ze alles had verteld, en die het ook een prachtig plan had gevonden, een heel mooi kleedje uit, dat niet al te moeilijk was, maar met toch een alleraardigst patroon. Ook aan de kleuren hielp de onderwijzeres ijverig mee, en hoewel Oetje drie keer vroeg, wat ze toch ging maken, werd ze niet veel wijzer door de vage antwoorden die ze kreeg. FFN VERRASSING VOOR MOEDER Met een kleur als vuur werkte Bietje nu aan het tafelkleedje, als moest het hetzelfde uur nog af, zodat juf lachend verzekerde, dat ze — naar ze dacht — het wat graag mee naar huis zou nemen, om er daar verder aan te werken. „Hè, ja, juffrouw!” sprak Bietje met glinsterende ogen, „een uur is zo kort., mag het, ja? Maar de juffrouw schudde ontkennend het hoofd. „Nee, Bietje,” sprak ze, „het spijt me, maar dat mag niet. Je weet... dat wordt nu eenmaal nooit gedaan, dus ik mag ook voor jou geen uitzondering maken. En trouwens... je zoudt er immers thuis toch niet aan kunnen werken, zonder dat moeder het zag. Maar, als je het nu èrg, héél erg graag vlug wilt af hebben, mag je er wel elke dag een kwartiertje of twintig minuten aan werken, na schooltijd.” „Hè ja, fijn!” sprak Bietje verheugd, maar dan betrok haar gezichtje alweer. „Maar ik moet altijd direct uit school naar huis komen, en natuurlijk vraagt moes dan, waar ik blijf, als Oetje en Puck alleen thuiskomen,” weifelde ze. „Tja!” Juffrouw Wensing schudde het hoofd. „Daar weet ik werkelijk ook geen oplossing voor... dan zul je toch moeten wachten tot het eerstvol* gend handwerkuur. Trouwens, dat is over drie dagen alweer, dus zó erg lang duurt het niet.” „Hè, juffrouw!” vleide Bietje eensklaps, „mag ik... mag ik in ’t speelkwartier niet binnen blijven om het ldeedje af te maken?” De onderwijzeres dacht na. „Och,” vond ze eindelijk, „als het om een paar dagen te doen is... welja, waarom niet? Dat is een heel goede oplossing zelfs.” En zo kwam het, dat Bietje drie achtereenvolgen* de dagen niet op de binnenplaats verscheen, tot grote verwondering van Oetje, die echter door juf* N EN OM „DE KLAPROOS” trouw Wensing onderhanden werd genomen, toen ze 3”?£*rde’ *et thuis te. zullen zeggen, als Bietje niet . wat. er „aan het handje” was. „Mag jij klikken?” sprak de onderwijzeres streng, „dat valt me erg van je tegen, hoor Oetjel Als innHt Cenf j;errassing heeft, hoeft ze die niet aan ‘ daarvoor. is het juist een verras* sing, nietwaar? En die mag jij niet bederven door er thuis over te spreken. Je zult het heus gauw genoeg we*en’ nieuwsgierigheid, Oetje, is een..." Jr+T *°etj,e Spr-?k al haastig: -Ja- juffrouw... ik weet het wel en ik was het ook niet écht van plan ik plaagde alleen maar een beetje.” En werkelijk, drie dagen later, na het tweede hand werkuur, was het kleedje kant en klaar. ”w Cïtlg’-P utji p5ees de juffrouw, „ik vind, d it Jertuit-keurig ^ebt gedaan, en moeder zal er zeker erg blij mee zijn. Hier heb je een papiertje pak het maar netjes m, en dan ... gauw naar huis!” P m_*V ’ ? wa* Jvas,me dat een verrassing voor kon Ur l!! ze.het keurige pakje openmaakte. Ze kon haar ogen met geloven, en Bietje kreeg er twee dikke zoenen voor, op elke wang. „Nou, vond vader, die er ook bij was het is ï1®*. V-°°r mij’ kè hietekind, maar... kom hier T mij 0°k ee» pakkerd er voo“ Nili et kleedje, want daar heb ik zo geen verstand Fisrixr ““•••het En zelfs Oet prees: „Kind, je bent gewoon een k t? t° netJeS/ S \e dat gedaan hebt. Ik wou dat «heef of0kromnpWeikT-,Bï ?ij gaat het bestal 'astglnaaid? ^ hde b°d Zit altijd aan elka« °?gedu?d hen jij!” lachte vader op* taand, en moeder zei met iets heel liefs in haar stem: EEN VERRASSING VOOR MOEDER „Dat kleedje is nu het mooiste van alle kleedjes, die ik heb. Want behalve die kleurige en fleurige zijden draadjes, zit er óók nog iets anders in.” „Wat dan?” wilde Oetje weten en trok het naar zich toe om het van dichtbij beter te kunnen be* kijken. „Dat zul je wel begrijpen als je een beetje ouder bent!” sprak moeder, „en misschien, dat Bietje het nu al begrijpt. Maar... ’t is niet te zien...” En Bietje, haar beide armen om moeders hals slaande, fluisterde haar in het oor: „Ja, Moes, een heleboel écht berouw 1” „Juist, kind,” sprak moeder zacht, „dat is het!” HOOFDSTUK VIII OET LIJDT AAN TEKENWOEDE. — EEN GOED PLAN VAN MOEDER. „Hè Moes, zit u nou toch stil!” verzocht Oetje wat ongeduldig. Mevrouw Bekkers zuchtte. „Ja, kind, maar m’n aardappelen staan op en ik moet heus even zien, of ze niet te gaar worden.” „Ja, maar zó wordt het nooit wat!” mopperde Oet* je, terwijl moeder opstond en haastig in de gang verdween. Het was een regenachtige Zaterdagmiddag geweest — de hei zag er grauw en ongezellig uit — en Oet IN EN OM „DE KLAPROOS” had volop tijd en gelegenheid, zich aan haar laatste en nieuwste liefhebberij te wijden... het tekenen! Want, juffrouw Everds had het duidelijk gezegd ... Oet had aanleg, beslist tekenaanleg, en sinds* dien was volgens vader, niemand meer veilig in huis. Aanvankelijk was ze begonnen met allerlei voor* werpen te tekenen... een vork, een mes, lepels en allerlei ander huishoudelijk materiaal, dat — natuur* lijk — moeder nèt altijd nodig had, als Oet bezig was het na te tekenen! Daarna waren de siervoor* werpen aan de beurt gekomen, en geen vaasje stond nadien nog op z’n plaats. O, o, wat hadden ze Oet er al mee geplaagd. Vader, moes, Lies je en de anderen, maar... ge* prezen toch ook, wanneer een tekening werkelijk goed geslaagd bleek. „En,” zoals vader meermalen beweerde, „we kunnen haar nu wel uitlachen, maar ... doe het haar maar eens na! Ik zie er geen kans toe,” bekende hij eerlijk. Maar trouwens... dat uit* lachen viel nogal mee en het was méér om Oets plotselinge tekenwoede zélf, die geen voorwerp in huis meer veilig deed zijn, voor haar grétige vingers. En tenslotte was, na de siervoorwerpen, Oets woede overgeslagen op... de huisgenoten, (Jie ze probeerde na te tekenen. Maar dat bleek heel wat moeilijker te zijn dan ze ’t zich had voorgesteld. Tientallen malen al had Bietje geduldig voor haar „geposeerd”, zoals dat met een deftig woord heet, maar nog nimmer was het haar gelukt, ook maar énige gelijkenis te vinden tussen Bietje zelf en het meisje, dat ze op het papier te voorschijn had ge* bracht. Ook vader had zich geduldig aan de proef onderworpen, maar aangezien hij weinig thuis was, kwam hij er nogal goed af — zoals hij zelf lachend zei. Puck was veel te ongeduldig om stil te zitten... OET LIJDT AAN TEKENWOEDE Liesje had nooit tijd, maar moeder... moeder moest het ’t hardst ontgelden. Totdat ze toch eindelijk ook tekenen van onge* duld begon, te geven, en nu, deze Zaterdagmiddag, er eerlijk gezegd wel een beetje genoeg van begon te krijgen. Oetje keek de kamer eens rond, in afwachting van moeders terugkomst, toen de deur werd geopend en vader binnenkwam met Puck op z’n arm, die kraaide van plezier, omdat ze z’n haar in de war mocht maken, wat altijd een waar feest was. „Zo, Oetekind!” begroette vader haar, „weer hard aan de slag? En wie is deze keer de gelukkige? Maar,” vervolgde hij, „dat hoef ik ook feitelijk niet te vragen, hè? Laat eens kijken kind!” en hij stak z’n hand uit om de tekening van Oet aan te nemen. „Als u me er niet mee plaagt!” weifelde deze. „Oetje!” Vader trok haar lachend aan een oor, „dan ken je me slecht! Plagen met die... tékening zal ik je vast en zeker niet, maar mij krijg je niet meer in die stoel!” dreigde hij lachend, en wees op de grote leunstoel, die in „De Klaproos” de laatste tijd al „Oets tekenstoel” werd genoemd. Hij bekeek lang en ernstig de tekening, die hij in z’n hand hield. „Oet, kind!” sprak hij tenslotte, terwijl hij nu voorzichtig Puck op de grond zette, „luister nu eens goed naar vader. Je moest nu voorlopig werkelijk eens ophouden met het tekenen van mensen! Nee,” vervolgde hij haastig met een glimlach, naar Oets gezichtje ziende, „dat zeg ik nu niet omdat wij steeds de slachtoffers zijn, die er voor moeten stil; zitten, maar het is beter, heus! Kijk eens... je houdingen hier in die tekening zijn werkelijk alle» maal uitstekend, maar het gezicht heeft niet de min* „De Klaproos” g N EN OM „DE KLAPROOS” ste gelijkenis met dat van moeder. En... die ge* lijkenis, Oeteke, is verbazend moeilijk. Daar moet je een beetje ouder voor zijn, en een beetje langer voor getekend hebben, om dat te bereiken! Kijk, vervolgde hij na een korte pauze, „ik ben zo bang, kind, dat je eerlijk gezegd, een beetje te veel van je zelf eist — dat je, om het zo eens te noemen, boven je kracht werkt. Ik weet niet, of je dat be* grijpt, maar ik voel het zo, en... als je het niét begrijpt, Oet... neem het dan maar van vader aan, omdat die zoveel ouder is en verstandiger dan jij. „En juffrouw Everds, de teken juffrouw, heeft ge* zegd, dat ik aanleg had!” pruilde Oetje. „Zeker, kind... dat is ook best mogelijk. Ik weet dat niet en kan dat niet beoordelen. Maar dat neemt niet weg, dat je nu nog te jong bent, om al zo hoog te grijpen. En daarin zal juffrouw Everds mij ook volkomen gelijk geven, denk ik. Vraag dat maar eens, Oet!” . Daar klonk opeens moeders stem achter hen: „Juist, dat is nu, waar ik aldoor ook over loop te denken, en wat ik al veel eerder had willen zeggen. Maar ik wist niet precies, hoé ik het zeggen moest. Ik voel het nét zo en ik geloof zeker, nét zoals vader zegt, wanneer we ’t juffrouw Everds vragen, dat die het geheel met ons eens zal zijn.” „Dus ik mag voorlopig niet meer tekenen, Paps? vroeg Oet met een bedrukt snuitje. „Maar natuurlijk wel, kind!” troostte vader, „alleen niet meer van die moeilijke onderwerpen, begrijp je?” „Maar... maar... ik oefende me juist voor de tentoonstelling!” sprak Oet zacht. „De tentoonstelling?” vroeg vader verwonderd, „wat voor tentoonstelling?” Ja ” verklapte moeder dan, „daar is Oet mee OET LIJDT AAN TEKENWOEDE thuisgekomen, vanmorgen... Er wordt in het begin van de volgende maand een tentoonstelling gehouden op school van tekeningen van de leerlingen, en ieder meisje mag daar één tekening voor inzenden, hè Oet?” Oetje knikte gretig. „En nu had ik zo graag moe# der getekend en ingestuurd!” sprak ze dan. Vader streek haar eens liefkozend over het hoofd. „Dat was zéker erg prettig geweest, maar... daar ben je heus nog wat te klein voor, meisje! Maar,” vervolgde hij, „er zijn toch nog andere dingen genoeg om te tekenen?” „Zèg!” begon mevrouw Bekkers kwasüveronts waardigd, „andere dingen... andere dingen ... Ben ik soms óók een ding?” „Nee,” sprak meneer Bekkers lachend, „jij bent... jij bent onze lieve moes? Is het niet, Oet?” Oet sprong overeind, en gaf haar beide ouders een zoen op iedere wang. „En u bent onze fijne paps!” vleide ze. „Maar,” begon mevrouw Bekkers aarzelend, „ik weet niet, zie je... ik heb zelf helemaal geen verstand van tekenen en ik kan geen twéé rechte lijnen met de hand trekken, maar... zou... zou bijvoorbeeld Bibbersnoetje te moeilijk zijn voor Oet? Wat denk je, Vader?” Mijnheer Bekkers had juist een beetje bedenkelijk z’n wenkbrauwen willen optrekken, maar Oet gaf zo’n luide, verheugde kreet, dat hij het werkelijk niet over z’n hart kon verkrijgen, haar opnieuw te moeten teleurstellen. „O, Moes, heerlijke, fijne Moes!” juichte Oetje, terwijl ze door de kamer sprong en danste, „ja, dat is fijn... mag ik Bibbersnoetje tekenen, ja? Daar heb ik gewoonweg helemaal nog niet aan gedacht. O, wat zal dat leuk zijn... Daar denkt niet één van IN EN OM „DE KLAPROOS” de meisjes aan, een konijntje, énig!” „Tja!” Mevrouw Bekkers had wel het even beden» kelijke gezicht van haar man gezien, „daar moet je vader maar eens naar vragen... ik heb het alleen maar voorgesteld, dus...” Oetje sprong op haar vader toe, en vleide haar beide armen om z’n hals. „Hè toe, Paps... mag het... mag ik?” Mijnheer Bekkers begon te lachen. „Verzet je daar nu maar eens tegen!” bromde hij, ^ en dan: „Nou, goed, Oeteke, het mag! Maar op één voor» waarde... je laat mij elke avond zien, hoe ver je gevorderd bent. En als ik merk, dat het even moei» lijk voor je is, als het tekenen van gezichten, dan moet je er mee ophouden... af gesproken?” „Ja, Paps!” beloofde Oetje, en dan: „O, dol, enig, fijn... Hè, Moes, mag...” „O, nu krijg jij een beurt,” lachte meneer, z’n vrouw op de schouder kloppend. „Ja, maar ik ben sterk,” glimlachte mevrouw te» rug, „ik zeg niet ja, als ik nee bedoel! Wat wou je vragen, Oet?” „Mag ik Bibbersnoetje dan hier in de kamer teke» nen?” „Hier in de kamer? Maar Oetje, nee heus... dat gaat niet! Stel je voor, wat een...” „Hè!” Oetje’s gezicht was één en al teleurstelling. „Buiten zit»ie niet stil, ziet u,” verduidelijkte ze. „O, juist,” sprak mevrouw glimlachend, „en hier wel!” „Dan weet ik het nu nog beter!” sprak meneer Bekkers, „je tekent hem buiten in z’n huisje, in „De kleine Klaproos!” Wat denk je daarvan!” „Maar ’t is nog zo vroeg donker 1” weifelde ze, „en ’s avonds kan ik toch niet in het donker teke» nen?” OET LIJDT AAN TEKENWOEDE „Nou,” sprak mevrouw, „een enkele keer, als het nodig is, Bibbersnoetje van heel dichtbij te be* kijken, dan mag je ’m desnoods wel even in de kamer halen, maar een enkele keer, hoor!” „Ja, Mams, fijn... dank u wel!” en juichend, met haar tekenboek onder de arm, sprong Oetje de kamer uit, op de voet gevolgd door Puck, die van de weeromstuit meekraaide. Binnen keken mijnheer en mevrouw Bekkers elkaar eens aan en... glimlachten. Met grote zorg en ongewone ernst werkte Oetje nu aan de tekening van Bibbersnoetje, en direct, toen zij de eerste lijnen er van aan haar vader liet zien, begreep deze, dat het goed zou worden. En hij moedigde Oetje aan, er flink mee voort te gaan, „maar... vooral niet te haastig, hoor, kalm aan.” Oetje was overgelukkig. Zélf zag ze heel goed, hoe prachtig haar tekening werd, en dolgraag had ze die even mee naar school genomen om aan juffrouw Everds en juffrouw Wen* sing te laten zien, maar dat mocht niet. De meisjes mochten niet vooruit hun tekening laten zien of keuren. En ze mochten ook elkaar niet vertellen, wat ze tekenden. Des te groter zou de verrassing zijn, en zodoende werd ook voor hen zélf de ten* toonstelling veel aantrekkelijker. Natuurlijk werden alle tekeningen opgehangen en neergelegd, en moch* ten de ouders en andere belangstellenden deze komen bekijken. Het was voor de Klaproosj es iets heel nieuws, dat ze op hun vorige school niet hadden meegemaakt, en zelfs Bietje, die helemaal geen aanleg had voor „tekenares” zoals Oetje het noemde, deed haar uiterste best. De kleintjes, zoals Puck, deden van* zelfsprekend nog niet mee. IN EN OM „DE KLAPROOS” Tot eindelijk... o, ze had er bijna anderhalve week over gedaan, de tekening kant en klaar was. Het was een prachtstuk geworden, vond Oetje zelf, en ook vader en moeder prezen haar om het hardst. „Als die de eerste prijs niet haalt,” voorspelde Lies je, „dan weet ik het niet, maar dat moet toch wel haast! ’t Is precies Bibbersnoetje, precies!” Oetje glom van voldoening en tevredenheid. „En,” vervolgde vader, „nu zal ik er een keurig lijstje omheen maken, of mag dat niet?” Oetje wist het niet. „Ik zal ’t morgen vragen,” beloofde ze. „Goed,” sprak vader, „dan kan ik het net mor* genavond even doen.” En ... het mocht! „Zo, zo, Oetje!” had juffrouw Everds gevraagd, „is het zo prachtig geworden, dat er een lijstje om* heen moet? Nu, ik ben verschrikkelijk benieuwd hoor, wat voor een tekening je hebt gemaakt!” „O, u raadt het vast niet, juffrouw!” voorspelde Oetje, „nooit!” „Ik zal me er ook maar niet aan wagen,” lachte de onderwijzeres, „want ik vrees, dat als ik het raadde, jij je gezicht niet in de plooi zou kunnen houden, en ik het dadelijk zou zien. En dat zou ik erg jammer vinden, want ik heb véél liever, dat het een verrassing voor me is. Maar,” besloot ze dan, „laat je vader er maar een mooi lijstje om maken, hoor... dat is best!” En... het werd een mooi lijstje, waardoor de tekening nog veel beter tot haar recht kwam. „Kind,” verbaasde Bietje zich, die natuurlijk wel op de hoogte was, omdat het in één huisgezin nu eenmaal niet mogelijk was, de tekeningen voor elkaar verborgen te houden, „kind, ik sta gewoon EEN GOED PLAN VAN MOEDER paf van je, zo knap als jij bent! Moet je mijn teke* ning zien,” lachte ze, en ze hield Oetje haar vel papier voor, waarop ze geprobeerd had een vaas met bloemen te tekenen. Maar... het was vrijwel mislukt. „Nou, ja!” troostte Oetje. „jij bent weer knap in wat anders. Frans bijvoorbeeld, en Duits, en... nou, alles feitelijk, behalve tekenen! Maar,” vervolgde Oet terwijl haar vingers alweer naar een potlood grepen, „als je nu deze lijn recht trekt, in plaats van scheef, en dié daar schuin naar boven, dan wordt het direct al veel beter. Zo valt de vaas van de tafel, zie je wel?” „Ja maar,” wierp hier vader in het midden, „Oetje mag niet aan Bietje’s tekening verbeteren, hoor... dat is niet eerlijk. Ieder vogeltje zingt, zoals het gebekt is, de één tekent mooi, de ander niet. Als je maar je best doet...” _ „Maar ik mag het haar toch wel uitleggen,” weer* streefde Oetje. „Uitleggen mag je het!” sprak meneer Bekkers, „dat spreekt vanzelf.” En werkelijk, nadat Bietje nog wat aan de teke* ning had weggeveegd en verbeterd, zag deze er al veel beter uit, hoewel ze nog lang niet mooi was te noemen. Maar de werkelijk grote fouten waren er nu in ieder geval uit. „En wanneer is die tentoonstelling nu?” vroeg moeder. „Volgende week Dinsdag,” vertelde Oetje. „Nee, nietwaar,” weerlegde Bietje, „’t is uitgesteld; het zou eerst volgende Dinsdag zijn, maar omdat er zoveel vaders waren, die dan natuurlijk de tekenin* gen niet zouden zien, is het gezet op de volgende week Zaterdag.” „Hè, wat lang nog!” vond Oetje teleurgesteld. IN EN OM „DE KLAPROOS” maar dan weer opgewonden: „U komt natuurlijk toch kijken, Moes... en u, Pap?” „Natuurlijk,” beloofde meneer Bekkers, „nu die tentoonstelling speciaal voor ons vaders is verzèt, zou ik niet eens meer durven wegblijven 1 En Lieske gaat ook mee, hè Lizekind?” „Nou!” meende deze, „ik vind het een erg leuk gezicht, al die tekeningen bij elkaar.” „En ’s middags is de prijsuitreiking,” wist Bietje te verklappen. „Zo, zo, zijn er dus nog prijzen ook?” vroeg moe* der. „Ja, geen grote natuurlijk,” antwoordde Oetje, „maar de eerste prijs is een nieuwe tekendoos.” „Nou, noem jij dat maar geen grote prijs!” brom* de vader. „Oetje, Oetje, ik wist niet, dat jij zó on* tevreden was.” „Nou, ja!” Oet kreeg een kleur, „ik bedoel natuur* lijk — op échte tentoonstellingen zijn heel mooie prijzen... nog véél mooier natuurlijk!” „Ja, ja! En wat is de tweede prijs dan wel?” wilde vader weten. „Als tweede een boek,” vertelde Oet, om er met* een op te laten volgen, „en de derde weet ik niet.” „Ik wel,” wist Bietje, „de derde prijs is een teken* boek met voorbeelden. En dan worden er voor vijf tekeningen, die daaronder komen, begrijpt u, dus na de drie eerste prijzen...” „Er is toch maar één eerste prijs?” weerstreefde Oet verbaasd. „Nou ja,” hielp vader Bietje, „Biet bedoelt natuur* lijk, „de eerste drie prijzen... nu, wat wordt er voor die vijf volgende tekeningen gegeven?” liet hij er op volgen. „Kleurpotloden!” bekende Biet. „En,” liet ze er snel op volgen, met een lichte blos op haar REN GOED PLAN VAN MOEDER wangen, „ik hoef niet eens een prijs te hebben, als ik alleen maar zo’n potlood, krijg ... dan heb ik tenminste niet hélemaal niets!” „Je krijgt ook heus geen prijs!” meende Oetje lachend, „geloof dat maar niet!” „Hè,” vond moeder verwijtend, „dat is niet aardig van je, Oet! Het is best mogelijk, dat Bietje zelfs nog de eerste prijs haalt, hoor kind!” sprak ze troostend tegen Bietje. Maar die begon hartelijk te lachen. „O, Mam.. . stel je voor... de eerste prijs! Dan zou mijn tekening dus nog mooier zijn dan die van Oet!” overpeinsde ze. Mevrouw glimlachte. „Nee, dat is waar!” bekende ze, „en daar mankeert nog wel wat aan. Maar ... ik vond het toch van Oetje helemaal niet lief gezegd, en daarom...” „Nou, ja, ik bedoelde het niet zo!” erkende Oet. „Misschien krijg je dan nog wel de tweede,” ver* zekerde ze tot Bietje, „of de derde.” „Als ik maar een potlood krijg,” vond Bietje, „dan ben ik ook al blij.” „Nou, we zijn in ieder geval verschrikkelijk be* nieuwd, hè Moeder?” meende mijnheer Bekkers, en hij stond op om zijn pijp te stoppen. „Maar we zullen toch rustig moeten afwachten,” vond moeder, als altijd practisch. HOOFDSTUK IX DE TENTOONSTELLING. — EEN GROTE VERRASSING. De dag van de tentoonstelling was dan toch ein* delijk aangebroken. ’t Had wel lang geduurd... vréselijk lang zelfs, vond vooral Oetje, die nauwe* lijks haar ongeduld kon bedwingen en haar tekening wel aan iedereen had willen laten zien. Maar einde* lijk dan toch waren die lange, lange dagen voorbij, en het was op een stralend*mooie Zaterdagmiddag, dat vader, moeder en Lies naar school stapten, om daar de tentoonstelling te gaan bezichtigen. Oet, Bietje en Puck waren op school gebleven, wat op zichzelf al een feest betekende. Ze hadden van moeder alle drie heerlijk belegde boterhammen meegekregen, in een papiertje, die ze na schooltijd in de klas mochten opeten, want om half twee al zouden de mensen komen. O, niet alle meisjes waren op school gebleven, maar... de Klaproosjes mochten helpen. Niet met het ophangen van de tekeningen... dat was alle* maal al kant en klaar, maar met andere werkjes, want o, er was nog zoveel te doen voor de eerste bezoekers kwamen. De grote gymnastiekzaal was ook deze keer weer ontruimd en keurig netjes waren de lange muren bespannen met doeken. Daarop hingen, met zorg gerangschikt, de tekeningen... sommige er op ge* prikt met punaises, andere keurig netjes aan een koordje, zoals bijvoorbeeld de tekening van Bibber* snoetje. Er waren trouwens méér meisjes, die hun tekening hadden voorzien van een lystje, hoewel uit DE TENTOONSTELLING sommige lijstjes duidelijk bleek, dat de meisjes die ook zélf hadden gemaakt. Maar allemaal hadden ze geweldig hun best ge* daan, en juffrouw Everds, die het plan van de ten* toonstelling had geopperd, was dan ook bijzonder in haar schik. Want zelfs de slechtsten van haar leer* lingetjes hadden toch geprobeerd er nog iets moois van te maken, en het zou zeker niet gemakkelijk zijn, allen prijsjes toe te kennen. Want zoals de meisjes naderhand hadden gehoord, waren er nog een paar aardige prijsjes bijgekomen, zodat er nu in het geheel vijf waren, buiten de kleurpotloden. Het was een aardig, fleurig gezicht, al die teke* ningen, waaronder er ook heel wat gekleurde waren, en de gymnastiekzaal was dan ook bijna niet meer te herkennen, zo deftig zag die er uit. En toch weer heel anders als met de verjaardag van de directrice. Op een tafeltje met een mooi, fris kleedje er over heen, lagen de prijsjes uitgestald, en daarnaast stond weer een tafeltje met een stoel, waaraan strakjes... Oetje zou zitten. Want... er zou gestemd worden! Ja, niet zoals je violen stemt, of een piano, maar een héél andere stemming. Naast Oetje’s stoel stond namelijk een geweldig grote... melkbus, die de directrice ter leen had gekregen van den melkboer Van Putten en die voor deze feestelijke gelegenheid extra flink was schoongemaakt natuurlijk. En op Oetje’s tafeltje lag een potlood en een hele stapel kleine, vierkante stukjes blanco papier. En iedereen, die de tentoon* stelling bezocht, moest nu aan het tafeltje keurig netjes opschrijven, welke tekening volgens hem voor de eerste prijs in aanmerking kwam, vervolgens welke voor de tweede en welke voor de derde. Daarna moest hij het papiertje opvouwen en in de IN EN OM „DE KLAPROOS” melkbus doen, die voor deze keer deftig „stembus” heette. Na het bezichtigen van de tentoonstelling zouden de prijsjes worden uitgereikt, waarbij dan eerst al de briefjes werden voorgelezen, terwijl een van de oudere meisjes nauwkeurig aantekening ,y.fn de namen> die er in genoemd werden, i Eerlijker kon het dus niet, en dit was voor de leerlingen ongetwijfeld het glanspunt van de middag. Dietje zou bij de ingang staan, om de mensen te antvangen en te begroeten, welke taak ze niet weinig gewichtig vond, en Puck... och, Puck deed feitelijk niet veel, maar omdat ze nu eenmaal bij de Klap* ’oosjes behoorde, mocht ze ook blijven en met aller* ei kleine werkjes helpen, die ze trots ten uitvoer iracht. Verder was er nog een viertal meisjes, dat thee sou aanbieden. Het beloofde dus een echt gezellige niddag te worden. En... dat werd het! Het was nauwelijks half twee, of de allereerste lezoekers kwamen al binnengewandeld. Het waren L ineke s ouders met haar grootmoeder en Tineke natuurlijk. Bietje ontving ze erg gewichtig, ter* * Ltj» ze onmiddellijk aanklampte en ze naar de stembus verwees. "Wel, wel!” lachte Tineke’s vader, „dat gaat hier ewichtig toe, hoor! Maar, ik moet toch éérst eens ondkijken, Oetje, voor ik kan zeggen, welke teke* ïng ik het mooist vind, denk je ook niet?” Oetje schrok er van. Natuurlijk... daar had ze o gauw niet aan gedacht. Ze moest de mensen erst rustig laten rondkijken, voor ze hun om een rietje kon vragen. Intussen kwamen er steeds meer bezoekers, en ïgen half dne ontdekte Oetje eensklaps in de zaal ok vader, moeder en Liesje, die direct op haar DE TENTOONSTELLING kwamen toegestapt. 0„ „Wat zegt u wel van onze kleine secretaresse r lachte juffrouw Wensing, tegen Oetjes vader, ter* wijl ze met1 een handbeweging naar het tafeltje wees. Wel, wel!” bromde vader, „als dat maar goed gaat! Maar, ’t is goed dat ik het weet, want dan kan ze mij ook eens helpen, als ik eens wat werk van de zaak mee naar huis neem, hè Oet? Maar Oet had het plotseling veel te druk, want het stroomde bezoekers bij haar tafeltje, die alle" maal een papiertje wilden hebben. „Moeten wij ook zo’n briefje invullend wilde Lies je weten, toen de ergste drukte even voorbij „Natuurlijk!” knikte Oet nadrukkelijk, „alle drie, „Nou, dan weet ik wel, welke tekening moeder de mooiste vindt. En jij. Lies?” lachte vader hartelijk. „Ik denk, dat ik het ook wel weetl” antwoordde iaar moeder schudde ontkennend het hoofd. Daar weten jullie allemaal niets van! meende ze lachend, „want eerlijkheid gaat boven alles bij mij. Ik heb een tekening gezien, die ik bijna nög mooier vind dan die van Oet.” „O, dan weet ik wel welke!” begon Oet en haar gezichtje betrok een beetje. „Dat huisje van Greetje van Santen, daarginds,” wees ze. Moeder knikte. „Dat vind ik werkelijk ook héél mooi!” „Nou,” berustte Oet. „Greetje mag gerust de eerste prijs hebben, hoor, want ze kan prachtig tekenen, veel mooier dan ik. En...” Op dat moment kwamen juist Greetje’s ouders een briefje vragen, zodat Oet vlug haar mond hield. „Kom,” sprak vader, „we gaan nog eens even 'N EN OM „DE KLAPROOS” rondkijken, voor we ons papiertje invullen, hè Moe* der. Ik ben tenminste nog niét helemaal zeker van mn keus!” plaagde hij Oet. „Nou, maar ik wel, hoor Oet!” verzekerde Liesje, „en vader en moeder ook, hoor! Ze plagen je maar een beetje.” ”Hè nee, vond Oet dan, „u moet het éérlijk neggen. Niet omdat ik uw dochter ben... U moet nét doen, of u die tekening voor het eerst ziet, en helemaal niet weet, wie die heeft gemaakt.” „Dat zal niet gemakkelijk zijn,” meende moeder, we zullen het toch in elk geval proberen. Wel, kijk eens aan! ’ vervolgde ze eensklaps verheugd, „daar komt onze kleine Puck met een kopje thee aan lavéren! Ik denk haast, dat dat voor mij bestemd is ... ja, Ukkepuk?” „Ja, Mam! Ik heb het helemaal gedragen, van daarginds! En niét gemorst!” verzekerde ze vol trots, en ze wees in de richting van juffrouw Wen* sing, die hen geruime tijd tevoren alweer alleen had gelaten en nu eens hier, dan weer daar zat. En eindelijk dan... nadat alle briefjes waren in* gevuld, brak het grote ogenblik aan, waarop de meisjes de gehele middag hadden gewacht. Op banken en stoelen hadden alle vaders, moe* ders en andere familieleden plaats genomen, terwijl het nu bijna doodstil was geworden in het övm* nastieklokaal. Daar haalde juffrouw Everds het eerste briefje uit de bus, nadat ze van te voren nog had gezegd, niet alle namen te zullen oplezen, maar alleen de naam die op elk briefje bovenaan stond, en die dus voor de eerste prijs in aanmerking kwam. De andere namen werden dan door het meisje, dat naast haar zat, opgeschreven, daar het anders veel te veel tijd zou kosten, natuurlijk. DE TENTOONSTELLING Voorzichtig maakte ze het eerste briefje nu open, en... „Oetje Bekkers!” klonk haar stem, helder en duidelijk. Oetje kréég er een kleur van. O, stel je toch eens voor, dat zij de eerste prijs kreeg hoewel, ze was er eerlijk gezegd, niet hele* maal zeker van, want Greetje kon ook prachtig tekenen en ze had deze keer blijkbaar verschrikkelijk haar best gedaan. Maar... in haar hartje hoopte Oet toch... „Oetje Bekkers!” klonk opnieuw de stem van de tekenonderwijzeres, en voor de derde maal: „Oetje Bekkers.” Maar plotseling kwamen er wel vijf, zes briefjes achter elkaar met allemaal Greetje van Santen er op en Oet voelde haar moed weer zakken. De drie briefjes waren misschien van vader, moe* der en Lies je, en... wie weet, vonden de andere mensen haar tekening helemaal niet zo mooi... Maar... o, gelukkig, daar was er nog een met haar naam... en nog een, en nog een... nóg een zelfs. O, het ging maar steeds door... Stil, daar was er weer eentje met Greet, nu zij weer... nu weer vier met Greetje... Brr... Oetje kreeg het er warm en koud van. Hé, daar was een heel andere naam... Magdalena Stoop. „Dat’s flauw!” hoorde ze zachtjes Biets stem naast zich, „zoals Leent je het kan, kan ik het zelfs. En haar vader heeft ’r nog geholpen, vertelde ze zelf.” „Stil!” commandeerde Oetje, want ze wilde geen enkele naam missen. Hoor eens ... daar ging het alweer... Greetje Greetje, Greetje... o, Greet stond vèr voor, hoor, ... vast! Hoeveel had diè er nu al niet... veel meer dan zij... IN EN OM „DE KLAPROOS” Hè, wat sprak de juffrouw nu vlug... het duurde anders zeker te lang... er waren veel meer briefjes dan ze verwacht had... Daar wéér eentje met Magdalena Stoop... dat was van haar moeder natuurlijk en het eerste van haar vader. Stil, weer drie voor haar... twee voor Greetje, vijf voor haar... één voor Greet... nu zou zij wel weer voor staan... weer een paar voor haar... o, ze kon het haast niet meer bijhouden .. weer twee, nu weer Greetje, nog eens Greetje en nog eens... Oetje keek eens naar Greet, die haar lachend toe* knikte, toen er weer een paar briefjes met haar, Oets naam, werden opgenoemd. Hé, Greetje was toch helemaal niet jaloers, be* dacht Oetje, zo grappig als ze haar nu toeknikte... zo*iets van: jij mag ’m gerust hebben, hoor... de eerste prijs, want ik vind jouw tekening het mooist. Nou... Oetje zelf zou niet graag een keus hebben willen maken, want ze zou het werkelijk niet weten. O, ja... ze vond haar eigen tekening wel èrg mooi, maar toch... die van Greet was zeker geen greintje minder... heel anders natuurlijk, maar wel nèt zo mooi. Maar eindelijk, eindelijk sprak juffrouw Everds: „En hier, heb ik dan het allerlaatste briefje voor... voor... ’s kijken, het staat er een beetje onduide» [ijk... voor Oetje Bekkers. En nu, dames en heren, ïn meisjes... want dames zijn jullie toch nog niet ... nu zullen we eens eventjes de uitslag opmaken, ïn... Juffrouw Everds boog zich even voorover naar het meisje, dat naast haar zat. Dan richtte ze zich veer op: „Ik hoor net, dat de uitslag al opgemaakt is... de litslag, dames en heren, luidt... eerste prijs... Oetje EEN GROTE VERRASSING Bekkers, met één»en*dertig stemmen en de tweede prijs komt dan natuurlijk aan Greetje van Santen, met negen»en»twintig stemmen. De éne tekening stelt voor een aardig konijntje, de andere is een klein boerenhuisje met een stukje land er om heen.” Oetje danste op haar stoel van plezier en haar hele gezichtje straalde, toen ze de mooie prijs in ontvangst nam. Daarna had de verdeling plaats van de andere prijzen, en gelukkig behoorde Bietje nog juist tot de meisjes, die een kleurpotlood kregen toe» gewezen. „Nou, vond moeder, „ik feliciteer jullie wel, hoor .. ik ben echt trots op m’n Klaproosjes.” Op dat moment werd Oetje zacht aan haar mouw getrokken, en omkijkend zag ze Greetje achter zich staan. „O, Greet,” meende Oet spontaan, „wat fijn, hè, wij samen de twee eerste prijzen.” „Nou,” vond Greetje, en zachter liet ze er op volgen, „jij had je eerste vast verdiend, hoor, ik vond jouw tekening veel mooier dan de mijne.” Ën juffrouw Wensing, die toevallig deze woorden op ving, toen ze langs de beide meisjes liep, streek Greetje vluchtig eventjes over het haar, en sprak: „Zo mag ik het horen,. Greet. Dat is nog eens de ware vriendschap, meisje. En zo èrg veel mooier vond ik Oets tekening heus niet, hoor! Het scheelde dan ook maar twee stemmen. Maar jullie hebt alle» bei uitstekend je best gedaan, en dat je niet afgun» hele ‘wedstrijd.’^ent’ ^ * D°g het m°°iste van de beide meisjes kregen een kleur van genoegen. _T°en ze, d}e. volgende Zondagochtend bij elkaar plannetje^ ”Moes’ hoort u eens* & heb een „De Klaproos ’ ’ _ IN EN OM „DE KLAPROOS” „Wel?” vroeg mevrouw Bekkers, „en wat is dat dan wel?” „O, maar u mag het alleen maar weten!” lachte Lies je. „Hè,” deed Oet teleurgesteld, „mogen wij het niet horen?” Lies je schudde ontkennend haar hoofd. „Hè, wat flauw!” vond ook Bietje, „is het leuk?” „Dat zul je naderhand wel merken, want als er plannetjes worden bedacht, zullen ze ook wel wor» den uitgewerkt, vermoed ik. Kom Lieske, dan gaan wij samen even naar de keuken!” sprak mevrouw Bekkers vrolijk. Daar gekomen, ging ze op een stoel zitten, terwijl Lies je haar plan uiteenzette. „Ik had gedacht, Moes... als we die tekening van Oet je... die tekening van Bibbersnoetje, eens terugvroegen aan juffrouw Everds, en dan een mooi plaatsje gaven in de kamer? Zou dat geen leuke verrassing zijn voor Oet?” Mevrouw Bekkers knikte goedkeurend. „Dat zou het zéker, kind!” sprak ze dan, „en ik geloof wel, dat Oet dat erg aardig zal vinden. En trouwens... ik zelf ook, hoor, want ik ben — eerlijk gezegd — een beetje trots op m’n knappe tekenaresje...” „Enne,” sprak Lies je, terwijl ze een hoogrode kleur kreeg, „ziet u... ik heb het eigenlijk al aan juffrouw Everds gevraagd en... het mocht. Ik mag de tekening morgen al komen halen.” „Nou, nou!” lachte moeder, „jij laat er geen gras over groeien, hoor, dat moet ik zeggen. Maar... weet je wat we dan zullen doen? We zeggen aan niemand iets, ook aan vader niet, en dan hangen we stilletjes morgen Oets tekening aan de muur boven bet dressoir. En dan .zullen we toch eens zien, of ze het merken! Hè, willen we dat doen?” EEN GROTE VERRASSING „Hè, ja... énig,” juichte Liesje en danste door de keuken, „wat zal vader dat ook leuk vinden, hè Moes?” „Ja, we zijn geloof ik allemaal een beetje trots op die tekening,” lachte mevrouw Bekkers, „en jij bent een lieve meid, hoor, dat je zo’n fijn plannetje hebt bedacht, om ons allemaal te verrassen. Maar kom, laten we nu maar weer naar binnen gaan, want daar zitten ze natuurlijk te popelen van ongeduld om te weten, wat er feitelijk aan de hand is.” En zo was het werkelijk, want nauwelijks waren moeder en Lies je weer in de kamer terug, of ze werden door Oet, Bietje en Puck, onder aanvoering van vader, bestormd met vragen. Maar moeder wees ze allemaal af, door te zeggen, dat ze vandaag nog niets te weten zouden komen ... morgen. En dan... moesten ze het zélf maar ontdekken, zelf maar uit* zoeken, vond moes, terwijl ze Lies je een knipoogje gaf. En werkelijk... Lies je huppelde die volgende middag met kleine, lichte pasjes door de dorps* straat, terwijl ze onder haar arm, als een kostbaar kleinood, Oets tekening hield geklemd, die ze even te voren van juffrouw Everds had gekregen. Een ogenblik was ze nog bang geweest, dat Oetje of Bietje haar zouden kunnen zien, want van hun klas uit konden ze precies op straat kijken, maar ze zouden wel niet naar buiten mogen kijken, dacht ze dan. Thuis gekomen werd direct uit vaders gereed* schapskist een grote hamer te voorschijn gehaald en een klein, keurig krammetje, en bovenop een stoel staande — waarover heen moeder voorzichtig een krant had gelegd — probeerde Lies je het kramme* tje in de muur te slaan. Maar, zo gemakkelijk ging dat nog niet en één keer sloeg ze zich bijna op 7* IN EN OM „DE KLAPROOS” de vingers, zodat moeder er van schrok. Maar dap# per sloeg Lies je er alweer op los, tot eindelijk het haakje stevig in de muur zat. „En nu het tekeningetje er aan... Bibbersnoetje!” vond moeder, „want al kunnen we hem dan niet in wèrkelijkheid in de kamer zetten — alhoewel Oetje het graag zou willen, geloof ik — zó is hij er in ieder geval dan toch ook bij.” „Z’n portret, ja!” lachte Liesje, terwijl ze voor# zichtig nu Oetje’s tekening aan het haakje ophing. „O, enig!” vond ze, en samen met moeder maakte ze een dansje door de kamer van louter plezier, bij de gedachte aan de gezichten van vader, Oet, Bietje en Puck, als ze thuiskwamen. HOOFDSTUK X WIE HEEFT DE BESTE OGEN? — KENNISMAKING MET JAAP. Wel viermaal al had Lies je die middag op de klok gekeken, zodat moeder lachend opmerkte, dat ze het vast direct aan haar zouden merken, zodra ze in de kamer kwamen, de kleintjes. Waarop Lies je voor de zoveelste maal probeerde niét naar Oets tekening te kijken, en een onver# schillig gezicht te trekken, wat haar evenwel tame# lijk slecht afging. „Nee,” meende moeder, „het lijkt me het beste, dat ik ze maar open doe, straks, want jij ver# raadt de hele boel, hoor. Met jou is het slecht geheimen bewaren,” lachte ze. WIE HEEFT DE BESTE OGEN? Maar eindelijk dan toch liet de pendule haar vier heldere slagen horen en geen tien minuten later kom digde een luid en druk gesnater de komst van de drie Klaproos j es aan. t ...» „O, Moes, ik heb een acht voor m’n geschiedenis! juichte Oet en ze wierp haar tas op een stoel. „Nou, Oetekind, dat is heerlijk. Maar...” moeder keek naar de tas, „die hoort niet op de stoel, kind. ’ „Nou ja, eventjes maar!” antwoordde Oetje, „an* ders moet ik weer naar boven.” „Welnee, waarom?” vond mevrouw, „zet die tas maar zolang in de vestibule tot je je huiswerk gaat maken. Bietje heeft haar tas toch ook niet mee naar binnen gebracht.” „Nou ja... Bietje,” begon Oet, maar mevrouw Bekkers sneed verdere bedenkingen af door te zeg* gen, „doe het nu maar eventjes, Oet. Ik houd niet van die rommel in de kamer.” „O, Moes!” lachte Bietje nu, „rommel? Onze leer* boeken rommel?” „Nee,” glimlachte mevrouw, „dèt zeg ik niet. En in ieder geval bedoel ik het niet. Ik wou alleen maar zeggen, dat het zo rommelig staat. En... ” Maar Oet was met haar tas al uit de kamer ver* dwenen. „Ooo!” klonk dan eensklaps Bietje’s stem, en ze wees met haar vinger naar Oets tekening, „wat enig... hoe komt dié hier?” Mevrouw legde vlug haar vinger op de lippen, terwijl Lies je Puck op haar schoot trok, die nu ook met grote ogen naar de tekening keek. „Niets zeggen, hoor Ukkepuk!” fluisterde ze het kleintje in haar oor, „het is een verrassing voor Oet, zie je...” „O, dolletjes!” vond Biet, „en blijft die daar nu voor altijd hangen, Mam?” informeerde ze dan. IN EN OM „DE KLAPROOS” Mevrouw Bekkers knikte haastig van ja, toen ze Oet aan de deurknop hoorde rammelen, en ze legde nogmaals haar vinger op de lippen. „Zo,” vervolgde Oet, na te zijn binnengekomen, „de rommel is weg, Moesl Hè, mag ik een kopje thee?” vleide ze en opeens wat verbaasd de kring rondziende, vroeg ze: „Wat is er? Wat kijken jullie allemaal?” „Kijken... ? Hoezo kijken? We mogen toch wel kijken, Oet?” lachte mevrouw. „Jawel, maar jullie zéggen niks!” vond Oet, die toch iets vreemds opmerkte. Onmiddellijk begonnen Bietje en Lies je en Puck hard te praten, waardoor Oet nog meer argwaan kreeg. „Zie je wel,” begon ze dan ook, „er is wat... jullie hebben iets... Moes, wat is er? Waarom doen ze zo raar?” „Maar, Oetekind, ik vind helemaal niet, dat ze raar doen!” weerstreefde mevrouw zwakjes. „Wel waar!” hield Oet vol, „en u ook... U bent heel anders dan... nou, ja, dan anders. Ik zie het toch zeker, en...” Maar opeens hield ze op. Ze had gezien, hoe Puck met een lachend gezichtje naar de muur keek, boven het dressoir .en toen ze ook keek, zag ze opeens haar tekening van Bibbersnoetje aan de muur prijken. „O,” kreet ze, „hoe komt dié hier nou? O, Moes, wat raar.” „Wel,” vond mevrouw Bekkers, „waarom vind je dat zo raar, Oet je? Dat is nu de verrassing, waar Lies je en ik het gisteren over hadden... het plan* netje van Lies. Ze is vanmiddag bij juffrouw Everds de tekening gaan halen en die krijgt nu een ere* plaatsje hier in de kamer... boven het dressoir. Ben je er niet blij om, Oet?” WIE HEEFT DE BESTE OGEN? „Ja Moes, maar...” „Nou, wat is er dan?” vroeg mevrouw wat ver» wonderd. , . . . , „Maar ik... ik had net precies hetzelfde plan» netje!” sprak Oet dan. „Ik had het inééns ge» kregen, vanochtend, en ik wou juist morgen aan juffrouw Everds vragen, of ik de tekening terug mocht hebben. Dan had ik ’m ook stilletjes op wil» len hangen, voor u...” , „Nee maar!” vond mevrouw, „dat is kras. Hoe is het mogelijk? Maar Oetekind, ik ben toch blij er mee, hoor. En ik vind het ook heerlijk, dat jij . m mij had willen geven. Maar... nu is de tekening van Bibbersnoetje van ons allemaal.... willen we dat afspreken? Van vader, van Liesje, van jou... Bietje, Puck en van mij ook natuurlijk.” „Goed, fijn, Mam!” sprak Oet, alweer over de eerste teleurstelling heen, nu haar eigen plannetje door dat van Lies feitelijk een beetje in het water was gevallen. ... En naar Lies je toestappend, gaf ze haar een klin» kende zoen. „En ik vind het écht fijn van je, Lies! spr&k 26, „’t Is alleen jammer, hè Oeteke, dat we het niet van elkaar geweten hebben, dan hadden wij samen moeder kunnen verrassen. Maar... voor vader is het in elk geval nog een verrassing,” sprak ze dan. „O,” juichte Bietje, „weet vader het nog niet?” „Nee,” vertelde mevrouw Bekkers, „vader weet er ook nog niets van. En,” ze legde haar vinger op de lippen, „niemand mag het verklappen, hoor. We zullen eens zien, of vader goeie ogen heeft! Bietje had tot nu toe de beste ogen, die zag het t eerst, maar nü vader nog.” „O, paps ziet het direct, dat zult u zien! voor» spelde Bietje. IN EN OM „DE KLAPROOS” „Nou, weifelde Lies, „ik weet het nog niet.” „We zullen maar kalm afwachten, kinderen!” sprak mevrouw, „en nu... wie er géén huiswerk te maken heeft, steekt z’n vinger op.” Drie vingers vlogen tegelijk omhoog. „Ja,” lachte mevrouw, „dat zal wel! Vooruit... één, twee, drie aan het werk, hoor... naar boven!” Het was kwart over zes, toen mijnheer Bekkers opgewekt de kamer binnenstapte, waar hij verwel* komd werd door een juichende kinderschaar. Nadat hij allen goedendag had gekust, waarbij Puck het grootste deel voor zich opeiste, en zich meteen maar op z’n schoot wilde nestelen, kwamen moeder en Lies je al met twee dampende schalen aandragen, die op de gedekte tafel werden gezet. „Hè,” lachte vader, „daar krijg ik trek van, hoor!” en hij stond op, terwijl hij bijna récht naar Bibber* snoetje keek. Er ging een rilling van schrik door de kinderen. Maar... vader zag niets! „Hè!” fluisterde Oetje haar zusje in het oor, „dat scheelde maar een haar, zeg, hij keek er nèt naar!” „Wie keek er nèt naar!” informeerde vader, die tiet laatste had verstaan, omdat Oet nu eenmaal niet kon fluisteren en altijd juist iets te hard praatte, tvat haar op school al menigmaal strafwerk had bezorgd. „O,” kraaide Puck opgewonden, „Oet heeft het verraden... Oet heeft het...” De rest ging ver* loren in een onverstaanbaar gemompel, omdat Lies* ie haar hand op Pucks mondje drukte. Vader keek verwonderd de kring rond. „Wel, Moeder?” vroeg hij, „wat is er aan de land? „Ik weet het niet, hoor!” lachte mevrouw, „maar WIE HEEFT DE BESTE OGEN? ik geloof niet, dat er iets aan de hand isl sprak ze, de klemtoon op het laatste woord leggend. De kinderen juichten van plezier, terwijl vader met immer groter wordende verbazing van de een naar de ander zat te kijken. „ „Ik begrijp er niets van!” bromde hij, „maar kom, vervolgde hij, „laten we eerst maar eens begin* nen, hè, anders wordt dat kostelijke eten koud, en dat is zonde!” Onmiddellijk was het een geklikklak van vorken en messen, terwijl een ogenblik stilte heerste in de Icflxn si*. „En?” begon vader even later weer, „waarom was er nu daarnet zo’n pret?” „Dat rijmt!” lachte Liesje. „Jawel, jawel!” bromde mijnheer Bekkers, „maar dat is geen antwoord op mijn vraag! Is er iets, .O» vrouw. . . „Ja,” bekende mevrouw nu, „er is iets! „Wat dan?” „Tja, dit moet je nu zelf maar eens zien te ont* dekken!” lachte ze. Met grote, verwonderde ogen keek meneer Bek* kers wederom van de één naar de ander, als hoopte hij op de gezichten van de kinderen de oplossing te vinden. Maar hoewel ze allemaal proestten van het lachen, keek er niet één naar de bewuste plek aan de muur, zelfs Puck niet. „Is het... is het hier in de kamer?” begon vader dan te vragen. „Ja!” schalden Oet en Bietje tegelijk, terwijl Puck eveneens heftig met haar hoofdje zat te knikken. „En kan ik het zién?” „Ja!” schalden opnieuw de stemmen door elkaar. Vaders ogen zochten de hele kamer rond... op de stoelen, de theetafel... op het dressoir zelfs, en IN EN OM „DE KLAPROOS” nóg zag hij Oets tekening niet. „Warm, warm!” gilden- Lies je en Oet tegelijk, vaders ogen volgend. „Warm?” verbaasde hij zich, „warm.. ? Dus, in de buurt van het dressoir! Aha!” ontdekte hij dan, terwijl alle ogen in spanning op hem gevestigd waren, „ik weet het! Je hebt een nieuw kleedje op het dressoir... een nieuwe loper, of hoe dat heet! Is ’t niet, Moeder?” „O, o!” Mevrouw Bekkers schudde schaterend haar hoofd, „dat kleedje heb ik al bijna zeven jaar en je hebt het al ontelbare malen gezien.” „O, ja?” vroeg vader verwonderd. „Nou ja,” ver* volgde hij dan, „ik dacht... het ziet er zó wit uit, dus dat zal wel nieuw zijn.” . „Zo, zo!” vond moeder, „alsof het ènders zwart ziet! Maar... het is juist vanochtend uit de was gekomen, dus misschien ziet het iets witter dan an* ders, dat kan wel zijn.. „Zie je wel? Dat dacht ik al!” meende meneer triomfantelijk. „Maar dat is het toch niet, hoor!” lachte moeder. „Nou, kinderen?” vroeg ze dan, „vader kan het blijkbaar niet vinden. Zullen we het hem dan maar zeggen?” „Nee, wis en zeker niet!” bromde meneer Bekkers, „wat is dat: vader kan het blijkbaar niet vinden!? Wat drommel, als er iets nieuws is, dan zal ik het vinden ook en...” Doch daar viel z’n oog op Bibbersnoetje boven bet dressoir en z’n mond viel bijna open van ver* bazing. „Nee, maar... en dat heb ik niet gezien!” verwon* derde hij zich, „nou kan ik toch merken, dat m’n 3gen minder worden, vrouw!” vond hij hoofd* schuddend. KENNISMAKING MET JAAP „Welja, meende moeder, „geei ae scnum maai aan je ogen! Maar die zijn toch nog niet zo slecht, of ze zien wèl, dat het kleedje op het dressoir extra wit is deze keer.” „Nee,” vond vader, „je hebt gelijk, vrouw, riet was erg dom van me, om dat niet direct te zien. Maar... maar hoe komt die tekening hier? Mogen wij die houden?” „Ja,” vertelde moeder, „die tekening is van ons allemaal... van de hele Klaproos ... „En Bibbersnoetje hoort er nu voortaan ook bijl juichte Oetje. , . „Nou,” meende vader, „ik weet mét, wie dat plannetje heeft bedacht, maar... alle hulde, hoor. En ik ben er ook erg blij mee, want als Bibbersnoet* je dan van ons allemaal is, dan is er ook een stukje van mij...” „ . „Ja, z’n staartje!” gierde Oet en daarmee was de verrassing van Bibbersnoetje’s portret afgelopen. Er was af gesproken, bij mooi weer, die volgende Woensdagmiddag een heerlijke wandeling over de liei te gaan maken. Liesje zou meegaan en Bietje en Oet natuurlijk, en Puck, terwijl ook Greetje en Tineke van de partij zouden zijn; het beloofde wer* kelijk een heerlijke middag te worden. En nu was het maar afwachten, of het weer mee zou werken, en... ja, hoor! Die eerstvolgende Woensdag scheen de zon en was de lucht stralend blauw, terwijl het nog géén dag bijna zó verrukke* lijk zacht was geweest. Het scheen volop lente. En prompt twee uur stonden ze dan ook allemaal klaar voor „De Klaproos” om de fijne wandeling te beginnen. . , . . „Hè, Moes,” vleide Oet, „mag ik mn manteltje IN EN OM „DE KLAPROOS” thuislaten, ’t is zó zacht!” „Nee,” antwoordde mevrouw Bekkers, „daar komt mets van in, Oetekind... ’t is wel heerlijk zacht, maar t is toch nog lang geen zomer en ze hebben allemaal een mantel aan. Greetje en Tineke ook.” „Nou ja, zeurde Oet, maar moeder sprak beslist: „Nee, Oet, ik wil het niét hebben, hoor, dat je je mantel uitdoet, en... je belooft moeder, dat je hem onderweg zult aanhouden, nietwaar?” Oetje trok nog even een bedenkelijk gezicht, maar dan sprak ze gedwee: „Ja, Moes.” En met een gerust hart wuifde mevrouw Bekkers het zestal na, wetende dat Oet haar belofte zou houden natuurlijk. Lies je droeg een tas, die ze van moeder had mee* gekregen en natuurlijk wilde Bietje direct weten, wat er in zat. Maar Lies schudde ontkennend haar hoofd. „Strak* jes!” beloofde ze, „maar ’t is iets héél lekkers. En, o, ja!” herinnerde ze zich dan, „een bal zit er ook m, die heb ik meegenomen om onderweg mee te spelen.” „Hè fijn!” juichte Oet, „laten we dat spelletje doen van wie geraakt wordt is ’m!” stelde ze dan voor. „Hè, nee... niet zo dicht bij huis,” vond Bietje, „laten we eerst een eindje gaan wandelen...” „Nou, dat kan immers toch,” hielp Lies Oetje, „als we nu onderwijl spelen, dan schieten we fijn op. Ja, willen we dat doen?” De andere meisjes stemden allemaal juichend in, met het plannetje, en ook Bietje legde er zich nu bii neer. „Dan. zal ik m wel zijn!” stelde Liesje voor, „maar jullie mogen niet te vér weglopen, hoor! Nou, daar gaan we dan... één, twee, drriè...!” KENNISMAKING MET JAAP Wèg stoven de meisjes, zo hard ze konden. „Sta!” klonk dan Liesje’s stem over de hei. Onmiddellijk stonden ze allemaal stokstijf stil, maar de afstand was toch nog tamelijk ver, en Lies je keek bedenkelijk van de één naar de ander. „Wacht!” vond ze, „jou moet ik hebben, Biet* je... jij staat het dichtst bij, maar... ik geloot nooit, dat ik zo ver kan gooien!” vreesde ze. „Je raakt me toch niet... je raakt me toch met! plaagde Bietje, en... werkelijk, hoe hard Liesje ook gooide... de bal kwam nog niet eens tot Bietje s voeten. . ... Onmiddellijk stoven de meisjes weer weg, terwijl Liesje nu hard naar de bal toeliep, en nauwelijks had ze deze bereikt, of weer klonk haar luide stem: Sta!” Onmiddellijk weer stonden de meisjes stil. „Ha!” lachte Lies, „nou zal het beter gaan. Tineke, nu moet ik jou hebben!” en werkelijk, de bal raakte Tineke eventjes tegen haar been en rolde dan weer voort. Weg vlogen weer de meisjes, nu ook Liesje, want nu moest Tineke „’m” zijn. Zo speelden ze nog een tijdje door, en van „De Klaproos” was vanzelfsprekend al niets meer te zien. Tot eindelijk Puck zich op de grond Het vallen. „Hè, hè!” sprak ze, „ik ben zo moe!” „Dan gaan we nu even rusten!” stelde Liesje voor, „daarginds is een kuil, zie je wel, daar zitten we heerlijk uit de wind.” „Hü!” plaagde Oet, „d’r is helemaal geen wind!” „Nu, goed dan!” gaf Liesje toe, „maar daar is toch in ieder geval zand en hier moeten we op de harde hei zitten.” Daar was werkelijk niets tegen in te brengen, te* meer, waar Liesje er op liet volgen, „en dan zullen IN EN OM „DE KLAPROOS” we daar eens kijken, wat moes in die tas heeft ge* daan. O, als jullie het wisten!” lachte ze. maar!” 1S flauwl vond Bietje, ..zeg het dan ’^iets d r van!” schaterde Lies, „ik houd die tas!” p.fcr steIde "Willen we ’m haar af. „Ja, ja!” gilden de anderen, en zelfs Puck scheen ver*ï?oeidheid opeens te zijn vergeten. Maar dat was niet naar de zin van Liesje, die het nu met tas en al op een lopen zette, terwijl ze alle* maal joelend en juichend achter haar aan draafden. Tvie het eerst in de kuil is, mag uitzoeken!” riep Lies je dan nog over haar schouder. „Nee, dat is niet eerlijk!” gilde Oet terug, „jij bent een héél stuk voor.” J J • ”°V ,maarik doe niet mee... ik tel niet mee!” riep Lïesje terug, „ik bedoel wie van jullie er het eerst is. „Ja, jongens, vooruit dan!” spoorde Oet aan, en ze zette het op een lopen. Maar dat liet Greetje zich ook geen tweemaal zeggen en in een ogenblik had ze Oet ingehaald SJStó "26 *-*dat - “,aS; zlcha?« ^mu ieeniPlof^n een luid ..hoera!” liet ze zich m de kuil vallen. En geen minuut later plofte de éen na de ander naar omlaag rJialT plo,tseIing verstilde het gejuich en gejoel, en kuihaö11 Clkaar -Wat bedremmeld aan... want in de te 1 1huiiên! Jongen’ met zn gezicht in het zand HOOFDSTUK XI JAAP DOET EEN DROEVIG VERHAAL. — OP ZIEKENBEZOEK. De jongen hief z’n betraande gezicht naar hen op, terwijl de meisjes beduusd opeens, op een kluitje bij elkaar bleven staan; dan verborg hij het weer in de holte van z’n armen. „Waarom zou hij zo’n verdriet hebben?” fluisterde Bietje medelijdend. Oet haalde de schouders op. „Ik weet het niet... misschien is hij wel gevallen.” „Laten we ’t hem vragen!” stelde Tineke voor en Lies je stapte nu op den jongen toe, terwijl ze zich naast hem in het zand liet vallen. „Zèg... 1” begon ze, „wat scheelt er aan, jongen?” en ze legde haar hand op de schouder van den knaap. Maar deze snikte door, zonder antwoord te geven. Ze kwamen er nu allemaal, wat schuchter nog, bij zitten, en Lies je opende voorzichtig de tas die moeder had meegegeven en waaruit nu zes prach» tige, heerlijke sinaasappelen te voorschijn kwamen. Maar de meisjes hadden er nu geen oog voor... ze keken alleen naar dien armen jongen, die zo’n verdriet had. Weer legde Liesje haar hand op z’n schouder. „Wil je een sinaasappel?” vroeg ze, „je mag de mijne.” „Nee, de mijne!” vond Oet en ook de andere meisjes riepen om beurten: „Hè, laat hij de mijne maar nemen...” IN EN OM „DE KLAPROOS” „Ik weet het! sprak Lies je. „Greetje was het eerst in de kuil, dus Greet mag de eerste keus doen... „En die is dan voor hem!” vulde Greet aan, en ze zocht de grootste van de zes sinaasappelen uit. Liesje hield hem den jongen voor, die nu eventjes zn gezicht ophief, en met grote, begerige ogen naar de sinaasappel keek. „Wil je die?” vroeg Liesje. Hij knikte hevig met het hoofd. „Hier dan!’ bood Liesje gul aan. De jongen nam vlug de sinaasappel aan en begon hem direct op te eten.” ,jJe moet de schil niet opeten!” meende Oet lachend, maar de jongen gaf geen antwoord. Lies je verdeelde nu de andere sinaasappelen onder de meisjes, terwijl ze allemaal een stukje aan Greet gaven, zodat die misschien nog wel het best af was van hen allen, zoals ze lachend verzekerde. Maar dan keken ze weer naar den jongen, die nu met de rug van z’n hand z’n mond afveegde. Ook hij keek op zijn beurt naar de meisjes en eindelijk voor het eerst — deed hij z’n mond open. „Dank je!” sprak hij zacht. , ”®n yertel nu eens!” begon Liesje weer, „waarom huilde je zo? Was je gevallen?” De jongen keek haar verontwaardigd aan. „Jongens huile niet as ze valle!” verzekerde hij met een beetje trots, „dat doene meisjes alleen.” "Nou, wat was er dan,” hield Bietje aan. „Mn., mn moeder is zo ziek!” sprak hij einde* lijk, terwijl z n onderlip weer angstig begon te beven, „enne., enne... ’k heb zo’n honger.” „Hönger?” verbaasde Bietje zich, „heb je dan vanmiddag niet gegeten?” De jongen schudde ontkennend het hoofd. . . . , want in de kuil lag . . . een jongen, met z’n gezicht in het zand te . . . huilen. (Blz. 110) JAAP DOET EEN DROEVIG VERHAAL „Vanmiddag niet... en vanochtend niet... en* ne gisteravond maar twee boterhamme!” stamel* de hij dan. Liesje opende nu vlug haar tasje, voor de tweede maal, en daaruit kwamen te voorschijn zes heer* lijke, fijn*belegde boterhammetjes, die moeder ook nog had ingepakt, voor geval ze onderweg trek mochten krijgen van het spelen. „Mag ik ze hem geven?” vroeg ze, de meisjes aankijkend. Deze knikten allemaal heftig met het hoofd. „Natuurlijk!” vond Bietje, „stel je voor...” De jongen keek met grote, gretige ogen naar de boterhammen, die er zo verleidelijk voor hem uit* zagen — dan nam hij aarzelend het stapeltje van Lies je aan, en begon met gulzige happen twee van de zes boterhammetjes te verslinden. De andere deed hij héél zorgvuldig in het papiertje terug. „Waarom eet je dié niet op?” wilde Greetje weten. „Die benne voor me moeder!” sprak de jongen, „dat zal ze fijn vinde!” „Maar heeft je moeder dan ook niet gegeten?" vroeg Oetje verwonderd. „Nee, vanzelf!” meende de jongen, „d’r is niet!” „Wat is er niet?” schrok Liesje. „Ete!” verklaarde hij en weer begon z’n onder* lip te beven, „d’r is ommers geen ete, en moeder is ziek, en... d’r wordt niks verdiend...” „Maar je vader dan?” weifelde Greetje. „Me vader is dood!” sprak de jongen kort. De meisjes keken elkaar aan en een ogenblik was het nu stil. Oetje dacht aan hun heerlijke Klaproos, met moes, en paps... met Bietje, Lies en Puck... hoe er altijd eten was... o, stel je voor, dat er géén „De Klaproos” 8 IN EN OM „DE KLAPROOS” eten was, dan kreeg je immers hongerl Maar... die jongen had ook honger, dat zag je aan de manier, waarop hij die boterhammen at... Zou dat dan wérkelijk bestaan, dat je hélemaal geen eten had? Maar, bedacht ze dan, als z’n moeder nu ziek was en hij... „Heb je nog zusjes en broertjes?” vroeg ze eens* klaps. „Drie zusjes!” vertelde de jongen, „maar ze benne allemaal jonger dan ik! En me moeder ging altijd uit werke, maar nou ze ziek is, ken dat niet meer en nou is ’t ’r geen geld meer, en...” Hij begon weer te huilen. „Is er al een dokter bij je moeder geweest?” infor* meerde Lies je dan. De jongen schudde ontkennend het hoofd. „Moeder wil geen dokter... dat kost geld! zegt ze, en... en... d’r is niet!” „Hoe heet je?” vroeg Liesje dan verder, „en waar woon je?” „Waarom? wilde de jongen achterdochtig weten. „Misschien... misschien zouden mijn vader en moeder jouw moeder kunnen helpen!” weifelde Lies je. „Och!” De jongen haalde z’n schouders op, „dat geef toch niks! As d’r toch geen ete is...” „Nou!” pleitte Bietje, „misschien kunnen vader en moeder je dan wel aan eten helpen! Je hebt nü toch Dok eten...” De jongen keek naar de boterhammen, die hij nog altijd in z n hand hield, en éven glinsterden z’n ogen. „Ja, dank je wel!” sprak hij dan zacht. „Nou?” hield Lies je aan, „hoe heet je nu?” „Jaap Snijders, en we wone daarginds... in dat deine huisje daar...” „Wat? Dat daar recht vooruit op de hei?” JAAP DOET EEN DROEVIG VERHAAL De jongen knikte. Lies je sprong overeind. „Dan gaan we nu naar huis, Jaap, en straks komen we je moeder eten brengen, hoor!” beloofde ze. „Warm eten?” vroeg de jongen en zijn ogen glansden. „Warm eten, ja!” beloofde Liesje. „Aardapelen, en groente en vlees...!” somde Oetje op. En plotseling sprong de jongen overeind en holde weg. Maar direct weer keerde hij om, en kwam aar* zelend terug. „Is het... is het écht?” vroeg hij, „jullie houde me toch niet voor de gek hè?” „Nee, heus niet, Jaap!” sprak Liesje, „het is écht waar.” „En... en... mag ik ’t dan al vast an me moeder vertelle?” vroeg hij, terwijl z’n ogen glinsterden bij het vooruitzicht. „Ja, hoor!” stelde Liesje hem gerust, „ga maar gauw!” En zonder verder nog een woord te zeggen, draai* de de jongen zich om, en draafde weg over de hei. De meisjes keken elkaar aan, en niemand zei iets. „Kom!” sprak Liesje eindelijk, „laten wij ook maar naar huis gaan.” Zwijgend liepen ze naast elkaar over de hei in de richting van „De Klaproos”, en alleen Pucks mondje stond niet stil. „En waarom huilde die jongen nou?” vroeg ze al wel voor de vierde keer aan Lies je, die vooral erg onder de indruk was. „Och,” weerde ze vaag af, wetende dat Puck er toch wel niet veel van zou begrijpen, „dat jongetje had zo’n verdriet, omdat z’n moedertje ziek was.” „Oo!” zuchtte Puck, voldaan dat ze het nu einde* lijk wist. 8 IN EN OM „DE KLAPROOS” Mevrouw Bekkers zat met een mantel aan in de tuin, toen de meisjes het hek van „De Klaproos” binnenstapten. „Kinderen!” schrok ze, „wat is er gebeurd?” En ze keek naar de bedrukte snuitjes der meisjes, „er is toch geen ongeluk ge.. „Nee, Moes!” stelde Liesje haar gauw gerust, „maar...” Doch hier vielen de andere meisjes haar in de rede en het was zó’n gesnater, dat mevrouw Bek* kers er werkelijk niets van begreep. Oetje vroeg om aardappelen en Bietje sprak over groente en vlees... Tineke sprak over een dokter en allemaal kwetterden ze om het hardst door elkaar. „Meisjes, meisjes!” sprak mevrouw dan ook hoofdschuddend, „naar jullie te oordelen moet er werkelijk iets ernstigs gebeurd zijn, maar ik kan er heus geen wijs uit worden, wat of dat nu is! Als Lies je nu eens precies wil vertellen, wat voor avon* tuur jullie daar op de hei hebben meegemaakt, dan kan ik jullie tenminste antwoord geven, maar nu is alles me nog zo duister als wat!” En terwijl nu de andere kinderen hun mond hiel* den, deed Lies je het hele verhaal van dien armen jongen, dien ze huilend in de kuil hadden gevonden, ïn wien ze de boterhammen hadden gegeven, omdat hij sinds gisteravond nog niets had gegeten. „En hij at er maar twéé op, Moes!” vertelde Bietje net vuur, „de andere vier heeft*ie bewaard voor z’n noeder, die ziek is ...” „Is die moeder werkelijk ziek?” vroeg mevrouw dekkers aan Lies je. Deze knikte. „Ja,” vertelde ze, „en Jaap — zo heet die jon* jen — zei, dat er helemaal geen geld meer in huis OP ZIEKENBEZOEK was, en ook geen eten, en hij heeft nog drie zusjes, die allemaal nog jonger zijn dan hij zelf.” Mevrouw Bekkers schudde haar hoofd. „Dat is allemaal èrg droevig, kinderen!” sprak ze „en ik vind het heel lief van jullie, dat je je boterhammetjes zo bereidwillig hebt afgestaan voor dat arme ventje.” „Maar we hebben gezegd, dat u en paps hun zouden helpen!” sprak Oetje haastig, uit angst, dat moeder misschien „nee” zou zeggen. „Natuurlijk zullen we zien te helpen, voor zo*ver we helpen kunnen!” sprak deze, en ze knikte ernstig met haar hoofd, „en om te beginnen schijnt het me toe, dat er direct aangepakt moet worden. In hoe* verre er dan later raad moet worden geschaft, kun* nen we vanavond met vader bespreken. En mis* schien weet de dokter, die we toch allereerst moeten raadplegen, ook nog wel een voorstel.” „En mogen we dan straks eten gaan brengen, Moes?” Doch hier schudde mevrouw Bekkers ontkennend het hoofd. „En we hebben het beloofd!” riep Bietje angstig uit, „we hebben het allemaal beloofd!” „Jawel!” sprak mevrouw dan ook geruststellend, „natuurlijk zullen we een heerlijk maaltje klaarmaken voor die arme vrouw en kindertjes, maar... ik be* doel alleen maar, dat jullie dat niet moogt gaan brengen.” „Hè!” klonk het teleurgesteld uit alle mondjes. Maar mevrouw Bekkers bleef standvastig. „Nee,” meende ze, „ik ben bang, dat dat véél te druk is voor een zieke. Ik zal strakjes met Lies je samen eens naar dat huisje toegaan, en dan zal ik eens zien, in hoeverre er nog verder geholpen kan worden, maar om nu opeens met z’n zessen, zevenen IN EN OM „DE KLAPROOS” daar aan te komen, dat vind ik totaal verkeerd en is zéker niet goed voor een ernstige zieke.” „Maar mogen we dan hélemaal niet helpen, Moes?” vroeg Bietje wat angstig, die in haar hartje toch zo’n heel groot medelijden voelde met dat arme jongetje en z’n zieke moeder... en ook met de drie zusjes, die allemaal nog zo verschrikkelijk klein waren... „Ja, zeker!” sprak mevrouw, „jullie mogen ook helpen, maar... later! Eerst moet ik er zélf geweest zijn en alles met vader hebben besproken.” „Kom!” sprak ze opstaande, „we zullen in ieder geval beginnen direct een lekker bordje soep te maken voor de zieke en een stevig maaltje voor de andere, hongerige maagjes. Die arme kleuters!” liet ze zich ontvallen. En zo stapten dan een uurtje later mevrouw Bek» leers met Liesje, en... Bietje over de hei, in de richting van het kleine, nietige huisje, waar zoveel irmoede heerste. Ja, zeker... ook Bietje was er bij, maar er was jok zóveel te dragen, dat moeder en Lies je het samen niet allemaal af konden. „Ja,” had Liesje toen gezegd, „dan zal er toch één /an de tweeling mee moeten, Mams!” „Hè, mag ik mee, Moes?” hadden ze beiden ge» smeekt, maar mevrouw Bekkers had voorgesteld, dat :e er eerlijk om moesten loten, wie van beiden mee •Ou mogen op dit eerste ziekenbezoek. En... Bietje was de „gelukkige” geweest. „Kijk, daar is het! wees Lies je, „dat hele kleine mis je, daarginds...” „O, o, wat ziet het er daar allemaal vervallen en irmoedig uit... die arme mensen!” peinsde mevrouw Jekkers, toen ze het kleine woninkje waren ge» taderd. OP ZIEKENBEZOEK Liesje tikte aan de deur, want een bel was natuur* lijk nergens te vinden. Bietje voelde haar hartje toch wel iets vlugger kloppen dan anders... want een héél klein beetje griezelig vond ze het wel. Ze was ook nog nooit in een huisje geweest, dat er zó klein en armoedig uitzag,, en ze had in haar jonge leventje, ook nog nimmer mensen gezien, die niet hadden gegeten, omdat er... geen eten was! De tranen sprongen Bietje in de ogen, als ze er aan dacht. O, stel je toch eens voor... geen eten, dat was wel het ergste, dat je kon over komen, be* dacht ze. En dapper trad ze dan ook achter moeder en Liesje de kleine, bedompte kamer binnen, door de deur, die door een héél klein meisje was geopend. „Zo, vrouw Snijders!” hoorden ze moeders zachte stem zeggen, „we komen eens naar je kijken. Ik heb van de kinderen gehoord...” „Och, mevrouw!” antwoordde een heel zwakke stem, ergens uit een hoek van de sombere kamer, „is het dan toch waar? Mijn zoon heeft me zo’n lang verhaal gedaan van zes jonge meisjes, die hij op de hei had ontmoet, en die me eten zouden komen brengen, dat ik dacht, dat het allemaal zo* gezegd verzinsel was van het jog.” Uitgeput hield ze met spreken op, terwijl ze hevig begon te hoesten. En eindelijk zagen Bietje’s ogen, die nu aan het duister van de kamer waren gewend, een bedstee, waarin een vrouw lag met een mager, bleek gezicht. „Ja, ja!” sprak moeder weer, „het is wérkelijk waar, hoor, vrouw Snijders, maar... ik zou nu maar niet zoveel praten, want dat lijkt me erg vermoeiend, nietwaar? Kom... kijk eens hier, wat een heerlijk bordje soep ik heb meegebracht... dat zal een ziek mens smaken...” „Och mevrouw!” stamelde de zieke, „geeft u ’t N EN OM „DE KLAPROOS” maar aan de kinderen... die hebben sinds giste* Ze hield eensklaps op; ze wilde schijnbaar niet vau armoede vertellen. Maar dan bedacht ze zich blijkbaar: „Och,” vervolgde ze dan ook, „u weet t immers toch al van Jaap... dat ze sinds gisteren nog geen hap hebben gegeten, de stumpers! Alleen die boterhammetjes, die Jaap van de meisjes heeft gekregen, op de hei...” „Nou, maar... voor de kinderen wordt ook ge* zorgd, hoor Moedertje!” sprak mevrouw Bekkers nar telijk, „hier... eet jij nu maar allereerst eens dat bordje soep, en kijk eens wat ik voor de kinderen heb meegebracht... een pannetje met aardappelen, een pannetje met groente, een schaaltje met vlees, en lekkere, fijne pannekoekjes toe. Nu kunnen ze hun buikje rondeten, hè?” lachte moeder, en ging naast het bed zitten, terwijl ze voorzichtig een hidd m6t SOCP volschepte’ en dit de zieke voor* Vrouw Snijders begon zachtjes te snikken. iC iPu , j ,ze§enen' mevrouw!” sprak ze, komen ” gedacbt • • • zai er dan nooit uitkomst „Maar natuurlijk, vrouw Snijders,” sprak moeder ernstig, „uitkomst is er altijd, en voor ieder mens! j eet nu maar eens gauw je bordje soep leeg... voelt” JC CenS ZieD’ hoeveel beter Je J’e direct tradPbinnem°ment Werd de deUr ge°Pend* en Jaap „Moeder...! begon hij met z’n heldere jongens* stem, maar eensklaps hield hij op. „Benne ze toch gekomme, Moeder?” riep hij verheugd en tranen van blijdschap sprongen hem in qg ogen. OP ZIEKENBEZOEK „Maar Jaap!” sprak z’n moeder bestraffend, „is dat nou een manier, om die mevrouw te begroeten... Vooruit, gauw je pet van je hoofd, en.. „Och, laat hem toch, vrouw Snijders 1” sprak moe* der lachend, „ieder vogeltje zingt, zoals hij gebekt is, nietwaar Jaap? En ik geloof wel,” meende ze dan, zich naar hem toedraaiend, „dat hij blij is, hè, dat we gekomen zijn!” „Noul” sprak de jongen, en z’n hele gezicht straalde. Het was nu een heel andere Jaap, dan die, welke de meisjes op de hei hadden gevonden, ’s middags, in een kuil... snikkend van verdriet. „Nou wordt ommers alles weer goed!” voorspelde hij hoopvol. „Dat zullen we tenminste hopen, Jaap!” sprak mevrouw Bekkers ernstig. „Ja, mevrouw,” sprak de jongen zacht, terwijl hij een kleur kreeg. De kinderen aten tot er niets meer in de pan* netjes was, en ook de zieke — hoewel ze véél min* der had gegeten natuurlijk — had het heerlijk ge* smaakt. En ze wist niet, hoe ze moeder moest be* danken. Maar daar wilde deze niets van weten. „We komen morgen terug, vrouw Snijders,” be* loofde ze, „maar... op één voorwaarde.” „Elke voorwaarde is immers goed, mevrouw!” sprak de zieke dankbaar. „Des te beter!” vond moeder, „want die voor* waarde is, dat ik ook een dokter mag sturen...” Even wilde de zieke nog een zwak protest laten horen. „Maar... het geld...” begon ze, doch moeder sneed dit met een handbeweging af: „Laat dat nu maar aan mij over, en... over geld zou ik voorlopig helemaal maar niet piekeren, vrouw Snijders. Eerst moet je weer helemaal beter IN EN OM „DE KLAPROOS” zijn, en dan komt dat ook wel weer in orde. En nu gaan we opstappen!” besloot ze en wilde de pan* netjes in elkaar zetten, om mee te nemen. Maar daar wilde de zieke niets van weten. „Ja,” protesteerde ze, „ik zal u ook nog met de vuile boel laten sjouwen. Daar komt niks van in! Jaap ...!” Maar Jaap had het al begrepen en stond al klaar met de hele stapel in z’n sterke jongensarmen. „Die draag ik toch zeker!” sprak hij verontwaar* digd. „Nu, vrouw Snijders, tot morgen dan, en... het beste hoor!” sprak moeder. Ook Liesje gaf nu de zieke een hand en eindelijk Bietje, die nu helemaal geen angst meer voelde. En achter elkaar verlieten ze de kleine woning dOOFDSTUK XII 1ULP VAN ALLE KANTEN. — DE KLAPtOOSJES WEREN ZICH GEDUCHT. Elke dag werd er nu een bezoek gebracht aan het deine huisje van vrouw Snijders, die zienderogen jpknapte. Nu eens waren het Oetje en Bietje, dan veer Lies je of moeder, en zelfs Puck was één keer nee geweest. Ook Greet en Tineke waren dikwijls r.an de partij en allemaal vonden ze het heerlijk dat ie zieke zo goed vooruitging. HTT P VAN ALLE KANTEN Ook de kinderen zagen er veel en veel beter uit, en Jaap had de laatste tijd een praats van jewelste. Op verzoek van mijnheer en mevrouw Dekkers was dokter Van Andel enige malen bij de patiënt geweest en had haar grondig onderzocht. „Maar, zo luidde z’n beslissing — oftewel diagnose, zoals dat met een deftig woord heet — „in hoofdzaak was het wel algehele zwakte, waaraan vrouw Snijders lijdende was en het beste voor haar zou wel zijn, als ze eens geruime tijd volkomen rust zou kunnen nemen, zonder zorgen. Want... ook de zorgen deden haar ziekte geen goed en verergerden de toe* stand.” Het feit dat er — nu zij zelf niet meer uit werken kon gaan — nagenoeg niets verdiend 'werd, of nog beter, helemaal niets, hield haar dikwijls hele dagen lang bezig. Maar ook hiervoor wist vader Bekkers een op* lossing. .. , , Samen met moeder bracht hij een bezoek aan den dokter, om eens te informeren of hier ook in dit opzicht niet geholpen kon worden, en... ja, hoor... dokter Van Andel had een voorstel, dat direct aan de zieke werd overgebracht. Er waren namelijk in de dokterswoning een hele* boel kleine werkjes te verrichten... timmerwerkjes, metselwerkjes en... kortom van allerlei, waarvoor een mannetje nodig zou zijn, en nu had dokter ge* dacht... als Jaap Snijders misschien die dingetjes zou kunnen opknappen... de jongen was toch ook al veertien nu, en verbazend handig, dat was dik* wijls genoeg gebleken. En natuurlijk zou hij dan wat verdienen... o, veel was het nog niet, maar... ze zouden er toch alweer mee geholpen zijn. En misschien dat iemand anders nog knutselwerkjes voor den jongen had... mijn* heer Bekkers wellicht zelf. Daarnaast zou dan een IN EN OM „DE KLAPROOS” grote collecte gehouden worden voor het arme ge* zin, zodat ze de eerste tijd althans onbezorgd zouden kunnen leven. Vrouw Snijders had het met tranen in de ogen aangehoord en Jaap... Jaap was de wereld te rijk. Jrlet reit, dat hij nu voor z’n moeder geld mocht gaan verdienen, maakte hem gelukkiger dan iets an* rS3* j ?v verzeker,de iedereen, die het maar horen wilde, dat*ie voor z n moeder ging werken, en dat mj zo zn best zou doen, dat zij nooit meer wat be* hoefde uit te voeren, en altijd zou kunnen rusten. Waarop zn moeder lachend verzekerde, dat dat helemaal met nodig was, en dat ze dat niet eens wasaëen°sterk 6n ^fS‘ Want zodra ze weer gezond de d£kter hfd lachend z’n hoofd geschud, fJl §ezegd\ «Tegen dm tijd, vrouw Snijders, zullen we dan wel weer zien, hè, maar voorlopig dus géén rustenP* meer’ maar eens heerlijk helemaal uit* En inderdaad... ook mijnheer Bekkers had thuis nog een paar karweitjes op te knappen voor Jaap, zodra deze klaar zou zijn bij den dokter, en dan nij had nog een paar mensen gesproken in het dorp, die allemaal wel wat te doen hadden... de één een Kippenhok te maken, de ander een keukentafeltje.. een derde moest een schuurtje geschilderd hebben, kV U” ap-i jo voorlopig werken, zoveel hij wilde. 5ï ÖLKrlde?uN^ ■ Y niets hever dan dat! Ach* “f kleine. huisje had hij nu een heel klein P*aa5jejY.00J zichzelf ingericht en daar hamerde en zaagde hij, dat het een lust was. mï?!iZO ^aS er dus alleen nog maar • • • de collecte, deirdlge zo,rg verejste- En de eersten die zich aanmeldden om langs de huizen te gaan met een collectebusje, waren natuurlijk... de Klaproosjes, HULP VAN ALLE KANTEN kreetje en Tineke. , ., En zo werd dan deze grote huiscollecte bepaald jp Zaterdagmiddag... O, ze waren er vol van, de kinderen, en zelfs Puck, hoewel ze nog veel te klein was feitelijk, nocht samen met Lies je meehelpen. „Och, och!” schudde mevrouw Snijders het hoofd, toen ze er van hoorde, „die goeie, lieve ^mensen allemaal... hoe kan ik ze genoeg bedankenl” En eindelijk dan was de bewuste Zaterdagmiddag aangebroken. Een grote advertentie in het Buiten* dorper Nieuws — het plaatselijke blaadje, dat drie* maal in de week verscheen en huis aan huis werd verspreid — had de collecte reeds aangekondigd, zodat iedereen op de hoogte was. En parmantig stapten de meisjes met hun busjes de deur uit van „De Klaproos,” waar vader en moe* der ze hartelijk succes hadden toegewenst. Oetje en Bietje zouden samen de dorpsstraat nemen... Greetje en Tineke de omliggende straten, terwijl Liesje en Puck voor de villa’s in de Reeders* laan zouden zorgen. En natuurlijk zouden ook de voorbijgangers niet worden vergeten. Daar ging er al één... het was een boer, die héél ver buiten het dorp woonde en waar ze zeker met helemaal zouden komen, zodat het eerlijk gezegd een meevallertje was, dat ze hem nu hier tegen* kwamen. En Oet stoof dan ook direct op hem af. „Joa!” sprak hij, „’k heb d’r al van ’elezen in ’t krantje... de arme mense, maor ’t is veur ons allemoal ’n harde tijd... affijn, hier kiend, doe dat maor in ’t busjen!” En hij duwde Oet een kwartje in haar hand. „Dank u wel hoor!” sprak Oetje verheugd en nn* kelend liet ze het geldstukje in het nog lege busje vallen. IN EN OM „DE KLAPROOS” Maar... dat zou niet lang meer leeg blijven, want aan alle huizen, waar ze aanbelden, kregen ze iets... mer een kwartje, daar een dubbeltje, een stuiver zelfs wel, maar ook bij sommige huizen een gulden of... nog meer. En hevig klopte Bietje’s hart van vreugde, toen ze, na aangescheld te hebben aan het grote, deftige huis van den burgemeester, netjes door het dienstmeisje werd verzocht even binnen te willen komen. En ja, hoor... nadat ze even in een prachtige, grote kamer had zitten wachten, werd de deur ge? opend en kwam de burgemeester zelf de kamer bin» nenstappen. „Wel, wel... dag Bietje... kom jij een kleine gift vragen voor vrouw Snijders en haar arme kindertjes, ** .*5 Soed hoor, heel goed! Tja!” sprak hij dan, terwijl hij z’n portemonnaie te voorschijn haalde, rnou * het wel èrg jammer, dat ik toevallig niets heb, dat rinkelt in je busje, maar... er zit misschien al genoeg in dat rammelt, hè? Of niet?” „Nou, mijnheer!” sprak Bietje, en om het goed te laten horen, rammelde ze hard met het busje, dat al bijna tot de helft vol was. „Zie je wel, dat dacht ik wel!” sprak de burge* meester lachend, „dus dan hoef ik daar niets meer bij te doen.” Bietje schrok. Wat was dat? Wilde de burge* meester niets geven? O, maar... dat kon toch niet ... de burgemeester, die altijd zo goed was En, nee hoor... ze had zich lelijk vergist, want voorzichtig nam nu de burgemeester een bankbiljet van tien gulden uit z’n portemonnaie, dat hij op» vouwde en in het busje liet glijden. „Zie je wel?” sprak hij lachend, „dat rinkelt ™ “e1- maar... ’t zal toch wel goed zijn, hè Bietje? HULP VAN ALLE KANTEN Bietje kreeg er een kleur van. O, ze kon wel dansen en juichen! Tien gulden... stel je voor .'. ze kreeg zo maar tien gulden van den burgemeester. ^Vat zou vrouw Snijders blij zijn, als ze dat hoorde. En dankbaar sprak „ze dan ook: „O, dank u wel, mijnheer, dank u well” „Maar... voorzichtig zijn met al dat geld, hoor Bietje! Houd je busje maar stevig vast, dat je het niet verliest! Nu, dag Bietje... veel succes met je collecte, hoor!” sprak de burgemeester dan, en zélf liet hij Bietje uit. Aan de overkant bij dokter Van Andel, zag ze juist Oet het huis uitkomen. Ze stormde op haar af, maar ook Oet je scheen evenveel haast te heb* ben, om naar Bietje toe te komen. En tegelijkertijd begonnen ze:, „Zeg... je raadt nóóit, wat ik heb gekregen bij...” „Bij den burgemeester!” sprak Bietje, en „bij den dokter,” sprak Oet. „Nou?” vroegen ze dan allebei tegelijk. „Tién gulden!” verklapte eindelijk Bietje, die zich niet langer goed kon houden. „O ... ik ook... ook tien gulden!” stamelde Oetje, „wat heerlijk, hè Biet? Wat zal vrouw Snijders blij zijn... dat is alleen al twintig gulden samen... en dan al het andere nogl” „Ja, gauw maar!” vond Bietje, „anders komen we nog niet eens klaar vanmiddag.” En ijverig gingen de beide meisjes weer aan het werk. En... zowaar... bij den rijken meneer Vermeer, die toevallig aan de kant woonde, waar Bietje col* lecteerde, kreeg ze nog tien gulden... O, ze kon wel dansen van plezier. Maar Greetje en Tineke hadden niet minder suc* ces, hoewel ze toch niet zulke grote bedragen ont* vingen als Oet en Bietje. Maar zij hadden ook de IN EN OM „DE KLAPROOS” kleinere huisjes, behalve dan alleen... de grote villa van de twee dames Tervooren. En hier wachtte Greetje, die, na even aarzelen, toch aanschelde, een verrassing. Ook zij werd, evenals Bietje binnen ge* laten in de „mooie” kamer, waar de beide oude dames ieder in een stoel voor het venster waren gezeten. „Zo, meisje!” sprak de oudste van de twee zus* ters, „kom jij met je busje collecteren voor het arme gezin van vrouw Snijders... dat vind ik prachtig! En heb je al veel gekregen?” informeerde ze dan vriendelijk. „Ja, juffrouw!” sprak Greetje, een beetje verlegen door deze prachtige omgeving. „Laat eens horen dan!” verzocht de andere zuster, die als de vriendelijkste van de twee bekend stond in het dorp. Greetje rammelde met haar busje. „Nee, maar!” verbaasde juffrouw Tervooren zich dan, „dat is al bijna vol warempel.” „O, maar er kan nog best wat bij!” ijverde Greetje. De dames begonnen allebei te lachen. „Wel, wel, jij bent een flinke hoor, om te collec* teren! Nou, kom dan maar eens hier met je busje!” sprak de oudste. Greetje trad wat verlegen naderbij, en tot haar grote verwondering deed juffrouw Tervooren er een opgevouwen stukje wit papier in. „Zo!” sprak ze, „en ga nü maar naar m’n zuster... misschien wil die er ook nog wat in doen?” „Dat zou ik denken!” sprak deze, en nóg groter werd Greetje’s verbazing, toen er opnieuw een op* gevouwen stukje wit papier in haar busje terecht kwam. „O... eh... dank u wel!” sprak ze, niet DE KLAPROOSJES WEREN ZICH GEDUCHT goed wetende, wat ze feitelijk zeggen moest. Ze had gedacht, hier een groot bedrag te zullen krijgen en in de plaats daarvan kreeg ze van ieder een stukje papier. Maar... misschien zat er in die stukjes papier wel een gulden of zo... of een rijksdaalder! Enfin, ze zou het toch niet weten, voor ze weer in „De Klaproos” terug was» want daar zou de inhoud van elk der busjes worden geteld. „Nu, dag meisje,” spraken dan de dames Ter» vooren vriendelijk, en door het keurige dienstmeisje werd Greetje weer uitgelaten. „Wat heb je gekregen?” vroeg Tineke nieuws* gierig, die hard kwam aangelopen, zodra ze Greetje zag. „Ik weet het niet,” lachte deze, „een wit stukje papier... van allebei de dames.” „Wat gek! vond Tineke, „wat heb je daar nou aan?” Van achter het gordijn keken de dames Tervooren naar de twee beraadslagende meisjes, en... lachten eens tegen elkaar. „Ze begrijpen er niets van!” meende dan de jong* ste, „en... wel, ik kan het me voorstellen!” Ook Lies je en Puck hadden niet stilgezeten en alle huizen in de Dokter Reederslaan hadden een beurt gekregen. Bij hen ging het veel en veel lang* zamer dan bij de anderen, omdat Oetje en Bietje bijvoorbeeld ieder één kant van de straat voor hun rekening namen, maar Liesje en Puck alles samen moesten doen, of... feitelijk Lies je alleen, omdat Puck nog zo n kleine hummel was. Maar.. toch waren ze al flink opgeschoten en ook hun busje werd al aardig zwaar. De notaris had vijf gulden gegeven en ook hadden ze nog een paar rijksdaalders hier en daar gekregen. En toevallig was het in het Reederslaantje nogal „De Klaproos” g IN EN OM „DE KLAPROOS” vrij druk geweest, want het was een prachtige voor* jaarsdag, en veel mensen gingen een wandeling maken op de hei. Natuurlijk brachten deze voorbij* gangers wel niet zoveel op, zoals Lies het lachend noemde, maar ze hadden er toch al heel wat kwart* jes en dubbeltjes door gekregen. En of de mensen al lachend beweerden, dat de andere meisjes ook al bij hen thuis waren geweest... het hielp niets ... één dubbeltje of één kwartje kon er, volgens Liesje, dan voor hün busje toch nog wel overschieten, waarop de mensen dan lachend hun portemonnaie te voorschijn haalden, en ... betaalden! En met een vrolijk „dank u wel!” van Liesje en Puck, gingen ze dan weer verder. Maar eindelijk waren ze allemaal klaar en het was tegen vijven, toen het zestal weer in „De Klap* roos” terug was. „Zo!” sprak moeder, „kinderen... nu allereerst een heerlijk kopje thee met... een taartje!” „Taartjes?” juichten ze, „krijgen we taartjes?” „Ja, jullie hebt je vanmiddag zó kranig geweerd, dat vader op taartjes tracteert!” „Dat rijmt!” juichte Bietje. „Jawel!” bromde vader dan, „maar... ik vind het anders niet te pas komen, dat jullie één huis hebt vergeten!” „Dat kan niet?” vond Oet, en de anderen stemden hiermee volmondig in. „We hebben het hele dorp gehad, hoor!” lachte ook Lies je, „u vergist zich, Paps!” „Nee, wis en zeker niet!” lachte deze, „want ik zou wel eens willen weten, wie er vandaag dan met z’n busje bij... „De Klaproos” heeft gecollecteerd!” Er steeg een daverend gelach op. Nee maar... dat was toch wat! Hadden ze me warempel de hele Klaproos vergeten... hun eigen DE KLAPROOSJES WEREN ZICH GEDUCHT huis! En onmiddellijk bijna werden vader van vier vijf kanten tegelijk collectebusj es voorgehouden. „Welja!” bromde hij, „nu komen ze allemaal tege* lijk! Mooie manier van doen! Enfin!” hij haalde z’n portemonnaie te voorschijn, „we zullen maar eens zien of er nog een dubbeltje kan overschieten. Dat moeten julie dan maar verdelen over die vijf bus* jes.” „Nee maar, man!” lachte mevrouw Bekkers, „nu ben je toch heus tè royaal.” Maar het slot was toch, dat vader onder luid hoera in èlk der busjes een blinkende gulden liet vallen. „En nu eerst eens heerlijk snoepen, hoor!” vond moeder, „dan zetten we die busjes eventjes op het dressoir... die komen straks wel.” O, o, wat smulden ze van die lekkere taartjes, want ze hadden warempel van al dat collecteren honger gekregen. Maar de gezichtjes gloeiden daarbij van voldoening over het prachtige verloop van de collecte. Maar eindelijk waren toch de taartjes op, en kwam ... hèt grote moment! Met een gewichtig gezicht stond vader op en plaatste de vijf busjes naast elkaar op tafel. „Zo, sprak hij dan, „en nu komen de busjes aan de beurt! Aha,” viel hij zichzelf in de rede, door het raam naar buiten kijkend, „daar komt juist dok« ter Van Andel aan... die is nieuwsgierig naar de uitslag. Welnu... hij komt net op tijd om... mee te tellen!” 0' HOOFDSTUK XIII DE OPBRENGST VAN DE COLLECTE. — GOED NIEUWS VOOR HET GEZIN SNIJDERS. Met rinkelend geweld werd het eerste busje uit» gestort op de tafel. „Nee,” berispte vader, toen Oets vingers een greep deden tussen de dubbeltjes en kwartjes, om mee te helpen, „dat is werk voor grote mensen, Oet. Wat zegt u er van, dokter 1” „Ik ben het volkomen met u eens, mijnheer Bek» kers,” meende deze lachend, „en als ik u dus helpen kan, dan graag ...” Keurig netjes werden nu de geldstukken gerang» schikt... guldens bij guldens, kwartjes bij kwartjes, en zo verder... daarna werd alles bij elkaar opge» teld, èn... „negentien gulden vijftien!” riep vader verheugd. ..Dat is prachtig... ’s kijken, van wie is dit busje geweest? Aha... Liesje en Puck. Nou... kranig, hoor kinderen!” „Verder!” drongen Bietje en Oetje bijna tegelijk aan, „toe nou, Paps, verder!” „Hoor me die ongeduldige dochters eens aan! Nou ... ’s even zien, hier heb ik het busje van Tineke.” Wéér rinkelden de geldstukken op het tafelblad, maar ditmaal was de berg nog aanzienlijk groter. De kinderen juichten van opwinding. Vlug werden de muntjes weer gerangschikt en... „Acht»en»twintig gulden vijf»en*dertig cent!” was het resultaat, dat vader stralend meedeelde. DE OPBRENGST VAN DE COLLECTE „Hoera!” riep Oet en samen met Bietje maakte ze een rondedans om Tineke, die glunderde van plezier bij het horen van het hoge bedrag, dat ze had op* gehaald. „En hier hebben we het busje van Oetje!” sprak dokter Van Andel. „O!” Oet liet vlug Tineke los en belandde met een plof weer op haar stoel, terwijl ze zich bijna ver* slikte van opgewondenheid. „Kalm, kalm, Oet,” waarschuwde moeder. Maar Oet had het veel te druk en over vaders schouder hangend, keek ze toe hoe deze de gewei* dige stapel, die uit Oetje’s busje was te voorschijn gekomen, samen met den dokter rangschikte en telde. „Dat is vast het meeste!” veronderstelde Greet. „O, ja... zéker!” meende ook Bietje. „Nou zeg!” vond Oet, Bietje toeknikkend, „jij hebt anders twee tientjes opgehaald, weet je dat wel?” „Nou ja... maar ’t is zó’n berg, zeg... je zult zien, dat jouw busje het mijne glansrijk slaat!” „Hoofdzaak is toch maar, dat vrouw Snijders zo* veel mogelijk krijgt,” vond Greet je, waarop dokter antwoordde: „O, zo, dat vind ik ook! Maar, ik kan me toch ook best begrijpen, dat ieder van jullie verschrik* kelijk nieuwsgierig is, om te weten, wat er in z’n eigen busje heeft gezeten. Wat zegt u, mijnheer Bekkers?” wendde hij zich dan eensklaps tot vader, zichzelf onderbrekend, „heb ik dat goed verstaan? Zes*en*dertig gulden zeventig? Nee maar... dat is... dat is eenvoudig verbluffend!” Oetje zelf zat met open mond te kijken en had nog niets gezegd, zó verwonderd was ze bij het horen van dat hoge bedrag. „Nou Oet?” vroeg moeder dan, „hoe vind je dat?” IN EN OM „DE KLAPROOS” „O, héérlijk!” stootte ze plotseling opgewon* den uit, „héérlijk, Mam! Wat een géld... zes*en* dertig gulden.. „En zeventig cent!” lachte vader, „alle kleintjes helpen, hoor!” „Zie je wel, dat jouw busje het meest heeft!” meende Bietje. „Nou,” vond vader, „daar kun je nog niets van zeggen, want ik heb er twee nog niet gehad!” „O, maar méér dan zes*en*dertig gulden...” stamel* de Bietje, „dat kan toch haast niet!” „Nee, het lijkt me ook niét waarschijnlijk!” moest vader toegeven, „maar... je kunt niet weten. We zullen maar eens zien... van wie is dit busje? O, juist, van Bietje ...” En voor de vierde maal stapelden zich de geld* stukken op, en het scheen wel of iedere berg weer groter werd. „En kijk eens!” sprak vader, voorzichtig twee bankbiljetten van tien gulden er uit vissend. „O, die zijn van...” begon Bietje, maar dokter Van Andel legde vriendelijk z’n hand op haar mondje. „Dat kan ons niet schelen van wie die zijn, Biet* je,” sprak hij snel, „iedere gift is immers welkom, en de een is in staat om tien cent te geven, en de ander tien gulden, maar als ze uit het hart komen, die gaven, hebben ze allemaal evenveel waarde.” En... zowaar, het onbegrijpelijke gebeurde, want het busje van Bietje bevatte nog meer dan dat van Oet, nog véél meer zelfs. „Raad maar eens!” vond vader. „Veertig gulden!” aarzelde Bietje, want het tel* len was zó vlug gegaan, dat de kinderen het eind* bedrag niet hadden kunnen volgen. Maar vader schudde ontkennend het hoofd. „Mis!” DE OPBRENGST VAN DE COLLECTE „Nog meer?” vroeg Bietje in spanning. „Nog meer, ja!” gaf vader toe, en dan, „nou, ik zal het maar zeggen. Negenden*veertig gulden, vijf* emzestig cent!” „Wat?” riepen ze allemaal in grote verbazing. „Ja,” bevestigde meneer Bekkers dan nogmaals, „negen*en*veertig gulden en vijf*en*zestig cent! Maar nu twijfel ik toch niet, of dat zal wel het meeste zijn,” liet hij er op volgen. „Nou,” vond moeder, haar portemonnaie te voor* schijn halend, „maar dat vind ik geen bedrag, hoor! Kijk eens, man!” en ze legde vijf*en*dertig cent op tafel, „laten we dat ene busje dan rond maken.. „Alsjeblieft!” lachte de dokter, „nog een nage* komen gift! Dus ... vijftig gulden! Nou, Bietje . dat is een felicitatie waard, hoor kind!” sprak hij. „Maar we hebben nog een busje,” weerstreefde Bietje. „O, maar daar zit lang niet zoveel in!” wist Greetje pertinent, „stel je voor.” „Dat zullen we in elk geval gauw genoeg weten!” meende vader, en dan: „kinderen... het laatste busje!” Rinkelend vielen de geldstukken er uit. „Hé!” verbaasde vader zich, „wat is dat... die twee papiertjes? Misschien een grap van de één of ander?” „O, nee... die heb ik van de dames Tervooren gekregen!” herinnerde Greet zich en dan opeens naar den dokter ziende, sloeg ze haar hand voor de mond: „O, dat mocht ik zeker niet zeggen, is het wel, dokter?” „Wel,” meende deze lachend, „je hèbt het in ieder geval al gezegd, maar...” liet hij er op volgen, „nu ze van de dames Tervooren afkomstig zijn, denk ik toch niét, mijnheer Bekkers, dat het een grap zal zijn.” IN EN OM „DE KLAPROOS” „Nee, meende ook vader, „dat denk ik dan ook niet. Maar dat kon ik niet weten, hè? Ik denk nu eerder, dat het een prettige verrassing zal wezen. En, die zullen we dus maar voor het laatst houden. Eerst maar eens even tellen! Nou,” vond hij dan, ” * .wel ëeen vijftig gulden, maar toch ook een prachtig bedrag: zeven#en#twintig vijf#en#veertig.” „Zodat we dus nu bij elkaar hebben?” vroeg dokter Van Andel belangstellend. „Wacht, even rekenen,” en vader greep een stukje papier, „’s kijken... juist, bij elkaar heeft de col# lecte opgebracht... honderd#één#en#zestig, vijf#en# zestig... honderd#één#en#zestig gulden, vijfenzestig sents! t Is prachtig!” De vreugde was groot, en opgewonden dansten de neisjes door de kamer. „Wat héérlijk, hè Moes?” fluisterde Bietje haar noeder in het oor, „zó’n groot bedrag. Wat zal /rouw Snijders dat fijn vinden!” „Ik denk het ook, kind!” meende moeder, „en ian: daar geef ik nog een rondje thee op. Dokter... J ook nog een kopje?” „Nu, heel graag, mevrouw!” antwoordde deze vriéndelijk, om er meteen op te laten volgen: „Maar lu. hebben we nog altijd die twee geheimzinnige >riefjes, mijnheer Bekkers .. „Gunst, ja!” schrok vader, „dat is waar ook!” en ïaastig greep hij het eerste papiertje, dat hij lang# ;aam openmaakte. „Hardop voorlezen, hoor!” vond moeder bij de heetafel, „als er wat op staat tenminste.” „Dat zou ik denken!” meende vader verheugd luister maar!” En hardop las hij voor: „Goed voor... brandstof edurende de gehele winter!” En het briefje was ndertekend door mejuffrouw A. Tervooren. DE OPBRENGST VAN DE COLLECTE „Nee maar!” vond de dokter, „dat is prachtig! De dames Tervooren hebben verder gekeken dan alleen naar deze collecte. Zij hebben gedacht: kijk... er wordt nü gecollecteerd, en dat zal wel een flink bedrag opbrengen, dus voorlopig is vrouw Snijders daarmee geholpen. Maar straks... dan zijn de men* sen haar misschien weer zo’n beetje vergeten, juist als de winter komt, en dan kan ze het precies zo extra goed gebruiken en daarom zal ik voor de wintervoorraad zorgen. Nou, maar... ik vind het èrg mooi van de dames Tervooren! Steenkolen voor de hele winter.. „Ja, zeker!” sprak vader, „dat is héél juist... de dames Tervooren, want hier heb ik nog het tweede briefje, dat afkomstig is van de andere juffrouw Tervooren, en dat luidt: Goed voor één pond vlees per dag, gedurende vijf wintermaanden.” „Nou, nou!” vond moeder, „dat vind ik prachtig!” „Inderdaad!” meende de dokter, „en dus feitelijk, — eerlijk is eerlijk — is het laatste busje het groot* ste.” „Daar valt niet aan te twijfelen!” meende ook vader, „Greet, ik feliciteer je wel, hoor kind. En trouwens, jullie allemaal, meisjes, jullie hebt schit* terend je best gedaan voor vrouw Snijders en haar kinderen en ze zal er jullie zeker èrg dankbaar voor zijn.” „En ik vind ook, dat Buitendorp zich kranig heeft geweerd!” vond dokter Van Andel, „maar nu moet ik vlug opstappen, want het is al over zessen, zie ik.” Ook Greetje en Tineke namen nu vlug afscheid en daarmede was de grote collectedag ten einde. Vrouw Snijders was werkelijk overgelukkig ge* weest, en ze had tranen met tuiten gehuild, wat voor de kleine Puck volkomen onbegrijpelijk was bij zo* IN EN OM „DE KLAPROOS” veel pret. Want hoewel ze er nog niet precies alles van begreep... ze wist toch in ieder geval heel goed, dat het allemaal prettige berichten waren, die vrouw Snijders daar had gekregen van vader en moeder en dokter... En... het mooiste kwam nog achteraan. Dat was, toen, juist op het moment dat ze alle* maal in het kleine huisje van vrouw Snijders bijeen waren om het vreugdevolle feit van haar herstel te vieren — ze mocht die middag voor het eerst op van dokter Van Andel — een grote, dikke en ge* wichtig uitziende brief voor haar werd bezorgd door den veldwachter van Buitendorp. Ze schrok er warempel even van, niet wetende, wat dat wel moest betekenen, maar meneer Bekkers ried haar aan, vooral maar eens gauw te kijken, want het zou volgens hem heus wel niets onaangenaams zijn. En... hij kreeg gelijk! Want in prachtige, mooie woorden — waarvan vrouw Snijders zo weinig be* greep, dat ze de brief aan mijnheer Bekkers gaf om voor te lezen, of liever nog, om te vertellen, wat er nu feitelijk precies in stond — berichtte het ge* meentebestuur van Buitendorp aan vrouw Snijders, dat ze gedurende de tijd van drie jaar een mooi, splinternieuw huisje mocht betrekken aan de Ach* terweg, dat het eigendom van de gemeente was. O, o, wat was de vreugde toén groot. „Weet u wel, Moeder!” riep Jaap opgewonden uit, „dat is dat fijne huisie, dat ze er verleden jaar hebben neergezet... O, en gaan wij daar nou wone, Moeder?” «Is, jongen! antwoordde mevrouw Bekkers voor vrouw Snijders, die van aandoening bijna niet kon spreken. „’t Is alles veel te veel!” bracht ze eindelijk met moeite uit, „veel te veel! Onze lieve Heer heeft GOED NIEUWS VOOR HET GEZIN SNIJDERS m’n beden wèl verhoord, en u mevrouw en mijn* heer... en de kinderen...” „Jawel, jawel!” stuitte vader de dankbetuigingen, die nu zonder twijfel voor de zoveelste maal gingen komen, „maar ik denk haast, dat we nu eens moeten opstappen, hè vrouw?” „Ja,” vond ook mevrouw Bekkers, „’t wordt anders te vermoeiend voor je, vrouw Snijders, —- ’t is de eerste keer dat je op bent en dat mag nooit te lang duren. Dus... wij gaan er nu vlug vandoor, en jij gaat weer één, twee, drie in bed, hoor! Maar,” liet ze er dan op volgen, „ik moet toch zeggen... je ziet er tien, twintig maal beter uit, dan toen ik hier voor het allereerst kwam! En... ik meen, dat ik élke dag aan je win. En jullie ook!” wendde ze zich tot vrouw Snijders’ kinderen. De drie kleintjes, wat verlegen nog voor die voor hen zo „deftige” mevrouw, knikten maar van ja, maar Jaap antwoordde gretig: „Nou, mevrouw.. . en öf! We magge nou ook zoveel ete als we wille!” verduidelijkte hij dan. „Mógen, Jaap!” verbeterde z’n moeder. „Nou, ja!” Jaap trok wat onverschillig z’n schouders op, alsof hij zeggen wou, „daar zit het ’m toch niet in” en... een béétje gelijk had hij wel, want de jongen had toch ten slotte een hartje van goud, dat heel, héél warm klopte voor z’n moeder, en... ook voor de héle Klaproos, zoals hij de familie Bekkers altijd betitelde. Hij had dan ook voor de paar kleine werkjes, die mijnheer Bekkers hem had laten opknappen, beslist geen geld willen aannemen. „Stel je voor, meneer!” had hij bijna veront* waardigd gezegd, „dat ik van u nou nog geld gong vrage... voor u en mevrouw bouw ik een heel huis, as het moet!” IN EN OM „DE KLAPROOS” Maar mijnheer had lachend verzekerd, dat*ie daar dan niet graag in zou wonen, want dat daar voor* lopig toch nog wel niet veel van terecht zou komen. „Maar,” had hij gezegd, „flink doorzetten, Jaap, dan word je naderhand een goed vakman... een flinke timmerman, en dien kunnen ze altijd en overal ge* bruiken.” En... het was waar, want sinds iedereen in het dorpje het gezin van vrouw Snijders kende, hadden heel veel mensen plotseling karweitjes, die nood* zakelijk opgeknapt moesten worden, en... Jaap kreeg het steeds drukker. En dat was dan ook het enige duistere punt, dat éventjes z’n gezicht deed betrekken bij het horen van de komende verhuizing naar het nieuwe huis van de gemeente, en hem had doen vragen: „En wat moet dat dan met... met m’n timmerwinkel?” Waarop ze allen in een hartelijk lachen waren uitgebarsten. „Jongen, jongen!” meende mijnheer Bekkers, „wat gaat die Jaap zich voelen! Nou maar!” stelde hij hem dan gerust, „ik denk toch haast wel, dat er daar ook wel een gelegenheid zal zijn, die je als werkplaats zult kunnen inrichten.” „Ja,” herinnerde Jaap zich opeens, „da’s waar ... d’r is een schuurtje! Achter ’t huis! Hè Moe!” bedelde hij, „mag ik dat schuurtje, ja, mag ’t?” Z’n moeder knikte hem vriendelijk toe. „Ja, hoor Jaap,” meende ze dan, „als er een schuurtje is, dan mag jij dat helemaal inrichten voor je zelf.” „Fijn! meende Jaap opgetogen, „wat zal ik wer* ce! En over vijf jaar, mijnheer!” meende hij eigen* wijs, zich tot mijnheer Bekkers wendend, „dan heb k nét zo’n grote timmerzaak als Reuvers, met viér cnechts!” en hij knikte nadrukkelijk met het hoofd. GOED NIEUWS VOOR HET GEZIN SNIJDERS „Nou, Jaap!” vond meneer Bekkers, „we zullen het hopen, jongen! Maar nü stappen we toch gauw op, anders wordt het te laat!” En na een vrolijk afscheid wandelden ze met z’n allen over de hei terug naar „De Klaproos.” HOOFDSTUK XIV EEN BLIJDE DAG VOOR „DE KLAPROOS” ... — TWEE GROTE CADEAUX! Weer waren enige dagen voorbijgegaan en meer en meer naderde de grote dag voor „De Klaproos”, de feestdag, waarover de monden nu al niet stil stonden, en waarvan de kinderen bijna niet konden slapen... de verjaardag van de tweeling Bietje en Oetje. O, o, wat zou me dat een feest worden! Moeder en vader en Lies je... ja, zelfs Puck, allemaal liepen ze met grote plannen rond. Natuurlijk moest het huis versierd worden, of liever... het huis was wel een beetje èrg veel, vond vader, maar dan toch in ieder geval de kamer. En natuurlijk mochten de vriendinnetjes komen, Greet en Tineke en nog een paar, en er zouden spelletjes gedaan worden. Taartjes zouden er zijn, en limonade werd er geschonken... koekjes moesten besteld IN EN OM „DE KLAPROOS” worden, en het was me een drukte van belang. En de eerste grote verrassing, twee dagen voor de verjaardag — die, was me dat even een bofferdjel op een Zaterdag viel — de eerste grote verras» sing kwam al die Donderdagmiddag, toen de meis* jes, uit school komend, daar eensklaps werden open» gedaan door niemand minder dan .. omal Oma Bekkers, die speciaal voor het feest was overgekomen, helemaal uit Amsterdam, en die met* een een weekje zou blijven logeren. O, o, wat hadden ze gesprongen en gedanst! Een compleet rondedansje hadden ze gemaakt in de ves* tibule, met oma in het midden. En de oude dame had ze geknuffeld, en verwend ... nee, verwènd, dat het een schandaal was, vol* gens vader. uu moe<^er beweerde, dat ze weken zou nodig hebben, om de kinderen weer in hun gewone doen te brengen. Want iedere dag, dat oma er was, be* tekende op zichzelf al een feest, en mochten ze een half uurtje later opblijven. En die Vrijdagmiddag op school moest juffrouw Wensing héél wat door de vingers zien, want opletten... ho, maar! Nu eens was het Oetje, die niet gehoord had wat de juffrouw zei, dan weer was het Bietje, die naar buiten zat te staren, en niet oplette! Maar... juffrouw Wensing kon zich nog zo heel goed herinneren, hoe blij zij zélf was geweest toen ze dertien jaar werd, en hoe ze de hele nacht tevoren nagenoeg niet geslapen had van opwinding. En dus deed ze maar net, of ze het niet zo erg merkte, temeer waar anders Oet* je, zowel als Bietje, toch werkelijk heel ijverig en vlijtig waren. En toen ze dan eindelijk die avond met kloppend hartje naar bed waren gegaan, nadat oma ze boven nog een laatste nachtzoen was komen brengen, toén EEN BLIJDE DAG VOOR „DE KLAPROOS” waren vader en moeder en Lies je hard aan de slag gegaan, terwijl oma van de leunstoel uit — Oetje’s tekenstoel! — de vorderingen gadesloeg en raad* gevingen ten beste gaf. Allereerst werden natuurlijk de stoelen versierd, terwijl verder allemaal prachtige, groene guirlandes werden opgehangen, met... lampions er tussen, die ’s avonds zouden branden. Ook Bibbersnoetje boven het dressoir kreeg een mooi takje groen op z’n lijstje met een rood strikje bevestigd. Dan werd de tafel feestelijk gedekt voor het ont* bijt, met een kransje van bloemen om ieder bordje, en daarnaast, op een apart tafeltje, werden de cadeaux opgestapeld! Grote en kleine pakjes lagen daar naast, door en over elkaar, allemaal in keurige, witte papieren verpakt en het leek volgens oma wel Sinterklaas, zó’n stapel was het. Maar eindelijk was toch de hele kamer kant en klaar, en na nog een laatste kopje thee gingen ze allemaal heel vroeg al naar de slaapkamers, want het zou de volgende dag natuurlijk een vroegertje worden, dat sprak wel vanzelf. En... het wérd een vroegertje, want om kwart voor zes al ontwaakte Oetje, terwijl de zon door een héél klein kiertje in hun kamertje scheen. Met* een zat ze rechtop in bed. O, dacht ze, ze was jarig vandaag ... hoe laat zou het zijn... stel je voor, dat het eens èrg laat was, al acht uur bijvoorbeeld, dan zou vader direct al weg moeten met de trein, en... Maar daar ontdekte ze Bietje, die nog rustig lag te slapen, en ze voelde zich gerustgesteld, want natuurlijk zou moeder hen dan wel wakker gemaakt hebben. Maar ... hoe laat zou het nu toch wel zijn? Ze wipte voorzichtig uit haar bedje, en liep op haar IN EN OM „DE KLAPROOS” blote voetjes naar het raam. Zachtjes, om Bietje niet te wekken, trok ze de gordijnen een kiertje verder open, zodat nu de zon, — die óók juist was „opgestaan” lachte Oetje zacht — heerlijk het kamertje binnenscheen. ’t Was prachtig weer. En vanmiddag hadden ze allemaal vrij, en zouden de vriendinnetjes komen... en oma was er, en... o, het was zo’n heerlijk feest, vandaag! Ze begreep gewoon niet, hoe Bietje nog kon slapen! Stil, daar sloeg een klok... Oetje telde de slagen van de toren... twee, drie, vier, vijf, zes... Zes uur pas? Dus sliepen vader en moeder ook nog, natuurlijk, en oma en Lies je... Hè, ze kreeg een beetje honger! Zou ze naar be* neden gaan, om een boterhammetje te halen! Maar ... nee, dat deed ze niet, want misschien was de kamer wel versierd, net als anders, en ze wilde er niets van zien voor de anderen er ook allemaal bij waren en Bietje, Hè... dat die nu nog maar zo rustig lag te slapen! Hoe kon je slapen, als je jarig was... Zou ze... zou ze dat tekenbord nog krijgen, dat ze op haar verlanglijstje had gezet?... een teken» bord op een ezel, zo heette zo’n standaard. Wat mal feitelijk, waarom heette dat nu een ezel, het leek toch niets op een ezel! Oetje verdiepte zich er in, hoe heerlijk het zou zijn, als ze dat tekenbord toch eens zou krijgen. Maar, het was wel een erg groot en duur cadeau natuurlijk. Het had dan ook bovenaan op haar ver* langlijstje gestaan. O, ze zou er op kunnen tekenen, alles wat ze maar wilde, en je kon het ook zó weer uitvlakken. En dan zouden ze samen schooltje kun* nen spelen, en zij was juffrouw Wensing, of nee... EEN BLIJDE DAG VOOR „DE KLAPROOS” Bietje, Bietje was veel zachter en liever dan zij, bedacht Oet, die moest dan maar juffrouw Wensing zijn, en Puck en zij waren de leerlingen. Of, wat nóg leuker was... Liesje was de juffrouw, en zij alle drie de leerlingen. Maar... o, ze zou er maar niet te veel op rekenen, want stel je eens voor, dat ze het niét kreeg... dan viel het zo erg tegen. Daar kwam opeens beweging in het bed van Biet* je, en zich omdraaiend, keek ze met knipperende, slaperige ogen in het zonlicht. „Hul” lachte Oetje, „langslaapster... word je nog eens wakker vandaag? Je bent jarig!” Maar nu zat ook Bietje ineens recht overeind in haar bed, en ze keek Oet met grote ogen aan. „O, Oet!” sprak ze dan, „wat héérlijk, hè? En dat oma er is...” „Nou!” sprak Oet, en opeens liet ze zich op de rand van het bed neervallen en sprak proestend: „Wel gefeliciteerd, Biet!” „En wel gefeliciteerd, Oet!” lachte Bietje en ze gaven elkaar een zoen. Ze vonden het altijd zo grappig, als ze samen jarig waren, dan moest je elkaar immers feliciteren. Daar werd opeens heel zachtjes op de deur ge* klopt, meteen kwam moeders hoofd om de hoek. „O, Mam!” juichte Oet, en ze stormde op haar if. Ook Bietje stond nu met één sprong naast haar bed, en een hartelijke omhelzing volgde. „Dat jullie maar een paar héél grote kinderen nogen worden, hoor!” hoopte moeder, „en maak nu naar gauw voort, want ik heb Liesje al beneden gehoord en zelfs oma is ook al op, ter ere van het leest!” „O, zó vroeg al?” jubelde Bietje. „Ja, vlug maar!” lachte mevrouw, „des te meer „De Klaproos” JO IN EN OM „DE KLAPROOS” tijd hebben we. ’t Is nog wel érg vroeg, maar... dan gaan jullie vanavond maar een uurtje vroeger naar bed!” plaagde ze. Er ging een luid gelach op bij de beide meisjes. Stel je voor... op je verjaardag een uurtje vroeger naar bed... een uurtje later bedoelde moeder natuurlijk! Waarop deze lachend verdween. O, o, wat hadden ze een haast om klaar te komen. Oetje vergat in de opwinding zelfs haar tanden te poetsen, maar gelukkig hielp Bietje haar nog nèt er aan herinneren. Zo kwam eindelijk het grote, gewichtige ogen* blik, dat moeder onderaan de trap riep, of ze naar beneden wilden komen, want dat iedereen van on* geduld zat te trappelen! Nu, dat lieten ze zich zeker geen tweemaal zeg* gen, en achter elkaar bolderden ze met veel lawaai de trap af. De deur van de kamer was potdicht, maar netjes klopte Oetje aan. „Ja, binnen!” klonk moeders stem, en heel par* mantig nu openden ze de deur. „Hoera!” riep meteen vader, en allemaal stemden ze in, zodat ook Bietje en Oetje van de weerom* stuit maar meededen, al waren ze dan ook zélf jarig. O, o, wat werd me dat een drukte. Eerst kwam moeder nog eens aan de beurt, en toen oma... en vader en Liesje en tenslotte Puck! En wat zag de kamer er prachtig uit, met al dat groen en die bloemen. . Maar eindelijk was toch de eerste drukte voorbij, en moesten ze netjes naast elkaar in de versierde stoelen gaan zitten. En daar kwam Lies je binnen met... Bibbersnoetje op haar arm. Bibbersnoetje met een grote, roze strik om z’n halsje, en aan een touwtje een klein pakje, EEN BLIJDE DAG VOOR „DE KLAPROOS” voor elk van de twee meisjes. „Kijk!” sprak vader, „Bibbersnoetje heeft zélf de namen er op geschreven.” En ja, hoor... met grote, scheve letters stond het er op: Oetje Bekkers, en Bietje Bekkers. Het éne pakje voor Oet bleek een grappig doosje kleurkrijt te bevatten, en het andere, voor Bietje, een aardig prentenboekje. Maar daarna werd Bibbersnoetje gauw weer naar z’n mooie hokje teruggebracht, waar, als teken van feestelijkheid, een klein rood*wit*blauw fiets vlaggetje uithing. „Dat is, omdat we geen grote vlag hebben,” lachte moeder, „anders hing dié uit, hoor!” En nu kwamen de andere cadeaux aan de beurt. O, o, wat werden ze verwend. Van vader en moeder had Oetje een prachtig, groot schetsboek gekregen met allemaal voorbeelden en nog twee mooie boeken! En het éne heette zowaar: Het avontuur van Bib» bersnoetje. Toevallig had vader het in de stad zien liggen bij een boekwinkel, en natuurlijk had hij het direct ge* kocht. Het was de geschiedenis van een klein konijn* tje, dat Bibbersnoetje heette, had de winkelier ver* teld. Was dat nu niet grappig? Bietje had een prachtig nieuw naaidoos je gekregen met van alles er in, en ook twee leesboeken. Van oma kregen ze ieder een nieuw springtouw en samen nog een aardig gezelschapsspel, in een heel grote doos. „Dat gaan we morgenavond eens met z’n allen proberen!” beloofde moeder, „want vandaag zal het er wel te druk voor zijn, denk ik.” Van Lies je kregen ze ook een grappig spel... een grote olifantenkop van karton, waaraan alles uit* stak... een héél lange slurf, twee grote flaporen, 10* IN EN OM „DE KLAPROOS” en twee geweldige slagtanden. En daarbij waren zes kartonnen ringen, die je nu moest proberen van een afstand om de slurf te gooien, of om de slagtanden of aan één van de oren. De slurf was het moeilijkst, want die was aan het einde eventjes omgebogen, zodat je telkens misgooide natuurlijk. Maar... de slurf telde dan ook voor vijftig punten. „Dat gaan we ook maar morgen doen,” vond moe# der, en vader beweerde, dat hij die slurf wel voor z’n rekening zou nemen... zo#iets was voor hem een kleinigheid... een peulschilletje! „Hü!” plaagde Oet, „probeert u ’t dan maar eens ... hè ja, Paps... probeert u ’t eens!” En ze hield uitnodigend de kartonnen olifant in de hoogte met haar beide handen. „Nee, nee!” sprak vader, „nu hebben we geen tijd, hoor!” „Ziet u wel... u durft niet!” plaagde nu ook Biet# je. „U bent bang, dat u ’t niet kunt natuurlijk... dat u misgooit!” „Wat, niet kunnen?” lachte meneer Bekkers, en hij greep één der ringen, „om eventjes om dat oli# fantenneusje te gooien? Let op... daar gaat#ie dan!” „Nee, niet van zo dichtbij!” kreet Oetje opgewon# den, „veel verder achteruit, daarginds, bij de deur.” „Welja, ik zou me in de keuken zetten!” bromde vader, maar hij deed toch enige passen achteruit. „Nou,” sprak hij, „dames en heren... daar gaat#ie! Kampioen#ringwerper... één, twee, drié!” Een luid gejuich brak los, toen vader niet alleen de slurf niet raakte, maar zelfs een héél eind naast het hele bord gooide. „Nu ja!” plaagde hij, „dat was om jullie plezier te doen... en om je eens te laten lachen!” Waarop ze hem allemaal nog harder uitlachten natuurlijk. TWEE GROTE CADEAUX ! Maar daar klonk opeens Pucks stemmetje: „Ikke heb nog een pakje!” „Natuurlijk, hoor schatje!” sprak oma direct, „dacht je, dat we jouw pakje zouden vergeten?” En plechtig overhandigde Puck nu aan Oetje en Bietje ieder een pakje, waarbij ze direct maar ver* telde, wat er in zat, tot grote vreugde van de ans deren. Het waren voor ieder een prachtige boekenlegger, die Puck zélf had gemaakt, zoals ze niet zonder trots verzekerde, maar waarbij moeder haar had geholpen, wat ze er eerlijk bij vertelde. En zo waren dan eindelijk alle cadeautjes uitge* pakt en na een „lang zullen ze leven!” begon het gezellige ontbijt. En een half uurtje later stapten ze samen de deur uit, Oetje onder haar éne arm een groot blik met koekjes. Bietje onder haar andere arm een heel grote zak met chocoladesbeestj es. Want natuurlijk mochten ze allebei tracteren in de klas, dat hoorde er toch bij, als je jarig was. Op school was het al een even groot feest. Jufs frouw Wensing feliciteerde hen hartelijk, en op het bord stond met prachtige, mooie hoofdletters ge« schreven: Lang leve de beide Klaproosjes! Daarna kwamen alle meisjes hen feliciteren en ze keken met nieuwsgierige blikken naar de koekjes en chocolaadjes, want ze begrepen natuurlijk wel, voor wie die bestemd waren. En ja, hoor... nadat juffrouw eerst een prachtig verhaaltje had verteld — er waren immers twéé jarigen in de klas, en dan was het altijd feest — mochten ze rondgaan met hun tractatie. Bietje met haar chocolaadjes aan de éne kant, Oetje met haar koekjes aan de andere kant. En toen alle meisjes heerlijk zaten te snoepen, en IN EN OM „DE KLAPROOS” ze helemaal klaar waren met ronddelen, bleek het, dat ze... zichzelf hadden vergeten! O, o, wat lachten ze er allemaal hartelijk om. En natuurlijk moesten Bietje en Oetje vertellen, wat ze allemaal hadden gekregen, èn... er werd, — eerlijk waar, — ook nog een heel klein beetje ge* werkt. Maar... veel was dat toch niet, want de kinderen hadden hun aandacht er niet bij. En toen Oetje heel parmantig haar vinger opstak, en vroeg, of ze nog eens mocht rondgaan, toén was de aandacht helemaal weg natuurlijk. En zo werd het eindelijk dan toch twaalf uur. „Nou, Oetje en Bietje,” sprak juffrouw Wensing, „ik wens jullie een héél plezierige middag, en...” „Hè, juffrouw!” vleide Oetje, „komt u ook van* middag...” „Hè ja, juffrouw!” hielp Bietje, „dat zou leuk zijn... ja, doet u ’t?” „Nou!” Juffrouw Wensing knikte met haar hoofd. „Héél vast beloven kan ik het nog niét, maar mis* schien dat ik wel eventjes in „De Klaproos” bin* nenwip om een lekker kopje thee te halen, met een taartje! Of zijn er geen taartjes?” „Ja, juffrouw, nou! Zegt u maar, welke u ’t lek* kerst vindt, dan leggen we die apart, hè Bietje?” stelde Oetje stralend voor. Juffrouw Wensing lachte. „Nou,” sprak ze, „als ik het dan éérlijk mag zeggen... zo’n fijne, gele roomsoes, hè? Die zijn wel èrg heerlijk!” „Als er één bij is, krijgt niemand anders die!” beloofde Oetje, „maar dan moet u ook vast komen!” „Nu, goed dan!” lachte de juffrouw, „dan kom ik eventjes, hoor! Ik moet trouwens ook nog altijd Bibber... eh... snoetje komen kijken, weet je wel? En nu... dag hoor, kinderen! Ga maar gauw naar TWEE GROTE CADEAUX ! nuis, want wie weet, wat voor neerlijke verrassingen daar nog op jullie liggen te wachten!” Nou, dat lieten de twee Klaproosjes zich geen tweemaal zeggen en ze draafden, het hele verbod van moeder vergetend, met Puck in hun midden hard naar huis. Trouwens, Puck, voor wie het ook een grote, heerlijke feestdag was, liep zelf zo hard ze kon, om weer vlug bij moeder, vader, oma en Lies je te zijn. En werkelijk wachtte hun een gewéldige verras* sing, toen ze een uurtje later allemaal aan de koffie* tafel zaten, en vader ook juist was thuisgekomen. Want op dat moment ontdekte Lies je eensklaps met een kreet: „O, kijk eens, wie daar aan* komt?” Allemaal keken ze naar buiten door het raam, dat hoog opgeschoven was, en daar kwam Jaap aange* wandeld, z’n pet onverschillig scheef op z’n hoofd, recht op „De Klaproos” af. En in z’n armen droeg hij twee heel grote pakken, die zó groot waren, dat hij ze bijna niet kon torsen. „O,” jubelde Bietje, „wat zou dat wel zijn? Dat is vast voor ons, Oetje!” „Nu, daar zou ik maar niet al te vast op reke* nen!” meende vader, uit vrees, dat het hun anders wel eens kon tegenvallen. Maar... hij bleek nu toch verkeerd gezien te heb* ben, want nadat Lies je hem vlug had opengedaan, stond Jaap, een beetje verlegen, midden in de kamer tussen al die mensen, en gaf hij iedereen een hand, waarbij hij ze allemaal hartelijk feliciteerde met de verjaardag van Oetje en Bietje. „O, ja, en ook van me moeder en me zusjes!” ver* volgde hij dan, „maar die durrefde niet te komme! Ik wél!” liet hij er trots op volgen. „Hè, wat flauw!” vond Oetje „waarom durfde je IN EN OM „DE KLAPROOS” moeder niet te komen, Jaap? Nou maar... dan gaan we d’r straks even halen, hè Biet?” Bietje knikte instemmend met haar hoofd. „En da’s voor jullie!” wees Jaap nu op de beide, reusachtige pakken. „Voor ons?” verbaasde Oetje zich, „die gróte pakken?” „Ja, en ’k heb ze zelf gemaakt!” knikte Jaap, weer niet zonder trots. „Wat? Die pakken?” informeerde meneer Bekkers lachend. „Nee, wat ’r in zit, meneer!” verduidelijkte Jaap, terwijl hij nu ging zitten op de stoel, die mevrouw Bekkers hem toeschoof. „Een kop chocola, Jaap, met een taartje?” presen* teerde ze dan. „Nou, mevrouw!” glunderde deze. Oetje had intussen het grote pak losgewikkeld en het papier vloog links en rechts over de grond, en... „Ooo!” kreet ze en ze kreeg er een vuurrode kleur van, want daar vóór haar stond een prachtig, groot tekenbord op een ezel... precies zoals ze dat zo graag, zo dolgraag had willen hebben. Ze staarde er maar naar en wist gewoonweg niet, wat te zeggen. Maar allemaal stonden ze eenvoudig verbluft, bij het zien van dat prachtige cadeau. „Maar Jaap,” vond mevrouw, „jongen, dat is toch veel te veel... dat is toch een veel te groot en te duur cadeau... hoe... o, ’t is gewoon prachtig!” riep ze uit. „Niks nie duur, mevrouw!” beweerde Jaap, „’k heb ’m ommers zelf gemaakt... kost*ie je zo*wat niks as je ’m zelf maakt!” „Maar jongen,” verbaasde nu ook meneer Bek* kers zich, „heb je die zélf gemaakt? Nee maar... dat is méér dan kranig... dat is eenvoudig keurig! TWEE GROTE CADEAUX ! Ik sta er paf van, gewoonweg! Je bent een vol* leerde timmerman!” Om het hardst prezen ze nu allemaal het schitterende cadeau, en Oetje bedankte hem heel, héél hartelijk. „En dat heb ’k ook zelf gemaakt!” verklapte Jaap dan, toch een beetje trots op zijn snelle vorderin* gen als timmerman, en hij wees op het andere pak, dat Bietje in de consternatie nog niet eens had uit* gepakt. „Laat eens gauw, heel gauw zien, kind, wat daar voor prachtigs uit zal komen?” verzocht mevrouw hoofdschuddend, en dan: „Jongen, jongen, Jaap... wat heb je het tweetal verwend.” „En u óns dan?” weerstreefde Jaap, „moeder zegt dat ’t nog niks is bij wat u...” „Jawel!” sneed mijnheer Bekkers verder snel af, „maar we zijn hier toch erg blij mee, hoor Jaap! En het bewijst wel, dat jij al heel gauw een kundig en flink vakman zult worden! Wel kijk eens aan!” onderbrak hij dan zichzelf, ziende, hoe ook Bietje intussen haar cadeau had uitgepakt. En ook zij gaf een kreet van vreugde, want een prachtige, fonkelnieuwe autoped kwam er uit het grote pak te voorschijn, met mooie, rode, houten wieltjes. „Hij loopt fijn!" prees Jaap, die hem blijkbaar zelf al had geprobeerd. O, o, wat waren die beide Klaproosjes verheugd met die twee schitterende cadeaux, die ze zeker niet meer hadden verwacht. Wat was die Jaap toch knap, dat hij dat zo allemaal maar zélf kon maken! „Toe,” vroeg Oetje dan, „kom je ook vanmiddag, Jaap... d’r komen een heleboel meisjes van school, en we gaan spelletjes doen...” „Niks hoor!” lachte Jaap, een heel klein beetje spottend, om wat hij nu als kinderspel beschouwde, IN EN OM „DE KLAPROOS” „’k moet werke vanmiddag... ’k heb een karweitje bij de dames Tervooren... fijn meneer!” sprak hij dan tot vader Bekkers, aan wien hij, naar zijn idee, dit alles had te danken. „Ja jongen,” sprak meneer dan ook hartelijk, „ik ben écht blij voor je, dat het zo goed gaat. Maar flink volhouden, Jaap... dan zul je eens zien. En hoe meer werk je krijgt, hoe meer plezier je er in gaat krijgen, let maar eens op.” „’k Heb d’r nou al zo’n plezier in, meneer!” vond Jaap, terwijl hij opstond. Met z’n allen deden ze hem uitgeleide tot aan de deur, met de belofte, dat ze héél gauw weer zouden komen kijken, nog vóór ze gingen verhuizen, volgen* de week, naar het nieuwe huisje van de gemeente. En met een „nou, dag hoor!” vervolgde Jaap z’n weg naar de dames Tervooren, om daar z’n „kar* weitje” te gaan opknappen. „Een goeie jongen!” vond moeder, „maar we zul* len hem door juffrouw Wensing eens een beetje spraakles laten nemen.” „Och,” vond vader, „ieder vogeltje zingt, zoals het gebekt is... en z’n handen weet hij in ieder geval te gebruiken! Dat staat vast!” „En nu,” vervolgde moeder haastig, „allemaal voortmaken, want over een half uur komen de kleine gasten al... vooruit!!” HOOFDSTUK XV EEN FEESTELIJK BESLUIT. Die middag kwamen Greetje, Tineke, Loesje Bou* man, Annie van der Waal en nog enkele vriendin* EEN FEESTELIJK BESLUIT netjes en het werd een middag van dolle pret. Moeder was onuitputtelijk in het uitdenken van nieuwe spelletjes en ook vader en grootmoeder deden dapper mee. Natuurlijk werden de nieuwe spelletjes toch ge* probeerd, dat wou zeggen dan, de olifant, ondanks dat moeder gezegd had... morgen. Maar dit was nu juist een spelletje voor een middag als deze. Om beurten mochten ze gooien met de zes ringen. Oetje had eerst een krijtstreep willen trekken op het tapijt, maar daar wilde moeder toch niets van weten. „Nee,” vond ook vader, „dan weet ik het beter!” en uit de schuur haalde hij een lange lat. „Kijk,, die leggen we hier neer, en niemand mag over die lat komen... wanneer hij gooit, tenminste.” Nou... het was een hele afstand, en het viel dan ook lang niet mee om de ringen goed om de slurf te krijgen, of om de slagtanden, wat feitelijk nog het gemakkelijkst was. Maar eindelijk dan toch had Liesje na heel lang en zorgvuldig mikken een mooie, blauwe ring om de slurf, hetgeen een luid „hoera” uitlokte. „O,” meende vader, „dat kan ik ook... en nog zonder te kijken, als het moet!” en met z’n rug naar de kartonnen schijf toestaande, wierp hij de ring tot grote verwondering van iedereen, precies om de slurf. Natuurlijk was het toe val, maar vader deed, of het z’n dagelijks werk was, volgens moeder, zo trots was hij er op. En vanzelfsprekend moesten ze toen allemaal proberen, om met hun ogen dicht te gooien, maar toen vlogen de ringen zó kris en kras door de kamer, dat moeder, bang dat er iets gebroken zou worden, er gauw een einde aan maakte. Ze had IN EN OM „DE KLAPROOS” trouwens alweer een ander spelletje bedacht, waar» door de kinderen een beetje rust zouden krijgen meteen. „Komen jullie nu allemaal eens om de tafel zitten, hier!” verzocht ze. „Hè Moes!” jubelde Oet, die opgetogen was van blijdschap, „wat gaan we doen? Is het een leuk spel» letje?” „Natuurlijk is het een leuk spelletje!” meende Greet, die een onbeperkt vertrouwen had in de kun» digheid van het uitdenken van spelletjes, welke Oets moeder bleek te bezitten. En... het was een leuk spelletje, dat meteen leer» zaam was. „Zo,” sprak moeder, „zitten jullie allemaal? Mooi... nu moet je eens goed luisteren! Nu ga ik de kamer uit en jullie krijgen in die tijd van oma allemaal een stuk papier met een potlood, tenminste, als we zoveel potloden in huis hebben.” „Ik heb er één bij me!” riep Annie van der Waal, en ook Gr eet je bleek in het gelukkige bezit van een potlood te zijn. „Prachtig!” vond moeder, „dan zullen we ons wel redden, denk ik. Let nu eens goed op. Ik kom over een tijdje in de kamer terug met een groot blad. Over dat blad ligt een doek, maar ónder die doek liggen allemaal verschillende voorwerpen... ik zal maar iets opnoemen... bijvoorbeeld een doosje luci» fers, een schoenveter, een servetring, enzovoort! Dat blad zet ik nu midden op tafel, zodat iedereen het goed kan zien, en dan neem ik gedurende vijftien langzame tellen de doek weg! In die vijftien tellen mogen jullie kijken, wat er precies op dat blad ligt, maar... je mag het nog niet opschrijven. Begrijp je? Het is dus een geheugenspelletje, want zodra de vijftien tellen om zijn, gaat de doek er weer over EEN FEESTELIJK BESLUIT en zetten we het blad van tafel. En dèn mogen jullie pas opschrijven, wat je allemaal gezien hebt op dat blad. Maar... ik geloof zeker, dat je de helft alweer vergeten bent! En ook voor dat op* schrijven krijg je tien minuten tijd, meer niet! Wil* len we dat spelletje eens doen?” „Hè ja... hè ja!” riepen de kinderen opgetogen, en ook vader sprak: „Wel, Moeder... daar doe ik ook aan mee, want dat vind ik een heel aardig en leerzaam spelletje! Een verbazend goed iets, om je geheugen eens te scherpen.” „Natuurlijk!” sprak moeder, „we doen allemaal mee, behalve ik dan natuurlijk,, omdat ik precies weet, wat ik op het blad leg — maar Lies je doet mee, en u toch ook oma?” „Ja, ja, zeker!” sprak de oude mevrouw Bekkers, „maar dan moet ik even m’n bril hebben, want an* ders kan ik niet zo goed zien.” „Hier heb ik ’m al, Moeder!” sprak mijnheer Bek* kers. „Ziezo, en nu allemaal even wachten, dan ben ik zo terug...” Het werd een spelletje, dat toch nog aanleiding gaf tot veel lawaai en veel rumoer, want toen ze na afloop van de tien minuten gingen vergelijken, bleek, dat ze nagenoeg allemaal een heleboel voorwerpen hadden vergeten. Oetje bijvoorbeeld had een asbak helemaal over het hoofd gezien. „Och,” sprak ze, „en gezién heb ik hem toch heus wel!” En vader had liefst z’n eigen tabakspot, die boven alles uitstak, en die ze dan ook allemaal hadden genoemd, vergeten op te schrijven. Maar het meest van alles had Liesje er van ont* IN EN OM „DE KLAPROOS” houden, en maar twee voorwerpen waren er, die ze had vergeten... En toen kwamen eindelijk... de glaasjes limonade met de taartjes. O, o, wat smulden ze er van! Maar juist, toen ze allemaal op het punt stonden, eventjes van die heerlijke limonade te proeven, tikte vader tegen z’n glas, en stond heel deftig op. „O,” fluisterde Greetje met een kleur, „je vader gaat een redevoering afsteken, zeg! Wat gewichtig!” „Nou,” lachte meneer Bekkers, die het laatste had opgevangen, „een redevoering wordt het nu wel niet direct, maar... ik wou toch wérkelijk een enkel woordje zeggen, hè! Kijk eens, Oetje en Bietje... jullie zijn nu allebei weer een jaartje ouder geworden en hebben van* daag dat nieuwe geboortejaar feestelijk ingeluid. Ik hoop, dat jullie ook dit jaar je uiterste best zul* len doen op school,, zodat we aan ’t eind een mooi rapport thuis krijgen met een heleboel goede cijfers er op. En verder hoop ik, dat je niet al te veel zult kibbelen samen, maar...” liet hij er dan snel op volgen, „als dat zo blijft als het nu is, dan zijn we best tevreden, hè Moeder? En tenslotte,” mijnheer Bekkers nam z’n glas met limonade in de hand, „tenslotte drink ik op Oetje en Bietje... de tweeling van „De Klaproos!” Daar gaan ze... hiep, hiep, hiep... hoera!” „Hoera!” juichten de kinderen in koor. En... „hoera!” riep er iemand buiten voor het openstaande serreraam, die ze door de drukte hele* maal niet hadden zien staan, warempel. En vrolijk klonk juffrouw Wensings stem door de kamer, waar plotseling de stilte was ingevallen: „Ik kom m’n roomsoes halen... of is*ie al op?” INHOUD Hoofdst. Blz. I. Waarin we kennis maken met „De Klaproos” en haar inhoud ....... 5 II. „De Klaproos” kant en klaar. - De feestelijke inwijding 14 m. Waarin we kennis maken met Oetje’s geheim. — Bibber- snoetje doet z’n intrede op „De Klaproos” . . 25 IV. Een griezelig avontuur, dat eindigt in vrolijkheid. — Bepetitie voor de verjaardag van Juffrouw Manders 36 V. „Generale repetitie.” — De verjaardag van Juffrouw Manders ....... 48 VL Nieuwsgierigheid gestraft. — Twee ondeugende meisjes 59 VU. Bibbersnoetje is ondankbaar, vindt Oetje. — Een verrassing voor moeder ..... 69 VUL Oet lijdt aan tekenwoede. — Een goed plan van moeder 79 IX. De Tentoonstelling. — Een gTote verrassing . . 90 X. Wie heeft de beste ogen? — Kennismaking met Jaap . 100 XI. Jaap doet een droevig verhaal. — Op ziekenbezoek . 111 XH. Hulp van alle kanten. — De Klaproosjes weren zieh geducht ....... 122 XTTT. De opbrengst van de collecte. — Goed nieuws voor het gezin Snjjders ...... 132 XTV. Een blijde dag voor „De Klaproos ” — Twee grote cadeaus ....... 141 XV. Een feestelijk besluit ..... 154