- % ACi ’43 >tiemer en Sta-I ma - OP MIl. TOT NUT v. ’t ALGEMEEN ■* nEPARTEMENT AMSTERDAM LEESZALEN VOOR J0NGER8 EN Mf'S'JJ |H •NT. KOOLHAA^gr1 ' | MIl G E N VAN LEO VROMAN MIJ. TUE-MJT v^*fALGEMEEN > DEPARTEMENT AMSTERDAM y" 'afc WJDE STEEQAXe-TELEDRA» NIJGH & VAN DITMAR N.V. • ROTTERDAM Dit is Stiemer Dit is Staima Dit zijn Stiemer en Staima Hierboven de hoofd personen uit dit geïllustreerde kinderverhaal. 1. Vermist oP een dag verscheen in alle kranten van Burenland en op alle aanplakborden de volgende advertentie: Vermist de wondervis Stalma, het laatst gezien in Spelevaarbaai op 3 Augustus. De wondervis Stalma is vermoedelijk geroofd en zal wel gevangen gehouden worden. Degene, die Stalma aan de regering van Speleland terugbezorgt, zal een villa aan de Spelevaarbaai krijgen, waar hij de terugbezorgde wondervis iedere dag zal kunnèr^zien, een grote som gelds ontvangen en baron worden. De advertentie was ondertekend door den gezant van Speleland en een grote tekening van Stalma stond bovenaan. De duiker Stiemer las het op een aanplakbord en hij bleef wel een hele ochtend dromerig staan lezen. Toen nam hij een besluit en stapte regelrecht naai den gezant van Speleland, bij wien men inlichtingen omtrent Stalma s verdwijning kon krijgen. De gezant was heel verdrietig, maar zijn gezicht klaarde onmiddellijk op, toen Stiemer hem vertelde, dat hij van plan was op zoek te gaan naar de wondervis. Stiemer was de beroemdste duiker van Burenland en zelfs van de gehele wereld en er was de laatste jaren zelden iets zoek geraakt, dat Stiemer niet terug had weten te bezorgen. De gezant bood Stiemer dus een gemakkelijke stoel aan. vóór hij zijn beschrijving van Stalma begon. 2. Wie is Stalma ? Stalma — zei de gezant — is de wondervis van den Keizer van Speleland. De zee, waarin zij zwemt, wordt dadelijk helderblauw van kleur. Er komt een prachtig licht in het water en ieder, die in een bootje voer op de Spelevaarbaai, waarin Stalma altijd zwom, kon, toen Stalma daar nog was, de wonderlijk mooie tuinen op de bodem van de zee zien en vergat onmiddellijk zijn zorgen. Die tuinen waren zó prachtig, dat zieke mensen en reizigers uit de gehele wereld naar Spelevaarbaai kwamen om de tuinen te zien. Afgezien van de pracht was dat natuurlijk erg gunstig, zei de gezant, want al die vreemdelingen, die kwamen om de tuinen te zien, brachten grote welvaart in Speleland. Dat maakte, dat de bewoners van het land nog gelukkiger werden; want doordat zij allen zeer welgesteld waren, konden zij zo vaak als zij maar wilden de tuinen gaan zien en onbeschrijfelijk gelukkig zijn, want zij hadden niet eens zorgen te vergeten! U begrijpt hóe 'n gevoelig verlies het voor Speleland is, zei de gezant op treurige toon. Nu moeten wij de tuinen zowel als de vreemdelingen missen, want zolang Stalma weg is komt er geen levende ziel naar Spelevaarbaai. Daardoor zijn de Spelelanders zeer ongelukkig geworden en aangezien zij niets dan voorspoed en gemak gewend waren, beginnen zij allen snel weg te kwijnen. Het gaat er dan ook om, Stalma zo spoedig mogelijk terug te vinden en daarom heeft de Keizer van Speleland ook zo’n hoge beloning uitgeloofd! Als U Stalma terugbrengt heeft U bovendien de beloning het edele volk van Speleland gered te hebben. De duiker Stiemer zei, dat hij erg begaan was met de bevolking van Speleland maar hij ergerde zich toch aan den gezant, die alleen klaagde over de toestand van de Spelelanders en geen woord over had voor het mogelijk treurige lot van de wondervis Stalma. 3. Hoe ziet Stalma er uit P Hoe ziet Stalma er uit? vroeg Stiemer. Hoe ze er uit ziet? vroeg de gezant. Dat is ook een vraag! Alsof iemand daarop zou kunnen letten. Overal waar de wondervis Stalma komt, wordt het zo licht in het water, dat iedereen alleen nog maar oog heeft voor de wondertuinen op de bodem van de zee en niemand naar de vis kijkt. Wel heb ik ooitl riep Stiemer uit. Ik kan toch moeilijk een vis zoeken onder de millioenen vissen van de zee, als ik niet weet hoe ze er uit ziet. Er is natuurlijk iets met Stalmal Als ze op het ogenblik een andere zee dan de Spelevaarbaai ook licht maakte, dan zou iedereen er al van gehoord hebben. De gezant hield echter vol, dat hij niet wist hoe Stalma er uit zag. De tekening op de advertentie, waarin de vermissing van Stalma werd medegedeeld, was niet betrouwbaar. Zo stelde alleen de beroemdste schilder van Speleland zich Stalma voor. Hij zou echter direct naar Spelburg, de hoofdstad van Speleland, telegraferen om een nauwkeurige beschrijving van Stalma, als men er daar tenminste een had. Het antwoord uit Spelburg was geheel in geheimschrift, maar er stond j niets anders in, dan dat niemand precies wist hoe Stalma er uit zag. Ze is j ongeveer 1.50 M. lang en verder net als een andere vis, telegrafeerde de | minister voor het toeristenwezen, die voor Stalma had moeten zorgen. Toen de duiker Stiemer zeide, dat hij daar niets aan had en dat hij met deze gegevens niet aan een onderzoek kon denken, werd de gezant angstig. Hij zeide naar den Keizer van Speleland zelf te zullen telegraferen. Dit was j eigenlijk verboden, zei hij, omdat de Keizer zich in afzondering heeft terug- ! getrokken om te jammeren. Voor zo’n bekwaam duiker als Stiemer durfde hij echter wel een uitzondering te maken. 4. Stiemer bereidt zich voor Het antwoord van den Keizer bleet een paar dagen weg en aangezien Stiemer van plan was toch te gaan zoeken, ook al kreeg hij geen nauwkeurige beschrijving van de wondervis, was hij reeds begonnen zijn duikerpak na te zien en maakte hij studies van alle kaarten van de wereldzeeën, want hij had er een voorgevoel van, dat het dit keer een zeer lange reis zou worden. Het was een wonderlijk duikerpak, dat Stiemer gebruikte. Hij kon er door een vernuftige vinding zo diep mee komen, als hij wilde. Hij kon er ook mee het land op gaan en eigenlijk kon hij er zich zo gemakkelijk in bewegen, dat hij er doorgaans ook in sliep. Hij was al zo aan zijn beroep en zijn duikerpak gewend geraakt, dat hij zich buiten zijn duikerpak niet op zijn gemak voelde. Als hij zijn duikerpak aan had was hij altijd aan een avontuur bezig; trok hij het uit, dan was ook het avontuur weg en aangezien Stiemer alleen maar gelukkig was bij het avontuur, hield hij zijn duikerpak aan, waar hij maar kon. Toen alles in orde was ging hij weer naar den gezant van Speleland om te vragen of er al een antwoord gekomen was van den Keizer. Dat is er zeker, zeide de gezant, en er staat in, dat U iedere week een keer bij den Keizer aan tafel moogt eten, als U Stalma vindt. Dat is een gunst, die nog nooit iemand te beurt gevallen is en daar moogt U zich wel ten zeerste over verheugen. Dat is allemaal goed en wel, meende Stiemer, maar ik kan niet bij den Keizer gaan eten, als ik Stalma niet gevonden heb en ik kan Stalma niet vinden, ais ik niet weet hoe ze er uit ziet Hoe luidt de beschrijving. die de Keizer van Stalma gegeven heeft? net antwoord van den keizer De gezant begon op die vraag een beetje te blozen, want de SpeleSanders wisten, wel, dat zij niet zeer nuchtere lieden waren. Vooral zo’n gezant, die altijd in het buitenland is, moest dat wel vaak ontdekken. Eigen< is de beschrijving nog erg dichterlijk, zei de gezant dan ook bedeesd, maar ik. zal U haar voorlezen, als U er prijs op stelt. En de gezant begon te —Keizerlijke brief: „Stalma is de wondervis van Onze eerbiedwaar.jge dromen Haar schoonheid wordt door niets overtroffen Haar ver* , n'e* *e beschrijven, de couleur var Haar ogen is diep als de hemel nacht en het water dat zij inslikt stroomt als vloeibare diamant weg u>sen haar kieuwen. Stalma is de Wondervis van Speleland, wie het zou Haar te beschrijven, zou zich schuldig maken aan majesteitsschennis, btalma s heerlijkheid is niet te beschrijven/' Dat is het, zei de gezant j ' '•et heeft den Keizer behaagd het zo uit te drukken en zijn woord s de waarheid. btiemer zeide natuurlijk, dat hij zeer getroffen was door de sierlijke woorden van den Keizer, maar hij zei ook, dat een zekere grotere nauwkeurigheid in de beschrijving geen kwaad had gekund. Want hij vreesde dat maar weinig mensen en maar weinig dieren, wien hij naar Stalma zou moeten vragen, zouden begrijpen wat hij bedoelde, als hij over een vis sprak, die ogen had zo diep als de hemel in de nacht. 6. Stiemer besluit te gaan. De gezant beloofde, dat hij nog een$ nauwkeurig zou informeren want allicht zou toch een Spelelander wel eens naar Stalma gekeken hebben. Hij beloofde Stiemer te zullen berichten, zodra hij iets naders wist Stiemer zei. dat hij ondanks het feit, dat hij moest raden hoe de vis er uit zag, toch zou gaan zoeken. Hij kon zich, waar hij ook maar ter wereld zou komen, altijd tof de gezanten van Speleland wenden om hulp. Maar. en dit moest Stiemer plechtig beloven, hij mocht als hij hulp nodig had, alleen Spelelanders in de arm nemen, want mensen van andere landen zouden wel willen helpen Stalma te vinden, maar dan zouden zij de vis voor hun eigen land willen behouden, want welk land heeft nu niet graag zo’n vis als Stalma in zijn zee ? Stiemer nam afscheid van den gezant. Deze was helemaal ontroerd, en grote tranen stonden hem in de ogen: Het lot van de Spelelanders ligt in Uw hand mijnheer Stiemer. zeide hij. Doe dus Uw best. Stiemer was eigénlijk niet erg tevreden. Die Spelelanders dachte^ allöei maar aan zich zelf en als hij Stalma voor hen terugvond, dan zouaejKij we weer net zo onbekommerd en zorgeloos worden, als zij altijd geweejwarerr Maar, dacht hij dan: het gaat er mij om Stalma te vinden. Wiej^eet, war haar is overkomen, sinds zij uit de heerlijke Spelevaarbaai is verdv^nen & wie weet in welke gevaren zij zich bevindt I 7. Verkeert Stalma in gevaar ? Stiemer was bij den gezant plotseling op de gedachte gekomen, dat Stalma wel eens niet door mensen, maar door andere vissen of andere dieren, die op de bodem van de zee leven, geroofd zou kunnen zijn. Immers, die die ren, die daar altijd in het donker geleefd hadden, zouden het wel helemaal niel zo prettig vinden, dat juist de heerlijke tuinen op de bodem van Spelevaar baai altijd verlicht werden, zodat iedereen kon zien wat zij uitvoerden Het was, dacht Stiemer, best mogelijk dat de inktvissen nf de reuzenmosselen hebben afgesproken Stalma te doen verdwijnen en dat zij haar ergens ge-/ vangen houden, waar niemand haar kan ontdekken. Stiemer wist juist uit ervaring heel goed, dat inktvissen en . euzenmosselen schuilhoeken kunnen hebben, die zo afgelegen zijn, dat het haast onmogelijk is om er door te dringen. Ja, zelfs was het dikwijls niet mogelijk om ook maar te schatten waar deze schuilhoeken ongeveer zouden zijn of te weter. in welke zee zij waren. Stiemer wist niets. Alleen leek het hem waarschijnlijk, dat de rovers van Stalma haar zo ver mogeiijk hadden weggebracht, omdat iedereen natuurlijk in de buurt van Spelevaarbaai het eerst naar de vis zou gaan zoeken. Als Stiemer echter de kaart van alle zeeën voor zich nam, werd hij bijna wanhopig. Er waren zoveel zeeën, die ver genoeg van Spelevaarbaai af waren en die in aanmerking kwamen om iets in te verstoppen, dat het welhaast orb^go^ren werk '*'as om op zo°k te gaan. 2 8. Stiemer wapent zich Maar wanneer Stiemer zo mismoedig werd, dan leek het wel of hij het licht, dat Stalma in de zee bracht, al kon zien en dan dacht hij: Neen, ik moet doorzetten. Hij verlangde er zo naar de wondervis te vinden en voor haar te vechten en haar te bevrijden en dan Stalma in het water te zien en het water licht te zien worden, dat hij nauwelijks thuis kon blijven. Hij wilde zo wel de deur uit vliegen en de zee in lopen al was het een iaar lang om overal maar te zoeken en na te vragen. Hij begreep echter, dat hij daar niet ver mee zou komen. Juist het ver¬ langen om niet te vergeefs te zoeken en werkelijk Stalma te vinden, deed hem vol overleg te werk gaan. Hij begon een bootje te maken. Een soort duikboot, waar hij zich sneller dan te voet mee onder water zou kunnen verplaatsen en dat hem tevens des nachts, of wanneer hij in gevaar verkeerde, een veilige beschutting zou kunnen bieden. Het bootje, dat hij bouwde, hield het midden tussen een duikboot en een egel, wanneer die zich heeft opgero'ld, Stiemer maakte namelijk aan de buitenwand een groot aantal ferme pinnen Als een groot zeedier dan een aanval op hem zou doen, zou hef zich nog wel eens bedenken wanneer het met een van die pinnen in aanraking was gekomen. 9. Stiemer is klaar Dat bootje van Stiemer was een waar wonderwerktuig Er was een bed in, er waren kooktoestellen aan boord en een toestel om zoet water te maken uit zeewater. Er kon licht in branden, zoodat Stiemer ook in het diepst van de zee rustig zijn kaarten zou kunnen bestuderen en al en toe eens iets zou kunnen lezen over wondervissen, want hij wilde niets nalaten om zo spoedig mogelijk alles omtrent Stalma te weten. Verder was er in de boot nog een hoekje voor zijn hondje Sor. dat hij op al zijn tochten met zich medenam en dat zo schrander was, dat het Stiemer bij zijn vorige onderzoekingstochten al vele diensten had kunnen bewijzen. Toen Stiemer zijn boot helemaal in orde had en hij een grote voorraad proviand had 'ngeslagen begon hij alles in gereedheid te brengen voor zijn vertrek. Hij bracht nog een laatste bezoek aan den gezant van Speleland, die nog verdrietiger was dan tevoren, omdat de Spelelanders steeds bleker werden en steeds harder begonnen te jammeren en toen nog een bezoek aan den eersten minister van Burenland. die toch moest weten dat hij lange lijd weg zou gaan en dus voorlopig niets zou kunnen doen voor de regering van Burenland De eerste minister was verbazend nieuwsgierig naar het doel van Stiemer's reis en hij beloofde hem, dat er een commissie van afscheid aan de haven zou staan als Stiemer vertrok, hopende dat Stiemer hem na zo'n gunst wel deelgenoot zou maken van zijn geheim. 10. Stiemer vaart uit De commissie van afscheid stond op de kant van de haven van Burenland toen Stiemer verscheen en bij zijn bootje ging staan. De voorzitter van de commissie, die ook niet wist waar Stiemer heen zou gaan, hield een lange toespraak en hij zeide, dat hij hoopte dat Stiemer gauw terug zou komen en in het vervolg een trouw dienaar van Burenland zou zijn. Tenslotte riep hij luid Hoera en gaf hij de muziek een teken om te spelen. Alle mensen zongen zo hard zij konden mee en zij keken aandachtig naar den eersten minister, die zich gereed maakte om Stiemer vaarwel te zeggen. De eerste minister vroeg Stiemer of hij niet ontroerd was door deze betoging Wel een bewijs dat iedereen U bewondert Mag ik zeggen dat U weer spoedig terug komt? Neen, zei Stiemer, dat kon best eens een hele tijd duren Mag ik dan ook zeggen, waar U heen gaat, vroeg de minister bleek van nieuwsgierigheid. Ik mag niets zeggen, zei Stiemer en hij stapte in zijn boot en klapte het deksel dicht. De min'ster was wel nogal kwaad, maar hij wuifde toch mee met zijn hoge hoed in zijn hand, toen Stiemer de haven uitvoer. Het avontuur tegemoet. 11. De oude Grommeldor treedt op Hoe ging het intussen de wondervis Stalma? Toen Stiemer bij den gezant bedacht, dat Stalma mogelijk in groot gevaar verkeerde, had hij gelijk gehad. Stalma verkeerde werkelijk in zeer moeilijke omstandigheden, omdat de inktvissen, de tandhaaien, de zaagkaaien en ander gebroed, dat altijd lustig had geroofd en gemoord in de tuinen van Spelevaarbaai, besloten hadden een eind te maken aai Stalma's aanwezigheid in de baai Deze dieren waren n.l. genoodzaakt geweest een andere plek op te zoeken, toen Stalma in de baai gekomen was want, zoals men weet, verlichtte Stalma de hele baai en op die manier kon iedereen duidelijk zien, wat voor ijselijke streken die dieren uithaalden, en dat hadden zij niet gaarne Zij waren met de grootste tegenzin vertrokken, want de tuinen van Spelevaarbaai waren niet alleen mooi voor toeristen uit verre landen en de Spele'anders, maar ook voor de dieren, die in de baai leefden. En toen Stalma maar in de baai bleef en haar licht maar niet wilde eindigen, overlegden de tandhaaien, de zaagkaaien en de inktvissen met elkander, wat ze moesten doen om van de wondervis af te geraken Vier tandhaaien werden toen uitgezonden om de opper-tandhaai Grommeldor over de aangelegenheid te raadplegen. Grommeldor was volgens zijn zeggen al zo oud als de wereld, zodat er niets was voorgevallen, of hij wist het zich te herinneren. Hij was werkelijk vreselijk oud en eigenlijk niet goed meer in staat om met de jongere tandhaaien mee te komen zodat hij als een kluizenaar in de Kraalbocht was gaan leven. De Kraalbocht was een diepe zeebocht vol koralen, waar niemand goed in durfde te komen, omdat men zich licht tegen de koralen bezeerde of beschadigde Zodoende had die Kraalbocht iets griezeligs gekregen en dit stond de oude Grommeldor zeer aan, want door die griezeligheid had hij de naam van grote geheimzinnigheid gekregen en dat maakte hem slechts voornamer. De vier tandhaaien naderden hem dan ook met de grootst mogelijke eerbied, toen zij in de bocht waren aangekomen. 12. Vier tandhaaien vragen om raad Grommeldor keek de vier tandhaaien doordringend aan, toen ze vertelden helemaal uit Spelevaarbaai gekomen te zijn en toen zei hij op strenge toon, dat zij maar wrakke pieren waren. „Het was in mijn tijd anders. Toen was Spelevaarbaai er zelfs in het geheel nog niet, toen was. er alleen nog maar water". Dit zei Grommeldor altijd (hoewel er natuurlijk geen woord van waar was) en het maakte iedere keer weei grote indruk ,De vier tandhaaien zwegen dan ook bedeesd en zij trachtten zich voor te stellen, hoe de baai er toen wel uitgezien mocht hebben met alleen maar water. Grommeldor had, toen de haaien hem het hele verhaal van Stalma hadden verteld, veel begrip voor hun moeilijkheden. De gedachte, dat iedereen maar altijd kon zien, wat je aan het doen was, was voor'hem, ondanks zijn hoge ouderdom, geheel nieuw en hij vond he1 geval verbazend vreemd en ingewikkeld. Hij verzocht de vier haaien zich nu weer terug te trekken en de volgende morgen om antwoord te komen, dan zou hij intussen nadenken Grommeldor trok zich terug in het diepst van de koraalbossen, waar het helemaal donker was en waar nu werkelijk nooit een spoortje licht was doorgedrongen, en daar viel hij in een vaste slaap. Maar midden in zijn slaap werd hij met een schok wakker. Want, dacht hij, stel je voor, dat die wondervis hier komt, dan zou ik me nooit meer terug kunnen trekken om te slapen zonder dat iedereen het ziet en dan zou ik mijn naam, een denker te zijn, wel gauw kwijt zijn. Dit vond hij zo'n beledigende gedachte en de voorstelling, dat iemand die oude voorname Grommeldor zou wagen in zijn slaap te storen, wond hem zo op, dat hij meende, dat het maar beste zou zijn om de proef op de som te nemen en Stalma naar de Kraalbocht te laten komen en dan te merken, dat de wondervis door zijn voornaamheid wel voldoende geïmponeerd zou worden om haar stralen na te laten. 13. Op advies van Grommeldor Toen de volgende morgen de vier tandhaaien om 'het antwoord van Grommeldor kwamen, had deze laatste werkelijk iets olijks in het ietwat verzwommen oog „Gij doet het beste, dat visje hier naar toe te brengen, jonge vrienden”, zei hij op zalvende toon, „dan zal de oude Grommeldor het opzicht over haar ongepaste verlichting wel op zich nemen. Als zij eenmaal hier is, leggen we voor de bocht een wacht van reuzenmosselen en een wacht van zaagkaaien en dan komt ze er niet meer uit Hier kan ze geen kwaad en hier valt trouwens niets te verbergen ook. Bovendien za? r9en ,kwa'm,en de twee krachtmensen Stiemer al vroeg halen. H.j vroeg waar ze hem heen brachten, maar zij zeiden geen woord dat hn dj“Tden| em ruw,v00rcit' en t,°en hij he* n°9 6605 vroeg, zeiden ze, he . *k" me[ken- S|lemer begreep, dat er niets anders opzat dan het inderdaad te bemerken. Zij namen plaats in dezelfde auto van de vorige dag en reden daar even hard en met precies zoveel lawaai in terug naar het vliegveld. Daar stond het grote vliegtuig ook alweer en Stiemer begreep l f W“r ,vl'eg,enk/ou worden, waaraan hij sinds de vorige dag een grondige hekel had. Maar juist toen zij in het vliegtuig zouden stappen, kwam de voorzitter van de commissie voor de zeevaartkunde op hem afstappen. Hij leek, voorzover dat met zijn brutale gezicht mogeliik was, wel een beetje verlegen en hij knikte schuchter naar Stiemer. Ja, ziet u, zei hij dat is een verbazend onaangenaam geval. Wij betreuren het natuurlijk zeer en zullen 'kosten noch 'moeite sparen! Dit waren geheimzinnige woorden en Stiemer vroeg dan ook, wat een onaangenaam geval was. Wij wilden dat kleine bootje van u, zeide de voorzitter, tussen de Onderzoeker C en de Diepduiker Q vandaan halen en het elders meren, maar zodra we de touwen hadden losgemaakt, zonk het scheepje. Het hing als het ware aan zijn touwen aan de Onderzoeker en de Uiepduiker. En nu is het gezonken, begrijpt u wel? Dat is een verbazend >naangenaam geval en de regering van Boegland zal u, indien u daar prijs 3p stelt, schadeloos stellen. Stiemer was zeer verrast en blij te horen, dat rijn plan zo goed geslaagd was en dat de Corrie inderdaad was gezonken Mu bestond er kans, dat -hij kon vluchten. Ja, edelachtbare heren, zei hij >p treurige en verschrikte toon, dat is verdrietig, maar het ergste is, dat er sen geheime kaart aan boord was, die ik u nu niet meer kan laten zien, en ponder d°eht af te gaan, maar lebben6 kTnëëlfdeX^ëjatheT °°k j.ense" g^ees^wTrenf dan^ou men lieren er heel onoestoö’rd en T d'erentcuin was, maar nu leefden de rorige gelegenheid we^ een, lZVreden- St'emer had het eiland bij een lewLl Zrt S zlen l,g9en en h'i was er ook wel vlak bii Ie Corrie zou V' 9e3aa"' ^aar nU moesl hg het d°a"i leurde, dan Sn^dï«raïdEK"*" *" * * '* »* niet St!neT6r ,naderde, ,het eila"d met enige behoedzaamheid, want hij wist niet’ iedereen di6eWa ,d9 T *a'ma Zlfh Z0U «»*■*•" *" °f Grommelde) Zoönesië had een moof brëëd ïïJ\£"SStandT'AdT iTlStd n^d^trtinti6 indr“ CLn^n^ geel^and *0°!* ZOn79e vIak*?n met palmbomen, wat duinen, een breed =sas-P ts arznns as zad hu, dat h,j hier veilig zou zijn en dat Zoönesië een prachtig eiland was 38. Activiteit van de Boeglanders ''./JiwjMUk De Boeglanders hadden intussen niet stilgezeten. De Diepduiker en de Onderzoeker waren met een enorme snelheid naar de door den marconist van het vliegtuig, dat Stiemer had ontdekt, opgegeven plaats gevaren en zij hadden Stiemer ook weten in te halen. En toen de duiker voet aan wal zette op Zoönesië, zagen de kapiteins van de Diepduiker en de Onderzoeker hem dat door de periscopen van hun schepen, waarin op vernuftige wijze ook nog eens verrekijkers waren aangebracht, doen. Zij kwamen echter niet boven water, want helemaal zeker van hun zaak waren ze nog niet. Zij begrepen nu wel, dat Stalma hier in de buurt moest zijn, maar of zij nou in de Kraalbocht was of bij een van de eilanden in de buurt daarvan, of misschien zelfs wel op geheimzinnige wijze in een meer op een van de eilanden gekomen was, dat wisten ze niet. Zij hielden zich dus op de achtergrond en zorgden ervoor, dat geen beweging van Stiemer hun ontging en tevens, dat Stiemer niet merkte, dat hij bespied werd. Naar Schegbuurt telegrafeerden zij intussen, dat materiaal gezonden moest worden om de wondervis te vangen. Men wist in Schegbuurt niet erg goed, wat met die opdracht aan te vangen en de commissie voor de zeevaartkunde vergaderde er anderhalve dag over. Maar het slot was, dat men behalve 20 vissersschepen, alle voorzien van vernuftige netten, ook maar een paar drijvende hijskranen en baggermolens en oorlogsschepen zond, en tevens de beste hengelaars van het land, allen lid van de kampioensvisclub. Want men kon nooit weten, waar het goed voor was, zei men. Dus toen Stiemer zich op Zoönesië juist wat had ingericht, trok uit Schegbuurt een heele vloot van vaartuigen in de richting van de Kraalbocht, eveneens om Stalma te „bevrijden” en om ervoor te zorgen, dat dit Stiemer niet zou gelukken. Er speelden wel 20 orkesten aan de wal om deze heuglijke onderneming de nodige feestelijkheid bij te zetten. 39. Stiemer krijgt bezoek De eerste dieren van Zoönesië, die eens poolshoogte kwamen nemen bij de Corrie, (alle dieren hadden Stiemer zien aankomen) waren twee apen en een beer. De apen deden heel druk en zenuwachtig, maar de beer deed net, of hij een soort burgemeester was, die bepaalde formaliteiten had te vervullen. Stiemer zat aan dek zijn kaarten te bestudeeren, toen de dieren naderden. Toen ze bij hem gekomen waren, stond hij op en hij groette vriendelijk. De apen gingen nu achter de beer staan, zoodat deze helemaal voorop kwam, wat hem minder beviel. En toen hij bij de Corrie was, ging hij naar het scheepje staan kijken, of hij daar maar toevallig langs was gelopen en eigenlijk niet goed wist, of hij daar wel komen mocht. Tegelijkertijd hield hij Stiemer nauwkeurig in het oog en sloeg hij de apen, die hem in zijn haren pakten, los. Stiemer kwam echter op hem af en zei, dat hij van plan was een tijdje op het eiland te blijven en hij vroeg, of daar van de zijde van de dieren geen bezwaren tegen bestonden. De beer keek om naar de apen, maar die stonden nogal te giechelen, want zij vonden het erg grappig, dat aan hen permissie werd gevraagd om op het eiland te blijven. De beer deed echter waardiger en hij zei, dat hij natuurlijk met de anderen hierover moest spreken, maar dat hij niet verwachtte, dat men erop tegen zou zijn en dat Stiemer dus voorlopig maar moest blijven. Toen wilde hij van zijn kant ook wel eens iets horen en hij zei, dat hij weliswaar niet wist, wat Stiemer kwam doen, maar dat hij prijs zou stellen op diens verzekering, dat hij geen vogels zou schieten, aangezien dat dieren waren, zoals zij. Stiemer zei, dat hij dit beloofde en vroeg toen naar Grommeldor, de oppertandhaai. 4 40. Voor de dieren is het ernst De beer zei, dat men Grommeldor in geen maanden had gezien, maar dat hij nog wel net zou zijn als altijd: lelijk en kwaad. Toen holde hij, gevolgd door de apen, zo hard hij kon, terug naar het bos om daar het praatje te verspreiden, dat Stiemer de man was, die altijd al zou komen, om Grommeldor te bestrijden. Hiervan waren de dieren n.l. allemaal vast overtuigd en zij hoopten daar ook allen zeer op, want de nabijheid van Grommeldor en zijn landhaaien maakte, dat het op het eiland toch nog betrekkelijk onveilig was en dat het in het bijzonder nog gevaarlijk was om dicht in de buurt van de zee te komen. Want het was al herhaaldelijk gebeurd, dat een dier van het eiland, dat zich in zee waagde, door een haai was gegrepen. De beer vertelde dus opgewonden, dat Stiemer gekomen was en dat het uit was met het rijk van Grommeldor en dit maakte geweldige indruk. Men besloot Stiemer zoveel mogelijk behulpzaam te zijn, als men dat tenminste zou kunnen doen, en er zou een aantal dieren worden afgevaardigd naar Stiemer om den duiker te vragen, op welke wijze zij eventueel zouden kunnen helpen. Hiervoor werden uitgekozen een neushoorn om zijn kracht, een kameel om zijn exotisch voorkomen, twee apen om hun schranderheid, de beer, omdat die er al geweest was, een mierenster, die eveneens aanspraak maakte op een raar uiterlijk, een koe, in verband met de voedingskwestie, en een secretarisvogel, die overal bij was. Deze dieren voelden zich allemaal zeer gewichtig, toen zij tegen het vallen van de avond het strand weer opstapten en langzaam in de richting van Stiemers bootje voortschreden. Sor kwam hen blaffend tegemoet, wat de waardigheid wel een beetje afbreuk deed en wat met name de secretarisvogel de benen deed nemen, maar de dieren voelden toch, dat hun entrée bij Stiemer niet naliet hdruk te maken. 41. Overleg met de delegatie Stiemer legde de delegatie uit, waarvoor hij hier gekomen was en hoewel de dieren niet wisten, wie Stalma was, en zich ook niet recht konden voorstellen, hoe Sta ma was, vonden zij de gedachte, dat zij iemand uit de n!fCvi/V£n GroPlm,eldor zouden kunnen bevrijden, toch alle zeer aantrekkeij . Weliswaar had men er geen idee van, hoe deze bevrijding in haar werk zou moeten gaan en hoe zij ooit moed bijeen zouden zamelen om Grommeldor officieel te bestrijden. Maar zij knikten toch alle zeer gewichtig met de Kop, waarbij de neushoorn, die zijn bewegingen met zijn zware kop niet zo fijn kon berekenen, Stiemer bijna ondersteboven wierp. Hij werd daarvoor om het zeerst berispt door de secretarisvogel, die zeide: Kijk eens hier, gij log ondier, ge moogt wel met ons meedoen, doch het zou beter zijn, indien gij u wat op een afstand hield voor het vervolg en niet zo afschuiwelijk riekte. De neushoorn, die Stiemer eigenlijk een klein vriendelijk duwtje had willen geven, geraakte daardoor in de grootste verlegenheid en terwijl de anderen nog verder stonden te delibereren, trok hij zich verder terug op het strand, waar hij hoe langer hoe treuriger werd en op het laatst zeer wezenloos in de zee stond te staren. Stiemer zeide, dat hij het plan had de volgende morgen een eerste tocht te maken in de Kraafbocht en eens te onderzoeken, hoe daar alles gesteld was en hij vroeg hoeveel dieren de wondervis bewaakten. Hij zei niet, wat de dieren ook nooit zouden kunnen begrijpen, dat hij in de eerste plaats ging om Stalma te zien en haar wonderlijk lichten. De delegatie verklaarde zich intussen zeer ingenomen met dit plan. Zij zou dan de volgende avond terugkeeren om van Stiemer te vernemen, wat zijn onderzoek had opgeleverd en hoe de hulp van de dieren van Zoönesië zou kunnen worden aangewend. 42. Naar de Kraalbocht Stiemer had die nacht zeer angstaanjagende dromen. Hij droomde, dat er niet één, maar wel tien Grommeldors waren, die alle tien jacht op hem maakten, die hem alle tien tegelijk bijna vastgrepen en die er alle tien even belust uitzagen om hem te verslinden. Toen hij wakker werd bevond hij echter, dat er allerminst sprake was van tien Grommeldors, doch eerder van een prachtige morgen en hij maakte zich snel gereed voor zijn tocht naar de Kraalbocht. Hij gaf Sor opdracht om de Corrie te bewaken, stond enige ogenblikken stil op het strand, keek het eiland op en zag, dat in de boom in de verte zeer veel apen zaten, die klaarblijkelijk al opdracht hadden gekregen om te volgen, wat er om en nabij de Corrie gebeurde en die schreeuwden van opwinding, toen ze Stiemer op het strand zagen verdwijnen. Stiemer had tevoren zeer nauwkeurig de kaarten bestudeerd en hij wist, hoe hij onder water zou moeten lopen om in de Kraalbocht te komen. Na een laatste blik op de Corrie te hebben geworpen en Sor te hebben toegeknikt, stapte hij kordaat de zee in. Even later was hij al onder water verdwenen: Stiemer was op weg naar Stalmal Het was geen gemakkelijke weg van Zoönesië naar de Kraalbocht. Stiemer kreeg al heel gauw veel last van de koralen, die hem de weg versperden en die eigenlijk een soort doolhof vormden, waar men niet gemakkelijk door kon komen. Stiemer klom en ploeterde en zuchtte, dat het een aard had en als hij zijn knie niet vreselijk stootte, stootte hij vreselijk zijn elleboog of bezeerde hij zijn hand. In de verte schoven grote vissen door het water, die ook al niet de toestand veraangenaamden. Bovendien leek het er veel op, of de koralen ieder ogenblik van opstelling veranderden, want Sti emer klom telkens bij zo’n muur van brokkelig en puntig steen op, waarvan hij dacht, dat hij er zojuist ook al eens helemaal bovenop geklommen was. Aangezien hij, toen hij een paar uur geklommen had, achter zich net zoveel van die heuvels, punten en muren had als voor zich raakte hij het spoor bijna bijster, want in die klimmerij was het moeilijk het kompas als wegwijzer te gebruiken. Het leek wel, of de wondervis verder af was dan ooit. 43. Een schaduw Toen Stiemer bijna de gehele dag geklommen had, begon hij te begnjpen, dat er op deze manier geen sprake van was om in de Kraalbocht iets u,t te richten, want nu was hij nog maar op de heenweg en hij wist in het geheel niet, hoelang het nog zou duren, voordat hij midden in de baai was en als hij daar eenmaal zou zijn, zonder vaste plannen, hoe de vis te verkn|9M"ï.L j" m°est h'i nog weer terug ook. En dan waren er weer nieuwe moeilijkheden. Bovendien kon hij niet iedere keer van Zoönesië naar Kraalbocht en terug twee dagen en het grootste deel van zijn krachten verliezen btiemer werd er ibijna wanhopig onder, want het viel moeilijk te zeggen, hoe ij langs een makkelijker weg de bocht kon bereiken. Zoönesië was een goed en veilig punt van uitgang. Midden tussen de koralen op een zeer hoge muur ging Stiemer zitten rusten om na te denken, wat thans aan te vangen. Het was hier zeer helder water en als hij naar boven keek, kon hij zien, hoe het daar licht was en hoe LL"i°n 'n water sc^een- Het was een raar gevoel om dat zo allemaal te bekijken uit deze wanhopige positie vandaan. Stiemer dacht aan de mogelijkheid om met de Corrie naar de Kraalbocht te gaan, maar dat ging ook niet goed, want hij kon in dat gevaarlijke water toch niet met dat scheepje onder water gaan. Bovendien zou hij dan veel meer opvallen en als de dieren van Kraalbocht de Corrie vernielden, was hij nog verder van huis. Stiemer zuchtte en kee,k weer naar boven. En wat hij daar zag, deed hem verstijven van schrik. Dwars door een streep zon was een schaduw gekomen en deze schaduw kon alleen maar afkomstig zijn van een groot schip • • •. 44. De expeditie der Boeglanders Inderdaad had Stiemer het eerste schip der expeditie van de Boeglanders boven zijn hoofd zien varen. De vloot van de Boeglanders was samengesteld uit grote sterke schepen en er waren massa's mensen met wapens en allerlei vernuftige instrumenten aan boord. Dus de Boeglanders waren in het geheel niet bevreesd om recht op de Kraalbocht af te gaan en daar opgemerkt te worden door Grommeldor en zijn zaagkaaien. Zij waren zelfs in staat om al het koraal uit de Kraalbocht te breken en Stalma dan met een net te vangen. En voor Gromimeldor en zijn zaagkaaien, zijn reuzenmosselen, zijn tandhaaien, zijn inktvissen en al het andere gebroed waren zij in het minst niet bang. Stiemer was geheel in de war door het plotseling verschijnen van een schip. Hij kon wel niet weten, dat dit een Boeglands schip was, maar het zou toch wel heel toevallig zijn, als het verschijnen van zo’n groot schip in deze buurt op een toeval berustte. Er moest onmiddellijk iets gedaan worden, maar onmiddellijk was een woord, dat onbekend was in deze woestenij van koralen, waar iedere voetstap tijden in beslag nam. Stiemer begon te vermoeden, dat mogelijk andere „bevrijders" van Stalma verschenen waren, en hij ging direct terug. Hij zou dan met de Corrie eerst een onderzoek kunnen instellen en kunnen zien, wat dit grote schip in de buurt te betekenen had. Na zeven uur moeizaam klimmen stond Stiemer weer op het strand van Zoönesië. In de verte lag de Corrie. Er stond een geweldige kring van alle mogelijke soorten dieren om het scheepje heen, die er alle meewarig en verschrikt uitzagen en sommige dieren schreeuwden af en toe luid. Daar was dus blijkbaar ook al iets gebeurd. 45. Nieuwe moeilijkheden Stiemer begreep, dat er iets gebeurd moest zijn en het angst aanjagend geschr^uw van de dieren van Zoönesië maakte, dat Hij op een drafje ging open. Toen hij midden in hun kring gekomen was, werd het onmiddellijk stil. Wat is er aan de hand? vroeg Stiemer aan de beer. Deze begon onmiddellijk ontzettend te hakkelen: hij zei, dat hij de weg wist. Nou en toen dachten we, dat er verder geen bezwaren zouden zijn en dat het juist erg goed was, nou en toen zijn ze gegaan, en nou is die kleine terug en zegt, dat ze alle V|er gesnord zitten en natuurlijk hij juist ook en we weten zelfs niet, in welke hij zit. Dus nou zijn we met z’n allen opgelaten, terwijl we juist meenden goed te doen, jongeheer, zeide de beer, en toen hij was uitgesproken, bleef hij nog een hele poos hard en snel met zijn ogen zitten knippen, omdat hij het betreurde niet duidelijker te zijn geweest. Waarde meneer, zeide toen de secretarisvogel. Het geval doet zich voor, alsdat onze Pietro, de oudste aap, weet, hoe langs een makkelijk weggetje over het koraal heen naar de Kraalbocht te komen. Dat wilde hij u wijzen, maar hij wilde het eerst een paar andere apen voordoen. Dit is gebeurd met ons goedvinden. Ja, wij hebben zelfs nog staan wuiven, meneer, waarbij die loggerd (hierbij wees de secretarisvogel op de neushoorn) weer zo wild te werk is gegaan, dat hij zijn linkerpoot heeft verzwikt, zodat hij voor het overige wel op zijn rug kan gaan liggen en wij hem uit de delegatie zullen royeren. En met de apen is het niet goed afgelopen, naar ik verneem, want vier zijn er gevangen door reuzenmosselen en de vijfde kon nog hierheen komen om het te vertellen, want anders hadden we het nooit geweten ook. Alles lijkt me verder onbegonnen werk en we kunnen beter wat anders verzinnen. Wat u? Hier zweeg de vogel trots, haalde zijn rechterpoot langs zijn snavel, zeide duidelijk en met nadruk g a k a en zette zich met veel waardigheid in het zand. Dit is een naar geval, zeide Stiemer. 46. Stiemer schiet niet op Het lijkt me toch maar het beste om die apen te bevrijden, zei Stiemer nu, want ik heb op mijn tocht niet veel succes gehad. Men kon niet dwars door het koraalwoud heen in de Bocht komen en bovendien zijn de Boeglanders ook al aangekomen en wij moeten zien hen voor te zijn. Het beste is, dat ik morgen toch maar met mijn bootje naar de Kraalbocht ga, al is dat gevaarlijk, daar zal proberen Stalma te zien' en haar beduiden, dat zij zich niet door de Boeglanders moet laten vangen, want dat ik kom en dat wij haar zullen bevrijden. Jullie moet dan morgen met zijn allen die reuzenmosselen op het strand halen. Als ik dan 's avonds terugkom, kunnen we die mosselen openmaken en dan kan Pietro ons de weg wijzen naar de Kraalbocht, over het koraalwoud heen en dan kunnen we verder plannen maken, hoe we met zijn allen Stalma van Grommeldor en de Boeglanders weg kunnen halen. Wat meneer hier zegt, is zeer juistl zeide de secretarisvogel. Morgen gaan we dus die mosselen vangen. Dan zullen we ze hier op het strand halen. Het is ellendig, dat die neushoorn nu juist weer zijn poot verzwikt heeft, want hij is de enige, die geschikt is om de reuzenmosselen open te peuteren. Maar daar zit niets anders op. Misschien kunnen de olifanten dit keer eens iets doen?! Maar de olifanten zeiden, dat ze gaarne van de partij zouden zijn, als het ging om het omtrekken van bomen, maar met reuzenmosselen hielden ze zich niet bezig, want er was er al eens een met zijn slurf tussen een mossel geraakt en dat was een even vernederende als pijnlijke positie geweest. De dieren wisten dus werkelijk niet goed, wat aan te vangen. Maar zij verloren nooit hun opgewektheid en de beer zei tegen Stiemer, dat alles prachtig in orde zou komen. Daarop stelden de dieren zich een beetje verlegen in een lange rij op en ze defileerden toen langs Stiemer het land in een iedereen zei bij het passeren van den duiker: dag meneer, het komt allemaal prachtig in orde met die snertmossels. En de neushoorn, die helemaal achteraan hinkte, zei met tranen in zijn ogen: het spijt me zeer, het spijt me zeer, het spijt me zeer, al maar door .... ‘9'. Eindelijk in de Kraalbocht De volgende morgen ging Stiemer al vroeg op weg met de Corrie. Hij had met dat gek im in het koraalbos al een dag verloren en het werd tijd, daj r nu emdelijk eens iets aan de bevrijding van Stalma gedaan werd. Diep onder water varen ging niet, want dan zou de Corrie op het koraal stoten, en boven water varen ging ook niet goed, want als de Boeglanders hem zagen dan zouden zij zonder twijfel het eerst jacht op hem maken. Stiemer zteMb? " iueeuf ÏS? e" ha" boven water en naderde zo voor- °e Kraalbocht. Wat hij daar zag, deed hem zeer schrikken. Zo'n yloot van schepen had hij nog nooit bij elkaar gezienl De baggermolens baggerden, e vissersschepen visten en daar tussendoor krioelden vlotjes met hengelaars hir°T9^e.Pen Schoten f en toe in de lucht en deden in het algemeen bijzonder bedrijvig en grote kranen met enorme grijptangen waren vast bezig enorm! «e 266 *!■ breke"' Alle sch*Pe" hadden in de mast bovenop kündT T Vf|deLn V100:zi!ler van de commissie voor de zeevaart¬ kunde, zodat het net leek, alsof die toch alles zag, wat wel ongeveer zo was ook, want slaagde de expeditie er niet in de vis te vangen, dan zouden de deelnemers nog wel een en ander van hem te horen krijgen. Om het half uur hield iedereen dus op met zijn werk en riep luid: „lang leve de voorzitter van de commissie voor de zeevaartkunde”, wat zeer versterkend werkte. Stiemer zakte zo diep mogelijk onder water en toen hij een geschikte plaats had gevonden om de Corrie op de bodem te meren, sprong hij voorzichtig uit het bootje. Hij iklom van het koraal naar beneden en kwam zo op de zandige bodem te staan. Ziezo, dacht Stiemer: ik ben in de Kraalbocht. Daar had hij nu al die tijd naar verlangd; hij wilde nu niet aan zijn moeilijkheden denken. Hij was in de bocht, waar Stalma ook was en hij zou nu ieder ogenblik de wondervis kunnen zien. Die gedachte was wel zo opwindend, dat alle onaangename omstandigheden erbij in het niet verdwenen. Er was in Stiemer maar plaats voor één gedachte, Stalma zien en haar vrij te maken en haar terug te voeren naar de wonderlijke tuinen van Speleland, waar zij gelukkig was geweest en waar haar licht over niets dan mooie dingen straalde. Stiemer richtte zich helemaal op en keek naar alle kanten. 48. Stiemer ziet Stalma in net begin kon btiemer mets ontdekken. Dan maar verder de bocht in, want zien wil ik haar vandaag. Het was niet zo moeilijk om hier vooruit te komen als in het stuk tusschen Zoönesië en de Kraalbocht, maar het kostte toch heel wat inspanning. Stiemer geraakte vrij diep in de Bocht en in ieder geval was hij al heel wat verder dan de Boeglanders en van hen had hij hier zeker niets te vrezen. Aan de andere kant kon hij nu ieder ogenblik ontdekt worden door Grommeldor of door een van zijn tandhaaien, zaagkaaien of inktvissen. Oat kon Stiemer niet schelen. Het enige wat hij dacht was verder gaan en Stalma zien. Plotseling schrikte hij op. In de verte zag hij een wand van koraal. Fijne koraalpijpen, die omhoog staken en een zwarte massa van koraal op de bodem. En het was net, of Stiemer op een enorm kerkorgel toeliep. Maar, dacht hij, ik kan alleen zien, dat het koraalpijpen zijn, omdat achter die pijpen licht zit. En toen hij naderde, zag hij dat duidelijker: Achter deze wand van koraal, die zich heel ver uitstrekte en die ook heel diep scheen te zijn, glansde licht! Stiemer hield de adem in. Dit licht kon alleen van Stalma afkomstig zijn. De wondervis was daar dus, midden tussen de koraalstammen, waaraan zij zich kon bezeren. Stiemer keek helemaal niet meer voor zich uit op de grond. Hij keek alleen schuin naar boven, waar het licht glansde. Het gaf een zilveren schijn aan het dichte koraalbos. Nu weer blauwachtig zilver, dan weer citroenkleurig. Het was mooier en indrukwekkender dan Stiemer nog ooit iets gezien had en de tranen sprongen hem in de ogen, als hij eraan dacht, hoe vreselijk eenzaam Stalma moest zijn met haar licht tussen die vreemde, verwrongen en scherpe koraalstammen, met niets anders dan dieren om zich heen, die haar verraden hadden en die, als zij het licht van Stalma in hun ogen kregen, bijna in elkander krompen van hun eigen valsheid. Hoe vreselijk heeft zij het, dacht Stiemer, kon ik haar maar zo meenemen in mijn armen en haar weer zo in de Spelevaarbaai doen glijden. 49. Er op af .... Semakkelijk zou het echter niet gaan. Stiemer liep zó alleen maar te kijken naar het licht achter de koraalwand, dat hij niet erg oplette, waar hij stapte en zo kon het gebeuren, dat hij op de arm van een grote inktvis trapte (Jie die dag geen diepst had (de dieren van de Kraalbocht hadden de bewaking van de grote koraalwand in diensten verdeeld) en die voor zijn eigen genoegen maar wat lag te suffen. Het dier schrok geweldig, toen men hem °p zijn arm stapte en hij werd onmiddellijk ontzettend kwaad. Hij sloeg , f'P. armerl tege-lijik de lucht in en dat was maar goed ook, want anders had Stiemer hem ook nog op de kop getrapt. Maar nu leken alle armen van de vis wel stopborden en Stiemer ging haastig terug. De inktvis, die meende, dat een grote vis tegen hem aan was gezwommen, zette zich op van de bodem lXk-W'd.met armeL 0m die vis te pakken te kr'i9en. Op die manier ETüS? k .-n^^Ver St'e,mfr heen' zonder hem te Iien- Stiemer begreep, dat gebeuren'^ ^ m°eSt kljken' want anders zouden er nog meer ongelukken Stiemer besloot in een koraalstam te klimmen en dan op die manier te proberen een eind achter de koraalwand te zien. Het was niet moeilijk om in een stam te klimmen, want die hadden uitsteeksels genoeg. Inderdaad had men van een hoger punt een beter uitzicht op de koraalwand. Maar wat Stiemer zag stemde niet zeer bemoedigend. Overal zag hij schaduwen van grotere en kleinere vissen. Ook vlakbij al en het zou zeker niet gemakkelijk zijn om achter de wand te komen, laat staan om daar in het licht van de vis haar te naderen. Hoe langer Stiemer keek, zoveel te onmogelijker leek het hem, maar dan zag hij weer die heldere gloed van het licht van Stalma en dan zag hij in het licht het bewegen van de grote, gevaarlijke bekken van de bewakers van de wondervis en dan dacht hij: Lukken zal het me ik ga er meteen op af. 50. Grommeldor ! ! Stiemers aandacht werd plotseling getrokken door een bijzonder grote schaduw achter de koraalwand en het leek wel, of die schaduw dichterbij kwam. En hoe dichter hij naderde, zoveel te groter leek hij wel te worden. Plotseling werd het Stiemer met een vreselijke schrik duidelijk, wat dit kon zijn. Het was een vis. Stiemer had nog nooit zo’n grote vis gezien en er was geen vis zo groot als Grommeldor. Dit zou de oppertandhaai dus wel zijn. Inderdaad was het de oude Grommeldor. Toen deze zich eenmaal buiten de koraalwand bevond, naderde hij steeds sneller. Stiemer hield zijn adem in, want Grommeldor kwam recht op hem af. Nog maar honderd meter was hij van hem af en nu was hij hem reeds genaderd. Stiemer sloot de ogen^ want tegen Grommeldor was toch niets te doen. Een geweldige stroming in het water rukte hem bijna van zijn koraalstam af, maar de duiker hield zich goed vast, en hoewel zijn handen bijna openscheurden aan het koraal kon hij zich houden. Grommeldor was hem in volle vaart voorbij gezwommen Grommeldor zou echter vast terugkeren en Stiemer durfde zich niet te bewegen. Bovendien zou hij het veiligst vlak na Grommeldor oVer de koraalwand kunnen klimmen, want Grommeldor, die zeker was gaan kijken, wat de Boeglanders deden met hun geplons in de verte, zou, als hij terug was, zeker raad houden. Dit had Stiemer juist gedacht. Toen hij een uur stil had gezeten en naar de koraalwand had zitten staren, bleek hem uit het voorbijzwemmen van een groot aantal zaagkaaien, dat Grommeldor weer in aantocht was. Stiemer keek om en daar zag hij het enorme dier weer naderen. Hij besloot dit keer zijn ogen open te houden, maar wat hij zag, was niet geruststellend. Toen Grommeldor hem net voorbij was gezwommen, draaide hij ineens weer om en in snelle vaart kwam hij nu recht op Stiemer af. Stiemer zag de vreselijke muil van het dier en de verschrikkelijke tanden en de ontzettende kaken en al het gevaar. Nu is het afgelopen, dacht Stiemer. Maar toen keek hij naar de ogen van de reuzenvis en wel in het bijzonder naar het linkeroog en hij zag iets, wat hem flauw maakte van verwonderingl Op hetzelfde ogenblik draaide Grommeldor zich echter weer om, gaf een enorme slag met zijn staart, zodat Stiemer los schoot van zijn koraalstam en kopje duikelend naar de bodem schoot, waar hij een uur lang beduusd bleef liggen. Wat Stiemer gezien had, was ook wonderlijk genoeg: Grommeldor had hem een geweldige knipoog gegeven met het linkeroogl! 51. Algehele onzekerheid Toen Stiemer over zijn eerste verbazing over dit merkwaardig optreden van Grommeldor heen was, begon hij razend snel te denken, om er achter te komen wat deze knipoog van de oppertandhaai wel te betekenen kon hebben. Maar hoe langer hij er over dacht, zoveel te vreemder kwam het hem voor. Een ding was zeker: Grommeldor meende het op het ogenblik niet slecht met hem, want anders zou hij wel iets gedaan hebben Maar wanneer Grommeldor wist, dat Stiemer hier gekomen was, om Stalma te roven, zou hij dan nog zo vriendelijk zijn? Vandaag kon Stiemer er toch mets meer aan doen. Hij wierp een laatste blik op het glanzend licht in de j®’’*®'. schoot nog een laatste keer vol verlangen om maar onbezonnen op dat Jicht at te gaan en kwam toen voldoende tot bezinning om om te draaien, de Corrie op te zoeken en weg te varen, terug naar Zoönesië. Moge_]jk zou ™en daar ‘hans de apen bevrijd hebben en dan zou men de volgende dag met meer krachten verder kunnen werken aan de bevrijding van Stalma. r Su®m,er1Z1ag de verte reeds' dat er op Zoönesië grote beweging was. Toen hij dichter bij kwam, zag hij, dat de dieren er in geslaagd waren de mosselen op het strand te trekken en daar stonden ze nu met zijn allen trots schreeuwend om heen Een paar apen propeerden met lange takken de schelpen van de mosselen te openen, maar gezien hun driftige bewegingen en hun kwaad geschreeuw lukte dat niet al te best. De olifanten hielden zich bedremmeld op de achtergrond, zij waren tot geen prijs bereid de mosselen zelfs maar te naderen en achter de mosselen lag de neushoorn op zijn rug met zijn verzwikte poot in de lucht. Veel reden voor het trotse geschreeuw ran de dieren was er Huc niot on cu . 52. Klopsignalen uit een mossel De secretarisvogel kwam Stiemer tegemoet draven, gevolgd door Sor, die in zijn duikerpak niet goed raad wist tussen de dieren van Zoönesië en die zich zeer gepasseerd gevoelde omdat hij niet met Stiemer mee had gemogen naar de Kraalbocht. Kijk 'ns hier meneer, zeide de secretarisvogel, nou hebben we die mosselen wel op het strand, maar open zijn ze nog niet. Onze opofferingen zijn tot dusverre erg groot geweest en het zou weinigen gelukt zijn de dieren zó op het strand te trekken, als wij dat hebben gedaan. Wij zijn over het eerste resultaat dan ook zeer tevreden en zouden gaarne zien dat u het inspecteerde en goed bevond. De vogel knikte enige malen plechtig mei zijn kop en zeide toen: als het geoorloofd is: zal ik dan maar voorgaan? Daarna stapte hij naar de mossels, die inderdaad zeer groot waren en die zichtbaar ontevreden met hun nieuwe toestand op het strand lagen. Stiemer wist werkelijk niet wat hij moest beginnen. Het gedoe van de dieren hinderde hem en bovendien stond Sor, die zich blijkbaar verdienstelijk wilde maken, zo hard en schel te blaffen, dat iedereen er akelig van werd. Stiemer keek eens naar de olifanten, maar die wendden snel hun koppen af. Andere dieren, die krachtig genoeg waren om de mossels te bewegen open te gaan, zag Stiemer niet... Alleen de neushoorn zou iets kunnen doen, maar die lag onbewegelijk en als steeds met grote tranen in de ogen, achter een van de mossels. Stiemer stapte naar een van de schaaldieren toe, en tikte eens met de Engelse sleutel die hij altijd bij zich droeg op de schelp. Onmiddellijk werd het tikken van binnen beantwoord. Het was dus in ieder geval zeker dat er een aap in deze mossel zat. Ook uit de andere drie werd er getikt. Men wist echter niet in welke mossel nu de aap zat die het pad wist over het koraal naar de Kraalbocht en men was dus genoodzaakt alle vier de mosselen onmiddellijk te openen. 53. De neushoorn brengt toch redding worden, maar Stiemer^lgrle^'z^fanglt^rha3^ 'T'rP m°eS< 'etS gedaan werk niet erg veel aan de dieren ven 97 ™ .? l dat men voor ernstig gewichtig en wilden ook wéf he|pen maa^hand^’ deden wd druk e" apen op het strand bemerkten dafP wénTff "am,'S waren z* niet. Toen de er van binnen ook getikt werd *k Wjnnuer Je 6rg bard op de mossels tikte, durend tikten zij mefharde voórwern® Vre“2de gee" gre"«n. Voortgetikt, zodat men niet anders kon dent ""r v.°0l1dl,rend werd er ook terug groot plezier in dat geklop Daar mo«t °f de .^?ren bin.nenin hadden ook Stiemer. Wie heeft een S'u- i n6!*. een em<^e aan komen. Stop, riep iedereen deed zeer bekommerd "d" ™ echtfr een woord en te komen, zei Stiemer die zelf niet" m|0e*ijn f3" scherPe stenen zien wij zien die tussen de scheln te ^ °°We in dit plan' e" dan moeten we die mossels dan heTemIal one"!fen *" T"* 6e" paar takka" kunnen stenen. Maar niemand verroerde zich nn9an‘ ^uls*’.. rieP iedereen, scherpe scherpe stenen te vinden. Er was alle^TaaMijn 'gXtf Waren ^ achter d"e tóijteÏT W* ÖTAT :ïzj:9th;'jn iüsfcs men het geloven mocht, luid giechelde omdaf hi^oeen^0^9- ?n.daarbli' als kon verdragen. Iedereen schrok er van Ho i 9 en gekr'ebei in zijn nek de mossel kwam moe m„r vreugd eln at'°éZ T ^ minS‘ en ui‘ vist. Men wist nu echter wat to j„JL 4 j aap’ , 6 over|gens van niets de ene mossel naar de andere. Dit dier denkende dit*?*? h*? neushoorn van -ad, begon bij iedere mossel wee evenvreselifktfu^1 gebolp— -rsr.,1;*"". M m s««~ : 54. De kippen worden uitgenodigd Inderdaad wist een van .de apen, die zojuist op zo wonderlijke wijze uit de mossel bevrijd was, een pad over het koraal en dit pad kwam vo aens ^m uit op een/' plateau midden in de bocht. Boven het pad en het plateau stond maar een paar centimeter water en ook een klem die.r , d9 geen lopen Het plateau was zo groot dat wanneer je er midden op stond geen v°sTe "on naderen. Men besloot nu heel slim te werk te gaan. De apen bouwden onder leiding van Stiemer een aantal vlotten en daarmee zou men dan vreedzaam in de Kraalbocht, dicht bij het plateau, 9-n varen^ De apen zouden dan een aantal kippen voorspiegelen een onschuldig waiterttochtje met ze te gaan maken, waar deze dieren zeker wel lust m zouden hebben. Eenmaal in^de Kraalbocht gekomen zou men dan at en toe *en ^'P.331? tw’ijg gebonden in zee gooien, dan. zou er wel sneleen andhaa.oteen zaagkaai toeschieten om de kip te pakken, men zou dan snel de kip weer binnenboord halen en de roofvis een klap op zijn kop geven met een dikke tak. Op die manier hoopte men alle roofvissen van de Kraalbocht te kunnen afleiden en Stiemer zou zonder gevaar Stalma kunnen naderen. Dit leek een heel gelukkige oplossing. Het ging er nu maar om de kippen mee te krijgen. De secretarisvogel, die een groot overwicht had op alle dieren, zou dat regelen. De kippen die eerst al heel verguld waren omdat de secretarisvogel tot hen sprak, waren buitengewoon verheugd met het plan. Zij begonnen als razend in het rond te rennen, alsof ze nog koffers moesten pakken of zoiets, maar ze werden op een goed ogenblik allen zeer mistroostig omdat ze ineens inzagen dat men mogelijk wel iets voorhad met dit onverwachte uitstapje. Maar de secretarisvogel deed zo hooghartig afwijzend bij een dergelijke achterdocht en de apen waren zo ontroerend vriendelijk - sommige aaiden zelfs een kip! - dat toch dertig kippen z,j het ook benauwd van achterdocht, niet meer durfden weigeren en zich de avond tevoren reeds, zeer droevig gestemd op een vlot neerzetten. De expeditie kon beginnen. 55. Grommeldor: de leider gen tweaal7vloHeen1•* en dan rneer «rgens anders heen zou kuïnen gaan I^die^haaT Ücht n°0i< ergens anders zouden inol^n j . en aie. haar l,cht nooit meer (oppen. En dan stap" hij teer'door O? de b?ch‘ h“" valse leel dicht. Maar toen hii zeer dirkt ki'i ^P dLS manier„naderde hij de vis nu lij te werk was gegaan want hoe n T-S’ ^f.9 j6ep tocb koe onbezonnen laar erg te verschrikken oTmi°rh M|0°£ de V's kunnen vangen zonder ïtiemer^bleef stokstij staan. P'J" ** d°en of ,e ^schndigen? Nog had Stalma hem niet gezien, want anders zou zij wel een teken 3 ten.n5* 9 j9eVen’ Maar kwam hij nu nog nader, dan zou zij zich de Bochfaf^o" T^l^35 6r bÜ a"e 8ngsten' die zij vóór de dieren van hPnelf h‘ j * hebben n°9 weer een nieuwe angst, mi voor Stiemer bijgekomen en dan was er minder kans dan ooit, dat Stiemer haar zou dalT rr Stlemer begreep, dat hij tot iedere prijs moest voorkomen J M iV * ban? voor hem werd en het beste wat hij doen kon was haar Jöór het eers^zfen A hÏ f*" de had' S*alma ">°es‘ bem diken en k j Hj a' ee,n hele Poos zeer rustig naar haar stond te ijken en als zij hem de eerste keer zag, mocht Stiemer ook volstrekt oeen jebaar maken waaruit kon blijken, dat hij hier was gekomen om haar te >ok9"okrtH|msfarab 6ef f'tpe-n]’ii eenmaal stokstijf was blijven staan, verdlr X, * ‘ j e" toeï h'J dat een goed uur had volgehouden ging hij alm op de grond zitten. En zo keek hij naar Stalma. 9 9 J 58. Een vriendelijk wezentje Zo zag Stalma, Stiemer ook voor het eerst. Zij zag een vreemd wezentje plat op de bodem zitten, dat voortdurend naar haar keek. Zij zag hem pas, toen hij er al een tijd zat en hij zat er zó rustig en doodbedaard midden tussen de koraalpunten, dat Stalma hem onmiddellijk zeer goedhartig en vermakelijk vond. Ze begreep niet goed wat hij kwam doen, maar ze vond het niet onaangenaam naar hem te kijken en om hem dat toch vooral goed duidelijk te maken, zwom ze, toen Stiemer er al een paar uur had gezeten, een keer zeer bedaard met een wijde bocht om hem heen. Stiemer draaide zijn hoofd helemaal mee in die bocht en hij zou eigenlijk wel gewild hebben, dat hij zijn hoofd een hele slag om had kunnen draaien, om de vis toch maar geen moment uit het oog te verliezen. En toen Stalma haar bocht om Stiemer heen had gezwommen kwam ze even bedaard wat dichter bij hem en daar bleef ze stil in het water staan ademhalen. Dat deed ze - ook al weer om Stiemer rustig te stemmen - met grote volle teugen en doordat ze daardoor, voor het eerst nadat ze uit de Spelevaarbaai was geroofd, z° n wijd gevoel kreeg werd het licht om haar heen zo verbazend helder, dat Stiemer de adem inhield en een paar oude inktvissen, die in de buurt lagen te loeren, zo vlug ze konden een eind opschoven, omdat naar ze meenden, iemand, bevelen van Grommeldor ten spijt, dat niet kon uithouden. Stiemer begreep dat hij daar niet mocht blijven zitten tot Grommeldor met zijn haaien terugkeerde en hij stond op en liep kalm in de richting van de koraalwand. Hij zou de volgende dag terugkomen en zo vervolgens nog een aantal dagen, net zo lang tot Stalma geheel aan hem gewend was en hij haar op een goede dag helemaal zou kunnen naderen en in een net, dat hij zou maken, zou kunnen meenemen. 59. Vol hoop verder water lepelend met hun stokken "dL *'* ,he‘ 2eer m|stroostig in het verstild de dertig kippen die nn’ apetn u" li" bet water dreven kil en en het hele watertochtje ’ zo harH e®n, on*zettende manier het land hadden de apen, dat zij de kippen ai TT"*6"' Stiemer bed^dde alle vlotten achter de Corrie aanaXolXn ^ *" vervol9ens eerden op Zoönesië af. aangebonden en met een vaartje ging het toen stellinHrafgewihiDersUe9cretaris1ogedrhadedVaarderSf me' de 9r°°‘Ste belan9' npm Stal ma had gezien da‘ 'edereen Sti' m0est ^ wa"‘ dat hij 60. Verdere voorbereiding Dat is verbazend merkwaardig, zei de secretarisvogel deftig, na Stiemers mededeling, dat hij de wondervis had gezien. Zoudt u ons niet in het kort en onopgesmukt kunnen vertellen hoe het dier er uit ziet, opdat wij het onmiddellijk kunnen herkennen als het mogelijk eens in de buurt zou komen? Maar Stiemer zei, dat zoiets niet het geval zou zijn, want Stalma zat opgesloten. En vervolgens sohilderde hij de dieren nog eens. duidelijk de verschrikkingen van Grommeldor en de zaagkaaien en zei hij dat de volgende dag weer juist zo gewerkt zou worden en vroeg hij dertig andere kippen zich beschikbaar te stellen voor de haaienvangst. Nu hadden de natte kippen pret, want nu Stiemer dit zo ernstig vroeg begrepen zij wel, dat er de volgende morgen toch weer dertig kippen op het vlot zouden moeten. Weliswaar waagde een van de kippen het nog, schuchter op te merken, hoe het dan met de leg moest, want er moesten toch eieren zijn, maar iedereen zei:.dan legt u morgen maar eens nietl en daarmee was de zaak afgedaan. Tégen het donker worden kwamen dertig andere kippen zich met stille stem melden en ook een jong haantje, dat, naar hij op vage toon opmerkte, al eens eerder een haai gevangen had. Met de kippen was het dus in orde en nu moest er alleen nog een zacht net gemaakt worden. Dat is werk voor de vogels, zeide de secretarisvogel, want die noem ik de nestenbouwers bij uitnemendheid. De apen zochten wat takken uit, die zij in een boom zetten en alle vogels van het eiland werden aan het werk gezet om daar van zacht materiaal een net tussen te bouwen, dal tegelijk tegen het water kon. Zo vlogen dus, toen het eigenlijk al donker was, alle vogels van Zoönesië met peinzende trekken het bos in, om zacht materiaal te zoeken dat toch tegen het water kon en laat in de avond keerden zij allen terug met jonge buigzame twijgen en die spanden zij op heel kunstige wijze tussen de takken. Een paar jonge vogels, die nog niet zo best konden vliegen deden daar voor de sier nog wat veren tegen aan uit hun eigen lijf en toen kon iedereen gaan slapen. Heel laat kwam de koe nog bij Stiemer en vroeg hem of hij soms dacht dat iemand melk nodig had en verder droomde iedereen die nacht dat hij mogelijk Stalma zou zien, de wondervis, die licht gat. 61. Grote vis tart Boeglandse vloot De Boeglanders voor de Kraalbocht waren met de gang van zaken allerminst ingenomen. Zij hadden nu al dagen lang gevist, gegraven, gebroken sn gebaggerd, er was nog geen spoor van de wondervis en het enige wat wa? dat 9Sen sc,hiP n°9 een anke'- had en dat alle schepen sverij hadden opgelopen. Bovendien waren de zenüwen van de bemanningen r- da war ter?ey0& ,v“ ee" blik op het afzichtelijk voorkomen van e ourie Grommeldor. De leider van de expeditie zond dus een telegram san den voorzitter van de commissie voor de zeevaartkunde, waarin hij om (vordPVn°F9 6n V6r|df Le.rZe,kerde' dat sPoedi9 resultaat bereikt zou doira|EDatUoal I' ^ ^ 3 an‘w00rd* De voorzitter telegrafeerde: -io er al Dat gaf weliswaar zeer veel moed, maar duidelijk was het niet ienddeBegreep, dat het zeer spannend werd in de Kraalbocht Na lang beraad besloten de kapiteins van de vloot toen dieper de bocht in te varen, zich te wapenen tegen verdere aanvallen van Grommeldor en zijn haaien en grote spoed te betrachten bij het vissen naar Stalma. Een vliegtuig dat op verkenning was uitgeweest, had de apen op hun vlotten gezien en men begreep, dat, als men de apen verjoeg en op hun plaats ging vissen, de kans op succes groter was. Eerst ging men echter de schade herstellen. Duikers trachtten de ankers weer op te vissen, de trossen werden gerepareerd en de netten en de leden van de bemanning die het ergst geschrokken waren, kalmerend toegesproken. Midden in de nacht ging men met angstige voorgevoelens toen verder de Bocht in. Het was doodstil, maar af en toe werd door een luidspreker het telegram van den voorzitter van de commissie voor de zeevaartkunde voorgelezen en dat luidde: Hoera. 62. Een dreigende situatie Des ochtends vroeg was het op het strand van Zoönesië al erg druk. De dieren waren door het verhaal van Stiemer en door het werk van de vogels aan het net in een zeer opgewonden stemming geraakt en hoewel niemand ujj *3rec'e’s '*on voorstellen hoe een vis die licht gaf er uit zou zien, hadden ze toch allemaal van een dergelijk dier gedroomd en nu wisselden zij op het strand die nachtelijke ervaringen uit. Het was er dus een ontzettend geredeneer en de inscheping van de apen en de kippen ging met de allergrootste luidruchtigheid in haar werk. Meneer, zei een aalscholver tot Stiemer, als die lichtvis het niet prettig vindt om mij te zien, dan zegt U l. ï..imaar 9e!"Vst’ c*an. v*ieg een a^ere kant uit. Dan zou ik mij maar schielijk wegpakken, zeide toen de secretarisvogel, want zij vindt het zeker niet aangenaam u hier op te merken. Maar Stiemer zei, dat voorlopig niemand weg hoefde, want dat Stalma eerst nog aan hem moest wennen voor hij haar meenam. Q l 60 oe stoet van vaartuigen met de Corrie voorop weer in zee. 5°r had een plaats gekregen op het eerste vlot en hij liep druk als een wezenlijke schippershond langs de randen heen en weer met de tong ver uit zijn bek. De apen stonden rechtop met de borst ver vooruit en de kippen glimlachten flauwtjes en hielden de ogen dicht. Het ging in snelle vaart op de Kraalbocht af en men kwam daar ongeveer gelijktijdig met de Boeglandse vloot! Iedereen was vrijwel verpletterd van schrik en Stiemer wilde onmiddellijk met de Corrie keren en de vlotten weer naar huis slepen, maar een van de apen van het eerste vlot geraakte zo in de war van het ijselijk voorkomen der oorlogsschepen, dat hij de Corrie ook niet meer vertrouwde en het touw waarmede het vlot aan Stiemer's duikboot zat, snel losmaakte. Daar dreven nu de vlotten met de dieren! En de wind blies .hen recht op de Boeglanders af! 63. Twee radeloze vloten Ook de Boeglanders waren aan boord van hun schepen enigszins ano St'g geworden toen zij de vlotten met de apen naderbij zagen komen Eerst vreedT* ^ V' S gr00^?arsck,j|jïijk °°k niet meer nodig zijn ook, want het was wel landers en hePhrermel1°r-J: * JTP P*arts -'-kenen nTd^ Boefl wachtte U T’ °P de dieren van Zoönesië had gemunt. Hij ver«U d.fi,» °°> 9ehef' on9esf°ord naar Stalma te kunnen gaan. En het werd einude"jk 6Jens meev°erdet wanPer was nu zoveel schrikt zo, de Ki-aa'bocht gekomen dat langzamerhand Stalma ook wel vern»r h»f « l dr*!n- H/‘ 9 09 er nu °m de wondervis te grijpen met haar hadden iftwaterafeehanaar ^ A ^ 9r°'e dat de V09els Semaakt varen Aangenomen Art ki ®! 6" d?n Z° 9auw mo9eliik "aai- Speleland te vis uit de Bocht te komen “ ^ * 896,1 onoP9emerkt met de lichtgevende was 1 vor Cu WaS' kw3men a"e dieren "aar hel ^rand. Men was de vorige avond alvast begonnen he* grote vlo* te bouwen en dit was nu he ernae! gereed. Het dobberde in het water en een paar olifanten hadden de vrijheU genomen er vast op te gaan staan. Zij hadden hun oren ver uitgezet en trompetterden krijgshaftig, maar met* weinig overtuiging. Wat verder op het st^nd stonden acht leeuwen, die met hun voorpoten af en toe een eindje het water ingingen, dan zielig langs hun lippen likten en hun noten lfear sn®' teru9‘rokken. De secretarisvogel stond dit alles met trotse hooghartige blikken gade te slaan en toen Stiemer naderde, gaf hij den leeuwen hef oTen ’t "tl te LChepen’ De die-n deden dit. maar de manier waarop iet geen twijfel aan hun afschuw. Ze loerden vals naar de olifanten en die loerden vals terug en ze deden dreigend naar de apen, die het vlot moesten *ikh de — *h" *•— 70. Mist Stiemer zei tegen de secretarisvogel, dat hij eerst op verkenning zou uitgaan en dat het vlot pas zee mocht kiezen, als hij een teken gaf De secretarisvogel meende daarentegen, dat het beter was dat eerst het vlot zou gaan om de dieren en mensen, die mogelijk in de buur waren, vast te verschrikken waarna Stiemer dan geheel ongestoord naar Stalma zou kunnen varen Maar toen Stiemer zei, dat de dieren van Zoones.e veel belangrijker werk 'te doen zouden krijgen, dan het veroorzaken van ^hnk was h' he^ daarmee eens en liet hij Stiemer eerst gaan. En gij, mijn vechters, zo sprak hij vervolgens Je dieren op het vlot toe, gij zult terugkeren als overwinnaars of in het9geheel niet! De leeuwen en de olifanten keken met eens om na deze dappere woorden, want zij wilden liever als overwinnaars in het geheel nfet uitvak en nu makten de apen zich gereed otn het vlot weg te duwen. De secretarisvogel lette verder namelijk in het geheel met meer .?? ..... afspraak me! Stiemer en deed het vlot met het grote wild onmiddellijk vertrekken. De dieren hadden er echter niet op gelet, dat er een vrij dichte mist boven de Kraalbocht was komen te hangen. Dat was in deze zonnige streek een zeer ongewoon verschijnsel. Toen de apen een half uur aan het varen waren, wisten ze niet meer of Zoönesië voor hen, of achter hen ag^Ze besloten jn ieder geval maar door te gaan, in de hoop dan wel spoedig weer op hel strand te zullen staan. , De Boeglanders waren intussen begonnen aan de uitvoering plan van de „triomfantelijke rondvaart” en ook zij hadden veel last van de ÏÏ Aan de andere kant noemden zij dit natuurverschijnsel een voordeel want nu konden de vissersschepen tenminste ongemerkt hun gang oorlogsschepen waren hun dolle ren om de vreedzame vaartuigen heen al begonnen en daarbij toeterden zij voortdurend zo luid mogelijk. Stiemer had kans gezien bij de Koraalwand geheel onopgemerkt af te dalen Hij was nu bij Stalma. De wondervis had hem direct gezien en verbaasd had zij een grote kring om hem heen gezwommen. 71. Een vrolijke gedachte van Grommeldor Voor Grommeldor en de zijnen betekende de mist niet veel minder dan ! "U 'lt>nden de vissen en de reuzenmosselen niet zien naar welke kant z'j hun golven moesten richtenl Bovendien werden zij ten zeerste gehinderd door het getoeter en lawaai van de Boeglandse schepen, die razend maakten eennr9r0te krl"9 voe.^n1 en daa,rbii ze,f al verbazend grote golven maakten. Het zag er naar uit, dat van het plan van Grommeldor niet veel erecht zou komen. De oppertandhaai lag zeer kwaad met de rest van de ■ roofvissen m een hoek van de Kraalbocht en zij werden daarbij ook nog om ■;' frs gehinderd door de reuzenmosselen, die wèl begrepen hadden, dat „8™ m°es,en maken, maar niet wanneerl Zodat ze maar meteen begonkond^n ’ t0f1, Z® Gr°mmeldor zagen. De dieren klapten nu zo hard zij forse aofvenmen H gr°°‘s‘e toewijding open en dicht. Zij maakten inderdaad om niot de haaien die stil wilden liggen, hadden de grootste moeite drTftig maakte e"’ 3 dat gebeweeg' iets wat be" °P de duur zeer Plotseling veranderde de toestand helemaal. De vissersschepen, de bag- I germolens enr de brekers van de Boeglanders waren in de mist de koers kwijt fl geraakt en op de een of andere wonderlijke manier waren ze nu uit de kring van de oorlogsschepen geraakt en terecht gekomen juist in de hoek waar de haaien kwaad lagen te wachten. Grommeldor leefde plotseling op. ■ Met een machtige slag van zijn staart gooide hij nu een enorme golf terug jfl m de richting van de reuzenmosselen, die juist op dat ogenblik allemaal wijd ■ openstonden, om de volgende golf te geven. Het resultaat van Grommeldor's I golf was verschrikkelijk. Als paraplu's in een storm klapten de reuzenmosselen I naar de verkeerde kant om en zo bleven ze nu hoogst hulpeloos en onge- M lukkig liggen Met het gegolf was het nu uit. Toen Grommeldor de vreedzame vissers bezig zag met het uitbrengen van een geweldig groot net, waar fl ze btalma in hoopten te vangen, kreeg hij wederom iets zeer olijks in het oog: Wacht er es, ik zal me er’eis laten vangen in dat netje - zei hij tegen H een paar haaien - dat zal komiek zijn. Dat gaf me een plezier bij de haaienl I 72. Een betere stemming Grommeldor dook zo diep mogelijk onder water « de vissersschepen. De haaien hielden zich stil, hoewel zij water naar binnen sltkten van de pret en toen alles heel kalm werd, dook Grommeldor plot elmg op en gtng hij met kalme, tevreden trekken in het net liggen, alsofhijeen dutje gfng doen- in een hangmat. Het net werd getrokken door ver schepen en die9 schepten plotseling alle vier van achteren term water, zo zwaar hing dit plotseling. De vissers begrepen eerst in het geheel met wat er gebeurd kon^zijn Zij lieten de stoomfluiten gillen en liepen als razenden heen en en vroegen elkander wat er gebeurd was. Maar op het laatst begrepen ze dat ze iets 9héél groots gevangen hadden en aangezien ze van de a,m®. van Stalma niets afwisten, meenden ze dat het de wondems wel z j, d zij in hun net hadden. Dat gaf een vreugde van belang en imtakd a te wachten tot de mist was opgetrokken. Dan zou de gehele Boeglandse vloot aetuiqe kunnen zijn van het ophalen van de lichtgevende wondervis, wier hcht9naar de vissers nu trouwens wel konden vaststellen, nogal tegenviel! De Boeglandse oorlogsschepen voeren ondertussen nog maar steeds rpet veel lawaai in een grote kring rondj De kapiteins waren allemaa al heel tevreden, dat zij niets van Grommeldor en zijn haaien en “agkaa'en be merkten en de stemming aan boord was dan ook een heel stuk beter dan de vorige dag. Niemand had gemerkt dat de vissersschepen uit de kring waren leraakt en iedereen dacht, dat die nog druk aan het vissen waren in hel midden. Midden in de kring lag echter iets heel anders‘ d“^Teuwen! deel van de Boeglandse vloot, want er lag een groot vlot met leeuwen o ittennen apen er op! De apen hadden het -ren «i gegeven, en z ten in de verte te turen om er achter te komen wat dat razend getoeter betekenen mocht hebben. En midden op het vlot stonden op een hoofde leeuwen en de olifanten en als het met zo mis ig «as ge gezien hebben dat ook deze vervaarlijke dieren ~ met PP het geval was geweest - de ogen vrijwel gesloten hadden. 73. Schrik en verbijstering midden in de kring Middelerwijl had de kapitein van de Diepduiker een sloep laten uitzetten oestTnt oHlc'er,en *" eni3e matrozen was hij aan boord daarvan gestapt, om zich naar het midden van de kring te begeven en eens te zien, QncrLrSSeuS<;hepen -en de and?re vaartuigen, die naar Stalma zochten, al opschoten. Het was met eenvoudig om die schepen te vinden, want de mist £“?rg dl“' ,Een vreemd, trompetterachtig geluid, waarvan niemand de ber- kmttal» k°n 6.Palen' Wees hen, echler de weg. Daar zijn ze, riep de iets ontHeli '1 0026 aa"dacht, reeds te ‘rekken. Ik denk, dat ze ofici!rIn k hfkb!"' ?• Z0U verl?azend Pre“>9 zijn, meende een van de officieren, want het is hier een oord, waar men niet gaarne lang vertoeft Het eeïs heerhaaldemM-9 k‘d’ dacht e" was zeer ling vlak voor zich zag. Grommeldor h'J,de °PPertandhaai plotse- *" S*ie™ had het gevaar onder de ££ r^W^" naar hem meegenomen om Stalma niet te verschrikken «Ó .T had ??en "aPens snschadelijk wilde maken, dan had hij daartoe ifS Gromme|dor hem nu dampte zich aan een uitstekende korailonn^ * 7-aeleg®"heid-' Stiemer jet koraal, zijn 'armen sloeg hij er o m h e e n 70 I!** drukte hii te9en fe oppertandhaai aan te zien. Wat Grommeldor S*und h'J . r’ hal< hangend dij kwam telkens met een vaartie on Cv wilde, was niet erg duidelijk, luiker was, deed hTzitn afschuwelHk S 8' *1 als hÜ dan vlak bij den erloor en vlak voor Siemer shl hleld mU'' *° WÜd °P6n' da‘ hü vaart niets, hoeweTtj hem met Ïemak9 ? n“r deed verder Maar het leek wel o7 de lroL k Z gf°Pende muil had kunnen nemen, sperren van 1 Lk' „ H ° r°°,V,S ean bedoeling had met dat wijd open¬ maar niet b^rüpen wat de S"*" Va" uZ ^L*6" Water' Stiemer kon alleen ders op en STk wou meer Lbedoelde' Hii haalde dus zijn schou- Maar het beest schoot helema^^nie^op^HetTaÏidfnrhlu- k T'* ' rrd.s",Si ,ïsïx£'-j “t.: ïïïi," « »«1 w.1, d,t *1 •» de rechterkant van zijn kop naar Stiempr Ln* Y™ 9l°S dr£!a,c*e Grommeldor maakte een even geheimzinnioe ’• 'P*e ?ok !"?*. het rechteroog en Daarbij leek het wel, of hij de qrootste n'rM ^ nf.btlnS van Zoönesië. zo weinig begreep hij er van Toen oef r bad|fn ^*'emer werd ongerust, zijn staart, schoof red*omhoogve^dwSn~ de een gedu^‘e. "•* nog een keer overheen, knipoogde duideliik driemal d’ jak Z'jn kop e' Stiemer zou durven zweren, l^d grinnikend. 60 verdween toen- naar 84. Een rüw zootje Het gedrag van de oude Grommeldor was in hoge mate bevreemdend en Stiemer kon ook na lang nadenken er niet achter komen, wat de oppertandhaai met zijn vreemde seintjes, want dat het seintjes waren, daar twijfelde hij niet aan, bedoeld had. Stiemer gaf er het lange nadenken dus maar aan en hervatte zijn tocht naar Zoönesië. Sor was van het wachten in de Corrie, zonder dat ooit meer een teken van leven van den voornaamsten opvarende te bespeuren viel, nogal nerveus geworden en hij kroop doodmoe en zonder zijn baas te begroeten in zijn mand, toen Stiemer dan eindelijk verscheen. Met een 'vaartje ging het nu op het eiland met de dieren af. In de verte zag Stiemer de vloot van de Boeglanders liggen en hij kon niet nalaten te grinniken bij de gedachte, dat die lui met al hun machinerieën en wapens van het licht van Sta lm a zelfs nog niets bespeurd hadden. Op Zoönesië heerste een nogal feestelijke stemming. Het vlot met het grote wild was in de loop van de middag zonder verdere avonturen weer op het strand gelopen en de geheimzinnige vrolijkheid van de opvarenden had aanstekelijk gewerkt op alle dieren van het eiland Zij konden overigens alleen maar vermoeden, dat er op zee iets geheimzinnig-komieks was gebeurd; mededelingen daaromtrent kregen zij niet. De dieren waren aanvankelijk een tijd lang zwijgend om de opvarenden van het vlot blijven staan, maar tenslotte begonnen zij elkander te duwen en dingen te roepen als: kijk die gele, daarbij op een leeuw doelend, of: kijk die slurf, hierbij een olifant in het oog vattend. Eén was er echter, wien dat alles ten zeerste ergerde, en dat was de secretarisvogel. Ook tegen hem zeiden de leeuwen niets; zij mompelden alleen iets van de Pret- of Brulstaart en maakten daarbij een beweging met hun kop in de richting van de leeuw, die op het vlot zo vreselijk aan zijn staart getrokken was Verder lieten zij niets los; zij zetten zich geheimzinnig zwijgend in het warme zand en likten zich met welbehagen om hun muiJ. Een ruw zootje, had de secretarisvogel gemompeld, maar de leeuwen bleef hun glimlach. 85. Een kom voor Stalma een £?d^uwen'oriöl ^7rand“rde a"e‘ «"""•• Wel probeerde maar dat ging niet op want menTa/iT ** Le"ery daar beb ie Duikmansl, den Grommeldor bestrijdenden duiker^n*6 bew°nderin9 voor de moed van lijk naar Stiemer Ze hebben Grnm ’|jDe ?f.cr®farisvoSel snelde pnmiddelslingerd, die leeuwen zei hM fnT d°f ^ zijn Staart 9ehad e" rondgeMe dunkt, dat dit een machtio T°- VreSe,ijk bii aebruld hebben, zei, dat Stalma nu helemaal aan hem «** 'S' ,Stlemer u'tte zii" tevredenheid, een bassin moest graven waar men 22Ï W“ *? dat me" ° bet strand haald had, haar zolano in Zul ' f f St,emer de vis ui‘ de bocht geom de tocht naar de Spefevaarbtai te"^ zwemT?n' tot allea gereed was Standig aanleggen zefsUemér ni-f ?nder?e,men- Me" dit bassin ver- Stalma was nie® zomaar eenT e^n hlhHe e i 330 zee'Jwan* ba‘ van te duidelijk kon zien dan zouden R en.a*jmen u,t de 2©e het schijnsel d»™L, °p“tnd *w °p •"» kant ltanelhlf0eriladnd T.TtrW k0m dfn ,maar aan de «nith- of derde kwartier‘rots in het rond kijken! daaV^^Ï het^ustig^Gehlkk-60 nie* z?nde.r aan leiden we de aandacht van het licht van « ij n praehdg .p t„ "5 ZS^Z "bZtt p £ »ïr^rr.roBvr,s\ft,*rdrdd- ’°,rx dï? de gevangenschap van de wondervis in de Kraalbocht9gekomen zijn. ' 86. Het halen van Stalma Hoe het zo kwam, wist niemand te vertellen, maar de volgende dag, toen men zich gereed maakte om met het net, dat de vogels gemaakt hadden, uit te varen om Stalma te halen, was iedereen, behalve de dieren, die reeds bezig waren aan de andere zijde van het eiland een kom te graven, even zenuwachtig. De dieren hadden er geen idee van. hoe Stalma was en er uit zou zien, maar ze zagen de plechtige manier, waarop Stiemer zich die dag over het strand voortbewoog en daaruit begrepen ze, dat iets heel wonderlijks stond te gebeuren. Stiemer had gezegd, dat er alleen apen, een paar herten, de neushoorn en een paar zwanen mee mochten. De apen om het net in het water te leggen, de zwanen om mogelijk nog wat aan het net te verschikken, als het in het water lag, en de neushoorn om het net aan vast te maken, ajs men met Stalma terugkeerde. Waarom de herten mee moesten, was niet duidelijk; het waarschijnlijkst, omdat zij zo’n zacht voorkomen hadden en zeker geruststellend zouden werken, als Stalma mogelijk eens op het vlot keek. Toen iedereen hoogst nerveus op het vlot stond, en Stiemer gereed was om in de Corrie te stappen, trad de secretarisvogel naar voren. Hij kraste drie keer luid voor hij iets zei en bracht toen hakkelend uit : Waarde mijnheer. In het algemeen is het in het licht van het betere verloop der dingen bepaald wenselijk, dat ik het opzicht blijf voeren en het oog laat rusten op het graven der kommen aan de zenithzijde. Niettemin is het in het licht van het betere verloop der andere dingen bepaald wenselijk, dat ik mij mede inscheep op dit weldra vertrekkend huikje en mede mijn aandacht schenk aan het vissen naar het wondervisje met de lichten. Toen slikte hij, trok zijn ene poot zo hoog mogelijk op en sloeg zijn ogen — voor het eerst van zijn leven — bedremmeld neer. Stiemer was zeer verbaasd dit verzoek te horen, maar aangezien er nu eenmaal zo'n verheven stemming was, zeide hij, dat het zeker zeer gunstig zou zijn, wanneer de secretarisvogel meeging. Het dier sprong onmiddellijk op het vlot en sprak: Moge slag bedaren, en keek vervolgens haastig in de verte, omdat I rr.g ns anders naar dorst te kijken. Toen stak men in zee, met zijn" allen op weg om Stalma te halen. 1 87. Een bijzonder plechtig ogenblik (i snelle vaart ging het — voor de hoeveelste maal nu reedsl — op de raabocht aan. Op het vlot werd de stemming, hoe meer men naderde, ,ta7 P,ech,|ger en de apen hadden elkander een hand gegeven en sommige og ken voet ook. De herten staken hun snuit in de lucht, omdat ze nog * de zfe , van z° dichtbij hadden gekregen, de neushoorn stond -getogen te kijken, omdat hij er weer aan te pas kwam, en hij had zich eas schrap gezet, of het net al aan zijn hoorn was vastgemaakt, en de •>a«en waren nog steeds met hun snavel onder hun vleugels bezig, alsof zij >-'r iets heel wonderlijks prepareerden voor zometeen. De secretarisvogel sivoor het eerst van zijn leven buitengewoon ontroerd. Wat hij te zien krijgen, wist hij ook niet, maar hel zou zeker wel iets heel wonderlijks en daar kon nog van alles uit voortkomen. Hij keek nog steeds in de te, maar af en toe keek hij om en knikte vriendelijk naar de andere eii!H' ue n“ he|emaa! niet meer wisten, hoe ze het hadden en schuw ' ^9knikten- Maar al dat gegroet op het kleine vlot maakte op de duur de nming nauwelijks minder benauwend. Eindelijk stopte de Corrie en aangezien niemand op het vlot aan de navigatie dacht, bonsde dit met een slag tegen Stiemers vaartuig op. ledereen rolde ondersteboven en een paar apen begonnen luid en krachtig te huilen. Kalm vrienden, sprak de secretarisvogel, nadat hij op zijn poten gekrabbeld was, maar hij zelf was ook niet erg kalm en hij keek angstig naar otierner, die uit de Corrie te voorschijn kwam. Stiemer was trouwens nog wel het zenuwachtigst van allemaal. Opgepast, sprak hij, en vervolgens zei hij dat nog driemaal. De dieren durfden geen vin te verroeren vap het oppassen, maar waarvoor ze moesten oppassen, konden ze niet zien,^en dat naakte de toestand buitengewoon geheimzinnig, te meer daar Stiemer'*ook jog een vierde keer opgepast zei. Hieronder is de grote koraalwand, zei ytiemer, en hij wees recht naar beneden in het water en hij keek zijn dieren ro doordringend aan, dat ze allemaal met schaamte bemerkten, dat ze geen tan alle in staat waren zich op dit bijzonder plechtige ogenblik het hoofd :e ontbloten. 7 88. En iedereen beefde. . . . Ik ga nu onder water, zei Stiemer. Dan kijk ik eerst, ol Stalma er is en of ze bij me komt. En als ze er dan is, kom ik terug. En dan moeten jullie het net in het water doen. En dan zal ik zien haar mee te nemen en dan doe ik haar in het net. En dan doen we samen het net dicht en dat maken we dan aan hem vast, en daarbij wees Stiemer op de neushoorn. En aangezien iedereen nu . eindelijk iets vasts had, waar hij naar kon kijken, keken de dieren strak naar de neushoorn, die, zo groot als hij was, bloosde als een kind. Hij boog zijn kop diep naar voren en snoof eens flink. Maar toen iedereen maar naar hem blééf kijken, wist hij op het laatst niets beters te doen dan zijn tong half uit zijn mond te laten hangen, hoewel hij wist, dat dit hem buitengewoon dom stond. En daar stond hij dan I Mij dunkt, dat dit zeer verstandig gesproken is, zeide de secretarisvogel beverig tot Stiemer, Dan verzoek ik u dus nu maar te verdwijnen, ik wil zeggen, het meer onder water gelegen werk aan te vangen. Ik bedoel te verdwijnen, zei hij vaag, d.w.z. onder water te gaan, en in het algemeen.... Maar hier wist hij ook niet verder te gaan en hij sloot zijn snavel met een slag. Stiemer verdween dus. De dieren zagen een paar luchtbelletjes en niets meer en toen waren ze alleen, zonder Stiemer, en midden op Iedereen strekte zijn kop zover mogelijk naar voren, spitste de oren en angstig naar de hemel. En als je goed naar de herten keek, dan zag je die op hun dunne pootjes stonden te beven, dat je er van schrok, ze> van de apen later, en als je dan naar de neushoorn keek, dan zag je, d ook helemaal stond te beven en dat zijn hele huid af en toe een eindje schoof, en als je dan naar de secretarisvogel keek, dan zag je, dat die zijn achterste een beetje op de grond kwam en helemaal beefde, en a dan goed op jezelf lette, merkte je, dat je eigenlijk zelf ook verschrik beefde. Die toestand duurde vrij lang, want toen Stiemer beneden was a« komen, kwam Stalma direct op hem toe; hij had onmiddellijk zijn armen opgehouden en daar was ze weer op gaan liggen, zodat hij haar maar zr meenemen en in het net leggen. Maar als hij dan een stap wou doen i richting van het net, dan kon hij zich helemaal niet voorstellen, dat ht moest gebeuren en daarom bleef hij maar stokstijf staan, een hele tij naar hij moest bemerken, ten zeerste bevend. 89. Stalma s vriendelijkheid Zo kon het niet langer. Stiemer nam eindelijk het grote besluit. Hij keek zo geruststellend mogelijk naar Stalma en deed een paar stappen. De wondervis, die zo helder en doorzichtig straalde, dat je maar het liefst op de grond zou willen liggen en ernaar kijken, bewoog zich niet en scheen zeer tevreden te zijn. btiemer deed nog een paar passen en toen Stalma nog bleef liggen, tiegon hij dan definitief de terugtocht naar het vlot en het net. Het was een moeilijk werk om langs de koraalwand te komen zonder zijn handen te gebruiken maar met inspanning van alle krachten en met gebruikmaking, zo ongemerkt mogelijk van zijn ellebogen, gelukte het hem toch. Stiemer was nu op de plaats gekomen, waarboven het vlot moest liggen. Hij keek naar boven om te zien, of het net al in het water lag, maar daarvan was niets te zien. Nu bedacht hij ineens, dat hij had afgesproken, dat hij eerst nog een keer terug had zullen gaan om de dieren'te waarschuwen, dat zij het net moesten uitbrengen. Dat had hij niet gedaan. Hij was nu meteen al met stalma gekomen en de dieren stonden nog allemaal op het vlot te beven en ze deden niets. Dit was een buitengewoon verdrietig en moeilijk geval, want hoe kon hij nu de dieren beduiden, dat zij het net uit moesten brengen, zonder dat h|j met Stalma al te dicht bij de oppervlakte van het water kwam of zonder dat hij haar los zou laten, of zonder dat hij haar zou verschrikken. Stiemer keek naar Stalma en naar het hem voorkwam keek Stalma naar hem en naar het hem eveneens voorkwam, met buitengewoon grote vriendelijkheid. Dat ontroerde Stiemer zeer en hij begon zeer warm te worden onder zijn helm. Hij keek nog weer eens naar de vis, maar die keek nu duidelijk zo vreselijk vriendelijk naar hem, dat Stiemer helemaal rood werd. Nou hoor...., zei hij, en hij liet een paar luchtbelletjes ontsnappen uit zijn helm, mede om een seintje te geven aan de dieren op het vlot. Die luchtbelletjes kwamen boven en de dieren schrokken er ontzettend van, want de lucht kwam uit het water, dat licht was van Stalma, en zij fonkelden en schitterden al van heel diep, en nu was het net, of zij óók gevraagd werden beneden te komen. En in plaats van nu snel het net te laten zakken, gingen alle dieren doodsbenauwd aan één i van 'let vjot staan, zodat dit helemaal scheef kwam te hangen en zij gelukkig (naar zij meenden) niets meer konden zien. 90. Grommeldor's vreselijke daad Stiemer liet zich met Stalma zover mogelijk naar de oppervlakte stijgen, maar van de dieren op het vlot viel niets te bespeuren, want die stonden nog steeds aan één kant en dorsten nergens meer naar te kijken. Toen Stiemer bijna met zijn helm tegen het vlot kwam en er van het licht van Stalma een hele bundel uit het water schoot, móesten de dieren echter wel wat zien. Hun ogen puilden een flink eind uit en alles kroop op een grote hoop bij elkaar De apen trachtten onder de vleugels van de zwanen dekking te zoeken, maar dat verschrikte deze dieren zo, dat één met een wanhoopskreet in het water sprong, wild met zijn staart sloeg en in het algemeen een ontzettend tumult maakte. Dit verschrikte op zijn beurt Stalma zo, dat zij een slag met haar staart gaf en zo snel mogelijk wegzwom, weg van Stiemer, de Bocht in. Stiemer gaf een schreeuw van schrik, maar dat gaf niets meer. Hij keek Stalma na, wier licht in het donker van de bocht verdween. Al kleiner en kleiner werd de lichte plek in het water. Stalma maakte dit keer in het geheel geen sierlijke wendingen Zij was blijkbaar zeer verschrikt door het lawaai van de zwaan. Stiemer werd nogal verdrietig door dit nieuwe voorval; nu was de hele expeditie met het vlot tevergeefs geweest. De volgende dag zou men weer van voren af aan moeten beginnen en er was veel kans, dat Stalma na de schrik van vandaag niet eens kwam opdagen. De duiker keek nog eens in de richting, waar de vis verdwenen was, en wat hij daar zag deed hem opnieuw een schreeuw geven van schrik. Het licht van Stalma vloog nu wel wild heen en weer en af en toe kwam er een grote schaduw achter. En toen zag Stiemer het vreselijke: Grommeldor zat met zijn afschuwelijke muil wijd open, Stalma zo hard hij kon achterna .... 91. Een schok Stiemer was in één ruk op het vlot. Hij zag er zo ontsteld uit, dat de dieren hun eigen ontsteltenis onmiddellijk vergaten en zich voorbereidden op nog erger dingen. Grommeldor, schreeuwde Stiemer, Grommeldor zit Stalma 113 r nt|lJ a^9e^°Pen^ Meer kon hij niet zeggen. Hij zakte uitgeput op het vlot in elkaar, en hij was zo aangegrepen door de verschrikkelijke gebeurtenis, dat hij nog wel lange tijd niets zou kunnen zeggen of doen. De 'ff.". ,w?jen niet minder ontsteld. Weliswaar hadden zij zich zowel van de liefelijkheid van Stalma als van de afschuwelijkheid van Grommeldor slechts vage voorstellingen gevormd, maar dat deze afschuwelijkheid die liefelijkheid op de hielen zat, drong toch tot allen door en de dieren begrepen met schaamte, dat zij hier niets zouden kunnen doen, aangezien zij immers reeds bang geweest waren de liefelijkheid te aanschouwen. Toen n.l. het licht van Stalma uit het water straalde, waren ze allen bang weggekropen. , Hof is dan ook moeilijk te zeggen, welke vreemde plannen de apen hadden, toen zij plotseling met een schreeuw actief werden, met een vaartje het net uitwierpen, het aan de horen van de neushoorn vastmaakten, de zwanen het water injoegen, de herten aan de rand opstelden, de secretarisvogel verzochten alles nauwkeurig te volgen en vervolgens midden op het vlot gingen zitten met hun handen voor hun oren. De zwanen begonnen, nu ze dan toch eenmaal in het water waren, het net recht te sjorren, dé herten keken doodsbenauwd zo lief mogelijk, omdat men hen dan misschien nog wel zou sparen, de secretarisvogel gevoelde angstig duidelijk, hoe hij zich zou voelen als hij eenmaal opgezet zou zijn en stond doodstil, de neushoorn sidderde af en toe, maar bleef verder stijf staan en midden op het vlot zat Stiemer met de apen. Dit duurde enige minuten. Toen voelden allen plotse-* ling een schok, die het vlot hevig deed schommelen en even later schoot een felle bundel licht op, vlak naast het vlot en naar het scheen uit het water. Spoedig was er geen twijfel meer: Stalma zat iin het netl 92. Grommeldor kan weer slapen Dit mocht een alleronverwachtste ontwikkeling van de toestand genoemd worden. Zojuist nog was Stiemer bevend van ellende uit het water gekomen, omdat hij in het zicht van het doel zijn wondervis achtervolgd zag door de vreselijke Grommeldor; zojuist meende iedereen alles op te kunnen geven en verder op niets meer te kunnen hopen, en thans was ineens alles toch nog bereikt en zat Stalma in het net. Dit was merkwaardig. Stiemer had inderdaad goed gezien, dat Grommeldor, nadat Stalma van Stiemer was weggevlucht, de wondervis snel achterna was gezwommen. Het was een lange achtervolging geworden en de oude oppertandhaai, die door de gevechten met de Boeglanders toch reeds een aantal uiterst vermoeiende dagen achter de rug had, kon Stalma maar met moeite volgèn, maar zij was op het laatst helemaal flauw geworden van angst en verloor alle kracht en keek tenslotte een keer heel schichtig om en toen zag ze die open muil en toen kon ze niets meer en toen kon Grommeldor haar met één slag van zijn kaken gemakkelijk opslokken. Met groot gemak verdween de lichtgevende vis in Grommeldors muil. Nu bleek pas, welk een tandeloos en vervallen dier Grommeldor was. Aan alle kanten stroomde het licht uit zijn muil, zodat het wel leek, alsof hij zich voor de grap geïllumineerd had. Overal tusschen zijn lippen bleven hele spleten open, waardoor het licht straalde en het was maar goed, dat niemand de trotse oppertandhaai in deze verbazingwekkende en penibele omstandigheden gadesloeg. Toen Grommeldor Stalma eenmaal had, zwom hij, zich voortdurend verslikkend en met een raar gevoel over zijn hele lijf, snel terug in de richting van Stiemers vlot. Hij kwam daar net aan op het ogenblik, dat de apen het net buiten boord zetten en haastig en met innige voldoening spuwde hij Stalma met een vaartje in het net. Bon, zeide hij. Het gaf een slag van belang en Stalma lag verdoofd van de schok in het net. Grommeldor was zijn vrachtje kwijt. Hij haalde diep en opgelucht adem en zwom naar het diepste en donkerste plekje van de Kraalbocht. Van de ongepaste verlichting van dat visje, zoals hij het noemde, van het ongewenste licht in zijn domein was geen sprake meer en Grommeldor kon weer slapen. Voor het eerst na Stal ma's ongelukzalige komst in de Kraalbocht. Grommeldor was behaaglijk en tevreden. Op weg met het licht Grommeldor was niet de enige, die gelukkig was. Stiemer op het vlot 'T™™ verwonderlijk gelukkig geworden en buitendien zeer besluiteloos uit blijdschap dat Stalma nu eindelijk bevrijd kon worden uit de Kraalbocht en teruggebracht naar haar Spelevaarbaai. De dieren op het vlot waren al TTZ bLUjS , door de onverwachte gang van zaken en het plotseling geluk. Men had thans niets anders te doen dan rustig terug te kerenl Men zou desnoods met zijn allen iets dankbaars kunnen zeggen in de richting van de Kraalbocht, maar dat water zag er plotseling zeer onheilspellend uit, nu stalma er met meer was en de richting van Zoönesië lokte meer. Stiemer s apte in de Corrie, kalmeerde Sor, die almaar naar zijn staart hapte van opwinding en bracht zijn scheepje in beweging. Nu ging men met Stalma naar Zoonesie! Op dit zonnig eiland rekende men op de komst van de wondervis. Men was gereed gekomen met het graven van de kom aan de Zenithzijde, gelijk de secretarisvogel die kant van het eiland genoemd had en de dieren hadden zich nu in rijen aan het strand opgesteld om de lichtgevende vis op enigszins plechtige wijze te verwelkomen. Men had op voorstel van de oudste aap getracht om bij het opstellen in rijen te nummeren, maar aangezien niemand behoorlijk kon tellen, was dat niet erg goed gelukt. Nochtans waren tal van dieren zeer verrukt en trots omdat zij nummer zes stonden, een van de twee getallen welke de aap zich wist te herinneren. Daar kwam het vlot aan. Voorop de Corrie, vervolgens het vlot en achter het vlot een stralende lichtbundel uit het water. De dieren die in het bezit waren van vier poten begonnen thans langzaam door hun voorste poten te zakken - de duizendpoten door al hun poten in hun voorste helft — en de vogels gingen eenvoudigweg zitten. Zo wachtte men in zeer plechtige stemming op de komst van het licht. 94. Het licht in de kom Stiemer meerde de Corrie zorgvuldig. Hij stapte aan land en wachtte ontroerd tot de secretarisvogel hetzelfde zou doen. Haar dit dier bleef onbeweeglijk op het vlot. Ja, alle dieren op het vlot bleven onbeweeglijk staan. De herten stonden voorop. Zij hielden hun hals gestrekt en hun ogen wijd open — zo open, dat zij ze expres niet dicht deden, als zij moesten knippen. De zwanen zaten zeer symmetrisch achter op het vlot, achter hen scheen het licht en de apen stonden hand in hand in het midden. De dieren op het strand, die dit tafereel gadesloegen, werden nu nog plechtiger gestemd. De viervoeters, die eerst slechts door hun voorpoten gezakt waren, zakten nu ook door hun achterpoten en kwamen thans evenals de vogels eenvoudigweg te liggen. Ook Stiemers hond, Sor, werd door de plotselinge plechtigheid zozeer overmand, dat hij eveneens ging liggen op het strand. Na enige ogenblikken legde hij zelfs zijn kop in het zand. Stiemer was nu nog de enige die overeind stond en het zou al te dwaas worden, als hij zich ook op de grond zou leggen. Met loodzware schreden trad hij op het vlot toe. Bevend maakte hij het net los van de hoorn van de neushoorn, welk dier echter even verstijfd bleef staan als tevoren. Met beide handen tilde Stiemer het net op. Daar verscheen Stalmal Nu voelde hij niets meer. Haastig tilde hij het net helemaal uit het water. Holde er mee van het vlot, sprong op het strand, rende het strand over naar de kom en deed daar de wondervis in het heldere water glijden. Op hetzelfde ogenblik schoten uit de kom op Zoönesië de stralenbundels omhoog. De hele kom was verlicht en het hele eiland leek wel anders te worden. De dieren waren blijven liggen, maar thans met hun kop in de richting van de kom. Bewegen kon niemand zich verder en Stiemer, die met het net nog in zijn hand op zijn knieën voor de kom zat kon niet overeind komen, want zo’n helder stralend licht had nog nooit iemand gezien. So. Vuren aan de andere kant Het was duidelijk, dat het schijnsel van de wondervis in hoge mate de aandacht moest trekken van de voorbijgangers en andere voorbijgangers van wie iets te vrezen viel dan de Boeglanders waren er niet. Vooruit, zei btiemer dan ook. nadat iedereen naar zijn inzicht lang genoeg stil gezeten had bij het licht van Stalma, we moeten aan het werk aan de andere kant van het eiland en daar vuren aanleggen om de aandacht van de Boeglanders at te leiden. Vooruit, zeiden de dieren Maar eigenlijk wisten ze niet erg goed wat een vuur was en zij waren dus zeer benieuwd naar wat er zou volgen In het algemeen vonden de dieren trouwens, dat het de laatste tijd we wat druk werd op Zoönesië, zodat zij de nieuwe onderneming wel met enig wantrouwen tegemoet zagen Stiemer wierp een laatste blik op het licht in de kom en tot zijn geruststelling zag hij dat Stalma al helemaal gewend was aan haar nieuwe omgeving. Hij riep een aantal apen bij elkaar en zei, dat zij hout moesten halen uit het bos, vogels werden uitgestuurd om droge twijgen te verzamelen en olifanten en neushoorns moesten kuilen maken, waar men de vuren in zou kunnen aanlegger Vervolgens legde Stiemer zijn bedoeling uit aan de secretarisvogel. Boeglanders liggen aan de kant van het eiland, waar wij nu de vuren gaan maken, zei hij. Het schijnsel van Stalma straalt over het hele eiland heen. Als zij vannacht hierheen kijken zien zij dat en dan komen ze vast hierheen. Dan trekken ze het hele eiland over en dan zullen zij ontdekken, dat wij Stalma hier hebben en dan hebben we het aan de hand. Als wij nu vuren aanleggen dan zullen ze willen ontdekken hoe die hier komen en dan kunnen wij ze wel zo benauwd maken, dat ze verder geen erg hebben in het licht in de kom. Een prachtig plan, zei de secretarisvogel, vertrouw slechts op ons mijnheer. 96. Een geheimzinnige vrolijkheid De secretarisvogel had ongemeen schrander gekeken, toen hij Stiemer verzekerde dat hij slechts op de dieren moest vertrouwen. Onmiddellijk jdaarna had hij zich naar de oudste aap gerept en hij had vervolgens geruime tijd met dit dier staan fluisteren. Het was nogal een geheimzinnig gesprek 3n het eindigde in een gierend gelach van de beide dieren. De oudste aap was daarna naar een andere aap gesneld, het gelach had zich herhaald er; een tijdje later stond iedereen op het eiland op Stiemer na, zo bulderend te lachen, dat Stiemer vreesde dat de dieren hem voor de gek hielden. Stiemer hield verder het toezicht op het opstapelén van het hout in de vuurkuilen, maar men schoot daar weinig mee op, omdat de dieren telkens de arbeid moesten onderbreken om eens hartelijk te lachen en elkander een duw te geven. Maar, de gedachte dat straks de Boeglanders voet aan wal zouden zetten, maakte, dat de vrolijkheid op de duur toch iets minder werd en dat men tenslotte aan het werk ging. Nou dan, zeide de secretarisvogel, dan zullen wij thans op de macht van onze eendracht vertrouwen en mede het isolement van de kracht zoeken. Een aantal neushoorns, geassisteerd door olifanten en apen en pelikanen, die aanmerkelijke hoeveelheden zand in hun snavel wisten te verbergen, waren bezig een nieuwe kom te graven achter het vuur. Dit werk leek nog we het vrolijkst, want de pelikanen moesten vaak zo vreselijk lachen, dat zij al het zand weer uit hun mond lieten vallen en overnieuw moesten beginnen. Van deze kom werd een soort kanaal gegraven naar een beek, verder het land in. Langs deze beek liep de secretarisvogel met afgemeten passen vrij driftig heen en weer. Hij sloeg met de vleugels en mompelde allerlei geheimzinnige formules. „Zo doet ze uiteen stuiven, alen des velds , riep hij en „O siddert dan toch”. Toen het kanaal de beek bereikt had, stroomde dit vol met water en even later was de nieuwe kom ook vol. Stiemer kwam nieuwsgierig kijken en tot zijn verbazing zag hij een groot aantal dieren die nog het meeste weg hadden van dikke palingen, door het kanaal naar de kom zwemmen. Stiemer begreep er niets van, maar de pret van de dieren nam nu werkelijk ongekende afmetingen aan. 97. Een Boeglandse landing op Zoönesië i De Boeglanders waren, nadat zij eerst van opluchting, dat zij Grommeidor kwijt waren uit hun net, enige tijd feestelijk gestemd waren geweest, n hun vroegere somberheid teruggevallen. De kapiteins hadden onder leiding van den kapitein van de Diepduiker krijgsraad gehouden, maar daar °P9efch°‘en- lk voor mij, had een der kapiteins erklaard, geloot dat die wondervis in het geheel niet bestaat en dat het maar een sprookje is Eerder een legende, had een andere gezegd en een derde zeide: als men het mij vraagt is het een oude sage. Maar men had nu eenmaal naar Boegland getelegrafeerd, dat men de wondervis reeds gevangen had en men kon zo’n voornaam en waardig man als de voorzitter van de commissie voor de zeevaartkunde thans moeilijk berichten: Sliep uit f|l'!tVS,"!aar een sProokje. Het beste is nog maar, zeiden de kapiteins ten slotte, dat we zeggen met de lichtgevende wondervis naar huis te komen ® . "e dan halverwege telegraferen, dat het dier in het barre klimaat s bezweken en dat we voor een passende begrafenis zullen zorgdragen. maar™“r ^9 opgewekt werd men niet van dit plan, omdat men altijd nog maar moest afwachten of de op passende wijze begraven Stalma op een gegeven ogenblik met zeer te onpas en met zeer veel licht om zich heen ergens zou opduiken. Voor de Boeglandse vloot zou dan weinig triomf meer overblijven en dat was een niet zeer vrolijke gedachte. Die stemming veranderde echter, toen men op de avond voor de dag dat men zou vertrekken het schijnsel van een groot vuur bemerkte op het eiland Zoönesië. Dit vuur was daar met zo maar Dat was duidelijk. Het moest iets te betekenen hebben en het was best mogelijk, dat geheel onverwacht alles toch nog anders zou lopen. De kapitein van de Diepduiker deed snel zeventien sloepen bemannen met negentien dappere Boeglanders ieder. Zij moesten een onderzoek instellen op het eiland en eventueel met Stalma, als die daar was, terugkomen Ue mannen, die werden aangewezen om mee te gaan keken nogal sip Dmdat ze zo laat in de avond nog op avontuur moesten, maar dat hielp niet en tegen het middernachtelijk uur vertrokken de zeventien sloepen naar het I strand van Zoönesië, waar de door Stiemer ontstoken vuren lustig knetterden. 98. Starend in het vuur. . . . ■ De landing van de Boeglandse soldaten op het strand geschiedde zonder de geringste moeilijkheid, hoewel met weinig lust. Achter op het strand kon men de vuren zien branden. Hen kon uit de verte echter met zien met welk doel. De commandant gat het bevel: Liggen! en alle soldaten werpen zich op hun buik. Langzaam sluipend ging het nu voorwaarts in de richting van de duinen. Toen men dichterbij gekomen was kon men zien dat er achter de vuren een soort van meertje was, waarin de gloed van vlammen op fraaie wijze werd weerkaatst. Tussen de vuren en het meertje kon men de secretarisvogel met grote waardigheid heen en weer zien toe stond hij even stil en dan riep hij op geheimzinnige toon: Brandt mun vlammen! - in de richting van de vuren en: Siddert mijn dieren - in de richting van het meertje. Heer viel er niet te ontdekken en het waardig uartnnn van Hp Vfinel maakte diepe indruk op de Boeglanders. Nader en nader waren zij bij de vlammen gekomen en het was duidelijk, dat wanneer zij zo voort bleven schuiven, zij binnen enige ogenblikken op hun buik in het vuur zouden komen te liggen. De manschappen wierpen een ongeruste blik op den commandant, maar die wist niet precies wat hij zou bevelen, dus hield hij zijn mond maar. Toen men helemaal vlak bij het vuur was gekomen hield men dus maar vanzelf op met kruipen. Het warme gezichten en pijnlijke ogen staarde men nu in de gloed. Thans, sprak nu de commandant, die moeizaam overeind kwam, gaan wij het meertje omsingelen, want naar het mij voorkomt bevindt zich daarin iets geheimzinnigs. Haar om het meertje te omsingelen zou men dwars door het vuur moeten, dus bleef iedereen maar plat liggen Vooruit, zeide de commandant, dwars door het vuur, dat is het enigel Ge kunt dan onmiddellijk te water sPrl"9enHij twijfelde wel aan de juistheid van dit bevel, maar alle Boeglandse soldaten kwamen overeind en maakten zich, ontzettend verdrietig gestemd, gereed om dwars door de vlammen naar het meertje te rennen. 99. Een schokkend gevecht Alles wa» er nu volgde, ging eigenlijk veel te snel. Het ging zelfs zo snel in zijn werk dat geen Boeglander bemerkte wat er eigenlijk gaande was, voor hij huilend op de blaren zat! Ongeveer ging het zo: En avant, ot wel vooruitl brulde de commandant van de Boeglanders. Kermend sprongen de soldaten voorwaarts. Met twee lichte, maar vreselijk pijnlijke hupjes was het vuur gepasseerd. Alle soldaten, die hun broek in vlammen meenden u»°*l spron9en ontzet en misselijk onmiddellij'k te water in het vijvertje achter het vuur. Dat was vol met de geheimzinnige dieren, even dikker dan palingen. Aangezien in het water nog steeds die geheimzinnige gloed was, meen en de Boeglanders dat Stalma hier ergens zwom en nu zij dan toch eenmaal te water waren, grepen zij links en rechts om zich heen. Maar nu werden de sidderalen - want dat waren de geheimzinnige dierenl - actief. Nog vatte zon Boeglander niet zo'n dier aan, of hij kreeg een schok, dat .!{ *r., van sul*ebolde en van een heftigheid, dat hij zich moest afvragen of hij zijn vingers eigenlijk niet in het stopcontact had gestoken en iedereen, deHifk "rUrM kren9 dau\hij in,de raars,e kronkel'naen opsprong, wist onmiddell.jk, dat hier alles betoverd was en sprong nog harder uit, dan in het water en rende, terug naar het strand. Het was verschrikkelijk alleen al om de ontzetting van de Boeglanders aan te zien! Sommigen konden in hun verbouwereerdheid de sidderalen niet meer los laten en kregen steeds weer een schok en zij stoven brullend het strand op. Iedereen riep: In de sloepen en niemand lette op of hij wel in zijn eigen sloep terecht kwam. Het gevolg was dat alle zeventien keer negentien Boeglanders in één sloep terecht kwamen, die bijna zonk, maar die door de roeiers, die voortdurend vrij hard op het hoofd geslagen werden door hun verontruste makkers, om toch maar haast te maken, zó snel werd voortgeroeid dat hij geen gelegenheid vond om te zinken. Toen de volle sloep de Boeglandse oorlogsschepen genaderd was en allen aan boord waren gegaan van de Diepduiker, zeide de kapitein van dit. schip: En nou is het uit. Terug naar L.?a. "middellijk terug. Die wondervis is een praatje! Hierbij moest hij ijselijk huiveren en hij keek angstig om naar Zoönesië. Even later stoomde de vloot langzaam uit de Kraalbocht. Mijnheer, zeide de secretarisvogel trots tot Stiemer, mijn alen hebben zich het ampère gesidderd. Wij hebben de overwinning behaald; mag ik u verzoeken om plaats te nemen? Iedereen ging nu zitten, denkende dat dit zo hoorde na een overwinning en zo had men inderdaad een prachtig uitzicht op de kalm verdwijnende Boeglandse vloot. 100. Afscheid van Zoönesië Men begaf zich na al deze opwinding met veel toewijding ter ruste. Stiemer was die nacht zeer plechtig. De volgende dag zou hij dan eindelijk Stal ma mat zich mee kunnen voeren, terug naar de Spelevaarbaai. Daar zou de v&öndervis in de Drachtige tuinen weer rond kunnen zwemmen, zoals zij dat vroeger had gé&an en daar zou haar licht, zoals toen, weer fil terend stralen als ooit te voren. Stiemer kon zich met voorstellen, dat, als morgen de zon was opgegaan en hij zou vertrekken, het nog ooitweer nacht zou kunnen worden boven de blauwe zee. Het leek hem toe, dat wa nu kwam alleen maar dag kon zijn en nimmer nacht Stiemer droomde, dat hij onder water in de Spelevaarbaai een huis had en dat hij voor het venster van dit huis zou zitten schrijven, terwijl zijn blikken zouden gaan door de tuinen en daar Stalma zouden volgen. Hij zag hoe zij daar rustig voortzwom en af en toe, zeer peinzend, een slag gaf met haar staart, zodat in het water achter haar en door de tuinen niets dan schittering was en blij licht. Dat schreef Stiemer dan op en dan keek hij weer uit zijn open venster, naar de vis, zo droomde hij. De morgen was inderdaad helder. Toen Stiemer wakker werd heerste er reeds bedrijvigheid. De meeste dieren hadden zich bijzonder uitstekend zitten wassen - ook de gnoe’s, die er altijd uitzien of ze een f«ar °P„e®" stoffige zolder hebben gelegen - en zij hadden zich op het **■"“*« d* Corrie opgesteld. Stiemer ging naar de kom met Stalma. hhj„v,/'9 , . en gewillig in het net en droeg haar snel naar zee, wapr *1 f water legde en aan de Corrie bevestigde. Toen zeide hij dat hij klaar was en nu zou vertrekken. De secretarisvogel vroeg nerveus of Stiemer nog wat wilde wachten, aangezien men besloten had hem een struisvogel-ei te schenken. Hier keek iedereen zenuwachtig om, naar het eiland, want de struisvogel was er nog niet mee verschenen. Stiemer vroeg de secretaris vogel of dat ei niet hier uitgebroed kon worden, zodat de jonge struisvogel een herinnering zou zijn aan het bezoek van Stiemer en Stalma. Dat ging en toen de struisvogel eindelijk, warm en opgetogen en zeer vermoeid, aan kwam hollen met het ei, beduidde iedereen hee blij ontroerd, dat hij zich niet behoefde te reppen. Toen nam Stiemer sne afscheid en stapte aan boord. Mijnheer, zeide de secretarisvogel, wij zullen allemaal wuiven aan de Zenlth zijde van ons plekje gronds. Hij holde meteen enigszins huilend weg en alle dieren volgden hem, hoewel zij best wisten, dat Stiemer helemaal met langs de Zenithzijde zou komen. Toen ging Stiemer ook erg ontroerd in zijn schip en voer weg, met Stalma. 01. Terug naar de Spelevaarbaai ,iBneni,^0rbiiVarend Sch'P h?d ,de Corrie herkend en het licht uit het water zien komen en aangezien de kapitein vroeqer wel eens in ^nelA|9 A ™evobd9reFP fcÜ .0TiddelÜik dat Stie™er de verdwenen wondirvfs Hal pelelanders, die van al hun geweeklaag over het aemis van Stalm* ;n ammerlijke toestand waren komen te kerkeren geen grenzen Maar H nakenPendbaet hedtat Z,J rif* V°k n,letS z0,veel verdriel hadden moeten doorr»Mt k? h ‘ 9enlljk efn heel onverdiende beloning was, dat de wonder- -eid en eeS X hTi^deHijkn”,!^ ™^ brheide"verk om Stalma zo treffend en plechtig mogelijk te onWangeSanJs de^fe ipelevaarbaa, werden overal bloemen aangebracht en gazons van /ong gras n daarin het men kinderen spelen en bijvoorbeeld witte geitjes Achter die azons stonden grote hekken en daarachter, dus nog achtende kinrf»r!„ 1 e toeristen**°nden P“ * autoriteiten WsteW en de oudere mensen en 102. Stalma is terug Toen Stiemer met Stalma de■,SPel®*avooraan^c^en! Die riepen : niemand te kijken, behalve de ‘ Toen Stiemer midden in de Daar hei je Stalma, en ze, ,.e?°'lorschijn uit de Corrie. Hij maakte een an baai gekomen was, kwam hij t uitoleed en weer vrij was m het van het net los, zodat Sta ma w "“ctiemer^eek naar de vis, hoe die een heldere water en de prachtige tui ^ hee| grQ,e leug adem nam en paar snelle wendingen maakte en een keef buitelde en toen toen duidelijk naar Stiemer omhoog fc»e vervolgens wat lager ging een licht gal, dat Stiemer er van kn pperoe en dromerig werd, zwemmen tussen de planlen en ten l j^ zuchtte Stiemer. Hij zette aus sas s» * w Keizer van Speleland, die ont- ledereen stond aan de kant. geweest en die pas zettend vermagerd was 'm dat jaa rtrekken ol Kwijnsalons te voor deze ochtend uit zijn Parl'cf 'ngeiovig gezicht een droge zak schiin was gekomen, waarbij hij met een s egonnen de tranen, die dl* keer echter van ontroering. Een omroep ^ Baai zou krijgen, maar Baron was geworden en dat hij een ^ ^ buitengewoon pijnlij , ■ sr.rsr af si*a ja» » omdat ander9 werk hem horens t. blazen en zo llerindu:nvat:raUeenaanOachtZUer op de Alleen ^kSen^in w’eer ^ s'ptn e"n a? en toe mekkerde een geitje. 103. Een gelukkige Stalma Stiemer nam afscheid van den Keizer en van een aantal autoriteiten en toen ging hij weer aan boord van de Corrie. Nog steeds hield iedereen zijn mond. De motor werd aangezet, het touw werd losgeworpen en daar ging de Corrie alweer. Stiemer wist, eerlijk gezegd, helemaal niet waar hij heen > zou gaan, maar hij kon tóch niet deelnemen aan het feest van de Spelelanders. Die hadden Stalma weer terug en de wondervis was nu niet meer voor Stiemer alleen. Stiemer voer door de baai. De tuinen op de bodem waren schitterend. Het leek wel of er allemaal kleuren in waren, die nog nooit eerder hadden bestaan en het leek wel of het water zó helder was, dat er vanzelf licht uit kwam. Toen Stiei. r een eind uit de kust was, begon aan land zacht de muziek te spelen en alle mensen aan de kant, met den Keizer voorop, wuifden met hun zakdoek. De kinderen in de gazons ideden dat ook en die riepen er Hoera bij. Aan het einde van de baai zwom Stalma op en neer. Stiemer keek naar haar en hij moest met de Corrie door een gordijn van licht, dat zozeer vervuld was van het geluk van Stalma dat men het niet alleen zag, maar ook voelde I Van de muziek op de kant was nu bijna niets meer te horen en het water buiten de baai was vrij grauw en tamelijk onstuimig. Daarin ging Stiemer. De zee weer op : alleen en zonder Stalma. Stalma was gelukkig in de Spelevaarbaai en in de tuinen en altijd als Stiemer om zou kijken, waar hij ook zou zijn, zou hij in zijn verbeelding die gelukkige baai zier met het licht dat uit het water straalde en dan zou hij weten dat Sta'™ daar stralend rondzwom en af en toe zeer verheugd eens een sierlijke wending zou maken. Stiemer zuchtte diep en hij zei : Stalma .... EINDE. 2 7 JUL11978