COOTJE ZET ZICH SCHRAP MEISJES ROMAN SERIE „Wees verheugd, Vrouwe Jaccba, want je geliefde bengelt aan de telefoon . . . (Blz. 46) (Voor ondere Meisjes.) COOTJE ZET ZICH SCHRAP DOOR A. M. NACHENIUS-ROEGHOLT GEÏLLUSTREERD door hans borrebach ALKMAAR GEBR. KLUITMAN HOOFDSTUK I COOTJE EN HAAR VRIENDINNEN Hijgend en puffend stond het lokaaltreintje met zijn weinige wagens stil aan het station Woudseinde, dat een klein eindje verwijderd lag van het mooie boschrijke dorp van dien naam. Er waren geen volwassenen op het perron, die instapten op dit vroege morgenuur» Als gewoonlijk bestonden de reizigers grootendeels uit jongelui, die de scholen van de groote stad in de nabijheid bezochten en geregeld heen en weer trokken op hun abonnementen» De meesten gingen in de coupé’s, zoodra de trein er was, maar ze hingen eenigszins uit de ramen om vooral niets te missen van wat hun ochtendlijk amusement was, de wanhopige pogingen van hun reisgenootje Cootje Hoevelink om op het laatste nippertje toch nog den schooltrein te halen» Ook dezen keer stelde ze hen niet teleur in hun verwachtingen en zorgde ze voor de noodige emotie. Bart van Ommen, die veel verder weg woonde dan zij, zeker een kwartier fietsen, was natuurlek als steeds, keurig op tijd geweest. Bij hem was het uitzondering, wanneer hij er eens een drafje in moest zetten. Hij hing nu spiedend over het grappige balkonnetje, dat aan de ouderwetsche wagens was gebouwd en waarover de conducteur gedurende iederen rit waag- Cootje. 1 Cootje zet zich schrap balzerige toeren moest verrichten bij het contróleeren der verschillende kaartjes. Bart, vanaf zijn uitstekenden uitkijkpost, was nu ook de eerste, die Cootje ontdekte, toen ze dubbelgevouwen van inspanning over het stuur van haar volgeladen fiets den overweg passeerde en haar stalen ros zoomaar onverschillig buiten de loods neerzette, vast vertrouwend, dat de eerlijkheid der dorpsbewoners het haar ’s avonds weer terug zou doen vinden. Het was dan ook de hoogste tijd, geen seconde had ze meer te verliezen. De chef maakte al aanstalten om het vertreksein te geven. Bart zag het en met een forschen sprong belandde hij weer op het perron en holde zijn vriendinnetje tegemoet, die juist door de controle was. Ze verknoeiden geen adem om elkaar goeden morgen te wenschen, dat waren van die formaliteiten, die een mensch op zoo’n oogenblik gerust kon verwaarloozen. Zonder meer nam hij haar de vioolkist af, die haar met de zware boekentasch bij het loopen belemmerde en in een laatste reuzenspurt haalden ze nog net den laatsten wagen, waarvan Ernst Rozen het balkondeurtje, dat verraderlijk kon klemmen, bereidwillig openhield. Ook dezen keer was het Cootje, dank zij aller medewerking, weer gelukt mee te komen. Hoofdschuddend zag de grijze chef, die haar in den loop der jaren goed had leeren kennen, het aan. Hij vond haar een aardig kind, beleefd en vriendelijk als ze er den tijd voor had, maar zijn gevoel voor plichtsbetrachting kon het slecht verkroppen, dat iemand er een soort sport van maakte om zoo laat mogelijk te durven zijn, want daarop ging het vol- Cootjc zet zich schrap gens hem lijken. Ze nam het leven wel wat te gemak" kelijk op, vond hij, maar in het voorbijgaan had ze nog even een groetenden arm tegen hem opgeheven en dat ontwapende hem al weer. „Morgen, ochtendstond,” begroette Ernst haar plagend en Loekie Veeren, haar vriendin, vond bedenkelijk: „Vandaag scheelde het nog maar een heel klein haartje, Cobus! Je hebt daarnet beslist al je records gebroken. Laat het daarbij!” _ Maar zonder antwoord te geven aan één van beiden liet Cootje zich op de eerste de beste bank neervallen met een harden plof, ze sloot de oogen en trachtte haar ademhaling weer eenigszins normaal te maken, wat ze hard noodig had. Dank zij haar geregelde „training” gelukte dit nogal gauw, maar haar eerste opmerking was toch licht hijgend. „Ja, kinderen, ’t was een record, denderend! Maar ik ben dan ook af!” Deze mededeeling, zoo vol zelfbeklag gedaan, maakte niet den minsten indruk op het gewone clubje, waarmee ze altijd was, want haar frissche kleur en heldere oogen waren té geruststellend dan dat ze zich bezorgd hoefden te maken. Loekie, die zelf het land had aan dat gejacht en het liever kalmpjes aandeed, vermaande alleen nog zens luchtig: „Ik snap het genoegen er beslist niet van. Waarom sta je niet vijf minuten eerder op, dan doe je alles 3P je dooie gemakkie en ruïneer je je kostbare gezondheid niet, want dit kan niet goed zijn voor een mensch. ’t Zou mij op m’n zenuwen gaan werken.” Ook Ernst vond het noodig om een duit in het ï * Cootje zet zich schrap zakje te doen en met zijn luide stem viel hij' in; „Morgen krijgt de chef er genoeg van en zwaait hij een halve seconde eerder met dat spiegelei van hem en je bent leelijk gedupeerd door die malle ,laatkom” manie van je en je sleept die spreekwoordelijken Don Quichot van je mee in het ongeluk» Ik hoor den rector al, als hij komt informeeren, waar half Woudseinde gebleven is: „zoo, zoo, Co Hoevelink en Bart van Ommen zijn samen te laat gekomen? Hm, hm, eigenaardig toe val, jongelui!” Bij de laatste woorden keek hij met een minachtend schouderophalen in de richting van Bart, maar hij had niet het minste succes, want deze boog lachend en verklaarde met de hand op het hart: „Heb dank, mijn vriend, voor die mooie benaming, die je mij daareven hebt toegevoegd!” Cootje luisterde maar half, ze was gewend aan alle soorten van aanmerkingen op haar slechte gewoonte en ze nam niet de minste notitie van hun vriendelijke en vermanende woorden* Ze was allang bekomen van haar haastige en weinig damesachtige entree en er waren andere zaken, die nu haar vollen aandacht opeischten* Ze diepte een boek op uit de overvolle tasch, die er slordig uitzag en waaraan de tand des tijds met veel animo had geknabbeld* De zijkanten waren losgetornd, zoodat de boeken er gedeeltelijk doorheen staken, maar als moeder hem aan den schoenmaker wilde meegeven voor de heel noodige reparatie, kon ze hem nooit missen en het mocht dan ook een wonder heeten, dat ze de helft van den inhoud nog niet had verloren* „Bart!” begon ze smeekend, „ik heb de derde som «xpvnnden. Wil ie hem me even uitleggen? Ik Cootje zet zich schrap ben een boon, als ik iets snap van die onmogelijke vierkantsvergelijkingen.” Bart, die juist de raampjes had dichtgetrokken, want ze hadden ze onoordeelkundig tegen elkaar open staan, zoodat er een lichte orkaan woei, keerde zich verbaasd om bij haar vraag, „Maar, Co,” begon hij, „je bent nog niet goed wakker. Ik heb je toch gisteravond ♦,,” „Och ja, dat weet ik wel,” viel ze hem kalm in de rede, „je hebt me alles door de telefoon voorgekauwd, maar ik had geen papiertje bij me en vóór ik weer boven was, moest ik van moeder thee schenken voor de heele familie, visite incluis. Nou, en toen ik klaar was met die plichtjes, was ik alles weer glad vergeten, Dus strijk een hand over je hart en doe het nog eens een keertje over.” „Bart!” Het was alweer Ernst, die zich mengde in wat hem niet aanging, „bespaar je toch de moeite om te trachten iets op sommengebied in haar hersenen te gieten. Waar bij een ander zijn Wiskundeknobbel huist, heeft zij een soort vergiet in haar bol, waardoor het meteen er weer uitloopt.” „Hm, hm,” kuchte Cootje veelbeteekenend in een overdreven hoestbui en ze keek hem eens spottend aan, zoodat er langzamerhand een roode kleur over Ernst's jongensgezicht trok. Het was hier wel eenigszins het geval van den pot en den ketel, want zijn eigen speciale Wiskundeknobbel was ook niet van te groote afmetingen. Dit vak bezorgde hem veel last en ook. hij klopte vaak bij zijn vriend Bart aan om hulp bij sommen, waarop hij tevergeefs had gezwoegd. „Klein bijdehandje,” dacht hij bij zichzelf, want Cootje zet zich schrap hij kon niet tegen haar op in hun kleine schermutselingen en hij keek nu wat geërgerd naar haar blonde hoofdje, zooals het zich met Bart’s bruine dito eensgezind over het open boek boog, terwijl deze haar kalm en rustig de raadselen van de eenvoudige som voor de tweede maal uitlegde. En voor de zoo- en zooveelste maal kon Ernst zijn jaloezie niet onderdrukken, De vriendschap van Bart voor het kleine blonde meisje, die dat maar zoo vanzelfsprekend aannam als was het haar recht, hinderde hem geweldig. Zelf had hij een buitengewoon groote waardeering voor Bart en hij had het gevoel of ze hem persoonlijk iets had ontnomen, want hij wist maar al te goed, dat hij bij haar achter stond in Bart’s genegenheid en dat deed pijn. Met gefronste wenkbrauwen wendde hij zich af en zijn oog viel nu op Loekie en Gerrit, die samen op een andere bank vertrouwelijk fluisterden en zijn gezicht verhelderde weer. Nadenkend knikte hij met zijn hoofd en begreep, dat hij eigenlijk nog dankbaar mocht zijn. Tusschen die twee daar was het zóó’n warme vriendschap, dat het zeker wat Gerrit betrof, de anderen heelemaal buitensloot. Deze had niemand anders noodig dan Loekie. Zij had nog vriendinnen, maar Gerrit verlangde niemand dan haar. En dit was niet het geval met Coot je en Bart, Hun omgang was eenvoudig en doorzichtig. Ze waren veel samen, maar nooit probeerden ze de rest te öntloopen, ze waren één met de heele club. Toen trok zijn voorhoofd in nieuwe bedenkelijke rimpels, want hij zag zijn vrienden heel helder en begreep, dat dit luist door Cóótje kwam. Haar ontwapenende Cootje zet zich schrap charme en haar kinderlijke onbevangenheid waren het, die het mogelijk maakten. Cootje was anders dan Loekie, veel jonger in haar doen, al was hun aantal jaren gelijk. Bij zich zelf moest hij toegeven, dat als het van Bart had afgehangen, deze het wél anders had gewild. Bart was heel gesloten op dat punt en ze hadden er niet samen over gesproken, maar Ernst had hem dikwijls gadegeslagen en de manier waarop hij naar Cootje keek, als hij zich onbespied waande, sprak boekdeelen. Geërgerd keek Ernst het raam uit en tikte met zijn vingers een marsch op de ruiten, een vast teeken van ontstemming hij hem. Het was ook erg vervelend, dat er nu al zulke dingen in hun levens kwamen. Ernst vond het veel te volwassen en niet passend hij hen. Je kwam er verder door van elkaar af te staan en er waren onderwerpen, die je maar liever moest vermijden als je geen kwade vrienden wilde worden. Hij, voor zich, vond het onbegrijpelijk, dat zooiets zoo’n groote plaats in Bart’s bestaan kon innemen. Natuurlijk, hij vond sommige meisjes ook wel leuk en knap. Cootje was bijvoorbeeld een eenig type, vroolijk en opgewekt, tot iedere grap bereid, ook Loekie kon goed meedoen, als haar aandacht voor eenmaal eens niet hij Gerrit was. Zoo waren er wel meer, op school en op het hockeyveld, maar hij verkoos toch vriendschap met jongens vér boven die met welk meisje dan ook. „Wacht maar, baasje,” had Bart laatst gespot, toen het gesprek op dergelijke onderwerpen was gekomen en hij dat boud had beweerd, „jouw beurt komt ook wel eens, en... hoogmoed komt voor den val. Houd je dat voor gezegd.” Cootje zet zich schrap Nu, daarop konden ze lang wachten, eer ze zooiets van hem beleefden, Ernst was er héél zeker van. Niet voor niets had hij thuis drie oudere zusters, die hem afwisselend verwenden of neiging voelden hem op eigen manier op te voeden. Het één was al even erg als het ander, want er was geen ontkomen aan, zooals hij tot zijn schade had geleerd. Een jongen als Bart kon niet beseffen hoe op die manier zijn belangstelling in meisjes niet groot was, want Bart was een eenig kind en dan leken zusters begeerenswaard. Maar hij moest ze eens kennen! Ernst wist, wat het zeggen wilde altijd alleen tegenover hen te staan. Zijn vader was nog in Indië en aan hem had hij dus geen steun. Altijd wisten ze bij hem thuis iets te bedenken, dat hij voor hen mocht opknappen of hadden ze iets op hem aan te merken. Was het niet op zijn kleeren of manieren, dan kreeg zijn huiswerk of zijn rapport een beurt. Waar ze voor deugden, was voor het vak van slavendrijvers! Steeds weer heette het: „Och, dat kan Ernie wel even doen Gewoonlijk hadden ze juist iets uit het dorp noodig als het goot van den regen en hij zijn fiets net had schoongemaakt. Hij gaf dan meestal maar toe, want als hij zich eens verzette, kwam moeder tusschenbeide met een stereotiep gezegde, dat hem van woede het bloed naar het hoofd deed suizen: „Kom, kleine gentleman, het is het verzoek van een dame!” Hij voelde zich dan allesbehalve een gentleman en op den gang gebruikte hij termen, die daarbij allerminst pasten, maar om der lieven vrede wille ging hij op stap en hoopte, dat hij geen bekenden in Cootje zet zich schrap het kleine winkeltje zou aantreffen, als hij zijn weinig mannelijke inkoopen deed van een dozijn drukkertjes of een bijpassende kleur zij voor een handwerkje. Nog dieper trok de frons in zijn voorhoofd, toen hij werd aangestooten: „Héla, Landru! Ontwaak uit je wreede droomen!” Met een schok kwam hij terug uit zijn overpeinzingen en keek recht in Cootje's oogen, die tintelden van pret over zijn schuldige manier van doen. „O, Ernst,” lachte ze en legde hem meteen de reden uit, „je trok een gezicht of je lust had alle vrouwen ter wereld in een fornuis op te stoken!” Weer, als daarnet, trok de verraderlijke kleur over zyn gezicht. Zulke wreede gedachten, als zij hem toeschreef, had hij nu wel niet gehad, maar toch! Die Cootje had arendsoogen en een rake intuïtie. Het leek wel of ze in zijn hoofd kon lezen, want hij had werkelijk alle meisjes van harte naar de Mookerhei gewenscht, die dan liefst met prikkeldraad moest worden omrasterd. Maar ze ging er niet verder op door en ze klopte uitnoodigend op het leege plaatsje naast zich en ondanks het vrouwenhatersstandpunt waarop hij zich waande, wipte hij er gauw heen en een oogenblik later waren ze heelemaal verdiept in een ernstige bespreking over de schoolfuif, die over eenigen tijd zou plaats vinden. Cootje, Bart en Ernst zaten alle drie in het bestuur van hun vereeniging en ze waren vastbesloten te zorgen, dat het dit jaar onder hun leiding een „knaluitvoering” zou wordèn. „Jongelieden,” deelde Bart hun mede met een air Cootje zet zich schrap an gewicht, „we wisten immers niet goed, hoe we et zouden inpikken met ons vervoer heen en weer aar ons landelijk dorpje? Nu, die kwestie is schiterend opgelost. Vader zegt, dat we dien heelen middag n avond de beschikking over zijn wagen kunnen irijgen met Hendrik er bij. Hij hoorde me aan tafel eremieeren, hoe we in onze nette kleedij van het tationnetje thuis zouden moeten komen en bedacht, lat het eigenlijk een pracht gelegenheid was voor lendrik om eens een lang bezoek te brengen bij zijn :uster, die in de stad is getrouwd en waar hij nog liet is geweest. Dat jonge paar is niet bang voor een atertje en hij kan ons dan na afloop van de fuif tan de zaal komen halen op een tijd, dien we met ïem overeenkomen. „Zalig!” deed Cootje overdreven, „het vooruitricht overweldigt me,” maar ze riep werkelijk blij :egen Loekie: „Fijn, Loek, we vonden het immers al 500 vreeselijk om bij nacht en ontij m Vfoudseinde lan te komen en dan op onze fietsen te moeten dimmen met doodsangsten voor onze mooie jurken. Spaart beslist de stoomerij uit. Leve Pa van Ommen! galmde ze en militairement sloeg ze voor hem aan. Maar Loekie wenschte nog nadere inlichtingen, want zij zat niet in het bestuur en Gerrit vormde alleen maar een deel van de technische commissie, die alle voorkomende karweitjes opknapte. „Zeg eens,” vroeg ze en wees op zich zelf en hem, „hooren wij tweetjes ook tot de uitverkorenen, ondanks het feit dat we geen „pesisie” bekleeden?” „Natuurlijk,” vond Bart dadelijk vriendschappelijk, „plaats genoeg” en Ernst kon niet nalaten te rtlaoren l Cootje zet zich schrap „Dat heb je aan je eigen verdienste te danken. Jij en Gerrit nemen niet veel plaats in en tellen eigenlijk maar voor één.” Hij kuchte veelbeteekenend achter zijn hand, maar had geen succes. „Dat zijn we ook, hè Gerrit?” beweerde Loekie onbewogen en nu lachten ze allen in koor, want Loekie maakte wel allerminst een geheim van haar groote voorliefde voor den dikken Gerrit, die haar dan ook vol bewondering aanzag en goedig alles prachtig vond, wat ze maar zei of deed. Ze hadden het zoo druk gehad met hun onderwerp, dat ze op niets anders hadden gelet. De buitenwijken van de stad waren al doorkruist en ze reden nu het station binnen, eer ze er op verdacht waren. Haastig zochten ze hun eigendommen bij elkaar en lachend en stoeiend tuimelden ze de coupé uit, nog druk bezig jassen en mantels aan te schieten, en hun tasschen vol te proppen, toen Cootje bij de controle een luiden kreet slaakte van schrik: „Mijn fiedel, o, lieve tijd, die heb ik vergeten en Joost mag weten in welken hoek.” Ze wou al terugrennen om het verloren schaap op te sporen, toen Bart haar heel kalm vertelde: „Wind je niet noodeloos op, Co, ik zag hem liggen en heb hem gered. Le voila!” „Engel!” riep ze hardop uit, toen hij haar de vioolkist toonde, tot groot vermaak van twee heeren over die openlijke erkenning van Bart’s verdiensten, maar daar trok ze zich niets van aan, terwijl hij vriendelijk vroeg: „Jij bent zoo overbelast met je wondertasch, die Cootje zet zich schrap extra zorg vereischt, wil ik je fiedelmachine mee naar school nemen?” Snel als nu eenmaal alle overgangen bij het beweeglijke Cootje waren, sprak ze hem nu weer op een heel anderen toon toe: „Zeg, jog, ben je gek geworden? Geef hier dat ding! Ik hoor den rector al uitvallen, als hij merkt dat ik jou als pakezel gebruik.” „Kind,” viel Loekie hier in, die zijn aanbod had gehoord, „als er iemand gek is, dan ben jij het. Denk je nu heusch in die malle kersepit van je, dat hij die kist dadelijk als de jouwe herkent, als Bart hem torst? Hij heeft waarachtig wel wat anders aan zijn hoofd, dan dat hij op zulke dingen kan letten.” Maar Cootje liet zich door die woorden niet beïnvloeden, ze had haar eigendom alweer in haar hand en terwijl ze in de stalling hun fietsen, die ze daar voor speciaal stadsgebruik hadden staan, ophaalden, bromde ze tegen het roekelooze vriendinnetje: „Jij houdt hem ook voor stekeblind,” want Loekie en Gerrit fietsten soms brutaalweg gearmd naar school, terwijl ze wisten, dat zoo'n gedrag een ergernis was voor rector en leeraren en ze de kans liepen op een fiksche berisping en een boozen brief naar huis. Maar Loekie was onverbeterlijk op dit punt en had tot nu toe het geluk der stoutmoedigen gehad. „O,” gichelde ze nu ook, heelemaal niet uit het veld geslagen, „we zijn er gister bijna ingetippeld. Jullie waren een heel eind vooruit en juist had Ger zijn hand op mijn stuur gelegd, toen „de Mop” uit een winkel kwam schieten, net in onze richting.” Ze betitelde het hoofd van het evmnasium met Cootje zet zich schrap den bijnaam, dien hij gekregen had, omdat hij zoo geweldig kon mopperen hij de minste aanleiding. „Ja en? Wat gebeurde er? Vermorzelde hij jullie met zijn blik?” Geinteresseerd luisterden de anderen toe, benieuwd hoe Loekie zichzelf en haar vriend hier weer doorheen had gesleept, want ze was daarin een volleerde meesteres. „Nou hè,” ging deze voort met een opgewekten lach, „ik dacht „daar zijn we bij,” en meende het epistel al voor me te zien, dat vader den volgenden ochtend aan het ontbijt zou krijgen en dat ons beiden den eetlust zou ontnemen. Maar het geluk is nu eenmaal met de roekeloozen. In dit geval was een groote roode autobus onze mascotte. Hij passeerde ons rakelings en reed dwars door een reuzen plas en keurig mikte hij met zijn achterwiel een modder straal op „den Mop” z’n keurige overjas en dito pantalon. Dit sloeg hem met algeheele blindheid. Op dat oogenblik interesseerde hem alleen maar het eigen ik en terwyl hij een woedende vuist, maar een machtelooze, balde tegen den onwetenden chauffeur, waren Ger en ik allang ieder in een andere richting gestoven en fietsten we elk op z’n eentje verder.” „Je moet maar boffen,” vond Bart, maar Ernst voorspelde somber: „En toch eindigt het in een fiasco, let op mijn wijze woorden,” maar op Loekie’s onverschillig optimisme stuitte alles af. „Wie dan leeft, wie dan zorgt,” vertelde ze hem opgewekt en wilde om het noodlot te tarten weer met Gerrit weg fietsen. Maar Cootje verhinderde dat kalm en vastberaden. Cootje zet zich schrap „Nee, jongelui, geen fratsen,” en met een plechtig gebaar verzekerde ze de jongens: „hier scheiden' zich onze wegen,” terwijl ze haar wiel boorde tusschen dat van Loekie en dat van Gerrit. Hij, de goedige dikkerd, gaf dadelijk toe en hij voegde zich bij Bart en Ernst, die er dadelijk een flink vaartje inzetten, terwijl de meisjes meer op hun gemak achteraan kwamen» Loekie had haar goede humeur niet verloren, al staarde ze Gerrit’s rug verlangend na» „Gek,” overpeinsde Cootje hij zichzelf, „nu waren Loekie en zij al meer dan vijf jaar echte goede vriendinnen, en toch, wat waren ze verschillend van smaak en opvatting!” Ze hield veel van Loekie, die niet alleen leuk en gezellig was, maar ook veel voor een ander over had» Ze hadden samen altijd reuze pret en nu zocht ze me daar van alle jongens op de wereld dien saaien Gerrit als haar specialen vriend uit» Niet dat hij geen aardige boy was, maar om nu zóó verrukt van hem te zijn, dat ze graag altijd met hem samen was, leek Cootje onbegrijpelijk» Het was zelfs zóó erg met haar gesteld, dat ze onverschillig was voor alle straf en ellende, die uit deze vriendschap voortvloeide» Ze riskeerde standjes thuis en van den rector en wist met een onschuldig gezicht net te doen of ze niets begreep van de toespelingen, die sommige medeleerlingen maakten» Gewoonlijk bemoeide Cootje zich niet met haar zaken en trok ze zich niet veel aan van wat de anderen over haar vriendin hadden te zeggen» Ten slotte moest Loekie zelf weten, hoe ze wou handelen, daarmee had ze niets te maken, maar nu had ze alle reden om te bevorderen, dat ze Cootje zet zich schrap in een goed blaadje bij de autoriteiten stond. Er was hun veel gelegen aan de medewerking van den rector bij hun voorbereidingen van de uitvoering en het was best mogelijk, dat hij het hun moeilijk zou maken als hij meende gegronde grieven te hebben tegen enkele leden van het bestuur of degenen met wie ze veel omgingen. De reputatie van de school ging hem zeer ter harte en Loekie was nu eenmaal haar vriendin, zooals hij natuurlijk heel goed wist. Ze waren haast altijd samen, licht dat ze over één kam werden geschoren. Zou zij eens ernstig met haar praten? Een woordje van haar zou misschien helpen. Ze keek eens naar Loekie, naar het grappige profieltje van deze dwaze luchthartige vriendin met haar leuken wipneus en schalksche bruine oogen.. ♦ en ze aarzelde. Ze sloot haar mond weer, dien ze al had geopend voor de wijze les en heel verstandig voor haar doen zag ze er van af om Loekie tot extra voorzichtigheid aan te sporen. Er bestond groote kans,, dat het juist averechts op haar zou werken. Loekie was in een stemming van „wereldoverwinnen of sterven" en zou in staat zijn om uit pure branie stijfgearmd met Gerrit de school in te wandelen, vlak langs den rector en zoo de trap op te gaan. „Brrrrr!" Cootje had zich het tooneeltje zóó helder voor Dogen gespiegeld, dat ze rilde bij de gedachte, wat hiervan de gevolgen zouden zyn. Loekie zelf zou zich er wel doorslaan, ze had een bijzonder helder hoofd, maar vooral de dikke Gerrit zou het moeten ontgelden en die stond toch al zoo gauw met zijn mond vol tanden, als men hem boos aansprak. Ze werkte het verder uit en zag al als een dramatisch Cootje zet zich schrap einde, dat hij met schande van school werd gejaagd en weer huiverde ze» „Koud, Co? Heb je er last van? Hier!” Lief en spontaan rukte Loekie de eigen wollen das van haar hals en wierp hem naar Cootje, die hem lachend accepteerde en haar hartelijk toeknikte» Loekie was een schat, maar een heel onverstandige, waar het haarzelf en Gerrit in dit opzicht betrof en Cootje besloot de taak op zich te nemen om over haar te waken, want daartoe was ze in haar huidige bui niet in staat en Gerrit natuurlijk nog veel minder» Die volgde haar door dik en dun» Op het pleintje voor het gymnasium werden ze met ongeduld opgewacht door de andere meisjes van hun speciale club, die uit vijf leden bestond, Cootje, Loekie, de zusjes Tinnie en Liet de Berger, waarvan de eerste de oudste was en verder de lange elegante Toetie van Meegen, die typisch afstak tegen haar nonchalantere vriendinnen» Maar dat leek maar zoo, verder dan het uiterlijke ging het niet, ze was even eenvoudig en wars van „mooi-zijn” als de anderen» „Toetie kan het niet helpen, dat ze er damesachtig uitziet,” verdedigden ze haar altijd, als iemand het had over „die verwaande zwarte Toetie»” Als je nu eenmaal de eenig overgebleven dochter bent van een moeder, die veel van mooie kleeren houdt, die ze voor je koopt en je hebt bovendien van de natuur een figuurtje gekregen, waarop alles even flatteus staat, dan kon je het toch niet helpen, dat je meer op een mannequin leek dan op een eenvoudig schoolmeisje! Zoo was het met Toetie gesteld. Haar oudere zusters waren in Indië getrouwd en mevrouw van Meegen moest al haar moederlijkheid, ook waar het Cootje zet zich schrap kleeren betrof, uitstorten op dit eene onverschillige dochtertje, dat zelf niets geen belang stelde in de allernieuwste creaties en zich nonchalant liet „behangen” zooals ze het uitdrukte. „Schiet een beetje op,” moedigde Liet de beide forensjes al uit de verte aan en deze deponeerden met meer haast dan voorzichtigheid hun karretjes in het groote fietsenhok in den Gymnasiumtuin. Een oogenblik later was de edele club der vijf V*a voltallig en was Toetie druk aan het woord met mond en gebaren. Haar Indische r’s rolden extra dik van haar tong, want zooals altijd bij het stijgen der emoties kwam het oude accent duidelijker aan den dag, maar niemand plaagde haar, ze waren veel te benieuwd, wat ze te vertellen had. „V's,” begon ze, de waardige leden van hun club „vereeniging voor vermeerdering van vermaak” collectief aansprekend, „ik heb een denderend nieuwtje van betrouwbare zijde, want het komt uit den koker van papa, dus moet het in orde zijn.” Toetie’s vader was één der curatoren van hun gymnasium. Hij was dus goed op de hoogte van alles wat hun school aanging en door zijn dochter kwamen ze veel te weten, wat eigenlijk niet voor hun ooren bestemd was. Niet dat mijnheer van Meegen het regelrecht vertelde. Integendeel, hij deed juist altijd uiterst gewichtig en geheimzinnig als hij van een vergadering over gymnasiumzaken terug kwam en liet zich niet uithooren, maar volgens zijn dochter hinderde dat niets. Hij vertelde alles haarfijn aan zijn vrouw en scheen niet te beseffen, dat zijn luide stem door de muren van hun niet al te solide gebouwd flatje drong en op haar kamertje Cootje. 2 Cootje zet zich schrap gezeten volgde Toetie op haar dooie gemak de conversatie tusschen haar ouders en vernam, wat niet voor haar bestemd was» „Alleen is het wat eenzijdig,” betreurde ze, „natuurlijk hoor ik „nur” de beweringen van den pipa. Mam's zachte stem is meer een liefelijk murmelend accompagnement en wat zij in het midden brengt moet ik begrijpen uit zijn gebulderde antwoorden. Mijn intuïtie moet me leiden/' deed ze hoog. Nu was er blijkbaar iets heel interessants over te brieven, want ze trappelde van ongeduld om te beginnen. Ze had opzettelijk Liet en Tinnie ook nog in onzekerheid gelaten om hun verwachtingen des te hooger te spannen en nu vervolgde ze na den gebruikelijken aanhef: „Er is spoedvergadering geweest van 't gym met den „Mop" en alle hooge oomes samen, en van te voren als maar telefoontjes voor den pipa en het eindresultaat is, dat vandaag de plaatsvervanger van Lamans komt. Ze waren blijkbaar van meening, dat we te gelukkig zouden worden als we nog langer één leeraar met de lagere klassen moesten deelen. Maar, kinderen, er is één reuze-vergoeding: de nieuwe moet zeer knap van uiterlijk zijn, heel jong en hij heeft pas geleden een griezelig geleerd boek geschreven over een Wiskundig vraagstuk. Dat brulde de pipa, daarna hoorde ik een heelen tijd niets en informeerde mams naar bijzonderheden, want enthousiast en extra luid schoot de pipa daarna uit: „nee, niet getrouwd en ook niet verloofd. Geen spoor van een ring, glad of anders, trouwens, ik heb ook eens even politiek in die richting gevischt, Cootje zet zich schrap de particuliere omstandigheden interesseeren me steeds.” Hier brak zijn dochter af om oneerbiedig in lachen uit te barsten en zonder de minste gewetenswroeging kamde ze haar vader’s diplomatieke eigenschappen af, PÏPa en politiek! Ik kan me die manier van hem zoo precies voorstellen! Weet jullie, wat hij daaronder verstaat? Hij bekijkt de tien vingers van zijn slachtoffer met arendsoogen en voegt er aan toe: „enne • *. meneer ♦. ♦ geen plannetjes voor een duiventil zoo heelemaal nog vrij?” Meesterlijk bootste ze meneer van Meegen’s stem en woordenkeus na, zoodat de edele club der Vs in één van haar luidruchtige lachbuien uitbarstte, maar toen bedaarden ze en waren het roerend eens, dat het knal-nieuws was, dat Toetie te weten was gekomen. Hun schoolleven zou rijker en interessanter worden,^ wanneer deze nieuweling, zij het dan ook voor tijdelijk, zijn intrede deed. Tot nu toe bevatte het „tableau de la troupe”, — deze oneerbiedige benaming kwam uit Cootje's mond — niets dan stevig getrouwde huisvaders met een neiging tot embonpoint en hoofden, waardoor de maan al leelijk begon te schemeren. Geen wonder, dat de jonge meisjes het een kolossale aanwinst vonden, dat er nu eindelijk eens een leeraar kwam opduiken, die jong was en buitendien begiftigd met het uiterlijk van een Adonis. Dat hij ook knap van hersenen was, vonden de weinig leergierige dames van minder belang. „Zeg!” schrok Liet opeens, „we kunnen nog best van een koude kermis thuiskomen, want zou ie 2* Cootje zet zich schrap vader’s appreciatie van de schoonheid eens mans niet aanmerkelijk verschillen van die van ons?” Ze liepen juist op de schooldeur toe, daar de electrische bel lang en doordringend aankondigde, dat de lessen begonnen, maar Liet's veronderstelling sloeg in en eensgezind bleven ze staan om Toeties antwoord te hooren op deze slimme opmerking* „Koest maar, W' troostte ze rustig, „de pipa en ik hebben massa's punten, waarop we het „oneenser zijn dan oneens, maar wat dit betreft waren we altijd van een roerende overeenstemming. Geloof me maar vrij, dat hij een fantastisch knappe boy blijkt te zijn*” , , , „En dat zooiets aanbiddelijks nu juist in Wiskunde moet lesgeven,” jammerde Cootje, want dit was baar allerslechtste vak en ze wanhoopte er aan om ooit in die richting iets te presteeren.” Natuurlijk kijkt hij compleet over zooiets doms als mijn persoontje heen en schenkt zijn liefde aan die draak van een Jo met haar rekencomplex, 'k Voel me totaal verslagen!” „ „ . . „Treur niet te vroeg, liefje,” raadde Tinnie haar aan met wereldwijsheid, „je kunt nooit weten,^ hoe aandoénlijk lief hij zoo'n onnoozel schepseltje vindt, dat in extase is voor zijn kunnen! Lief en dom verteedert hem misschien juist.” Nou Cootje vond het getuigenis, dat Tinnie van haar gaf nu niet precies vleiend, maar de club leed niet aan onderling ophemelen en Tinnie bedoelde mets beleedigends, ze constateerde alleen Cootje s gebrek aan wiskundig inzicht. , .. i on cfntMpnd stoven ze de vestibule binnen, Cootje zet zich schrap waar „de Mop" kaarsrecht op wacht stond naast de trap. Hij had den wind er onder en zijn aanwezig' heid had een zeer kalmeerenden invloed, zelfs op deze bengels uit V A, zoodat ze bezadigd de trap opliepen, rustig hun goed ophingen en kalm de klas binnenstapten. Ze hadden het eerste uur Duitsch en deze leeraar, die een beetje hardhoorend was en niet al te goed orde kon houden, voelde een lastige opstandigheid onder zijn leerlingen, die hij door het uitdeelen van straftaken trachtte te onderdrukken. Maar hij wist niet te verhinderen, dat overal een levendige conversatie werd gehouden, want de vijf V’s voelden zich verplicht de rest van de klas te laten meesmuilen van de voorgenietingen en ze waren overal druk aan het woord. Dadelijk ontstonden er twee kampen. Aan den eenen kant eensgezind de meisjes, die opgewonden bedelden om nadere gegevens. Was hij blond? Was hij donker? Was hij heusch zoo jong en zoo knap? Sommigen haalden stiekem spiegeltjes te voorschijn om na te gaan, hoe het met het eigen uiterlijk was gesteld. Aan den anderen kant trokken de jongens met een onverschillig gebaar de schouders op. Ba, wat een onzin wauwelden die kinderen nu weer? Kregen ze een „mooien” man als leeraar? Net of dat er iets op aan kwam, als hij maar geschikt was. Die meisjes waren toch nog echte bewaarschoolkinderen, dat ze zich zoo geweldig konden opwinden over het gezicht van een vreemden man! Even zochten toch Bart’s oogen Cootje. Vond zij het ook zoo van belang? Hij zag hoe ze achter den rug van haar voorman om levendig gebaarde tegen Liet, die niet meer stil kon zitten van plezier, maar Cootje zet zich schrap heen en weer wipte in haar bank, hoewel ze al twee straftaken te pakken had wegens beweeglijkheid en praten onder de les. Peinzend staarde hij naar buiten. Zou Gerrit nu ook zoo’n angstig gevoel van binnen hebben, dat hij de tanden op elkaar moest klemmen om zich te beheerschen? Of was hij zeker van Loekie en hoefde hij geen mededinging te vreezen van anderen, al was het dan ook een leeraar, die natuurlijk stukken ouder was. Van zich zelf wist hij het maar al te goed, dat hij nu al jaloersch was, omdat hij zoo dol was op zijn blonde vriendinnetje. Zij wist er niets van, want hij bewaarde het als een geheim in zichzelf. Hij had het haar nooit durven zeggen. Ze had zooiets naïefs, waar het haar zelf betrof en hij geloofde niet, dat ze zich ooit had beziggehouden met een beschouwing over hun verhouding en dat ze het ook niet zou willen. Wel was ze altijd heel aardig tegen hem, maar och, dat was ze ook tegen anderen. En nu kwam deze nieuwe leeraar, waarover ze zoo druk redeneerden! Stel je voor, dat ze op hem verliefd werd! Je hoorde het vaak van jonge meisjes, vooral als de man in kwestie knap was, als hun nieuwe moest zijn. En pijnlijk helder zag hij zijn eigen gezicht voor zich, zijn rare hooge voorhoofd, met het haar, dat in twee kruinen groeide en nooit netjes wou blijven zitten. En dan had hij ook het land aan zijn groote ooren, die wijd-uit aan zijn hoofd zaten. „Tochtschermpjes!” had Cootje ze eens plagend genoemd. Hij zuchtte en weer ging zijn blik naar Gerrit, die iets filmacteur-achtigs had. Hij kreeg wel altijd slechte cijfers voor zijn werk, maar nu benijdde Bart hem haast om zijn dikke blonde haar, zijn Cootje zet zich schrap regelmatige tanden en zelfs om zijn bril, die hem ouder deed lijken. Dat telde bij een meisje. Het duurde lang, dat eerste uur en met zuchten van verlichting hoorden ze de bel luiden. En zij niet alleen, ook de leeraar was blij, dat hij voor dezen dag klaar was met vijf A, al begreep hij niet waarom ze dezen morgen zoo extra lastig waren geweest. Met een klap sloeg hij bij het eerste gelui zijn boek dicht en na een bijna onhoorbaar gemompelden groet verliet hij haastig het lokaal. Pandemonium brak los achter zijn rug, want nu was het uur der uren genaderd. De Wiskunde was aan de beurt en als Toetie’s inlichtingen juist waren geweest, moest de nieuwe leeraar zijn entrée maken. De verwachting was op zijn hoogst gespannen. Liet, klein en beweeglijk, kon niet meer blijven zitten, maar wipte als een haas de bank uit met een gebaar tegen de anderen: „Laat me maar, ’k zal jullie inlichten,” maar nauwelijks had ze haar hoofd om het hoekje van de deur gestoken om een kijkje in de gang te nemen of ze sprong met een verwonderlijke snelheid weer terug op haar plaats. „De Mop!” siste ze waarschuwend met een ang~ stigen vinger tegen den mond. Zijn gezag was zoo groot, dat op het zelfde oogenblik alle tumult verstomde en men haastig de Wiskundeboeken uit de tasschen opdiepte en zich netjes in de bank zette. Het was de hoogste tijd, want op de gang hoorde men zijn zware luide stem, zooals hij blijkbaar druk redeneerde tegen den nieuwkomer. In de klas roerde zich niemand meer, Cootje zet zich schrap alle gesprekken waren verstomd, onbeweeglijk hielden ze de oogen op de deur gericht, allemaal gespannen op wat ze zouden zien binnenkomen na Toetie’s gloeiende beschrijving. „Gaat u binnen,** hoorden ze den rector op zijn beleefdsten toon zeggen en toen de ander aarzelde om den voorrang te nemen, klonk het beminnelijk aanmoedigend: „Nee, nee, na U, na U!” Het popelde in Cootje om even, heel even een blik met Loekie te wisselen over die buitengewone lieftalligheid van den rector, die over het algemeen nogal „alleenheerschersallures” huldigde en onderdanigheid ook van zijn staf eischte en ze beklaagde den nieuwe, die nu een verkeerden indruk kreeg van zijn chef’s karakter en gewoonten. Meteen ging de deur open met een zeer beslisten duw en er stapte binnen.«. een dame, jong en donker met een vastbesloten intelligent gezicht. Een dame en geen heer! Het was of er een electrische schok door de klas ging. Ze hadden zich zoo vast voorbereid op het zien van een man, dat ze even heelemaal van de wijs waren. Ze was jong, ze was knap... ze droeg geen ring, alle genoemde eigenschappen pasten op deze nieuwe leerkracht, alleen: het was een leerares! Maar kon dit schattige jonge meisje zooiets zijn? ’t Leek hun vreemd, toch moesten ze het wel gelooven en door Toetie's brein vloog de ondeugende gedachte: „Nou, de pipa heeft smaak, alle achting voor zijn oordeel, ze is een beeldje V* Toen kwam er beweging in de klas. De verrassing was te groot geweest en met moeite beheerschten ze Cootjc zet zich schrap zich om hun verwondering niet te toonen, terwijl „de Mop” niets scheen te merken en hun kalm officieel meedeelde: „Jongelui, ik heb het genoegen jullie de nieuwe tijdelijke leerares in de Wiskunde voor te stellen, die van nu af aan de taak van dën heer Lamans zal overnemen,” Met den noodigen nadruk had hij het gezegd en nu wendde hij zich met een galant gebaar tot de jonge doctores: „Juffrouw Woordeman, dit is klasse V A.” Gelukkig was hiermee zijn welsprekendheid uitgeput en vond hij het niet noodig allen aan te manen de lessen met ijver te volgen. Met iets, dat het midden hield tusschen een buiging en een knikje in de richting van de leerares en een snellen blik, die de heele klas omvatte, trok hij zich terug en ze hoorden hoe zijn zware voetstappen langzamerhand in den gang wegstierven. Nog even bleef alles rustig, tenminste uiterlijk, toen kon Cootje zich niet langer meer beheerschen, maar schoot haar stem onverwacht hoog uit in een lang gerekt, „Ooooooh!” Ze schrok er zelf het meeste van en liet haar hoofd op haar handen zinken om te bekomen van haar kreet. Ook bij de anderen waren allerlei verschillende teekenen van verwarring waar te nemen, ze zuchtten, staarden, schuifelden met de voeten, gichelden, elk naar zijn aard, maar ze toonden duidelijk, dat er iets was, dat hen bevreemdde en onrustig maakte, Terwyl dit zich af speelde, was Dr. Woordeman op het podium geklommen en overzag met een rustigen blik haar nieuwe klas. Ze wachtte even tot Cootje zet zich schrap men bedaard was, maar toen dat niet dadelijk gebeurde, gingen haar oogen de rijen langs tot ze op Cootje rustten, die nu met een vuurroode kleur rechtop in haar bank zat. Ze voelde zich allerellendigst schuldig. Wat zou er gaan gebeuren, want ze zag wel in, dat het op z'n zachtst gezegd een vreemde ontvangst was geweest, die V A de nieuwelinge had bereid. Maar het viel mee. Deze deed niet boos. Vriendelijk vroeg ze: „Zeg eens, jij daar op de derde bank, hoe heet je?” „Cootje, Cootje Hoevelink, juf. ♦. juf... Dr. Woordeman.” Ze stamelde het verlegen, zooals de anderen zich niet herinnerden haar ooit te hebben gezien. „Zoo, Cootje,” ging de leerares voort op denzelfden kalmen toon, „wil jij me dan eens vertellen, waarom mijn verschijning hier je lachlust zoo geweldig prikkelde, dat je dien eenen kreet van verbazing eenvoudig niet kon weerhouden?” „Daar had je de poppen aan het dansen,” dacht Cootje verschrikt. Het was een prachtig begin voor haar met een leerares in het vak, waarin ze toch al zoo hopeloos kon knoeien. Natuurlijk had deze nu al het land aan haar en in Cootje’s brein doemden beelden op van de groote vacantie, waarin een herexamen Wiskunde of in ieder geval een stevige taak de plaats kwam innemen van de gewone uitgangetjes. Bovendien zou het vader geld kosten! Hulpeloos dwaalden haar oogen door de klas, maar niemand kon haar helpen, ze moest het zelf opknappen. Deze leerares zag er niet uit of ze een antwoord van een ander zou aannemen, als haar Cootje zet zich schrap vraag aan Cootje was gericht» Wel voelde ze duidelijk, hoe de klasgenooten met haar lot waren begaan. Toen keek ze weer naar Dr, Woordeman, die haar den tijd tot nadenken liet en ineens voelde ze haar moed met golven terugkomen. Het leek haar toe of deze niet zoo heel ver van haar afstond en haar zou kunnen begrijpen en moedig stootte ze er uit: „Omdat U een dame is!” Verwonderd trok Rita Woordeman haar wenkbrauwen op. Probeerde dit meisje geestig te zijn of was het een brutaliteit? In ieder geval was het wel een heel onverwacht antwoord, dat ze had gegeven. Onderzoekend zag ze nog eens in Cootje’s blozend gezichtje, die haar open en eerlijk bleef aankijken en ze won voor altijd de achting van de heele klas door rustig een stoel te nemen en lachend te vragen: „En? Is dat dan zooiets wonderbaarlijks? Hadden jullie dan gedacht, dat er een leeraar zou komen opdagen?” Het kwam er zoo jong en begrijpend uit, dat Cootje niet langer aarzelde. Wat moesten ze een slechten indruk op de leerares hebben gemaakt met hun malle geginnegap, het was maar beter, dat ze nu precies hoorde, hoe de vork in den steel zat en heel gewoon nu, zonder de minste verlegenheid, als sprak ze tegen een oudere leerling, vertelde ze wat ze „van terzijde” hadden gehoord en wat ze dus hadden verwacht. „We wisten toevallig, dat de nieuwe wiskundeleraar vanochtend zou komen. Zelfs hadden we gehoord, dat hij reuzegeleerd was, Doctor in zijn vak, maar ook knap van uiterlijk en,” even aarzelde ze... „ongetrouwd!” Cootjc zet zich schrap „Kinderen, wat een strop voor jullie!” Leuk en ongedwongen kwam het er uit en met een Dolijken blik naar de klas, verklaarde de leer ar es: „Het spijt me, dat ik jullie heb teleurgesteld.” „Nou!” vond Cootje en er klonk zooveel waardeering door in haar stem en de manier, waarop ze met haar hoofd schuin, Rita opnam was zoo welsprekend, dat deze even heel jong bloosde. Maar meteen ging ze weer staan en zei op een heel anderen toon: „Me dunkt, dat jullie het feit nu wel hebt verwerkt. Als we dat onderwerp dan nu voor het oogenblik eens sloten en ons gingen bezighouden met hetgeen waarvoor ik hier ben gekomen. Ik zal beginnen met enkele vragen te stellen om me te oriënteeren.” Met onnavolgbaren tact wist ze hen te leiden en eer ze het zich bewust waren, zaten ze midden in de loodlijnen, cirkels en algebraïsche formules en gaven ze Dr. Woordeman nauwkeurige inlichtingen hoever ze gekomen waren bij mijnheer van der Harst, den leeraar uit de lagere klassen, die tot nu toe zijn zieken collega had vervangen, maar voor wien het te veel was geworden, nu het vrij lang zou duren. Alles ging Rita Woordeman zoo vanzelfsprekend af, dat geen der jonge kinderen vermoedde, hoe ze pas te voren het moeilijkste moment van haar lesgevend leven had doorgemaakt en daaruit als zegevierend overwinnares was te voorschijn getreden. Zelf voelde ze de rilling nog na in alle ledematen, maar krachtig van wil, wist ze zich groot te houden alsof ze niets buitenissigs had doorgemaakt. Toen ze met den rector was binnen gekomen, voel- Cootje zet zich schrap de ze dadelijk dat zekere ondefinieerbare iets, dat een goed leeraar nooit ontgaat en ze wist: er is hier iets mis. Toen hij was weggegaan en haar ten prooi had gelaten aan dat overmoedige volkje, dat deels lachende, deels onthutste gezichten vertoonde, sloeg de schrik haar om het hart. Lesgeven was nog geen tweede natuur voor haar geworden; wel had ze al verscheidene malen waargenomen, maar dat was toevallig steeds in provinciestadjes geweest, waar de leerlingen in hoofdzaak uit kalme jongens bestonden en waar de geest bekend tam was. Hier stond ze nu voor één van de hoogste klassen van een grootestadsschool met oudere jongelui, haast volwassen meisjes en jongens als hoornen met diepe stemmen en heeren-allures. Even wanhoopte ze aan zich zelf of ze het zou aankunnen en drong de ontstellende gedachte zich aan haar op: ze zijn me de baas, het wordt hier een janboel, ik kan geen orde houden. De rector zal het hooren en nooit geeft hij me een recommandatie voor een vaste betrekking. Toen herleefde haar oude geestkracht. Zou ze zich door een stelletje jongens en meisjes laten overrompelen? Dat nooit! En instinctief had ze de juiste manier aangegrepen om het contact tusschen haar en de klas tot stand te brengen. Nu kon ze glimlachen om die grappige vergissing, die zoo begrijpelijk was en het leek haar een aardig soort kinderen, onder wie een allerleukste geest heerschte. Toen ze later in de leeraarskamer de boeken voor het volgend uur uitzocht, was ze moe maar tevreden over den afloop, al wist ze niet hoe volkomen ze was geslaagd en hoe ze stormenderhand vrienden en Cootje zet zich schrap vriendinnen had gemaakt van de klasset waarin juist heel wat leerlingen zaten, die het land hadden aan haar bijzondere vak. Ze zou verbaasd zijn geweest, als ze de gesprekken van de vijf A-ers in het vrije kwartier had kunnen hooren. Ze stormden naar buiten en als bij onderlinge afspraak ging niet elk zijns weegs, maar bleven ze bij elkaar staan om alles nog eens grondig te behandelen. Opgewonden praatten ze door elkaar. De meisjes, die bereid waren geweest om met den nieuwen leeraar te dwepen, terwille van zijn vermeend Adonis-uiterlijk, dachten er niet aan om teleurgesteld te zijn. Al de verwachte genoegens van zoo'n bijzonderen leeraar waren ze vergeten en ze waren eenvoudig wég van Dr. Woordeman, die het volmaakte type voor hen was van modieus persoontje. „Schattig is ze,” deed Toetie verrukt met omhooggeslagen oogen, terwijl Liet je dweepte: „een fantastisch goed figuur!” Ook Cootje bracht haar hulde. „Een engel van binnen en van buiten,” vond ze sentimenteel, alsof ze Rita al jaren had gekend. Ze stond naast Bart, die zich nog niet had uitgelaten en ineens was hij haar veel te kalm naar haar zin en wilde ze zijn oordeel hooren en hem ook enthousiast zien. „Zeg eens wat,” drong ze aan, „vind je haar ook niet éénig?” „Ja zeker,” gaf hij rustig toe, maar hij deed het veel te lauw naar haar zin en even schudde ze hem aan een arm heen en weer. „Bart, hoe kan je dat nu zoo nuchter-weg zeggen. Ik snap niet, dat je niet enthousiaster bent. Heb je Cootje zet zich schrap dan niet gezien, hoe beeldig dat zwarte haar afsteek tegen haar matte teint? Bart, toe, zeg eens wat!” Glimlachend keek hij op haar neer, maar hij lie zich niet van zijn stuk brengen en bleef zichzelf toen hij antwoordde; geloof, dat het iemand is met een heel bijzonder stel hersens.” Maar dat vond Cootje van veel minder belang. Onverschillig schoof ze dat terzijde. „Best mogelijk!” en in één adem ging ze door: „maar ze is ook zoo lief en leuk, in één woord denderend!” Hij haalde zijn schouders op in een niet-begrijper van zoo’n plotselinge, opgelaaide bewondering. «Wit mij betreft, ik vind blond haar en een frissche roode kleur veel aantrekkelijker,” bekende hij zonder eenige terughouding. Maar nu was Cootje eerst recht verontwaardigd, want ze ^ kon zich zoo’n smaak niet voorstellen. „Bart,” vond ze minachtend, „je bent beslist stapelgek, ’ maar toen keek ze in groote verbazing naar de anderen, die tegelijk in lachen uitbarstten en ze begreep niet wat ze voor grappigs had gezegd om hun zoo’n bui te bezorgen. „Onnoozel schaap,” lichtte Loekie haar bereidwillig in, ,,’t is een compliment!” Ze stak een vinger door een dikke blonde krul en tipte even aan Cootje’s blozende wang. „Weet je het nu, naïveling? Of moet ik nog duidelijker worden?” En nu pas drong het tot Cootje door, dat Bart het persoonlijk tegen haar had bedoeld en dat Bart vergelijkingen maakte tusschen Dr. Wroordeman en haar en dat ze N. B. in haar voordeel uitvielen. Cootjc zet zich schrap „Zie je welt dat ik gelijk heb en dat het hem in cijn bol hapert,” vond ze tegen de grinnikende Loekie. Gelukkig riep de bel hen weer naar binnen en een irm door dien van Tinnie en Lietje hakend, keerde ee zich om en wandelde met deze twee vriendinnen weg, die eens naar haar gezichtje keken en wijselijk aiet terugkwamen op het onderwerp, dat zoo weinig naar Cootje's zin bleek te zijn en met een ruk van baar schouders zette deze het ook zelf van zich aft „Bart had zeker grappig willen zijn.” HOOFDSTUK II COOTJE EN HAAR VIOOL. — HET BESTUUR TREFT VOORBEREIDINGEN Cootje studeerde viool op haar eigen kamer. Ze deed het liever boven in de eenzaamheid, al werd ze er dóór en dóór verkleumd, dan beneden in de huiskamer, waar het wel heerlijk warm was, maar waar het gewone leven zijn voortgang had en niemand zich voor haar in acht nam. Men praatte, liefst met verheffing van stem, door de muziek heen, of duwde haar eenvoudig een eindje op zij, wanneer ze den weg versperde, zoodat ze heelemaal uit de stemming raakte en woedend uitviel over hun weinige inschikkelijkheid. „Ga dan ook in den salon,” zuchtte moeder, die het verschrikkelijk vond om zooveel geluiden door elkaar te moeten aanhooren en er doodmoe van werd. Eerst was dat een prachtige oplossing. Ze stak het gashaardje aan en als ze er vlak voorstond, genoot ze van de uitstralende warmte. Maar ze was toch nog te dicht bij de familie, vooral als haar broer Ru thuis was, die dadelijk alle melodietjes kende en niet kon nalaten de loopjes mee te fluiten of er een geïmproviseerde tweede stem tegen te zin- Cootje. 3 Cootjc zet zich schrap gen, wat haar nog meer irriteerde, zoodat ze neiging voelde de tusschendeuren open te gooien en hem met den strijkstok te lijf te gaan. Sindsdien had ze het opgegeven haar studie beneden te doen en vluchtte ze naar haar eigen kamertje, sloot de deur met den grendel af voor overvallen, ook alweer van haar broer, en vergat dan in haar geliefde muziek, dat haar teenen stukjes ijs werden en dat haar neus de kleur kreeg van een achterlicht van een auto. Ze hield van haar viool en ze werd een ander meisje als ze hem ter hand nam. Het kinderlijke in haar gezichtje maakte plaats voor een diepen ernst, zoodat Jouk, haar getrouwde zuster, van wie ze dolveel hield, eens peinzend tegen moeder had gezegd: „Nu weet ik precies, hoe Co er als volwassen mensch zal uitzien !” „Een duplicaat van jou, Jouk!” wist vader met een vriendelijken blik. Maar moeder wilde nooit veel hooren van Cootje’s liefhebberij, ze vond dat ze te veel opging in de muziek en verweet Jouk, dat deze er haar in stijfde, in plaats van haar tegen te werken. „Maar, moeder, waarom zou ik dat doen?” vroeg deze. „Het zou toch jammer zijn, want het kind heeft beslist talent. Dat kunt u toch niet ontkennen.” Moeder had de schouders opgehaald en langzaam gezegd: „Ze speelt goed voor haar leeftijd, maar wie durft zeggen, dat het „talent” is of dat ze alleen maar „veel aanleg” heeft. Een heel groot en belangrijk onderscheid, Jouk!” Ze had aan vroeger teruggedacht, toen ze denzelfden droom als haar dochtertje had gedroomd en in Cootje zet zich schrap muziek en niets dan muziek haar levensideaal had gezien. Ze bezat een goede stem, toen al vrij omvangrijk en als ze op een avond had gezongen, ried de één voor en de ander na haar vader aan: „Die stem moet je ontwikkelen. Ze heeft een pracht timbre, je dochter kan zeker veel bereiken." Ziizelf had ook zoo lang aangedrongen tot haar vader zijn toestemming gaf voor een opleiding in die richting. Maar och, toen ze eenmaal op het conservatorium kwam, bleek ze maar één uit velen te zijn onder al die jonge meisjes met stemmen als lijsters en droomen van concertzangeres! „Hen goede dilettante met beslist een gave voor onderricht," had de hoofdleeraar haar vader verzekerd, „een zeer gezonde muzikaliteit," toen hij eens kwam vragen naar haar vooruitzichten en nog kon ze na al dien tijd, dat ze getrouwd was en zelf al groote kinderen had, soms dat wanhopig-zinkende gevoel weer terugkrijgen, dat die uitspraak haar had gegeven. Het was of de wereld haar nooit meer iets te bieden zou hebben, want het bezit van „het vonkje" was haar ontzegd. Middelmatig was ze en zou ze blijven en ze wilde haar best doen om Cootje voor een dergelijke teleurstelling te bewaren. Ze wist maar al te goed, dat men in de kunstenaarswereld, om iets te bereiken, meer moest hebben dan een beetje talent, anders werd het een aaneenschakeling van wanhoop en ellendige momenten, die iemand het leven en de muziek zelf vergalden. Ze had er in dien zelfden geest al herhaaldelijk met Cootje over gesproken, maar het had geen indruk gemaakt. Ze had geluisterd, maar ze was niet overtuigd, haar jeugdig optimisme kon zich niet vcr- 3* Cootje zet zich schrap eenigen met moeders zwaar-op-de-handsche redenatie. Zelf wou ze het ondervinden. Cootje droomde verder van het podium in een groote concertzaal. Ze zag zich daar staan, de viool opgeheven, de strijkstok al klaar, terwijl de dirigent het orkest met wijdsche gebaren de inleidende maten liet spelen van het concert, dat zij zou vertolken. Dat was het, waarnaar haar hart uitging. Dat andere, moederts voorstel, wierp ze ver van. zich* Hoe kon moeder het willen* Ze zou niet tevreden kunnen zijn met het geven van lessen aan onwillige kinderen, die hunkerden naar hun spelletjes. In afschuw had ze de handen uitgestrekt. Ba, wat een toekomst! Vader, die er bij had gezeten had zich toen in het gesprek gemengd en goedig geopperd: .. ,, „Ontneem haar die illusie toch met, Martha. Natuurlijk grijpt ze naar het hoogste. Laat ze het probeeren en zelf ondervinden. Als het dan tegenvalt, zal ze het moeten dragen. Jeugd wil nu eenmaal niet profiteeren van onze wijsheid! Zonder stooten is geen mensch groot geworden. Jij zal Je dochter niet kunnen behoeden voor de slagen, die de wereld haar toedeelt. Probeer dus je er bij neer te Dat was nu alweer meer dan vijf en een half laar geleden en juist in dien tijd gebeurden er allerlei nare dingen, die niet alleen Cootje's leven veranderden, maar ook dat van de heele familie. De zaak, waaraan haar vader al sinds jaren procuratiehouder was en die als uiterst solide bekend stond, ging tengevolge van de crisis failliet. Eerst leek het nog of zij gered kon worden, maar het einde was, dat zij to Viocf-aan p« vader dus ziin mooie betrek- Cootje zet zich schrap king kwijt raakte. Het was niet veel minder dan een ramp en nog heel goed herinnerde Cootje zich, hoe vader stil en bleek in huis had rondgeloopen en moederts oogen bijna altijd rood zagen. Zij en Ru, die twee jaar ouder was, werden overal buitengehouden. Niemand vertelde hun wat er eigenlijk precies aan de hand was, maar wel overlegden vader en moeder alles met Jouk. Later kwam ook Han, haar verloofde, bij de vele besprekingen, die ze onderling hielden. Hij was een echte kindervriend en hem was Cootje dan ook achterna geloopen, toen hij in de huiskamer ging telefoneeren en ze had hem gevraagd met twee dringende handen op zijn arm: „Han, wat is er toch allemaal? Wil jy het mij vertellen? Waarom zeggen ze toch niets tegen ons? Is vader soms ziek?” Hij had eens op haar neergekeken en iets in het gezichtje, dat ze smeekend naar hem hield opgeheven, ontroerde hem blijkbaar, want hij legde den hoorn, dien hij al had opgenomen weer op het toestel neer en trok haar vaderlijk op zijn knie. Ze had zooiets verlatens over zich met dien zieligen blik. „Arme kleine poes,” beklaagde hij haar, „voel je je achtergesteld?” En alsof ze in waarheid zoo’n huisdiertje was, had ze haar hoofd tegen de ruige stof van zijn pak gewreven en vertelde hij, eerst wat aarzelend: „Er zijn groote-menschenmoeilijkheden, die je nog niet heelemaal kunt bevatten, maar die jou toch ook wel dadelijk raken.” „Han,” begon ze, „zoo’n klein kind ben ik toch ook niet meer en het lijkt veel erger als je niets mag weten en iedereen is stil of zit te huilen. Je Cootje zet zich schrap begrijpt niet hoe akelig Ru en ik ons voelen*” Hij had haar gezichtje in één groote hand opgetild en had haar onderzoekend in de oogen gekeken. Haar woorden hadden hem levendig aan zijn eigen jeugd herinnerd, toen hij ook dikwijls buiten de dingen werd gehouden en de angst hem soms geducht te pakken kreeg, zoodat hij midden in den nacht wakker schrok met een kloppend hart. Hij was nu tevreden met wat hij in haar blik las, want hij aarzelde niet langer, maar vertelde haar de zaak in korte zinnen en eindigde diep neerslachtig: „En het gaat nog verder, Cootje. Je vader kon me met vrij groote zekerheid aan een goede baan op zijn kantoor hebben geholpen en dan waren Jouk en ik getrouwd. Nu is die kans natuurlijk ook verkeken en wie weet wanneer...” Hij had haar van zijn knie laten glijden en of hij opeens haar tegenwoordigheid had vergeten, ging hij naar de telefoon en begon een gesprek, terwijl Cootje bedrukt naar boven slenterde om het pas gehoorde te verwerken en het met Ru te behandelen, die met groote oogen toeluisterde. Kort daarna hadden ingrijpende veranderingen plaats in hun gezin. Het buitenhuis in Woudseinde, dat vader van een tante had geërfd, bleek een uitkomst te zijn. Tot nu had hij het verhuurd, maar het werd hun toekomstig woonoord. Binnen twee maanden hadden ze het groote stadshuis verlaten en waren ze geïnstalleerd in de „Wigwam” zooals de betrekkelijke kleine villa heette, doordat vader's oom indertijd in Amerika had gewoond. Maar daarbij bleef het niet. Alle mogelijke luxe Cootje zet zich schrap werd afgeschaft, vader miste zijn auto en moeder deed het huishouden met alleen de hulp van een dagmeisje uit het dorp, zoodat ze het heel druk kreeg en dikwijls moe was. Ook Jouk stak de handen uit de mouw, In plaats dat ze met Han trouwde, kreeg ze door bemiddeling van vrienden een betrekking in België als kinderjuffrouw bij een familie, waarvan de kinderen Hollandsch moesten leeren spreken. Ze verdiende wel niet veel, maar ze kon tenminste in haar eigen onderhoud voorzien, terwijl Han een eigen zaak begon, die wel kans van slagen had, maar die voorloopig niet genoeg opbracht om een gezinnetje te kunnen onderhouden. Het was een groote tegenslag voor beiden, maar ze hielden zich kranig, In deze moeilijke tijden was er geen sprake van, dat Cootje’s wenschen in vervulling zouden gaan, Moeder’s zenuwen hadden erg geleden door dit alles en een dochter, die vier a vijf uur per dag viool wilde spelen, terwijl ze zelf zoo tegen die studie was, kon ze allerminst verdragen. Maar Cootje kon zich niet dadelijk gewonnen geven, „Kan ik dan niet heel goedkoop hij iemand anders in de stad in huis?” had ze gesmeekt en Han had eens naar prijzen geïnformeerd, maar toen bleek dat „heel goedkoop” nog altijd te duur was voor vader’s beurs, Cootje had stil en gedrukt rondgeloopen met het gevoel of haar wereldje in duigen was gevallen, tot haar peetoom Co met verlof uit Indië overkwam. Hij was moeder’s jongste- en lievelingsbroer en Directeur van een Burgerschool, Natuurlijk was hij heelemaal op de hoogte van de ellende, die het gezin van zijn zuster had getroffen, Cootje zet zich schrap „maar,” zei hij tegen Cootje, „daarom hoeft mijn petekind nog niet rond te loopen met een gezicht als een oorwurm, 't Is heel wat erger voor vader en moeder en kijk eens naar Jouk, hoe die zich houdt!” Cootje was niet bestand tegen zijn manier van doen. Ze voelde zich al wat getroost en toen hij haar voorstelde: „Kom, ga eens een flinke wandeling met me maken, dan kunnen wij in de vrije natuur eens al die geweldige problemen van je onder oogen zien en de muizenissen uit je bolletje jagen,” stemde ze graag toe en draafde weg om haar mantel te halen. Onderweg spraken ze over haar liefde voor de muziek en ze vertelde hem hoe ze hoopte eenmaal daarin iets groots te bereiken. Oom Co begon niet dadelijk met haar neer te drukken of haar uit te lachen, nee, hij liet haar rustig uitspreken, zooals ze wou. Daarna deed hij haar een paar vragen. Hoe het oordeel van haar leeraar was, hoeveel ze studeerde en toen er niets meer te zeggen viel, liep hij een heelen tijd zwijgend naast haar voort. Maar dat maakte Cootje heelemaal niet ongeduldig, ze voelde, dat ze in oom Co iemand had gevonden, die de zaak van haar standpunt kon bezien en daarom wachtte ze kalm oom’s eindoordeel af. Dat kwam ook. In korte zinnen, alsof hij tegen een volwassene sprak, begon hij: „Ik voel voor je, Co, en kan me geheel in je toestand verplaatsen. Beter dan je vermoedt. Je bent een echt kind van je moeder en hebt dien zelfden drang in je, dien zij en ik ook hebben gehad. Om met moeder te beginnen, zij met haar mooie alt, wilde zineen. de wereld veroveren met haar stem, de viool Cootjc zet zich schrap was m ij n verlangen. Uren en uren konden we er over boomen, dan maakten we samen muziek, heele vacantiedagen besteedden we er aan. Nog heel goed herinner ik me de diepe ellende, die ik voelde, toen grootvader later weigerde mij mijn zin te geven. Ik mocht geen examen voor het conservatorium doen. Je moeder had haar kans gehad en was teleurgesteld en hij wilde liever geen tweede slachtoffer van de Muzen in zijn familie hebben; maar grootvader was rechtvaardig. Het kon met my toch wel anders gaan dan met je moeder en daarom deed hij mij een voorstel. Ik, van myn kant, moest het Gymnasium afloopen en als ik dan mijn einddiploma had gehaald en ik bleef dan nog bij mijn oude idee, dan zou hij mij in de gelegenheid stellen om de beste lessen te krijgen en had ik de volle vrijheid om mijn roeping te volgen. Tot zoolang was zijn eenige voorwaarde, dat ik myn schoolwerk boven mijn viool zou stellen. Natuurlijk mocht ik bly ven spelen, ik behield zelfs mijn half uur les in de week, mocht studeeren, maar... grootvader vertrouwde dat ik dit met mate zou doen. Ik nam het aan, Co, met beide handen. _ Toen al voelde ik hoe ruim grootvader was in zijn opvattingen en de weg leek mij vrij naar mijn ideaal. Maar toen ik werkelijk mijn eindexamen had gedaan, had ik meer begrip gekregen hoe het er in de wereld uitzag en aarzelde ik. Ik wist, dat het maar weinigen gegeven was om uit te blinken en ik had zooveel zelfkennis vergaard, dat ik mezelf niet tot diegenen durfde rekenen. Grootvader zag myn strijd, maar hij greep niet in, liet me worstelen. Ten slotte koos ik mijn tegenwoordige baan. de studietijd Cootje zet zich schrap schonk me ruim voldoening en ook later heb ik nooit spijt gehad van mijn keuze. Ik vergat de muziek niet, mijn viool is me lief gebleven. Nu nog, Gootje, vergezelt hij me op al mijn reizen en als ik me eenzaam voel of er is iets dat me hindert, grijp ik intuïtief naar mijn vioolkist en neem de viool onder mijn kin. Hij is mijn beste kameraad in het leven, bij wien ik al mijn emoties, vreugde en verdriet kan uitzingen. Nog nooit heeft hij mij teleurgesteld. Alle muizenissen speel ik weg en iedere gedachte aan een concertpodium, een verrukt gehoor of roem is me dan zoo ver, zoo oneindig ver. Dat alles doet hij me vergeten, alleen de muziek leeft nog in me.” ^ Oom Co's stem stierf weg na deze woorden, die haar meer hadden onthuld van zijn innerlijk leven dan hij ooit een ander had gegund om te zien. Cootje voelde zich bevoorrecht en langen tijd bleef het stil tusschen hen. Ook later toen hij allang weer in Indië was, zag ze oom Co daar op het boschpaadje loopen, met dien verren blik in zijn oogen en hoorde ze hem weer spreken. Zy was het geweest die den ban verbrak en meer moest weten. „Maar”... begon ze en met een gebaar van zijn hand legde hij haar het zwijgen op en ging zelf weer verder: „Ik weet wat je wilt zeggen en wat in jou moet opkomen, want hoe kunnen mijn ervaringen voor jou voldoende zijn? Misschien stelt de toekomst je ook wel in het gelijk. Het hoeft ons niet eender te vergaan in het leven, misschien ben jij wel anders, misschien is de heilige vonk van den waren kunstpnaar wel in iou aanwezig. Best mogelijk. Ik wil Cootjc zet zich schrap er niet eens aan twijfelen en waarom zou je het zelf doen? Maar dacht je dan, dat als je die eenmaal hebt, hij ooit zou uitdooven, wanneer je je niet dadelijk aan je geliefde kunst kan wijden? Het tegendeel is veel eerder het geval, meisje! Hij zal er des te sterker door worden, zoodat hij zich tenslotte niet meer laat bedwingen» Dat wist grootvader ook in zijn wijsheid en hij heeft het me laten inzien. Maar grootvader wist nog iets anders en dat was, dat om groote kunst te brengen, de mensch zich zelf moet ontwikkelen en eerst zelf vinden. En hoe zou ik dat kunnen, wanneer er niets in mijn leven was geweest dan muziek, muziek en nog eens muziek en ik verder van niets verstand had?” Hier knikte Cootje begrijpend, haar vioolleeraar had hetzelfde geopperd en had eerlijk gezegd, dat hij haar jeugd een bezwaar vond. En nu kwam oom Co ook met dat argument, het moest dus wel zoo zijn. „En daarom, Co,” had deze vervolgd, „laat ik de oude tijden terugkeeren, tenminste als jij het wilt. Dat zelfde voorstel, dat mijn vader mij deed, toen ik op den tweesprong stond, doe ik nu aan jou. Je kunt. op mijn kosten het gymnasium afloopen en heb je het einddiploma gehaald en ben je je oude liefde trouw gebleven, dan krijg je van mij een som gelds, waarvoor je een viool kunt koopen die zoo'n studie waard is. Vergaat het je, als Cobus den eersten,” — hier wees hij op zichzelf — „dan help ik je ook om den eersten stap te doen, in welke richting je maar wenscht.” Nu was het Cootje geweest, die lang had moeten zwijgen en die niet dadelijk een antwoord wist te Cootje zet zich schrap vinden. Eerst moest ze met zichzelf in het reine komen, want het betrof een belofte voor zes jaar. Toen dacht ze aan het vele geld, dat dit experiment oom Co zou kosten. Den laatsten tijd had ze zooveel boor en spreken over finantiëele moeilijkheden en de onmogelijkheid om er te komen, dat ze met een vroeg-wij ze vraag voor den dag kwam: „Is dat niet veel te duur voor U, Oom Co?” Niet als anders had hij gelachen als ze voor „ouwetje” speelde, zooals hij dat noemde maar open gezegd: „Nee, Cootje, dat kan ik me permitteeren. Ik ben immers maar alleen en voor wie zou ik het liever doen dan voor mijn petekind? Maar, ik wil geen risico’s loopen. In zes jaar kan veel gebeuren en daarom zal ik een soort verzekeringetje sluiten, zoodat je schoolperiode in ieder geval safe is, wat er ook met my gebeurt/’ Zoo jong als ze was, drong het tot haar door, dat het een prachtige daad was, die haar oom voor haar deed en spontaan sloeg ze haar armen om zijn hals en zei dankbaar: „Cobus de eerste, ik doe het. Ik neem het aan en beloof u mijn best te zullen doen. Geregeld krijgt u daarginder in Indië een verslag van mij en mijn cijfers.” Vader en moeder gaven hun toestemming en Cootje deed toelatingsexamen voor het gymnasium. Ze slaagde en ze hield zich trouw aan haar belofte. Iedere maand ging er een lange brief naar oom Co. Geregeld schreef ze kleine eindjes, alsof ze een dagboek hield, en zoo hoorde oom Co alle bijzonderheden uit het leven van zijn nichtje, waardoor hy Cootje zet zich schrap een goed beeld kreeg van haar karakter, hoe zich dat verder vormde en ontplooide. Ook Cootje zelf had een beter begrip van haar oom gekregen, want moeder had haar verteld van het jonge meisje, waarmee hij zou trouwen en dat vlak voor het huwelijk aan een ernstige ziekte was gestorven. Hij was als gebroken geweest en kon het niet langer in het land uithouden.” „Daarom ging hij naar Indië en is ook nooit getrouwd,” had ze gezucht. Hoe langer hoe meer besefte Cootje, dat onder zijn schijnbare opgewektheid een diepe melancholie huisde en oom Co verheugde zich steeds meer over haar brieven, die hoe langer hoe uitvoeriger werden. Ze bereikten hem met zoo’n groote regelmaat, dat hij dikwijls dacht, dat die impulsieve daad van hem de beste vruchten voor den gever zelf opleverde. Nu stond zijn nieuwe verlof weer voor de deur en met verwoeden ijver studeerde Cootje op de moeilijkste passage in de „Romance” van Svendsen, die ze op de uitvoering van het gymnasium ten gehoore zou brengen met het acccompagnement van Bart. Ze hoopte innig, dat oom Co tijdig in het land was, zoodat hij onder het publiek zou zitten, dat naar haar prestaties luisterde. Oom Co kon dan hooren, dat ze ondanks het vele schoolwerk ook de muziek niet had verwaarloosd. Even vloog een wrevelig trekje over haar gezicht, toen ze aan Bart dacht. Hij speelde goed maatvast en zeker, maar ze vond het te volmaakt. Er zat geen gloed in, hij volgde wat er gedrukt stond alsof dat genoeg was en den vorigen dag had hij haar zoo geërgerd, dat ze het hem had gezegd. Ze had het niet kunnen laten. Cootje zet zich schrap „Of je van hout bent,” was haar uitdrukking geweest» Hij had haar zielig en verwonderd aangekeken en ze had geen moed gehad er nog iets aan toe ^ te voegen. Trouwens wat gaf het haar? Ze moest zich er bij neerleggen, want er was niemand anders, Toetie speelde wel eenig, maar alleen moderne dansmuziek. Geduldig begon ze opnieuw, tot vijfmaal toe hetzelfde loopje herhalend, tot het liep en ze het goed in de vingers had, toen er met een paar stevige knuisten op haar deur werd gebonkt. Met een schok kwam ze uit haar spel in de alledaagsche wereld terug, maar voordat ze „ja” kon roepen, werd er alweer een nieuwe marsch geroffeld of een tambour-majoor met jarenlange ervaring bezig was. Met een ongeduldigen uitroep legde ze de viool neer en trok den grendel weg, bereid tot een fiksche ruzie met Ru, want niemand anders dan hij liet zich niet afschepen, maar hield vol totdat hy zijn zin kreeg. „Zeg,” begon ze woedend, „houd je een beetje kalm. „Het is hier geen studentenkamer van één van je vriendjes, waar je als een dolleman mag optreden!” Maar alsof ze hem het zonnigste gezichtje ter wereld vertoonde, negeerde hij de booze woorden en kondigde blijmoedig aan: „Wees verheugd, Vrouwe Jacoba, want je geliefde bengelt aan de telefoon met zijn verlangend hertel” „,Mijn wat?” vroeg ze kribbig, hoewel ze heel goed wist, dat hij Bart bedoelde. Meteen trachtte ze met een weloverwogen steelsche Gootje zet zich schrap beweging zijn trots van den laatsten tijd, zijn keurige scheiding, in de war te maken, maar hij voorzag een aanval op zijn persoon en met een vluggen sprong was hij buiten haar bereik, terwijl hij nog tartend riep: „Cootje, schat, laat hem niet langer popelen. Hij siddert en beeft van verlangen naar je zilveren stemgeluid. Er heen, op de vleugelen der liefde !” Hij was in een ouderwetsche plaagbui en Cootje haalde gelaten de schouders op. Hoewel Ru twee jaar ouder was dan zij, konden ze nog kibbelen als kinderen. Hij studeerde rechten en verbeeldde zich zijn zuster met nieuwe juridische scherpte op haar fouten te moeten wijzen. Vader glimlachte dikwijls als hij zijn zoon hoorde doorslaan en in zichzelf was hij dubbel tevreden, dat hij hem die richting kon laten uitgaan. „Onze „Krach” is juist op tijd gekomen,” zei hij dikwijls tegen moeder. In de jaren dat het tweetal nog beiden op school ging en betrekkelijk weinig kostte, was het hem gelukt een nieuw bestaan op te bouwen. Hij was nu als accountant aan verschillende zaken verbonden. Wel konden ze niet zoo onbezorgd leven als vroeger, maar toch was alles beter terecht gekomen, dan het zich. liet aanzien. Zoo hoefde vader Ru zijn studententijd dan ook niet te ontzeggen en kon deze, zy het dan op bescheiden voet, meedoen met de anderen. Tot nu toe studeerde de jongen flink en vader gunde het hem graag, dat hy zich oefende in het scherp debatteeren, als het tenminste niet te bar werd. Trouwens, over Cootje hoefde hy zich niet bezorgd te maken. Broer en zuster waren zeen van Cootje zet zich schrap >eiden op hun mondje gevallen en ze wisten eikaars routen en vergrijpen met waren speurzin uit te vinJen, zoodat hun twistgesprekken een openbaring varen voor de familie* die met open mond luisterde» Hun diverse wandaden, waarvan vader en moeder likwijls niet het minste vermoeden hadden, werden tonder eenige terughouding aan de openbaarheid prijsgegeven, liefst met de beweegredenen er bij, want ze kenden elkaar door en door. Toch waren ze in Jen grond goede vrienden met allerlei gelijke liefhebberijtjes en genoegens en als één vap hen het bij moeder had verkorven, stond steevast de ander er achter om hulp te bieden en waren er geen solidairdere bondgenooten. Voor deze keer liet Cootje hem het laatste woord en ging ze naar beneden, waar de telefoon in de huiskamer stond. Moeder zat met een langen brief in de handen voor haar bureautje, verdiept in de lectuur, maar Ru had zijn boek neergelegd en besteedde openlijk allen aandacht aan zijn zuster, die niets gesteld was op dit bewijs van broederlijke belangstelling, dat niets goeds voorspelde. „Hallo,” zei ze dan ook extra-stijf en kort en dadelijk informeerde Bart — want hij was het werkelijk, die had opgebeld — : „Wat praat je gek, Co! Is er wat?” „Nee, natuurlijk niet!” kreeg hij kregel te hooren, terwijl Ru hardop vond: „Iets liever kan het wel, Coocootje-lief!” Gelukkig was Bart zoo verstandig niet verder te vragen en begon hij met de eigenlijke boodschap, waarvoor hij telefoneerde. „Zeer. Co. waar bliif je? We zitten op je te wach- Cootje zet zich schrap ten, we hadden immers om drie uur afgesproken?” „Alle menschen!” viel ze uit, nu weer geheel op haar ouden toon, „wat ben ik toch een uil! Ik heb er niet meer aan gedacht, zeker door mijn gefiedel! *t Spijt me, hoor, maar ik ben in een oogenblik bij je,” Ze wilde den hoorn al neerleggen, toen hij nog zeil „Breng je viool mee, Co, dan kunnen we nog fijn even repeteeren, als de anderen weg zijn.” „Knal idee, zeg,” gaf ze toe, en ze stak haar tong uit tegen Ru, die vaderlijk zijn hoofd schudde: „Wat een opgewektheid opeens. Was het zooiets leuks, Cootje-mijn?” Moeder keek op alsof ze iets in het midden wou brengen, maar Cootje was al weg. Een oogenblik later was ze weer met de kist beneden en groette om het hoekje van de deur: „Moeder, ik eclipseer als een haas, want ik ben al te laat!” Moeder had blijkbaar toch niets begrepen, want nu vroeg ze, op de viool wijzend: „Waar ga je heen, Cootje?” maar voordat deze kon antwoorden, hield Ru zijn hoofd scheef opzij en vertelde met een hoog meisjes-stemmetje: „Waarheen mijn hartje me trekt! O, Moesje laat me gaan!” „Flauwerd!” schold zijn zuster verontwaardigd; met bliksemende oogen en met een angstigen blik naar moeder, die haar wenkbrauwen bedenkelijk samentrok, zei ze nog eens: „naar jog!” Kaka, de papegaai, volgde alles met zijn kraaloogjes en nu schoot hij verrukt uit: „flauwerd, naar jog, naar jog, naar jog!” Cootje. 4 Cootjc zet zich schrap Kaka was een cadeau van oom Co, toen hij pas in Indië was. Een vriend van hem had hem meegebracht. Moeder had eerst hevig geprotesteerd tegen dezen aanwas van de familie, niet wegens angst voor papegaaienziekte, want daarover werd toen nog niet gesproken, maar om het leven, dat hij maakte. Maar de rest had gesmeekt hem te mogen houden en ze was gezwicht. Kaka mocht blijven en werd de lieveling van allen, niet het minst van moeder, om zijn grappige maniertjes en zijn werkelijk opmerkelijk spreektalent. Ook legde hij groote bedrevenheid aan den dag voor geluiden en deed vader s fluitje precies na. Maar het meest genoten zij als hij hun woorden napraatte en hij toonde een voorkeur voor de minder liefelijke benamingen, waarmee Cootje en Ru elkaar konden bejegenen. Volgens vader was dat heel eenvoudig te verklaren. „Jullie stemmen zijn dan niet bepaald^ zacht en jullie uitspraak laat niets aan duidelijkheid te wenschen over. Daarmee doet Kaka zijn voordeel! Dikwijls was Kaka onbewust opgetreden als vredestichter, want als ze in hun boosheid één van zijn geliefde termen gebruikten en Kaka viel onmiddellijk in, dan was hun slechtste bui gewoonlijk niet bestand tegen zijn ijver en eindigde zoo'n twist dikwijls in een gemeenschappelijke lachbui om het malle dier, dat tot belooning een koekje kreeg. Maar moeder was niet in een stemming om zich door Kaka van haar „apropos” af te laten brengen en eischte een antwoord, dat behoorlijk werd gegeven. „Cootje, kom heelemaal binnen en sluit de deur achter je,” beval ze streng en deze deed het met een blik on Ru. die dit niet had verwacht en Cootje zet zich schrap spijt had. Hij maakte een verontschuldigend gebaar met ^zijn handen, maar Cootje negeerde hem en richt» te zich tot moeder: »Ik ga naar Bart, moeder, er is vergadering van de tooneelclub bij hem aan huis, u weet wel voor de schooluitvoering.” Nog bleef ze staan, want moeder was nog niet tevreden. „Daarvoor heb je je viool toch niet noodig?” Ru s ^ berouw bleek niet van langen duur en het begon in Cootje te koken, toen hij weer een duit in het zakje deed: „Ze moeten toch zeker hun „rondo amoroso” oefenen?” Hoewel hij het zacht prevelde, had moeder het verstaan en haar gezicht werd strakker. „Cootje,” zei ze nadrukkelijk, „je weet, dat ik met gesteld ben op die vriendschap van jou en Bart, we hebben het er al eens eerder over gehad. Als je wilt musiceeren, best, maar zoek dan een meisje uit, dat je kan begeleiden.” „Maar Moeder!” Cootje huilde half, „waarom laat U zich door Ru beinvloeden! Het is heel iets anders en ik heb het zelf niet eens bedacht. Het móét eenvoudig. „De Mop” — haastig slikte ze het m — de rector heeft het bekokstoofd. Hij herinnerde zich van verleden jaar, dat ik viool speel en wilde nu zoo'n nummertje ter afwisseling op het program» ma zetten. En U weet toch ook wel, dat er niemand anders dan Bart is om te accompagneeren. En dan moeten we toch samen oefenen! En waarom u luistert naar dat ónmogelijke jongetje met zijn idote opmerkingen begrijp ik heelemaal niet.” 4* Cootjc zet zich schrap Maar moeder lette niet meer op haar» ze had alleen het begin gehoord en geknikt en was nu al weer bij haar brief. _ Even wierp Cootje nog een boozen blik naar K.u, die beleedigd mompelde: ...... „Ónmogelijk jongetje! Zeg, wat verbeeld JU wel? Jij schijnt den afstand te vergeten, die tusschen jou, schoolkind, ligt en een student! Een tikje meer eerbied zou je niet misstaan, kleine kattekop. Zijn plaagstemming was overgeslagen in een ruziezoekende en hij volgde haar in den gang. Maar Cootje stond hem. Even zweeg ze nog, toen keerde ze zich heelemaal tot hem en zei verachtelijk: „Maar dacht je nu heusch, studentje van den kouden grond, dat wij schoolkinderen ook maar een greintje ontzag hadden voor jullie nieuwbakken juristjes met groote monden zooals jij? Integendeel, we lachen om jullie aanstellerige drukte. Moet je Toetie er over hooren!” . Ze zag zyn gezicht verstrakken en inwendig genoot ze. Het schot was raak! Opzettelijk had ze juist den naam van het Indische vriendinnetje genoemd en het beoogde succes behaald. „Toetie?” herhaalde hij lang uitgerekt, „praten jullie dan wel eens over mij?” „Natuurlijk,” deed Cootje vanzelfsprekend, hoewel ze een schuldig gevoel had, „ik breng trouw alle onhebbelijkheden over, die jij meent je tegenover mij te kunnen permitteeren. Dan haalt ze de schouders op en zegt minachtend: ^ „Wat kan je meer van zoo'n aapje verwachten. Hoe onwaarschijnlijk het haar zelf toeklonk, 1 fA» ua v.ot verhaal en gauw opende ze de voor- Cootje zet zich schrap deur, eer ze zich zou verraden, maar hij volgde haar blootshoofds naar buiten om meer te hooren. „Cootje?” smeekte hij nu heel onderdanig, maar ze vond het goed voor hem dat hij een lesje kreeg en haar voordeel voelend bracht ze hem meteen iets voor de toekomst bij» „Je hebt natuurlijk niet veel kans op een introductiekaart voor onze fuif, als ze dit hoort. Dat snap je wel.” Nonchalant had ze het er uitgegooid en als een havik vloog hij er op aan. „Stel je niet zoo allemachtig pedant aan, kind! Al zitten jullie nu in het bestuur, dan hebben jullie nog niet alles te zeggen. Als ik mijn geld betaal, krijg ik een kaart, net zoo goed als een ander. Maak je niet belachelijk van pure opgeblazenheid!” „O ja, krijg jij die kaart?” Ze hoonde hem nu openlijk. „Dan weet je er een schijntje van, Rudolf Hoevelink. We hebben dit jaar een nieuwe regeling getroffen en maken er een soort schrikkelfuif van. Dus de meisjes vragen de jongens en daar je niet bijzonder in den pas staat bij mijn vriendinnen, die reuze solidair zijn, kon je er wel eens leelijk naast grijpen. Je kunt dan zonder meisje gaan, natuurlijk, maar dat lijkt me voor zoo'n hoog personage als jij bent wel erg vernederend.” Hij staarde haar aan bij dit nieuwtje, dat hij heelemaal niet had verwacht. Ze had hem nu, waar ze hem wou hebben, want het was een geduchte tegenvaller voor hem. Hij zag in, dat ze hem de waarheid had verteld over de schrikkelfuif en hij was als was in haar handen. Cootje zet zich schrap „Zal ik je even wegbrengen, Co,” bood hij galant aan, „dan draag ik je vioolkist.” „O, Ru,” lachte ze nu weer in haar humeur, want nooit bleef ze lang boos, „sloof je maar niet zoo uit voor je zuster,” en genoeglijk vervolgde ze: „Vrees maar niet dadelijk het ergste, Rudolfot Als je je behoorlijk tegen mij gedraagt, doe ik misschien nog wel een goed woordje voor je bij iemand, die ik niet nader zal aanduiden,” en met een luchtigen groet reed ze weg. Ze wist, dat ze voorloopig niets van hem te vreezen had, want hij was één van de velen die de knappe Toetie aanbaden, tot nu toe zonder een schijn van kans voor wie dan ook. Toetie's aard en karakter waren totaal in strijd met haar uiterlijk van volwassen dametje. Niemand vond het onaangenamer dan zijzelf, dat men haar overal voor ouder aanzag, dan ze was. In haar hart was ze nog een echt kind, leuk en ongedwongen net als Coot je en ze vond „wee gedoe” en „mal geflirt” uit den hooze. Ze had dan ook allang met Cootje besproken, dat ze Ru tot partner zou vragen. „Zoo neutraal!” had ze met haar rollende R's verklaard, „de broer van mijn beste vriendin. Hij kan zich niets inbeelden.” Maar dit heerlijk feit hield Cootje uit paedagogische overwegingen nog een tijdje geheim voor den hunkerenden Ru, want eerst moest ze nog voordeel halen uit zijn onzekerheid. Opeens grinnikte ze hardop van plezier, toen ze zijn angstig gezicht weer voor zich zag en zich zijn plotselinge beleefdheid herinnerde, maar toen werd ze somber. Ze dacht aan moeder's ergenis, toen ze Cootje zet zich schrap hoorde dat ze naar Bart ging en bij hem bleef studeeren. Heusch, haar eigen plezier was er al heelemaal af en het was op dezen onschuldigen jongeling, dat ze onwillekeurig haar ontstemming wreekte. Ze was stijf en onaardig, zoodat hij stiller en stiller werd. Later, toen de anderen naar huis waren, vergat ze het en werd het even goed tusschen hen. Het samenspel ging beter dan ooit en enthousiast riep ze uit: „Hè, Bart, je zult zien, dat het nog goed wordt 1” Juist kwam zijn moeder binnen, die haar stijf begroette en ook Cootje was als altijd tegenover mevrouw van Ommen haar ongedwongen eenvoud kwijt. Ze voelde, dat deze evenzeer tegen hun vriendschap gekant was als moeder, die het laatst op een avond openlijk had uitgesproken. „Mevrouw van Ommen ontwijkt me bepaald den laatsten tijd. Ze was wel nooit erg beminnelijk, maar nu negeert ze me, als het kan en is op het randje van onbeleefd. Net of ik dat gedoe van jullie niet met leede oogen aanzie. *t Hindert niemand meer dan mij.” De tranen waren Cootje in de oogen gesprongen. „Waarom zegt U zoo minachtend „gedoe”, moeder? Bart en ik zijn heel gewoon vrienden,” had ze gestotterd, maar moeder deed of ze het niet hoorde en ging door: „’t Geeft aanleiding tot praatjes en ik wou, dat je je meer met je vriendinnen bemoeide.” Cootje wist niet wat ze hierop moest zeggen, maar toevallig was vader erbij en deze schoot haar te hulp. ..Overdriif ie niet wat. Martha en 7Ïp rnn'n Cootje zet zich schrap kindcrvricndschap niet wat al te ernstig in? Vergeet niet» dat ze al deze jaren bij elkaar in de klas hebben gezeten.” Maar toen was moeder echt boos geworden. Sinds hun moeilijkheden en hun verhuizing naar Woudseinde nam ze alles veel zwaarder op dan vroeger en op haar vingers had ze afgeteld» hoeveel van die zoogenaamde vriendschappen op echte verlovingen waren uitgedraaid» die tenslotte weer waren verbroken tot groote ellende van de betrokkenen. Hier had Cootje willen ontsnappen» maar een strenge blik van moeder hield haar terug» zoodat ze de rest ook moest aanhooren. „En verder vind ik het speciaal voor Cootje heel verkeerd. Laat ze liever haar vollen aandacht hij haar werk hebben.” Vader had een bedarende hand op Cootje’s trillenden arm gelegd» maar toch had ze zich niet kunnen beheerschen. Ze vergat heelemaal» wat de aanleiding was geweest en tusschen groote snikken door had ze uitgeroepen: »»Ik doe toch heusch mijn best» moeder!” Meteen had ze zich losgerukt uit vader’s greep en was naar hoven gehold» waar ze het op haar bed uithuilde over deze vreemde moeilijkheden. Moeder was haar dadelijk gevolgd en ze was dolblij» dat alles weer goed tusschen hen werd en stil had ze naar moeder geluisterd: ,,Vader had liever gewild, dat ik er niet over gesproken had, Cootje, maar zie je” — voor het eerst had moeder haar als een volwassene behandeld — „ik heb de laatste jaren zooveel teleurstellingen ondervonden, dat het me moeilijker valt dan Cootje zet zich schrap vroeger om de toekomst, ook voor jou, licht in te zien.” Cootje was tevreden geweest met dien uitleg, maar er was toch iets blijven hangen van moeder’s woorden en het maakte haar bevangener tegenover Bart, die niet begreep, waar die vreemde buien opeens vandaan kwamen. Ook nu bij het afscheid was ze kort en stug, zoodat hij even haar hand greep en verbaasd vroeg: „Cootje, wat is er toch? Als je ergens boos over bent, zeg het dan liever!” Maar kattig, zooals haar natuur anders niet was, rukte ze zich los en haar eenig antwoord was een bits: „Doe niet zoo mal, ik heb niets.” Hij werd bleek en minstens even ijzig als zij. Wel liet hij haar uit, maar hij bood niet aan haar weg te brengen, zooals anders, wanneer hij beleefd haar kist droeg. Zoodra de deur tusschen hen dicht was, had ze al spijt van haar onaardig gedrag en graag had ze aangebeld om het weer goed te maken, Bart zou het wel begrijpen, maar ze durfde niet. Stel je voor, dat zijn moeder juist door de gang liep en vroeg waarom ze terug kwam. Huiverend wendde ze zich af, boos op de heele wereld, maar het meest nog op zichzelf. Terneergeslagen stapte ze op haar fiets, toen er eensklaps iets wits naast haar opdook en ze vriendelijke pootjes op haar rok voelde. Meteen was ze al het nare vergeten en hurkte naast haar fiets neer op den grond. „Boms!” zei ze hartelijk, „jij lieve kleine stoute Boms!” Want het was haar kleine ruierharive terrior Aio Cootje zet zich schrap baar blijkbaar op den heenweg al was gevolgd en die nu heel geduldig had zitten wachten tot het zijn meesteres behaagde weg te gaan. Het stukje staart, dat alles was waarop Boms kon bogen, kwispelde enthousiast, zijn tongetje kwam er aan te pas en de ontmoeting deed aan geen van beide zijden iets aan beleefdheid of hartelijkheid te kort, hoewel Bomsje haar een beetje schuldbewust met zijn mooie bruine oogen aanzag. Hij wist heel goed, dat hij eigenlijk een standje had verdiend, want die wandeling op zijn eentje was iets, dat hem streng verboden was. Eén van zijn vaste gedragsregels was, dat hij niet verder mocht gaan dan het hek van de „Wigwam”, ook al stond het open, terwijl als het dicht was een sprong er over naar de vrijheid een kleinigheid was voor het sportieve Bomsje. Maar het was hem flink ingepeperd, dat het verboden was en om een heel grondige reden. Hoe lief hij ook tegen menschen was, onder de vele honden, die het dorp telde had hij menigen doodsvijand en daar zijn moed zooveel grooter was dan zijn krachten had hij het al dikwijls moeten afleggen met schadelijke gevolgen. Menig lidteeken onder zijn dikke haarvacht kon daarvan getuigen, maar dat verhinderde hem niet om telkens weer op de minste uitdaging in te gaan met een animo, die de moeite waard was om te zien. Zijn gevaarlijkste vijand was wel de groote gele hond, die niet ver van hen af woonde en die wederkeerig een geweldigen hekel had aan den kleinen Boms. Daarom mocht hij niet meer alleen op het pad, want dan kon hij zijn vechtlust niet beteugelen, terwijl hij op een vermanend woord van een der huisvenooten zich als een gentleman terugtrok en Gootje zet zich schrap Janus' gekromde beleedigingen onbeantwoord liet en alleen maar een inwendig geknor deed hooren. Maar Cootje kon het niet over haar hart verkrijgen om hem zijn verdiende standje te geven. Hij had haar zoo heerlijk in haar evenwicht teruggebracht en niet te vlug fietsend, om Bomsje gelegenheid te geven hier en daar gezellig wat te snuffelen, ging ze in een geheel andere stemming naar huis en kon ze aan de prettige dingen denken, die deze middag haar ook had gebracht. Toen ze den vorigen keer in de stad hadden vergaderd met het volledige bestuur en de hulpcommissie bij elkaar, had Bart hun verteld, dat „de Mop" hem alleen had geroepen in zijn kamer. Hij had bij die gelegenheid natuurlijk plechtig „den rector" gezegd, want ze hielden zich op vergaderingen keurig aan de vereischte vormen. Wel had hij bekend, dat hij even was geschrokken en vlug bij zichzelf nagegaan of er een minder aangename particuliere reden voor dit onderhoud kon zijn, maar het bleek, dat hij werd meegevoerd in zijn hoedanigheid van voorzitter der vereeniging. De rector had willen weten welk stuk men tenslotte ging opvoeren en Bart had hem uitgebreid verteld van hun plannen en hoe één van de leeraren zich al had aangeboden om bij de regie behulpzaam te zijn. De rolverdeeling had nog niet plaats gevonden, maar daarvoor was nog tijd genoeg en dat wilden ze ook liever doen in overleg met den regisseur. De rector had bij dit alles welwillend geknikt. Hij vond, dat ze het netjes opknapten, maar tenslotte was hij nog met een eigen voorstel voor den dag gekomen, dat hij hun in overleg gaf. De avond was bedoeld voor de heele school, de lagere Cootjc zet zich schrap zoowel als de hoogere klassen en nu het stuk, dat ze hadden uitgekozen, nogal zwaar en ernstig was, leek het hem niet ongeschikt om het te laten volgen door een aardig vroolijk ding, vooral met het oog op de jongeren. De heele avond was toch niet gevuld en er bleef tijd over om iets in te, lasschen. Misschien kon het bestuur nog beslag leggen op een vlot stukje, waarin vooral véél leerlingen kleine rolletjes te vervullen kregen, waardoor ze zich meer één met hun vereeniging gingen voelen. „Het werkt zoo animeerend, nietwaar Van Ommen," had hy zyn speech besloten, „wanneer men zelf iets mag presteeren en voor een paar enkele woordjes hoeft men met dadelijk een „rasartist te zijn, zooals voor jullie zware drama." Lachend had hij gewenkt, dat het onderhoud was afgeloopen en met een beleefd instemmend gegrinnik was Bart afgedropen. Maar later hadden ze moeten toegeven, dat „de Mop” het nog niet zoo kwaad had ingezien en dat een luchtiger stukje tot besluit lang niet onaardig zou zijn. Maar toen kwam de groote moeilijkheid. Waar haalde je pardoes zooiets vandaan, dat niet afgezaagd was en de lachspieren een beetje in beweging kon brengen. Hoofdschuddend en bedenkelijk hadden ze elkaar aan zitten kijken, tot Ernst opsprong en beweerde een reuzen idee te hebben, zoomaar plotseling aan zijn brein ontsproten. „Vooruit, zeg op," spoorde de voorzitter hem weinig beleefd maar heel verlangend aan. „M'n zusters," bij het noemen van deze familieleden trok hij als altijd een gezicht alsof hij een bittere pil moest doorslikken, „kennen Dr. Woordeman nog van vroeger. Ze weten, dat ze jaren lang Cootje zet zich schrap een niet onverdienstelijk lid van een tooneelclub is geweest en in haar studententijd heel dikwijls is opgetreden. Zelfs beweren ze, dat ze toen zelf stukjes schreef om in besloten kring op te voeren. Die zal ze, dunkt me, wel ergens hebben bewaard. Wat vinden jullie ervan, zullen we een poging in die richting wagen ?** Vragend had hij den kring rondgezien, lang niet zeker hoe ze het zouden opvattten, maar hij had een uitbundig succes geoogst met zijn voorstel. Rita was nog steeds het onderwerp van aller bewondering, ook bij de jongens, en ze vonden het leuk om haar in hun doen en laten te betrekken. Toen werd er overlegd wat de beste manier was om haar te benaderen en na ettelijke besprekingen werd Cootje afgevaardigd om de leerares over dit onderwerp te polsen. „Ze mag jou graag, sinds dat allercharmantste optreden van je in haar eerste les,” beweerde Ernst hoonend, maar toen werden ze weer ernstig. „Schrijf haar een net briefje en vraag wanneer je haar eens kunt spreken, maar zet de reden van je verzoek vast uiteen/* had Loekie wereldwijs aangeraden, „dan weet ze waarover het gaat en kan zich prepareeren op een nette weigering als ze geen lust heeft zooiets te beginnen. Wil ze het wel, misschien dat ze haar gedachten erover laat gaan, wat geschikt is voor ons, zoodat je kant en klaar terugkomt.** „Bravo, Loekie!** juichten de anderen haar toe en „Loekie is een wonder,** was Gerrit*s eenige bijdrage van dien middag en welwillend beukte Bart hem op zijn schouder: „Rederijker moest je worden van beroep, dikke!** Cootje zet zich schrap Bij deze voorbereidingen hadden ze niet veel aan hem, hij was het altijd roerend eens met de gedach~ ten van den vorigen spreker zonder zelf ooit een nieuwe te opperen, maar als er later gesjouwd moest worden met de decors of de electrische verlichting deed het niet, dan was het deze stille in den lande, die dingen opknapte waarvan de anderen geen aasje verstand hadden en die het werk van drie verrichtte» Cootje was verrukt, dat zij was gekozen om het met Dr. Woordeman in orde te maken» Ze stuurde haar, zooals Loekie had aangeraden een keurig briefje en als antwoord werd ze bij de leerares op de thee genoodigd» Het werd volgens Cootje een zalige middag» Ze had heel gewoon en gezellig bij Rita op haar kamer gezeten en was onthaald op thee met koekjes en lekkere bonbons, en ze had vol bewondering rond gekeken, want Rita had zich met smaak ook voor haar korte verblijf ingericht» Voordat ze later over het punt in kwestie kon spreken, moest Cootje eerst uitwijden hoe leuk, hoe mooi en hoe smaakvol alles was geweest. Het mannelijk deel van het bestuur was ongeduldig geworden door haar lange verhalen over een engel van een kloostertafel en een dot van een tinnen bord, zoodat Bart tenslotte met zijn voorzittershamer was gaan kloppen en haar quasi terechtwijzend had toegevoegd; „Ter zake, juffrouw Hoevelink, ter zake. De uiterlijke omstandigheden interesseeren het comité niet. Wat deelde de dame in kwestie U mee over ons verzoek ?” „Nou ja,” had ze zich kinderlijk verdedigd, „ze is ook zoo lief!” Cootje zet zich schrap Maar toen had ze zich werkelijk aan het zakelijke gedeelte gewijd. Het bleek dat Ernst hun den allerbesten raad had gegeven en dat zijn zusters voor eenmaal van nut waren geweest, want ze hadden juist aan het goede kantoor geklopt, Dr. Woordeman had haar oude liefde voor het tooneel nog niet verloren en was bereid hen te helpen. Ze had nog een geschikt stukje liggen en had haar zuster al geschreven om het op te zenden, „Dan kunnen jullie het eerst eens lezen en vinden jullie het minder geschikt, zeg het dan vooral eerlijk, want dan zoeken we iets anders,” had ze eenvoudig gezegd. En nu dezen ochtend na school, was ze op een genoeglijk drafje heel amicaal op Cootje afgestoven, net toen deze wou wegfietsen en had haar een rolletje getypte vellen in de handen geduwd, „Daar,” hijgde ze, „heb je één van mijn meesterwerken,” Ironisch trok ze de wenkbrauwen op en vervolgde: „Ik hoop dat je niet teveel schrikt, als je het doorleest.” Cootje had haar nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen tot ze thuis was en in den trein had ze het al verslonden, terwijl Loekie voor eenmaal dikken Gerrit in den steek liet en over haar schouder meelas. Ze waren het samen eens, dat het geknipt was voor een schooluitvoering. Net wat de bedoeling was, want het bleek een grappig eenvoudig schetsje te zijn, waarin veel menschen kleine rolletjes hadden te vervullen, die niet teveel talent vereischten. Op de vergadering van dezen middag hadden ze geen tijd gehad het verder te bespreken en hadden ze Cootje zet zich schrap nog gauw besloten om dien avond weer bij Ernst samen te komen» Cootje en Loekie konden om de beurt een bedrijf voorlezen, zoodat de anderen een indruk kregen hoe het klonk als het werd gesproken. Hier grinnikte ze opeens bij de gedachte aan de bijeenkomst bij Ernst, want ze begreep, dat hij heel wat te hooren zou krijgen van zijn zusters en dat ze zich er zeker mee zouden bemoeien, wat hij altijd vreeselijk vond. De anderen vermaakten zich dan kostelijk, als hij van leer trok en de zusters het veld moesten ruimen. Het was vrij laat, toen ze thuiskwam, want ze had terwille van Bomsje een omweg gemaakt en de laan vermeden, waar Janus met het slechte humeur woonde en toen ze de „Wigwam” in het zicht kregen, zagen ze Ru midden op den weg staan, die angstig in alle richtingen tuurde en floot en riep. Bomsje stak zijn kop in de hoogte, luisterde en jankte. Hij begreep heel goed, dat dit andere teergeliefde lid van de familie hem zocht en met wilde sprongen holde hij nu gauw vóór Cootje’s fiets uit, rende op Ru toe en zette met overmoedige vrijpostigheid zijn vuile pootjes op diens pak. Dat was zijn manier om excuses te maken voor het uitstapje op eigen risico en Ru trad al even weinig paedagogisch op als het vrouwtje, want ook door hem werd Boms aangehaald alsof hij een heldenfeit had verricht, zoo blij was de haas, dat hun kleine drukteschopper ongedeerd van zijn zelfstandigen zwerftocht was teruggekomen en geen fatale ontmoetingen met één van zijn vijanden had gehad. Ook de begroeting tusschen broer en zuster was heel vriendschappelijk. Ze waren allang verzeten, dat ze *s middags gekibbeld hadden en als- Cootje zet zich schrap of ze als de beste vrienden uiteen waren gegaan, vertelde ze hem alles van hun vergadering en ook van hun plan om dien avond naar Ernst te gaan. Vol belangstelling luisterde Ru toe, want zijn oude school was hem nog heel dierbaar en eensgezind stonden ze bij elkaar, terwijl Bomsje, als de verpersoonlijkte gehoorzaamheid aan hun voeten ging liggen* In de familie was de onderlinge verhouding van Co en Ru iets, dat men nog steeds niet goed begreep. Het eene oogenblik vocht dit stelletje als kat en hond, dan gunden ze elkaar niets en deden ze of ze de grootste vijanden waren voor wie verzoening een onmogelijkheid was en even later waren ze alles vergeten en gedroegen zich als dikke vrienden en hadden ze samen van allerlei te behandelen, waarvan de anderen niets mochten weten. Moeder kon nog nooit wennen aan hun luidruchtige ruzies en vreesde altijd voor echte ongelukken, maar vader nam er niet de minste notitie van, als er weer zooiets woedde. „Laat ze,” raadde hij moeder aan, „het schijnt een serie kinderziekten te zijn, waar ze doorheen moeten. Als je 't maar rustig laat betijen, is het het eerste afgeloopen!” Toen Ru nu hoorde van het voorgenomen bezoek aan Ernst, imiteerde hij dadelijk diens oudste zuster Bé-tje, die altijd hoog en zenuwachtig lachte zonder de minste aanleiding. „Wel, wel, hebben we daar Ernie’s club eens, ha, ha, wat aardig, bui-uitengewoon! En er zijn ook meisjes bij, ha, ha! Wie van jullie is nu Ernie’s girl-friend? Ha, ha, kom, neem zijn zusje maar in vertrouwen!” *t Was werkelijk eenig gedaan en nadat Cootje jootje. o Cootje zet zich schrap haar lachtranen had afgedroogd, stelde hij haar voor: „Toe, Co, neem me vanavond mee als je secretaris of in mijn functie van oud-bestuurslid. Je zult zien, ik word de lieveling van het trio en doe nieuwe stof op voor jaren. Het is j e gelegenheid t" Maar Cootje weigerde pertinent hierop in te gaan en ze gaf hem haar geldige reden. „Nee, Ru, dat doe ik in geen geval. Ernst vindt het zelf naar genoeg dat ze zoo gek doen. Dat zie je aan zijn gezicht en dan vind ik het echt gemeen om er den draak mee te steken, want we zijn toch zijn vrienden. Hij heeft er heusch al meer dan genoeg last van. Vind je niet, dat ik gelijk heb?" „Cobus," stemde Ru royaal toe, „je hebt het grootste gelijk van de vischmarkt en ik vind het verduiveld netjes van je, dat je voor je vrienden opkomt." Hij floot Bomsje, die het onderhoud te lang was gaan vinden en met zijn drieën gingen ze naar binnen, waar moeder juist op de gong wou slaan om het etensuurtje aan te kondigen. HOOFDSTUK III COOTJE DOET DOM 's Avonds liep Cootje op haar eentje naar Ernst’s huis. Toen ze haar fiets wilde pakken bleek het, dat haar band was leeggeloopen en zelfs met behulp van Ru konden ze er geen lucht inkrijgen. „Loopen is het parool, meisje,” beklaagde Ru haar, „enfin, je zult er van opslanken!” Maar Cootje gaf het niet op, haar laatste hoop was op moeder gevestigd. Ze ging gauw vragen: „Moeder mijn band is lek, mag ik nu op uw fiets?” Deze keek van haar stopwerk op en schudde beslist het hoofd: „Nee, Cootje, dank je wel, daarvoor is hij mij te goed.” Dat was maar al te begrijpelijk, want het was gaan stortregenen en moeder wist hoe ze dan met hun karretjes omgingen. Niemand was gesteld op zoo’n nat troepje in zijn gang, zoodat ze den heelen avond buiten in den tuin stonden, wat niet zoo erg was voor Cootje’s eigen mishandeld ros, maar waaraan ze haar eigen netjes onderhouden eigendom niet graag waagde. Er zat dus niets anders op voor Cootje dan om haar beenen te gebruiken, wat ze 5 Cootje zet zich schrap voor dergelijke tochten een ramp vond, die tijdroovend was» Mistroostig ploeterde ze in haar hooge regenlaarzen door de lanen, die in modderpoelen waren herschapen en ongewoon voor haar doen, verlangde ze terug naar de stad, waar je tenminste niet zoo’n overvloed van slik aantrof als in hun dierbaar dorp» Het verwonderde haar een beetje, dat ze Bartas fluitje niet voor hun huis had gehoord, want gewoonlijk fietste hij graag dat eind om, dan konden ze samen gaan en had ze gebruik kunnen maken van zijn bagagedrager» Maar ze begreep, dat hij het naliet, omdat ze *s middags zoo ongemotiveerd onaardig tegen hem was geweest» Bart liet nu eenmaal niet met zich spelen, dat wist ze, en onwillekeurig schokte ze even met de schouders, het erg moeilijk vindend om het iedereen naar den zin te maken» Nu zou moeder weer tevreden zijn, als ze het wist, maar Bart had ze gekwetst en dat vond ze echt naar» Toen ze er bijna was, doemden twee lichtjes achter haar op en werd ze ingehaald door Loekie enGerrit, terwijl ook op hetzelfde oogenblik Bart opdook uit den kouden mistigen regen en ze dus alle vier tegelijk aankwamen» Ernst, die hun drukke stemmen herkende, deed al open eer ze hadden gebeld en nam ze mee naar de huiskamer, waar Bé-tje, Fré-tje en Greetje zich druk maakten met theeschenken en al dadelijk begonnen met koekjes te presenteeren. „Hè,” dacht Cootje even bij zichzelf, „ik wou, dat Ru het meemaakte» Wat zou hij vanavond zijn repertoire heerlijk kunnen uitbreiden!” Cootje zet zich schrap Want steeds klonk het weer: „Ernie, jongetje, zie je dan niet, dat Loekie nog thee wil,” of „maar foei, Ernie, nu vergeet je je vriendje Bart met de koekjes, waar zijn je manier" tjes van gastheertje?” Ernst deed zichtbaar zijn best om het te ver" dragen, maar eindelijk verloor hij zijn geduld en viel ruw uit: „Zeg, krassen jullie nu haast op? „Na het eerste kopje,” hebben jullie beloofd. Schiet dus op, als je blieft, het is hier geen ouwe-juffrouwenkransje!” „O, Ernie I” Op drie tonen van gekwetste verbazing werd zijn naam geuit, maar hij liet zich niet vermurwen en nam zijn toevlucht tot brute kracht. Hij duwde hen eenvoudig de deur uit, die hij met een nijdigen knars achter hen op slot draaide, „Ziezoo,” zei hij zichtbaar voldaan en hij knikte zoo triomfantelijk, dat de anderen nu vrij-uit durfden lachen. Het was dan ook een komisch gezicht geweest, toen de forsche jongen zijn drie tengere zusjes gemakkelijk de baas werd. Zelf deed hij mee, maar vond toen vergoelijkend: „Ze doen wel gek, maar ze zijn toch heusch dikwijls reuze geschikt, maar zie je, in hun oogen ben ik nog steeds drie jaar. Och, en gewoonlijk laat ik hen hun gang gaan; alleen soms wordt het me te bar...” „En komt de brute kracht er aan te pas,” vulde Loekie aan. Cootje zag eens naar den jongen en begreep hoe moeilijk dit voor hem was om te bekennen. „Je ziet zoó, dat ze echt dol on ie ziin. Ernst.” zei Cootje zet zich schrap ze met klem, en even knikte hij dankbaar tegen haar, terwijl hij dacht: „Cootje is toch lief!” Maar toen werden de persoonlijke dingen opzij geschoven en kwam het onderwerp van den avond aan de orde. Cootje zwaaide opgewonden met de getypte vellen en ze spraken af, dat zij het eerste bedrijf voor zou lezen. Tegen het eind zou ze wel ongeveer schor zijn en dan kon Loekie invallen en het tweede voor haar rekening nemen. Cootje kreeg nog een kopje thee en een extra bonbon en begon: „Het stuk heet „de Erfenis” en bestaat uit twee bedrijven. Er spelen in mee, laat ik eens kijken, nou wel negen a tien personen. Enfin, jullie zult het wel merken.” De anderen zetten zich tot luisteren en langzaam en duidelijk las ze het begin. Zonder onderbreken ging ze verder en na het laatste woord leunde ze achterover, best tevreden over haar verrichtingen en knabbelde aan een koekje, dat Ernst haar haastig aanbood. Ze keek de anderen eens aan, maar voordat iemand iets zei verzocht Bart: „Toe, Loekie, ga dadelijk door, anders worden we teveel afgeleid en we moeten het in zijn geheel beoordeelen.” Gehoorzaam nam Loekie de papieren van Cootje over en op haar beurt trachtte ze het stukje tot zijn recht te doen komen. Eindelijk wierp ze het bundeltje met een slag op tafel, maar nog bleef het verder even stil. Toen begonnen ze allemaal tegelijk te praten, maar dat zaf geen resultaten en Bart timmerde een flinke Cootje zet zich schrap partij met zijn voorzittershamer en vroeg dringend: „Een beetje kalmte» Ieder moet om de beurt zijn meening te kennen geven,” en van de rij af begon hij te vragen. Het bleek, dat het stuk met groote eensgezindheid geschikt werd geacht om opgevoerd te worden. Het was luchtig en vlot met verscheidene kleine rolletjes en dus net hetgeen ze zochten. „Maar nu de bezetting,” peinsde Ernst hardop, want dat beloofde nog veel moeite, omdat de beste krachten al in het andere stuk meespeelden. Maar Loekie wist raad en viel hem in de rede: „Natuurlijk wordt Cootje Maud, de hoofdpersoon. Ze is er reuze geschikt voor. Ik zie haar al hautain als Maud optreden!” Cootje wilde het niet dadelijk en kwam er tegen op: „Onzin,” vond ze, „waarom ik? Iedereen weet, dat jij eenig speelt, Loek, en je levert het hem vast veel beter. Jij hebt bepaald tooneelbloed.” „O ja,” stemde deze zonder de minste verlegenheid toe, „dat beweer ik ook niet. Maar ik kan me mijn dikken Gerrit heusch niet voorstellen in de rol van dien Don Juan van een Rein. Daarvoor moeten we een jongmensch zonder verlegenheid hebben, slank en vlot. Dit is de reden, dat ik me niet als jou concurrente op werp, want in Bart heb je een pracht tegenspeler, net wat het stuk vraagt.” „Dat is waar,” vond nu ook Ernst het tweetal keurend, „Co en Bart moeten het zijn,” en ook Gerrit’s echo klonk: „Loekie heeft gelijk.” Bart zelf had het rustig aangehoord, hij zei geen ja en geen nee en ook Cootje deed er het zwijgen toe. Ze moest het eerst verwerken. Alles wat ze over Cootje zet zich schrap haar vriendschap met Bart te hooren had gekregen, kwam haar voor den geest, ze werd er vuurrood van en huiverde» Opeens sprong ze wild op van haar stoel en met trillende stem gooide ze er ademloos uit: „Dank je lekker, ik doe het niet. Daar!” Met groote oogen staarde Loekie het vriendinnetje aan, dat zich naar haar idee nutteloos opwond. „Wat mankeert jou opeens, Co?” vroeg ze. „Waarover maak je je zoo druk? Wil je die Maud-rol niet vertolken?” „Vind je die rol niet leuk, Co? Hij is anders net iets voor jou,” kwam nu Ernst rustig met zijn meening. Ze keken haar allemaal aan en moeilijk nu hakkelde ze: „Jawel. Jawel, maar, maar... ik wil hem niet met Bart!” „Dank je,” zei deze kort maar heesch en nu drong het pas goed tot haar door, wat ze hem had aangedaan met al die anderen er bij. Hoe vreeselijk onaardig en ruw moesten hem haar woorden hebben toegeklonken, terwijl hij de reden niet kende, die er haar toe dwong. Hij dacht nu alleen maar, dat ze wel de „Maud” wou spelen, als hij alleen de „Rein” maar niet was. Ieder ander was haar goed... het was of ze hem een klap in het gezicht had gegeven en geschrokken viel ze op haar stoel terug, onmachtig om het weer goed te maken. Ook de anderen waren stil geworden door dezen toon van disharmonie, die gewoonlijk niet in hun clubje voorkwam. Loekie keek eens onderzoekend naar Cootie. wat had ze vanavond? Het was niets Cootje zet zich schrap voor haar om op te spelen en zoo overdreven te doen. Ze was toch beste vrienden met Bart, was het dan zoo erg om die rol met hem te spelen? Ze stelden twee jongelui voor, die door een misverstand gescheiden werden, dat later werd opgelost, zoodat ze een paartje werden. Natuurlijk was er een aandoenlijke „close-up”, maar die nam heusch maar een klein plaatsje in en Bart zou er geen misbruik van maken. En trouwens, het was immers allemaal comediespel, wie maakte dan zoo’n scène? Eerst wilde ze er nog iets van zeggen, maar ze zag hoe verraderlijk het om Cootje’s mond trilde en ze begreep, dat deze een huilbui nabij was. Ze zocht daarom niet verder naar beweegredenen, maar als een goede vriendin wierp ze zich in de bres en leidde de zaak in een andere richting. „Nou ja, kindertjes, dat heeft ook geen haast en is van later zorg. De hoofdzaak is dat we zeker zijn van een goede Maud, want daarmee valt of staat het heele stuk. Co speelt haar en daarmee is de zaak gezond. De rest zoeken we later op ons dooie gemakkie uit. We moeten toch eerst de diverse rollen nog overtypen en een lijstje aanleggen van geschikte lui, die daarvoor in aanmerking komen, 'k Denk zelfs dat „de Mop” een stem in het kapittel wil hebben en dan heeft hij meteen de meerderheid, is dat zoo of niet?” Het pijnlijk oogenblik was voorbij, ieder had weer wat te zeggen, maar' Cootje voelde zich ellendig en durfde Bart’s kant niet meer op te kijken, nadat ze even zijn bleek verbeten gezicht had gezien. Hoe kon hij ook weten, dat ze het niet persoonlijk tegen hem had bedoeld, maar dat ze bang was voor Cootje zet zich schrap plagerijen als ze nu juist die paar scènes met hem moest spelen. Natuurlijk maakten de anderen dan bedekte toespelingen en daar zag ze tegen op. Maar dat niet alleen. Steeds moest ze denken aan de tweede voorstelling op Zondagmiddag, als de ouders en familie in de zaal zaten toe te kijken. Ze kon zich moeder’s gezicht al voorstellen, als deze haar 's avonds thuis ontving en als er dan commentaar werd geleverd op die ellendige „close-up”! Maar hoe kon zij^ dat Bart aan zijn verstand brengen. Dat waren nu juist de dingen, die ze heelemaal niet tegen hem durfde zeggen, maar die haar de haastige onaardige woorden hadden ontlokt. „Leer je je rol al?” informeerde Ernst, toen ze ongewoon stil was en ze probeerde over haar gedrukte stemming heen te komen en sloeg over in het andere uiterste. Ze lachte en praatte nu extra druk. In geuren en kleuren kwam een mal verhaal over Kaka, dien ze allen kenden en bewonderden. Ze vertelde, dat hij zijn kooi zoo stuk had gebeten, dat zij noodig gerepareerd moest worden. Het kon onmogelijk langer worden uitgesteld. De koperslager had beloofd het werk in één dag af te maken, omdat Kaka geen reserve woning had en ’s morgens vroeg kwam hij de kooi al halen. Maar toen kwam de groote moeilijkheid, waar ze Kaka zoolang moesten opbergen; overal kon hij kwaad en tenslotte had moeder de heele badkamer uitgeruimd en daar huppelde hij onwennig rond, want hij miste zijn stokje erg en vond het onplezierig, plat op zijn pootjes te moeten loopen. Moeder keek nog eens goed rond en meende, dat ze hem veilig kon achterlaten, maar na een uurtje ging zp nog eens naar hem kijken en nam een koekje mee Cootje zet zich schrap om hem in zijn eenzaamheid te troosten* Hij ontving haar met zijn kopje scheef opzij en verzekerde haar zelf dadelijk: „Kaka zoet,” want hij wist best, dat het tegenovergestelde het geval was* De heele badkamer lag dan ook vol kleine stukjes gummi* Met zorg had hij den grooten dop, die diende om de deur tegen te houden, zoodat hij den muur niet beschadigde, uit elkaar geplozen en den buit overal heen doen stuiven, tot in het bad! Cootje had het verhaal levendig verteld en het met gebaren onderstreept en alle toegewijde bewonderaars van Kaka had het echt vermaakt* Alleen Bart’s gezicht bleef als een strak masker en Cootje had tenslotte de grootste moeite om zich goed te houden* Later in den gang kon ze niet eens genieten van Ernst’s zusters die met z’n drieën kwamen aanstuiven bij het afscheid nemen en die weer om de beurt Ernst aan zijn plichten herinnerden* „Ernie!” kirde Bé-tje, „help de meisjes toch met hun mantels,” terwijl Greetje vond: „Ernie, zie je niet, dat Loekie haar handschoenen nog niet heeft?” Tenslotte zuchtte Fré-tje nog: „Ons broertje kan nog niet met dametjes omgaan,” zoodat het ongelukkige slachtoffer in komische wanhoop zijn vingers in de ooren stopte en heelemaal niet meer behulpzaam was bij wat dan ook, maar zijn zusters liet begaan* Loekie schaterde hardop van het lachen tot verbazing van Greetje, maar toen de voordeur achter hen dichtviel, trok ze gauw Cootje in het donker naar zich toe en fluisterde dringend: Cootje zet zich schrap „Cootje, kind, maak het weer in orde met Bart. Hij ziet er echt zielig uit en heeft er alle reden toe. 't Was meer dan erg om hem bij ons allen zoo sneu te maken en ik snap niet wat je bezielde bovendien!” Deze terechtwijzing van Loekie, de luchthartige, die het zelf niet zoo nauw nam met haar woorden en zich niet graag met een anders zaken bemoeide, trof Cootje diep. Ze gaf geen antwoord, maar dat verwachtte Loekie niet, die nu met Gerrit wegfietste, hooge fonteinen modderwater naar alle kanten op" werpend. Cootje bleef alleen achter met Bart, wiens beleefd" heid te groot was om haar hier ver buiten het dorp alleen te laten. Zwijgend leidde hij zijn fiets aan de hand en bracht haar door de lanen van het slapende wereldje naar huis, terwijl Cootje wanhopig haar best deed om wat vriendelijks tegen hem te zeggen, maar alles wat in haar opkwam leek haar mal en niet in staat om het goed te maken. Eindelijk stonden ze voor haar huis en ze wilde al haastig naar binnen gaan met een onduidelijk gemompelden groet, toen hij haar tegenhield aan de mouw van haar jas. Bevend bleef ze staan. In het bleeke licht van de eenzame lantaarn voor het hek zag ze zijn vreemd gezicht, waarin de oogen hard stonden en angstig wachtte 'ze op wat hij te zeggen had. „Co,” begon hij schor en moest zijn keel schrapen, eer hij verder kon, „je wilt dat rolletje niet met me spelen. Natuurlijk heb je daar alle recht toe, maar ik wou je zeggen, dat ik dan ook niet als schrikkel" partner met je naar de fuif kan gaan. Dat is me onmogelijk na vanavond. Vraag dien ander daar dus ook maar voor.” Gootje zet zich schrap „Bart!" fluisterde ze rampzalig, maar hij had niet gewacht. Zoodra hij had gezegd waartoe hij zich gedrongen voelde, sprong hij op zijn fiets en was in een wip om den hoek van de laan verdwenen. Als een toon" beeld van ellende stond Cootje alleen in het donker op den weg, toen ging ze langzaam het huis in. Moeder had visite, ze hoorde het geroezemoes van stemmen en stil sloop ze de gang door, de trap op en naar haar eigen kamer. Zonder het licht aan te knippen kleedde ze zich haastig uit en kroop in bed, waar ze met groote oogen nog lang in het duister lag te staren, tot op eenmaal de tranen kwamen en ze snikte met een wanhopig gevoel van onmacht. Het leven leek zoo moeilijk, zelf had ze het nu bedorven met woorden, die Bart pijn hadden gedaan en die hun mooie vriendschap hadden verwoest. Ze had hun verhouding zoo heerlijk gevonden en voelde zich steeds op haar gemak bij hem. Ze begrepen el" kaar zoo goed en vroeger waren de gedachten nooit in haar opgekomen, dat de menschen hier iets anders in zagen dan een prettige vriendschap. Wel zag ze zooiets dagelijks om zich heen van Loekie en Gerrit, maar dat stond ver van haar zelf af. Nu, den laat" sten tijd was ze den tegenstand van Bart’s moeder gaan voelen, de grapjes op school kregen beteekenis en zelfs moeder had aanmerkingen gemaakt. Daarom had ze getracht het allen naar den zin te maken en dat was nu verkeerd uitgeloopen. Het resultaat was, dat Bart boos was en ongelukkig en dat ze zelf van narigheid lag te huilen. Hij wilde nu niet eens met haar naar de uitvoering en was al bij voorbaat jaloersch op den onbekende, die de rol van Rein Cootje zet zich schrap met haar zou spelen. Net of zij „Maud” wou spelen, nu dit de gevolgen waren. Ze dacht er niet aan en veel minder vroeg ze een anderen schrikkelpartner. Nee hoor, dan ging ze liever alleen en bleef ze wél bij de voorstelling — dat moest als bestuurslid — maar vóór het dansen ging ze naar Jouk. Daar mocht ze vast wel slapen, als ze er een geldige reden voor had, en die vorschte ook niet verder. Zoo was Jouk nu eenmaal, die nam je zooals je was en zocht niet overal wat achter. Ze begreep je zonder uitleg en ineens voelde ze een groot verlangen naar haar zuster. Ze was nu met Han getrouwd. Hij verdiende nog maar heel weinig, maar samen sloegen ze zich flink en opgewekt door het leven heen. De zaak ging dan ook vooruit, maar nog niet voldoende om personeel te kunnen bekostigen en behalve al het huiswerk deed Jouk nog veel van de correspondentie af en spaarde daarmee een typiste uit» O, Jouk! Maar toen dacht ze niet meer aan haar, maar waren het de eigen moeilijkheden, die heelemaal beslag op haar legden. Ze wist niet hoe dit moest afloopen. Loekie had daarnet gezegd: „Maak het weer goed,” maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. En weer vloeiden de tranen. Hoe moesten ze samen hun muziek ten beste geven als de harmonie tusschen hen heelemaal zoek was? Ze wist, dat haar vingers dan als stokjes werden, maar dat was ook weer iets waaraan ze niet kon ontkomen, waarover ze moest zwijgen. De rector zou haar aankijken of ze niet wijs was geworden, als ze hem ging vertellen, dat ze ervan af zag! Trouwens, dan zaten ze nog met de rest. Bart en zii moesten ook samenwerken bij de voorbereidingen Cootje zet zich schrap van de tooneelvoorstelling. Dan kwamen er toch al allerlei onaangenaamheden voor onder de jongelui, door zenuwachtigheid, en tot nu toe hadden Bart en zij altijd samen front gemaakt. Ze wisten, dat ze op elkaar konden bouwen, maar dat was nu ook uit. Bart bemoeide zich voortaan niet meer met haar en iedereen zou het merken. En dan kreeg je natuurlijk van alle kanten gezegden: „Ze-eg, Cootje, hebben jullie gekibbeld?” O, ellendig was het. Ze kon niet tot een oplossing komen en toen ze eindelijk in slaap viel, droomde ze dat het de avond was van de uitvoering. Zij stond op het tooneel met de viool in haar handen. De vleugel was open en Bart zat er voor en juist toen ze haar instrument optilde voor het begin, klapte hij zijn hoek dicht en voegde haar boos toe: „Ik speel niet met jou, vraag het maar aan dien ander.” Ze zag hem wegloopen tusschen de coulissen door en zij stond alleen voor een zaal vol menschen, die hoonend lachten en naar haar wezen. Onuitgeslapen werd ze wakker door het ratelen van haar wekker en meteen stond alles haar weer helder voor den geest. Ze zag als een berg tegen den dag op en haastte zich naar den trein, waar Bart haar niet als anders tegemoet liep. „Misschien is hij nu eens laat,” hoopte ze, maar hij zat al in den coupé en knikte nonchalant tegen haar, terwijl hij rustig zijn gesprek met Ernst voortzette, die verbaasd naar hen keek en toen haastig zijn oogen afwendde. Hij voelde de spanning tusschen de twee en vermoedde de reden. Cootje ging in den anderen hoek zitten en moest de Gootje zet zich schrap oogen sluiten om te beletten, dat de tranen haar langs de wangen zouden druipen. Bart had het dus echt gemeend, er was een nacht over heengegaan, maar zijn besluit stond nog even vast, voortaan was ze een gewoon kennisje van hem en hun mooie vriendschap was ten einde. En dat kwam, omdat ze zich aan de meening van anderen had gestoord. Terwijl ze zich schijnbaar in haar boek verdiepte, trachtte ze zich haar wereldje voor te stellen zonder Bart en het leek of het daar heel somber werd, zoodat ze haar zakdoek te voor~ schijn moest halen en stilletjes begon te vegen. Loekie had al een paar keer ongemerkt naar haar gekeken en toen ze uitstapten was ze hartelijker dan ooit. Ze verwaarloosde zelfs Gerrit en met de armen om elkaar heengeslagen als vroeger in de eerste klasse, liepen ze het station uit om hun fiets bij de stalling te'halen. Maar ook tegen deze lieve vriendin kon ze zich niet uiten en haar hart bleef zwaar. Moeilijk wendde ze het hoofd af, toen de jongens hen met een luidruchtigen groet in de Stationsstraat voorbij schoten en haastigs moest de zakdoek er weer aan te pas komen, omdat telkens die lastige tranen haar in de oogen stonden. „Kom, Co,” troostte Loekie, „je zal zien, dat het meevalt,” maar ze schudde het hoofd, het leek haar onmogelijk. HOOFDSTUK IV BOMSJE. — COOTJE MAAKT HET GOED Den volgenden Woensdagmiddag werd er gehockeyd op het veld van hun club in Woudseinde. Cootje had eerst weinig lust om te gaan. Een blik op haar geliefde vioolkist deed haar bijna bezwijken om thuis te blijven en om in haar geliefde muziek vergetelheid te zoeken voor de ellende, die ze nog in zich voelde. Maar ze wist, dat men haar verwachtte en dat een telefoontje haar dan later toch zou wegroepen en daarom stak ze zich zuchtend in haar sportkleeding en haalde den hockeystick uit de groote kast te voorschijn. Boms, wiens verstand hem blijkbaar vertelde, wanneer de vrouw niet met den trein ging en hem best kon meenemen, had zich beneden in den gang vlak voor de voordeur opgesteld en zat haar op te wachten. Zijn bruine oogen smeekten en zijn staartje speelde er een accompagnement bij. Het kon immers zoo’n heerlijke middag voor hem worden, als het vrouwtje te vermurwen was. Het bleek alweer, dat hij de kunst van spreken niet noodig had, want ook zonder woorden vertelde hij haar, wat hij wenschte en kreeg hij zijn zin. „Vooruit dan maar,” kwam haar toestemming als Cootje. 6 Cootje zet zich schrap een sein voor hem om als een dolleman te blaffen van pret en wild rende hij al heen en weer, want hij had de zege behaald. Ze vond, dat hij er wat erg ondernemend uitzag en daarom zocht ze zijn riempje en liet hem aan den band naast de fiets meeloopen, zoodat hij geen ommetje op zijn eigen houtje kon maken en in moeilijkheden komen. Maar gewillig liet hij dat toe. Zoo was het toch ook prettig? Hij mocht met het vrouwtje mee naar het veld, waar een heeleboel jongens en meisjes hem kenden en notitie van hem namen en waar zoo ontzettend veel te zien was. Cootje bond hem daar toch maar voor alle zekerheid aan een stevig paaltje vast, vanwaar hij haar in het oog had en het spel kon volgen. Tevreden ging hij zitten kijken en telkens wanneer de bal in zijn richting kwam, sprong hij er blaffend naar toe en kromde zich in allerlei bochten om dat rollende ding toch maar te bereiken. De zon scheen lekker en het frissche weer en het goede spel van hun tegenstanders maakten dat Cootje zichzelf en haar moeilijkheden voor een oogenblik vergat en enthousiast rende haar lichte figuurtje over het veld. Ze speelde beter dan anders en het leek wel of ze overal tegelijk was. Ze had wel opgemerkt, dat ze toeschouwers hadden gekregen, maar dat gebeurde haast altijd, heel de „Woudseinder” jeugd trok op zijn vrijen middag naar hun veld en ze lette er niet verder op, te zeer verdiept in het spel, nu ze een kans kregen om te winnen. Eindelijk was de wedstrijd afgeloopen met een gunstigen stand voor haar, 4-2, en de anderen begonnen zich al te verspreiden, maar zij bleef nog Cootje zet zich schrap even achter* Ze was captain van haar elftal en ze had met haar collega van de tegenpartij nog wat af te spreken over den volgenden keer, dat ze elkaar zouden ontmoeten en den tijd daarvoor vast te stellen. Maar ze talmde opzettelijk, omdat ze plotseling Bart en Ernst had ontdekt met een paar andere jongens. Ze hadden hun wedstrijd op het veld er naast gespeeld en waren toevallig op denzelfden tijd klaar als zij. Juist liep ze op Bomsje toe, die haar opgewonden verwelkomde en ondanks zijn lyn allerlei malle bokkesprongen uitvoerde, toen ze opeens vreeselijk schrok. Ze had niets bijzonders gezien, toen ze plotseling een soort onder-de-grondsch gebrom hoorde en meteen schoot haar iets groots en geels voorbij. Bomsje stootte een angstkreet uit en ze wist, dat het Janus was, Janus, die weer eens los rond liep en toevallig tot aan hun veld was afgedwaald en die nu zonder eenige aanleiding haar Bomsje aanviel, die nog aan het paaltje vastzat en daardoor sterk werd belemmerd in zijn bewegingen. *t Zou Janus nu weinig moeite kosten om als overwinnaar uit den korten strijd te treden. Maar meteen voelde ze hoe haar woede haar moed gaf, ze omklemde den hockeystick steviger in haar handen en rende vooruit, vast besloten haar kleinen dapperen terrier te verdedigen tegen zijn laffen aanvaller, die wel vijf maal zoo groot was als hij. Toch wanhoopte ze aan den afloop, want ze wist, dat Janus eenmaal aan het vechten ongevoelig was voor alles en vast hield wat hij had en ze huiverde hij de gedachte wat er van Bomsje moest worden. Maar ze hoefde niet in te grijpen, iemand anders was haar vóór, die zonder angst voor zijn persoon 6* Cootjc zet zich schrap .e eenige juiste manier te baat nam om Bomsje te edden. Ze zag, dat Bart zich voorover boog, dat én van zijn stevige knuisten zich vastklemde aan anus' nek, terwijl hij in zijn anderen Bomsje aan iet nekvel omhoogtilde. Bij gebrek aan adem moest anus loslaten en met groote vastberadenheid trok lij de twee uit elkaar, terwijl Ernst zijn jas over groote dier wierp, een onfeilbaar middel om zijn echtlust te dooven. Op dat oogenblik verscheen fanus' baas, in wiens gezelschap hij blijkbaar had [ewandeld, hijgend op het tooneel, en greep zijn igendom vast. In een paar minuten had zich dat alles ifgespeeld en ademloos stond Cootje toe te kijken, ïalf verwachtend, dat de hond zich nog eens los zou ■ukken en dat hij weer zou aanvallen en korte meten met haar hondje maken, klaar dat gebeurde niet. „Hier!” hoorde ze zich wat bruusk toevoegen en Jart duwde haar het bevende hondje m de armen, lat ongedeerd was gebleven, maar nog zachtjes jank:e van den doorstanen schrik. Meteen keerde Bart cich om, maar niet voordat ze had gezien, dat hij ;en bloedende wond aan zijn hand had, waar Janus nog net zijn tanden in had kunnen zetten, eer hij Bomsje uit het bereik van die machtige kaken had. „O!” gaapte ze in ontzetting, maar hij lette niet perder op haar en wilde haastig het geblesseerde lichaamsdeel in zijn zak steken, toen Ernst, die het ook had gezien, tusschenbeide kwam en het verhinderde. „Hela!” zei hij beslist, „dat gaat zoomaar niet, beste vriend. Ik veronderstel, dat het lieve beestje vanochtend vergeten heeft om zijn tanden te poetsen on Hip wond dient behoorlijk te worden uitgewas- Cootjc zet zich schrap schen en gedesinfecteerd, anders kan je er alle mogelijke ellende van krijgen/’ Nog steeds ontbraken Cootje de woorden na haar onwillekeurigen uitroep, maar ze voelde een dankbare verlichting, dat Ernst de zaak in handen nam. Bart gaf zich over aan zijn leiding en ze zag hoe de beide vrienden naar het clubhuis stapten, waar een verbandkist stond, die goed in orde werd gehouden en waar bovendien de trainer woonde, die eerste hulp bij ongelukken kon toepassen. Ook wist ze door een ander ongevalletje, dat hij niet graag de verantwoording op zich nam en heel gauw de jongelui doorzond naar den dokter, als hij het maar eenigszins noodig achtte. Toch bleef haar angst bestaan en was ze hen dolgraag achterna geloopen om zelf te hooren wat hij zei. De hand bloedde immers vrij erg en het kon dus wel ernstig zijn. Toen drong het pas heel goed tot haar door, dat Bart die wond had gekregen terwille van haar Bomsje, terwijl zij... Nu kon ze haar tranen niet meer weerhouden en ze stroomden haar over de wangen. Bomsje beefde nog steeds en dichter trok ze hem tegen zich aan en streelde hem zachtjes. De anderen vonden het heel gewoon, dat ze huilde en meenden, dat het de reactie op haar grooten schrik was en uit dankbaarheid, dat alles zoo goed was afgeloopen. Eén van de jongens rende zelfs weg om een glas water voor haar te halen en kwam er beleefd mee aandragen, maar Loekie begreep er meer van. Cootje was geen kind om te gaan huilen als Bomsje gezond en wel was. Bart moest de reden daarvoor zijn, Bart en zijn heldhaftig gedrag! Lief sloeg ze een arm om Cootje heen en nam haar en den hond mee naar de meisjeskleed- Cootje zet zich schrap kamer, waar ze naast haar ging zitten en haar eerst liet uithuilen. Ze vroeg niets, ze weidde niet uit over Bart's optreden, het onderwerp waarover iedereen sprak, maar ze hielp Cootje om zich aan te kleeden en leende haar een drogen zakdoek, omdat de hare een hopeloos vodje was geworden. „Zou, zou zijn hand er af moeten?” kwam heel benepen Cootje’s stem en luchtig troostte Loekie, die er niets van wist: „Zeg, ben je nou heelemaal mal? De dokter maakt het schoon, likt er een pleistertje op en klaar is Kees. Bart is heusch niet van suikergoedI” Buiten stond Gerrit geduldig op hen te wachten en goedig bood hij aan om Bomsje op zijn arm naar huis te rijden, zoodat hij niet dadelijk na dien schok achter de fietsen hoefde aan te draven. Dankbaar nam Cootje het aan, maar Bomsje’s zenuwen bleken niet veel te hebben geleden, want halverwege beviel hem die nieuwe manier van vervoer niet meer en begon hij zoo te wriemelen en te spartelen om los te komen, dat ze den nieuwbakken patiënt zijn zin gaven en hij op eigen kracht thuiskwam, monter en vroolijk, als was er niets gebeurd. Maar zijn meesteresje, kon het voorgevallene niet zoo gauw vergeten» Ze zag zoo bleek, dat moeder zich over haar ontfermde en haar op den divan installeerde, waar ze haar eens extra vertroetelde. „En wie was die jongen, die dat zoo kranig opknapte?” wou ze weten, want Cootje had geen namen genoemd. Het was of ze „Bart” niet over haar lippen kon krijgen, maar ook nu hoefde ze hem niet te noemen, want juist stoof Ru de huiskamer binnen, die dadelijk Boms op z’n arm nam om zich persoon- Cootje zet zich schrap lijk te overtuigen, dat hij ook maar geen heel klein keetje schade had geleden. Hij had het verhaal in het dorp gehoord en opgewonden begon hij te spreken. „Vindt u het niet keiig van Bart van Ommen, Moeder? Ze zeggen, dat hij een reuzen-kracht moet hebben om dat kalf van een Janus met één hand te kunnen bedwingen, want *t is een oersterk beest. En, Moeder, stel u voor, hij wou niet eens naar den dokter, maar Ernst Rozen heeft hem er gewoonweg heengesleept.” Moeder vroeg verdere bijzonderheden, tot Ru opeens bedacht, dat Cootje vreemd stil was. „Wat mankeert jou?” wou hij weten, maar gelukkig was toen zijn belangstelling alweer bij Bomsje, die hij met koekjes verwende om zijn gelukkige redding te vieren en die vroolijk kwispelde en het zich graag liet aanleunen, al wist hij niet waaraan hij het te danken had. Ru was er nog niet over uitgepraat en wist verder te vertellen, dat de opgewonden jongens woedend tegen Janus' baas waren uitgevallen, die zijn excuses over het gebeurde had gemaakt. „Dat helpt veel, als je hand in diggelen ligt,” vond Ru, „maar hij had tenminste plechtig verzekerd, dat de hond voortaan nooit meer los zou loopen, maar dat hij voortaan alleen aan een stevigen ketting op straat gelaten zou worden.” „Je kon zien, dat de man echt het land had,” besloot hij triomfantelijk. „Ze zeiden, dat hij heelemaal wit om zijn neus was, en dat mocht hij ook wel, want Bartas vader zal het er zeker niet hij laten zitten en hem een rekeningetje van den esculaap thuis bezorgen plus de rest!” Cootje zet zich schrap Cootje huiverde bij Ra’s beschrijving, maar ze deed haar best om vanaf den divan voldoende blijdschap te toonen over Janus’ ingekorte vrijheid, die Bomsje een veilige toekomst voorspelde, maar Jouk, die een dagje over was en haar goed kende, zag wel hoeveel moeite het haar kostte en toen ze later naar boven ging om zich voor tafel op te knappen, volgde ze het zusje in het kamertje, waar ze haar zonder meer als een klein kindje op schoot nam, wat Cootje zich graag liet welgevallen* „En wat is er nog meer gebeurd, dat mijn kleine Co zoo zielig en overstuur maakt?” vroeg ze innig en Cootje verborg haar gezichtje tegen Jouk’s schouder en durfde zich laten gaan. Ze vertelde van haar mooie vriendschap met Bart, die Joukje wel kende en hoe onaardig ze tegen hem was geweest. Dat was nog maar pas geleden en nu was hij het juist geweest, die zonder ook maar even aan zichzelf te denken haar Bomsje waarschijnlijk het leven had gered. Het bleef even stil, toen Cootje haar verhaal had beëindigd, toen fluisterde Jouk met beide armen om haar heen: „Waarom bespreek je dat alles niet eens met Bart zelf, Cootje. Vind je niet, dat hij daar een beetje recht op heeft? En hij lijkt me een bezadigd type, met wien je dat kunt doen. Nu maak je jezelf en hem maar ongelukkig, want hoe kan de jongen begrijpen, wat er in je omgaat en hoe je tot die vreemde manier van doen komt?” Maar kleintjes verborg Cootje haar oogen weer en bekende beschaamd: „Ik... ik durf niet, Jouk!” Deze wilde niet verder aandringen; het was een te Cootje zet zich schrap teere kwestie, waarin geen derde zich moest mengen* Cootje voelde wel, dat er iets door haar moest worden goed gemaakt, maar het moest heelemaal uit haar zelf komen en daar kende Jonk haar goed genoeg voor, ze zou geen vrede hebben eer ze had goed gemaakt wat ze had bedorven. Maar eerst had ze het innerlijk te verwerken en dan zou ze ook den moed weten te vinden om het te uiten. Nu hoorde ze weer haar bevende stem: „Jouk, ik wou zoo graag weten hoe het met hem is, maar als zijn moeder dan eens aan de telefoon komt! Ze is natuurlijk boos, dat het door Bomsje is gebeurd. Wil jij niet even na tafel opbellen? En vooral vragen wat de dokter zei?” Jouk beloofde het dadelijk en ze nam zich voor haar kans waar te nemen, wanneer ze alleen in de kamer was en zich niet met een halve boodschap te laten af schepen door zijn moeder of een dienstmeisje. Ze wilde Bart zelf te spreken kragen om den weg ter verzoening voor Cootje vast wat te eifenen en toen ze hem later werkelijk zelf aan het toestel had zei ze eenvoudig en open: „Bart, je spreekt met Jouk, Cootje's zuster. Ze maakt zich erg overstuur over je wond en denkt het allerergste. Zelf durft ze niet opbellen, ze schaamt zich teveel en daarom beloofde ik het voor haar te doen. Hoe gaat het er mee, en wat heeft de dokter gezegd?” Ze voelde hoe de jongen aan den anderen kant aarzelde met zijn antwoord en weer begon ze: „Bart, ik spreek de waarheid als ik je vertel, dat ze zich allerlei ellende voor oogen haalt en doodelijk ongerust is. Heb je niet een boodschap aan haar, die Cootjc zet zich schrap ik kan overbrengen en die haar overtuigt, dat „alles” goed is?” Ze legde beel sterk den nadruk op „alles” en hoorde hoe hij even zenuwachtig lachte, toen kwam er na een kort oogenblik: „Zegt U maar, dat ze zich morgenochtend in den trein kan overtuigen, dat er meer noodig is dan Janus om mij ziek te maken en dat mijn hand er heusch nog aanzit.” „Dank je, Bart,” zei Jouk eenvoudig en hing den haak met een zucht van verlichting op. Ze besloot den laatsten trein naar huis te nemen, dan kon ze eigenhandig Cootje in bed stoppen en als ze samen boven waren haar alles vertellen, wat Bart had gezegd. Bom's mandje, dat anders in den gang stond en waarin hij ’s nachts zijn plichten als waakhond vervulde, nam ze voor deze keer mee naar boven en ze installeerde dezen kleinen onruststoker nu als trooster naast het bed van zijn meesteresje, dat twee dankbare armen om Jouk's hals sloeg en haar innig verzekerde met een stem, die nog verraderlijk aan tranen deed denken; „O, Jouk, wat hen je toch lief, ik wil altijd alles en alles voor je doen, schat van een Jouk!” „Best, hoor,” vond deze met een hartelijken zoen op een warme natte wang, „ik zal het onthouden voor de toekomst, maar begin dan nu maar vast met je oogen dicht te doen en te gaan slapen, want dat is de eerste wensch, dien je voor me mag vervullen,” en voordat Jouk het huis uit was om op een drafje door Ru naar het station te worden gebracht, had Cootje er aan voldaan en was ze in een onrustigen slaap gevallen, waaruit ze telkens even opschrok. Gootje zet ziek schrap Ongewoon vroeg voor haar doen werd ze dan ook wakker, en dadelijk had ze het onaangename gevoel, dat er iets naars was, het eigenaardige drukkende gevoel, dat iemand nu eenmaal niet verlaat als men er mee is ingeslapen en toen ze zich onrustig om en om wentelde en in het grauwe morgenlicht Bom’s mandje naast zich zag staan, kwam alles weer in haar herinnering terug. Ze zag het hockeyveld weer voor zich, den grooten hond, die zich op Bomsje, haar Bomsje stortte, die even in een echt levensgevaar had verkeerd en toen stond Bart met zijn bloedende hand haar levendig voor den geest. Haar onwillekeurige beweging van afschuw maakte het hondje wakker, dat dadelijk kwispelde en zijn pootjes op haar bed zette en samen braken ze één van moedert vaste regels: Bomsje mocht even bij haar in bed en lag daar onder de dekens in het holletje van haar warmen arm tot beider tevredenheid. Even dommelden ze samen in, maar toen de wekker ratelend afliep had ze in tegenstelling met anders geen rust meer en stond ze haastig op. Even zag ze haar gezicht in den spiegel, heel bleek met kringen onder de oogen, maar ze wendde zich af en schudde ongeduldig het hoofd. Het zou wel bijtrekken en het was nu eenmaal de tol, dien ze voor haar slechten nacht moest betalen. „Ben je uit bed gevallen?” informeerde Ru met vollen mond. Hij zelf had een extra vroeg college, dat hij niet durfde missen en had niet gedacht zijn zuster te zullen aanschouwen, voordat de trein bijna weg was. „Kind,” vond hij nog plagerig, „je jaagt den stationschef de stuipen op het lijf met die ongewone punctualiteit.” Cootje zet zich schrap Cootje bromde wat onverstaanbaars terug, maar moeder keek eens naar het betrokken snuitje en de oogen, die dof stonden, Joukje had den vorigen avond niet veel gezegd maar ze had gezucht: „Cootje maakt het zichzelf zoo moeilijk !” Nu vroeg moeder dan ook bezorgd: „Cootje, ga maar terug naar je bed, dan kan je uitslapen, Zoo’n enkel ochtendje kan je wel missen en je steekt toch niets op, als je half dommeltt” Maar Cootje schudde ontkennend haar hoofd, ze zou toch niet rustig kunnen liggen, ze moest weten of Bart heusch niet ziek was geworden, eerder geloofde ze niet, dat het goed was gegaan. Stel je voor, dat de wond was gaan zweren! Het was lang niet onmogelijk, dat gebeurde vaker na een hondenbeet. Bomsje had ook koorts gekregen na zijn eerste vechtpartij met Janus, toen hij een flinke wond op zijn rug te pakken had. Infectie, noemde de veearts het en toch was het dadelijk goed behandeld. Gelukkig had Ru haar band, die weer was leeggeloopen, *s avonds grondig gemaakt en hoefde ze niet te loopen en vlug trapte ze naar het station. In de verte herkende ze Bart’s rug en met versnelde vaart ging ze achter hem aan, tot ze hem had ingehaald en naast hem fietste. „Hallo, Bart!” begroette ze hem wat ademloos. Verbaasd over haar ongewone stiptheid knikte hij terug: ,,Hallo,” terwijl haar oogen langs zijn gezicht gleden en toen naar zijn hand, waar ze op de pleister bleven rusten en weer rilde ze: „Bart, is het erg, doet het reuze pijn?” Cootje zet zich schrap Heel haar angst klonk in haar stem, terwijl hy Miverschilliger dan hij bedoelde antwoordde? „O, dat? 't Heeft niets te beteekenen, het leek méér lan het was.” Cootje zweeg en zoo legden ze het laatste eind pan den weg af zonder woorden, hoewel het in haar gistte. Nu wou ze iets zeggen over haar onaardig gedrag en hem bedanken voor zijn tijdige tusschenkomst voor Bomsje, want ook dat had ze nog niet eens gedaan. Even wierp ze een verstolen blik op hem, maar zijn gezicht stond zoo strak en hij leek haar opeens iemand anders, zooveel ouder en ernstiger, dan ze hem kende, zoodat de woorden haar in de keel bleven steken en ze niets durfde zeggen. Ze wist niet, dat het ongewone in zijn uiterlyk het gevolg was van zijn moeite om zich te beheerschen en om niet op zijn gewonen toon uit te roepen: „Kom, Cootje, maak er geen drama van. Die hand is niets en dat andere! Ik begrijp er meer van dan je denkt. Wees maar weer jezelf!” Maar iets, diep in hem, deed hem beseifen, dat hij door zoo te doen een verkeerde methode gebruikte. Het zou hun vriendschap juist schaden als hij het haar te gemakkelijk maakte, vooral in zichzelf zou hij er iets mee bederven. Zoo jong als hij was voelde hij, dat ze uit zichzelf naar hem toe moest komen en hem zeggen, dat ze spijt had. Als ze dat niet kon of durfde werd het nooit meer een goede verhouding tusschen hen. Vrienden moesten kunnen uitspreken wat er tusschen hen stond, anders ging het den verkeerden kant op met de vriendschap en hij verhardde zich. En nog was Cootje niet zoo ver, al woelde het Cootje zet zich schrap in haar om zich de minste te toonen en meteen was haar kans voor het oogenblik verkeken, want Ernst kwam uit een zijlaan gestoven en voegde zich bij hen* Toch was de spanning van de laatste dagen een beetje verbroken en als vanouds was het Bart, die haar fiets beleefd in het hokje zette en bereid" willig haar vioolkist overnam; maar verder hield hij zich flink aan zijn vaste voornemen en bemoeide zich weer hoofdzakelijk met Ernst, die tot zijn eigen verbazing merkte, dat hij niet eens gelukkig was met de voorkeur, die Bart voor zijn gezelschap aan den dag legde* Opzettelijk betrok hij ook Cootje tel" kens in het gesprek* Hij had medelijden met zijn beide vrienden» evenveel met Bart van wien hij voelde dat hij leed, hoe kranig hij zich ook hield als met Cootje, die dat zelfde al heel slecht wist te ver" bergen* Stil en gedrukt zat ze in haar hoekje en Ernst keek Loekie eens vragend aan, maar deze haalde haar schouders op met een moedeloos gebaar, ten teeken dat ze het met hem eens was, maar dat ze niets aan de situatie kon veranderen en ook Ernst moest zich er wel bij neerleggen* Het werd een moeilijke ochtend voor Cootje, want ook op school had ze het niet gemakkelijk* In het vrije kwartier hield de rector Bart staande en toen Cootje zwaar gearmd met de rij der V’s voorbijslenterde, wenkte hij ook haar naderbij met één van zijn gebiedende gebaren, die onmiddellijke gehoorzaamheid vereischten* „Cootje Hoevelink, jou heb ik ook even noodig* Hier, als je blieft!” Met tegenzin maakte ze zich los van haar vrien- Cootje zet zich schrap dinnen en schoorvoetend kwam ze naderbij, één en al angstig voorgevoelen. Wat zou er nu weer zijn! Maar de rector vroeg belangstellend hoe ze opschoten met hun samenspel en of ze geregeld oefenden. Ze liet het aan Bart over om te antwoorden en toen kwam ,, de Mop” met de eigenlijke reden voor den dag en stelde voor, dat ze na de pauze nog een nummertje zouden geven bij wijze van overgang. „Jullie woont in dezelfde plaats, dus hebt gelegenheid te over om te repeteeren,” vond de rector kalm, zonder vermoeden wat hij zijn twee leerlingen aandeed. „Zoek iets vroolijks uit, waarbij jullie tooneelstuk zich aansluit.” Een verzoek van „den Mop” op zoo'n manier gedaan, was weinig minder dan een bevel en hij scheen zelf ook te vinden, dat er maar één antwoord op was: het aannemen zonder verdere discussie. Hij wachtte niet eens af, wat ze zouden zeggen, maar schoot als een havik op een boosdoener af, die het papiertje van zijn boterham zoo maar op den grond liet vallen en vergat dat er speciaal voor dergelijke dingen een papiermand door één der leerlingen werd neergezet, die na het vrije kwartier weer mee naar binnen werd genomen. Dit hield het plein netjes, wat een hartewensch van den rector was. Verlegen keken Bart en Cootje elkaar aan, maar nu was ze flinker dan 's ochtends in Woudseinde. „We konden de „Espagnolle” van Albéniz misschien nemen,” stelde ze voor en toen hij alleen „ja” knikte, vervolgde ze langzaam: „Het lijkt me nogal geschikt, omdat het opgewekt is en niet te lang.” Cootje zet zich schrap „Heb jy de muziek?” vroèg hij en heel vlug achter elkaar nu kwam ze: „Ja, die ligt toevallig bij Jouk. Ik drink by haar koffie, als je dan om één uur even aan komt loopen, kunnen we het meteen even samen doornemen. Ik heb het op les gehad en het tempo is van veel belang.” „Best,” beloofde hij en voegde zich bij zijn vrienden, terwijl Coot je de V*s weer opzocht» die een eindje verder hadden staan wachten en nieuwsgicrig waren om te hooren wat „de Mop van hen had gewild. Joukje toonde geen verbazing, toen Cootje haar onder de koffie vertelde, wie om één uur bij haar kwam. Ze sprak er niet verder over, maar opzettelijk zocht ze boven werk, zoodat de twee alleen in de huiskamer bij de piano waren en Cootje een pracht gelegenheid kreeg om te zeggen, wat ze zou moeten en willen doen. _ Maar dat gebeurde toch niet dadelyk» Bart had de pianomuziek van hun ,,Romance” bij zich. Hy zette zich voor de piano en ze speelden die samen nog een keer. Maar het klonk mat en lusteloos, ondanks het feit dat ze beiden hun partijen nu volkomen technisch beheerschten. Ze voelden het alle twee, maar spraken er niet over en zwijgend gaf Cootje hem het boek met de „Espagnolle” aan. „Kijk,” wees ze en telde zooals de leeraar het haar had gezegd, dat het gespeeld moest worden, terwijl ze de vioolmelodie neuriede. Voorzichtig probeerde Bart de eerste maten. Cootje ging achter hem .staan en opeens zag ze ziin hand met de pleister en bleef er niets meer voor „Bart, o, Bart, ik heb toch zoo’n spijt ik .. . (Blz. 97) Cootje zet zich schrap haar over dan dat eene, zijn wond, die hij terwille van haar had opgeloopen. Ze hield op met tellen en onbeweeglijk bleef ze er naar staren, totdat Bart vragend opkeek of ze het zoo bedoelde, zijn handen nog op de toetsen, klaar om verder te spelen» Toen opeens voelde ze een impuls in zich opwellen, dien ze zelf niet begreep» Ze bukte zich, greep zijn hand en drukte haar lippen even op de pleister, die de wond bedekte» Meteen was ze weg en liep de kamer door naar het raam, waar ze met den rug naar hem toe, haar warme voorhoofd tegen de koele ruiten drukte. Haar hart klopte onstuimig en ze verwachtte ze wist niet wat. Maar er gebeurde niets en nu durfde ze voorzichtig over haar schouder heen naar Bart turen, die zich niet had bewogen. Hij zat nog op precies dezelfde manier voor de piano, alleen hield hij de bewuste hand voor zich uitgestrekt en keek er naar als was deze een wonder, dat hij voor den eersten keer zag. En heel langzaam, voetje voor voetje waagde Cootje zich nu dichterbij, tot ze vlak naast hem stond en weer de pleister kon zien. „Bart,” zei ze en ze hoorde zelf hoe haar stem trilde, maar flink vervolgde ze: „o, Bart, ik heb toch zoo’n spijt, ik *»« ** Ze wilde er meer aan toevoegen, heele zinnen vormden zich nu gemakkelijk in haar hoofd, die haar gedrag zouden verklaren, maar hij keek haar aan en ze las in zijn oogen, dat het niet meer noodig was. Hij begreep alles, wat ze had willen zeggen en vond het overbodig, dat ze het nog eens trachtte te uiten en was tevreden met dit eene, haar bekentenis van spijt. Maar ze zag nog iets anders ook. Dat air Cootje. 7 Cootje zet zich schrap wan onafhankelijkheid, dat hij sinds hun oneenigbeid had aangenomen was niet echt. Ook nu was hij even verlegen en ontroerd als zij en dat verteederde haar zoo, dat ze voor de tweede maal op dien middag aan een impuls toegaf zonder er verder bij te denken. Weer boog ze zich voorover en nu met een arm vertrouwelijk om zijn hals, kuste ze hem lief en eenvoudig op zijn wang, „Daar!” fluisterde ze zacht. Het gebeurde onverwacht en even voer er een schok door hem heen, ze zag hoe een kleur over zijn gezicht vloog en het was of hij wilde opspringen, maar hij beheerschte zich alweer, alleen pakte hij haar hand en hield die even vast terwijl hij zacht mompelde: „Dank je, kleine Co.” «***• Toen was meteen de heele spanning tusschen hen verbroken. Zonder meer greep Cootje haar viool van de piano, waar ze hem had neergelegd en toegewijd nu speelden ze hun nieuwe nummer, maat voor maat, tot het tijd werd om naar school te gaan. Jouk hoorde, toen ze weggingen Cootje’s stem met dien anderen blijden klank erin en vlug wipte ze de trap af, juist toen ze in de vestibule hun jassen aantrokken. „Hoe is het?” vroeg ze aan Bart en wees op zijn hand, maar voordat hij antwoord kon geven, vloog Cootje naar haar toe. „Jouk, *t is alles weer heele-heelemaal goed, hè Bart?” Over het blonde hoofdje van haar zusje heen, keken Jouk’s oogen vragend in die van den langen Cootje zet zich schrap donkeren jongen, die er rustig bijstond en zoo trouwhartig en open was de blik waarmee hij haar toelachte, dat het de oudere zuster warm om het hart werd. Cootje had een goeden vriend uitgezocht, die haar waard was en ze was overtuigd van het mooie en zuivere tusschen die twee. „Gelukkig, Cootje,” zei ze alleen hartelijk en even raakte ze Bart's schouder aan met een vriendschappelijk drukje, maar bij zichzelf nam ze zich voor toch ernstig met moeder te spreken. Moeder zag het te zwaar in en door inmenging zou ze meer slecht dan goed doen. Dat was nu gebleken. Het moest aan hen zelf worden overgelaten, hoe ze hun vriendschap wilden beleven. Misschien groeide er iets uit voor altijd, wie kon het zeggen? Ze waren nog wel heel jong en het was begrijpelijk, dat het de ouderen niet in alle opzichten wenschelijk voorkwam, maar Jouk was het alsof er niet in geroerd mocht worden. Een meisje als Cootje voelde zuiver en de jongen... Even sloot Jouk de oogen en haalde zich zijn gezicht voor den geest. Nee, ook op hem durfde ze bouwen. „Sentimenteel!” fluisterde haar gezond verstand, „een jongen uit de vijfde!” Mocht je dat ernstig opvatten? „Ja,” vond haar hart, hij was jong maar met heel iets wilskrachtigs in zijn gezicht. Men moest dit op zijn beloop laten en vertrouwen hebben in de toekomst. Onderwijl fietsten de twee zonder veel woorden naar school in een onderling begrepen, dat niet uitgezegd behoefde te worden, behalve dat eene, dat nog tusschen hen stond. 7 Cootjc zet zich schrap „Bart,” vroeg ze, „wil je nu nog met me naar de fuif?” en terwijl het gymnasium al in zicht was, keek hij haar aan en lachte hardop: ■ „Als je tenminste dien „ander nog met hebt gC]Dadelijk stemde ze mee in en Cootje wist hoe volkomen het weer in orde was, nu hij er grapjes over kon maken. „ , , „Dat hindert niet,” joelde ze, „dien geef ik wel weer de bons. T , . Uitgelaten begroette ze de vriendinnen en LoeKie had een stil lachje, ze had hen samen zien aankomen en begreep, dat de vrede weer was geteekend. Later in de klas informeerde Dijkstra, die met een gewichtig gezicht heen en weer liep en een lijst met rolverdelingen in de hand had, over de hoofden van de anderen heen: .. , . - „Zeg, Van Ommen, ik heb mijn uiterste bes gedaan om een geschikten „Rein” te vinden, maar het groote stuk heeft alle goede krachten opgeslokt en ik kan toch niet met een jochie uit de derde komen aanzetten! Help ons uit den brand * „Rein”. Je hebt alle allures voor jeune premier. Gespannen hoorde Cootje toe, maar alsof hij nooit iets anders van plan was geweest, antwoordde Bart n0”Gunst, kerel, ik dacht, dat het allang een uitgemaakte zaak was, dat ik dat varkentje zou wasschen. Het spijt me, dat je je zonder reden zorgen ^Ïoekie, die arendsoogen had en den blos wel zag, die bij deze woorden over Co’s gezicht vloog, al boog ze • A\t>r\ nvpf haar boek. zei lief-bescheiden Cootje zet zich schrap niets. Toevallig zaten ze dien middag in één bank en ze schoof nu alleen wat dichter naar Cootje toe en pakte even haar hand beet, waarin ze een vriendschappelijk kneepje gaf. Deze beantwoordde het op dezelfde manier en zonder meer betuigden ze elkaar hun blijdschap, dat het malle misverstand uit den weg was geruimd en niemand van de „vreempjes” iets hoefde te weten van de korte verwijdering, die tusschen de beide vrienden was geweest. Bart kwam nergens op terug. Cootje had gedaan, wat hij noodig had geoordeeld voor de instandhouding van een goede vriendschap, zelfs was dit gebeurd op een manier, zoo lief en zoo meisjesachtig, als hij niet voor mogelijk had gehouden. Nu konden ze verder gaan, precies op denzelfden voet van vroeger. De grondslag voor hun vriendschap was hecht gebleken, hij had stormen kunnen weerstaan en was er zelfs sterker uit te voorschijn gekomen. ,,Mooier,** noemde Bart het en hij stelde geen eischen aan Cootje waarvoor ze nog niet klaar W3S ♦ ♦ ♦ HOOFDSTUK V DE UITVOERING Dc avond van de schooluitvoering was aangebroken m iedereen was druk in actie» Het eerste plan van Bart om met alle Woudseinders heen en weer te rijden in zijn vader's auto was na rijp beraad komen te vervallen. Ze hoorden allemaal teveel bij de hoogere machten en hadden teveel plichten te vervullen dan dat ze gemist konden worden. Ook hadden ze rollen op zich genomen en moesten bij de generale repetitie aanwezig zijn. Er was dus geen tijd om heen en weer te reizen. Vooral Gerrit was in trek, men had hem overal tegelijk noodig en het was maar goed, dat hij niet gauw uit zijn evenwicht was te brengen, want dan moest hij timmeren, dan omgaan met het electrische net. Hij verknoeide geen woorden, maar volgens Loekie was het aan hem te danken, dat de uitvoering niet moest worden afgelascht en dat later de spelers niet verpletterd werden onder dom opgestelde stukken décor. Hij zag alles en wist alles te verhelpen en Loekie's oog der liefde bleek niet blind te zijn, want zijn verdiensten werden zelfs door „den Mop” hemelhoog geprezen, toen hijzelf met een ongelukkig gezicht aan een lamp had geprutst, die niet brandde en Gerrit het in een hand-omdraaien klaar speelde. Hij oogstte met zijn Cootjc zet zich schrap handenarbeid een lof, dien hij in heel zijn gymnasiale Loopbaan nog nooit met zijn geestelijke prestaties had gekregen» Maar het was alweer Loekie, die het zei: „Hersenen zijn niet alles,” en bij dit bedenkelijk compliment lachte Gerrit gemoedelijk en gevleid. Ze waren voor den nacht nu allen ingek war tierd bij familie en vrienden en stapten ze ’s ochtends beladen met koffers en pakjes in hun treintje, alsof ze landverhuizers waren, want ze hadden niet de mooiste spullen van hun ouders in gebruik gekregen, daar deze niet veel vertrouwen in hun goede zorgen hadden. Cootje en Loekie logeerden samen „dol” bij Jouk, die op haar kleine logeerkamertje een soort kermisbed had opgeslagen, zoodat ze er gezellig met zfn beidjes konden slapen, maar dat was dan ook alles, verder bleef er haast geen ruimte over en daarom had Jouk heel goedig hun badkamer als „dépendance” ingericht. Daar konden ze zich wasschen en kleeden en zelf behielp ze zich nu op hun ook niet al te groote slaapkamer. „Ik word wreedaardig verstooten,” klaagde Han, toen de deur naar de badkamer eenvoudig afgesloten bleek te zijn en hij zijn wasch- en scheergerei vond uitgestald op een geïmproviseerd waschtafeltje, waar geen stroomend water te verkrijgen was. Toen ze hem vruchteloos aan de deur hadden hooren rammelen, plaagden zijn logée's hem nog ten overvloede. Maar hij meende niets van zijn woorden en grinnikte genoeglijk, toen de jonge stemmen hem vanuit zyn ontstolen terrein toevoegden: „Net goed voor je, Hanneman, dat je eens wat in de verdrukking komt, Jouk verwent je veel teveel!” Cootje zet zich schrap Hij vond die jongemeisjes een leuke afleiding voor zijn hoofd vol zorgen, nadat hij een heelen dag op reis was geweest en de kosten er nog niet eens goed had uitgehaald. En Jouk had dat ook wijselijk voorzien. „Maar ik heb één voorwaarde," had hij quasi-ernstig tegen Cootje gezegd, toen hij hoorde van de komende logeerpartij en ze hem netjes bedankte, dat ze haar vriendinnetje mocht meebrengen, „Jouk en ik wenschen in het bezit te worden gesteld van een paar kaarten eerste rang voor die poppenkasterij van jullie, net zoo mooi als voor de diverse ouwelui op Zondagmiddag. Dat komt ons van rechtswege toe, schoonzuster. Ik heb nu eenmaal niet veel ver~ trouwen in je tooneelspeelstersbloed en wil me daarvan nu eens op mijn gemak overtuigen. Dus, voor» zitster, penningmeesteres of wat voor hoogwaardigheidbekleedster je bent, je hebt er voor te zorgen. Uitvluchten worden niet aangenomen, desnoods verschaf ik me met geweld toegang/' en strijdlustig stroopte hij zijn mouwen al op. Lachend had Cootje hem beloofd, dat hij desnoods naast den rector mocht zitten, maar Han beweerde toen opeens heel kleintjes: „Je schijnt me voor Methusalem aan te zien, maar zoover sta ik nog niet van de schoolwereld af, dat ik zooiets een genoegen kan vinden/' en Jouk plaagde: „Een oud-Burgerscholier als Han voelt zich niet op zijn gemak naast een Latijn- en Grieksch spuitend geleerde! Dat is Abracadabra voor hem, hè Han?" Later alleen met zijn vrouw had Han ernstig gezegd: Cootje zet zich schrap „Ik meen het, dat ik graag ga, want ik moet het iind hooren spelen» Het is om de viool te doen,” en itil had Jonk geknikt. Dat was het ook, waarop zij cich spitste: Coot je als vioolsolisteü Gerrit logeerde bij „den Mop himself”. Loekie drukte het zoo uit, en ze griezelde van het overweldigende van het geval. In de verre verte bestond er een familierelatie tusschen zijn moeder en den rector, vandaar de uitnoodiging voor het hol des leeuws. Gerrit, in zijn kalme gematigdheid, zag er niet tegen op, maar hij liet het zich genoeglijk aanleunen, dat Loekie hem bewonderde en van harte beklaagde. Zij dacht, dat hij in een soort gevangenis zou terechtkomen, waar hij het zwaar te verantwoorden had, terwijl hij vrij wat weelderiger logeerde dan zijzelf, in zijn ruime kamer met centrale verwarming en mooie stalen meubels. Maar de meisjes bleven het griezelig vinden en gunden hem zijn luxe, zij voelden zich volkomen op hun gemak in het eenvoudige gezinnetje van Jouk en Han, waar ze één waren met het jonge echtpaar. Op de zolderkamer van Toetie’s flat waren Bart, Ernst en Ru met z'n drieën gehuisvest. Toetie beweerde wel, dat het treurige resultaat van zooveel gastvrijheid ruzie met de rest van de flatbewoners zou beteekenen en dat de pipa beslist schadevergoeding zou moeten betalen wegens het importeeren van schadelijk gedierte binnenshuis, maar ze vond het zelf wat leuk en had flink meegeholpen om de kamer klaar te maken. Ook kende ze de jongens goed genoeg om te weten, dat ze geen misbruik zouden maken van papa's lankmoedigheid jegens Cootje zet zich schrap zijn dochter en haar vrienden en dat ze heusch niet stampend en lawaaiend zonden thuiskomen* Ru was overgelukkig» dat ze hem tot partner had uitgekozen» al was het heel laconiek in zijn werk gegaan. Ze stuurde hem eenvoudig een introductiekaart» waarop ze aan den achterkant had gekrabbeld: ,»»Als onze schoolfuif niet beneden je studentikoze waardigheid is» sluit je da i bij mij aan. Je kunt in de nok van ons dak logeeren. Tot kijk» Toetie.” De uitnoodiging liep niet over van hartelijkheid en aanmoediging» maar Ru» die al had gewanhoopt» was de koning te rijk en samen met Toetie had Cootje hardvochtig en onzusterlijk gegierd om zijn keurig en verrukt antwoord» dat hij het heel graag deed. »»Beste Toetie,” luidde zijn briefje, „met het meeste genoegen neem ik je vriendelijke uitnoodiging voor jullie uitvoering aan, die zeker reuze zal worden. Ik waardeer het ten zeerste dat je mij hebt waardig gekeurd om op het feest je partner te zijn. Geloof me, na beleefde groeten, je vriend Ru Hoevelink.” „Je reinste hoveling is de heer Hoevelink,” vond Toetie grappig en rook met een opgetrokken neusje aan het licht geparfumeerde papier en Cootje verried laaghartig: „O, kind, hij heeft moeder's postpapier gegapt. Gister zei ze nog zuchtend: „Ik begrijp niet, hoe die mooie doos zoo gauw leegkomt,” en keek mij aan met een blik alsof ik ervan werd verdacht „leentje-buur” te hebben gespeeld. Gootje zet zich schrap Maar nu weet ik wie de boosdoener is en je had zijn onnoozele gezicht moeten zien! Natuurlijk heeft hij geen kladje gemaakt en een serie kaarten eraan verknoeid, eer hij tevreden was met zijn epistel!” „Jongens zijn idioten,” constateerde Toetie kalm, „hij had me toch eenvoudig kunnen opbellen!” en met onverschillige halen scheurde ze het mooie briefje, waarover Ru zoo ijverig had gezwoegd in kleine snippers en liet ze rustig door den wind wegwaaien» ,,Idioten,” vond ze nog eens nadrukkelijk. Een paar dagen later waren Cootje en Ru samen thuis en bood hij haar ongewoon hulpvaardig zijn meerdere wiskunde kennis aan, toen ze tobde met een som. Terwijl ze hem in het net in haar schrift overnam, vroeg hij plotseling: „Heeft Toetie nog iets tegen je gezegd?” „Aha!” grinnikte Cootje inwendig, „nu begrijp ik je lieftalligheid,” maar toch waardeerde ze het, al leek het haar gezonder om het hem niet al te gemakkelijk te maken. Onnoozel deed ze dan ook of ze er niets van begreep. „Toetie, waarover?” wilde ze met opgetrokken wenkbrauwen weten. Even wachtte hij, toen kwam er: „Over mijn briefje, dat ik haar geschreven heb om haar invitatie aan te nemen.” Quasi-onverschillig schopte hij tegen een tafelpoot, de handen diep in de zakken van zijn plusfour en de lippen getuit voor het fluiten van een liedje. Maar Cootje had hem dóór! „O, dat!” Het lachje waarmee ze het zei was raadselachtig. Gootje zet zich schrap Hij kon er niets uit opmaken en met veel vertoon van yver trok ze een cirkel in haar schrift, maar Ru gaf het niet op, hij voelde dat ze méér wist. „En?” informeerde hij gretig, maar nog plaagde Cootje hem: „En? Er valt niets te „ennen”. Hy gaf zich gewonnen en met een plof viel hij in een stoel neer en vroeg nu ronduit: „Hoe vond ze mijn briefje?” Opzettelijk naïef staarde ze hem aan, als had hy een vraag gedaan, die „volkomen kolder” was, zooals hun nieuwste uitdrukking luidde. „Niet meer dan beleefd natuurlijk. Ze moest toch weten of je wou. Anders vroeg ze een ander. Nogal logisch, zou ik zeggen.” Het antwoord bevredigde Ru niet, maar hij gaf het verder vorschen op. Als Cootje in zoo’n stemming was. ♦. Maar hy was vastbesloten zich bij de eerste gelegenheid te wreken en die liet gewoonlijk niet lang op zich wachten. „Meisjes zijn nesten,” bromde hij in zichzelf, maar Cootje verstond het en hy begreep niet waarom deze opmerking zyn zuster deed schaterlachen. Hij kon ook niet weten, dat de uitverkoren Toetie naar aanleiding van zijn briefje ook juist een ongunstig oordeel over de jongens in het algemeen had geveld, waarby hij wel degelyk was betrokken, terwijl zij in Ru’s oogen natuurlyk de eenige uitzondering vormde. „Nesten, nesten,1” herhaalde Kaka op denzelfden naargeestigen toon en Ru ging naar de kast om een koekje voor hem te halen, dat hij met een kreet van vreugde aannam. Cootje zet zich schrap „Kopje-krauw,” noodde hij lief en Ru constateerde somber: „Je hebt van zoo'n beest meer medeleven, dan van meisjes,” waarop Coot je hem prompt aanried: „Ga met Kaka naar de fuif. Je maakt zeker furore met hem, en Toetie vindt heel gemakkelijk een anderen partner. Wil ik het haar meedeelen, als jij het naar vindt om haar dien slag toe te dienen?” „Patst” Met een harden dreun vloog de deur achter Ru in het slot en Kaka’s verrukt „Boem!” hoorde Coot je alleen, die het dier vertrouwelijk toeknikte. ,/t Jongetje is een tikje verliefd, Kaka, laten we daar rekening mee houden!” Op den bewusten avond waren ze allemaal zenuwachtig en ontbrak het niet aan tegenvallers. Zoo goed mogelijk schikten ze alles, maar het bestuur wist zich geen raad, toen het zusje van den regisseur Wim Deenen kwam vertellen, dat haar broer dien middag met de fiets was geslipt en zijn enkel had verstuikt. Machteloos van woede lag hij op den divan, want de dokter had beslist verboden, dat hij bleef rondstrompelen. Dit was een ware ramp. Hoe moesten ze dat opknappen? Wel waren alle spelers rolvast, maar van den jongen regisseur, die tevens souffleerde, was iets uitgegaan, dat hun zelfvertrouwen gaf en nu leek het wel of alles op een fiasco ging uitdraaien. Het groote stuk had al eerder met moeilijkheden te kampen gehad, maar die waren schitterend opgelost. Midden in de repetities had Dr. Woordeman de reerie overvenomen van den anderen leeraar, die Cootje zet zich schrap wegens ziekte thuis, geen tijd meer had,. Ze was dadelijk bereid gevonden en ze had Wim uitgezocht om haar te vervangen bij „de Erfenis”, waarbij ze ook zou souffleeren. Nu wisten ze niet wat ze moesten beginnen en in vliegende haast ging Cootje in haar lange japon op zoek naar den rector of die misschien raad wist te schaffen in dit moeilijke geval. „Misschien biedt hij zichzelf aan als rempla^ant,” grapte één van de jongens. „Ikrzie hem al in het souffleurshok je,” giebelde Toetie, die een rolletje van typiste had en ze hoopten allemaal van harte, dat het anders zou loopen. „De Mop” met zijn strenge oogen op hen gericht vanuit zijn nauwe staanplaats, zou de spelers nu niet juist kalmeeren en Bart stelde allen gauw gerust: „Zet dat alsjeblieft dadelijk uit jullie bollen. Nooit van zijn leven doet hij zooiets, dat is beneden zijn waardigheid.” Een zucht van verlichting ging door de gelederen van „de erfenis” spelers. Toevallig kwam Cootje als eerste Rita tegen, die nog voor den aanvang een kijkje achter de schermen wou nemen en smeekend klampte ze deze aan: „We zitten er zoo mee, juffrouw Woordeman, de luitjes van het groote stuk willen wel helpen, maar ze weten er heelemaal niets van en het zou toch jammer zijn als we bleven stekenI” Ineens lichtten haar oogen op en vóór Rita nog iets had kunnen zeggen, bedelde ze: „Zou U misschien... ?” Dadelijk stemde deze toe: „Maar natuurlijk, kindje, ik doe het graag. Voor mij is het een kleinigheid. Ik ben het immers zelf Goot je zet zich schrap met jullie begonnen en ken de diverse spelers van haver tot gort. Als er vanavond geen ergere dingen gebeuren, mogen we tevreden zijn.” „O, engel!” ontviel de spontane Cootje in een dankbare opwelling. Ze vergat even den afstand te bewaren tusschen zichzelf en de leerares en sloeg pardoes twee zachte armen om haar hals. Toen schrok ze van haar eigen vrijpostigheid. Dr. Woordeman was wel altijd erg gewoon en eenvoudig, maar hoe vatte ze dit op? Ze hoefde niet bang te zijnf het viel in goede aarde en haalde Rita juist heelemaal uit de wat neerslachtige hui, waarin ze verzeild was geraakt. Ze had zich in de zaal opeens hopeloos eenzaam gevoeld, als hoorde ze er niet echt bij. Ze was te oud voor de leerlingen en te jong voor de leeraren met hun vrouwen, die ze haast niet kende. Ook was ze hang, dat men aanmerkingen zou maken dat ze zich teveel met de opvoering bemoeide, omdat ze pas als laatste in het corps was opgenomen en ze zich teveel op den voorgrond drong. Nu was ze dat allemaal vergeten. Cootje maakte, dat ze zich echt in contact met de jongere schoolwereld voelde en de rector, die net passeerde en aan wien ze de nieuwe regeling gauw vertelde hielp haar om zich ook met de andere helft verbonden te weten door werkelijk uitbundig voor zijn doen te prijzen: „U verplicht ons allen ten zeerste aan U, Dr. Woordeman. Mijn dank, mijn oprechten dank,” en even vlug en vief als Cootje haastte ze zich naar haar nieuwe taak. Eenmaal achter de coulissen bleek ze daar volkomen onmisbaar te zijn» Haar verschijnen alleen bracht al orde en in min- Cootje zet zich schrap der dan geen tijd had ze de luidruchtigsten gekalmeerd en toen er werd gemeld, dat de vrouwelijke hoofdrol uit het groote stuk een zenuw huilbui had en bibberde van tooneelkoorts, wist ze haar met een paar woorden te bedaren, zoodat er alweer een klein lachje te voorschijn kwam. Ook bleek ze handig draad en naald te kunnen hanteeren, toen natuurlijk net op het laatste moment één der gehuurde costuums achter een spijker bleef haken en een groote scheur Vertoonde. „Ze is reuze V* prees Loekie met dweepende oogen. „Allen van het tooneel, die hier niets te maken hébben” commandeerde ze wat later en zoo precies wist ze wie dat wel en wie dat niet waren, dat de brutale nieuwsgierigen haar blik terdege op zich voelden rusten en zich vlug terugtrokken. Toen de bel dan ook luidde voor den aanvang zat ze in het souffleurshokje en ze waren niet veel over tijd, alles was in orde en de meespelers zoo kalm als het kon. De feestelijkheden werden geopend met een speech van den voorzitter Bart, die hij er keurig afbracht. Kalm en duidelijk waren zijn woorden tot in de verste hoeken verstaanbaar en hij oogstte een dankbaar applaus. Daarna kwam als eerste nummer, de „Romance” van Svendsen, door Cootje en Bart ten gehoore gebracht, nadat Gerrit zijn schouders onder de zware vleugel had gezet. Cootje had het gevoel, dat het een heel bijzondere avond voor haar was, want werkelijk zat oom Co in de zaal, die dadelijk van Marseille was doorgereisd, in plaats van, zooals hij eerst van plan was Cootje. 8 Cootje zet zich schrap geweest» naar de wintersport te gaan in Zwitserland om te acclimatiseeren. „Natuurlijk” had hij vanzelfsprekend geantwoord» toen Ru hem vroeg of hij het dan zoo’n bijzonder feit vond, dat hij er zijn plannen voor veranderde, en hij meende het van harte. Cootje's spel zou hy nog vaak genoeg te hooren krijgen, maar niet op deze manier en onder zulke omstandigheden. Hy wilde juist met eigen oogen en ooren constateeren of ze bestand zou zijn tegen een gehoor als van dezen avond, dat byna alleen zou bestaan uit bekenden en haar eigen schoolwereld. Als ze dit er goed afbracht, bleek ze werkelijk een mensch voor het podium te zijn en goede concertzenuwen te bezitten. Maar hy had dit niet als reden aan haar opgegeven, toen hij er op stond om ook fs avonds te komen luisteren en zijn Indische directeurschap uitspeelde om een kaart te kunnen machtig worden voor deze speciale gelegenheid, die eigenlijk alleen voor de school zelf bestemd was. « • , i Ze zagen haar het tooneel opkomen, de viool losjes in de hand, een tenger jong kind in haar lange blauwe jurk en even dacht oom Co teleurgesteld* , >t Wordt niets, ze is zenuwachtig en zoo heel kinderlijk.” Eerst was dit ook het geval, maar toen ze haar viool ophief en er haar kin oplegde, veranderde alles voor haar. Ze vergat, dat de zaal vol menschen zat, die naar haar keken en ze speelde zooals de anderen het haar nooit hadden hooren doen. Ze had hun iets te zeggen door haar viool. Ze legde er iets in van de eigen levensblijheid, die in haar nri c vüfi haar vreuede om dezen avond, die ten- Cootje zet zich schrap slotte zoo mooi ging worden en ze zong haar dankbaarheid uit, dat oom Co er werkelijk bij kon zyn, oom Co, die hierom haastig naar Holland was doorgereisd en nu vlak bij haar zat en moest begrijpen, dat ze voor hem haar best deed» Het was of ze Bart meetrok door haar stemming, er was een eenheid in hun spel, hij volgde haar, zoodat het gaaf was en af» Het grootste compliment was wel voor hen het oogenblikje stilte, dat op de laatste noot volgde» Toen brak het applaus los en meteen was Cootje weer heelemaal het kind, dat verlegen lachend boog en leuk verrukt keek, toen Lietje het tooneel opstoof en haar een mooien boeket anjers overhandigde» „Van den grooten Co,” stond er op, anders niets» Met de oogen zocht ze hem in de zaal en eenvoudig als ze nu eenmaal was, knikte ze hem lachend toe, oom Co, die haar als een volwassen soliste had behandeld! „Die drommelsche meid,” zei hij tegen Loekie, die beloofd had in dit vreemde milieu voor hem te zorgen, „ze is werkelijk aardig gaan strijken»” Zij zelf schaamde zich niet, dat Cootje’s spel haar tranen hadden te voorschijn geroepen, die ze openlijk afveegde, maar ze zag heel goed, dat oom Co zelf ook ontroerd was en hoe hij die wonderlijke woorden als lof bedoelde, want luid en overdreven moest hij kuchen. Oom Co was tevreden over zijn petekind en hij was blij, dat zijn oude studiegenoot, de rector, hem de moeilijk te verkrijgen kaart had toegestaan. Over de hoofden van de leerlingen heen knikte „De Mop” heelemaal niet „mopperig” zooals Loekie ’s avonds trouw aan Cootje overbriefde oom Co toe. Ze keken beiden trotsch als pauwen, alsof 8* Cootje zet zich schrap ze beiden een aandeel hadden in Cootje's succes» Maar dat verhaal hoorde ze pas veel later, eerst kwam nu het hoofdnummer met zijn ernstige strekking, waarin hun clubje niet meespeelde. Zenuwcrisissen en gescheurde kleeren ten spijt werd het uitstekend gespeeld. Een paar van de acteurs leken wel rasartisten te zijn en toen ze aan het einde met bloemen werden beloond, wilde het applaus maar niet bedaren en moesten ze maar steeds weer naar voren komen en buigen.^ • ~ De rector glom van genoegen, hy schudde ieder welwillend de hand, terwijl hij met complimentjes strooide. Werkelijk was hij zeer ingenomen met de prestaties van zijn leerlingen, vooral daar alle curatoren met hun dames aanwezig waren en hem hun vriendelijkheden zeiden over den aardigen geest, die er onder zijn leiding op school heerschte. Nu, die was er ook, nog nooit hadden ze zich zoo een met Toen kwam de pauze, die ook al zijn bijzondere attracties bood. ... . j> Er was een huishoudelijke commissie benoemd, die bestond uit leerlingen van de lagere klassen met een ouder meisje en een ouderen jongen aan het hoofd. In de andere zaal hadden deze met elkaar s middags alles klaargemaakt en op groote tafels stonden thee, limonade, koekjes en chocolaadjes gereed. Zelfs keurige sandwiches waren niet vergeten. De prijzen van deze versnaperingen waren heel laag gesteld en dat bleek den kooplust van het publiek zeer aan te wakkeren, want met een vroolijk gezicht toonde de penningmeesteresse van dit fonds haar kistje aan Ao« rector, dat een aardige bijdrage zou vormen Cootje zet zich schrap voor den aanschaf van een nieuw tooneel met betere décors en een verlichting, die geen neiging vertoonde tot staken. Tot nu toe was dat alles erg primitief, maar het werd steeds beter en beter. De bel, die lang en doordringend rinkelde, beëindigde de pauze en deed ieder weer gauw zijn plaatsje opzoeken en nu vormde het spel van Cootje en Bart den overgang naar het lichtere genre. Het succes van den avond hield hen beiden bevangen en ongedwongen en vrij durfden ze zich uitspelen, zoodat oom Co aan het eind rechtop ging staan en met zijn luid „ho, ho!” de anderen voorging in een luid geklap. Maar al heel gauw verdwenen de twee van het tooneel, ze konden niet langer blijven, want ze moesten zich verkleeden. Moederlijk stond Rita de opgewonden Cootje op te wachten en nam haar zelf mee naar de kleedkamer. „Laat ons even alleen,” verzocht ze de druk babbelende vriendinnen vriendelijk en handig hielp ze Cootje bij haar toilet. Ze hing de mooie jurk netjes over een stoel en deed de knoopjes dicht van het eenvoudige blousje, waarin Maud ten kantore toog en Cootje liet het zich graag aanleunen. „Echt fijn,” vond ze dankbaar, want nu kon ze nog even uitblazen en de thee opdrinken, die Tinnie gedienstig kwam brengen. Maar toen was het voorloopig met de rust gedaan. Het sein voor het eerste bedrijf werd gegeven en toen de gordijnen opengingen, zag men het grappige jongetje Daalders uit de derde klas in het kantoorlokaal rondloopen met een reusachtigen plumeau. Hij was gekleed in een leuk pakje van duvels-toejager, dat zijn moeder voor deze speciale gelegenheid in elkaar Cootje zet zich schrap iad gezet* Ook prijkte een mal rond petje met een inband op zijn hoofd en zijn verschijning vond iadelijk een dankbare ontvangst. Met Dr. Woordeman in het souffleurshokje voelden Ie jeugdige artisten zich of er onmogelijk iets kon nisgaan en allen speelden in een vlot tempo, dat het tuk vereischte en wisten hun rake en ondeugende innen goed voor het voetlicht te brengen. Het geheel v'erd een succes en toen het applaus bleef aanhouden, taalden ze Rita uit haar hokje en sleepten Cootje en Jart haar wat onwillig, elk aan een arm, het tooneel >p, waar haar een prachtige mand bloemen werd langeboden. Daarna verscheen de rector, die alle nedewerkenden, ook die uit het andere stuk, toesprak n een geestige rede. Het was alles zoo hartelijk en genoeglijk, dat ze zonder meer ook het slot aanïamen, waarin hij er op wees om van nu af de pret :e laten staan en zich weer ijverig op de studie te verpen. Toen brak de tijd aan voor een gezellig samenzijn ïn verdween oom Co met de belofte ook Zondagmiddag te komen om alles nog eens voor den tweeden keer te hooren en te zien. „Zoo leveren ze het hem niet bij jou in de rimboe,w hoorde Cootje den rector plagend tegen hem zeggen en ze begreep, dat veel van zijn „mopperigheid” maar aan den buitenkant zat. Hij was echt tevreden over zijn leerlingen en over zijn school en toen oom Co met een welwillend klopje op zijn schouder hem verzekerde: „Je hebt de touwtjes aardig in handen, mijn waarde,” voelde ze zich verteederd, want „de Mop zei trouwhartig: Cootje zet zich schrap ,/t Zijn aardige kinderen, Cobus! Dat hang ik hun niet aan hun neus, maar toch is het zoo!" Cootje deed oom Co plechtig uitgeleide tot de deur en daar draaide hij zich om en begon: „Zeg eens, nicht, ik ken den broer van dat aardige leeraresje in het rood, hij is aan mijn school verbonden,^” en hij wees op Rita, die in druk gesprek was met den rector en er vroolijk en opgewekt uitzag. „Zal ik u morgen aan haar voorstellen?” vroeg ze gretig en lachend legde hij een hand op zijn hart: „Waar ach tig ze snapt het, daar hengelde ik nu juist naar,” en Cootje besloot, dat ze dit den volgenden dag zeker niet zou vergeten te doen. Eindelijk lagen Cootje en Loekie in hun bed op het kleine kamertje. Ze hadden van Jouk den sleutel meegekregen, al schudde Han mistroostig het hoofd en voorspelde hij somber, dat ze hem natuurlijk zouden verliezen en hij in verkeerde handen zou geraken. „Je moet het zelf weten, Jouk, als morgen je zilver la is leeggehaald, komt het op je eigen hoofd neer. Geen verzekering, die iets uitkeert, als zij hoort hoe meer dan onvoorzichtig je te werk bent gegaan!” Maar Jouk beweerde, dat men haar Gero wel zou laten liggen en ze had ook meer vertrouwen in de logeetjes, maar toch, toen ze op hun teenen naar boven slopen, kwam ze hen op het portaal tegemoet, gehuld in een dikke jas, blij dat ze er waren. „Hoe hebben jullie het gehad?” wilde ze weten en volgde hen in het kamertje, waar ze een theeblad op een veilig hoekje had neergezet. Terwijl de meisjes vertelden, schonk ze hun alle drie thee in en presenteerde beschuiten met kaas. Cootje zet zich schrap Later zaten ze als drie meisjes naast elkaar op het eene bed, want Jouk deed steeds weer nieuwe vragen tot een blik op het reiswekkertje en Han’s slaperige stem haar deden opspringen: „Kinderen, de hanen gaan haast kraaien, ik vlieg weg!” Om het hoekje zei ze nog: „Jullie moogt uitslapen, hoor. Je ontbijt krijg je keurig op bed geserveerd!” Met die laatste vriendelijke woorden verdween ze en het duurde maar een paar minuten of de vermoeide logée’s waren in een diepen slaap verzonken en droomden nog vaag van hun heerlijken avond, die zoo prachtig was verloopen. HOOFDSTUK VI OOM CO VINDT ZIJN GELUK Het was of allen een vreemde inzinking voelden na de uitvoering» Langen tijd waren ze ingespannen bezig geweest met de voorbereidingen en hadden de gesprekken haast over niets anders geloopen dan het komende feest. Toen kwam de avond zelf, die alle verwachtingen overtrof en een waar hoogtepunt werd, en het kon niet anders of er moest een reactie intreden met de gevolgen van dien. „Ik heb net een gevoel,” zuchtte Loekie, „of ik zoo'n kinderballonnetje ben, dat heerlijk aan het zweven was en waarin iemand een prik heeft gegeven en pppfff... alle plezier is uit me weggeloopen en als een zielig vodje lig ik in mekaar.” „After the hall is over” floot Tinnie afgrijselijk valsch, maar de anderen waren zelfs te landerig om haar te verzoeken die muzikale prestaties te staken, alleen Cootje stak met een mat gebaar twee vingers in de ooren, tot Tinnie geen adem meer had en zweeg. De gevolgen op school bleven niet uit. Het regende onvoldoendes en strafwerk, vooral in V A. Zelfs Rita Woordeman kon er zich niet heelemaal aan onttrekken en had eenmaal in wanhoon de armen in Cootje zet zich schrap le lucht gestoken, toen de arme Gerrit met het welwillendste gezicht ter wereld den inhoud van een inbus verwarde met dien van een kegel en maar niet >vertuigd kon worden van zijn vergissing. „Gerrit,” had ze gezucht, „weet je zeker, dat je wakker bent?” Gerrit grinnikte schaperig en Loekie was uit den boek gekomen: „Och, juffrouw Woordeman, het is Gerrit niet alleen. Ons aller geest is ingedommeld, doordat we er tijdelijk teveel van hebben gevergd.” Rita had de schouders opgehaald. Loekie had het beel juist uitgedrukt en langzaam-aan zou het wel weer in orde komen. Ook Cootje deed grondig mee aan de luiheidsbevlieging. De roem, dien ze met haar vioolspel had geoogst was haar een beetje naar het hoofd gestegen, ze vond het schoolwerk nu erg onbelangrijk en maakte er zich met een Franschen slag af. Teveel tijd besteedde ze aan haar flageolettoonen en dubbelgrepen en het ontrafelen van ingewikkelde Grieksche vormen of het napluizen van dikke woordenboeken vond ze teveel gevergd. Ze vertrouwde op haar gelukkig gesternte en op Bart om er heelhuids door te rollen. Gelukkig was oom Co er, die het heel gewoon vond, dat het zoo met haar was gesteld, maar die te rechter tijd ingreep en erger voorkwam. Met een zoet lijntje wist hij haar weer op gang te brengen. De berichten uit Zwitserland meldden dooi en lawinegevaar, zoodat hij zijn wintersportplannen liet vervallen tot Cootje’s wel wat egoïstisch genoegen. Cootje zet zich schrap Hemzelf viel het niet zwaar en dikwijls haalde hij haar van school. Wie van de V’s tijd ter beschikking had, noodde hij om ook van de partij te zijn. Gewoonlijk belandden ze na een wandeling in één der vele cafetaria's en oom Co had er een heel eigen plezier in om gade te slaan voor hoe weinig geld de jongedames geweldige hoeveelheden aan ijs, sorbets en dergelijke naar binnen konden werken. Hij had er den slag van met hen om te gaan en was bevorderd tot eerelid der V’s, die hem tevens als oom adopteerden en hem „oomerig” behandelden. Ook Rita ging wel eens mee, als ze tegelijk met hen uit school kwam en ze was hoegenaamd geen domper op de vroolijkheid. Buiten school leek ze wel één van de leerlingen mee, jong en met een genoeglijken plaaglust. Op den middag van de familievoorstelling had ze kennis gemaakt met Cootje’s ouders en met oom Co, zooals hij dat met zijn nichtje had afgesproken. „Mijn oom van der Kraan!” stelde Cootje hem voor en enthousiast had Rita uitgeroepen: „Dan is u de directeur van mijn Indischen broer!” Cootje genoot van het feit, dat Rita en oom Co zoo goed samen opschoten en het bleek, dat moeder den bewusten broer ook nog had gekend, toen hij een klein jongetje was. Zelfs was moeder eens bij de familie Woordeman aan huis geweest en had ze de prettigste herinneringen aan een muziekavondje, dat men daar gegeven had. De laatste jaren, sinds ze zich hadden moeten bezuinigen, was moeder niet meer scheutig met uitnoodigingen. Ze zei, dat gasten altijd veel geld kostten, maar terwille van den ouden tijd maakte ze een Cootje zet zich schrap uitzondering voor Rita en deze was een heelen Zondag in Woudseinde op bezoek geweest tot wederzij dsch genoegen. Natuurlijk was oom Co er ook geweest en de wandeling, die ze toen met z'n drieën door de mooie bosschen hadden gemaakt, werd in de stad door andere gevolgd. „Eenig,” vond Cootje op een middag, dat ze met z'n drieën in de buitenwijken liepen. Ze wist, dat ze er haar trein mee verspeelde, maar dat had ze er graag voor over. „Hier loop ik nu te wandelen met een directeur en een leerares en moest me eigenlijk niets op mijn gemak voelen en ik vind het juist eenig!” Oom Co keek de dames van zijn gezelschap eens aan en quasi-ontstemd schudde hij zijn hoofd: „Het komt niet te pas, meisje, maar het is Rita's schuld. Ze lijkt meer op een lid van jullie beroemde V-club, dan op een leerares, die gepromoveerd is en het bovendien heeft bestaan een erkend goed boek te wrochten !” „Dat is de kift,” troefde Rita brutaal-ondeugend terug en oom Co dreigde met een vinger: „Vanavond nog raad ik mijn zuster aan haar dochter van die school te nemen. Wat moet er van het kind groeien, als de leeraressen haar voorgaan in gebrek aan eerbied tegenover een achtenswaardig directeur?” Cootje lachte hartelijk. Ze genoot, als die twee elkaar plaagden. Wat later zegen ze ergens neer om een kopje thee te drinken en nam het gesprek een ernstiger richting. „Wat ben je van plan te gaan doen, Rita?” vroeg oom Co. Cootje zet zich schrap Ze had net verteld, dat de berichten over den gezondheidstoestand van den Wiskundeleeraar gunstig luidden en dat er alle kans was, dat hij heel gauw zijn werk kon hervatten. Even vloog er een sombere trek over Rita’s gezicht, maar meteen verzette ze zich er tegen. Ze wilde het niet te zwaar opvatten. „Ik ga solliciteeren,” zei ze, „en nog eens solliciteeren en als dat niet lukt, hoop ik dat de ouders van domme leerlingetjes mij uitzoeken om hen bij te spijkeren. Een goede oogst van herretjes doet ook wonderen voor een mensch als ik.” Ze lachte, maar met een ondergrond van ernst, want ze moest voor zichzelf zorgen en het was niet gemakkelijk om nieuw werk te vinden. „Waarom helpt U haar niet aan een haan in Indië?” opperde Cootje tegen oom Co, „daar ginder heeft u vast heel wat in de melk te brokkelen.” De twee ouderen wisselden een blik bij dit voorstel, dien Cootje niet ontging, maar waarover ze niet verder nadacht. „Indië?” Vragend herhaalde Rita het woord en mompelde toen langzaam. „Tja, het zou me wel lijken, dan zag ik meteen nog eens wat van de wereld.” Dadelijk viel oom Co in: „Het is daar een goed land, Rita. Je zou er zeker aarden.” Cootje’s gedachten waren afgedwaald en ze voelde de spanning niet, die door deze woorden tusschen de ouderen was ontstaan. „Indië” peinsde ze in zichzelf en dadelijk zag ze Toetie voor zich, zoodat ze haastig zei: Cootje zet zich schrap „Ik wou eigenlijk nog graag even naar Toetie, vindt U het goed, als ik weghol?” Toetie's moeder was ziek, eigenlijk was ze dat geweest, zoolang ze in Holland was» Ze kon het kille klimaat niet verdragen, maar als mijnheer van Meegen aandrong, dat ze terug zou gaan en dat hij zijn werk hier wou opgeven, durfde ze dat niet aan» Moest ze hem uit zijn bezigheden halen, die hem voldoening gaven? Daar kwam by, dat het ook voor Toetie beter was in Holland» Haar hart, dat zich moest verdeelen hunkerde naar de getrouwde kinderen in Indië en de kleinkinderen, die ze nooit had gezien, maar terwille van haar man streed ze met al haar kracht» lederen dag bijna ging Cootje naar de flat, waar ze trachtte Toetie op te beuren, die inzag, dat haar moeder langzaam-aan uit het leven weggleed» Niet lang daarna kwam Toetie op een ochtend niet op school. Haar moeder was niet meer wakker geworden, maar kalm lag ze nu in bed met een lieven glimlach van den vrede, dien ze eindelijk had gevonden. Nu had ze hen allen vereenigd, de dierbaren uit Indië en die in Holland. Toetie was ontroostbaar en toen Cootje mijnheer van Meegen zag, was het haar of hij in die enkele uren een oude man was geworden met vreemde grijze strepen door zijn nog donker haar. Heel het stramme was weg uit zijn houding, nu de kleine vrouw er niet meer was, die hem in alles tot steun was geweest. Dikwijls smeekte Toetie later: „O, Co, blyf als je blieft eten.” Ze voelde zich zoo eenzaam en als er een vreemde was, gaf haar vader zich ten minste moeite en praat- Cootje zet zich schrap te hij, Anders kon een heele maaltijd verloopen zonder dat hij een enkel woord zei. „Toetie, ga toch met me mee naar Woudseinde,” drong Cootje aan, „moeder heeft zelf gezegd, dat je net zoo lang mag blijven als je wilt. Dan reis je gezellig met ons allen heen en weer.” Maar dat wilde Toetie niet. Ze had zichzelf een taak gesteld en daaraan hield ze zich. Ze wist, dat het mams tot troost was geweest hen samen achter te laten en dat deze het vreeselijk zou vinden als ze den „Pipa”, zooals ze haar vader nog steeds noemde alleen liet. Ze probeerde op haar manier voor hem te zorgen, zooals hij dat van mams gewend was en Cootje vond het aandoénlijk, toen ze haar eens in de keuken trof, waar ze kokkerelde aan zijn geliefde Indische schoteltjes. Toch slaagde Toetie langzamerhand. Mijnheer van Meegen begon te merken, dat het zijn dochtertje was, die hem huiselijke gezelligheid verschafte. Ondanks zijn verdriet drong het tot hem door en op een avond ging hij naar het kamertje, waar Toetie zat te werken en achter haar staand legde hij in een haast zelden geworden liefkoozing beide handen op haar schouders: „Heb nog een beetje geduld met den brombeer,” smeekte hij en met groote glansoogen vertelde Toetie het aan Cootje. „Nu kan ik weer verder,” prevelde ze, maar even later snikte ze het uit: „O, Cootje als ik hem maar weer eens hoorde bulderen, zoo heerlijk onlogisch als vroeger, dat het huis er te klein voor was,” want sinds den dood van zijn vrouw was de „spirit” uit mijnheer van Coot je zet zich schrap Meegen en zijn stem klonk eerder mat en lusteloos. Het was of de kleine mams zijn geestkracht mee in het graf had genomen. Ook de andere vriendinnen deden hun hest voor Toetie, maar ze had het liefst Coot je bij zich, van wie mams zooveel had gehouden en die haar zoo’n geschikt kameraadje voor haar Toetie vond. Dit verdriet van Toetie, dat ze van heel dichtbij meemaakte, stemde Cootje treurig en deed haar de overige wereld niet met haar gewone scherpe oogen bezien. Zoo kon het groote nieuws, dat Rita te vertellen had, haar dan ook onverwacht overvallen, en had ze het niet dóór, zoodat het als een groote verrassing voor haar kwam, toen Rita haar wat plechtstatig uitnoodigde om na vieren bij haar thuis een kopje thee te komen drinken. Ze nam het met beide handen aan, terwijl Rita er aan toevoegde: „Ik heb je wat bijzonders te vertellen, Co, aan jou als eerste V* Geheimzinnig had ze er hij gelachen en Cootje dacht, dat ze misschien ergens een nieuwe betrekking had gekregen, want wat kon het anders zijn? Maar toen ze de kamer binnenkwam met haar hos nar~ cissen in den arm, die ze als een aardige attentie voor haar gastvrouw meebracht, zat oom Co er al en hij zag er zoo glunder en gelukkig uit, dat Cootje’s mond van verbazing open viel en iets van de waarheid bij haar begon door te schemeren. Dat bijzondere, waar Rita op had gezinspeeld, stond met hem in verband! „Cobus!” begroette hij haar joviaal, maar ze antwoordde niet en keek van ziin erinnikend eezicht „Oom Co, is het waar, heel heusch echtjes waar?” (Blz. 129) Cootje zet zich schrap naar dat van Rita, die bloosde met iets heel zachts in haar oogen en toen was Cootje zeker, dat ze gelijk had. / „Oom Co, is het waar, heel hensch echtjes waar?” smeekte ze kinderlijk en hij zei lachend: „Vraag dat maar aan Rita, Cootje!” En deze vertelde nn op haar dringenden blik: „Ja, Cootje, het is waar. Weet je wel, dat je laatst zei, misschien weet oom Co wel een baantje voor U? Nu dat- wist hij, hij heeft er eentje voor me gevonden, al is het op een andere manier, dan jij bedoelde en in een vak, waarvan ik een bedroefd klein beetje ken.” Ze strekte haar handen leeg voor zich uit, als om dat feit kracht hij te zetten. „Maar je kent het goed genoeg voor mij, Rita!” Oom Co's stem klonk wonderlijk diep en de blik, waarmee ze elkaar aanzagen was welsprekend. Oom was opgestaan en had heel eerbiedig één van Rita’s handen aan zijn lippen gebracht, zoodat Cootje de tranen in de oogen schoten en ze zich bescheiden had afgewend. Ze kon het allemaal niet zoo gauw verwerken, toen drong het tot haar door, dat deze twee gingen trouwen, dat ze een eigen geluk tegemoet gingen. „Maar... maar... dat is iets heerlijks, het is prachtig, het mooiste, dat ooit kon gebeuren,” riep ze uit en het klonk zoo hartelijk en welgemeend, dat het de anderen goed deed om het te hooren. „Oom Co,” zei ze toen zacht tegen hem en hij strekte zijn armen naar haar uit en wild zooals ze het den laatsten tijd niet meer was geweest, vloog ze hem om den hals. „Van harte gelukgewenscht, Cootje. 9 Cootjc zet zich schrap ompje, met uw schattig meisje,” fluisterde ze innig, laar toen kreeg Rita haar deel, die nu maar dadelijk ot tante werd bevorderd, omdat ze immers al bijna .e vrouw was van de liefste van alle ooms. „Als ik dat geweten had, had ik alle bloemenwin:els geplunderd en reuze bossen meegebracht,” verluchtte Cootje en vond haar narcissen een armzalig (oeketje, maar Rita, die ze in een vaas schikte, wilde r niet van hooren en vond waardeerend: „Ik vind het bijzonder lief van je, Co, dat je ze roor me meebracht, terwijl ik nog niets niemendal ran je was,” maar oom Co maakte aan alle sentimenaliteit een einde door zijn nichtje te plagen: „En dat jij er niets van hebt gemerkt, Cootje! Daarover ben ik nog steeds stom van verbazing. Ik lacht, dat jonge meisjes een extra fijnen neus er voor ladden, wanneer zich naast hen een roman af speelde. Df had je teveel met je zelf te stellen?” Even trok er een schaduw over het levendige snuitje, maar ze wilde nu niet aan narigheid denken, die haar werkelijk den laatsten tijd in beslag had genomen en haar waarschijnlijk zoo stompzinnig bad gemaakt. Dit was iets, dat veel vergoedde en gezellig bleef ze na boomen en moest alles van hen weten, wanneer ze gingen trouwen en of Rita dadelijk meeging naar Indië. Toen deed een blik op de klok haar opspringen en had ze al haar bekende snelheid noodig om een trein te halen, die haar nog tijdig voor het eten in Woudseinde bracht. Ze zat alleen in het lokaaltreintje, want oom Co bleef gezellig met Rita in de stad eten en ging s avonds met haar naar de comedie. Cootje zet zich schrap Maar Cootje miste haar gewone gezelschap niet, de tijd vloog voorby, al voelde ze even een steek in het hart bij de gedachte aan het afscheid van twee dierbaren, die voor zooveel- jaren naar Indië zouden trekken» 9* HOOFDSTUK VII RU Met groote oogen keek Cootje naar Ru, die met opgewonden passen in de kamer heen en weer liep. Zijn gezicht, dat vroeger bijna altijd vroolijk en opgewekt stond, had een norsche uitdrukking en zijn humeur was ver beneden peil. Het was niet van voorbijgaanden aard, ze zagen hem bijna niet anders den laatsten tijd. Moeder, die met naaiwerk bij den haard zat, had hem al eens een paar maal oplettend aangekeken en nu vroeg ze met een bezorgden rimpel tusschen de oogen: „Jongen, wat heb je toch? Ben je niet goed?” „Natuurlijk wel,” mompelde hij onwillig, „lekker als kip!” Maar de toon bewees het tegendeel. Het was niet in orde met hem. Zijn aard was open en meedeelzaam en gewoonlijk kraamde hij alles wat hem bewoog graag uit, zoodat moeder verder ging: „Ru, heb je moeilijkheden met je werk?” Met een ruk draaide hij zich om en viel ruw tegen haar uit: „Dat eeuwige gezanik van u. Ik weet zelf wel, wat me te doen staat.” Vader hoorde in de gang zijn driftige stem en Cootje zet zich schrap brutale woorden. Haastig kwam hij binnen en mengde zich erin» „Hoor eens, Ru, die toon bevalt me niet tegen moeder. Daarbij komt, dat moeder alle reden heeft tot die vraag. We zien je nooit meer aan het werk, niets doe je dan pruttelen en omhangen.” Allen en Ru zelf in de eerste plaats hadden gedacht, dat hij in Juni zijn candidaats zou doen. Hij had geregeld gewerkt, totdat deze vreemde ommekeer was gekomen. Eerst hadden vader en moeder het laten loopen, maar het werd te bar. Co zag hoe Ru's gezicht bij vader's woorden wit werd van drift en ook vader antwoordde hij zoo vrij en brutaal, dat het een onverkwikkelijke scène werd, zooals er nog nooit één in huis was voorgevallen. Ze waren er allen ellendig van. Later maakte Ru wel zijn excuses en leek het of dit onweer de lucht had gezuiverd, maar lang duurde het niet. Het bleef harrewarren. Telkens waren er botsingen, hoewel Ru zich in zijn uitdrukkingen matigde. Maar van Cootje verdroeg hij heelemaal niets. Bij het minste of geringste vloog hij op en was dan werkelijk onhebbelijk, soms zelfs onbeschoft. Op het laatst liep het spaak. Ze kregen hoogloopende ruzie, want Cootje had meer dan genoeg van zijn manier van doen en Ru vergat zich zoover, dat hij haar een woesten duw gaf. Ze was er heelemaal niet op verdacht, verloor haar evenwicht en viel tegen den deurpost, zoodat ze een flinke buil op haar voorhoofd kreeg en haar knie bloedend schaafde. Zittend op den grond begon ze te huilen, meer van schrik over Ru’s bruut optreden dan van de pijn. Hii zelf werd doodsbleek. Met starre oogen van Cootje zet zich schrap ontzetting staarde hij zijn zusje aan, toen ze zich moeilijk opheesch en hinkend naar den divan strotnpelde. Even stond hij stokstijf, toen liep hij met een onderdrukten kreet het huis uit, zonder hoed of jas, hoewel het hard regende en er een scherpe wind stond. Moeder kwam op het rumoer toeloopen en eischte een uitleg, dien Cootje wel moest geven. Nog probeerde ze het minder erg te doen klinken, maar moeder en later ook vader vatten het heel hoog op en waren ernstig ontstemd. Ru zelf hleef weg. Het werd later en later en toen het eindelijk etenstijd was en hij nog niet kwam opdagen, werden ze doodelijk ongerust en zagen elkaar met bleeke gezichten aan. Heel zijn vreemde doen van den laatsten tijd nam nu nog veel ernstiger vormen aan. Toevallig at Han dien dag bij hen en hij nam de zaak in handen. Hij floot Bomsje en samen met den hond ging hij het bosch in. „Zoek het baasje, zoek het baasje,” moedigde hij Boms telkens aan, die scheen te begrijpen, wat men van hem verwachtte. Eerst rende hij in alle richtingen, maar eindelijk scheen hij een spoor te vinden of hoorde hij iets, want blaffend en keffend holde hij vóór Han uit tot ze bij het oude vervallen boschwachterskeetje kwamen, waar Ru en Cootje dikwijls met hem schuilden en werkelijk trof Han den jongen daar aan, uitgeput en rillend van overspannen zenuwen en kou. „Co?” prevelde hij dadelijk angstig en direct stelde Han hem gerust: „Het is best met haar, hoor. Ze is het alweer vergeten. Zoo'n onnoozel schrammetje heeft niets te beteekenen.” Cootje zet zich schrap Vanuit het raam zag Cootje hen wat later aankomen. Bomsje’s opgewonden geblaf vertelde het al uit de verte en hangend over de trapleuning zag ze, hoe Han hem met een beschermenden arm om hem heen, binnen bracht. Ze hoorde nog Han’s stem hoe die smeekte: „Vraag hem niets, hij is op en moet naar bed/' Moeder ging mee naar boven, maar Han ook. Ru's oogen smeekten hem stom om toch vooral niet weg te gaan en vader belde onderwijl Jouk op om haar te zeggen, dat Han later thuis kwam. Deze dacht niet aan eigen vermoeidheid en op het nippertje haalde hij nog den laatsten trein. Den volgenden morgen stond Ru gewoon op en toen moeder niets bijzonders aan hem merkte, behalve, dat hij verkouden was, maakte ze geen aanmerking, toen hij naar de stad ging, hoewel ze zenuwachtig in vader's richting keek. Deze wenkte, dat ze hem zijn gang moest laten gaan. Ru was geen klein kind meer. Misschien, dat ze over een paar dagen eens rustig met hem konden spreken. Maar Han vertrouwde de zaak absoluut niet. Hij vond Ru's optreden abnormaal en niet in verhouding tot het ruzietje met Cootje. Dat was wel ruw toegegaan, maar toch niet zoo formidabel, dat Ru zóó van streek hoefde te zijn, en daarom ging hij op zijn eigen houtje op onderzoek uit. Hij stapte naar een paar clubgenooten van Ru, die eerst niets wilden loslaten, maar Han had overwicht en tenslotte hoorde hij de waarheid. Nee, Ru kwam nooit meer op college en ook bemoeide hij zich weinig met het oude stelletje. Meestal was hij samen met Piet Andersen, een nieuwen vriend, waarvoor zijn vader hem gewaar- Cootje zet zich schrap schuwd had, toen hij hem een keer mee naar Woudseinde had genomen. Han herinnerde zich hem vaag als een lakschen indolenten jongen, die snoeverig praatte en geen prettigen indruk maakte. Maar Ru, met zijn gewonen trouw voor zijn vrienden, wilde geen kwaad van hem hooren en niemand mocht iets ten nadeele van Piet zeggen. Met moeite ontdekte Han het adres van Piet's nieuwe kamer in een achteraf buurt en toen hij daar kwam zat Ru op een oude typmachine haastig en koortsachtig te tikken. Verschrikt sprong hij op, toen hij Han’s gezicht om de deur zag, toen herstelde hij zich en deed alsof hij voor zijn studie gebruik maakte van de schrijfmachine. Maar Han liet zich niet met een kluitje in het riet sturen en met horten en stooten kreeg hij het verhaal er uit. Ru had Piet, die een grooten invloed op hem had gekregen, geld geleend, eerst van zijn spaarduitjes en later van zijn maandelijksche toelage. Ook daaraan kwam een einde en toen had hij het examengeld aangesproken, dat vader voor dat doel op zij had gelegd. Piet was goed op de hoogte met hun finantiëele omstandigheden en wist, dat Ru onverantwoordelijk handelde, maar als deze protesteerde, beweerde hij, dat het een levenskwestie voor hem was en dat het immers maar leenen was. Ru maande hem geregeld, maar het hielp niet en Piet zei dan quasi-grappig: „Pluk jij eens veeren van een kikkerV* Ru vertelde, dat het hem hoe langer hoe meer was gaan benauwen, maar toch hoorde Han uit zijn woorden, dat hij zijn vertrouwen in Piet nog niet kwijt was. Cootje zet zich schrap Ten einde raad had hij diens voorstel aangegrepen, waardoor hij nog dieper in den pnt was geraakt. Ze hadden samen uit „tips , die Piet van beursmenschen beweerde te hebben gekregen, gespeculeerd en hoopten door één grooten zet alles terug te winnen» „ . „Maar ze hadden Piet verkeerd ingelicht, zuchtte Ru en toen Han aandrong op het noemen van de som, die ze hadden verspeeld, stamelde Ru angstig het bedrag, dat in zijn oogen reusachtige afmetingen was gaan aannemen, maar dat Han verlicht deed adem halen, al toonde hij het niet. „Maar waarom...” . __ Met een veelbeteekenend gebaar wees Han p Ru£ bezigheid en het bleek dat hij adressen tikte voor een firma om tenminste het geld voor zijn treinreis te verdienen, want hij had geen spoorabon„ement, ook die som was voor verkeerd* doelern- d'op Sroogenblik kwam Piet thuis, die een hoogen toon tegen Han aansloeg, maar voordat hij het wist vergezelde hij de twee anderen naar het kantoor van zijn oom, die tevens zijn voogd was. Nog Piet den schijn van man van de wercld °p ** houden, maar tegenover zijn strengen door en door kende en verachtte, gelukte het slech cn bleef er niet veel van hem oyerdaneenkle jongetje met een heel benepen zieltje. Allang was Mr. Andersen zeer ontevreden over zijn pupd>£ * hii had niets vermoed van diens nieuwe methode om aan geld te komen en hij beloofde zijn volle medewerking om het finantiëel weer voor Ru in orde te zon tiid vorderen. Piefs zaken Cootje zet zich schrap stonden et heel leelijk voor. Piet’s idee van geld beheeren was allang hoogst vreemd. Zijn oom keek hem by die woorden vorschend aan en Piet trachtte zich te verdedigen, maar met een kort gebaar stuitte Mr. Andersen zijn woordenvloed. „Je doet de waarheid tekort,” klonk het scherp en nog wilde Piet de zaak omdraaien en deed hij zich voor als het slachtoffer van Ru. Han keek van hem naar zijn jongen zwager en prees-zich gelukkig, dat hij hem had meegenomen en dat hy getuige was van Piet's minderwaardig gedrag. Hij zag den blik van pijnlijke verbazing, dien Ru op zijn vriend liet rusten en de onwillekeurige huivering, die hij bij diens leugens niet kon onderdrukken, overtuigde Han, dat hij Piet plotseling in zijn ware kleuren zag. Wat zijn vader over hem had gezegd, hoe zijn vrienden Piet beoordeelden, dat had hij allemaal zonder meer aangehoord en verworpen. Hij had het niet willen en kunnen gelooven, tot Piet zelf dat vertrouwen beschaamde door zijn optreden. Han vond iets moois in dat sterke vertrouwen van Ru, al was het weinig menschkundig. Hij begreep, hoe het gebeurde een jongen als Ru moest bezeeren en toen ze weer op straat stonden, nam hij hem mee naar Jouk, die hem geen vragen stelde, maar lief bemoederde.. Han zelf beloofde naar Woudseinde te zullen gaan, om vader en moeder voor te bereiden en er voor Ru de spits af te bijten. Zoo kwam Han dien middag alweer op de „Wigwam”, maar toen ze zijn ernstig gezicht zagen begrepen ze wel, dat het geen goede berichten waren, die hij bracht. Cootje zat stil in een hoekje te luisteren; — op Cootje zet zien senrap haar vragenden blik beduidde vader haar te blijven en met verbazing drong het tot haar door, dat de eenvoudige Han zoo doortastend kon optreden als hij in dit geval had gedaan. „Ru heeft verkeerd gehandeld, eindigde hij zijn verhaal, „maar daarom is hij nog niet slecht. Zwak zou ik het willen noemen en hij zal het auur moeten betalen. Zijn vertrouwen in de menschen in het algemeen heeft een grooten schok gehad door de teleurstelling in zijn vriend en voor een natuur als de zijne is dat een harde les. Daarom zou ik u willen aanraden: zeg er niet te veeWan, het zal hem toch wel zijn leven lang heugen. „Ja,” knikte vader, „we moeten hem nu steunen en hem laten voelen, dat wij ondanks alles achter hem staan. Het zal een heilzame tegenstelling zijn met Piet's houding en zoo kan deze treurige geschiedenis misschien zijn karakter nog sterken.” Hö keek moeder aan, die knikte, blij, dat er niets ergers was gebeurd. Cootje zag aan haar gezic^ t, dat ze naar Ru's thuiskomst verlangde, maar ineens vergat ze de rest en benauwde haar blijkbaar de financieele kant, want met heesche stem stootte ze er uit: « , „Maar het geld, Anton? We krijgen het nog lang niet terug en je weet toch van die rekeningen... Vader ijsbeerde onrustig door de kamer, hij wist maar al te zeer hoe dit eigenlijk van ondergeschikt belang was, waar het om het geestelijk welzyn van zijn zoon ging, maar dat nam niet weg, dat het heel moeilijk was om luchtig te doen over iets, dat men niet had. Ru zou weer moeten gaan blokken en u,><- moest er in ieder geval weer zyn. Cootje zet zich schrap „Hoor ecns, Vader,” viel Han hier m, „dat beetje money voor het examen kan er bij mij wel af, dat kan ik op het oogenblik best missen,” maar moeder greep hem bij een arm: „Nee, Han, dat kunnen we onmogelijk van je aannemen, je hebt ons al zoo geweldig geholpen en je geld heb je zelf meer dan noodig.” „Het gaat heusch,” hield hij nog vol, „anders zei ik het niet,” maar het was weer moeder, die in vadems plaats antwoordde: „Als het moest, zouden we ondanks alles niet aarzelen, Han, om gebruik van dat aanbod te maken, maar Co is er ook nog, ik klop bij hem aan. Hij wil beslist wel helpen en zou het eerder kwalijk nemen, als we hem er buiten lieten. Ook kan hij wachten, zoodat we hem met kleine beetjes terug kunnen betalen. Ik zal hem dadelijk schrijven, zoodra we alles precies weten,” Zoo gebeurde het. Oom Co kwam naar Woudseinde en was meer dan bereid hun voor te schieten. Zijns inziens was het bedrag belachelijk klein om er zich zoo geweldig over op te winden en hij wilde niet van teruggeven hooren, „Kerel,” zei hij tegen vader, „de liefde en genegenheid, die ik in dit verlof weer van jullie heb mogen ondervinden is immers met geen geld te betalen?” # Vader waardeerde de bedoeling, waarmee hij zijn aanbod deed, maar hij bleef standvastig, „Het is echt jou, Co, om het zoo) in te kleeden, maar toch weiger ik, Ru moet beseflFen, dat wij er ons iets voor moeten ontzeggen. Dat zal heter werken dan iedere straf. Ben je dat niet met me eens?” Cootje zet zich schrap Oom Co moest toegeven, dat vader gelijk had en liet de rest aan hem over. Maar wat Cootje het meest ontroerde was de thuiskomst van Ru, die er verslagen en gebroken uitzag en zijn oogen niet durfde opslaan. Ze kon het haast niet aanzien. Was dat haar leuke Ru, met wien ze altijd gestoeid en gekibbeld had, die jongen met den schuwen blik en den nerveusen trek om den mond? Ineens kon ze het niet langer uithouden en holde ze naar boven, waar ze op haar bed uithuilde. Later werd ze kalmer en dacht rustig over alles na en ze begreep, dat hier een taak voor haar was weggelegd, die zij het beste van allen kon opknappen. Zij moest er voor zorgen, dat hij weer gewoon werd en zich niet langer als een soort paria beschouwde en zonder het hem al te veel te laten merken, haalde ze hem in al haar belangetjes, ze troonde hem mee, als ze ging hockeyen of wandelen. Maar haar grootste zelfoverwinning was, dat ze vroeg ging opstaan. Dan sloeg ze een roffel op zijn deur met de aanmoediging: „Kom, ouwe heer, sta op, dan kan je met ons treintje mee.” Als bij onderlingen afspraak praatten ze nergens over, maar hij voelde hoe ze hem hielp en ze kreeg haar belooning. Eenmaal stond hij om twaalf uur aan het gymnasium op haar te wachten. Het was Woensdag en ze wilde dadelijk naar huis gaan, toen ze hem zag. „Ru,” riep ze zenuwachtig al vanuit de verte, vast vermoedend, dat er thuis iets was gebeurd, want hij had nog nooit tevoren iets dergelijks gedaan, „is er wat akeligs?” „Nee, hoor,” antwoordde hij haastig, „maak je niet Cootje zet zich schrap ongerust, er is een heele andere reden voor mijn komst. Ik heb vanmiddag examen en nu zit ik plotseling geweldig in angst, en moet ik iemand hebben tegen wie ik erover kan boomen. Vandaar mijn hartelijkheid.” „O, Ru!” Midden op de straat bleef ze stilstaan om te bedenken hoe ze hem door deze uren heen zou sleepen en Rita, die juist passeerde vroeg belangstellend: „Wel. Cootje, wat is er, heb je een afspraakje met je broer?” En voordat ze dezen permissie had gevraagd, flapte Cootje eruit: ,,,Ru moet vanmiddag onder het mes. Thuis weten ze niets en U begrijpt, hoe we hem knijpen. Het duurt nog tot half drie!” Rita zag eens naar de twee gezichten, die zoo sterk op elkaar leken en ze begreep, hoe de twee elkaar zouden opwinden en zenuwachtig maken, als ze alleen bleven en Ru moest juist kalm worden gehouden! Spontaan kwam ze dan ook met haar voorstel: „Als jullie dan eens bij mij kwamen koffiedrinken? Zoomaar op de bonnefooi!” Een zucht van verlichting ontsnapte hun en met z’n drieën gingen ze inkoopen doen, broodjes en iets er op en voor de feestelijkheid taartjes en vruchten. Thuis zette Rita hen bedrijvig aan het werk om de tafel gezellig te maken. „Jij mag de taartjes op deze schaal doen, Ru,” commandeerde ze, „dan ga ik de hospita vertellen hoe ze een schuimommelette in elkaar draait,” en ze wist de conversatie luchtig gaande te houden over Cootje zet zich schrap koetjes en kalfjes, zoodat de gespannen trek om Ru's mond minder werd en hij al pratend zijn vierde broodje naar binnenwerkte en ook niet voor een tweede taartje bedankte, hoewel hij eerst had beweerd geen honger te hebben. „Nu brengen we samen hem een eind op weg,” stelde Rita voor, toen de klok wel vooruit gevlogen leek te zijn en ze zich nog moesten haasten. Ze wuifden hem nog aanmoedigend na, toen ze niet verder meemochten omdat het zoo gek leek, als hij door twee „meisjes” werd weggebracht. „Dank je wel voor het compliment,1” glunderde Rita, maar met een galanten zwaai van zijn hoed verzekerde hij haar: „Geen enkele prof zal u meer dan twintig geven met dat leuke doppie op,” en het laatste, dat ze van hem zagen was, hoe hij rechtop en met fermen pas den hoek omsloeg. „Kom, Cootje,” zei Rita monter, toen het leek of deze vastgenageld aan het trottoir was, „wy gaan een kijkje in de Cineac nemen, dan vliegt de tijd voorbij, tot we Ru weer kunnen halen.” In het duister van het zaaltje zocht Cootje's hand die van Rita, die haar vriendelijk drukte en later aan oom Co vertelde: „Ik voelde me al heelemaal hun tante, Co!” Ze keken wel naar het doek, maar ze waren veel te onrustig om iets in zich op te nemen en er van te kunnen genieten en voordat er maar eenige mogelijkheid was, dat Ru weer te voorschijn kon komen, stonden ze op hun post, nu vlak voor het gebouw, zoodat ze hem dadelijk konden zien, als hij er uitkwam. Gootje zet zich schrap Toen dat gebeurde, hoefden ze niet te vragen of het goed was afgeloopen. Z’n heele gezicht straalde en met een langen sprong bereikte hij hen. Hij kuste Cootje, iets dat in geen jaren was gebeurd en ook Rita werd zonder meer bijna gesmoord in een berenomhelzing, tot vermaak van eenige voorbijgangers» ,/t Ging reuze/' vertelde hij toen opgewonden, „de prof knikte telkens met een welwillenden lach en ook over de gezichten van de andere twee, die er bijzaten, lichtte een beminnelijke bijval, die me dadelijk het,beste deed hopen»" „En nu naar huis, zoo gauw mogelijk," moedigde Rita aan en Cootje bedacht: „Ru, in één reuzen-ren halen we nog net den trein van vieren." „Gauw dan maar!" Rita gaf hun een duwtje in de goede richting en terwijl ze haastig bedankten voor alles, vroeg Ru nog achterom: „Als u toevallig oom Co mocht zien, vertelt u het hem dan?" en ze beloofde het lachend. Dit succes, dat Ru had behaald hielp hem zijn zelfvertrouwen herwinnen. Hij vond zijn oude opgewektheid terug, maar leefde extra zuinig en het gelukte hem flink van vader's toch al niet groote toelage over te sparen, zoodat hij heel wat aan oom Co kon afdragen en hij zonder een schuldig gevoel diens huwelijk met Rita kon bijwonen. Voor Cootje was dit een gemengde vreugde. Ze leefde mee in het geluk van het paar, maar ze zag tegen de scheiding op, waardoor ze nu twee goede vrienden zou verliezen. „Denk er om," fluisterde Rita haar nog op het Cootje. 10 Cootje zet zich schrap aatst in het oor, „oom Co rekent toch nog p die eregelde brieven van je, meisje. Hij kan die niet lissen. Zal je hem even trouw blijven schrijven als roeger?” Even klampten ze zich aan elkaar vast, ze waren ieel veel van elkaar gaan houden en de ontroering verd hun te machtig, maar dat duurde niet lang. )om Co eischte zijn nichtje en zyn vrouw beiden roor zich op en het laatste, dat Cootje door een nist van tranen van hen zag, was, hoe ze samen lit het raam hingen van den coupé, die hen via Parijs naar Genua zou brengen en hoe hij een bejchermenden arm om Rita had heengeslagen. „Kom,” zei vader, die haar druk in de weer zag net een zakdoek, „die paar jaartjes gaan gauw genoeg voorbij,” maar Cootje kon zich er niet zoo gemakkelijk by neerleggen en 's avonds keilde ze met een weerbarstig gezicht haar wiskundeboek in den hoek, zoodat het heelemaal uit den band hing. Het was haar onmogelijk om juist op dezen dag de stellingen te leeren voor den herstelden mijnheer Lamans, die Rita haar vroeger met geduld en toewijding had ingepompt. Teveel vlogen haar gedachten dan naar de prettige lessen, die nu voor altyd voorby waren. „Dan maar liever een dikke onvoldoende, knikte ze tevreden, alsof Rita het als een speciale hulde aan haar persoon zou beschouwen, wanneer Cootje het wist klaar te spelen om op haar nieuwe lijst een slecht cijfer by den ouden leeraar te kweeken uit louter baloorigheid tegen het lot. Toen ze dezelfde theorie den volgenden ochtend in den trein verkondigde, lachte Bart haar hartelyk Cootje zet zich schrap uit om wat hij haar grappige „meisjes-mentaliteit” noemde, maar Loekie was het weer roerend met haar eens en verklaarde, dat het ook voor haar een geweldige troost zou zijn als ze stapels onvoldoendes oogstte, wanneer ze wist, dat Gerrit ergens midden op de zee onbereikbaar rondzwalkte» ,/t Geeft je zoo’n meelevend gevoel, echt of je iets voor ze over hebt,” beweerde ze en Bart deed er het zwijgen toe: tegen dergelijke woorden en ideeën vocht hij niet, maar wel kon hij iets anders» Hij zocht het geminachte boek uit de tasch, bracht het weer een beetje in zijn fatsoen, ging naast Cootje zitten en dwong haar aandacht naar de sommen en gewillig deed ze voor hem haar best» Ze had ze juist goed en wel in haar hoofd, toen ze aan het eindstation stopten» Dank zij dit extra lesje bracht ze het er naar behooren af, toen ze natuurlijk net de beurt kreeg en kon ze haar plaats weer opzoeken, terwijl de leeraar tevreden op zijn laconieke manier mompelde: >ivoldoende, Jacoba Hoevelink, wie volgt!” En een ander slachtoffer werd door zijn blik naar bet bord getrokken» „O, zoo!” fluisterde Bart voldaan, toen Cootje langs hem liep en Loekie was blijkbaar haar opstandige theorie uit den trein alweer vergeten, want te klapte zachtjes m haar handen en ried haar aan: „Dat moet je Rita schrijven, Co, ze vindt het rast fijn!” en langzamerhand kwam Cootje met de bulp van alle kanten weer in het oude gareel en raakten de gebeurtenissen van den laatsten tijd wat jp den achtergrond» o* HOOFDSTUK VIII LOEKIE EN GERRIT. — COOTJE ZET ZICH SCHRAP De groote vacantie was begonnen en alle leden van Cootje’s clubje waren naar de zesde bevorderd behalve de arme Gerrit, die het niet had kunnen bolwerken, ondanks de vele extra lessen, die zijn vader hem deed nemen en Loekie’s goede hulp, die met hem had gewerkt en gerepeteerd. Zijn cijfers hieven ondanks alles hopeloos slecht, zoodat het briefje met de bewuste mededeeling niet onverwachts kwam. „Als ze maar wilden inzien, dat Gerrit nu eenmaal geen leerhoofd heeft,” klaagde Loekie tegen Cootje, „maar nee hoor, geen pardon, de stumperd. moet de vijfde gaan herkauwen. Niet dikwijls verloor Loekie haar opgewektheid, maar ze had het heele jaar gezien hoe hard Gerrit ploeterde om zijn vader genoegen te doen en ze was boos op de volwassen menschen, die haar dikken vriend plaagden met Grieksch en Wiskunde, die hij eenvoudig niet in zijn hoofd gestampt kon krijgen. Ze wist wel, dat het zijn vader’s hoop was om hem eenmaal als opvolger in zijn zaak te krijgen, maar het onmogelijke kon niemand bereiken en Gerrit’s eigen wenschen lagen in een heel Cootje zet zich schrap andere richting dan een rechtspraktijk. Cootje merkte welt dat Loekie ergens over broedde. Ze zat met kaarten en had allerlei brochures besteld en eindelijk kwam ze tot een besluit en trok de stoute schoenen aan. Op een middag stapte ze bij Gerrit,s vader binnen, niet gewoon in Woudseinde, maar zakelijk op zijn kantoor in de stad en smeekte ze hem Gerrit de rerdere „martelingen” van het gymnasium te besparen. Ze gebruikte dat sterke woord werkelijk en met nadruk. Mijnheer Dorsman nam de aardige kampioene van zijn zoon eens extra goed door zijn brilleglazen op en wilde weten: „Als je deze richting niet voor mijn zoon bevalt, mag ik dan eens vragen hoe jij je zijn toekomst had gedacht? Iets dergelijks wordt hem niet altijd in den schoot geworpen, zeker niet in deze tijden.” Met een handgebaar omvatte hij het kantoor, dat zijn vader voor hem had gesticht en dat een groote reputatie genoot. Maar het bracht Loekie niet in verlegenheid. Ze had juist op een dergelijke vraag gehoopt en was voorbereid. In radde zinnen vertelde ze hem, dat ze zich wel degelijk een voorstelling had gemaakt. Ze kwam niet onbeslagen op het ijs. Eerst weidde ze uit over Gerrit* s practischen zin, zijn kalm overwicht op zijn tijdgenooten en begon toen over zijn oom, mijnheer Dorsmand eigen broer, die toch al vaker gevraagd had hem een flinke werkkracht te sturen, zelfs Gerrit bij name had genoemd, voor zijn Afrikaansche firma. 1 aat 11 Viptn geen Envelsche conversatie- Cootje zet zich schrap lessen geven en kantoorroutine opdoen? Die twee dingen heeft hij noodig, verder is zijn persoonlijkheid voldoende.” Ze schilderde hem voor hoe Gerrit daar ginds op zijn plaats zou zijn. In dat land, waar geen crisis heerschte en waar hij met zijn rustig doorzettingsvermogen een onmisbaar element in zijn oom’s zaak kon worden. Betrouwbare krachten had men er noodig, die op hun tijd de handen uit de mouwen wisten te steken. Uit alles wat ze zei bleek, dat ze zich een aardig beeld van het Afrikaansche leven had gevormd en dat het maar niet de impuls was van een jong kind, met illusies over alles wat nieuw en veraf was. Mijnheer Dorsman, die begonnen was te luisteren met een ironisch lachje op zijn gezicht, kwam ondanks zichzelf onder den indruk, toen ze eindigde: „Het is voor hem geknipt!” Hij knikte bedachtzaam: „Je schijnt Gerrit goed te kennen, meisje!” „Dat doe ik ook,” bekende ze, en open, zij het wat aarzelend, voegde ze erbij: „Ik heb er nooit een geheim van gemaakt, mijnheer Dorsman, en... en ik zal het genoeg voelen, als hij weggaat, dat kan ik u verzekeren.” Mijnheer Dorsman’s peilende blik vloog na dit gezegde nog eens over het levendige gezichtje en zelf deed hij haar als een zeer geachte cliënte later uitgeleide tot aan de voordeur. Ook hervatte hij niet dadelijk zijn werk, maar bleef diep in gedachten verzonken lang voor zijn bureau zitten. Het einde was, dat hij een lang en ernstig gesprek met Gerrit .zelf voerde, en deze kon, waar het zijn eigen Gootje zet zich schrap wenschen betrof, heel goed zijn opinie ten beste jeven. Daarop volgde een uitgebreide correspondentie met Afrika, De oom schreef per keerende vliegkost terug, dat hij het inderdaad ernstig had gemeend met zijn aanbod. Wanneer Gerrit nog enkele dingen, die zeker binnen zijn bereik lagen, leerde, wachtte hem een baan, waarin hij direct na aankomst zelfstandig kon zijn met nog betere vooruitzichten in de toekomst. Dit stemde mijnheer Dorsman weer tot diep nadenken. Hij had nog een jongeren zoon, die hem kon opvolgen en bovendien,, wanneer zou het Gerrit gelukt zijn den Mr. titel te halen? Hij was nu al twintig jaar en had het gymnasiumdiploma nog niet eens in zijn zak. Wie weet hoe lang de rest van de studie zou duren! En ten slotte bezweek hij voor de duidelijke voordeelen, die hier aan verbonden waren en voor Gerrit’s aandrang om toe te geven, zoodat hij zijn eigen neigingen kon volgen. Gerrit ging van school en legde zich met zijn typische toewijding toe op de vakken, die oom Dorsman van hem verwachtte, maar in zyn vader ging meer om. Hij kon het resolute gezichtje van Loekie niet vergeten. Zij was het toch maar, die dit alles in beweging had gezet en hij begreep hoe zij met haar stuwende kracht een steun voor zijn wat sloomen Gerrit zou zijn. Het kwam zoover, dat de respectieve ouders ernstige besprekingen met elkaar gingen houden. Mijnheer en mevrouw Veeren wilden er eerst niets van weten. Ja, ze wisten alles van die jeugdvriendschap af, die ze oogluikend hadden toegestaan, maar dit was iets heel anders. Hun dochter was te iong, ze zing nog op school, maar ook Cootje zet zich schrap mijnheer Dorsman bezat overredingskracht en later draaiden ze bij. De ouders kenden hun vastberaden Loekie en ze begrepen, dat deze zich door moeilijkheden zou weten heen te slaan en ook, dat niemand ooit de plaats van Gerrit bij haar zou kunnen innemen. En zoo bleef na de vacantie ook Loekie’s plaats op school leeg. Zij volgde een cursus op de huishoudschool, kreeg knip- en naailessen en studeerde ijverig Engelsch! Alles aan haar tintelde van blijdschap- én energie en kort voor de Paaschvacantie, terwijl de andere clubleden voor het eindexamen blokten, trokken zij en Gerrit samen, als een pas getrouwd paartje, naar Afrika. Cootje miste haar erg. Er ging zoo iets frisch en opwekkends van haar uit, maar als het Cootje te machtig werd, haalde ze zich het stralend beeld van haar vriendinnetje voor oogen, zooals ze haar aan boord had zien staan, de armen vol bloemen en heel het persoontje één groot vertrouwen in de toekomst met haar Gerrit. Cootje voelde het: die twee zouden het samen bolwerken, het kon niet anders, maar ze lieten een leegte achter, het eerste hiaat in hun vriendschapsleven. De band, tusschen Loekie en Gerrit, zoo spelender wijze gelegd, was zoo hecht geworden, dat hij voor altijd was en Cootje voelde hoe de ware ernst zijn intrede had gedaan en ze de onbezorgde kinderjaren achter zich lieten. Het maakte haar stil en gedrukt. Daarom verdiepte ze zich des te meer in haar werk en ploeterde hard voor het naderend eindexamen, zoodat ze bleek en mager werd. „Alles bij elkaar wordt te zwaar voor je, Co,,r klaagde moeder, „vooral dat heen en weer reizen Cootje zet zich schrap irergt teveel,” en een paar dagen later vond ze een oplossing, waardoor Cootje tijdelijk een stadsmeisje werd en waarmee ook Jouk zeer was geilend. Dien winter was het kleine Hansje geboren en Jouk bleef nog lang zwak. Het was nu een rust poor allen, dat Cootje bij haar was, omdat Han dikwijls voor de zaak op reis was en nogal eens een nacht moest uitblijven. Jouk vond het heerlijk haar zusje bij zich te hebben, al zat deze meest met haar neus in de boeken. Ze was er dan toch en dat was genoeg. Cootje vond die oplossing best, al was het aan één kant een groote opoffering voor haar. Ze hield niet van de stad en herademde telkens, wanneer ze in Woudseinde uitstapte en de lekkere boschlucht opsnoof. Maar als Jouk haar vroeg: „Mis je je wandelingen erg?” dan lachte ze en beweerde dat maar één ding haar zwaar viel en dat was... het feit, dat ze Bomsje alleen maar in de week-ends zag. Bak- * ' I . „Hansje moet hem vervangen,” vond ze, maar het kleine neefje deed niet veel anders dan slapen of kreunend huilen en diep in haarzelf viel zoo’n bezit Cootje tegen, maar dat zei ze niet tegen Jouk, die dag en nacht met hem optrok. Heel dikwyls dacht ze ook terug aan vroeger, toen ze met de heele club heen en weer reisden en ze altijd groot plezier hadden. Eerst waren Loekie en Gerrit afgevallen en daarna zij en Bart ongeveer tegelijkertijd. Burgemeester van Ommen, die Woudseinde alleen maar goed had gevonden, zoolang zijn vrouw’s gezondheid het noodig maakte, solliciteerde Cootje zet zich schrap naar een grootere plaats en al heel gauw verhuisden ze daarheen. In overleg met den rector bleef Bart op het oude gymnasium, omdat het veel te bezwaarlijk voor hem was om zich zoo kort voor het eindexamen op een ander instituut in te werken. Ze misten dus Bart niet heelemaal, want ze zagen hem geregeld op school. Hij woonde in huis bij een leeraarsfamilie, maar het was toch heel anders dan vroeger, toen ze lief en leed deelden en ze alles van elkaar afwisten. Dit drukte Cootje, die er geen uiting aan wist te geven, maar er was nog meer. Toen ze in de Paaschvacantie tusschen het harde werken door verpoozing zocht bij haar viool, voelde ze soms scherpe steken in haar pols en onderarm, ook als ze niet lang achter elkaar had gespeeld. Eerst hechtte ze er niet veel aandacht aan en schoof het op haar training met Ru om „fit" te blijven in haar zittend leventje. „Natuurlijk spierpijn," veronderstelde ze laconiek. Maar later op vioolles, kon ze eens een onwillekeurig „au" niet weerhouden, en even legde ze de viool neer om haar pols vast te grijpen. De leeraar wilde weten, wat haar scheelde en nonchalant vertelde ze hem van die krampen, hoe ze soms geen macht meer had in den pols, die ook een kleinen knobbel vertoonde. Deze nam het niet licht op: „Cootje," waarschuwde hij en heel zijn doen toonde aan, dat hij het geen kleinigheid vond, „spot vooral niet met zulke dingen. Voor iemand, die later zijn vak wil maken van de viool is dit een aanmaning, die je niet in den wind mag slaan. Neem je in acht en overspan dien pols niet." Cootje zet zich schrap Bij iedere volgende les informeerde hij er naar en >f ze er met den dokter over gesproken had en talm beweerde ze dan, dat ze niets meer merkte* daar thuis herinnerde ze zich ieder woord, dat hij ;ezegd had en in moeder’s groote boek over „musici :n hun beroepsziekten” zocht ze het op* Ze^ las het net aandacht en**, ze werd wijs en angstig. Nog prak ze er met niemand over, omdat ze een vaag revoel had, dat het er erger van werd. Zoodra het ïardop genoemd werd zou het groeien in belangrijkheid* Zelf probeerde ze er zoo weinig mogelijk lan te denken en het naderend examen greep ze als >xcuus aan om voorloopig haar muzieklessen te staken* Toen de leeraar het briefje las, trok hij zijn schouders op, hij zocht er meer achter, maar het lag niet op zijn weg om in te grijpen en hij liet het er bij. „Misschien geneest het door rust,” hield ze ^ zichzelf voor en wilde niet aan een andere mogelijkheid denken* , Ook onder het werken was het nooit heelemaai uit haar gedachten, maar ze kreeg tenminste haar belooning voor haar inspanning* Ze slaagde voor het eindexamen en ook het overgebleven deel van de vrienden verging het zoo. Natuurlijk werd het feit gevierd door een gemeenschappelijke fuif en toen ze na afloop nog een eind met elkaar rondliepen, dwaalden Bart en Cootje onwillekeurig van de anderen af* Vanzelf werd hun gesprek toen ernstiger en hij vertelde haar van zijn toekomstplannen* „Na de vacantie ga ik in Groningen studeeren, f n. VaHpr en moeder ziin er op gesteld, dat ik eens Cootje zet zich schrap heelemaal op eigen beenen kom te staan.” „En een eind uit mijn buurt,” vulde Cootje bij zichzelf aan, zeker als ze er van was, dat dit de gedachtengang van mevrouw van Ommen moest zijn geweest. Het gaf haar een zinkend gevoel van ellende, maar toch kon ze niets zeggen, hoewel hij iets van haar scheen te verwachten. Niets wist ze over de lippen te brengen, juist omdat ze het zoo vreeselijk vond en ze begreep dat er nu voorgoed een einde kwam aan hun vertrouwelijken omgang. Naar Groningen! Bart ging heelemaal naar Groningen! Het leek haar het eind van de wereld! O, het werd hoe langer hoe erger. Hij woonde ook al niet meer in Woudseinde en dus zag ze hem niet in de vacantie. In stilte had ze gehoopt, dat hij tenminste in hun oude stad ging studeeren en ze elkaar dus bij toeval nog wel eens zouden ontmoeten. Die hoop moest ze opgeven en het maakte, dat ze moeite had niet te gaan huilen. Toen ze dichter bij de anderen waren, waagde Bart nog een poging.. „Cootje?” vroeg hij dringend. Iets in zijn stem ontroerde haar, maar die verlammende schuwheid bleef haar den baas en inplaats, dat ze bleef staan, liep ze juist vlugger door en eer ze het wist hadden ze de anderen ingehaald en was haar kans voorbij. Ze voelde zich rampzalig en.het werd niet beter, toen ze het strakke in Bart's gezicht zag, dat haar vertelde, hoe hij in haar teleurgesteld was. „Tot ziens,” zei hij later koel bij het afscheid en even klemde ze zich aan zijn hand vast, zoodat hij zich verwonderd voorover boog om in het schemer- Cootje zet zich schrap donker haar gezicht te kunnen zien en wat minder afgemeten voegde hij er bij: „en een prettige vacantie, Co!” Ze stonden voor het station en in het donker hield ze nog steeds zijn hand vast en even was weer de oude toon in zijn stem, toen hij vroeg: „Schrijf je me, Co, als er gewichtige dingen in je leven gebeuren V* Ze knikte stom en hij maakte zich los. Later in den trein naar huis, vroeg ze zich af, wat er gebeurd zou zijn, als ze hem met of zonder tranen haar spijt had durven bekennen, dat hij zoover wegging. Maar het was te laat en thuis schreide ze zich in slaap. Den volgenden dag was ze alleen boven en wist wat ze doen moest. Ze was het zichzelf en de anderen verplicht en met een strak gezichtje nam ze haar vioolkist, maar bleef er angstig naar staren. Al haar moed had ze noodig om hem te openen en met een snik nam ze het instrument er uit. „Nu of nooit,” ging het door haar heen, maar na de vijf eerste maten wist ze, dat het heelemaal mis was. Met afgewend gezicht pakte ze de viool in en ging in de vensterbank zitten. Nu moest ze met zichzelf overleggen. Even zat ze er peinzend, maar ze kwam niet verder en ze stond op om de laatste brieven van oom Co en tante Rita uit haar bureautje te halen. Ze nam ze mee naar haar lievelingsplekje achter in den tuin, vanwaar ze een vrjj uitzicht had op het donkere sparrenbosch, waar het zonnelicht nu hier en dan daar gouden vlekjes tooverde. Maar voor eenmaal had ze geen oogen voor wat de natuur haar bood, zoo namen de eigen moeilijk- Cootje zet zich schrap heden haar in beslag» Ze had na haar eindexamen met een enkel overeengekomen woord „ja” den goeden uitslag naar Indië geseind en sinds een paar dagen had ze het antwoord per vliegpost al in haar bezit» Oom Co had er een chèque bijgevoegd met de woorden: „ter afdoening mijner schuld.” Verder luidde de brief: „Tante Rita is het eens met me, dat ik me nu van de belofte moet kweten, die ik je indertijd heb gedaan en met genoegen doe ik dat, Cootje» Jij hebt je deel van de afspraak vervuld en liep het gymnasium af met een behoorlijke puntenlijst: nu is de beurt aan mij» Ik heb van je ouders de toestemming gekregen om je de vrije beschikking over de som te geven. Overleg dus ernstig met je zelf, Cootje, en doe wat je wilt. Ik ben er innig van overtuigd, dat je er een goed en verstandig gebruik van zult maken. Daarvoor ken ik mijn nichtje te goed.” Ze las het nog eens over en daarna staarde ze met nietsziende oogen voor zich uit. Ze had gemeend, dat ze wel eenigszins wist, wat verdriet was, maar ze voelde hoe ze nu aan het begin stond van haar werkelijk moeilijken tijd. Ze kreeg haar eigen persoonlijken strqd te voeren en moest zichzelf overwinnen. Nu pas merkte ze hoe heel anders ze stond tegenover dit leed, dat het eigen diepste „ik” raakte. Ze dwong zich het eerlijk te bekijken. Natuurlijk kon de pols genezen. Waarom niet? Er waren voorbeelden genoeg, maar ook dit begreep ze maar al te goed: ze had alle kans zooiets weer te krijgen, wanneer ze voor een examen studeerde, het was een teeken, dat haar pols gauw oververmoeid raakte. Ze Cootje zet zich schrap dacht weer aan den dag, nu meer dan zes jaar geleden, toen ze met oom Co die boschwandeling had gemaakt en ze hem had verteld van haar illusies voor de toekomst. Zijn woorden stonden haar nog helder voor den geest en ook hun afspraak, dat ze eerst haar einddiploma zou halen en dan pas haar levenskeuze bepalen! Dan was het oogenblik er waarop ze kon weten of ze geschikt was haar oude roeping te volgen of dat ze beter een andere richting kon inslaan. Och, de jaren hadden niets aan haar groote verlangen veranderd. Nog steeds was muziek haar het hoogste, werd ze er als het ware heengetrokken, haast onweerstaanbaar, zoodat een mooi concert haar haast deed huilen en haar nog dagen lang in een ban gevangen hield. Maar. *. maar, ze klemde de handen in elkaar, zoodat de brief verkreukelde. „Eerlijk zijn/' hield ze zich weer voor en verder ging ze met haar gedachten. Haar diploma voor leerares zou ze waarschijnlijk wel halen, maar ze kende zichzelf genoeg om te weten, dat het haar geen voldoening zou geven om alleen les te geven aan eerstbeginnenden en kinderen. Nee, als ze begon, wou ze trachten meer te bereiken, dan wou ze verder studeeren, studeeren steeds maar meer om tot haar doel te geraken en een groot violiste worden. De kansen om te slagen, die toch al gering waren werden nu nog veel kleiner. Tegen moeilijkheden had ze nooit opgezien. De jarenlange studie, het vermoeiende staan, dat voor velen een bezwaar was, niets had haar kunnen weerhouden, maar nu deed zich een factor voor, waartegen ze machteloos was. En ze vroeg zich af of ze het van haar ouders mocht vragen, dat deze Cootje zet zich schrap zich zooveel opofferingen getroostten en de groote kosten maakten, die zoo’n studie met zich bracht» Vader zou er zeker avondaanbiedingen om te werken bij aannemen! Ze keek eens naar den brief van oom Co en de chèque. Was het een goed en verstandig besluit, als ze een dure viool ging koopen en later bleek, dat ze nooit op een concert zou spelen? Ze had immers haar oude nog, die van grootvader, waarop hij altijd had gemusiceerd en die van een uitmuntend maaksel was. Ze zat onbeweeglijk en er voer een rilling door haar heen, toen ze de mogelijkheid onder de oogen zag, dat ze haar illusies zou prijsgeven. Vreemd en leeg stond ze opeens in de wereld, want wat moest ze dan beginnen? Haar gedachten waren nooit naar een ander vak uitgegaan. Van kind af aan had ze geen anderen wensch gekend, dan eenmaal in de toekomst voor de muziek te mogen leven en niets anders lokte haar aan. Ook den verderen dag kon ze niet ontkomen aan haar sombere gedachten en moeder keek verbaasd naar het bedrukte gezichtje, waarvoor ze geen reden wist. Cootje merkte wel, dat moeder ongerust was en graag wilde weten wat haar schortte, maar ze kon er nog niet over spreken en wilde het eerst met zichzelf eens worden. Ze had sterk het gevoel, dat ze dit alleen moest uitvechten en zich niet door anderen laten beinvloeden. Het gold hier een belangrijk besluit voor haar leven en als het niet heelemaal uit haarzelf was voortgekomen, kreeg ze misschien later spijt. Toen ze den volgenden dag aan de koffietafel zaten, vertelde vader, dat hij 's ochtends even bij Jouk was aangeloopen om te hooren hoe het met Cootje. 11 Cootje zet zich schrap Hansje ging en dat de toestand hem daar niet bevredigde. „Han vertelde, dat ze een consult afwachtten met een kinderspecialist. Hij moest eigenlijk op reis, maar hij had het uitgesteld, omdat hij in geen geval Jouk alleen durfde laten. Ze was óp van zenuwen.” Vader keek er moeder veelzeggend bij aan, maar deze antwoordde anders dan hij had verwacht. Vliegensvlug ging het door haar hoofd, dat Co nog niet weer de oude was en hoe Jouk in alles haar vertrouwde bleef. Misschien zouden de moeilijkheden van het zusje Jouk ’s gedachten van de eigen misère afleiden. Dan hadden ze steun aan elkaar en heel vlug nu zei ze: „Cootje, kind, als jij het eerste treintje eens pakte. Ik durf het niet aan, want ik heb hoofdpijn, maar kom morgenochtend heel vroeg.” Het was voor het eerst, dat vader van die hoofdpijn hoorde en hij voelde, dat hier meer achter stak, maar hij liet moeder begaan. Aanstonds, als Cootje weg was, zou hij wel hooren, waarom ze het zoo regelde. Dankbaar knikte Cootje. Ze verlangde naar haar zuster, al was ze niet van plan haar in het vertrouwen te nemen. Haastig stond ze op en greep haar fiets om nog op tijd te komen. Ze vond Jouk in stomme wanhoop naast het bedje van het zieke kind zitten. Het langbegeerd bezit van Hansje was tot nu toe één aaneenschakeling van afmattende angsttijden geworden. Eerst wilde hij niet groeien, ook was hij onnatuurlijk zoet, alleen kwam er af en toe een klagend gekreun uit de wieg» Cootje, die weinig babies had meegemaakt, had in v-ootje zet zich schrap het begin niets bijzonders aan hem opgemerkt» Ze dacht, dat het heel gewoon was, dat hij niet huilde en maar steeds zijn hoofdje van de eene zijde naar de andere bewoog in een rusteloos zoeken» Maar kort geleden was Toetie's getrouwde zuster uit Indië overgekomen met haar man en vier leuke zwartoogige kindertjes, van wie de jongste van Hansje’s leeftijd was» Toen was ze pas gaan beseffen, wat aan haar kleine neefje ontbrak» Wanneer ze zich over het wiegje van Nonnie boog, kraaide ze vroolijk, trappelde met de beentjes en maakte allerlei grappige geluidjes. Ook kon ze zich optrekken aan twee vingers, waaromheen haar garnalenknuistjes zich als schroeven klemden. Als het ge*ukt was, keek ze triomfantelijk boven de wieg uit. Eens na zoo’n bezoek was ze thuisgekomen en had peinzend op Hansje neergekeken en onwillekeurig was haar ontsnapt: „Nonnie doet toch zoo grappig, in een wip zit ze rechtop in haar wiegje. Zóó!” en ze had het manuaal voorgedaan. Bij die woorden had ze Jouk aangekeken en die had ademloos gevraagd: „Doet ze».. doet ze... anders dan Hansje? Meer? Is ze wijzer?” Ineens was het tot Cootje doorgedrongen, wat Jouk in zichzelf verkropte en wat die vraag beduidde. Diep in haar woelde een bange onzekerheid en ook zijzelf zag het ventje, dat niet lachte en niet speelde voor het eerst, zoo als het was. Een hevige drang om haar zuster te beschermen kwam in haar op en later begreep ze zelf niet, hoe ze plotseling die geloofwaardige uitvlucht had weten te bedenken. n* Cootje zet zich schrap die steek hield, maar onverschillig had ze beweerd met den rug naar Jouk toe: „Nou ja, ze kan wat meer, maar dat is altijd zoo met Indische kindertjes. Toetie beweert, dat ze met zes maanden al wandelingen maakteV* Jouk had een trillenden zucht van verlichting geslaakt en had zich achterover in haar stoel laten vallen, maar het voorval was Cootje hijgebleven. Het arme Hansje was niet normaal, er mankeerde iets ernstigs aan hem. Maar ze was wijs geworden en toen Nonnie al in den tafelstoel zat en opstandig met haar kroesje het blad bewerkte en ook later, toen ze kraaiend van pret door de kamer kroop, vertelde ze er niets van. Ook Jouk vroeg nooit meer naar het kindje, hoewel ze wist, dat Cootje^ het geregeld zag. Zou ze haar eigen vermoeden in slaap hebben gesust of hield ze zich maar zoo? Ze was er zeker van, dat Han wist. De manier waarop hij naar zijn zoontje keek en daarna zijn beschermende houding tegen Jouk spraken hoekdeelen. En nu eindelijk had Jouk alle terughouding laten varen. Ze had het niet langer kunnen verkroppen en tegen Han had ze geuit, wat ze niet langer voorbij kon zien. Hij had haar laten uithuilen op het veilige plekje aan zyn schouder en had zich niet geschaamd, dat ook zijn oogen vol tranen stonden. Zijn arme Jouk, die zoo trotsch en gelukkig was geweest in het bezit van haar kindje en die zich door alle moeilijkheden, die hun korte huwelijk had opgeleverd zoo kranig had heengeslagen, was nu als gebroken. Zy, die altijd degeen was geweest, die de financieele ellende weglachte en het hoofd omViiold. kon dit niet aan, het was haar te Cootje zet zich schrap machtig geworden. Han wist zich geen raad met haar, zoo stil en gedrukt kende hij haar niet. Vanuit het raam zag hij Cootje aankomen. „Gelukkig” zuchtte hij en vlug liep hij naar de voordeur, waar hij haar het oordeel van den specialist mededeelde. Deze had aangeraden om operatief in te grijpen. Dit zou genezing kunnen brengen, een algeheele, maar hij had niet durven nalaten ook op het groote gevaar van een dergelijke behandeling te wijzen. Als arts mocht hij hun niet verzwijgen, dat Hansje zwak was en er mogelijkheid bestond, dat zijn gestel het niet doorstond. Dit was de keuze, waarvoor de arme ouders zich zagen geplaatst. „5° % kans op beterschap en 50 % op het andere,” herhaalde Han toonloos. Terwijl Cootje haar kleeren ophing ging hy door: „Hy waarschuwde ook nog, dat het een kostbare geschiedenis wordt. En ik zit al tot mijn ooren in de lasten. Ik weet me geen raad. Het mag geen gewicht in de schaal leggen, maar die rekeningen van den chirurg, het ziekenhuis, ze grijnzen me aan.” Wanhopig liep hij in den gang heen en weer en Cootje kende hem genoeg om te weten, hoe ongewoon het voor hem was om over die dingen te spreken. Ze begreep, dat hij het tegen iemand moest uiten, nu hij zijn vrouw die noodzakelijke bijzonderheden moest verbergen. En _ helder en duidelijk schoot het meteen door Cootje's hoofd, dat zij hier een oplossing kon brengen en tegelijk verzette iets diep in haar zich fel hiertegen. Ze wilde er niet naar luisteren en volgde Han naar boven. Daar zat ze dien middag naast Jouk, die met een vreemde, toonlooze stem hetzelfde Cootje zet zich schrap over Hansje vertelde, dat ze al van Han wist en weer klonk het in Cootje niet te onderdrukken en duidelijk: „Jij kunt helpen, jij kunt helpen!” Werktuigelijk antwoordde ze op Jouk’s vragen, hielp haar met kleinigheden, nam het eten van den kok aan, dat Han wijselijk had besteld en zorgde, dat de tafel gedekt werd, want Jouk had haar moed verloren en bleef moedeloos in elkaar gedoken in de slaapkamer zitten, die halfdonker werd gehouden, omdat ieder lichtstraaltje den kleinen patiënt scheen te hinderen, die verder geen hulp noodig had. Terwijl Han met een bord eten naar boven ging en eigenhandig Jouk voerde, waschte Cootje in het kleine keukentje de borden en het zilver af en onder deze ongewone bezigheid joegen haar gedachten koortsachtig voort. Jouk en Han zaten in de diepste ellende, erger dan ze tot nu toe hadden gekend. Hun liefde voor elkaar had alles niets doen schijnen, maar dit raakte hun diepste innerlijk. Weer ging het door haar hoofd, Jouk en Han, de twee menschen, die altijd voor anderen klaar stonden en het zoo vanzelfsprekend vonden, dat men een ander hielp. „O, Jouk!” kon vader met zoo'n wereld van waardeering zeggen, als ze weer eens een staaltje van opoffering had geleverd. Ook moeder was nooit tevreden eer Jouk gekend was in allerlei kleinigheden en hoe vaak had deze niet, nu en vroeger, kleine genoegens opgegeven ter wille van Cootje of van Ru. Ze zag weer haar vreugde en blijdschap na Hansje’s geboorte. Toen ze zelf zwak bleef, liet ze zich niet terneer drukken en verdroeg het graag, tot nu eindelijk het verdriet haar volkomen over- Cootje zet zich schrap meesterde. En dan Han! Hij was alleen maar een zwager, maar geen eigen broer had liever voor hen kunnen zijn. ♦. en met een schok stond het geval met Ru haar weer helder voor den geest. De gunstige afloop was aan Han te danken geweest, die het had weten op te lossen zonder onherstelbare schade te doen aan Ru’s karakter. Zij allemaal zouden zonder zich een oogenhlik te bedenken zich tot Han wenden in welke moeilijkheid ze zich ook bevonden. En nu aarzelde zij om hem te helpen? Weer „dwong ze haar denken in een andere richting. Ze hoorde, hoe Han en Jouk samen de trap afkwamen. Blijkbaar was het hem gelukt haar naar beneden te halen uit die sombere slaapkamer, waar ze Hansje toch niet kon helpen. Maar Cootje wilde niet naar binnen gaan, ze zag er tegen op bij die twee te zitten met de wetenschap, dat ze hen kon helpen en dat ze daartoe niet bereid was... ,/k Ga even naar Toet ie,” zei ze om het hoekje van de deur, „binnen een half uur ben ik terug.” Zonder in het gangspiegeltje te kijken duwde ze haar muts op het hoofd en schoot haastig in haar jas en op straat liep ze vlug, vreemd vlug als kon ze zoo zichzelf en haar gedachten ontloopen. Op het flatje trof ze Toetie niet alleen aan. Jojo was er met haar vier kinderen om eens aan de pensionkamers te ontkomen, en alsof het zoo moest, stak kleine Nonnie vanaf den grond dadelijk twee verlangende armpjes naar Cootje uit, met een stralend snuitje, dat noodde tot spelen, maar eer deze haar had kunnen optillen had Jojo haar al opgepakt en als een verrukte moeder knuffelde ze het miniatuur-menschje, dat schaterde van pret. Cootje zet zich schrap Cootje stond er naar te kijken. Het was ook zoo’n groot contrast met het tooneeltje, dat ze daarginds in het huis van haar zuster had meegemaakt. Het verschil deed haar pijn en ineens wist ze: „ik doe het, natuurlijk doe ik het.” Jouk moest ook eenmaal beleven wat Jojo in groote volheid genoot. Een gezond, fleurig kindje, waarmee ze kon stoeien en dollen. En het kon geen oogenblik uitstel meer lijden, nu ze besloten was. Vlug trok ze Toetie even terzijde en fluisterde: „Toet, ik moet weer weg, zoo gauw mogelijk.” Het laatste kwam er stamelend uit en Toetie keek eens onderzoekend in het gezichtje van haar vriendin. Ze wist niet wat haar zoo plotseling bezielde, maar het erge verdriet na mam’s dood had haar dieper doen zien, waar het anderen betrof. Ze vroeg niets meer, maar ze wist dat Cootje iets te verwerken had en vlug hielp ze. „Eclipseer maar stilletjes, Co,” moedigde ze haar eenvoudig aan, „ik bedenk wel een smoesje voor Jojo.” Ongemerkt sloop Cootje de deur uit. Ze gunde zich geen tijd om op de lift te wachten, maar rende de trappen af. Ook op straat zette ze er den pas in, alsof ze geen tijd te verliezen had, maar nu had ze een heel andere reden voor haar haast dan op den heenweg. Alles trok haar naar Jouk om haar te vertellen, wat ze voor haar kon doen, wat ze heerlijk vond om te mogen doen. Want nu ze eenmaal zeker was van zichzelf, kon ze het geen minuut langer uitstellen en moest ze de voldoening hebben te weten, dat Jouk en Han haar aanbod aannamen terwille van Hansje. Zonder woorden glipte ze langs Cootje zet zich schrap Han de voordeur binnen. Ook hing ze haar kleeren niet aan den kapstok, maar ze liep regelrecht door naar de huiskamer, waar Jonk nog op het zelfde plaatsje zat, de ijverige handen, die anders altijd iets deden nu werkeloos in den schoot. Vreemd verlangend keken haar oogen het terugkeerend zusje aan, alsof ze iets van haar verwachtte. Cootje legde een hand op haar schouder: „Jouk,” hijgde ze, maar niet door het harde loopen, het kwam door het onstuimige kloppen van haar hart. „Jouk, we kunnen Hansje redden met de chèque van oom Co. Hij heeft er bijgeschreven, dat ik er zeker een goed en wijs gebruik van zou maken en nu weet ik, dat hij gelijk heeft. Dat zal ik doen. Als ik een viool kocht, handelde ik verkeerd, Jouk. Mijn arm is niet goed, hij zal nooit zoo worden, dat ik lang achter elkaar kan studeeren, dus zoo'n kostbaar instrument heb ik niet noodig. Het zou zonde zijn. Dat wist ik daarnet ook wel, maar zie je, Jouk, toen kon ik het nog niet, hier, hier/' ze wees op haar hart, „zat nog iets, dat weigerde. Maar dat is nu weg en ik ben zoo blij, dat ik het kan doen, want nu wordt Hansje vast en zeker beter, dat kan niet anders. En dan gaat hy ook kraaien als Nonnie en doet even schattig! O, Jouk, zal dat niet heerlijk zijn!” Gespannen had Han de woorden gevolgd zonder zich ergens in te mengen. Hij zag plotseling, hoe de zusters op elkaar leken, nu Cootje er ouder uitzag in haar ernstig betoogen en zijn eigen, vrouw iets jongs en hulpeloos had door het machteloos wachten en hq liet hen begaan. Die twee begrepen elkaar. Even hadden ze hem verzeten in die saamhoori