ENNY DUDOK „Oh Evert als vader komt dan eerst Tia waar» schuwen " blz. 152) ENNY DUDOK EEN BOEK VOOR OUDERE MEISJES DOOR HANS DE LA RIVE BOX J. PHILIP KRUSEMAN — UITGEVER — 's GRAVENHAGE 1 Een gezellig rommelige meisjeskamer met wel vijf schemerlampjes, een paar dozijn kussens in fantastische kleuren, een aroma van sigarettenrook, parfum en citroenlimonade, weemoedige klanken van een van nieuwheid fonkelend accordeon door vaardige meisjesvingers bespeeld en dan het zestal in kwestie. Elsie van Greeve, slank, donker en opgewonden. Tia Vogel, klein en tenger naast den acht jaar ouderen reus Evert, met wien zij in Mei in het huwelijksbootje zou stappen. Tia met haar geestig muizengezichtje, haar rake opmerkingen en haar verering voor al wat blond, krachtig en man was. Zij en Evert van Oordt vormden een prachtig paar en beiden konden zich verheugen in de vriendschap van ieder, die hen kende. Willy Vrieling, de tengere, donkerogige, notariszoon, die een zwak voor Engelse sigaretten en hot-jazz had en in Hilversum bekend stond als de best geklede jongeman. Willy met zijn ironische glimlach, een glimlach, die van levenswijsheid sprak, hoewel zelfs de vier en twintigjarige zoon van een notaris nauwelijks weet wat levenswijsheid is. Maar in ieder geval een charmant en vlot type, die een geestige speech ten beste kon geven en achter het stuur van zijn knalrode race-auto een goed figuur maakte. Truida Kaper, het goedmoedige en levensblije dikkerdje met haar zomersproeten en haar zandkleurig en volkomen onoverwinbaar haar. Verloofd met een hard ploeterend jongmens, dat reeds twee jaar in Medan zat en een trouwe klant was van de vliegpost met zijn wekelijkse brieven en zijn dikke pakjes originele kiekjes. Truida, van wie men niet kon geloven, dat zij al vier en twintig was, omdat zij er beslist als een zestienjarige uitzag. En tenslotte de gastvrouw van dit woelige stel, vandaag, Donderdag, achttien jaar geworden. De lachende, guitige, Enny, déze bijzondere avond heerseres in haar klein artistiek domein. Een moderne en sportieve jonge vrouw, dol op haar vader, dol op het leven, dat zo mooi en rijk was, dol op de omgeving, die zij zo goed kende en lief had gekregen. Enny, met haar hobby voor postzegels, tangomuziek en Engelse meubelen. Een ovaal, gezond, gelaat met sprekende grijsgroene ogen, een kleine wilskrachtige mond en donkerblond kortgeknipt haar. Enige dochter van een bekend en alom geacht en bemind dorpsgeneesheer. Opgevoed in een sfeer van prettig „elkaar begrijpen”, hoewel zij de bezielde liefde van de moeder had moeten missen. Mevrouw Dudok was reeds jaren geleden overleden en in haar plaats had een klein, begrijpend wezen Enny opgevoed. Een trouwe, opofferende, huishoudster, in Breukelen bekend als juffrouw Willempje. Een onopvallend wezentje met een zachte stem en blauwe, rustige ogen, die soms glansden alsof zij heimwee hadden. Een vrouw, wier aanwezigheid nauwelijks opviel, die zich in de loop der jaren onmisbaar had gemaakt, die de kleine doch drukke doktershuishouding met vaste hand bestierde, doch een vrouw, die wist te geven en te nemen. Er waren momenten in Enny’s zonnige jeugd geweest, dat zij heel, heel veel van juffrouw Willempje had gehouden. Van die zeldzame en ontroerende momenten, die wij allen meemaken. Als je handen beven, je ogen vochtig worden en je eigenlijk zelf niet weet waarom Eén schaduw was over deze aardige en opgewekte feestavond gevallen. Dokter Dudok was kort na acht uur naar een patiënt in Tienhoven weggeroepen. Hij had zijn instrumententas gepakt en zijn jas aangetrokken. Het zestal boven had de motor van de auto horen opronken. Banden hadden over het grint van de oprijlaan geknerpt en twee grijze ogen hadden het knipogende rode achterlichtje nagestaard, tot het in het donker van de Januariavond verdoezelde. „Muziek, Truida!” riep Evert. „En wat vrolijks!” Truida dook uit de riemen van de harmonica en zette het zware instrument op het boekenkastje naast haar. „Eerst even op adem komen, Evert, speel jij maar wat.” Elsie zat op een stapel kussens op de divan en zwaaide met haar zwartzijden kousenbenen, terwijl zij een rosé Sigaret uit een sprookjesachtig lang pijpje rookte. „Ja, vooruit Evert!” moedigde zij Tia’s knappen reus aan. „Of ben je het al verleerd?” Evert liet zich niet lang bidden, doch eerst moest hij de gespen van de riemen een paar gaatjes verder schuiven. Zó krachtig begon hij een wals uit zijn slachtoffer te toveren, dat Willy een meisjesachtig schrikgilletje slaakte en de oren dichtstopte. Enny schonk de glazen nog eens in, haalde de doos gebakjes uit de logeerkamer, waar die smakelijke appetijtelijkheden geen last van de rook hadden. Zij hield Evert de schaal heerlijkheden onder de neus, doch hij liet zich niet verleiden en speelde de wals, alhoewel in zeer versneld tempo, ten einde. „Denk aan je lijn, mannetje!” spotte Tia, hem tegelijk een blik vol bewondering toewerpend. „Piloten met buikjes zijn taboe bij de K.L.M.,” riep Willy en hij pikte een gezond uitziend slagroom gebakje in. „Op jullie gezondheid, lui en speciaal op de jouwe, Enny.” „Lang leve onze Enny!” brulde Evert. „Prosit kind.” „Op je volgende verjaardag!” „Dat je ze nog lang mag eten; de taartjes tenminste!” „Dat je met een schatrijk man mag trouwen!” „Hé, hé, hé daar,” vermaande Tia lachend. „Riep jij dat Willy? Heb je geen betere wensen?” „Maar als ze nu kiezen mag,” vond Willy en hij gaf Enny een knipoogje. „Dan neem je toch liever een man met een welgevulde portefeuille?” „Kerel, houd op,” baste Evert. „Enny heeft niets te nemen. De man heeft altijd het eerste woord.” „Ja schat, en de vrouw het laatste,” zei Tia. „Wens mij liever een zomervacantie met vader ergens in het Zuiden van Frankrijk toe,” vond Enny en ze dook naast Elsie op de kleurige kussens. „Wie denkt er nu aan een man als hij pas achttien is geworden. Ik niet hoor. Ik heb andere idealen en aan drie trouwe vriendinnen heb ik meer dan genoeg.” „Dank je!” zei Tia nuchter. Enny lachte, dan keerde zij zich weer tot Willy, die haar een beetje verbaasd zat aan te staren. „Wees eens eerlijk, denkt Gerda er niet evenzo over?” „Nou ja... Gerda...” zei Willy minachtend. „Wat een aap, hoort hem eens!” riep Truida verontwaardigd. „Dat is nog wel zijn eigen zuster en bovendien zo’n engel.” „Je tante is een engel,” zei Willy. „Dan kén jij die engel van een zuster van mij niet.” „Als jullie klaar zijn, zal ik eens mijn best doen,” zei Evert met zijn zware stem. „Liebesfreud van Kreisler.” „Als je maar niet te zwaar op de bassen hengst!” waarschuwde Truida angstig. „Het is geen luchtgekoelde vliegmachinemotor, oude jongen.” „Praat niet over motoren,” verzocht Evert lachend. „Als jullie klaar zijn, zal ik „Liebesfreud" van Kreisler spelen " (blz. 10) „Blijven jullie vrouwen nu maar bij haakwerkjes en mislukte cacteeën. Nou, daar gaat hij dan.” „Stoppen!” riep Willy reeds na de eerste klanken. „Dat is Liebes/eic?, van Keverenburg. Je bent net zo muzikaal als onze candidaat-notaris, die weet het verschil niet tussen Beethoven en den componist van „Als ik jou zie, dan moet ik hui-ui-uilen”. Ga je geld maar terughalen Evert en bepaal je, hm, bepaal je liever bij de aantrekkelijkheden van Schiphol.” „Koeien en sloten,” spotte Elsie. Evert keek verontwaardigd, speelde eerst het „leid” en vervolgens het „freud” van de liefde van Kreisler, waarna Enny onder de divan dook om haar muzikale „portable” tevoorschijn te halen. Zij gunde Elsie een blik op haar twee hevig spartelende benen en kwam tenslotte met de gramofoon voor de dag. Zij ringden om haar heen, zochten verwoed platen uit. Tia wilde iets weemoedigs. „Dat krijg je nu eenmaal als je goed en wel verloofd bent,” zei Willy. „Niks er van, gastvrouw, zet een behoorlijke fox op.” „Stop!” dreunde Evert. „Eerst de K.L.M.-mars, wat denken jullie wel?” Enny keek hem sip aan. „Arme stakker, die heb ik niet.” „Een gebrek aan je opvoeding! Zo gauw ik van mijn schulden af ben krijg je die mars van me cadeau.” „Met andere woorden, dan zie je hem nooit,” spotte Tia en ze stak haar arm stevig door de zijne. „Ik ken je toch zo goed, hè Evert?” „Stil, kleine kraai!” waarschuwde hij lachend. „Help me mijn belofte maar liever onthouden.” „Hier is een slow-fox!” riep Elsie. „Daar is mijn baos zo wild op.” „Je wat?" vroeg Evert nieuwsgierig en spottend. „Sammetje,” legde Elsie uit. „Of wel Sam de Braauw.” „De beroemdste hedendaagse verfkladder,” zei Enny plagend. „De schrik van het Gooi.” „De afgod van Blaricum,” verbeterde Elsie, die de huishouding van den populairen en echt artistieken Gooisen kunstschilder de Braauw bestierde en volgens haar zeggen nooit eerder geweten had, dat er zulke rommelige en slordige huishoudens als het zijne op aarde bestonden. „Laat Sam de Braauw maar schuiven,” merkte Willy op. „De oude heer behartigt zijn zaken.” „Oh, dus als jouw vader iemands zaken behartigt, wil dat zeggen, dat die iemand er warmpjes bij zit?” vroeg Truida. „Zo iets ongeveer," knikte Willy kalm. „Mijn vader tenminste.” „Dan zullen wij later een andere notaris moeten nemen," zei Truida met een plagend lachje. „Dick schrijft me tenminste vier maal in de maand dat hij geen gezicht heeft om nog eens rijk te worden.” „Laten we niet afdwalen, hè?” bromde Evert. „Alsjeblieft geen notariële omslachtigheden. Vanavond vieren we feest, vanavond zullen we pret maken. Pak de tafel op, Willy, dan laten we die ergens op de gang verdwijnen. We gaan toch dansen, Enny?” „De eerste dans is voor mij?” vroeg Willy onmiddellijk. „Voor jou,” lachte de gastvrouw. „Voorzichtig Evert!” gilde ze angstig. „Denk aan ons glaswerk, anders krijg je het met juffrouw Willempje aan de stok.” „Daar kijk ik over heen!” sprak de blonde reus. „Ja, wacht maar,” lachte Enny. „Zij zet je met drie woorden schaakmatter dan Max Euwe.” „Matter schaak moet je zeggen, kleine kriel." „Ik wou, dat er niets van de tafel viel ’* rijmde Enny. „Slepen jullie vast wat stoelen weq,” commandeerde Willy. In een minimum van tijd was de kamer gedeeltelijk ontruimd. Tia zette een plaat op; Enny, die nog gauw een vaasje bloemen wilde redden van een spoedige ondergang, zag zich eensklaps de weg versperd door Willy’s slanke gestalte. Zijn blanke, goed verzorgde, handen sloten zich luchtig om haar polsen. „De eerste dans, Enny!” zei hij vrolijk. „Een ogenblikje, zeg......" verzocht ze lachend. Willy nam haar de vaas af en duwde die in Evert’s handen. „Kom!” verzocht hij en even waren zijn donkere ogen verlangend op de hare gericht. „Ik heb er de hele avond naar verlangd, Ennekind.” In zijn armen zweefde zij weg, terwijl Evert zich haastte de vaas in veiligheid te brengen. „Enny? klonk een zachte, welluidende stem. Enny keek verrast op. De gramofoon was juist afgedraaid en Evert stapelde kussens voor haar op om even uit te blazen. In de deuropening stond de kleine gestalte van de huishoudster. „Weet je wel, dat het bij half één is?” vroeg ze met een licht wenkbrauwfronsen. „Zó rampzalig laat? schrok Elsie op, want ze moest log op de fiets naar Utrecht, waar ze de rest van de nacht sij een tante zou logeren om de volgende morgen naar dlaricum terug te keren. ..Werkelijk waar hoor,” lachte juffrouw Willempje goeiig. „Ik zou ook graag naar bed willen, jongelui.” Enny Dudok 2 „Om ons hoeft u niet op te blijven/' zei Willy lachend. „Of zoudt u last hebben van de muziek?” „U zei muziek ?” antwoordde het mensje met een klank van fijn sarcasme in haar stem. „Nou ja ” mompelde Willy. „Nee mensen, we krassen meteen op,” riep Truida. „Ik mag immers in jullie wagen mee, hè Evert? Wacht, zullen we je nog even met het fatsoeneren van je kamer helpen, Enny?” „’Tuurlijk!” baste Evert. „Smijt de ramen tegen elkaar open, Willy, het arme schaap zou niet kunnen slapen van de rook, die hier en in de kamer hier naast hangt. Met de centrale verwarming is de ergste kou er toch weer gauw uit.” „Oh meneer, dat zal ik morgen wel opredderen,” antwoordde de huishoudster, dankbaar voor zijn aanbod. „Niet waar, Enny?” „Gaat u nu maar lekker onder de wol, wij maken de „kist” wel startklaar,” zei Evert met een zonnige glimlach. „In dit geval Enny's doorrookte appartementen. En jij, kleine kriel van een Tia, sta niet zo in de spiegel te gluren, want we weten wel, dat je mooi bent.” Een kwartiertje later namen ze afscheid van de blije en vrolijke Enny. Evert „smeet de motor van de zescylinder op toeren” zoals hij het vakkundig noemde. (Een vlieger schijnt altijd buitenissige uitdrukkingen nodig te hebben!) Hij hielp Truida en zijn eigen meisje galant in de intieme gezelligheid van de ruime wagen, zwaaide nog een keer naar de achterblijvenden, liet de motor ronken en reed de koude nacht in. Enny, met een warme shawl om de hals, volgde Willy en Elsie naar de garage, die akelig leeg was nu de oude Buick van haar vader nog steeds niet terug was. Even later was Elsie ook reisvaardig. „Tot kijk en nog wel bedankt hoor!” riep ze, terwijl ze naar het hek fietste. „Het beste met Sammie de Braauw!” joelde Willy haar na, die een uitgesproken hekel had aan alles, wat met tekenen en schilderen te maken had. „Nu jouw car, Wil!” zei Enny en ze hield met moeite een geeuw in. „Start hij makkelijk?” „Willy schoof zijn handschoenen aan en keek even verbaasd naar haar op. „Lieve deugd, ben je ook al zo technisch aangelegd?” „Een beetje,” antwoordde ze bescheiden. „Vader heeft een heel wat antiekere wagen dan jij, hoor en ons beestje vertoont wel eens kuren. Het zal niet de eerste maal zijn, dat we ons in het zweet slingeren om de motor op gang te brengen.” „Een nieuwe car kopen!” zei de heer Willy Vrieling en hij wreef zich bedachtzaam langs zijn zorgvuldig geschoren kin. „Dat is het beste advies, Enny.” „En het duurste!” Hij glimlachte spottend, doch ging niet op het onderwerp door. „Ennekind, mag ik je hartelijk bedanken voor de dolgezellige avond?” Ze keek hem nieuwsgierig aan, alsof ze in de mening verkeerde, dat hij, zoals zo dikwijls, een beetje spotte. Doch dat was dit keer niet het geval. „Vond je het leuk?” vroeg ze eenvoudig. „Erg leuk, Enny!” „Gelukkig, dat vind ik fijn,” zei ze tevreden. „Het is het prettigste complimentje voor een gastvrouw.” „Maar het is geen complimentje, Enny, ik meen het. Je hebt me een verrukkelijke avond bezorgd.” Hij trok zijn beige gleufhoed iets vaster op het hoofd en het viel haar op hoe knap hij was in het zijdelingse schijnsel van de garagelamp. Knap en slank in de goed sluitende overjas, het hagelwit van zijn boord scherp contrasterend met z’n olijfkleurige huid en de duisternis van de achtergrond. Toen pas merkte zij een blik in zijn ogen, die zij nimmer eerder gezien had. Een vreemde glans van verlangen vermengd met twijfel. „Enny?” vroeg hij en even sloot hij zijn handen om haar schouders, „heb je al eens gedacht over Zaterdag?” „Za ? Oh ja, ja natuurlijk.” „Doe je het?” Ze lachte hoog op. „Malle jongen, wat kan het jou toch schelen of ik kom of niet kom? Ik geef heus niet zoveel om zo’n fuif en bovendien ken ik geen mens op de H.B.S. in Bussum.” „Toe Enny, ik zou het zo heerlijk vinden,” drong hij smekend aan. „Ik heb kaarten en er op gerekend. Ik haal je met de wagen af en breng je thuis wanneer je wilt; al moest dat om twaalf uur al gebeuren. Je mag toch wel van je vader?” „Oh ja, vadertje zal het wel goed vinden.” „Heb je geen zin?” Ze wachtte even. Diep in haar hart wist ze een aarzeling. Oh, ze mocht hem wel den knappen, bekenden, Willy, waar alle meisjes graag naar keken. Maar toch Er was soms iets in haar, dat haar waarschuwde. Vooral als zij hem en Evert bijvoorbeeld bij elkaar zag, moest ze onwillekeurig een vergelijking maken en dan won Evert 't. Waarom? Ze wist het zelf niet precies. Misschien waren het Evert’s openhartige ogen, mogelijk was het iets in zijn optreden, in zijn manier van praten. Beiden stonden bekend als populaire jonge mannen, doch hun populariteit was zeer verschillend. Evert van Oordt was de beminde K.L.M.-piloot, de rondborstige Hollander met vrienden tot in de Oost. Een flinke, door- tastende, jonge kerel, die zich van armzalig rijwielherstellertje in een dozijn jaren tot een man met een zekere mate van verantwoordelijkheid had weten op te werken. Een ronde, soms wat ruwe, bonk met een hart van goud en een lichaam zónder zenuwen Hoe anders was Willy’s populariteit! Bij hem een geraffineerde wijze van zich kleden. Niet voor niets de adonis van Hilversum! Populair op de tennisbaan en in Loosdrecht, waar hij een eigen jacht had liggen. Populair in de danszaal, omdat hij een volmaakt danseur was en het werkelijk een genot was in zijn armen over het spiegelgladde parket te zweven. Eigenlijk was Willy de werkelijkheid van zo vele jonge-meisjes-dromen! Knap, gezien, charmant en rijk. Zijn bedje was gespreid. Reeds nu had hij een prachtige betrekking bij de Twentse Bank, waar hij zich had doen kennen als een man met een goed stel hersenen en een grote werklust. Bovendien was zijn vader zeer vermogend en had notaris Vrieling een prachtige praktijk. Soms had Enny gemeend, dat het zijn ogen waren. De gitzwarte, bijna stekende, ogen, die haar zo doordringend konden aankijken. Er was iets merkwaardigs in die ogen, doch iets, dat haar soms onaangenaam aandeed. Het gaf een gevoel, of ze door haar heen keken, of ze werkelijk staken. Reeds een paar keer had hij gevraagd of zij Zaterdagavond van de partij wilde zijn. De H.B.S. in Bussum gaf elk jaar in Januari een fuif met bal na. Willy had, omdat hij in die tijd in Bussum woonde, de H.B.S. daar afgelopen. Hij was zelfs voorzitter van de leerlingenraad geweest en hij had zich, speciaal op feestjes en leuke avonden, doen kennen als een charmant conferencier en imitator. Op onnavolgbare wijze kon hij Maurice Chevalier, Marlène Dietrich en vele anderen imiteren, doch ook in het speechen had hij roem geoogst en de speech, welke hij tijdens een jubileum op den directeur had afgevuurd, was zelfs in een plaatselijke krant opgenomen geworden, zodat toen niet alleen de meisjes van de vierde en vijfde, maar ook de jongens hem bewonderend nakeken Twee maal had Enny voor de uitnodiging bedankt, zonder een speciale reden op te geven; nu begreep ze, dat ze hem persoonlijk teleurstelde, als ze opnieuw zou weigeren. „Gaat Gerda?” vroeg ze eensklaps. Hij keek haar verrast aan. „Bedoel je, dat je wel meegaat als zij het ook doet?” Enny glimlachte even. Ja, dat bedoelde ze maar ze durfde het niet bekennen. „Gaaf ze dan mee?” „Absoluut!” verzekerde hij haar. „Daar kan je van op aan. We hebben er trouwens al over gesproken.” „En hoe laat begint het feest?" „Acht uur, dus ik ben uiterlijk kwart over zeven hier, Enny. We rijden dan over Loosdrecht en Hilversum of als je wilt over ’s Graveland.” „Goed,” knikte ze. „Of liever gezegd, graag! Alleen „goed” klinkt niet erg dankbaar.” „Je draait de boel om,” zei hij vlug. „Je doet er mij een genoegen mee, Ennekind!” Hij keek haar stralend van blijdschap aan. „En mag ik dan nóg een vraag doen?” „Nog een?” Ze hield het kopje scheef en keek spottend. „Mag ik de eerste dans weer met jou?" „Ook al " „Fijn, dank je!” Hij schoof zijn handschoenen weer uit en drukte haar handen. „Heerlijk Enny! Ik voel me als een schooljongen, die een uur vrijaf krijgt omdat de scheikundeleraar ziek is geworden.” „Jakkes, wat triest!” „Ja, dat moet je me maar vergeven. Ik ben nu ineens in een buitengewone stemming. In een stemming om de hele wereld, zo nat en koud als ze met die Januaritemperatuur is, te omhelzen.’ Hij duwde zijn hoed kwajongensachtig naar achteren. „Was jij de wereld maar, Enny! „Toe, malle!” riep ze lachend. „Ga nu maar gauw naar Hilversum en rijd niet zo idioot woest als je gewoon bent te doen.” „Oh Enny, als jij het vraagt wil ik wel tien kilometer per uur rijden!” „God man, doe niet zo overdreven!” antwoordde ze plagend. „Het lijkt wel of we ergens op een toneel een dialoog verslaan. Vergeet je handschoenen nu niet, Willy; kijk, nou vallen ze nog op de grond ook.” Ze bukten precies tegelijk en hun wangen raakten elkaar even. „Dank je, Ennekind,” zei hij vriendelijk en hij opende het lage portier van de wachtende race-auto. „Dus tot Zaterdag! Misschien ” „ wel? Misschien ?” „Misschien zie ik je nog wel eerder dan Zaterdag. Ik mag zeker wel eens aan komen wippen? „Ben je zo verlangend juffrouw Willempje spoedig te zien?” „Ja natuurlijk!” lachte hij. „Niemand anders ” Zijn voet drukte de starter in, even later roffelde de zware motor op, zodat het dreunde in de betonnen ruimte. Enny vluchtte naar buiten. De koude buitenlucht streelde haar gloeiende slapen en wangen en deed haar goed. Peinzend keek zij naar dat knappe, manlijke gelaat achter het ingewikkelde instrumentenbord, flauw verlicht door het rode schijnsel van het dash-board-lampje. Voor het eerst begreep ze iets meer van dezen zeldzaam charmanten jongeman en zijn koolzwarte ogen. Zwaar en langzaam klopte haar hart. Wat bedoelde hij? Och, dat was geen puzzle...... Een onstuimige vreugde woelde in haar op. De lage auto gleed ronkend langs haar heen. Voor het laatst stak hij haar de hand toe. „Ennekind! Slaap ze hoor!" En hij reed de nacht in. Stil bleef ze het achterlichtje naturen tot het reeds lang met het motorgebrom verdwenen was. Plotseling voelde zij hoe koud ze was geworden en na het licht in de garage te hebben uitgeschakeld liep ze vlug naar huis. Eén uur precies wees de oude Friese gangklok in de hal. Het trage getik was het enige geluid in de stemmig verlichte ruimte met haar donker gebeitste eiken betimmering. Enny liep bijna automatisch de trap op. De zachte loper dempte haar schreden. Ze liet het licht beneden branden met de gedachten bij haar vader. Gedachten, die snel weggleden, omdat Willy s ogen haar schenen aan te kijken. Zó fascinerend was zijn beeld, dat ze even verschrikt achter zich keek, alsof ze hem beneden in de hal wist. Willy, wiens donkere ogen reeds verraden hadden, wat hij haar ongetwijfeld spoedig zou gaan vragen. Het verwarde haar meer dan zij had kunnen geloven. Truida en Tia waren verloofd en het leek zo gewoon, bijna burgerlijk gewoon. Neen, werkelijk serieus had zij nooit over een eventuële verloving gedacht, hoewel zij instinctief wist, dat er ééns een dag zou komen, dat ook voor haar een man zou staan, die haar z’n handen zou toesteken met een vraag in de ogen. En terwijl zij de ramen ging sluiten van haar zitkamer, vroeg ze zich verbijsterd af hoe het gekomen was, dat zij Willy juist deze avond zo bijzonder sympathiek was gaan vinden. Want hij had vanavond een geweldige indruk op haar gemaakt, een indruk, die haar hart sneller had doen kloppen en haar denken verward had. Was dit liefde? Hield zij van hem, meer dan van andere jongelui, die zij kende? Bestond er dan werkelijk liefde-op-heteerste-gezicht of was het alleen gekomen door de Zuidelijke charme van zijn knap, donker gelaat, dat zij bij hun eerste ontmoeting enkele maanden geleden een gevoel had gehad of een reusachtige hand zich krampachtiq om haar hart sloot? Heel lang bleef zij roerloos in het duister van de kamer turen. Zij hoorde de klok in de hal half twee en twee uur slaan. Zij trachtte Willy uit haar gedachten te zetten, om nuchter te denken en te realiseren. Zij zag Tia en Evert weer en de andere meisjes, zoals zij enkele uren geleden hier gelachen en gefeest hadden. Doch telkens vervaagden de beelden en doemde een slanke mannenfiguur voor haar op Hoe zal het Zaterdagavond gaan? vroeg ze zich telkens weer af. Het was een afschuwelijk moeilijk probleem, juist omdat het zo onverwacht was gekomen. En dat besef bracht de aarzeling, die haar uit de slaap hield. Zou zij zelf niet eens op de gedachte van een verloving zijn ge*komen, als zij werkelijk van hem hield? Eindelijk nam zij een kloek besluit. Wat haalde zij zich toch in ’t hoofd? Malle domme dingen. Kom, ze moest nu toch gaan slapen! En toen ze bijna insluimerde ratelde het belletje van de telefoon in de hal beneden. Enny slipte in haar toffels, knipte het licht aan, gleed de gang op, de trap af en stond even later met de hoorn van het toestel in de hand. „Enny?” klonk een welbekende stem. „Vadertje!” „Ja!” antwoordde dokter Dudok met een lachje in dat ene woord. „Ben je niet ongerust geworden of was je al vroeg in bed?” „Ze zijn om half één vertrokken, vader, maar ik heb lang wakker gelegen. Waar bent u? Komt u vannacht niet thuis?” „Ik ben de hele avond bij van Straaten geweest, een zeldzaam ziektegeval en toen ik tenslotte op de terugweg was heb ik een klein ongelukje gehad.” „Met de auto? U mankeert toch niets?” „Het heeft niets te betekenen, Enny, een paar schrammetjes op mijn handen. Ik werd door een andere auto aangereden. Het geval op zich zelf heeft niet veel te beduiden, maar zoals het meestal gaat ontkent de man alle schuld, terwijl ik overtuigd ben, dat hij de bocht veel te snel nam. Het gebeurde even voorbij het stoomgemaal, je weet wel, bij boer Kaspers voor de deur. Het noodlot wilde, dat een rijksveldwachter in de buurt was. Om kort te gaan, ik heb een proces-verbaal opgelopen, maar het ergste is, dat de wagen morgen gesleept zal moeten worden. De radiateur is finaal in elkaar gereden.” „Jakkes, vadertje, wat een narigheid,” zei Enny. In de klank van zijn stem hoorde zij, dat hij vermoeid en prikkelbaar was. „Kan ik niets voor u doen? Heeft Kaspers geen auto om u even te brengen?” „Al had hij een wagen, dan zou ik ’t niet eens willen, Enny, het is een half uurtje lopen en dat kan er ook nog wel bij.” „Maar lieverd, leen dan een fiets!” Dokter lachte even. „Je kent mijn oordeel over de moderne rijwielen, kindje, ik waag me niet op een freewheel, alleen mijn eigen oude doortrapper vertrouw ik nog. Nee, ik kom wel te voet hoor, het is prachtig weer en een mooie gelegenheid om het wandelen niet te verleren.” „Komt u binnendoor?” „Ja, de gewone weg. Nou, tot morgenochtend aan het ontbijt, Enny; kruip weer gauw in je mandje en zet maar niets voor me klaar. Mijn glaasje melk weet ik wel te vinden.” Ze legde de hoorn op het toestel en glimlachte. Die lieve bezorgde vadertje En nu dat hele eind nog te moeten lopen na eerst een drukke dag en dan nog zo’n nare lange avond er boven op. Jakkes, wat hadden dokters toch een ongeregeld leven. Altijd en eeuwig konden ze klaar staan en dan liep je nog de kans in het holst van de nacht door een of anderen boerenpummel te worden aangereden Een half uur? Ze wierp een verschrikte blik naar het glanzende telefoontoestel. Wel neen, vadertje vergiste zich, het was wel bijna een uur! Nog een uur te moeten lopen om thuis te komen Ja! Dan meteen misschien weer te worden weggeroepen naar een andere zieke! Dat gebeurde zo vaak. Als de telefoon niet de schuldige was, dan ratelde de voordeurbel wel. Dokter wisten ze wel te vinden; of het nu dag was of nacht! Enny stampvoette van redeloze kwaadheid en medelijden. Vadertje zag er toch al zo betrokken uit de laatste weken en nu dit weer. Ze liep naar de keuken en schonk een beker melk in. Toen maakte ze een paar boterhammen voor hem klaar en zette alles op een blad in zijn studeerkamer. Even keek zij naar de glanzende foto op zijn bureau, waar zij beiden, heel dicht bij elkaar, de wereld toelachten als gelukkige en zorgeloze mensen. Hoe innig lief had zij dat rustige gelaat met de trouwe bruine ogen en de vriendelijke trek om de mond. Egoïste, die ik ben, dacht ze wrevelig. Terwijl zij en de anderen dansten en pret maakten, had hij gewerkt, met de dood gevochten. Eensklaps kreeg ze een idee, dat het bloed naar haar wangen joeg. Hoe dom daar niet dadelijk aan gedacht te hebben Ze vloog de trap op en kleedde zich haastig aan. Even herinnerde zij zich juffrouw Willempje, doch ze begreep, dat het beter was de huishoudster niet te wekken. Een uitvoerige dialoog zou ongetwijfeld nodig zijn om het mensje te overtuigen van de noodzakelijkheid van haar plan en hoe vlugger zij buiten was, hoe beter! Op de tenen liep zij weer naar beneden, na het licht in haar kamer te hebben uitgedraaid en de gangdeur te hebben gesloten. Ze stak de sleutel van de bijkeuken in haar mantelzak en liep vlug naar de garage. In het donker vond zij haar fiets en de „oude doortrapper”. Ze voelde zich plotseling geheel uitgerust en tevreden. Wat zóu hij straks opkijken! 2 De bleke maansikkel penseelde een vage schemering over het vlakke Hollandse land met zijn smalle binnenweggetjes, zijn eindeloze weilanden met de slapende boerenhofsteden en zijn stille sloten. Enny kon de weg dromen. Honderden keren had zij hier gefietst en ook veel met haar vader gewandeld. Zomers gingen zij soms dwars door de landen naar Hilversum om met de trein via Utrecht in Breukelen terug te keren. Ook maakten zij lange wandelingen langs de kronkelende, zilveren Vecht om van de pleizierjachten en de koeien met hun dromerige koppen te genieten. Een natuurkind was zij, met in haar hart een reine en devote liefde voor al het schoons, dat zo rijkelijk voor ieder ontvankelijk gemoed ligt uitgestald. De zon en de hemel, de vogels en de bloemen, het leven Met haar vader’s fiets aan de linkerhand reed ze met een flink vaartje de smalle weg af. De dynamo’s van de beide lampen snorden vriendelijk en zorgden voor brede lichtbundels. De trappers van dokter's fiets maalden als molenwieken in het rond en zoals steeds moest zij denken aan de spottende gezichten van vrienden en kennissen, wanneer vader's „glorie” toevallig ter sprake kwam. Het karretje was al vijf en twintig jaar oud! Na een kwartiertje begon ze op te letten, doch niemand liet zich zien. Volgens haar berekening zou ze den nach*:elijken wandelaar nu elk ogenblik kunnen ontmoeten, als bij tenminste na het telefoontje op stap was gegaan. Dat dit niet het geval was geweest werd haar pas duidelijk, toen zij de boerderij van Kaspers tenslotte bereikte. Twee kleine lichtjes van een auto werden zichtbaar en toen zij de wagen bereikt had zag zij in het duister drie donkere gestalten, terwijl een luide en boze stem door de serene stilte van de nacht klonk. „Ik zeg je voor de laatste maal, dat je liegt!” hoorde F.nny en een gevoel van opluchting maakte zich van haar meester, toen zij vader’s stem herkende. Haar onverwachte komst deed dokter Dudok vanzelfsprekend verrast opkijken. „Maar lieverd, wat heb je gedaan?!” riep hij, zijn fiets van haar overnemend. „Kolossaal van je, kind! Hartelijk bedankt hoor, maar je had het werkelijk niet behoeven te doen.” „Ga nou maar gauw mee, vadertje!” lachte ze en ze stak haar arm door de zijne. „Die autogeschiedenis komt morgen immers wel?” „Oh zo, dat dacht ik ook,” klonk een ruwe stem uit het donker. „We staan hier nu bijna een uur te wauwelen en wat mij betreft, ik ben klaar.” „Maar ik nog niet,” antwoordde de dokter rustig. „Het gaat hier per slot van rekening om het recht en ik denk er niet aan de zaak op zo’n manier op z’n beloop te laten. Intussen lijkt het mij ook beter om nu maar op te stappen, maar ik zeg u dit, veldwachter, morgen ben ik in Utrecht om een klacht in te dienen. Die man hier heeft gelogen of het gedrukt stond. Hij reed geen twintig, maar minstens zestig kilometer en ” „Nietes!” schreeuwde de chauffeur van de andere wagen, een Chevrolet, die nog steeds neus aan neus met de doktersauto stond. Nu pas herkende Enny in den derden man een rijksveldwachter. Wat hem betrof, hij zei alleen: „Ik kan voorlopig niet anders doen dan op uw beider ver- klaringen afgaan en moet nu verder. De Buick blijft dus hier?” „Ik zal hem laten wegslepen,” zei dokter. En zich tot Enny wendend, vervolgde hij: „Kom mee, kindje, het begint me hier nu aardig te vervelen.” Juist wilden zij beiden opstappen, toen ergens een geluid klonk of een deur openging. Alle vier keken ze in de richting van de boerderij van boer Kaspers en tot hun verbazing stond daar de voordeur inderdaad open. Boven het half geopende onderstuk was het schijnsel van een ganglamp zichtbaar en tegen die oranje vlek tekende zich een gedaante af, die zich nu naar het viertal begaf. Een zaklantaarn floepte aan en de rijksveldwachter richtte de lichtbundel op den onbekende. Een blozend en niet onknap gelaat kwam uit de duisternis naar voren. Het was een blonde jongeman met blauwe nieuwsgierige ogen. Hij had zich ongetwijfeld in alle haast aangekleed, want in plaats van overhemd, boord en das was een driehoek pyama zichtbaar. „Goeden morgen, mensen!” klonk zijn groet, niet zonder een klank van ironie. „Mag ik me even voorstellen, Luuk Kaspers. Ik ben een neef van Kaspers, die in deze boerderij woont, en ik zou wel graag iets willen zeggen in verband met deze aanrijding.” „Bent u getuige van de botsing geweest?” vroeg de veldwachter direct en hij knipte de zaklantaarn uit. „Juist, dat ben ik!” gaf de jongeman toe. De chauffeur van de andere wagen begon honend te lachen. „Ja, dat zal wel. Zeg dan eens hoe lang geleden de aanrijding gebeurde?” „Met pleizier,” antwoordde de jongeman grinnikend. „Ruim drie kwartier.” „Hm vreemd ,” sprak de politieman. „Vreemd?” „Ja natuurlijk. Waarom bent u niet onmiddellijk met die mededeling op de proppen gekomen? Het enige, wat we nodig hebben, is een getuige en het is jammer genoeg, dat ik zelf juist een paar minuten te laat kwam.” „Nou, dat zal ik u eens uitleggen,” sprak de jongeman en hij streek bedachtzaam door zijn dik blond haar. „Mijn tante is een beetje grieperig en we hadden geen asperientjes meer in huis. Toen ben ik nog laat, het was over enen, naar Dorsser gegaan. Dorsser, de boomkweker aan de vaart.” „Jawel, die ken ik,” zei de veldwachter kortaf. „Ik nam natuurlijk de kortste weg en keerde langs die zelfde weg met een buisje asperine terug. Juist had ik deze plaats bereikt, toen ik van twee kanten auto's zag komen. De wagen uit de richting Breukelen reed veel te hard, zeker wel zestig of vijf en zestig kilometer, terwijl de andere auto veel kalmer reed. Ik begreep, dat het op een botsing moest uitdraaien, doch ik kon niets doen. De aanrijding zelf viel gelukkig erg mee, omdat de auto uit Breukelen op het laatste ogenblik erg afremde en dat is zijn geluk geweest. Ik maakte, dat ik weg kwam, omdat ik al eens eerder voor een aanrijding als getuige ben opgetreden en aan dat geval heb ik geen al te prettige herinneringen. Ongeveer drie en een half uur wachten voor je aan de beurt komt en per slot van rekening hoef je nauwelijks tien woorden voor de groene tafel te zeggen. Ik was dan ook vast besloten niet voor de dag te komen, liep langs een omweg naar huis en hoorde boven in mijn kamer, dat de heren verschil van mening hadden en gezelschap van een rijksveldwachter kregen. Ik heb al die tijd uit mijn raam geleund en het gesprek tamelijk goed kunnen volgen. Toen ik zo even echter in de gaten kreeg, dat de schuldige de schuld op den ander trachtte te schuiven en koppig ontkende, dat hij harder dan dertig kilometer had gereden, vond ik het welletjes. En daarom ben ik zo laat!” „Beter laat dan nooit!” grapte de dokter, doch de politieman verzocht hem met een gebaar te zwijgen. „Welke van de wagens kwam uit Breukelen?” vroeg hij, zijn lantaarn weer aanknippend. „De Chevrolet,” antwoordde de jongeman. „De Buick reed veel voorzichtiger.” „En wie van de heren zat in de Buick?” „Dat kan ik u niet zeggen,” was het verrassende antwoord. „Ik heb meteen de benen genomen, ik weet het eerlijk niet.” „Ik was het, zei de dokter, die onmiddellijk begreep, dat het antwoord van dezen getuige in zijn voordeel was, „Dokter Dudok uit Breukelen en mijn dochter Enny.” De jongeman wisselde met beiden een handdruk en zei, wat men gewoon is tijdens dergelijke gebeurtenissen te zeggen, „aangenaam kennis te maken.” „Nou waarde heer, dan verandert de zaak voor u,” bromde de veldwachter tot den Chevroletchauffeur. „Neen, zet nu maar geen grote mond op, we zullen dat zaakje op het politiebureau wel uitknobbelen.” »pie vent liegt bij zijn leven! ’ riep de man woedend. „Hij is natuurlijk helemaal niet buiten geweest!” „Wat zegt u?” vroeg de jongeman en hij was met twee stappen bij den ander. „Lieg ik?” „Nou ja * krabbelde de man terug. „Dat is je geraden! klonk het dreigend. „En waarom zou ik er om jokken, idioot? Ik wist niet eens, dat jij in de Chevrolet zat. Heb ik er voordeel bij? Neen, alleen last en narigheid. Maar ik doe het, omdat het gemeen is een ander de schuld te geven. Daar, nou weet je alles, wat je weten moet.” „Rustig, rustig,” vermaande de rijksveldwachter qlim- Bnny Dudok 3 lachend en hij legde zijn hand op de schouder van den jongeman. „Mag ik nu nog even uw naam en voornamen?” „Wel twee maal,” was het vrolijke antwoord. „Luuk Kaspers met een „k , Bergweg 7c in Deventer. Ik logeer tot 1 Maart hier bij mijn oom, dus zorg er voor, dat het zaakje vóór die datum voorkomt.” „Aan mij zal het niet liggen,” zei de politieman. „Maar dat ..Luuk , wat bedoelt u daarmee? Is dat uw hele voornaam? Luuk*”k>V*CUS *S maar *ec^ereen noemt me natuurlijk „Dank u, het staat er op,” was het antwoord. „Tot ziens, heren, g’navond juffrouw.” Dat laatste tot Enny. „Ik ga in hoger beroep!” riep de woedende Chevroletman tot hilariteit van het drietal, na welk dreigement, dat natuurlijk kant noch wal raakte, de wagen met den bozen snelheidsmaniak aan het stuur brommend wegreed. „Zo, dat is al weer gebeurd. Net een film,” vond de jongeman. „Wilt u niet even binnen komen? In minder dan 9ee^bjd weet ik een kop warme anijsmelk te toveren.” „Tjonge...... lachte de dokter, die intussen steenkoud was geworden. Toen gebeurde er iets, dat Enny verbaasd deed opschrikken. De wildvreemde Luuk drong zich tussen dokter en haar m, legde zijn handen om beider schouders en met een opgewekt: „Dacht ik het niet! Een kopje kokende anijsmelk smaakt altijd, duwde hij beiden luchtig in de richting van de boerderij. „Ik weet niet veel, maar ik weet wèl, dat ik blij ben, dat u terug gekomen bent,” merkte dokter onderweg op! „Het is misschien een beetje kinderachtig van me, maar ik kan nu eenmaal niet hebben, dat ik onschuldig verdacht word. „Groot gelijk!” vond Luuk. „U als dokter kon er natuurlijk moeilijk op in timmeren, maar als ik in uw plaats had gestaan, had ik me niet zo laten beledigen door dien kaffer. Wel verdraaid, nu is oom tóch beneden gekomen en we hadden afgesproken, dat ik het zaakje alleen zou opknappen.” Ze hadden nu de voorkamer van de ouderwetse boerderij bereikt, waar Kaspers met een grijns op zijn blozend gelaat dokter de hand toestak. „Welkom, welkom!” riep hij lachend. „U zult het wel koud hebben gekregen, dokter. En is dat nou uw dochter? Aangenaam, beste meid, en neem een stoel.” „Ja, dat is nu Enny!” zei haar vader glimlachend. „Die ondeugd vond het nodig mij mijn fiets te brengen.” Kaspers zette grote ogen op. „Gommenikkie!” liet hij zich ontvallen, „zo’n dochter moet je in ere houden, dokter. De tegenswoordige jeugd is anders niet meer zo toeschietelijk.” „Dat kan wel, Kaspers, maar Enny is een uitzondering.” „Vader, is het nu genoeg?” vroeg ze blozend, want Kaspers’ neef stond haar met een tinteling in zijn blauwe ogen aan te staren. „Vooruit Luuk, zet als de wind een pannetje melk op,” commandeerde de boer. „Mijn vrouw laat zich verexcuseren, dokter, ze is een beetje koortsig en eigenlijk net ingeslapen. Ja, ja, asperientjes zijn toch merakeldingen, zeg-u nou zelf.” „Dat zijn ze, Kaspers!” Luuk had intussen melk opgezet en scharrelde de nodige kopjes bij elkaar. „Wacht, ik zal u even helpen,” bood Enny aan. „Geeft u me maar de suiker en de anijsspiritus.” „Oom, waar hangt de suiker uit?” vroeg Luuk. „U weet nog al veel!” „In de keuken, sufkop!” was het vriendelijke antwoord, zodat ze alle vier moesten lachen. „Wat een toestand, kindlief,” merkte de dokter hoofdschuddend op. „Over een paar uur zitten we al weer te ontbijten. Maar enfin, ik ben blij, dat hier geen asperientjes in huis waren vannacht.” „Hè watte?” vroeg Kaspers verbaasd. „Wat zegt u nou, dokter? Hier geen asperientjes in huis? En we hebben zelfs twee volle buisjes in de kast." Luuk leunde tegen de gangdeur en schoot in een daverende lach. „Wat heb jij nou weer?” vroeg Kaspers, zijn neef met een scheef hoofd aankijkend. „Is de kennismaking met juffrouw Enny je soms zo goed bevallen, kwajongen die je bent?!" „Ook al,” zei Luuk openhartig. „Maar ik moest zo lachen om die asperientjes.” „Nu begrijp ik er geen sikkepit meer van,” merkte dokter op. „Jij Enny?” Hij wendde zich nieuwsgierig tot zijn meiske en trok dan een gezicht of hij schrok. „Lieve deugd, Ennekind, heb je het ineens zo warm gekregen, dat je zo’n kleur krijgt?” „Ik een kleur ?" riep ze verontwaardigd. „Waarom zou ik?” „U moet weten, dat ik helemaal geen asperientjes heb gehaald,” bekende Luuk grinnikend. „Ik lag lekker in mijn mandje en werd wakker door het geluid van de botsing. Nou, ik er uit natuurlijk. — Ik weet van geen snelheid af, maar gedurende de tijd, die ik uit mijn raam hing, kon ik genoeg opvangen om de situatie te begrijpen. Is-ie goed?" „Maar maar...” stiet dokter uit. „Maar dan hebt u dien rijksveldwachter voorgejokt!” „Voor het goede doel!” zei Luuk zonnig. „Oom ver- telde me, dat één der wagens uw Buick was en dat u bekend staat als een kalm chauffeur. Bovendien hoorde ik u herhaaldelijk zeggen, dat u niet sneller dan dertig kilometer reed. Ik kreeg direct al een antipathie tegen dien anderen vent met zijn koude drukte en zijn brutale mond.” Enny wist niet hoe ze ’t had. Doch toen ze eindelijk begreep, dat dit gewaagde optreden van den jongeman haar vader van een ongetwijfeld niet mals proces-verbaal had gered, nam ze hem wat aandachtiger op. De grote blauwe ogen sprankelden van vreugde om het verbaasde gezicht van haar vader. „Sapperloot, zo iets heb ik nog nooit meegemaakt!” riep dokter eindelijk. „Maar waaraan heb ik dat alles te danken?” „We hingen broederlijk naast elkaar over de vensterbank,” bekende Luuk met zijn jongensachtige lach. „Oom en ik. En toen zagen wij uw dochter met uw fiets bij zich en snapte ik wat er aan de hand was. Nou verder niets Ik schoot in mijn kleren en was al buiten, toen ik nog dacht, dat ik binnen was.” „Dus we hebben het aan jou te danken!” riep dokter. „Hoor je ’t, Enny?” „Kijk, ze bloost,” zei Kaspers gemoedelijk. „Zo is de jonkheid nu eenmaal.” „Naarling, die u bent!” riep ze. „Als ik dat alles geweten had, was ik hier vast niet binnen gekomen.” „De melk kookt!” gilde Luuk ineens. En Enny, dankbaar met deze prettige samenloop van omstandigheden, wendde zich snel om en boog zich ijverig over het theetafeltje met de klaar gezette blauwe koppen. Een wonderlijk type, die Luuk Want de melk was nog niet gekookt! Tien jaren geleden had hij in Deventer zijn einddiploma H.B.S. verworven, maar hij had geen rooskleurige toekomst, de vrolijke en wat boerse Luuk. Daar hij wees was, had de enige broer van zijn vader indertijd het voogdijschap van den jongen op zich genomen. Een jaarlijkse toelage was juist toereikend geweest om het kostgeld en de school te betalen. Die toelage was echter op zijn een en twintigste verjaardag opgehouden. Na de H.B.S.-tijd was hij volontair geworden op een uitgeverskantoor in Deventer, waar hij zich langzaam maar zeker had opgewerkt, zodat hij, eenmaal meerderjarig, zich zelf kon onderhouden. De verstandhouding met zijn voogd en diens vrouw was steeds goed geweest en bleef van aangename aard. Luuk placht elk jaar tegen Kerstmis over te komen en het was dan ook vanzelfsprekend geweest, dat oom en tante Kaspers hem tijdelijk in huis namen, toen Luuk wegens faillissement van de uitgeversfirma ,,op de keien kwam”. Het speet hem geweldig, omdat hij veel van het vak was gaan houden en een prettige werkkring had gehad. „Solliciteren, mijn jongen!” hadden oom en tante gezegd. „Geef de moed niet op, er zal heus wel een dag komen, dat je weer aan de slag kunt gaan.” Luuk wist echter, dat hij zonder „kruiwagen” niet de minste kans maakte een nieuwe baan te zullen krijgen. Daarom schreef hij vrienden en relaties aan, reisde enige malen naar Amsterdam en den Haag om de directies van andere uitgeversfirma’s te polsen. Tenslotte kreeg hij een tip van een schoolvriend in Deventer met het gevolg, dat hij 1 Maart voor een maand op proef op een grote drukkerij en uitgeverij in Haarlem zou mogen werken. Dat was een hoopvol teken en het sprak natuurlijk van zelf, dat hij tot die datum op de boerderij zou blijven logeren. Tijdens het savoureren van de gloeiende anijsmelk, kregen Enny en haar vader dit relaas bij stukjes en beetjes te horen en als Enny haar moeheid niet verraden had door enige keren onderdrukt te geeuwen, zou het best mogelijk zijn geweest, dat zij nog een half uurtje waren gebleven. Luuk was een geestig verteller en Kaspers zelf kruidde het verhaal van zijn neef met sappige opmerkingen, die vader en dochter soms deden schateren van het lachen. „Intussen verveel ik me hier een mik,” besloot Luuk zijn verhaal. „Ik help natuurlijk wel wat, maar ’s winters is het nooit erg druk in het boerenbedrijf.” „Zeg maar liever, dat je handen verkeerd staan om te melken en varkenstroggen schoon te maken!” lachte Kaspers. „Toegegeven!” bekende de jongeman. ,Ik houd nu eenmaal meer van mijn eigen werk, maar ik neem het u heus niet kwalijk, dat u hier niets te typen of te corrigeren hebt.” „De boekhouding doet mijn wijf,” zei Kaspers gemoedelijk. „Luuk bood me aan die rompslomp eens fijn in orde te brengen, maar daar moest de vrouw niksniemendal van weten. Wij hebben nu eenmaal onze eigen boekhouding, waar de lui van de belasting soms niet eens uit wijs kunnen worden,” voegde hij er lachend aan toe. „Maar dat hindert niet, als ik er maar uit wijs kan worden.” „Oh, oom zal zich heus niet vergissen met debet en credit,” grinnikte Luuk en hij gaf dokter een knipoogje. „Wat klets je nou? Debet en credit?” sprak Kaspers. „Geen Latijn in mijn huis hoor. Wij spreken van mijn en dijn en ik weet drommels goed, wat het verschil tussen verdienen en verliezen is.” „Dat is tenslotte de hoofdzaak en wij stappen nu op,” zei dokter. „Luuk wordt hartelijk bedankt voor zijn hulp en de anijsmelk, die me heerlijk heeft verwarmd.” „Geen dank, dokter,” zei Luuk. „En maakt u zich maar niet ongerust over mij, want dat zaakje loopt wel los. Ik zal me heus niet in een wespennest steken en ik weet best wat een meineed is ” „Ik zal wel zorgen, dat Klaassen, de veldwachter, 't gevalletje sust,” sprak Kaspers gemoedelijk. „En dien kever uit de Chevrolet ken ik ook wel. Ik zal hem opzoeken en hem een pak slaag beloven, als hij blijft volhouden, dat hij langzaam heeft gereden.” „Hij zal wel wijzer wezen,” meende Luuk. „Beloof hem maar niets, oom, u bent nog al sterk ” „Bovendien wordt de schade door verzekering gedekt,” antwoordde dokter. „Het ging er bij mij alleen maar om dat ik nijdig werd, omdat de man de rollen omdraaide.” Hij scheen ineens een idee te krijgen. „Luister eens, Luuk! Ik mag je zeker wel tutoyeren?” „Liever dan dat ge-u, dokter!” „Mooi zo. Je had ’t zo even over correctiewerk. Heb je lust voor mij iets te corrigeren? Ik heb een brochure geschreven en kreeg dezer dagen de drukproeven toegestuurd. Je bent er in ieder geval een paar avonden mooi mee en het spreekt van zelf, dat je het niet voor niemendal hoeft te doen. Ik heb erg weinig tijd en Enny is ook de hele dag weg.” „Grappig hè, ik ben ook in het uitgeversbedrijf,” sprak ze glimlachend. „Dat nare nietsdoen was niets voor me en nu heb ik een heerlijk baantje in Utrecht.” „Da’s sterk!” vond Luuk. „Nou dokter, ik neem het aanbod natuurlijk met handen en voeten aan.” „Kom je dan eens in Breukelen?” „Als het moest vannacht nog, dokter.” „Nee, dank je wel,” antwoordde dokter en hij deed of hij schrok. „We gaan nu allemaal zo gauw mogelijk naar bed.” „Licht buiten even bij, jongen,” zei Kaspers. „Tot ziens, dokter en wel thuis. Als ik een auto had zou ik u even brengen, maar gelukkig ben ik niet rijk genoeg om zo’n ongeluksding aan te schaffen.” „Mag ik Enny zeggen?” vroeg Luuk bij de voordeur en hij stak haar een sterke gebruinde hand toe. „Graag,” zei ze eenvoudig. „Tot ziens, Luuk.” „Tot kijk en rijd niet in een sloot!” „Een allemachtig aardige jongen,” sprak dokter onderweg. „Maar verbazend roekeloos met dat verzonnen asperineverhaal aan den veldwachter ” „Overdreven van ’m ” antwoordde ze koeltjes. „Hoe kan iemand zó idioot doen!” Toen keek hij haar in het duister een beetje verbaasd aan. Meisjes waren toch wel ondoorgrondelijke wezentjes! De volgende morgen, of liever gezegd die morgen om half negen stapte een opgewekte doch maar half uitgeruste Enny het uitgeverskantoor aan de Gedempte Oude Gracht in de Domstad binnen. Vrijdags was het altijd een zenuwachtige en rommelige dag en ook vandaag heerste er een nerveuze stemming. Aan het hoofd der onderneming stond een grote blonde vrouw, die na de dood van haar man het bedrijf met grote wilskracht en ijver had voortgezet, zodat zelfs de crisis weinig vat op de firma had gehad. Mevrouw Poelstra regeerde haar kleine wereldje met vaste hand. Zij kon zeer streng optreden, doch haar rechtvaardigheid was spreekwoordelijk en een gemaakte fout kon zij altijd verontschuldigen. Zij eiste echter hard werken van haar uitgebreid personeel en het was wel tekenend voor haar, dat zij eens een bediende op staande voet ontslagen had, toen zij den man betrapt had op het heimelijk roken van een sigaret in kantoortijd; een handelwijze, die niet alleen dom, maar ook onverstandig was geweest, omdat het rookver- bod steeds stipt werd nagekomen. Het was tenslotte een bevel van hogerhand, waarmede het personeel genoegen had te nemen. Enny kon over het algemeen goed met de blonde alleenheerseres, zoals de directrice wel eens genoemd werd, ópschieten. Vaak werkte zij in het luxieus gemeubileerde privékantoor, waar bijna dagelijks kopstukken uit de zakenwereld onderhandelingen over advertentiecontracten en andere ingewikkeldheden bespraken. Dikwijls vergezelde zij mevrouw, wanneer zij haar firma in andere plaatsen ging vertegenwoordigen. Dan namen zij de kostbare achtcylinder met den stijven chauffeur en het kunstig ingebouwde radiotoestel. Vrijdags bleef mevrouw echter altijd op kantoor. „Enny?” vroeg zij om een uur of tien door de huistelefoon. „Wil je even bij me komen? Ik zou je iets willen vragen.” In één der mollige crapeauds zag zij een dikke blozende man zitten, die een kanjer van een sigaar rookte. De directrice stelde hem aan haar voor. „Meneer Noltingh uit den Haag, Enny. Neem even plaats, ja, dan zal ik je uitleggen, waarom ik je geroepen heb.” De heer Noltingh rees half op, drukte haar joviaal de hand en vestigde zijn kleine zwarte ogen op zijn gastvrouw. „Luister eens, Enny,” nam deze het woord. „Hoewel je meneer niet persoonlijk kent, heb je toch dikwijls zijn naam horen noemen. Meneer is namelijk een collega van mij, doch zijn uitgaven bewegen zich meer op adresboeken en handelsdrukwerk. V/ij hebben samen al eens eerder zaken gedaan en nu meneer, zoals hij het zelf noemt, in de penarie zit, is hij hier gekomen om eens met mij te spreken. De quaestie is namelijk, dat hij door bijzondere omstandig- heden een jongensboek wil uitgeven. Welke die omstandigheden zijn, hebben met de zaak zelve niets te maken, de hoofdzaak is, dat meneer mij gevraagd heeft of ik idee heb gezamenlijk een dergelijke uitgave op touw te zetten. In principe voel ik daar wel voor en alles zou van het bekende leien dakje zijn gelopen, als meneer Noltingh geen extra zware eisen had gesteld." „Inderdaad!” lachte de bezoeker. „Manuscripten van jongens- en meisjesver halen zijn genoeg te krijgen, doch ik wil met iets aparts voor de dag komen. Iets anders dan anders, kortom, iets waarvan het succes reeds bij voorbaat verzekerd zal zijn. De meeste jongensboeken zijn allemaal van het zelfde genre. Er komen geplaagde veldwachters en tot wanhoop gebrachte politieagenten in voor. Het is een grote zeldzaamheid eens een echt fris en gezond verhaal tegen te komen. Ik wil geen reisbeschrijving of een fantastisch toekomstbeeld hebben, evenmin voel ik voor verhalen van ridders of detectives. Het liefst had ik een vliegersverhaal, dat vooral natuurlijk moet zijn en tenslotte moet het zich hier in Holland afspelen. Zo, nu weet u alles.” En hij knikte Enny glimlachend toe. „U stelt wel heel zware eisen,” vond ze. „Juffrouw Dudok kan het weten,” merkte mevrouw op. „Zij is mijn secretaresse en behandelt alle correspondentie. Toch neem ik op mij voor een dergelijk manuscript te zullen zorgen. Het is echter jammer, dat u er zoveel haast mee hebt!” „U kent de omstandigheden, mevrouw,” antwoordde meneer Noltingh, die een zakelijke, indruk op Enny maakte. „Ik heb het verhaal liever vandaag dan morgen. U, die steeds met verschillende schrijfsters en schrijvers in contact bent, zult toch wel een geschikt auteur kennen. Zeker, er is veel haast bij de uitgave, dus u zult een reeds geschreven verhaal moeten zien op te duikelen. Lan- ger dan een week kan ik onmogelijk wachten.” „Kon jij maar schrijven, Enny!” lachte de directrice. „Op het ogenblik hebben we geen enkel manuscript in portefeuille, dat voor meneer geschikt is.” „Ik heb nooit meer dan een mager zesje voor mijn opstellen kunnen halen,” zei Enny. „De enige manier is om zo spoedig mogelijk enkele auteurs aan te schrijven. Misschien dat u dan succes hebt.” „Geen auteurs in de familie?” lachte de heer Noltingh en hij zoog genotvol aan zijn zware sigaar. Enny schudde het hoofd. „Kom, je kent toch wel een man, die kinderboeken schrijft?” vroeg mevrouw. „Jij met je vele relaties?” En zich tot den directeur wendend, vervolgde ze: „Juffrouw Dudok is de dochter van een arts, weet u.” Enny schudde opnieuw het hoofd. „Ik ken werkelijk zo'n beroemdheid niet, mevrouw. Alleen de heren, die u ook kent, en die zo af en toe hier aanwippen.” Om voorschotjes te vragen ” grinnikte de blozende man. „Ik ken dat!” „Dat zijn zakengeheimen,” antwoordde mevrouw met een glimlach. „Ik wil natuurlijk wel eens voor u informeren ” zei Enny voorzichtig. „Ik heb een vriendin, die bij den bekenden Blaricumsen kunstschilder Sam de Braauw in betrekking is. Zij heet Elsie van Greeve en ze heeft me al eens meer verteld, dat er veel schrijvers bij de Braauw op visite komen. Sam de Braauw illustreert veel boeken, ziet u.” „Ah, dat is een begin!” zei mevrouw tevreden. „Ik wist wel, dat jij ons op weg zoudt helpen. We konden natuurlijk wel een advertentie plaatsen, Enny, maar daar zie ik geen heil in. Je wordt dan plotseling overstroomd met tien- tallen manuscripten, waarvan een flink aantal reeds door verschillende uitgevers wegens ongeschiktheid geweigerd en teruggezonden is.” „Kunt u Blaricum niet opbellen?” vroeg de uitgever. „Daar dacht ik ook ineens aan. Enny, zoek het nummer van dien illustrator eens op. We moeten spijkers met koppen slaan.” „En het ijzer smeden terwijl het heet is,” lachte Noltingh. Het telefoongesprek werd echter een desillusie, omdat Enny „geen gehoor” kreeg. De familie de Braauw was ongetwijfeld afwezig. „Ik beloof u, dat ik vanavond zal doen, wat ik kan,” zei ze bereidwillig. „In het ergste geval ga ik naar Blaricum toe." „Zo mag ik het horen!” antwoordde de bezoeker voldaan. „Laten we dus af spreken, dat ik nog even geduld zal hebben. Het is vandaag Vrijdag, ik zal tot volgende week Zaterdag afwachten.” „Binnen drie dagen hebt u mijn brief, waarin ik u de titel van het verhaal mededeel,” antwoordde mevrouw waardig. „En het wordt een vliegersverhaal voor jongens van 12 tot 16 jaar. Laat u alles aan ons over en ik geef u de verzekering, dat u meer dan tevreden zult zijn. Afgesproken?” „Afgesproken!” sprak de bezoeker. „En dan ben ik meteen aan het einde van mijn Latijn.” Hij wierp een blik op zijn horloge en dacht even na. „Mag juffrouw Dudok even een taxi bestellen? Dan haal ik de trein van 10.58 nog.” Enny belde om een wagen en terwijl zij het nummer op de schijf draaide, schoot haar plotseling iets te binnen. Wanneer zij bij Sam de Braauw geen resultaat zou oogsten, zou ze Luuk Kaspers eens kunnen polsen. Hij had immers ook op een uitgeverskantoor gewerkt! Het zal wel vreselijk afgezaagd klinken maar de wegen van het toeval zijn toch ondoorgrondelijk. Enny moest daar aan denken, toen zij die middag om vijf uur naar de autobus wandelde, die om kwart over vijf in de richting Breukelen zou vertrekken. Het was vreemd zwoel weer voor de tijd van het jaar en over de grauwe stad sluierde zich een lichte vochtige mist. Ze had nog vijf minuten tijd en wilde juist in de auto stappen, toen iemand achter haar: „Hallo, die Enny!” riep. Omkijkend zag zij een man in een leren jekker met een vliegkap op en een zware „Harley Davidson” bij zich. Evert van Oordt! Zij drukten elkaar hartelijk de hand. „Luister Enny,” begon hij vlug. „Ik wist, dat je met deze bus naar huis zou gaan en omdat ik vanmiddag toch in de buurt moest zijn, besloot ik hier even op je te wachten. Ik moet je iets bekennen en iets vragen, maar dat kan ik godsonmogelijk hier op straat doen in die paar minuten. Is het vreselijk brutaal, als ik naar jullie huis rijd en een graantje meepik van jullie welvoorziene dis?” „Dichterlijke mensen zijn altijd welkom, Evert! Je hebt me razend nieuwsgierig gemaakt. Ben je soms overgeplaatst naar het buitenland? Zo iets zal het natuurlijk wel zijn.” „Mis, het is heel iets anders. Misschien zal je me uitlachen, maar Tia en jij zijn de enigen op deez’ aard’, die dat ongestoord mogen doen. Elk ander timmer ik z’n ogen dicht. Tot straks dan, Enny en je zult wel goed vinden, als ik vooruit ga? Ik zal juffrouw Willempje wel trachten uit te leggen, dat ik een geeuwhonger heb. Ajuus!” Hij stak een sigaret op, gaf een trap tegen zijn motor en reed ronkend weg. „Da’s Evert!” mompelde ze lachend. „Geen woord te veel en elk woord raak. Hoepla, het wordt me hier te vochtig,” en ze wipte lenig in het voertuig. Van de bushalte tot de villa was tien minuten gaans en toen zij halverwege was en al weer liep te piekeren over de geheimzinnigheden van Evert, gaf ze een kreetje van verbazing. Uit een zijweggetje was een jongeman tevoorschijn gekomen. Hij stond midden in het schijnsel van een straatlantaarn en toen zij hem herkende, voelde zij het bloed naar de wangen kruipen. Een nieuwe verrassing vanmiddag Willy met zijn knap gezicht, zijn gitzwarte ogen en zijn blijde glimlach. „Neen, het is geen toeval, Ennekind,” zei hij onmiddellijk met haar hand in de zijne. „Ik wist dat je om deze tijd van de bushalte pleegt te komen. Je moet weten, dat ik voor vader in Achttienhoven moest zijn vanmiddag. De man, waar ’t om ging, was echter niet thuis, doch zijn zoon bracht me bij hem. Hij was bij een kennis, een zekeren Hamers, die een kilometer voorbij jullie huis woont in zo’n grappig boerderijtje.” „Hamers de hoefsmid?” Ze liepen naast elkaar op. „Juist,” knikte Willy. „En weet je wat me overkomen is?” „Gossie toch niets naars?” Ze keek hem angstig aan. Hij glimlachte even. „Aan één kant wel, maar het gebeurde heeft ook weer zijn goede zijde. Want als het niet gebeurd was, zou ik nu al weer in Hilversum zitten en niet naast jou lopen ” „Ga je flirten?” vroeg ze nuchter, doch evenals die nacht in de garage kwam ze onder de invloed van zijn charme. „Neen Enny! Ik zou me schamen om met jou te flirten. Maar wil je weten, wat er gebeurd is?—’ Ik ben mijn portefeuille hier ergens verloren ” „God Wil, wat ontzettend!” schrok ze op. „Zat er geld in?” „Ook al, maar die paar briefjes van tien laten me tamelijk onverschillig. Mijn rijbewijs en de wegenbelastingkaart zitten er in en dat is slimmer. Verder wat brie»• ven Bij de laatste woorden was de klank in zijn stem veranderd en ze voelde, dat hij achter een masker sprak. Hij deed wel of het geld en die brieven hem onverschillig lieten, doch ze kreeg de indruk, dat hij het rijbewijs en de belastingkaart juist van minder gewicht achtte. In elk geval was het zeer verklaarbaar, dat hij het verlies onaangenaam vond. tf „Ik heb overal gezocht, de hele weg zelfs teruggelopen,” vervolgde hij na een korte pauze. „Je kunt wel aannemen, Enny, dat het ding met inhoud fluiten is. Toch zal ik het aan de politie opgeven, je kunt niet weten Maar erg eerlijk zijn de vinders tegenwoordig niet.” „Kom zeg, niet zo pessimistisch,” zei ze. „We zullen het beste maar hopen, "Wil. Ga je nog even mee naar binnen?” „Gunst Ennekind als ik kón Maar ik kan niet tot mijn spijt. Kijk, daar staat mijn wagen; ik moet beslist naar huis.” „Het beste hoor en smakelijk eten.” „Dank je Enny, smul jij ook maar!” Met een stevige handdruk namen zij afscheid en ze wachtte, tot de rode race-auto wegreed. „Tot morgen 1” riep hij haar nog toe en ze betrapte er zich op, dat ze 't heel erg jammer vond, dat hij nog niet even had kunnen meegaan Dokter Dudok was natuurlijk weer vlak voor het eten weggeroepen, ’s Ochtends was de Buick naar Breukelen gesleept en in allerijl van een nieuwe radiateur voorzien, zodat de wagen reeds ’s middags werd terug gebracht. Ze aten met z’n drietjes en juffrouw Willempje was bevattelijker dan anders, vond Evert, toen Enny en hij na het maal in het matte schijnsel van een schemerlamp in de voorkamer bij de haard plaats namen. Terwijl de huishoudster de tafel afnam en zich vervolgens in de keuken terugtrok, kwam de jongeman tenslotte met zijn verhaal voor de dag en kreeg Enny gelegenheid aan het ogenblik van hun ontmoeting bij de bus terug te denken en aan de waarheid in verband met de grilligheden van het toeval „In weinig woorden gezegd, dan dit,” sprak Evert. „Als een goed K.L.M.-piloot heb ik mij net als enige collega’s aan een boek gewaagd!” „Aan een boek,” herhaalde Enny, nog niet begrijpend. „Ik bedoel, dat ik enige tijd geleden op mijn schrijfmachine klom en de titel van een jongensverhaal op papier kwakte,” vervolgde hij. „Ga je me nu niet net zo als Tia uitlachen?” ..Jij een jongensboek geschreven?!” stiet ze uit. „Meen je dat? Oh Evert wat honneponnig! Wat kolossaal! Wat verrukkelijk enig!” „God beware me ” schrok Evert. „Droom ik of spreek je in ernst? Ik heb het zelf afgrijselijk kinderachtig gevonden. „Kinderachtig? Man, je bent finaal stapel!” „Maar Enny ” Enny Dudok 4 Ze was enthousiast opgesprongen en greep hem bij de schouders. „Antwoordt me, Evert en onmiddellijk hè? Wat is het voor een verhaal?” „Nou, een jongensboek.” „Welke leeftijd?” „Nou, voor jongens van een jaar of veertien, vijftien zestien desnoods.” „Gaat het over de Middeleeuwen?” „Hemeltje neen, wat denk je nou wel? Waar zie je me voor aan?” „Is het een reisbeschrijving ?” „Weet ik veel van reisbeschrijvingen " „Is het soms over de vliegerij?” „Hè, hè, nou zijn we er!” Enny trok hem uit zijn fauteuil en gaf hem twee klapzoenen, op elke wang één. „Daar! Dat is voor jou! Je bent een engel, Evert. Krijg maar geen kleur, want ik zal het zelf aan Tia vertellen. Vooruit, ga weer zitten.” „Zeg ’s, ben je van Lotje getikt, jongedame?” vroeg hij lachend. „Wat betekent dit allemaal? Zoen een ander, maar mij niet; er zijn al conflicten genoeg in de wereld.” „Beste Evertje, houd nu eerst eens op met je gezwam en geef me antwoord. Is het een spannend verhaal?” „Dat geloof ik wel, ik heb tenminste mijn best gedaan er iets van te maken.” „Is het geestig?” „Ik ben niet ijdel genoeg om dat te bevestigen, Enny, maar je weet, dat ik zelf geen droogpruimer ben. Dus het is in elk geval een pietsje geestig.” „Is het niet al te fantastisch? Het gaat toch niet over een luchtmonster met twee honderd mensen aan boord, dat in drie minuten van Aalsmeer naar Addis Abeba vliegt?” „Laat de politiek er buiten, beste kind. Neen, het is niet fantastisch. Het is zelfs doodgewoon. Het speelt zich af op Schiphol, waar ik, zoals je weet, elke vierkante meter ken en even hartelijke handdrukken wissel met onzen „baas” Plesman, als met tante Trui, die aardappels voor het restaurant schilt. Moet je nog meer weten?” „Ja, nog iets,” zei Enny en ze haalde diep adem. „Ik zal je vertellen, wat er vanmorgen in ons privékantoor in Utrecht besproken is. Een sigaartje eerst? Alsjeblieft, een extra goede uit vader’s kistje.” Evert luisterde met open mond en vergat zelfs het rookoffer aan te steken. „Maar dat is geweldig!” zei hij vrolijk. „Ik ben je man, Enny, figuurlijk gesproken dan altijd. Zo gauw ik weer in Holland terug ben, kom ik eens bij jouw blonde Venus in Utrecht aan ” „Wat? Terug in Holland Wat bedoel je?” vroeg ze verwonderd. „Je bént toch in Holland, al zit je op het ogenblik in de provincie Utrecht?” „Lieve kind, het leven van een vlieger is grillig als ons klimaat. Het wisselt om de haverklap. Want ga nu eens na; morgen is het Zaterdag en dan start een van onze „kisten” naar het schone Insulinde, zoals je weet. Morgen is het de beurt aan de „Goudvink” met Frederik Helmers, bijgenaamd „de salonleeuw”, als eerste en Barendje Boudewijn als tweede piloot. Wat heeft Barendje nu uitgespookt? Hij is gisterenavond niet lekker geworden en ligt nu met keelpijn en heimwee naar de buitenlucht tussen de lakens. Wat zegt de dienstrooster dan? Evertje van Oordt moet als tweede kappie invallen ” „Dus je gaat morgenochtend naar Indië?” „Om u te dienen, dame. Ga je mee?” „Hè Evert, wees nu even ernstig. Weet Tia het al?” „Mijn bekoorlijke verloofde is nog niet op de hoogte gebracht. Maar ik tuf zometeen naar haar wigwam om haar de tijding over te brengen. Je ziet dus, Enny, dat ik morgen in geen geval in de schaduw van de Dom zal wandelen. Ik kom er wel dicht in de buurt, maar een beetje hoger.” „Wat een strop!” vond Enny. „En wanneer kom je terug?” „Niet te zeggen, het zal wel een paar weken duren denk ik. Met die griep weet niemand of hij de volgende dag niet in bed ligt en we hebben op de Indiëroute geen last van overcompleet personeel.” „Waar heb je het manuscript?” „In Mokum, juffertje Vraag-al. Ergens in de spelonken van een antieke boekenkast op de eerste verdieping van een oud huis aan de Keizersgracht. Daar woont een vriend van me, die zo vriendelijk is geweest het verhaal eens door te lezen.” „Ik bedoel, Evert, dat je me je boek vóór je vertrek moet geven. Je weet nu, dat er haast bij is.” „Ónmogelijk Enny!” „Het moet!!!" „Breek jij ijzer met je handen? Ik logeer vannacht in een Bussums hotel, waar ik om half vijf door een collega word afgehaald om tijdig in Amsterdam te zijn. Bovendien is de vriend tot Maandag in Londen en het huis is op slot.” „Dan gooi je bij dien vriend een briefje in de bus of je stuurt hem een kaartje over de post, waarin je hem schrijft, dat hij het manuscript of hierheen, of naar ons kantoor in Utrecht moet sturen en zo spoedig mogelijk.” „Ja, dat is tenminste een goed idee. Top, ik doe het, Enny en vertrouw jou mijn belangen toe. Als het boek wordt uitgegeven, laat ik Tia iets leuks voor je kopen. Iets tussen een Kwattareep en een bontmantel in. Aha, daar is jullie gedienstige met een kopje thee. Als ik dat achter de kiezen heb, neem ik de kuierlatten, Enny. Mag het?” „Ja, het mag!” lachte ze. „Gompie, wat zal mevrouw in haar nopjes zijn!” Enige minuten later klonk buiten het motorgeronk van de Buick en nadat dokter Evert een goede reis naar Indië had toegewenst, vertrok de blonde reus. Geen seconde vermoedend, dat Enny en hij elkaar heel wat eerder dan over enige weken zouden terugzien! 3 „Vadertje, we gaan Evert beroemd maken en het is een héél verhaal!" riep ze, toen ze binnen waren. „Zo? Alsof vliegeniers nog niet beroemd genoeg zijn!” lachte de dokter. „Voor je met je verhaal op de proppen komt, moet ik eerst het leitje onder de telefoon inspecteren, Enny. Zaken gaan vóór het meisje, zoals we vroeger in Leiden plachten te zeggen." „Het leitje ziet er niet erg vrolijk uit, dokter,” kwam juffrouw Willempje met haar zachte stem. „Of u zo gauw mogelijk bij de familie Van Linschothe in Hilversum wilt komen. Mevrouw belde zelf op, het is heel erg met meneer.” Ze spreidde handig een servet over het tafelkleed en begaf zich naar het dressoir om het tafelzilver te halen. „Hoe laat belde mevrouw?" „Half zes, dokter.” Enny leunde tegen de tafel en zuchtte. Al weer een avond alleen. Oh, het was soms om woest te worden en je zou zien, dat hij morgen, als zij op die fuif in Bussum zou zijn, juist de hele avond niet werd weggeroepen Terwijl hij het leitje raadpleegde stond zijn vriendelijk gelaat heel rustig. „Maak niet te veel rompslomp, Willempje,” verzocht hij gemoedelijk. „Ik eet in de gauwigheid en vertrek met»» een. Terwijl hij haastig dineerde, bleef Enny zwijgend naar hem kijken. Wonderlijke brokstukken van gesprekken der laatste dagen en gedachten gingen door haar hoofd. Hoe gecompliceerd en ingewikkeld kon het leven soms zijn. Je had weken, maanden zelfs, dat er niets bijzonders gebeurde en dan ineens plofte je van de ene gebeurtenis in de andere, zonder er zélf aan mede te werken. Willy’s glanzende ogen en zijn charme. Wie verloor nu zijn portefeuille? Hoe kon een snuiter als Luuk op het krankzinnige idee komen een wildvreemde automobilist op zo prachtige wijze te gaan helpen? Gehaaid dat die blonde uitgeefster toch eigenlijk was Het idee zeg! -— Je zit doodkalm in een vreemde villa met de dochter des huizes te kletsen en je vertelt zo tussen twee grappen door, dat je voor een collega met griep moet invallen. — Moderne tijden. Even naar Indië Hoe zou Tia het opnemen? Die toch al zo huiverig was na al die rampzalige ongelukken in *35 Geen pretje om met een piloot te trouwen je kon beter een jongen met een minder riskant baantje trouwen Willy? —■ Waar zat ze aan te denken? Ze glimlachte. Omdat ze in een cirkel was rond gedraaid. Waaróm was Willy telkens in haar gedachten? »Val niet van de tafel, meisje,” sprak dokter nuchter en hij stond op. „Kom, ik ga maar weer.” Hij keek haar vragend aan. „Heb je idee mee te gaan? In de auto kunnen we dan wat babbelen, we zien elkaar tegenwoordig zo verschrikkelijk weinig.” „Dolletjes, vader!” Nog steeds mistte het en uit voorzorg knoopte hij de gele mistlenzen voor de koplampen. Enny huiverde in haar mantel en kroop behagelijk op de voorbank. Het dashboardlichtje maakte het gezellig in de kleine ruimte. „Hij is nog warm,” sprak dokter tevreden. „Start direct. Ik zal toch eens gaan uitkijken naar een nieuwe wagen, het zou géén luxe zijn.” „Het zou u in elk geval veel ergernis besparen/ vond ze. Ze reden door de mistige avond en hij luisterde belangstellend naar haar wederwaardigheden die dag. Ze vertelde hem alles, zoals zij gewend was. Geen geheimen voor vader, dat was wel de voornaamste reden van hun heerlijke verstandhouding. Recht door zee en niet bang zijn voor een standje of een vermanend hoofdschudden. „Hoe kan iemand nu zijn portefeuille verliezen?” vroeg hij op een gegeven moment. Ze keek strak voor zich, naar de dansende lichtbundels, en voelde even zijn ogen op haar gelaat gericht. „Dat heb ik hem niet gevraagd.” „Het is wel merkwaardig,” vervolgde hij met een licht schouderophalen. „Zat er geld in, Enny?” „Een paar bankjes van tien geloof ik.” „Lieve hemel, wist hij dat niet eens zeker?” „Ik vond het onbescheiden, vadertje, om er op in te gaan tenminste.” Ze luisterden beiden naar het zware steunen van de oude motor. Dan vervolgde hij: „Ik vind het uitstekend, Enny, dat je morgen met Gerda en hem naar dat fuifje gaat, maar ik zou het toch wel prettig vinden, als je niet al te veel met Willy omgaat. Jongelui met zoveel zakgeld, als je van zakgeld kunt praten in dit geval, zijn zelden goede voorbeelden. Ik wil niet zedepreken, kindje, dat weet je wel, maar ik wil je alleen waarschuwen.” „Willy is een vlot en aardig type, vader.” „Te vlot geloof ik.” Toen ze de villa van den patiënt bereikt hadden, legde hij even zijn hand op haar arm. „Het kan wel een uur duren, Enny.” „Mag ik in die tijd naar Tia gaan, ze woont hier dicht bij.” „Ja, dat lijkt me uitstekend, het is te koud om hier te wachten. Om half tien zal ik wel kunnen vertrekken, denk ik.” „Dan zorg ik half tien terug te zijn, vadertje.” Het was slechts enkele minuten lopen en Tia was thuis. Wat Enny reeds half en half vermoed had, bleek waarheid. Evert’s meisje zag er bleek en betrokken uit en toen ze in haar gezellig kamertje over elkaar in de knusse fauteuiltjes zaten, kwamen de waterlanders voor de dag. „Ik vind het afschuwelijk, Enny, en ik heb zo’n ellendig voorgevoel. Het is natuurlijk overdreven en kinderachtig, maar alles is ook zo plotseling gekomen. Vanmiddag kreeg ik twee kaarten voor het H.B.S.-bal en we hadden afspraakjes gemaakt voor volgende week en Zondag. Ik kan me niet goed voorstellen, dat hij morgenochtend vertrekt.” Enny troostte haar vriendin en leidde Tia’s gedachten af met het verhaal van het jongensboek. Evert was slechts kort geweest en had niet eens tijd gehad over dat grappige toeval te praten. Voor ze het wisten was het bij half tien. „Sterkte joh!” zei Enny zonnig, toen ze scheidden. „Die paar weekjes zijn om voor je het weet en wees nu niet kinderachtig, maar kóm morgenavond. Zo’n knalfuif is juist goed voor je en bovendien zal je een beetje moeten wennen aan zo’n aanstaand echtgenoot, die vlieger is. Duizenden meisjes en getrouwde vrouwen zijn in dezelfde omstandigheden als jij, denk maar aan de vrouwen van zeelui!” „Maar vliegen Enny ” *— Dan had je niet verliefd moeten worden op een piloot — had Enny willen antwoorden, doch ze was zo verstandig die domme en onverstandige woorden niet te uiten. „Denk je nog eens over morgenavond?” vroeg ze vlug. Tia beloofde het, doch heel zeker wist zij, dat ze zonder Evert geen lust in feestvieren zou hebben. En was ze niet ijverig bezig aan haar uitzet ? Enny was opvallend stil tijdens de rit naar huis. Ook dokter zei niet veel. Zelfs een arts, gewend aan ellende en narigheden, kon zijn gedachten niet altijd opzij schuiven. Zijn bezoek aan den villabewoner was vruchteloos geweest. Weer had hij ondervonden, dat de wetenschap machteloos staat tegenover hogere machten Enny vroeg niet naar het resultaat van zijn visite, omdat ze onmiddellijk geweten had, dat haar vader de strijd tegen de dood verloren had. Beter dan ieder ander wist zij, hoe hij dan onder de indruk was en liever met zijn gedachten alleen bleef. Pas toen de Buick de boerderij van Kaspers passeerde en voor de wagen de eenzame figuur van een wielrijder in het gele licht van de lampen opdook, scheen hij uit zijn gepeins te ontwaken. „Kijk, daar heb je onzen nieuwen vriend, Enny,” zei hij, terwijl hij remde. „Die gaat ook nog laat uit." „Ja, hij is het,” antwoordde ze. Luuk had juist de boerderij, de rug toegekeerd en toen hij op de smalle landweg een auto achter zich hoorde, sprong hij van zijn karretje en ging op het gras van de berm staan. Zijn gelaat werd nieuwsgierig, toen de auto stopte en een mannenstem zijn naam riep. „Sakkerloot, da’s toevallig, dokter!” riep hij, toen zijn ogen aan het licht gewend waren. „En is En is uw dochter bij u? Dat is nóg toevalliger.” „Zeg maar Enny hoor," verzocht ze lachend. „Je trekt een gezicht, Luuk, of je op weg was naar ons!” „Wat een mensenkenner ben je," plaagde hij. „Je hebt het bij het rechte eind. Ik was ook op weg naar Breukelen. Kijk eens!” Zijn rechterhand schoof onder zijn jas en kwam met een zwartglanzende portefeuille tevoorschijn. „Dat is sterk! Willy’s eigendom!” riep de dokter. „Is het zo, Luuk?” „Op een visitekaartje, dat zich er in bevindt, staat tenminste Willy Vrieling, dokter. Ik ken dien meneer niet, maar oom schijnt zowat alles te weten. Hij vertelde me, dat Vrieling een kennis van Enny is en toen dacht ik verstandig te doen het ding maar meteen naar Breukelen te brengen. Hij lag vlak naast een telefoonpaal, ongeveer een kilometer verder aan dit weggetje.” „Wat zal hij blij zijn, zeg!" riep Enny. „Reuze bedankt, Luuk!” „En het bespaart me weer een ritje in de mist,” lachte hij. „Alsjeblieft, dokter, als u zo vriendelijk wilt zijn? Of zal ik hem morgen zelf even naar Hilversum brengen?” „Enny spreekt hem, Luuk, dus je kunt hem wel afgeven.” Nog even bleven ze praten, toen stak Luuk het tweetal de hand toe, groette en sprong op zijn fiets. De motor ronkte op en de auto kwam langzaam in beweging. Met de portefeuille op haar schoot zat Enny aan dit nieuwe toeval te denken. Om haar kleine gesloten mond zweefde een blijde glimlach. Tjonge, wat zou hij morgen ópkijken „Weet je wat je doet, kindje?” verbrak haar vader wat later hun stilzwijgen. „Bel meteen even op, als we thuis zijn; dan kan je hem voorlopig gerust stellen. Vooral omdat zijn rijbewijs er in zit. Ik begrijp trouwens nog niet hoe hij de moed heeft zonder die kostbare papieren in zo’n opvallende rode race-auto te blijven toeren. Ik zou x hartelijk voor bedanken. Maar tja wij oudjes zijn latuurlijk veel ouderwetser in onze opvattingen dan de noderne jeugd „Zou het?” lachte ze plagend. „Bén je oud als je pas wee en vijftig bent?” Hij keek haar ineens aan, zodat zijn vermoeid gezicht loor het zwakke licht van het instrumentenbord beschenen verd. ,11 „Ja Enny een geneesheer wel heel vaak ten- ninste Ze stond in de hal met de hoorn aan het oor en KeeK peinzend naar de kleine bedrijvige huishoudster, die een vers kopje thee had gezet en van de huiskamer naar de keuken liep. „Hilversum voor u ” klonk de stem van de telefoon¬ juffrouw. „Enny?” Ze lachte. „Hallo Gerda, ja ik ben ’t, knap geraden. How do you do?” „Dank je, oké hoor. Zeg, ik heb goed nieuws voor je broer. De portefeuille is teruggevonden. ,,Portefeuille ?” klonk het verbaasd. „Is Willy die kwijt geraakt? Ik wist er niets van ’ „Dat noem ik sterk,” verwonderde Enny zich en ze vertelde van haar ontmoeting met Willy. „Het zal de eerste keer niet zijn, dat hij zo geheimzinnig doet,” antwoordde Gerda kwaad. „Dat heer is de laatste maanden geducht veranderd en helaas niet in zijn voordeel. Hij behandelt mij, zijn eigen ^zuster, als een vreemde. Erg enthousiast ben ik vast niet. „Kom, kom ” suste Enny. „Jij zal ook wel schuld hebben, Ger, wees eens eerlijk?” „Best mogelijk hoor; je wordt natuurlijk koel en humeurig. Maar ik zal hem het verheugende nieuws overbrengen, Enny. Ik spreek hem vanavond niet meer, maar zal een krabbeltje in zijn kamer leggen.” „Graag als je wilt.” „Waar hij zit is me een raadsel,” vervolgde Gerda met een ontevreden klank in haar donkere stem. „Natuurlijk weer in Amsterdam. Hij moet dan met de trein zijn gegaan of misschien met een taxi, Joost mag het weten. Je maakt wat mee, kind, met zo’n fuifnummer als broer, boe !” „Lieve deugd, Ger, wat ben je uit je hum. Nou, het is drie minuten hoor, tot morgenavond en zorg dan voor een vrolijk gezicht.” „Morgenavond? Wat bedoel je?” „We gaan toch met z’n drietjes naar de H.B.S.-fuif in Bussum?” „Wie?” „Wie ? Nou, wij natuurlijk, jij en Willy en ik.” „Maar je bent stapel, kind, ik weet van geen H.B.S.fuif!” riep Gerda verwonderd. „Minstens een eeuw geleden heb ik al een uitnodiging gekregen om morgen op een verjaarpartij te komen bij de Vlamings in Laren.” Enny leunde zwaar tegen de lambrizering. Even was ’t of de hal langzaam begon te draaien. „Lieverd, je moet je vergissen ” antwoordde ze aarzelend. „Willy heeft me heel positief gezegd, dat jij hem had beloofd mee te zullen gaan. We hebben aldoor over ons drietjes gesproken ” „Larie hoor, hij heeft niet over het avondje gekikt!” „Dus ik zie je morgen niet?” „Mij niet, Enny.” Ze begon spottend te lachen. „Hij heeft je wat op de mouw gespeld, Enny, wat ik je brom. fa, een mooie broer, die Willy van mij. Nou, poe!” „Dan is het een vergissing van hem geweest!” „Direct! Kom nou, Enny, je bent toch niet dom? Maar yan zijn standpunt bekeken, heeft hij gelijk. Als ik in zijn plaats was geweest, zou ik ook niets voor het bijdehande gezelschap van een zuster gevoeld hebben. Goeie Griet, wat een bak, zeg! Hij is natuurlijk verliefd op je!” „Och malle ” mompelde Enny. „Nou, ik breek af, hoor, dus je legt een briefje in zijn kamer? Dank je wel en tot kijk.” „Maf ze, Enny!” In de stilte van haar kamer ging ze op de rand van het bed zitten en tuurde verdrietig naar de glanzende portefeuille op haar schoot. Jakkes, wat was Gerda uit haar humeur geweest En hoe misselijk van d’r, die insinuatie Verliefd op Willy Een blos joeg naar haar wangen. Luuk’s woorden schoten haar te binnen. "Willy s naam op een visitekaartje in de portefeuille Dus Luuk had het ding geopend Ja natuurlijk wiedes Hoe kon hij anders het adres te weten komen Hè, wat was ze weer aan ’t suffen Haar ogen staarden geboeid naar het gevonden voorwerp. Een portefeuille Het tasje van de vrouw Ze herinnerde zich een gezegde van haar vader. „Een man behandelt zijn portefeuille met dezelfde zorg als zijn vrouw.” En „een man zonder portefeuille in zijn binnenzak voelt zich hulpeloos.” Een mysterie, zo’n portefeuille. Die van vader was altijd veel te dik, opgepropt met kladjes, brieven en bank- papier. Vreemd, die zorgeloosheid van Willy. ’n Paar briefjes van tien Goede hemel, het idee. Zij miste al een cent uit haar zilveren beursje als het er op aan kwam. De slaap wilde niet komen, hoewel ze doodmoe was na het avontuur van de afgelopen nacht. Door de kier der overgordijnen streepte een smalle bundel flets maanlicht. Dwars over de portefeuille Zou ze ? Ze balde de handen tot vuisten en draaide zich om, doch tenslotte werd de verleiding toch te machtig. Bij het rosé schijnsel van een schemerlampje klapte ze het zwartglanzende ding open. Brieven in kleine blauwe envelopjes, een paspoort, het rijbewijs en tussen een zakkalendertje en een geparfumeerd kartonnetje in, de lelijke gele wegenbelastingkaart. In dat zijvakje onder die smalle klep schuilden zeker de bankjes van tien. „Aan den Weledelgeboren Heer W. Vrieling Jr.," stond op een der enveloppen met duidelijke letters geschreven. Op een blauw couvert: „Aan Willy Vrieling”. Op een ander alleen „Willy Vrieling”. Slordig dun handschrift, in haast neer gepend. Met een blos van schaamte staarde ze op dit alles. — Niet doen niet doen — waarschuwde een stem m haar. Bevende vingers trokken een lichtblauw velletje tevoor- . „Liefste Willy" een slordige handtekening Madelon Eensklaps besefte ze wat ze deed dat ze Willy's vertrouwen op schandelijke wijze aan *t schenden was. r .t^aS ™issc^en al thuis, kon nu wéten, dat de portefeuille in haar bezit was Met een bruuske beweging legde ze haar op tafel, zocht een stuk papier op en maakte er een pakje van. — Stiekemerd stiekemerd — klonk het in haar h°Ze kroop diep onder de dekens, perste de lippen vast op elkaar en sliep pas tegen middernacht in. Ze droomde van een afschuwelijk lelijk meisje, dat Madelon heette en in Willy’s rode auto op weg naar Kreukelen was, haar daar uitlachte en met de portefeuille weer vertrok „Is er iets?” vroeg juffrouw Willempje die Zaterdagmorgen aan het ontbijt. , „Voel je je niet goed, Enny?” was vader s vraag, toen ze hem een afscheidskus gaf om naar Utrecht te gaan. Kind wat ben je bleek, toch geen griep? klonk de stem van de blonde uitgeefster, toen Enny het privekantoor binnenkwam om te vertellen van Evert s jongens- Er was niets, ze voelde zich uitstekend en toch...... Die morgen wilde het werk niet vlotten en verbaasde mevrouw Poelstra zich, dat haar secretaresje met even verheugd was met de goede gang van zaken als zij ze«. — Madelon, Madelon — tikten de toetsen der schrijfmachines in het administratiekantoor. — Madelon •- ratelden de drukpersen in de drukkerij achter en -- Madelon, Madelon — joeg het steeds door haar hoofd. — Jaloers — dacht ze minachtend, — jaloers op een kennisje, misschien wel een familielid van ^Villy...... Diep in haar hart hunkerde ze naar zijn komst die nuddaq, doch aan de andere kant zag ze als een berg tegen de ontmoeting op. Nooit eerder was er zón ellendig gevoel van schaamte in haar. Om half vier ronkte de rode wagen de oprijlaan in. Dokter was kort tevoren vertrokken en had reeds afscheid van haar genomen, omdat het zeker zes uur zou worden, voor hij terug zou zijn. Het was een stilzwijgende afspraak geweest, dat zij bij Willy thuis zou dineren. Vergiste ze zich of was hij iets bleker dan anders. Ze drukten elkaar de hand. Het was schemerdonker in de vestibule en hij stond met zijn rug naar de voordeur. „Wie vond ’m?” vroeg hij. Er was geen nieuwsgierigheid in zijn stem. Ze vertelde het hem en in de huiskamer nam zij het pakje van het dressoir. „Kaspers? Luuk Kaspers?” Hij trok een rimpel. „Onbekende grootheid. Kennis van je, Enny?” „Ja Willy, hij is een neef van boer Kaspers en logeert er een tijdje. Een sympathieke jongen.” Zijn vingers wikkelden het papier van de portefeuille en hij opende zijn glanzend eigendom. Ineens vonden hun ogen elkaar. „Heb je er in gekeken?” Een klauw scheen haar hart samen te knijpen. Al de goede voornemens vielen in duigen. „Wel neen......" zei ze luchtig. „Wat interesseert me je portefeuille?” „Oh dank je " Hij scheen toch even opgelucht, begon vlug te praten. „Ben nieuwsgierig of alles er nog in zit Luuk Kaspers, zei je? Wat een bof intusssen aha de papieren van de auto nou kan ik weer rustig langs agenten rijden (Een spottend lachje). Zo, zo, is die Luuk zo’n sympathiek jongmens? Bepaald ook een boer?” „Een boer?” Ze ging op de punt van de tafel zitten. „Wel neen! En weet je hoe we kennis hebben gemaakt?” Ze vertelde en de klank van haar stem kalmeerde haar. Onderwijl suste ze haar geweten waarom zou ze hem Enny Dudok 5 bekennen, dat ze wel in een der brieven had gelezen? Ach wat een leugentje om bestwil Als je alles zó zwaar opnam lieve deugd „Wat een bof!” zei hij weer, toen ze tenslotte zweeg. „Enny zullen we straks even aangaan daar? Ik zou hem wel willen bedanken.” „Natuurlijk.” Toen ze een kopje thee hadden gedronken, slipte ze naar boven om zich te verkleden en Willy liet zich langzaam in een der diepe fauteuils bij de haard zakken. Zijn trekken ontspanden zich zijn ogen werden heel tevre¬ den en toen het stil bleef beneden, haalde hij de portefeuille tevoorschijn, nam er de blauwe briefjes uit, opende de haard en wierp de epistels een voor een in de lekkende vlammen „Een droom, zeg!” Zijn knap gezicht was werkelijk in diepe bewondering, toen zij een kwartier later op de tenen binnenkwam en eensklaps voor hem stond in haar nieuwe avondjurk. „Oh Enny, wat staat die je goed!” „Vind je?” Er was een warm gevoel van dankbaarheid in haar hart. De glans van oprechte bewondering in z’n zwarte ogen gaf haar ongekende blijdschap. En opnieuw, nu zij zwijgend over elkaar stonden, begon haar hart heftig te kloppen. „Ik heb nooit geweten, dat je zó mooi bent!” zei hij. „Werkelijk Enny.” „Zelfs juffrouw Willempje kon niet nalaten haar bewondering in een tevreden lachje uit te drukken. „Klein zonnig koninginnetje!” zei ze. „Heel veel pleizier vanavond hoor!” Dan zat ze in de auto naast hem en de car ronkte weg. „Een goed mensje, hè?” merkte hij zonder inleiding op. „Ze schijnt veel van je te houden.” „Ze is een schat, Willy.” „Ik heb haar wel eens een beetje bespot,” vervolgde hij aarzelend. „Toen kende ik haar nog niet zo goed.” • ’r l Uiet ffschuwelijk vinden, Willy, als iemand haar uitlachte. Ze is altijd een moedertje voor me geweest en het is toch heus niet haar schuld, dat ze zo zielig mager en klem is. We houden heel veel van haar, vadertje en ik; trouwens iedereen, die haar kent.” hen^ ^Cni^Cte zwiÏ9end. boerderij van Kaspers lag voor i ',(fa even mee om me voor te stellen?” vroeg hij, galant het lage portier voor haar openend. „Zou ik hem iets d"d"gdr"y ? A,S eh beloning? Qf is hij Ze lachte. „Natuurlijk! Bovendien zou hij elk geschenk weigeren.” Kaspers zelf die naast zijn hofstede een pijpje stond te stoppen, keek zijn ogen uit, toen hij het tweetal op zich af zag komen. F „Wel, wel!” riep hij bewonderend. „Je zou zweren een paar filmsterren in groot ornaat of hoe ze dat noemen, voor je te hebben. Bent u het werkelijk, juffrouw Dudok?” „In hoogst eigen persoon, Kaspers, maar je moet me °Ud“ h°°r- Er ‘S "** Wonders a» „Kijk, kijk, dat is vissen naar een tweede complimentje!” plaagde de boer, met een knipoogje naar Willy. 1 Enny stelde het tweetal aan elkaar voor. is achter:” vertelde Kaspers. „Lopen jullie maar * lachen ,e “ Van E° hi) be9on hetae- Luuk was er en toen ze hem in de gaten kregen, deinsden ze onwillekeurig even terug. De blonde jongeman was met een zeer prozaïsch werkje bezig, namelijk met het schoonmaken van de konijnenhokken. Hij had een oude overall aangetrokken en een hevig walmende pijp in de mond. Zó ijverig was hij met de hooivork bezig, dat hij de onverwachte visite pas opmerkte, toen Willy in een proestbui uitbarstte. Luuk's gezicht was een studie waard, doch hij scheen in het minste niet te schrikken. „Hallo Enny!” „Hallo Luuk " , „Houd je neus dicht en kom maar niet al te dicht bij •• me. „Een verstandige opmerking, zèg! stemde Willy in en hij ging een paar passen achteruit. „Oh, dacht je, dat ik nooit eens een konijnenhok had schoongemaakt?" vroeg Enny met prachtig gehuichelde verontwaardiging. „Nou ja ” zei Luuk verlegen. „Maar je ziet er vandaag zó afgrijselijk deftig uit " „Willy en ik gaan naar een fuifje in Bussum, joh! Oh M Luuk’s blikken gleden naar den onberispelijk gekleden notariszoon. „Dat is waar ook,” sprak Enny vlug. „Ik had jullie aan elkaar willen voorstellen, Luuk. Willy is de eigenaar van de portefeuille, die je gisteren vond. „Aangenaam!” zei Willy koeltjes, alsof hij doodsbang was, dat de ander hem de hand zou komen drukken. „Ook aangenaam kennis te maken, grinnikte Luuk. „Ik zal maar blijven waar ik ben, vind u dat goed? „Geen enkel bezwaar tegen, wat jij, Enny?” Enny vond deze kennismaking nog al geforceerd en ..Houd je neus dicht en kom maar niet al te dicht bij me.” (blz. 66) was blij, toen Luuk zelf voorstelde, dat ze zouden vertrekken. „Helemaal geen dank, meneer Vrieling,” zei hij op zijn eenvoudige hartelijke manier van spreken. „Als ik nog eens een portefeuille verlies, hoop ik, dat u hem terugvindt.” „Zullen we dan maar gaan ” opperde Willy, die stond te popelen om te mogen verdwijnen van dit minder welriekende en onsmakelijke toneel. „Veel pleizier!” wenste Luuk. Achter den haastigen Willy volgde Enny hem naar de voorzijde van de boerderij. Nog even keek ze om. Luuk stond half van haar afgewend, doch zijn gelaat kon zij duidelijk zien. Van de jongensachtige vrolijkheid was geen spoor meer, integendeel, hij keek voor zich uit, alsof hij gruwelijk het land over iets had. „Wat een viezerd,” zei Willy alleen, toen ze naast hem op het zachte rode leer van de voorbank plaats nam. „En wat een liefhebberij!” Heel deftig, heel mager en heel zwijgzaam was zijn vader. In de weelderig gemeubileerde voorkamer van het fraaie notarishuis had een der dienstmeisjes de schemerlampen ontstoken. In de open haard knetterden romantisch de ruige beukenblokken. En daar zaten ze dan met z’n drietjes in de diepe fauteuils. Vréselijk daftig, vond Enny, doch door een paar geestige opmerkingen te lanceren, maakte Willy de sfeer wat huiselijker. Mevrouw Vrieling was reeds enkele weken voor gezondheid in Davos, doch Enny kreeg nu niet bepaald de indruk, dat zij erg gemist werd. Willy had ’t familiaar over „de oude vrouw” en zijn vader was zo eerlijk te bekennen, dat Gerda zich de afwezigheid van haar moeder het meest aantrok. Toch werd de stemming in de deftige kamer milder, toen het tegen vijven liep en Willy's vader zich een bittertje inschonk. „Jij een likeurtje?” vroeg Willy. „We zijn goed voorzien hoor, een „Juffertje in 't groen” of Cherry Brandy, Kummel, Marasquin ?' „En niet te vergeten Crème de Rosé! voltooide de notaris zonder een spier te vertrekken. Ze weerde al die geestrijke gaven lachend af, doch dronk tenslotte een glaasje advocaat mee voor de gezelligheid. Willy haalde een doos Engelse sigaretten tevoorschijn, sloeg de knieën over elkaar en begon een verhandeling over het nut van verwarmde voorruiten in auto’s om via het moderne onderwerp „de vrouw aan het stuur” op Gerda’s chauffeerkunst te komen, waarna zijn vader geheel onverwachts de vraag stelde, waarom Gerda 's avonds niet van de partij had kunnen zijn. Enny voelde een schokje van emotie langs haar rug sidderen en keek Willy bedremmeld aan, alsof ze voelde, dat hij door deze vraag in het nauw werd gebracht. „Waarom?” herhaalde hij; „omdat ze éérder had beloofd op die verjaarpartij te komen, vader.” „Oh, is dat de quaestie!” riep de notaris glimlachend en hij schonk zich nog eens in. De maaltijd verliep tamelijk ongezellig, hoewel Enny minuut na minuut voelde, hoe Willy zijn best deed voor wat vrolijkheid te zorgen. Onwillekeurig moest ze telkens zijn vader met de hare vergelijken Vadertje, die nu misschien in zijn eentje zat. Toen het diner afgelopen was en de notaris zich in zijn studeerkamer terugtrok om op te bellen, wenkte Willy haar met een smekende blik even in de serre te komen. Het dienstmeisje ruimde de tafel af, doch lette nauwelijks op het tweetal. „Ik voel me vreselijk schuldig, Enny ” begon hij gejaagd, toen ze in het koele halfduister van de uitbouw stonden. „Wil je het me vergeven? Ik bedoel van mijn woorden over Gerda Ik was zo bang, dat je zou weigeren mee te gaan en ik had me er zo op verheugd ” „En daarom verzon je maar een jokkentje ” antwoordde ze met een vage glimlach. „Willy, Willy ” Zijn gezicht ontspande zich. „Gelukkig, dat je het zó opneemt Ik zat er werkelijk mee in vooral toen de oude heer er over begon '* „Ik wist alles.” »Ja van Gerda. Ze had een kattig briefje in mijn kamer gelegd, bepaald om me alvast voor te bereiden.” Hij nam even haar handen tussen de zijne. „Ik was uit, het speet me ontzettend dat ik je telefoontje niet kon opvangen!” „Ja Willy.” „Vind je goed, als we niet te laat gaan? Het is nu bij half acht. Als de oude heer zometeen terug is, ga ik me gauw verkleden.” „Jij met je „oude heer” ” Hij trok een lang gezicht. „Nou ja, gewoonte; erger je je daar aan? Meisjes zeggen natuurlijk liever papaatje of ouwetje of zo iets. Wacht, daar komt hij juist aan.” „Maar als ’t je vader niet is, ga je toch maar je gang hoor, lachte ze. „Ik kan me best in m n eentje vermaken met dat nieuwe nummer van „The Saterday Evening Post”.” „Hoe laat vertrekken jullie?” vroeg de notaris, die met het avondblad in de linker- en een sigaar in de rechterhand binnenkwam. „Als ik me verkleed heb/' antwoordde Willy. „Maar je hoeft je niet te verkleden man!” riep Enny plagend. „Je ziet er toch keurig uit!" „Lieve deugd, ik kan toch niet in een gewoon colbertje gaan?” „Wat wordt het?” vroeg zijn vader en over zijn deftig gelaat gleed even een zweem van een lachje. „Smoking?” Willy keek verschrikt. „Wel neen, rok natuurlijk.” „Tjonge, wordt het zó deftig?” „Deftig of niet deftig, ik ga in rok,” sprak zoonlief. „Kijkt u eens hoe chique Enny er uit ziet!” „Dat is zo,” gaf zijn vader toe en met een knipoogje in haar richting, liet hij er op volgen: „Kleren dat het jongmens heeft Ongelofelijk! De garderobe van Adolphe Menjou ” „het summum van deftigheid,” merkte Willy op. valt er bij in het niet,” voltooide de notaris. „Nou, ik zal je niet langer ophouden, mijn zoon, ga je maar gauw mooi maken.” Tegen acht uur gleed een luxueuse taxi voor. Enny nam afscheid en toen ze naast Willy in de vestibule stond en van terzijde naar hem keek, terwijl hij met een bijna onverschillige beweging de chapeau claque van de kapstok nam, kreeg ze het stellige gevoel, dat alles een droom was. Zelf de eenvoud zelve, opgegroeid in een prettig, doch zeer eenvoudig milieu, kwam zij nu onder de indruk van de weelde en deftigheid, die haar hier omringden. Het wonderlijke gevoel van blijdschap, in haar nieuwe avondjurk door zijn mooie donkere ogen vol verering te worden aangekeken, de vlotte en ongekunstelde wijze, waarop hij zich bewoog, en tenslotte zijn fascinerende charme, dat alles deed haar bloed sneller stromen. Nu te denken aan dien anderen kameraad, die enkele uren geleden in een smerige overall konijnenhokken aan ’t uitmesten was geweest, deed. haar bijna huiveren. Willy s stem, zijn hoffelijkheid, zijn vreugde haar bij zich te weten, hoe heerlijk romantisch was het! De voordeur, die zachtjes achter hem dichttikte, de wachtende auto met den chauffeur bescheiden achter het geopende portier. Dan de strelende aanraking van de zachte kussens, het leek een droom. „Als je wist hoe blij ik nu ben ," zei zijn donker ge- timbreerde stem alleen. „Je maakt me dolgelukkig, Enny.” Dc vooravond vloog om en hoewel het programma van toneelstukjes, voordrachten en sketches veel succes oogstte, werden toch heel wat zuchten van verlichting geslaakt, toen de jongens van de vierde en vijfde in rap tempo de stoelen aan de kant zetten. Enny had tot dusverre geen kennissen gezien, doch zich verbaasd over Willy’s populariteit. Hij kende letterlijk iedereen en voor ieder had hij een grap, een paar geestige woorden of een knikje. Juist toen hij een tafeltje veroverd had en op een paar stoelen beslag had gelegd, dook Truida naast Enny op. Het vrolijke dikkerdje met de zomersproeten glom van vreugde en het sprak vanzelf, dat zij de rest van de avond in hun gezelschap zou blijven. „Gompie, Willy, wat zie je er kostbaar uit!” riep ze, deels plagend, deels bewonderend. „Is dat nou een jacquet?” „Je tante met een pet!” „Het is een rokkostuum,” verklapte Enny. „Laten we maar eerlijk zijn, ik heb ook geen sikkepit verstand van herenkleding.” „In ieder geval staat 't je uitstekend,” zei Truida goedkeurend. „Zo’n wit piqué vestje met twee rijen knopen... zijden galonnen op de pijpen van je broe... sorry, van je pantalon en lakschoenen, waar je je in kunt scheren; dan nog die witte glacé s en dito strikje, dat zo Hawaï- achtig afsteekt tegen je donkere huid nou nou piekfijn hoor!” „En dan de avondcape niet te vergeten, waar meneer zich inhulde!” grapte Enny. Willy keek onverstoorbaar en deed of de loftuitingen hem niet in het minst interesseerden. „Oh zeg, vóór jullie op de vleugelen der muziek of hoe heet dat in romans, wegzweven, heb ik een nieuwtje voor je, Enny!” vervolgde Truida opgewonden. „Jij dacht zeker, dat Tia’s Evertje vanochtend per „Goudvink naar Jan Oost is vertrokken ?” „Wat? Is hij dan niet ?” schrok Enny verrast op. Truida plofte op haar stoel en schudde het hoofd. „Niets er van, hoor! Die meneer Boudewijn voelde zich weer fit gisterenavond en Evert zwijnde geweldig! Zeg zelf, niet waar? Ik heb toevallig een dikke brief voor Dick met de „Goudvink” meegegeven.” „Dus kómen Tia en Evert misschien nog?” vroeg Willy, tegelijkertijd een kellner wenkend. „Of hadden ze andere plannen?” „Kwamen ze maar!” vond Truida. „Het is een leuk stel, die twee. Neen, Evert is vanmiddag met een gewoon lijntoestel naar Brussel of Parijs vertrokken en zal morgen wel terugkomen.” „Tia moet komen!” riep Enny overmoedig. „Ik ga haar telefoneren en als ze nog niet naar bed is, moet ze in een taxi springen.” „Oké!” sprak Willy. „Daar moeten we straks een glas op drinken. Het is toch zeker de moeite waard, nu ze niet anders kon denken dan dat hij minstens een paar weken zou wegblijven.” „Wat drinken jullie?” vroeg hij even later, toen de kellner bij hun tafeltje stond. „Limonade!” antwoordde Truida kort en krachtig. „Je zult trouwens niet veel keuze hebben op een H.B.S.-fuif." „Wijngroc meneer?” vroeg de kellner. „Thee, koffie, chocolade ?” „Houd op!” weerde Willy af. „Dan maar wijngroc. En jij Enny?” „Limo, om Truida gezelschap te houden.” „Grote hemel, wat degelijk! Maar de avond is nog lang zullen we maar denken.” „Ik ga even opbellen, lui,” zei Enny. „Tot zo meteen!” En ze drong tussen de elkaar verdringende jongelui door naar het einde van de gymnastiekzaal, waarin de fuif gevierd werd. Tia was thuis en juist van plan om „op te krassen”, zoals zij het noemde. Haar ouders moesten er aan te pas komen voor zij toestemming kreeg en dat zij die kreeg had zij te danken aan het feit, dat Enny aan het andere einde van de telefoonlijn stond. „Over een half uur ben ik bij jullie!" riep ze vrolijk. „So long, Enny!” „Dolletjes, tot straks!" Toen ze bij hun tafeltjes terug was, zag ze twee bekende gezichten. Een korte dikke man in avondtoilet met naast zich een slanke donkerblonde vrouw met geschilderde lippen en aangeplakte wenkbrauwen. „Jullie kennen elkaar immers?” klonk Willy's stem. „Enny Dudok en Sam de Braauw en echtgenote.” „Onze Breukelense vriendin,” sprak de kunstschilder. „Je ziet er bekoorlijk uit, Enny!” „Een juweeltje, die jurk,” vond zijn vrouw. „Maar laten we toch gaan zitten, mensen; als we niet oppassen halen ze de stoelen onder ons weg.” „De jongelui uit de vijfde zijn tenminste tot alles in staat,” lachte Sam. „Zo, zo! En hoe gaat het, Willy? Nog steeds niet verloofd?” „Zelfs niet verliefd,” plaagde Truida. „Dat zal jij weten,” merkte Willy met een glimlach op. Eén seconde waren zijn donkere ogen op Enny’s gezichtje gericht. „Denk je dat een man van tegen de dertig niet verliefd kan zijn?” „En wélk een man!” fleemde mevrouw de Brauw. „Zo'n beauty zeg!” Willy’s ongetwijfeld raak antwoord ging verloren in de eerste schallende klanken van de polonaisemuziek. Meteen was hij alles om zich heen vergeten en Enny verging het evenzo. Met haar arm door de zijne sloten ze zich aan in de lange fleurige en snaterende stoet. Sam de Braauw met Truida volgde en mevrouw de Brauw werd door een der leraren opgeëist. „Een niet onaardige jazz-band,” zei Willy met het gezicht van een jazz-kenner. „Alleen is het koper iets te hard.” „Kijk eens hoe ’n schik ze hebben!” zei Enny met een blik naar de zeven H.B.S.-ers, die als alleenheersers op het kleine driehoekige podium zetelden. Ze voelde zich zalig blij en toen de schetterende klanken even later in gevoelige tangomuziek overgingen en Willy en zij als eersten met dansen begonnen, kwam het besef, dit alles te dromen, terug. In zijn sterke armen met haar hoofd heel dicht bij het zijne, voelde ze zich volmaakt gelukkig en het was haar of een nieuwe, heerlijke, episode van haar jonge leven een aanvang had genomen „Wat een paar!” fluisterden bewonderende kennissen en zo was het ook. Twee knappe, lachende jongemensen, die zich geheel aan de dans overgaven en slechts elkaar zagen. En geen ander. „Nou?” hijgde Tia. „In een half uur over en me nog in mijn avondjapon gehuld ook. Hallo allemaal!” „Shake hands en val neer, zeg!” riep Willy. „Hier is nog een stoel. En gelukgewenst met Evert!” Met z’n zessen maakten ze een gezellig hoekje en Tia moest in geuren en kleuren vertellen, hoe enorm haar blonde reus geboft had. In het geroezemoes van de zaal moest Enny ineens (hoe wonderlijk) aan Evert’s boek denken. Het jongensboek, dat nu spoedig in mevrouw Poelstra’s bezit zou zijn. Zo kwam alles toch steeds op z'n pootjes terecht Willy was van het begin af de spil van het kleine opgewekte groepje en hoe later het werd, hoe raker zijn antwoorden en hoe geestiger zijn humor werd. Enny betrapte er zich telkens op, dat zij zó vol aandacht voor hem was, dat de anderen ’t in de gaten kregen; doch het deerde haar niet. Ze had niet kunnen denken, dat dit fuifje zo heerlijk zou zijn. Ze voelde zich in een stemming om idiote dingen te zeggen. Als Willy eens met een ander meisje danste, volgden haar ogen hem tussen de andere paren door en telkens als zij die glans van bewondering voor zijn knap gezicht en zijn slank figuur in de ogen van anderen zag, voelde ze haar hart sneller kloppen. En in die stemming van ongedwongen zich zelf zijn, ontdekte ze Ook tot haar verbazing, dat zij zich niet ergerde aan de zouteloze mopjes, die Sam de Braauw af en toe ten beste gaf. Zelfs niet, toen hij bij het aankondigen van een nieuwe fox-trott „I love Willy, my boy ” grinni- kend vroeg: „Dat heb jij jouw Willy zeker al gezegd, hè?" Want, dacht ze, als je werkelijk heel erg gelukkig bent, gaat alles langs je heen. 4 Waarom wordt op de meest onverwachte momenten in het leven onze vreugde en blijheid vergald? Waarom zijn er mensen zo tactloos en dom, roet in het eten van anderen te strooien? Je bént een avond jong en vrolijk en anders. Alles lacht je tegen. Er zijn geen grenzen weer. Je danst en je bent dwaas gelukkig. Je hoort, zo muzikaal als je bent, geen saxofoonvergissinkjes en je voelt niets als de dikke tekenleraar je met z'n volle gewicht op de tenen trapt Enny was anders dan anders. Er waren twee zwarte ogen in een heel knap mannengezicht en dat was eigenlijk alles. De rest was bijzaak. Die ogen deden haar polsen sneller kloppen en haar hart hameren. Hoe laat was t, toen Sam de Braauw plotseling verdween? Niemand, zelfs zijn vrouw, scheen hem te missen. Maar toen hij een half uur later even onverwacht opdook, was zijn gelaat roder en schitterden zijn ogen als sterretjes. „Die wijn hier, boeh!” zei hij minachtend. „Een mazzeltje, dat ik hier vlak bij een oude schoolvriend heb wonen.” Enny begreep het niet, die eerste minuten, doch Truida des te beter en toen de kunstzinnige Sam in een lawaaiig gesprek raakte met Willy, trok Truida een lang gezicht. „Jakkes, hij is ergens iets gaan drinken,” fluisterde ze Enny verontwaardigd toe. „Zo’n man kan nou je hele pieizier bederven. Enny Dudok 6 „Het is al over drieën, we zullen zo langzamerhand noeten opstappen,” antwoordde Enny. „Laat hem, and ” En toen ineens, juist tussen twee der laatste dansen loor, kreeg Sam de Braauw een van zijn dwaze invallen, rlij mepte Willy op de schouder en gaf hem een knip>ogje. „Dat is waar ook, kerel, hoe staat het met die kleine jlonde Madelon?” Willy werd doodsbleek en trachtte Sam met de punt jan zijn lakschoen tot zwijgen te brengen, doch zonder resultaat. Wat Enny betrof, een ijskoude douche had haar liet heviger kunnen doen schrikken. Haar grote ontzette igen staarden Willy verschrikt aan. „Die kleine Madelon ” grinnikte de kunstschilder. „Nou, Elsie, (dat was zijn vrouw) u het niet zo? Heeft ze jns niet lelijk te pakken genomen?” Hij werd ineens woedend en sloeg hard op het tafelblad. „Ik ezel heb haar een voorschot gegeven en denken jullie, dat ze gekomen is? Ho maar! En Sam kon een ander model voor zijn zeepreclame opzoeken!” „Oh een zeepreclame ” herhaalde Willy, die >r beklagenswaardig uitzag en wanhopige pogingen deed zijn figuur te redden. „Dus het was geen tandpasta?” „Sam, zit niet te wauwelen over die idioot van een Madelon,” verzocht Elsie met stemverheffing. „We zullen opstappen, allez!” „Wij ook!” zei Willy en hij schoot als een veer overeind. Toen ze de zaal verlieten, kwam hij op een gegeven moment vlak naast haar. De verschrikte glans van haar ogen deed zijn stem trillen. „Enny ik zal je alles uitleggen je begrijpt na¬ tuurlijk wel dat de Braauw kletste. Klètste, hoor je! Ze glimlachte mat. „Praat er niet over, Willy. Natuurlijk begrijp ik het.” „Goddank ” Ze hoorde hem opgelucht zuchten. Doch toen hij haar in de tot vestiaire ingerichte kleedkamer met haar mantel hielp, vervaagde alles voor haar ogen tot een onduidelijke grijze massa. — Een blond meisje dat Madelon heette en schilders- model was. Die afschuwelijke zwarte portefeuille de briefjes en de handtekening „Madelon” met slordige inktletters „Wat zie je ineens bleek, Enny!” zei Tia bezorgd. Met de taxi brachten ze haar eerst thuis en toen ze afscheid hadden genomen, bracht de wagen twee zwijgende jongelui tot voor de deur van het notarishuis. Willy rekende af en de auto vertrok. Hij stond roerloos op het grint tot het achterlichtje verdwenen was. „Enny, ben je boos?” „Boos?” Zijn handen sloten zich heel voorzichtig om haar armen. „Wees eens eerlijk.” „Ik ben niet boos, Willy.” Ze trachtte te glimlachen. „Een beetje moe. Je brengt me toch thuis?” „Ja, ja natuurlijk!” De blijdschap over haar vraag klonk in die drie woorden. „Kom mee, Enny, dan gaan we de wagen halen.” Het liep tegen vier uur. De grote stille villa lag donker in de koude mist. Ze was blij, toen ze naast hem in zijn wagen zat en zij wegreden. Haar stilzwijgen onderweg deed hem een paar maal be- zorgd vragen of zij erg vermoeid was. Telkens vreesde ze, dat hij terug zou komen op Sam's woorden, doch tot haar geruststelling vermeed hij die pijnlijke quaestie op te rakelen. Eenmaal buiten Hilversum werd de mist plotseling zo dik, dat hij vaart moest minderen om al zijn aandacht bij het stuur te kunnen houden. Zelfs de speciale mistlampen vermochten de dikke nevel nauwelijks te doordringen en Enny’s gedachten werden afgeleid. Zij wist hoe gevaarlijk het rijden nu was. Het zoemen van de zware motor en het vriendelijke gerikketik van de electrische ruitenwissers was het enige geluid. Willy zat recht op. Het zwakke schijnsel verlichtte zijn strak gezicht, elke seconde was hij klaar om de rem in te trappen. Elke zenuw in hem was gespannen. Langzaam, heel langzaam, schoof de rode tweezitter voort. Soms leek het of plotseling een donkere hindernis voor hen opdoemde, doch het was gezichtsbedrog. Hun ogen begonnen pijn te doen van het turen in die ondoordringbare mist, die Enny vooral een gevoel van beklemdheid gaf. Vurig verlangde zij nu naar huis, terwijl ze nauwelijks een uur geleden met wonderlijke gevoelens aan deze nachtelijke autorit met z’n tweetjes gedacht had. „Ik mag een boon worden, als ik weet waar we op het ogenblik zitten,” zei Willy, toen hij het onaangename gevoel kreeg verdwaald te zijn. „Wacht is dat geen wegwijzer dat witte ding?” Enny herkende de plek ineens. „We zijn vlak bij Kaspers, zeg! Kijk, daar is de molen. En nu krijgen we de bocht rijd maar door. „Ja warempel!” Zijn gelaat ontspande zich en de auto reed met iets groter snelheid verder. Dan, ineens, zweeg de motor en liep de wagen uit. Ze keken elkaar verwezen aan. Willy haalde de schouders op, drukte op het startpedaal, doch de motor sloeg niet aan. Zijn blikken gleden naar het ingewikkelde instrumentenbord en eensklaps zag ze hem verbleken. „Panne?” vroeg ze angstig. Hij beet zich op de lippen. „Ellendig, Enny Kijk eens ” Zijn hand wees naar het zwarte wijzertje van de benzinemeter. „Is de tank leeg?” „Geen druppel meer in Wat eeuwig stom van me.” Hij staarde haar schuldbewust aan. „Afschuwelijk, Enny, ik heb totaal vergeten te tanken.” Zijn ogen glansden plotseling op. „Gelukkig, dat we vlak bij de boerderij van Kaspers zijn, misschien hebben ze daar een blik benzine voor me.” Enny haalde verlicht adem, opende vlug het portier. „Laten we t hopen, ^Vil; ik zal wel even gaan vragen. Een bof, dat ik Kaspers goed ken.” „Ik ga mee, Enny, een ogenblik.” Hij liet de kleine lampen branden. Toen stonden ze naast elkaar in die ijskoude nevel, die elk uitzicht onmogelijk maakte. Op een meter afstand leken de autolampen reeds wazige gele vlekken. „Geef me je arm,” zei hij kalm. „Het is dwaasheid 't niet te doen.” Zwijgend volgden ze de landweg met zoekende, aarzelende schreden en zo grenzenloos en mistig het buiten was, zo was het in haar hart en hoofd. Willy, die niets zei, alleen haar arm vast in de zijne drukte. Ze hoorde zijn ademhaling en wist alleen, dat hij heel dicht naast haar was. Ineens doemde het hoge hek van de hofstede voor hen ap en op het zelfde ogenblik gaf Willy een verwonderde beet. „Kijk eens een auto!” Enny kreeg een gevoel of zij droomde. Ze tastte naar het vochtige nikkel van de radiateur, voelde de dop en herkènde de geparkeerde wagen. „Onze wagen, Willy!” „Wat? Is het werkelijk?” Hij keek haar in het donker met grote ogen aan. „Lieve deugd, wat een bof, zeg! Je vader is natuurlijk weggeroepen. Misschien is er een zieke.” „Ja vast ” Ze herinnerde zich Kaspers' blozend gezicht die middag. Luuk dan misschien? Was er een ongeluk gebeurd ? Moeder Antje, de boerin, misschien ziek? De onzekerheid maakte haar nerveus. „Kom mee,” zei Willy. Zijn stem klonk minder vast dan zoëven. „Geef me je hand, Enny. Pas toen ze vlak voor de boerderij stonden, zagen ze licht. De voordeur stond op een kier. In de gang klonken zachte stemmen. Toen drukte Enny de deur open en trad binnen. Een heerlijk gevoel van opluchting tintelde door haar heen. Daar stond vadertje, slank en gezond in de gang. „Vader?” riep ze zacht, om hem niet te doen schrikken. „Wel verdraaid ” klonk Kaspers stem. Hij was geheel gekleed en zag er bleek en vermoeid uit. „Je dochter, dokter!” „Enny!” Ze greep zijn handen en glimlachte blij. „We waren op weg naar huis; de auto staat verderop, zonder benzine. Welk een toeval, dat u hier bent. „Moeder Antje is ziek,” antwoordde hij. „Een moment, Enny ” En hij richtte zich fluisterend tot Kaspers. Ze liep terug naar de deur, waar Willy wel een scherp contrast vormde in dit ouderwetse en boerse milieu. „Vader komt direct ” zei ze zacht. „Dan wachten we even ” Ze keek om, toen zachte vootstappen opklonken. In de opening van de deur der voorkamer stond Luuk. Hij zag er precies uit als de vorige nacht, doch nu stond zijn gelaat strak en onvriendelijk. „Zo ” merkte hij koeltjes op. „Komen jullie óók eens kijken?” Willy schraapte zijn keel. Het was hem duidelijk aan te zien, dat hij zich niet bepaald op zijn gemak voelde. Zelfs deed hij een stap terug, zodat hij bijna buiten stond. „Dag Luuk," zei Enny, doch hij deed of hij haar hand niet gezien had en ging weer naar binnen. „Ik kom over een paar uur terug,” klonk dokter’s stem. „Moed houden, Kaspers! Dus over een uur of drie, hè?” „Ja dokter, alsjeblieft dokter " Enny’s ogen zochten die van haar vader. Hij kwam langzaam op haar af. Die blik Het krainpte in haar borst. Waar bleef het prettige van haar avond? Hoe kort, hoe onzegbaar kort, duurden mooie dromen Van Willy's resoluut optreden, van zijn charme en zijn vrolijkheid, bleef niet veel over, toen hij achter vader en dochter naar de Buick liep. Bij de wagen bleven ze staan. „Geen benzine meer?” vroeg dokter kortaf. Zijn stem klonk ironisch. „Tamelijk dom, jongmens.” „Ik eh ” „Stappen jullie in, dan zal ik naar de auto rijden. Ik heb altijd een reserveblik bij me ” Enny voelde het sarcasme in die zacht gesproken woorden. Er was een drang in haar, om nu Willy's hand te grijpen. Zijn zwijgen deed haar bijna pijn. Enkele minuten later hadden ze de tweezitter bereikt. De lichtjes verdoezelden in de grauwe mistsluier. Dokter haalde het blik tevoorschijn en hielp Willy bij ’t tanken. Er werd geen woord gesproken. Ze namen haastig afscheid, omdat dokter de motor niet had afgezet. „Enny, nog wel bedankt, dat je mee bent gegaan en wel thuis!” Ze voelde zijn handen als ijs. „Neen, jij wordt bedankt, Willy. Het was erg gezellig. Zal je voorzichtig zijn en vooral niet te hard rijden?” Hij lachte. „Dank je voor je bezorgdheid so long, Ennekind!” Hij reikte haar vader de hand. „Ik bied u mijn verontschuldigingen aan, dokter. Het was nonchalant van me, het spijt me.” Zijn stem klonk oprecht. „Ik ben blij, dat ik je van dienst kon zijn, Willy. Bedankt voor je goede zorgen voor Enny en een goede reis naar huis. Breng mijn groeten morgen aan je vader over.” Willy zette zijn hoed op. Toen hij Enny voorbij liep, nam hij nog even liefkozend haar arm. „Slaap lekker ” „Tot kijk, Wil ** „En, was het gezellig, kindje?” De motor maakte een kabaal van geweld. Langzaam schoof de oude Buick door het mistgordijn. Dokter reed heel voorzichtig. „Dolletjes, vader!” Ze vertelde van de gezelligheid, de dansmuziek, van Tia’s komst en van Evert’s gelukje. Hij scheen met veel belangstelling te luisteren. „Zeg me eens eerlijk,” vroeg hij plotseling, toen ze zweeg, „er is toch niets tussen Willy en jou, Enny?” > Ze klemde de handen om de rand van de voorbank. „Hij is aardig ” Even zochten zijn ogen haar blozend gelaat. „Bedrieg je zelf niet, Enny ” „Hij is correct, vadertje; u hoeft niet te denken, dat hij een flirt is!” Ze voelde zich eensklaps merkwaardig kalm. „We hebben gedanst, hij is populair. Iedereen mag hem graag.” J* »* a ja Hij trok een rimpel en zweeg verder, doch toen ze thuis waren en in de stille huiskamer stonden, waar juffrouw Willempje met moederlijke voortvarendheid boterhammetjes met kaas en twee bekers melk had klaar gezet, sloeg ze haar armen om zijn hals. Er kwam een zachte glans in zijn ogen. „Vadertje, u en ik hebben immers geen geheimen?” „Kom eens mee, kindje, we moeten eens rustig praten samen. ^ Het is nu tóch laat, vijf minuten kunnen er nog wel af.” Ze keek hem vragend aan met een vreemd beklemmend voorgevoel. Hij nam plaats in zijn fauteuil bij de haard en trok haar als een klein meisje bij zich op schoot. „Ik heb je tot nu toe altijd vrij gelaten in de keuze van je vrienden, Enny, omdat ik wist, dat je mijn vertrouwen niet zoudt beschamen. Juist daarom vond ik het zo jammer, toen je Willy’s uitnodiging aannam," „Maar lieverd ” „Laat me uitspreken, kindje. Willy kan dan charmant en populair zijn, hij is geen vriend voor jou, Enny. Ik zeg je nogmaals, dat ik me zo weinig mogelijk in je keuze van. kennissen wil mengen, maar het is mijn plicht je in gemoede te waarschuwen voor desillusies. En vriendschap met een jongmens als Willy Vrieling moet op een desillusie uitlopen; geloof me!” „Waarom?” Ze keek hem verschrikt en verdrietig aan. „Omdat jongelui als Willy te makkelijk over dingen denken, die veel te ernstig zijn. Laten we elkaar goed begrijpen, Enny, je bent geen kind meer en gelukkig ben je niet oppervlakkig en onverschillig, zoals meisjes van jouw leeftijd tegenwoordig al te vaak zijn. Je zult van Willy houden, omdat hij een knap gezicht heeft en indruk op je heeft gemaakt. Maar ik weet zeker, dat die gevoelens niet al te diep gaan. Zijn charme en vooral zijn populariteit hebben je verblind. Misschien heb je toekomstdromen gemaakt, Enny. Je ziet het leven van de zonzijde Denk eens rustig over mijn woorden na en laat je niet verblinden.” „Waarom zegt u me dit alles?” Ze voelde, dat ze doodsbleek was. „Omdat ik weet, Enny.” „Weet weet ” herhaalde ze schamper. „Heb¬ ben ze hem zwart gemaakt? Dat zou misselijk zijn.” Ze wond zich op bij de herinnering aan zijn prettig gezelschap. „U zei ’t zelf, vader, ik ben geen kind meer. Goed, laten we dan beiden ook eerlijk zijn. Als u denkt, dat Willy me heeft trachten te zoenen, vergist u zich!” Hij glimlachte toegevend. „Wind je niet op, Enny en neem genoegen met mijn goed bedoelde waarschuwing. Begrijp je niet, dat ik er geen ogenblik aan gedacht zou hebben je dit te zeggen, als ik niet zeker wist, hoe Willy is? Toen jij in Bussum was, werd ik door een toeval ingelicht. Oh, begrijp me alsjeblieft niet verkeerd! Ik ben overtuigd, dat hij niet slecht is, maar hij is oppervlakkig en erg gemakkelijk. Hij stapt over alles wat maar even ernstig en moeilijk lijkt heen. Neem een voorbeeld aan het gebeurde met zijn portefeuille. Ik voor mij vind het meer dan treurig, dat iemand zó lichtzinnig over geld praat en die lichtzinnigheid duikt bij hem tèlkens op.” Ze tuurde strak naar de punten van haar schoentjes. „Ik geloof, dat u al te pessimistisch bent, vadertje. Iemand, die misschien een hekel aan hem heeft, moet u hebben opgestookt ” „Opgestookt?” „Zo praat u tenminste.” „Nee, dat is geen opstokerij, Enny. Enkel een goed bedoelde waarschuwing. Laten we dit onderwerp beëindigen en gaan rusten, je ziet er moe uit.” Hij stond op, doch ze hield hem nog even tegen. „Wees eens heel eerlijk, vader, hebt u persoonlijk iets tegen hem?” Even aarzelde hij met zijn antwoord. Toen knikte hij. „Ja kindje, van onze kennismaking af is er iets geweest, dat mij niet sympathiek aandeed.” „Bedoelt u dat u mij verbiedt hem hier nog eens te inviteren?” Haar ogen keken hem in spanning aan. „Ik denk er niet aan je zo iets te verbieden; maar ik hoop van harte, dat je zelf zult inzien, dat het verstandiger is jullie vriendschap te verbreken.” „Ik zie dat niet in ” Ze vocht met haar tranen en liep naar de deur. „Iemand heeft u opgestookt! Het is gemeen ” „Enny, er zal een dag komen, dat je spijt van deze woorden hebt ” Ze wisselden nog één lange blik vol bitterheid. „Nacht Enny!” Toen trok ze de deur open en liep langzaam de trap op. Boven bleef ze staan en luisterde. Dokter doorliep de hal en begaf zich naar zijn studeerkamer. De deur tikte zachtjes achter hem dicht. Het was weer stil. „Wat gemeen, wat gemeen ” fluisterden haar droge lippen en ze liep door naar haar kamer. 5 Benijdenswaardig zijn de gelukkigen, die hun boze buien spoedig weten te vergeten, achter sombere wolken de zon zien en hun medemensen met een lachend gezicht begroeten, als het tegenovergestelde verwacht wordt Enny werd die troosteloze Zondagmorgen tegen tien uur wakker. Ze voelde zich verkwikt en haar eerste werk was naar het raam lopen en de gordijnen open trekken. Mist, mist en nog eens mist, hoewel de sluier minder dik was dan die nacht. „Trek een opgewekt gezicht, geef vader een extra zoen en vergeet alle narigheid, sprak ze tegen zich zelf tijdens het kleden. „Zo zie ik je liever,” begroette dokter haar. „Neen, we halen geen oude koeien uit de sloot. Tast maar gauw toe, Enny, je zult wel trek hebben.” „Hebt u al ontbeten?” „Neen, op je gewacht, ik rammel!” Hij knikte haar lachend toe en wees naar de gezellige ontbijttafel. Juffrouw Willempje had in het midden een bakje rode tulpjes gezet en kwam met de thee binnen. Toen ze toetastten moest Enny ineens aan de vrouw van Kaspers denken. Die nacht had ze vader niets over de patiënte gevraagd. ««Moeder Antje? Het gaat slecht met haar,” vertelde hij. „vanochtend om acht uur ben ik er voor het laatst geweest. Het is een acute blindedarmontsteking, die zich gevaarlijk laat aanzien. Vanmiddag wordt zij naqr Utrecht gebracht om geopereerd te worden. Een dubbeltje op zijn kant als zij geneest " . , „Kaspers is zeker erg onder de indrukf „Ja, dat wel, maar hij houdt zich flink. Ik heb gedaan wat ik kon en Utrecht gewaarschuwd. Tegen twaalven verwacht ik de ziekenauto. „En Luuk?” „Luuk ?” Hij keek haar peinzend aan. „Ja, Luuk heeft ’t zich nog al aangetrokken; hij schijnt dol op zijn tante te zijn.” Hij wijdde zich met een bruuske beweging aan het beboteren van een broodje en vervolgde: „De wagen verkoop ik; vanochtend heb ik weer eens zitten tobben met het op gang brengen van de motor. Peters houdt bij hoog en laag vol, dat de accu vernieuwd moet worden, maar daar ligt het niet aan.” Enny keek hem beduusd aan. De sprong van Luuk naar de auto was ook wel een beetje eigenaardig, doch verder dacht zij er op dat ogenblik niet bij. „Over een paar weken wordt de autotentoonstelling in het R.A.I.-gebouw in Amsterdam gehouden, ging hij door. „Dan maak ik me eens een Zaterdagmiddagje vrij’, kind, en gaan we samen een geschikt wagentje uitzoeken. „Dolletjes!" „Dat dacht ik wel; en zo'n „uitje” zal voor ons beiden lang niet kwaad zijn.” „Enny, telefoon voor je, Hilversum! Juffrouw Willempje hijgde van het naar boven hollen. „Gauw kind, denk aan de drie minuten!” Mll& rèn!** Ze holde de trap af. Het was Elsie van Greeve uit Blaricum. „Hallo Enny, ik zit bij Tia in Bussum, maar Tia zelf is naar Amsterdam, om Evert vanmiddag af te halen denk ik. Vertel eens, was het gisterenavond leuk?” „Reuze joh, jammer dat jij niet van de partij was.” Elsie lachte. „Als Sam en zijn vrouw op stap gaan, moet i/c natuurlijk op de kinderen passen. Heb je hen nog gezien?” „Nou, schei maar uit, ze hebben de hele avond aan ons tafeltje gezeten. Je naamgenote tenminste. Je brave heer en meester achtte het op een gegeven ogenblik noodzakelijk ergens in de buurt een hartversterking te gaan drinken. Misselijk gewoon.” „Och, dat zijn we van Sammetje gewend,” zei Elsie lakoniek. „Ik begrijp trouwens niet goed, wat hij op een H.B.S.-feestje te maken heeft. Als ze geweten hadden, dat hij zelf een jaar of twintig geleden na twee maal in de derde klas te zijn blijven zitten, van school gestuurd is, zouden ze hem misschien geweigerd hebben.” „Nou, je bent goed op de hoogte, zeg!” lachte Enny. „Dat hoor ik allemaal van zijn vrouw. Af en toe wordt Sammetje’s doopceel gelicht. Hallo zeg, Enny, is het waar dat je je verloofd hebt met Willy?” »Ver watï' stiet ze verbijsterd uit. „Hoe kom je aan de onzin?” „Gunst kind, Sammetje was er vanmorgen vol van en vanavond weet heel Blaricum en Laren het natuurlijk.” „Zeg hem, dat hij gek is!” "Oh, dank je, daar kan hij t voorlopig mee doen. Ik heb je toch hoop ik niet beledigd? Je praat ineens zo vinnig ” „Nou ja, al die zinloze kletspraatjes. Je kunt geen avondje gezellig uitgaan, of er wordt over je gekletst. Misselijk gewoon!” „Gelijk heb je, joh; mij plagen ze ook zo vaak met een jongeman hier. Nota bene een beeldhouwer. Het idee.*.... Ik zou nog liever! Dank je wel. ik geen honger lijden later Nou ja ik mag hem wel hoor en hij is wel aardig en zo .. Maar geen toekomst hè, geen cent toekomst. Nee, dan staat die Willy VrieUng er beter voor met zijn millionnairpapa en zijn gespreide bedje. Gompie zeg als je nu wil geloven, dat ik zelf ook werkelijk dacht, dat t wat tussen jullie zou worden. Het is drie minuten, Elsie , ,, ”,Attent van je! Nou, ik breek af hoor, tot kijk! Dag ” .„ „Dag juffertje Weetgraag I En ze leqde de hoorn op het toestel. Zo’n nieuwsgierig Aagje...... En maar vissen, vissen, vissen. De grootste mop was, dat ze met eens wist, waarom Elsie had opgebeld. Bepaald alleen om haar eens uit te ToenVe tegen één uur gingen lunchen, vertelde dokter, dat moeder Antje reeds op weg was naar de Rijksklinieken. Hij was niet zo opgewekt als tijdens het ontbijt en trok zich spoedig in zijn studeerkamer terug. Enny hielp juffrouw Willempje met tafel afruimen en vaatwassen, doch toen ze daarna met een boek in de serre ging zitten, kon ze haar gedachten niet bij de lectuur bepalen. Hoewel ze zich ’s ochtends in bed had voorgenomen niet meer aan haar gesprek met vader terug te denken, hing de klank van zijn stem onafgebroken in haar oren en vanzelf gleed haar denken op hém over, die de laatste dagen heftiqe indruk op haar gemaakt had.. De huishoudster schonk thee en begon aan een haakwerkje. Een nietig figuurtje met een vredig gezichtje, diep weq gedoken in de voor haar veel te ruime serrestoel. Enny had het boek reeds lang weggelegd en staarde peinzend door de even beslagen ramen naar buiten. Tussen de kale vruchtbomen van de afglooiende achtertuin hing nog steeds de grauwe grijze mist. „Wat een leven, wat een leven toch,” merkte juffrouw Willempje hoofdschuddend op. „Nou heeft je vader, je kunt wel zeggen, dag en nacht gewerkt en denk je, dat hij gezellig bij ons komt zitten? Niks er van. Dat zit maar weer te studeren en te piekeren en morgen is het Maandag en ben jij in Utrecht en dan klaagt hij, dat hij je zo weinig ziet. Het is toch wat te zeggen, het is toch wat te zeggen ” „Ik word tenminste geen dokter ” „Jij? Dat zou ook wat moois zijn, een vrouw moet niet gaan studeren.” , .Lieve deugd, zo heb ik u nog nooit horen praten/' verbaasde Enny zich glimlachend en ze vouwde de handen om de^ opgetrokken knieën. „En waarom in vredesnaam niet?' „Laat dat maar aan de mannen over, hoor; een meisje moet trouwen en een flinke huismoeder worden. Het is gewoon krankzinnig al die werkende en studerende vrouwen tegenwoordig. In mijn jeugd nou!” i a^s een meisje nu eens niet trouwt? Als ze zo lelijk is, dat geen enkele man haar vraagt?” Het nietige wezentje glimlachte. „Oh, dan wordt zo n meisje huishoudster Bij een dokter bijvoorbeeld, wiens vrouw overleden is en wiens dochter op een mistige Zondagmiddag vreselijk tragische problemen naar voren brengt ” „Kom, kom ” Het haakwerkje bleef tussen de smalle witte vinqers rusten. a „ïk was vijf en twintig, Enny, en al mijn vriendinnetjes verloofden zich en trouwden. Geen der jongens uit ons lorpje keek naar me om. Eén was er, waar ik smoorver- anny Dudok 7 liefd op was. Echt verliefd, weet je. Ik herinner me nog. dat hij heel licht blond was en grote blauwe ogen had. Hij werkte op een bloemenkweek en hij verdiende een Ik zaq hem heel dikwijls en ik had voor hem door een vuur willen gaan. Een paar maal kwamen we toevallig met elkaar in gesprek en ik. domme meid. geloofde dat hij me qraag mocht. Maanden lang bouwde ik luchtkastelen, droomde ik de schoonste dromen en op een Zaterdagavond stortten al die romantische luchtkastelen als kaartenhuizen in elkaar. Hij had een meisje leren kennen uit een naburig dorp en dat meisje was heel knap en heel donker en toen ze trouwden, Enny, die warme Junimorgen, toen stond ik vlak bij het kerkje achter een dikke boom te huilen om mijn arme, verloren, illusie...... Meen kind, leer dat van mij, meisjes als jij, met een aardig snuitje en een boel kennissen en vrienden, moeten nooit gaan studeren. Geniet van je jeugd, maar laat de tijd niet ongemerkt voorbij glijden. Als je den man naar je keuze ontmoet hebt, eis dan geen onmogelijkheden en denk aan het qrauwe, eenzame leven van de ongetrouwde vrouw Dat mijn leven anders is geworden, met zon en warmte, dat heb ik aan het toeval te danken, dat mij indertijd op de advertentie van je vader deed schrijven. , „Dus u bent toch nog wel een klein beetje gelukkig.... ”Gelukkiger dan ik vroeger gedacht heb, Enny, en als ik hier nog wat jaren mag werken, zal ik met een dankbaar hart op mijn leven terugzien.” „Maar u zegt nu wel, dat een meisje niet te lang moet wachten met trouwen; je kunt toch niet trouwen met een man, die arm of werkloos is?” „Beste kind, zijn de meeste mannen met arm/ Maar ik beqrijp je wel. Je bedoelt zó arm, dat hij onmogelijk zijn vrouw en zich zelf kan onderhouden. Dan moet je natuurlijk geduld hebben, tot hij dat wèl kan. Na regen volgt zonneschijn en zelfs aan werkloosheid komt vroeg öf laat een einde.” ,,U hield van een man, die met een ander ging trouwen. Als daarna iemand bij u zou zijn gekomen, die eveneens een goede betrekking had en die u vroeg met hem te trouwen, zoudt u dat dan gedaan 'hebben, als u niets om hem gaf? „Dat is een moeilijke vraag, hoor. Er zullen zeker meisjes zijn, die „ja” zouden zeggen, maar ik neen nee Enny, dat zou ik niet gekund hebben.” „Een rijk man ” sprak ze vaag. „Lieverd,^ het is al eeuwen lang gezegd, geld bréngt geen geluk,” antwoordde juffrouw Willempje ernstig. „Oh zeker, ik kan me voorstellen, dat een weeldeleventje elke vrouw aantrekt, maar weelde verveelt sneller dan je je kunt indenken. Weelde is als een heel knap gezicht. Enny, in minder dan geen tijd valt het je niet meer op. Je went er aan, het wordt een gewoonte, een sleur. Geld neen, alles schijn. Nou Enny, lach me nu maar uit als je wilt, maar ik zal je een goede raad geven.” „En die is ?” „Zet je ogen wijd open in je verder leven en laat je nooit door de macht van het geld tot daden verleiden,waar je spijt van zou hebben. Kijk nimmer naar het uiterlijk, maar naar het innerlijk. Geen luxe-leventje in een paleis van een villa met een uitgebreid personeel en een man, die je niet kan liefhebben. Luister naar je hart, kind; het zit hem niet in de bolster maar in de pit!” — Weelde is als een knap gezicht Aan die woorden moest ze denken, toen ze kort na het gesprek met de huishoudster de oprijlaan uitliep, om zich naar de hofstede van Kaspers te begeven. Nu ze toch niets anders te doen had en vader zich in zijn kamer had opgesloten, wilde ze den boer een beetje troosten. De woorden van dokter die morgen aan het ontbijt hadden diepe indruk op haar gemaakt. Ze had trouwens geweten, dat Kaspers en moeder Antje een heel gelukkig huwelijk hadden. Het beloofde vroeg donker te worden en nog steeds wilde de nevel niet wijken. Stil en eenzaam lagen de weilanden rondom, met hier en daar een paar gebogen wilgen bij een sloot. Ze volgde de smalle binnenweg, die zij zo goed kende en had na twintig minuten de boerderij bereikt* Ze liet de ijzeren klopper op de deur vallen, doch het bleef stil in huis. Toen ze teleurgesteld wilde teruggaan werd een venster boven geopend en Luuk s hoofd zichtbaar. „ „Jij?" vroeg hij verbaasd. „Ik kom beneden. Bijna onmerkbaar drukte hij haar toegestoken hand. „Kom je voor tante? Die is naar Utrecht gebracht om daar te worden opgenomen.” „Ik weet ’t, Luuk, van vader natuurlijk; ik had toch niéts te doen en omdat ik het zo afschuwelijk voor je oom vind, dacht ik zie je ik had hem wat harte¬ lijks willen zeggen om hem te troosten." De eerst stugge blik uit zijn ogen maakte plaats voor oen mildere glans. Tot haar verbazing voelde ze echter, dat hij ondanks dat opvallend koel en teruggetrokken bleef. ' , „Kom even binnen als je wilt, zei hij en toen ze hem voorging in de lage woonkamer, waar het ongezellig koud en triest was zonder moeder Antje met haar theelichtje en Kaspers met zijn stenen pijp, duwde hij de deur onverschillig achter zich dicht en trok een stoel van onder de tafel voor haar bij. „Oom is met de ziekenauto meegegaan. Eerst mocht het niet, maar hier had hij ook geen rust. Ik denk, dat hij de operatie wil afwachten.” Hij ging op een punt van de tafel zitten en staarde over haar hoofd naar buiten, waar de lijnen der voorwerpen langzaam verdoezelden in de sluierende schemering. „Dan komt hij vanavond misschien niet eens terug? De verbinding is hier Zondags middeleeuws!” Luuk trok de schouders op. „Ik kan er niets aan doen. Het is beroerd, alles trouwens, maar wat doe je er tegen? Je bent kerngezond, ineens zak je in elkaar en staat de dokter met de tanden op elkaar geklemd naast je bed Ik heb het wel gezien, vannacht Ik wéét, dat het heel erg is met tante. Je vader heeft zich verraden. Maar óóm zag het niet goddank niet ” Hij sprong op de grond en liep nerveus naar het raam, om dan weer terug te keren. „Luister eens, Luuk, je moet vannacht bij ons komen logeren. Hier in deze stille boerderij is ’t niets gedaan.” Ze schrok van de felle blik uit zijn ogen. „Bij jullie logeren? Dank je, dat nooit!” „Maar Luuk ” Ze staarde hem verbijsterd aan. „Waarom zeg je dat? Wat is er gebeurd?” „Niets niets.” „Je bent nerveus, Luuk, wees verstandig en wandel mee naar ons huis. De buitenlucht zal je goed doen.” Ze stond op en legde even haar hand op zijn arm. „Ik begrijp het wel, Luuk, je bent dol op moeder Antje.” „Ach wat ; laat me liever met rust, Enny!” zei hii driftig. 7 } „Wat is er dan?” „Dat zei ik je toch al? Niets. iV-i-e-f-s/ Zo goed?” „Ik ga niet eerder weg, vóór ik het weet Hij lachte schamper. „Goed dan, als je met alle geweld wil dat ik t je zeg, uitstekend! Ik heb spijt als haren op mijn hoofd, dat ik hier ben komen logeren! Daar, nou weet je t. „Waarom?” Ze verbaasde zich zelf over haar bruuske toon. „Waarom? Daarom! Omdat ik alles liever had gedaan dan jou te leren kennen. Daarom! (t „God Luuk wat heb ik er mee te maken?” „Juist jij. ja! Ach wat " , . Hij begon driftig heen en weer te lopen en bleet dan met een ruk voor haar staan. „Het is heel vriendelijk van je, om oom te komen troosten, maar je had kunnen begrijpen, dat t voor mij niet prettig is je weer te ontmoeten.” Zijn stem sloeg over van opwinding. „Ik heb van het eerste moment dat we elkaar zagen gedacht, dat je een ander meisje dan de anderen was. Je mag het nu wel weten, ik heb dadelijk heel erg van je gehouden. En daarom is het laag van je om hier te komen, al kon je niet weten, dat ik alleen thuis ben. Ga alsjeblieft liever weg nu dadelijk!” „Luuk 1” stiet ze heftig geschrokken uit, omdat hij haar polsen greep en wilde wegduwen. „Luuk, je bent • • • • • „Ziek? Ik? Ik ben helemaal niet ziek. Weet je wat ik ben? Woedend op je. Op jouw! „Oh Luuk maar wat is er dan toch? ’ Hij lachte honend, rukte de gangdeur open en deed hetzelfde met de voordeur. Dat luchtte hem bepaald op, want hij ging op de trap zitten en stak een sigaret op. „Laten we kalm blijven,” zei hij, doch zijn stem klonk donker. „Begrijp je het nu nóg niet?” ..Neen.” „Die knappe vriend van je, Willy Vrieling!" „Willy ?” Het bloed golfde naar haar wangen. „Wat bedoel je? Wat is er met Willy?” „Wat er is met Willy !” herhaalde hij minachtend. „Vraag hem dat zelf maar; dat is er met Willy.” Plotseling herinnerde zij zich de lunch Hoe haar vader op zo zonderlinge manier van de hak op de tak was gesprongen. Maar boven alles schoot haar hun onderhoud na hun thuiskomst ’s nachts te binnen en dat zelfde ogenblik begreep zij instinctief wie hem voor Willy gewaarschuwd moest hebben. Hij hij daar Ze leunde zwaar tegen de voordeur en staarde hem aan of hij een geest was. „Dus jij hebt hem tegen vader opgezet?” „Opgezet? Oh neen ” Hij glimlachte spottend. „Dat ligt niet op mijn weg. Ik beklad geen mensen achter hun rug. Maar ik heb hem wel in een nijdige bui gewaarschuwd. Dat heb ik gedaan.” „Gewaarschuwd voor Willy?” riep ze schor en het klonk als een kreet van afschuw. „Juist.” „Lafaard, lafaard ” hijgde ze. „Dus dat ligt wel op je weg?” „Ik heb je vader alleen de waarheid verteld.” Hij sprong op en bleef vlak voor haar staan. „Wees eens eerlijk! Heb jij soms niet in de portefeuille gekeken?” Ze hield de adem in en stond roerloos. „Ik wel,” vervolgde hij kalmer. „Ik wilde te weten komen aan wien het ding toebehoorde. Ik moest haar dus openen. En weet je wat ik allereerst vond? Briefjes van een meisjes, dat Madelon heet. * Zijn stem werd luider. „Madelon Vinkhof uit Deventer, die een paar maanden geleden naar het Gooi verhuisde. Schandelijk is het van Willy. Dacht je, dat ik geen ogen heb? Dacht je nu werkelijk, dat ik niet gezien heb, hoe hij je het hof maakt* En die vent is jouw vriend, die je meeneemt naar een fuif. Die je misschien gevraagd heeft of je zijn meisje wil worden. Die verwaande, fatterige, opschepper. „Wat heb jij je met Willy te bemoeien? Het is schandelijk van je zo over hem te praten, antwoordde ze verwijtend. „Schandelijk!” „Is het mijn schuld, dat ik hem haat en veracht? „Maar je weet, dat hij één van mijn kennissen is! riep ze snilckend. „Bruut die je bent, had ik je maar nooit ontmoet!” Hij keek haar met open mond aan. „Nu hebben we 't beiden gezegd. Welnu, laten we elkaar dein niet meer ontmoeten, dan besparen we elkaar een massa ergernis.” Haar tranen deden de uitdrukking van boosheid uit zijn ogen wijken. Ze stond daar zo hulpeloos en zielig voor hem met het zakdoekje tegen de ogen gedrukt, dat zijn hart week werd. „Als ik je beledigd heb, Enny, wil ik je graag mijn verontschuldigingen aanbieden.” „Ik heb jouw excuses niet nodig. „Dat spijt me,” zei hij koel. „Wel thuis. En toen ze het hek bereikt had deed hij de voordeur achter haar dicht. Het was verklaarbaar, dat mevrouw Poelstra danig in haai* nopjes was met de gang van zaken en toen zij de volgende morgen de post hadden doorgeworsteld (er kwam altijd een enorme stapel!), bracht zij het gesprek weer op het jongensboek. „Als die meneer van Oordt onze verwachtingen nu maar niet teleurstelt, Enny,” sprak ze. „Het is onze laatste kans. Meneer Noltingh zal er niet aan denken nog langer te wachten.” „Ik heb een idee, dat Evert’s boek erg goed is,” antwoordde Enny. Om haar mond gleed een flauwe glimlach bij de herinnering aan hun laatste ontmoeting. Evert zou zijn leven lang wel een bijzondere plaats in haar hart blijven innemen. In hem waren de charme van een Willy en de echt Hollandse rondborstigheid van een Luuk verenigd. Denken aan zijn prettige lach en zijn eerlijke ogen gaf haar altijd een blij gevoel van geluk en ze verheugde zich in hun joviale kameraadschap. „Heeft hij over het honorarium gesproken?” vervolgde de zakelijke uitgeefster, zodoende Enny’s gedachten afleidend. „Of heeft hij niet veel hoop op succes?” ” H kunt mij als zijn zaakwaarneemster beschouwen, mevrouw, antwoordde ze lachend. „Evert verzocht mij alles uit zijn naam te regelen. U begrijpt wel, dat hij door zijn beroep een erg ongeregeld leven heeft en niet gemakkehjk hier kan komen in kantoortijd. De hoofdzaak is in de eerste plaats, dat meneer Noltingh het verhaal qoedkeurt. Ze was blij met dit onderhoud in het privékantoor. Achter haar lag een vergalde Zondagavond en een nacht met weinig werkelijke nachtrust. Die morgen had ze bijna gehunkerd om het huis te verlaten, omdat ze wist, dat ze in Utrecht geen tijd zou hebben over het ellendige gebeurde nl^.~'uu'c na te denken. Evert’s boek vormde een heerlijke afleiding voor die beklemmende overpeinzingen. Enn ?”WannCer ZOU kCt manuscriPt kunnen meebrengen, „Evert zal het me zo spoedig mogelijk geven, mevrouw; misschien morgen of Woensdag al. Het ligt kant en klaar bij een vriend van hem, die op het ogenblik in het buitenland is.” . „Enfin, we hebben tot Zaterdag de tijd! Het was die dag hard werken, waar ze dankbaar voor was en een verrassing was het, toen zij om vijf uur bij het verlaten van het kantoor de oude trouwe Buick voor de deur zag staan met vader achter het stuur. „Fijn zeg!” riep ze, hem een hartelijke zoen gevend. „Kwam u toevallig langs? tt „Ik kom van het ziekenhuis, Enny. Hij trok het portier achter haar dicht en reed weg. „Een goede tijding, ook voor ons! Moeder Antje heeft de zware operatie prachtig doorstaan. Het gevaar is voorlopig geweken en als de volgende tien dagen zonder complicaties verlopen, zal ze spoedig naar huis kunnen terugkeren. Kaspers zelf was er ook en je begrijpt hoe verheugd de man was. Aandoénlijk die overgrote dankbaarheid bij zo’n op het eerste gezicht schijnbaar ruwe kerel! „Heerlijk vadertje!” Juffrouw Willempje zette ook al een vrolijk gezicht, toen ze thuis kwamen. „ , , „Raad u eens, dokter!” zei ze geheimzinnig. „Ik heb goed nieuws voor u.” „Lieve deugd!” , „Ja,” knikte het mensje kinderlijk verheugd, „c-r is niemand tijdens uw afwezigheid geweest en ook heeft niemand opgebeld. Het leitje is schoonl „Met andere woorden, de kans is groot, dat ik vanavond eens een uurtje rustig mag thuis blijven," zei hij verrast. „Het loopt toch vreemd in de wereld, hoor. Toen ik als piepjong doktertje begon, dat is laat eens denken...... al bijna zeven en twintig jaar geleden, toen keek ik nijdig als er géén patiënten opdaagden. „Het is toch wat te zeggen, vond de huishoudster en ze knipte de schemerlamp bij de haard aan, alsof ze wilde vervolgen: Gaan jullie daar nu eens gezellig zitten, dat heb je wel verdiend. Nog laat ’s avonds belde Tia uit Hilversum op. Enny was juist van plan haar kamer op te zoeken. Het was bij tienen en ze was moe. „Ik heb Evert gesproken, Enny,” deelde zij haar mede. „Hij komt je morgenavond zijn boek brengen. Ben je dan thuis?” „Ja hoor, dat ben ik trouwens altijd door de week. Fijn zeg, van dat boek. Mevrouw had ’t er vanmorgen nog over. Ik geloof, dat ze aardig in haar rikketik zit; het zou ook een strop voor haar zijn, als meneer Noltingh het afkeurt.” „Ben je! Evert is overtuigd, dat het een succes wordt!” riep Tia zonnig. Aan die woorden moest Enny terugdenken, toen ze in bed lag. Welk een vertrouwen, welk een trots spraken er uit! Trots op dien blonden reus, die zelf zo dol veel van zijn meisje hield. Een prachtig, eerlijk paar vormden die twee. Wat moest het heerlijk zijn om in de plaats van een meisje als Tia te staan. Oprecht en rein van den man te houden, die zich voorgenomen heeft je elke seconde met zijn sterke armen te beschermen. Die voor je wil vechten...... vèchten! Het was niet vreemd, dat Tia van s ochtends vroeg tot s avonds laat een vrolijk gezicht trok en het hoogste lied zong. Omdat ze wist, dat er een man was, die Evert heette en spoedig met haar verenigd zou zijn. Hoe gevoelig en devoot hadden haar woorden geklonken, toen zij Enny in het oor had gefluisterd, dat de dag reeds bepaald was, dat een klein kerkje getuige zou zijn van hun mooiste belofte aan elkaar! Die tengere lichtblonde Tia, die Evert had.. En zij. 7 Ook Dinsdag liet Willy taal noch teken van zich horen. Enny dacht daar aan, toen zij ’s avonds na het eten in de stille huiskamer met een handwerkje bezig was. Dokter was om acht uur uitgereden, om een cursus E.H.B.O. in ’s-Graveland te leiden, wat hij eenmaal in de veertien dagen placht te doen. Juffrouw Willempje was ook uit. Af en toe bezocht zij een oude vriendin, die in Maarssen een huishouding bestierde. Zij ging dan met de bus heen en terug en zou om een uur of tien weer thuis zijn. Enny wilde juist de radio aanzetten om zich wat afleiding te verschaffen, toen buiten motorgeronk klonk. Zij keek verschrikt op en holde naar de voordeur, overtuigd dat ’t Willy was. In plaats van hem stond Evert in het schijnsel van het buitenlicht. „Het manuscript!” riep hij opgewekt. „Verdikkie, wat trek jij een rampzalig gezicht, zeg! Had je iemand anders verwacht?” „Mensenkenner ” zei ze met een vage glimlach. „Kom d’r in, Evert, ik ben veel te blij dat jij het bent!” Hij dook in een fauteuil bij de haard en kwakte een plat pakje op het rooktafeltje. „Ziedaar! Een aaneenschakeling van fantastische leugens en leugenachtige fantasie. Een jongensidylle in de vereenvoudigde spelling, Enny. Goddank, dat je thee bij de hand hebt, want ik heb dorst als een kameel.” „Eerst even gluren!” zei ze, het pakje snel openend. „Wat een leuke titel, man! — Hollandse jongens in hoger sferen! ■—” „Hollandse zonder — ch —, hoger met één — — en sferen óók verminkt!” grinnikte hij. „Thee, Enny!!! Zijn opgewektheid, zijn frisse humor en zijn geestige opmerkingen konden haar echter niet zo hartelijk doen lachen als anders. En Evert met zijn scherpe blik en zijn mensenkennis, voelde wel waar de schoen wrong. Na Tia was Enny altijd het meisje geweest, waar hij de meeste sympathie voor voelde en nu hij zo bij haar zat in deze gezellige kamer, begreep hij instinctief, dat er iets gebeurd moest zijn, dat haar drukte. Zijn vrolijkheid was een masker; diep in hem groeide een drang haar te vragen of hij haar kon helpen. Hij keek scherp en hij zag, dat haar glimlach onecht, haar vrolijkheid vals was. Bijna ongemerkt bracht hij het gesprek op Willy Ze begreep hem onmiddellijk en voor het eerst sinds hun kennismaking wist ze, dat er achter zijn jool ernst school. Dat er in zijn brede borst een warmvoelend en begrijpend hart klopte. Zo kwam het, dat zij niet schuw wegkroop voor zijn goed bedoelde woorden en dat ze hem dat toevertrouwde, wat ze geen vriendin, zelfs misschien Tia niet, had kunnen zeggen. En Evert luisterde, een strakke lijn om de krachtig gebouwde mond, een gouden glans lamplicht over zijn dik blond haar. „Kijk s, zei hij eerlijk, „je moet de dingen niet overdrijven, Enny. Je maakt van een vlieg een olifant. Elk meisje zou in jouw plaats de portefeuille hebben geopend. Dat je een der brieven hebt ingekeken lijkt me volkomen begrijpelijk. Dat je niet alle brieven hebt doorgelezen en de hele portefeuille niet hebt nagesnuffeld pleit voor je.” ,,Tracht me alsjeblieft niet te doen inzien, dat ik niet schandelijk heb gehandeld, Evert,” verzocht ze dringend. „Ik ben overtuigd, dat het wel zo is” Hij schudde rustig het hoofd. „Je weet wel, dat ik eerlijk tegen je ben, Enny. Ik zie met in, dat je slecht hebt gedaan. Maar nu eens iets anders „Ja?” p „Ik kèn Madelon!” Ze keek hem in spanning aan en voelde haar hart bonzen. Elk woord van die rampzalige Zondagmiddag bij Luuk kwam haar in de gedachten. „Ken jij haar, Evert? „Heel goed zelfs.” Zijn glimlach verjoeg de spanning in haar. „Waar ben ik geboren, Enny, en waar heb ik bijna drie en twintig jaar gewoond?” „Gunst ja, in Deventer!” riep ze verrast. „De familie Vinkhof staat daar heel goed aangeschreven,” vervolgde hij. „De oude heer is commissionnair in effecten; „Vinkhof & Lahneman” heeft een klinkende naam in Deventer en omgeving. Er zijn drie kinderen, waarvan Madelon, tussen haakjes een heel mooi meisje met gitzwart haar, de oudste is. In tegenstelling met de twee jongere zusjes was ze als klein meisje reeds dol op dansen en zingen. Als er één provinciestadje is, waar iedereen elkaar kent in de betere kringen, is het Deventer en dus kende en ként elk rechtgeaard Deventenaar de familie Vinkhof. Kijk 's, ik ben vast overtuigd, dat Madelon in haar hart een goede ziel is, maar je weet, evenals ik en anderen, Enny, dat mensen, die nogal onverschillig zijn en „artistiek” doen, al gauw het middelpunt worden van kletspraatjes. Met Madelon was dat reeds het geval, toen zij amper zestien was. Ik herinner het mij nog alsof het gisteren gebeurd is. We hadden een fuif en Madelon Vinkhof zat in de zaal een sigaret te roken. Ga eens na, als je rekening houdt, dat het al weer een tijdje geleden is en dat Deventer, zacht gezegd, nogal bekrompen oordeelt over dergelijke buitenissigheden. Nu is het natuurlijk niets bijzonders als een meisje, zelfs als ze pas zestien is, sigaretten rookt, maar toen wel.” Hij schoot ineens in een lach. „Dat is waar ook, zij had die avond met een vriendin een weddenschap aangegaan, waarin ze gezegd had, dat ze uitsluitend met getrouwde mannen zou dansen! Net iets voor de excentrieke Madelon. De jongeren vonden het natuurlijk komisch toen het bekend werd, maar de vaders en moeders... Brrr. En kijk, door dergelijke dwaze invallen kreeg ze een bekendheid, die haar wel populair maar ook minder gunstig bekend maakte. Van Madelon Vinkhof kon je tenslotte de dolste dingen verwachten. Toen ze de H.B.S. had afgelopen, wilde ze studeren. Ze kwam in Leiden terecht, doch gaf er spoedig de brui aan. Terug in Deventer kreeg ze een kantoorbetrekking, die geen maand heeft geduurd. Ze wilde de wereld in en kreeg ongenoegen met haar ouders. Op zekere dag zag een Amsterdams revuedirecteur haar dansen. Om kort te gaan, ze trok op achttienjarige leeftijd naar de hoofdstad, maakte daar kennis met een bekende toneelspeelster en kreeg, zonder toneelschool of wat ook achter zich, een paar bakvisrolletjes. Ze had een kamer in de Concertgebouwbuurt en werd spoedig in artistenkringen populair. Ik weet dat alles, omdat we elkaar enige maanden geleden op Schiphol ontmoetten en ze vertelde me, dat ze weer „goed” was met haar ouders en dat ze het hl Amsterdam best naar haar zin had. Wat ze op het ogenblik doet, weet ik niet, doch ik vermoed, dat zij wel op eigen benen zal staan.” • En veel indruk op Willy heeft gemaakt!” ant¬ woordde Enny bitter. «-Volgens jouw verhaal over die briefjes in zijn portefeuille, ongetwijfeld,” stemde hij toe. „Maar als jij denkt en overtuigd bent, dat je van Willy houdt en hij van jou, spreekt het vanzelf, dat Madelon nu niets meer voor hem betekent. Ik ken Madelon, maar ik ken Willy minstens even goed.” „Jij hebt altijd goed met hem omgegaan!” F.n waarom niet? Willy is een vlotte vent, een „man van de wereld” in de goede betekenis. Er gaat iets joviaals van hem uit. Hij beweegt zich gemakkelijk en is verbazend populair. Waarom legde je de klemtoon op mij?" „Vader kan hem niet uitstaan!” Evert keek verbaasd. „Merkwaardig. Je vader is toch geen man met kortzichtige ideeën. Heeft hij gezegd, waarom hij hem niet mag?” Enny knikte. „Willy is volgens hem al te vlot; roekeloos en onverschillig en zo. Enfin, je begrijpt het wel, niet degelijk genoeg om een vriend van mij te zijn. „Niet degelijk genoeg is onzin. Misschien vindt je vader hem een beetje verwaand, te veel man van de wereld. Eerlijk is eerlijk, Enny, ook op Tia en mij heeft hij wel eens geen prettige indruk gemaakt, maar dat komt waarschijnlijk, omdat wij beidjes erg eenvoudig zijn. Bij het burgerlijke af misschien!” Hij lachte even. „Ik bezit geen rok" costuum en mijn smoking is van achttienhonderd zóveel. „Misschien heeft vader wel gelijk aarzelde ze. Ze klemde de tanden op elkaar en staarde strak voor zich uit. „Ik kan er toch niets aan doen, dat ik hem graag mag! Ze keek hem plotseling met grote ogen aan. „Ken je Luuk Kaspers misschien?” „Nooit van gehoord of ja wel iets van Tia. Logeert die Luuk niet hier in de buurt in een boerderij? „Precies. Ik zal je zometeen wel vertellen, hoe hij en ik elkaar leerden kennen verleden week. Die Luuk, Evert, kent Madelon óók, omdat hij net als jij uit Deventer komt. Hij was daar op kamers, omdat hij wees is en was evenals ik in het uitgeversvak. Zondagmiddag Ze vertelde wat er tussen Luuk en haar was voorgevallen en Evert, die uit haar woorden niet begreep, dat zij op Luuk een heel bijzondere indruk had gemaakt, trok een rimpel. Toen ze zweeg keek hij haar peinzend aan. „Als hij dat alles gezegd heeft, kent hij Madelon niet goed, Enny en behoort hij tot de groep mensen, die altijd kwaad achter haar doen en laten zoekt. Dus je hebt de indruk gekregen, dat Willy zich eigenlijk moet schamen haar te kennen?” „Zo iets, ja.” „Merkwaardig, werkelijk! Maar ik ben nu blij, dat je openhartig bent geweest, omdat ik je dan wil zeggen, dat die Luuk abuis is. Evenmin als ik me schaam een vroegere kennis van Madelon te zijn, evenmin is er reden, dat Willy zich daarvoor schaamt. Ik vermoed, dat Luuk haar erg oppervlakkig kent en zelf niets van meisjes moet hebben, die zich poederen en roken.” „Alsof dat een misdaad is!” _ >>Dat vind ik ook, lachte hij op zijn oude zonnige manier, „Tia maakt zich ook wel eens een beetje op en is evenmin afkerig van een sigaretje, maar er zijn natuurlijk grenzen. Wat het roken betreft kent Madelon die grenzen stellig niet. Een doosje van twintig per dag was in Deventer al geen uitzondering. Weet je wat ik begin te gelo- Dat Luuk een oogje op haar heeft gehad en een blauwtje heeft gelopen. In dat geval kan ik zijn woorden aan jou begrijpen.” „Vast niet, Evert! Daar ken ik hem reeds te goed voor ” Ze moest glimlachen bij de gedachte. De eenvoudige en aan het buitenleven geharde Luuk en een mondain, misschien verwend, poppetje als Madelon. Die combinatie was al te fantastisch. „Intussen vind ik het beroerd voor jou,” vervolgde hij na een korte pauze. „Ik kan me zo levendig voorstellen wat er in je omgaat, Enny. Juist omdat Tia en ik wel eens over die problemen van gedachten wisselen. Raad aeven Enny Dudok 8 kan ik bijna niet. Als Willy overtuigd is, dat hij werkelijk van je houdt, zal hij bij je komen en even openhartig met je praten, als wij op ’t ogenblik doen. Je doet dan wat je hart je ingeeft. Als je vader ziet, dat ’t jullie ernst is, zal hij zijn bezwaren overbruggen, daarvan ben ik heilig overtuigd. Ook kan ik me levendig voorstellen dat hij ’t niet bijzonder prettig moet hebben gevonden, toen je hem verweet, dat Luuk hem opgestookt heeft.’’ „Nou ja,” bekende ze met een blosje, „ik kwam natuurlijk voor Willy op en een woord is gauw gesproken ” „Helaas wel, soms al te gauw; daar heb ik vroeger ook wel eens ervaring van gehad hoor. Maar iedereen zegt wel eens iets in een opwelling, waar hij even later spijt van krijgt.” „Begrijp je nu, Evert, waarom ik daar straks een beetje teleurgesteld keek, toen ik jou herkende?” Ze lachten beiden en hij stak haar zijn sterke knuist toe. „Houd je maar taai, Enny, en nog eens, maak geen olifant van een vliegje. Sterkte hoor en als je me nodig mocht hebben, dan geef je maar een gil. Zal je straks drie minuten voor mijn boek duimen??? Je weet er nu alles van, nietwaar?” „Beste, trouwe Evert!” zei ze. „Heerlijk dat we saampjes hebben gepraat. Ik heb een gevoel of ik iets heel moois heb beleefd ’’ „Tot kijk, Enny!” Ze bleef in de opening van de voordeur staan, tot het achterlichtje van zijn motor in het duister van de winternacht was verdoezeld en bij de herinnering aan zijn woorden wist ze, diep in haar hart, dat ze kleine blonde Tia benijdde. 6 Mevrouw Poelstra was die Woensdag de hele dag op reis, zodat Enny het manuscript veilig in de kluis borg, waar andere min of meer waardevolle paperassen een plaatsje hadden. Na Evert’s bezoek was ze de vorige avond meteen begonnen het verhaal te lezen en de frisse, gezonde, lectuur had haar dadelijk zo geboeid, dat zij het boek achter elkaar had verslonden, zoals de geijkte term luidt. Noch juffrouw Willempje, die om tien uur thuis kwam, noch dokter zelf had haar kunnen bewegen eerder naar bed te gaan. Het werd dus Donderdagmorgen, toen de directrice inzage van het verhaal kon nemen. „Fijn Enny! zei ze verheugd. „Ik zal er vanmiddag na kantoortijd dadelijk mee beginnen. Zeg eens eerlijk, hoe vind jij het?” „Goed, mevrouw.” „Werkelijk?” „Ja, werkelijk.” „Objectief beschouwd?” „Objectief beschouwd,” herhaalde ze glimlachend. „Oordeelt u vanavond zelf maar. Het is een prettig geschreven verhaal, dat geweldig boeit en toch natuurlijk is.” „Goddank, Enny, als meneer Noltingh er nu ook zo over denkt, ben ik tevreden. Meer dan tevreden. Kom, we zullen eerst de post doornemen en dan zal ik je meteen een briefje aan hem dicteren, waarin ik hem bericht, dat het manuscript vanavond aan hem afgaat. Laat ’s kijken, tja, dan heeft hij het morgen en kan hij het Zaterdagavond of Zondag op zijn dooie gemak lezen.” Ze schoof het stapeltje correspondentie naar zich toe en keek het zelfde ogenblik verrast op. „Kijk, twee brieven voor jou, Enny; dat is nog nooit gebeurd!” „Voor mij, mevrouw ?” „Tjonge, wat een stevig handschrift bepaald van een aanbidder!” Ze bloosde even en draaide de brief om. „Als je over den duivel spreekt, trap je op z'n staart, mevrouw. Hij is van Evert!” „Misschien over het boek? Lees ’m, Enny, dan zal ik vast met de andere post beginnen.” Maar alvorens ze het couvert opende, bekeek ze vlug de achterzij van het andere epistel. — Afzender: Willy Vrieling Jr. — stond daar met kleine blauwe lettertjes „Optimistische zaakwaameemster!" luidde de aanhef van Evert’s brief. „Juist voor mijn start naar de lichtstad deze zonnige Januarimiddag kon ik nog even tijd vinden je dit krabbeltje te schrijven. Weet je, dat we totaal vergaten over de illustraties voor het boek te babbelen? Je directrice zal dat wel onzakelijk van me vinden, denk ik. De quaestie is, dat ik gisterenmiddag mijn vriend Sam sprak. Dat „vriend” moet je niet al te letterlijk nemen, doch Sam heeft mij eens uit de soep geholpen, in de tijd, dat ik nog strubbelingen beleefde met een hospita, die de ellendige gewoonte had de huur van mijn kamers precies op tijd te willen ontvangen. Enfin, je snapt nu wel, waar de schoen wringt en omdat ik feitelijk niet eerder in de gelegenheid ben geweest hem op mijn beurt een dienst te bewijzen, heb ik de gelegenheid met beide handen aan- gegrepen nu iets terug te doen. Het is dan ook mijn dringend verzoek, dat Sam de tekeningen voor zijn rekening neemt. Als toegewijd zaakwaarneemster is het jouw natuurlijk toevertrouwd dat zaakje op poten te zetten. Laat dit schrijven desnoods aan je directrice lezen. Ik moet nu eindigen, Enny, bij voorbaat hartelijk bedankt, mede namens Sam. Evert. P-S-Willen jullie zich met hem in verbinding stellen, als het verhaal geschikt wordt bevonden? Hij illustreert uitmuntend, zoals je natuurlijk bekend is. P.S. P.S. Tia kreeg een jonge hond, „doddig” hè?” Na deze luchtige brief opende ze haastig het andere schrijven: Beste Ennekind, Even een paar woorden uit Hilversum. Ik zou je graag willen spreken, doch ik heb de indruk gekregen, dat je vader niet bijzonder dol op me is, reden waarom ik voorlopig liever niet in Breukelen kom. Mag ik nu rekenen op een gezellig middagje naar Amsterdam? Je weet natuurlijk, dat de R.A.I. er weer is. Zie aanstaande Zaterdagmiddag vrij te maken en bericht me even, hoe laat en waar we elkaar kunnen ontmoeten. Misschien kan je ’t zo regelen, dat we er een dinertje aan vast knopen? Ik kijk verlangend naar je briefje uit en teken na hartelijk groeten, je Willy. P.S. Bel alsjeblieft niet op. Gerda kon het telefoontje eens opvangen en ze is er op uit om me zoveel moqelijk te sarren. a „En? klonk de stem van mevrouw nieuwsgierig. „Evert schrijft over eventuële illustraties, mevrouw. Leest u de brief zelf maar." Ze wachtte, doch haar gedachten waren bij het velletje briefpapier in haar schoot. Stil staarde ze naar de kleine, regelmatige, letters en onwillekeurig bleef haar blik rusten op het laatste woord „Nou, daar kan ik niet het minste bezwaar tegen hebben,” zei de directrice vriendelijk. „En meneer Noltingh evenmin, denk ik. Sam de Braauw is ontegenzeggelijk een knap illustrator, denk maar eens aan de uitstekende reclameplaat van de R.A.I.-tentoonstelling!” „Wat blieft u wat zegt u R.A.I ” schrok ze verward op. „Ja, de R.A.I., die plaat zal je toch wel gezien hebben?" „Oh ja, natuurlijk. Ja natuurlijk heb ik die gezien, mevrouw.” „Ik zal in mijn brief naar den Haag meteen over deze quaestie schrijven. Meneer Noltingh zal ongetwijfeld veel prijs op goedgeslaagde tekeningen stellen. Het is altijd mijn overtuiging geweest, dat de illustraties in een boek van evenveel belang zijn als de inhoud van het boek zelf. „Ja mevrouw," antwoordde ze geduldig, doch ze luisterde nauwelijks. Even later waren ze ijverig aan ’t werk. Mevrouw dicteerde het schrijven aan haar collega en wat later werkte Enny het dictaat op de schrijfmachine uit. Doch met het laatste woord vergiste ze zich, zodat ze de hele brief moest overmaken. In plaats van — hoogachtend —■ had ze (hoe was het in vredesnaam mogelijk?) het woordje —» sarren — getypt Tussen twaalf en half twee schreef ze Willy terug, na lang nagedacht te hebben over het begin. Het allereerste woord in een brief is immers meestal van veel gewicht. Beste Willy. Hartelijk bedankt voor je uitnodiging. Ik kan er echter tot mijn spijt onmogelijk gebruik van maken. Je moet weten, dat vader mij reeds vroeg of ik idee had Zaterdagmiddag met hem mee te gaan, omdat hij naar een nieuwe Buick wil uitkijken. (Dat oude beestje van ons is in zijn laatste levensdagen!) Je begrijpt natuurlijk wel, dat het erg moeilijk voor me is en dat ik geen keuze heb. Ik kan vadertje onmogelijk teleurstellen. Het is jammer, dat je denkt niet welkom bij ons te zijn. Hoe ben je aan die gedachte gekomen? Nu Willy, tot ziens en misschien zien we elkaar op de tentoonstelling, als je nog mocht komen. Groeten aan Gerda en een stevige hand van je Enny. P.S. Ik geloof nooit, dat Gerda je sart! Ze wierp de brief in de bus en stopte die van hem diep in haar tasje. En toen ze enkele minuten over vijven het kantoor verliet om naar de parkeerplaats van de bus te wandelen, gleed een slanke donkere gestalte onhoorbaar op haar toe. Een hand raakte haar arm Willy 1 „Hallo Ennekind!” zei hij opgewekt. „Had je dat kunnen denken? Ze was zo verrast, dat ze die eerste seconden niet kon antwoorden. „Kom, vervolgde hij. „Ik mag je zeker wel naar de bus begeleiden. Ik moest voor den ouden heer in de stad zijn en kreeg panne met de carburator. De wagen is om half zes weer klaar. „Ik heb je brief je ontvangen, Willy " zei ze aar¬ zelend, toen ze over enkele onbenullige dingen hadden gepraat. „En om twaalf uur heb ik je meteen geantwoord. [k kon natuurlijk niet weten, dat je om vijf uur voor mijn aeus zou staan.” . tt „Natuurlijk niet; dus we gaan, Ennekind? In zijn donkere ogen glansde stralende blijdschap. Ze schudde het hoofd. „Het spijt me vreselijk, Willy het kan niet. Ik had vader al eerder beloofd met hèm te zullen gaan! „Wat nou ” De glans maakte plaats voor een trek van wrevel en teleurstelling. „Dat kan je niet menen, Enny! Ik heb me er zó op verheugd en bovendien reeds twee biljetten gekocht.” De kilometer, die hen nog van de bus scheidde, had ze nodig om hem uitvoerig uit te leggen, dat ze haar vader onmogelijk op zo’n manier zou kunnen teleurstellen. „Toe Willy, dat begrijp je toch wel? Als je nu zelf met je eigen vader had af gesproken? „Ik begrijp het niet," antwoordde hij kortaf. „Het valt me vreselijk tegen, Enny; ik heb me er alles van voorgesteld.” „Goed dan als je dan persé ” „Oh nee ” Hij maakte een afwerend gebaar met de handen. „Liever niet, je moet nooit iets tegen je zin in doen; leer dat van • • tt mxj. „ Willy als je wist ” „Laten we er niet verder over praten, Enny; het dient nu toch nergens meer toe. Is ’t deze bus? „Ja Willy, maar luister nu eens, ik ’ Hij knoopte zijn jas los en wierp een blik op zijn horloge. „Wel thuis, Enny.” Hij trok zijn handschoen uit en stak haar de hand toe. „Maak voort, kind, de chauffeur gaat vertrekken ” Toen ze achter het even beslagen glas zat, zag ze zijn slanke gestalte snel tussen de voorbijgangers verdwijnen. Ze klemde het tasje met zijn brief tussen haar bevende handen. En ineens wist ze. Dat er iets in haar geknapt was; iets, dat een kwartier geleden nog zonnig en rijk van geluk was geweest Vrijdagmiddag half drie. Het belletje van de huistelefoon deed Enny opkijken van de drukproeven, die zij bezig was te corrigeren. „Ik ben beduusd, kind!” klonk de stem van de directrice. „Kom je even bij me, meneer Noltingh is zoeven over gekomen.” „Gompie wat gauw!” Noltingh stak haar lachend de hand toe. „Wij kunnen óók wel werken,” grapte hij. „Vanochtend ontving ik het manuscript en heb het in twee uur uitgelezen.” „En ” Ze keek hem in spanning aan, doch mevrouw stond vergenoegd te glimlachen. „Schitterend is het, juffrouw Dudok. Het gaat werkelijk mijn verwachtingen te boven. Verdikkie, die jongens van de K.L.M. mogen er toch zijn hoor. Ik neem voortaan mijn petje voor hen af.” „Ga even zitten, Enny,” verzocht de directrice. „We hebben je nodig.” „In uw hoedanigheid van zaakwaarneemster,” lachte de uitgever. „Mevrouw heeft me al uitqeleqd hoe de vork in de steel zit.” „En het is Enny wel toevertrouwd,” antwoordde mevrouw tevreden. „Ik heb u al gezegd, dat ik van afmaken houd,” ver- volgde meneer Noltingh. ,,Hoe eerder het boek in mijn kantoor ligt, hoe liever het mij is. De financiële zijde zullen we voorlopig achterwege laten, ik vertrouw, dat we straks tot een voor beide partijen prettig accoord zullen komen en meneer van Oordt zal ongetwijfeld tevreden zijn. Echter zou ik het graag eerst over de illustraties willen hebben. Sam de Braauw’s werk ken ik natuurlijk en ik heb geen enkel bezwaar tegen meneer van Oordt's verzoek dienaangaande. De vraag is echter hoevéél tekeningen gewenst zijn.” „Ongeveer tien of twaalf en een pakkende omslagtekening,” sprak mevrouw. „Minder niet, omdat het een tamelijk dik boek wordt. Ik reken tenminste op vijftien vel.” „Ja, dan is één illustratie op twintig bladzijden geen luxe. De vraag is echter of de Braauw onmiddellijk aan dat werk beginnen kan. Ik begrijp wel, dat hij het manuscript daarvoor nodig heeft en wanneer hij het in bezit heeft, kunnen de zetters niet gaan zetten. Daarom lijkt het mij verstandig hem maar direct op te bellen.” „Vraag Blaricum even aan, kind,” verzocht mevrouw. Sam was thuis. „Van Oordt heeft me reeds ingelicht, mevrouw Poelstra,” deelde hij haar mede. „Natuurlijk zal ik het illustratieve gedeelte graag voor mijn rekening nemen. Ja, vanmiddag ben ik in ieder geval thuis, want ik verwacht nog meer bezoek.” „Hoe laat kunnen we bij hem zijn, als we over een half uurtje met een taxi naar Blaricum vertrekken?” vroeg de uitgever. „Tegen vieren,” schatte Enny. „Kunt u ons om vier uur ontvangen?” vroeg mevrouw. „We nemen het manuscript dan meteen mee." „Uitstekend!” antwoordde de kunstschilder. „Tegen die tijd kijk ik dan naar u uit.” „Accoord," zei de zakelijke uitgeefster en brak het gesprek af. „Dat is toch veel verstandiger/’ merkte meneer Noltingh op. „De koe meteen bij de horens pakken, dan slaag je in het leven. Niet uitstellen." Verheugd voor Evert verliet Enny even later het privékantoor. Ze nam zich voor om half zes Tia op te bellen om haar het heugelijke nieuws mede te delen. Evert was toch maar een kraan, hoorl Wat had meneer Noltingh tevreden geglunderd Om drie uur stonden de directrice en haar gast plotseling naast haar bureau. „De taxi staat voor, Enny, trek je mantel aan, dan gaan we!” zei mevrouw. „Dat werk maakt de Vries wel af." Verschrikt keek ze van de drukproeve op. Aan die mogelijkheid had ze geen seconde kunnen denken. In gedachten zag ze het opgeblazen gezicht van Sam voor zich, zoals hij op de H.B.S.-fuif in Bussum was geweest en onwillekeurig groeide een gevoel van .tegenzin in haar. Was het nu zo dringend nodig, dat ze mee moest? „Dat spreekt toch van zelf, Enny?” verbaasde mevrouw zich. Ze was overtuigd geweest, dat dit autoritje in goede aarde zou vallen. En nu dat verschrikte en bijna teleurgestelde gezichtje van haar secretaresse!! „U bent toch zaakwaarneemster?” gekscheerde Noltingh. Even later zat ze naast mevrouw in de wagen. De uitgever nam naast den chauffeur plaats. Het was stralend weer en het tochtje naar het Gooi was in elk geval een prettige afwisseling. Als ze in Blaricum maar in de taxi had kunnen achterblijven! „Je ként de Braauw immers?" vroeg mevrouw op een gegeven ogenblik. „Ja mevrouw. Eén van mijn vriendinnen is hulp in de huishouding bij hen. Maar ik ken hem erg oppervlakkig.” „Een zeer knap tekenaar!” zei Noltingh tevreden. Ze reden door Hilversum en bereikten via Laren het kleine Gooise plaatsje. Enny wees den chauffeur de weg naar Sam’s landhuis en het was nog niet eens kwart voor vier, toen de auto voor het huis stopte. Op datzelfde ogenblik voelde ze dubbel spijt, dat ze mee was gegaan. Tien meter verder op het gras stond Willy’s rode tweezitter in het late gouden zonlicht te glanzen Sam’s vrouwtje ontving het drietal hartelijk en verontschuldigde haar man met een vloed van woorden. „Wij zijn te vroeg,” antwoordde Noltingh hoffelijk. „We zullen rustig wachten, tot uw man ons kan ontvangen.” „Misschien wilt u dan in de serre een kopje thee drinken? Maar kijkt u niet naar de rommel, de kinderen zijn weer eens flink bezig geweest.” Enny glimlachte, zij had al genoeg van het slordige huishouden van de de Braauws gehoord. Elsie werd het soms te machtig en dat zei wat! Terwijl de uitgever en de beide dames een gesprek begonnen over huizen met rieten daken en brandassurantie, glipte Enny de gang in, omdat ze boven kinderstemmetjes hoorde en vermoedde, dat Elsie daar dus eveneens te vinden was. Zo stond ze plotseling in een vrolijke kinderkamer, waar tussen een fantastische chaos speelgoed een jong meisje een toren bouwde van houten blokken. Om haar heen zat de glorie van het gezin de Braauw gehurkt. Wun, een schat van een krullebol van zeven, Antje, een dromerig blond poppetje van vijf en Tilleke, de tweejarige baby, die het meeste kabaal maakte. Zoveel kabaal, dat het meisje tussen het trio in Enny pas opmerkte, toen ze haar met een verwonderd gelaat stond aan te kijken. Want Elsie van Greeve was ’t niet. Om haar heen zat de glorie van het gezin de Braauw gehurkt. (pag. 122) Z.e was heel knap, had ravenzwart haar en heel donkere ogen. Ze lachte Enny even toe, stopte met een pijnlijk gezicht de oren dicht, richtte zich toen op om Enny’s hand te drukken en stelde zich voor, doch haar stem werd totaal overschreeuwd door Tilleke, die plotseling ontdekt had, dat Antje nog een kattentong in de hand had, terwijl de hare al lang verschalkt was. „Is Elsie uit?” riep Enny, toen ze een tijdje met vreugde naar de bengels en het aardige meisje, dat zo leuk met hen omsprong, had staan kijken. „Even een boodschap! En nu neem ik haar taak maar even waar! riep de ander lachend terug. „Tilleke, wees toch eens stil, mijn oren tuiten van je gejoel!” „Maar Tilleke is lief!” antwoordde de baby en zette opnieuw een keel op van heb-ik-jou-daar! Tot vier uur bleef Enny in de kinderkamer en toen Sam’s vrouw haar van uit de hal waarschuwde, dat de bezoeker ging. vertrekken, maakte ze zich met tegenzin van het vrolijke stel los en niet alleen, omdat ze tegen een ontmoeting met \Villy opzag. Het was voornamelijk, omdat de kleine de Braauwtjes in haar een nieuwe vriendin hadden ontdekt en haar slechts node zagen gaan. Boven aan de trap hield ze haar schreden in. In de hal oorde ze Sam s stem boven die der anderen uit en plotseling herkende ze die van Willy. „Je krijgt dus verder bericht van vader, Sam,” zei hij. „lot kijk. Neen, laat maar, ik kom er wel uit hoor!” De deur van de vestibule klapte achter hem dicht en toen ze de trap was afgelopen, ronkte de motor van zijn wagen luidruchtig op. ' „Dag Enny, hoe gaat t?” vroeg de kunstschilder overdreven hartelijk. „Heb je de Utrechtse lucht eens voor de ürooise verwisseld? Heel verstandig van je!” En met een elegant armgebaar naar mevrouw Poelstra en Nol- tingh, vervolgde hij: „Betreedt mijn artistiek heiligdom als u wilt, dan kunnen we eens praten.” „Liefst in zo kort mogelijke tijd,” verzocht de uitgever lachend. „Ik moet vóór zeven uur goed en wel in den Haag zitten.” De onderhandelingen verliepen vlot en nadat oam een paar proeven van zijn inderdaad zeer geslaagd werk hud laten zien, stelde mevrouw voor te vertrekken. In de hal terug kreeg Enny ineens Elsie in de gaten, die juist van haar boodschap was thuis gekomen. „Hallo!” klonk het van twee kanten. ^ „Wat jammer, dat je nu al weer weg gaat,” vond Elsie spijtig. „Maar enfin, we zien elkaar wel eens gauw terug. Ze nam Enny bij de arm en trok haar vlug in een donker hoekje achter de trap. „Weet je wie boven in de kinderkamer is. i.Ja, een erg knap meisje,” antwoordde ze verwonderd. „Ik ben er geweest, zie je, en we hebben kennis gemaakt, ofschoon we door het lawaai van de kinderen geen van beiden eikaars naam konden horen.” Elsie glimlachte. „Het is Madelon!” „Wat ? Madelon?” Ze stond verstomd. Dus dat aardige, spontane meisje, dat met zoveel tact en opgewektheid met de kinderen speelde dat was Madelon? Ma- dclon, waarvan ze de laatste dagen zoveel gehoord had en aan wie zij s nachts uren lang lag te denken. Het leek ongelooflijk. „Een type,” zei Elsie vlug. „Ze had herrie met bam over geld of iets dergelijks en nu hebben ze weer vriendschap gesloten. Vooral Elsie is èrg op d r gesteld; trouwens ik mag haar per slot van rekening ook wel.” „Enny!” klonk de stem van de uitgeefster. „Kom je mee?” „Groeten aan je vader," zei Elsie. „Ajuus!” En het was een verbijsterde Enny, die even later afscheid van de de Braauws nam en tussen mevrouw en Noltingh in naar de wachtende taxi liep. 1 ia was natuurlijk in de zevende hemel, toen ze 's avonds uit Breukelen werd opgebeld. Haar kinderlijke uitbundigheid vrolijkte Enny op en verdreef voor een ogenblik de drukkende gedachten, die haar geen rust lieten. Tia vertelde, dat Evert haar de volgende dag op een „R.A.I.-tje” zou fuiven, zodat het best mogelijk was, dat ze elkaar in het tentoonstellingsgebouw zouden ontmoeten. „Kind, wat zie je er de laatste dagen betrokken uit,” merkte juffrouw Willempje hoofdschuddend op, toen Enny even later de huiskamer betrad. „Ben je ziek?” „Kiplekker hoor!” , „Als ik jou was, ging ik maar eens vroeg naar bed. De tegenwoordige jongelui verwaarlozen op ergerlijke manier hun kostbare nachtrust. In mijn jeugd ” i "^■'teverd, u hebt misschien groot gelijk en vanavond kruip ik om negen uur onder de wol. Nu tevreden?” „Ik zal op de klok letten,” antwoordde het mensje. „Morgen is het ook weer een drukke dag voor je.” Toen ze die Zaterdag om half twee uit Utrecht thuis kwam, stond dokter haar al met een tevreden gezicht op te wachten. y „Nog een glas melk voor we gaan, Enny?” „Het staat al klaar,” zei juffrouw Willempje. „Neem buit ” mee' ^n<^' ket is weer 20 mistig en vochtig Toen ze even daarna in de auto stapten, die jammerend ycu uoKter naar een Knipoogje. Enny Dudok 9 „Nu is zijn tijd gauw gekomen, Enny. Ben je niet nieuwsgierig hoe de nieuwe wagen er uit zal zien?" „Oh ja, vader " Hij keek haar van terzijde aan met een glans van bezorgdheid in de ogen. Het was net of ze stilletjes voor zich heen zat te dromen. Van de oude aanstekelijke vrolijkheid was niet veel te bekennen de laatste tijd. En toen ze over Nieuwersluis en Abcoude naar de hoofdstad reden en beiden in gepeins verzonken naar het geduldige zwoegen van de aftandse motor luisterden, moest hij aan den knappen en chique gekleden jongeman denken, die, wonderlijk genoeg, op haar zo’n diepe indruk had gemaakt. Iets waar een man als hij met zijn verstand niet bij kon. Doch toen ze eenmaal in de stad waren en tussen drommen enthousiaste bezoekers het geweldige en imposante gebouw binnen gingen, werd Enny spraakzamer. Op haar eerst zo bleke wangen kwam een gezonde blos en ze was weer de échte Enny Dudok, toen een der vertegenwoordigers van de Buickstand met radde tong de voordelen van het nieuwe model ging opnoemen en vader en dochter de van nieuwheid fonkelende wagen in- en uitwendig toonde. „Hallo, pracht van een zaakwaarneemster!” klonk het plotseling en Evert met Tia aan de arm stonden voor haar. „Evert, van harte hoor met je succes!” Hij straalde als een schooljongen, die van den „baas” een complimentje krijgt en terwijl dokter zijn gesprek met den autovertegenwoordiger voortzette, luisterden Evert en Tia aandachtig naar haar verslag van het bezoek aan Sam. „Als ik rijk was, Enny, kreeg je vandaag nog een honneponnig tweezittertje van me cadeau,” plaagde de blonde reus. „Wil je me een vreselijk pleizier doen? Fluister Tia dan eens in, wat je graag zou willen hebben en het komt voor den bakker, zoals wij op Schiphol pleqen te zeqqen.” „Niets er van hoor.” „Dat zullen we eens zien, bij dit en dat!” „Evertje-lief, denk je aan de tijd,” merkte Tia met een bezorgd gezichtje op. „Als je te laat komt ” „Ja, we gaan er vandoor.” „Zoveel haast?” vroeg ze lachend. „Hij moet de avonddienst op Parijs vliegen,” legde Tia gewichtig uit. „Zo gaat ’t nu eenmaal. Een vlieger heeft Zaterdagmiddag en Zondag niet altijd vrij.” „Wat maar goed is ook,” zei Evert met zijn zware stem. „Zovéél vrij kost maar geld.” „Plaaggeest!” Ze namen opgewekt afscheid en niet lang na hun vertrek hakte dokter de knoop maar door, zodat het lot van de oude wagen definitief beslist was. „Fijn vadertje!” zei Enny, haar arm door de zijne schuivend. „En gaan we nu nog even verder kijken?” Ze volgden de stroom nieuwsgierigen, tot ze bij de radio-afdeling plotseling haar schreden inhield. Met een gelaat, zó opgewekt en tevreden, als Enny niet van haar gewend was, stond Gerda Vrieling naar een reclameplaat te kijken. „Een kennisje, kind? vroeg dokter nieuwsgierig. „Dat is nu Willy s zusje, vader, antwoordde ze met een kalmte, die haar zelf verbaasde. Want ze voelde instinctief, dat Willy niet ver uit de buurt kon zijn. „Zo, dat is toevallig, stel me eens aan haar voor, Enny!” „Hemeltje, wat ketig! liet Gerda zich ontvallen. „Bent u nu Enny s vader? Prettig met u te mogen kennismaken.” En zonder overgang vervolgde ze: „Een bof had ik, Enny! Willy had een kaart over en nam me mee.” „Zo’n broer moet je in ere houden,” lachte dokter. Gerda trok een grimas. Ze vertelde maar niet, dat ze tot voor enkele uren als kat en hond met broerlief had omgegaan. „Hij staat al een kwartier in die stand daar over radio te onderhandelen,” antwoordde ze. „Volgens Willy is een moderne wagen zónder radio aan boord een onding. Nou, als hij het zegt, zal het wel zo zijn, hoewel ik er het nut niet van inzie. Maar dat moet hij tenslotte weten.” „Tjonge, een kostbare liefhebberij,” vond dokter. Gerda haalde de schouders even op. „Zo iets van tweehonderd zoveel gulden. Daar draait hij zijn hand niet voor om. — Vanavond gaan we fijn naar een cabaret op het Rembrandtplein en daarna ergens anders dansen.” „Veel pleizier dan, juffrouw Vrieling," wenste dokter droogjes. „Zullen we doorlopen, Enny?” Ze voelde de drang van zijn arm en na Gerda de hand te hebben gedrukt, liep ze gauw mee. Doch niet zo vlug of ze zag nog juist het knappe donkere gezicht van Willy opduiken. Zonder een spier te vertrekken nam hij de hoed af en terwijl ze even koel terug knikte, moest ze aan twee marionetten denken, die elkaar genadiglijk een goede dag toewensen 7 Beste Enny. Drie maal ben ik de laatste dagen aan een brief aan jou begonnen en telkens heb ik het papier verscheurd. Maar nu wil ik je toch iets zeggen, Enny. Ik kan niet erg brieven schrijven, dus let maar niet op de stijlfouten, maar ik voel me gedrongen, om je te zeggen, dat ik spijt heb van dat van Zondag. Want ik zag te laat in, hoe dwaas en harteloos ik me heb aangesteld. Het was werkelijk niet mijn bedoeling om je verdriet te doen, maar ik vond het afschuwelijk, dat je zoveel vertrouwen in Willy stelde. Ik heb me erg egoïstisch gedragen, geloof ik, hoewel ik dat op dat moment niet voelde. Dus ik vraag je vergeving, Enny en ik hoop, dat alles weer goed wordt tussen ons en dat we elkaar weer groeten, als we elkaar eens tegenkomen en zie je, ik vond het ook zo ondankbaar tegenover je vader, wien oom en ik zoveel dank verschuldigd zijn. Omdat de professor in Utrecht oom verteld heeft, dat tante haar behoud heeft te danken aan de manier, waarop je vader direct heeft ingegrepen en je weet wel, hoe dol veel ik van tantetje hou. Dus ik neem mijn woorden terug en achteraf beschouwd vind ik, dat ik Madelon en Willy verkeerd beoordeeld heb en wil je alvast namens oom jullie huishoudster hartelijk bedanken voor het fruit, dat ze laar het ziekenhuis heeft laten zenden? Met kameraadschappelijke groeten, Luuk Kaspers. „Oh, oh, wat is dat een slordig en onregelmatig handschrift!” sprak juffrouw Willempje hoofdschuddend en ze las het adres op de envelop nog eens over. „Het lijkt wel van een schooljongen.” „En het is van Luuk!” zei Enny, terwijl ze de brief zorgvuldig dichtvouwde. „Wat zegt u daar wel van?” „Van Luuk? Dan heeft de arme jongen zeker vreselijk haastig geschreven. Ja natuurlijk, misschien stond zijn oom op hem te wachten om naar Utrecht te gaan. Achteraf beschouwd vind ik, dat het toch nog al meevalt Ja, werkelijk! Zie je, het licht viel er zoëven zo slecht op ” „Goeierd,” zei Enny met een lachje. „Weet u dat hij geweldig blij is met de vruchten, die u naar Utrecht hebt gestuurd? Ik moest u alvast namens zijn oom en hem hartelijk bedanken.” „Namens wie?” vroeg dokter, die juist binnentrad en aan de ontbijttafel bijschoof. „Luuk, vader.” „Zo, hm.” „Een aardige jongeman,” merkte juffrouw Willempje op. „Ik mag hem graag.” „Er zijn zoveel aardige jongemannen,” antwoordde dokter met lichte ironie. „Wat u zegt, dokter!” „Het is toch zo, nietwaar Enny?” „Als u het zegt, zal het wel zo zijn, vadertje," antwoordde ze koeltjes. „Zullen we, beginnen?” „Smakelijk eten dan,” zei hij en gaf haar een vriendschappelijk knikje. De mist, die reeds ’s nachts over het land was gesluierd, scheen tegen de middag hoe langer hoe dikker te worden. Wanneer de telefoon ratelde, wierp dokter een bedenkelijke blik naar buiten, omdat hij niets voor een rit naar een patiënt door die grijze nevel voelde. Daarom was het te merkwaardig, dat de mist snel optrok, toen een landbouwer uit Tienhoven zijn hulp inriep voor een zijner kinderen, die ernstig ziek was geworden. „Kijk eens geen mist meer te bespeuren!” riep juf¬ frouw Willempje triomphantelijk. „Dat treft u, dokter.” Terwijl hij zijn instrumententas uit de studeerkamer ging halen, liep Enny naar de serre en tuurde naar buiten. Voor het eerst vandaag deed de zon een schuchtere poging door het grauwe wolkendek heen te dringen, doch bij de poging blééf het. De nevel was echter opgetrokken en dat maakte het landschap al een massa vrolijker. „Als je zin hebt mee te gaan ?” klonk dokter’s stem. „Ik zou het maar doen, Enny, je verwacht immers geen visite?” Als ze op dat moment geweten had, dat haar antwoord van zoveel betekenis voor haar verder leven was, zou ze geen seconde geaarzeld hebben met — ja — te zeggen. Nu echter weifelde ze. „Ik had juist een boek willen nemen, vader!” „Niets er van,” antwoordde de huishoudster. „Een beetje frisse lucht zal je geen kwaad doen, Enny; ik zou maar gauw mijn mantel halen als ik jou was.” „Wel ja, natuurlijk!” zei dokter opgewekt. „Doe het maar.” Tenslotte stemde ze toe. Had ze een voorgevoel, dat dit van zoveel invloed zou worden ? Vermoedde ze, dat ze later duizenden keren vol dankbaarheid aan juffrouw Willempje’s aandringen zou terugdenken ? De rit naar den kleinen patiënt begon slecht, want hoe dokter ook startte, de motor vertikte 't aan te slaan. „Joken, vader! zei Enny. „De knop helemaal uittrek- „Het geeft alles niets,” antwoordde hij moedeloos. „Ik zal maar ophouden, op zo'n manier put ik de accu helemaal uit." t( „Wacht maar, ik zal hem even aanslingeren,” riep ze. Maar daar wilde hij niets van weten en na de slinger uit haar handen te hebben genomen, draaide hij de motor zelf aan, zodat hij spoedig van inspanning transpireerde. „Joel Hij doet 'tl” gilde Enny plotseling en ze drukte het gaspedaal in. „Lieve deugd wat hijgt u! „Beestenwerk hoor!” lachte hij. „Zo n lelijke motor, hij is natuurlijk nijdig, dat hij van de week wordt ingeruild!” „Dat zal het zijn, vader.” Even later waren ze op weg. Het was slechts een kwestie van een klein half uurtje en toen de auto met zwaarmoedig remgeknars naast de boerderij stopte, bleef Enny in de wagen achter. Enkele minuten later kwam een zuster van het zieke ventje buiten. „Ik moest u namens dokter zeggen, dat hij minstens een uur blijft,” zei ze vlug. „Toontje heeft ’t erg te pakken en dokter verwacht elk ogenblik de crisis.” „Ik heb alle tijd hoor, het beste met je broertje!” „Dank u,” zei het zusje en verdween weer haastig in huis. Enny stapte uit en keek eens om zich heen. De boerderij bevond zich buiten de kom van de gemeente en was omgeven door die smalle kroosrijke slootjes, waar sommige gedeelten van Utrecht en Holland zo royaal mee zijn bedeeld. Het was heel stil en geen mens liet zich zien. De meeste bewoners bleven deze trieste Zondagmiddag natuurlijk liever thuis, om van de drukke week, die achter hen lag, te bekomen. In de verte, boven het vlakke groene land, tekenden zich een paar wilde eenden af, op weg naar de Loosdrechtse plassen. Ze verliet het erf en wandelde de smalle grintweg een paar honderd meter op, de gedachten bij vader, wiens Zondagen zo vaak vergald werden door de verplichtingen, welke zijn moeilijk en opofferend beroep hem oplegde. Van hem gleden ze terug naar de vorige middag in Amsterdam, naar hun ontmoeting met Evert en Tia en later met Gerda. Ook die nacht had ze lang aan Gerda moeten denken. Hoe was het mogelijk, dat je door een enkele zin, een simpele opmerking, een antipathie tegen iemand kon krijgen. Tot gistermiddag had ze gedacht, dat ze Gerda Vrieling wel mocht, zonder meer, doch na wist ze, dat er iets in hun vriendschap veranderd was. Ook vader had de koele, bijna vijandige wijze, waarop ze over haar broer had gesproken, onaangenaam in de oren geklonken, Gerda’s blijdschap, dat Willy haar meegenomen had naar Amsterdam, was gehuicheld geweest. Scherp hadden zij beiden dat huichelen gevoeld, dat zo liefdeloos en ondankbaar was geweest. Welk een verschil, Gerda en Tia bijvoorbeeld. »»Het is maar goed, dat niet alle karakters hetzelfde zijn, had dokter gezegd en zo was het immers! Plotseling keek ze verwonderd op. Rechts was een bruggetje over de sloot, die de weg begrensde. Een slingerend paadje, juist breed genoeg voor een kar en aan een kant door een dijkje beschermd, verloor zich in de verte achter een groepje wilgen. Een honderd meter voorbij het bruggetje stond een lage rode auto, waarnaast twee mannen in een opgewonden gesprek gewikkeld waren. Moest ze hem dan telkens ontmoeten ? Er was geen twijfel mogelijk, het was Willy en toen ze aarzelde tussen doorlopen en teruggaan, zag ze hem wenken. Ook de man naast hem keek nu in haar richting. „Hallo zag! schalde Willy’s stem door de stilte. „Kom eens kijken!” — Niet doen ga nu terug — fluisterde een stem haar in, doch ook nu ontkwam ze niet aan de magi- sche bekoring, die van den knappen notariszoon uitging en ze liep het bruggetje over. Het was of een krachtige band haar voortduwde, een macht, die haar willoos maakte. Een onbekend gezicht, dat van zijn metgezel. „Verduiveld toevallig, zag!” riep Willy haar reeds van verre tegemoet en toen ze zijn hand om de hare voelde, maakte de charme van zijn glimlach haar hart milder. „Mag ik je voorstellen? Baron Esbeeck thoe Canneswerve, juffrouw Dudok.” „Aangenaam,” zei de baron, die piepjong en sprietmager was. „Ik heb het genoegen uw vader te kennen, hij heeft kort geleden onzen huisknecht behandeld.” „We hebben gejaagd,” vertelde Willy met een hoofdknik naar de grasberm naast hem. „Niet veel soeps intussen.” „Drie dunne eendjes,” lachte de baron. „Die mist is een pest.” Willy gaf hem ongemerkt een ribbenstoot. „Ben je zo maar eens aan ’t wandelen, Enny? vroeg hij nieuwsgierig. „Ik was met vader mee gegaan en omdat hij een tijdje bij een patiënt moet blijven, ben ik een eindje gaan lopen. Ik zal jullie niet ophouden, Willy ” , Ze reikte hem de hand om terug te gaan, doch de baron Voorkwam haar. I „We waren juist van plan afscheid te nemen, juffrouw Dudok. Mijn wagen staat verderop, ziet u!" Hij wees achter zich. „Nou, Willy, bedankt voor je gezelschap en een volgende keer beter. Ik zal de vogels aan den boer geven; voor ons is het toch niets. Hij greep zijn geweer, nam zijn groene jagershoed af, maakte een stijve buiging, mompelde een beleefheidsfrase en vertrok. De geschoten eenden nonchalant over de schouder bengelend. „Zo, die is foetsie,” merkte Willy tevreden op. „Een vlotte vent, die George, maar een beetje zwaar op de hand soms. Zou je zeggen, dat hij al acht en twintig is? En hij is al voor de tweede keer getrouwd.” „Gompie, dat interesseert me niets,”antwoordde ze koel. Willy streek zich peinzend langs de kin. Met een meisje als Enny moest je toch verduiveld oppassen, zag. Een ander type dan Gerda en zo „En, zijn jullie gisteren geslaagd?” „Vader heeft een Buick gekocht en de oude in geruild.” ..Zo ja, wel een aardige wagen, dat nieuwe model Wil je mijn nieuwe aanwinst eens zien?” „Radio 7” „Dat heeft Gerda je zeker verklapt. Ik heb je maar niet aangeschoten, Enny, omdat de oude heer bij je was Je begrijpt ” „Ja natuurlijk.” „Kijk, hier zit het apparaat. Ik heb het maar meteen in de stad laten monteren. Minstens veertig stations, zeg en keihard als je wilt. Een verduiveld aardige liefhebberij zo onderweg." Hij glimlachte op zijn onnavolgbare manier. „Als je dansen wilt, Enny ?” Hij wipte achter het stuur en wees haar de knoppen. „Wat zal ik aanzetten? Hilversum? Droitwich? Luxemburg soms? Het beste station Zondags voor Engelse dansmuziek, verduiveld goede hotjazz.” „Ik geloof niet, dat ik in een stemming ben voor jazz,” antwoordde ze. „Soms ben ik wel eens jaloers op al die mensen, die elk uur van de dag lust hebben naar vrolijke muziek te luisteren.” „Je bent zeker met je gedachten bij je vader” vroeg hij met een tikje spot in zijn stem. ,.Volkomen fout, Enny. Stel je voor, dat iedereen zich druk maakt over ziekte en ellende van anderen.” „Misschien heb je gelijk, maar zet toch maar geen dansmuziek aan als je wilt.” „Dan maar Hilversum.” Hij drukte een palletje neer, draaide aan een knop en de stem van een man klonk plotseling door de stilte. Willy keek haar afwachtend aan. „Nou?” „Prachtig hoor!” „Ja, de technici staan tegenwoordig voor niets. Je telt een paar lapjes van honderd neer en in een uur tijd heb je radio in je car. Een verduiveld éclatante uitvinding.” „Stil eens ” verzocht ze dringend en onwillekeurig hield ze zijn hand tegen, die de knop al weer wilde verdraaien. ons een genoegen, u met Schiphol door te verbinden,” klonk de stem van den spreker uit de onzichtbare luidspreker. „Collega Koningh zal u de werking van het radiobaken uitleggen. Een moment!” „Interesseer jij je voor het radiobaken?” vroeg Willy glimlachend. „Dat gewauwel over Schiphol altijd hangt mij al lang de keel uit. Ik heb één keer een verduiveld goede reportage van uit Croydon gehoord en je weet, dat geen enkele Hollandse omroep aan de Engelse ook maar tippen kan. Het is hier altijd surrogaat en ” „Wat een dwaasheid, Willy, die vergelijking gaat mank. Onze omroepverenigingen mogen er best wezen hoor!” „Nou ja " De stem in de luidspreker klonk weer op, stelde collega Koningh aan de luisteraars voor. Opnieuw wilde Willy een ander station aanzetten, doch wederom hield haar hand de zijne tegen. „Eventjes zeg! Ik vind het vreselijk interessant, juist nu met dat mistige weer. Hoor maar ” De verslaggever op het vliegveld deelde mede, dat Schiphol volkomen „dicht” zat en dat het toevallig was juist nu een korte bespreking over hèt radiobaken te houden. „Het radiobaken, dames en heren, bewijst den piloot, die landen wil, immers onschatbare diensten.” Terwijl ze zwijgend naar de sympathieke stem luisterden, legde Willy intussen zijn geweer achter zich. Het was hem aan te zien, dat hij slechts uit beleefdheid het Hollandse station liet aan staan, doch toen hij van terzijde het geboeide gelaat van Enny zag, trachtte hij ook enige interesse voor de woorden van den onzichtbaren spreker te tonen. Deze legde de betekenis van het baken uit en vervolgde dan met verheffing van stem: „Ook vandaag zullen de binnenvallende toestellen van deze trouwe vriend gebruik moeten maken, dames en heren. We verwachten in de eerste plaats de Perkoetoet met gezagvoerder ten Dam uit Indië terug. Zoals u weet had dit toestel pech en moest het in Akyab gerepareerd worden. Vervolgens kan elk ogenblik de kist uit Parijs binnenkomen. Het betreft hier een extra vlucht met een nieuwe Fokkermachine, die morgen aan den minister van Waterstaat gedemonstreerd zal worden. Piloot van Oordt, die gisteren met de Koetilang naar Parijs vloog, kreeg opdracht met de Fokker terug te keren. Aan boord bevindt zich tevens marconist Van den Heuvel, die, zoals u zich nog wel zult herinneren, naam maakte met de Kerstvlucht naar de West. Als u even geduld hebt, dames en heren, zal ik eens informeren, waar de Fokker zich op het ogenblik bevindt!” „Dat is Evert!” riep Enny opgewonden. „Evert van Oordt,die met Tia verloofd is. Wat enorm interessant zeg!” „Flauwe kul, vond Willy. „Geef mij maar een goede rumba.” „Hè jakkes, jij altijd met je jazz,” lachte ze. „Laat ’m nog even aanstaan, Willy!” „En als ik nu eens Luxemburg opzoek?” plaagde hij. „Nee, nee Willy!” „Maar als ik het nu toch eens doe ?” „Maar je doet het natuurlijk niet.” Hij lachte en leunde achterover in het zachte rode leer van zijn zitplaats. Ineens voelde ze de flauwe aanraking van zijn arm tegen haar schouders. Zijn arm, die zich luchtig op de rugleuning van haar plaatsje had gelegd. Doodstil bleef ze zitten, doch haar hart hamerde in haar borst. En plotseling kreeg ze een zeker voorgevoel, een weten, dat haar bijna beangstigde. Die vreemde klank in zijn stem die tinteling van plaagzucht in zijn donkere ogen Nu zou hij haar in zijn armen nemen... haar zoenen... ze wist het met een zekerheid, die beklemmend maar ook opwindend was. En ze dacht: — waarom praat die man nu niet door ? Waarom die stilte die afschuwelijke stilte. ? — Die stilte, waarin ze alleen zijn ademhaling hoorde en het zwakke geruis in de luidspreker „Weet je ik vind het verduiveld aangenaam, dat het lot ons vanmiddag bij elkaar heeft gebracht,” merkte hij op. „Zou dat geen voorbeschikking zijn, Enny?” Ze keek hem verward aan. De luidspreker kraakte zachtjes en in haar was die dringende bede, dat de stilte nu verbroken zou worden, de stilte, die haar elke seconde beklemmender toescheen. „Wat bedoel je, Willy?” hoorde ze zich vragen. „Dames en heren!” klonk het duidelijk en krachtig Willy beet zich op de lippen en keek strak door de voorruit. En naast hem ademde een jonge vrouw verlicht op en tuurde even strak naar dat wonderlijke toestelletje onder het instrumentenbord „Dames en heren, de Perkoetoet heeft de grens nog niet eens bereikt,” vervolgde de verslaggever. „Maar wel kunnen we zeer waarschijnlijk de landing van de Fokker voor u verslaan. Rotterdam heeft geseind, dat de kist zich een kwartier geleden draadloos gemeld heeft en wij hier op Schiphol ontvingen geen minuut geleden een seintje van Van den Heuvel. Dat gaat soms zo gemoedelijk, dames en heren. Van den Heuvel vertelde, dat Evert van Oordt een diepe rimpel heeft getrokken. Dat staat in verband met zijn antipathie wat de mist betreft. Mist is trouwens van alle vliegers een vijand. We verwachten beide heren nu ieder ogenblik boven onze hoofden en reeds zijn hier de bekende maatregelen genomen om de landing te vergemakkelijken. Van Oordt zal dus op het radiobaken trachten te landen en wat mij betreft, ik zal u zo goed mogelijk van de landing vertellen. De mist schijnt intussen nog dikker te worden, zodat de sfeer hier min of meer beklemd wordt. Het is wel eigenaardig, dat Rotterdam weinig last van die hinderlijke nevel heeft vanmiddag en dat Soesterberg bijvoorbeeld geheel vrij is.” „En hier schijnen we ook weer een portie te krijgen,” voegde Willy er ironisch aan toe. „Hemeltje, doe het portier dicht, Enny, het is verduiveld kil als je zo stil zit.” Klap! deed het portier. Enny keek naar buiten. Onhoorbaar sluierde de mist zich weer boven het land als een gluiperige vijand. Daar, waar in de verte de wilgen tegen de hemel hadden af gestoken, was nu een grijs niets. Het wereldje om de rode wagen scheen elke seconde kleiner te worden. Van alle kanten drongen de wolkende nevelen op en op het glas van de voorruit zetten zich kleine vochtige kristalletjes af. „De Fokker, dames en heren!” klonk het verheugd. „Hè hè ” grinnikte Willy. „Nu kan Evertje weer lachen.” „Als hij geland is tenminste!” „Waarom niet? Mij dunkt, dat die lui het tegenwoordig jemakkelijk hebben met zo’n radiobaken. Een zieke kip :an met zo’n handvol mist landen!” — Gerda zou nu gezegd hebben: Ach gut wat zijn we veer geestig! — dacht ze wrevelig. „Hoor de motoren!” merkte hij op met even wat neer belangstelling in zijn stem. Enny knikte. Geboeid bleef ze luisteren. Soms klonk iet geronk zo zwaar alsof de Fokker reeds geland was. „U hoort het, dames en heren,” klonk de stem van den verslaggever. „De Fokker zit vlak boven ons, doch we uinnen het toestel absoluut niet zien. Op ’t ogenblik zal narconist Van den Heuvel onze draadloze dienst vragen, evaar hij zich precies bevindt. De kist zal zich dan voor >nkele minuten van ons verwijderen om vervolgens op tiet radiobaken te landen. Er komt nu spanning in de atmosfeer, dames en heren. In een kringetje om mij heen staan enkele mensen van onze luchthaven en op hun gezichten staat iets van die spanning te lezen. Zij allen weten immers, hoe hun makkers daar boven ons tegen de vijand moeten vechten Hoor nu sterft het motorgeronk weg we moeten nu even geduld hebben...... ik denk, dat we het zware geluid der motoren zo dadelijk wel weer horen opronken...... t „Zou kleine Tia dat ook allemaal horen? vroeg Enny en ze keek hem onderzoekend aan. „Misschien wel, het hangt er van af waar ze zich be- vindt.” „Wat lijkt me dat afschuwelijk Stel nu eens...... dat zo’n landing verkeerd af loopt...... Je bent met den piloot verloofd getróuwd " Willy glimlachte. „Dat loopt wel los hoor. Vliegersvrouwen wennen wel aan die dingen.” „Wat moedig moeten die vrouwen zijn! Te zult toch moeten toegeven, dat een vliegenier meer risico loopt dan iemand, die op kantoor is.” „Tia ziet er anders niet bepaald moedia uit ” „Maar ze is het wel!” „Hoe weet je dat?” „Ik weet het Dat kunnen jij en ik ons misschien met voorstellen Aldoor die angst die twijfel Ik zou nooit met een vlieger willen trouwen, ik zou...... in hdsteren. ’3 8 ^ ^ nkt de moed hebben te kijven • zei Willy* »Ben je zó gevoelig? Het is werkehjk een kwestie van gewoonte, hoor! En zo enorm moedig kan ik de vliegers noch hun vrouwen vinden. Of je nu machinist of chauffeur of vliegenier bent, het is alles om t even. „Meen je dat, Willy?” keek hem verwonderd en verward aan. . ; , De ^egers worden in minder dan geen tijd tot luchthelden gebombardeerd. Bespottelijk gewoon. Er zijn waarachtig wel kraniger mannen op de wereld, die geen lintjes en toespraken van ministers krijgen. Neem ?OU,die !dlote Gerda. Haar kamer hangt vol Viruly’s, Lmdberghs en andere beroemdheden. Komt vader inde i f11, ^en le* ^at is maar een doodgewoon notarisje betekent mets natuurlijk. En je zult toch zeker wel begr'ij: fuchtheUrn méér dan 2°’n z°9^mde „Dames en heren......” klonk de stem weer in de luidspreker, zodat Enny s antwoord overstemd werd. Het sp!jt me zeer u een teleurstelling te moeten bereiden’ De Fokker is namelijk gedraaid en zal in Soesterberg landen. *£ ™O™?'‘ deelde ons mede, dat hij zelfs het landen p het radiobaken te gevaarlijk vindt en onder het K.L.M.- tlnny Dudok 10 motto „safety first!” heeft hij van een daling hier afgezien. Er is hier verder niets te beleven op het moment, zodat ik u voor uw aandacht dankzeg en u weer toevertrouw aan de goede zorgen van den omroeper in Hilversum. Ik dank u zeer!” „Goddank!” riep Enny opgelucht. „Reuze verstandig van Evert.” „Alleen zal Tia nu een paar uur langer op hem moeten wachten,” grinnikte Willy. „Mag ik nu wat dansmuziek aanzetten?” „Hoe vrolijker hoe liever hoor!” antwoordde ze. „Hè hè, wat een spanning." (t „Dat komt uitsluitend, omdat je Evert zo goed kent!” „Oh neen, als het een andere piloot zou zijn geweest, zou ik het zelfde gevoeld hebben. Gompie, Willy, ik moet naar vader hoor, het wordt zo langzamerhand tijd.” „Nou al......?” „Ja werkelijk, hij heeft een vreselijke hekel aan wachten!” „Mijn oude heer ook!” „Dan ga ik maar, Willy ” „Ben je! Ik zal je even brengen, die dansmuziek komt straks wel, als je ineens zo’n haast hebt. Het luistert nog al nauwkeurig en ik moet het op mijn gemak opzoeken.” Er klonk een klank van wrevel uit zijn woorden, doch ze hoorde die niet in haar blijdschap om Evert en Tia. Willy startte en reed het weggetje af tot op de brug, waar hij stopte. „Is dat jullie wagen, daar op het erf van die boerderij? Je vader zit er niet in.” „Ja, maar ik ga toch terug, Willy. Als vader daar klaar is, wil ik hem opwachten, zodat hij meteen kan wegrijden.” „Kom, nog drie minuutjes ” „Heus Willy ” Ze duwde het portier open en stapte uit. „Nou. bedankt voor de demonstratie hoori Het was verbazend interessant! 'JlJ bedankt voor je prettig gezelschap!” Hun ogen vonden elkaar in een onderzoekenden blik. Up dat moment bereikte hen een zacht brommend qeluid. Met een ruk wendde Enny zich om, terwijl ook Willy verrast opkeek. 7 „Niets bijzonders,” zei hij rustig. „Een vliegmachine.” Door dc natte mist fietste een jongeman* Hij floot een vrolijke melodie. Hij trok een allerqezelliqste snuit. Hij roffelde af en toe een mars op het nikkel van zijn stuur Omdat hij blij en opgewekt was, ondanks nevel en oude. Want in zijn hart was zonneschijn en warmte br waren ogenblikken in je leven, dat alles tegenliep, maar er waren ook momenten, waarin het geluk je toelachte en je Just kreeg de hele wereld met je sterke armen te omvatten. Nü tevreden en blijmoedig zijn! Want het overkwam je toch zeker niet iedere daq, dat je een brief uit Amsterdam ontving, waarin een totaal onbekende die directeur was van een zaak met een naam, die klonk als een klok, je een baan aanbood met een reuze salaris. En dat alleen, omdat één van je vrienden een qoed woordje voor je gedaan had Leve het geluk! Was het te verwonderen, dat je dan in staat was om de dolste capriolen uit te halen en desnoods kopje te gaan duikelen? Hen fijne betrekking op een uitgeverskantoor. Beqinnen met honderd en vijftig gulden in de maand Crisis? Ben je! De crisis is van de baan. Wat zegt u? Maar er is nooit crisis gewéést! Dat andere Nou ja, dat andere Lieve Griet, dat zou ook wel voor elkaar komen Je had nou toch je best gedaan een briefje geschreven Je moest alleen wat geduld oefenen Zo dacht Luuk Kaspers, toen hij op weg was naar een kennis van zijn oom, die in het gehucht met de schone naam Breukelen-St. Pieter woonde. Een dorpske, dat om zo te zeggen tegen Tienhoven aanleunde Dat andere dacht hij, met even een glans van ernst in de uitdagende, blije ogen. Dat andere een pro¬ bleem! Een mysterie. En het gaf niets, geen laars. Of je nu hard of zacht in je handen kneep. Of je lang of kort aan dat raadsel lag te denken 's avonds. Je weet alleen, dat je verliefd bent, wanhopig verliefd. En dat je stom bent geweest en jongensachtig onhandig. Maar och, vandaag geen misère, mensen! Vandaag vrolijk zijn en lachen. Waar achtig, die hele trieste, mistige, wereld toelachen. Dat deed oom immers ook, nu moeder Antje „beestachtig vlug” opknapte, zoals die goeie trouwe oom het in zijn argeloosheid genoemd had. De rest was van later zorg. — Het probleem Dat jong en rank was en een kopje had. Een kopje. Met een verrukkelijk mondje en een paar Ogen! En dan te denken, dat je die ogen deed glanzen van tranen en dat je ruw en harteloos dingen hebt gezegd, waar je later zelf van bent geschrokken Toen het te laat was. „Ik, eeuwige stomme sufferd ” zei Luuk hardop en hij trok zijn hoed wat dieper over zijn voorhoofd. Door de natte mist fietste een jongeman. Zijn handen lagen losjes op het stuur, het karretje liep gesmeerd en in zijn hart zong het. Om hem heen wolkte de nevel en op een gegeven ogenblik kwam iets roods uit de mist tevoorschijn. Iets roods met dof glimmend nikkel. Een auto De twee handen knelden zich ineens heel vast om het stuur, het karretje maakte een beweging of het met berijder en al in de sloot ging tuimelen. Twee kaken klemden zich vast op elkaar en twee ogen werden hard en dof. „Ach lieve deugd, daar zal je hem ook nog hebben,” klonk het sarcastisch en een donker, heel knap gezicht werd hem toegekeerd. „Luuk ?” klonk het verschrikt. Luuk had zich reeds hersteld. Zijn linkerhand vloog naar zijn hoed, doch toen hij het tweetal en de rode wagen passeerde bleven zijn lippen op elkaar. Willy, die „Bonjour zag!" riep en het minder luide „Dag Luuk! ’ van haar lippen. Zijn benen maalden rond, heel dwaas scheen de weg onder hem te golven. Pas toen hij de mist weer veilig achter zich wist, ontspanden zijn trekken zich en hij dacht verbijsterd: Was ik die idioot, die zoëven het hoogste lied zong en de zon zag achter de nevel ? — „Zó zie ik hem liever, dan die middaq tussen de konijnenhokken! ” zei Willy. „Oh ja,” zei ?e vlak. „Tjonge, die kist is laag hoor,” vervolgde hij. „Hoor eens hoe zwaar het geronk wordt!” Ze ontrukte zich aan de gedachten, die haar bezig hielkeek verschrikt omhoog. De vliegmachine scheen recht in hun richting te vliegen. Het motorgeronk klonk denderend in de vochtige stilte en groeide snel aan. Plotseling verflauwde het geluid, werd weer heviger ver¬ dween dan in een hoge fluittoon. „Ik geloof ." begon Willy. Hij was iets bleker ge¬ worden. Rrrrroeng — brulde 't ineens weer op, om direct weer te verdwijnen in die zelfde naargeestige hoge toon. „Het is Evert het is Evertï’ stiet Enny ontzet uit. „Ik voel 't het moet hem zijn Willy!” Het leek of boven de mist een enorm deksel werd dichtgeklapt, zó donker was het plotseling. En vlak boven hun hoofden scheerde de machine, misschien dertig meter boven de grond. Met een zacht zoemend geluid nu, dat bijna vriendelijk was. „Daar daar!” riep Enny. „Hij gaat dalen!” stiet Willy uit. Hij was doodsbleek en zijn handen, die om de rand van het portier lagen, beefden. „God oh God ” klonk het huiverend van zijn bloedeloze lippen. Tegelijkertijd krompen zij in elkaar, hoewel dat ogenblik, dat nimmer te vergeten ogenblik, alles vreemd stil was. Zelfs zonder het zangerige gefluit van het snelle donkere gevaarte in de mist. Maar toen Een afschuwelijke krakende slag sloeg in die tastbare stilte op. Een slag, die de weke kleibodem deed sidderen en Enny’s oren verdoofde. Een slag, door een afgrijselijk gekraak gevolgd, en dan, onmiddellijk daarna niets meer Totaal niets Het kon geen vijftig meter verder gebeurd zijn, dat onzegbaar vreselijke. De donkere snelle vogel, die verdwaald en defect tegen de drassige grond was getornd. Die, lamgeslagen, daar ergens achter dat dikke deinende mistgordijn moest liggen „Mee... kom mee helpen ” gilde Enny. Ze greep zijn handen, sleurde hem zinneloos van ontzettinq met manlijke kracht uit de auto. . En toen...... dat onbegrijpelijke dat haar één seconde zelfs Evert en zijn makker deed vergeten Het onbegrijpelijke, dat haar een gevoel gaf of ze verlamde. "Neen dat nooit ik niet ” hijgde Willy en hij rukte zich los. „Dat kan ik niet laat me laat me " „Willy!” gilde haar stem, rauw van ontzetting. „Je moet helpen Toen pas besefte hij de werkelijkheid. 9a hulp halen! klonk het schor van zijn lippen. „Wat kunnen wij tweëen doen ?” Ze wist alleen, dat ze holde, holde door de mist. De weg over, door de sloot Het ijswater dat haar benen gevoelloos maakte en haar om de oren spatte Wei- htnd zachte, weke grond En opeens Dwars over een andere sloot de enorme machine. Een vleugel volkomen afgescheurd, de middelste motor diep weggedrukt in het nog traag deinende water. En dezelfde denkbeeldige hand, die Willy tegen had gehouden, trachtte ook haar vaart te stuiten. Het denk- daar in die verwrongen chaos van metalen buizen en motoronderdelen Evert te vinden.. Evert, met zijn blonde glimlach, zijn blije ogen Evert! die aan Tia behoorde het werd haar alles bijna té machtig De hand greep haar, klauwde zich om haar arm, tot ze stil stond. Snelle voetstappen klonken op, een hevig geplas in de sloot. Een man dook op uit de mist, een man, die niet aarzelde, die zijn vaart eerder verdubbelde. Een hijgende jongeman, die zich geen seconde bezon en pardoes in het vuile water sprong. Hij greep de vleugel, die als een enorme staak schuin omhoog lijnde. Hij trok zich op. Zijn handen rukten aan de verwrongen buizen, scheurden alles weg wat hem in zijn reddingswerk dwarsboomde. „Help help,” gilde hij schor van emotie. Floep! Weg was de klauw om haar arm. Alles was weg, op dat ogenblik. Alleen die moedige sterke jonge kerel op het vliegtuigwrak. En zij plonsde hem na, ze trok zich ook op, ze rukte en ze vocht. „Help me help me ” hijgde Luuk. „Die deur mijn been ” Ze greep de verbogen deur van de cockpit met beide handen. Vechten de tanden op elkaar Vechten, dan alleen slaag je! „Goed zo!” hijgde Luuk. Toen hij tevoorschijn kwam waren Evert’s armen stijf om zijn hals gekneld. Hij was volkomen bij kennis, hoewel een gapende wond boven zijn ogen zijn wasbleek gelaat onherkenbaar maakte. Luuk scheen elke seconde kalmer te worden. Alleen zijn stem en het piepen en kreunen van het wrak vèrbrak de stilte. „Jij zijn benen ” zei hij rustig. „Goed zo laat zakken nu ik houd je vast nog even Goddank ” „Water ,” mompelde Evert. „Eerst je makker,” antwoordde Luuk. „Laat hem liggen, Enny eerst dien ander ” Weer die gevaarlijke klimpartij Luuk voorop Weer verdween hij in de verbogen chaos van staal. Ze volgde hem, de kaken op elkaar, elke zenuw in haar tot offeren bereid lichaam gespannen. Evert, gewond maar levend Goddank ” Hoor Luuk s stem Zijn kalme, respect af dwingende stem en dan de stem van den ander Bijna tragisch van nuchterheid in deze ellende. „Hallo meneer ik mankeer niets alleen zit mijn pink vastgeklemd ik kan niet weg Kalm maar aan, meneer we zijn er best af gekomen ” „Enny?” „Ja Luuk?” Eén seconde waren hun blikken in elkaar. „Tracht binnen te klimmen we moeten zijn hand bevrijden.” „Ik kom..,...” Hoe dwaas, hoe onmogelijk klinkt dat, als je er later aan terugdenkt. Ik kom Of je alleen maar een stap hoeft te doen. Vechten Hijgend klauterde ze naar hem toe. Een rood lichtje gloeide nog tussen de wijzers en meters van het verbrijzelde dash-board. Ineens een donkere mannenfiguur de marconist de hoofdtelefoon nog om de oren „Alleen trekken niet kleinzerig zijn,” sprak de man met een moedige glimlach om de mond. „Ik kan tegen een stootje ” „Daar! wees Luuk kort. „Met twee handen tan¬ den op elkaar, Enny!” Ze pakte beet—.. staalde haar spieren vocht vocht Van den Heuvel gaf geen kik; glimlachte slechts, hoewel hij wist, dat zijn hand voor altijd verminkt was. Zijn ogen waren strak op het verbeten gezichtje van het meisje gevestigd. Pas toen hij zijn arm kon terugtrekken werd het hem even te machtig. Zijn hoofd leunde zwaar tegen haar arm. „Vlug een zakdoek!” commandeerde ze. „Hierzo!” „Til zijn hand op.” „Zo goed?" „Dank je.” Tweemaal er omheen, flink vastknopen Heerlijk dit te kunnen De moed te hebben en de kracht „Kan je staan?” vroeg Luuk. Van den Heuvel richtte zich op. „Hierdoor bukken ” zei Luuk. „Enny, ga jij voor ” Krak, krak klonk het zwakjes tussen het staal. Ze klom terug, keek even achter zich. Doodstil lag Evert naast de sloot op het gras, doch de vliegkap lag naast zijn hoofd en een zakdoek hield hij met beide handen tegen de wond. Een blauw wolkje cirkelde vredig omhoog De blonde reus had maar een sigaret opgestoken Krrrak krak deden de verbogen buizen. Boem ! Het wrak schoot een halve meter dieper om¬ laag. Enny verloor haar steunpunt, voelde zich wegglijden. Wanhopig deed ze een greep viel Een hevige pijn in haar rechterbeen deed haar een gil slaken, die door de stilte sneed als een mes. Tegelijk wist ze, dat het been gebroken was. Luuk’s hand trok haar krachtig omhoog, een sterke arm ondersteunde haar, droeg haar naar Evert, die zijn sigaret wegsmeet en moeizaam ging zitten. „Het is niets ” fluisterde ze. „Oh Evert als vader komt dan eerst Tia Haar waarschuwen ” „Waren jullie met z'n tweeën?” klonk Luuk's stem. Hij stond tot zijn middel in de sloot en zijn winterjas hing in flarden om zijn schouders. „Wij alleen, zei Evert. Hij krabbelde overeind, hield de zakdoek tegen zijn voorhoofd gedrukt. „Blijf jij hier je kan niet meer ik zie het Ik ga hulp halen en opbellen eerst opbellen Schiphol ” ..Tia denk aan Tia ” smeekte Enny. „En Tia!” zei hij grimmig van pijn. 8 „Dat is de vierde ruiker bloemen! Kijk eens wat prachtige rozen!” zei juffrouw Willempje, de bloemenschat in het gulle zonlicht langzaam draaiend. „En de derde fruitmand,” klonk dokter’s stem. „Lieve deugd, Enny, je wordt verwend hoor!” „Och dokter, iedereen houdt immers van haar,” antwoordde de huishoudster lachend. „Wacht, ik zal weer eens ruimte maken. Kijk, er is een briefje bij.” „Oh gauw!” smeekte Enny. Ze herkende het handschrift onmiddellijk en hoe verheugd ze ook was, even glansde teleurstelling in haar ogen. „Wel?” vroeg dokter nieuwsgierig. „Van mevrouw Poelstra! En wat een prachtige mand!” „Ik heb vroeger ook eens een been gebroken,” antwoordde juffrouw Willempje kleintjes. „Maar er waren geen vruchten en bloemen ” „Was uw been ook op twee plaatsen gebroken?” „Kind, schei uit, op één plaats gelukkig!” „Nou, dan komt het daar natuurlijk door,” lachte Enny. „Mensen met één beenbreuk krijgen nooit bloemen en vruchten.” Rrrreng! ging de bel beneden. „Ach lieve Heer, al weer de trap af,” riep het mensje klagend, doch ze gaf dokter een knipoogje. „Gaat u mee, dokter, het wordt anders veel te druk voor „baby” ” „Baby!" riep Enny verontwaardigd. „En waarom gaan jullie nu allebéi weg? Het is helemaal niet te druk!" „Werken, kind, hard werken, antwoordde dokter en hij trok de deur achter zich dicht. — Misschien nog meer bloemen of vruchten, dacht ze. Het was Zondag gebeurd en nu was het al Woensdag Als de stroom al die weken op zo’n manier door¬ ging, kon ze wel een handeltje beginnen. Ze moest glimlachen bij het idee, doch de glans verdween opnieuw uit haar ogen. Bloemen en vruchten van Truida en Elsie, van Tia en Evert, die al weer op de been was. Van Willy en zijn baron. Ja, van den baron zelfs! Die broodmagere eendenjager. Tóch aardig van hem! En van Sam en zijn vrouw, van Kaspers; en alsjeblieft niet alle heerlijkheden te vergeten van vadertje en die schat van een Willempje. die haar zo liefdevol verpleegde Bloemen, bonbons, vruchten Stapels brieven. Sta¬ pels, mensen! Maar niets, niemendal niets van hem. „Hallo! zei hij, want hij was het en ze had niet eens zijn klopje op de deur gehoord. ,,Kleine flinke trouwe Enny!” „Luuk oh Luuk " Hij nam haar handen en ging op de rand van haar bed zitten. „Ik heb opzettelijk een brief van tante Antje meegenomen en daar zijn je vader en juffrouw Willempje nu in verdiept. We hebben dus vijf minuten, Enny, en die zal ik gebruiken ook. Want ik ben gekomen om je iets te zeggen en je daarna iets te vragen. Kan dat?” „Vraag het eerst ” fluisterde ze blozend. „Toe dan, Luuk.” Juffrouw Willempje zei dit; die avond tenminste.. „Ik ben erg dankbaar, Enny, dat ik al die jaren een kleinigheidje van mijn salaris heb gespaard. Want in een tijd als deze zou ik eigenlijk vreselijk rijk moeten zijn. Ga maar na Bloemen en lekkers en zo, voor die schat met haar gebroken been en dan bloemen en lekkers voor de verloving van die schat en dan, daarna, weer bloemen en lekkers en misschien een nuttig cadeautje als jullie trouwen. Ik heb het je altijd wel gezegd, in mijn jeugd...... Wat ben jij toch een klein, vertroeteld, koninginnetje.” „En u het „moedertje” van de koningin,” antwoordde Enny met de handen van juffrouw Willempje heel stevig tussen de hare! EINDE