HOE FRED AVIATEUR WERD piH | wm HOE FRED AVIATEUR WERD DOOR CHR. VAN ABKOUDE GEÏLLUSTREERD DOOR TAN LUTZ ALKMAAR N.V. UITGEVERS M«. GEBR. KLUITMAN Geïllustr. Jongensboeken van Chr. van Abkoude: In prachtband ƒ 3.50, Ing. ƒ 2.50. (Leeftijd ia—16 jaar.) DE OTTERS, 4e druk. Geïllustreerd door O. Geerling. In prachtb. è ƒ 2.90, Ing. è ƒ 2.—. (Leeftijd 10—15 jaar.) PIETJE BELL, ge druk. Geïllustr. door Jan Rinke. PIETJE BELL’S GOOCHELTOEREN, 3e dr. Geïllustreerd door D. A. Bueno de Mesquita. DE VLEGELJAREN VAN PIETJE BELL, 5e druk. Geïllustreerd door Jan Rinke. PIETJE BELL IN AMERIKA, ae dr. Met talrijke illustraties van D. A. Bueno de Mesquita. DE ZONEN VAN PIETJE BELL, 4e druk. Geïllustr. door D. A. Bueno de Mesquita. IN HET LAND VAN UNCLE SAM. Geïllustreerd door Jan Lutz. HOE FRED AVIATEUR WERD. Geïllustreerd door Jan Lutz. In prachtb. a ƒ2.50, Ing. a ƒ 1.60. (Leeftijd 10—15 jaar.) DE CIRCUSCLOWN, of de Lotgevallen van Daantje, ae druk. Geïllustr. door Pol Dom. KRUIMELTJE, 4e druk. Geïllustr. door Pol Dom. DE PINKERTONNETJES, 4e druk. Geïllustreerd door Jan Rinke. DE PADVINDERS VAN DUINWIJK, 4e druk. Geïllustreerd door W. K. de Bruin. TIM EN TOM, 8e druk. Opnieuw geïllustreerd met 35 teekeningen van Pol Dom. JAAP SNOEK VAN VOLENDAM, 4e druk. Geïllustr. door Jan Rinke. HEIN STAVAST, 6e druk. Geïllustr. door Jan Rinke. HOE JAAP BEKKERS EEN FIETS KREEG, 3e druk. Opnieuw geïllustreerd met 35 teekeningen van D. A. Bueno de Mesquita. FRED KRIJGT EEN AUTO EN DE PRET BEGINT. „Och, ik zal wel eens zien,” zei Fred, de nu blinkende onderdeden van de waschmachine op hun plaats schroevend en zijn werk met voldoening beschouwend. „Wat was de naam ook weer van die keet, ik herinner mij zooiets van een Indiaansch woord...” „©wattepan,” zei Bram, „een woord, afkomstig van de Mohikanen en dat beteekent: O wat een pan!” Op dit oogenblik weerklonk de claxon van een automobiel. „Daar is vader,” zei Fred, naar buiten wijzend, waar de Chryslerwagen van den heer Bakker kwam aanrijden. „Ik mag wel gauw mijn rommel uit den weg ruimen, anders zal je wat hooren.” Mijnheer Bakker was echter zoo wijs, niet onmiddellijk de garage in te rijden, wel wetend, dat Fred altijd den vloer vol gereedschappen en onderdeden had. Hij stopte de auto voor de deuren en, den rem vastzettend, riep hij de jongens toe: „Hallo jongens, wat fabriceeren we nou weer? O, ik zie het al, de waschmachine, hè? Zeg Fred, ik heb slecht nieuws voor je. Een vriend van mij zal voor een paar dagen de garage met mij deelen en zijn wagen hier brengen, tot zijn eigen garage klaar is. Je moet dus met je werkbank en al je gereedschappen en rommel naar den kelder verhuizen. Die is groot en ruim genoeg. Bovendien is het daar warmer; de winter staat voor de deur en het zal wel gauw te koud worden voor je, om hier in de garage te werken. Ook kan je dan een oogje houden op de centrale verwarming.” HOE FRED AVIATEUR WERD hJ?e h?er Bakker was intusschen uitgestapt en had zich bij de jongens gevoegd. ï?ra™’ hoe, &aat het ermee? Zou je tijd hebben, Fred een beetje te helpen?” „Zeher wel, meneer Bakker, met plezier.” „uat is goed. Je moeite zal beloond worden ™«££iarig “dan « «v- leulf zJeaJ”Ben JC m°rgen iarigf Fred? °at is ,,Ik denk, dat je wel blij zult zijn, als ik je gereedschappen geef, nietwaar, jonheer Bakker tot z«n zon. J dat rt „ tot n?g toe niet gesproken had, omkelder hemzo" Vaï verhuizing naar den eiaer hem zoo onverwachts op het lijf viel keek nu verrast op en zei: „Nieuwe gereedschappen üj'n?” Cen electnsche boor teveel gevraagd „Sapperioot een electrische boor kost heel wat geld, zei Fred s vader, met een knipoogje tot Bram, „maar als je me belooft niet meer met je nerme°enr hebben ”aUt° * exPeriment«*ren, zal ging nu met Bram zijn werkbank narden ke der verhuizen, waar het ruim en warm wal Geen wonder, de groote kachel van de centrale verwarming was daar. Fred zocht een geschikte plaats uit onder een electrisch stop-contact en het duurde met lang, of hij was geïnstalleerd. Den volgenden morgen, nadat Fred zich tre wasschen en gekleed had, werd hij vanuit zijn fred krijgt een auto en de pret begint. kamer geroepen door zijn yaaer. Fred, kom eens een handje helpen. De jongen haastte zich naar beneden «J door zijn moeder in de huiskamer verwelkomd Fred>en nog vele iar'£ank u, moeder. Wat is dat? Een cadeau? V Mevrouw Bakker knikte lachend en overhandigde Fred een zwaar pakket. Na het geopend te hebben zag Fred, dat het een splinternieuwe “Cvieoog0(SjnWamoeder om den hals en kuste k^Fredl*Kom je haast?” klonk vaders stem van bUlVader roept,” zei hij. „Wat is er toch aan de hand?” , Vader heeft moeite met de auto van z n vriend,” sprak moeder. „Ga hem maar eens gauw heFred” haastte zich naar buiten en vond zijn vader in de garage. _ «. . Hallo, goeien morgen, jongen. Wel gefeliciteerd met je verjaardag. Achttien jaren, he? Een heele leeftijd, hoor. Zeg, ik kan die kar er niet uitkrijgen. Wil je me even helpen. „Zeker wel, vader... enne... vriéndelijk bedankt voor die prachtige electrische boor, die ik van u en moeder gekregen heb. „Ik ben blij, dat het je plezier doet, jongen. Ga jij nou even achter het wiel zitten, he, en stuur den wagen recht naar buiten, dan zal ik zachties van achteren duwen.” HOE FRED AVIATEUR WERD „Best, vader.” Naast mijnheer Bakker’s Chrysler stond fonkelnieuwe Graham-Paige. De radiator T lantaarns schitterden in het zonlicht en ^ ^ geen krasje of smetje op h« ^e ^wïk Fr’édrn’u7Ï* een P”“*twagen!” riep “Freak'* F k’“n- ofino- «taan j- lucn niJ achter de auto s us staan, om die voort te dnw*>n • nam het wiel in d* hL*t en’ De Jongen bleven zijn oogen stiif e-Srht’ maar eensklaPs “ f*.™* - AAN FRED BAKKER VAN ZIJN OUDERS OP ZIJN 18en VERJAARDAG ^„Komaan, Fred!” riep zijn vader, „hondt het Voo^mijn «&g?e IFkekan”Dhet Phrfht*auto! gelooven!” s Kan het naast met sSKSS’-fisvrtS Z°on «* - gevoel Z ^aan^n ztf ^ FRED KRIJGT EEN AUTO EN DE PRET BEGINT. »Ja> Fred, voor jou. Ik hoop, dat je er veel plezier van zult beleven, jij en je vrienden.” Fred sprong eruit en omarmde zijn vader. Hij kon geen woorden genoeg vinden, om zijn dank te uiten. Toen holde hij het huis in en deed een aanval op zijn moeder, die hij met kussen bedekte. „O moeder, een auto!... Voor mij!... En ik dacht, dat ik alleen maar een electrische boor zou krijgen, waarmee ik al zoo blij was!” „Het is een idee van je vader,” zei Moeder, „want als het aan mij gelegen had, zou je den wagen nooit gekregen hebben. Ik houd niet van die snelle dingen, ben al bang, als vader een beetje hard rijdt- op de buitenwegen.” Fred was de deur alweer uit en terug: in de garage. „Het spijt me, dat ik geen tijd heb, je een beetje te helpen, jongen,” sprak Pa. „Ik moet me haasten, want ik heb al teveel tijd hier besteed.” „Zoo, dat was de reden, waarom ik mijn werkplaats naar den kelder moest verhuizen,” zei Fred lachend. „O, vader, ik kan het nog niet sjelooven!” „Wel, malle jongen, bons je hoofd dan maar ;ens een paar keeren tegen den radiator, dan tal je het wel gelooven. Klom, ik moet nu gaan. Doe maar voorzichtig! Er is weinig verschil in le manier van besturen met onze Chrysler. Je noet het maar eens bestudeeren. Dag hoor, en zeel plezier!” Met deze woorden stapte de heer Bakker in djn auto en reed weg, Fred achterlatend in een itemming van opgewonden vroolijkheid en ver- hoe fred aviateur werd. bazing. Hij had vaak genoeg de Chrysler bestuurd en kende het mechanisme van een automobiel van binnen en van buiten. Nadat hij eenige malen de roadster van alle kanten had bekeken, nam hij achter het wiel plaats en zette den starter aan. Dan opende hij den accelerator en de auto schoot met een ruk vooruit. , , ,. . , „Hola!” riep Fred uit, verbaasd door dienplot- selingen vaart. , Hij was nu op het rijpad, buiten de garage. De tuin van de familie Bakker grensde aan dien van den ouden rentenier Broms, een man, die zijn naam bijzonderen eer aandeed. Grooter mopperaar en brombeer was er op de heele wereld met te vinden. Een onaangenamer mensch kon men zich moeilijk indenken. Broms was juist naar buiten gekomen en zette zich in een rieten stoel met het ochtendblad. Ofschoon de buren, Fred inbegrepen, zich weinig met den ongezelligen man bemoeiden, was de jongen in zijn opgetogenheid vriendelijk genoeg, den man een morgengroet toe te roepen. „Morgen, meneer Broms! Kijk eens, een nieuwe wagen!” , ... , Broms, wiens mondhoeken altijd naar den grond wezen, knikte zwijgend en opende zijn courant. , Fred drukte op den claxon, een snerpend ge- krijsch vervulde de morgenstilte. „Houdt op!” riep Broms, „ik kan dat lawaai niet uitstaan!” . _ . . .. „O, maar het klinkt fijn!” zei Fred, „vindt u het geen mooie auto? Ik heb haar zoo juist gekregen voor mijn verjaardag, ziet u. FRED KRIJGT EEN AUTO EN DE PRET BEGINT. „Dat kan wel zoo zijn, was het onvriendelijk antwoord, „maar daarom behoef j'e nog niet zoo’n heidensch lawaai te maken!” „Excuseer mij',” zei Fred, „ik wou het alleen maar eens probeeren. Alles is gloednieuw en ik moet me een beetje op de hoogte brengen met de werking van de machine.” Broms gaf geen antwoord, maar sloeg geïrriteerd de bladen om. Fred, denkende dat zijn Graham-Paige roadster op dezelfde manier werkte als zijn vaders Chrysler, maakte aanstalten, den weg op te rijden. Hij Hoe Fred Aviateur werd. 2 HOE FRED AVIATEUR WERD. draaide zijn stuurwiel naar rechts, zette denversnellings-handle op „vooruit” — tenminste zoo dacht hij — drukte op het gaspedaal en tot zijn grooten schrik schoot de auto schuin achterwaarts, precies in den tuin van rentenier Broms! De man sprong op en retireerde haastig, anders had de machine hem zeker omver gereden! „Hei-daar!” schreeuwde hij. „Ben je heelemaal razend geworden? Waarom doe je dat?” „Groote genade!” riep Fred uit, „dat kon ik niet helpen!” Met schrik besefte hij nu, dat hij den motor al op vooruit had en hem onbewust op „achteruit” had gezet! „Komaan, ruk uit met die kar!” zei Broms nijdig. Maar Fred was nu een beetje zenuwachtig geworden. Hij bevond zich nu tusschen twee bloemperken en wilde de zaak niet erger maken door buurmans bloembedden te vernielen. „Ik ga al, meneer Broms, een oogenblikje!” Er was iets vreemds in de versnelling, de ligging van de eerste, tweede en derde versnelling scheen hier anders te zijn dan in zijn vaders suto. Wetende, dat een verkeerde behandeling groote schade aan de machinerie kon veroorzaken, probeerde Fred voorzichtig de verschilende positie s. Tenslotte meende hij het gevonien te hebben en maakte zich pu gereed het lomein van den steeds mopperenden rentenier .e verlaten, toen door een verkeerde beweging >peens de auto weer achteruit schoot en een uinbeeld omreed. Ontzet door dien onverwachen uitkomst van zijn berekening draaide Fred ijn stuurwiel, veranderde zijn versnelling en FRED KRIJGT EEN AUTO EN DE PRET BEGINT. schoot met flinke vaart dwars door de twee bloemperken, over het gras en door de heg naar den straatweg, waar hij zijn jong, vurig ijzeren ros tot stilstand wist te brengen. Tegen dien tijd waren de bewoners der omliggende huizen naderbij gekomen en hadden pret voor zes. Broms, met beide vuisten in de lucht, kwam Fred achternageloopen en uitte de meest verschrikkelijke bedreigingen. „Mijn heele tuin verwoest! Mijn tuinbeeld, mijn bloemen, mijn gras! ’k Zal een rechtsvervolging instellen! Ik zal de politie roepen!” Fred stapte uit en bood verontschuldigingen aan. Maar Broms wilde hem niet eens aan het woord laten komen. Hij liep regelrecht naar Fred’s huis en vroeg Mevrouw Bakker te spreken. Maar dat lukte niet. Mevrouw was boven aan het kleeden en hij moest onverrichterzake heengaan. Fred liet het er niet bij zitten. Hij vertelde dien avond aan zijn vader, wat er gebeurd was. Mijnheer Bakker lachte, dat de tranen hem over het gezicht liepen en zond den rentenier Broms een postwissel voor de aangebrachte schade. 2 TWEEDE HOOFDSTUK. Bram heeft een koopje en noemt het de koffiemolen. Den volgenden Zaterdagmiddag had Fred zijn vriend Bram tot een tochtje met de nieuwe auto uitgenoodigd. De heer Bakker had ervoor gezorgd, dat hij een tijdelijk rijbewijs had en gedurende een paar dagen had Fred zich met de geheimen van de Graham-Paige op de hoogte gesteld, wat hem natuurlijk weinig moeite kostte, daar hij goed bekend was met auto’s. In de comfortabele two-seater reden ze in de richting van Gouda en hadden weldra een goeden weg langs den Hollandschen IJsel bereikt. Daar hun voetbalclub „Voorwaarts” den volgenden dag een match zou spelen tegen „Mercurius”, waren zij beiden natuurlijk vervuld van den komenden wedstrijd. „En ik zeg je,” beweerde Bram, „dat we hard zullen moeten werken om door hun achterhoede heen te komen. Heb je ze verleden Zondag zien spelen? Ze hebben een nieuwe sjap als „middenvoor” in hun voorhoede, die ik er vroeger nooit gezien heb. Kerel, je zou denken, dat het een beroepsspeler was.” „Misschien is het wel een beroepsspeler,” ver- BRAM HEEFT EEN KOOPJE. onderstelde Fred, die onder het praten steeds zijn oog op den weg gericht hield. „Maar dat mag niet!” riep Bram uit, „je weet toch wel, dat het aan amateurclubs verboden is om beroepsspelers te gebruiken?” „Ja, dat weet ik, maar het wordt gedaan. Sommige lui, die werkelijk alleen spelen uit liefhebberij voor het spel, laten zich soms omkoopen met geld of een mooie betrekking... en worden dan beroepsspelers... O, je moest eens weten, hoe er geknoeid wordt.” „Ik heb wel eens gehoord van een voetballer, die met opzet zijn club deed verliezen door heel slecht te spelen,” zei Bram, „en waarvoor de tegenpartij hem vijf-en-twintig gulden betaalde.” „Ja,” bevestigde Fred,* „en anderen laten zich uit hun club koopen en loopen naar den vijand over. Het laagste wat je doen kan, Bram, is je eigen vrienden te verraden.” Bram knikte. De warme Septemberzon straalde een gouden gloed over den omtrek. Ze waren nu op een stil gedeelte aangekomen, niet ver van het water. Het had gedurende eenige dagen tevoren bijzonder hard geregend, zoodat alle stroomen gezwollen waren. Niettegenstaande het water van den IJsel kalm aan de oppervlakte leek, was er een sterke middenstroom. De landerijen waren doorweekt, en hier en daar getuigden groote plassen op den weg nog van de natte dagen. De zon had den heelen dag haar best gedaan de aarde te drogen en wierp haar heeten gloed op den drassigen bodem. „Warm, hè?” zei Fred. „Nou,” beaamde Bram, „ik zou best eens wil-§| len zwemmen.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Daar is op gerekend, waarde vriend. In de rumble-seat heb ik een geheime voorraad van picnic-gereedschappen, waar je oogen van zullen uitpuilen.” „Je bedoelt, eetgerei?” „O ja, maar dat is niet alles. Er is een kleine tent, een benzine-kacheltje, pannetjes, borden, lepels, vorken en de heele kramerij, diejenoodig hebt om te kampeeren.” „Maar geen zwembroeken,” zei Bram. „Een half dozijn, meneertje. Ik reken altijd op gasten.” „Fred, je bent een fideele kerel. Je denkt nou altijd vooruit.” „Dank je voor het compliment, Brammetje. Ziezoo, hier hebben we een aardig plekje aan het water en achter dat boschje daar aan den waterkant kunnen we een bivak opslaan.” Fred stuurde den roadster van den weg af en het gras in. Bij een groepje hooge heesters hield hij stil en zette den motor af. Er was een klein, zanderig gedeelte aan het water, dat door de zon gedroogd was. Fred ging naar het achtereind van de auto en opende de rumble-seat. „Hier, waterrat,” sprak hij, „trek maar éen van deze aan.” Bram ving het pakje zwembroeken op, dat Fred hem toewierp en koos er een geschikte uit. In een paar oogenblikken hadden de twee vrienden zich verkleed en sprongen met welgevallen in het frissche rivierwater. Ze waren beide goede zwemmers in kalm water en genoten van de heerlijke koelte, die zoo aangenaam afstak bij de zwoele hitte van BRAM HEEFT EEN KOOPJE. den weg. „Weet je wat?” opperde Fred. „Ik ga een potje koffie zetten, en over een kwartiertje hebben we dan lunch.” „Fijn!” riep Bram, en kreeg den mond vol water. Toen zwom hij naar het midden van den IJsel en liet zich, op den rug drijvend, met den stroom meevoeren. Eerst ging het langzaam, toen sneller en sneller, en tenlaatste vond Bram, dat het nu wel een beetje al te snel naar zijn zin ging. Hij draaide zich om en begon terug te zwemmen. Maar spoedig kwam hij tot de ontdekking, dat ondanks zijn grootste inspanning hij maar weinig of niets vooruitkwam, zóó sterk was de stroom in het midden. Hij probeerde naar den kant te zwemmen, waar het water wat kalmer was, maar zelfs zijwaarts dreef de krachtige strooming hem verder en verder van zijn doel. Bram begon zich ongerust te maken. Hij was soms een beetje zenuwachtig en er was niet veel voor noodig om hem zijn kalmte te doen verliezen. Hij wilde met alle geweld tegen het getij opzwemmen en zoo den oever weer bereiken. Indien hij zich slechts had laten meevoeren en zich met de armen naar den oever had gestuurd, zou hij vandaar kalmpjes teruggezwommen kunnen hebben. Maar de zenuwen werden hem de baas. Hij verloor zijn tegenwoordigheid van geest en begon om hulp te roepen. „Hei, Fred!... Hellep!...” Maar Fred was druk bezig, den benzinekooker aan den gang te krijgen, waarbij hij een lustig liedje galmde. Geen wonder dus, dat hij Bram HOE FRED AVIATEUR WERD. niet hoorde. Fred zette ook wat brood, boter en worst klaar en terwijl de koffie begon te pruttelen, besloot hij eens naar zijn vriend om te zien. Hij tuurde over het water en floot eens. Bram was niet te zien. Fred zette de handen aan den mond: „Bram!.,. Waar zit je?” Geen antwoord. Dat was vreemd. Fred wist, dat Bram een tamelijk goed zwemmer was en op zichzelf kon passen. Bram had geen helper noodig. Maar wat drommel, waar hield hij zich nu schuil? Fred schreeuwde nog eens, zoo hard hij kon, maar het zachte kabbelen van de golfjes tegen den waterkant was het eenige antwoord. Voor een oogenblik dacht Fred, dat Bram zich misschien voor de grap verscholen hield, maar die gedachte leek hem te onwaarschijnlijk ..toe. Bram was geen klein kind, dat kiekeboe speelde. Fred begon langs den oever te loopen, maar keerde gauw terug om zijn schoenen aan te doen. Dan liep hij weer langs het water en schreeuwde uit alle macht. Nu begon hij inderdaad ongerust te worden over het lot van zijn kameraad. Hij zag, dat het midden van de rivier een bijzonder sterken stroom had, maar kon tevens niet begrijpen, hoe dat een reden kon zijn voor Bram’s verdwijning. Een kwartier ging voorbij en Bram keerde niet terug. Fred had al dien tijd heen en weer geloopen, nu en dan roepend om zijn vriend. Hij had nu allen lust tot eten en drinken of zwemmen verloren en ruimde misnoegd alles weer op. Hij kleedde zich aan en was juist daarmee gereed, toen hij iemand hoorde roepen. BRAM HEEFT EEN KOOPJE. Denkende, dat het Bram was, keek hij blijverrast op, maar zag een vreemden, jongen man op den weg, gezeten in een reparatie-auto, zooals men er in de garages op na houdt. De jongeling stapte vanachter het wiel en kwam naar Fred toe. „Is dat misschien uw kameraad?” vroeg hij. Fred merkte nu pas op, dat de jongeman druipnat was, alsof hij juist door een geweldigen regenstorm was gekomen. Hij keek in de aangewezen richting en zag zijn vriend Bram. Maar in welk een toestand! Hij lag ineengedoken naast den chauffeurs-zitplaats, met het hoofd op de borst. Fred snelde naar zijn vriend toe. „Bram!” riep hij uit, „wat is er?” Deze staarde wezenloos voor zich uit, en gaf geen antwoord. De jongeman kwam nu ook nader en met vereende krachten droegen zij Bram naar de plaats, waar Fred’s auto stond. Zij legden hem op het droge zand neer en begonnen hem eerste hulp te verleenen. „Hij heeft een massa water ingekregen,” sprak de jongeman, „en we moeten dat eerst uit zijn maag zien te krijgen.” „Water in zijn maag is niet zoo erg,” meende Fred, „maar ik ben bang, dat hij zijn longen ook vol heeft, en dat moeten we er eerst uitpompen.” Nadat zij ongeveer een kwartier met den drenkeling waren bezig geweest, kwam Bram weer jij. Zij hielpen hem overeind en lieten hem wat leen en weer loopen. Bram werd langzamerhand veer de oude. Hij was nog wat uitgeput, maar voelde zich hoe langer hoe beter. HOE FRED AVIATEUR WERD. „Hè,” zei hij met een diepen zucht, „dat was op het kantje af.” „Maar wat is er dan toch gebeurd?” vroeg Fred. „Ik dacht, dat je goed zwemmen kon?” Bram glimlachte en schudde het hoofd. „Dat dacht ik ook,” zei hij. „Maar als deze goede vriend niet onverwachts te hulp gekomen was... Alles wat ik me herinner is, dat ik niet tegen den stroom kon opkomen. Ik heb nog een paar keer geschreeuwd, maar niemand hoorde mij. Toen begon ik te worstelen met den tegenstroom en opeens voelde ik me heelemaal uitgeput. Ik herinner me ook nog, dat ik zonk en weer boven kwam, maar ik had geen macht meer om me drijvende te houden... Daarna voelde ik me opeens onder de «urmen opgelicht en naar wal gesleept... en dat was onze vriend hier.” „Hartelijk bedankt voor de redding van mijn vriend,” sprak Fred op warmen toon, en drukte den jongen man de hand. „Ik was vreeselijk bang, dat hij verdronken was... al wilde ik het mezelf niet bekennen.” „O,” zei de vriendelijke redder, „het heeft inderdaad niet veel te beteekenen. Ik kwam aanrijden en zag uw vriend in het water voortdrijven. Ik begreep dadelijk, dat de sterke stroom hem te pakken had. Ik ben hier in den omtrek geboren, ziet u, en ik ken onzen Hollandschen IJsel op mijn duimpje. Heeft kuren, hoor. Ziet er soms zoo lief en onschuldig uit, maar pas op. Nu, ik stopte gauw en was één, twee, drie in het water. In een wip had ik hem eruit.” „Kranig van u,” beweerde Fred. „Wat zullen we nu doen, Bram, eerst maar aankleeden?” „Ja,” sprak Bram, „vooruit maar. En dan heb BRAM HEEFT EEN KOOPJE. ik trek in een kop warme koffie, want ik bibber nog een beetje.” „Ik ga dadelijk nieuwe zetten, de eerste koffie is heelemaal verkookt door je lange wegblijven en toen had ik toch ook geen trek meer.” „Dan weet ik wat beters,” sprak de vreemde jongeman. „Ik woon hier dicht in de buurt en mijn moeder zal met plezier voor onzen drenkeling zorgen. Komaan, volgt mij maar in uw auto.” „O, maar dat is teveel gevergd,” opperde Bram. HOE FRED AVIATEUR WERD. „Heelemaal niet, ik noodig u allebei uit.” Toen volgden ze den vriendelijken helper in den roadster een eindweegs den weg op, waar hij stilhield voor een alleraardigst, klein huisje, dat letterlijk bedekt was met klimroos. En het tuintje was gevuld met kleurige bloemen, het hekje helder-wit geverfd en de groote steenen aan weerszijden van het tuinpad met versche witkalk bestreken. Naast het huisje was een garage en werkplaats. „Ziezoo,zei hun onverwachte gastheer. „Nu maar dadelijk met den patiënt naar binnen.” De moeder van den jongen man was een en al bezorgdheid. Zij wilde met alle geweld Bram in bed leggen en hem warme kruiken geven, maar haar zoon wilde daar niets van hooren. „Geef hem een kop warme koffie, moeder,” sprak hij, „en dan moet hij maar een beetje in de zon rondloopen om zijn bloed aan den gang te maken.” Bram kleedde zich aan en zat weldra te genieten van een kop warme koffie. „Ge hebt ons niet eens uw naam genoemd,” zei Fred, „en het is tijd, dat we onszelven aan elkander voorstellen.” „Dat is waar,” was het antwoord. „Mijn naam is Frans Reeder.” „Aangenaam,” zei Fred. „Dit is mijn vriend Bram Staal en ik ben Fred Bakker.” „Dan zijn we allemaal voor den bakker,” lachte Frans. „Maar apropos, wat een fijne wagen houdt u er op na, een Graham-Paige, hè?” „Ja, ze is een verjaarscadeau van mijn ouders.” „Dat cadeautje moet een kapitaal gekost hebben.” BRAM HEEFT EEN KOOPJE. „Handel je ook in auto’s?” vroeg Bram, die zich weer heelemaal opgeknapt gevoelde. „Niet anders dan tweede-hands karren,” zei Frans bescheiden. „Soms koop ik de een of andere ouwe kar op en met een beetje reparatie en wat nieuwe onderdeden, een beetje zwarte lak en wat poetspomade maak ik er dan weer een verkoopbare wagen van. Op het oogenblik heb ik een ouwe Ford in de garage, die ik voor een appel en een ei wil verkoopen. Ik heb de ruimte te veel noodig, ziet ge, en het ding is niet veel waard. Als we wat gegeten hebben, zal ik u de werkplaats eens laten zien.” Moeder Reeder zette den jongens een maaltijd voor, . die zij zich heerlijk lieten smaken, en spoedig was Bram’s ongeluk vergeten. Daarna volgden zij Frans naar diens garage. „Ik pik meestal mijn werk aan den weg op,” vertelde de jonge mecanicien. „Als er een wagen ,,panne” heeft, telefoneeren ze mij en dan kom ik met mijn reddingswagen naar hen toe. Zooals ?e ziet is er een kleine kraan op den wagen, zoodat ik altijd een kar naar huis kan sleepen, zoolang die nog maar twee wielen heeft.” Achter in de garage stond een oude, open Ford, /erveloos en gehavend. De spatborden waren geïeukt en de lantaarns zonder glazen en met ver- > oeste reflectors, er was geen kap op en de j eeren zitplaatsen waren hier en daar gescheurd, üet geheele vehikel leverde zulk een treurigen j lanblik op, dat een paard er van in den lach . geschoten zou zijn. „Deze ouwe Ford,” verklaarde Frans, „werd ngeruild door een boer tegen een tweedehands ' mevrolet-Vrachtwagen. De kar ziet er niet erg HOE FRED AVIATEUR WERD. aantrekkelijk uit, maar als ik ze een beetje opgeknapt heb, kan ik ze nog wel aan een anderen boer verkoopen voor vijf-en-twintig gulden.” „De banden schijnen niet kwaad te zijn,” merkte Bram op. „Heelemaal niet en geen wonder ook, ze zijn pas drie maanden oud. Er is werkelijk niet veel aan het mechanisme te repareeren. De motor werkt best en is goed onderhouden, maar de man heeft de rest van den wagen schrikbarend verwaarloosd.” „Dus ze loopt nog goed?” vroeg Bram. Fred begon te lachen. „Je schijnt erg in dat wrak geïnteresseerd te zijn,” merkte hij op. „Wou je het soms koopen?” „Wie weet,” zei Bram. „Ze loopt als een haas,” zei Frans. „Een paar nieuwe bougies en een anderen carburator erin en de zaak is gezond. Als je er plezier in hebt, zullen we hem eens even probeeren.” „Vooruit met de geit,” zei Bram, „daar zullen we een lolletje van beleven!” Frans ging aan het stuurwiel zitten en onder zijn bekwame handen zette de motor zich in beweging met een niet al te luid lawaai. Voorzichtig stuurde hij den Ford naar buiten en noodigde den jongens uit tot instappen, waaraan ze lachend voldeden. Toen ging het den weg af. Eenmaal op gang werkte de motor regelmatig, de gastoevoer werkte normaal en de remmen schenen in goede conditie te zijn. Maar mijn hemel, wat een gehobbel! Het leek wel, of de kar geen veeren had. In Fred’s nieuwe Graham-Paige hadden ze nauwe- BRAM HEEFT EEN KOOPJE. lijks gemerkt, hoe ongelijk de wegen waren, maar nu maakten ze werkelijk kennis met den provincie-weg! Ze moesten, er hartelijk om lachen èn Frans lachte maar mee. Na zoowat tien minuten gereden te hebben, waren ze weer bij de garage aangeland. „Hoeveel zei je ook weer?” vroeg Bram. „Vijf-en-twintig gulden met nieuwe bougies en een carburator,” sprak Frans. „Top... aangenomen... verkocht!” zei Bram. Fred begon opeens hartelijk te lachen. „Maar kerel,” sprak hij, „wat moet je met zoo’n koffiemolen in de stad beginnen? De menschen zullen je uitlachen!” „Laat ze lachen,” zei Bram. „Luister, Frans. Ik weet net zooveel van automobielen af als mijn grootmoeder. Kan je dit makreelen-blikje aan mijn huis bezorgen, als ik je vijf gulden meer geef?” „Dat, zal waar zijn,” beweerde Frans. „Morgen ochtend?” „Fijn. Om twaalf uur. Mijn heele spaarbankboekje zal eraan moeten gelooven, maar dat is minder.” Zoo werd dan afgesproken, dat Frans de Ford aan Brams huis zou afleveren en na nog eenige oogenblikken met Frans en zijn moeder vertoefd te hebben, begaven Fred en Bram zich weer op weg naar huis, belovende, dikwijls terug te zullen komen. „Sjongen, Fred!” riep Bram uit, zijn vriend op den schouder slaande, „wat zullen we 'een keet hebben met dien koffiemolen!” DERDE HOOFDSTUK. De keet met den koffiemolen. Brams ouders, de heer en mevrouw Staal, zaten den volgenden morgen op de veranda van hun huis aan de Tuinlaan en genoten van het heerlijke Septemberweer. Mijnheer Staal was een dokter van aanzien en zijn vrouw een zeer deftige dame. Zij hielden zielsveel van hun eenigen zoon Abraham, maar toonden die liefde niet door hem op allerlei wijzen te bederven. Ofschoon dokter Staal een zeer welvarend man was, meende hij toch, dat het bezitten van veel geld voor een jongen als Bram gevaarlijk was. Evenmin gaf hij hem kostbare geschenken. Bram had alles, wat zijn hart begeerde en noodig had, maar meer ook niet. Fred’s ouders daarentegen waren heel wat royaler uitgevallen jegens hun zoon, wat de nieuwe auto bewees. Dokter en mevrouw Staal wilden juist van het kopje koffie gaan genieten, dat de dienstmeid hen gebracht had, toen plotseling een naargeestig getoeter hun aandacht trok en zij een raadselachtig, blikken vervoermiddel voor den tuin van hun villa zagen stilhouden. Dokter merkte op, dat het ding vier wielen had en er overigens uitzag, alsof het doorNoach uit den zondvloed getrokken was. Er stapte een DE KEET MET DEN KOFFIEMOLEN. jongeling uit, die vragend naar den heer en mevrouw Staal keek en dan aarzelend den tuin inkwam. „Pardon, meneer,” zei hij, pet in de hand, „woont hier Bram Staal?” „Ik heb een zoon, die naar dien naam luistert,” sprak de dokter. „Mijn naam is Frans Reeder,” sprak de jongeling. „Uw zoon heeft gisteren deze auto van mij gekocht.” „Frans Reeder!” riep de dokter verrast uit. „Zijt gij de flinke jongeman, die mijn zoon uit het water gered heeft?” „O, dat had niet veel om het lijf,” zei Frans nederig. „Dat was heusch zoo erg niet.” „Voor u misschien niet... maar ge hebt hem juist op het laatste oogenblikje geholpen. Vrouw, dit is de redder van onzen zoon.” Mevrouw Staal, altijd zoo keurig en onberispelijk, vergat voor een oogenblik de zwarte handen van Frans en drukte ze hartelijk. „Onzen hartelijken dank, Frans Reeder,” zei ze. „Neem plaats en vertel ons het heele geval eens.” Frans maakte niet veel drukte over de redding, maar toen hij vertelde — iets, wat Bram verzwegen had — dat hun zoon de oude Ford had gekocht, kende hunne verbazing en schrik geen grenzen. „Wat? U wilt ons vertellen, dat Bram dit... e... e... product heeft besteld?... Wat bezielt de jongen? En is hij werkelijk van plan, daarin rond te rijden?” „Ik wil toegeven,” zei Frans, „dat het niet veel bijzonders voor een auto is, maar ze kost Hoe Fred Aviateur weid. 3 HOE FRED AVIATEUR WERD. ook maar vijf-en-twintig gulden!” Mevrouw Staal kon nauwelijks haar verontwaardiging beheerschen, maar de dokter barstte in een hartelijk lachen uit. Op dat oogenblik kwam Bram haastig aan. Hij had gehoopt thuis te komen, vóór Frans daar zou aankomen, maar hij had het feestje al gezien en stelde zich al voor, wat zijn ouders zeggen zouden! „Dag vader en moeder! Hallo Frans!” riep hij vroolijk. „Wij hebben zoo juist kennis gemaakt met je levensredder,” begon de dokter. „Hij is een kranige jongen en we zijn heel blij, hem ontmoet te hebben.” „Dat is fijn,” zei Bram, afwachtend wat zijn vader verder zou zeggen omtrent den koffiemolen. „Frans vertelde ons ook,” vervolgde de dokter, „dat je dit Fordje van hem gekocht hebt, of wat ook de naam van dit instrument moge zijn. Is dat waar?” „Zeker, vader,” zei Bram. „Het is wel een ouwe kar, maar ik stel me voor, dat we er met de kluit een hoop keet mee kunnen hebben.” „Bram,” merkte mevrouw op, „mag ik je vriendelijk verzoeken, een beetje meer op je taal te letten?” „En ben je ook van plan, om dit product naast mijn Renault in onze garage te parkeeren?” vroeg dokter Staal. „Als u het mij toestaan wilt?” probeerde Bram. „Geen kwestie van,” sprak nu zijn moeder, die bevreesd was, dat de vader hem toestemming zou geven. „Het is een besliste onmoge- DE KEET MET DEN KOFFIEMOLEN. lijkheid. Stel je voor... wat moeten de buren wel denken?” „Och,” zei Bram, „misschien kan ik er wel een plaatsje voor vinden, dat is het ergste niet.” „Indien je ons belooft, niet met dat voorhistorisch vehikel voor onze deur te komen, mag je hem hebben,” besloot de dokter. „En waarmee zal je onzen Frans Reeder betalen? Je hebt toch zeker geen vijf-en-twintig gulden in den zak?” „Neen, vader, maar ik heb genoeg op mijn spaarbankboekje, en Frans kan met mij meegaan naar de bank.” „Hm, dan zal er ook niet veel van je spaarduiten overblijven, jongen. Maar nu je met alle geweld met dit auto’tje wilt experimenteeren en Moeder en ik zoo blij zijn met je redding, zal ik het je ten geschenke geven. Laat het spaarbankboekje dus maar met rust. Frans Reeder, mag ik je verzoeken, even in mijn kantoor te komen?” Dokter Staal, in zijn spreekkamer, bood Frans een geldelijke belooning aan voor het redden van zijn zoon, maar Frans wilde daar niet van hooren. Hij was al blij, ’t Ford je. verkocht te hebben. Toen ging hij met Bram eens een toertje maken. De oude Ford, model 1917, gedroeg zich gewillig genoeg onder de ervaren hand van Frans, maar zoo gauw als Bram hem probeerde te rijden, begon hij allerlei stootende en kletterende geluiden te maken, stond plotseling stil of schoot vooruit met de koppigheid van een muilezel. Ten laatste had Bram voldoende den slag er- 3* HOE FRED AVIATEUR WERD. van te pakken en rekende verder op de hulp van Fred, die hem wel verder onderrichten zou. Fred deed hem het idee aan de hand, de auto te beschilderen met opschriften. Nadat zij de kar eerst met zwarte lak bestreken hadden, wat al dadelijk een meer ooglijk aanzien gaf, namen zij een potje witte verf en schilderden er in drukletters allerlei onzin op. Van voren prijkte de naam „De Koffiemolen” op den radiator. Toen kwam de kap van den motor aan de'beurt. „Hard Gaat-ie!” — „Beter dan loopen” — „Machinekamer” — „Hot Stuff”, waren maar een paar van de motto’s, die zij erop aanbrachten. Op de deurtjes kwam te staan: „Cockpit” — „Nooduitgang” — „Sardienenblikje, open hier” — „Wacht U voor den Hond” — en meer onzinnige aanwijzingen. En ten slotte aan het achtergedeelte kwam het publiek te lezen: „Reis om de Wereld in 80 Jaren” — „Niet Kantelen” — „Bram Van Rotterdam” — „Luie Lizzie” — „Owattepan” — ,,Dit Is Een Auto” en tal van andere inscripties. Fred had de heele H.B.S. op stelten gezet met zijn nieuwen luxe-wagen. Er waren nog wat andere jongelui, die er een auto op nahielden, maar niemand had zulk een dure machine. Geen wonder dan ook, dat Fred zich plotseling omringd zag door een menigte nieuwe vrienden en vriendinnen, die natuurlijk allemaal gaarne eens een ritje in den Graham-Paige wilden maken. Niet minder succes had Bram met zijn buitenmodel koffiemolen, en toen hij er den volgenden Zaterdag mee naar de H.B.S. reed en hem voor de deur DE KEET MET DEN KOFFIEMOLEN. parkeerde, waar een talrijke groep studenten te wachten stond, ging er een orkaan van gelach op. Alle jongens en meisjes omringden het voorhistorisch monster en lazen de opschriften onder vroolijk geschater. Ze wilden er allemaal teeeliik in en maakten een opstootje van belang, zoodat de directeur naar buiten kwam loopen om te zien, wat de oorzaak was van het ongewnne tumult. J Maar toen de goede man zag wat er aan de hand was, barstte hij zelf in zulk een hartelijk lachen uit, dat hij zich den buik moest vasthouden. ... Bram sprak met Kred af, dat ze dien. middag tezamen een rit naar Scheveningen zouden maken en wat leden van de Club „Owattepan meenemen. En om één uur was de heele gemeente present in de Tuinlaan, waar Fred en Bram woonden. De Owattepan-club had geen ander doel, dan HOE FRED AVIATEUR WERD. het organiseeren van gezellige tochtjes en avondjes, een vriendenclub, bestaande uit een gelijk aantal jongens en meisjes. Zoodra een nieuwe jongen lid werd, moest hij zijn zuster of een vriendin als lid aanwerven, want het aantal Owattepanners mocht nooit oneven zijn. Ze waren nu verzameld in den tuin van Fred en natuurlijk was de garage het middelpunt van belangstelling. Daar waren, behalve Fred, die nu plotseling heel populair geworden was, Kees Lintman, een veel te lange, over de maat gegroeide jongen en daarom bijgenaamd „Mast”. Kees had een goedige natuur en lachte zelf het hardst om zijn buitengewone lengte. Jan Spander en zijn zuster Suus waren er ook, een bijzonder stel tweelingen, die altijd ruzie maakten en vochten; Piet Merkel, captain van het voetbal-elftal „Voorwaarts” was een echte athleet en Harry de Blank als half-back zijn boezemvriend. Dan had je Marie de Heer, die gedichten schreef en ze voortdurend opzegde; Jo Lintman, de zuster van Mast, was een ervaren pianiste en kon een piano laten klinken als een Jazzband, waarbij Cato Vergoed haar somtijds hielp door op een viool te krabbelen. En, tenslotte waren Ans van Wijk en Wilhelmina Merkel de boezemvriendinnen van Fred Bakker en Bram Staal. Jan Spander had een saxophoon weten te veroveren in een uitdragerij en had het droefgeestige instrument meegebracht om den tocht wat op te vroolijken. Fred kon precies drie gasten in zijn roadster bergen en er was natuurlijk een algemeenen strijd om de eer te hebben in den nieuwen luxe- DE KEET MET DEN KOFFIEMOLEN. wagen te mogen rijden. De rest zou door Bram in zijn Koffiemolen worden geladen. Fred nam Ans van Wijk naast zich en liet Kees Lintman, de Mast, met Marie de Heer in de rumble-seat plaatsnemen. Dat maakte, dat er voor Bram s Koffiemolen acht jongedames en heeren overbleven, terwijl hij maar ruimte had voor vijf! ’t Beloofde dus een gezellige boel te worden! Onder luid hoera-geroep verscheen Bram in zijn equipage en een oogenblik later werd hij bestormd. „Hallo, Bram, blij dat je er bent!” „Hoeveel gaan er in je makreelenblikje, Bram?” „Plenty, hoor. Allemaal een beetje inschikken en een paar op den vloer.” De oude Ford zuchtte en steunde en kraakte onder het gewicht van de acht passagiers. Het was zulk een gejoel en gelach en geschreeuw, dat de rentenier Broms ervan naar buiten kwam loopen. Sinds het gebeurde met Fred’s roadster was hij altijd bang, dat er meer auto’s in zijn tuin zouden rijden. De jongelui letten echter in het geheel niet op hem, hadden het te druk met hun pret. Fred stuurde zijn two-seater netjes den weg op, terwijl Bram met zijn overladen Koffiemolen volgde. De bende zong het eene lied na het andere en Jan Spander trachtte vergeefs in het gedrang zijn saxophoon te bespelen. Aangezien ze niet ver van den Schiedamschen Weg woonden, hadden ze dien spoedig bereikt en daar liet Fred zijn wagen eerst recht los. In een oogwenk had hij de zwaar puffende, amechtige Ford met zijn zwaren last achter zich gelaten en hoe de daarin HOE FRED AVIATEUR WERD. zittenden ook protesteerden, Fred schoot als een pijl uit den boog voort. En om de zaak nog erger te maken, bezweek een van Bram’s banden en gaf den geest met een knal, die daverde over den omtrek. Er ging een hoeraatje op van de bende, maar de Koffiemolen zakte angstig naar eene zijde over, waar de platte band was. „Allemaal uitstappen en meehelpen!” riep Bram. „Meehelpen? Waaraan?” vroeg Jan, die dacht, dat zijn saxophoon ontploft was. „Nieuwen band aanzetten!” De heele vergadering stapte uit, onder groot gejoel, gestoei en geduw. Ze namen het allemaal van den leuken kant op en niemand dacht eraan, om over het geval te mopperen. Voorbijgangers kwamen naderbij en lazen de opschriften lachend. Bram en Piet Merkel haalden den Fordsleutel te voorschijn en begonnen den velg los te draaien. Gelukkig had Bram een stevig opgepompten extra-band bij zich. Na een kwartiertje peuteren en hameren en slaan en schroeven was de „panne” weer gerepareerd en steeg het gezelschap in. Juist op dat oogenblik kwam Fred in zijn geruischloos loopende Graham-Paige aanvliegen. „Zeg, waar blijven jullie?” „Oh, we hebben juist ’n hoop pret gehad, met een anderen band aan te zetten,” verklaarde Bram. „Jij bent zeker in dien tijd al heen en weer naar Amsterdam geweest?” „Neen, maar we waren al in Rijswijk. Alles in orde nou?” „Zeker, alleen hoop ik niet, dat het weer ge- DE KEET MET DEN KOFFIEMOLEN. beurt, anders moeten we den band plakken. „Zou het niet beter zijn, een paard voor den wagen te zetten?” vroeg Suus Spander. „Of er een motorboot van te maken?” deed Cato Vergoed aan de hand. „Komaan lui,” zei Bram, „allemaal ingestapt?” „Allemaal ingestampt,” antwoordde Kees Lintman. „Vooruit met je beschuittrommel!” Toet-toet! Kraaatsch! ! !... deed de snerpende claxon en de heele bende deed het geluid na. Mina Merkel stelde vóór, gezamenlijk een lied te zingen, maar haar broer Piet was bang, dat de Ford 'daar niet tegen kon en opnieuw een band zou springen. Waarop Jan Spander, die alle verdere pogingen om zijn saxophoon te bespelen, in wanhoop opgegeven had, voorstelde om wat meer namen op den Koffiemolen te schilderen. Dat was een idee. In het Haagsche Bosch zou men picniccen en onderweg een busje verf koopen. Ieder moest dan een origineel opschrift bedenken. Het plan vond bijval en Bram keurde het goed. HOE FRED AVIATEUR WERD. Hoe gekker de Koffiemolen eruit zag, hoe beter het hem naar den zin was. Zoo bereikten ze Delft met zijn hooge bruggen. Dat was opnieuw een probleem voor de Koffiemolen, die eigenlijk overladen was. De amechtige motor zuchtte en stampte tegen de helling op, maar kon het niet volbrengen, zelfs niet in de eerste versnelling. Bram liet den wagen maar weer achteruit rollen. Intusschen was Fred’s Graham-Paige met een flinke vaart over de brug gevlogen, en was al weer over de volgende, toen Bram zijn passagiers uitnoodigde, een handje te helpen. „Zeg, moeten we er nou alweer uit?” „Natuurlijk, hoe kan ik anders tegen dien hoogen brug opkomen?” „Nou, dat zal me ook een lekker tochtje worden.” „O komaan, zeur nou niet. Allemaal duwen, jongens!” Onder het zingen van „Wie gaat er mee met den mosselenwagen” werd de Koffiemolen over de helling geduwd tot boven op de brug. Daar stapten de dames en heeren weer in en met een luchtig vaartje ging het nu de gracht af tot aan de volgende brug. Daar moesten ze allemaal weer uitstappen en duwen. Nadat dit ongeveer vijf malen gebeurd was en zij evenveel malen Delft met zijn bruggen verwenscht hadden, bereikten zij den Haagschen weg. Toen kwam Fred wëer van de tegenovergestelde richting aanrijden. „Hallo, leven jullie nog?” vroeg hij aanmoedigend. „’t Is een wonder te noemen, dat we nog DE KEET MET DEN KOFFIEMOLEN. bestaan,” zei Cato. „Maar we hebben pret voor zes.” „Dat zal waar zijn,” bevestigde Harry de Blank, die kramp in zijn beenen had van het scheefzitten. „Goed, en hier is iets om jullie nog een beetje meer op te vroolijken,” zei Fred, een groote doos bonbons aan de bende overreikend. „Groote Gerritje, hij is al in den Haag geweest, kijk maar, er staat een Haagsch adres op. „Vooruit, Bram, fullspeed en geef ’m gas.” Terwijl de bende op de chocolaadjes aanviel, stuurde Bram den Koffiemolen in de richting van den Haag, waar ze nu zonder verdere ongemakken aankwamen. De talrijke opschriften van de Ford trokken de aandacht van de Hagenaars, die er hartelijk om lachten. Suus Spander leunde uit den wagen en vroeg een verkeersagent, wat de naam van dit stadje was, uitleggende, dat zij Amerikaansche toeristen waren. De agent antwoordde niet, maar keek eens naar het idiote vervoermiddel en wees dan op zijn voorhoofd. „O, hoe jammer, de man zegt, dat hij gek is,” zei Jo Lintman op geaffecteerden toon. Toen dwars door de stad naar het bosch. Even stoppen voor een winkel en een busje verf gekocht met een kwastje, voor verdere versiering. Midden in de Hoogstraat bleef de Koffiemolen plotseling staan en wilde geen stap * meer vooruit. Bram probeerde den starter, gaf hem gas, werkte met zijn pedalen, maar tevergeefs. „Allemaal uitstappen!” schreeuwde Piet Merkel. „Neen, neen!” protesteerde Bram. „Wacht een HOE FRED AVIATEUR WERD. oogenblik, ik heb hem in een wip weer aan den gang.” Voorbijgangers hielden stil en keken naar het ongewone stel. De inzittenden wisselden vriendelijkheden met de toeschouwers. „Hallo, juffrouw! Meerijden? We gaan gauw weg, zoodra de chauffeur twee-en-een-halven cent in den meter gedaan heeft,” zei Kees Lintman. Een grappige oude heer stapte naderbij. „Kunt u me ook zeggen,” vroeg hij vriendelijk aan Cato Vergoed, „waar de reis heen is met dit ... eh... eh... theebusje?” „Zeker wel, Grootpa,” antwoordde Cato ondeugend, „naar de Auto-Tentoonstelling in Amsterdam.” „O,” zei het heertje, „ik dacht dat u op weg waart naar Medemblik!” Intusschen bleef Lizzie weigeren voort te gaan. Bram stapte uit en lichtte den kap op van den motor. Toen de anderen dat zagen, meenden ze, dat het oponthoud wel eenigen tijd kon duren en stapten daarom uit. De Koffiemolen belemmerde het verkeer en er stonden wel zes auto’s in een rij te wachten. Een politieagent stapte naderbij. „Zeg-eres,” sprak hij tot Bram, „stuur je oliekannetje een beetje naar het trottoir, dan kruinen ze passeeren.” „Allemaal duwen!” sommeerde Bram en weldra was de wagen tegen den trottoirband gezet. Bram ging nu opnieuw aan het onderzoeken, wat de panne veroorzaakt had, en ontdekte weldra, dat een der draden van de magneet was losgeraakt. Geen wonder dus, dat hij geen vonk kon krijgen. DE KEET MET DEN KOFFIEMOLEN. Fred was intusschen voortgegaan in zijn road* ster en had de bende maar weer eens uit het oog verloren. Bram scharrelde zijn passagiers bijeen en stapelde ze weer in den wagen. Bij den ingang van het bosch vonden ze Fred wachtende. „Wat is er nou weer gebeurd?’’ vroeg hij. „Weer een band gesprongen?” „Nee, ’t paard had een hoefijzer verloren,” schertste Piet Merkel. „Als het jou hetzelfde is, rijd ik met jou terug naar Rotterdam, want ik heb een been in mijn knie van ’t kromzitten.” Op een stil plekje in ’t bosch werd halt gehouden en stapten ze uit. Jan Spander haalde het verfblik je te voorschijn en noodigde allen uit een opschrift te bedenken. Hijzelf gaf het voorbeeld door met sierlijke letters op een der deurtjes te schilderen: „Breekbaar.” Toen kwamen de anderen aan de beurt. Bram wist geen beteren naam voor zijn beminde kar te verzinnen dan „Mijn Lieveling”, terwijl Jo Lintman erbij voegde: „Arm maar eerlijk.” En zoo hadden ze allemaal iets verschillends. De kar zag eruit als een reclamewagen voor onzin. De pret van het opschilderen der namen duurde wel een uur en toen steeg het gezelschap weer in. Ofschoon ze ruimschoots voedsel hadden meegebracht, en niemand hongerig was, had geen hunner aan dorst gedacht en zoo besloten ze dan de eerste de beste melksalon op te zoeken. Ze vonden er een aan de Keizerstraat. De wagen lieten ze voor de deur staan en het dozijn avonturiers zeilde naar binnen. Jan Spander, die maar steeds zijn saxophoon onder den arm meesjouwde, trok Jo Lintman mee naar een HOE FRED AVIATEUR WERD. piano in den melksalon en noodigde haar uit hem te begeleiden. Harry de Blank haalde zijn mondharmonica te voorschijn en weldra weerklonken de lustige tonen van dezen impromptu Jazzband door de niet zoo drukbezochte melkinrichting. De voorbijgangers bleven staan en, aangelokt door de vroolijke muziek, kwamen ze eens een kijkje nemen en bestelden wat. Dat voorbeeld werd door vele anderen gevolgd en aangezien de jongelui het eene liedje na het andere speelden, was de melkinrichting weldra gevuld met klanten. De baas en zijn dochters hadden de handen vol om dien onverwachten toeloop te bedienen. Maar Jan, Jo en Harry wilden zich weer bij de bende aansluiten en verderop gaan. Zij hielden op met spelen en deden zich te goed aan hun melk. De inrichting was nu gevuld met bezoekers, maar de muziek was geëindigd. Toen kwam de eigenaar verlegen naar de muzikanten toe en zei: „Dat was alleraardigst, zoudt u niet wat meer willen spelen?” „Neen, dank u,” zei Jan, die moegeblazen was, „we hebben er voorloopig genoeg van.” De man keek met onrustigen blik naar de vele klanten. Hij had er nog nooit zooveel tegelijk in zijn melksalon gezien. Als de muziek ophield, zouden ze natuurlijk weer weggaan en niets bestellen. „Komaan,” smeekte hij, „nog een paar mopjes en dan geef ik u allemaal gratis een glas melk.” Maar de vorstelijke belooning kon de muzikanten niet verleiden, opnieuw aan het werk te DE KEET MET DEN KOFFIEMOLEN. gaan. Onder een hoeraatje verlieten ze den winkel en Stegen weer in. Nadat ze eenige malen de Strandboulevard op en neer hadden gereden en daar niemand vonden, aangezien het veel te laat in het seizoen was, besloten ze den terugtocht te aanvaarden. VIERDE HOOFDSTUK. Fred leert zijn vriend Bram wat nader kennen. Gedurende het winter-halfjaar, dat nu volgde, maakten de twee vrienden weinig gebruik van de auto’s. Soms was het veel te koud en meestal waren de wegen zoo slecht en modderig, dat rijden geen plezier meer was. Ze hadden daarom besloten om de Graham-Paige en de Koffiemolen maar op te bergen voor den winter. Weinig dacht Bram eraan, dat er voor hem nog een veel belangrijker reden zou komen om den wagen ongebruikt te laten. In December van dat jaar moest zijn vader, Dokter Staal, een zeer gevaarlijke operatie verrichten in het Ziekenhuis. Gedurende de operatie had de dokter het ongeluk zich met een lanceermes aan de hand te bezeeren. Later kwam daar infectie bij en bloedvergiftiging. De arme dokter, die zelf honderden zieken had genezen, werd nu het slachtoffer van zijn menschlievenden arbeid. Ten spijt van de vereende pogingen der andere doktoren mocht het hun niet gelukken, hunnen collega te redden en dokter Staal stierf binnen een week. Mevrouw Staal, overstelpt van verdriet over het verlies van haar beminden echtgenoot, werd FRED LEERT ZIJN VRIEND BRAM KENNEN. zeer ernstig ziek en moest naar een sanatorium worden vervoerd. Het kleine, maar gelukkige huisgezin was plotseling wreed uit elkander gerukt en Bram werd opgenomen door een Tante, die in de binnenstad woonde. Deze Tante, een eenigszins vervreemde zuster van zijn vader, was lang niet de liefderijke persoonlijkheid, die Bram steeds in zijn ouders gevonden had. Zij was stroef en stuursch, en daarbij in hooge mate zuinig, bijna vrekkig. Zij ontving een zeker weekgeld van Bram’s moeder, ter bestrijding van zijn kost en inwoning, maar of ze daarvan veel besteedde aan het comfort van haar neef, staat te betwijfelen. Tante Helena Staal had Bram een kamertje afgestaan in het sousterrain, zeer verschillend van de zonver lichte kamer, die Bram in zijn eigen huis gewend was geweest. Fred had verschrikkelijk medelijden met zijn besten vriend Bram. Ze waren eigenlijk pas in het laatste jaar vertrouwde vrienden geworden. Bram was altijd een eigenaardig soort van jongen geweest. Hij was een eersteklas voetballer, en geacht en geëerd bij zijn clubgenooten. Thuis kon hij zich omringen met allerlei geheimzinnige boeken en nauwelijks notitie nemen van het prachtige weer. Op zekeren avond was Fred eens bij zijn vriend Bram opgeloopen. Bram’s kamer was niet groot, maar gezellig. De jongen had de vier muren behangen met cretonne en had de oude meubelen, die zijn gierige tante hem in „bruikleen” had afgestaan, op dezelfde manier versierd. Een groote waaierpalm stond in een hoek op een standaard, waarover ook alweer een ge- Hoe Fred Aviateur werd. 4 HOE FRED AVIATEUR WERD. bloemd kleed neerhing. Het geheel maakte een vreemden indruk op Fred. Bram merkte Fred’s verbazing op en vroeg lachend: „Wel, hoe vind-je mijn hol?” „Ja, het ziet er wel gezellig uit, maar... een beetje Oostersch met al die gordijnen en doeken. Heel anders dan je ouwe kamer, Bram!” Bram keek treurig voor zich heen en zuchtte. „O, ik had dat niet moeten zeggen,” viel Fred opeens uit. „Excuseer mij, ouwe kameraad... dat liet ik maar zoo uit mijn mond vallen.” „Het beteekent niets,” zei Bram bitter, „mijn Tante Helena is een zeer zuinige dame, weet je... en ik moet er maar het beste van maken. Toen ik het hok kreeg, was er juist een bed, een oude stoel en een wrakke tafel.” „Weet je moeder hiervan, Bram?” Bram schudde heftig het hoofd. „Neen, neen... ik zou voor geen geld van de wereld er haar iets van zeggen... Moeder is ziek van verdriet om Pa,... en ik wil haar niet lastig vallen met mijn misère...” Fred schudde het hoofd. „Ik zal je inwijden in de geheimen van mijn verblijf,” zei Bram. „M’n heele salon heb ik zelf gemaakt van brandhout en doeken. Kijk maar.” Met deze woorden lichtte Bram het kleed van zijn divan op. Tot zijn groote verbazing zag Fred een paar oude kisten met een matras erover. Zitbankjes, muurkastjes, een standaard voor een beeld, het waren niets meer dan getimmerten van doozen en planken, smaakvol gedecoreerd met gebloemd doek. Op een tafeltje in een hoek van de kamer stond een allerleukst FRED LEERT ZIJN VRIEND BRAM KENNEN. gebloemd theeservies. „Val maar neer op de rustbank,” zei Bram, „dan kunnen we wat praten. Ik heb zoo meteen thee.” Bram zette water op en Fred maakte het zich gemakkelijk. „Je bent nog nooit bij me geweest,” verweet Bram, „en dat is toch eigenlijk niet, zooals het behoort.” „Maar beste kerel, je woont ook zoo’n ontzettend eind weg. En bovendien zie ik je toch eiken dag in school? Het neemt minstens een half uur met de tram om je te bereiken. We zouden veel meer aan elkaar hebben, als we wat dichter bij elkaar woonden... zooals vroeger.” „Zooals... vroeger...” zuchtte Bram. „En zelfs vroeger was ik een kluizenaar op mijn kamer... Moeder hield niet van visite ... zooals je weet...” Fred knikte. „Zeg, Bram, waar blok jij eigenlijk voor?” „Na de H.B.S. wou» Moeder dat ik in de medicijnen ga, net als pa... maar daar voel ik niet veel voor...” „Wat wou jij dan, Bram?” Bram zweeg en keek droomerig naar zijn boekenkast. Freds oogen volgden die richting en hij las de titels op de ruggen. Conan Doyle, Avonturen van Sherlock Holmes, Nick Carter, Raffles, Arsene Lupin, Beroemde Moordenaars, enz. Fred keek ervan op. Las Bram al die dingen? „O,” zei Bram lachend, toen hij Fred het rijtje boeken bekijken zag, „neem daar alsjeblieft geen notitie van.” 4* HOE FRED AVIATEUR WERD. „Lees jij dien rommel?” vroeg Fred. „Hemel, veroordeel me niet te gauw, Fred. Ik houd natuurlijk van goede boeken, maar dit is een liefhebberijtje van me.” En toen Fred hem een oogenblik zwijgend bleef aanzien, vervolgde hij met een zenuwachtig lachje: „Diefstal en inbraak, moord en politiezaken... misschien ben ’k een beetje verslaafd geraakt aan dat gedoe... maar wat zou dat dan nog?” Fred lachte eens en zei: „Het gaat me heelemaal niet aan, Bram, en je behoeft je tegenover mij volstrekt niet zoo te verontschuldigen. Wie zou jou beletten te lezen wat je wilt? Ieder zijn smaak.” „O zoo, Fred. Om te beginnen hoop ik dan, dat dit kopje thee je smaakt.” Bram reikte hem een bontgebloemde kop over. „Merci,” zei Fred, en om dan het gesprek een wending te geven, liet hij er op volgen: „Zeg Bram, dit is toch wel een aardig hokje om uit te rusten na de voetbalmatches. Ik heb me dikwijls verbaasd, hoe jij de onmogelijkste ballen weet te stoppen. Uiterst zelden als jij een schot doorlaat.” Bram lachte. „Zuiver berekening, Fred. Meetkunde en algebra helpen je een heel eind als keeper. Zoo gauw ik een bal zie aankomen, reken ik een sommetje uit, bliksemsnel, en ga precies staan, waar de bal aankomt. Zoo klaar als modder. Oplossen van problemen is een liefhebberij van me. Trek eens aan dat koord naast je.” Fred keek naar den muur en ontdekte een rood koord met een houten knop. Hij trok er FRED LEERT ZIJN VRIEND BRAM KENNEN. en een schuifgordijn, dat hij niet had opgemerkt, omdat het van dezelfde stof was als de rest van het muurbehang, opende zich. Een andere ruime kast was daarachter. Wat zich daarin bevond, laat zich het best vergelijken met een uitdragerij of de rommelkamer van een werktuigkundige. Allerlei gereedschappen, flesschen, chemicaliën, een enorme verzameling sleutels, electrische batterijtjes, oude rijwielonderdeelen, een bos koperdraad, schroeven en bouten en een niet te omschrijven voorraad van allerlei ijzeren en koperen voorwerpen. „Deksels,” riep Fred uit, „dat lijkt wel een oudroest-zaakje. Kerel, jij kon geld verdienen op de markt. Wat doe je met dat zoodje?” „Zooals ik je zei,” glimlachte Bram, „houd ik van problemen oplossen, ’t Is een goeie oefening voor je hersens. Nou, voor de aardigheid... kijk eens hier... dat is het slot van een deur, nietwaar? ’k Heb er geen sleutel van, laten we zeggen. Veronderstel, dat jij thuiskomt en je hebt geen sleutel, wat doe je dan?” „Bellen.” „Best, maar d’r is geen mensch thuis. En je moet erin.” „Nou, dat weet ik niet. ’n Raam inklimmen staat erg gek voor de buren. Wat zou jij doen?” „Dat zal ik je zeggen. Kijk, Fred, ieder slot heeft zijn eigen constructie en als je weet, hoe de sleutel eruit ziet, ken je ook het slot. Zie je dit ding? Het is een stalen pianosnaar. Nou buig ik het links hier en rechts diat... let op nou.” Bram stak den draad in het sleutelgat, probeerde een paar slagen links en rechts, en het slot sprong open. HOE FRED AVIATEUR WERD. „Nu wat anders,” zei Bram. „Je hebt een lastige vlek smeer of verf op je hand. Met wasschen krijg je ’t er in geen dagen af. Wat doe jij nou?” „Ik denk, boenen,” zei Fred. „Jawel, maar dan kan je boenen, tot je gebeente blootligt. Hier in dit fleschje is een mengsel, dat ik zelf gemaakt heb. Wacht even, Fred.” Bram smeerde wat vettige verf en teer op zijn hand en maakte er een vlek van, erg genoeg om een paar weken plezier van te hebben. Toen liet hij drie druppels uit het fleschje vallen, wreef ze uit en de vlek was verdwenen. „Dit zijn nu maar kleinigheden,” zei Bram. „Maar geef jij me nu eens wat moeilijks op, Fred. Als het kan, iets nieuws.” „All right,” zei Fred, en keek een oogenblik nadenkend om zich heen. Toen bleef zijn oog rusten op een kaars, die in een kandelaar stond. Fred nam een lucifer en stak de kaars aan. „Je moet de vlam van de kaars uitdooven, zonder hem aan te raken of uit te blazen,” zei hij. „Is dat alles?” vroeg Bram. „Ik zou er een glas overheen kunnen zetten, zoodat-ie vanzelf uitdoofde, maar ik zal je een beter maniertje laten zien.” Daarop nam Bram een ander fleschje uit de kast, goot er een paar druppels uit in den palm van zijn hand en bewoog die toen een paar malen over de vlam. Bijna onmiddellijk ging de kaars uit. % • ■ FRED LEERT ZIJN VRIEND BRAM KENNEN. Bram ging voort met zijn vriend bewijzen van zijn kennis te geven, totdat Fred opstond om heen te gaan. „Zeg Fred,” sprak Bram, „jij bent de eerste en eenige, aan wien ik dit alles verteld heb, en heb laten zien. Doe me een plezier en spreek er niet met de lui over. Je weet, hoe de lui ^jjn... afijn, je snapt me, nietwaar?” „Ik zal er geen woord over reppen, dat beloof ik je,” zei Fred. „Kom je mij ook gauw eens opzoeken?” „Vast, zoo gauw als ik kan. Maar wacht even, kerel, je hebt nog wat vergeten, ’t Is maar een aardigheid, weet je. Hier is je horloge terug... en je portemonnaie... en je vulpenhouder...” „Duivels ... hoe kom je daaraan?” „O, die heb ik je ontfutseld, terwijl je met me zat te praten. Je bent er toch niet boos om? Nou, saluut, Fred, tot ziens.” HOE FRED AVIATEUR WERD * d*ur sloef dicht en stom van verbazing liep Fred naar de tram. 6 • Bilm regeerde naar zijn „hol”, zette zich m een stoel bij de tafel en steunde het hoofd lhdenmhanden' Ee* weemoedig lachje plooide zien om zijn mond. Zoo’n geluksvogel als die Fred Bakker was» Had een rijken vader en alles, wat-ie maar begeeren kon*! Was de wereld niet onrechtvaardig? Hier was hij, Bram, op zeventienjangen leeftijd beroofd van zijn ouders... vader dood... moeder in het sanatorium... en nu m huis bij een Tante, die het op haar zenuwen kreeg als hij de lamp aanstak, uit vrees, dat het teveel geld zou kosten. Niét dat het mensch inderdaad zoo arm was, maar om- tLÏ was een stuiver uit te geven. Zakgeld? Vroeger had hij minstens een paar gulden per week gehad, nu mocht hij al blii zijn, als Tante hem eens af en toe een kwartje gaf. Fred Bakker en Piet Merkel, Suus Spander en Cato Vergoed en heel de rest van de Owattepan-Club hadden rijke pa’s en ma’s ... zooals hij ook eenmaal had... Onrecht, onrecht... En je kon doodgewoon niet meèdoen met de bende, zeg, als je geen geld had. Er waren altijd partijtjes en fuifjes, zie je, en en toe eens terugvragen dat kostte dan natuurlijk. Lid van dit, lid van dat, autotochtjes met tractatie’s hier en daar. En dan de voetbalclub „Voorwaarts”, dat was ook een hooge contributie, en je boeken ••• Nef,n’ als Je geen geld had, was je „out ^of luck en moest je maar liever je eigen weg FRED LEERT ZIJN VRIEND BRAM KENNEN. gaan, en andere manieren verzinnen om aan geld te komen. Het verlies van zijn ouders en zijn vroeger geluk had Bram bitter gestemd jegens het leven. Waarom was hem dat alles ontnomen? Er was zooveel overvloed, zooveel rijkdom op de wereld... als je slim was en moeilijkheden wist te overwinnen, problemen kon oplossen, was ’t een klein kunstje om je deel te krijgen van dien welvaart. En zijn doel was, om net als Fred en de anderen fijn gekleed te gaan en ’n pracht-auto te hebben. Hij wilde een weelderige kamer hebben in een huis, dat klonk als een klok, en geld in den zak om mooie dingen te koopen. Zijn hart haakte naar rijk leven en genieten van al het heerlijks, dat er voor geld te koop was. Hij moest het hebben en zou het hebben, onverschillig hoe. Eerlijk duurt het langst, hij wist het, maar het duurde hem een beetje te lang. Bram stond op, keek op zijn horloge... Half elf. Hij trok het gordijn van de muurkast terzijde, stak een paar dingen bij zich, zette een pet op en draaide het licht uit. Een oogenblik later liep hij op straat. De lucht was donker en regenachtig. Er waren geen menschen, de buurt was stil en verlaten. Bram stak een sigaret op en wandelde kalm in de richting van het westelijk deel der stad. Het nieuwe voetbalterrein in het Westen was het aantrekkingspunt van duizenden bezoekers en voetbalvrienden, in het bijzonder des Zondags. Het terrein werd door de eigenaars verhuurd aan clubs en het was maar HOE FRED AVIATEUR WERD. zelden, dat het ongebruikt was. Tegen een entreeprijs van een kwartje kon men dan de matches bijwonen en op die manier wisten de clubs de groote onkosten te bestrijden. De beroeps-elftallen speelden daar ook, maar dan waren de entreeprijzen veel hooger. De club van Fred Bakker was natuurlijk maar een amateurs-elftal, hoewel in zeer groot aanzien staande bij de andere vereenigingen. Men zeide, dat sommige spelers in „Voorwaarts” even goed, en misschien wel beter waren dan menigen beroepsspeler. Ook Bram had die reputatie. Als goalkeeper was hij ongeëvenaard en het was bepaald onbegrijpelijk, hoe hij op het laatste oogenblik de moeilijkste ballen wist te stoppen. Den volgenden Zondag — het was een helderen dag in December en een winterzonnetje vervroolijkte het harde veld — had er een match plaats tusschen „Voorwaarts” en „Gouda”. De tribune was zoo goed als uitverkocht en er was bijna geen staanplaats rondom het speelveld meer te koop. Gedurende de eerste helft van het spel had „Voorwaarts” zich de sterkere getoond, en de geduchte aanvallen van Fred Bakker als midden-voor, • ondersteund door het samenspel met Jan Spander als links-buiten, waren een beetje teveel geweest voor „Gouda”, die al viermalen den bal door hun goal had zien vliegen. Maar na de rust kwam „Gouda” met nieuwen moed opdagen en nu hadden ze dan ook de zon in den rug. Het bleek al spoedig, dat Fred en Jan moe waren van de buitengewone inspanning, en de anderen waren klaarblijkelijk er niet op voorbereid, dat hun voor- FRED LEERT ZIJN VRIEND BRAM KENNEN. rechters zoo plotseling verzwakken zouaen. „Gouda” kwam met schier onweerstaanbare macht naar voren, brak door de linie van „Voorwaarts” en schoot dan een welgemikten bal naar het net van de tegenpartij. Maar het scheen wel, alsof een bovennatuurlijk wezen de goal van „Voorwaarts” bewaakte, niet één bal kwam erdoor. Telkens, als Bram Staal den bal opving — en hij deed dat met armen, beenen, hoofd, rug, voeten — klonk er een daverend applaus. , Op de tribune was de heele Owattepan '■'lub verzameld en of ze juichten voor „Voorwaarts”! De jongens waren allemaal in den wedstrijd betrokken, maar de meisjes deden hun aandeel door ze aan te moedigen en toe te juichen. Suus Spander had zich de keel heesch geschreeuwd en kon alleen nog maar fluisteren. Ans van Wijk sprong af en toe op iemands rug om maar beter te kunnen zwaaien en roepen en Jo Lintman had van pure opwinding Marie’s hoed aan flarden getrokken! Weer kwam de Goudsche Club aanzetten en ditmaal scheen het er voor onze .vrienden treurig uit te zien. Er was een prachtig samenspel tusschen twee der Goudsche voetballers en Bram zag met eenige bezorgdheid, dat hem ditmaal een verrassing te wachten stond. Met benijdenswaardige juistheid kickten de twee Goudenaars den bal over de hoofden der anderen, heen en weer naar elkander, en bereikten den goal van „Voorwaarts” zeer succesvol. Bram stond in het midden van het net en hield zijn oog op den bal. De Goudenaar berekende snel zijn kans en dacht den bal ter- HOE FRED AVIATEUR WERD. zijde van Bram in het net te boren, toen deze zich met zijn volle lengte op den grond wierp, precies op het oogenblik dat de bal dicht langs den grond kwam aanstuiven. Maar juist op twee voeten afstand van Bram kaatste de bal tegen een aardhoop en sprong op. Men hield den adem in... denkende, dat de bal nu over Bram’s rug naar binnen zou gaan, maar een plotseling achterwaartsche kick van Bram’s rechtervoet zond hem weer terug in het veld, waar Jan Spander hem overnam en verder doorzond. Een donderend gejuich van de Rotterdammers daverde over het veld en bijna onmiddellijk daarop blies de scheidsrechter het einde van den wedstrijd. Iedereen begreep, dat „Voorwaarts” beslist de nederlaag zou geleden hebben, als Bram niet alle aanvallen op zijn goal had gestopt; En onze vriend zou spoedig de gevolgen van zijn populariteit ondervinden, maar op een geheel andere manier, dan hij wel gedacht had. VIJFDE HOOFDSTUK. Bram’s manchetknoop. Toen Fred Bakker den volgenden Zaterdagmiddag zijn studies had voltooid en het huis verliet om een wandeling te doen, ontmoette hij den brievenbesteller op de stoep. Fred nam een stapeltje brieven en couranten aan, bracht ze weer even binnen. Maar tusschen de brieven was een verkeerde verdwaald, geadresseerd aan Ben Wolferts, kunstschilder, Parklaan 2. Fred kende ’t adres niet, maar besloot er op zijn wandeling even heen te gaan. Buiten was zon en zomer. Fred had een dun, nijdig-zwiepend rottinkje in de hand, dat hij met meesterlijke behendigheid tusschen zijn vingers kon laten ronddraaien. Hij was tevreden over het gedane werk en voelde zich opgeruimd. Precies in de stemming om eens een lekker eind te loopen. ’t Rottinkje suisde tusschen zijn vingers, hij gaf er een klap mee op zijn been en lachte de wereld toe. Een dienstmeisje, dat haar stoep dweilde, stootte bij ongeluk den emmer om, zoodat Fred een sprong moest maken. „Satan!” riep-ie naar de dienstmeid, en lachte. „Gooi niet zoo met je visitekaartje,” zei de meid, „je mocht het nog eens noodig hebben.” HOE FRED AVIATEUR WERD. Fred flaneerde verder. Maar nauwelijks had hij een tiental passen gedaan of hij hoorde het dienstmeisje gillen. Ze scheen ruzie te hebben met den kruideniersjongen en deze had zich zoo driftig gemaakt, dat hij het meisje een slag in het gezicht gegeven had. Fred zag, hoe hij zelfs van plan scheen, die bewerking te herhalen. In twee seconden was hij terug, zette zijn voet achter de hielen van den comestibles-jonker en gaf hem een zetje... ’t Volgende oogenblik zat deze in een plas. ’t Dienstmeisje lachte door haar tranen heen. „Wat moet-ie van je?” vroeg Fred. „Hij zegt dat ik hem een gulden tekort gedaan heb en dat liegt-ie... is natuurlijk aan zijn lange vingers blijven kleven.” De krentenbaron stond op. „Raak me nog eens aan,” inviteerde hij Fred, terwijl hij een dreigende houding aannam. „Dank je wel, je bent me te kleverig,” zei Fred lachend. Daarop sloeg de jongen naar hem, maar Fred weerde die beweging gemakkelijk af en beantwoordde die vriendelijkheid, door met kracht zijn vuist in opwaartsche richting onder de kin van zijn aanvaller te duwen, waardoor deze opnieuw in zittende houding neerkwam en met een pijnlijk gezicht zijn kaken bewreef. Fred draaide zich om en vervolgde zijn weg, tamelijk zeker dat de ander wel genoeg had van le ontmoeting, ’t Kleine incident had zijn goede stemming in het geheel niet bedorven, hij lach:e erom. Als je van je afbeet en je gelden liet, ^rabbelde de ander altijd terug, o zoo. En was ne dat even een fijn weertje vandaag. Nou, daar iad je de Parklaan en daar was nummer 2. ÏRAM’S MANCHETKNOOP. ’t Bruggetje over de sloot leidde naar n grooten tuin, waar een alleraardigst paviljoen als woning ïn atelier was ingericht. Fred opende het hek en liep over het bruggetje naar den ingang. Hij had evengoed den brief in de bus kunnen doen en weggaan, maar een geheimzinnige macht trok hem naar het atelier van den schilder. Een ouderwetsche klopper verving de moderne, electrische schel. Fred liet dien een paar malen neer, waarop een vroolijke stem van binnen riep: „Kom d’r maar in.” Fred opende de deur en stond het volgende oogenblik in het ruime atelier. Een jongeman HOE FRED AVIATEUR WERD. van ongeveer vier-en-twintig jaar kwam hem tegemoet. Hij had een aangenaam, opgewekt voorkomen en het kleine, zwarte kneveltje stond hem goed. „Is u mijnheer Wolf erts?” vroeg Fred. „Ik vond dezen brief tusschen onze post... ’k dacht maar even aan te loopen om ’m te bezorgen...” Ben Wolf erts bekeek den brief. „Pardon, een oogenblik,” zei-die. Haastig opende hij het couvert en las het schrijven. „Weet u, wat u me daar brengt?” vroeg hij Fred. „Nog niet,” zei deze. „Een bestelling van duizend gulden.” „Wel, ik kan het heusch niet helpen,... ik heb het niet expres gedaan.” „Ha-ha-ha!” lachte Wolf erts, „die is goed... Maar waar heb ik u toch meer gezien?” „Ik weet ’t heusch niet... m’n naam is Bakker ... Fred Bakker...” „Fred Bakker? ’n Gezellige naam. Wilt u niet even gaan zitten?” „Graag... dank u. Mooi atelier heeft u hier.” „Kijk maar ’s rond. ’k Moet even m’n vrouw gaan vertellen van dien brief... excuseer me een oogenblikje.” Fred wandelde ’t atelier eens rond. Er hingen studie’s in olieverf, crayon-schetsen, meest portretten en groepen. Indische wapens en doeken maakten artistieke hoekjes. Ben Wolferts keerde terug. „Niet heel erg beleefd van me,” zei hij, „om ti zoo alleen te laten. Maar dit moest ik m’n vrouw even gaan vertellen.” BRAM’S MANCHETKNOOP. „Die brief schijnt u in feeststemming gebracht te”hebben,” onderstelde Fred. „Dat zal waar zijn. Ziet u dit halfafgewerkte doek? Verkocht voor duizend gulden.” Fred zette groote oogen op en keek naar de schilderij. . . , „’t Moet een deksels mooi meisje zijn, dat u daar geschilderd heeft.” Ben Wolf erts lachte. „Da’s mijn vrouw,” zei-die. „Wacht ’n oogenblik, u zult ze dadelijk hier zien. Natuurlijk brengt zoo’n brief je in feeststemming. Geen ongeluk zoo groot of er is alweer een geluk bij.’ „Wat bedoelt u daarmee?” „Een paar dagen geleden hebben we des nachts bezoek gehad van den een of anderen ongenooden gast, en die is zoo vriendelijk geweest den spaarpot van mijn vrouw mee te nemen, een bedrag van tweehonderd gulden. Misschien is t een arme stakker, die honger had.’’ < „U praat er nog al luchtig over, zei Fred. „Tweehonderd gulden is heel wat.” „Nou ja,... natuurlijk, maar deze brief maakt alles weer goed... m’n vrouw krijgt d’r spaarpotje terug van mij. Waarom getreurd... om een misselijke 200 pop? Dat is heelemaal geen reden om te treuren.” „Neemt u me niet kwalijk,” zei Fred naïef, „u is zeker rijk?” „Schatrijk!” riep de schilder lachend uit. „Ik heb plenty werk, het is mooi weer, de zon schijnt, we rijden schaatsen op den vijver, we hebben radio, een gramofoon, een ouwe piano en een roeiboot. Dat is genoeg om een mensch schatrijk te doen zijn.” Hoe Fred Aviateur werd. 5 HOE FRED AVIATEUR WERD. Fred lachte. Er kwam iets warms over hem, dat uitging van den jongen schilder, iets, dat goed deed. „De nachtelijke bezoeker,” vervolgde BenWolferts, „is zoo vriendelijk geweest, een souvenir achter te laten in den vorm van z’n manchetknoop.” Hij reikte het voorwerp aan Fred over, die het met belangstelling bekeek. Het was een gladde, zilveren knoop met een gouden hertekop erop, de oogjes waren kleine diamantjes. Fred meende, wel eens meer zoo’n knoop gezien te hebben, maar herinnerde zich toch niet, waar dat geweest was. Onder het praten liet hij het ding in de hand draaien, speelde er onbewust mee en wist ten slotte niet eens meer, dat hij het in de vingers had. Toen verscheen in de deur de gedaante van een jong meisje. Fred keek haar eens aan en berekende, dat zij wel een zusje van Ben kon zijn. # »Daar is m’n vrouw,” riep de jonge schilder uit. „Kom eens hier, Tilly, en maak kennis met wizen vriend Fred Bakker.” „De bekende voetballer?” vroeg ze, met uitgestoken hand naderkomend. Fred stotterde zooi ets van: om u te dienen. Zij was het sprekend evenbeeld van het meisje >p de schilderij. Het werd recht gezellig. De Wolf erts waren aardige lui en Fred voelde er :ich heelemaal thuis. Er werd kofïie gepreseneerd en ze spraken over schilderijen, voetbal, lutorijden, radio, H.B.S. en honderd andere dinfen. Maar na een poosje sprong Ben Wolferts •p, hij moest weer aan het werk, zei hij, en kon det den heelen dag verpraten. BRAM’S MANCHETKNOOP. Lachend verzocht hij Fred zoo vriendelijk te zijn om op te hoepelen, waaraan deze met de meeste bereidwilligheid voldeed. Eenige oogenblikken later liep Fred weer in de Parklaan. In vroolijke stemming wandelde hij voort, tot hij aan de woning van Piet Merkel kwam. Piet was op zijn kamer en maakte van den Zaterdag gebruik zich eenig begrip van plantkunde in te stampen, een vak, waarvan hij nooit het noodzakelijke had kunnen inzien. „Hallo, Piet,” begroette Fred hartelijk, „sjongen wat een ambitie.” „Zoo, blij dat je komt, Fred.” „Duivekaters... ; plantkundeboek... brrrr... Piet, je bent toch niet ziek? Je voelt je toch wel goed?” „Dat heb ’k mezelf ook al afgevraagd,” beweerde Piet, z’n hoofd betastend. „De zaak is, dat ik net zooveel begrip heb van plantkunde als jij van ’n - aeroplane.” „Wie zegt, dat ik geen begrip heb van ’n aeroplane?” protesteerde Fred. „Beste Piet, als kind reed ik een fiets... toen een auto en binnenkort zal ik je uitnoodigen in mijn Fokker.” Voor een oogenblik keek Piet zijn vriend verbaasd aan en zei toen: „Als jij dat zoo zegt, Fred, klinkt het heelemaal niet onwaarschijnlijk. Jij bent er heelemaal de kerel niet naar, om voor dokter of professor te studeeren.” „Dat ben ik ook heelemaal niet van plan,” antwoordde Fred. „Ik houd van de buitenlucht en ik ga me heusch niet voor de rest van mijn leven binnenshuis opsluiten. En waar vind je meer buitenlucht dan in een vliegmachine? Boven- 5* HOE FRED AVIATEUR WERD. dien houd ik van machinerie. ’t Was een oogenblik stil. In gedachten stak Fred een hand in zijn zak en voelde daar iets vreemds. Hij haalde het eruit. Het was de manchetknoop, dien hij bij den schilder Wolf erts in de handen had gehad. Hij moest hem bij vergissing in den zak gestoken hebben, zonder erbij te denken. O, hij zou het ding morgen wel weer terugbezorgen. Het hoorde in elk geval niet aan hem. Fred liet den zilveren knoop aan Piet zien en vertelde de geschiedenis, die er aan verbonden was. „Is dat alles wat je van hem weet?” vroeg Piet, die plotseling een en al belangstelling geworden was. „Alles voor zoover ik weet. Wolf erts maakte zich niet erg druk over het geval, ’t Kon hem, geloof ik, weinig schelen. Hij is ook niet van plan er werk van te maken. Hou jij van detectieve-werk?” „Dat zal waar zijn,” zei Piet. „Het is verbazend interessant.” „Hier is de manchetknoop. Wat maak jij daaruit op?” Piet nam het voorwerp in de hand en bekeek het aandachtig. „Een gewone dief draagt zulke sieraden niet, mijn waarde Watson, zooals Sherlock Holmes zegt. Ik zou zeggen, dat we in dit geval te doen hebben met een beschaafd man, die manchetten draagt. Of hij kan ze, wat meer waarschijnlijk is, in zijn shirt gedragen hebben. Het zou zelfs een van Wolf erts vrienden kunnen zijn.” „Om je de waarheid te zeggen,” zei Fred, BRAM’S MANCHETKNOOP. „meende ik al eens meer den knoop gezien te hebben, maar ik kan mij absoluut niet herinneren, waar.” „Dit soort zie je anders tegenwoordig met veel,” meende Piet. „Het is echt oud zilver en het heele ding lijkt me antiek toe. Heb je heelemaal geen idee, waar je dit ooit vroeger gezien hebt?” .. „Nee... ’t is net... of een van mijn kennissen zulke knoopen had, maar ik kan mij natuurlijk vergissen.” „Denk eens goed na,” vischte Piet, „het was natuurlijk geen familielid van je.” „Nee... dat niet.” „Misschien een oude kennis of zoo.” Fred dacht na. Opeens flitste een gedachte door z’n hoofd... ja... die was het.... Groote genade! Maar hij durfde den naam niet uitspreken tegenover Piet en daarom zei hij: „Neen Piet, ik kan mij dat niet meer herinneren. Laten we over wat anders praten. Wat denk je van onzen match tegen „Saturnus” morgenmiddag?” Piet was eenigszins verbaasd over de plotselinge wending, die Fred aan het gesprek gaf. Maar hij haalde de schouders op en, terwijl hij den manchetknoop aan Fred teruggaf, antwoordde hij: „Saturnus” heeft niet den minsten kans om te winnen, let op mijn woorden.” Ze bleven nog eenige oogenblikken praten, maar Fred’s gedachten waren er niet bij en hij nam spoedig daarop afscheid. Fred verliet het huis van zijn vriend en clubgenoot, nam een tram en stond een half uur later voor de woning van Bram Staal. HOE FRED AVIATEUR WERD. Een druk op de bel deed juffrouw Staal, de tante van Bram, aan de deur verschijnen. »Dag juffrouw,” zei Fred vriendelijk, „is Bram thuis?” Tante Helena hield niet van bezoekers. Zij nam Fred eens van het hoofd tot de voeten op en zei: „Bram is aan het werk. Wie is u ook weer?” Fred begon haast te lachen. „O, ik ben alleen maar Bram’s vriend, Fred. Mag ik hem even spreken?” „Vooruit dan maar,” was het wrevelige antwoord. Fred kwam binnen, daalde de trap van het sousterrain af en klopte aan Bram’s kamerdeur. Vanbinnen klonk een gebrom, dat „binnen” moest beteekenen. „Goeienmiddag,” begroette Fred, Bram een hand toestekend. Bram was aan de tafel gezeten, waarop een geopend Politieblad lag. Snel wierp hij er een andere courant overheen, hopende, dat Fred het niet gezien had. „Hallo Fred, is er wat nieuws?” Fred hield den manchetknoop in zijn hand, liet het ding achteloos tusschen de vingers draaien. „Vond dat onder aan de trap,” zei hij. „Is ’t van jou?” Bram nam den knoop aan, bekeek dien even en zei: „Ja, da’s de mijne. Heb hem al een paar dagen gemist. Merci, Fred.” Dat was zoo goed als een schuldbekentenis. Fred schrikte van dat eenvoudige: Dankje JRAM’S MANCHETKNOOP. Fred. Dus Bram was inderdaad een gewone dief »n daarbij een inbreker? Nu begreep Fred ook, waarom Bram zoo zenuwachtig was, toen hij vertelde van zijn liefhebberij voor dubbeltjesLiteratuur en detectieve-onzin. Nu begreep hij, waarvoor al die gereedschappen en sleutels en chemicaliën dienen moesten. Fred was verontwaardigd en bedroefd tegelijkertijd. Hij voelde zich verschrikkelijk in Bram teleurgesteld, hij voelde het als een beleediging voor de club en voor zichzelf. „Bram,” zei hij opeens, „je weet, dat ik niet erg van vechten houd, maar als het noodig is, sta ik mijn man.” „Natuurlijk. Maar wat bedoel je daarmee?” was Bram’s verbaasde vraag. „Daar bedoel ik mee, Bram, dat ik grooten lust gevoel, om je eens een flink pak op je lichaam te geven.” HOE FRED AVIATEUR WERD. Bram vatte dit als scherts op en vroeg glimlachend: „Is dat een uitnoodiging tot een vriendschappelijk worstelpartij t j e ?” „Om den drommel niet!” zei Fred, „ik meen het. En ik zal je nog eens wat vertellen. Gisteren ... neen... eergisteren heb ik in de courant een interessant berichtje gelezen. Iets omtrent een diefstal in een schildersatelier aan de Parklaan. Tweehonderd gulden gestolen. Inbreker liet zijn visitekaartje achter.” „Visitekaartje?” stotterde Bram, die bleek geworden was. „In den vorm van een manchetknoop... jouw manchetknoop, Bram.” „Kletspraat... je zei, dat je dien zooeven op de trap gevonden had. En... en... in welke krant stond dat bericht? ...” „Laat eens zien... het was ’t Nieuwsblad, als ik me niet vergis... ja, nu herinner ik het mij weer. De politie was den dader op het spoor...” Bram slikte een paar malen voor hij antwoord gaf. „De po... politie?” stotterde hij. Fred knikte zwijgend. „Maar ik begrijp niet... hoe kom jij aan dien knoop?... Hoe weet jij ...” „Er was een verkeerde brief tusschen onzen post, Bram, geadresseerd aan Ben Wolferts, Parklaan 2. Ik ben erheen gegaan om den brief te bezorgen. Aardige lui. Wolferts vrouw lijkt wel een jong meisje. Ze had tweehonderd gulden opgespaard...” Fred keek Bram met een verwijtenden blik aan. Bram draaide op zijn stoel en wist van BRAM’S MANCHETKNOOP. schaamte niet wat te zeggen. Er was een oogenblik stilte, dat ten slotte door Fred verbroken werd. „Nou Bram,” sprak hij, „ik wacht nog steeds op je antwoord.” Bram stond op, liep een paar malen de kamer op en neer en bleef dan plotseling voor Fred staan. „Ik weet, wat je denkt,” stiet hij uit. „Je denkt natuurlijk, dat ik een gewone dief ben, die steelt om zichzelf te verrijken met het geld van anderen. Maar dat is niet zoo. Ik was radeloos ...ik was er toe gedreven... er was geen anderen uitweg.” Bram’s opwinding deed hem luider en luider spreken, totdat Fred op de deur wees en zijn vinger op den mond legde. „Kom mee naar buiten,” zei Bram. „Laten we een wandeling maken en ik zal je de heele geschiedenis vertellen.” ZESDE HOOFDSTUK. Bederf in het voetbalspel. Buiten begon het al donker te worden. Het Februarizonnetje had dien dag zijn best gedaan, maar nu werd het weer kouder. Fred en Bram liepen een tijdlang zwijgend naast elkander voort, een ieder verdiept in zijn eigen gedachten. Bram’s huis was gelegen in het Oóstelijk stadsgedeelte, waar weinig verkeer was. Toen opeens begon Bram te vertellen. „Het is zoo wat vijf maanden geleden, Fred, dat ik Karsten voor het eerst ontmoette. Ken je hem?” „Karsten? Nooit van gehoord.” „Hij is de captain van het eerste elftal van „Mars”. Het was na onzen wedstrijd tegen „Gouda”, dat hij me opzocht. Ik woonde toen nog in de Tuinlaan, vóór vaders dood. Om kort te gaan, deze Karsten deed zich vóór of hij de beste vriend in de wereld was, ofschoon ik den sjap nooit gezien had. Hij wilde een club oprichten van alleen eerste-klas spelers, amateurs, zei hij en het zou hem veel plezier doen, als ik daarvan lid zou willen worden. Ik had daar heelemaal geen liefhebberij in. De kerel bleef aanhouden en je had eens moeten hooren, hoe hij me vleide en prees.” BEDERF IN HET VOETBALSPEL pred knikte. „Hij wou je natuurlijk voor zijn eigen club zien over te halen,” zei hij. „Ja,” bevestigde Bram, „en hij liet geen middel onbeproefd om mij daartoe te krijgen. Toen ik op alle voorstellen weigerde in te gaan, probeerde hij mij om te koopen. Hij zou mij honderd gulden betalen, als ik een contract wou teekenen om keeper van een „nieuwe” club te worden. Om van den kerel af te komen zei ik maar, dat ik er eens een paar dagen over wou denken. Dat was juist in den tijd, dat mijn vader die operatie in het ziekenhuis verrichtte en daarbij zelf bloedvergiftiging opliep. Geruimen tijd liet Karsten niets van zich hooren. Toen, na vaders dood, mijn moeder naar het sanatorium was gegaan en ik naar tante Helena verhuisd was, kwam Karsten opeens weer opdagen. Ditmaal was het een uitnoodiging om een gezellig avondje bij te wonen.” Fred lachte. „Ja,” zei hij, „dat zijn zoo hun gewone streken. Ik begrijp het al. Waren ze niet allemaal verschrikkelijk aardig tegen je op dat partijtje?” „Aardig?” riep Bram uit. „Man, je zou gedacht hebben, dat ik den Atlantischen Oceaan overgevlogen had. Ik werd befuifd als een Prins. Nou, dat was verbazend leuk, hè? Ze lieten mij dansen met de mooiste meisjes en vertelden aan een ieder, dat ik de populaire keeper van „Voorwaarts” was. Ik had nog nooit zulke aardige, hartelijke lui ontmoet, zeg, en ze vertelden mij, dat ze ook een billardclub hadden en of ik niet eens een paar keeren als gast wou meespelen. Dat vond ik natuurlijk best en er HOE FRED AVIATEUR WERD. werd heelemaal niet meer gesproken over voetbal. De nieuwe vrienden waren echter niet anders dan een troep verkapte beroepsspelers, die een maniertje probeerden te vinden om mij te dwingen lid te worden van „Mars.” „De smeerkeezen!” riep Fred verontwaardigd uit. „Je hebt toch niet toegegeven?” „Zeker niet!” antwoordde Bram. „Als ik toegegeven had, zou het niet noodig geweest zijn, om dat geld van mevrouw Wolf erts te...” „Leenen,” vulde Fred aan. „Maar wat heeft dat er nu mee te maken?” „Plenty,” zei Bram. „De billard-avondjes werden gehouden in hun clubgebouw aan de Hoogstraat. Na het eerste uurtje billardspel, dat ik verloor, werd mij vriendelijk medegedeeld, dat ik een bedrag van vijf gulden verloren had, maar dit niet behoefde te betalen, omdat ik natuurlijk gast was. Ofschoon ik het tamelijk vreemd vond, dat die lui om geld speelden, was het natuurlijk toch ook weer aardig, dat ik het niet behoefde te betalen.” „Handig, heel handig,” mompelde Fred. „Het volgende spelletje won ik en Karsten vertelde mij, dat ik van mijn twee tegenstanders nu ieder vijf gulden gewonnen had, en, als ik het goedvond, zouden ze mij dat bedrag uitbetalen. Ik stemde toe, maar zei, dat ze er dan de vijf gulden, die ik verloren had, maar af moesten trekken. Daarna won ik nog drie potjes en toen de avond om was, had ik twintig gulden gewonnen. Ze sloegen mij op den schouder en zeiden, wat een knap speler ik was en of ik de volgende week weerkwam? Ik beloofde dat, en den tweeden maal dat ik met ze speelde, won BEDERF IN HET VOETBALSPEL. ik vijf-en-twmtig gulden. Nou, je begrijpt, aaarna kon ik er niet meer vandaan blijven. Maar langzamerhand begon ik te verliezen. Op een avond had ik geen geld om mijn verlies te betalen. Ze vonden het heelemaal niet erg en zeiden dat ik het best weer kon inhalen. Maar het volgende spel verloor ik weer en het volgende en het daarop volgende. Karsten lachte maar en zei, dat ieder wel eens een poosje pech had. Vroeger, toen mijn vader nog leefde, had ik gemakkelijk die schuld kunnen betalen, maar tante Helena is niet erg scheutig en in het begin was de verleiding om geld te winnen, erg groot. Ik dacht, dat mijn verlies maar tijdelijk was en dat ik wel weer gauw de schade zou inhalen. Maar dat was misgerekend, hoor. Ik verloor de eene pot na de andere en na een paar maanden zat ik er in voor honderd-en-vijf tig gulden.” „Stommeling,” liet Fred zich ontvallen. „Zeg dat wel,” beaamde Bram. „Onze club speelde in dien tijd heel wat matches en je weet wel, dat ik in de laatste vier maanden niet meer dan twee ballen heb doorgelaten en dat was bij gelegenheid, dat de zon in mijn oogen scheen. Karsten en de andere sjaps van „Mars” kwamen toen weer met hun oude plannetje op de proppen, om mij naar hun club over te halen en ditmaal gingen ze een beetje anders te werk. Toen ik alweer weigerde om onze club te verlaten en naar hun over te loopen, begonnen ze te dreigen.” „Dat was te voorzien,” zei Fred, „en je had van den beginne af al kunnen ruiken, dat het hun daarom te doen was.” „Ja, maar dat zag ik toen nog niet zoo in, HOE FRED AVIATEUR WERD. zie je. Nu was het betalen of voor het gerecht komen, van de H.B.S. weggejaagd worden en wat meer volgt. Ze maakten het mij zoo benauwd, dat ik hen beloofde binnen een week het geld te hebben” „En inplaats van alles aan mij, je besten vriend, te vertellen, ging je het... eh... eh...” „Zeg het maar,” viel Bram hem in de rede. „Ja, toen wist ik geen betere manier, dan het ergens weg te nemen. Het gebeurde op dien avond, nadat je bij me geweest was. Ik nam een tram naar het Westen. Ik weet niet, wat me dien avond bezielde. De angst voor de bedreigingen van Karsten was zoo groot, dat het mij weinig schelen kon, hoe ik aan het geld kwam.” „Maar zou het niet eenvoudiger geweest zijn, je bij hun club aan te sluiten? Dan was het heele probleem opgelost geweest!” Bram keek zijn vriend met verbaasde oogen aan. „Fred,” zei hij ernstig, „ik mag wat je noemt een „dief” zijn, maar ik verraad mijn vrienden niet. Herinner je nog den dag, toen je mij voor het eerst meenam voor een ritje met je nieuwe auto? We spraken juist over ditzelfde onderwerp en toen zei je: Het laagste wat je doen kan, Bram, is je eigen vrienden verraden.” „Ja, ik herinner het mij.” „Ik heb het nooit vergeten, Fred, en stel je yoor, dat onze Club eens een match had tegen tiun, en jullie mij in de goal van Mars vonden? Neen, dank je... En nou zal je mij natuurlijk iran nu af aan minachten en een dief noemen. Jij hebt makkelijk praten. Jij hebt nog je bes- BEDERF IN HET VOETBALSPEL. ten vader en moeder en alles, wat je noodig hebt. Ik niet. Het was voor mij een heele verleiding. Ik woon nu bij een Tante, die bang is, als ik te veel licht of brandstof gebruik. Harsten en de andere sjappen waren erg gul en hartelijk, vroegen nooit om betaling. Er waren soupeetjes en fuifjes en ze papten me geweldig aan. En toen opeens vertelden ze me, dat ik honderd-vijftig gulden schuldig was.” Eenige oogenblikken liepen de vrienden zwijgend naast elkander voort. Fred overdacht de zaak en verbrak ’t eerst het stilzwijgen door te zeggen: „Bram, zoowaar als je mijn vriend bent, zal ik je trachten te helpen. Je hebt gelijk, ik heb gemakkelijk praten. Maar om je te laten zien, dat ik het niet bij praten laat, zal ik je uit dit wespennest halen. Ik ben blij, dat je mij alles verteld hebt, want wat ik zei van de courant was maar een praatje.” „Je bedoelt... het stond heelemaal niet in de krant?” „Welnee, ik wou alleen maar eens zien, welk een indruk dat op je zou maken, en je viel dadelijk door de mand.” Ze waren verscheidene straten doorgeloopen en stonden nu weer voor het huis van Bram. „Luister Bram,” sprak Fred. „Beloof me, dat het nu uit is met die Karsten en die bende van „Mars”, en ik zal zien, wat ik voor je doen kan. Heb je hun het geld al gegeven?” „Neen... ik heb het op mijn kamer.” „Geef het hun in geen geval, Bram. En we zullen het bedrag weer aan Wolf erts terugzenden. Laat Karsten naar de maan loopen.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Maar dan haalt hij de politie erbij!” „Geen nood... dat zal hij zoo gauw niet doen. Intusschen ben je hem natuurlijk het geld schuldig — maar dat is minder — ik zal het je leenen.” „O Fred... zooveel geld...” „Larie. Wees niet bang voor hun. En nou ga ik naar huis. Morgen is het Zondag. Kom in den middag even bij me aan.” Bram kon van ontroering geen woorden vinden om Fred te bedanken. Eenige oogenblikken tevoren had hij zich zoo bedrukt en bezwaard gevoeld en nu was alles weer licht en luchtig, en de vreeselijke angst en beklemming waren van hem weggenomen. Hij drukte Fred stevig de hand, toen hij afscheid van hem nam. Dien avond bezocht Fred zijn vader in diens werkkamer. Een ruim vertrek met donkere paneelen, boekenkasten en een open haard, ofschoon het huis voorzien was van centrale verwarming. Mijnheer Bakker zat in een fauteuil met zijn avondblad in de hand, en verwelkomde zijn zoon. „’n Goed idee van je, jongen, om me een beetje gezelschap te komen houden. Moeder is op visite vanavond, dus we hebben het huis alleen.” „Ja,” bevestigde Fred, „en daarom kom ’k maar een beetje hier zitten, als u ’t goedvindt.” „Spreekt vanzelf, Fred. We zullen een paar nieuwe blokken op ’t vuur gooien. Vertel me eens wat nieuws.” „Om u de waarheid te zeggen, dat is juist, waarom ik hier kwam.” „Om me wat nieuws te vertellen?...” BEDERF IN HET VOETBALSPEEH „Ja, en wat te vragen. Kijk... het is zoo... 11 kent natuurlijk... enfin, dat doet er niet toe ... Vader, als u een vriend hadt, een goeien, besten vriend, die vreeselijk in den knoei zat... omdat-ie iets verkeerds had gedaan... zou .u hem dan helpen en nog langer uw vriend willen noemen... of zoudt u zich heelemaal niet meer met hem bemoeien... omdat-ie wat had gedaan...” In spanning keek Fred zijn vader aan, niet wetend, hoe deze de zaak zou opnemen. „Wel,” zei vader langzaam, een versche pijp stoppend, „dat zou er nou heelemaal aan liggen, wat hij gedaan had.” Fred, die op een divan was neergevallen, keek Hoe Fred Aviateur werd. 6 HOE FRED AVIATEUR WERD. naar de talrijke boeken in de muurkasten; het viel hem moeilij'ker, dan hij gedacht had. „Er is een vriend van me,” vervolgde hij, „een jongen van de H.B.S., die het niet breed heeft. Hij is ook een lid van onze voetbalclub en een eerste-klas speler. Het schijnt, dat hij gedurende de laatste maanden in een netelig geval is geraakt.” „Wie is het? Ken ik hem?” vroeg Fred’s vader. „Ik wil nog liever geen namen noemen, tot ik uw oordeel gehoord heb,” zei Fred. En daarop vertelde hij zijn vader, dat iemand geld ontvreemd had om een schuld te betalen. Waarin die schuld bestond, verzweeg hij echter. De heer Bakker luisterde aandachtig. „Dat is heel dom geweest,” merkte hij op. „Zegt u dat wel,” zei Fred. „Ik heb er hem over aangesproken en hij had er vreeselijk spijt van.” „Da’s alvast een goed ding.” „Hij heeft het geld nog niet terugbetaald. Hij wou echter graag het bedrag aan den eigenaar teruggeven, maar als hij dat doet, krijgt hij de schuldeischers op den hals. Ik had nu gedacht, als u goedvond... dat ik... ik bedoel... dat wij ... het hem zoolang leenden. Kijk vader, dat zou nu heerlijk voor hem zijn, dan kon hij weer opnieuw beginnen... ’t Is wel een heele som, ziet u...” „Zeg het maar, Fred. Hoeveel heeft de bandiet weggenomen? Tienduizend gulden?” „T weehonderd.” „Is dat alles? En voor zoo’n ongelukkige tweehonderd pop waagt die jongen z’n eer en z’n geweten, z’n vrijheid en z’n goeien naam... wat bederf in het voetbalspel. een verschrikkelijke uil is dat... „Ja, dat is hij,” beaamde Fred. „Luister, Fred, je wordt nu binnenkort negentien jaar en je bent oud en wijs genoeg om op je eigen beenen te staan. Maar zoo nu en dan een beetje vaderlijken raad komt wel van pas, hoewel ik bijna overtuigd ben, dat jij dien het allerminst noodig hebt.” . „ „Schiet maar af je vuurwerk, vadertje. „Nu Fred, ik hoop, dat je nooit in omstandigheden mag komen om... om geld verlegen te zitten... Maar als het zoo is... probeer het dan met werken te krijgen en blijf van een anders eigendom af. ’t Brengt geen geluk, Fred, mets dan ellende en tranen... Je ziet het aan je vriend. En nou vraag je me, of ik je helpen wil. Natuurlijk, dat spreekt vanzelf. Tweehonderd pop ... bah... ’t is me nogal de moeite waard... ’k zal je morgen een wissel geven op de bank ... dan kan.je ’t hem brengen.” Fred liep op zijn vader toe en drukte hem krachtig beide handen. „Hartelijk dank, vadertje,” sprak hij op warmen toon, „ik wist wel, dat u ons helpen zoudh ^ „Heel goed, Fred. Wie is de vriend in nood? „Bram.” .. „Ik dacht het wel. Arme kerel. Ouders kwijt, en aan zijn lot overgelaten. We moeten zien, of we niet wat meer voor hem kunnen doen, Fred. Dokter Staal was een geacht en bemind geneesheer en ik ben bang, dat die tante Helena haar zuinigheid wel een beetje te ver drijft. Ik beloof je, eens een nader onderzoek in te stellen en misschien kunnen we Bram’s leven wat veraangenamen.” O HOE FRED AVIATEUR WERD. Dienzelfden avond had Bram een anderen bezoeker, de veelbesproken Karsten van de voetbalclub „Mars”. Bernard Karsten was captain van zijn club en liet geen middel ongebruikt om de beste spelers machtig te worden. „Mars” was eigenlijk een amateur-club, maar in het geheim lieten ze voor hunne wedstrijden uit andere plaatsen eerste-klas voetballers komen, die niet anders waren dan verkapte beroepsspelers. En wanneer Karsten in de een of andere club een ster opmerkte, deed hij alle moeite om dien speler machtig te worden. Ditmaal was het Bram Staal geweest, die door zijn bovennatuurlijk spel de aandacht van Karsten getrokken had. Bernard Karsten klopte aan Bram’s kamerdeur, na door Tante Helena te zijn binnengelaten. Bram, geen bezoek meer verwachtende, had het zich gemakkelijk gemaakt en lag op den divan een boek te lezen. „Binnen!” riep hij. „Goeien avond,” zei Karsten, de kamer binnentredend. Bram sprong op en liet het boek op den grond vallen. „Karsten!” riep hij uit, „jij hier?” „Zooals je ziet, waarde vriend,” sprak de bezoeker, kalm zijn jas uittrekkend en die op een stoel leggende. Hij plaatste zijn hoed en handschoenen er bovenop en ging bij de tafel zitten, alsof hij van plan was eenigen tijd te blijven. „Wel?...” vroeg Bram, geïrriteerd door het aanmatigende optreden van Karsten. Karsten, een goedgekleede jongeman van ongeveer negentien jaar, kruiste bedaard zijn beenen bederf in het voetbalspel. enDÏrna,eneen°P™okwolk voor zich uit blazend, keek hij Bram veelbeteekenend aan. Ik ben gekomen,” zei hij langzaam „om de honderd-vijftig rilden, die je ons schuldig bent. Dat begrijp ik,*’ zei Bram. 'Best. Ik bewonder je vlugheid van begrip. Vnor den dag met de spijkers. Karsten liet zich nu in zijn ware gedaan ^ kennen In den beginne, om Bram in te P ' men, had hij cich Tn^enTt ^ S?8 Nu zijn slachtoffer door hem en zijn handlangers in een hoek gedreven was en aan hun willekeur was overgelaten genoot hyvan zhn overwinning, en schepte er behagen in Bram te zien beven m angst voor zijn bedreigingen. Hij meende, dat Bram toch wel zou moeten bezwijken, doir goalkeeper van „Mars” te wordem Bram keek zijn bezoeker eemge oogenblikken aan Hij dacht aan Fred Bakker, en die gedac joeg alle vrees voor Karsten en zijn club op de Vl^,Karsten,” zei hij, „ik ben eigenlijk blq, dat ie gekomen bent. Want er is iets gebeurd, dat ik je wou vertellen. Je . hebt je kaarten uitgespeeld, en nu is het mijn beurt. . . • De ander keek hem met een spottend lachj “>u is het jouw beurt? Wel, wel... Ik ben erg benieuwd wat soort kaart jij m je handen hebt.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Een troefkaart, Karsten.” „O ja?” Dit kwam er op minachtenden toon uit. „De eenige troefkaart, die je mij kunt laten zien, is het geld, Bram Staal. Heb je de honderd-vijf tig gulden?” „Natuurlijk niet,” zei Bram, „waar moet ik zooveel geld vandaan halen?” „Ben je dan soms bereid, om je bij onze club aan te sluiten? Zeg, je bent toch eigenlijk een ezel. Je behoeft ons geen cent te betalen, als je onze keeper wordt.” „Ik laat me niet omkoopen, Karsten. Als ik geweten had, dat jullie me alleen maar aanpapten om me in te palmen, had ik zeker nooit iets van jullie aangenomen. Ook wist ik niet, dat ik bedreigd zou worden. Je vergeet echter, dat ik ook jouw spelletje kan spelen.” „Ik begrijp je niet,” zei Karsten. „Aangezien ikzelf het geld niet had, heb ik de heele geschiedenis aan een vriend verteld, en die is gelukkig bereid mij te helpen. Hij is een verslaggever van „de Morgenpost” en zal de volgende week het geld aan je geven. Tegelijkertijd zal hij dan van de heele zaak een uitgebreid verslag doen in de courant en je zult eens zien, wat een aardige reclame dat is voor je club.” „Dat is een gemeene streek van je!” vloog Karsten op. „Je had heelemaal geen recht, dat te doen!” Bram had zulk een gunstig resultaat van zijn list niet eens verwacht. Het bleek hem nu, dat Karsten zeer bevreesd was, dat de zaak bekend zou worden onder het publiek. „Wat bedoel je, Karsten? Had ik geen recht een vriend om hulp te vragen? Je moet toe- BEDERF IN HET VOETBALSPEL. geven dat je mij aardig de duimschroeven naa aangelegd. Als ÏÉ niet betaal, ga je naar het gerecht zei je. En ook zou je den directeur van de H.B.S. alles vertellen omtrent mijn 1 a spelen en mijn schulden. Jij kuMdat taAaf ie zelf niet naar de n.tf.ö. gaat... vv« sou ik geen recht hebben, me te verdedigen en de hulp van een vriend in te roeP®£\ d Maar die vriend is een verslaggever... hede zaak komt in de krant!” riep Karsten urt die nooit gedacht had, dat de zaak zulk een wending kon nemen. Natuurlijk waren zijn dreigementen met het gerecht maar bluf geweest om Bram bang te maken. Want rechtszaken komen ook in degcourant. Karsten wist natuurlijk met, dat Bram eigenlijk ook maar blufte, maar d We.Ja.edaUsn?w°erzo^C“géram vergoelijkend „maar wat komt „het er opaan, wanneer je het ge,1,ZegiaBram/,Sprobeerde Karsten, die lang met op” zijn gemak was, „zou die vriend je niet het geld willen geven, zonder de heele geschiedenis in de krant te zetten?” „Neen Karsten, je hebt mij tot het uiterste gedreven en dit is mijn antwoord. Mijn vriend is verzot op die geschiedenis en is er trotsch op dat zijn courant het„ eerst met het verslag voor den dag zal komen.” Karsten keek op zijn horloge. . ,. „Ik moet nu gaan,” zei hij, alsof het hem in die kamer een beetje te benauwd werd. „Enne... ‘ wat ik zeggen wil... omtrent dat geld... • Ta” viel Bram hem in de rede, „we zullen dat de volgende week bij je aan huis bezorgen HOE FRED AVIATEUR WERD. ... laten we zeggen... Woensdagavond... om acht uur zoowat. Je kunt dan tevens aan mijn vriend de noodige inlichtingen geven...” „Ik zal er eerst vanavond met de club over spreken, zei Karsten, die voor geen geld ter wereld de zaak in de couranten wou hebben^ „en dan hoor je Maandag wel van me...” „Woensdagavond om acht uur,” herhaalde Bram, „en ik verwacht, dat je mij een kwitantie ZL,??Ven’ geteekend door allen, wien ik geld schuldig ben...” s „We zullen zien, we zullen zien,” zei Karsten. Daarna nam hij zijn hoed en jas en vertrok met een haastigen groet. BEDERF IN HET VOETBALSPEL. Toen de deur achter hem dichtsloeg, begon Bram hartelijk te lachen. „Sapperloot,” zei hij tot zichzelf, „ik weet met, hoe ik dat zoo opeens verzon van mijn vriend (Je verslaggever... maar het werkte uitstekend! ... Ze zullen nu misschien probeeren de zaak in den doofpot te stoppen, door mij het geld te laten houden. Maar dat zal ze niet glad zitten. En toch... als er eens in de krant kwam te staan, wat ik had gedaan... ik zou de schande nooit te boven komen... Stel je voor, dat Harsten wist, dat ik het geld ge... Ik ben blij, dat Fred Bakker mijn vriend is... En wét een vriend!... Ondertusschen ben ik benieuwd, wat de club „Mars” mij vertellen zal.” ZEVENDE HOOFDSTUK. Een vergadering van Owattepan, gevolgd door meer dwaasheid. Piet Merkel, de stoere mid-voor van de voetbalclub, was aan de beurt om de maandelijksche vergadering van Owattepan aan zijn huis te hebben. Piet had een ruime, gezellige kamer en ze waren allemaal altijd blij, als er vergadering bij Piet was. Bovendien was Piet’s moeder een alleraardigste gastvrouw, die het de jongelui zoo echt naar den zin kon maken. Het was Maandagavond en Bram was erin geslaagd, zijn vriend Fred mee te krijgen. Dit was pas de eerste maal, dat Fred de vergadering bijwoonde, ofschoon hij meermalen bij Piet aan huis was geweest. Daar waren al de jongens en meisjes, die geregeld de voetbalmatches bijwoonden, Jan Spander en Kees Lintman, bijgenaamd de Mast. Suus Spander, Jan’s tweelingzuster, was er ook en Cato Vergoed had haar viool mfeegebracht. Dat kwam net goed uit, want Piet had een ouwe piano op zijn kamer, waar Jo Lintman, de zuster van de Mast, aardig mee overweg kon. Ans van Wijk was een warm bewonderaarster van Fred Bakker, terwijl Wilhel- EEN VERGADERING VAN OWATTEPAN. mina Merkel, Piet’s zuster, dikwijls in Brams gezelschap te vinden was. Jan Spander sleepte altijd zijn saxophoon mee naar de vergaderingen, zoodat het aan muzikaal lawaai niet ontbrak. . , „„ De Mast, die voorzitter was, plaatste zien aan het hoofd van de tafel, terwijl Marie de Heer, die gedichten schreef, als secretaresse fungeerde Men vroeg zich verbaasd af, wat er op te schrijven was, daar gedurende de vergadering weinig anders werd gedaan dan onzinnige verhalen verteld en grappen verkocht. Maar Marie hield in de eerste plaats nauwkeurig aanteekening van de namen der aanwezigen, die ze op een stuk papier schreef. De volgende week had ze het papier verloren en wist zich met meer te herinneren, wie er absent geweest waren. Kees Lintman tikte op de tafel en ^eeJde mede, dat het geacht en bemind medelid Jan Spander een voorstel had. ' Tan ’n leuk type met lange, krullende haren, die hii af en toe van zijn voorhoofd wegstreek, stond op en zei: „Ahem. Ik heb >>goed nieuws. We gaan een Jazzband oprichten! Onmiddellijk begonnen ze allemaal door elkaar te praten en deden hem vragen. Jan hield de handen aan de ooren en riep: „Ja, hoor eens, op die manier kan ik het jullie niet vertellen!” „Stilte,” gebood de Mast, „laten we Jan een kans geven behoorlijk zijn speech af te steken. „Dames en heeren,” hervatte Jan, „we leven in de eeuw van...” „Het Kind,” vulde Suus, zijn tweelingzuster, aan. HOE FRED AVIATEUR WERD. „De Radio en de Vliegmachine,” verbeterde Jan, zonder op de woorden van zijn zuster te letten. „De automobiel zal spoedig een ouderwetsch vervoermiddel zijn, zooals de paardentram en de trekschuit, en iedereen zal zich voortbewegen per aeroplane.” „Ter zake!” riep Piet Merkel, „wat heeft dat alles met een Jazzband te maken?” „In de goeie, ouwe tijd kregen onze vaders en moeders pianolessen van stijfdeftige muziekmeesters en als er visite was, moesten ze voor de ooms en tantes „Carneval de Venice” spelen. Men reed in een rijtuig met een paard ervoor naar een bruiloft en ging ’s avonds om negen uur naar bed. Stel je voor, een rijtuig met een paard! Een paard, mijne dames en heeren, een voorhistorisch monster!” „Verschrikkelijk! Ongehoord! Barbaarsch!” riepen de aanwezigen. „Een concert was iets buitengewoons en een orkest was iets, dat men alleen maar hooren kon na een entreebiljet van drie of vijf gulden gekocht te hebben.” „Ja, ja! Ga voort, ga voort!” „Maar wij ... hooggeachte dames en heeren... wij, de modernen, de vooruitstrevenden, hebben aan die voorhistorische toestanden een einde gemaakt! Wij vliegen door de straten met onze auto’s, wij doorklieven het luchtruim met aeroplane’s, wij hebben concerten in onze huiskamers, iederen avond, en hooren de prachtigste muziek vanuit Berlijn, Londen, Parijs, Algiers, Weenen en New York!” Een daverend applaus beloonde den spreker. „En nu, talentvolle medeleden, gaan wij nog EEN VERGADERING VAN OWATTEPAN. een stap verder! Wij, leden en ledematen van de Owattepan-club willen van nu aan den naam van onze club nog meer eer aandoen door een Jazzband te vormen, zoodat onze stadgenooten met recht kunnen zeggen van onze vereeniging: „Owattepan!” „Hoera! Leve onze Jazzband!” „Ik dank u vanuit den grond van mijn hart,” zei Jan plechtig. „En nu wensch ik u te vragen, wie er moed, beleid en trouw genpeg bezit, om het een of andere instrument op te vatten, om onze Jazzband tot een uitbundig succes te maken?” „Ik zal de piano spelen,” zei Suus. „En ik de viool,” bood Cato Vergoed aan. „Ik natuurlijk mijn saxophoon,” constateerde Jan. „Wat zouden jullie ervan denken, als ik eens een trommel kocht met al het bijbehoordende slagwerk?” opperde Piet Merkel. „Fijn! Reusachtig! Wie speelt er nou cornet?” „Dat kan ik gauw genoeg ophalen,” vertelde Kees Lintman, „want ik ben hoornblazer bij de Padvinders geweest én ook speelde ik vroeger zoo’n beetje cornet.” „Nee maar, lui, dat gaat als gesmeerd! Nou nog een goeie zangeres en een danseur, dan is het zaakje heelemaal voor elkaar!” Suus begon een fox-trot op de piano te spelen en Cato Vergoed voegde er zich met haar viool bij. Jan greep zijn saxophoon en al klonk de harmonie hier en daar wel een beetje valsch, ze kregen er allemaal de kriebel van in de beenen en weldra was het heele gezelschap aan het dansen. Na den dans vielen ze op stoelen, kussens en rustbanken neer en toen kwam Piet’s moeder HOE FRED AVIATEUR WERD. binnen met een groot blad vol glazen limonade. „Jullie schijnt volop pret te hebben,” zei Mevrouw Merkel, het blad op het midden van de tafel zettend. „Dat zal waar zijn, moeder,” antwoordde Piet, „we zijn een Jazzband aan het oprichten. Doet u mee?” „Ik ben bang, dat mijn tijd daarvoor wel zoowat voorbij is,” lachte ze. „Komaan, kinderen, tast toe.” Het was warm in de kamer en de koele limonade bracht een welkome verfrissching. Mevrouw Merkel kreeg allerlei inlichtingen omtrent den op te richten Jazzband en de gemoederen werden zoo opgewonden en de stemmen zoo luidruchtig, dat Papa Merkel, pijp in de hand, uit de rustige huiskamer kwam om eens te kijken, wat er toch gebeurde. „Dat is een goed idee, jongens,” zei hij, „alleen hoop ik, dat de repetitie’s niet in mijn huis gehouden zullen worden. Ik houd van stilte en rust.” „Neen vader, we gaan de repetitie’s onder elkaar verdeelen,” zei Piet. „Ieder lid van het orkest moet eens in de week een repetitie geven.” Ans van Wijk boöd zich aan als zangeres, want ze wist precies welke Amerikaansche liedjes het meest insloegen en ze had een alleraardigste manier, ze weer te geven. Mevrouw Merkel kwam ook met een grooten schotel gebak aandragen, waarmee de jongelui in het geheel geen moeilijkheid hadden. Toen kwam Fred Bakker op het idee, al maakte hij zelf geen deel uit van het orkest, een foto te laten maken van den groep, en daarmee te EEN VERGADERING VAN OWATTEPAN. adverteeren, dan konden ze nog geld verdienen op den koop toe. „Verdraaid!” riep Bram uit, „da’s een goed plan! We zullen Fred onze ma... mama... manager maken. Hij kan dan contracten afsluiten j en ons de zaken aanbrengen.” ^ Het verdere van den avond werd doorgebracht met een nadere bespreking der plannen en ze zouden dan den volgenden Zaterdagmiddag naar een fotograaf gaan. Ofschoon Fred Bakker zelf niet aan muziek deed, werden zijn diensten als „manager” gaarne j aangenomen. Een vriend, die zelf een pracht auto had, beloofde een goed zakenman te worden en daarom lieten ze alle verdere „business” maar aan hem over. Fred had dan in de eerste plaats het noodig geoordeeld, een goede foto van den Jazzband te hebben en daartoe had hij een eerste klas fotograaf op het oog. Deze had zijn atelier aan den Stationsweg, maar toen het woelige gezelschap zich daar den volgende^ Zaterdagmiddag heen begaf, passeerden ze cfl den Coolsingel een winkelhuis, dat ingericht waB tot fotografisch atelier en waar men vooiB weinige stuivers zijn portret kon laten maken* Om zijn foto’s nog aantrekkelijker te maken,! liet de fotograaf zijn klanten plaatsnemen in i een geschilderde auto of vliegmachine, of wel hij verhoogde het artistieke voorkomen zijner i slachtoffers door ze te plaatsen achter een scherm,! waarop een zeer gedrochtelijk caricatuur geschil-l derd was en waarbij dan de persoon zijn hoofdl door een gat in het doek moest steken. Voor dezen kunstsalon hield de club halt enl HOE FRED AVIATEUR WERD. weldra weerklonken hun bewonderende uitroepen. »0 gunst,” riep Ans van Wijk uit, „vind-je dat niet prachtig?” „Wat is het? Wat bedoel je?” „Kijk hier, een schoorsteenveger met een dienstmeisje in een vliegmachien! Zoo wil ik mijn portret ook gemaakt hebben?” „O, en kijk eens, hoe lief,” merkte Cato Vergoed op, „hier is een meisje, dat zich heeft laten fotografeeren als kerst-engeltje... Kijk maar ... ze zweeft boven de daken van de huizen...” >*0, ,ik dacht, dat het voorstelde! Jan van Schaffelaar springt van den toren te Barneveld.” »Zeg lui, willen we ons allemaal laten kieken voor de mop?” _ „Maar ik dacht, dat we naar den Stationsweg gingen?” meende Kees Lintman. „Wat hebben we nu aan zoo’n snert-foto?” „Och komaan, voor de gijn, wat kan het ons schelen? Een paar dubbeltjes per persoon...” Ze duwden elkander naar binnen, allemaal vol pret en verlangen eens de peentjes op te schepBen. De fotograaf deed bovenmenschelijke pogin■en voor artist aangezien te worden. Tenminste pij droeg een fluweelen jasje, een wit-zijden overhemd niet een grooten slipdas en lange, zwarte haren. Hij kwam vriendelijk-verwelkomend de club tegemoet. „Komt binnen, dames en heeren. Portret maken? Alstublieft... neemt u zoolang plaats.” Langs de wanden waren honderden foto’s vastgeprikt, de meeste leken caricaturen uit humoristische weekbladen. Een groote camera stond achter in het vertrek, er waren een paar banden, kussens, geschilderde achtergronden, een een vergadering van owattepan. geschilderde auto, een tweedekker, een roeiboot en {Li van andere kunstvoorwerpen, welke dienen moeiten om de foto’s aantrekkelijk te maken. De jongelui waren een beetje luidruchtig. Er vielen een paar banken om, toen ze plaats namen en Fred had zijn hoofd gestoken door een scher , waaron een afschuwelijke clown geschilderd „Een aardig atelier,” zei Piet Merkel, me oen man in goed humeur wenschte te houden. „Alles zelf geschilderd?” . nes „Ja meneer,” zei de eigenaar trots<'1^ ”ffeS zelf gemaakt. Ik schilder, teeken, fotografeer, speel8viool en piano en maak gelegenheidsgedichten. Maar fotografeeren en schilderen is m’n fort... en nooit les gehad, meneer. „Dat merk ik,” zei Piet. „Willen de dames en heeren afzonderlijk g Hoe Fred Aviateur werd. HOE FRED AVIATEUR WERD. fotograf eerd worden of als een groep?” „Als groep... als groep!” riep de heele bende. „Misschien kunt u er een landschap van maken,” stelde Ans van Wijk voor. „Of ’n stilleven,” suggereerde Cato. „Ik heb niet veel ruimte hier, maar met een beetje schikken en plooien kan ik wel een stellage maken, zoodat alle dames en heeren op één portret komen. Een paar planken en stoelen...” „Gunst, hebt u daar een piano?” gilde Suus Spander. „Speelt u?” . „O ja,” antwoordde de artist, „ik speel piano, viool, ik schilder, ik dicht, alles uit mijn eigen...” „Och toe, speelt u eens wat,” verzocht Jo Lintman. „Hè ja, speelt u eens een wals,” zei Marie de Heer. „Kom,” drong Jan Spander aan, „we hebben gehoord, dat u zoo prachtig spelen kunt.” Dit was teveel voor den fotograaf. Deze loftuiting vleide hem bijzonder. Hij stofte de piano, die meer als decor dan als muziekinstrument gebruikt werd, wat af, zette zich op het krukje, en weldra klonk een lustige wals door het atelier. De tonen van de piano waren wel wat valsch en de pianist nam het niet al te nauw met de harmonie, maar dat deed toch geen afbreuk aan de algemeene vroolijkheid. Fred noodigle Ans ten dans en zoo deden de anderen met tiunne dames. De paartjes zwierden lustig rond, soms werd er wat omgegooid, dat in den weg stond; soms bonsden ze tegen elkaar aan, maar iet ging toch fijn. „O, riep Ans uit, toen de wals geëindigd was. EEN VERGADERING VAN OWATTEPAN. „wat speelt u verrukkelijk mooi... eemg... Nog een nummertje, alstublieft!” „Kunt u ’n foxtrott spelen... zoo’n beetje Jazz? ”,Neen, dat kan ik niet, maar ik kan spelen „All Alone.” Maar daar namen ze geen genoegen mee. Piet en Kees sleepten Suus naar de piano. „Meneer de fotograaf,” stelde Piet voor, „deze jongedame hier heet Suzanna Spander, componiste, pianiste, dichteres,... alleen ze fotografeert en schildert niet.” „O, wil de dame wat spelen?” „Merci... ik bedank... nee... heusch niet,” protesteerde Suus, die niet veel zin had het valsche instrument te bespelen. Er werden twee stoelen neergezet — meer waren er niet aanwezig — en een plank daarover. heen gelegd. De plank was wat kort voor vijf personen, daarom werd die met het uiterste randje op de stoelen gelegd. Als de jongelui zich nu rustig hielden, zou het zaakje wel houden. De fotograaf zette ze nu op hunne plaatsen, vijf zittende en zes staande. Dan ging hij instellen, kroop onder het zwarte doek en bestudeerde zijn matglas. Fred trok gezichten, een ander miauwde en Piet krabde zich als een aap. „Zit stil, jongelui, anders glijdt de plank eraf.” „Ooooooo! ! !”... gilde Jo Lintman, die dacht, dat het al gebeurde. „Ziezoo, dames en heeren, nu allemaal vriendelijk kijken... schrikt u maar niet van de magnesium-ontploffing... Eén... Twee...” Krrraaaak! !... Bom! !... daar brak de plank en de voorste rij dames en heeren stortte onder 7* HOE FRED AVIATEUR WERD. gegil en gejuich in. „Drie! r ’t Magnesium ontplofte... de kiek was genomen. Het daverend gelach kwam niet tot bedaren. De fotograaf wilde de opname natuurlijk opnieuw maken, maar daartegen verzetten allen zich met kracht. Ze wilden de foto zóó hebben en niet anders, al moest het tweemaal zooveel kosten. Ze bestelden er allemaal een paar van, zoodat het een mooie bestelling was voor den man en hij er tenslotte in berustte. Ieder gaf naam en adres op, betaalde en onder veel lawaai en geduw verliet de eerbare club het fotografisch atelier en wandelde, nog lang nalachend om de catastrophe, naar den Stationsweg. Daar gedroegen zij zich zooals het behoorde en lieten zich fotografeeren als een werkelijk beroeps-orkest. ACHTSTE HOOFDSTUK. Karsten krijgt een lepeltje van zijn eigen medicijn. Meer dan een week was nu voorbijgegaan sinds Karsten een bezoek had gebracht aan Bram Staal. Het was afgesproken, dat Bram op Woensdagavond het geld brengen zou, in gezelschap van een couranten-verslaggever. Bram echter wist niemand, die hem zulk een dienst zou kunnen bewijzen. Hij had dien Woensdagavond den voorzorg genomen, Karsten even op te bellen, teneinde zich te vergewissen, dat hij thuis zou zijn. Maar hij kreeg de boodschap, dat de jongeling dien avond naar een vergadering of zoo iets was, en dus klaarblijkelijk heelemaal niet op Bram’s komst gesteld was. Dat bracht Bram tot nadenken. Karsten was natuurlijk bang, dat de heele zaak in de krant zou korfden en hield zich daarom maar van den domme. . , Bram besloot zijn besten vriend Fred Bakker om raad te vragen. ■ „’t Is heel duidelijk te zien,” zei Fred lachend, „dat je verzinseltje omtrent dien verslaggever hen bang heeft gemaakt. Hoor eens, we moeten nu od dien ineeslagen weg voortgaan en ze nog HOE FRED AVIATEUR WERD. wat meer afbluffen. Mijn vader zou er plezier in hebben dat varkentje eens te wasschen. Kom, hij is in zijn kamer. Laten we hem de heele zaak vertellen. Ik ben er zeker van, dat hij ons helpen zal.” Mijnheer Bakker, omringd van groote rekeningcourantboeken en folio’s, ontving de jongens vriendelijk. „Gaat zitten,” sprak hij; „en vertel mij maar eens, wat je op het hart hebt.” Hij stopte een versche pijp, stak deze aan en zette zich tot luisteren. En toen begon Fred zijn vader precies te vertellen, hoe de vork in den steel zat. Mijnheer Bakker zette groote oogen op, want dat gedeelte van de geschiedenis had hij nog niet gehoord. „Aha,” sprak hij eindelijk, toen Fred hem verteld had, op welke wijzen de Marsleden getracht hadden Bram in hun club te krijgen, „dat verandert de zaak eenigszins. Ik ben blij, jongens, dat je naar mij toegekomen bent en mij alles precies hebt uitgelegd. Je verwacht natuurlijk, dat ik je een handje in deze zal helpen. Wees maar niet bezorgd. Geef mij het geld en ik zal die Karsten en zijn kornuiten een lepeltje van hun eigen medicijn geven, dat hun ziek en misselijk zal maken.” De heer Bakker vertelde den jongens niet, wat hij nu eigenlijk ging doen, dat zouden ze later wel hooren. Maar den volgenden avond bracht hij een bezoek aan Bernard Karsten, die op de onverwachte visite heelemaal niet voorbereid was. Karstens ouders waren thuis en verwonderden zich, wat de heer Bakker, die zij niet kenden, KARSTEN KRIJGT ZIJN EIGEN MEDICIJN. iun zoon te vertellen had. Op aandringen van ïen bezoeker had hij een onderhoud met den jongeling in de voorkamer. De heer Bakker, gebruik makende van het Feit, dat Karsten hem niet kende, deed zich nu voor als een sportverslaggever. „Wel, jonge vriend,” zoo begon hij, „ik heb goed nieuws voor u. Ge moet namelijk weten, dat ik de sportredacteur ben van „de Morgenpost” en als zoodanig zou ik gaarne eenige inlichtingen willen hebben omtrent uw club. Intusschen heb ik het genoegen u een bedrag van honderd-vijftig gulden te geven als betaling van een schuld, gemaakt door een zekeren Bram Staal. U wilt zeker wel zoo goed zijn, mij daarvoor een kwitantie te geven, niet waar?” Zooiets had Karsten allerminst verwacht! De sportredacteur van „de Morgenpost”! Groote genade! Als die het heele zaakje in de courant ging zetten, zou er wat losbarsten in de voetbalwereld! En dat moest voorkomen worden, koste wat het koste! Hij schuifelde op zijn stoel en een zenuwachtig lachje kwam op zijn gezicht. Hij moest natuurlijk het geld niet aannemen, maar wist niet goed, op welke manier hij het van de hand zou wijzen. „Hm... ik heb... ziet u... we hébben... we zijn nog niet zeker, of we dat geld wel eh... eh...” De heer Bakker keek den jongen nu met doordringende oogen aan. „Luister, waarde vriend,” sprak hij ernstig. „Als er iets oneerlijks in deze zaak is, zal het maar het beste zijn, mij alles te vertellen.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Oneerlijks... nee... U ziet... U weet natuurlijk, dat Bram ons dat geld schuldig is.^ Hij heeft het verloren... het is een eereschuld.” „Eereschuld... kletspraat! Het is de meest oneerlijke schuld die men zich kan indenken. Is het niet waar, vriend Karsten, dat uw club in den beginne Bram gevraagd heeft, zich bij uaan te sluiten? Hij was een eerste-klas goalkeeper, nietwaar, en zijn spel is buitengewoon knap. Toen zijt gij met uw vrienden een ander deuntje gaan zingen. Ongelukkigerwijze heeft mijn jongen vriend Bram toen zijn ouders verloren. Dokter Staal stierf tengevolge van een infectie, en zijn weduwe is van verdriet zoo ziek geworden, dat zij naar een sanatorium vervoerd moest worden. Bram bleef nu alleen achter, verstoken van de liefderijke hulp en verzorging, die hij tot nog toe van zijn ouders genoten had. De omgang met u en uwe vrienden was hem een welkome afleiding. Hij werd befuifd, gevleid en als een held en een ster geëerd. Natuurlijk had hij niet de minste verdenking, dat al die fuiverij en papperij met een bedoeling gepaard ging! Is dat niet zoo?” „Bedoeling?” vroeg Karsten, die bleek om den neus geworden was, „welke bedoeling?” ^ „Houdt u zich maar niet zoo onnoozel, vriend,” antwoordde de heer Bakker. „Het lag natuurlijk voor de hand, dat ge Bram Staal voor uw eigen club wilde inpalmen, en toen hij niet goedschiks wou overloopen, hebt ge alle mogelijke middelen in het werk gesteld om het kwaadschiks gedaan te krijgen. Neen, schudt het hoofd maar niet, ontkennen zal u weinig baten. Toen werd Bram uitgenoodigd mee te doen aan billard- KARSTEN KRIJGT ZIJN EIGEN MEDICIJN. partijtjes... Eerst won hij eenige bedragen, maar later begon hij te verliezen. Hij verloor zooveel, dat het tenslotte opliep tot honderd-en-vijftig gulden. Bram, mijn jongen, heeft geen honderdvijftig gulden, dat wist ge wel. En toen werd hij bedreigd met het gerecht. Ik weet niet zeker of er wel een rechter in het heele land is, die een jongen zou veroordeelen onder zulke omstandigheden. Maar dat wist Bram natuurlek niet. Hij werd op een geweldige manier geïntimideerd, bang gemaakt. Toen kwam hij — ten einde raad — naar het bureau van onze courant. En nu, vriend Karsten, is. de redactie van „de Morgenpost” bereid u de honderd-vijftig gulden te betalen, in ruil voor deze voetbalgeschiedenis, die weldra in onze kolommen zal prijken!” Er was een oogenblik stilte. Karsten besefte, dat hij zich op gevaarlijk terrein bevond. Zijn angst voor publiciteit was zoo groot, dat hij er niet eens aan dacht, den heer Bakker naar zijn perskaart te vragen of er maar een oogenblik aan te twijfelen, dat deze bezoeker werkelijk een sportredacteur was! Had Bram Staal hem niet zelf gezegd, een verslaggever erbij te halen? , „Ik kan het geld niet aannemen onder die voorwaarde, mijnheer,” zei hij ten slotte. „Het zou onze club teveel schade doen.” „Maar denk eens aan... al dat geld...” „Het was slechts verloren met spelen,” zei Karsten, die nu begreep, dat hij zich zoo goed mogelijk uit de moeilijkheid moest zien te praten. „Het is eigenlijk niet zoo heel, erg, ziet u, al betaalt hij ons dat niet... we lijden liever deze schade, dan het zaakje in de courant te hebben...” HOE FRED AVIATEUK WMü. „Hm... dat begrijp ik wel, zei ae neer d^ker, „maar vindt u het eigenlijk niet schandalig, jonge vriend, dat een prachtige, gezonde sport als het voetbalspel op zulke knoeierige wijze bedorven wordt? Waar is uw „sportmanship. „Och,” vergoelijkte Karsten, „we wenschen hem heelemaal geen kwaad toe, ziet u. En het was ons niet zoozeer om dat geld te doen, daar we wisten, dat hij het toch niet had en wel lid van onze club zou worden.” „Voortaan moet ge andere middelen toepassen om leden aan te werven,” sprak de heer Bakker. „Het is beklagenswaardig, dat dit gebeurd is en ik betreur het, dat dit in de courant moet komen.” , ,0, maar dat zou verschrikkelijk zijn! barstte Karsten opeens los. „Dat moet in elk geval voorkomen worden.” „Ik zou niet weten, op welke manier we dat kunnen tegenhouden. Ge hebt zelf toegegeven, dat het zich inderdaad heeft afgespeeld, als ik zeide, en dat is wel een paar kolommen waard in de krant.” - . . . „Maar mijnheer, als dat in de sportberichten komt, is onze club voorgoed naar de maan! „Dat denk ik ook!” „En onze reputatie! We zijn een eerste klas club en we gaan in het volgende seizoen naar Antwerpen voor den zilveren beker.. „Jammer, jammer. Maar komaan, ik moet, mi terug naar het redactiebureau. Hier is het geld, waarde vriend. Schrijf me nu alstublieft een kwitantie en zet daarop: In geheele afbetaling van een schuld aan de Voetbalclub ars. De heer Bakker stond op, alsof hij gereed was KARSTEN KRIJGT ZIJN EIGEN MEDICIJN. om heen te gaan. Karsten was ten einde raad. „Een oogenblikje, mijnheer,” zei hij. „Als we het geld schenken aan Bram, wilt u ons dan beloven, dat er niets van het heele geval in de courant zal komen?” Dat was juist, waar het den heer Bakker om te doen was geweest. „Bedoelt ge, dat Bram den schuld niet behoeft te betalen?” vroeg hij weifelend. „En wat bewijs geeft ge daarvoor?” „Ik zal u zwart op wit geven, dat Bram Staal ons niets schuldig is!” riep Karsten uit. „O ja? Wel, dat verandert de zaak een beetje.” Karsten zag een zonnestraaltje van hoop. „Hij hoeft ons niets te betalen... en ik wil hoe fred aviateur werd. beloven... dat we hem verder met rust zullen Laten,” voegde hij eraan toe. .. „Wilt ge mij daar een geschreven bewijs voor g „Zeker wel, mijnheer. Wacht, ik zal even pen en inkt halen.” _ ,, .. . „Niet noodig,” sprak de heer Bakker, zijn vulpen te voorschijn halend. „Wees zoo goed op te schrijven, wat ik dicteer: Hiermede verklaart de ondergeteekende dat Bram Staal nimmer iets schuldig was aan de leden van de Voetbalclub „Mars”. Dat is alles. Wees zoo goed het nu te onderteekenen.” e .. Karsten voldeed aan dat verzoek en gaf mijnheer Bakker het papier. „En nu zult u er niets van in de courant zettenvroeg hij. De heer Bakker begon te lachen. „Natuurlijk niet, dat ben ik nooit van plan geweest,” zei hij. „Je moet namelijk weten, dat ik de vader ben van Fred Bakker en tevens Brams vriend. De jongen had mij verteld welk een slinksche manieren je club er op nahield,, en dat ging een beetje te ver, zie je. „Dus... u is heelemaal geen couranten-verslag- gever?” . . „Heelemaal niet. En nou heb ik de eer je te gIMet deze woorden nam de heer Bakker zijn hoed en stok op en verliet de kamer. Karsten keek een oogenblik naar de deur, waarachter zijn bezoeker verdwenen was. Dan viel hij neer op een stoel en zei. Wel alle duivels...” NEGENDE HOOFDSTUK. Vliegmachines en Jazzmuziek. De nieuwe Jazzband van de Owattepanclub maakte goede vorderingen. In den beginne werd er hevig gerepeteerd, soms wel drie en vier malen per week. Ze leerden de nieuwste Amerikaansche danswijsjes en Ans van Wijk kon erbij zingen als een lijster. Ze gaven hun debuut op een verjaarspartijtje van Suus Merkel en de club had. nog nooit zoo’n succesvollen avond gehad, hoe meer gek lawaai, hoe beter het paste in de jazzmuziek. Kannibalen-muziek was er niets bij. Zoolang je een beetje melodie had kwam de rest er weinig opaan. Het dansen, dat erbij paste, was al even waanzinnig. De vreemdste wendingen en kronkelingen, terwijl je met de voeten over den vloer schuifelde, waren aan de orde. Maar ze hadden pret voor zes en hun vroolijkheid werkte altijd aanstekelijk op de toeschouwers. Toen kwam Jan Spander opeens met het nieuws voor den dag, dat de restaurateur van het Vliegveld Waalhaven een vriend van zijn vader was en hen gevraagd had eens een middagje in het restaurant te komen spelen. Niet voor geld, maar alleen voor de „keet”. „Keet” was hun nieuwe HOE FRED AVIATEUR WERD. wachtwoord. Het was geen mooi woord en niet bepaald „comme-il-faut”, maar het gaf goed het idee weer. Zoo waren ze dan op een Zondagmiddag — het was een mooie, heldere en niet zeer koude winterdag — naar het vliegveld Waalhaven gegaan en daar had de Jazzband zich in een met groen versierd hoekje opgesteld. De overige leden van Owattepan hadden aan tafeltjes plaatsgenomen en zagen tot hun genoegen, dat het restaurant zich meer en meer met Zondagbezoekers vulde. Er zouden dien middag een paar kunstvluchten gehouden worden door bekwame aviateurs, die den toeschouwers een indrukwekkende demonstratie zouden geven van „looping-the-loops”, spiraal-wendingen en vol-plane landingen. Geen wonder dus, dat een groote menigte zijn schreden naar het vliegterrein richtte. Teneinde de stemming er wat in te brengen, begon de jazzband een paar mopjes te spelen. De rest van de club bestelde een lunch en onder vroolijk gepraat en het wisselen van grappige gezegden, het eene nog onzinniger dan het andere, verkortten zij zich den tijd van het lange wachten. Ans van Wijk had er natuurlijk groote pret in, Fred te plagen, een gewoonte, die zij maar niet afleeren kon. „Goeie hemel, Fred,” zei, ze, „wat heb jij daar een kras over je gezicht.” „Ja, dat deed ik vanmorgen met mijn scheermes.” „Waarom laat je dat den barbier niet doen?” „O, ik scheer me altijd zelf,” zei Fred zelfbewust. VLIEGMACHINES EN JAZZMUZIEK. „Ja, ik kan mij best begrijpen, dat je aanzoo’n gezicht niet veel geld besteedt,” zei Ans beleefd. „Sigaretten, lui,” zei Bram Staal, een volle doos op tafel leggend. Sommigen staken eens op. Fred ook, hoewel hij erbij vertelde: „Vroeger werd me altijd verteld, dat het rooken van sigaretten mijn verstand schaadde.” „Je wou nu zeker wel, dat je nooit gerookt had, hè?” merkte Ans op. Ze liet hem geen rust met haar plagerijen. „Zeg Cato,” zei Jo Lintman, zich tot de violiste wendend: „hebben jullie niet dat nieuwe mopje, je weet wel: Tom-tom-derom-tata-dari-da-tata...” „De woorden komen me bekend voor,” zei Cato. Daarna nam ze haar viool op, tikte er even tegen met den strijkstok en zette een vroolijk dansnummertje in. Er was een ruimte in het restaurant voor dansen en daar werd door de jongelui gretig gebruik van gemaakt. Harry de Blank wendde zich tot Mien Merkel met de vraag: „Mag ik dezen dans van u?” „Zeker,” zei Mien, „ik ben niet erg kieskeurig, met wien ik dans.” „Wel, zooals je ziet, ik net zoo min,” zei Harry minzaam. „Komaan, Bram, kijk maar niet zoo nijdig, omdat ik met Mien dans. Vraag Marie maar eens om een dansje.” „Merci,” antwoordde Marie, „ik voel me niet lekker. Soms heb ik pijn in mijn hoofd en dan schiet het opeens door mijn lijf naar mijnbeenen en omgekeerd.” „Heb je misschien een lift ingeslikt?” infor- HOE FRED AVIATEUR WERD. meerde Fred. , Het optreden van de Owattepan-Jazzband was natuurlijk maar een aardigheidje. Gelukkig voor de jonge muzikanten werd niet van hen verwacht, dat ze den geheelen middag zouden spelen. Hun repertoire was nog niet heel erg uitgebreid en ze vonden het lang niet onaangenaam, toen opeens de luidspreker buiten het gebouw een gramofoon-concert begon te geven, dat over het heele terrein daverde. Tegen dezen tijd was er nu een groote menigte op het vliegveld verzameld en liep het zoo zoetjes aan naar het uur, dat de wedstrijden en kunsttoeren een aanvang zouden nemen. Toen de club verdere pogingen opgegeven had, om Owattepan een reputatie te bezorgen met Jazzmuziek, gingen ze in groepjes naar buiten en voegden zich bij de volksmenigte. Fred en Bram, altijd meer in het bijzonder geïnteresseerd in machinerie, dwaalden van de anderen af en raakten bij de hangars verzeild. Een F IX Fokker voor 18 passagiers werd naar buiten gereden en dadelijk waren kaarthouders gereed om naar voren te dringen en het eerst een plaatsje machtig te worden. Wat verder was Van Pottum zijn van ouds-vermaarden ballon aan het vullen. Dan weer was er een buitenlandsche aviateur, die toeren zou doen en nu zijn machine nog eens aan een laatsten bli onderwierp. Fred en Bram dwaalden van de eene plek naar de andere. \ _ „Ik zal je eens wat zeggen,” zei Fred tot zijn vriend, „ik voel me hier zoo thuis alsof ik hier behoor...” Bram knikte. En ik heb een gevoel,” zei hij, „alsof ik mijn VLIEGMACHINES EN JAZZMUZIEK. leven lang niets anders wil doen.. De buitenlandsche aviateur steeg op en aller blikken volgden hem. Hij was een Amerikaan, Whitestone genaamd, een echte Luchtduivel. Hij steeg tot ongeveer duizend meters en stopte dan zijn motor. De machine scheen voor een paar oogenblikken stil in de lucht te hangen en begon dan langzaam te vallen. Sneller en sneller ging het naar beneden, de vleugels kantelend en zwenkend alsof de aviateur alle controle over zijn vliegtuig verloren had. Als een in de lucht geschoten vogel kwam hij naar beneden vallen, en een kreet van schrik en ontzetting ging vanuit de menigte op, toen de machine recht op hen neer dreigde te komen. Het volk stoof verschrikt uiteen, maar op minder dan zestig meters hoogte nam de machine weer een horizontale richting aan, de motor startte en hij zoemde weer netjes omhoog... Velen lachten, anderen mopperden en vonden het een schandaal. Opnieuw in hoogere regionen begon de aviateur vertikale cirkels te beschrijven, de bekende looping-the-loop, dan weer viel hij naar links, dan naar rechts, soms vloog hij onderstboven en draaide zich kalmpjes weer om. Toen stegen andere plane’s op voor een hoogterecord en nu ook ging Van Pottum omhoog met zijn gaszak. Fred en Bram sloegen geen plaats van belang op het terrein over. Het was, alsof een nieuwe roeping vandaag in hen ontwaakt was en, al hadden ze vroeger al belang gesteld in de ontwikkeling en den vooruitgang van de vliegkunst, nog nooit hadden zij vliegtuigen en hangars zoo van nabij beschouwd. Den heelen middag bleven zij bij Hoe Fred Aviateur werd. 8 HOE FRED AVIATEUR WERD. elkaar en vergaten de heele Owattepan-club. Onder het naar huis gaan spraken zij over niets anders, zoo waren zij van de vliegerij vervuld. „Ik heb eigenlijk nooit geweten, wat ik wilde worden, Bram,” zeis Fred. „Al ons studeeren en blokken is doelloos, zoolang we ons geen ideaal voor oogen hebben gesteld. En vanmiddag is me alles ineens duidelijk geworden. Ik ga aviateur worden.” „En ik,” voegde Bram erbij, „heb altijd gedacht, dat het leven van een beroemd detective het aantrekkelijkst voor mij was. Nu weet ik beter. Laten we samen werken, Fred. Aangenomen?” „Aangenomen,” zei Fred warm. „En het doet mij dubbel plezier, van je te hooren, dat het zoogenaamde detective-werk en najagen van misdadige avonturen je niet langer aantrekt. We zullen echter van den grond op moeten beginnen. We zijn nog op school, weet je. We kunnen maar niet opeens beginnen met een vliegveld te openen. Daar zijn honderdduizenden guldens voor noodig.” Op echte jongensmanier redeneerden ze. Ze hadden allebei Charles Lindbergh’s levensgeschiedenis gelezen. Lindbergh was als jongen van veertien jaar, wonend in een klein stadje in Amerika, begonnen met de fietsen van de lorpsbewoners te repareeren. Toen was hij in de motorfietsen gaan doen en daarop volgden auto’s. En toen was hij zich gaan toeleggen op de vliegkunst. Zoo wilden Fred en Bram het ook doen. Precies alles van de werktuigkunde te weten komen en zich dan geleidelijk opwerken. Dat VLIEGMACHINES EN JAZZMUZIEK. nieuwe plan maakte hen zoo opgewonden, dat ze niet meer dachten aan de overige leden van de club, die zij in de groote volksmenigte verloren hadden. .. . „Blijf bij ons eten,” inviteerde Fred zijn vriend, „dan kunnen we vanavond ngg wat verder over onze plannen praten.” „Heel graag, Fred, als het je ouders gelegen komt.” „Zeker, waarom niet?” „Fred,” zei Bram, „weet je wel, dat ik beschaamd ben om al die vriendelijkheid en goedheid van je aan te nemen? Je hebt me zoo geholpen in den laatsten tijd, dat ik er werkelijk verlegen mee ben.” * „Goedheid? Wat voor goedhei .? Waar heb je het over?” „O, je weet drommels goed, wat ik bedoel. Ik ben het niet waard.” „Dat heb je mis, Bram. Je bent het welwaard. Praat er niet over, kameraad. Zooals ik dan zei, we hebben ons levenswerk gevonden... wat zeg jij?” „Ja,” bevestigde Bram plechtig, „we hebben ons levenswerk gevonden. We_ zullen maar van school gaan.” „Ben je betoeterd? Dat gaat zoo maar niet! Kalmpjes aan, ouwe jongen. We moeten doorgaan met studeeren.” „Och, wat heb je nou aan al die studie... als je het naderhand toch niet gebruikt?” „Kletspraat, Bram. Er gaat niets bovën een goede educatie. Later komt ons dat alles van pas. Ik moet je echter toegeven, dat na de H.B.S. een heel nieuwe tijd voor ons zal aanbreken.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Wat zullen je ouders ervan zeggen?” „Mijn vader zal het plan wel goedkeuren, maar mijn moeder heeft zich altijd voorgesteld, dat ik een beroemd dokter of d *e zou worden.” . «Goeie hemel, en als je haar nu vertelt, dat je aviateur wilt worden, zal je wat hooren,” meende Bram. „We zullen .wel zien,” antwoordde Fred. Dien avond brachten de vrienden tezamen door, maar er werd nog niets aan de ouders van Fred' verteld. Den volgenden namiddag gingen ze, op voorstel van Fred, naar den schilder Wolferts. „Wel, wel, zei de schilder, toen de twee jongens het paadje opliepen, dat naar den koepel leidde. „Kom erin, vrienden.” Fred stelde Bram aan Wolferts voor en gaf te kennen, dat ze eens kwamen zien, hoever hij al met zijn schilderij gevorderd was. Onaangename gevoelens bekropen Bram, toen hij de kamer binnen trad. Want hier was immers de plaats, waar hij nog maar zoo heel kort geleden in het holst van den nacht was binnengeslopen en... op goed geluk maar had rondgesnuffeld en ten slotte het geld in het kistje had gevonden? En hoe was hij veranderd sinds dien tijd! Hij kon zich nu haast niet voorstellen, hoe het mogelijk was geweest, zooiets te doen. Hij zou er thans niet meer in staat toe zijn! Die gedachten gingen hem door het hoofd, terwijl hij met kloppend hart naar den schilder en Fred luisterde. „Om je de waarheid te zeggen,” zei Wolferts, „heb ik niet veel aan het schilderij gedaan sinds VLIEGMACHINES EN JAZZMÜW» je bezoek. Mijn vrouw is erg overstuur over dat gestolen geld, weet je.” „O ja, dat is waar ook,” zei Fred, alsof hij de heele zaak al vergeten was. „Ik trek mij persoonlijk eigenlijk weinig van die dingen aan,” vervolgde Wolf erts, „het komt wel weer op de een of andere manier terecht. De stakker, die het geld genomen heeft, had het bepaald harder noodig dan wij.” „Het is zeker heel mooi van u, er zoo over te denken,” zei Fred. „Mooi?” vroeg Wolf erts. „Er is niets moois in. Ik zou zeggen, het is heel logisch,... .Terwille van mijn vrouw zou ik echter wel willen, dat het niet gebeurd was. Ik kan haar dat geld zonder bezwaar teruggeven, maar dat is de bedoeling niet. Zij had dat geld opgespaard met het maken van Japansche waaiers, iets, waarin ze heel handig is en wat ze heel artistiek doet.” Bram voelde groote neiging, het atelier uit te loopen, het werd hem benauwd hier. „Apropos,” hervatte de schilder. „Je weet wel, dien manchetknoop, die ik je liet zien? Ik heb het ding niet meer gezien sinds je vertrek. Stil, riep m’n vrouw daar?” „Ik geloof het wel,” zei Fred, die heelemaal niets gehoord had. Wolf erts ging het vertrek uit en in minder dan geen tijd was Fred bij het tafeltje, waarop het kistje stond. Geen tien tellen later kwam de schilder weer terug met zijn vrouw. Zij begroette de jongens hartelijk. „Ik denk toch maar,” zei ze na een oogenblik, „om het geval bij de politie aan te geven. Een paar avonden tevoren deed ik er nog tien gul- HOE FRED AVIATEUR WERD. den bij, die ik van een winkel ontvangen had en toen was het precies tweehonderd.” Met de£e woorden ging mevrouw Wolf erts naar het tafeltje, alsof ze nog eens demonstreeren wou, hoe ze het had gedaan. Ze opende het kistje. „Neemaar... kijk eens... !” riep ze, en ze hield een pakje bankbiljetten omhoog. Een wit papiertje viel er tusschenuit. Wolf erts raapte het op en las: HIERBIJ ONDER VRIENDELIJKEN DANK HET GELEENDE TERUG. HEB HET VERDER NIET NOODIG. DE ONGENOODE GAST. „Hij is er warempel vannacht alweer geweest en heeft de duiten teruggebracht,” lachte Mevrouw Wolf erts. Ze was in de wolken van blijdschap en tracteerde van louter plezier de jongens op chocolade en koekjes. „Maar het is heusch mijn schuld niet, dat het verloren geld terug is,” zei Fred lachend, „dus ik behoef er ook niet voor beloond te worden.” Ze bleven nog eenige oogenblikken aangenaam bijeen en daarop vertrokken de vrienden. Bram was blij, toen hij weer buiten was. Hij haalde eens diep adem en zei met warme overtuiging: „Hè... een pak van mijn hart... dat is de laatste maal geweest, Fred, dat ik me aan een anders goed vergrijp.” VLIEGMACHINES EN JAZZMUZIEK. „Loop naar de pomp,” zei, Fred, „begin je er nu alweer over?” Maar nauwelijks waren ze het bruggetje overgegaan en hadden de laan bereikt, toen Wolferts hen terugriep. De jongens bleven staan en keken om. Lachend kwam dë schilder op hen toeloopen. „Neem me niet kwalijk, dat ik je terugroep, maar heeft een van jullie verstand van een fiets? „Zeker wel,” zei Fred. „Ja,” voegde Bram erbij, „we zijn echte werktuigkundigen.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Mooi zoo. Als het met teveel verlangd is, sou ik wel graag willen, dat jullie eens even laar mijn karretje keken. Het is fonkelnieuw, naar bijna iederen keer, als ik erop rijd, loopt iet stuur vast. Gisteren was het zoo erg, dat ik laast tegen de straat sloeg.” „Dat is gauw genoeg verholpen,” zei Bram. In den tuin was een klein schuurtje, waar de Fiets stond. Wolf erts had er wat rommel en gereedschappen en in minder dan geen tijd waren de jongens aan het werk. Er bleek ook nog een band lek te zijn. Wolferts was een heel knap schilder, maar als mecanicien was hij een heel groote knoeier. Fred was heel handig met de gereedschappen en had gauw het stuur uit elkaar. Intusschen nam Bram den lekken band van den velg en ging dien netjes schoonmaken en plakken. Wolferts rookte zijn pijp en keek lachend toe. „Daar kom ik goedkoop af,” zei hij. „Wacht maar, tot u de rekening krijgt,” zei Fred. Bram werkte met genoegen, vooral daar het een geheim genot voor hem was, den schilder een dienst te kunnen bewijzen. Het gaf hem een zekere voldoening en hij zou wel ik weet niet hoe lang en hoe hard willen werken, om het gebeurde ongedaan te maken, als dat mogelijk was geweest. # „Waarom zetten jullie geen rijwielzaakje op? vroeg Wolferts zoo terloops. Fred keek op van zijn werk en keek hem vol verrassing aan. „Hoor je dat, Bram?” vroeg hij. „Wat?” VLIEGMACHINES EN JAZZMUZIEK. „Waarom we geen rijwielzaak opzetten?” „Eerst een rijwielzaak hebben... komt heel wat voor kijken.” „Dat is waar.” Het karweitje duurde een klein half uurtje en toen waren band en stuur weer gerepareerd. Wolf erts wou de jongens met alle geweld voor de lunch houden, maar ze bedankten en waren weldra op weg naar huis. TIENDE HOOFDSTUK. Fred heeft een verjaarspartijtje en Mijnheer Broms telefoneert om de politie. Omdat in den winter de wegen slecht en modderig zijn, hadden Fred en Bram weinig gebruik gemaakt van hun auto’s. Met het begin van het nieuwe voorjaar brachten zij hun wagens echter weer naar buiten en maakten menig ritje in het vroolijke voorjaarszonnetje. De meeste van die tochtjes waren naar het vliegveld Waalhaven, waar ze nu bijna al hun vrijen tijd doorbrachten. Het was echter niet alles rozegeur en maneschijn met hun toekomstplannen. De heer Bakker, zelf een vooruitstrevend man met moderne begrippen, had er niet het minste bezwaar in, dat zijn zoon zich wilde onderscheiden in de edele vliegkunst, maar Mevrouw dacht er niet zoo licht over. „De vliegerij,” zei ze op een middag, toen ze met hun drieën aan de koffietafel zaten, „is nog verre van volmaakt en telkens gebeuren er nog ongelukken... het is erg gevaarlijk...” „De ongelukken gebeuren alleen,” antwoordde Fred, „als de aviateur zijn vak niet verstaat én fouten begaat...” FRED HEEFT EEN VERJAARSPARTIJTJE. „Kind,” sprak zijn moeder, „iedereen kan een fout begaan... zelfs de beste. Beroemde aviateurs hebben hun moed met den dood bekocht en ik moet er niet aan denken, dat mijn eenige zoon zulk een lot te beurt kon vallen.. „Kom, kom, moedertje,” zei de heer Bakker op vergoelijkenden toon, „je overdrijft. Er zijn aviateurs, die al voor jaren gevlogen hebben en nog steeds gezond en wel in den cockpit stappen.” „Tot op zekeren dag,” vulde Mevrouw aan, „zij voor den laatsten keer opstijgen.” „Tot op zekeren dag,” imiteerde haar echtgenoot, „zij op straat door een auto aangereden worden of een bloempot op het hoofd krijgen. We kunnen allemaal ieder oogenblik van den dag een ongeluk krijgen. En ik ben het eens met Fred, dat in later jaren de vliegerij zoo gewoon en alledaagsch zal zijn als de auto en de fiets nu zijn.” „Wees maar niet bang, moeder,” troostte Fred, „ik zal alles zoo goed bestudeeren en me zoo vertrouwd maken met het mechanisme van een plane, dat alle ongelukken uitgesloten zijn.” „Het is een mooie dag vandaag,” zei de heer Bakker. „Er is een groote vliegdemonstratie op Waalhaven en ik stel voor, dat we onze auto grijpen en er eens heengaan. We kunnen dan moeder ervan overtuigen, hoe absoluut veilig tegenwoordig het vliegen is.” „Dat is een goed plan, vader,” zei Fred, die daarin een middel zag, om zijn moeder over te halen tot zijn inzichten. „O moeder, ik wed, dat u. er zoo’n plezier in zult hebben, dat u een tochtje mee wilt maken.” „O neen, denk dat maar niet. Ik vind het al HOE FRED AVIATEUR WERD. erg genoeg om er naar te kijken.” De heer Bakker reed zijn Chrysler tot voor de deur en nadat zijn vrouw en Fred waren ingestapt, stuurde hij in de richting van Katendrecht, waar het vliegveld gelegen was. Het was prachtig voorjaarsweer en zooals gewoonlijk waren er duizenden toeschouwers op de been. Dien middag was er onder anderen ook een Duitsche aviateur, die beroemd was om zijn gedurfde toeren in de lucht. Hij was, zooals aangekondigd, het voornaamste attractie-nummer op het programma van dien middag. De familie Bakker bezocht eerst een paar hangars en daar werd aan mevrouw het een en ander uitgelegd. Fred, die door zijn vele bezoeken aan de hangars met alle dingen precies op de hoogte was, vertelde haar alles in geuren en kleuren. Het gevolg bleef niet uit. Mevrouw Bakker, die tot nog toe alles maar uit de krant had gehoord en gelezen, kreeg nu een geheel anderen indruk van de vliegerij. Het begon haar zelfs aantrekkelijk toe te lijken en toen men haar een grooten Fokker met drie motoren aanwees en een cabine voor achttien passagiers, kon zij den lust niet bedwingen er eens in te stappen. De heer Bakker gaf zijn zoon een knipoogje en Fred wreef zich de handen. Hij zag, dat zijn moeder nu wel spoedig alle bezwaren zou opgeven en zelf een enthousiast liefhebber van vliegen zou worden. En dat was natuurlijk juist het doel van den tocht geweest. Voor vijf gulden kon men een tochtje van twintig minuten met de Fokker maken. Tal van liefhebbers boden zich aan. „Komaan, vrouw,” sprak de heer Bakker, „wat FRED HEEFT EEN VERJAARSPARTIJTJE. zeg je ervan, als we eens meegingen t „Voor geen geld ter wereld!” riep ze uit. „Neen, het is heel interessant om de machines eens van nabij te bekijken, maar om er mee op te gaan... neen, dank je wel.” Vader en Fred waren een beetje teleurgesteld, maar begrepen, dat ze al veel gewonnen hadden, al wilde mevrouw Bakker niet maar zoo dadelijk meevliegen. Na een half uurtje kwam de beroemde Duitsche aviateur aan de beurt. Hij was een nog zeer jonge man en had zich reeds een naam verworven door zijn buitengewonen moed. Of was het roekeloosheid? Een kleine ééndekker was zijn vliegtoestel. Er was niet eens plaats voor een tweeden piloot of passagier. Het toestel leek zwak en verouderd. De jonge aviateur glimlachte toen hij insteeg. Hij wuifde de omstanders toe en maakte zich gereed, op te stijgen. Zijn monteur draaide den schroef aan en een oogenblik later stoof hij over het veld, nauwelijks de daken van de hangars missend en dan schoot hij in steile spiralen omhoog. De gèwone toeren van banken en zwenken en looping-the-loops deed hij met een gemak en een gratie, welke te bewonderen was. En dan klom hij ineens tot in de wolken. Het programma vermeldde, dat de jonge aviateur een zoogenaamde „nose-dive” zou maken van een hoogte van 1000 meters. De menigte hield den adem in, toen plotseling het zwarte stipje naar beneden viel. Het werd grooter en grooter, en duidelijk zag men den vorm van de plane, als ze, met den neus naar den grond gericht, schijnbaar hulpeloos naar HOE FRED AVIATEUR WERD. beneden stortte. Op ongeveer vierhonderd meters van den grond gekomen hoorden de toeschouwers een kort gesnor en gesputter van den motor... dan wéér... maar telkens stopte het geluid... alsof de motor niet pakte... en steeds maar kwam de machine neervallen... als een baksteen uit den hemel... De menigte stoof uiteen, zooals altijd bij dergelijke vertooningen gebeurt... Anderen, verder verwijderd, glimlachten. Ze kenden die stunts wel, en op het laatste oogenblik zette de aviateur altijd weer zijn plane recht, na het publiek eens een goeden schrik op het lijf gejaagd te hebben. Maar ditmaal scheen het den aviateur onmogelijk te zijn zijn motor te starten en eenige seconden later plofte de machine met een donderend gekraak en gesplinter in den grond, den neus meer dan vier voet in de aarde geboord! Een kreet van ontzetting en afgrijzen steeg uit de menigte op. Dadelijk schoten mecaniciens en helpers van alle kanten toe, maar er was weinig te redden. De arme jonge vlieger had voor de laatste maal zijn leven gewaagd! De heer Bakker moest zijn vrouw van het terrein wegleiden. Zij had het verschrikkelijk op haar zenuwen en wilde dadelijk naar huis. Over vliegerij werd voorloopig in het huisgezin van Fred niet meer gesproken, en het resultaat van dien middag op Waalhaven was van een geheel anderen aard, dan vader en Fred zich wel voorgesteld hadden. Dat was een leelijke kink in den kabel! Fred en Bram waren van plan geweest, samen naar de vliegschool te gaan, maar na het gebeurde was daar weinig kans op. Mevrouw wilde er FRED HEEFT EEN VERJAARSPARTIJTJE. niets van hooren! Zij kon het gebeurde maar niet vergeten en voortdurend zag zij weer in haar verbeelding de ongelukkige plane naar beneden storten. Couranten met vliegnieuws legde zij met af¬ schuw terzijde en Fred begreep, dat het maar wijzer zou zijn, voorloopig niet meer over zijn levens-ideaal te reppen. Gelukkig kon hij er toch met zijn vader over spreken en dat was een heele troost. De H.B.S.-studies namen een groot gedeelte van zijn tijd in beslag. In de weinige vrije uren reed hij in zijn two-seater en bezocht, hoewel in het geheim, het vliegveld Waalhaven, waar hij langzamerhand verscheidene vrienden kreeg tusschen de aviateurs en mecaniciens. Zoo ging HOE FRED AVIATEUR WERD. het voorjaar voorbij en brak de zomer aan. Juni deed haar intrede met zonneschijn en warmte. De Tuinlaan, waar Fred woonde, bloeide in zomerdos, de bloemen verspreidden heerlijke geuren en. de laan had zoo iets liefelijks en aantrekkelijks, dat men zich in een klein paradijs waande. Intusschen was de Owattepan-Jazzband met rassche schreden vooruit gegaan. Een paar jongens van de H.B.S. hadden zich met hunne instrumenten bij het orkest aangesloten, zoodat de band nu acht muzikanten telde. Door oefening wordt de kunst verkregen en al konden ze ook nooit dat typisch Amerikaansche effect verkrijgen, het klonk toch erg modern en wekte den danslust op. Toen kwam Fred’s verjaaidag weer. Hij had besloten eens een goede partij te geven en had de Jazzband uitgenoodigd een tuinconcert te komen geven. Mijnheer Bakker vond dat een leuk idee en omdat hem niets teveel was voor zijn eenigen zoon, liet hij in den achtertuin door een paar timmerlieden een plankenvloer leggen, zoodat de jongelui konden dansen. Een paar electrische draden met gloeilampjes werden daar overheen gespannen, een gedeelte voor het orkest afgescheiden en de rest van den tuin met veelkleurige lampions versierd. Mevrouw Bakker was druk bezig een aantal speciaal gehuurde bedienden > instructies te geven omtrent de verfrisschingen, die geoffreerd zouden worden. Er waren minstens honderd gasten op de lijst, en die vereischten natuurlijk heel wat bediening. FRED HEEFT EEN VERJAARSPARTIJTJE. Om acht uur dien Juniavond waren alle lichten ontstoken en was alles gereed tot ontvangst Ier vele gasten, waarvan sommigen reeds arriveerden in auto’s. Er was echter een persoon, iie de voorbereidselen tot den avond met wrevel had aanschouwd, i en dat was Broms, de oude rentenier, die in het naaste huis woonde. Hij had toch al niet veel sympathie voor de familie Bakker, die' er twee auto’s op na hield en hem een beetje al te modern was! En nu gingen ze me zoowaar een dansvloer in den tuin maken! Broms gluurde vanonder zijn gordijntjes naar de komende gasten. „Truitje,” zei hij tot zijn huishoudster, „daar komen ze. Kijk maar eens aan, allemaal gekleed of ze naar de koningin moeten.” „Ja,” bevestigde Trui, die haar meester trouw terzijde stond in mopperen en klagen, „en wat zijn dat voor jongens met die doozen en kisten?” „Het lijken wel muzikanten!” riep Broms verbaasd en; verontwaardigd uit. „Muziek in den tuin! Dat moest door de politie verboden worden! Hebben ze daar permissie voor?” Het gemopper van die twee hinderde echter onze vroolijke vrienden in het geheel niet. De tuin vulde zich met gasten en het orkest nam plaats in de voor hen bestemde ruimte. Het duurde niet lang, of het eerste vroolijke wijsje weerklonk en dadelijk waren er al liefhebbers, die den dansvloer eens gingen probeeren. Fred was omringd door een groep leden van de Owattepanclub. „Fijne fuif, Fred,” zei Piet Merkel, niet eens beseffende, dat hij drie f’s gebruikte. Fred hoor- Hoe Fred Aviatfeiïr-rwqrdv 9 HOE FRED AVIATEUR WERD. de het dadelijk en antwoordde lachend: „Plenty pret, Piet.” Harry de Blank, een medelid van de club, die nooit erg op den voorgrond trad, maar zijn kracht zocht in het vertellen van allerlei anecdoten, kwam op hen toeloopen. „Hallo, Harry, wat is de nieuwste mop?” vroeg Fred. „Waarom werd de Chinees op een heuvel begraven?” vroeg Harry. Piet en Fred gisten verscheidene malen, maar zonder succes. „Ik zal het je maar zeggen,” zei Harry ten slotte. „De Chinees werd op een heuvel begraven, omdat hij dood was.” Tegelijkertijd moest Harry snel bukken, anders had Fred hem een opstopper verkocht, die niet voor de poes was. „Wat’s dat? Vechten?” vroeg Ans van Wijk, die naderbij gekomen was. „Je zou hem ook wel een pats willen geven, als hij je verteld had, waarom ze den Chinees op een heuvel begroeven,” zei Fred. „O ja? En waarom begroeven ze den Chinees dan op een heuvel?” Harry wilde opnieuw hetzelfde antwoord geven, toen Fred zijn vuist opstak en zei: „Als je ’t nog eens durft te zeggen, stomp ik je neus naar binnen, zeg.” De muziek begon weer te spelen en Fred leidde Ans naar den dansvloer. Op datzelfde oogenblik speelde er zich in de kamer van den rentenier Broms een heel ander tooneel af. „Het is om razend van te worden,” riep Broms. „Gaat dat lawaai den heelen nacht duren?? Is FRED HEEFT EEN VERJAARSPARTIJTJE. het geen schandaal? Laat de politie zooiets toe? Ik zal er een eind aan maken. Onmiddellijk!” De heer Broms liep naar de telefoon en belde het politiebureau op. „Hallo!... Hallo... is u daar?... Politie?... Goed... ik ben meneer Broms... ik zeg, ik ben meneer Broms... nee, niet meneer Klomp... meneer Broms... in de Tuinlaan... wat?... Nee ik heb geen schuimspaan... ik zei Tuinlaan... Ik moet een klacht indienen... een klacht... géén vracht... een klacht 'over het lawaai bij de buren... bij de buren... nee, ik heb geen kuren... ze maken muziek in den tuin en ik kan niet slapen... Wat? Nee, ik ben niet ziek ... en zei ze maken muziek... Het is een schandaal ... ja, een schandaal... ik kan niet slapen ... slapen!!! Wat duivel, nee, ik sta niet te gapen... ik ben klaar wakker... en ze maken zoo’n leven met die trompetten en die trommen! ... met die trommen... nee, ik sta niet tegen u te vloeken... Stuurt u asjeblieft een troep agenten... dadelijk... onmiddellijk... Wat?... O, loop naar de maan!”... Het scheen, dat meneer Broms inderdaad een zeer slechte telefonische verbinding had, aangezien de politie alles verkeerd verstond. Ongeduldig hing hij ten slotte de telefoon weer aan den haak. Maar de politie, niet goed begrijpende, wat er aan de hand was, stuurde er een auto met vier agenten op af. De order werd gegeven aan een aantal reserves, die in de wachtkamer zich bezighielden met het doorlezen van wat zangboekjes. Het geval wilde, dat vier hunner lid waren van een liefhebberij-quartet. Ze haastten zich echter het gegeven bevel te gehoorzamen en weldra 9* HOE FRED AVIATEUR WERD. stoof de automobiel met de geüniformde dienaren der wet naar de Tuinlaan. Al spoedig hadden ze de feestelijke dansmuziek gehoord en de gekleurde lichten gezien. „Dat gaat er daar vroolijk toe,” zei een hunner. „Ja, dat ’s de familie Bakker,” zei een tweede. „Aardige lui.” „De man daarnaast heeft geklaagd over het leven,” voegde een derde erbij. „Ouwe brombeer natuurlijk. Mogen de menschen niet eens. meer feestvieren in hun tuin?” „Natuurlijk wel. De commissaris zei, dat de kerel tekeer ging of er een oproer aan den gang was bij de buren.” „We zullen toch maar even bij hem aanbellen.” Broms zelf opende de deur. „Zoo,” begon hij. „De politie eindelijk, hè? Zal tijd worden. Hoor je dat lawaai? Hoor je dat geschreeuw? Hoor je dat leven? Moet dat den heelen nacht doorgaan? Ik verlang Politiebescherming! Gaat naar die lui toe en jaag ze naar huis!... Of stuur ze naar binnen! Ik eisch het! Ik ben een belasting-betalend burger en ik sta op mijn rechten, hoor je?” De politie-ambtenaren hadden al; gauw gezien wat voor vleesch ze in de kuip hadden en keken elkander eens glimlachend aan. „Nou, nou, meneer,” sprak een hunner, „ik geloof, dat u een beetje overdrijft. De menschen hebben een feestje in den tuin en daar is geen wet tegen.” „Het is verstoring van de orde en rust, dat is het! En ik sta op mijn rechten, versta je, ik sta er op!” schreeuwde Broms nu, die zich hoe FRED HEEFT EEN VERJAARSJ langer hoe meer opwond. „Luister, meneer Bons...” „Broms, Broms, niet Bons... ik verwacht van jullie, dat je maatregelen zult nemen om aan dat heidensch lawaai een einde te maken... het is mijn recht als belastingbetalend burger en ik sta er op.” „Ja, dat heeft u al zoo vaak gezegd. Maar of u er nou op staat of dat u er op zit, we kunnen er niets aan doen. We hebben de eer u te groeten.” En met deze woorden gingen de politieagenten lachend heen. Dit tooneeltje was echter opgemerkt door den heer Bakker, die er zich over verwonderd had, waarom er een viertal agenten bij Broms aan de deur stonden. Hij liep een paar stappen in de richting van de politie-auto en vroeg hen: „Toch geen ongeluk gebeurd, hoop ik?” „Neen, mijnheer Bakker, uw vriendelijke buurman had een klacht getelefoneerd omtrent uw tuinfeestje, maar we hebben er weinig notitie van genomen. Verjaardag, meneer?” „Ja, m’n zoon Fred is negentien jaar vandaag. Heeft de halve H.B.S. uitgenoodigd en ze hebben hun eigen jazzband. Jongelui houden van dansen tegenwoordig, weet je. Kom even binnen voor een glaasje bier en een sigaar, hè?” -t-j „Nou meneer, dat kunnen we niet afslaan.” De vier agenten stapten den tuin in en werden door den heer Bakker getrakteerd. „Houdt ge van muziek?” vroeg hun gastheer. „D^t zal waar zijn,” antwoordde een der agenten. „We hebben zelf een soort zangclub en wij met ons vieren vormen een quartet.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Zoudt ge voor ons niet eens een nummertje willen zingen?” waagde de heer Bakker voor te stellen. „Wel, waarom niet? Daar is heelemaal geen bezwaar tegen, als we maar niet te lang hier blijven.” Het volgende oogenblik kondigde de heer Bakker — na om stilte verzocht te hebben — zijn gasten aan, dat het Politie-quartet een paar nummertjes zou zingen, een verrassing, die met algemeen applaus begroet werd. De zangers gingen op den dansvloer staan, terwijl de gasten er zich omheen schaarden. Eerst zongen ze een vaderlandsch nummer, dan een paar populaire liedjes en de harmonie was zuiver en indrukwekkend. Het Politie-quartet oogstte een daverend applaus in en allen waren opgetogen over de mooie zangstemmen. En in het huis daarnaast zat de rentenier Broms voor zijn raam en gluurde naar den tuin, waar de politie, die hij ontboden had, een concert gaf. Broms kookte van woede en smeet met een harden slag zijn raam dicht. ELFDE HOOFDSTUK. Fred’s laatste zomervacantie brengt een ongewoon avontuur. Er was niets aan te doen, Mevrouw Bakker wilde niets van vliegmachines weten of hooren. Fred was ten einde raad. Zijn vader raadde hem aan, geduld te hebben. Moeder’s inzicht zou wel veranderen. Men kon den vooruitgang en ontwikkeling van de wereld maar niet tegenhouden met angst en vrees. Vliegen zou in de toekomst even gewoon en alledaagsch zijn als fietsrijden. Intusschen vlogen de weken om. Fred en Bram begrepen, dat er onder deze omstandigheden weinig van hun plan komen zou, om gezamenlijk naar de vliegschool te gaan. Moeder zou geen rustig oogenblik meer hebben. De heer Bakker wist een oplossing. Het was wel alsof de jongens een grooten omweg moesten maken, maar het leidde toch naar hetzelfde doel. „Hoor eens, jongens,” sprak hij tot Fred en Bram, toen ze op een avond in den tuin zaten en mevrouw een vriendin bezocht. „Je moet niet vergeten, dat moeder sinds dat ongeluk op Waalhaven den schrik heeft gekregen van vliegen. Het is erg jammer, dat ze dat juist heeft moeten HOE FRED AVIATEUR WERD. Dijwonen, maar daar is nu niets aan te veranderen. Nu had ik zoo gedacht: als we de zaak sens geleidelijk aanpakten en langzamerhand tot de vliegerij geraakten, dan zou het voor moeder aiet zoo’n schok zijn... Ik bedoel... aangezien jullie besloten hebt om inplaats van verder te studeeren, in zaken te gaan... laten we het maken een zaak in rijwielen en motorfietsen... Het is wel een heel verschil met vlieglessen, maar het is de eerste stap in de richting van het vliegveld.” „Ja,” zei Bram, „dat hadden we vroeger ook al eens tegen elkaar gezegd. Charles Lindbergh is ook op die manier opgeklommen en op het oogenblik is hij de beste aviateur in Amerika.” „Ik zal jullie zooveel mogelijk helpen met je ondernemingen, jongens,” sprak de heer Bakker, „ofschoon je zelf natuurlijk de zaak moet opwerken.” „Terwille van moeder zullen we dan maar met de fietsenzaak beginnen,” zei Fred. „Best,” sprak zijn vader, „en dan later breiden we uit tot een garage, dan een showroom met de beste wagens en vandaar is het maar een stapje naar de vlieg-industrie. Tegen dien tijd hebben jullie al zooveel succes gehad, dat moeder wel over haar angst en bezwaren zal heengestapt zijn.” Op dat oogenblik klonk er een gezang en gejuich van uit de verte, dat langzaam naderbij kwam. Het was de Owattepanclub in den Koffiemolen, door Bram voor dien avond geleend aan Piet Merkel. Het deerniswaardig uitziende blikken vervoermiddel was voor den zomer weer in dienst gesteld en had weer heel wat nieuwe op- EEN ONGEWOON AVONTUUR. schriften ontvangen. „Kilometervreter”, „Noach’s Ark” en „Voorzichtig, niet kantelen” waren een paar staaltjes ervan. Onder een hoeraatje stond de Koffiemolen voor het huis stil. De auto was volgeladen met vroolijke, woelige klanten, blijkbaar in feeststemming. En geen wonder. De groote vacantie stond voor de deur en ze waren juist in een stemming om eens de peentjes op te scheppen. De heer Bakker lachte hartelijk, toen hij het met spreuken beschilderde vehikel bekeek. De jongelui hadden het bovendien nog met een paar vlaggetjes en guirlandes versierd en hadden juist een succesvollen tocht door de stad gemaakt. „Hallo, Fred! Dag meneer Bakker! Mogen we binnenkomen? We zullen onze voeten vegen, voor we den tuin inkomen!” „Komt er maar in,” riep de heer Bakker hen lachend toe, „maar pas op, dat niemand de auto steelt.” Er ging een algemeen gelach op. „De Koffiemolen zou nog niet eens door den vuilnisman meegenomen worden,” zei Piet. „Groote genade, wat een kar!” „Maar we hebben er meer pret mee, dan met den prachtigsten wagen,” zei Suus. „Iedereen bewondert den Koffiemolen en op de H.B.S. kijken er honderd lui scheel van jaloerschheid, omdat zij niet zoo’n vehikel bezitten.” Ze namen plaats op de veranda, waar rieten stoelen en banken met zachte kussens tot rusten uitnoodigden. De heer Bakker liet de jongelui aan hun lot HOE FRED AVIATEUR WERD. over en ging naar binnen. ’t Gesprek kwam op de toekomstplannen van Fred en Bram. Ze waren het er allemaal over eens, dat het veel prettiger was, dan naar de Hoogeschool te gaan en nog vier jaren te studeeren. „Het is leuk, om jong in zaken te gaan,’’ meende Bram. „Je hebt veel meer aan je leven.” „Ik ken een jongen, die op achttienjarigen • leeftijd een juwelierswinkel heeft geopend,” zei Ans. „Ja, met een breekijzer,” vulde Fred aan. „Er gaat niets boven studeeren,” vertelde Harry. „Hoemeer je leert, hoemeer je naderhand weet.” „Behalve ik,” protesteerde Cato Vergoed. „Mijn vader hielp mij in den laatsten tijd bij mijn huiswerk en toen hij den directeur van de H.B.S. vroeg, hoe ik het maakte, zei de directeur, dat ik hoe langer hoe dommer werd.” „Ik wil niet in zaken,” liet Kees zich hooren. „Ik wil een artist worden, een tooneelspeler. Ik heb voor de laatste drie maanden al in den schouwburg gespeeld.” „Wat voor soort rollen speel je?” vroeg Marie de Heer, die tooneelspelen verrukkelijk vond. „O, voor het oogenblik ben ik nog maar bij het algemeen volksgemompel,” antwoordde Kees, en de heele vergadering barstte in lachen uit. En zoo gingen de gesprekken voort, ieder trachtte den ander de loef af te steken met de een of andere pittige opmerking. Er werden nog heel wat grappen verkocht, maar om tien uur brak de Owattepanclub op en ging het heele stelletje weer in den Koffiemolen, om door Piet EEN ONGEWOON AVONTUUR. Merkel naar huis gebracht te worden. Zomervacantie was eindelijk daar en de twee boezemvrienden hadden den vijfjarigen cursus op de Hoogere Burgerschool doorloopen. De meesten hunner klassegenooten gingen zich in den handel begeven, terwijl sommigen naar de Hoogeschool gingen. De Owattepanclub leed geduchte verliezen, de leden waren nu geen scholieren meer en voelden zich nu gewichtige menschen, die zich niet meer konden bezighouden met pretjes en fuifjes. Fred en Bram hadden hun plannen kant en klaar, maar wilden eerst nog eens wat van hun vrijheid genieten, voor ze opnieuw aan het werk gingen. Op zekeren dag kwam Bram op de gedachte, Frans Reeder, den jongen man, vanwien hij den Koffiemolen had gekocht, eens een bezoek te brengen. Het was nu juist een jaar geleden en met weemoed dacht Bram aan den tijd, toen hij nog in het gelukkige bezit was van beide ouders en Frans Reeder op zekeren morgen met den Koffiemolen de laan binnenreed, tot groote ontsteltenis en schaamte van zijn moeder. Fred juichte het plan, om Frans te bezoeken, van harte toe. Zij gingen er dien morgen met de Graham-Paige op uit. Het was heerlijk weer en de gouden Julizon deed weiden en plassen tintelen van leven en vreugd. De jongens zongen uit volle borst, terwijl de auto langs de wegen snorde. De enkele voetgangers, die zij af en toe passeerden, lachten om de vroolijke klanten, die luid-zingend in den glinsterenden wagen over den weg vlogen. De vogels zongen EEN ONGEWOON AVONTUUR. gewend, veel woorden te gebruiken. Hoe gauwer u beiden uitstapt, hoe beter voor ons allen. Ik kan geen tijd verspillen.” En met deze woorden haalde de man een revolver uit den zak en hield dien dreigend op Fred en Bram gericht. „Zeg, wat beteekent dit?” ‘vroeg Fred ver¬ baasd, „een aanhouding op den openbaren weg?” „Precies geraden, jonge vriend. Uitstappen alstublieft, en geen kunsten verkoopen, want mijn vinger is een beetje beverig en mijn revolver mocht eens afgaan. Dat zou jammer zijn.” Fred en Bram vonden het maar geraden om onder deze omstandigheden den kerel zijn zin te geven. Zij hadden klaarblijkelijk te doen met een welgekleeden misdadiger, die voor niets terugdeinsde. HOE FRED AVIATEUR WERD. „Houdt de handen alsjeblieft omhoog,” vervolgde de man beleefd, „zoodat ik zien kan, wa< ge ermee doet. Dank u, zoo is het goed. Komt nu beiden hierheen en loop voor mij uit naar dat boschje. Daar zullen we verder praten.” Dicht bij den weg was een groepje dichtbij elkander staande vlierstruiken en daarheen was het, dat de aanvaller zijn slachtoffers heenstuurde, hen op de hielen volgend met steeds de revolver op hen gericht. „Achter de struiken, alstublieft,” sommeerde hij. „Juist, zoo is het goed. Wel, waarde heeren, ik heb weinig tijd te verliezen. Kijk eens op den grond hier. Daar heb ik een mooi, nieuw touw gereed gelegd. Een van u zal nu zoo goed zijn, den ander daarmee stevig vast te binden.” Hij commandeerde nu Fred het touw op te rapen en er Bram mee te binden. Fred moest wel aan het bevel voldoen, hoewel hij in den beginne aarzelde. Maar de netgekleede bandiet hield hem den revolver onder den neus en Fred kon niet anders dan gehoorzamen. „Een beetje steviger, alsjeblieft,” commandeerde de man, toen Fred probeerde, het touw losjes om Bram’s beenen te winden. Toen Bram goed en wel aan handen en voeten gebonden was, sprak de kerel: „En nu, mijn waarde vriend, zal ik genoodzaakt zijn, u dezelfde operatie te laten ondergaan. Ik kan dat gemakkelijk doen met één hand, terwijl ik met de andere u een kogel door het hoofd jaag, als ge soms kuren mocht krijgen.” Niettegenstaande het gevaarlijke van zijn onderneming, bleef de bandiet volkomen kalm en hield de conversatie gaande. EEN ONGEWOON AVONTUUR. „Het is misschien een ongewone manier van do 1,” vertelde hij, terwijl hij een tweede tou\;T handig en ervaren om Fred’s armen en beenen bond, „maar er is mij op het oogenblik geen anderen weg open. Zekere onaangename personen in uniform maken het mij lastig en het is hoogst noodzakelijk voor mij, dat ik zoo spoedig mogelijk van adres verander. Uw auto kwam juist van pas en ik zal zoo vrii zijn uw wagen voor eenigen tijd in gebruik te men. Ziezoo, vriend, nu zijt ge goed en wel . :ke d en ik kan nu mijn speelgoed veilig in .t i zak steken. O ja, het is maar speelgoed, ziet ge... een zoogenaamd waterpistool... welbekend bij de jeugd... ziet er precies eender uit als een echte. En nu zal ik zoo goed zijn u beiden in het gras neer te leggen.” De man voegde de daad bij het woord. Fred en Bram, beiden stevig vastgebonden, konden geen vin verroeren en moesten zich de behandeling laten welgevallen. „Mag ik nu mezelven overtuigen, of ge eenig geld bij u hebt, dat ik goed gebruiken kan? Ik zal maar liever uw geheele portefeuille nemen, dan kan ik later alles onder vriendelijken dank terugsturen.” Met deze woorden werkte de kerel zijn hand in Fred’s binnenzak en wilde er juist diens portefeuille uithalen, toen een geweldigen slag op het hoofd den dief als een blok deed neervallen. Fred en Bram, beiden met hun aangezicht naar den tegenovergestelden kant gericht, hadden niet gezien, noch gehoord, dat een jongeman langzaam naderbij was gekomen en op zulk een onverwachte wijze tusschenbeide getreden HOE FRED AVIATEUR WERD. was. De netgekleede bandiet lag voorover in het gras, bewusteloos. „Nou, dat was ook net op tijd,” hoorden de jongens een stem. Zij hadden niet begrepen, waarom hun aanvaller plotseling in elkander zakte, maar het werd hun spoedig duidelijk. Hun redder liep om het tweetal heen en sneed het touw los. „Een echte roover, zoowaar!” zei hij lachend. „En bijna was het hem gelukt.” „Vriendelijk dank voor uwe hulp,” zeiden Fred en Bram, „wij dachten heusch, dat ons laatste uurtje geslagen had. Hoe wist gij, wat er hier gebeurde?” „Dat zal ik u vertellen,” sprak de nieuwaangekomene. „Ik passeerde juist in mijn vrachtwagen, toen ik uw Graham-Paige op den weg zag staan. Ik vond het wel wat vreemd, dat zulk een prachtwagen daar zoo onbeheerd stond en geen mensch in den omtrek te zien was. Ik stopte, en meende wat beweging achter deze struiken te zien. Nou, je kon nooit eens weten, wat er aan de hand was, daarom nam ik mijn grooten schroef sleutel maar mee, en kwam op mijn teenen naderbij. Zoodra ik zag, dat deze beunhaas u aan ’t bestelen was, gaf ik hem een stootje, dat hem deed omvallen.” „’t Moet nog al een aardig stootje geweest zijn,” lachte Fred. „Je mag het een wonder noemen, dat je hem niet doodgeslagen hebt.” „Geen nood, dat soort je is taai.” „Maar wie zijt ge?” vroeg Bram. „O, ik ben maar Willem Broms en ik werk in de garage hier in de buurt.” EEN ONGEWOON AVONTUUR. „Broms? Broms?” herhaalde Fred. „Wij hebben een buurman van dien naam. Een rentenier en een mopperaar van het eerste water.” „Juist,” zei Willem, „hij is mijn oom. Woont in de Tuinlaan te Rotterdam.” „Precies!” riep Fred uit. „En wij wonen vlak naast hem. Zeg, dat is grappig. Maar wat doen we ondertusschen met dezen sinjeur?” „Wel, het beste zal maar zijn, dat we hem in mijn vrachtauto hijschen en naar de politie brengen. Die zal wel verder raad met hem weten.” Gezamenlijk lichtten zij den nog steeds bewusteloozen kerel op en droegen hem naar den kleinen vracht-auto. Fred en Bram volgden toen in hun roadster en na een kwartiertje rijden waren ze voor het gemeentehuis van IJseldorp aangekomen, waar ze den sinjeur aan de goede zorgen van de politie toevertrouwden. „En waar is de reis nu heen?” vroeg Willem Broms, toen ze het gemeentehuis verlieten. „We waren op weg naar een ouden kennis van ons, een zekeren Frans Reeder, die een garage heeft hier in den omtrek,” vertelde Fred. „Frans Reeder!” riep Willem uit, „dat is mijn baas! Ik werk voor hem!” „Nee maar, dat is aardig! Laten we hem gauw opzoeken!” Frans Reeder herkende Fred en Bram onmiddellijk, en weldra waren de jongelui in een opgewonden gesprek gewikkeld over motoren en vliegmachines, want dat waren de dingen, die hen allen het meest interesseerden. Frans moest lachen om de verhalen, die Bram hem vertelde van den Koffiemolen, en wat een pret ze daarmee gehad hadden. Aangezien Fred en Bram Hoe Fred Aviateur werd. 10 HOE FKED AVIATEUR WERD. van plan waren, zelf een zaak te beginnen na de vacantie, gaf Frans hen nog wat goeden raad en inlichtingen en hij beloofde hen spoedig te komen bezoeken in hun nieuwe onderneming. Nadat de jongens Willem Broms nog eens bedankt hadden voor zijn tijdige tusschenkomst en hem ^ hadden uitgenoodigd tot een bezoek, mngen zij den terugtocht weer aan. twaalfde hoofdstuk. )e nieuwe zaak en een ongelukkige klant. Twee dagen nadat de zomervacantie geëindigd vas, en de H.B.S. zijn deuren weer voor de leergierige jongens en meisjes geopend had, vonïen Fred en Bram de lang gezochte gelegenleid. In een nieuwe, drukke straat huurden zij een winkelhuis, dat hun zeer geschikt tce[eek voor hunne plannen. De drukke straat jn de volkrijke omgeving, grootendeels bestaande uit huizen van den netten stand, moedigde tiun onderneming wel aan. Zij spraken er dadelijk met den heer Bakker over, die de ligging zoo gunstig vond, dat hij geen oogenblik aarzelde, uit vrees, dat een ander hen nog voor zou zijn en hun het aardige winkelhuis voor den neus zou wegkapen. . De heer Bakker begon met 1000 gulden in de onderneming van de jongens te steken, die later, als de zaak eenmaal liep, geleidelijk weer terugbetaald zou moeten worden. De winkel, waarachter een werkplaats was, werd netjes geschilderd en toen werd er een handelscontract gesloten met een groote rijwielenfabriek voor fietsen en onderdeden. In een week stond de zaak op pooten, was de werkplaats voorzien van alle moderne gereed- 10* HOE FRED AVIATEUR WERD. schappen en waren de jongens gereed om zaken te doen. Groote electrische lampen verlichtten de étalagekast, waarin de fonkelnieuwe rijwielen als goud en zilver schitterden; blinkende onderdeden lagen in stofvrije, glazen kastjes en op de winkelruit was met groote letters geschilderd: BAKKER & STAAL Rijwielen en Onderdeden Verhuren — Repareeren — Inruilen. Zij openden den winkel op een Zaterdagavond en een groote menigte verdrong zich voor het raam. De heer en mevrouw Bakker kwamen de zaak bekijken en hadden zoowaar een bloemstuk gezonden met groote linten, waarop te lezen stond: SUCCES. En toen kwam Piet Merkel met zijn vader. „Gelukgewenscht met de nieuwe onderneming, Fred en Bram,” zei Piet hartelijk. „Hoop, dat jullie naar wensch moogt slagen.” „Dank je, Piet,” zei Fred. „Hoe vindt je het er uitzien?” „Fijn, kerel, fijn, kon niet beter.” „En wat kost deze fiets wel?” informeerde Piet’s vader, op een blinkend rijwiel wijzend. „Hondervijftig gulden, mijnheer,” zei Fred. ,Het is een eerste klas rijwiel, met vrijwielnaaf, terugtrap-rem en alle nieuwste onderdeelen.” „En deze hier ?” op een andere wijzend. „O, dat is een veel goedkooper karretje. Kost precies de helft, vijf-en-zeventig, maar heusch ;en aardige fiets voor het geld.” HOE FRED AVIATEUR WERD. plons in de rivier de Maas, waar ze een koel graf en welverdienden rust vond. Josephus Altman slaakte een zucht en wierp een weemoedigen blik op de draaikolken, nagelaten door de arme motorfiets. „Drommels,” dacht hij in zichzelven, „dat was een fijne tocht en een nog veel fijnere motorfiets ... maar van water moet ik niets hebben, daar heb ’k een angst voor. Kom, we gaan maar weer terug naar dien aardigen jongen in den winkel.” ’t Gebeurde had natuurlijk een oploop veroorzaakt. Josephus achtte het echter beneden zijn waardigheid antwoord te geven op alle vragen. Zijn stotteren werd altijd veel erger, als men hem vragen stelde, en juist op het oogenblik, toen een politieagent naderbij kwam om hem te ondervragen, sprong hij in een passeerende taxi en gaf Fred’s adres op. Vijftien minuten later hield de taxi voor Fred’s winkel stil en Josephus stapte uit. „Haha, hier b... b-b-b... ben ik weer,” lachte hij. „En de motorfiets?” vroeg Fred verbaasd. „In de M... M-M-M... Maas,” zei Josephus lachend. „Ik was er w... wel op b... b-b-b... blijven zitten... als het m... maar geen w... w-w-w... water geweest was. Ik ben b... b-b-b... bang van w... water. Anders ging het f-f-f... fijn.” „Hemelsche goedheid!” riep Fred uit, „nog geen half uur geleden betaalt ge vier-honderdvijftig gulden voor een gloednieuwe motorfiets en nu komt ge al terug zónder...” Josephus Altman lachte schaapachtig. EEN ONGELUKKIGE KLANT. „G-G-G... g-g-geeft niks,” zei hij. „Ik koop m-m-m... maar weer een andere f-f... f-fiets. Hoeveel was d-d-d... de Indian?” „Vierhonderd gulden,” zei Fred, die zijn ooren bijna niet gelooven kon. De jonge klant haalde weer de portefeuille uit den zak en haalde er zestien bankbiljetten van vijf-en-twintig gulden uit, die hij op Fred’s bureau neerlegde. „Een... T... twee... D... drie... V... v-v-v ... vierhonderd gulden,” telde hij, „en g... g-g-g ... geef me nou de Indian m... m-m-m... maar.” Fred nam het geld op en bergde het in de lade, waarna hij eerst een kwitantie schreef voor Josephus Altman. Daarop haalde hij de Indian motorfiets naar voren en vulde den tank met benzine. Na alle onderdeden nagezien en geolied te hebben, reed hij het rijwiel naar buiten. Josephus was opgewonden van blijdschap. „Wees er ditmaal een beetje voorzichtiger mee,” raadde Fred aan, „die dingen kosten geld, weet je.” „O, ik ben heel erg v... v-v-v... voorzichtig,” stotterde Josephus, „maar als ik w... water z... zie, word ik z ... z-z-z... zenuwacht-t-t-tig. Ik-kik g... g-g... ga nou maar ... Be ... be ... bedankt voor de moeite.” Onder een vervaarlijk geknal, gesputter en geknetter vloog Josephus weer de straat uit, ditmaal in tegenovergestelde richting. Juist om den hoe'kwam een auto aan en als de chauffeur niet bliksemsnel uitgeweken was, zou er van Josephus en zijn Indian niet veel overgebleven zijn. Onze jonge vriend grinnikte in zichzelven en vloog op een appelenkarretje aan, dat tegen den trot- HOE FRED AVIATEUR WERD. toirband stond. De eigenaar ervan stond met een vrouw aan haar deur te onderhandelen. Josephus trachtte het karretje te ontwijken, wat hem slechts gedeeltelijk gelukte, want hij raakte nog juist het uiteinde van het wagentje, dat door den harden schok kantelde en de honderden appelen over de straat deed rollen. „Hei! halt!... Stop!...” schreeuwde de appelenkoopman, maar Josephus was alweer in de volgende straat, waar een paard op hol sloeg door het oorverdoovend geknal van zijn motor. Dan bereikte hij den Nieuwen Binnenweg, waar hij rakelings langs een electrische tram scheerde, een bokkewagen onderstboven reed, een agent zijn politiefluit deed blazen, een troep kruiers, die bij een verhuiswagen stonden, uit elkaar deed stuiven, en verder algemeene schrik en verwarring aanbracht! Met een scherpen bocht ging hij den hoek om naar den Eendrachtssingel. Hij nam den draai echter veel te kort en reed daardoor dwars door een bloemenstalletje. Het merkwaardige omtrent Josephus’ rit was wel het feit, dat hij als het ware één was met zijn machine, nooit omviel of eraf tuimelde. Voort vloog hij over den niet zeer drukken Singel en kwam nu uit op een Binnenhaven, waar graanlichters gemeerd lagen. Het plotselinge gezicht van water deed Josephus ontstellen, hij raakte den kluts kwijt, vergat zijn wiel te wenden en kaarsrecht vloog zijn Indian op het water af. Met een bliksemsnellen sprong was hij eraf en de arme Indian, aan zijn lot overgelaten, schoot in vollen vaart over den rand en plonsde met een geweldig gesis in de haven. EEN ONGELUKKIGE KLANT. „P... p-p-p. • • potverdikkie,” mompelde Joseph, „d”.. d-d... dat’s de t....t-t-t... tweede v... Maar hij vond, dat de rit heerlijk was geweest. Sjongen, wat een avontuur! Hij had altijd gehoopt, eens een motorfiets te bezitten, maar had nimmer geweten, dat het hem zulk een buitengewoon en opwindend genot zou geven! Wat een rit! Jammer, dat de Indian het voorbeeld van de Simplex gevolgd had en een bad was gaan nemen! Och, hij zou er maar niet lang over treuren en maar weer een andere koopen! Er waren nog genoeg motorfietsen in de wereld en al was zijn eerste duizend gulden al haast op, zijn toeziende voogd zou wel zoo vriendelijk willen zijn, hem een tweede duizend te geven voor zijn edele experiment met motorfietsen. Josephus wandelde terug naar den Eendrachts Singel en riep een taxi aan. Hij gaf het adres op van Fred’s rijwielzaak en arriveerde daar eenigen tijd later. „Ha-ha... hier b... b-b-b... ben ik w... weer!” lachte hij. Fred stond paf van verbazing. „En... de motorfiets?” vroeg hij. „In de haven,” zei Josephus op tevreden toon, alsof hij een zeer verdienstelijken daad had volbracht. „Groote genade! Die nieuwe Indian? Alweer in het water? Het is een wonder te noemen, dat ge nog niet verdronken zijt!” „Oh neen, ik-kik v-v-verdr ... drink niet... Ikkik s... s-s-s ... spring er altijd af.” „Maar mijn waarde vriend, zou het niet beter zijn, eerst eens een paar lessen te nemen en HOE FRED AVIATEUR WERD. behoorlijk te leeren, hoe ge een motorfiets moet besturen? De lessen kosten u niets en het is zooveel veiliger, weet je.” „Oh, ik leer wel, als ik rijd. Het ging fijn. Het is avontuurlijk. Nou k ... k-k-k... koop ik maar weer een andere.” „Het spijt me,” zei Fred teleurgesteld, „maar ik heb geen nieuwe machines meer. We hebben nog een tweedehands Pathfinder in de werkplaats, puik in orde, eerste klas banden, maar drie maanden bereden en in zeer goeden staat. Kom maar eens mee.” In de werkplaats bekeek Josephus het motorrijwiel. Het zag er wel veel minder schitterend en aantrekkelijk uit dan de andere, gloednieuwe machines, maar toch degelijk en stevig. „Het is geen nieuw model,” vertelde Fred, „maar ze loopt fijn.” „Best, ik-kik z... z-z-z... zal ze eerst p-p-p... probeeren in de s-s-s... traat,” zei Josephus. „O neen,” haastte Fred zich te zeggen, „dat zal ik zelf wel doen. Ge mocht eens een ongeluk krijgen.” „Ik-kik krijg nooit een ongeluk!” protesteerde Joseph. „Dat is waar... ik bedoel de motorfiets,” verbeterde Fred. Daarop reed hij de machine naar buiten en maakte een paar kalme rondritjes door de straat. Josephus Altman was opgetogen. „Hoeveel?” vroeg hij. „Halven prijs... tweehonderd gulden.” josephus’ gelaat betrok. „Ik heb maar honderd en vijftig over,” zei hij treurig. „All right,” besloot Fred, „ge hebt al zooveel EEN ONGELUKKIGE KLANT. bij mij gekocht vandaag, dat ik u de^ Pathfinder voor honderd en vijftig wil afstaan? ’ „D-d-d... dat’s f-f-f... fijn!” riep Joseph verheugd uit. Hij haalde de inmiddels zeer vermagerde portefeuille uit den zak en gaf Fred de overblijvende bankbiljetten. Ken paar oogenblikken later was hij met zijn Pathfinder om den hoek verdwenen. Nog in zichzelven lachend om den ongewonen royalen klant ging Fred naar zijn lessenaar, waar hij het geld opbergde. Duizend gulden op één middag aan denzelfden klant! Hij maakte aanteekening van zijn verkoop in zijn journaal en wachtte met ongeduld op de terugkomst van Bram, die sedert dien morgen in Delft was, om wat onderdeden op te koopen. Br verliep ongeveer een uur sinds Josephus met zijn derde motorfiets was vertrokken. Toen weerklonk de telefoonbel. „Hallo?” antwoordde Fred. „Bakker en Staal’s Rijwielmagazijn?” vroeg een stem. „Ja... correct.” „Meneer Bakker wordt verzocht zoo spoedig mogelijk naar het Ziekenhuis op den Coolsingel te komen. Uw vriend heeft een ongeluk gehad.” „O... wat?... Een ongeluk? ... Ja, ik kom dadelijk!” Bram had een ongeluk gehad! Bram was in het Ziekenhuis! Groote hemel, wat zou hen nu overkomen? Bram was dien morgen met een auto naar Delft gegaan en had bepaald een botsing of zooiets gehad! Fred haastte zich den winkel te sluiten, nadat hij zijn auto naar buiten gereden had. Hoe Fred Aviateui werd. 11 HOE FRED AVIATEUR WERD. In minder dan vijftien minuten was hij bij het ziekenhuis aangekomen. In het kantoor maakte hij zich bekend. „O ja,” zei de beambte, „uw vriend heeft naar u gevraagd. Kamer 26. U kunt het gemakkelijk vinden.” Fred haastte zich naar de ziekenzaal, die hem aangewezen was. „Is... is er iemand hier met den naam van Bram Staal?” vroeg hij de verpleegster. „Bram Staal?” herhaalde ze. „Neen, niet hier.” „Dat is vreemd... men zei, op zaal 26.” „Is u Fred Bakker?” vroeg de zuster, nadenkend. „Ja, die ben ik.” „Oh, dan zijt ge terecht... Uw vriend is hier.” En ze wees op een der bedden, waar een patiënt lag, wiens geheele hoofd in verband gewikkeld was, alleen de oogen, een tip van den neus en den mond vrijlatend. „Arme kerel,” dacht Fred. „Hij is heelemaal onkenbaar door al dat vèrband.” Geroerd door den aanblik van zijn vriend, liep hij op het bed toe en zei: „Bram! Beste kerel! Wat is er gebeurd?” En tot zijn groote verbazing antwoordde de zieke: „Ik-kik b... b-b-b... ben niet B-b-b-b... b-b-br-r-r... Bram. Ik-kik b-b-ben Josephus Altman ...” „Groote genade,” zei Fred, „ben je ten slotte in het ziekenhuis terechtgekomen? En waar is de motorfiets?” „In het w... w-w-w... water,” stotterde Joseph. De verpleegster kwam erbij en vertelde in korte woorden aan Fred, dat Josephus een echte doodenrit had gemaakt door de middenstad. EEN ONGELUKKIGE KLANT. Verscheidene voetgangers waren gekwetst, doordat hij ze in zijn dollen vaart tegen de straat geworpen had, hij had tegen den ladder van een verver aangereden, zoodat de man eraf tuimelde en met zijn hoofd in den verfpot naar beneden kwam, een bakkerswagen was omgekanteld en Josephus aan het tooneel ontsnapt met drie kadetjes in de machinerie van zijn fiets, en. ten slotte was hij van een brug afgereden, pardoes het water in, ditmaal zonder er af te springen. Onder water had hij geworsteld om vrij te komen en zich daarbij hevig aan het hoofd verwond. . „Ik hoop, dat U gauw beter bent, wenschte Fred hem toe, na een poosje aan het ziekbed vertoefd te hebben. „Sn dan geen motorfietsen meer... het is niet goed voor U. „K... k-k-k... kletspraat,” zei Josephus. „Zoo g-g-g... gauw ik-kik weer b-b-b... beter ben koop ik een n-n-n... nieuwe... Maar dan een echte g-g-g • • • goeie... z-z-z... zie je... Een American F-f-f-f-f.. • Flyer die niet zoo... 1-1-1 ... langzaam gaat...” LI* DERTIENDE HOOFDSTUK. De Autogarage van Bakker en Staal en wat ermee gebeurde. De rijwielzaak van Fred en Bram was een succes. Toen na een jaar papa Bakker de boeken eens nazag en de balans opmaakte, kwam hij tot de ontdekking, dat alles was betaald, en dat er een overschot was gemaakt, waar menige oudere en ervaren zakenman jaloersch op zou geweest zijn. Toen kwam de kwestie van uitbreiding op het tapijt. De jongens wilden nu het fietsenvak vervangen door automobielen, zooals er oorspronkelijk was afgesproken. De heer Bakker raadde hen aan, voorloopig de oude zaak gaande te houden en er een kleine garage bij te beginnen. Ze konden dan een bediende in den winkel houden en zelf in de garage werken, als ze daar meer plezier in hadden. Zoo gezegd, zoo gedaan. Nu was er aan de overzijde van hun rijwielmagazijn een leegstaanden winkel, die eenigen tijd tevoren door een handelaar in aardappelen en groenten was verlaten. Het was niet meer dan een leege ruimte met een steenen vloer, gelijk met de straat. Met een paar veranderingen DE AUTOGARAGE VAN BAKKER EN STAAL. in den voorgevel zou de plaats heel goed in een kleine garage vervormd kunnen worden. De heer Bakker sprak er eens met den eigenaar over, en deze, ziende welke succesvolle jongelieden Fred en Bram waren, bleek genegen de gewenschte veranderingen aan te brengen. Nadat de bouwpolitie vergunning had verleend om de plaats tot garage in te richten, werd met het werk begonnen en binnen een maand was het karwei gereed. Een groote werkbank was aan den muur gebouwd, nieuwe gereedschappen en onderdeelen waren aangekocht, olie- en benzinetanks geïnstalleerd en weldra was de nieuwe garage gereed om geopend te worden. Weer waren alle vroegere vrienden van de Owattepanclub uitgenoodigd, om aan de feestelijke opening deel te nemen, en al werden er dan ook geen automobielen besteld, zooals vroeger fietsen, het was toch hartelijk en aanmoedigend om al die welmeenende vrienden en vriendinnen als getuigen te hebben van het toenemend succes! En wie kwam daar onverwachts op de proppen? Willem Broms! Hij wist niets van de opening van de nieuwe garage en kwam alleen maar naar de stad, omdat Frans Reeder zijn zaak had opgeheven en een betrekking in Amsterdam had aangenomen. Daardoor was Willem zonder werk en was maar eens naar Rotterdam gekomen om een paar kennissen te bezoeken. Zich het adres van Fred en Bram herinnerende, was hij naar dezen toegegaan, en trof hen aan temidden van de feestelijke opening! „Wel verdraaid! Willem Broms!” riep Fred uit, hem hartelijk de hand toereikend. „Wat kon HOE FRED AVIATEUR WERD „Best,” antwoordde Bram en haastte zich aan de instructie te voldoen. „Droog als de Sahara,” sprak hij, „er was geen drop meer in. Geen wonder, dat-ie naar beneden moest komen, maar dat had-ie dan toch wel een beetje handiger kunnen doen.” Fred antwoordde niet. Hij bevochtigde het gezicht en de handen van den vlieger en wreef zijn polsen. Langzamerhand opende de jongeman de oogen en keek vragend om zich heen. Fred knikte hem geruststellend toe. „Hoe gevoelt ge u nu?” vroeg hij vriendelijk. De jongeman schudde het hoofd en zei zachtjes: „Pijn.” „Waar?” De vreemdeling wees op zijn been. „Ik hoop niet, dat u armen of beenen gebroken hebt,” zei Fred. „Het beste zal maar zijn, dat we u dadelijk naar den eersten den besten dokter brengen.” „Doe dat niet,” raadde Bram aan. „We zijn hier een heel eind buiten de stad en misschien klop je aan bij zoo’n vreemden prutsdokter, die zijn been verkeerd zet. Neen, laten we hem liever naar het Ziekenhuis in de stad brengen, dan zijn we er zeker van, dat hij goed behandeld wordt.” „Daar kon je wel eens gelijk aan hebben,” meende Fred. „Vooruit dan maar. Laten we hem voorzichtig optillen en in de auto dragen.” „En wat moeten we intusschen met de vliegmachine aanvangen?” vroeg Bram. „Ik zou denken, dat we even met den boer van dit land moesten spreken. Je kunt nooit weten, die boeren zijn soms zoo nijdig en de vent kan wel in staat DE AUTOGARAGE VAN BAKKER EN STAAL. zijn, de heele vliegmachine aan stukken te hakken.” „Bram, ik bewonder je wijsheid en je doorzicht. Goed, laten we dan even bij de boerderij aanrijden en den man te spreken vragen!” Samen droegen zij den zwakjes steunenden aviateur in de auto en reden in de richting van de boerderij, waar de boer juist met een vracht hooi kwam aanrijden. Fred stapte op den man toe, die van den wagen klom en hem vragend aanzag. „Er is een ongeluk gebeurd op je weiland,” sprak Fred. „Een aviateur had moeite met zijn machine en is naar beneden gevallen. Wij gaan hem nu naar het ziekenhuis brengen om hem te laten onderzoeken. Ik denk, dat hij een been gebroken heeft en misschien nog wel meer. De 12* HOE FRED AVIATEUR WERD. vliegmachine ligt in uw weide. Zoudt u zoo goed willen zijn, die daar te laten, tot wij terugkomen?” De boer scheen niet in het minst verstoord te zijn en bleek vriendelijk genoeg om hulp aan te bieden. „Ja, ik zag dien sinjeur den heelen middag al heen en weer vliegen over de boerderij en met al die gekke kunsten en fratsen die hij uithaalde, is het geen wonder te noemen, dat hij ten slotte naar beneden gevallen is.” „Zijn benzine was opgeraakt,” zei Fred, „maar dat was nog geen reden \ om op zulk een gekke wijze naar beneden te komen buitelen.” „Nu, jonge vriend, maak je maar niet bezorgd over de vliegmachine. We zullen wel zorgen, dat er geen mensch bijkomt.” „Dank u vriendelijk,” zei Fred verlucht, „we zullen zoo spoedig mogelijk terugkomen om de plane weg te halen.” Daarop steeg hij weer in de auto en Bram stuurde nu in de richting van de stad, die zij weldra bereikten. Zij lieten hun patiënt achter in het ziekenhuis, waar een haastig onderzoek aan het licht bracht, dat de aviateur zijn linkerbeen en een rib gebroken had. De dokters namen hem oogenblikkelijk onder behandeling en toen de jongelui ervan verzekerd waren, dat de vliegenier, wiens naam zij gelezen hadden op zijn diploma, in goede handen was, verlieten zij het ziekenhuis. De naam was Henri de Wilde en voor zoover de jongens konden nagaan, deed hij zijn naam tenvolle eer aan. Zij keerden terug naar hunne garage en, waren het er over eens, dat het een HOE FRED AVIATEUR WERD. bevestigden op zoo’n manier, dat je de wielen kunt optrekken en neerlaten, dan hebben we een plane, die zoowel op het water als op het land kan neerkomen.” „Een goed idee,” vond Fred. „We zullen vanavond dat plan eens uitwerken. Schrijf ondertusschen aan de fabriek dat we bij vergissing de drijvers in ontvangst genomen hebben, maar dat we ze wenschen te behouden en ze dus voor onze rekening nemen.” Het was te laat dien dag om nog verder aan de uitvoering van het idee te werken. Bram, die van de twee de beste mecanicien was en een echte uitvinder met talent voor het in elkaar zetten van machinerieën, maakte een ontwerp van een toestel, dat naar willekeur de wielen of de drijvers in actie bracht. Bij die regeling kon dus een aviateur zoowel op het land als op het water neerkomen en een hefboom was alles, wat ertoe noodig was, om het gewenschte resultaat te bereiken. Eenige dagen later was de plane in elkander gezet en nu legden zij den monteur uit, op welke wijze zij de drijvers wilden aanbrengen. Jan Bos juichte het idee van harte toe, want hij was zijn jongen meesters zeer genegen en de nieuwe zaak was hem zoo lief, alsof ze van hemzelf was. Hij was er dan ook altijd op uit om hier en daar verbeteringen aan te brengen en toen hem de plannen en teekeningen waren voorgelegd, stemde hij er volkomen mee in, dat het nieuwe idee geld waard was. Natuurlijk beloofde hij, met geen mensch erover te praten, want men kon nooit weten, of er niet concurrenten op den ioer lagen, die nieuwe ontdekkingen en uitvin- NAAR AMERIKA! ... WEL, WAAROM NIET? dingen trachtten te stelen. Tegen den middag van dien dag waren de drie jongelui bezig met het bevestigen van de drijvers, toen de electrische bel aankondigde, dat er een bezoeker aan het hek was. Jan Bos ging eens kijken en kwam terug met de mededeeling, dat er een deftig heer aan den ingang stond, die gaarne de heeren Bakker en Staal wenschte te spreken. „Het gekste is, dat ik geen woord van den kerel verstaan kan,” zei Jan Bos, „behalve dan dat hij u spreken wil. Hij is, geloof ik, een Engelschman.” Fred en Bram keken elkander eens aan. Zou het mogelijk zijn, dat een concurrent hun werk eens kwam af kijken? Maar neen, indien iemand met zulke bedoelingen kwam, zou hij zeer zeker een andere en meer voorzichtiger methode gekozen hebben. „Ik zal wel eens gaan kijken,” zei Fred, terwijl hij zijn vettige, groezelige handen aan een doek afveegde. Bij het hek gekomen, ontdekte hij een net-gekleed heer van middelbaren leeftijd, die geduldig wachtte, tot iemand hem toeliet. „Goedendag,” zei Fred. „Wat is er van uw dienst?” „How do you do?” was het antwoord van den vreemden heer, wiens stem een niet te verloochenen Amerikaansch accent had. „Mag ik binnenkomen en wat zaken met u bespreken?” Fred had voldoende Engelsch op de H.B.S. geleerd om den vreemdeling te kunnen begrijpen, al verstond hij dan ook de meeste woorden niet. Hoe Fred Aviateur werd. IQ HOE FRED AVIATEUR WERD. „You wish to talk business?” herhaalde Fred, nog wat aarzelend, vooral ook omdat ze juist wn het nieuwe toestel bezig waren. „Yes, of course. May I come in?” Ten slotte opende Fred het hek en ging den vreemdeling voor naar het kantoortje, dat nabij den ingang gelegen was. De bezoeker had een aangenaam voorkomen. Zijn gladgeschoren gezicht, zijn zijden overhemd met de kleurige das, de eigenaardige buitenlandsche snit van zijn pak, maar bovenal de ietwat nasale toon in zijn spreken stempelden hem als een typischen Amerikaan, een man, die dingen deed op grooten schaal en wien het niet schelen kon, wat het kostte. „Mr. Bakker,” zei hij, nadat Fred zich aan hem bekend had gemaakt, „mijn naam is Spears, William Spears, deelgenoot van de firma Spears’ Aeronautic Enterprises, Long Island, State of New York. We zijn geïnteresseerd in vliegtuigen, alle soorten plane’s van alle landen en ik ben gekomen om te zien, of u ons een van uwe modellen wilt verkoopen.” „Verkoopen? O, u bedoelt, u wilt een vliegmachine van ons koopen?” „Sure. Hoeveel modellen houdt u er op na?” „Wel,” zei Fred glimlachend, „onze onderneming is nog maar heel jong. We zijn nog maar aan het experimenteeren, ziet u. Op het oogenblik zijn we een Martin-plane aan het in elkaar zetten.” „Een Martin plane... very well. How much?” „Wat... bedoelt u?” „How much money?... Ik wil de plane gaarne koopen. Wij hebben nog geen plane van dit fAAR AMERIKA!... WEL, WAAROM NIET? model op ons terrein.” „U wilt de plane koopen?” riep Fred verrast uit, niet verwachtende al zoo spoedig een kooper voor de machine te vinden. • »yes a^s u zoo goed wilt zijn ze mij even te laten zien.” Fred dacht snel na. De plane stond, netjes in elkaar gezet, gereed, maar Fred wenschte niet, dat de vreemdeling hun nieuwe uitvinding zou zien, het land- en waterapparaat. Voorzichtigheid was de moeder van de porcelemkast en Fred begreep, dat hij op zijn hoede zou moeten zijn. 13* HOE FRED AVIATEUR WERD. Black, had de reputatie van een bijzonder bekwaam aviateur te zijn en een kenner van motoren en onderdeden. Mr. Black liep op Fred toe, toen deze uit de boot gestapt was en zei: „Dat was een mooi stuk werk van jej jonge vriend. Als je tijd hebt, zou ik je wel gaarne eens willen spreken.” „Met plezier,” zei Fred. „Zegt u maar, waar en wanneer.” „Kom vanavond om zeven uur in mijn hut, juist achter hangar 7.” „Best, Mr. Black, ik zal er zijn.” Fred voegde zich bij zijn vriend Bram. „Wat had Black je te vertellen?” vroeg deze. „O, hij scheen erg veel belang te stellen in de boot en vroeg me, of hij me vanavond eens kon spreken.” „Zoo... hm... ik ben benieuwd, wat hij van je wil. Om je de waarheid te zeggen, Fred, die vent lijkt me heelemaal niet. Er is iets in zijn oogen, dat me niet bevalt. Wees voorzichtig en vertel hem niet te veel, hij zou wel eens van plan kunnen zijn je uit te hooren.” „Nu, laat hij het probeeren, van mij zal hij niet veel te weten komen.” „Misschien zou het goed zijn, Fred, als ik vanavond maar eens met je meeging. Ik ben wel niet uitgenoodigd, maar-re...” „Wees maar niet bang, Bram, ik kan wel op mezelf passen.” „Als je dan maar zorgt, dat je niets van onzen nieuwen motor en de benzine vertelt. Ik heb zoo’n idee, dat die sinjeur er op uit is, om je geheim machtig te worden.” „Nu, hij zal vroeg moeten opstaan, als hij FRED DOET BELANGRIJKE ONTDEKKINGEN. toen hij op eenigen afstand iets zag bewegen. Misschien was het maar verbeelding geweest, want het was zoo donker, dat je haast geen hand voor oogen kon zien. Onmiddellijk trok Fred zich achter den hangar terug en tuurde om den hoek naar een zwarte gedaante, die zich geluidloos voortbewoog. Fred verbaasde zich erover, wat iemand in het holst van den nacht daar op het terrein uitvoerde en waarom de man zich zoo tersluiks voortbewoog. Vermoedende, dat hier onraad in het spel was, volgde Fred behoedzaam de sluipende gedaante, zorgdragende, dat zijn voetstappen den ander niet zouden opschrikken. Het duurde niet lang, of Fred zag den nachtelijken sluiper stilstaan voor een der magazijnen waar motoren en machineonderdeelen bewaard werden. De man scheen den sleutel ervan bij zich te hebben, want na een oogenblik opende hij de deur en was aan Fred’s oogen onttrokken. Op dat oogenblik hoorde Fred voetstappen achter zich, en, meenende, dat een der handlangers van den insluiper in aantocht was, dook hij weg in de schaduw van een klein gebouwtje. „Ja, kruip maar niet weg!” klonk opeens een stem. Fred hield den adem in, niet vermoedende, dat men hem bedoelde. Hij zag iemand regelrecht op zich afkomen. Fred besloot den man aan te spreken. „Ik ben het, Fred Bakker,” zei hij. „Spreek niet zoo luid, er zijn insluipers in het magazijn.” Een onderdrukt gelach was het antwoord. „Groote hemel, ben jij het, Fred?” klonk opeens Bram’s stem. 14* HOE FRED AVIATEUR WERD. „Bram! Wat voer jij hier uit in het holst van den nacht?” „Dat kon ik jou ook wel vragen. Ik kan niet slapen van de hitte en ben maar een wandeling gaan maken. Wat is er aan de hand?” „Ik kon ook den slaap niet vatten en was naar buiten gegaan. Er is een kerel in het magazijn en ik weet niet, wat hij er gaat uitvoeren.” „Aha, dat belooft interessant te worden. Zeg, we zullen samen dat zaakje eens onderzoeken.” „Stil... daar komt hij weer... Hij draagt wat naar buiten.” „En nu zet hij het neer. Wat is het?” „Ik weet het net zoo min als jij. Kom mee. Loop op je teenen en houd je stil. Wacht, tot hij weer naar binnen gaat. En dan sluiten we hem onverwachts in.” Zonder eenig gedruisch te maken slopen zij op de teenen nader en waren juist bij het magazijn aangekomen, toen de kerel weer naar binnen ging. Plotseling wierpen Fred en Bram de deur dicht ;«n sloten dien af. „Haal den nachtwaker,” zei Fred, „terwijl ik hier de deur bewaak.” Bram rende heen. Aangezien de nachtwaker juist de ronde deed over het uitgestrekte vliegterrein, gelukte het hem niet zoo spoedig, den man te vinden. Hij vond hem na ongeveer vijf minuten bij den hoofdingang. „Kom gauw mee!” hijgde Bram. „We hebben een inbreker in het magazijn ingesloten!” „Een inbreker? Ónmogelijk! Niemand is hier binnengekomen, sinds ik op wacht ben.” „Maar het is zoo!” verzekerde Bram hem. FRED DOET BELANGRIJKE ONTDEKKINGEN. „Mijn vriend, Fred Bakker, bewaakt hem!” Ze haastten zich terug naar de magazijnloods. Van Fred was echter geen spoor te vinden. „Fred! Fred!” riep Bram. „Waar ben je?” Maar er kwam geen antwoord. Verontrust door de onverklaarbare afwezigheid van zijn vriend, rende Bram om het gebouw heen, echter zonder hem te ontdekken. Fred Bakker was spoorloos verdwenen! ACHTTIENDE HOOFDOSTUK. Een Vliegende Zeeboot. Intusschen opende de nachtwaker de deur, die door de jongens in het slot geworpen was en niet van binnen geopend kon worden. Hij liet het licht van zijn electrischen lantaarn naar binnen schijnen en ontdekte een donkere gedaante in een zittende houding naast een kist. Onmiddellijk richtte hij het licht daarheen en herkende den jongen Hollander, wiens vriend zoo radeloos naar hem te zoeken liep. In een paar stappen was hij bij hem en kon een kreet van verbazing niet onderdrukken. „Hola!” riep hij uit, „wat zullen we nu hebben?” Bram kwam op dit geroep aanloopen en zag nu ook zijn vriend Fred. „Fred! Wat is er gebeurd?” Maar Fred antwoordde niet en geen wonder ookr Men had hem een prop in den mond gestopt en een doek om het hoofd gebonden. Bovendien was hij aan handen en voeten gebonden, zoodat hij geen vin verroeren kon. De waker en Bram haastten zich, Fred van zijn banden te bevrijden. Het duurde eenige oogenblikken, voor de jongen zijn spraakver- EEN VLIEGENDE ZEEBOOT. mogen terugkreeg, maar toen kwam alles er achter elkander uit. „Toen je om den waker ging,” vertelde Fred, „werd ik opeens van achteren aangevallen. Het was dezelfde kerel, dien wij hadden ingesloten. Hoe dat mogelijk was? O, het magazijn heeft een achterdeur en daar hadden we heelemaal niet aan gedacht. Je ziet dus, hoe eenvoudig het voor hem was, om het gebouw heen te loopen en mij in den rug aan te vallen. In een oogenblik had hij mij gebonden en een prop in den mond gestopt. Ik ben bang, dat we nu te laat zijn. Heeft hij het model meegenomen?” „Welk model?” vroeg Bram. „Het model van Mr. Spears’ motor. Dat was het ding, dat hij naar buiten droeg en op den grond neerzette.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Alle duivels,” zei Bram. „Heeft hij dat gestolen?” „Ja,” zei Fred. „Je zult Mr. Spears eens hooren, als hij het verneemt. Dat model is zijn eigen uitvinding en het was juist een kleine copie van de motoren,. die hij in zijn plane’s bouwt.” Mr. Spears was ten zeerste verontwaardigd, toen hij den volgenden morgen hoorde, wat er gebeurd was. Hij prees zijn Hollandsche monteurs voor hun doortastendheid en moed en liet in het volgende oogenblik zijn chef, Mr. George Black, ontbieden. Mr. Black, die tot op dat oogenblik nog niets van het gebeurde had gehoord, luisterde met klimmende belangstelling naar het verhaal van zijn patroon. „En zoo,” besloot de fabrikant, „hebben wij het aan onze jonge Hollandsche vrienden te danken, dat de diefstal nog bijtijds ontdekt is. We hebben tenminste nu eenig idee, op welke wijze het model verdwenen is.” „Welzoo,” zei Mr. Black, „dus die nieuwe jonge monteurs waren in het midden van den nacht op de been?” „Ja, zij beweren, dat zij niet slapen konden van de hitte.” „Och kom, Mr. Spears, gelooft u dat werkelijk?” „Mr. Black, wat bedoelt u?” „Ik bedoel, dat ik er niets van geloof. Ik ben van meening, dat deze twee snaken zelf een hand in het spel hebben en uw model hebben gestolen met medewerking van een handlanger. We moeten nu zien uit te vinden, wie deze derde persoon is.” „Mr. Black, meent u inderdaad, dat deze jonge EEN VLIEGENDE ZEEBOOT. gingen demonstreeren, want hij had er niet het minste idee van. Fred gaf een korte uitlegging, voor hij in den cockpit stapte. „We zullen demonstreeren,” sprak hij, „dat het mogelijk is, om een veel grooteren luchtdruk onder de vleugels teweeg te brengen, dan tot dusver bereikt kon worden. Wij hebben dit resultaat verkregen door een nieuwe brandstof te gebruiken en een kleine wijziging in het verbrandingssysteem aan te brengen. Bovendien zullen we u laten zien, dat met deze vermeerderde kracht het mogelijk is, de machine onmiddellijk te doen stijgen, zonder eerst een zekere voortgaande snelheid verworven te hebben.” Zonder meer te zeggen nam Fred plaats in den cockpit, zette het contact aan en terwijl de schroef met een donderend gesnor begon te draaien, groote stofwolken opzendend, liet Fred de remmen los. De plane reed niet meer dan een afstand van twintig voeten en schoot dan omhoog als een zwaluw. De stijging was zoo ongewoon snel en perfect dat zelfs de meest bekwame aviateurs een uitroep van bewondering niet konden bedwingen. „Meesterlijk!... Prachtig!... Ongelooflijk!” Fred cirkelde over het terrein en steeg hooger en hooger, dan weer schoot hij opeens naar beneden met stilstaanden motor, om dan plotseling weer, laag bij den grond, omhoog te schieten en krijgertje te spelen met de wolken. In tien minuten kwam hij weer naar beneden en landde in de nabijheid van de verrukte toeschouwers. „Ziezoo,” zei hij eenvoudig, „ik geloof, dat ze werkt!” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Jongen!” riep Mr. Spears in bewondering uit, „ik heb nog nooit zooiets bijgewoond! Het is bijna niet te gelooven!” „Met vijf van die motoren en de nieuwe brandstof kunnen we een machine bouwen, die zeer zware ladingen kan vervoeren,” zei Fred. „Op mijn kamer heb ik teekeningen van een geheel origineele monster-machine, die twintig motoren heeft en tweehonderd passagiers kan vervoeren van hier naar Europa. Er zijn kajuiten in en slaaphutten, een billardkamer, badkamers, een salon en verder alles, wat ge maar aan boord van een zeeboot kunt vinden. Het zal echter een enorm kapitaal kosten, om die machine te bouwen volgens onze plannen.” „Twintig motoren en tweehonderd passagiers?” vroeg Mr. Spears, met de eigenaardige kalmte van den Amerikaan. „Dus een vliegende zeeboot, hè? En wat noem jij een enorm kapitaal?” „Zoowat vijfhonderdduizend dollars,” zei Fred. „Aangenomen, dat doen we. En we beginnen zoo spoedig mogelijk met de plannen. Kom vanavond mij aan huis bezoeken en we zullen de zaak verder bespreken.” NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Een adder in het gras,... Volgens sommigen was het een krankzinnig plan. Anderen haalden slechts de schouders op en vonden het niet eens de moeite waard er aandacht aan te schenken. Tweehonderd passagiers in een vliegmachine! En twintig motoren! Om niet te spreken van de voorraden, die men voor een reisgezelschap van tweehonderd personen zou moeten meevoeren! En de meubelen, de bedden en zelfs een billard! Och kom, het was belachelijk! Niettegenstaande al die zoogenaamde wijze praat van stuurlui aan wal, gingen Fred en Bram kalmpjes voort met het bouwen van de monstermachine. Er waren honderd-vijftig speciale werklieden voor aangenomen, die allen hunne opzichters hadden. Fred en Bram gaven hunne orders aan die opzichters in den vorm van plannen en teekeningen, en deze chefs zorgden er dan voor, dat alles nauwgezet ten uitvoer werd gebracht. Intusschen werd er een speciale hangar gebouwd voor het monster, daar geen der oude loodsen geschikt was om de plane te bergen. HOE FRED AVIATEUR WERD. Zes maanden gingen voorbij met het vervaardigen en samenstellen der onderdeden. De machine werd langzamerhand compleet en begon er al een beetje op te lijken. De werklieden zelven hadden niet veel hoop op welslagen, want zij konden maar niet begrijpen, dat er een motor bestond, die zooveel luchtdruk veroorzaken kon, dat een gewicht van honderd-duizenden kilogrammen omhooggestuwd werd. Het kwam er echter niet opaan, wat anderen dachten, maar wat Fred en Bram besloten te doen. En onze vrienden waren heel zeker van hun zaak. Eindelijk dan was het monsterschip gereed en werd, ter eere van de jongens, met den naam „De Vliegende Hollander” gedoopt. Het was een mooien avond in Juni en den volgenden dag zou de eerste officieele proeftocht worden gehouden. In de groote, nieuwe hangar stond de enorme plane, zijn zilveren vleugels glimmend in het licht van de ondergaande zon. De laatste werklieden verlieten den loods en weldra was het stil. De nieuwe nachtwaker, speciaal aangesteld om „De Vliegende Hollander” te bewaken gedurende den nacht, sloot de geweldige deuren, na zich overtuigd te hebben, dat niemand was achtergebleven. Maar na eenigen tijd bewoog er zich iets in de groote plane. In het halfduister van de groote midden-cabine werd een menschelijke gedaante zichtbaar, die zich langzaam en voorzichtig oprichtte. Een hoofd werd door een raampje naar buiten gestoken en een paar donkere, loerende oogen verkenden de naaste omgeving. Dat hoofd en die loerende oogen behoorden EEN ADDER IN HET GRAS. Opeens zette Fred groote oogen op. „Allemachtig, Bram!” riep hij uit, „kom eens lier!” Bram, die maar wat rondkeek, voegde zich bij rijn vriend, die een brief in de handen had. ,Lees dit eens,” zei Fred. Bram boog zich over het papier en las: Red Motor Corporation 4783 South Dakota Street Chicago. Illinois. Waarde Mr. Harper, Uw instructies inzake de nieuwe motoren ontvangen. Heb alle middelen in het werk gesteld om plannen en teekeningen machtig te worden, maar tot dusver zonder succes. De jonge uitvinders zijn niet öm te koopen en het ziet er naar uit, dat de proefnemingen met het monsterschip nu spoedig genomen zullen worden. Om tijd voor ons te winnen, zal ik pogingen aanwenden dien proeftocht te verhinderen. Ik weet een manier om de machine voorloopig buiten dienst te stellen en in dien tusschentijd zal ik opnieuw trachten de plannen te vermeesteren, al zou ik er dan ten slotte toe moeten overgaan de beide jongelieden te ontvoeren en naar Chicago over te brengen. Wees ervan verzekerd, dat ik steeds uwe belangen zal behartigen. Yours truly, George Black. 15* HOE FRED AVIATEUR WERD. „Alle duivels!” riep Bram uit, „nou begrijp ik ook wie het was, die ons heeft beschuldigd bij Mr. Spears!” Fred glimlachte ten spijt van zijn verontwaardiging. „Dat heb ik altijd wel geweten,” zei hij. „Kom aan, Bram, we gaan terug naar Mr. Spears en zullen hem dezen brief laten zien. Of neen, wacht even... jij gaat met den brief naar Mr. Spears, terwijl ik naar den hangar ga. Misschien ben ik nog juist bijtijds om een groot onheil te voorkomen!” Fred Bakker was inwendig niet zoo kalm als hij wel aan Bram had willen doen voorkomen. Nauwelijks had hij zijn vriend verlaten of hij zette het op een loopen. Bij den grooten hangar aangekomen hield hij stil bij een kleine zijdeur, nam een sleutel uit den zak en zonder eenig geluid te maken stapte hij op de teenen naar binnen. Op handen en voeten kroop hij naar de machine, die in het midden van de loods stond. Het was er nu bijna stikdonker en Fred kon alleen met moeite de dingen onderscheiden. Opeens werden zijn ergste vermoedens bevestigd door het schijnsel van een zoeklicht in de machine, alsof zich daar iemand heen en weer bewoog. Fred hield den adem in en kroop onhoorbaar naderbij... George Black was tot nog toe niet erg succesvol geweest met het buiten dienst stellen van de machinerie. O, het was gemakkelijk genoeg om een paar onderdeden te vernielen en wat EEN ADDER IN HET GRAS. connecties te verbreken, maar een operatie zou te spoedig in het oog loopen en weinig belangrijke schade doen. Neen, hij zou er eens een goed karwei van maken en de machine op zulk een wijze beschadigen dat er voorloopig geen kans op was, er een vliegtocht mede ?e maken. Hij zou de motor^ een onderhanden nemen, misschien had hij daar meer succes mee. Zoo, zonder eenige werkelijke schade te hebben aangebracht, stapte Black uit de plane met de bedoeling de motoren aan te vallen, toen hij opeens den loop van een revolver in den rug voelde en een barsche stem hem toedonderde: , . , j,.»» „Steek je handen op... en duivels gauw ook. Black haastte zich aan dat bevel te voldoen, wel wetende, dat sinjeurs met revolvers niet lang wachten met schieten. Zijn tanden knarsten van ingehouden woede, toen hij een hand voelde, die al zijn zakken betastte en ten slotte zijn eigen revolver wegnam. Dan voelde hij, hoe zijn aanvaller een stevig touw om zijn beenen bond. „Handen naar beneden!... komaan, hurry up. klonk het bijtend. Het touw gleed om zijn polsen en nu nad Black voor het eerst gelegenheid een blik op zijn tegenstander te werpen. Fred Bakker!... Black kon nauwelijks een minachtende glimlach verbergen. Plotseling liet hij zijn vuisten met groote kracht op Fred s hoorn neerkomen en deze, die zoo’n aanval niet had verwacht, sloeg tegen den grond, waarna Black zich bovenop hem wierp. Fred had geen gelegenheid gehad Black s handen vast te binden en nu ontstond er een wan- HOE FRED AVIATEUR WERD. mee en hielden een wedstrijd met de auto, en alleen de kippen, die zich hier en daar op den weg vertoonden, protesteerden onder luid gekakel tegen het voortsnellende monster, dat de vrede en rust van hun stille buitenleven verstoorde. Zij kwamen nu weer op denzelfden weg, waar zij verleden jaar den picnic gehouden hadden, die zoo ongelukkig was afgeloopen en eindigde in de plotselinge verdwijning van Bram. Het was er stil en op dat gedeelte geen huis of boerderij in de nabijheid. Plotseling kwam er een man vanachter een boom en plaatste zich midden op den weg, ongeveer een honderd meters vóór de aansnellende auto. De man zwaaide met de armen en Fred drukte de rem neer. Fred wist toen nog niet, hoe gevaarlijk het was om aan dergelijke signalen gehoor te geven, want de wegen zijn soms vol met vagebonden, die zich niet ontzien automobilisten te berooven. De man had echter zulk een onschuldig voorkomen, dat Fred en Bram geen kwaad vermoedden. Fred stopte de auto. „Wat is er?” vroeg hij, tegelijk den man nieuwsgierig opnemend. Deze was een persoon van ongeveer dertig jaren, net gekleed en met een beschaafd voorkomen. „Het spijt mij, u lastig te moeten vallen,” sprak de vreemde, „maar ik moet u vriendelijk verzoeken, uit te stappen.” „Uitstappen? Waarvoor?” vroeg Bram, die het niet op de aanmatigende houding van den man begrepen had. „Zult u dadelijk gewaar worden. Ik ben niet !EN ONGELUKKIGE KLANT. „Welke van de twee wou je het liefst hebjen, Piet?” vroeg zijn vader. „De eerste,” zei Piet. „Best, dan zullen we die nemen.” Fred en Bram hadden Piet en diens vader wel willen omhelzen van pure blijdschap! Honderd;n-vijftig gulden ontvangen, en ze waren nog jeen uur open! Als dat zoo doorging, was de zaak een goudmijn! * Maar er waren nog meer verrassingen voor dien avond op komst. De Owattepanclub, die bende van trouwe vrienden, liet de kameraden niet in den steek bij hunne pogingen om een zaak op touw te zetten. Verscheidene leden hadden toch een nieuw karretje noodig of moesten het noodig eens laten nazien en nieuw© onderdeden aanschaffen. Om kort te gaan, ze verkochten nog een gloednieuwe fiets aan Marie de Heer, die met haar ouders kwam en ook nog een aan Jan Spander, die met zijn vader een bezoek bracht aan de nieuwe zaak. Ans van Wijk bracht haar fiets om nagezien te worden, wat geen haast had en verscheidene andere vrienden en kennissen vereerden de nieuwe zaak met een bezoek en een bestelling. Maar dat was alleen nog maar van den kant van vrienden! Echter waren daar ook de bewoners van de buurt vertegenwoordigd, die met de nette zaak in hun straat best in hun schik waren en gehoord hadden van den ondernemingsgeest der twee jongens. Kortom, ieder had plezier in de rijwielzaak en Fred en Bram kwamen handen te kort, om dien eersten avond allen naar genoegen te helpen. HOE FRED AVIATEUR WERD. De een wenschte een nieuwen electrischen lantaarn te koopen, een ander weer had een nieuw stuur noodig of een zadel, de guldens bleven als het ware binnenstroomen en toen de heer Bakker met zijn jongens, want hij had er nu twee, des avonds om twaalf uur de zaak sloot en de kas opmaakte, bleek er een ontvangst te zijn van... van... afijn, dat is hun zaak... gaat ons niet aan... maar het was een cijfer, waarvan de jongens duizelden. Natuurlijk bleef het niet zoo schitterend loopen, het was maar een nieuwtje geweest, maar toch hadden ze zooveel klanten verworven in de eerste week, dat ze onmogelijk al het reparatie-werk van de buurt aankonden en een knecht moesten nemen. Fietsen repareeren kenden ze al lang en dat was volstrekt geen nieuwtje voor hen, maar de derde week bracht een jongeman zijn motorfiets en nu werd het werk interessant. Deze scheen zelf weinig of niets van motoren te weten en had het mankement best zelf kunnen repareeren. Er was alleen maar een draad van de magneet los en het was dus geen wonder, dat de machine weigerde. De klant was verbaasd over Fred’s werktuigkundige bekwaamheid en den spoed, waarmee hij het euvel verbeterde. Hij vertelde Fred, dat hij lid was van een motorclub, bestaande uit ongeveer twaalf jongelui, dije allemaal een motorfiets hadden. Fred kon op hen allen rekenen voor reparatie’s. Zoo groeide het nieuwe winkeltje spoedig tot een florissante zaak en Fred en Bram hadden steeds de handen vol. De herfst verstreek en het werd langzamerhand kouder en guurder. Wie zijn fiets niet be- een ongelukkige klant. slist noodig had, zette haar in het vet en op den zolder, maar Fred en Bram hadden nog genoeg te doen van de vele winkeliers, die hun klanten per rijwiel de goederen aan huis lieten bezorgen. Ja, de zaken bleven zoo goed gaan, dat ze zelfs Ln den stillen tijd door konden gaan met het afbetalen van hun bedrijfskapitaal en toch nog een mooi weekgeld maakten. Het gaf den knapen een buitengewone voldoening geheel en al voor zichzelf te kunnen zorgen en zich af en toe zelfs kleine weelden te veroorloven, zonder er hun ouders lastig om te vallen. Ze genoten de achting van allen, die hen kenden en met den heer Bakker als toezienden voogd op de zaken, gingen zij een veilige toekomst tegemoet. Op zekeren mooien dag, nadat de winkel pas een paar weken was geopend, stapte er een aangenaam uitziend jongmensch binnen. Hij kon zoowat twintig jaar oud geweest zijn en was zeer net gekleed. > .■ Fred, gezeten aan een klein schrijfbureau, stond op en verwelkomde den bezoeker. Deze grinnikte een paar malen, keek eens met welgevallen om zich heen en maakte een paar krampachtige bewegingen met de lippen... blijkbaar moeite hebbend de woorden uit te brengen. G... g-g-g.. • goeden m... m-m.-. mor... morgen,” stotterde hij eindelijk. „Ik-kik wou wel een f... f-f-f... f-f-f-f-f... f-f-fiets k... k-k-koopen. Een... m-m... m-m-m-m-m-m... mo ... mo-o ...” „O ja,” zei Fred, „ik begrijp het, u verlangt een mooie fiets.” HOE FRED AVIATEUR WERD. „Neen, een mo... mo-o-ot... motorfiets!” kwam er ten laatste uit. „Juist, juist, een motorfiets. Een nieuwe of een tweedehands?” „N... nieuwe... nieuwe...” Er stonden twee gloednieuwe motorfietsen in den winkel, een Indian en een Simplex. De klant stapte erop toe, bewonderende blikken op de rijwielen werpend. „Hier zijn twee karretjes,” vertelde Fred, „zooals u er geen betere kunt vinden. Kunt u motorrijden?” „O z... zeker... m... maar... ik b... be... bedoel... ik-kik heb ’t nog nooit gedaan, z... z-zie je.” „U heeft het nog nooit gedaan? Maar dan moet u het eerst leeren en een rijbewijs krijgen,” zei Fred. „O, da’s geen be... bezwaar... ik-kik kan wel een b... b-b-b... beetje rijden, z... z-z-z... ziet u, want ik-kik heb er v... v-v-v... veel over gelezen.” „We zullen u toch eerst wel een paar lessen moeten geven,” zei Fred weer, „anders gebeuren er ongelukken. Deze machine kost vierhonderd gulden en die andere vier honderd en vijftig.” „Ik-kik k ... k-k-k ... koop de Simplex ... ja, v. .. v-v-v... vier-honderd-en-vijftig... Hier is tiet g... g-g-g... geld...” En de stotterende jongeling haalde een portefeuille uit den binnenzak, die haast barstte van Ie banknoten. Fred was stom van schrik en verbazing, toen lij al dat geld zag, dat zoo achteloos door den jongen klant in den zak gedragen werd. EEN ONGELUKKIGE KLANT. „Is u niet bang al dat geld te verliezen?” vroeg hij. „Ik? N ... n-n-n... neen, heelemaal n... n-n-n ... niet... Kan mij niet s-s-s-s-s... schelen... Ik ben niet b... b-b-b... bang... Ik betaal altijd c... c-c-c... contant, ziet u... en heb v... v-v-v... veel geld n-no-noodig.” „AU right,” sprak Fred. „Ik zal u een kwitantie geven.” „B.... b-b-b... best. Dan neem ik de f... f-f-f ... fiets mee.” „Wat? U wilt de fiets meenemen en kunt niet eens rijden?” „M ... maar u zult me 1... 1-1-1... lesgeven, niet?” En ofschoon Fred trachtte hem uit te leggen, dat dit een beetje meer tijd vereischte, dan de jongeling wel dacht, de kooper wilde met alle geweld het motorrijwiel zelf naar huis rijden. „Maar u zult bekeurd worden door de politie ... en ge zult nog een ongeluk krijgen!” protesteerde Fred. Het baatte niets. De stotterende jongeling scheen bijzonder met den koop in zijn schik te zijn. Niettegenstaande zijn spraakgebrek hield hij van babbelen. Hij vertelde Fred, dat een rijken oom van hem gestorven was en hem al zijn geld had nagelaten, meer dan honderd-duizend gulden. Zijn voogd had hem er duizend gulden van gegeven om zich mee te amuseeren. Motorfietsen waren altijd zijn ideaal geweest, maar tot nog toe was hij nooit rijk genoeg geweest er zich een aan te schaffen. Nu was dat echter anders en dat was de reden van den aankoop. Nu legde Fred hem uit, hoe den motor te HOE FRED AVIATEUR WERD. starten. Geef den motor de vonk en trap je pedaal stevig neer; dat start de toeren en als je motor pakt, geef je hem een beetje gas en dan gaat hij. Je gaat kalmpjes zitten, neemt den rem af en dan stuur je maar, af en toe je vonk en je gas regelend. Nadat dit den jongeling eenige malen verteld was, had hij het begrepen en nu begon het experiment. Josephus Altman, zoo was zijn naam, besteeg het motorrijwiel, dat inmiddels door Fred naar buiten gereden was, en maakte zich gereed voor zijn eersten proeftocht. Hij deed precies wat Fred hem verteld had en toen de motor aansloeg en Fred voor hem den gastoevoer had geregeld, nam Josephus den rem af en met een reeks van daverende ontploffingen en oorverdoovend gesputter vloog de machine met een ruk vooruit. „Héé!!... Voorzichtig!!” schreeuwde Fred hem na, „niet zoo hard!” Josephus moest bepaald gedacht hebben, dat Fred riep: „Ga eens hard!” Of was het misschien een toevallige draai van zijn hand aan het stuur, dat den gastoevoer plotseling verhoogde en hem met een oorverdoovend geknetter door de straat deed vliegen? Gelukkig was het verkeer daar niet erg druk en spoedig had hij het einde van de straat bereikt. Toen een hoek om en het scheelde maar een haar, of hij was midden tegen een groentewagen opgevlogen. Voort ging het... altijd maar voort... Een politieagent sprong op het midden van den weg en spreidde armen en beenen wijd uit. Hij had net den tijd een zijsprong te maken, anders had Josephus dwars over hem heengereden. Josephus had pret voor zes, EEN ONGELUKKIGE KLANT. maar had op de een of andere manier vergeten, hoe je het verdraaide ding tot stilstand bracht. Hij probeerde verschillende experimenten, maar wat hij ook deed, de machine scheen hoe langer hoe sneller te loopen. In minder dan tien minuten was hij in het Park aangeland en vloog met een vaart van nul komma zes naar de haven. Trams, auto’s en vrachtkarren scheerden rakelings voorbij en het mag een wonder genoemd worden, dat Josephus Altman niet op de een of andere manier verpletterd werd... Toen was hij bij den waterkant gekomen en het volgende oogenblik zou hij tewater geraakt zijn, als hij niet... met een bliksemsnellen wanhoopsbeweging op het laatste oogenblik van de machine gesprongen was. De motorfiets beschreef een grooten boog en landde met een vervaarlijken HOE FRED AVIATEUR WERD. jij hier uitvoeren?” Willem legde het hem uit en voegde er ten slotte aan toe: „En misschien kon ik wel in Rotterdam een betrekking vinden.” „Dat zal waar zijn,” vertelde Fred, „je hebt al een betrekking gevonden.” „Heb ik? Waar?” „Hier, Wim, bij ons. We hebben een vertrouwd mannetje noodig, zie je, om ons te helpen. Er is een kamertje hier achter de. garage en als je wilt, kan je daar vrij wonen. Over je salaris zullen we het ook wel eens worden, denk ik.” Willem Broms was in de wolken van blijdschap over het voorstel, en toen hij aan alle aanwezigen werd voorgesteld als de aanstaande assistent van Fred en Bram, ging er een algemeen hoera op. Nu brak er een tijd van hard werken aan. Het was nog zomer en alle auto’s waren nog in gebruik en zouden pas later voor den winter worden opgeborgen. Er waren eenige families in de omgeving, die er een wagen op nahielden en die werden al spoedig aangetrokken door de ondernemende jongelui. In de derde week na de opening van de garage lieten ze een automatische luchtpomp in den kelder plaatsen, zoodat autobanden van lucht voorzien konden worden, zonder de onhandige, moeilijke handpomp te gebruiken. Met behulp van Willem Broms, die inderdaad een zeer bekwaam auto-mecanicien was, leverden zij heel goed werk en waren' nooit ongenegen, hun klanten den een of anderen dienst te bewijzen. De gevolgen bleven niet uit. De DE AUTOGARAGE VAN BAKKER EN STAAL. eene automobilist vertelde den. anderen omtrent de nieuwe garage van Fred en Bram en spoedig wemelde het van klanten. Om beurten namen de jongens nu ook de rijwielzaak waar en ten slotte sregen zij het zoo druk met die beide zaken, lat ze al weer over uitbreiding begonnen te ienken. En waarschijnlijk zouden zij aan dat plan geirolg gegeven hebben, als er niet onverwacht iets gebeurd was, dat den loop der gebeurtenissen sen geheel andere wending gaf. HOE FRED AVIATEUR WERD. Ja, ten slotte breidden ze toch uit, maar niet op de manier zooals zij verwacht hadden!... Op zekeren mooien avond in de eerste week van September, zaten Fred, Bram en ^Villem op stoelen voor den rijwielwinkel en bespraken er de gebeurtenissen van den dag. Bram vertelde, hoe een aviateur van Schiphol met zijn auto in de garage was aangeland en ten zeerste zijn tevredenheid had betuigd, over de wijze. waarop hij geholpen was. „Het zou me wat waard zijn,” vertelde Willem, „als ik met hem mee terug had. kunnen gaan naar Schiphol. Het is altijd mijn ideaal geweest, op een vliegveld als monteur te werken. Of liever gezegd, aviateur te worden. Maar mijn Oom wilde het niet.” „Je oom?” vroeg Fred. „Je bedoelt, mijnheer Broms?” . »>Zeker, hij is mijn voogd, totdat ik meerderjarig ben. Het kost heel wat geld, om naar de ^hegschool te gaan, en ofschoon hij geld genoeg heeft, wil hij maar geen toestemming geven. Hij s een zeer gierig man, het spijt me, dat ik dat /an hem moet zeggen.” „Ja,” voegde Fred eraan toe, „het is wel niet ïrg beleefd van me, om zoo over je geachten )om te praten, maar hij is niet erg bemind in Tuinlaan. Ik kan mij nog goed herinneren, i°e hij eens de politie op ons afstuurde, omlat we een partijtje in den tuin hielden.” „Deed hij dat werkelijk?” vroeg Willem ver>aasd. „O, soms houdt hij er heelemaal geen nanieren op na. ^Vat een beleediging!” DE AUTOGARAGE VAN BAKKER EN STAAL. „Nu ja, wij lachten er maar om en de politie ook, zoodat hij niet veel eer van zijn werk had.” „Als Oom mij maar het geld voor de vliegschool wou geven, dan was ik geholpen.” „Heb geduld, Wim, misschien komt hij nog wel over de brug.” Dat mijnheer Broms spoediger „over de brug” zou komen, dan ze wel verwachtten, wisten onze vrienden natuurlijk niet. Ze bleven nog eenigen tijd genoegelijk praten en toen stelde Bram vóór, nog even een klein auto-ritje te maken, vóór ze naar bed gingen. Fred stemde toe, maar Willem zei, dat hij zich te vermoeid gevoelde en er den voorkeur aan gaf, naar kooi te gaan. Bram reed den wagen naar buiten en nadat Fred was ingestapt en ze Willem goeden nacht hadden gewenscht, sloegen ze den weg naar het Park in. „We mogen van geluk spreken,” zei Fred, terwijl ze kalmpjes voortreden en een koel avondbriesje hen tegemoet waaide, „dat we zulk een goeden hulp gevonden hebben in Willem.” „Dat zal waar zijn,” was Bram’s antwoord, „hij is een goede mecanicien en op de hoogte van zijn vak. Maar vertel me eens, Fred, is je moeder nog altijd zoo tegen vliegmachine’s gekant?” „Hm... och, ik weet dat nog zoo net niet. We praten er thuis weinig over, dat begrijp je. Ze begint langzamerhand, geloof ik, een beetje op dat punt te veranderen, want ze leest natuurlijk veel over vliegen in de courant en ik hoop, dat haar vertrouwen in de vliegkunst langzamerhand zal terugkeeren. Het was zeer jam- HOE FRED AVIATEUR WERD. mer, dat zij op dien middag juist dat ongeluk moest bijwonen.” „Ja, dat was het zeker.” Terwijl onze twee vrienden gezellig praatten gedurende het avondritje, maakte Willem zich gereed naar bed te gaan. Hij moest des morgens als vroeg weer de garage openen en was vermoeid van een zwaren dag. Vóór hij echter in slaap viel, had hij altijd de gewoonte, het avondblad even op zijn bed te lezen, en een sigaret te rooken. Fred had hem al dikwijls tegen die gevaarlijke gewoonte gewaarschuwd, want het kamertje was precies achter de garage gelegen en met zooveel benzine en olie aanwezig, was rooken buitengewoon gevaarlijk. Dezen avond echter kon hij de verleiding geen weerstand bieden en, juist vóór het naar bed gaan, stak hij eens op. Hij las zijn courant en toen de sigaret op was, doofde hij het eindje voorzichtig uit in het aschbakje, en na zich overtuigd te hebben, dat er geen vonkje overgebleven was, draaide hij het electrische lichtje uit en keerde zich om. Eenige oogenblikken later was hij in diepen slaap verzonken. Het was stil in de straat. Hier en daar waren de menschen nog op en zaten voor de opgeschoven ramen, genietend van den heerlijken avond. Ergens klonk een radio-luidspreker en zond vroolijke muziek uit in den stillen nacht. Een eenzame wandelaar kwam langzaam aangeslenterd. Nabij de garage haalde hij zijn pijp te voorschijn en begon die te vullen. Het zwoele avondbriesje dreigde den lucifer uit te waaien en daarom zocht hij beschutting bij de garagedeuren. Het nog brandende houtje liet hij achte- DE AUTO GARAGE VAN BAKKER EN STAAL. loos vallen en vervolgde zijn weg onder het genot van zijn pijp. _ # Het vlammetje viel precies in een klein plasje benzine, dat onmiddellijk ontvlamde met een blauwen gloed en het dunne straaltje volgde, dat vanonder de deur uit de garage naar buiten gelekt was. Het vlammetje volgde snel het straaltje en at de benzine smakelijk op. Maar het straaltje op den grond was afkomstig van een kleine vracht-auto, die een uur tevoren naar binnen was gereden. Precies daaronder was een grootere plas, die nu opeens in een groote, blauw en gele vlam veranderde. Die vlam tastte den houten bodem van de vrachtauto aan. Het hout was doorweekt van olie en vet en brandde als pek en zwavel, en spoedig ging de heele auto eraan. In een kwartier tijds stond de heele garage in lichtelaaie! Gelukkig waren er geen verdiepingen boven, maar er was spoedig een gat in het dak gebrand, waardoor de vlammen nu omhoog schoten! Op dat oogenblik pas werd de brand door de buren ontdekt en in een oogwenk was de heele straat in rep en roer! Willem echter was zich van niets bewust en sliep als een os, ofschoon het kamertje zich meer en meer met rook vulde. Fred en Bram hadden eenige malen langzaam het Park doorkruist en waren op den terugweg,, toen opeens Fred naar de daken der huizen wees en uitriep: „Kijk eens, daar schijnt ergens een brand te wezen!” „Drommels, ja,” antwoordde Bram, den rooden HOE FRED AVIATEUR WERD. gloed opmerkend, „laten we er eens heengaan, zeg.” „Goed, dat doen we.” Bram gaf gas en de auto vloog over den stillen weg. De naald van den snelheidsmeter wees op vijftig en eerst nadat ze wat meer in de nauwere straten gekomen waren, verminderde Bram de snelheid. »Zeg, het is, geloof ik, in de buurt van onze garage!” riep Fred uit. „Ja, en als je het mij vraagt, geloof ik, dat het onze garage is." „Neen, dat denk ik niet.” In een paar minuten waren zij in de straat aangekomen, waar de brand was. „Wat heb ik je gezegd?” riep Bram uit, „het is onze garage!” „Allemachtig, Bram, wie zou dat gedaan hebben?” „Kan je ’t niet raden?” „Willem! Met zijn eeuwige sigaretten rooken in zijn kamertje. Groote genade, kijk me die zaak eens branden! Ik hoop maar, dat Willem er veilig en wel tusschenuit is!” „Kom mee, we zullen ons er dadelijk van overtuigen !” Bram stopte de auto op eenigen afstand van den brand en liep op het laaiende gebouw af. Juist op dat oogenblik kwam de eerste auto-spuit om den hoek snorren onder het luid gegier van de sirene-fluit. Een tweede en een derde brandspuit volgde, en weldra waren de slangen aan de waterkranen verbonden. Meer en meer omstanders verdrongen zich om de plaats des onheils en weldra ver- DE AUTOGARAGE VAN BAKKER EN STAAL. schenen er eenige politie-agenten, die de straat Elf zetten* Spoedig wierpen drie dikke stralen groote hoeveelheden water in de vlammenzee, maar het scheen niet veel te baten. „Kom mee!” schreeuwde Fred zijn vriend toe, „laten we om het huis heenloopen en aan den achterkant binnengaan, waar Willem slaapt!” Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. De garage was in het midden van het huizenblok en daarom vroegen ze den naasten buur vergunning, in zijn achterplaats over de schutting te klimmen. De gevraagde toestemming werd natuurlijk gaarne gegeven en de beide jongens haastten zich, het kamertje van Willem te bereiken. Zij klommen haastig over de schutting en zagen, dat Willem’s slaapvertrek geheel donker was. Tot overmaat van ramp was de achterdeur op slot. Fred draalde niet lang. Hij trok zijn jasje uit, wikkelde dat eenige malen omzijn arm en drukte toen een ruit van het raam in. In een oogenblik was hij naar binnen gesprongen. Het vertrek was vol verstikkenden rook. Een roode gloed van het loeiende en laaiende vuur was door de reten van de deur zichtbaar. Het was een geluk te noemen, dat die deur met zinken platen beslagen was, en die hadden tot nog toe voorkomen, dat Willems kamertje in vlammen was opgegaan. De muur was van steen en die hield het dus wel een poosje uit. Het was echter verstikkend warm en Fred begreep, dat hij snel moest handelen, want dat hij het hier niet lang zou kunnen uithouden. Hij liep op den tast naar Willem’s bed. Onmiddellijk had hij gevoeld, dat de jongen inderdaad nog in bed lag. HOE FRED AVIATEUR WERD. „Fred!” schreeuwde Bram van buiten, „kom gauw terug! Het dak gaat instorten!” Inplaats van te antwoorden, schudde Fred Willem hevig bij de schouders. „Willem! Word wakker!... de heele zaak staat in brand!” Maar Willem verroerde zich niet. De knaap was bewusteloos door den zwaren rook. Fred begreep, dat hij onmiddellijk, handelen moest, of ze waren beiden verloren! Met uiterste krachtsinspanning tilde hij Willem uit het bed en droeg hem naar het raam... Op dat Dogenblik ontplofte een benzinetank in de garage met een donderenden knal! De deur van het kamertje werd uit de scharnieren gerukt en een groofkgat in den muur geslagen! De oogenblikkelijke luchttoevoer zoog de vlammen direct naar bet bed, waar Willem nog een oogenblik tevoren gelegen had. Fred was juist met zijn last bij het raam, toen de ontploffing plaatsgreep en werd met Willem tegen den grond geslagen. Gedurende den val sloeg zijn hoofd tegen het raamkozijn en nu lag hij op den grond, half-bewusteloos van pijn en schrik. „Fred!... Waar ben je?” schreeuwde Bram, voor het venster staande en in de steeds toenemende vlammen turend. Tot zijn ontsteltenis zag hij, dat Fred verdwenen was! Maar Bram was geen lafaard! Hij sprong door het raam naar binnen en kwam tot zijn verbazing en blijdschap op de twee jongens terecht! Het vuur kwam nu echter zoo dichtbij, dat hij zich haasten moest. Eén voor één lichtte hij Fred en Willem over het raamkozijn en liet beiden zachtjes neer aan den buitenkant. Daarna volgde hijzelf. Brand- DE AUTOGARAGE VAN BAKKER EN STAAL. weer lieden kwamen nu over de schutting klimmen om den brand van de achterzijde aan te vallen, maar er was weinig meer aan te redden! Zij hielpen de bewustelooze jongens naar het huis van den buurman brengen, waar zij onder de goede zorgen van de bewoners bij gebracht werden. De garage was reddeloos verloren, maar alles was gelukkig tegen brand verzekerd. De buitengewone moed en tegenwoordigheid van geest, door Fred en Bram aan den dag gelegd bij de redding van Willem Broms, werd in geuren en kleuren in de couranten beschreven^,, De heer en mevrouw Bakker waren trotsdp^p®&; Fred en Bram en toen gebeurde er iets, allemaal verstomd van stonden. De onaanjBjlpgg^/ rentenier Broms, wiens geweten bepaalBftwas gaan spreken toen hij in de courant la^^thoe, Fred en Bram zijn neef van den vlammeri&qp^ gered hadden, kwam de jongens bedanken. Hij had het nooit zoo kwaad bedoeld, zei hij, en hij wou gaarne iets doen, om zijn dankbaarheid te betoonen. „Maar dat is volstrekt niet noodig,” zei Fred, „Wij hebben niet meer dan onzen plicht gedaan, wat zeg jij, Bram?” „Zeker, Fred heeft gelijk. Niets meer dan onzen plicht.” Willem Broms was oök getuige van het gesprek. „Ik zal mijn vrienden ten eeuwigen dage dankbaar blijven,” zei hij op hartelijken toon. „U moet bepaald iets voor hen doen, Oom.” ..Hm. nu. ik had al eens gedacht, zie je... HOE FRED AVIATEUR WERD. in dezen modernen tijd... met die automobielen ... je kunt er toch wel aardig in rondrijden... en op m’n ouwen dag zou het niet kwaad zijn, als ik me eens een beetje kon laten rondtoeren. En nu had ik gedacht, als de zaak weer opgebouwd is,... dan bestel ik maar een wagentje... niet zoo erg duur, natuurlijk.” „Bravo, meneer Broms!” riep Fred uit, „we zullen u netjes en voordeelig bedienen!” „En wat mijn neef betreft,” vervolgde de rentenier, „ik heb besloten om hem maar naar de vliegschool te laten gaan, dan heeft hij ook zijn zin!” „O, Oom, wel bedankt!” zei Willem. „Verdraaid, dat is het beste nieuws, dat ik in langen tijd gehoord heb.” „Ik ben blij voor Willem,” zei Bram, „maar wij raken onzen helper kwijt.” De eigenaar van het gebouw, waarin de jongens hun garage hadden gehad, weigerde toestemming om deze weer opnieuw op te bouwen. De buren hadden er teveel bezwaren tegen. Gelukkig was er in een naburige straat een leegstaande garage te huur, en die werd door onze ondernemende knapen zonder dralen voor hun werk ingericht. Op zekeren middag hadden Fred en Bram een auto gerepareerd maar waren niet absoluut zeker, of de aangebrachte reparatie wel lang stond zou houden. Teneinde zich daarvan te overtuigen gingen ze een proefrit maken en reden tot ver buiten de stad, waar weinig verkeer was. De motor liep niet kwaad, alleen was er een hinderlijk geklop nu en dan, wat Fred aan een verstopping van de kleppen weet, iets, dat gemak- DE AUTOGARAGE VAN BAKKER EN STAAL. kelijk te reinigen was. De remmen waren geheel vernieuwd en de machine stopte bij de geringste drukking op het pedaal. Zij waren tevreden met het resultaat van hun werk en besloten terug te keeren, toen hun aandacht getrokken werd door een vliegmachine, die op ongeveer duizend meters hoogte met een ratelend gesnor naar beneden kwam. „Duivekaters!” riep Bram uit, „zie je dat? En hoor zijn motor eens! Dat ding maakt een leven als de ratel van een vuilnisman.” „De vent is razend!” schreeuwde Fred. „Waarom sluit hij zijn motor niet af en maakt een vol-plane landing? O wacht, hij begint nou in cirkels naar beneden te komen. Voorzichtig, ouwe jongen, duik niet zoo met den kop naar beneden ...” Maar de waarschuwing bleek nutteloos. Eerst leek het, alsof de aviateur ten slotte de machine weer in zijn macht kreeg, maar op tien meters van den grond schoot hij ineens weer stijl met den neus naar beneden en plofte neer in de weide, met een doffen slag en het gekraak van splinters. Het was een geluk, dat de benzinetank niet in brand vloog. Fred en Bram haastten zich naar de plaats van het ongeluk. Zij vonden de vliegmachine met den neus in de aarde geboord, een vleugel gebroken, en de ongelukkige aviateur bewusteloos in zijn cockpit hangend. Met vereende krachten trokken zij den jongen man voorzichtig eruit en legden hem neer op den grond. „Zeg Bram,” zei Fred, „laat jij de benzinetank leegloopen eer ze in brand vliegt, terwijl ik onzen vriend probeer bij te brengen.” Hoe Fred Aviateur werd. 12 DB AUTOGARAGE VAN BAKKER EN STAAL. interessante middag was geweest. Een half uur later was Fred in onderhandeling met een eigenaar van motor-vrachtwagens, die voor een bepaalde som de vliegmachine naar de stad zou brengen. Bram en Fred zouden dan de onderdeden uit elkander nemen en inpakken, waarna zij die in hun garage zouden bewaren tot nader order. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Van auto’s tot vliegmachines. Zes weken later was Henri de Wilde als genezen uit het ziekenhuis ontslagen en de gast van de familie Bakker aan de Tuinlaan. De heer en mevrouw Bakker, die ten zeerste sympathiseerden met den jongen man, maakte een heele drukte over den gast, dien zij lachend Lindbergh noemden. „Het is natuurlijk wel jammer,” sprak de heer Bakker, „dat er zooveel slachtoffers moeten vallen, alvorens de vliegkunst op een peil van absolute veiligheid is gebracht, maar ik ben er zeker van, dat binnen tien jaren een reis per aeroplane veiliger zal zijn dan per spoortrein. Mijn zoon Fred volgt met belangstelling de ontwikkeling van het vervoerwezen. Hij is nu automobielhandelaar en ik heb goede verwachtingen van hem.” „Daar twijfel ik geen oogenblik aan,” zei Henri de Wilde met overtuiging, „en ik ben hem zeer dankbaar, dat hij zoo goed voor mij gezorgd heeft en ook voor mijn vliegmachine, hoewel dat het minste is. Ik heb genoeg van de vliegerij. Van nu af aan blijf ik op den grond. Ik had mijn diploma nog maar een korten tijd, ziet u. VAN AUTO’S TOT VLIEGMACHINES. [k had de vliegerij opgenomen omdat een paar menden van mij connecties hebben met een vliegterrein, ergens op Katendrecht. Ik had mij ertoe laten overhalen, maar was er nooit erg enthousiast over. Van het een kwam het ande en toen ik mijn diploma had gekregen, dacht ik dat het nu ook wel tijd was om wat toeren te doen. Welnu* dien middag besloot ik op te gaan en eens wat buitenmodel zwenkingen en zoo mogelijk een looping-the-loop te maken. Ik heb zooveel geloept, dat ik ten slotte naar beneden ben geloept. Wat er eigenlijk gebeurd is, weet ik niet. Ik kan er mij weinig van herinneren. Dat is eenvoudig te verklaren,’ zei Fred. „Gedurende uw vlucht is er een lek gesprongen in uw benzine-tank en na verloop van eenigen tij hadt u niets meer. Geen wonder dus, dat uw motor begon te sputteren en tenslotte niet meer werkte.” . , , . „ ,Maar is dat nu een reden om de heele vliegerij’er aan te geven?” vroeg Fred’s vader. „Ja, dat zal ik u vertellen,” zei De Wilde. Mijn vader wenschte altijd, dat ik bij hem in de zaak zou komen. Ik had daar nooit zin in, maar ik geloof, dat deze gebeurtenis mij van meening heeft doen veranderen. Vader is bankdirecteur, weet u, van de Nationale Koopmans- bank in den Haag.” w „En wat gaat ge nu met de vliegmachine beginnen?” vroeg Bram, die met belangstelling naar het gesprek geluisterd had. „O, dat ding is nu niet veel meer waard, denk ik,” zei De Wilde. „Na dat ongeluk zal het wel aan stukken en brokken zijn.” Dat hebt ge mis,” zei Fred lachend. „Er is HOE FRED AVIATEUR WERD. natuurlijk heel wat aan te repareeren, maar, dank zij het feit, dat de weide zacht en modderig was, is het toestel niet geheel vernield. Ik zou er wel liefhebberij in hebben, ze op te knappen en er mee te experimenteeren.” „Mij best,” zei Henri, „mijnentwege moogt ge het ding houden en er mee doen, wat ge verkiest.” „Wat?” riep Fred verbaasd uit, „meent ge, dat ik de vliegmachine mag hebben, zonder er u iets voor te betalen?” „O, de kosten zijn gedekt door assurantie, maakt u zich daar maar niet bezorgd over. Maar verder ga ik mij liever aan de zaak van Vader wijden. De oude heer zal verbazend in zijn schik zijn, als hij het nieuws hoort.” „Uw ouders hebben u natuurlijk bezocht in het ziekenhuis?” „Ja zeker, verscheidene malen. Ik ga nu spoedig tiaar huis, want moeder is erg verlangend om mij weer bij haar te hebben.” * „Dat kan ik me voorstellen,” zei mijnheer Bakker. „Zeg Fred, wat zou je ervan denken, als we eens een hangar bouwden, waar je de vliegmachine kon repareeren? Ik heb zin om ;en nieuwe vennootschap op te richten. Aeroplane-fabriek van Bakker en Zoon. Als Bram ;r zin in heeft, maken we het Bakker en Staal. iVat denk je daarvan?” Eerst keek Fred zijn vader aan, alsof deze ïem voor het lapje hield, maar toen hij zag, lat het hem ernst was, vloog hij van zijn stoel :n drukte zijn vader krachtig beide handen. „O vader, dat zou prachtig zijn, fameus! Maar vat zal moeder er wel van zeggen?” VAN AUTO’S TOT VLIEGMACHINES. Mijnheer Bakker krabde zich eens achter het oor en zei: „Dat zullen we moeten afwachten.” „Mag ik ook in de vennootschap komen?” vroeg Bram. „Ik weet ook zoo’n beetje van motoren, ziet u.” „Dat zal waar zijn,” zei Fred hartelijk, „zonder jou zou de zaak niet compleet zijn. O, meneer de Wilde!” riep Fred verheugd uit, „dank u vriendelijk voor uw goedheid. Bram, sapperloot, we hebben een eigen vliegmachine!” • „O, het is me werkelijk een plezier en ik kom er gemakkelijk af,” beweerde de Wilde. De plannen werden nu verder in onderdeelen besproken en ten slotte werd vastgesteld, dat mijnheer Bakker het benoodigde geld zou leenen, en een stuk land koopen in den omtrek om er een hangar op te laten bouwen. Mevrouw Bakker had verschrikkelijk veel bezwaren in den beginne, maar ten slotte liet ze zich door vader en de geestdriftige jongelui bepraten. Met een zucht berustte zij ten slotte in het onvermijdelijke. Die moderne kinderen van den tegenwoordigen tijd toch! Och, och, wat kwam er nog van de wereld terecht? Rotterdam was in de laatste jaren zoo enorm uitgebreid, dat het de omringende plaatsen Delfshaven, Schiedam, Charlois en Katendrecht had opgeslokt. En nog steeds kwam er geen einde aan. Fred’s vader had dan ook geen kans een stuk land machtig te worden in de onmiddellijke nabijheid van de stad, maar had ten slotte een terrein gevonden nabij Oostvoorne, dat bijzonder goed geschikt was voor vliegterrein. De Noordzee was niet ver verwijderd, zoodat er HOE FRED AVIATEUR WERD. ook met watervliegtuigen geëxperimenteerd kon worden. Het bouwen van een hangar en werkplaats nam drie maanden in beslag en aan het einde daarvan werden de gereedschappen en verdere werktuigen naar Oostvoorne verhuisd en ook de onderdeden van de verongelukte vliegmachine. Op ongeveer tien minuten afstand van de stoomtram was het terrein gelegen, af gezet met een hoog, ijzeren hek. Boven den ingang prijkte een bord, waarop te lezen stond: VLIEGTERREIN BAKKER & STAAL. VERBODEN TOEGANG. En nu begon er een tijd van hard werken. Fred en Bram gingen ook driemalen per week vlieglessen nemen en kregen dan, behalve onderricht in het vliegen, ook les in het samenstellen van machines en de techniek van de vliegkunst. Weken en weken gingen voorbij, zonder dat ze den grond verlieten. Twee maanden gingen heen met het bestudeeren van het grondwerk en toen werden ze door hun instructeurs mee omhoog genomen. De volgende maal mochten zij de sturen in den cockpit hanteeren, terwijl de instructeur in den tweeden cockpit een oogje in het zeil hield. Nadat zij den heelen cursus succesvol hadden doorloopen, mochten zij een solo-vlucht maken. Een week langer voor examen doen en proefvluchten maken, en de jongens kregen hun diploma. Intusschen hadden zij de onderdeelen van de verongelukte machine uitgepakt en waren die gaan repareeren. VAN AUTO’S TOT VLIEGMACHINES. Op zekeren dag was de machine gereed voor een proefvlucht. „Nou, wie van ons gaat het eerst ermee op?” vroeg Fred lachend. „Laten we er om loten,” zei Bram. Ze waren allebei even begeerig om de eerste te zijn, maar Fred was de gelukkige. Hij nam plaats in den stuurstoel, terwijl Bram den schroef in beweging bracht. De heer en mevrouw Bakker waren ter eere van den eersten vlucht overgekomen en stonden m ietwat zenuwachtige spanning het resultaat af te wachten. De motor snorde, de schroef vloog in het rond en deed het stof naar achteren opwaaien, en daar gleed de machine over den effen baan, steeds in snelheid toenemend en dan opeens zich verheffend. Fred cirkelde een paar malen boven het terrein en zette toen koers naar de stad. De plane werd al kleiner en kleiner en was ten slotte niet meer dan een stip. Maar de tocht duurde niet lang. In een kwartier was Fred alweer terug en daalde met een meesterlijke vol-plane weer tot HOE FRED AVIATEUR WERD. vóór den ingang van den hangar neer. De anderen snelden verheugd op hem toe. „Jongen,” zei zijn vader lachend, terwijl de tranen van blijdschap en trots hem over de wangen liepen, „dat was een prachtige vlucht, die je daar maakte. Ze vliegt als een meeuw, zoo kalm en statig!” Bram stond te dansen van pret en ongeduld. Nauwelijks was Fred uit den cockpit gesprongen, of hij was er alweer in. Natuurlijk was Fred in de wolken van vreugd. De proef was geslaagd en van nu aan zouden ze zich ten volle wijden aan de verbetering van het moderne vliegtuig. Ze zouden een passagiersdienst openen naar alle landen ter wereld! VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Naar Amerika!... Wel, waarom niet? Alle Rotterdamsche bladen schreven erover: Fred Bakker en Bram Staal hadden een vliegterrein geopend nabij Oostvoorne en gingen zich bezighouden met de fabricatie van aeroplane’s. Alle leden van de Owattepanclub hadden het gelezen en er met elkander over getelefoneerd. Het gevolg was, dat er den volgenden Zondag een heele delegatie van de club op het terrein was aangekomen, om hun vrienden te zien vliegen. Natuurlijk waren ze nu allemaal ouder en een beetje bedaarder geworden, want sinds dien tijd waren er toch ook eenige jaren verloopen en een mensch verandert altijd wel wat. Fred en Bram waren heel blij, zooveel van hun vroegere vrienden bijeen te zien en ze noodigden hen tpt een ritje uit, een voor een, want er was maar plaats voor één passagier. Maar of ze nu te bang waren of dat ze Fred niet al te goed vertrouwden als piloot, niemand durfde het waagstuk te ondernemen. Piet Merkel stond met Bram te redeneeren over het nut van vliegmachines. Piet zag er niet veel toekomst iri. „Je kan mij niet vertellen,” zei hij, „dat al HOE FRED AVIATEUR WERD. dat gevlieg ergens goed voor is. ’t Is niks anders dan waaghalzerij en doodvallerij. Wat drommel, we zijn toch geen vogels en wie heeft er nou zoo’n haast om ergens heen te vliegen?” „Jij praat als een oud wijf,” zei Bram. „Binnen tien jaren zullen er evenveel passagiersvliegtuigen zijn als spoortreinen en het vervoer zal minstens vijf malen zoo snel zijn. We zullen zelfs in staat zijn, vrachtgoederen op die manier snel te vervoeren. Passagiers worden vervoerd naar alle steden van Europa, zelfs hebben we onzen eigen dienst op Indië. Ik voorspel dat we binnen korten tijd een machine zullen hebben, misschien wel met twintig motoren, die tweehonderd passagiers kan vervoeren.” „Je bent razend!” riep Piet Merkel uit. „Een machine met twintig motoren en tweehonderd passagiers zou zich nooit van den grond kunnen opheffen.” Toen de gasten vertrokken waren en Fred en Bram zich in den hangar hadden teruggetrokken, vroeg de eerste: „Wat was dat voor een gesprek, dat je met Piet had?” „Och, hij was een beetje ongeloovig op het gebied van vliegen. Hij zei, dat het tot niets nut was.” „Kan jij je nu begrijpen, dat er heden ten dage nog jongelui zijn, die zoo redeneeren?” vroeg Fred verbaasd. „Wel, wat kan het ons schelen? Dat moeten ze maar voor zichzelven uitmaken. Zeg Fred, ik blijf hier vannacht slapen. Er komt morgenochtend vroeg een lading onderdeden aan voor onze nieuwe machine en ik wil tijdig bij de NAAR AMERIKA!... WEL, WAAROM NIET? hand zijn. „Dat is goed,” zei Fred. „Ik denk, dat ik dat ook doe. Ik zal dan even naar huis telefoneeren en zeggen, dat ik niet thuiskom.” De jeugdige vennooten hadden een monteur aangenomen, die zijn vak goed verstond. Zijn naam was Jan Bos en hij was een kalme jongeman, ijverig en bekwaam. Hij wist alles van het vak af en kon een aeroplane in elkander zetten van kop tot staart. Deze monteur sliep altijd in het kleine gebouwtje achter den hangar, zpodat er altijd iemand op het terrein aanwezig was. Den volgenden morgen arriveerde de vrachtauto met de nieuwe machine. Alles was verpakt in kisten en kratten. Het nam een halven dag om alles uit te pakken en op volgorde te zetten. En opeens kwam Bram tot een verrassende ontdekking. „Zeg Fred,” riep hij uit, „wat hebben we besteld, een landplafne of een waterpl$ne?” „Een landplane natuurlijk,” antwoordde Fred. „Welnu, voor zoover ik zien kan, is die compleet. Alle onderdeden zijn present. Maar er is nog een groote kist over, die we nog niet geopend hebben en te oordeelen naar den vorm van de kist, lijken er wel een paar drijvers in te zitten.” „Waar is die kist?” „Achter den hangar, bij de andere kratten. Kom maar eens kijken.” Fred volgde zijn vriend en met vereende krachten openden zij de groote kist. Het was, zooals Bram vermoed had. Twee gloednieuwe drijvers waren er keurig in verpakt. „Zeg, als we die schuitjes eens aan de machine HOE FRED AVIATEUR WERD. „De prijs van de Martinplane alleen is tienduizend gulden,” zei hij. „Maar we hebben er een nieuwe uitvinding aan verbonden, die de prijs wat hooger maakt.” „Een nieuwe uitvinding? Dat is interessant. Wat is het?” „We hebben er patent voor aangevraagd,” verzon Fred, „zoodat onze rechten beschermd zijn.” „U heeft een patent? Werkelijk? En mag ik de machine zien?” „Ja, ik zou niet weten, waarom niet,” besloot Fred. „Komt u maar mee.” Het volgende oogenblik liet Fred den bezoeker zien, hoe men naar willekeur de wielen of de pontons naar beneden kon brengen. De Amerikaan stond verbluft. Maar dan scheen opeens zijn ondernemingsgeest te ontwaken. Hij greep Fred’s beide handen en drukte ze enthousiast. Hij scheen geen woorden genoeg te kunnen vinden om zijn blijdschap en bewondering uit te drukken. „Mr. Bakker,” riep hij uit, „je bent een wonder, een genie, een ik-weet-niet-wat! ! !” Maar Fred haastte zich zijn vriend Bram naar voren te trekken. „Hier is de ware schuldige,” zei hij glimlachend. „Mr. Spear, dit is Bram Staal, mijn deelgenoot en rechterhand. Hij is de man, die het idee uitgevonden heeft.” Nu maakte Mr. Spear zich meester van Bram’s handen en drukte die krachtig. Maar opeens scheen hij heel ernstig te worden. Hij liet de beide jongemannen voor een oogenblik aan hun lot over en liep, met de handen op den rug, een NAAR AMERIKA J... WEL, WAAROM NIET? paar malen voor den hangar heen en weer. Toen kwam hij weer op hen af, bleef stilstaan en zei: „Hoe zouden jullie het vinden om naar Amerika te gaan en voor mij te werken? Vrije overtocht en alle kosten betaald. Goede betrekking op mijn vliegterrein in Long Island en om te beginnen vijftig dollars per week salaris. All right?” Fred en Bram stonden te kijken of ze een klap van den molen te pakken hadden. »W... ww... wat?” riep Fred ten slotte uit, „naar Amerika?” De Amerikaan knikte glimlachend. „Sure,” zei hij, „waarom niet?” ZESTIENDE HOOFDSTUK. In het land van de wolkenkrabbers. Nadat Mr. William Spear de jongelui veriaien had met de belofte, dat hij den volgenden morgen terug zou komen, was het sluitingstijd en gingen Fred en Bram huiswaarts. Ondertusschen hadden zij een geanimeerd gesprek over het hun gedane voorstel. . , „Ik kan er maar niet over uit, beweerde Bram, „dat ons zulk een voorstel aan de hand is gedaan.” „Ik net zoo min,” zei Fred. „Het is grappig, zooals die Amerikanen te werk gaan. Denken een oogenblik na en steken van wal. Wij zouden wekenlang noodig hebben om zoo’n besluit te nemen. Hij niet. Hij loopt een paar keer heen en weer en laat de bom barsten. En zegt ons dan dat hij morgen antwoord wil hebben. Nou vraag ik je, hoe kan je nou ineens zulk een besluit nemen? Je zult ze er thuis over hooren! Thuis werd er heel wat over gehoord. Mevrouw Bakker wilde er niets van weten. Papa kuchte en krabde zich achter de ooren, wist ook niet, wat te zeggen en dacht na. Amerika. Weg uit Holland, uit Rotterdam, waar al de goeie, ouwe vrienden waren. Zijn zoon Fred, van wien IN HET LAND VAN DE WOLKENKRABBERS. hij zooveel hield, wou naar Amerika!... Misschien wel voor goed. Misschien zou hij hem nooit weer terug zien! Die gedachte was verschrikkelijk. Mijnheer Bakker had alles voor zijn jongen over en zou hem altijd, tot zijn laatsten ademtocht terzijde staan. Maar hem voor goed afstaan aan een vreemd land en zich van het plezier beroofd zien, om den jongen te volgen Ün in zijn ondememing, neen, dat was den liefhebbenden vader een beetje te bar! , T°e,n’ 0Peens, schoot hem een idee door het hoofd! Hij sloeg met de vuist op tafel en riep uit: „Ja, dat zullen we doen!” Moeder, Fred en Bram keken hem vragend „Wat zullen we doen, manlief?” „We gaan mee met de jongens! Ik zou er looit in toestemmen om afstand van Fred te loen, ik kan hem niet missen en hij ons niet. s het met waar, Fred?” Jred moest beamen, dat het waar was, want nj hield zielsveel van zijn ouders, en al was iet voorstel van den Amerikaan dan ook wel teel aantrekkelijk, hij had weinig zin om zijn •uders te verlaten. „Welnu, moeder, we gaan. mee,” sprak de eer Bakker. „We zijn nog zoo oud niet, dat re met eens een stuk van de wereld kunnen aan zien en ik wil toch ook wel eens een kijkï in Amerika gaan nemen, waarvan ik al zooeel gelezen heb.” Moeder had eerst weer heel wat bezwaren, aar vond toch ten slotte het plan niet kwaad. Let zou voor de oudelui meer een vacantie *iin HOE FRED AVIATEUR WERD. en Fred behoefde er toch zeker niet zijn heele leven te blijven? Tot laat in den nacht werd het plan besproken en ten slotte werd er besloten, dat het terrein met hangar, werktuigen, vliegtoestellen, etc. verkocht zouden worden en het huis zou worden gesloten voor onbepaalden tijd. De heer en mevrouw Bakker zouden met de jongens meegaan en tijdelijk in de Vereenigde Staten gaan wonen, een plan, dat ten slotte door allen luide toegejuicht werd. Het is ondoenlijk, al de avonturen en lotgevallen te vertellen, die de familie Bakker en Bram up de Veendam meemaakte. Maar in New York Degon de pret pas. Op de boot al, toen ze de haven binnenstoomden en het standbeeld van Liberty passeerden, vroeg een der dames: „Waarom hebben ze daar een standbeeld van een juffrouw neergezet?” Fred schoot in een lach en zei: „Dat is de Maagd van Holland. Ze is van de Nieuwe Markt weggeloopen en nou heeft ze er spijt van en staat maar te zwaaien of er alsjeblieft iemand haar weer terug wil brengen. Toen mevrouw Bakker de wolkenkrabbers van New York in het oog kreeg, vroeg ze verbaasd: „Gunst, hebben ze daar zooveel kerken?” Later wandelden ze door de stad. De heer Bakker, die natuurlijk niet met de verkeersregeling op de hoogte was, stak een straat over. In een oogenblik blies een politie-agent zijn fluit en commandeerde hem, terug te gaan. Later hoorde hij, dat men op dat uur die straten niet IN HET LAND VAN DE WOLKENKRABBERS. kon oversteken, als het seinlicht rood was. Een oogenblik later veranderde het in groen en dan was de doortocht vrij. Het verschrikkelijke rumoer in de straten, het gedaver der treinen over viaducten, het snorren der duizenden taxi’s en het gerommel der ondergrondsche sporen was een beetje teveel voor den heer en mevrouw Bakker en ze waren blij, toen een trein hen in he»/rVee* kalmere Long Island bracht. Mr. William Spears, de millionnair-fabrikant van vliegmachines, had zijn auto naar het station gestuurd om de familie Bakker en Brafti* af te halen. Mr. Spear was zelf verhinderd om de reizigers te verwelkomen, maar de chauffeur was een vriendelijk mensch, die behulpzaam hunne valiezen oplaadde en ze een plaats aanwees op de zachte kussens. Het stadje droeg den bijbelschen naam van Babylon en maakte een prettigen mdruk op de Hollanders. Hier waren geen torenhooge wolkenkrabbers, maar aardige, prettig-uitziende woningen, omringd door boomep***^ grasperken. Ze reden langs de prachtige. vitfpfe: van Mr. Spear en verbaasden zich erovi^/nÊeSÏ*een gezin zulk een enorm kasteel kon bfificéi^UrW, zonder minstens twintig kamers teveel ben. Op met meer dan twee kilometer waren de uitgestrekte vliegterreinen varfSS? deCnvpr ^er°nau.tlcEnterprises gelegen. Fred telde over de dertig hangars en daarin was ruimte voor een groot aantal vliegtuigen. , *?et hoofdkantoor hield de auto stil en deeMe de chauffeur hen mede, dat Mr. Spears 1Lr1^-ïUreaU ^erwachtte- De verwelkoming was hartelijk en Mr. Spears zond zijn privé^ secretaris met de jongelui mee, om ze hun kwar- HOE FRED AVIATEUR WERD. tieren aan te wijzen. De heer en mevrouw Bakker begeleidden hen op dien tocht, want ze waren heel benieuwd om te zien, in welke omgeving de jongens nu zouden leven en werken. Gelukkig kregen ze aangrenzende kamers en toen ze goed en wel geïnstalleerd waren, gingen ze weer terug met de oudelui om kamers voor hen te bespreken in het hotel. Mijnheer Bakker kreeg permissie van Mr. Spears om het terrein te bezoeken wanneer hij dat verkoos, zoodat hij voortdurend in staat zou zijn, het werk en de vorderingen van de jongens gade te slaan. De eerste dagen werden doorgebracht met het kennismaken van de verschillende afdeelingen in het bedrijf. Hoewel de meeste fabrieken van vliegmachines niet hun eigen motoren maken, was Mr. Spears’ inrichting een uitzondering op dien regel. Hij maakte zijn eigen, speciale motoren. Hij was een zeer voorzichtig en slim zakenman, die aan niemand het succes van zijn onderneming te danken had. Het was zijn eigen ondernemingsgeest en bekwaamheid, die hem tot den top van den maatschappelijken ladder hadden doen stijgen. Als jongeman was hij begonnen in een autofabriek. In dien tijd was hij zeer arm. Zijn eerste werk was geweest het afwasschen van bemodderde auto’s. Toen was hij helper geworden in een machine-werkplaats en langzamerhand opgeklommen tot meesterknecht. Later was hij monteur geworden op een vliegterrein, toen de eerste vliegmachines nog tamelijk primitief waren. Hij had het vak van den grond af geleerd en zich langzamerhand opgewerkt tot de plaats die hij thans innam. Hij kende nu de IN HET LAND VAN DE WOLKENKRABBERS. geschiedenis van Fred Bakker en Bram en zag in die jongens een herhaling van zijn eigen levensloop. Dat vond hij aardig en hij voelde zich sterk aangetrokken tot de jongens, in wien hij groote beloften voor de toekomst zag en bovenal een paar werkkrachten, die hij in zijn fabriek goed gebruiken kon. Toen Fred en Bram alle plaatsen op het terrein hadden bezocht, werd hun een loods aangewezen, waar ze voorloopig werken zouden en zich met de routine van het werk vertrouwd maken. ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Fred doet twee belangrijke ontdekkingen. Het was den chef van de machine-werkplaats al spoedig gebleken, dat de twee jonge mecaniciens uit Holland bijzonder goed op de hoogte waren met de constructie van motoren. Zij hadden een speciale liefhebberij in het experimenteeren met nieuwe modellen en trachtten voortdurend verbeteringen aan te brengen. In de vierde week sinds hun aankomst deed Fred zijn eerste belangrijke ontdekking. Hij had in het laboratorium proeven genomen met een mengsel van benzine, petroleum en alcohol en na tallooze proefnemingen was hij erin geslaagd een verhouding te krijgen, die het aantal paardekrachten van een bepaalden motor bijna verdubbelde. Teneinde deze nieuw-uitgevonden brandstof' goed tot zijn recht #te laten komen, was het noodig geweest, eert kleine verandering in de constructie van de&pears’ motor aan te brengen. De jongens hadden deze ontdekking strikt geheim gehouden en zelfs Mr. Spears was er tot nog toe niets van gewaar geworden. In de nabijheid van het vliegterrein was de FRED DOET BELANGRIJKE ONTDEKKINGEN. j-iong JLsiana Joay, aie in den Atlantischen Oceaan uitliep. Verscheidene van de geëmployeerden hielden er kleine motorbootjes en zeiljachtjes op na en al die scheepjes lagen rustig in de baai te dobberen. Nu had Fred kans gehad om een van die kleine motorbootjes over te nemen van een man, die het zelden gebruikte. „Waarom heb je dat nu gedaan?” vroeg Bram, niet begrijpend, wat Fred in den zin had. „Daar heb ik mijn redenen voor,” zei Fred geheimzinnig. „Weet je wat, Bram? Ik zal het je vertellen, maar het moet voorloopig een geheim tusschen ons blijven.” „All right,” zei Bram, „voor den dag ermee!” „Welnu Bram, ik ga dat kleine motortje uit die boot nemen en er een nieuwe, verbeterde inzetten. Dan vullen wij den tank met onze nieuwe benzine en zullen eens zien, welk een snelheid wij bereiken.” „Maar kerel, die motoren zijn voor vliegmachines, en veel te zwaar voor zoo’n bootje.” „Natuurlijk. Maar ik ga er een kleiner model voor maken en nu heb ik zoo gerekend: als ik met die verbeterde motor een bijzonder groote snelheid kan bereiken in het water, dan kunnen we zeker in de lucht een nog veel grooter snelheid verkrijgen.” „Dat is zoo. Ik ben echter benieuwd om je resultaat te zien.” » Bram zag het resultaat eénigen tijd later. Fred had het bootje van het nieuwe model motor voorzien en den tank gevuld met de nieuw uitgevonden benzine. Hij zou nu de eerste proefneming doen. Verschillende andere geëmployeerden, die weinig HOE FRED AVIATEUR WERD. aandacht hadden geschonken aan Fred’s gescharrel met de motorboot, kwamen nu toch eens kijken, want ze hadden gehoord, dat de jongen een paar verbeteringen had aangebracht, waarvan ze den uitslag wel eens zouden willen zien. Het was Zaterdagmiddag en het werk lag grootendeels stil. Fred was bezig in de boot met het regelen van den gastoevoer, waarmee hij wat moeite scheen te hebben. Er waren natuurlijk een paar grappenmakers onder de toeschouwers, die allerlei spottende opmerkingen maakten. „Hee, Fred, span er liever een paard voor!” „Wat heb je in je tank, jongen? Haarolie?” „Vergeet je reddingsboei niet, Fred.” Maar Fred stoorde zich niet aan al dat geklets, hij repareerde den koperdraad, die de magneten verbond, zette het contact aan en opeens begon de motor te sputteren en te gonzen met een oorverdoovend lawaai. Ten slotte pakte ze en deed den schroef met een enorme kracht in het water rondslaan. Toen haalde hij den hefboom over en ging het bootje vooruit. Hij vergrootte den gastoevoer geleidelijk, het ging sneller en sneller en ten slotte was de stuwkracht van den schroef zoo sterk, dat de boot zich in het water oprichtte en alleen op den achtersteven voortgleed met steeds toenemende vaart. Fred zette zich schrap en hield het kleine roer, voorzichtig de baai rondcirkelend, terwijl het bootje voortvloog als een meeuw, met een tot hier toe ongekende snelheid. Nu spotten de toeschouwers niet meer, maar uitten kreten van verbazing en bewondering. FRED DOET BELANGRIJKE ONTDEKKINGEN. Bram maakte bokkesprongen van pret en zij'n uitgelaten blijdschap deelde zich aan de anderen mede. Iedereen mocht de Hollandsche jongens gaarne lijden, zij hadden zich in korten tijd vele vrienden verworven. Natuurlijk wilden zij van Bram te weten komen op welke manier zijn vriend Fred zulke wonderlijke resultaten had verkregen, maar Bram beweerde, dat hij er zelf net zooveel van wist als zij en dat het Fred’s privé-geheim was. Na eenige malen rondgevaren te hebben, keerde Fred weer naar de landingsplaats terug en nam de loftuitingen en felicitatie’s van de toeschouwers in ontvangst. Een dezer scheen bijzondere belangstelling voor Fred’s nieuwe uitvinding te toonen. Hij was de chef van een der hangars. Deze man, George FRED DOET BELANGRIJKE ONTDEKKINGEN. dat van plan is.” Maar Bram had het zoover niet mis. Toen Fred dien avond op bezoek ging bij' Mr. Black, scheen deze in het eerst geen ander plan te hebben, dan het zij'n j'ongen bezoeker zoo aangenaam mogelijk te maken. Maar natuurlijk kwam het gesprek al spoedig op het werk en de gebeurtenissen der laatste dagen op het terrein. Een gewoon gesprek inderdaad, vermengd met het verhalen van de lotgevallen van sommige moedige aviateurs. Fred vond Mr. Black een aardigen gastheer, die leuk vertellen kon en zijn verhalen met tal van grappen doorspekte. En toen, zoo gewoontjes-weg, vroeg Mr. Black: „En vertel me nu eens iets van je motorboot, Fred. Ik heb vanmiddag met belangstelling je proefvaart gadegeslagen en ben benieuwd om eens van je te hooren, op welke manier je zoo’n buitengewone snelheid hebt bereikt?” Fred glimlachte eens en zei: „Hoor eens, om u de waarheid te zeggen, Mr. Black, het is een nieuw idee, en ik geef het maar niet zoo uit. Het is maar een voorloopige proefneming, ziet u. Maar als ik slaag zal het een enorme verbetering in de vlieg-techniek teweeg brengen.” . Mr. Black knikte toestemmend. „Daar twijfel ik geen oogenblik aan,” sprak hij ernstig. „Wat zou je ervan zeggen, Fred, als ik je eens een groote som geld aanbood voor je nieuwe ontdekking? Dat wil natuurlijk zeggen, als je gereed bent met je proefnemingen en het inderdaad blijkt, dat je nieuwe idee werkt.” „O neen, Mr. Black, daar kan ik voorloopig Hoe Fred Aviateur werd. 14 HOE FRED AVIATEUR WERD. nog niet aan denken. In de eerste plaats is het nog lang niet zeker, dat mijn proefnemingen met den vliegmotor succes zullen hebben en dan, in de tweede plaats, zou ik niet anders kunnen doen, dan mijn patroon, Mr. Spears, het idee aan de hand doen. Ik werk in ieder geval in zijn dienst, ziet u, en gebruik zijn materiaal, ik besteed er zijn tijd aan, waarvoor ik zijn geld ontvang en nu kan ik natuurlijk niet de resultaten van mijn werk aan u verkoopen.” Mr. Black begreep dat, maar hij was teleurgesteld. Fred was er niet toe over te halen, voor geld afstand van zijn geheim te doen. Het was, alsof Mr. Black na die weigering niet meer zoo vriendelijk en hartelijk was. De gesprekken verflauwden merkbaar en Fred voelde, dat het maar beter zou zijn, als hij heenging. Met een vriendelijken groet liet zijn gastheer hem uit, hem op het hart drukkende, spoedig eens weer te komen. Het was zomer en drukkend heet. Zelfs de nabijheid van het zeewater koelde de atmosfeer maar weinig af. De nachten waren al even drukkend als de dagen en het was Fred bijna niet mogelijk te slapen. Op zekeren nacht — hij had al urenlang onrustig heen en weer gewoeld op zijn warme bed — kon hij het niet langer uithouden. Hij schoot wat kleeren aan en ging naar buiten. Op het vliegterrein was alles rustig. Fred besloot maar eens wat rond te kuieren en een poosje aan den waterkant te gaan zitten. Hij liep achter de hangars om, die zwarte monsters leken in den donkeren nacht. Hij kwam juist vanachter een dier lange loodsen te voorschijn, EEN VLIEGENDE ZEEBOOT. Hollanders zelf het plan hebben gehad, het model te stelen?” „Beslist, dat is mijn opinie. Zij zijn altijd aan het experimenteeren met uw onderdeden en werktuigen en het zou me niet verwonderen, als zij in verbinding stonden met een concurreerende maatschappij, en hen al uwe plannen en modellen verkochten. Mr. Spears stond verplet. „Voor den duivel, daar kunt ge wel eens gelijk aan hebben, Mr. Black!” riep hij uit. „En te denken, dat ik die jongens heelemaal op mijn kosten uit Holland heb laten komen, denkende, dat ze veelbelovende werktuigkundigen waren! Stommeling, die ik was!” Mr. Spears liep in groote opgewondenheid heen en weer. Hij ging te keer als een tijger in zijn kooi en eindigde met Black op te dragen, beide Hollanders oogenblikkelijk bij hem te zenden. Eenige oogenblikken later traden Fred en Bram het privé-kantoor binnen, niet vermoedende, wat hen boven het hoofd hing. Mr. Spears keek hen een oogenblik onderzoekend aan, maar kon geen spoor van zenuwachtigheid of schuldbewustzijn op hun gelaat ontdekken. „Ik heb jullie laten terugroepen,” sprak hij, „omdat het schijnt, dat ik mij in jullie vergist heb. Een uurtje geleden was ik je dankbaar, omdat je zoogenaamd den diefstal van mijn model ontdekt had. Maar nu zal ik je dankbaar zijn, als je mij vertellen wilt, waar julli^ het hebt verstopt of aan wien je het hebt verkocht?” „Mister Spears!” riep Fred uit, „denkt u wer- HOE FRED AVIATEUR WERD. kelijk, dat wij... O maar, dit is verschrikkelijk! Wie heeft u dat ingefluisterd?” „Het doet er niet toe, wie het mij heeft ingefluisterd, maar ik ben tot de ontdekking van zekere dingen gekomen, die mij lang niet aanstaan en die mij bewijzen, dat ge het vertrouwen, dat ik in jullie gesteld heb, niet waardig zijt. En wat is het, dat ik hoor omtrent allerlei proefnemingen met mijn modellen en werktuigen? Voor wien zijt ge aan het werk? Zijt ge in dienst van een concurrent? Natuurlijk, dat is het. Ge verkoopt mijn plannen en uitvindingen aan een andere compagnie en.. „Houdt op!” schreeuwde Bram, „dat zijn allemaal grove leugens, Mr. Spears! Wij hebben nog nooit van ons leven iets van u gestolen en onze experimenten zijn niet voor concurreerende zaken, maar voor u. De eenige reden, waarom we er tot nog toe niet met u over gesproken hebben, is, dat we er nog niet geheel en al mee gereed zijn. Maar nu noodzaakt u ons met het geheim voor den dag te komen. We hadden het gaarne nog wat stil gehouden en het u als een verrassing meegedeeld. Vooruit, Fred, vertel het hem nou!” Met oogen vol verbazing had Mr. Spears Bram aangestaard, terwijl deze vol vuur en verontwaardiging de misdaad ontkende, en er scheen ook iets van bewondering in dien blik opgesloten te zijn. Hij wendde de oogen nu naar Fred. „Wel, Mr. Spears,” zei Fred op kalmen toon, „in de laatste weken is het mij gelukt een formule voor een nieuwen brandstof samen te stellen, die, gebruikt in een door mij verbeterde EEN VLIEGENDE ZEEBOOT. motor, het aantal paardekrachten verdubbelt. We gingen juist vandaag voor het eerst een proefvlucht maken met het nieuwe toestel en hadden u dan willen uitnoodigen om het resultaat ervan bij te wonen.” Mr. Spears, die alleen maar tijdelijk door de inblazingen van Mr. Black de jongens verkeerd beoordeeld had, veranderde opeens en voelde duidelijk, dat Fred de waarheid sprak. „Is dat waar?” vroeg hij. „En wanneer heeft die proefneming plaats?” „Vanmiddag om twee uur, Mr. Spears. En dan zullen we u ervan overtuigen, dat onze uitvinding een geheele omwenteling teweeg zal brengen in de plane-industrie. Met vier of vijf van die motoren kunnen we een ontzaglijke drijfkracht verkrijgen, die ons in staat zal stellen, machines te bouwen van reusachtige afmetingen. Wij hebben teekeningen op onze kamers, die u een idee zullen geven van onze plannen.” „Voor den duivel, jullie bent kranige kerels, en ik moet je mijn verontschuldigingen aanbieden voor de wijze, waarop ik je voor een oogenblik beoordeeld heb... Maar het was de HOE FRED AVIATEUR WERD. schuld van... van... oh, wel, dat doet er niet toe...” Bram en Fred verlieten het vertrek en wandelden terug naar hunne werkplaats. „Wie zou het hem ingeblazen hebben, denk je?” vroeg Bram. Fred glimlachte eens. Hij herinnerde zich heel goed zijn bezoek aan Mr. Black, en hoe verlangend die was om zijn plannen en modellen te koopen. „S-s-s-st,” zei hij, „ik heb mijn vermoedens. Maar vóór ik wat zeg, moet ik eerst een beetje detective-werk doen. Kom, we hebben nog een en ander te doen, vóór we Mr. Spears een demonstratie kunnen geven. De rest komt later wel terecht.” „Het lijkt mij toe,” mompelde Bram, „dat Mr. Black een buitengewone belangstelling in ons heeft. Wat zou hij in zijn schild voeren?” Fred floot voor zich heen; hij had zoo zijn eigen gedachten. De hoofdopzichter van het vliegterrein, een alleraardigste man die den naam Bancroft droeg, had eenigen tijd geleden aan Fred en Bram toestemming gegeven, hangar nummer 12 te gebruiken voor hunne experimenten. Hierin gingen ze nu aan het werk en in een paar uurtjes hadden ze de machine gereed voor den eersten proefvlucht. Mr. Spears was dien middag aanwezig met eenige vrienden. Hij was zeer benieuwd om te zien, wat de twee jonge Hollandsche monteurs SEN ADDER IN HET GRAS. ian den geheimzinnigen Mr. George Black, den ïoogenaamden onderdirecteur en chef van Mr. Spears! Wat had deze nu weer in den zin? George Black was in werkelijkheid niets anjers dan de betaalde spion van een concurreerende firma, de Red Motor Corporation, en was uitgezonden om geheimen en teekeningen machtig te worden. In den laatsten tijd had Black bijzondere moeite gedaan, om Freds geheim te vermeesteren, maar dat was hem tot nog toe niet gelukt. Met verbeten woede had hij de voltooiing van het monsterschip gadegeslagen. Jaloerschheid en afgunst hadden hem tot het uiterste gedreven en ten slotte had hij het plan opgevat den proeftocht te laten mislukken en zoodoende Fred en Bram groot nadeel toe te brengen. Te dien einde had hij zich verstopt in de cabine van de plane en had gewacht, tot alle werklieden den hangar verlaten hadden. Nu kwam hij behoedzaam den ladder af, die naar. den beganen grond leidde. Eerst wilde hij zich ervan overtuigen, dat er niemand anders in de loods was behalve hijzelf. Toen hij zich op dat punt tevreden had gesteld, klom hij weer in de machine, nam een schroevendraaier en een buigtang uit den zak en ging aan het werk. Op datzelfde oogenblik waren Fred Bakker en zijn vriend Bram aan het andere einde van het vliegterrein. Zij hadden bij Mr. Spears gedineerd en waren nu op weg naar den hangar, om de monstermachine nog eens aan een inspectie te onderwerpen. Op hun weg daarheen pas- Hoe Fred Aviateur werd. 15 HOE FRED AVIATEUR WERD. seerden zij den cabine van Mr. George Black en Fred vond het wel een geschikt oogenblik, dezen eens een onverwacht bezoek te brengen. Je kont nooit eens weten. Denkende, Mr. Black op dit oogenblik wel in zijn kamers te vinden, klopten zij aan. Toen er geen antwoord kwam, probeerde Fred de deur eens en merkte, dat die niet op slot was. De beide jongelui traden binnen en riepen den naam van den bewoner. In de stilte van de kamer was alleen het getik van de klok hoorbaar. Nog eens riep Fred op luiden toon: „Mr. Black! Where are you?” Maar wie er ook antwoordde, Mr. Black zeker niet. De kleine cabine bestond uit een zit- en slaapkamer en Fred had al spoedig zich ervan overtuigd, dat Mr. Black afwezig was en waarschijnlijk vergeten had, de deur achter zich te sluiten. In een hoek van de zitkamer was een kleine schrijftafel, waarop boeken, teekeningen en plannen verspreid lagen. Door nieuwsgierigheid gedreven wierp Fred een blik op deze plannen, waarvan de meeste copieën bleken te zijn van modellen, zooals die door Mr. Spears gebruikt werden. Daar was op zichzelf niets vreemds of verdachts in, daar Black natuurlijk die plannen in handen kreeg om het werk te contróleeren. Vóór Fred eraan dacht, dat hij een groote onbescheidenheid beging, had hij een lade van de schrijftafel geopend en vond daarin een stapel brieven. Sommige daarvan waren afkomstig van de Red Motor Corporation in Chicago. En aan de meesten was een copie vastgespeld van het antwoord, dat Black hen gezonden had. HOE FRED AVIATEUR WERD. hopige worsteling. Beide partijen hadden met groote moeilijkheden te kampen. Black was veel grooter en zwaarder dan Fred, en zijn gewicht deed alle beenderen in Fred’s lichaam kraken, terwijl Black’s voeten in hunne bewegingen belemmerd werden door het touw. Dat was maar goed ook, want daardoor kon hij zich niet vlug genoeg bewegen. Hij gebruikte echter zijn vuis¬ ten en het leek wel of hij van plan was, om Fred de oogen uit het hoofd te stompen. Toch gelukte het Fred zich vanonder den zwaren kerel los te werken en hem een slag met den vuist tusschen de oogen toe te brengen, die hem voor een oogenblik naar zijn verstand deed zoeken. Maar Black liet zich daardoor niet lang uit het veld slaan. Met een kreet van verbeten woede greep hij Fred bij de keel met beide handen en langzaam, langzaam sloten zijn vingers zich. Daar klonken voetstappen, een deur werd ■REN ADDER IN HET GKAb. geopend en onmiddellijk daarna draaide iemand de Hchten aan, waardoor de geheele hangar plotseling oplaaide in een helderen gloed. Brfm gevolgd door Mr. Spears en een aantal trouwe helpers, kwam op de vechtenden toestormen en met behulp van de anderen bjd hg» spoedig van elkaar gescheiden. De arme Fred was er treurig aan toe. De tong hing hem u den mond en zijn gelaat was paars. De mannen droegen hem oogenblikkelijk naar het kleine veldhospitaal, waar hij door den dokter onderhanden werd genomen. , Intusschen werd Mr. George Black in arrest gesteld.schurk,,, brul(je Mr. Spears hem toe. „Is dat de dankbaarheid, die je mij betoont voor alles, wat ik voor je gedaan heb? Vooruit, mannen, naar de gevangenis met hem en ik zal zorgen, dat hij er voorloopig niet uit komt! TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Besluit. Courantenbericht: PROEFTOCHT MET „DE VLIEGENDE HOLLANDER”. GEWELDIG SUCCES! Hedenmorgen had de eerste officieele proefvlucht plaats van de monster-trans-atlantic plane „De Vliegende Hollander”, zoo genoemd naar de beide jonge Hollanders, volgens wier plannen de machine is gebouwd. De reusachtige afmetingen van dezen kolossalen vogel slaan den toeschouwer met stomme verbazing. Twintig enorme motoren zijn bevestigd aan en tusschen de geweldige vliegdekken en het gedonder, dat deze motoren veroorzaken, doet denken aan een tornado. Honderd-zestig passagiers en een bemanning van veertig personen, benevens alle voorraden voor zulk een leger vereischt, werden met de „Vliegende Hollander” omhoog genomen alsof het een veertje was... Dan volgde een kolommenlange beschrijving van het vliegtuig en den eersten vlucht, waarna het bericht aldus eindigde: BESLUIT. Er had een luncheon plaats in het RitzCarlton Hotel, waaraan de burgemeester van New York en de Gouverneur van den Staat deelnamen. De jonge Hollanders, Fred Bakker en Bram Staal werden luide gehuldigd en de zaal leek wel een bloementuin. De beide vrienden zijn van plan een reis naar Holland te maken met de „Vliegende Hollander en hunne geboortestad, Rotterdam, een bezoek te brengen. Op dien tocht zullen zij vergezeld zijn van hunne ouders en Mr. Spears, den eigenaar van de Spears’ Aeronautic Enterprises, terwijl een groot aantal gasten zal worden uitgenoodigd om voor rekening van den millionnairfabrikant den tocht over den Atlantischen Oceaan mee te maken. Rotterdam en de Rotterdammers waren in een staat van zenuwachtige opwinding. Twee van hun jonge zonen, nog maar eenige jaren geleden als monteur naar Amerika vertrokken, zouden terugkeeren als de ontwerpers en piloten van de nu reeds wereldberoemde „Vliegende Hollander ! En morgen... morgen was de dag, waarop deze geweldige koning der lucht boven de stad zou zweven en een groet brengen aan de stadgenooten van de twee jonge bestuurders! Het vliegterrein Waalhaven was met honderden vlaggen versierd en er was een receptiecomité bijeen geroepen, met aan het hoofd den burgemeester, want men wilde niet onderdoen voor New York! En toen den volgenden middag de „Vliegende Hollander” in de verte zichtbaar werd en met sroote snelheid naderde... toen het gegons en HOE FRED AVIATEUR WERD. gesnor der motoren aangroeide en ten slotte als een storm over de stad ging, toen steeg er uit duizenden kelen een gejuich op, dat met het gedonder der motoren wedijverde. Driemalen cirkelde de monsterplane over de stad en streek dan, statig en kalm, op het vliegterrein neer. De politie trachtte de menigte terug te houden, maar bezweek ten slotte voor dien taak, die hen te machtig was. Drommen verbraken het politiecordon en renden naar voren om Fred en Bram en den heer en mevrouw Bakker de handen te drukken. Zij werden op de schouders van de menigte geheschen en in triomf het veld rondgedragen. De arme burgemeester en zijn receptiecomité moesten wachten, tot de dolzinnige menigte wat tot kalmte gekomen was. Met behulp van de politie werd ten slotte de orde weer wat hersteld en nu konden de welkomst-speeches worden afgestoken. Bloemen werden aangedragen en daarop werden Fred en Bram in een groote auto geplaatst. Vader en moeder Bakker met Mr. Spears in een tweede en daarachter kwamen de auto’s van den burgemeester en andere waardigheids-bekleeders. Een muziekcorps ging voorop en de parade trok door de straten van Rotterdam, dat nog nooit zulk een geestdriftig schouwspel had meegemaakt! De „Vliegende Hollander” werd aan het publiek ter bezichtiging gesteld en de couranten wijdden er lange kolommen aan, luid den lof verkondigend van de beide, talentvolle stadgenooten. BESLUIT. Een week later werd de reis hervat en ging men een reis om de wereld maken. Maar dat is weer een heel nieuw verhaal en misschien vertellen we u daar later wel eens meer van, als er nog eens een boek over Fred Bakker verschijnt, en dat zullen we dan noemen: „Fred en De Vliegende Hollander”. EINDE. INHUUU loofdst. I. Fred krijgt een auto en de pret begint ... 7 II. Bram heeft een koopje en noemt het de koffie¬ molen III. De keet met den koffiemolen 32 IV. Fred leert zijn vriend Bram wat nader kennen . 48 V. Bram’s manchetknoop VI. Bederf in het voetbalspel . . • • • • • '’ - VII. Een vergadering van Owattepan, gevolgd door meer dwaasheid VIII. Karsten krijgt een lepeltje van zijn eigen medicijn 101 IX. Vliegmachines en Jazzmuziek 109 X. Fred heeft een verjaarspartijtje en Mijnheer Broms telefoneert om de politie .... 122 XI. Fred’s laatste zomervacantie brengt een onge¬ woon avontuur 135 XII. De nieuwe zaak en een ongelukkige klant. . 147 XIII. De Autogarage van Bakker en Staal en wat ermee gebeurde 1®4 XIV. Van auto’s tot vliegmachines 182 XV. Naar Amerika!... Wel. waarom niet? . . .189 XVI. In het land van de wolkenkrabbers . . . .198 XVII. Fred doet twee belangrijke ontdekkingen . . 204 XVIII. Een Vliegende Zeeboot * 214 XIX. Een adder in het gras,.... 223 XX. Besluit 232