Terugbezorgen voor Terugbezorgenvoor Terugbezorgen voor ELS NEEMT DE LEIDING DOOR ADA VAN OORDT SERIE: „DE NIEUWE LEESKRING" Hij bekeek de pot van alle kanten. (BIz. 32) ELS NEEMT DOOR ADA VAN QORDT GEÏLLUSTREERD DOOR i A HANS BORREBACH MIJ. TOT NUTv. 't ALGEMEEN DEPARTFAtCNT AMSTERDAM LEESZALEN VOOR JONGENS EN EïZISJES WIJDE STEEG 4 t/0 TELEGRAAF. Amsterdam ALKMAAR — GEBR. KLUITMAN LEIDING HOOFDSTUK I DE BOOTTREIN VAN GENUA „En wat wil jij nou es eten, Els?” vroeg mevrouw Verschoor. „Hier is de spijslijst. Zoek maar iets lekkers uit” Met gefronste wenkbrauwen liet Els haar ogen over de lange lijst glijden. Uitsmijter met ham... met roastbeef ... huzarensalade... croquetjes met brood... hè... allemaal fijne dingen! Vreemd, dat ze er nu helemaal geen trek in had. Dat was natuurlijk de zenuwachtigheid. Els begreep het best. De kellner stond zwijgend te wachten. „Toe kind...” drong mevrouw Verschoor aan. „En in, Tini?” J J „Croquetjes,” zei Tini dadelijk. „Ja, ik dan ook maar,” zei Els. Mevrouw Verschoor bestelde en de kellner ging het opgeven aan het buffet. Ze zaten heerlijk in de tweede-klas wachtkamer van het grote station. Het was een fijne dag geweest voor de meisjes. Ze waren die ochtend al vroeg uit Groenbergen vertrokken. Eerst met de bus naar Nijkerk en daar hadden ze de trein genomen. In Utrecht hadden ze inkopen gedaan. Een jurk voor Tini... kousen voor Els en nog enkele kleinigheden, die mevrouw Verschoor nodig had. Els keek voor de tiende maal naar de klok. Vijf minuten sver half zeven! Nog een uur en twintig minuten, dan kwam de trein binnen. ELS NEEMT DE LEIDING „Hè, hè,” zuchtte Els. „Ik kan ’t haast niet meer afwachten. Hoe zou vader ’r uitzien, Moeder?” „Ik denk, heel gewoon,” lachte mevrouw Verschoor. „Hij is immers maar acht maanden weggeweest?” „Acht maanden? ’t Lijkt me wel drie jaar.” „Daar komt ie,” zei Tini en ze wees op den kellner. „Niet wijzen, kind. Dat is niet beleefd.” De ober, met zijn zwarte rok en zijn wit-gesteven overhemd, balanceerde de schalen elegant tussen de tafeltjes door. Hij had al gedekt. Nu zette hij de croquetjes neer, de schaal met brood, een schaaltje met boter. Even later kwam de thee. „Nu, kinders, flink eten,” zei mevrouw Verschoor. „We hebben een vermoeiende dag achter de rug en we zijn nog lang niet thuis.” Els smeerde een boterhammetje en ze legde er een croquet je op. Het smaakte uitstekend. Maar toch kon ze de happen haast niet door haar keel krijgen. „De zenuwen!” zou Joop Hondius zeggen. Die noemde alles zenuwen en ze had er altijd last van. Mevrouw Verschoor zag wel-, dat Els moeite had met eten en ze zei er niets van. Ze begreep het wel. Zelf zette ze een gezicht, of er niets aan de hand was, maar ze moest toch ook flink slikken, om de brokken door haar keel te krijgen. Wat had ze verlangd naar de terugkeer van haar man! Wat had ze, al die maanden, uitgekeken naar zijn brieven en wat was ze blij geweest, toen ze eindelijk het bericht kreeg, dat hij terugkwam. Ze hadden de dagen geteld en nu was het dan eindelijk zover, maar het scheen, of de klok niet meer opschoot. Om tien minuten over zeven waren de schalen leeg en toen waren er nog vijf-en-veertig minuten te wachten. Vijf-en-veertig minuten! Een rijstebreiberg, waar ze haast niet doorheen konden komen. ELS NEEMT DE LEIDING „Toe Moeder,” zei Els om kwart over zeven. „Laten we nu maar naar ’t perron gaan.” „Och, maar kind, ’t is zo koud! Het duurt nog veertig minuten! En dan is het mogelijk, dat we nog een hele tijd moeten wachten, want de boottrein van Genua heeft dikwijls vertraging.” „Hè Moeder, ik kan hier niet meer zitten! Laten wjj dan maar gaan... Tini en ik.” Els’ toon was bijna nijdig. Ze leek geprikkeld en mevrouw Verschoor gaf toe. „Gaan jullie dan maar vast Let een beetje op Tini, Els! Over een half uurtje kom ik ook.” De twee meisjes gingen naar het derde perron en mevrouw Verschoor nam een paar tijdschriften en probeerde plaatjes te kijken. Maar de bijschriften onder de foto’s drongen niet tot haar door. Ze moest ze driemaal lezen, voor ze wist, wat daar stond. Twee jaar geleden was de familie Verschoor uit Indië gekomen met verlof. Het was in de slechtste tijd, toen iedereen sprak over crisis en slechte zaken. Meneer Verschoor was een of twee maanden in Holland, toen hij het bericht kreeg, dat de maatschappij, waar hij aan verbonden was, hem voorlopig niet meer in dienst kon nemen. Mevrouw Verschoor zou het niet licht vergeten, toen die brief kwam. Het waren moeilijke maanden geworden. De heer Verschoor had overal zijn best gedaan, om een betrekking te vinden in Holland, maar het was hem niet gelukt. Nu behoefden ze zich dadelijk geen zorgen te maken, want vader Verschoor had gespaard. Maar toch moest hij op den duur werk vinden. In Holland was het niets geworden en toen had meneer. Verschoor het plan opgevat, om terug te gaan naar Indië. Acht maanden was hij weggeweest, vanavond zou hg terugkomen. Acht maanden lang had hij zijn best gedaan, maar hij had geen betrekking gevonden. ELS NEEMT DE LEIDING Onverrichterzake keerde hij terug uit het warme land. En toch... toch was mevrouw Verschoor zo blij, dat haar man nu terugkwam. Ze dacht helemaal niet meer aan die betrekking, die hij niet gevonden had. Zij. dacht alleen maar aan zijn terugkomst. Half acht! Nu kon ze ’t ook niet meer uithouden. Zij rekende af met den kellner en ging naar het derde perron. Het was een koude en mistige avond. Rangérende treinen dreunden voorbij en van overal, uit de mist, kwamen de geluiden van de locomotieven. Op het derde perron stonden maar weinig mensen. Er zou daar voorlopig geen trein vertrekken en de mensen die er rondwandelden, liepen te wachten op familie en vrienden, die van Genua zouden komen. Els en Tini kregen hun moeder in het oog. Ze namen elk een arm en zo wandelden ze met hun drieën op en neer... op en neer. De electrische klok scheen stil te staan. Els had een gevoel, of hij ieder kwartier één minuut versprong. De tijd schoot niet op. Ze had het koud, niettegenstaande haar dikke wintermantel. Ze huiverde zo nu en dan. Nu stonden ze stil voor een kiosk en ze bekeken de vele buitenlandse tijdschriften, die daar waren uitgestald. De kiosk-juffrouw nam het drietal op en meteen wist ze ’t: kijkers!- Geen kopers! Toen hadden ze dat ook gezien en ze wandelden weer verder, op en neer, heen en terug. Een diesel reed voorbij. Tini keek er met belangstelling naar, maar Els had op ’t ogenblik geen zin in dieseltreinen. Of de tijd nooit opschoot! En moeder had iets gezegd van vertraging. Misschien liepen ze hier om half negen nog net zo. Waar was vader nu? Misschien in de buurt van Arnhem, of al verder? ELS NEEMT DE LEIDING Els zag vader voor zich, zoals ze acht maanden geleden afscheid van hem hadden genomen. Een grote man, forsgebouwd, met donkerblond haar en een gladgeschoren gezicht. Nu zat vader natuurlijk in de trein aan hen te denken. Zou hij blij zijn? Nee, dat zou wel niet. Hij was immers naar Indië gegaan om een betrekking te zoeken en hij had er geen gevonden. Al die tijd en al dat geld waren voor niets geweest. En wat zou er nu moeten gebeuren? Even voelde Els een vage angst voor de toekomst, maar dat was gauw weer over. Vader was zo sterk en zo flink en ze hadden toch nog wat geld? Vader zou natuurlijk wel voor hen zorgen. Vader kon alles! Alleen dan... die betrekking, die hij niet gevonden had. Hij had geschreven, dat ze hem in Indië te oud vonden. Te oud! En hij zag er nog zo jong uit! Hij kon nog zo reuze-hard lopen! Nou ja... ’t kwam er ook niks op aan. Als ze maar eerst weer bij elkaar waren! Zo liep Els te peinzen en ze tuurde naar de punten van haar schoenen. Tini had al een paar maal met veel belangstelling naar een automaat gekeken, waar je een dubbeltje in moest doen; dan kreeg je hopjes of chocola. „Moeder, mag ik een dubbeltje?” vroeg Tini. Ze was met geld van huis gegaan maar ze had alles uitgegeven. „Nu maar niet, kind,” zei mevrouw Verschoor verstrooid. „Een andere keer.” Tini durfde niet aan te dringen maar toen kreeg ze Els in het oog. „Zeg Els,” zei ze, langs haar neus weg. „Geef mij even een dubbeltje.” O wonder! Els haalde een beursje uit haar tasje en ze nam er een dubbeltje uit. Tini stond er met open mond naar te kijken, maar toen begreep ze, dat ze niet moest laten merken, hoe verbaasd ze was. Want anders was ELS NEEMT DE LEIDING üis met zo scheutig, ’t Kwam zeker, omdat ze zo diep in gedachten was. Tini koos chocolade met nootjes. Nu had ze tenminste iets te snoepen. Ze kon verbazend veel eten en snoepen. Ze groeide geweldig, ze leek wél vijftien, maar ze was pas dertien. Tini was lang en mager en ze moest veel eten, had de dokter gezegd, omdat ze zo groeide. „O, moeder,” zuchtte Els, „of die trein nooit komt...” Het was nu inderdaad vijf minuten voor acht, maar de trein liet zich nog niet zien. En eindelp... eindelijk... om kwart over acht naderden er in de verte geluiden. Schelle lichten boorden door de mist en daar was de trein! Els hart begon sneller te kloppen. Nu zou vader weer by hen zijn. De remmen knarsten. Plotseling schoten van alle kanten kruiers toe en meteen was het perron vol mensen. Zenuwachtig liepen mevrouw Verschoor en haar dochters langs de verlichte wagens. # «Daar is vader!” gilde Tini. Ze had hem het eerst gezien. Meneer Verschoor gooide een raampje open en wenkte een lamier. Toen pas kreeg hij zijn familie in het oog. „Rinders!” Hé, vader leek erg bleek! En het leek ook, of hij magerder was geworden. Tini sprong zenuwachtig van haar ene been op haar andere, maar ze wist niet, dat ze dat deed. Els trok haar moeder door het gewoel heen naar het eind van de wagon, waar het portier open stond. »Dag vrouw,” zei de heer Verschoor. Hij wilde nog meer zeggen, maar hij kreeg de kans niet. Els en Tini hingen ieder aan een arm. Tini stond te dansen op de tenen van haar vader en Els greep z’n arm, alsof ze hem nooit meer los wilde laten. De kruier stond al by de koffers te wachten. „Kom jon- ELS NEEMT DE LEIDING gens, eerst naar buiten,” zei de heer Verschoor. „Zo dadelijk zal ik jullie wel alles vertellen.” De meisjes draaiden om hun vader heen, ze bekeken hem van alle kanten en Els zag het nu heel goed: vader was beslist magerder geworden. Net of z’n gezicht iets harder was dan vroeger. De lijnen tekenden zich scherper af. „Heb je al gegeten man?” vroeg mevrouw Verschoor. „Ja ja, in de trein. Laten we maar eerst zorgen, dat we een wagen krijgen. Dan zitten we rustig en dan kunnen we praten.” Met tegenzin liet Tini haar vaders arm , los, toen de heer Verschoor zijn reisbiljetten moest opzoeken. Nu stonden ze voor het station en vader sprak even met een taxichauffeur. Het was gauw in orde. De koffers werden ingeladen, de kruier kreeg zijn fooi en de wagen reed langzaam door de drukke straten in het centrum van Utrecht. Toen slaakte meneer Verschoor een diepe zucht. „Hè, hè, ... ’k ben toch zó blij, dat ik jullie weer bij me heb. Nee jongens,-’k heb geen leuke tijd gehad; niet prettig. Maar nu zijn we weer bij elkaar en we blijven bij elkaar. Ik weet nu wel zeker, dat ik nooit terug zal gaan naar Indië. En hoe vinden jullie dat?” Even zwegen ze, want het was een moeilijke vraag. Toen zei mevrouw Verschoor zacht: „Om je de waarheid te zeggen, man... ik vind het heerlijk. Indië is een mooi land, maar ik hou toch véél meer van Holland.” „En wat zeg jij er van, Els?” „Ja... natuurlijk niet zo leuk dat u... omdat u toch gegaan bent voor een betrekking, maar ik blijf ook veel liever hier!” „En ik vind het hier in Holland ook veel fijner,” zei Tini. „’k Ben blij, dat we hier blijven.” ELS NEEMT DE LEIDING „Vertel nou es, man,” drong mevrouw Verschoor aan. De wagen verliet de stad en in het schemerdonker begon meneer Verschoor zijn verhaal. Hij vertelde van de vele kennissen, die hij opgezocht had en die hem de hartelijke groeten hadden meegegeven voor zijn familie in Holland. Hg vertelde van zijn reizen over Java, maar hij vertelde niet, hoeveel kantoren hg bezocht had en met hoeveel mensen hg over een betrekking had gesproken. Dat was ook niet nodig, ’t Was nu eenmaal achter de rug. Gedane zaken nemen geen keer. Indië was voorbg. In Indië zou hij geen werk meer vinden. En morgen was er weer een dag. Dan konden ze er over spreken, wat ze nu moesten doen. Els moest zo nu en dan haar hand op vaders schouders of op vaders knie leggen. Ze moest het nog eens goed voelen, dat hij weer bg hen was. En ze was zo blij, dat hij daar in Indië geen betrekking gevonden had. Want als hij wèl werk gevonden had, zou het misschien een paar jaar geduurd hebben voor zij konden overkomen. Dat hadden ze best geweten, toen vader wegging. Nu was hij er weer, nu zou hij weer ’s morgens aan de ontbgttafel zitten * en als het mooi weer was, zou hg hen om half vijf op de fiets weer tegemoet komen. Om ongeveer half negen waren ze uit Utrecht vertrokken en om kwart over tien reden ze het dorp Groenbergen binnen. Vele villa’s waren al duister, de mensen in het dorp gingen vroeg naar bed. Op de boerenhoeven, terzijde van de weg, heerste al diepe rust. Alleen een hond blafte, toen de auto voorbij reed. In het licht van de straatlantarens zagen ze Smit, den politieagent, voorbijfietsen met zijn ruigharige hond. De heer Verschoor wees den chauffeur de weg. Eerst sloegen ze links af, toen weer rechts, en daar stonden ze voor de rulle zandweg, waar geen lantarens meer brandden. ELS NEEMT DE LEIDING „We kunnen hier wel uitstappen, chauffeur,” zei meneer Verschoor. „Wel nee, meneer, hij trekt ’t ’r wel door.” De wagen reed langzaam over het hobbelige karrenspoor en nu liet meneer Verschoor stoppen. Mevrouw Verschoor liep op een holletje naar de voordeur, om open te doen en bijna viel ze over een grote doos, die op de stoep stond, vlak voor de deur. Eerst deed ze de voordeur open en toen draaide ze het buiten-» licht aan. De chauffeur sleepte de koffers aan en meneer Verschoor rekende met hem af. Terwijl de wagen gonzend wegreed, kreeg Els de doos in de gaten, die nog steeds op de stoep stond. '„Wat is dat, Moeder?” „Ik weet ’t niet. Kijk maar es, kind.” Vader Verschoor liep, nog met zijn overjas aan, naar de grote kachel in de huiskamer. Het was net, of hij helemaal niet weg was geweest. Hij porde er even in en rakelde het vuur op. Els zette de doos op tafel en nam het deksel er af. Ze zag een grote taart en met letters van suiker stond er op geschreven: „Hartelijk welkom in Greenbergen!” Er lag een klein briefje bij voor Els. De taart was een cadeau van Willie Brinkman en Joop Hondius, Els’ beste vriendinnen. Er werd thee gezet en Tini dekte de tafel. Ze was daar •anders niet zo makkelijk voor te vinden, maar nu wilde ze alles wel doen. Ze was zó gelukkig, dat vader er weer was., Toen zaten ze om de gezellig-gedekte tafel, de kachel snorde, er was een lekker schoteltje en meneer Verschoor wreef zich in z’n handen en zei: „Oost, West, maar thuis is het toch maar het best! Els, ELS NEEMT DE LEIDING snij jij' die taart es aan. En breng je vriendinnen morgen mee, opdat ik ze eens hartelyk kan bedanken. Ik vind het erg lief bedacht. En ik kan nu weer taart eten. Drie maanden geleden kon ik het niet.” „Wat was er dan aan de hand, Vader?” vroeg Els. . >,0, kinders, ik heb een nacht gehad... die zal ik niet licht vergeten. Ik was bij Henk Jonkman, je weet wel, vrouw... op Wonosari. De administrateur was met verlof en hij nam tydelijk de boel waar. We hebben een gezellige avond gehad en om een uur of twaalf gingen we naar bed. Toen ik een kwartiertje in bed lag, begon het. Kiespijn! ’t Was een kies, achter in m’n mond. Ik kon onmogelijk in bed blijven. Ik ben op de galerjj heen en weer gaan lopen... ’t was een zwoele nacht en ik verging van de pijn. Na een half uurtje probeerde ik weer in bed te gaan liggen, maar toen begon het opnieuw. Eindelijk merkte Henk ’t en hij kwam met aspirine en nog zoiets dergelyks. ’k Heb van alles geslikt en van alles gedronken, maar ’t hielp niet. Die goeie vent. Hij is tot een uur of vier bjj me blijven zitten. Maar toen heb ik hem naar zijn bed gejaagd, want hij moest er om kwart over zes alweer uit; maar Henk is oersterk, die kan overal tegen. En de volgende ochtend was het zó verschrikkelijk, dat ik voortdurend met lauw water in m’n mond moest zitten. Henk wou trekken, maar dat durfde ik eerst niet aan. Om een uur of tien kwam hy terug uit de tuinen en toen was ik zover, dat het me niets meer schelen kon. Hij heeft de tang er op gezet en de kies er uit gewipt, ’t Was niet prettig, maar toen was ik tenminste van de pijn af. Die man is een volleerde tandarts.” „Hoe durfde u?” vroeg Els, en ze rilde. „Ja, man, je had wel bloedvergiftiging kunnen krijgen,” zei mevrouw Verschoor. Vader Verschoor lachte een beetje. „Dat was zeker ELS NEEMT DE LEIDING mogelijk, kinders, maar als je een uur of tien pijn hebt gehad, dan denk je er niet meer aan. Ik ben een paar dagen daarna voor alle zekerheid naar een tandarts gegaan en die zei dat het goed geheeld was en dat het er best uitzag. Toen heb ik meteen nog een andere kies laten plomberen. Tja... als je daar in de binnenlanden kiespijn krijgt en je zit op driehonderd kilometer van een tandarts, dan doe je gekke dingen.” „Dat die meneer dat dan zo goed kon,” zei Tini verbaasd. „Ja, hij deed het best. En hg heeft de kies in een glas op de schoorsteenmantel gezet. Hij zei: mocht ik je voorlopig niet meer zien, dan heb ik een mooi aandenken aan je.” Ze lachten allemaal hartelijk. De taart smaakte heerlgk, maar ’t was intussen al half twaalf geworden en de heer Verschoor zag er zo vermoeid uit, dat moeder nu beslist dadelgk naar bed wilde. „We gaan zó naar boven,” zei vader Verschoor, „maar eerst m’n koffers. Er zit nog een kleinigheidje voor jullie in, jongens!” Het was merkwaardig, dat vader Verschoor dikwijls „jongens” zei, tegen zgn meisjes. Hg opende de grootste koffer en daar kwam een prachtige lap zijde te voorschijn voor mevrouw Verschoor, een tweede lap voor Els en een Indische naaimand voor Tini. Blij dat ze allemaal waren! En toen liet mevrouw er ook geen gras meer over groeien en ze joeg hen allemaal naar bed. ’t Was werkelgk net, of vader Verschoor niet weg was geweest. Hg ging de deuren en de ramen sluiten, sloot de gaskraan, hij keek even naar de kachel en toen ging hg zijn dochters instoppen. Els was er misschien wel een beetje te groot voor, maar ze vond het toch heerlgk, toen vaders goede, trouwe ge- ELS NEEMT DE LEIDING zicht zich over haar heenboog en ze hem een nachtzoen kon geven. Ze sliep in met het heerlijke gevoel, dat alles nu weer in orde was en dat ze zich morgenochtend niet behoefde te haasten, want mevrouw Verschoor had voor de beide meisjes een ochtend vry gevraagd van school, in verband met de aankomst van hun vader. De volgende ochtend, om half elf, zaten ze weer bij elkaar met een kop koffie en moeder sneed de rest van de taart aan. Vader had nog heel wat verteld over Indië en over zyn reis, maar nu zwegen ze alle vier. Want nu moest er gesproken worden over de toekomst De heer Verschoor had in Holland ook al heel wat moeite gedaan voor een betrekking en hy wist, hoe lastig het was, om iets geschikts te vinden. Altijd had hij in de cultures gewerkt en Voor kantoorwerk zou men hem niet gauw vragen. Maar wat dan? Mevrouw Verschoor kuchte een paar maal, ze kreeg een kleur en toen zei ze heel flink: „man... nu moet je es horen! Ik heb gedacht... ja, jullie zullen het misschien gek vinden, maar ik heb natuurlijk ook es over de toekomst nagedacht. Er zyn hier ’s zomers in Greenbergen altijd veel vreemdelingen. Wat zouden jullie er nu van zeggen, als we eens een pension begonnen?” Bom! Het was er uit. En nu keken ze elkander allemaal verbaasd aan en vader Verschoor deed zijn best, om ernstig tp blijven, maar hy moest toch lachen. „Een pension? Maar vrouw... lieve kind, dat ben jy toch helemaal niet gewend? In Indië hebben we altijd onze bedienden gehad en nu zou jy plotseling voor tien of vyftien mensen moeten gaan zorgen?” Hij zag ’t gezicht van moeder Verschoor betrekken en bij voegde er voorzichtig aan toe: „Natuurlyk vind ik het sen heel goed plan. Maar zou dat wel gaan? Je bent niet 50 sterk en wie moet je helpen?” ELS NEEMT DE LEIDING — —- U „Ik!” zei Els. „Mijn school is begin Juli afgelopen Dan Mpe* TeI8 t0Ch Va“ 801,001 DanKTk SS alsE^t S inrS”\WaJm TOOLhct Plan' Zou heerlijk zijn, ais t ging. Dan konden moeder en zij ook wat verdienen ze konden helpen om vaders zorgen te verlichten ze kon’ d® het hem makkelijk maken" Dat was tn ’p?aX Moe” ratelde ze, „en ik kan van alles Ik kan S a? eTÏu m en MIe koken kan ik ook ai en als u me dan nog meer leert... en ’s avond» speel ik pingpong en sjoelbak met de gasten, hè ja en ik maak grote wandelingen met hen door het bos Als’ we dan maar gezellige mensen krijgep...” stemader Verschoor viel haar in de rede en imiteerde Els» ”5 hlhhLen *lLWG dan genoeS mensen ^bben, als we er elf hebben, richten we een voetbalclub op, en dan or SHJdbirmfc*ï,drtr®¥“ “ 0011 tomi?l=*ub kan er ook Veluwe en* wie ma^e“ 6011 S*0*0 fietstocht over de vexuwe en wie het eerste aankomt, krijgt een priis en al :iS«ÈS£S nudfter 0n8 talS 18 t00h “» beetje klein?” vroeg Tini , ’.’0?h kind!” Els trok minachtend haar neus on In dit tois kan het natuurlijk niet! Hier hebben we bem&ei’m^ ■KIb neemt de leiding Q ELS NEEMT DE LEIDING één kamer en boven drie. Dit is veel te klein. We huren <»pn heel groot huis. En eh... welk huis zullen we némen?” „Nou,” antwoordde meneer Verschoor ernstig. „Wat dacht je van het huis van burgemeester Hondius?” „Nee Vader, dat is flauw. U moet ernstig blijven! Moeder bedoelt het toch ook ernstig. Is het niet, Moeder? Mevrouw Verschoor zat wat beteuterd te kijken. „Ik meen het zeker ernstig. Maar Vader moet eerst es zeggen, hoe hij er over denkt.” „Tja,” was het antwoord, „’t Is een moeilijk vraagstuk. Het begint al met het huis. Is hier in Groenbergen een geschikt huis? Als we dat huis hebben, moeten we het inrichten. Dat kost veel geld. Daarna moeten we afwachten, of we gasten krijgen. En als ze er zijn, wordt het erg druk voor jullie. We hebben natuurlijk twee meisjes nodig en het is de vraag, of je er in die paar zomermaanden genoeg aan kunt verdienep. Er zijn zoveel pensions in ons land. Hoeveel zijn er in Groenbergen?. Els telde op haar vingers na. „Lucky Home” van dien raren meneer Asman... nou... daar zitten nooit nette mensen en dan „Woudrust” ... ja, dat is wel vol in de zomer. En het pension van mevrouw van der Kerk. Meer niet, hè Moeder?” „Jongens,” maakte meneer Verschoor een einde aan het gesprek. „Moeder en ik zullen er nog eens rustig over praten en we zullen ook eens rekenen. Eerst rekenen en dan nemen we een beslissing. En nu gaan we een wandelingetje maken; dat kan nog juist, voor de koffie. Om kwart voor een stapten Els en Tini op hun fietsen. Ze hadden ongeveer zeven kilometer te rijden naar het naburige stadje, waar ze op de muloschool gingen. Joop Hondius stond bij het bord van de A.N.W.B. te wachten. ELS NEEMT DE LEIDING „Hallo Els! Je vader terug?” „Ja,” zei Els. „En we zijn allemaal zo blij, dat hjj er weer is.” „En eh... gaan jullie nu weer naar Indië... heeft je vader iets gevonden?” „Neen,” antwoordde Els. „Niets. En we zijn eigenlijk allemaal blij, want nu hoeven we niet terug naar Indië. We blijven hier.” „Zijn jullie daar bly om?” Joop keek haar vriendin een beetje verwonderd aan. „Maar wat gaat je Vader dan doen?” „Zien we nog wel,” antwoordde Els optimistisch. „Moeder heeft al een keiig plan. Ik heb er ook best zin in.” „Wat dan?” vroeg Joop nieuwsgierig. „Een pension,” zei Els. „En dan ga ik misschien ook van school af,” vertelde Tini, „om te helpen, zie je?” „Kind, stel je daar maar niks van voor,” lachte Els. „Dat zullen Vader en Moeder nooit goed vinden. Je moet nog drie jaar.” Aan het einde van het dorp stond het grote huis van notaris Brinkman. Joop floot, wat haar moeder haar al vijfhonderd maal streng verboden had en Willie hing boven uit een raam. „Hallo... ik kom! Even m’n tas krijgen.” Voor de meisjes op hun fietsen stapten, bedankte Els hen hartelijk voor de prachtige taart. „O,” zei Joop, „daar moet je niet over zeuren, ’t Was maar een aardigheidje.” »Zeg, ’k had helemaal niet gedacht, dat ik jullie zien zou,” zei Els. „Waarom zijn jullie tussen twaalf en twee thuisgekomen?” „Johnnie Buil was ziek,” vertelde Joop. „Reuze-fijn! Nou ja, natuurlijk wel zielig voor hem, maar wij hadden 2 • ELS NEEMT DE LEIDING vrij om elf uur. Toen zijn we naar huis gegaan, ’t Is zonde, om van elf tot twee by school te blijven hangen.” „We hadden ’t je nog willen komen zeggen,” vertelde Wil, „maar ik vond het beter, om jullie niet te storen, nu je vader pas thuis is.” „Gaan jullie mee om vier uur?” vroeg Els. „Vader wil jullie graag allebei bedanken.” „Och, hou op met je gezanik,” antwoordde Joop. „We willen helemaal niet bedankt worden. Dan worden we verlegen. Zeg Els, hoor es.” Joop knipoogde en Els kwam naast haar rijden, zodat Tini hen niet kon horen. „Wat dan?” „Zeg, Els, die rooie jongen van Kerkmeester kwam vanmorgen naar me toe en vroeg, of je ziek was. Hij keek zó bedroefd. Toen heb ik gezegd: „ja, ’t is heel ernstig met ’r! Toen vroeg ie: „Wat heeft ze dan?” Els kreeg een kleur. „Och kind, wat kan het dien jongen nou schelen?” „Een heleboel!” Joop schaterde. „Hij is wèg van je. En ik heb tegen hem gezegd: „je moet ’r maar es een bloemetje sturen, daar houdt ze zo van; en dat zou-ie doen.” Wil Brinkman schudde haar hoofd. „Je bent net mal, Joop! Nou ziet-ie vanmiddag toch, dat Els helemaal niet ziek is?” „Nou, wat geeft dat? Net leuk. Zeg Els... vind jij ’m aardig?” „Neen,” antwoordde Els uit de grond van haar hart. „Helemaal niet. Hij is veel te rood. Neen hoor, ik ben niet op ’m gesteld.” „Zal je straks zijn gezicht zien,” gichelde Joop. „Hij is er zo heerlijk ingelopen, jd.” Joop had nog steeds de gewoonte, om haar vriendinnen „jö” te noemen. Ze was in de laatste drie jaren wel ELS NEEMT DE LEIDING groter geworden, maar ze was slechts weinig veranderd. „Joop is een halve jongen,” zuchtte mevrouw Hondius dikwijls. „Ik weet niet, hoe dat later gaan moet.” En dan bromde burgemeester Hondius iets, wat niemand verstaan kon, en hij scheen het niet zo erg te vinden. Toen ze bij de school kwamen, keek Els schichtig naar alle kanten of ze den roden Kerkmeester zag staan. De jongens van de hoogste klasse hingen over het hek van de oude juffrouw Walland, vlak naast de muloschool en enkelen van hen rookten sigaretten. „Daar staat het Kerkmeestertje,” fluisterde Joop, toen de meisjes voorbij het huis van juffrouw Walland kwamen. „Ja, hij ziet je! Hij heeft je in de gaten. Z’n mond staat open! ’r Kan een heel ei in!” Wil Brinkman lachte niet. Haar vriendinnen vergeleken haar wel eens met Buster Keaton. Ze bleef onder alle omstandigheden ernstig en bedaard. Zo op het oog leek ze helemaal geen geschikte vriendin voor Els en Joop, maar het ging toch erg goed tussen die drie. De meisjes hadden hun fietsen weggebracht en slenterden wat rond, voor de school. Daar kwam de rode Kerkmeester aan. Hij leek nog roder dan anders. In de verte keken de jongens met belangstelling toe. Kerkmeester nam zijn grijze hoedje af, dat hem twee maten te klein was, en zei beleefd: „Eh ... Els... neem me niet kwalijk, ik hoorde dat je ziek was...” „Ik neem je dat niet kwalijk en ik ben niet ziek. Aju.” „Neen... dat komt... ja, zie je, het zit zo... Joop...” Hij keek Joop met een nijdige blik aan. „Joop vertelde me, dat je Ziek was...” „Hé, heb ik dat gezegd?” schaterde Joop. „Jongen, je bent niet wijs! Hoe kom je daarbij?” Kerkmeester had nu een kleur tot in z’n hals. „Ja, dat ELS NEEMT DE LEIDING heb jij gezegd. En Els ... ze zei, dat je zoveel van bloemen hield. En nu heb ik een bouquet naar je huis gestuurd. Ik hoop, dat je ’t me niet kwalijk neemt en dat je ze toch zult willen aannemen.” „Och kinderen ...” zei Wil Brinkman en ze schudde haar wijze hoofd. „Wat zijn jullie toch kinderen!” „Nou,” zei Els, „m’n vader is juist gisteren uit Indië teruggekomen. Dan zal ik die bloemen maar aan hèm geven. Aju en eh... dank je nog wel.” Even later was het een heel relletje bij het hek van juffrouw Walland. Daar stond de rode Kerkmeester met zijn neus in de lucht en een nijdig gezicht en alle jongens lachten zich slap. Want Henk van Norden had het gesprek van tamelijk dichtbij kunnen volgen en nu wist de hele hoogste klas, dat Els bloemetjes zou krijgen van Kerkmeester. Jan ten Brink kwam naar de meisjes toe. „Elsje, van harte gelukgewenst met je verloving, hoor!” „Jó, loop rond,” antwoordde Els nijdig. „Bemoei je met je eigen zaken.” . ,{ Joop raakte niet meer uitgelachen en Wil schudde maar steeds haar hoofd over zoveel onbezonnenheid en kinderachtigheid. Die middag kon Els haar gedachten moeilijk bij het werk houden. Ze sufte en peinsde over het pension. Ze zag zichzelf al, in een lichte zomerjurk, in de hall staan van een grote villa, en waardig begroette zij de gasten. Waardig natuurlek! Ze moest zichzelf wel een beetje veranderen, dat begreep ze. Ze moest rustig zijn en een beetje plechtig en de mensen dadelijk op hun gemak stellen. En leuke, gezellige dingen voor hen bedenken. Maar ’t zou best gaan. En het trok Els vooral zo aan, dat ze op die manier, met moeder, ook iets kon doen om vaders zorgen te verlichten. Want Els wist heel goed, dat het haar vader moeilijk genoeg zou vallen, om een passende ELS NEEMT DE LEIDING betrekking in Holland te vinden. Hij zou natuurlijk zijn best wel doen, maar het kon lang duren en in die tussentijd bracht het pension misschien een heleboel geld op. Els Verschoor was een optimiste. Ze dacht zelfs niet aan de mogelijkheid, dat het pension zou kunnen mislukken. Het kwam niet bij haar op, dat ze al het werk misschien voor niets zouden doen. Dat er wellicht in de hele zomer geen enkele gast zou verschijnen! „Els Verschoor, jij dan maar,” zei juffrouw Knottenbelt. Els keek haar dom aan. En Joop fluisterde. „Richelieu.” Els meende, dat ze wel eens meer van die naam gehoord had. Ze deed of ze enkele seconden nadacht, toen antwoordde ze: „Richelieu, juffrouw.” „Goed zo, kind! Ik meende, dat je weinig aandacht schonk aan de les, maar het valt mij mee. En vertel nu eens verder, wat je van Richelieu weet.” Toen pas schoot het Els te binnen, dat ze een prachtig exc. as had. „O juffrouw, ik heb gisteren vrij gehad van huiswerk, omdat mijn vader thuiskwam uit Indië. ’t Staat in ’t klassenboek.” Juffrouw Knottenbelt keek het na. „Inderdaad, je hebt gelijk, kind. Luister dan vooral oplettend toe, opdat je niet achterop komt. Jan ten Brink, vertel jij me eens iets van Richelieu.” Jan ten Brink keek met een zucht op. Hij was bezig een verlovingskaart te maken voor Els Verschoor en Johan Kerkmeester en hij vond het erg onaangenaam, dat hij van zijn werk werd gehaald. Daar kwam bij, dat hij nog nooit van Richelieu had gehoord. Want in de vorige geschiedenisles had hij niet opgelet en zijn les voor vanmiddag had hij niet geleerd. ’t Was een heel verkeerde berekening geworden. Juf- ELS NEEMT DE LEIDING frouw Knottenbelt was dus weer boven aan het lijstje gekomen. Een naam met een A was er niet in de hoogste klas en Jan ten Brink zat er aan. Hij voelde zich heel erg verongelijkt, dat hij nu plotseling een beurt kreeg, terwijl hij er helemaal niet op gerekend had. Aan de andere kant was hij er ook de jongen niet naar om leugentjes te vertellen. Binnen twee minuten zat hij er aan. Hij moest de les eenmaal overschrijven en hem de volgende ochtend komen opzeggen, om kwart over acht. Els . deed eerlijk haar best, om haar gedachten bjj Richelieu te bepalen, maar het lukte haar niet. Het pension zat in haar hoofd en het wou er niet meer uit. Ze bedacht een hele berg argumenten, om haar vader duidelijk te maken, dat- er niets beters bedacht kon worden, dan een pension. De bel van vier uur kwam als een verlossing. De meisjes haalden de fietsen en ze behoefden niet op Tini te wachten, die toch liever met haar eigen vriendinnetje, Mieke de Leeuw, naar huis reed. Onderweg had Joop nog steeds plezier over het geval Kerkmeester. Wil ging thuis zeggen, dat ze pas over een uurtje thuiskwam, maar Joop vond het helemaal niet nodig. Haar moeder zou ’t best begrijpen, dat ze naar de familie Verschoor was. Mevrouw Verschoor zat met de thee op de meisjes te wachten. Eerst werden Wil en Joop bedankt voor de heerlijke taart en toen zei de heer Verschoor: „Els, ’k moet je wat zeggen. Er zijn bloemen voor je gekomen uit de stad en er is een kaartje bij van Johan Kerkmeester! Beterschap. Waarmee? Met je schoolwerk?” „Nee, met de mazelen, meneer Verschoor,” gichelde Joop. „O, dat is zo’n malle rode jongen. Hij vroeg me vanmorgen, of Els ziek was en toen heb ik gezegd, dat ze met de ELS NEEMT DE LEIDING mazelen in bed lag en drie-en-veertig koorts had.” Allen lachten en Wil zei vergoelijkend: „Och, meneer Verschoor, Joop is een kind en dat zal ze wel altijd bljjven.” Ze lachte niet, toen ze het zei en Joop nam de neus van haar vriendin tussen twee vingers en kneep hard. „Gooi m’n theekopjes niet om,” riep mevrouw Verschoor. „Neen, alsjeblieft niet,” zei Els. „We hebben het servies nodig voor het pension.” Meneer Verschoor keek niet vrolijk, toen hij Els dat hoorde zeggen. Hij vond het niet zo prettig, dat het plan al met Els’ vriendinnen was besproken. Maar dat merkte Els niet. De drie meisjes hadden geen enkel geheim voor elkaar en Els vond het dus heel gewoon, dat ze dit plan óók verteld had. „U gaat een pension beginnen, hè?” vroeg Joop onhandig. Wil zag heel goed aan het gezicht van meneer Verschoor, dat deze er liever nog niet over wilde spreken en daarom gaf ze Joop onder tafel een duw met haar knie. „Trap me niet, Wil,” zei Joop toen. „Hè, mevrouw... vertelt u es. Hoe doet u het dan allemaal! Echt keiig, zo’n pension! ’k Wou, dat mijn moeder ’t ook deed.” Mevrouw Verschoor schoot in de lach. Ze zag de deftige mevrouw Hondius, geboren jonkvrouwe Zijpestein van Driel, al als pensionhoudster. „Och kind,” antwoordde ze, „we weten nog helemaal niet, of het doorgaat, ’t Is zo maar een plannetje.” „Mevrouw,” zei Joop. „Als het doorgaat, mag ik dan komen helpen? Met de aardappels rondgaan en met de pudding? Ik zal wel zorgen, dat ze niet teveel eten, want mensen in een pension eten altijd veel te veel. Vorige zomer zijn wij in Noordwyk geweest en toen vader terugkwam, was hij zes kilo aangekomen. Geweldig, hè? En ELS NEEMT DE LEIDING moeder zei steeds maar: „Jean, eet niet zoveel! Je wordt veel te dik, Jean. Maar ’t kon vader niks schelen! Vader vond het erg lekker. En nou mag-ie van moeder, aan ’t ontbijt, niet meer eten dan twee geroosterde boterhammetjes en een appel en hij houdt niet eens van appels. En toen is moeder er achter gekomen, dat vader altijd een ons biscuits kocht, vóór hij naar het gemeentehuis ging en dat zakje verstopte hij in zijn schrijfbureau.” „Hoe merkte je Moeder dat dan?” vroeg Els nieuwsgierig. „Nou, ze kwam bij Otting in de winkel en toen vroeg ze om biscuits en toen zei Otting: „Van dezelfde, als meneer altijd heeft, mevrouw?” Nu, toen wist moeder ’t. Heel eenvoudig.” „Beste Joop,” zei mevrouw Verschoor, „’k Moet je toch es wat zeggen. Je verhalen zijn erg grappig en je kunt ze hier gerust vertellen, want wij spreken er niet verder over, maar ik geloof, dat je toch een beetje te openhartig bent.” „Och, Joop is een kind,” zei Wil kalm. „Gistermiddag waren we bij mevrouw van Looy en toen vertelde Joop, dat haar vader met slaapsokken en een kruik naar bed gaat. Dat kan je toch niet zeggen, vindt u ook niet, mevrouw?” „Nou,” antwoordde meneer Verschoor, „als Els net zoveel over mij vertelt, dan zullen jullie om mij ook wel moeten lachen.” „O neen,” zei Joop, „u bent veel sportiever dan myn vader en u bent ook veel jonger. Maar eh... als dat pension doorgaat, dan mag ik ook eens komen helpen, hè? Reuze, Els... dan doen we keurige witte schortjes voor en zo’n wit mutsje op, met kant. En dan denkt iedereen, dat we dienstmeisjes zijn.” „Lijkt het je zo heerlijk, als iedereen dat denkt?” vroeg mevrouw Verschoor. ELS NEEMT DE LEIDING „Nou, fgn! Zeg Els, wat zullen we een gijn hebben.” „Gijn is geen woord, Joopje,” zei Wil Brinkman. „’t Is wèl een woord. Weet u wat mijn moeder altijd zegt? Mijn moeder zegt, dat ik een jongedame moet worden. En dan zegt ze: „zulke woorden zijn taboe, ’k Heb nooit geweten, wat ’t betekent.” „Ik wel,” zei de heer Verschoor. „Taboe, dat zijn bepaalde dingen of voorwerpen, waar inboorlingen bang voor zijn, omdat ze menen, dat een boze Godheid hen zal straffen, als ze die aanraken. Snap je?” „Gesnopen,” zei Joop. „Dank u voor de uitlegging.” Om kwart over vijf stapten de meisjes op en mevrouw Verschoor ging naar de keuken, om haar eten op te zetten. Els volgde haar als een schaduw. Ze had besloten om te leren koken; ze zou het doèn ook. Alles wilde ze er van weten. HOOFDSTUK II EEN BELANGRIJK BESLUIT Het ging Els veel te langzaam. Weken duurde het, voor haar ouders eindelek een beslissing namen. Meneer Verschoor had zijn oor hier en daar te luisteren gelegd, hij had inlichtingen ingewonnen over de mogelijkheden en vooruitzichten en eindelyk, op een Zaterdagavond, werd het grote besluit genomen. Er stond,, een eindje buiten het dorp, in een sparrenbos, een grote villa, die tot voor twee jaren bewoond was door een ryken, Amsterdamsen bankier. Deze had het huis zelf laten bouwen, maar toen zyn zaken achteruit gingen, was hij plotseling naar de stad vertrokken. Sinds die tyd stond het huis leeg. Een makelaar in de stad had het voor weinig geld gekocht, maar hoe hy zyn best ook deed om het weer te verkopen, dat lukte niet. Het huis zag er niet bepaald fraai uit. Sommige ruiten waren gebroken. De verf was van de kozynen en op de tuinpaden woekerde het onkruid. Vroeger was er een prachtig gazon geweest voor het huis, maar nu leek het wel hooi. Aan dat huis dachten de heer en mevrouw Verschoor. Meneer Verschoor ging naar de stad, om te praten met den eigenaar van het huis. Deze was bereid, om het voor twee jaar te verhuren en hij zou het dan natuurlyk helemaal opknappen. Meneer Verschoor speelde open kaart. Hy vertelde, dat hy het met een pension wilde proberen en dat hy pas over kopen dacht, als hij zeker wist, dat het nen- ELS NEEMT DE LEIDING sion ging. Het contract werd getekend en de zaak was in orde. De heer Verschoor kreeg een sleutel mee en die middag ging hij met zijn vrouw en zijn twee dochters het huis nog eens bekijken. Er was een ruime hall, beneden twee zeer grote kamers aan de rechterzijde en twee kleinere aan de linkerkant. Keuken, bijkeuken, ruime garage voor twee auto’s en bovendien nog een schuur in de tuin. Boven waren zeven kamers en een badkamer. In vier van die kamers konden tweepersoons bedden en als het nodig was, kon er nog een kinderbedje bij. „We kunnen dus wel tien of twaalf mensen hebben,” zei Els. „Nou, da’s mooi. Wat zullen we veel verdienen, hè Vader?” Meneer Verschoor lachte. „Afwachten, meisje. Eerst es zien, of we wel gasten krijgen. We zullen natuurlijk adverteren en we moeten ons best maar doen.” „Nu hebben we zoveel kamers,” zei Tini, „nu krijg ik zeker ook wel een eigen kamer, hè Moeder?” „Welneen, kind,” antwoordde Els. „We huren dit huis toch voor gasten? Wij krijgen helemaal geen kamer. Het worden allemaal kamers voor de gasten. Niet waar, Moeder?” „Dat is wel de bedoeling, Tini. Maar och... het zal maar een paar maanden werkelijk druk zijn. En als het niet druk is, kan jij best een van de kleine kamers krijgen, Tini” Toen was Tini ook tevreden. Meneer Verschoor had een potlood en een notitieboekje in zijn hand. Ze gingen stuk voor stuk alle kamers door en bespraken, wat ze nodig hadden, om al die vertrekken te meubileren. „We hebben niet veel,” zei mevrouw Verschoor. „We zullen heel wat moeten bijkopen. Onze eigen meubels kunnen in de eetkamer, vind je ook niet, man? En de meubels ELS NEEMT DE LEIDING van de slaapkamers, zullen we maar weer voor ons zelf nemen. Dan kopen we voor de andere kamers alles in Utrecht.” Thuis werd de rekening opgemaakt. Het viel niet mee. Er moesten heel wat meters gordijnstof zijn, en heel wat matten, om op de vloer te leggen. Meneer en mevrouw Verschoor schrokken er van, toen ze zo ongeveer hadden uitgerekend, wat de gehele inrichting hen wel zou kosten. Maar ze hadden nu A gezegd en ze moesten ook B zeggen. Els was nog steeds warm voor het plan. Ze vond het al heerlijk, dat haar Vader iets te doen had. Want de heer Verschoor regelde bijna alles. Dat liet hij niet aan zijn vrouw over. Hij besprak met de werklieden, hoe hg de kleuren van de verf wilde hebben; hij stond zelf in een oud pakje de paden van de tuin te schoffelen en hij lette op alles. Omstreeks de tweede helft van Mei moest het huis gereed zijn. Want van die tijd af konden er al gasten verwacht worden. En er was zoveel te doen... zo ontzettend veel. # De Paas-vacantie brak aan en Els was nergens voor te vinden. Ze wilde niet met haar vriendinnen gaan fietsen, ze wilde niet wandelen in de bossen, ze was steeds bij of in het huis te vinden. Els begon van het huis te houden, net alsof het al hun eigendom was. En ze had er een handje van, om haar vriendinnen ook aan het werk te zetten. Ze was wel handig en zo had ze bijvoorbeeld een aardig plan voor de wand-versiering. De ouders van Els voelden heel weinig voor de lelijke plaatjes en gouden lijsten, die je in goedkope bazars kon krijgen. Maar aan de andere kant was het wel erg duur, om voor elke kamer iets moois te kopen. En toen kwam Els op het idee, om goede platen te kopen in een kunsthandel in Utrecht en die zelf in te lijsten, met behulp van zwart-linnen foto- ELS NEEMT DE LEIDING band. Met de grotere stukken was dat natuurlek niet mogelijk, maar met de kleine platen ging het heel goed. Er waren mooie reproducties bij van Van Gogh, van Franse schilders, van Toorop en van Vermeer, van Breughel en van Cézanne. Els nam de maten en bij den schilder in het dorp, bestelde ze ruitjes op maat. En daar zaten ze op een middag met hun drieën te werken. Buiten woei een April-stormpje en de kachel in de huiskamer stond te brullen, alsof het nog hartje winter was. De drie meisjes zaten om de tafel. Meneer Verschoor was naar Utrecht, om van alles te bestellen voor het nieuwe huis en Els’ moeder hield in het huis een oogje op het ophangen van de gordijnen. „Ziezo,” zei Els. „Hier heb ik een hele stapel vellen karton en een scherp mesje. Nu moeten we de ruitjes op het karton leggen en dan met een potlood aftekenen. En dan moet je het karton afsnijden, maar het moet een ietsje kleiner worden, dan het ruitje. Anders steekt het er later overheen. Wie wil dat doen?” Gelukkig belastte Wil Brinkman zich met het moeilijkste werk. Els zou het Joop ook niet toevertrouwd hebben, want die zou er zeker niets van terecht brengen. „En ik?” vroeg Joop. „Zit ik er voor spek en bonen bij ? Wat kan ik doen?” „Jij moet randjes knippen van het fotoband,” antwoordde Els. „Maar erg precies hoor, anders krijg je later zo’n gepruts.” De meisjes knipten en sneden en plakten. Maar weldra begon het hen te vervelen en Joop was de eerste, die het openhartig zei. „Kinderen, ik heb geen zin meer. Gaan jullie es mee kijken naar het huis?” In werkelijkheid had Joop niet zo heel veel belangstelling voor het toekomstig pension van de familie Verschoor, maar dan was ze tenminste van het ELS NEEMT DE LEIDING gepruts af. Ze kon niet lang achter elkaar stil zitten en het had haar altijd moeite gekost, om een werk wat ze begonnen was, af te maken. Overigens waren Wil en Els blij, dat ze de onderbreking van het werk op Joop konden schuiven. Het drietal pakte de fietsen en reed naar de andere kant van het dorp. Bij het huis stonden ladders en enige schilders waren druk aan het werk. Onder een van de ladders stond een grote pot met bruine verf. Toen Joop achter het huis precies zo’n pot ontdekte, die leeg was, haalde ze de volle pot weg, op een ogenblik dat de man niet keek, en zette er de lege voor in de plaats. Voor het raam in de grote huiskamer stonden de meisjes te genieten van de gelaatsuitdrukking van den schildersknecht, die van nature toch al niet erg intelligent was. Hij bekeek de pot van alle kanten en gluurde er zelfs onder. „Precies Charley Chase,” gichelde Joop, maar op dat ogenblik keek de verversknecht op en hij zag de drie vrolijke gezichten in de kamer. Toen ging Joop hem maar vertellen, waar hij zijn volle verfpot vinden kon. „Ik dank u vriendelijk,” zei de schilder en hij gaf Joop met zijn kwast een crème lik over haar wang. Ze was er helemaal beduusd van en zelfs Wil kwam uit de plooi en lachte luid. „Kind, wat hèb je?” vroeg mevrouw Verschoor die juist de gang in kwam. „Een lik van een verver, mevrouw,” antwoordde Joop waarheidsgetrouw. „Ik weet niet, of ze ’t met u ook al gedaan hebben.” . „Maar Joop, hou opP’ ' Joop ging naar de keuken en begon met water te smeren. Het bleek uitstekende verf te zijn, die tegen water bestand was. Joop smeerde het plakkaat wel uit, maar ’r ELS NEEMT DE LEIDING af ging het niet. Toen ging Wil heel nederig om een beetje terpentijn vragen en dat hielp. In de eetkamer was een jongen, met een langwerpig muizengezicht, bezig, gordijnen op te hangen. Hij snoof op een merkwaardige wijze en stond, toen de meisjes binnenkwamen, met een peinzend gezicht naar een gordijn te kijken, dat dertig centimeter te kort was. „Dag dames,” zei hij beleefd. „Goeiemiddag meneer,” antwoordde Joop, „dat gordijn is een beetje kort, hè?” „Nou u het zegt... ik dacht het óók,” antwoordde het muizenhoofd. „Ik begrijp het niet. Ze hebben zeker de maat niet goed genomen.” „Maar dit gordijn, hier voor het zijraam, is veel te lang,” zei Wil droogjes. „Als u ze es verwisselde.” Het muizengezicht klaarde op. „U hebt werkelijk gelijk. Daar zal ’t ’m in zitten.” „Ik zal u es wat zeggen,” merkte Joop op, „maar u moet het niet verder vertellen. Ik voor mij geloof, dat lang niet alle mensen op de wereld snugger zijn.” Het muizenhoofd keek haar verbijsterd en beduusd na, toen ze de deur uitging. Het drong pas langzaam tot hem door, dat deze opmerking wel eens op hem kon slaan. „Zeg, d’r is hier ook niet veel te beleven,’* zei Joop even later. „En die verf dan op je wang?” vroeg Wil nuchter. „Vond je dat niet aardig?” „’k Moest ’t ’m eigenlijk nog betaald zetten,” antwoordde Joop. „Zeg, kunnen we niks uithalen?” „Dat laat je maar,” zei Els. „Weet je wat we doen? We gaan de achtertuin schoffelen! Daar is vader nog niet aan toe.” Wil en Joop waren plotseling in druk gesprek. Ze scnenen net aanlokkelijke voorstel niet te horen. Els neemt de leiding 3 ELS NEEMT DE LEIDING „Zullen we dan wat gaan schoffelen?” vroeg Els. „Neen, dat zullen we liever niet doen,” antwoordde Joop. „Ik ben al moe van al dat gepruts aan jullie schilderijen.” „Hebben jullie de tuin al gezien?” vroeg Els. Ze wist van vasthouden. Ze hoopte, dat er toch nog geschoffeld zou worden, als ze de meisjes maar eerst in de tuin had. Wil liep met Els mee de tuin in, maar Joop was plotseling verdwenen. „Waar zit ze toch?” vroeg Els. „Die doet iets met dien schilder,” antwoordde Wil. „’k Weet ’t zeker. Ik ken ’r al vier jaar. Dat kan ze tóch niet laten.” Joop had intussen een duik genomen in de eetkamer, waar het muizenhoofd haar somber aankeek. Hij was de belediging nog niet vergeten. Maar Joop had ’m nodig en ze vroeg, met haar liefste glimlach: „Och meneer, u hebt hier ijzergaren en een grote naald, mag ik die even van u lenen?” „Waarvoor is ’t?” vroeg de gordijnenman achterdochtig. „O, om iets te naaien,” antwoordde Joop luchtig. „Jawel, dat had ik zo ook wel begrepen,” zei de behanger, die nu eens tonen wilde, dat hij in het bezit was van een gezond stel hersens. „Nou ja, afijn, als ik het maar terugkrijg.” „Dat is gegarandeerd. M’n woord van eer! Binnen vijf minuten! Eed der edelen! Dank u wel. Dag meneer.” In de bijkeuken hing een vlekkerig colbertjasje. Joop had er den verversknecht zo-even zijn hand in zien steken. Een voor een naaide ze de mouwen met grote steken dicht. Ze besteedde veel zorg aan haar werk en het zag er keurig uit. Daarna bracht ze naald en draad terug by den behanger en toen begon ze rond het huis te dwalen, om er zeker van te zijn, dat ze het schone schouwspel niet zou missen. ELS NEEMT DE LEIDING „Wat doe je hier toch?” vroeg Els bizs "rC «- SjnSCd, dL’^fi ™“ het ““ " vroeg wf Z6ker 6611 6mmer °nder zijn ladder gezet?” Geloof Cf IfS ?*»“«> schreven aan Buziau. "k “"if iS4™vinTn ”TerktoPOT ^?r«,g. ^i^SLSSVSS BLP- H“>“ 5£iK sc s hfc g74wrrr? de^kT ^ “ h* met *• verver mee naar sS ES- zich uit staan kijken.8 ° V e“ h‘J Weet peln2elld voor .'.NS'BWat>?'itat“noïr^LVr8ve^UV „ „ zo dik nf r„ “ g ae verver- »Benne me hande auc, oi zijn me mouwe zo gekrompe?” WarstaSipe?nrSfrtSteV “aar yzergaren blijft ijzergaren , ,”Wat Sta Je t0ch te eteigere?” vroeg Bertus. „Man wS ELS NEEMT DE LEIDING hè-ie7 Hè-je geen handen meer? Ik zien niks.” h Joop hield een boom vast en schaterde uit volle torst. „Laten we een eindje verder gaan staan lachen, nep Eb,0,” nou tien Tk\” riep Bertus, „die meisies hebbenje mouwen dichtgenaaid!^Ja man, as je daar mee begin, heb ie nog wat te wachte.” tt» Maar de verver gaf zich zo gauw niet g^OT^n. bleef staan rukken en duwen en... Kraaaak. Het ijze garen bleek het sterkste! De hele mouw scheurde uit de ^3 Zelfs Joop schrok er van en ze lachte niet meer. Ze bedacht zich plotseling, dat mevrouw Verschoor er ook nog was Die zou het herhaal van de dichtgenaaide mouwen natuurlijk horen en als haar moeder het da* °ok nog te weten kwam, was Londen in last en alle andere wereld- Steen ze ’t altijd wel, maar in een pension misschien niet. Nou ja, dat moet u zelf maar weten. En moeder kijkt, of alles goed gaat. Die mag aanmerkingen maken. Maar ze hoeft niets te doen.” Vader Verschoor was niet zo gemakkelijk te overtuigen. ELS NEEMT DE LEIDING „We moeten het nog afwachten, kind. Ik weet niet, of alles zo glad zal lopen, als jij het voorstelt. Praten is makkeljjker dan doen, Elsje.” f „Ik zal m’n best wel doen,” antwoordde Els. ,,U hoeft helemaal niet bang te zijn, dat ik niet op zal schieten. Ik ga zó hard werken. Och, ’t is immers maar een paar maanden!” Drie dagen later kwamen er met de avondpost plotseling twéé brieven. De eerste was van een familie de Kooi uit Den Haag en de heer de Kooi schreef, dat hij met twee jongetjes van vijf en zeven voornemens was, enkele weken in Groenbergen te komen doorbrengen. Hg vroeg om inlichtingen en prijsopgave voor zijn vrouw en hem en de twee kinderen. De tweede brief kwam uit Arnhem. Het was een brief van mevrouw Landsma, die met haar zoon, van een-en-twintig jaar, een week of drie buiten wilde vertoeven. „Ze schrijft vertoeven,” gichelde Els. „Dat zal een leukerd zijn.” Er stond verder in de brief, dat de jongeman Landsma ziek was geweest en dat hij nu nodig eens een tijdje buiten moest zijn. De heer Verschoor nam zijn schrijfmachine en hij schreef twee prachtige brieven terug. Nu was het weer afwachten. Maar de familie de Kooi antwoordde al na drie dagen. „Ze komen! Ze komen!” riep Els opgetogen. „De eerste vier! We zullen ze met bloemen ontvangen en ze krijgen een cadeautje. Over vier dagen al, Vader?” „Ja, over vier dagen,” antwoordde meneer Verschoor. En toen mevrouw Landsma ook schreef, dat ze het voorstel aannam, was Els helemaal niet meer te houden. Ze sprong op haar fiets, om het heerlijke nieuws aan haar vriendinnen te gaan vertellen. ELS NEEMT DE LEIDING .pij ae lamme Hondius trof ze mevrouw Hondius in de ruime, ouderwets-ingerichte huiskamer. Joop zat met een bedrukt gezicht en een handwerkje bij het venster. Ze zuchtte diep, toen ze Els zag en sloeg haar ogen ten hemel. „Dag lieve kind,” zei mevrouw Hondius. „Ga zitten. Wel, wel, je ziet er zo verhit uit! Is ’t zo warm?” . „Nee, mevrouw,” antwoordde Els, „’k heb zo hard gefietst. Zeg, zo fijn, Joop... we hebben al vier...” Joop keek Els streng aan en ze trok een gezicht als een zaagvis. Daarbij knipoogde ze opvallend met haar linkeroog. Els zweeg plotseling. „Wat wou je zeggen, lieve kind?” vroeg mevrouw Hondius. Els deed, of ze de vraag niet hoorde en ze begon vlug te praten over moeder, die de laatste dagen zo’n hoofdpijn had gehad, maar die nu weer wat beter was. Toen mevrouw Hondius even de kamer uitging, sprong Joop op en zei met een kleur: „Zeg Els... ’k heb ’t nog niet verteld van dat pension van jullie. Moeder is zo raar in die dingen. Ze vindt... eh... ze vindt alles gek, zie je?” Joop zei het een beetje vreemd, maar Els begreep het zeer goed. Mevrouw Hondius vond het waarschijnlijk minderwaardig om een pension te houden. Even later kwam mevrouw Hondius weer binnen. Els had Joop vlug verteld van de families de Kooi en Landsma, die het nieuwe pension zouden inwijden. De vrouw van den burgemeester schonk een kopje thee en toen kuchte ze een paar keer. „Eh ... Elsje... lieve kind... ’k wou je es wat vragen. Er gaan geruchten door het dorp, dat jullie met een pension beginnen. Is dat waar?” . „Nou mevrouw... geruchten... er staat een reuze-bord bjj ons in de tuin.” ELS NEEMT DE LEIDING „Ja,” zei Joop, „’t wordt een erg deftig pension, hè Els?” „Misschien,” antwoordde Els. „Ik denk eigenlijk van wel.” „Vindt je moeder het prettig?” vroeg mevrouw Hondius voorzichtig. „Och, prettig... ja... ’t moét wel, hè? Vader heeft geen betrekking, begrijpt u. ’k Heb u al verteld, dat hij in Indië is geweest, maar daar was niets te vinden. Toen kwam moeder op ’t idee, om een pension te beginnen.” „O, juist. Een heel goed idee,” antwoordde mevrouw Hondius koel. „Het is alleen ... je krijgt dikwijls zulke... verschillende mensen, hè?” „Nou Moeder,” zei Joop flink, „zij krijgen zulke deftige mensen. Er komt nu eerst een jonkheer de Kooi met zijn vrouw en eh ... en de twee jonkertjes ...” Mevrouw Hondius stak haar neus in de lucht. „Jonkheer de Kooi... hé ... daar heb ik nooit van gehoord.” Els liep langzaam rood aan en Joop zat maar verwoed te knipogen, dat ze haar helpen moest met de levensgeschiedenis van de familie de Kooi. Maar Els durfde geen verdere bijzonderheden te vertellen. Dat was haar toch een beetje tè erg. „’k Zal ’t toch es aan m’n man vragen,” zei mevrouw Hondius, „of hij die naam kent.” „En wie krijgen jullie nog meer, Els?” vroeg Joop dapper. „Mevrouw Landsma uit Arnhem, met haar zoon.” Mevrouw Hondius ging hier niet op in. De naam Landsma was voor haar gelijk aan Smit of Jansen. Ze voelde er niets voor. Toen Els wegging, vroeg ze of Joop even meereed naar Wil, maar mevrouw Hondius zei: „Nee, Elsje, Joop blijft vanmiddag wat bij mij. Ze vliegt al zo veel uit en ze moet nu eerst dat handwerkje afmaken voor tante Aleid.” EjL,ö JMaaMT Utt LEIDING joop Knarste Hoorbaar met haar tanden, maar ze bleef gehoorzaam zitten. Toen Els weg was, zei mevrouw Hondius: „Joop, ik vind het natuurlijk best, dat je met Els blijft omgaan, maar ze moet dan maar veel hier komen, hè? In zo’n pension tref je zulke verschillende elementen en het kunnen natuurlijk niet allemaal gedistingeerde mensen zyn! Maar dat moet je niet tegen Els zeggen, hoor! Ze zou het misschien vervelend vinden.” „Ze zou ’t reuze-beroerd vinden, Moeder.” „Kindje, alsjeblieft,” zuchtte mevrouw Hondius. „Niet zulke woorden! Ik heb het je al zo dikwijls vriéndelijk verzocht . ..” „Ja, Moeder,” antwoordde Joop en ze stak zichzelf met haar borduurnaald in haar vinger van kwaadheid, dat ze hier moest zitten en niet mee mocht naar Wil. Mevrouw Brinkman, de vrouw van den notaris, luisterde belangstellend naar Els’ verhaal. . ftin voor jullie, Els,” zei Wil. „En hoor es: als jullie het nu es heel druk hebben en je komt hulp te kort, dan wil ik graag komen, om jullie te helpen.” „Natuurlek,” zei mevrouw Brinkman, „dat kan Wil best doen. En ze is erg handig, hoor Els.” „Dank u voor de waarderende woorden,” lachte Wil. „Dus dat is dan afgesproken. Als ’t nodig is, bel je maar op.” „Ja, dat kan nu óók,” antwoordde Els. „We hebben telefoon genomen,, speciaal voor het pension, maar we hebben hem er nog niet voor nodig gehad.” „Dat komt wel,” zei mevrouw Brinkman. „Mijn mar) heeft vrienden in Winterswijk. Het is al lang in de pen, dat ze eens een tijdje in Groenbergen zouden komen, maar ze willen liever niet bij ons logeren, omdat ze met hun vijven zijn en dat vinden ze te lastig voor ons. Ja, ik zou ELS NEEMT DE LEIDING ze best willen hebben, maar zij vinden het te druk. Ik heb ze al geschreven, dat er een uitstekend pension geopend is en misschien komen ze dit jaar.” „Dank u hartelijk, mevrouw,” antwoordde Els, uit de grond van haar hart. „Dat zou heerlijk zijn.” „Jullie hebben anders wel geluk,” zei Wil. „De eerste twee aanvragen direct gelukt... ’t is prachtig.” Dat vond meneer Verschoor ook. Hij liep heel wat opgeruimder door het huis dan enkéle weken geleden, j Op een Dinsdagochtend leefden ze in afwachting van de aankomst der De Kooien uit Den Haag. Deze hadden geschreven, dat ze per auto van Nijkerk zouden komen. Om kwart voor twaalf reed een grote taxi de oprijlaan van „de Zonnewijzer” op. Els en mevrouw Verschoor gingen naar de voordeur om de gasten waardig te ontvangen. Eerst stapte meneer de Kooi uit. ’t Was een man van middelbare leeftijd met een streng gezicht en een grijs baardje. En daar was mevrouw de Kooi, dik en verlegen. De jongetjes stonde^ keurig naast elkaar achter hun vader en in marsformatie' stapte het viertal naar de voordeur. Maar op een meter of vijf van de voordeur bleef meneer de Kooi staan, stak zijn handen in zijn zakken en bekeek eerst het huis. Toen knikte hij goedkeurend en liep door. Voorstellen, handjes geven en Els ging, zwoegend met een zware koffer, de trap op naar de grote slaapkamer, aan de achterzijde van het huis. De heer en mevrouw de Kooi bekeken de slaapkamer. Ze neusden meteen in de kasten, ze draaiden aan de kraan en meneer de- Kooi liet het licht aan en uit gaan. „Het ziet er hier goed uit, jongedame,” zei hij toen ernstig en tevreden. „Ik denk, dat het ons hier wel zal bevallen. Wij wensen om kwart voor één precies te lunchen.” „Er wordt hier altijd geluncht om één uur precies, meneer de Kooi,” antwoordde Els flink. ELS NEEMT DE LEIDING „Dan wilt u dat voor ons wel wijzigen,” zei meneer de Kooi en hij hield de deur voor Els open. De jongetjes sprongen schichtig opzjj. „En hoe vind je ze?” vroeg vader Verschoor. „Een nare vent,” zei Els. „Die jochies zijn bang voor ’m. Maar we zullen ’m wel klein krijgen.” Meneer Verschoor lachte. „Zo moet je maar beginnen met je gasten.” „En hij wil om kwart voor één lunchen,” zei Els. „Hij kan niet wachten tot één uur.” „Nu, dan om kwart voor één.” Meneer Verschoor haalde zijn schouders op. ,,’t Komt er niet zoveel op aan, vind je ook niet?” „Maar Vader, er moet toch een regel zijn in ons pension?” „Nou, dan stel je die regel op kwart voor één.” Kloppen op de deur van de huiskamer. Daar was meneer de Kooi alweer. „Pardon. Heeft u geen warm stromend water?” „Neen, meneer de Kooi,” antwoordde mevrouw Verschoor, „maar u kunt zoveel warm water krijgen, als u nodig hebt. Wanneer u het even vraagt, brengt het meisje het wel boven.” „Dat is jammer,” zei meneer de Kooi. „Ja, dan had ik graag een flinke hoeveelheid. Ongeveer drie liter. Dank u.” Hij maakte een korte buiging en ging de trap weer op. „Wat een engerd, hè?” zei Els. „Ja kind,” zei meneer Verschoor nogmaals. „Het pad van een pensionhouder gaat niet over rozen. We zullen nog wel méér meemaken, voor het half September is.” Kathe bracht een grote kan warm water naar boven en daarna was het een tijdje rustig. Om half een kwam de hele familie de trap weer af. Meneer de Kooi keek op zijn horloge en zei: ELS NEEMT DE LEIDING „Wij hebben juist vijftien minuten, om de tuin te bezichtigen. Kom, vrouw.” Mevrouw de Kooi viel haast over haar eigen voeten, zo’n haast had ze, om haar man te volgen. De jongetjes gaven elkaar een handje en liepen als soldaatjes achter hun ouders aan. Joop kwam de oprijlaan op. Ze keek met grote ogen naar het wandelende viertal. „Is dat jonkheer de Kooi?” vroeg ze zacht aan Els. „Ja.” „’t Lijkt wel een ritmeester van de infanterie.” „Die bestaat niet,” zei Els. „Nou goed, dan een kapitein. Zeg, waarom lopen die mensen zo gek? Is het een militaire oefening?” „Zo zijn ze nou eenmaal,” antwoordde Els somber. „Hoe zijn ze?” „Hij is een engerd en zij is bang voor ’m. En die jongetjes zijn zo griezelig gedrild, ’k Heb nog nooit zo-iets zoets gezien.” „Stakkerds!” zei Joop meewarig. „We zullen ze wel eens meenemen voor een wandeling en dan mogen ze op hun kop gaan staan en in een boom klimmen.” „Als hij ’t goed vindt... ik weet ’t niet.” „Zeg Els, kan ik ’m eens van dichtbij zien?” „Wel ja, dan lopen we even de tuin in. Twee minuten hoor, want ik moet om kwart voor één precies in de keuken gaan helpen. Kathe dient op en ik pruts in de keuken.” „Dan moeten we zorgen, dat we ze tegenkomen,” zei Joop. Ze kwamen de familie de Kooi tegen. Meneer de Kooi tikte even aan zijn vilthoed, toen hij Joop zag en mevrouw de Kooi glimlachte. „Netjes je petjes af, jongens,” zei meneer de Kooi. Toen namen de twee jongetjes hun petjes af. Els neemt de leiding 4 ELS NEEMT DE LEIDING „’t Lijkt wel een film,” zei Joop. „’k Wist niet dat zulke mensen echt bestonden. Maar ’k heb wel es gelezen, dat in een pension altijd de gekste mensen van de wereld komen. Dat komt dus uit. Wedden, dat die man leraar is?” „Ja, dat is-ie ook,” antwoordde Els. „Hij heeft het juist aan vader verteld. Enfin, misschien valt-ie wel mee.” Even later zaten de gasten in de eetkamer. „Ik kan ze zeker niet zién eten?” vroeg Joop. „Neen, natuurlijk niet,” antwoordde Els. „Blijf jij nou maar in de huiskamer, mallerd.” Kathe bracht een macaronischoteltje binnen; brood en boter stonden al klaar en er werden glazen melk en een potje koffie geserveerd. „Bitte,” zei Kathe met een betoverende glimlach. „Ach so, Sie sind Deutsche?” vroeg meneer de Kooi. „Ja, ja.” „Bringen Sie dann bitte noch gleich ein paar Butterhammen... Butterbröte meine ich,” zei meneer de Kooi. „Ja, bitte, sofort,” antwoordde Kathe. In de keuken stikte ze van het lachen. „Hei spreekt Deutsch, maar hei kan ’t niet.” Maar ze hield plotseling op met lachen, toen mevrouw Verschoor binnen kwam. Tegen Els en Joop durfde Kathe wel iets zeggen, maar ze voelde heel goed, dat haar opmerking eigenlijk niet te pas kwam. Ze bracht de gevraagde boterhammen binnen en zo nu en dan zond Els haar naar de eetkamer, om te zien, of de gasten van alles voorzien waren. Dadelijk na de lunch had meneer de Kooi een gesprek met vader Verschoor en deze lichtte hem in over de wandelingen rond Groenbergen. Het was stralend zomerweer en de familie stapte de oprijlaan af. Ze liepen weer net zo, als ze ook in de tuin hadden gewandeld. Joop en Els stonden hen na te kijken. Toen zagen ze, dat meneer de ELS NEEMT DE LEIDING Kooi zich omdraaide en een handbeweging maakte naar zijn jongetjes. Die hóefden elkaar geen hand meer te geven en mochten nu lopen, waar ze wilden. „Stakkerds,” zei Joop, „nu hebben ze vrij-kwartier. Zeg Els, we moeten die kinderen es wat aandoen. Ja, ik klaag misschien wel es over mijn moeder, maar ik ben toch blij, dat ik t niet zó slecht getroffen heb. Ik vind die meneer de Kooi een naarling. Kan ik iets voor je doen?” „O neen, ’ zei Els. „Geen sprake van. Moet je niet eten?” „Hoe laat is ’t dan?” „Half twee.” „Goeie genade! Half twee? Dan moet ik rennen. Aju! Ik kom vanmiddag nog wel eens kijken. Zeg Els... als je soms toevallig bij ons komt, zeg dan maar niet dat ik hier geweest ben.” „Waarom niet?” „Nou, moeder zegt eh...” Joop kreeg een kleur. „Ze zegt, dat ik hier maar lastig ben, als het druk is.” „'k Geloof er niks van,” antwoordde Els. „Je moeder heeft natuurlijk liever niet, dat je hier veel komt, omdat wij een pension hebben.” Joop kon niet jokken. „Het is ook zo,” zei ze, „maar je bent er toch niet boos om?” „Welneen, hoor Joop, ik begrijp het best.” „Ja, zie je, zuchtte Joop, „moeder is nou eenmaal erg gedistingeerd. En ze heeft gezegd, dat ik natuurlijk best met je mag omgaan. Maar ze zegt, dat er in een pension dikwijls zulke verschillende elementen komen.” „Nou, daar heeft ze wel gelijk in,” antwoordde Els. „Maar dan is het ook beter, Joop, dat je voorlopig hier met zoveel komt.” Joop schrok. „Zeg Els, dat meen je toch niet?” „Ja, als je moeder dat nu zo vindt...” „Neen, da’s geen manier, Els! Mij er uit sturen, omdat A. • ELS NEEMT DE LEIDING moeder overdrijft? We zijn toch goeie vriendinnen?” „Ja,” zei Els, „dat zijn we ook, maar eh...” Joop dacht even na. „Ja, je hebt ook gelijk. Ik zal ’t meteen tegen moeder zeggen, dat ik niet van plan ben, om mijn vriendschap met jou door zo’n idee te laten bederven. Ik zeg het eerlijk. En dan begrijpt moeder het wel! Ja, je denkt misschien wel es, dat m’n moeder erg lastig is, maar dat is niet zo. Ze is heel lief, zie je. Alleen een beetje... een beetje gedistingeerd.” Els lachte, „’k Ben blij, dat je ’t begrijpt, Jopie. ’t Zou voor mij geen prettig idee zijn, als ik bij jullie geduld werd, en jij hier niet meer mocht komen.” „’k Zal moeder wel es vertellen, dat Wil al aangeboden heeft, om te komen helpen. Moeder ziet erg tegen Wil op, omdat ze zo verstandig is en zo kalm. En dan zal ze ’t best begrijpen.” De volgende ochtend, tegen elf uur, arriveerde mevrouw Landsma met haar zoon. Zij was een vrolijke, oude dame met grijs haar en de jongeman Landsma zag er zo op het oog ook erg aardig uit. Els kon helemaal niet aan hem zien, dat hij pas ziek was geweest, ’t Was een gezond en sportief type. „M’n zoon heeft een paar maanden geleden een flinke longontsteking gehad,” vertelde mevrouw Landsma, „dat komt van dat eeuwige hockeyen in een dun shirt. Eerst lopen die jongens zich warm en dan staan ze in de koude wind stil. Op die manier moét een mens ziek worden.” Els voelde zich dadelijk sterk tot mevrouw Landsma en haar zoon aangetrokken. Het leken prettige mensen en Els merkte spoedig, dat ze helemaal niet lastig waren en alles zo namen, zoals het viel. De vorige dag was het diner voor de familie de Kooi vlot verlopen, omdat mevrouw Verschoor zich ook duchtig had geweerd. Maar nu waren er weer twee mensen bij en ELS NEEMT DE LEIDING Els wilde doorzetten, dat haar moeder zich zo weinig mogelijk met het pension bemoeide en zich niet te moe maakte. Het viel toch niet mee, om voor tien mensen te koken. Kathe had het wel meer meegemaakt, toen ze bij de familie in Amsterdam diende, maar dan was er altijd hulp geweest van een keukenmeisje. En nu moesten ze het met hun tweeën doen. Pension „de Zonnewijzer” was niet bepaald een goedkoop pension en dus moest ook het eten er naar zijn. Iedere dag soep, een fijn voorgerecht, zoals croquetjes of een slaatje, dan groenten, vlees en aardappelen. Nog weer extra een schaal tomatensla of komkommersla en daarna een pudding, vruchten en koffie. Kathe en Els hadden een kolenfornuis tot hun beschikking, zodat de hele dag voor heet water, koffie en bouillon gezorgd kon worden en daarbij had mevrouw Verschoor een electrisch fornuis aangeschaft. Nu stond Els te roeren in de soep, die beslist niet mocht aanbranden, Kathe liep zenuwachtig heen en weer tussen haar biefstuk, doperwtjes en de aardappelen, en nadat Els voldoende geroerd had, moest ze de huzarenslaatjes gaan opmaken. Dat was een gezellig werk, wat ze dikwijls genoeg met moeder gedaan had voor oudejaarsavond, als ze... ruim de tijd had. Maar als je moest opschieten, viel het niet mee. Mevrouw Verschoor was door haar dochter de keuken uitgezet, maar ze had geen rust en ze kwam iedere vijf minuten kijken. Schichtig loerde ze in alle pannen en het ergerde Els zo, dat ze er haast bits van werd. De moeilijkheid was, om aan alles te denken en niets te vergeten. „Pas op met de aardappels, Kathe,” zei mevrouw Verschoor. „Papperige aardappels kunnen de hele goede indruk bederven.” ELS NEEMT DE LEIDING „Ja mefrau, antwoordde Kathe, „ik bien op mijn hoed.” Ja, die Kathe kende aardig wat Hollands, al bracht ze de meeste uitdrukkingen verkeerd te pas. Juist toen alles stond te stomen en te zieden, kwamen Joop en Wil binnenvallen. Mevrouw Verschoor had haar best gedaan, om de meisjes in de huiskamer te houden, maar dat lukte niet: ze waren veel te benieuwd. De kalme Wil zag dadelijk, dat er iets voor haar te doen was en ze hielp mede met de slaatjes. Ze deed het keurig netjes. Toen wou Joop helpen met de flensjes, maar Els duwde haar resoluut op een stoel en zei: „Kijken mag je gerust, maar helpen niét.” „Hè toe, Els,” zeurde Joop, „laat mij nou ook es een flens maken. Ik ben een grote flenzenkunstenares, ’k Heb mijn hele leven niets anders gedaan dan flenzen-bakken.” De koekepan stond al op het vuur en was heet. Toen Els zich even omdraaide, om weer in de soep te roeren, deed Joop een flinke soeplepel vol beslag in de koekepan. Het sputterde en knapperde en Joop stond er met een vork in te prikken en zei, dat dat nodig was, want er moest lucht onder komen. „Wat doe je nou toch?” vroeg Els nijdig. „Dit wordt een flens, Elsje!” „Onzin, dat wordt een dikke pannekoek! Flensjes moeten juist heel dun zijn!” „Dan eet ik ’m wel op,” zei Joop. „Moeten jullie kijken! Nu is hij bruin van onderen en ik ga ’m omdraaien! Dat kan ik zó keurig! Wip zeg ik en dan gooi ik ’m zo om! Heb ik van m’n moeder geleerd. Let op!” De huzarenslaatjes stonden gereed en Els keek met een angstig voorgevoel naar Joops pannekoek. Ze stak er het pannekoekenmes onder, lichtte de dikke pannekoek, die al tamelijk zwart geworden was, een eindje op en gooide hem omhoog. ELS NEEMT DE LEIDING Toen scheurde de pannekoek en de twee stukken vielen met een vettig geluid op de keukenvloer. Kathe kreeg de hete spatten op haar kousen en ze schreeuwde: „ach, mein stroemf ies gans smoetsig!” „’t Kan de beste es een keer mislukken,” zei Joop optimistisch. „De volgende gaat beter.” „Als je ’t maar laat! Alsjeblieft m’n keuken uit!” Juist kwam mevrouw Verschoor weer binnendribbelen. Ze trapte in de dikke pannekoek, die nog op de vloer lag en gleed bijna uit. „O lieve help,” zei ze, „ik trap op een pannekoek.” „’t Is niet zo erg, Moeder, gaat u nu alsjeblieft naar binnen. Deze pannekoek was niet voor de gasten bedoeld.” Meteen probeerde ze Joop weg te werken, maar dat lukte niet zo makkelijk. Joop vond het in de keuken veel te gezellig. Het werd een stoeipartijtje en dat hield pas op, toen Joop haar elleboog in de soeppan had gestoken. Ze gilde van de pijn, want de soep was kokend, maar Els had geen medelijden met haar. Joop ging haar elleboog af spoelen bij het fonteintje in de gang, en Els dacht, dat ze haar nu voor goed kwyt was. Meneer Verschoor keek met opgetrokken wenkbrauwen naar Joop, die haar elleboog stond af te wassen. In de huiskamer zei hij zacht tegen zijn vrouw: „Zeg, die vriendinnen van Els zijn aardig, maar ik wou, dat ze niet zo dikwijls kwamen. Vooral die Joop lijkt me niet zo’n geschikte figuur voor een rustig familie-pension.” Mevrouw Verschoor knikte, maar ze hoorde nauwelijks, wat haar man zei. Ze zat te beven van zenuwachtigheid. Ze zou er veel liever in de keuken bij staan en aanwijzingen geven, maar ze wilde Els niet laten merken, dat haar vertrouwen in de kookkunst van haar dochter niet al te groot was. Meneer de Kooi had gezegd, dat hy, met zijn gezin, om ELS NEEMT DE LEIDING kwart na zes precies wilde eten. En om tien voor half zeven zat hij al met een geërgerd gezicht op tafel te trommelen, terwijl hij speurend naar de deur keek. Kathe bracht de soepterrine binnen en vulde de borden. Dat deed ze netjes, zonder één druppel te morsen. Intussen vulde Els in de keuken de terrine voor de familie Landsma. Zo ging het werk gesmeerd. De slaatjes stonden al gereed, de groente en het vlees werden warm gehouden en de aardappels waren bijna gaar. Joop stak haar hoofd weer om de deur heen. „Zeg Els, mag ik eens opdienen? ’t Lijkt me zó leuk.” „Neen, natuurlijk niet,” antwoordde Els. „En ’t is bijna half zeven. Je moet naar huis. ’t Is tijd om te eten!” Wil wist haar vriendin te overreden, om mee te gaan en met een zucht van verlichting zag Els de meisjes verdwijnen. In de kleine kamer, achter het eetzaaltje, dineerde de familie Verschoor. Ze aten er met hun drieën, want Els kwam niet aan tafel. Die at staande in de keuken, met Kathe. Het smaakte haar helemaal niet. Ze had al enige uren in die kooklucht gestaan en haar trek was allang weg. Maar weer liep alles goed. De aardappels waren niet te hard of te zacht, na een paar mislukkelingen kwamen er schitterende, dunne flensjes uit de koekepan te voorschijn en nadat de koffie geserveerd was, gingen Kathe en Els meteen aan de afwas. Om kwart na acht was Els klaar. Fonsje en Jantje de Kooi waren al naar bed en hun ouders zaten voor het huis op thee te wachten. Els nam haar vermoeide benen weer op en zette thee. Ze bracht het theeblad zelf naar buiten en ze zorgde ook voor de familie Landsma. Toen was het tien over half negen. Achter het huis zaten de heer en mevrouw Verschoor ELS NEEMT DE LEIDING met Tini. Moeder Verschoor slaakte een zucht van verlichting, toen ze haar dochter eindelijk zag naderen. Els kon builen van vermoeidheid, maar ze deed haar best, om het niet te laten merken. Mevrouw Verschoor keek haar bezorgd aan. „Kind, je maakt je véél te moe. Het gaat zo niet en morgen wil ik meer meehelpen.” „Neen hoor, Moeder, daar komt niets van in! U houdt toezicht op alles en dat is meer dan genoeg. Ik vind het helemaal geen naar werk en in September neem ik vacantie.” „’k Heb weer een aanvraag,” zei meneer Verschoor. „Hier is de brief. Twee mensen uit Amsterdam. Hij heet Van Amstel. Hij tekent Richard van Amstel. Is dat niet die zanger?” „O ja, nou je ’t zegt, herinner ik ’t me ook,” zei mevrouw Verschoor. „Van de winter is hij wel opgetreden voor de radio. In die operettes hoor je hem wel.” Els vergat haar vermoeidheid. „Een operettezanger? Wat gezellig! Vader, schrijf ’m maar een heel lage prijs, ’t Zou leuk zijn, als-ie komt. Dan laten we ’m zingen.” Meneer Verschoor lachte. „Waarom een lage prijs, kind? We doen het toch niet alleen voor ons plezier. En pension „de Zonnewijzer” heeft vaste prijzen.” Els zat te peinzen, of er nog iets voor haar te doen was en toen ging ze al om half tien, tegelijk met Tini, haar bed. Ze had nog een half uurtje willen lezen, maar haar ogen vielen dicht. Om tien uur sliep ze al en ze hoorde niet eens, dat de gasten naar bed gingen. Beneden zaten meneer en mevrouw Verschoor nog even bij elkaar in de kleine kamer achter het eetzaaltje. „’k Vind Els ontzaglijk flink,” zei meneer Verschoor, „maar ik ben bang, dat ze zich te druk maakt.” „Ja, ik moet meer doen. Ze wil, dat ik de hele dag op UUS J\£j£jM T DE LEIDING een stoei biijl zitten maar dat gaat toch niet.” _.”Zo bedoel ik het niet, vrouw. Jij moet je rustig houden. Jj] geeft leiding. Maar ik bedoel, dat we er nog een meisje bij moeten nemen.” .„O neen, antwoordde mevrouw Verschoor. „Voorlopig niet. Als we meer gasten kragen en veel aanvragen, kunnen we het altijd nog doen. De oplossing is, dat ik mee era helpen.” „Neen, dat wil ik niet, vrouw. Dan zal ik wel aardappels 3chillen en groente schoonmaker).” Moeder Verschoor lachte hartelijk. „Dat kun je niet ioen, tegenover Kathe en de gasten. Hoeft ook niet. Stil ïitten maakt me maar zenuwachtig. Morgen stoor ik me aiet aan Els, maar ik doe, wat ik wil.” HOOFDSTUK IV DE NATTE VOETEN VAN JANTJE DE KOOI Een paar dagen later kwam er bericht van den heer Richard van Amstel, dat hij het voorstel gaarne aannam. Meneer Verschoor was opgetogen! „Vijf aanvragen heb ik nu gehad en drie daarvan zijn dadelijk in orde gekomen,” zei hij. „Het valt me werkelijk erg mee.” Els was nog lang niet gewend aan de geweldige taak, die ze op zich had genomen. Ze had er bijna ruzie over gehad met haar moeder, die beslist meer wilde doen, maar ze had het gewonnen. „Moeder,” had ze gezegd, „u bent de baas van alles, maar u moet niet te veel zélf willen doen, want dan wordt u te moe en als u ziek bent, kunt u helemaal niet helpen.” Els leerde langzamerhand, om zuinig te zijn met haar tijd. Ze leerde, dat ze de dingen snel moest doen en haar tijd zo goed mogelijk moest indelen. Ze zat nu bijvoorbeeld al ’s morgens, dadelijk na de kamers gedaan te hebben, met de aardappels en de groenten. Kathe hielp haar flink en zo kwam het, dat ze eindelijk eens een vrije middag had. Om half drie, na de afwas, was ze klaar en ze hoefde pas om half vijf weer te beginnen. Els en Joop hadden een plannetje. Els was naar meneer de Kooi gegaan en ze had gevraagd, of hij het goed vond, dat zij op een middag met Fons en Jan ging wandelen. ELS NEEMT DE LEIDING Meneer de Kooi had lang overlegd met zijn vrouw en eindelijk hadden de ouders hun toestemming gegeven. Joop zou van de partij zijn en toen Henri Landsma van het plan hoorde, vroeg hij of hij mee mocht. Els had er niet veel zin in, maar ze kon natuurlijk niet weigeren, want ’t was „verboden” om een gast voor ’t hoofd te stoten. Met hun vijven trokken ze het bos in. Fons en Jan waren uitgelaten; ze schenen het heerlijk te vinden, dat de strenge blik van hun vader niet op hen rustte. Ze renden en ravotten, als jonge honden. Henri Landsma liep tussen de twee meisjes in en vertelde druk over z’n studie in Leiden, over z’n vrienden, over z’n geliefde hockeysport en over zijn ziekte. „Ik studeer namelijk rechten, ziet u,” zei hij. „En later hoop ik me te vestigen als advocaat. Het lijkt me een heel mooi beroep.” „Kent u m’n broer niet?” vroeg Joop. „Hij zit op ’t gemeentehuis in Leiden en hij leert voor burgemeester.” . „Hondius? Neen, die naam is me niet bekend. Hoe oud is uw broer, juffrouw Hondius?” „Vier-en-twintig, meneer Landsma.” „Neen, die ken ik niet. Misschien komt hij niet in studentenkringen.” „Dat is mogelijk,” antwoordde Joop, maar bij zichzelf dacht ze iets anders. Ze wist heel goed, dat haar broer wel degelijk met studenten omging nadat hij in Leiden zijn meesterstitel had behaald. Maar Eugène kwam waarschijnlijk in andere kringen dan Henri Landsma, want Joops broer was, net als zijn moeder, erg gesteld op goede familie en mooie namen. „Juffrouw,” zei Fons, de oudste van de twee, „kunnen we in een boom klimmen?” „’k Weet niet of je ’t kunt, Fons,” lachte Els, „maar probeer ’t es.” ELS NEEMT DE LEIDING „Moeten die jochies juffrouw tegen jou zeggen V* vroeg Joop. „Wat een malligheid!” „Mij kan ’t niet schelen,” zei Els, „maar hun vader heeft ’t hun zo geleerd en daarom doe ik maar net, of ik ’t erg mooi vind.” Jan, die pas vijf jaar was en twee jaar jonger dan Fons, kwam onderweg helemaal los. Hij had op Els steeds de indruk gemaakt van een erg stil jongetje, maar nu bleek, dat hij drukte genoeg kon maken. Fons sloeg z’n benen om een berkestam en probeerde zich omhoog te hijsen. Het ging niet al te best en Joop hielp ’m. Toen de jongen een paar meter boven de grond zat, liet hij zich weer naar beneden glijden. Joop keek met een scheef oog naar Henri Landsma. Ze durfde niet goed te klimmen nu hij er bij was, maar ze had er erg veel zin in. Mevrouw Hondius deed haar best, om van Joop een jongedame te maken, maar ze had tot nu toe niet veel succes gehad met haar pogingen. Henri Landsma zette den kleinen Jan op een tak en Joop fluisterde Els in ’r oor: „als die kwast ’r niet bij was, .klom ik ook in een boom. Of zou ik ’t toch maar doen?” „Neen hoor, laat ’t alsjeblieft. Anders vertelt hij het misschien aan iedereen. Denk er om, dat het een gast is.” „Waarom gaat die vervelende vent dan ook mee?” pruttelde Joop. Ze zei het net iets te hard. Henri draaide zich om en keek Joop een beetje eigenaardig aan. Hij scheen het verstaan te hebben. Hij zei niet veel meer en liep met Jan een eindje vooruit. Zo kwamen ze bij het kleine meertje, aan de rand van het bos. Els had het land, omdat ze voelde, dat Henri Joops opmerking verstaan had. Ze deed haar best, om den jongen gast weer wat vriendelijker te stemmen. „O, kijk es wat een mooie bloemen,” riep Fons, en hij wees op een troepje lissen, die ongeveer een meter van ELS NEEMT DE LEIDING de kant in het water groeiden, „kunnen we die niet plukken, dan neem ik ze mee voor moeder.” Henri Landsma ging op de grond liggen en probeerde de lissen te bereiken. Kleine Jan stond vlak naast ’m. Plotseling gleed Henri een eindje naar beneden. Hij hield zich nog juist tegen, maar hij sloeg wild met zijn armen en benen, om zich vast te houden. Daarbij duwde hij Jantje met zijn knie in zijn rug. De kleine jongen was op die onverwachte beweging niet verdacht en rolde het hellinkje af. Met een verbijsterd gezicht stond hij tot aan zyn knieën in het water. Schaterend van het lachen trok Joop hem weer op het droge. En toen er zo gelachen werd, lachte Jan dapper mee. Fons danste er omheen en was méér dan gelukkig. Nu zat Jan zonder kousen en schoenen op het zachte gras. Joop en Els hielden krijgsraad. „Hij kan die natte kousen niet meer aan,” zei Els, „maar z’n schoentjes wel. Die zyn wel nat, maar ’t is niet zo erg! ’t Is toch warm weer.” Ze wrong de kletsnatte kousen uit, en Henri deed ze in een papiertje in zyn zak. Terwijl ze terug liepen naar het pension, deed Joop haar uiterste best, om Henri weer gunstiger voor zich te stemmen én dat lukte heel aardig. Toen ze het hek van „de Zonnewijzer” binnenkwamen, zaten de heer en mevrouw de Kooi in makkelijke stoelen voor het huis. Ze keken vriendelijk naar het naderende troepje. Maar toen mevrouw de Kooi Jantje’s blote benen zag, trok ze haar wenkbrauwen verwonderd op en ze zei iets tegen haar man. Meneer de Kooi stond op. „Dag juffrouw Verschoor, vriendelijke dank, dat u zich zo met onze spruiten bemoeid hebt. Maar waar zijn Jan’s kousen?” „O, meneer de Kooi,” antwoordde Els. „Jan is per ongeluk in het water...” ELS NEEMT DE LEIDING „Jantje,” riep meneer de Kooi met strenge stem. „Ben je in het water gevallen?” „Ja Vader, per ongeluk, want die meneer...” „Direct naar boven! Kleed je uit en ga naar bed! ’k Heb je toch dikwijls genoeg gezegd, dat je geen natte voeten mag maken. Vooruit en vlug! Je hebt straf!” Huilend verdween Jantje in de richting van het huis en zijn moeder ging hem op een drafje achterna. „Pardon, meneer de Kooi,” zei Henri Landsma kalm, „het was...” „Ja, meneer, straks, ’k Heb nu geen tijd!” Meneer de Kooi ging zijn familie achterna. Els werd bleek. Hoe kon die man zo zijn? ’t Arme kind kon er immers zelf niets aan doen? Ze liep meneer de Kooi achterna en ging voor hem staan: „Meneer, ’t was helemaal zijn schuld niet en hij moet er helemaal geen straf voor hebben. Hij kon het niet...” „Geen straf? Geen straf? Maak ik dat uit of niet?” Meneer de Kooi kreeg een kleur en hij zag er spinnijdig uit. „Wilt u wel zo vriendelijk zijn, om u niet met mijn zaken te bemoeien?” „Dat is gemeen!” riep Els. De tranen sprongen haar in de ogen. „Hij kon er niets aan doen, want Landsma...” „Ik praat niet verder met jou!” riep meneer de Kooi. „Brutaal nest!” Joop stond met grote ogen te kijken en Henri Landsma, die onwillens de schuldige was, kwam weer naderbij. „Meneer de Kooi, luistert u nu es even. Het is niet de schuld van Jantje. Toen we bij het meertje waren...” Meneer de Kooi rekte zich uit: „Meneer, ik heb u gezegd dat ik op het ogenblik geen tijd heb. Wilt u me met rust laten?” „Dat is écht gemeen!” riep Els en meteen begon ze luid te snikken. Meneer Verschoor had de stemmen in de tuin ELS NEEMT DE LEIDING gehoord. Met een verwonderd gezicht kwam hij het huis uitlopen en meneer de Kooi ging dadelijk naar hem. toe. „Meneer Verschoor, ik duld de behandeling niet, die ik van uw dochter moet ondervinden. Uw dochter wenst zich te bemoeien met de opvoeding, die ik aan mijn kinderen geef. Ik eis, dat ze haar excuses aanbied en anders blijf ik hier geen dag langer!” Meneer Verschoor begreep ’t. Els kon wel eens meer driftig zijn en hij was al eerder bang geweest voor een botsing tussen meneer de Kooi en zijn dochter; hij zat meteen midden in een wespennest. Maar hij was handig genoeg, om het geval rustig op te nemen. „Meneer de Kooi,” zei hij, „gaat u even mee naar binnen. Laten we ’t rustig bespreken.” Els was over alles heen van kwaadheid en ze wilde meelopen naar het huis, maar de heer Verschoor gaf haar een wenk, dat ze maar in de tuin moest blijven. Een ogenblik scheen ’t, of Els zich niet aan die wenk zou storen, maar toen legde zij er zich bij neer en bleef achter. „Juffrouw Verschoor,” zei Henri Landsma, „ik beschouw het als mijn plicht, om deze zaak in het reine te brengen. Nadat uw vader met meneer de Kooi gesproken heeft, zal ik het doen. Het spijt me erg, dat er zo’n onaangename scène moest komen, eigenlijk door mijn schuld.” Binnen liep meneer de Kooi driftig heen en weer, maar dat maakte op vader Verschoor helemaal geen indruk. Hij bleef kalm. Natuurlijk wist hij niet, hoe Jantje aan zijn natte kousen kwam en daarom zei hij eindelijk: „Meneer de Kooi, ik ben het met u eens: mijn dochter heeft zich met zulke dingen niet te bemoeien. Ze is nog wat jong en onbezonnen en ze is driftig. Ik zal met haar praten en ze moet u haar excuses aanbieden. En laten we daarmee het incident als gesloten beschouwen. Vindt u dat goed?” ELS NEEMT DE LEIDING „Wel zeker,” antwoordde meneer de Kooi. „Ik ben big, dat u inziet, hoe dwaas uw dochter gehandeld heeft.” Meneer de Kooi wilde naar boven gaan, maar in de gang stond Henri Landsma op hem te wachten en ditmaal kreeg hij geen kans om den jongen man af te blaffen. „Meneer de Kooi, een minuut. De zaak is...” „Meneer...” „Neen, neen,” zei Henri flink, „u moet even naar mij luisteren. De zaak is, dat ik uw zoontje per ongeluk in het water geduwd heb en ik bied u daarvoor mijn excuses aan. Het is helemaal mijn schuld en uw jongetje kan er niets aan doen. Als u iemand naar bed wilt sturen, dan moet u het mij doen!” „O,” zei meneer de Kooi. „O.” „Ja meneer de Kooi, zo was het. Ik heb enige malen m’n best gedaan om u dat te vertellen, maar u wilde niet luisteren en nu begrijpt u misschien ook, waarom Els zich zo heeft opgewonden.” „Hm,” was ’t antwoord. „Ik moet ’r es even over denken.” Intussen hadden vader en dochter in de tuin een gesprek. Els’ tranen waren gedroogd, maar ze beefde nog van zenuwachtigheid. „Kind,” zei meneer Verschoor, „dit is werkelijk te gek, hoor! Meneer de Kooi is een gast! Als hij zijn jongetje straf wil geven... tja, misschien vind jij dat onrechtvaardig en dat kan het ook wel zijn, maar daar mag jij je niet mee bemoeien. Je moet meneer de Kooi je excuses aanbieden.” Els maakte zich alweer nijdig. Ze vertelde aan haar vader, hoe het precies gegaan was en toen kwam Henri Landsma zeggen, dat meneer de Kooi nu eindelijk op de hoogte was van de ware toedracht. Daarna trok Henri zich bescheiden terug in de tuin. Els neemt de leiding 5 ELS NEEMT DE LEIDING „Vader, had ik nou gelyk of niet?” vroeg Els opgewonden. „Lieve kind, ik geloof wel dat je gelijk hebt, maar daar gaat het niet om. Het komt niet te pas, dat je tegen een van onze gasten zegt, dat hy gemeen is. Dat kan je niet doen. Ik geloof, dat meneer de Kooi achter in de tuin zit; ga nu naar hem toe en maak je excuses.” „Neen Vader, dat doe ik niet.” „Kind, je moet ’t goed begrijpen. We hebben een pension. We proberen geld te verdienen en daarvoor bewijzen wy andere mensen diensten. Daarom moeten we ook zorgen, dat die andere mensen het prettig hebben. En al heb je nou tien maal gelyk, toch moet je je excuses maken.” „Vader, ik kan het niet doen.” „Zet je trots opzij en doe het dan voor my.” „Goed, Vader,” antwoordde Els. „Ik zal gaan.” „En blijf kalm, Els. Zeg het rustig. Je hoeft niet veel te zeggen, hoor!” Els liep de achtertuin in, en daar vond ze den heer de Kooi bij een van de tafeltjes. „Meneer de Kooi... het spijt me. Ik maak m’n excuses.” Meneer de Kooi stond op. Hij keek Els verwonderd aan. „Eh... eh... ik ben bly, dat je het zegt, Els. Eh... pardon... juffrouw Verschoor. Maar eh... ’t was niet nodig geweest. Ik had niet begrepen, dat het Jantje’s schuld niét was... eh... ja ... ik dank u wel. Dag, juffrouw Verschoor.” En meneer de Kooi wandelde de tuin in en liet Els verbijsterd staan. Ze begreep, dat Jantje’s vader erg met zijn figuur verlegen was. En ze vond hem ineens niet zo’n naarling meer. ’t Was natuurlyk moeilijk voor hem geweest, om zyn ongelyk te bekennen, maar hy had het toch gedaan. Een uurtje later kwam Jantje, die inmiddels allang weer ELS NEEMT DE LEIDING in de turn speelde, een doosje bonbons brengen voor Els. „Stublief,” zei hy. „Van me vader.” Els ging meneer de Kooi bedanken, maar die keek haar een beetje schichtig aan en hij zei: „O eh ... helemaal niet nodig om te bedanken, het was eh... het was een misverstand.” Zingend stond Els in de soep te roeren. Ze was zo bly, dat het geval goed afliep. Stel je voor, dat de familie de Kooi plotseling was vertrokken en door haar schuld! Ze zou niet geweten hebben, waar ze zich bergen moest, ’t Zou verschrikkelijk geweest zyn voor vader en moeder, die zo hun best deden. Gelukkig maar. Die zaak was achter de rug en ze vond meneer de Kooi nu eigenlijk veel aardiger dan vroeger. Els’ eerste enthousiasme was intussen heel wat bekoeld. Ze vond het werk niet onaangenaam, maar ze begreep nu toch wel, dat een pension hoge eisen stelt. Ze liet het niet merken, maar ze was jaloers op Joop en Wil, die zo nu en dan eens even kwamen aanlopen en die verder de hele dag precies deden, wat ze zelf wilden. Die twee gingen fietsen en zwemmen, ze lagen de hele middag lui in de tuin met een boek, ze pakten ’s avonds een bioscoopje en dat was nu voor Els allemaal afgelopen. Om zeven uur begon de dagtaak en ze moest blij zijn, als ze ’s middags één uurtje vrij was, maar dan voelde ze zich al te moe, om iets te ondernemen. En voor negen uur ’s avonds was se nooit klaar. Geen dag had ze vrij, want de gasten moesten ook op Zondag bediend worden. En na de eerste acht dagen kon ze zich ’s avonds soms zó moe voelen, dat se geen lust meer had, om een klein wandelingetje te maken met haar ouders. Mevrouw Verschoor deed dagelijks baar best, om haar dochter wat werk uit de handen te nemen, maar dat wilde Els beslist niet. Liever viel ze er bij neer, zoals ze tegen Wil zei. ELS NEEMT DE LEIDING ’t Was jammer, dat Tini met haar dertien jaren nog erg speels was. Tini’s wil was goed genoeg, ze bood ook wel eens aan, om te helpen, maar ze bracht er weinig van terecht. Bedden opmaken deed ze slecht. Het zag er niet netjes uit en dat moest toch. In een pension moet alles kraakhelder en keurig zijn. Kathe werkte als een paard, maar ze hadden met hun tweeën dan ook de handen vol, onji met alles op tijd te zijn. Meneer Richard van Amstel en zijn vrouw arriveerden op een druilerige regenochtend. Het was buiten helemaal niet koud, maar de motregen werd afgewisseld door flinke, malse buitjes en van wandelen was geen sprake. Meneer van Amstel had in z’n brief al gevraagd of er een piano was in het pension en nu liep hij dadelijk door naar de grote huiskamer, om het instrument te proberen. Hij sloeg onmiddellijk een paar tonen aan, en knikte goedkeurend. „Gelukkig een goed instrument,” zei hij, met z’n diepe bas-stem. „M’n vrouw en ik zullen nog wel es wat moeten studeren, ziet u? Daarom heb ik juist gevraagd, of er een piano was.” ’t Was een merkwaardig stel, die twee Van Amstels. Hij was een grote, forse man, nog tamelijk jong, maar al gezegend met een buikje. Mevrouw van Amstel was klein en mager en ze keek voortdurend vol bewondering naar haar man, die beslist de eerste viool speelde in dit huwelijk. Jantje en Fonsje zaten te kleuren en de andere vier gasten lazen in de huiskamer een krant of een boek. De zanger ging de kamer rond. Hij maakte voor alle gasten een kleine buiging en vertelde, dat hij Van Amstel heette. Toen gingen de kunstenaars naar boven, om hun koffers uit te pakken, maar na een kwartiertje kwamen ze alweer beneden. ELS NEEMT DE LEIDING „Helemaal geen weer om uit te gaan,” zei meneer van Amstel tegen meneer de Kooi. „Neen, ’t is slecht weer.” „Gisteren was het toch heel goed.” „Ja, gisteren was ’t mooi weer.” „’t Is jammer. Heel jammer,” zei de gast-zanger. „Pardon, als ik u niet stoor, zou ik wel graag wat willen studeren.” Meneer de Kooi wist helemaal niet, wat hem boven het hoofd hing en hij verzekerde meneer van Amstel vriendelijk, dat deze hem niet stoorde. De zanger ging ook aan de andere gasten vragen, of hij wat mocht zingen en natuurlijk durfde niemand nee te zeggen. „Kind, haal de muziek,” zei meneer van Amstel tegen z’n vrouw. „Wat wil je zingen, Richard? Die Russische liederen? Of zullen we een beetje van Brahms? Of een Wolfje om mee te beginnen?” „Haal alles maar, kind,” zei meneer van Amstel. Henri Landsma knipoogde tegen z’n moeder. „We krijgen een volledig en kosteloos concert,” fluisterde hij. „Eerst een Wolfje, en dan een Brahmsje en dan nog van die Russische liederen. Zou hij straks met z’n hoed rondgaan?” „Ssstt... jongen toch,” zei mevrouw Landsma zacht. „Zeg toch niet zulke gekke dingen.” Maar haar scherpe oogjes glinsterden van pret. Els zat in de keuken met Kathe aardappels te schillen. Zo nu en dan keken de meisjes door het grote keukenraam naar buiten, waar de bomen stonden te druipen in de regen. De stammen glommen van het nat en het gras werd zichtbaar groener. „Fijn, zo’n regentje,” zei Els. „Alleen jammer voor de gasten.” ELS NEEMT DE LEIDING „Als ze maar soet sein,” gichelde Kathe. „Die nieuwe mensen moeten nog koffie hebben.” Het was rustig in het pension „de Zonnewijzer.” De heer Verschoor had enige brieven gekregen op een advertentie in de Haagse Post en hij zat te tikken op de schrijfmachine, in de kleine kamer achter het eetzaaltje. Moeder Verschoor was boven bezig met haar linnenkast. En door de rustige stilte klonk plotseling zachte pianomuziek. Els keek op. „Wie speelt daar? ’t Is niet slecht.” „Ach fein,” zei Kathe, „iek heb die moeziek so gaarne.” Nog even de piano, toen een ogenblik van af wachten en daarna sprongen Els en Kathe verschrikt op. Een enorme basstem vulde plotseling het gehele huis. Het geluid was overal hoorbaar en in sterkte slechts te vergelijken met een misthoorn. „Goeie help,” zei Els, „wat is dat?” „’k Schrik me dood,” zei Kathe. „O, dat ies natuurlek de nieuwe meneer.” Els ging naar de conversatie-kamer. Ze deed de deur zachtjes open, maar dat was niet nodig. Meneer Richard van Amstel stond met zijn rug naar de deur en hij merkte helemaal niet, dat er iemand binnenkwam. Jantje en Fonsje staarden met open mond naar den zanger en de andere gasten waren bleek. Het geluid was enorm. In een grote zaal was het misschien te verdragen, maar hier, in de huiskamer, was het ontzettend. Meneer van Amstel nam geen blad voor zijn mond, hij zoog zijn longen vol en zong uit volle borst. Na vijf minuten was meneer de Kooi zó zenuwachtig, dat hij niet meer stil kon blijven zitten. Hij stond op en ging naar boven. Het was een vlucht uit de kamer. Mevrouw Landsma had een pijnlijk-vertrokken gezicht, want het schetterde in haar oren. Henri Landsma had zich verstopt achter zijn krant. Hij kon zijn lachen haast niet houden. 4 Het geluid was enorm. (Blz. 70) ELS NEEMT DE LEIDING Eindelijk was het lied van Wolf achter de rug, maar meneer Van Amstel stond al in zijn muziek te bladeren en scheen van plan te zijn, het concert voort te zetten. Boven besprak meneer Verschoor het geval met zijn vrouw. „’k Moet ’r naar toe,” zei hij. „Het gaat niet. Onze gasten lopen weg! En we krijgen geen mens meer, met zo’n muziek-mammoet in huis. Ik zal hem gaan zeggen, dat hij alleen dan binnenshuis mag zingen, als het mooi weer is en de gasten uit zijn.” „Maar man, hoè wil je dat dan zeggen?” „’k Zal wel zien. ’k Zal ’t zo vriendelijk mogelijk zeggen. Maar we moeten er iets aan doen!” Meneer Verschoor ging naar beneden en hij ving den heer van Amstel nog juist, voor deze aan een lied van Brahms wilde beginnen. Heel voorzichtig deelde hij hem mede, dat het een beetje lastig was; meneer van Amstel nam het geval gelukkig tamelijk goed op. Hij zou dan nog een kwartiertje doorgaan, zei hij en daarna ophouden. En werkelijk kwam er, na twee liederen van Brahms, rust. Maar stilzitten kon de zanger niet. Hij begon dadelijk een gesprek met de andere gasten en die waren het er spoedig over eens, dat de zanger en zijn vrouw niet bepaald een aanwinst waren voor het rustige familiepension. Gelukkig klaarde het weer die middag op, zodat alle gasten naar buiten trokken. Kathe en Els werkten hard en om een uur of drie kon Els een uurtje vrijnemen. In de keuken lag het meeste al klaar voor het diner en als ze om half vijf weer begon, zou het vroeg genoeg zijn. Zoals die morgen al was af gesproken, kwamen Joop en Wil een praatje maken. De meisjes gingen achter in de tuin zitten en dronken een glas limonade. „En hoe bevalt het je nou?” vroeg Joop. „Eerlijk zeggen.” „Best,” antwoordde Els. „Wel druk natuurlijk, maar ik ben blij, dat ik vader en moeder zo goed helpen kan. JSiJLia neemt DE LEIDING want vader heeft zich heel wat zorgen gemaakt in de laatste maanden. En het is zo heerlik, dat we al dadelijk' gasten hebben gekregen.” „Maar vind je die band niet onaangenaam?” vroeg Wil. „Je zit zo reuzevast! Dat lijkt mij niet prettig!” „Nou ja,” zei Els, „dat kan immers niet anders? Je kunt geen pension beginnen en de hele dag vrij zijn. Dat gaat nu eenmaal niet.” ”Je me nog nooit gevraagd, om te helpen,” zei Wil. „Ik heb het je toch aangeboden? Weet je wat? Ga jij nou es de hele Zaterdagmiddag met Joop fietsen. Dan kom ik ’s morgens om een uur of tien en doe het werk voor jou.v , ”0 neen,” lachte Els, „’k zou geen rust hebben; als het erg druk is, vind ik het fijn, wanneer je eens wilt komen helpen, Wil, maar ik dénk er niet over om een hele middag weg te gaan en jou er voor te laten zitten.” „Je kunt het mij veel beter laten doen, dan Wil,” zei Joop, „ik ben vlugger en handiger. Zeg Els, hoor es... ? , J50 graag es biJ J*ullie opdienen. Mag ik dat es doen? Toe nou... schud nou niet van nee! ’t Lijkt me zo vreselijk leuk, om de gasten te bedienen; en dan denken ze allemaal, dat ik een meisje ben van het pension en dan spreek ik ook een beetje Duits, net als Kathe.” „Dat kan toch niet?” zei Els. „De jonge Landsma kent je immers! En trouwens, de andere gasten zullen je ook wel kennen.” „Geeft niks. Ze durven toch niets te zeggen. Toe Els, ’t lijkt me toch zo fijn. Laat mij het nou es doen.” „Misschien een andere keer,” antwoordde Els en ze ging maar gauw over iets anders praten, want ze dacht er niet over, om Joop Hondius te laten servéren. Ze kon zich al voorstellen, wat er voor dwaze dingen zouden gebeuren, als Joop de schalen binnen moest brengen. ELS NEEMT UE EELUlEKjr „Wat hangt daar aan het stuur van je fiets, Joop?” roeg Els, om toch maar vooral over iets anders te kunnen P„0,6dat ding? Dat is zo’n gummiring, die ken je toch rel? ’t Zijn fijne dingen. Zullen we ’r es even mee/ Els was eigenlijk te vermoeid, om spelletjes te spelen, naar ze deed toch mee. De meisjes vormden een driehoek ►p het grasveld, vlak achter het huis en wierpen elkaar le ring toe. ’t Was een leuk spel. Je moest proberen, de •ing op je uitgestrekte arm te vangen, zodat hij er over ieen gleed. Joop speelde het spel het beste. Ze tenniste roed en daardoor kwam het zeker, dat zij de ring zelrs ’n de moeilijkste standen wist te vangen. Dan gooide ze ioor naar Els, die op haar beurt doorgaf naar Wil. > Joop maakte het Els steeds moeilijker. Ze gooide de ring loog in de lucht en Els moest rennen om hem te pakken. Daar ging de ring weer, hij draaide hoog door de lucht, maar hij ging de verkeerde kant uit en ... „Suffie,” riep Wil, want de ring verdween in een geopend slaapkamerraam, op de eerste verdieping. „Jij haalt ’m hoor,” riep Wil. „Je hebt ’m r ook ingegooid.” „Wiens kamer is dat?” vroeg Joop. „Van meneer en mevrouw de Kooi,” zei Els. „Dat is lastig, zeg, want ik weet niet zeker of de deur open is. Soms sluiten de gasten de deur van hun slaapkamer af. Ik zal even gaan kijken.” _ Els ging door de achterdeur naar binnen en liep de trap op. Ze had de familie de Kooi zien uitgaan en ze meende, dat het viertal het bos in was gewandeld. Toen ze boven niemand zag, drukte ze de kruk van de kamerdeur naar beneden. Afgesloten! Ze was er al bang voor geweest. Els ging weer naar beneden en de tuin in. TJirM boor! Niets aan te doen. We moeten wachten, tot ELS NEEMT DE LEIDING halen.” “ vragen’ of we die ring terug mogen ,,Hè, wat vervelend,” zei Joop. „Jammer hoor! Kunnen we met eventjes een andere sleutel nemen?” „Neen, dat doe ik niet,” antwoordde Els: trouwens dip Mdere sleutels passen toch niet op de deur ËIT ^ SolTI ”iet *** naar «-ï 1ï* dS haimfï’T. Stf J°°P' ”We gaan daar toch niks weg%V!,1? maar even om die ring te krijgen.” Maar "°g wel evcn bre”g<® ’’’ ™ Els. wonnen T ge™. °Ver' 0“ ** z0 «emakkeliik „Hebben jullie geen ladder?” vroeg ze. „Neen,” antwoordde Els. „Tenminste niet zo’n lange Wel een trapje, maar dan kan je er niet by ” g ik on'w” Jf«JOOP’ traPie g*»‘ ’t Dan klim ut op het platje en als ik op het platje sta kan ik net X cr ko?r ■?” h«s *« »«5 . . 8had 8r ”let veel ZIn in, maar toen Wil ook vond hit toanfe Sit hrf6” u™??? d0en’ ^ * toe. Ze haalde wmik mL lï- “ Joop stond in een oog- bS.We'K2' kon werkelijk net bij het venstermm? ’ 11^ Zlck °P» “We haar voeten af tegen de ~$raar btonen- ™ “Eis st°nden ® b6V0ild nu °P verboden terrein. Ze liep on Maar de6nr- °°r ^ kamer en keek purend om zich heen •• 9 Ti?- zag ze niet> Waar kon dat ding gebleven zyn? Misschien onder het bed? g g D even hpddpfn? Plat grond Ji^en en loerde onder de lage bedden. Ja, werkelyk, in het verste hoekje lag haar gum- Jo°P bedacht zich geen ogenblik? ZekroopcX de bedden en weldra had ze de rinc te Tumf ELS NEEMT DE LEIDING ze onder het bed uitkruipen, toen ze voetstappen hoorde op de gang. „Even wachten,” mompelde ze. „Dat is safe. Safety first.” Maar ze werd bleek, toen ze hoorde, dat iemand de sleutel in het slot stak en deze omdraaide. Ja, de deur werd opengeduwd... er kwam iemand naar binnen. Joop had het benauwd onder het lage bed en ze transpireerde van angst, maar ze hield zich muisstil. Ze gluurde en toen zag ze twee voeten; het waren damesschoenen, ’t Moest mevrouw de Kooi zijn. Mevrouw de Kooi neuriede zachtjes en toen mompelde ze iets, wat Joop niet kon verstaan. Vreselijke toestand! Misschien kwam mevrouw de Kooi boven, om wat te rusten! Misschien zou ze zich dadelijk op een van de bedden uitstrekken en tot vijf uur blijven liggen; en zij lag hier, als een inbreker, onder een bed! „Hè, ’k heb ’r nooit aardig gevonden,” dacht Joop. „Hoe kan zo’n mens nou zo-iets doen? Waarom gaat ze niet weg?” De voeten stapten rustig door de kamer. Nu piepte er een kastdeur en intussen neuriede mevrouw de Kooi een liedje. Op het grasveld keken Wil en Els elkaar aan. Ze zagen mevrouw de Kooi voor het geopende raam voorbijgaan. Wat was er daar boven gebeurd? De meisjes hadden niet horen praten. Waar was Joop? Els stond op hete kolen. Ze kon wel vermoeden, dat Joop zich verstopt had en ze hoopte van harte, dat ze niet ontdekt zou worden. Het figuur dat ze zou slaan! En Joop kon naar huis gaan, die hoefde er zich verder niets van aan te trekken, maar zij zou op haar kop krygen. In gedachten smeekte Joop mevrouw de Kooi, om twee minuten naar beneden te gaan. Twee minuten maar, dan ELS NEEMT DE LEIDING Sf “ ™?der voor haar part de hele dag op die kamer daJht 8chrakeaM8he?’traapjemeïr°UW ^ K00i geen “• ploMinÏMdeh?de de..bewoon!ter van de kamer, toen... en verwhderdenT neunen op, de voeten stonden even stil LIT j 5* 8nel' Met «n slag sloeg mevrouw de Kooi de deur achter zich dicht en J<£p hwrde haar de trap afgaan. Ze was al onder het bed ui? Swee snron gen stond ze bij de vensterbank. Ze gooide er haar ienive “<* ?*<* op het ‘hupTI -Jfsx&tnz ;;r “ - Want de meisjes hoorden boven een deur opengaan en ^sp™ Ï3SW,®»1 foar nu^S mam .ïtÏÏT de d™ me‘SJeS konde” alte> w»otd voor £!“’™m’ dat is niet mogelijk! Waar dan?” Ze hStdm'n001S*antW001^ was onverstaanbaar. eAzïïisr “e Jwp en - kom Ter bfl?EnVdêtmenwr 1® ?°°i: ”Er is ”iets! H«e niemand „Sdérn” °P ldaarhehte dag! Weineen, er ligt SSSpsat-W srws PVrouwnh^u gefluister yan mevrouw de Kooi. „vrouw, hou nu toch op, dit is toch al te dwaas?” „Gelukkig maar,” zuchtte Joop, „dat ik die lage sport- -nlfweTis^ N“ “ «» —* Ü\?£ Mevrouw de Kooi verscheen vnnr maam. i i. ELS NEEMT DE LEIDING buiten. „Meisjes,” riep ze, „hebben jullie hier soms iemand in de kamer gezien?” Joop draaide zich om en liep met gebogen hoofd weg. Om de hoek van het huis zat ze te snikken van het lachen. Els kon zich haast niet goed houden, maar ze dwong zich om een ernstig gezicht te trekken en ze antwoordde: „Neen, mevrouw, we hebben niemand gezien.” Daar was het hoofd van meneer de Kooi: „Och welneen. Mijn vrouw verbeeldt zich iets. Het is niet mogelijk.” Toen gaf mevrouw de Kooi het op. De zekerheid, dat er niemand geweest kon zijn, was overweldigend. Ze had het wel gezien, maar ze begreep nu toch, dat ze zich vergist moest hebben. Els en Wil volgden Joop naar de achterzijde van de tuin. Daar konden ze rustig uitlachen, zonder dat ze gehoord werden. De heer en mevrouw de Kooi hadden blijkbaar afgesproken, om niemand iets over het malle geval te vertellen, want Els hoorde er later niets meer van. Toch was ze bang, dat mevrouw de Kooi er nog mee naar haar ouders zou gaan en daarom vond ze het beter, om de geschiedenis van de gummiring aan haar moeder te vertellen. „O, die Joop, die Joop,” zuchtte mevrouw Verschoor. „Ik wou werkelijk maar, dat ze niet zoveel meer kwam. Daar is nu altijd iets mals mee. Je had het haar moeten verbieden, Els, om in die kamer te klimmen. Stel je voor, dat meneer de Kooi haar daar onder het bed ontdekt had!” Die dag keek Els zo nu en dan onderzoekend naar mevrouw de Kooi. Maar ze scheen het geval vergeten te zijn en ze scheen nu ook in te zien, dat ze zich vergist moest hebben. Na het eten klaagde Kathe over hevige hoofdpijn. Ze zag er bleek uit en Els was bang, dat ze ziek zou worden. En dat kon niet! Waar haalde ze zo gauw een noodhulp ELS NEEMT DE LEIDING Z® ^"ur^.e Kathe vroeg naar bed en ze moest werkelijk wel ziek zyn, want het meisje ging ook. Toen stond Els,alleen voor de ^ote afwas, maar me\touw Verschoor kwam haar helpen en ze liet zich ditmaal niet wegsturen. HOOFDSTUK V EEN ZIEKENAUTO VOOR HET PENSION „DE ZONNEWIJZER” Toen Els die avond om over negen klaar was en alle gasten van thee en koffie waren voorzien, kon ze nog een uurtje in de tuin gaan zitten. Ze sufte over een boek, maar van lezen kwam niet veel. Ze was zó moe! Ja, het doel was bereikt, het pension bestond en het pension liep. Acht gasten hadden ze nu en verscheidene aanvragen. Els begreep zelf niet waar het aan lag; Groenbergen was wel een gewild dorp en de andere pensions zaten nu ook vol, maar zij waren pas begonnen. En toch zuchtte ze van verlichting, toen ze er aan dacht, dat het half September stil zou worden; na 1 October waren er geen gasten meer te verwachten en dat zou heerlijk zijn. Vroeger meende ze, dat ze nogal een druk leven had op school. Iedere dag de lessen en het huiswerk... maar nu begreep ze, hoè rustig en kalm die schooltijd geweest was. Ze zou het nooit aan vader of moeder bekennen, maar het viel haar hard tegen. Dat ze van ’s morgens zeven tot ’s avonds negen bezig moest zijn, was het ergste nog niet, maar dat ze nooit vijf minuten kon zitten, dat er altijd wat te doen was, dat er stééds wensen van gasten te vervullen waren en dat ze voortdurend een vriendelijk gezicht moest zetten, dat maakte haar doodmoe. Je moest net doen, of het allemaal erg leuk was en gezellig, je moest een gezicht zetten, of je voor je plezier zo ELS NEEMT DE LEIDING hard werkte. Je moest praatjes aanhoren over het weer en vriendelijk antwoorden. Neen, het viel niet mee. Vol enthousiasme was ze er aan begonnen en ze zou doorzetten ook. Ze zou niet laten merken, dat het haar zo tegenviel en dat ze al moe was, als ze s morgens opstond. Ze wilde ook niet laten merken, hoe het haar benauwde om nooit een half uur vrij te zijn. En er was één lichtpunt: de rust die tegen het najaar zou weerkeren. Dat gaf de „strijder” moed. Maar ze had zich nooit kunnen voorstellen, hoe vermoeiend een pension is, en hoeveel zorg je daaraan moet besteden, als alles goed zal gaan. Het was een zoele, warme avond. De schemer viel en Els kon allang niet meer lezen, maar nog steeds lag het boek opengeslagen op haar knieën. En toen dacht ze plotseling aan Kathe. Ze moest eens even gaan kijken, hoe die het maakte. Els stak haar hoofd om de deur van de conversatiekamer, waar vader en moeder met de gasten zaten te praten. Moeder was bleek en haar glimlach was niet echt. Ze had kringen onder haar ogen en ze zag er slecht uit. Els kreeg haast een gevoel van wrevel tegen haar moeder. Moeder had toch niet veel te doen? Ze nam haar zoveel mogelijk alles uit handen, en toch zag ze er zo slecht uit! En ze begreep meteen, dat het een geestelijke vermoeidheid was. Moeder was nooit sterk geweest en ze hield heel veel van haar vrijheid. Het was een grote opoffering van haar geweest, toen ze voorstelde een pension te beginnen. Ze had het alleen gedaan, om vaders zorgen te verlichten. En nu moest moeder naar bed, maar ze kon nog niet gaan, want de gasten hadden de tijd. De gasten wilden s avonds gezellig wat praten en de heer en mevrouw Verschoor moesten er bij blijven zitten. Dat kon niet anders. Dat hoort bij de plichten van een pension-houder. ELS NEEMT DE LEIDING Els sloot de deur weer en ze liep langzaam de trap op. Haar benen waren stijf en haar knieën deden pijn. Hoeveel keer was ze vandaag de trap op geweest? Ze legde ieder© dag heel wat kilometertjes af in het grote huis. Ze klopte aan de deur van Kathe’s kamertje en ze deed het heel zacht. Misschien sliep Kathe al en dan wilde Els haar niet wakker maken. „Ja, kommen Sie binnen,” antwoordde Kathe. Els stond voor Kathe’s bed. Het Duitse meisje lag onder een laken en een dun dekentje. Ze zag er verhit en opgeblazen uit. „Hoe gaat het nu met je, Kathe?” „Ach Fraulein Els ... iek habe... iek habe zo pein in mein buik.” „Buikpijn? Is het erg?” „Iek kan niet schlapen!” „Heb je koorts?” „Ja. lek zittere. Und mir ist so heisz und kalt zugleich.” Koud en warm tegelijk! Dat was natuurlijk koorts! Wat moest Els doen? „Zal ik den dokter laten komen, Kathe?” „Ach neen, nog niet. We zullen maar zien.” Els haalde de thermometer en gaf die aan het meisje. „Over tien minuten kom ik terug. Je moet toch maar even opnemen, Kathe.” Els verlangde ontzettend naar haar bed, maar ze begreep, dat ze moest afwachten, wat het werd. Als Kathe werkelijk hoge koorts had, moest dokter Koremans geroepen worden. En dat kon nu nog, want het was pas half elf. Toen Els naar beneden kwam, hoorde ze haar moeder scharrelen in de keuken. Moeder was bezig om verse koffie te zetten en ze maakte een paar glazen kwast. „Moeder, kan je nou niet naar bed gaan?” vroeg E1b. Els neemt de leiding 6 ELS NEEMT DE LEIDING „Neen, nog niet, kind. Ik maak even wat koffie voor mevrouw en meneer de Kooi!” „’k Zal even helpen,” antwoordde Els down. „Neen, dat hoeft niet, Els. Ik ben zo klaar. Ga jij nu naar bed.” Niettegenstaande haar vermoeidheid moest Els lachen, ’t Was ook al te gek, zoals ze elkander naar bed probeerden te jagen. Ze maakte kwast voor meneer van Amstel en Henri Landsma en ze bracht het zelf binnen. Even bleef ze praten en toen ging ze de trap weer op. Kathe gaf haar de thermometer. Els zag dadelijk dat het 39.4 was. „Erg?” vroeg Kathe. „Een beetje verhoging,” antwoordde Els geruststellend, „’t Zal wel meevallen. Wil je een fris glas kwast hebben, of liever iets warms?” Kathe antwoordde eerst, dat ’t zo’n werk was, maar ten slotte zwichtte ze toch en vroeg om kwast. Nadat Els haar een groot glas citroensap boven had gebracht, ging ze met haar moeder praten. „De dokter moet komen voor Kathe, Moeder.” Mevrouw Verschoor schrok. „Is het zó erg?” „Ze heeft hoge koorts, 39.4. En buikpijn.” „Ja, dan kunnen we zo de nacht niet ingaan. Ik zal dokter Koremans even opbellen.” Mevrouw Verschoor belde het huis van den dokter op, maar daar hoorde ze, dat de arts naar de stad was en eerst omstreeks half twaalf terug zou komen. Het meisje zou hem waarschuwen en hij kon dan omstreeks kwart voor twaalf bij pension „de Zonnewijzer” zijn. „Ziezo,” zei mevrouw Verschoor, „en nu ga jij naar bed, Els. Ik wacht even op den dokter en dan ga ik ook slapen, ’t Zal heus wel meevallen. Kathe heeft misschien iets gegeten, wat niet goed was.” ELS NEEMT DE LEIDING ' »Dat kan niet, Moeder. Dan zouden we immers allemaal ziek zijn? We hebben allemaal hetzelfde gegeten.” „Gaan jullie nu naar bed,” zei meneer Verschoor. „Ik wacht wel op den dokter.” „Neen man,” zei mevrouw Verschoor glimlachend. „Dat gaat niet. Kom, Els... jij gaat naar bed.” Maar er moest nog heel wat gepraat worden, voor Els werkelijk naar boven ging. En ze deed het alleen op voorwaarde, dat moeder haar zou wekken, wanneer er soms bij Kathe gewaakt moest worden. Els kleedde zich uit en ze ging in bed liggen. Maar ze besloot, in ieder geval te wachten tot de dokter geweest was. Pas daarna wilde ze gaan slapen. Dat was een goed plan, maar het ging niet door. Want om half twaalf vielen haar ogen dicht en weldra sliep ze vast. Ze hoorde het knarsen van de remmen niet, toen de doktersauto voor de leur van het pension stilhield. Dokter Koremans was een mendelijke, wat verlegen jongeman met blond haar en sen blond snorretje. Hij maakte zijn excuses, dat hij zo laat was... juist sloeg de klok in de huiskamer twaalf uur, maar hij had een bezoek gebracht in de stad. Mevrouw Verschoor bracht den jongen arts naar boven jn Kathe keek hem angstig aan. Ze was erg benauwd voor lokters. Mevrouw Verschoor wachtte beneden en vijf minuten ater kwam de dokter de huiskamer binnen. „En wat zegt u er van, dokter?” vroeg vader Verschoor. »Tja... ’t is een acute blindedarmontsteking. Ze moet iadelijk geopereerd worden.” „Is het ernstig, dokter?” vroeg mevrouw Verschoor. Ze lacht op dit ogenblik helemaal niet aan de moeilijkheden, lie zouden ontstaan, als ze zonder hulp zaten, maar ze lacht alleen aan Kathe, die ze graag mocht. „Helemaal niet ernstig,” zei de dokter, „’t Is maar een 6 * ELS NEEMT DE LEIDING lichte operatie. Ik zal nu dadelijk maatregelen treffen en ik zal dokter Bon nog opbellen en hem vragen, of hij morgenochtend zo vroeg mogelijk in het ziekenhuis kan zijn. Laten we afspreken, dat het meisje morgenochtend om zeven uur met de ziekenauto gehaald wordt, dan kan dokter Bon om een uur of acht de operatie verrichten. Als het niet zo laat was, zou ik het dadelijk doen, maar er is geen gevaar bij, om enkele uren te wachten. Ze zal wel veel pijn hebben vannacht. Hebt u ijs in huis?” „Neen, dat hebben we niet.” „Dan zal ik nog even langs Van Koten rijden,” antwoordde de dokter, „en u wat brengen. Ik heb thuis nog wel een ijszak, die haal ik ook. Hebt u iemand, om vannacht bij haar te waken? Een beetje morele steun is wel nodig, anders duurt zo’n nacht zo ontzettend lang, als ze pijn heeft. Ik heb haar nog niet gezegd, dat ze morgenochtend vroeg naar ’t ziekenhuis moet, want ze lijkt me erg nerveus. Dat merkt ze wel. Ik zal zorgen, dat ik er morgen voor zeven ben.” De auto reed weg en de vriendelijke dokter belde slager van Koten uit zijn bed, die hem wat ijs gaf. Toen bracht de jonge arts de gevulde ijszak terug naar het pension en daarna ging hij naar huis. „Ik laat Els natuurlijk rustig slapen,” zei mevrouw Verschoor, „en ik zal vannacht bij Kathe blijven zitten.” Meneer Verschoor schudde zijn hoofd: „Laat mij dat dan doen, vrouw.” „Och neen, dat gaat niet. Zo’n meisje heeft een vrouw nodig, om wat met haar te praten. Dat kan jij niet doen en misschien moet ze nog wel geholpen worden. Ze is er slecht aan toe. Ga jij nu naar bed, dan sta je morgen vroeg op en ik slaap morgenochtend.” Vader Verschoor zag in, dat zijn vrouw gelijk had en hij ging naar bed. ELS NEEMT DE LEIDING Mevrouw Verschoor nam citroenen, een pers en suiker mee naar boven, ze zorgde voor de ijszak, dempte het licht af met een oude sjaal en ging bij Kathe zitten. De koorts scheen nog steeds op te lopen. Kathe lag vuurrood en hijgend in bed en zo nu en dan kreunde ze van de pijn. Het venster stond open en de patiënt had het bij tijden erg warm, maar even later rilde ze dan weer van de kou. Ze begreep nu zelf wel, dat ze ernstig ziek was en wel honderd keer vroeg ze, wat mevrouw Verschoor er van dacht. Wat had de dokter gezegd en wat zou ze mankeren en wanneer zou ze weer beter zijn? Mevrouw Verschoor durfde haar nog niet te zeggen, dat de ziekenauto haar om zeven uur zou komen halen. Dat hoorde het meisje nog altijd vroeg genoeg. Het werd een nare nacht. Zo nu en dan sliep Kathe in, en dan droomde ze hardop. Na een paar minuten werd ze weer wakker en dan wilde ze drinken, ze vroeg hoe laat het was en ze kon maar niet begrijpen, dat er geen eind kwam aan deze nacht. Wanneer het even rustig was, zat mevrouw Verschoor te knikkebollen. Een paar maal sliep ze, van vermoeidheid, op haar stoel in en dan werd ze met een schrik weer wakker als Kathe kreunde. En de klok scheen inderdaad niet op te schieten. Langzaam kropen de wijzers vooruit en er leek wel geen einde te komen aan deze nacht. Mevrouw Verschoor liep zo weinig mogelijk heen en weer, want Kathe’s kamer bevond zich aan de achterzijde van het huis, boven de slaapkamer van meneer en mevrouw de Kooi. En als het even kon, moesten de gasten er niets van merken. En die hele nacht lag Els rustig te slapen. Ze wist niet, dat haar moeder by Kathe zat. Ze was moe en ze sliep door. Maar om tien minuten over zeven werd ze met een schrik wakker, omdat er een auto voor de deur stond te ELS NEEMT DE LEIDING brommen. Els sprong meteen uit haar bed en keek naar beneden. Ze herkende de wagen onmiddellijk. Het was een ziekenauto. En daar zag ze ook het kleine, grijze wagentje van dokter Koremans. Zenuwachtig kleedde Els zich aan en ze hoorde haar vader en moeder op de trap en door de gang heen en weer lopen. Toen Els beneden kwam, brachten twee mannen juist een brancard binnen en een zuster liep er achter. Op Kathe’s kamer was het een hele consternatie. Het meisje snikte en de dokter kon haar niet tot bedaren brengen. Ze wilde niet naar het ziekenhuis en ze begreep niet, dat een operatie noodzakelijk was. Els stond te beven op haar benen, toen Kathe op de brancard werd gelegd. Ze smeekte of ze thuis mocht blijven maar dat was natuurlijk niet mogelijk! Tini stond er met grote ogen bij te kijken en haar lippen trilden. Els dacht er over om te vragen, of ze in de ziekenauto mee mocht naar het ziekenhuis, maar toen ze hoorde, dat haar moeder de gehele nacht bij Kathe gezeten had, begreep ze dat het niet kon. De gasten moésten voorgaan, want als Els wegging, was er niemand meer om voor het ontbijt te zorgen. Ze kon het onmogelijk aan vader en Tini overlaten. „Kathe, het is heus helemaal niet erg,” zei mevrouw Verschoor. „En vanmiddag komen we naar je kijken. Dokter gaat ook mee. Je kunt toch vertrouwen stellen in dokter? In het ziekenhuis kunnen ze veel beter voor je zorgen en.. Maar Kathe was niet dom en ze snikte: „Ze wielen operieren!” Langzaam en voorzichtig brachten de dragers de brancard de trap af en toen werd de arme patiënte in de ziekenauto geschoven. Nog steeds hoorden ze haar tegenstribbelen en huilen. ELS NEEMT DE LEIDING „’k Zal u om een uur of elf even opbellen,” zei dokter Koremans. „Er is werkelijk geen enkele reden tot ongerustheid, want het is een lichte operatie.” Toen Els de huiskamer binnenkwam, schrok ze van haar moeder. Mevrouw Verschoor was geel-bleek en ze had diepe, zwarte kringen onder haar ogen. „Kom vrouw, nu dadelijk naar bed,” zei vader Verschoor. „Ik help Els en alles loopt op rolletjes. Tini, ga jij vast de tafeltjes dekken.” Els rende door het huis. Ze zorgde voor thee en koffie, ze controleerde Tini en om half acht begon het huis te leven. Mevrouw Verschoor lag juist in bed, toen Jantje en Fonsje druk pratend en lachend de trap afstommelden. En nu begon het leven op de kamer van de familie van Amstel. Meneer Richard van Amstel zong uit volle borst een Russisch krijgslied en hij maakte lawaai genoeg, om een heel dorp te wekken. Weldra was het huis in rep en roer. Els had er vroeger nooit zo op gelet, maar nu het eigenlijk stil moest zijn in huis, merkte ze pas, hoeveel lawaai de gasten maakten. „Vader,” zei Els geërgerd, „we moeten natuurlijk vertellen, dat Kathe ziek is geworden. Kunnen we niet zeggen dat moeder slaapt? We kunnen toch aan die mensen vragen, of ze stil willen zijn?” „We kunnen natuurlijk vragen, of Van Amstel niet wil zingen,” antwoordde vader Verschoor, „maar we kunnen niet eisen, dat de mensen fluisterend ontbijten.” „Hè, verdraaid,” liet Els zich ontvallen. „Je moet ook altijd aan die vervelende gasten denken. Geen minuut ben je je eigen baas.” Toen zag ze de eigenaardige uitdrukking in haar vaders ogen en ze kon zich op haar tong bijten, dat ze zo-iets doms had gezegd. Het klonk haast als een verwijt aan vader, omdat ze een pension begonnen waren, toen vader ELS NEEMT DE LEIDING ondanks herhaalde pogingen geen betrekking kon vinden... „Ja, anders kan het me niet schelen, hoor,” zei Els, „maar» nu moeder slapen moet... hè toe, Vader, gaat u vragen of Van Amstel stil is?” „Maar kind, ik kan toch niet naar hun slaapkamer gaan? Ze zullen zó wel beneden komen en dan zal ik het dadelijk vragen.” Nog een kwartier stond Els zich in de keuken te ergeren en toen waren alle gasten in het eetzaaltje bijeen. Meneer Verschoor vertelde van Kathe’s ziekte en... „... en mijn vrouw heeft de hele nacht bij het meisje gewaakt, zodat 25e nu wat moet rusten.” „Dan zullen we vanmorgen heel stil zijn en zo gauw mogelijk uitgaan,” antwoordde Henri Landsma, die de bedoeling begreep. Gelukkig gaven de gasten gevolg aan die vriendelijke wenk. Tegen negen uur waren ze allemaal uitgegaan. Els deed de deurschel van de haak, opdat de leveranciers niet konden bellen en met Tini’s hulp waste ze af. Vader Verschoor zat, met een schort van Kathe aan, in de keuken en schilde aardappels. Hij deed het niet geniaal. Hij nam een aardappel ter grootte van een tennisbal en hield een stuiter over. Maar de goeie bedoeling werd gewaardeerd. Nu had Els tijd om na te denken. Er moest dadelijk hulp komen. Vanmorgen kon ze ’t waarschijnlijk klaarspelen, om de slaapkamers in orde te maken, de grote huiskamer en het eetzaaltje te doen en dan ook nog op tijd met de lunch gereed te zijn. Maar vanmiddag liep ze vast, dat was zeker. Meneer Verschoor belde twee -kantoren in de naburige stad op en hij vroeg om een noodhulp. Het ene kantoor had niets voor direct en raadde een advertentie aan. Het andere kon over drie dagen een huishoudster sturen. Meneer Verschoor nam dat voorstel dadelijk aan. Nu zaten ELS NEEMT DE LEIDING ze nog met die drie dagen. Els voelde er weinig voor, om hulp te vragen van haar vriendinnen, maar Wil had het zo hartelijk aangeboden, dat ze het er nu toch maar op waagde. Ze telefoneerde met Wil Brinkman. Die was dadelijk bereid om te komen. „Ik zal er om één uur zijn,” zei ze, „en dan heb ik tijd tot vijf uur. Het spijt me vreselijk, maar om vijf uur moet ik thuis zijn, want we hebben een dinertje. Dat kan niet anders.” Nu stond Els voor een moeilijkheid. Als Wil kwam helpen, konden ze ’t samen best af, maar Joop zou woest zijn, als ze haar niet opbelde. Weet je wat? Ze kon het Joop even luchtig vertellen, van Kathe’s ziekte en dan zeggen, dat ze geen hulp nodig had. Het plan leek goed, maar ’r kwam niets van terecht. Want Joop was van nature een hartelijk kind en ze liet Els niet eens uitspreken. „Ik kom dadelijk,” zei Joop, „om te helpen en ik blijf net zolang als je wilt. In ieder geval tot vanavond elf uur. En als je liever wilt, dat ik blijf slapen, doe ik dat ook.” Els deed nog zwakke pogingen om zich te verdedigen tegen de aanval, maar Joop overblufte haar en een half uur later was ze er al. Ze nam meteen de aardappels over van meneer Verschoor en ze deed zelfs haar best, om het werk stil en rustig te doen en niet luid te praten. Els maakte een hamschoteltje en ze rende op haar tenen van de keuken naar het eetzaaltje en terug. Alles kwam op tijd klaar. Om half één stonden de schoteltjes al in de oven en. het eetzaaltje zag er keurig uit. De huiskamer was gedaan en alle slaapkamers waren op orde. Om één uur kwam mevrouw Verschoor beneden. Ze zag er helemaal niet beter uit dan in de vroege ochtend. Ze had maar weinig kunnen slapen, omdat ze toch nog te veel last van de geluiden in het huis had gehad. ELS NEEMT DE LEIDING Nu Kathe weg was, bedienden Els en haar moeder de gasten. Joop zat in de keuken achter dikke boterhammen met ham en mosterd, waar ze dikke likken van nam. „’k Mag thuis niet veel mosterd,” zei Joop, „nu doe ik het hier es dunnetjes over.” „Zeg maar dikjes,” merkte Wil op. Els zat half op een stoel te eten. Mevrouw Verschoor had het een en ander naar de kleine huiskamer meegenomen, waar ze met Tini en haar man lunchte. De meisjes bleven liever in de keuken, dan konden ze meteen ópschieten. Om kwart over een ging de telefoon en Els hoorde haar vader praten met den dokter. Meneer Verschoor kwam vertellen, dat de operatie zeer goed gelukt was en dat er geen enkele reden' tot ongerustheid bestond. „Ontzettend .zielig voor die arme Kathe,” zei Joop. „O, dat was zo naar,” antwoordde Els, „en ze huilde zo, toen ze weg moest. Ze wou niet, maar het kon niet anders. Ik had graag mee willen gaan, maar als je een pension hebt, kan je niet weglopen.” Nog even werd er over Kathe gesproken en toen zei Joop plotseling: „Lieve Wil, ik heb geteld. Je bent aan je zevende boterham. Zou je er nu eens niet mee ophouden? Je wordt werkelijk te dik.” Wil lachte een beetje. „Je hebt gelijk. Deze jurk is van ’t vorige jaar en ik kan er haast niet meer in.” „Zonde,” zei Els, „’t is nog zo’n aardige jurk. Ik houd veel van dat blauwe linnen en het kreukt ook niet zo gauw. We hebben pas een jurk voor mij gekocht van geruit katoen; ’t is heel leuk, maar je ziet er dadelijk slordig in uit en je moet ’m eeuwig opstrijken.” Joop keek Els verwonderd aan. „Die jurk heb ik nog niet van je gezien. Is dat een manier, om je jurken niet ELS NEEMT DE LEIDING dadelijk aan je vriendinnen te laten zien?” . „Neem me niet kwalijk,” antwoordde Els. „’k Heb ook nieuwe grijze avondschoentjes gekregen, met een hoge hak. ’k Zal ze zo wel es halen.” Joop snoof verachtelijk. „Hoge hak? Mal! Wat heb je daar nou aan? Je zwikt om en ’t is helemaal geen mode meer.” „Ja, zeker wel,” antwoordde Wil, „toen ik twee maanden geleden in Den Haag was, op de dansclub van Ellie Winters, zag ik niets anders dan hoge hakjes dragen. Maar ja... hier, in zo’n nest kan je niet met de mode meegaan.” Els liet haar nieuwe schoenen zien, die door Joop werden verworpen en door Wil bewonderd. Maar veel tijd was er niet, om nu over kleren te praten, want langzamerhand kwam de vuile boel terug uit het eetzaaltje en er moest worden afgewassen. Mevrouw Verschoor zag er uit als een geest en ze had zware hoofdpijn. Ze kon zich niet meer ophouden en ze moest weer naar bed. Els’ moeder kon onmogelijk buiten haar nachtrust. Daar kwam bij, dat ze zich de laatste tijd toch al niet goed voelde. Meneer Verschoor maakte zich wat bezorgd. Zijn vrouw was niet sterk en dat was ook een van zijn voornaamste bezwaren geweest tegen het plan, om een pension te beginnen. Els rende met een verhit gezicht door de keuken heen en weer. Ze wilde om twee uur weg, want ze had vast beloofd, Kathe een bezoek te brengen. Maar eerst moest de afwas gedaan zjjn. En er was weer zoveel! Twaalf mensen kunnen ongelofelijk veel vuilmaken. „Hoor es, Els,” zei Wil, „ga jij nu naar het ziekenhuis. Dan was ik af en Tini helpt me opbergen. Doe je dat, Tini?” , Tini had veel zin om te weigeren, want ze wilde die a ELS NEEMT DE LEIDING middag met een vriendinnetje gaan fietsen, maar ze durfde toch niet goed. „Ik help je natuurlijk ook,” zei Joop, die heel goed voelde, dat Wil er haar liever niet bij wilde hebben. „Neen,” zei Wil, „ga jy met Els mee naar ’t ziekenhuis, Jopie. Anders komt ze daar zo zielig alleen aan.” Het bézoek aan het ziekenhuis trok Joop wel. Ze vond het griezelig en toch was ze buitengewoon nieuwsgierig.' Meneer Verschoor zou die middag natuurlijk thuisbleven, om een oog op alles te houden en Els reed met Joop naar de stad. Ze moesten flink opschieten, want het was een half uur fietsen en Els wilde uiterlyk vier uur thuis zyn. Moeder had wel gezegd, dat ze tegen die tijd in de keuken zou komen helpen, maar Els wilde dat niet toestaan. Ze had vanmorgen genoeg het land gehad, toen ze bemerkte, dat ze de hele nacht als een roos geslapen had, terwijl haar moeder bij Kathe zat. Wat had ze zich daaraan geërgerd! Vlakbij het ziekenhuis was een bloemenwinkel, waar ze een kleung boeket veldbloemen kochten. Het zag er leuk uit en het rook heerlyk. Voor het ziekenhuis lag een schitterend grasveld, met mooie, geurende bloemperken. Vlinders en byen vlogen van bloem tot bloem en de zon maakte alles zo vrolijk. En vlak achter al die vrolykheid lag het donkere ziekenhuis. Els drukte op de knop van de bel en ze hoorde binnen een sombere galm. Een portier in een wit jasje deed open. De meisjes moesten in een half-duistere hal wachten. Joop deed haar best, om grapjes te maken. „Wat een afschuwelyk luchtje,” gichelde ze. „’t Slaat je gewoon op je hart, zoals ons dienstmeisje altijd zegt. Wat is dat?” „Een ziekenhuisluchtje,” antwoordde Els. „Karbol of zoiets. Zo ruikt het in alle ziekenhuizen.” „Nou, ik zou ook tranen met tuiten huilen, als ik op een ELS NEEMT DE LEIDING brancard in zo’n ziekenhuis werd gebracht. Griezelig idee, hè Els, dat het jou en mij ook kan overkomen?” Door de gang kwamen twee zusters voorbij. Ze duwden een wagentje, waar een bleke jongen op lag. „Jakkie,” zei Joop, „wat eng! Die brengen ze zeker naar de operatiekamer.” Ze trok helemaal wit weg en met een paar grote ogen keek ze het wagentje na. Toen zei ze: „wat ben je bleek, Els.” „Niet bleker dan jij,” antwoordde Els. De portier kwam terug met een zuster en deze ging de meisjes voor, een trap op, naar de eerste verdieping. Ze had een streng gezicht, en smalle, dunne lippen. „Zijn jullie familie van de patiënt?” „Neen zuster,” antwoordde Els. „Kathe is ons dienstmeisje.” „Juist. Jullie weten zeker al, dat je maar enkele minuten mag blijven. Ze moet zich vooral rustig houden.” „Het is toch goed met haar, zuster?” „Zeker. De dokter is heel tevreden, maar‘op de eerste dag, vlak na een operatie, wordt bezoek in ’t algemeen niet toegestaan of anders hoogstens enkele minuten. Willen jullie daar om denken?” Kathe lag in een witte kamer in een wit en zeer hoog bed. Ze zag er lang niet meer zo verhit uit als de vorige avond en ze straalde, toen ze Els en Joop binnen zag komen. „Nou, daar zijn we,” zei Els. „Voel je je goed, Kathe?” „Alleen noch ein bischen pein. Maar niet erg. En ik heb het gevoel, of iek teveel gegeten heb. En iek heb toch niets gehad.” „Hoe was ’t?” vroeg Joop schuchter. „Abscheulich. Iek habe so geweint. Alle weisze herren mit weiszen Kitel... jakken... boizen... en dan op een- ELS NEEMT DE LEIDING maal... kwam er zo’n engerd met ein... kapchen .. „En toen?” vroeg Joop ademloos. „lek meende te verstikken... en daar was ik wee.” „Wat?” ë „Gans bewusteloos. En daar weet ik niets meer! En daar heb iek getraumt... iek viel naar unten ... und dan war ich unten... en daar was ik hier... hier... in diesem Bett.” „Dus je hebt helemaal niets van de operatie gemerkt Kathe?” „Niets. lek heb het niet geloven willen... maar toen voelde ik een verband en daar was ’t. Und jetzt freue iek mich so.” „Waarom ben je zo blij?” vroeg Els. „Na, ist doch klar! Jetzt bin ich ihn los, die blinddarm... dat kan niet meer passieren. Maar ’t was eng.” En toen moest Kathe precies weten, hoe het nu in het pension ging, maar Els stelde haar volkomen gerust. „Je moet vooral je moeder danken,” zei Kathe nog. „Ze is zo lief voor mich geweest en zo treu. Als wie meine eigne mutter.” „Zullen we naar je ouders schrijven in Duitsland?” vroeg Els. „Neen, neen, dan verschrikken zij. Ik schrijf wel zelf; over een paar dagen, heeft de zuster gezegd. Wenn iek zelve schreibe, verschrikken zij niet.” Het strenge gezicht van de zuster keek om de hoek en Kathe bedankte nog eens voor de bloemen en toch vooral de groeten aan mevrouw en meneer en toch vooral nog mevrouw bedanken en of Els morgen toch alsjeblieft weer kwam, en nog veel meer... maar dat hoorde Els niet, want toen had de zuster haar al op de gang geduwd. In de hal kwamen de meisjes dokter Koremans tegen. „Dag Els. ’k Ga nog eens even naar de patiënte kijken. ELS NEEMT DE LEIDING Ze maakt het uitstekend, ’t Is een sterk, kerngezond meisje en dan heeft zo’n operatie niet veel te betekenen.” „Zou ze hier lang moeten blijven, dokter?” vroeg Els. „Neen. Een dag of tien. En dan thuis nog een weekje aansterken. Daarna is ze weer geheel de oude. Dat weet ik zeker. Dag meisjes.” Buiten begon Joop een liedje te zingen. Het was, of er een zware, drukkende last van haar afviel, toen de deuren achter haar dicht gingen. „Begrijp jij nou,” vroeg Joop, „waarom ze zo’n ziekenhuis zo griezelig maken? Het kan net zo goed anders, ’t Is voor een mens om de stuipen te krijgen, als ze je daar inbrengen.” Els knikte. Ze kon zich heel goed indenken, hoe de arme Kathe zich vanmorgen gevoeld moest hebben, toen ze haar op een brancard naar binnen brachten. Maar nu ze de ziekenhuis-lucht niet meer roken, viel dat benauwde gevoel weldra van hen af. Vrolijk gestemd reden de meisjes naar huis, maar toen ze het pension binnenkwamen, wachtte Els daar een minder-prettige verrassing. HOOFDSTUK VI JOOP ALS KELLNERIN „Moeder voelt zich helemaal niet goed,” zei meneer Verschoor, „en ze blijft vandaag verder in bed. Ik zal helpen, zo goed als ik kan en moeder vraagt, of je boven wilt komen, om alles over het eten met je te bespreken. Ze wil beslist opstaan, maar ik wil ’t niet hebben, hoor.” „Natuurlijk niet,” antwoordde Els. „Ze blijft er lekker in. Ik ga dadelijk door, naar boven.” Mevrouw Verschoor begon natuurlijk weer over opstaan, maar Els was kordaat en bleef op haar stuk staan. Ze zei, dat ze hulp genoeg had aan Joop en Wil en dat ze ’t best alleen af kon. Ze deed verslag van haar tocht naar het ziekenhuis en toen spraken ze over ’t eten. „Lieve kind, ik maak me zulke zorgen,” zei mevrouw Verschoor met tranen in haar ogen. „Ik maak me zó zenuwachtig. Ik weet wel, dat je aardig koken kunt, maar nu Kathe er niet is ... en dan al die gasten ... neen hoor, ik sta op en ik kom je helpen.” „Geen sprake van, Moeder. Als ik iets niet weet, kom ik het wel vragen.” En toen begon de drukte. De familie van Amstel moest thee hebben in de tuin en mevrouw Landsma en haar zoon ook. „Beste kind,” zei mevrouw Landsma. „Nu Kathe ziek is en je moeder op bed ligt, kan je het toch niet alleen af? Mag ik je komen helpen in de keuken?” ELS NEEMT DE LEIDING Els lachte moedig. „Welneen, mevrouw. Ik heb twee vriendinnen, die me helpen en het gaat best. En over een paar dagen krijgen we een noodhulp. Neen, dat is helemaal niet nodig.” „Buitengewoon flink meisje,” zei de oude dame tegen haar zoon, toen Els naar binnen ging. In de keuken was ’t nu al een rare boel. Wil was bezig, om de sla schoon te maken en Joop zat het vuur in het fornuis op te stoken, dat op apegapen lag. Ze had pikzwarte handen en een roetveeg over haar wang. Zo voorzichtig mogelijk zoutte Els de soep en toen die op het vuur stond, had ze al bijna een heel bord op, omdat ze uit voorzichtigheid voortdurend proefde. De aardappels konden nog blijven wachten, maar de enorme pan met spinazie moest dadelijk opgezet, om straks te kunnen stoven. En daarna begon ze meteen aan de chocoladepudding. Ze haalde het recept uit het kookboek en maakte een hoeveelheid voor zestien personen. Daartoe moest ze alle hoeveelheden met drie vermenigvuldigen en ze kreeg een geweldige’ pan vol. Joop moest natuurlijk per ongeluk in de chocoladepoeder blazen, zodat Wil er uitzag als zwarte Piet. De burgemeestersdochter had buitengewoon veel plezier in het werk. „’t Lijkt hier wel een kazerne,” zei ze. „Vader heeft me wel eens verteld van die enorme pannen, die ze bij de soldaten gebruiken. Hij is officier bij de artillerie geweest en daar moest hij zo nu en dan het eten keuren. Zo-iets lijkt het hier ook wel. Maak je daar nu één grote pudding van?” „Neen, een heleboel kleintjes.” „Nou, dan heb je toch veel te veel.” „Neen, want er zijn er altijd, die tweemaal nemen. Moeder zegt, dat je steeds overvloedig moet serveren. De men¬ sen eten in pensions dikwijls te veel, zie je.” Els neemt de leiding 7 ELS NEEMT DE LEIDING „Denk om de vanillesaus,” zei Wil. „Kan ik daar vast aan beginnen? ’k Wou zo graag nog wat doen, omdat ik tegen vijf uur weg moet.” Maar Els vertrouwde het haar niet alleen toe. Ze deed het met Wil samen. „Zeg,” zei Joop, „jullie zullen wel reuze veel geld verdienen. Wat laat je al die mensen eigenlijk betalen?” „’k Weet ’t niet precies,” antwoordde Els. „Dat regelt vader met de mensen. En het is verschillend.” „Dus wie één puddinkje eet, betaalt minder?” „Neen, natuurlijk niet, mallerd! Maar wie de mooiste kamers heeft, betaalt het meeste.” „En moeten ze alles tegelijk betalen, als ze weggaan?” „Tweehonderd gram,” antwoordde Els. „Ja, dat geloof ik wel.” „Stom hoor,” zei Joop. „Dan zal er natuurlijk wel eens een weglopen, zonder te betalen.” „Och wel neen,” lachte Els, „dat doen de mensen niet. Je gaat toch niet in een pension, als je ’t niet betalen kunt?” „En scheelt het jou in je zakgeld?” vroeg Joop. „Kind, hou toch op,” zuchtte Wil, „we kunnen ons hoofd niet bij die vanillesaus houden.” „Ja, ik bén indiscreet,” antwoordde Joop. „Dat heeft moeder me ook wel es gezegd, maar je moet me maar nemen, zoals ik ben. Wat zal ik doen, Els?” Toen de vanillesaus zo-ver gereed was, ging Els even in de tuin neuzen, om te zien, of er nog iemand iets te bestellen had. Ze voelde zich nu hélemaal kellnerin. Maar ze had het land, als ze er aan dacht, dat ze dadelijk moest opdienen. ’t Was natuurlijk kinderachtig, maar dat vond ze nu vervelend Meneer Verschoor vroeg, of ze Tini soms ergens gezien had. Maar Els had haar niet gezien. Tini was dadelijk na bet opruimen van de schone borden verdwenen, en ze zou ELS NEEMT DE LEIDING slim genoeg zijn, om voorlopig niet thuis te komen. Ze wist, dat er veel te doen was, maar ze had nog niet genoeg verantwoordelijkheidsgevoel, om vroeg thuis te komen. Els vond het niet erg. Verantwoordelijkheidsgevoel kon je bij een meisje van die leeftijd ook nog niet verwachten. Om even voor vijf verdween Wil. Het speet haar, dat ze gaan moest, maar het kon niet anders. Ze had nu eenmaal beloofd, om tijdig thuis te zijn. Els was zenuwachtig, maar ze zette haar tanden op elkaar en probeerde, aan alles te denken. Om zes uur was het eten klaar. De soep was niet te zout en niet te flauw, de aardappels kookten, de spinazie stoofde, de schaaltjes sla stonden gereed, met schijfjes tomaat er op en schijfjes ei, de puddinkjes waren bijna geheel, koud en het vlees zag er goed uit. Ze snapte het zelf niet, dat het haar allemaal zo goed gelukt was, maar ze had in de laatste maanden van moeder heel wat geleerd en biefstuk-bakken is geen heksentoer. De familie de Kooi zat al aan tafel te wachten. Juist gingen de Landsma’s het eetzaaltje binnen, toen Els een wagen zag naderen op de oprijlaan. „Gaat u alstublieft, Vader,” zei ze. „Ik kan nu niet.” De heer Verschoor nam de honneurs waar. Een heer van middelbare leeftijd en een deftige dame stapten uit en ze vroegen, of er in het pension een kamer vrij was. Ze hadden de advertentie van „de Zonnewijzer” in de Haagse Post gezien en ze probeerden het maar eens. „Als u niets vrij hebt, gaan we natuurlek weer verder,” zei meneer. „Mijn naam is Huges, wij komen uit Den Haag. We zouden een dag of drie, vier willen blijven, misschien iets langer, als het ons bevalt.” Vader Verschoor liet de nieuwe gasten even in de hall wachten en hij vroeg Els, of er eten genoeg was voor twee mensen meer. „O ja, Vader, neemt u ze maar. Ze kunnen de zijkamer i * ELS NEEMT DE LEIDING krijgen, naast de badkamer. Met het eten zal het best gaan: ik heb van alles te veel.” Joop was vol belangstelling. „Huges? Die naam heb ik wel eens gehoord, geloof ik. Nou ja, er zijn zoveel Hugesen in de wereld. Zeg Els... doe me nou één plezier. Laat mij opdienen. Jij hebt er het land aan, en ik doe het graag. Toe nou, zeg. Ik kan het best en het lijkt me zo énig. En ’t is helemaal niet zo gek meer, nu Kathe ziek is.” Els aarzelde. Wat moest ze doen? Ze vertrouwde het Joop eigenlijk niet toe, maar ze had er zelf zo stierlijk het land aan. En Joop zou toch wel begrijpen, dat ze hier geen grapjes bij kon maken. „Ja,” aarzelde ze, „maar als je moeder...” „Och wat! Moeder hoort ’t immers niet! Jouw moeder ligt in bed, die merkt het niet en je vader zal ’t niet eens opvallen. Trouwens, onze ouders spreken elkaar zó weinig. Toe nou! En als ze binnen klaar zijn, eten wij gezellig in het kamertje achter de eetzaal.” Els durfde nog steeds niet ja te zeggen, maar Joop bleef aandringen en toen gaf ze toe. Joop was verrukt. Ze haalde een van Kathe’s keurige, witte schorten van haar kamertje, ze streek haar krullen op, ze trok zelfs haar kousen recht en toen bekeek ze zichzelf in de spiegel. „Els, wat zeg je van zo’n allerliefste kellnerin? Zeg Els ... als die lui me een fooi willen geven, wat moet ik dan doen?” „Onzin,” zei Els, „doen ze niet in een pension.” „Wat jammer,” kweelde Joop. „Anders zou ik ’t geld mee naar huis nemen en tegen moeder zeggen: „kijk es, Mama, wat je flinke dochter vanavond verdiend heeft?” Wat zou moeder blij zijn. ’t Is toch zo’n echte Amerikaanse in haar opvattingen.” Els lachte niet meer. Ze vond het geval veel te ernstig. Ze dacht aan niets anders dan aan soep, groenten en pud- ELS NEEMT DE LEIDING dinkjes. En toen ze Joop met haar keurige schort aan door de’keuken zag dansen, begon ze weer te twijfelen. „Kan je ’t nou heus, Joop? Weet je, dat je eerst de soepterrine op tafel zet en dan voorzichtig de borden moet vullen zonder te morsen? En altijd links van dë gasten gaan staan.” „Leer mij es wat,” hoonde Joop. „Dacht je, dat ik geen goede opvoeding had gehad?” „Nou, vooruit dan maar,” zuchtte Els. „Hier. Dit is de soepterrine voor de familie de Kooi.” Joop liep elegant de keuken uit, maar ze viel bijna over een mat in de gang. Els verstijfde, maar het liep goed af. Even wachtte ze, maar toen bedacht ze, dat ze best even in het eetzaaltje kon gaan kijken, of het goed ging. Joop deed haar best. Ze vulde keurig de borden, ze glimlachte liefelijk, ze deed een beetje verlegen en zo nu en dan maakte ze een eigenaardige beweging met haar knieën, die wel iets leek op Kathe’s Duitse „knix”. Toen Els in de keuken kwam, zat Tini daar op een stoel. Ze zag er knorrig en verveeld uit. „Wat een nare boel is dat hier,” bromde ze. „Moeder in bed en vader loopt maar heen en weer, jij zit in de keuken en ik heb niks. Krijg ik niet eens te eten?” „Maar Tini!” Els was verontwaardigd. „Kind, je weet toch dat we ’t voor ’t pension doen? Moeder heeft immers de hele nacht opgezeten bij Kathe? Geen wonder, dat ze zich niet goed voelt. Ga jij nu maar naar onze kamer en wacht daar op vader en dan breng ik de soep. En zeg alsjeblieft niet zulke lelijke dingen tegen vader, hoor! Die heeft zorgen genoeg aan zijn hoofd, ’t Is al erg genoeg, dat ik je de hele middag niet gezien heb. Je had heus ook wel eens iets kunnen doen. Maar enfin... hou jij vader nu maar een beetje bezig en ga eens boven kijken, bij moeder.” ELS NEEMT DE LEIDING Zichtbaar verlegen ging Tini de keuken uit. Ze was onnadenkend en van deze kant had ze ’t nog niet bekeken. Joop bracht soep naar de Landsma’s en soep naar de Van Amstels en soep naar de Huges’. „O,” kweelde ze, „die meneer Huges is een schat van een man. Zo beleefd en zo vriendelijk. Hij heeft een muzikale stem.” „Net als meneer Richard van Amstel?” „Neen, die heeft een onmuzikale stem. Dat is een brulaap. Dat is een imitatie-misthoorn! Ik begrijp niet, dat de mensen geld betalen, om zo-iets te horen, ik zou weglopen. Juffrouw Verschoor, mag ik u ook een bordje soep aanbieden?” „Goed meisje,” antwoordde Els. „Maar eerst breng ik zelf soep naar vader en Tini.” Joop slikte enige lepels soep in, maar toen had ze geen tijd meer, want De Kooien waren alweer klaar. „Dat zijn soep-sprinters,” zei Joop, toen ze met de lege soepterrine in de keuken kwam. „Die mensen eten griezelig vlug. Wat nou? Ze zien er zó hongerig uit, of ze van hun stokje zullen vallen.” „Nou groente, vlees en aardappels,” antwoordde Els, „ja, ’k had er eigenlijk nog iets tussen-in moeten geven, maar daar had ik heus geen tqd meer voor. De mensen moeten blij zijn, dat ze nog wat krijgen.” „Moet ik dat er bij zeggen? Boodschap van de pensionhoudster en u moet blij zijn, dat u nog wat krijgt.” „Ja, als je ’t maar laat,” lachte Els. „Hier! In iedere hand een schaal.” Joop deed het werkelijk netjes. Ze brak niets, ze gooide niets om en ze had verbazend veel plezier in haar werk. „En nu nog iets voor de familie Huges,” zei ze. „Doe er maar een extra stukje vlees voor ’m op, want hij is een schat van een man.” ELS NEEMT DE LEIDING Maar toen Joop twee minuten later weer in de keuken kwam, was ze bleek. „Die Huges,” zei ze, „die Huges is een naarling! ’t Is een onbeschofte vlerk! Weet je, wat-ie tegen me gezegd heeft?” Els schrok. „Er is toch niets vervelends gebeurd, Joop? „Iets vervelends? Iets ontzettends! Een toestand! ’k Weet niet, wat ik doen moet. Waarom blijft die vent niet in Den Haag! Die kwast!” „Maar Jopie... wat heb je toch?” Allerlei gedachten schoten Els door het hoofd. De heer Huges had toch geen onaangename dingen tegen Joop gezegd? „Weet je, wat die man me gevraagd heeft?” „Neen, wat dan?” „Hij heeft me gevraagd, waar de familie Hondius woont. Schandelijk! Hij zegt, dat-ie een oude studievriend is van m’n vader en hij wil vanavond een bezoekje gaan afleggen bij de familie Hondius. Bij Hondius, hoor je?” „Goeie genade.” „Ja, hij vroeg, of ik hier in de buurt bekend was. Ik heb gezegd: neen, meneer, ik ben hier vandaag voor’t eerst. Ik ben een noodhulp.” „En wat doe je nou vanavond?” „Ja, dat weet ik ook niet. Ik verstop me. Ik blijf vannacht zwerven in de bossen. Ik ga als verstekelinge met een trein naar Amsterdam. O, Els... ik zit er zo mee. Ik kan die man wat doen.” „Maar Jopie, wees toch niet zo onredelijk! Dat kan die meneer Huges toch niet helpen?” „Waarom zet die man geen bord op zijn auto: ik kom voor Hondius! Echt listig. Eerst niks zeggen en dan loop ik er in. O Joop, wat moet ik doen? Dan zegt moeder vanavond: en dit is m’n dochter Joop. En dan zegt die meneer ELS NEEMT DE LEIDING Huges: neen, u vergist u, mevrouw, dit is de kellnerin uit „de Zonnewijzer.” Els schoot in de lach. „Als je moeder zegt, dat jij haar dochter bent, zal hij daar wel niet aan twijfelen. Weet je wat? Vraag, of je vannacht bij ons mag blijven logeren.” „O ja.” Joops gezicht verhelderde. „Ik ga dadelijk telefoneren.” Joop sloot eerst zorgvuldig de deur van het eetzaaltje en belde toen haar moeder op. Els stond er bij. „Hallo... Moeder, met Joop. Ja... neen... ja ... Moeder, mag ik vannacht bij Els blijven logeren?... Wat? Hè, neen... toe nou... hè Moeder, toe nou... neen, ik krjjg wel een nachtpon van Els. Jawel... hè, toe nou... toe nou, Moeder... hè Moeder.. .• Wat? Hè, neen... toe nou, Moeder... nou dan niet. Dag Moeder.” „Ze wil niet. Ik hang,” zei Joop kortaf. „Wat nou?” Els haalde haar schouders op. „Dat weet ik ook niet. Ja... je zou nu dadelijk met dien meneer Huges moeten gaan praten en met mevrouw. En dan vragen, of ze ’t niet willen zeggen.” „Durf ik niet,” antwoordde Joop. „Mij beloven ze ’t en ze zeggen ’t natuurlek toch. Die man is een listigling. ’k Vertrouw dien man voor geen cent. Neen, dat gaat niet. Maar k weet wel wat. Ik ga zo laat mogelijk naar huis en ik ren door de gang; ik vlieg de trap op en ik spring in m n bed en ik zeg, dat ik doodziek ben. Veertig koorts. Moeten ze die brave Koremans maar halen. Die vertel ik alles. Hm... kost m’n vader een doktersvisite. Kan me niks schelen. Eigen schuld! Moeten ze me maar hier laten logeren vannacht. Goeie help... die Kooi is natuurlijk allang weer klaar, ’k Moet naar binnen.” „Jopie, alsjeblieft, hou je rustig in de eetkamer. Je staat te kakelen als een kip.” „’k Ben zenuwachtig, ’k Ben uit m’n doen. ’k Ben over ELS NEEMT DE LEIDING alles heen. Die Huges kijkt me aan als een slang. Een valserd! Een individu, zou vader zeggen. O neen, dat zegt-ie aiet, want ’t is een oude studievriend van ’m. Vaders oude menden zijn geen individuën! O Joop, wat zit ik er in. Gauw, gauw, meneer de Kooi moet pudding hebben!” „Joop, blijf alsjeblieft kalm,” smeekte Els. „Ik bèn kalm! ’k Ben ijskoud! Aju!” Tussen de bedrijven door rende Els de trap op, om even aan moeder te vertellen, dat alles goed ging. De heer Verschoor had zijn vrouw een bordje soep gebracht, maar meer wilde ze liever niet eten. Ze voelde zich helemaal niet goed. Joop bracht de ledige schalen in de keuken. „Dadelijk leg ik dien meneer Huges een chocoladepudding op z’n hoofd. Ik geloof, dat hij al iets in de gaten heeft. Hij fluisterde tegen zijn vrouw: „wat een beschaafd meisje!” Dat was ik. ’k Had haast gezegd: dank u wel, m’n moeder is van adel. En misschien ziet-ie ook nog wel, dat ik op m’n vader lijk. Ik lijk op vader, ’t Enige verschil is, dat hij een snor heeft en ik niet. En hij is kaal en ik niet. Moet er nog saus over die pudding? O, doen die gasten dat zelf? Goed, geef hier. Ik ben over alles heen. Wat een kleine puddinkjes! ’t Zal een teleurstelling zijn voor die De' Kooien. Die mensen eten alles op. Er is geen spiertje spinazie over. Moet dat met twee tegelijk? Dan moet ik zes keer lopen.” „Jopie, wees nou toch kalm, alsjeblieft. Ik zal je helpen met de puddingen.” Joop liep Vooraan met twee puddinkjes. Els volgde haar. Joop zette een van de puddinkjes voor mevrouw de Kooi op tafel en toen wilde ze het andere aan meneer de Kooi geven. Maar het schaaltje gleed uit haar hand. Het zweefde een ondeelbaar ogenblik als een dreigend gevaar in de lucht en toen viel de pudding in zwijm op meneer de Kooi’s licht-grijze pantalon. ELS NEEMT DE LEIDING „O, verdikkie,” zei Joop. Ze was toch al zenuwachtig en nu begon ze tot overmaat van ramp nog te gichelen ook. Ze kreeg de hik van het lachen. En meneer de Kooi staarde peinzend naar zijn grijze pantalon en bleef zitten. Hij voelde het al vochtig worden door zijn broek heen. Els duwde Joop het eetzaaltje uit, ze kwam aanrennen met een bak water en een schoon doekje en met mevrouw de Kooi samen behandelde zij de pantalon. Meneer de Kooi bleef als een slachtoffer zitten. De andere gasten rekten hun halzen, om vooral niets te missen, van het aardige schouwspel. Els putte zich uit in verontschuldigingen, ze had het over wassen en strijken en Pal the en stomen en verven en geen vlekken... Meneer de Kooi zei niet veel en dat viel Els mee Hii was strak. Joop kwam niet meer in de eetzaal. Els bracht de puddinkjes rond en diende daarna de vruchten op. ,,’t Is de schuld van dien meneer Huges,” ratelde Joop, „die heeft- me zenuwachtig gemaakt Ik had alles zo goed gedaan.” Om zeven uur gingen de meisjes aan het afwassen en tussen de bedrijven door bracht Els de gasten thee. Om half negen was alles klaar en toen stapten de heer en mevrouw Huges in hun auto en reden weg. Joop stond ze nijdig na te kijken. „De naarlingen! Ze gaan naar de familie Hondius! Oude kennissen! Leuk voor mij. Maar ik blijf hier, tot diep in de nacht. Ze krijgen me voorlopig met geen stok naar huis.” Maar een uurtje later ging de telefoon en meneer Verschoor hoorde de stem van mevrouw Hondius. Of meneer Verschoor zo goed wilde zijn, om Joop naar huis te sturen. Toen moést Joop wel gaan. Er was niets aan te doen. ELS NEEMT DE LEIDING Els gaf haar de beste wensen mee, maar daar scheen Joop iveinig om te geven. . Joop overdacht alles goed. Ze sloop door het achterhek tiaar tuin binnen. Ze zette haar fiets heel zacht tegen de muur, liep op haar tenen door de keuken, sloop door 3e gang en ze was al op de trap, toen... De deur van de huiskamer ging open en mevrouw Hondius riep: „Joop, kom je nog even binnen? We hebben bezoek. Bijna had Joop geantwoord, dat ze dat wist. Maar ze zei klagend: , _ , „Ik voel me helemaal niet goed, Moeder; k heb zon hoofdpijn.” _ • v „Dan moet je maar gauw naar bed gaan, Jopie. Kom even goedendag zeggen.” Er was niets aan te doen. Met een vuurrood hoofd ging Joop de huiskamer binnen. „M’n dochter Joop,” zei mevrouw Hondius. „Dit zijn meneer en mevrouw Huges uit Den Haag, kind.” Het w5s merkwaardig. Mevrouw Huges gaf Joop vriéndelijk een hand, maar ze scheen haar niet te herkennen. En toen zei meneer Huges: „Dag... maar ... dat is...” „Wat zeg je, Emiel?” vroeg de burgemeester. „Niets bijzonders,” antwoordde meneer Huges. ,,’k Wou zeggen, dat Joop als twee druppels water op jou lijkt, Hondius.” Joop zat in de kring. Meneer Huges keek haar zo nu en dan verwonderd aan. En niemand had gezien, dat Joop den heer Huges met een enorme knipoog had gewaarschuwd. Toen ze in de schemering nog even in de tuin wandelden, ging Joop naast den heer Huges lopen en in vliegende haast vertelde ze alles; van de ziekte van Kathe en van ELS NEEMT DE LEIDING het pension „de Zonnewijzer” dat opgezet was, omdat meneer Verschoor geen betrekking had... ze vertelde alles en ze vroeg of meneer Huges niets wilde zeggen. Toen ze weer binnen zaten, kwam mevrouw Hondius plotseling op een idee. • p® * * * mevrouw Huges... daar schiet me plotseling mts te binnen. U logeert toch bij de familie Verschoor, niet waar? Daar komt Joop juist vandaan. Heeft u mün dochter dan nog niet gezien?” Weer keken ze Joop allemaal aan. „Neen,” zei mevrouw Huges, „dat geloof ik niet.” . „Neen, zei meneer Huges, „we hadden Joop nog niet ge- Joop?”* 18 ^ 6611 buitengewoon Pittig pension, hè „O ja,” antwoordde Joop. „Ja, meneer Verschoor maakte zo’n zéér beschaafde indruk op me,” ging meneer Huges voort. „En de dochter is ook zo n prettig meisje. En het dienstertje, dat ons vanavond aan tafel heeft bediend, was ook al zo handig en bescheiden, nietwaar, vrouw?” „Ja,” zei mevrouw Huges, „een nèt meisje. Alleen... dat met die chocoladepudding had natuurlijk niet mogen gebeuren. Toen moest meneer Huges het hele geval met de chocoladepudding in geuren en kleuren vertellen. Plotseling zei mevrouw Huges: „dat meisje lijkt wel wat op jou, Joop. Nu ik me goed herinner...” „Ja, mevrouw Huges,” antwoordde Joop, „ze lijkt veel op me. ’t Is een noodhulp je, want het dienstmeisje is plotseling ziek geworden.” „Een keurig meisje,” zei meneer Huges. „Maar ’k denk, dat ze er morgen niet meer zijn zal. Meneer Verschoor zal haar wel opzeggen vanwege... die chocoladepudding!” s „Dat kan wel zijn,” antwoordde Joop luchtig. ELS NEEMT DE LEIDING Toen Joop naar bed ging, was ze helemaal verzoend met meneer Huges. Ze vond het een bijzonder aardige man, maar ze begreep, dat ze Els niet meer kon helpen met opdienen, zolang de familie Huges in het pension logeerde. „Hoe is ’t gegaan?” vroeg Els de volgende dag nieuwsgierig. „O best,” antwoordde Joop. „Die Huges is een schat van een man.” En ze deed het gehele relaas van haar avonturen. • „Joop,” antwoordde Els, „eerst heb je gistermiddag gezegd, dat hij een schat van een man was. Daarna heb je gezegd, dat hij een listigling was en een slang. Nu zeg je weer, dat het een schat van een man is. Je bent niet erg standvastig in je sympathie.” „Juist wèl,” antwoordde Joop. „Want nu blijf ik er bij, dat hij èrg aardig is. Als hij het verteld had, zou moeder spinnijdig geweest zijn. En hoe is ’t met jouw moeder? Mevrouw Verschoor had een lange nacht gemaakt en ze voelde zich weer helemaal beter. Ze ging nu iedere middag wat rusten en dan kon ze tussen vijf en zeven wat in de keuken helpen. Het waren nog een paar drukke dagen en toen verscheen op een ochtend juffrouw van Eisden, de huishoudster, die hen als noodhulp veertien dagen mn assistéren. HOOFDSTUK VII MOEILIJKHEDEN MET JUFFROUW VAN EISDEN ,Een magere dame, met lange rokken en zwarte knoopschoenen, stapte kordaat over de oprijlaan naar de voordeur van het pension „de Zonnewijzer.” s deed open. Ze kon zich wel indenken, wie dit moest 1 ”!,k ben jufrouw van Eisden. ’t Bureau in de stad heeft me uw adres gegeven, en ik kom u helpen.” J bl“nen’ juffrouw van Eisden,” zei Els. Ze was echt blij, dat de noodhulp nu voor haar stond. Eergisteren Wr,meVr0w-iVerSCh0°r de hele da^ flink geholpen en gisS?1™ ™1 f geweest Maar het viel toch niet mee, om Se ” b‘ygen’ Z°nder de huIp van de «tüchtige Pas nu Kathe ziek was, merkte Els goed, hoeveel ze aan. ^a £ fhad Sehad- Kathe kon bergen wSk verzetten, ÏLrïi h®fvlug en netjes en ze behield er haar vrolijkhS\Datmet Els niet het geval. Els wist heel goed, dat ze de laatste tijd prikkelbaar was en zenuwachtig. Ze voelde zich eigenlijk altijd moe en ze mocht het allï« i ? merke,n’ omdat moeder haar dan dadelijk alles uit handen wilde nemen. Dat kon ook weer niet, want moeder was niet sterk. Juffrouw van Eisden zat, in de kleine huiskamp ELS NEEMT DE LEIDING . ter het eetzaaltje, met de familie Verschoor een kopje koffie te drinken. „Hoeveel gasten heeft U op ’t ogenblik?” vroeg ze. „Tien,” antwoordde mevrouw Verschoor, „maar twee daarvan... de familie Huges uit den Haag, vertrekken morgen. En dan krijgen 'we er overmorgen weer vier mensen bij. Dan wordt het dus twaalf.” „En dan zijn we ook vol,” glimlachte meneer Verschoor. „Meer kunnen we niet bergen. Maar over een week wordt het stiller, ik heb wel aanvragen, maar nog geen zeker-heid dat de mensen komen. Ik hoop, dat u het werk aan kunt en dat het u zal bevallen.” Juffrouw van Eisden glimlachte. „Ik zal ’t wel aankunnen, denk ik. Ik heb voor hete vuren gestaan, meneer. Ik doe dit werk als noodhulp al vijftien jaar. En ik heb diploma huishoudschool, ik ken het huishouden door en door en ik kan natuurlek goed koken. Als u me even alles wilt wijzen, mevrouw, en als u me op de hoogte wilt brengen van de maaltijden, dan zorg ik verder voor alles.” Mevrouw Verschoor knikte goedkeurend. Dit zou wel goed gaan, dacht ze. Een flinke hulp hoor. Juffrouw van Eisden had haar kopje leeggedronken; ze ging dadelijk naar het kamertje, dat ze tijdelijk bewonen zou en ze kwam weer naar beneden met een bruin mouwschort aan. Eerst waste ze zorgvuldig haar handen en toen ging ze met mevrouw Verschoor het hele huis door. Els was op de kamer van de familie van Amstel bezig om de bedden op te maken. Haar rug deed al pijn, want het was het zevende bed vanmorgen. Juffrouw van Eisden keek even toe en toen zei ze: „Neen, beste kind, dat doe je niet goed. Je moet het bovenlaken aan het voeteneinde iets langer nemen en er dan de dekens zó overheen leggen. Wacht, ik zal ’t je voordoen.” Els strekte haar pijnlijke rug en ze stond er verbaasd ELS NEEMT DE LEIDING word er tureluurs van. Ik heb toch altijd alles goed gedaan? Maar nu schijn ik alles verkeerd te doen.v Kunt u niet eens met haar praten, Moeder? ’t Is veel beter, om het werk te verdelen. Dan bemoeit zij zich met haar afdeling en ik met de mijne.” „’t Is moeilijk,” zei mevrouw Verschoor, „want ze doet zo haar best. Alles gaat nu erg goed en...” „Beter dan vroeger?” vroeg Els geprikkeld. „Och neen, kindje, dat zèg ik niet. Maar ze doet werkelijk erg haar best en dan is het moeilijk voor me, om daar over te gaan praten. Kom, Els, ’t is maar voor veertien dagen. Je moet het verdragen. Over een paar dagen komt Kathe thuis en als die weer opgekikkerd is, gaat juffrouw van Eisden weg. Zeg nu maar niets. Je moet er om lachen.” Een kwartier later kwam Tini haar beklag doen bij haar moeder. Want die kreeg ook de ene opmerking na de andere. Eerst had ze haar voeten niet goed geveegd, dan maakte ze te veel lawaai, vervolgens kreeg ze de opmerking dat ze uit de conversatiekamer moest blijven en Tini, die niet op haar mondje gevallen was, sprak flink van zich af. Wat juffrouw van Eisden weer niet „nam.” Els nam zich voor, om te doen, wat moeder haar gevraagd had. Ze zou niets zeggen en stilletjes haar gang gaan. Maar makkelijk vond ze het niet, om steeds haar mond te houden. Els wist heel goed, dat ze nog geen volleerde huishoudster was, maar toen juffrouw van Eisden er niet was, was alles toch ook goed gegaan. Ze had genoeg gevoel voor humor, en zo nu en dan moest ze er ook wel om lachen, dat ze zoveel aanmerkingen kreeg, maar aan de andere kant had ze de laatste tijd hard gewerkt en ze was dikwijls zenuwachtig en overprikkeld. Dan kon ze niet veel hebben van haar huisgenoten. Els neemt de leiding 8 ELS NEEMT DE LEIDING Mevrouw Verschoor merkte dat heel goed en ze sprak er met haar man over. „’t Is heerlijk, dat ons pension zo goed gaat,” zei ze, „maar ik maak me zorgen over Els. Ze heeft het altijd zo rustig gehad op school, ze behoefde nooit hard te werken in huis, en nu heeft ze ’t plotseling zo erg druk gekregen. Ik vind, dat ze er slecht uitziet. En ze is dikwijls zo kort aangebonden. Ze maakt zich te druk, man. Ze overwerkt zich op die manier.” „Mij bevalt het helemaal niet,” antwoordde meneer Verschoor. „Het is oorspronkelijk ons plan geweest, om voor twéé meisjes te zorgen en nu is het zo gelopen, dat we maar één meisje hebben en onze dochter, ’t Is heus te •/einig. Over een dag of tien neemt Kathe de plaats van juffrouw van Eisden weer in en laten .we dan meteen zorgen voor een goed tweede meisje.” Mevrouw Verschoor was het er volkomen mee eens, maar toen ze er tegen Els over begon, kreeg ze een bits antwoord., .. „Neen, Moeder, dat doen we niet,” zei Els kortaf.. „We hebben het pension, om te verdienen. Op het ogenblik gaat het goéd, maar we moeten nog afwachten, wat het in Augustus’ /al worden. Ik zal blij zijn, als die juffrouw van Eisden weg is en dan kan ik het met Kathe best af. Ik wil het niet, hoor!” Mevrouw Verschoor gaf geen antwoord, maar ze dacht er het hare van. Els kon dit nu wel zeggen, maar wanneer ze te hard werkte, werd ze ziek en dan kon ze helemaal niet meer helpen. Met de dag werd Els prikkelbaarder. Wil en Joop kwamen op een middag een praatje maken en toen zei Joop heel onschuldig: „wat ben je toch bleek, Els? Voel je je niet goed?” „Zeur niet,” viel Els uit. „Ik voel me best. Heeft moe- ELS NEEMT DE LEIDING der soms tegen jou ook gezanikt over mij?” Joop keek haar vriendin verbaasd aan. „Wat bedoel je?” „Ja, ze zeggen allemaal, dat ik er slecht uitzie en dat is maar onzin. Ik kan het werk best af. En toen moeder met het plan kwam, om een pension te beginnen, heb ik dadelijk gezegd, dat ik flink helpen zou. Dat wil ik nu doen ook.” „Kind, wat is er?” vroeg Wil. „Vroeger was je nooit zo kortaf. Je loopt tegenwoordig altijd met een gefronst voorhoofd rond en je lacht nooit meer. En ik weet wel hoe dat komt: je hebt het veel te druk. Je hebt geen vrije tijd genoeg.” Els keek haar met grote, nijdige ogen aan. „Komen jullie daarvoor hier, om tegen mij te zeuren? Ik voel me best en ik ben goed en ik heb geen zin in die praatjes.” Wil was beledigd. Ze zei niets meer en ook Joop was stil geworden. Nog een kwartiertje bleven de meisjes zitten, maar de stemming was landerig én het vlotte plotseling niet tussen hun drieën. Dat was nog nooit,, gebeurd. Els merkte het heel goed en dat maakte haar nog kwader. Zoals alle mensen, die overprikkeld zijn en nerveus, wilde zij zich niet bekennen, dat zij de schuld was van die vervelende stemming. Ze voelde zich volkomen in haar recht en zei niets, toen Wil en Joop elkaar veelbetekenend aankeken, en opstonden. „Als ze vervelend zijn, moeten ze maar weggaan,” dacht Els. „’t Was beter om weg te gaan,” zei Wil tegen Joop. „Els doet vreemd. Och ja, ze heeft het véél te druk. Misschien is ze morgen weer anders. We moeten het haar maar niet kwalijk nemen.” „Wel neen, natuurlijk niet,” antwoordde Wil, „we nemen het haar ook niet kwalijk. Maar jammer is het toch, als je altijd goeie vriendinnen bent geweest. s * ELS NEEMT DE LEIDING Els had de meisjes zien wegrijden en ging naar binnen. Haar stemming was er alweer niet beter pp geworden. Ze wilde zichzelf niet toegeven, dat zij de schuld was van deze tijdelijke verwijdering, maar in haar hart begreep ze het toch wel en daarom was ze kwaad op zichzelf. „Els,” zei juffrouw van Eisden, „kom eens even in de keuken. Ik ben net op de kamers van de gasten geweest en ’t bevalt me niet. Je had de wastafel bij de familie van Amstel vergeten en je hebt ook niet behoorlijk stof afgettomen. Dat gaat* zo niet, hoor. Ik neem hét je niet kwalijk, want je bent nog jong, maar je moet beter nadenken, bij wat je doet.” „Juffrouw van Eisden,” antwoordde Els koeltjes, „’t Is hier altijd goed gegaan, ook toen u er nog niét was. Ik heb wél stof afgenomen en ik had die wastafel helemaal niet- vergeten. Ik wilde nog met de vim-bus naar boven gaan. ’k Zal ’t straks wel even doen.” „Doe het dan nü, Els. Een wastafel behoort vóór elf uur in orde te zijn. ’t Is niet zo erg, hoor, maar je moet meer systematisch werken. Je hebt geen systeem. Je doet alles door elkaar en dan kan het niet goed gaan. Weet je wat jy es moest doen? In de winter ligt het pension toch stil. Dan moest je er es met je moeder over spreken, om een jaar naar de huishoudschool te gaan. Daar leer je meteen, om de puntjes op de i te zetten, ’t Is een goede raad, die ik je geef en voor je eigen bestwil.” „’k Heb uw goeie raad niet nodig,” riep Els. „’t Is een keurig pension en vroeger ging het ook goed. En ik doe m’n werk heel netjes.” „Maar kind, hoe kan je nu toch zo optreden tegen een oudere vrouw? Ik heb toch alleen je bestwil op het oog? Het is in je eigen belang. Misschien denk je wel es, dat ik te veel aanmerkingen maak, maar ik zie altijd zo graag, ELS NEEMT DE LEIDING dat de boel werkelijk keurig is. Ik heb het land aan nonchalance.’’ „Nonchalant?” Els was britsend. Ze vergat geheel, wat ze haar moeder beloofd had en* besloot, die eigenwijze juffrouw nu eens een les te ’ezen, die ze niet gauw vergeten zou. „Ik wou, dat u zich niet meer met mij bemoeide. Laat mij m’n werk doen en Jjemoei u met uw eigen werk! Ik heb het altijd goed gedaan. We hebben nooit aanmerkingen gekregen en ...” Juffrouw van Eisden werd een tikje bleker. De maat was vol, vond ze. Als ze dan met vriendelijkheid niets bereikte, zou ze ’t anders zeggen. „Dat je tot nu toe geen aanmerkingen hebt gekregen van de gasten, dat zegt niéts. De mensen zijn er misschien te beleefd voor! Maar later zeggen ze tegen hun kennissen en vrienden: ga niet naar dat pension, want het is er een vieze boel.” Els stampvoette. „Een vieze boel? Hier een vieze boel? U bent niet wys! ’t Is hier keurig! Altijd geweest! U wilt maar bedillen en vitten, dat kunt u! Ik zal blij z\jn, als u weg bent!” „Ik ook,!’ riep juffrouw van Eisden, „met een brutaal nest, zoals jij, is het geen werken. Inplaats dat je dankbaar bent, omdat ik je iets probeer te leren, sta je brutaal tegen me te schreeuwen! ’t Is een schande! En nu ga ik dadelijk naar je moeder! Ik verdraag geen brutaliteiten van een kind van jouw leeftijd.” Maar het was niet nodig, dat juffrouw van Eisden naar mevrouw Verschoor ging, want op dit ogenblik kwam Els’ moeder met een angstig gezicht de keuken binnen. Ze had de boze stemmen in de gang gehoord en ze begreep, dat het dreigende onweer was losgebarsten. „Mevrouw,” zei juffrouw van Eisden, „ik heb beloofd, om u veertien dagen te helpen en dat zal ik doen ook. Ik ELS NEEMT DE LEIDING heb meer lust, om dadelijk weg te gaan, maar ik zal u niet m de steek laten, met een kind zoals die Els, die niets kan. Maar een ding zeg ik u: ik verdraag geen brutaliteiten meer van uw dochter. Ik heb last genoeg met haar gehad, want ze doet alles half en...” Mevrouw Verschoor hief bezwerend haar handen op. „Kalm juffrouw... blijft u alstublieft kalm... wat is er gebeurd?” Els had'"een prop in haar keel'. Nu kon ze haar tranen niet meer mhouden en ze riep snikkend: „Zij is niet wijs, zij is mal!” v ’ Juffrouw van Eisden werd nu erg driftig en de huishoudster en Els schreeuwden tegen elkaar in. Mevrouw Verschoor deed wanhopige pogingen; óm er tussen te komen. Nog nooit had ze haar dochter ‘zo gezien en ze trilde van zenuwachtigheid. Toen klonk plotseling de bel in de gang. Het was de trekbel van de voordeur en meteen werd het stil in de keuken. Ze hoorden meneer Verschoor open doen en daar waren vreemde stemmen. Nog steeds liepen de tranen over Els’ wangen, en haar lippen trilden. Ze wist zelf niet, dat nu al haar vermoeidheid en zenuwachtigheid en geprikkeldheid tot dtttTdfsting kwam. Het was niet alleen juffrouw van Eisden, het was alles! Alles, waar Els zich al dagen lang moedig tegen verzet had. . liep de keuken uit, ze zag een jongeman en een jong meisje staan aan het einde van de gang, in gesprek met haar vader, maar ze liep meteen de trap op. Toen ze op haar kamertje zat, werd ze rustiger. Ze waste haar gloeiende gezicht, en ze ging op een stoel zitten by het raam. Ze keek naar het tere groen van de bomen... daar sprong een eekhorentje door de berken... vogels floten en de zon scheen. Het was heerlijk weer. ’t Was weer, om er ELS NEEMT DE LEIDING met de fiets op uit te trekken en laat thuis te komen. Had ze zich aangesteld? Ja, dat had ze zéker. Natuurlijk was het niet erg verstandig geweest van juffrouw van Eisden om zó op te spelen over fouten, die geen fouten waren. Juffrouw van Eisden was een goede huishoudster, maar tact bezat ze niet. En toch had Els zich niet zo mogen laten gaan. Maar wat had ze dan toch tegenwoordig? Wat mankeerde haar? Vroeger was ze toch nooit zo. Vroeger was ze altijd vrolijk en nu liep ze de hele dag te piekeren. Haar vriendinnen waren weggelopen, omdat ze onaardig was. Nu zat het eekhorentje in de top van de berk te wiegen, op de zachte wind. Hij deed, wat hij wou. Hij was vrij, hij zocht nootjes en. h'ij had geen zorgen. Als hij het bos in wilde gaan, dan deed hij dat en als hij wilde rusten, zat hij stil in het topje van een berk. En de vogels ook, die waren vrij. Zo vrij, als een vogeltje in de lucht. Zo vrij, als zij zelf was geweest... vroeger, in de vacanties. Dus dat was ’t! Ze kon er niet tegen, om de hele dag vast te zitten. Ze vond het gemeen van zichzelf, dat ze dit dacht, ’t Was immers maar een paar maanden? En ze had toch dg plicht, om haar ouders te helpen, nu ’t vader tegenliep iti' ae wereld? Enfin, als juffrouw van Eisden maar eerst weg was, dan -zou het wel weer beter gaan. Met Kathe kon ze immers altijd goed opschieten! Of zat ze zichzelf nu weer te bedriegen? Ja, ja! Het was niet waar. ’t Zou niet beter gaan, als Kathe terug was. Ze verlangde naar buiten, ze verlangde naar vacantie en naar vrijheid. Ze had het druk gehad, in het laatste jaar, op school. En van school was ze meteen in het pension terecht gekomen. Nog geen dag vrij had ze gehad. Waarom niet? Omdat ze het zelf niet wilde. Het was haar eigen schuld, want haar ouders hadden er dikwijls genoeg op aangedrongen dat ze eens een vrije dag ELS NEEMT DE LEIDING zou nemen. En ze deed het ook niét. In September kon het ook dikwijls prachtig weer zijn. Dan zou ze gaan fietsen en in het bos liggen en vrij zijn. En. nu moest ze naar beneden, want de gasten zaten te wachten op de lunch. De gasten, altijd de gasten! Maar ’t moest toch. ’t Kon niet anders, dat hoorde nu eenmaal bij de plichten van een pensionhoudster. Beneden in de keuken was juffrouw, van Eisden tot rust gekomen. Ze mompelde zelfs halve verontschuldigingen tegen mevrouw Verschoor, maar ze nam niets terug, van wat ze gezegd had. . >>Els \s een ongezeggelijk meisje,” hield ze vol. „Ze moet zich schikken onder mijn leiding en als ze verstandig is, doet ze wat ik zeg. Ze leert er van. U moet uw dochter goed laten begrijpen, mevrouw, dat ik de baas ben.” Mevrouw Verschoor was zelden scherp. Ze vond ’t niet prettig, om andere mensen te kwetsen, maar nu moést ze toch ingrijpen. „Juffrouw van Eisden, ik kan het niet met u eens zijn. Els en Kathe hebben onder mijn leiding uitstekend voor het pension gezorgd en het is altijd goed gegaan. Ik kan mij voorstellen, dat u sommige dingen anders doet en misschien ook beter, dan mijn dochter, maar u moet geen aanmerking meer maken. Laat haar haar eigen werk doen. En u bent ouder, daarom mag ik er op rekenen, dat u ook verstandiger zult zijn. Ik geef toe, dat Els véél te ver is gegaan en dat ze haar mond voorbij heeft gepraat, maar dat is ook niet zo’n wonder, want ze is nog erg jong voor de grote taak, die ze op zich heeft genomen.” Tini had overal naar haar zuster gezocht. Eindelijk vond ze Els op haar kamertje, en ze kon heel goed zien, dat ze gehuild had. „Wat heb je gehad?” vroeg Tini. „Iets met dat mens?” Els knikte, „’t Is alweer over. Je moet er tegen niemand ELS NEEMT DE LU LU in Lr 5ts van zeggen, Tini. Ik kom zo weer beneden en dan ga £ aan m’n werk.” ... „Blijf jij maar rustig zitten, hoor,” zei Tim meewarig. Ik zal dat nare mens wel gaan helpen.”. Els schudde haar hoofd. „Doe dat maar niet, Tim. Ik doe t zelf wel. Ga iru maar. ’k Moet nog even rustig zitten. Het eetzaaltje liep vol en mevrouw Verschoor moest het :esprek met de huishoudster afbreken. Zwijgend legden le twee vrouwen de laatste hand aan de lunch en toen ring juffrouw van Eisden de schoteltjes binnen brengen, iet was een vrolijke, opgeruimde stemming in het eetzaal;je. Er waren drie nieuwe gasten bij en juffrouw van Eislen glimlachte vriendelijk en deed, of er niets gebeurd vas. Niemand wist er iets van. . . Toen mevrouw zeker wist, dat de huishoudster het aleen af kon, ging ze naar boven. Maar op de trap .hield meneer Verschoor haar staande: „ga even mee,’ zei hij, „en vertel es, wat er gebeurd is.” # Mevrouw Verschoor kon niet eens precies navertellen, welke woorden er tussen haar dochter en de huishoudster gewisseld waren, maar vader Verschoor begreep alles. „Vrouw,” zei hij, „die huishoudster is ontactvol en als ze hier voor goed was, zou ik er zeker iets van zeggen. Nu moeten we maar zwijgen én het over onze kant laten gaan Maar iets anders: dat Els zo driftig is geworden, bewijst voor mij, dat ze oververmoeid is. Ze moet er uit en ze gaat er uit.” . _ Mevrouw Verschoor schrok er van. „Wat bedoel je. Moet ze het huis uit?” . „Neen. Je begrijpt me niet goed. Ze moet een weekje uit logeren of zo iets. Ik zal wel wat bedenken. Wacht es. ... yorige jaar zijn ze zo gezellig uit kamperen geweest. Misschien is dat nu ook mogelijk. En ik ga vanmiddag nog on de fiets naar de stad, om te zorgen voor een tweede ELS NEEMT DE LEIDING meisje. En als Kathe beter is, houden we die aan.” „Ja, maar als Els het hoort.. J9 „Hoor es vrouw, Els weet heel goed, hoe we al haar geloof me nu: als ZIJ niet zenuwachtig en oververmoeid was, zou ze kalm gebleven zijn. Het is voor hTar noodzakelijk, dat ze er een beetje uit gaat. Ga jij nu naar bovai en zeg het haar. Ze heeft niet tegen ie Spr4en want ik ben met van m’n plan af te brengen.” teo-en TnfK kwamyader Verschoor de huishoudster tegen. Juffrouw van Eisden verstrakte al bij voorbaat verwachtte minder vriendelijke opmerkingen. Ze had toch even een gevoel van opluchting, toen meneer Verschoor haar voorbij liep, zonder iets te zegge™ tJt\ het zocht hiJ het telefoonnummer van Wil HÏJ kr^f den notaris zelf aan de telefoon en toen hoorde hij Wils verwonderde stem: „Ja, meneer Verschoor? Met Wil.” es. Ik heb een plannetje. Els moet er nodig es uit. Vind je ook niet?” ë ** “,“7 Verschoor, héél nodig. Dat hebben Joop en ik ook al tegen elkaar gezegd.” „Zo? Hebben jullie al iets gemerkt?” „O ja, ze was zo opgewonden en vreemd.” „Precies, dat is ook mijn mening. Nu zijn jullie vorig jaar gaan kamperen met jouw tent. Ik weet, dat Els dol MooP kamPer®n- Zouden jullie nu wéér kunnen gaan? Maar dan moet het heel gauw zijn.” Wil dacht even na. „Als moeder ’t goed vindt. Ja, dan " Ti31 kunnen- En * hooP> dat Joop ook mag.j ïk zal dadelijk naar haar toegaan. Kan Els overmorgen i ”Z*weei het niet’ maar ze kan>” antwoordde meneer Verschoor. „Ze wordt eenvoudig weggestuurd. Vorie- 1LS NEEMT DE LEW1ND aar heb ik jullie gevraagd, om vooral geen gekke dingen % e doen. En nu verzoek ik je vriendelijk, om vooral veel ;ekke dingen te doen. Els moet weer leren lachen. Bel je ne straks weer op, kind?” „Binnen ’t uur, meneer Verschoor. Ik vind het een reuze >lan en het zou echt fijn zijn voor Els.” Juffrouw van Eisden had vanuit de keuken het grootste leel van het gesprek gehoord en ze maakte met zichzelf lit, dat die mensen alles maar heel makkelijk namen. Nu »u zij helemaal alléén voor de boel staan. Ze wist nog liet, dat meneer Verschoor vast van plan was, dadelijk roor een nieuwe hulp te zorgen. Vader Verschoor ging naar boven en daar trof hij vrouw >n dochter in een hevig debat. Els verzette zich met hand »n tand tegen het plan. Ze meende, dat er niets van de )0el terecht' zou komen, als zij er niet was. En toen ze laar vader binnen zag komen, nam ze zich voor, om het lem nu ook eens flink te zeggen dat ze niet gemist kon vorden. Maar meneer Verschoor liet haar niet aan het voord komen. , . „Juffrouw Verschoor,” zei hij. „Als directeur van het pension „de Zonnewijzer”, deel ik u twee dingen mede. U tiebt een week vacantie en die gaat overmorgen in. ü gaat sen week kamperen met juffrouw Wil Brinkman en waarschijnlijk zal mejuffrouw Joop Hondius ook van de partij zijn. Ten tweede: overmorgen is hier een tweede meisje en dat blijft, ook als u terug bent. U kunt zich dan na uw vacantie met de algemene leiding van de huishouding belasten, maar als ik u na overmorgen, tien uur, nog in dit huis zie, zet ik u er uit.” „Vilder, ik wil...” „Je wilt niks.” ^ ^^01* ik cIog • • ”je doét niks. Je hoeft niet meer te praten, want het nuo ixcjCjLVH UhJ LihiLULNljr ?eeft toch niets. De teerling is geworpen en ik wens ie Peel plezier in een tent.” Vader Verschoor duwde zijn vrouw met zachte drang de taiper uit en Els bleef alleen achter. Ze was lichtelijk ver3ijsterd, en ze vond het niet aardig van zichzelf, dat er ïen blij gevoel trilde in haar hart. Maar daar kon ze niets lan doen. HOOFDSTUK VIII EEN VERDWAALDE TENNISBAL Els ging handjes geven. Een voor een zei ze de gasten goedendag. De familie de Kooi en de familie van Amstel zou ze niet meer terug zien. De Landsma’s wilden nog langer blijven. Els had heel goed gemerkt, dat het Henri Landsma speet, toen ze vertelde, dat ze een week wegging. Hij scheen het jammer te vinden. En nu stond Els met haar koffertje en haar fiets bij de voordeur en ze nam afscheid van moeder en vader en Tini. „Heb je je beurs?” vroeg meneer Verschoor. Els knikte dankbaar. „Ja Vader, dank u nog wel. Maar ’t is heus te véél en ik zal er zeker van óverhouden.” „Niet nodig,” zei mevrouw Verschoor. „Je mag gerust platzak thuiskomen.” Tini keek met jaloerse blikken naar haar oudere zuster. Zij had ook wel mee gewild, maar mevrouw Verschoor had begrepen, dat ze Tini niet mee kon laten gaan. Het zou niet gezellig zijn voor de drie vriendinnen, om het jongere zusje mee te nemen. Meneer Verschoor had beloofd, dat er voor Tini iets anders bedacht zou worden, wanneer Els terug was. Hij had in zijn hoofd, om Tini, met haar moeder, een weekje naar een badplaats te laten gaan. Els wuifde, ze keek nog eenmaal om naar het pension „de Zonnewijzer”, en toen verdween ze achter de bomen. Helemaal gerust was ze er niet op, dat alles goed zou gaan, maar dat moest ze nu uit haar hoofd zetten. Het af- ELS NEEMT DE LEIDING scnem van jultrouw van Eisden was koel geweest en het nieuwe meisje, waar meneer Verschoor heel veel moeite voor had moeten doen, zou vanmorgen tegen tien uur arriveren. Als Els terugkwam, zou juffrouw van Eisden weggaan r? *i.n jZ°j we^ weer een beetje kunnen helpen. Dat had dokter Koremans ten minste gezegd. Ziezo, en nu niét meer aan het pension denken, maar genieten van de vrijheid. Ja, ze had het wel nodig. Dat merkte ze heel goed. Ze was in weken niet zo opgeruimd en tevreden geweest. Wil was juist bezig de tent aan haar fiets vast te sjorren„f.1? -^?P st°nd er bij te gichelen. Joop beweerde, dat ze Wil hielp, maar daar was niet veel van waar. „Kinderen, k heb zo’n zin,” zei Joop. „Ik moet jullie wat vertellen, k Heb van moeder geld meegekregen, om te tracteren en toen kwam ik vader tegen in de gang en die zei: hier is wat geld voor je, Joop! Nou, toen had ik dubbel.” „Heb je dat dan niet gezegd?” vroeg Els. „Jawel. Toen ik ’t had. ’k Heb eerst gezorgd, dat het veilig in m n beurs zat. We kunnen het er fijn van nemen, jongens. Ik ga me ziek drinken aan Perl. Daar ben ik dol op. En ik ga iedere middag taartjes eten. Jullie kriieen ook wat, hoor.” „Ik bezit ook wel enig aards slijk,” zei Wil. „Je hoeft ons met vrij te houden. Nou, die tent zit, tot hij er af zu^en maar gaan, hè? Heb je dekens bij je, Elsje?” „Ja, achterop m’n fiets. En die slaapzak heb ik ook weer meegenomen, net als ’t vorige jaar en m’n koffertje danst er boven op.” „Hoeveel jurken heb jij mee?” vroeg Joop. „Een aan en een in de koffer.” antwoordde Els tw= ELS NEEMT DE LEIDING wel genoeg voor één week. Desnoods moet ik één keer wassen. En ik heb ook nog twee paar sokjes bij me en een extra paar schoenen. Want als we soms een regendag hebben, loop ik niet graag met natte schoenen rond.” „Wil, schiet op,” zei Joop zenuwachtig. „Je prutst zolang! ’t Is, of we nooit weg komen.” „Kalm, Jopie, kalm. Alles komt in orde. Even goedendag zeggen.” Mevrouw Brinkman keek de meisjes na, toen ze wegreden. Ze maakte zich geen zorgen. Els en Wil waren verstandig genoeg. En die zouden wel kans zien, om Joop ook op het rechte pad te houden. Ze had gisteren nog een telefoongesprek gehad met mevrouw Hondius. Die vroeg, of mevrouw Brinkman haar dochter nog eens op het hart wilde drukken, dat er toch vooral goed op Joop gelet moest worden. „Wat een rare zomer, hè?” riep Joop. „Het regent tegenwoordig haast nooit.” „’t Is vandaag wel èrg warm,” antwoordde Wil, „maar straks krijgen we het fietspad door het bos. Daar heb je geen last van de warmte.” Het was ongeveer veertig kilometer rijden van Groenbergen naar het meisjeskamp Heidendaal. De weg voerde eerst over de straatweg en dan konden ze het laatste gedeelte door het bos fietsen. Ze reden stevig door en Joop was in een uitgelaten bui. Ze zat te dansen op haar fiets en rijpide op alles, wat de andere meisjes zeiden. Ze zong dwaze liedjes, die ze van het meisje in de keuken had geleerd en ze stak Els en Wil met haar vrolijkheid ook aan. Bij een bocht van de straatweg zagen ze een drietal woonwagens. Een stuk of vier zigeunerinnen gingen midden op de weg staan, zodat de meisjes er niet door konden en staken hun hand op. Joop was zo dom, om te rem- ELS NEEMT DE LEIDING men en af te stappen; toen lieten de zigeunerinnen de meisjes niet meer los. „Geef mij uw hand,” zei een van de zigeunerinnen. „Voor één kwartje ontsluier ik u de toekomst.” „Een dubbeltje,” riep Joop en dat voorstel werd na enig praten aangenomen. De zigeunerin trok een plechtig gezicht, ze nam Joops hand en tuurde op de lijnen. „U zult heel oud worden en lang leven,” zei ze. „Binnen een jaar zal een zwarte man uw weg kruisen. U zult met hem trouwen en uw huwelijk zal zeer gelukkig zijn. U zult zeven kinderen krijgen maar... wat zie ik daar? Ik zie onheil! Ik zie wolken... dreigende wolken ...” „Dat zal wel een platte band worden,” merkte Joopnuchter op. „Uw oudste zoon zal in de gevangenis komen, maar uw getuigenis zal hem redden.” De meisjes schaterden. „En dan moet je nog niet eens een zoon hebben,” riep Joop uit. „Ziet u nog meer?” „Ik zie nog iets... maar ik kan het niet onderscheiden. Als u een dubbeltje legt op de top van uw ringvinger, dan zal ik al mijn krachten inspannen.” „Doet u het maar niet,” antwoordde Joop welwillend. „U maakt u veel te moe voor mij. Maar ik wou nog één ding weten: die zwarte man, wat is dat voor een vent?” „Hij heeft een grote slagerswinkel in een grote stad,” antwoordde de zigeunerin, die dit blijkbaar het toppunt vond van rijkdom en weelde. Joop lachte luid. „Daar zal moeder blij mee zijn,” zei ze. „Een mésalliance in de familie Hondius. Joop met een slager! Jullie kunnen in je verdere leven gratis rookworst verwachten en een half pond vet spek per dag, kinderen !” Wil was niet te bewegen, om zich de hand te laten lezen. Ze gaf wel een dubbeltje, maar ze wilde met de ELS NEEMT BE LEIDING „toverkunsten” van de zigeunerin niets te maken hebben. Els vond het wel grappig en toen vertelde de zigeunerin: „Ik zie veel mensen om u heen.” „Komt uit,” zei Wil. „Dat zijn al die gasten.” _ # „Ik zie een donkere vrouw van ongeveer veertig jaar. Pas op voor die vrouw. Zij is een bedreiging voor uw geluk.” . „ „Geweldig,” gichelde Joop, „’t is natuurlijk juffrouw van Eisden.” „U zult trouwen, als u een-en-twintig jaar bent, maar uw huwelijk zal niet gelukkig zijn. Uw man zal^ u verlaten en u zult nooit meer iets van hem horen!” „Echt zielig voor je, Els,” zei Joop. „Dan kom je maar bij den slager en mij inwonen.” De zigeunerin deed wanhopige pogingen, om nóg een dubbeltje uit Els’ beurs te kloppen, maar de meisjes hadden er genoeg van en reden door. „Zeg,” zei Joop, „ik heb wel es gehoord, dat een zigeunerin een enkele keer een juiste voorspelling deed. Het schijnt wel es te gebeuren.” „Allicht,” antwoordde Wil, „als je honderd mensen steeds ongeveer hetzelfde voorspelt, dan zal het bij een of twee van die mensen wel uitkomen. Maar eh... ben je bijgelovig? Zit je werkelijk in angst, dat ’t een slager zal worden?” Joop gichelde. „Ik zal voortaan m’n hart voor alle slagers sluiten! Dan kom ik het gevaar misschien nog wel te boven.”1 Bij de wegkruising, waar het fietspad door het bos begon, stond een klein theehuis. De meisjes hadden dorst en Joop bestelde perl. Terwijl ze rustig in een paar rieten leunstoelen naar de passérende fietsers zaten te kijken, kwam er plotseling een fluitende slagersjongen voorbij. Toen hij de meisjes zag zitten, knipoogde hij tegen Joop Els neemt de leiding 9 ELS NEEMT DE LEIDING en wuifde nog een paar maal vriendelijk met zijn hand. ®*®r,Je aanstaande,” zei Wil. „Daar is-ie. Hij heeft rood haar.” „Dan kan het niet,” antwoordde Joop. „Da’s een hele opluchting. Want mijn slager moet beslist een zwarte man zijn.” Joop stond op, om de consumpties af te rekenen, want ze was zo erg rijk, zei ze, en ’t moest toch op. Om kwart over een bereikten ze het kampeerterrein van de meisjes-kampeervereniging, Heidendaal. Joop telde dadelijk de tenten. Er stonden er zeventien; grotere en kleinere. „Eerst dikke Hein goeiendag zeggen,” zei Joop. „Die zal blij zijn, als hij ons weer ziet.” De begroeting met den tamelijk corpulenten heer Hein van Leusden was warm en hartelijk. Er stond een cantine op het kampeerterrein en daar-achter was meneer van Leusden’s woning. Hij woonde er met zijn vrouw en twee honden. In de cantine konden de kampeersters wat drinken en ze konden er ook een eenvoudige maaltijd gebruiken, als ze het van te voren aankondigden. Daar zorgde dikke Hein’s vrouw voor. De baas van het kampeerterrein regelde alles en hg had nóg een taak: hij moest zorgen voor de veiligheid. Daarvoor had hij dan ook de honden, die ’s nachts los liepen over het terrein en die een oogje hielden op mogelijke indringers. Want een tent is nu eenmaal geen solide woning en het is voor een dief heel makkelijk, om de slapers te bestelen. Wil bracht haar fiets in het ruime fietsenhok, achter de cantine en maakte de tent los. Achter op het kampeerterrein, in een hoekje, bij een groep berken, wilden de meisjes de tent opzetten. Maar meneer Hein had het in de gaten en riep: „Nee, meisjes, niet onder de bomen! ELS NEEMT DE LEIDING Als het gaat regenen, zitten jullie voortdurend in de drup.” „Gelijk heeft-ie,” zei Wil. „We zullen wat verder gaan.” Joop wilde natuurlijk ook helpen met het opzetten van de tent, maar Wil was daar helemaal niet zo erg op gesteld. Joop had een bepaalde handigheid om steeds aan het verkéérde touw te trekken. Wil daarentegen had er slag van en Els hielp haar een beetje. Een uurtje later stond de tent, de slaapzakken werden met stroo gevuld en de koffertjes kregen een plaats. Nu was er ook niet veel plaats meer over, want Wils tent was geschikt voor twéé personen. Maar ze hadden het vorige jaar al geleerd, om er met z’n drieën in te wonen. „En nou een boterham in de cantine. Ik val om van de honger,” zei Joop. Ze aten dikke boterhammen met ham en spiegeleieren. De meisjes hadden af gesproken, dat ze het middageten steeds in de cantine zouden gebruiken. Ze hadden geen kookapparaten bij zich, behalve een klein spiritusstel en een keteltje, om wat thee te kunnen zetten. Maar ze wilden deze week nu eens helemaal vrij zijn en als een kampeerster wil koken, moet ze daar toch altijd een paar uur voor nemen. Na het eten gingen ze eerst wat bij de tent, in de hei, liggen en om vier uur stapten ze op, voor een wandelingetje door het bos. Niet ver van het kampeerterrein was een klein dorp en toen de meisjes het bos uitkwamen, zagen ze een paar grote villa’s. Ze hoorden vrolijke stemmen, maar ze zagen niet, waar die vandaan kwamen. En toen riep Joop plotseling: „au!” Met een pijnlijk gezicht wreef ze haar linkerschouder en Wil raapte de witte tennisbal op, die Joop juist had geraakt. Door het struikgewas naderde een jongeman met een 9 * ELS NEEMT DE LEIDING wit shirt en een witte tennispantalon aan en toen hij zag, dat Joop haar schouder wreef, putte hij zich uit in excuses. „O, neemt u me alstublieft niet kwalijk! Ik wilde de bal een harde tik geven, maar hij vloog juist over ’t hek heen. Het spijt me ontzettend. Hebt u zich erg bezeerd?” „Gaat nog al,” zei Joop. -,,U kunt hard slaan. Ik had nog helemaal niet gezien, dat hier een tennis-baan in de buurt was.” „Ja, de baan van onze club is hier vlak achter. Pardon, mag ik me eerst even voorstellen? Mijn naam is Van Doorn.” „O,” zei Joop, „dan bent u een zoon van den burgemeester. ’k Heb m’n vader al dikwijls over burgemeester van Doorn horen praten. Ik ben Joop Hondius. Mijn vader is burgemeester van Groenbergen.” Els en Wil noemden ook hun namen en de meisjes vertelden, dat ze hier in de buurt een weekje kampeerden. „Mag ik u misschien een glas limonade aanbieden?” vroeg de jongeman van Doorn. „Dat slaan we niet af, hè?” zei Joop. Van Doorn ging het drietal voor, over een smal paadje naar de achteringang van het tennisveld. Daar zat nog een jongen en twee meisjes en de nieuwelingen werden nieuwsgierig aangekeken. „Dit is m’n zuster, Miep,” zei Van Doom. „Hg heet Mieltje Heimans en dat is Conny de Geer; zeggen jullie nu zelf je namen maar, want dat kan ik niet allemaal onthouden. Mensen, ik heb die bal precies tegen Joop Hondius’ schouder geslagen. Als kleine pleister op de wonde, een glas limonade. Toe, schenk jij es in, Miep.” „’k Zal wel helpen,” zei Wil bereidwillig. Mieltje Heimans en Miep informeerden druk, waar de meisjes vandaan kwamen en weldra was het ijs gebroken. Ze spraken over de tennisclub, over school en over het ELS NEEMT DE LEIDING kamperen en toen zei Conny eindelijk met een zucht: ,/k Geloof, dat er vanmiddag niets meer van tennissen komt.” „Ja, kind, dadelijk,” antwoordde Miep. „We kunnen vanavond óók nog spelen!” „Ja, dat denk je maar. Vanavond zal het wel weer erg druk zijn.” Conny keek tamelijk nijdig naar de drie meisjes uit Groenbergen. Ze scheen dit onverwachte bezoek helemaal niet prettig te vinden. „Vanavond zal het niet zo druk zijn,” antwoordde Mieltje Heimans. „Neen, dan morgenavond!” „Wat is er morgenavond?” vroeg Joop, met haar gewone onbescheidenheid. Meteen zag ze dat Conny hevig knipoogde tegen Mieltje en haar hoofd schudde. Maar Mieltje deed, of hij het niet zag en antwoordde: „Morgenavond hebben we dansavond op de tennisbaan. Als ’t goed weer is tenminste. We gaan alles versieren met lampions en ieder moet in een raar costuum komen.” „Dus een soort gecostumeerd bal?” vroeg Els. „Nou,” zei Wim van Doorn, „zó kan je ’t niet noemen, ’t Is maar een fuifje onder ons. Er komen zowat dertig lui. We hadden het liever op Zaterdagavond willen doen, maar dat valt op 4 Augustus en dan zijn er al een heleboel lui weg, op reis. Daarom hebben we ’t op morgenavond gesteld. Zeg... kunnen jullie ook niet komen?” „Neen, dat kan niet, Wim,” zei Conny de Geer, „’t zal toch al zo vreselijk vol zijn. Als je er nu nog meer mensen bij gaat halen...” Joop kreeg een kleur: „En wie zegt jou, dat we willen komen?” „Jullie gingen ook wel direct mee, om een glas limonade te drinken,” antwoordde Conny koel. Joop had een scherp antwoord op de lippen, maar Wim van Doom was haar voor. Hij redde de situatie, door mal ELS neemt de leiding te . gaan doen. Hij maakte een zwierige buiging voor de drie meisjes en zei: „Zeer geachte dames, mijn vriend Heimans en ik zullen het op hoge prijs stellen, als je morgenavond van de partij wilt zijn. En als jullie „neen” zeggen, zijn we ontroostbaar en zitten we de hele avond in een hoek te wenen. Doe het dus. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Wat jij, Miep?” „Ja,” antwoordde van Doorn’s zusje. „Jullie moeten in ieder geval komen, ’t Zal echt gezellig zijn.” „Nou, adieu,” zei Conny de Geer. Ze stond op, knikte de anderen kort toe en verdween. „Eh bien bonjour, madame la Marquise,” neuriede Wim van Doorn zacht. „Auf wiedersehen, Frau Doctor,” zong Mieltje Heimans zacht. En toen lachten de jongens zo hard, dat Conny het moést horen en nog eenmaal nijdig omkeek. „Wat heeft diè?” vroeg Joop verbaasd. „O, het land,” antwoordde Wim kalmpjes, ,/t Is hard voor Mieltje, want die is nogal erg op ’r gesteld.” „Helemaal niet erg,” protesteerde Mieltje. „Er zijn heus wel aardiger meisjes in onze club. Och neen, Conny is een erg verwend kind en je moet altijd precies doen, wat zij wil, anders is ’t niet goed. En omdat ze jullie niet kent, heeft ze net zo lief, dat jullie wegblijven.” „Nou, laten we dan wegblijven,” antwoordde Wil kalmpjes. „Hou nou toch op,” zei Wim van Doorn. „Moeten we nu op onze knieën gaan liggen, met m’n schone broek in het stof, om jullie te sméken of je komen wilt? Ieder lid heeft het recht, om bij een fuif introducé’s te vragen. Jullie zijn onze introducé’s en als jullie niét komen, trekken we jullie uit je tent.” „Allemaal goed en wel,” zei Els, „maar wij hebben ELS NEEMT DE LEIDING geen costuums. We hebben niets bij ons.” „Ja, da’s lastig,” peinsde Joop, die er verbazend veel zin in had. „’k Heb een idee,” zei Mieltje, „jullie verkleden je als Indianen en dan kom je met je tent. Dan nog een vredespijp en een tomahawk en dan ben je klaar. Je stookt hier, midden op de tennisbaan, een vuurtje.” „Da’s onzin,” zei Wim van Doorn. „Kunnen jullie niets verzinnen? Kom anders morgenochtend bij ons. Misschien heeft moeder nog iets, waar je wat van maken kunt.” „We zullen vanavond wel es suffen,” zei Joop. „En we zullen wel iets bedenken. Mooi zal ’t niet zijn, maar dat komt er niet op aan. Ik vind het keiig.” „Maar kindje,” imiteerde Els mevrouw Hondius. „Wil je zulke woorden alsjeblieft niet zeggen?” „Loop rond,” antwoordde Joop. „We gaan es praten met dikken Hein. En als ik helemaal niets bedenken kan, kom ik vermomd als hond. Dan moet ik me morgen maar oefenen in ’t kwispelen.” „Lik je mij dan niet?” vroeg Mieltje. „’k Heb 't land aan likkende honden.” „Hoe laat morgenavond?” vroeg Wil. „We beginnen zo omstreeks half negen,” zei Wim. „Zeg, géén maskers hoor! ’t Is geen bal-masqué! Je trekt maar wat geks aan en dan is ’t wel goed. En ’t hoeft helemaal niet mooi te zijn, als ’t maar origineel is.” „Ik heb zin, om me te vermommen, als voddenraapster van Parijs,” zei Joop. „Dan heb je alleen maar vodden nodig.” Joop begon weer gek te doen, vond Wil. Ze werd erg uitgelaten en ze ging vreemde dingen zeggen. Daarom gaf Wil het sein voor vertrek en ze stond op. Wim deed de meisjes uitgeleide: „Dus denk er om: morgenavond half negen. Niet later! ELS NEEMT DE LEIDING We rekenen er op, hoor! En als je niets leuks kunt krijgen, om aan te trekken, dan komen jullie morgenochtend maar bij ons. Miep zal je wel helpen.” De meisjes beloofden, dat ze er zouden zijn en ze wandelden terug naar het kamp. „Een blauwe plek op m’n schouder en m’n neus in de boter,” zei Joop. „’k Ga morgenavond reuze keet schoppen. Dat kan ik nou es fijn doen, want vader en moeder zijn veertig kilometêr ver.” „Maak het maar niet tè gek,” vermaande Wil, „want dan horen je ouders het toch.” „Onzin, dat horen ze niet. Vader spreekt burgemeester van Doom maar zelden. Alleen bij feestelijke gelegenheden. Ze schrijven elkaar nog wel es, maar altijd over gemeente-zaken. Nee jongens, morgenavond ga ik de bloemetjes buiten zetten. Ze zullen Joop leren kennen.” Wil keek haar vriendin bezorgd aan: „’k Geloof, dat ik thuis blijf, als je dat van plan bent, Jopie.” „Dan zal je heel wat missen! O, kind, we zullen ons ziek lachen. Weet je wat? Ik ga als politieagent en dan arresteer ik die Conny.” „Suf kind,” antwoordde Els. „Een naarling,” zei Joop, „’k zal ’r morgenavond wel es op ’r nummer zetten. Maar die andere drie zijn aardige lui.” Na het eten bleven ze wat in de cantine plakken en ze bespraken het moeilijke geval met dikken Hein en z’n vrouw. Die twee hadden al gehoord van het feest op de tennisbaan en de heer van Leusden zei: „Dus nu moeten jullie costuums hebben? Da’s nog niet makkelijk, om die maar zo uit de grond te stampen. Weet jij wat, vrouw?” „Neen,” zei Heins vrouw, „dat zou ’k maar zo niet weten. Wacht es... misschien weet ik toch iets. Miene! Miene, kom es hier!” VLS NEEMT UE LELUUx\j Miene stak haar hoofd om de deur van de keuken, /je leed in de cantine het ruwe werk en ze kookte met de irrouw van Hein samen. Miene was een Zeeuwse van het ïiland Walcheren en toen ze, op haar zestiende jaar, bij Ie familie van Leusden in dienst kwam, droeg ze nog de Zeeuwse kleding. Die had ze pas een jaar geleden afgelegd, omdat ze steeds „burgers” om zich heen zag — zoals zij het noemde — en omdat ze niet zo wilde afsteken. • „Miene, heb jij in je kast nog een Zeeuws costuum?” „Jewel. Dat-eb ik nog wel.” „Hè, Miene,” zei Joop, „wil je me dat dan voor een avond lenen? Ik zal er reuze netjes op zijn. ’r Komt niets aan, hoor.” Miene vond het best en ze zei, dat Joop dan maar dadelijk moest meegaan om te passen. Dat liet Joop zich geen tweemaal zeggen. .. ■ „ Els en Wil keken elkaar beteuterd aan. „Die is klaar, z§i Wil. „En daar zitten wij naast. Wat moeten wij nou? „Ik geloof, dat ik als zigeunerin ga,” zei Els. „Morgenochtend op de fiets naar de stad, om ringen te kopen voor m’n oren en bruine schmink en een bonte doek. Tja... en dan moet ik eigenlijk een gekleurde lap kopen voor een rok. Nee, dat lukt wel, ik zie ’t al voor me. En t mag slordig zijn. Dat is heerlijk.” „Ja, ’t zal wel lukken en als ’t Zeeuwse costuum Joop past, kan ze je mooi helpen,” antwoordde WiL „Maar k heb er geen idee van, wat ik moet aantrekken. „Je kunt als gymnaste gaan,” zei juffrouw van Leusden. „’k Heb nog wel een blauwe plooirok en een witte blouse. Maar ’r is niet veel an, hè?” „Neen, niet erg origineel,” antwoordde Wil. „Ik weet werkelijk niets. Toe, helpen jullie me nou es.” ’t Was niet makkelijk, om een goed plan voor Wil te ELS NEEMT DE LEIDING oeaenKen. joop kwam binnen in Miene’s Zeeuwse costuum en ze straalde. Het lijf zat een beetje krap, maar de kap stond haar bijzonder aardig. „Zie k r niet allerliefst uit?” vroeg Joop coquet. „Ze zullen morgenavond allemaal wèg van me zijn!” En toen dacht ze ineens aan haar vriendinnen. „Ja, nu ben ik klaar, maar wat trekken jullie aan?” „Ik ga als zigeunerin,” antwoordde Els. „Morgenochtend vroeg naar de stad, om van alles te kopen.” „De draag bij in de kosten,” antwoordde Joop gul, „want nu kom ik er goedkoop af. En wat doe jij, Wil?” Wil haalde haar schouders op. „’k Weet ’t niet. Ik kan niets origineels bedenken. Ik schijn suf te worden.” „Ga naar mevrouw van Doorn,” zei Joop, die het land had aan peinzen. „Die Wim heeft het gezegd.” „Zou ik dat doen?” aarzelde Wil. „Natuurlijk,” zei Els, „we gaan met ons drieën. Morgenochtend, zo vroeg mogelijk. En daarna fiets ik gauw even naar de stad, om de boel te kopen voor mijn zigeunerin.” „En nu... naar bed,” zei Joop. Het was passen en meten. De meisjes wisten al van het vorige jaar dat alle ledematen precies op hun plaats moestee blijven, omdat er anders vergissingen plaats hadden. Wie zn linkervoet vijf centimeter te veel naar links legde, hinderde haar buurvrouw. Gewoonlijk werd er nog wel een kwartiertje gewandeld en gestoeid, voor ze gingen slapen, maar ditmaal dacht niemand daaraan. „Ik vind, dat onze kampeerderij best begint,” zei Els. „Wat een good luck, dat we meteen by vreemde mensen op een fuif zijn geïnviteerd.” Els lag nog even wakker. Ze hoorde Heintje de ronde doen, langs de tenten met de honden en toen sliep ze in. De volgende ochtend stonden ze al vóór half tien od de ÏXS NEEMT UE LElJJlfUx stoep van het burgemeestershuis. Wim en Miep naaiden ae neisjes binnen en stelden ze voor aan hun moeder. Toeh vertelde Wil, dat ze met haar handen in het haar zat, en lat ze ’t niet wist. Ze kon in zo korte tijd onmogelijk een lardig costuumpje in elkaar flansen. . „Ik heb wat voor je,” zei Miep, „als je ’t niet vervelend rindt, dat ik het pakje vorig jaar gedragen heb, op de fuif van de tennisclub, ’t Is zo’n cowboy-pak of eigenlijk jen cowgirl-pak. Een leren rok met franje van onderen en jen khakiblouse, een leren gordel en een lasso en dan is er jen hoed bij, met een brede rand. Ga maar mee naar boven, ian kan je ’t meteen zien.” „Wat trek jij aan?” vroeg Wil, toen ze boven waren. „Zeg ik niet,” antwoordde Miep. „Dat zie je vanavond wel.” , , Het costuumpje paste vrij goed, maar er moesten nog een paar kleinigheden aan veranderd worden. Wil reed er, dolgelukkig, mee terug naar de cantine en Joop ging met Els mee naar de stad. Ze kochten twee bonte doeken, een aardige, frisse streep voor een rok, schmink, oorringen, een aller-afschuwelijkste halsketting en een paar armbanden, waar nagemaakte geldstukken aan rinkelden. . Toen zat Els verder de gehele dag in de cantine te pikken en te zwoegen, om haar vermomming op tijd gereed te hebben. De vrouw van dikke Hein hielp wat ze kon en om zes uur was het costuumpje klaar en Els doodmoe. „Dat gaat vanavond wel over, als je je ziek lacht om mjj,” zei Joop. „Ik ga ’r een knalfuif van maken.” HOOFDSTUK IX uuul UF DE SPUITWATERFLES Dadelijk na het eten gingen de meisjes zich kleden. Ze behoefden dat gelukkig niet in de tent te doen, waar ze geen spiegel hadden en waar ze nauwelijks rechtop konden staan. Ze mochten in de slaapkamer van juffrouw van Leusden hun gang gaan en hielpen elkaar. Joop was het eerst gereed. Ze had een wijde, zwarte rok aan, die tot op de voet viel. Het nauw-sluitende lijfje was aardig geborduurd en het enige wat ze miste, was een snoer echte bloedkoralen. Nu droeg ze maar de ketting van rode, houten kralen, die ze van Els had geleend. „Kinderen, geef me nu es goede raad,” zei Joop, „Miene heeft me er klompen by gegeven, ’t Is natuurlijk het aardigste met klompen. Wat vinden jullie?” „Natuurlijk met klompen,” antwoordde Wil, „een Zeeuwse boerin loopt toch niet op schoenen?” . dacht,” begon Els, maar Wil gaf haar een knipoogje. Toen zweeg Els, maar ze herinnerde zich heel goed, dat ze een paar jaar geleden in Middelburg tientallen Zeeuwse boerinnen had gezien op gewone schoenen. „Ja, dan maar klompen,” zei Joop, „maar ik neem m’n schoenen in een papiertje mee, want ik geloof, dat je niet erg prettig dansen zult op klompen.” Wil had de rok en de khakiblouse al aan. Er werden een paar reepjes papier in de rand van de hoed gelegd, omdat die iets te groot was. Wils sportschoenen stonden er hele- ELS NEEMT DE LEIDING maal niet gek bij. Het waren lage, bruine schoenen met franje-kleppen. Nu de lasso en de gordel nog om en ze was klaar. __ .... „ Els gebruikte een nieuw doosje veiligheidsspelden. Ze trok het zigeunercostuum aan, maar ze merkte dadelijk, dat het nog tè netjes zat. Want bij een echte zigeunerin hangt alles scheef. De rok viel tot op haar voeten, en het jak viel weer over de rok. Maar het leek nog niet veel. Pas de halsdoek maakte het aardig. De armbanden rinkelden al aan haar polsen en nu moest ze zich gaan schminken. Helaas wist Els niet, dat er, als je je goed wilt schminken, eerst een laagje vet op de huid gelegd moet worden en ze werd wanhopig, toen ze merkte, dat het schmink niet hield. Ze haalde de vrouw van dikke Hein er bij en die wist er ook niets op. Toen kwam Wil op het idee, om een tubetje crème uit de tent te halen en eerst de huid vet te maken. Nu ging het prachtig. De schmink hield en toen Els klaar was, zag ze er prachtig-bruin uit. Het kostte haar moeite genoeg, om alle schmink van haar handen te krijgen. Eigenlijk had ze haar handen óók moeten schminken, maar daar voelde ze niet veel voor. Dat vond ze tè onsmakelijk. Nu nog de ringen aan de oren. Er zaten kettinkjes met sluitingen aan de ringen en Joop draaide die sluiting zó stevig aan, dat Els stond te stampvoeten van pijn. Wil schoot te hulp, en maakte de sluiting iets losser. Els bracht haar haren flink in de war, ze sloeg de doek om haar hoofd en ze was tevreden over het resultaat. „We zijn drie prachtige mallen,” zei Joop. „Zeg... daar hebben we helemaal niet aan gedacht... hoe moeten we ’r komen? We kunnen toch zo niet over straat gaan?” „Neen, daar heb je gelijk in,” antwoordde Wil, „we moeten een taxi hebben.” Dikke Hein en zijn vrouw waren verrukt over het drie- ELS NEEMT DE LEIDING tal. De baas van de cantine ging dadelijk opbellen naar de garage, in de buurt van het kampeerterrein. De garagehouder had twee wagens, maar geen van die wagens was thuis. Ze waren allemaal verhuurd aan mensen, die naar de fuif op de tennisbaan gingen. „Jongens,” zei Els, „we slaan onze regenjassen om en we wandelen door het bos. Dan zullen we wel niemand tegenkomen, denk ik.” Het was de beste oplossing en ze moesten dadelijk gaan, want ze hoorden in de radio al persberichten en de klok had dus acht uur geslagen. De andere meisjes op het kampeerterrein hadden veel plezier in de drie vriendinnen en ze liepen hen na tot de uitgang van het terrein. Maar daarna lieten ze hen gelukkig met rust. Ze konden nu dadelijk het bos ingaan en hier waren ze veilig. Dat dachten ze tenminste. Want na een minuut of tien kwamen ze vijf opgeschoten jongens tegen, die met stokken door het bos slenterden. „O, kaik es effe,” riep er een, „drei malle!” De meisjes versnelden hun pas en liepen met strakke gezichten langs de opgeschoten jongens. Maar die vonden deze ontmoeting een buitenkansje en ze begonnen de meisjes te volgen. „Die ene is uit een woonwagen,” riep een van de jongens. „Maar ’t is geen echte, ’t Zijn drie malle. En die boerin is ook niet echt.” „Jewel, die is wel echt,” zei een ander. „Kaik maar, ze heb klompe an ’r bene.” „En die derde... da’s een Amerikaanse koboi. Meisie, rang ons es met je touwtje, as je ken! Héé... toe gooi es -en keertje! Ze doet ’t niet! Ze benne boos! Ze verstaan geen Hollands!” „Hard lopen,” fluisterde Joop. Els en Wil begonnen dade- ELS NEEMT DE LEIDING lijk te draven, maar Joop kon hen op haar klompen niet bijhouden. Ze had ook geen tijd, om snel haar schoenen aan te trekken, want de jongens volgden hen. Daarom trok ze haar klompen uit en liep, op haar kousevoeten, over de dennenaaiden. De drie meisjes moesten nog heel wat horen, maar na een paar minuten schenen de achtervolgers er genoeg van te krijgen en ze bleven staan. „Hè, verdraaid,” zei Els, „vervelende jongens. Zie ’k ’r nou nog netjes uit? Ik bedoel, zie ik er nou nog slordig uit?” „Als een dot,” lachte Joop. „Je bent werkelijk prachtig.” Toen ze vlakbij de rand van het bos aankwamen, begon het al te schemeren. Plotseling wees Els op een griezelig, zwart kereltje, dat van achter een boom naar de meisjes stond te loeren. „Hè, wat een nare vent,” zei Joop en haar hart begon te kloppen. „Wat is dat voor een engerd? Laten we maar gauw doorlopen.” Langzaam kwam het zwarte mannetje op hen toe. Plotseling riep hij luid: „Hallo ... gaan jullie een wandelingetje met me maken?” „Vlug,” zei Wil, „doorlopen en geen antwoord geven.” Met haastige stappen kwam het zwarte kereltje naar de meisjes toe en toen pas zagen ze, dat het Charley Chaplin moest verbeelden. Joop herkende hem het eerst. „O, ’t is Wim,” riep ze, „hè jo,... je maakt ons aan ’t schrikken.” „Was ook m’n bedoeling,” antwoordde Wim. „Hoe zie ik er uit?” „Netjes hoor,” zei Els. „En wat zeg je van ons?” Charley bleef voor de drie meisjes staan en nam ze een voor een eens goed op. „Keurig,” zei hij toen. „Jullie hebben eer van je werk. Ik vind het knap, dat jullie ’r in die ELS NEEMT DE LEIDING korte tojd nog zoveel van gemaakt hebben. 0 zeg... we hebben ons net gek gelachen. Conny de Geer is er al. Ze speelt voor Mariene Dietrich. Ze heeft een zwart-fluwelen costuum aan, met een lange sleep en een theeroos op ’r blousje. En een hoed van een meter. En ze kijkt reuze smachtend en ze denkt, dat ze met ’r rare toet werkelijk op Marleentje lijkt. Jullie moeten ook vreselijk ernstig doen en zeggen, dat ze geknipt is voor Hollywood. Ja, ik weet, dat ze daar over dénkt. Kom mee, ’t ziet er leuk uit bii ons.” J De meisjes volgden Charley en zo kwamen ze, door de achteringang, op de tennisbaan. Er waren ijzerdraden gespannen en daar hingen wel zestig lampions aan. Grote en kleine, in allerlei kleuren. Ze wiegden zacht in het avondwindje. Er was een piano op de tennisbaan gesleept en bij het clubhuis stond een gramofoon met versterker. „Ik speel piano,” zei Wim van Doorn, „en Mieltje speelt banjo. We zijn samen reuze goed in jazz. En als wij willen dansen, zorgt Dik van Laar voor de gramofoon. We zullen het keiig hebben. Nu ga ik jullie eerst voorstellen.” Plotseling flitste er een schijnwerper aan en de meisjes stonden te knipperen in het felle licht „Dames en heren,” riep Wim van Doom, „sta mij toe u voor te stellen, een zigeunerin, genaamd Els Verschoor. En lier hebben we een Zeeuwse boerin, die Jopie heet. Haar ichternaam ben ik vergeten... o neen... ze heet Hondius. En dit is Wil Brinkman, de vrijgevochten dochter van een lotaris, die jaren lang in Texas de koeien heeft gehoed. Vlissen er nog veel?” „’k Geloof, dat we zowat compleet zijn,” zei Mieltje Heinans. Hij danste als een kakkerlak over de tennisbaan en :ag er alleraardigst uit in zijn clownpakje. Hij had een )anjo onder zijn arm. Nu herkenden ze Miep ook, die zich vermomd had als Ze mikte nauwkeurig op de breedgerande, zwart-fluwelen hoed . . . (Blz. 151) ELS NEEMT DE LEIDING •* Pierrette. Maar ’t meest benieuwd waren ze toch naar Mariene Dietrich. Conny zat in een typische Marlene-houding op een leunstoel voor het clubhuis. Ze rookte Jbn sigaret uit een pijpje van dertig centimeter lengte. Als ze haar hoofd hoog ophief, kon ze met één oog onder de brede hoedrand door kijken. En ze scheen wel succes te hebben, want ze werd omstuwd door vorsten en zeerovers, schoorsteenvegers en luitenants. De jongens schenen het costuum wel mooi te vinden, maar de meisjes lachten er om. „’t Is om je gek te lachen,” zei Mieltje tegen Joop, „ze kan haast niet lopen, vanwege haar sleep. Die zal ze met een touwtje moeten opbinden, als ze dansen wil. We moeten ’r es flink plagen, Jopie.” „Muziek!” riep Wim van Doom en Dik van Laar zette de eerste plaat op. Het was de bekende Limehouse-blues, gespeeld door Duke Ellington en zijn band. Mieltje maakte een spottende buiging voor het Zeeuwse boerinnetje en even later stond Joop op Mieltje’s tenen. „’t Is erg leuk, om met jou te dansen,” zei Mieltje, „maar je klompen zijn hard. Au... je staat wéér op m’n benen!” „Ja,” antwoordde Joop, „daar was ik al bang voor. ’k Zal m’n schoenen aan gaan doen.” Toen de plaat afgelopen was, werd er geklapt en Dik van Laar zette de andere kant op. Els danste met Wim van Doom. Wim had het ook niet makkelijk, want de lange punten van zijn Ghaplinschoenen zaten hem lelijk in de weg. „Conny danst niet,” grinnikte Wim. „’t Zal ook niet zo makkelijk zijn, met ’r sleep.” Maar juist op dat ogenblik zag Els, hoe een van de zeerovers, dien ze nog niet kende, een buiging maakte voor Els neemt de leiding 10 ELS NEEMT DE LEIDING de beroemde filmster. Mariene stond op, ze danste met den zeerover en veegde het tennisveld aan. „Ha, die baanveger!” riep Wim. Conny zond hem een nijdige blik toe en Els deed haar best, om niet te hard te lachen. Conny had nog geen woord tegen de drie meisjes gesproken en Els merkte wel, dat ze het bezoek van die drie vreemde snoeshanen helemaal niet op prjjs stelde. „Kom Mieltje,” zei Wim, „nu wij een solo!” De twee jongens speelden een snelle foxtrot en het klonk werkelijk aardig. Mieltje speelde lang niet slecht op zijn banjo. Joop, die door niemand gevraagd was, dwaalde rond over het tennisveld. „’t Is wel leuk,” zei ze, „maar de stemming zit er nog niet in. We moeten es een beetje gek gaan doen. Doe je mee, Els?” „Wat moet ik dan doen?” vroeg Els, die het liever niet al te gek wilde maken. „Jij, als zigeunerin, moet het goede voorbeeld geven. Ga Mariene Dietrich de hand lezen.” Els voelde er eerst niet veel voor, maar Wim en Mieltje drongen zo aan, dat ze eindelijk toegaf. „Je moet zeggen,” drong Wim aan: „Schone Mariene, mag ik u de toekomst voorspellen? En dan gaan we er allemaal omheen staan, en dan voorspel je haar elf kinderen en een tweeling. Als je zigeunerin bent, moet je ook wat doèn.” Els gaf toe. Mariene Dietrich zat weer in haar leunstoel en Els maakte een diepe buiging voor haar en zei: „Schone Mariene, mag ik uw hand, om uit de lijnen uw toekomst te voorspellen?” Conny keek niet erg vriendelijk, maar de anderen, die er om heen kwamen staan, riepen: „Vooruit! Geef je hand, Marleentje! Toe, Conny!” „Elf kinderen, hoor Els!” fluisterde Joop. ELS NEEMT DE LEIDING Conny gaf haar hand en Els begon: „ik zie... ik zie grote successen voor u in het verschiet. U zult nog een-entwintig films maken, met steeds groter succes. De wereld zal verbaasd staan! Honderdduizend mannen zullen aan uw voeten liggen...” „Wat een gedrang zal dat worden,” riep Joop. „... en daarna zult u trouwen,” ging Els voort, „met een bakkersknecht, die u elke dag de verse kadetjes brengt. U zult elf kinderen krijgen en een gezonde drieling zal u opnieuw wereldberoemd maken. U zult...” „Ja, nou weet ik ’t wel,” bitste Conny en ze trok haar hand terug. „Neen! Neen!” riepen ze allemaal. „We moeten nog meer weten! Geef je hand, Conny! O, Mariene durft niet! Mariene is bang.” Maar Conny vertikte het en Dik van Laar zette, om de situatie te redden, maar gauw een nieuwe plaat op. Toen vroeg hij Conny ten dans. „Dat mormel is verschrikkelijk onbeschoft,” kweelde Conny. „’k Vond het dadelijk al zo vervelend, dat ze er die drie meisjes bij vroegen, ’t Is helemaal niet gezellig en ik blijf veel liever onder ons.” Joop had zich vast voorgenomen, om er een keet van te maken. Ze trok haar schoenen weer uit en haar klompen aan en ze danste in haar eentje een tap-dance. Toen Mariene voorbijkwam, sprong ze pardoes op haar sleep, zodat de beroemde filmster met een ruk stilstond. Dik van Laar verloor zijn evenwicht en viel bijna. Toen wankelde Mariene en plotseling zat ze plat op de grond. Een homerisch gelach ging op en alle Pierrettes en sprookjesprinsessen, die Mariene in de grond van hun hart niet uit konden staan, stonden in een kring om haar heen en schaterden van het lachen. Maar Mariene was dadelijk overeind en terwijl haar 10 * ELS NEEMT DE LEIDING ogen vonken schoten, ging ze voor Joop staan: „dat heb jij gedaan!” „Ja,” antwoordde Joop, „maar ’t was een grapje.” „Je laat ’t maar,” riep Mariene. Wat was ze woedend! „Limonade! De bar is open!” riep Wim van Doorn. Hij had veel plezier om het geval, maar hij wilde toch niet, dat er een formele ruzie van zou komen. Conny liet Joop staan en ze ging met opgeheven hoofd naar het clubhuis, waar Wim, Dik van Laar en een zeerover voor een koele drank zorgden. De jongens hadden alles uitstekend georganiseerd. Er waren verschillende soorten limonade en ze hadden zelfs ijs. Joop dronk gulzig een glas kwast met een groot stuk ijs. Ze had het ontzettend benauwd in haar Zeeuwse kleding. Het liefste zou ze een half uurtje zijn gaan zwemmen, en ze begreep niet, hoe de Zeeuwse boerinnetjes het in zo’n warm costuum kunnen uithouden, als ’t zomer is. „Heb je plezier?” vroeg ze aan Wil. „Zeg, je moet die lasso maar niet steeds om je lijf laten hangen! Je moet eens iemand vangen. Ieder moet iets doen, om de algemene feestvreugde te verhogen.” „Neen hoor,” lachte Wil, „daar begin ik niet aan. Ik heb geen zin om ruzie te maken, zoals jij. Pas maar op! Marleentje kijkt zo nijdig naar je! Die zint op wraak.” „Ik heb geen sleep,” zei Joop. „Maar het steekt me, zoals al die jongens naar ’r kijken. Ik vind het een malle vertoning en die jongens doen net of het prachtig is. Zo’n kind... en dan getekende wenkbrauwen, ’k Zou me ziek schamen!” Els had het warm en haar neus jeukte. Maar ze durfde niet aan haar neus te raken, uit angst, dat de schmink er af zou gaan. Een lange luitenant kwam haar vragen, of ze hem de toekomst wilde voorspellen. „Zeker, edele heer,” zei Els, „geef mij uw hand! O ja, ik ELS NEEMT DE LEIDING zie ’t al. Binnenkort zult u bevorderd worden tot generaal.” „En wanneer zal ik trouwen?” vroeg de luitenant. „Op zeven October 1981,” antwoordde Els. „Uw vrouw zal een mank been hebben, maar zij zal voortreffelijk koken en uw huwelijk zal gelukkig zijn.” De luitenant boog en verdween. „Er is nog steeds geen stemming,” zei Joop. „’k Weet niet waar ’t in zit, maar ik geloof, dat ik. er m’n tere schouders es onder moet zétten. Weten jullie niks mals, Wil?” „O neen,” antwoordde Wil, „en als ik ’t wist, zou ’k ’t niet zeggen.” Wim en Mieltje speelden een oude bekende: tea for two! Joop dwaalde wat rond in en om het clubhuis en toen zag ze een syphon spuitwater staan. Ze kreeg een „alleraardigst” idee. Ze verborg de spuitwaterfles onder haar omslagdoek en toen niemand keek, verdween ze achter het clubhuis. Er stond een hek, waar ze op kon klimmen. En toen kon ze juist bij het dak van het clubhuis komen, dat aan de achterzijde laag was en aan de voorzijde hoog opliep. Joops rokken hinderden haar wel bij die klimpartij, maar ze kwam boven. Bijna rolde de spuitwaterfles weer naar beneden, maar ze hield hem nog net op tijd. Er was op dit ogenblik niemand in het clubhuis en de muziek overstemde Joops geschuifel op het dak. Langzaam en voorzichtig kroop ze naar boven en toen bracht ze de spuitwaterfles in positie. Ze lag hier veilig, achter een opstaande rand. Niemand kon haar zien en niemand wist, dat ze op het dak zat. Joop richtte de tuit van de fles en drukte op de knop. Een zeerover werd juist in zijn oor getroffen. „Ajakkes, wat is dat?” riep Miep van Doorn, die met den zeerover danste. „Wat doè je?” ELS NEEMT DE LEIDING „Ik doe niks,” zei de zeerover verbijsterd. „Ze spuiten me. Enkele anderen hadden het gezien en keken overal rond, naar den jongen of het meisje, die gespoten had, maar ze zagen niets en niemand kwam op het denkbeeld, om naar boven te kijken. Ze zouden trouwens toch niets gezien hebben, want Joop lag goed verborgen achter de opstaande rand. Nu had ze werkelijk plezier. Ze besloot rustig een paar minuten te' wachten met de volgende aanval, om het effect te verhogen. De zeerover stond nog steeds met een zakdoek over zijn wang te wrijven en hij keek achterdochtig rond, maar niemand scheen het gedaan te hebben. Joop wachtte rustig af, tot zich weer een geschikt mikpunt zou voordoen. Nu danste Mieltje Heimans voorbij. Joop drukte op de knop, maar de straal schoot juist aan den clown voorbij en Wil kreeg de volle laag op haar kousen. „Bah... wie doet dat?” vroeg Wil kwaad. Nu wisten ze allemaal, dat er een geheimzinnige macht aan het werk was, die hen natspoot. De straal kwam uit de richting van het clubhuis en Wil dook dadelijk naar binnen. Daar zat Conny de Geer met een Oostersen vorst te praten. „Zeg,” riep Wim, „dat laten jullie, hoor!” Joop hoorde de stem en ze lag te schudden van het lachen, maar ze gaf geen geluid. „Wat?” vroeg de Oosterse prins verbaasd. „Wat doen we?” „Ja, jullie spuiten ons nat,” zei Wim, „je houdt er maar mee op, hoor.” „Je bent niet wijs,” zei Conny. „Wij spuiten helemaal niet.” Wim gaf daar geen antwoord op. Hij wist precies, wat hij er van denken moest. „Conny en Henk de Wit doen ’t,” zei hij tegen de an- ÏLS NEEMT UE LmULMx leren, „maar ik heb gezegd, dat ze het laten moeten. Dik van Laar zette weer een plaatje op en toen kwam ?onny met haar Oostersen prins naar buiten, om te danien. Dat was jammer, vond Joop. Als ze nu .wéér spoot, :ouden ze begrijpen, dat Conny en de Oosterling het wwt leden. Maar ze had ook geen zin, om er nu al mee op £ houden. „Waar is Jopie?” vroeg Els aan Wil. „Weet ik niet,” antwoordde Wil. „Jóóp! Jopie!” Nou, vooruit, dacht Joop, nu gaan ze me toch zoeken. Ze mikte nauwkeurig op de breedgerande, zwart-fluwelen ioed van Mariene Dietrich en drukte op de knop. Het daterde op Conny’s hoed en die keek plotseling naar boven, roen zag ze het witte puntje van Joops boerenmuts. Conny liet er geen gras over groeien. Ze gooide haar druipende hoed op een stoel, ze greep een spuitwaterfles uit de bar en ze ging opzij van het clubhuis staan. Nu had Joop geen dekking meer. De filmster richtte de spuitwaterfles en begon te spuiten. Eerst sloeg de straal tegen de zijkant van het dak, maar toen kletterde het spuitwater op Joops schouder. Meteen richtte ze haar eigen fles en probeerde Mariene te raken. Maar dat was niet zo makkelijk, want Conny had veel meer bewegingsvrijheid en ze sprong steeds heen en weer. „Duel op de spuitwaterfles!” riep Mieltje Heimans. Het clowntje stond er bij te dansen van plezier. „Kom kijken, jongens. Twee, die elkaar natspuiten!” De anderen zorgden wel, dat ze op een . veilige afstand bleven, maar ’t werd een geweldig lawaai op de tennisbaan. „Hup Joop! Hup Conny! Raak ’r! Beter mikken, Joop! Toe, Conny, in haar gezicht!” Joops spuitwaterfles was het eerste leeg, en toen kroop ze naar het verste uiteinde van het dak, zodat Conny de ELS NEEMT DE LEIDING laatste resten spuitwater aan het clubhuis verspilde. En toen Joop zag, dat de fles leeg was, liet ze zich met een vaartje van het dak afglijden en weldra stond ze op de grond. Ze had een natte schouder en haar kanten mutsje was flauw gevallen. Mariene was er tamelijk goed afgekomen. Een stevige straal had haar geraakt in haar hals, zodat ze zich wel wat vochtig voelde en haar hoed was natuurlijk kletsnat. Juist wilde Conny hevig tegen Joop uitvallen, toen Wim ©en toespraak hield: *s een schitterend duel geweest. De tegenstandsters hebben onversaagdheid en heldenmoed getoond. Dames, reikt elkander de hand en wees vriendinnen. Zo gaat het na ieder duel.” Omdat ze allemaal hoera riepen, moest Conny wel. Ze gaf Joop een slap handje, maar ze keek niet bepaald vriéndelijk. „Dat was nog es keiig,” zei Joop. „Nu komt de stemming r in. Jongens, ik ga een klompendans dansen! Vooruit, Wim, speel es wat.” Wim en Mieltje speelden en Joop danste. Ze liet haar klompen kletteren op de tennisbaan en de anderen stonden er in een wijde kring omheen en klapten in de handen. Het was een oorverdovend lawaai en niemand zag, dat er op de straatweg een auto stilhield. Pas toen Wil, die wat achteraf stond, stemmen hoorde naderen, keek ze om. En ze herkende de mensen meteen, die daar naderden. Het waren meneer en mevrouw Hondius. Haastig drong Wil door de kring heen, ze pakte Joops schouder en fluisterde: „Pas op! Je vader en moeder!” „Ja, ’t is goed, hoor,” hijgde Joop lachend. „Geloof ik niks van.” ELS NEEMT DE LEIDING „Heus! Ze komen ’r aan!” Nu begreep Joop dat het ernst was. Ze zocht dekking ichter het clubhuis en daar smeet ze haar klompen uit en trok haar lage schoenen aan. Wil ging meneer en mevrouw Hondius tegemoet en Joop zat te hijgen als een postpaard. „Dag mevrouw. Dag meneer Hondius,” zei Wil. „Wel... neen maar... dat is Willy Brinkman,” zei mevrouw Hondius. „Wat is er hier aan de hand? En waar ie Joop?” Allemaal keken ze verwonderd naar de grote mensen en Els kwam ook goedendag zeggen. Ze vertelde van de tennisbal, die Joop op haar schouder had gekregen en van de uitnodiging om dit gecostumeerde danspartijtje bij te wonen. Wil en Els hielden den heer en mevrouw Hondius zolang aan de praat, dat Joop even uit kon hijgen. Vlug haalde ze een kam door haar haar en toen kwam ze haar vader en moeder goedendag zeggen. „Dag, lieve kind,” zei mevrouw Hondius. „Neen maar, Joop als Zeeuwse boerin,’’ lachte de burgemeester. „Je ziet er charmant uit, meisje. Ja, ’t was vanavond zulk prachtig weer en we wilden een eindje gaan rijden met de wagen. Toen kwamen we op ’t idee, om es even een bezoekje op het kampeerterrein af te steken. En daar hoorden we, dat jullie hier waren. Nou, meisjes, jullie hebben het maar weer getroffen! Tjonge, wat hebben we gezocht, voor we de tennisbaan gevonden hadden. Els stelde Wim van Doorn en zijn zuster voor en Wim vroeg hoffelijk: „Mag ik u misschien een glas limonade aanbieden met ijs?” . , . De burgemeester wilde weigeren, omdat hij begreep, dat hij de feestvreugde enigszins verstoorde, maar mevrouw Hondius nam het voorstel aan. Joops ouders zaten in een ELS NEEMT DE LEIDING paar leunstoelen voor het clubhuis en mevrouw Hondius zei: „Laten jullie je alsjeblieft niet storen, hoor. Jullie doen maar, of wij er niet zijn.” „Nou, je hebt het gehoord, Joop,” grinnikte Wim. „Ga je gang maar weer. Je moet net doen, of je ouders er niet zijn.” „’k Wacht liever tot ze weg zijn,” bromde Joop. .Na een minuut of tien stapten meneer en mevrouw Hondius op. Eerst kreeg Joop nog iets te horen van haar moeder. Ze mocht niet te lang meer bljjven, ze moest zich rus, g erï behoorlijk gedragen en ze moest er steeds aan denKen, dat ze nu een jongedame was! Toen de lichten van de auto in de verte verdwenen, greep Joop, Wim en Mieltje bij de arm en ze zong uit volle „En we gaan nog niet naar huis, nog lang niet, nog lang niet. En we gaan nog niet naar huis, want moeder is niet thuis.” De stemming kwam er in. Er werd gedanst, gezongen en gelachen en Joop raakte geheel door het dolle heen. Ze was hevig teleurgesteld, toen de heer en mevrouw van Doorn om half twaalf kwamen vertellen, dat het nu mooi was geweest. . Mieltje Heimans zorgde voor een taxi en nadat de meisjes hartelijk afscheid hadden genomen, stapten ze in. Joop was niet meer te houden. Haar kanten mutsje zat in haar zak en ze pakte de pet van den chauffeur en ging naast hem zitten. „Jopie,” siste Els, „hou op. Nu moet het uit zijn!” „Toe Joop, schei nu alsjeblieft uit,” zei Wil. „Alstublieft,” zei Joop en ze gaf de pet terug. „Ik mag niet meer van m’n moeder.” Op het kampeerterrein heerste diepe duisternis. Geluk- ELS jNEEMT UVj LjCjlullvu lig was het geen donkere nacht, zodat de meisjes hun weg ussen de tenten door konden vinden. Els en Wil deden alles wat ze konden, om Joop tot nelaren te brengen. Dat lukte vrij goed en het was ook wel nodig, want dikke Hein liet ’s nachts niet met zich spoten. Hij wilde rust hebben op zijn terrein. . Toen Els al half sliep, hoorde ze Joop nog steeds giche- en. „ .... „Wees nou toch es stil,” zei Wil nijdig. „O, ’k heb zo’n last van napret,” gichelde Joop. „Maar k zal m’n best doen. ’t Was een gezellige keet, he? „Ga nou maar slapen!” HOOFDSTUK X EEN GOUDEN RING VERMIST! „Nou, met Els is het weer in orde," zei Wil vijf dagen idi6r* „O ja, die is weer net zo als vroeger. Alleen maar jammer, dat we nu naar huis terug moeten, ’k Had nog best wat willen blijven.” Wil zuchtte. „Ik ook wel. Maar Els wil geen dag langer en dat kan ik me best begrijpen, ’t Zou óók erg zuur voor haar zyn, als wij hier bleven en zy alleen naar huis zou moeten. „O neen, zei Joop dadelyk, „dat zou ik nooit willen.” De meisjes staakten het gesprek, toen Els met een voorraad chocolade uit de cantine kwam. De tent was al ingepakt, alle bagage bevond zich op en aan de fietsen en de meisjes waren reisvaardig. „Voor onderweg,” zei Els, en ze liet de chocolade zien. „Zijn die lui ’r nóg niet?” „’t Is nog vóór halftien,” antwoordde Wil. „Ze zouden om half tien komen. Ga je mee? We moeten Heintje en z’n familie nog goeiendag zeggen.” Dikke Hein en z’n vrouw wensten hun goede reis en Joop bedankte vooral Miene nog eens, voor het af staan van haar Zeeuwse costuum. Miene keek een beetje zuur, want ze had de rok teruggekregen met een grote scheur en het mutsje was eerder zwart dan wit teruggekomen. Natuurlyk had Joop de rok naar een stoDDaee cestnnrd ELS NEEMT DE LEIDING dat de scheur niet meer te vinden was en ® utsje gewassen en gestreken, maar Miene was daar blijk lar niet geheel tevreden mee. Buiten werd luid geklingeld met fietsbellen. „Nou, dan gaan we maar,” zei Els. „Tot voigend jaa De baas van het kampeerterrein en zijn vrouw wuifden ï meisjes nog na en toen gingen ze naar de weg, waar fim en Miep van Doorn met Mieltje Heimans stonden te We brengen jullie een flink eind weg,” zei Wim,. „want et is prachtig weer voor een fietstocht. He, heb je geen [0Z de fiets niet,” antwoordde Joop. Ze konden natuurik onmogelijk naast elkaar rijden en weldra gingen Wil iet Miep voorop, daarna volgden Joop en Mieltje, terwijl lis en Wim achteraan reden. Joop en Miel waren aan elkaar gewaagd. Joop vertelde antastische verhalen over haar avonturen op school en liel bedacht nog gekker dingen. . . „Eigenlijk een vreemd kind, die Joop, zei Wim. „Lacht 6„Altijd,” antwoordde Els. „Ja, zie je, haar moeder is een leetje stuf. En ik geloof dat het voor een groot deel daarloor komt, dat ze altijd zo’n drukte maakt, wanneer ze liet thuis is. Ze moet zich thuis zo erg netjes gedragen, ie je.” „JÜ dan niet?” vroeg Wim. O ik ben veel vrijer. Vader en moeder laten mij m n mng nogal gaan. Maar Joop is de dochter van den burgemeester, snap je? Haar moeder wil, dat ze zich daarnaar jchikt en dat ze niet mal doet.” ,Wat doet jouw vader eigenlijk?” vroeg Wim plotseling. Hii had het een dag of drie geleden op de tennisbaan ook *1 trevraaird. maar toen had Els er overheen gesproken. ELS NEEMT DE LEIDING „u, vaaer is m Indië geweest, in de cultures,” zei ze ontwijkend. „Zo? En nu al z’n koetjes op ’t droge? Dat is mooi!” „Neen, ’ antwoordde Els, „zo-ver is vader nog niet. Hij heeft op t ogenblik geen betrekking en nu zijn we maar een pension begonnen.” „Een pension?” vroeg Wim verbaasd. Maar hij kreeg1 een kleur en zei dadelijk joviaal: „Ja, dat kan ook heel leuk zijn. „Och neen/ antwoordde Els, „zo èrg leuk is het niet. Maar vader en moeder doen ’t, om er mee te verdienen. Ik help ook altyd.” „Zo. Ja.” Meer zei Wim niet. Els begreep, dat hij dat pension toch een beetje minderwaardig vond. En nu ze ’t eenmaal gezegd had, was ze kwaad op zichzelf, omdat ze er eerst omheen had gepraat. Ze had zich toch een beetje geschaamd, merkte ze nu. Dat was mis! Wie het minderwaardig vond, die moest dan maar met met haar omgaan. Want Els wist zeker, dat het met minderwaardig was! Elke eerlijke manier, om je brood te verdienen, is goed. En natuurlijk is ’t niet zo leuk om te vertellen, dat je de dochter bent van een pensionhouder, maar ’t kon Els niets meer schelen. „Ik vind het fijn, dat ze ’t gedaan hebben,” zei ze flink. „Nu kan ik ook helpen en over een paar jaar helpt m’n zusje mee. Dan hebben we haast geen hulp meer nodig en dan doen we alles zélf. En op die manier helpen we vader en moeder. Zou jy dat ook niet doen?” „Als ’t nodig was, zeker,” antwoordde Wim, „maar ’t W me wel erg jammer, dat je op die manier je jonge jaren... in zo n pension ...” „Och jö, hou op,” lachte Els. „Je doet of je een oud mannetje bent! Je moet niet vergeten, dat jouw vader burgemeester is. Zo is ’t met Joop ook. Burgemeesters ELS NEEMT DE LEIDING kunnen, bij wijze van spreken, net zolang in hun baan blijven, als ze willen en dan krijgen ze nog pensioen ook. Dat is een groot voordeel boven mijn vader. Als de crisis niet gekomen was, had hij zijn betrekking nog en dan verdiende hij nu een heleboel.” „Ja,” antwoordde Wim. „Ik eh... ik had helemaal niet gedacht, dat je zo érnstig was. Ik bedoel, zo als Wil: die is wèl ernstig, vind je niet? Ik dacht, dat jij meer op Joop leek.” „Denk maar wat je wilt, hoor,” antwoordde Els. Ze kreeg het plotseling benauwd, want ze vond, dat Wim haar zo vertrouwelijk aankeek. Nu, Wim was een beste en aardige jongen, maar Els voelde toch niets voor hem. Ze bracht het gesprek op de school en op de sport en zo kwamen ze bij de wegkruising, waar ze afscheid zouden nemen. Wim en z’n zuster en Mieltje wilden nu in een wijde boog terugrijden naar huis en de meisjes zouden de tocht naar Groenbergen voortzetten. „Nou,” zei Joop. „Aju hoor! En nog wel bedankt en als jullie in Groenbergen komen, zijn jullie welkom. Breng vooral Conny mee! Dat zou ik dolletjes vinden!” Toen ze met hun drieën verder reden, zei Joop: „Zeg Els, weet je wat Mieltje me verteld heeft? Hij zei, dat Wim erg gecharmeerd van je is.” „Och wat,” antwoordde Els nijdig. „Die Mieltje zanikt. Daar heeft Wim niks van laten merken.” Joop reed bijna tegen een boom op van plezier. „Allicht niet! Mieltje zei juist, dat-ie ’t niet durfde zeggen. Je zult zien, dat die Wim over een paar dagen in Groenbergen komt, om zich met jou te verloven.” „O neen,” antwoordde Els kortaf. „Hij komt vast niet, want ik heb hem verteld, dat we een pension hebben en dat vond-ie maar matig. En ik heb ook duidelijk genoeg ELS NEEMT DE LEIDING laten voelen, dat ik helemaal niet zo op ’m gesteld ben.” „Henri Landsma, hè?” zei Joop plagerig. „Ja Joop,” zei Wil, „en nog tien anderen. Plaag Els maar niet, want daar kan ze tegenwoordig niet meer tegen.” „Onzin,” antwoordde Els, „ik kan er best tegen. Maar ’t is heus waar, wat ik zeg: ik vind Wim heel aardig, maar ik voel niets voor ’m. Zouden jullie ’t leuk vinden, om later te trouwen met een man, die alleen houdt van jazz en van tennis en van golf en van films?” „Neen,” antwoordde Wil, „dat vond ik trouwens van al die jongens. Die Mieltje ook! Een aardige jongen, maar d’r zat niets bij.” „Nou, dat moet je niet zeggen,” begon Joop. „O,” zei Els. „Vind jij Mieltje zo aardig? Nou, ’t is misschien wel een geschikte voor jou. Ook al zo’n malle.” „Och,” zei Joop, „hij zal me toch niet willen hebben. Moeder zegt, dat niemand met mij wil trouwen, als ik altijd zo gek blijf doen. Enfin... we zullen ’t wel af wachten. Hebben jullie nog geld om te perlen?” „’k Heb nog een heleboel over,” zei Els. „Laten we maar weer in datzelfde theehuis gaan zitten, waar Joop haar aanstaande voorbij heeft zien rijden.” „O ja, die slager,” lachte Joop. „Als we ’m nu wéér zien, weet ik zeker, dat het m’n echtgenoot zal worden.” Tegen vijf uur kwam Els thuis. Ze was erg benieuwd, hoe het intussen met het pension gegaan was. Ze had een kort briefje van haar moeder gekregen, waarin ze schreef, dat er nieuwe gasten zouden komen; die moesten er nu al zyn, want dat briefje was van vier dagen geleden. Door de openslaande deuren liep Els naar binnen. Vader Verschoor straalde, toen hy de gezonde kleur op de wangen van zijn dochter zag. Hij knipoogde tegen zijn vrouw en die knikte blij terug. ELS NEEMT DE LEIDING „Dag Els,” zei Tini, „was ’t fijn? En overmorgen ga ik met moeder naar zee. Fijn, jö! En dan mag jij es thuisblijven. Hè, ’k ben echt jaloers op je geweest. Zeg Els, we hebben nou zulke gekke mensen! Twee heel oude juffrouwtjes met een zeekapitein.” „Wat?” vroeg Els. Vader Verschoor legde het uit. „Ja, we hebben nu alleen nog de Landsma’s, die ken je. En dan zijn er twee oude dametjes uit Amsterdam en de broer van een van die dametjes. Dat is kapitein van der Blonk, die jaren lang op Indië heeft gevaren. Een heel aardige baas. Je zult zeker goed met hem kunnen opschieten, Els.” „En wie nog meer?” vroeg Els. „En dan die familie Goedewagen uit Winterswijk. Je weet wel, die kennissen van mevrouw Brinkman. Je moet mevrouw Brinkman eens hartelijk bedanken, dat ze ons pension heeft aanbevolen. Ja, we hebben nu weer tien mensen.” „’t Gaat best, hè?” vroeg Els. „Ja, kind, gelukkig wel,” antwoordde mevrouw Verschoor met een zucht. „En nu heeft vader uitgemaakt, dat Tini en ik een week naar zee gaan. Eerst was ik er op tegen, maar ’t is voor Tini natuurlijk wel heerlijk, dat ze er ook eens uitkomt.” „En hoe is de nieuwe hulp, Moeder?” „Nou... ’t gaat best. ’t Is natuurlijk geen Kathe. Ze is wat ruw en onhandig, maar ’t zal wel wennen. Ga maar es kijken.” Toen Els in de keuken kwam, vloog Kathe haar om de hals. „lek bien weer helemaal hergesteld. Helemaal besser! lek kan weer zoviel doen.” En daar stond Marie, de nieuwe hulp, kopjes af te wassen. Ze had een groot, rood gezicht en omdat ze haar Els neemt de leiding 11 ELS NEEMT DE LEIDING mouwen had opgestroopt, zag Els haar vuurrode armen. Wel een heel ander type dan Kathe. „Dag juffrouw,” zei de nieuwe hulp. „Ik ben Merie.” „En hebt u ’t fein gehad?” vroeg Kathe. „lek bien blei, dat we elkar nu weer in de keuken zien en niet in het krankenhaus. O o... wen iek daaran terugdenk... o, o... iek heb mij zo geangstigd.” „Je moet het toch voorlopig maar kalm aan doen, Kathe,” zei Els. „Nou, tot straks hoor. Ik ga eerst eens naar de gasten kijken.” „Dag Els,” zei mevrouw Landsma, „weer helemaal opgekikkerd, kind? M’n zoon zal zo wel thuiskomen en hij ^al blij zijn dat je er bent. Ja, we waren eerst niet van plan, om zolang te blijven, maar het bevalt ons hier zó best en het is voor Henri zo gezond.” Juist kwamen enige gasten de tuin in en Els begreep, dat het de familie Goedewagen uit Winterswijk moest zijn. „O, dus dat is Els,” zei mevrouw Goedewagen. „We hebben al zoveel over je gehoord van mevrouw Brinkman. Is Wil nu ook weer thuis?” „Ja mevrouw, we zijn met ons drieën teruggekomen.” Mevrouw Goedewagen stelde Els voor aan haar man en haar zuster, die een jaar of tien jonger was en die meeging, om wat op de kinderen te letten. Dat moest ook, want Klaas, die dertien jaar was, had wel toezicht nodig. Mies, z’n zusje, die drie jaar jonger was, leek veel rustiger. „Bevalt het u bij ons?” vroeg Els. „O ja, heel prettig. We hebben mooie kamers en het ligt hier zo heerlijk rustig, hè? Jullie hebben het best uitgekozen.” De familie Goedewagen ging direct door naar binnen, om zich te verfrissen voor het diner en Els liep 4e achtertuin in. ’t Was nog even onwennig, maar ze vond het toch ELS NEEMT DE LEIDING wel prettig, om weer thuis te zijn. Toen ze de eerste dag in het kamp was, zag ze er tegenop, om terug te gaan naar huis, maar in de loop van de laatste week was dat gevoel gelukkig verdwenen. Ze had er weer plezier in en ’t was toch wel een heerlijk gevoel, dat ze nu niet in de keuken hoefde te staan jachten, om alles klaar te krijgen. Natuurlijk zou het druk genoeg worden, als moeder weg was, want dan moest zij, met Kathe, alles bedisselen, maar véél van het werk, dat eerst op haar schouders gerust had, kon ze nu laten doen door „Merie.” Moeder had haar verteld, dat er met juffrouw van Eisden verder niets bijzonders gebeurd was. De huishoudster had haar werk heel goed gedaan, maar toch was ze door de gasten van het pension niet gewaardeerd. De gasten vonden haar waarschijnlijk te vervelend. Ze keek ook altijd zo sip. En Els begreep, dat een vrolijk en opgeruimd gezicht in een pension soms nog méér waard is, dan een keurige vaste-wastafel. Ze was nieuwsgierig naar dien zeekapitein en daar zag ze in de achtertuin twee oude dametjes zitten met een ouden heer. Els ging op het tafeltje af en zei: „U bent zeker kapitein van der Blonk? Ik ben Els Verschoor.” „Zo, beste meid,” zei de kapitein joviaal, „ja, we hebben al van je gehoord. Je moeder raakt over1 jou niet uitgepraat.” Els nam den ouden zeeman eens goed op. Hij was tamelijk gezet en hij had een blozend, rond gezicht, met een wit baardje. „En nou zal ik je meteen es voorstellen aan de meisjes,” zei de kapitein. „Dit is m’n zuster. En dat is juffrouw Kortenaar, daar woont mijn zuster mee samen. Ja, die twee wonen in Amsterdam op een bovenhuisje met een kat en drie kanaries.” 11 * ELS NEEMT DE LEIDING „Heel aangenaam, lieve kind,” zei juffrouw van der Blonk. „Aangenaam,” zei juffrouw Kortenaar kortaf. De zuster van den kapitein was lang en mager, ze had het grijze haar in een knoetje achter op haar hoofd en ze leek nogal „steil.” Juffrouw Kortenaar was kort en dik, een gezellig oud dametje. „En wat zeg je me nou van dat stel?” vroeg de kapitein. „Ik noem ze altijd Watt en half Watt.” „Toe, Karei,” zei juffrouw van der Blonk vermanend. „Ja, Els, m’n broer praat altijd zijn mond voorbij. Daar moet je maar niet teveel op letten. Hij is... enfant terrible. Ik houd niet van die grapjes.” „Nou Mien,” zei juffrouw Kortenaar vergoelijkend. „Je broer...” Maar ze zweeg plotseling want juffrouw van der Blonk keek haar bestraffend aan. „Hebt u altijd gevaren?” vroeg Els, om iets te zeggen. „M’n leven lang! Altijd op zee. Ja... en toen ik-met pensioen ging, wou m’n zuster, dat ik bij ’r in kwam wonen, maar ik zeg: aan mijn lijf geen polonaise. Die kat en die drie kanaries zouden me maar op m’n zenuwen, gaan werken. Zie je, die twee meisjes hebben van die gewoontes, daar kan ik me toch niet meer bij aanpassen. Maar nou hebben ze me toch overgehaald, voor een weekje in een pension te gaan. Nou, ik vind ’t best hoor, maar ’k verlang toch wel weer naar m’n Rotterdam. Och ja, daar kennen ze me allemaal. Iedere dag kom ik aan de havens, weer of geen weer. ’t Valt niet mee, om als je je nog flink voelt, de hele dag te moeten passagieren. Maar enfin... ze willen me niet meer. ’k Heb nou eenmaal de leeftijd.” Mevrouw Verschoor riep Els naar binnen en toen ze ELS NEEMT DE LEIDING weg was, zei juffrouw Kortenaar: „Dat is een aardig meisje.” „’k Wéét ’t niet,” merkte juffrouw van der Blonk op. „Ze heeft zo-iets in haar ogen...” „Zo-iets wat?” vroeg de kapitein. „Ja, zo-iets... je weet wel.” „’k Weet ’t niet, Mien. En ’t lijkt mij een beste meid.” „Och, die jeugd van tegenwoordig,” zuchtte juffrouw van der Blonk. „Nou Mien,” zei juffrouw Kortenaar. Maar meer had ze niet te vertellen, want zij was degene, die zweeg en juffrouw van der Blonk was degene, die praatte. Mevrouw Verschoor toonde Els de nieuwe ijskast, die twee dagen geleden gekomen was. Els was er verrukt over. „We konden er niet meer buiten,” zei mevrouw Verschoor. „Vooral in deze warme dagen... alles bederft en je weet niet meer hoe je sommige dingen koel moet opdienen.,/Kijk es... daar komt Henri Landsma aan! Hij zal blij zijn, als hij je ziet. Hij heeft een paar maal naar*je gevraagd.” Els ging hem tegemoet en hij schudde haar hartelijk de hand. „Juffrouw Verschoor... prettig gekampeerd? ’k Heb u werkelijk Jjenijd. Moeder denkt nog maar steeds, dat ik ziek ben én ik mag niets. Maar enfin, na deze vacantie ga ik weer aan m’n werk en dan ben ik weer vrij. Och, ze-pieent het goed. Ze heeft de beste bedoelingen.” „Natuurlijk,” zei Els, „ik wou wel, dat uw moeder ieder jaar terugkwam. Ze is altijd zo... zo vrolijk en ... ja, ik bedoel dat niet alleen voor het pension, dat ik het prettig zou vinden, maar toch... ook zonder dat.” „U zegt het verward, maar u bedoelt het goed,” lachte Henri Landsma. „Ja, mijn moeder heeft eigenlijk alleen vrienden, ’k Heb nooit gehoord van mensen, die haar niet mochten.” JBMjB NEEMT DE LEIDING Lrezeilig pratend liepen ze de tuin in, en juffrouw van der Blonk zette haar brilletje op, om het geval beter te kunnen bekijken. „Ja, zie je,” zei ze toen, „ze heeft toch zo-iets... je weet, wel! Zo waren wij niet met jongelui, in mijn jonge „Nou Mien,” zei juffrouw Kortenaar. „Nee Agaath, dat méén ik. Ik meen ’t heus.” „ k Had al zo’n idee, dat je ’t heus meende,” bromde de kapitein. „Maar je kan je beter met jezelf bemoeien en met je eigen zaken, Mien. ’r Steekt toch niets in, als die kinderen genoeglijk met elkaar praten?” „’t Is de geest van de tijd,” zei juffrouw van der Blonk en ze sloot haar lippen, alsof ze ze nooit meer open zou doen. Maar dat was slechts een trucje van haar, want ze kon het babbelen geen minuut laten. Toen Els en Henri in de achtertuin verdwenen, stond juffrouw van der Blonk plotseling op en haar vriendin vroeg: „wat ga je doen, Mien?” „Niks... even...” mompelde juffrouw van der Blonk en toen ging ze, met haastige dribbelpasjes, naar binnen. „’k Weet wel wat m’n zuster gaat doen, Agaath,” zei de kapitein, „’k Zal ’r even achterna gaan.” Juffrouw Kortenaar schudde haar hoofd en zuchtte. Ze wist het ook. Ze wist, dat haar vriendin nooit kon laten, om zich met de zaken van een ander te bemoeien. Mien moest steeds haar neus overal insteken, anders was ze niet gelukkig. „O, mevrouw Landsma,” zei juffrouw van der Blonk, „’k moet u toch es even wat zeggen, ’t Is niet om ’t een of ander, hoor. Ik weet wel, dat er niets insteekt, maar u weet ’t... die jeugd van tegenwoordig... wij, in onze tijd .. we wandelden nooit zonder chaperonne in de tuin. En iet is ...” ELS NEEMT DE LEIDING „Ik begrijp u helemaal niet,” zei mevrouw Landsma eerlijk. „Waar heeft u het eigenlijk over?” „Ja... dat komt... ik meende, dat ik het u toch even moest zeggen. Uw zoon wandelt namelijk in de tuin met dat meisje van hier... en u weet hoe ’t gaat...” „Ik begrijp er niets van,” zei mevrouw Landsma. „Laat die maar wandelen! Waarom zouden ze niet wandelen?” „Ja, als u het zó inziet... u begrijpt, ik wil me helemaal niet met de zaken van een ander bemoeien, maar ik wou het u toch even zeggen. Dag mevrouw.” Toen ze nog even omkeek, zag ze het lachende gezicht van mevrouw Landsma. Nog geen minuut later stond de kapitein tegenover de oude dame. „Mevrouw Landsma ... een woordje alstublieft. M’n zuster had net zo’n haast en ik kèn dat.” Mevrouw Landsma was nog verbaasder dan eerst. „Weet u dan, wat ze gezegd heeft?” „Op een haar, mevrouw, ’k Ken me zuster langer dan vandaag. Och ja, ze zou ook nog wel 'es jong willen wezen, maar nou ze oud is, kan dat niet meer. En nou moet ze zich ergeren, aan alles wat jonge mensen doen. U moet ’t ’r niet kwalijk nemen, hoor. Ze is niet kwaad, maar ’k denk soms wel es, of ze een klap van de molen beet heeft. O, als u wist wat Agaath Kortenaar al allemaal voor ’r heeft moeten opknappen. Ze bemoeit zich altijd met eens andermans zaken en dat „némen” de meeste mensen niet. Dat geeft ruzie en dan heb je de poppen aan ’t dansen. Nou, dat was ’t. Dag mevrouw.” Intussen sprak juffrouw van der Blonk met mevrouw Verschoor. Die had niet zoveel gevoel voor humor als mevrouw Landsma en ze had moeite, om beleefd te blijven. Maar vader Verschoor lachte zich tranen, toen de kapitein ook bij Els’ ouders zijn opwachting maakte om de zaak recht te zetten. ELS NEEMT DE LEIDING Natuurlijk hoorden Henri en Els ook van het geval en ze hadden er veel plezier in. „Dat is een kostelijk oud mensje,” zei Henri. „Ik praat wel es met hun en dat is heerlijk. Als Mien iets beweert, komt Agaathje er tegèn op. Ze krijgt niet veel kans, om iets te zeggen, maar soms schiet ze plotseling uit haar slof en dan krijgen ze ruzie. En dan zegt de kapitein: de meissies hebben heibel, ik blijf buitengaats. Hoge zee vandaag! De stormwaarschuwingsdienst seint aan alle posten: verwacht zuidwester storm! Nee, ’t is werkelijk een prachtig stel, Els. Je zult er nog van genieten.” »Zeg jongeman, sta je mij te imiteren?” vroeg de kapitein, die juist de conversatiezaal binnenkwam. „Pardon, kapitein,” antwoordde Henri met een kleur. „Ik eh...” ja, je had het over storm. Nou, daarom kom ik juist binnen. Ze hébben weer ruzie. Ik snap dat niet! Ze kunnen geen uur buiten elkaar, die twee, maar als ze bij mekaar zijn, zitten ze te harrewarren. Ja, jullie zullen wat meemaken in zo’n pension, hè meneer Verschoor?” „Nou, dat schikt nogal,” antwoordde vader Verschoor. Els ging in de gang op de gong slaan en even later passeerden de twee oude dametjes haar. Ze waren in druk gesprek. Dat betekende, dat de zuster van den kapitein het woord voerde, terwijl Agaath, die er geen speld tussen kon krijgen, maar steeds haar hoofd schudde. Ja, er was wel heel wat verbeterd sinds de komst van „Merie.” Want nu konden de Verschoors met hun vieren rustig in de kleine huiskamer eten, terwijl de twee meisjes voor alles zorgden. Mevrouw Verschoor en Els gingen om de beurt eens kijken, of alles op rolletjes liep. Toen Kathe het dessert binnenbracht, liep Els even het eetzaaltje binnen. Juffrouw van der Blonk zat met gestrekte wijsvinger iets te beweren. ELS NEEMT DE LEIDING „Neen, Agaath, ik zeg je, dat het perziken zijn.” „Nou Mien, ik gelóóf het niet. Het lijken mij abrikozen. „Neen, Agaath, want ze zijn rond.” „Nou Mien, ik vind ze meer ovaal.” „Dat zegt niets, Agaath, want een -perzik kan heel goed ovaal zijn.” „Nou Mien, het lijken mij toch meer abrikozen.. „Houden jullie nou es op?” bulderde de kapitein. „Zeg jij dan es wat,” antwoordde juffrouw van der Blonk verontwaardigd. „Zijn het perziken of abrikozen? „Mens, wat kan mij dat nou schelen? Voor mijn part zijn het gedroogde vijgen! Als je ’t maar opeten kunt!” „Toe Karei, denk om de mensen,” zei juffrouw van der Blonk zacht. De kapitein keek om en zag niets dan verstolen-lachende gezichten. „’t Smaakt meer naar perziken,” zei juffrouw van der Blonk toen. „Nou Mien, hoe kan je dat nou zeggen? En je proeft anders zo fijn.” „Juffrouw,” riep de kapitein. „O ... zeg, Els ... o neen Ans ... o neen Els... wat zijn dat?” „Ik weet het niet, kapitein,” antwoordde Els. „’k Zal ’t dadelijk gaan vragen.” Pas in de gang durfde ze het uit te proesten van het lachen. Ze waren werkelijk kostelijk, die twee oudjes. „ „Kathe,” vroeg ze, „zijn het perziken of abrikozen?” „Kein van beiden,” zei Kathe. „Op het blik staat peeagges.” „O, peaches? Dank je wel. „Het zijn perziken, kapitein,” ging Els vertellen. „Nou, Agaath? Wat zei ik je?” vroeg juffrouw van der Blonk. Ze knikte Els drie keer vriendelijk toe en ze scheen haar plotseling erg aardig te vinden. ELS NEEMT DE LEIDING 201 Juttrouw Kortenaar, „maar de smaak is abrikozerig.” „Agaath, hou op,” riep de kapitein, „of ik leg je een perzik op je toetje.” Juffrouw Kortenaar gichelde en juffrouw van der Blonk zeil. ” j0U_ Karei,... een beetje minder kan ook wel.” KIs deed het verhaal van de perziken in de huiskamer en toen had meneer Verschoor nog een hele rij van dergelijke gevallen te vertellen, die zich in de afgelopen drie dagen hadden voorgedaan. Toen ze rustig aan tafel zaten, vertelde Els van hun avonturen op Heidendaal en van het gecostumeerde fuifje op de tennisbaan. Mevrouw Verschoor had er natuurlijk al alles van gehoord, want Joops moeder had haar opgebeld. , VV wilde precies alles weten van de costuums. Els verteide, hoe ze zich als zigeunerin had verkleed, ze vertelde van Wim en Miep en Mieltje en Conny, maar het verhaal van het spuitwatergevecht hield ze maar liever voor zich. „Dat moet je nou es allemaal vertellen aan juffrouw van der Blonk, zei vader Verschoor. ,,Als ze hoort, dat jullie zo maar naar een danspartijtje zijn geweest, dan deugt er geen steek meer van je, maar eh... tussen twee haakjes, Els, wees een beetje voorzichtig met die oude dametjes, noor! En als Joop komt: géén grapjes! Vooral de zuster van den kapitein is heel gauw op haar teentjes getrapt en je moet er steeds aan denken, dat het gasten zijn.” Els beloofde, dat ze Joop uit de buurt van de oude dames zou houden, s Avonds vertelde de kapitein van zijn avonturen op zee. En het werd nog gezelliger, toen de twee oude dametjes om half tien al naar boven gangen. „Ziezo,” zei de kapitein. „Nou zijn we vrij op de brug, want de oude is naar zijn hut. Och ja... jullie lachen misschien wel es om m’n zuster en dat begrijp ik ook best maar in ’r hart is ’t een best? mens. ’t Is alleen zo iam- ELS NEEMT DE LEIDING mer, dat ze niks om handen heeft. Als die wat te doen had, zou er nog een heleboel goeds van kunnen komen. Maar nou moet ze zich steeds met de zaken van een ander bemoeien en op die manier krijgt ze ruzie met iedereen en ze denkt nog, dat ze ’t grootste gelijk van de wereld heeft.” Om den kapitein verder aan het praten te krijgen, vertelde Henri van een tochtje met een zeilboot op de Noordzee, toen er een storm was opgestoken. De oude zeerob vond het natuurlijk allemaal niets bijzonders en ging weer verder met zijn spannende verhalen. Els ging pas om kwart over elf naar bed en haar moeder zei: „Kind, we zullen morgenochtend es rustig alles bespreken voor de volgende week, opdat ik overmorgen zonder zorg naar zee kan gaan.” „Wat mij betreft, kunt u ook best mee, Vader,” zei Els. „Neen, dank je,” antwoordde de heer Verschoor glimlachend. „Ik ben helemaal niét zo op de zee gesteld en ik blijf liever, mèt jou, een oogje op het pension houden.” Toen Els de volgende morgen vroeg opstond, was ze niet moe en landerig zoals tien dagen geleden. Ze voelde zich opgewekt en vrolijk en ze ging dadelijk helpen om de ontbijttafels in orde te maken. Om kwart voor negen zaten alle gasten al te ontbijten. En om bij half tien ging juffrouw van der Blonk naar boven, om een sjaaltje te halen. De familie Goedewagen was al weg, het bos in, en Els ruimde de tafel af. Toen zag ze juffrouw van der Blonk het eetzaaltje binnenkomen en die begon opgewonden te fluisteren met juffrouw Kortenaar en den kapitein. Els kon .niet verstaan, wat ze zei en ze stelde er ook weinig belang in. „Ja, daar bemoei ik me niet mee, hoor Mien,” hoorde ze den kapitein antwoorden, „’t Is natuurlijk op de grond gerold; ’t zal wel weer gevonden worden.” Juffrouw van der Blc^k keek wantrouwig naar Els en ELS NEEMT DE LEIDING toen ging ze voort met haar gefluister. Maar de kapitein stond bruusk op en liep de tuin in. Hoofdschuddend zaten de twee oude dametjes bij elkaar en toen Els in de kleine huiskamer kwam, zei ze tegen haar moeder: „Die oudjes hebben weer iets! Ze doen zó geheimzinnig!” Meteen werd er op de deur geklopt en daar stond juffrouw van der Blonk met een verhit gezicht en scherpe, rode kleurtjes op haar wangen. „Kan ik meneer Verschoor even alleen spreken?” „O zeker, ’ antwoordde Els’ moeder. „Wacht u hier een ogenblik, alstublieft.” Vader Verschoor werd uit de tuin gehaald en juffrouw van der Blonk viel als een roofvogel op hem aan: „Meneer... wat er nü toch gebeurd is... ik ben er helemaal van ondersteboven! Ik mis een gouden ringetje, met een echt diamantje. Toen ik om half negen naar beneden ging, lag de ring nog op de vaste wastafel en nu ben ik net naar boven geweest... en hij was weg.” „Nou, juffrouw van der Blonk, hij kan niet weg zijn! Ik kan u verzekeren, dat er hier in mijn pension niet gestolen wordt. U heeft de ring waarschijnlijk laten vallen, en als we eens even rustig zoeken... zal ik u helpen? Laten we samen gaan kijken, ’k Zal mijn vrouw ook vragen, of ze helpt zoeken. Drie zien meer dan twee.” Vader Verschoor ging de dames voor naar boven en daar onderwierpen zij de slaapkamer aan een nauwgezet onderzoek. Op of bij de vaste wastafel lag de ring niet. Meneer Verschoor haalde de kasten van hun plaats, verzette de bedden, hij rolde een mat op, hij nam zelfs de matras uit het bed. Meer dan een kwartier zochten ze met hun drieën, maar de ring kwam niet terug. „Ik ga nu naar m’n broer,” zei juffrouw van der Blonk scherp. „De ring moét terugkomen.” ELS NEEMT UE L.^iuuy\j Ze trippelde de kamer uit en toen keek vader Verschoor ;iin vrouw aan. ., . „Vervelend geval,” bromde hij. „Zeg vrouw, de kapitein -egt zelf, dat zijn zuster wat vreemd is. Zou ze die nng soms in haar koffer verstopt hebben, om een kleine sensatie te verwekken?” , ,. , „Och wel neen,” antwoordde mevrouw Verschoor, die ai■ijd het beste van de mensen dacht. „Dat geloof ik heus liet, man. Zo-iets doet toch niemand? Tja ... ik ken Ka,the il veel te lang... ik kan me niet voorstellen, dat ze zo-iets sou doen, maar...” „Je denkt aan Marie? Ja, ’t is natuurlijk niet prettig, im iemand' zonder reden te verdenken, maar als iemand 3ie ring weggepakt heeft, moet zij het toch geweest zijn. Roep Els es.” Els kwam er bij en met hun drieën bespraken ze de omstandigheden. . „Luister es,” zei vader Verschoor, „als ik me goed herinner, was de familie Goedewagen het eerst beneden. Toen kwam de kapitein... toen mevrouw Landsma en haar zoon en toen die oude dames. Els, weet jij, of een ^van onze gasten daarna nog weer naar boven is geweest?” Els schudde haar hoofd. „Ik geloof het niet, Vader. „Ja, ik vraag het voor alle zekerheid, maar ik geloof het zelf niet. De Landsma’s kennen we nu al enige weken en het lijkt me uitgesloten, dat zij... neen, en de Goedewagens zijn rijk... neen, ’t is jammer, maar ik kom steeds meer op Marie.” „Het kan Marie niet geweest zijn, Vader,” antwoordde Els, „want ze is al die tijd in de keuken bezig geweest met Kathe. Dat weet ik haast zeker.” „Dan begrijp ik er niets van,” antwoordde vader Verschoor. „Ik heb in deze kamer alles overhoop gehaald; dan had ik die ring toch moeten vinden!” ELS NEEMT DE LEIDING eedaan ”Vader-" zou de kapitein het niet ^ wSmei6” ’ ï0°r ^ grap3e? H« PIaae» *’» ’i’ï-ISimogelijk’” aarzeJde meneer Verschoor maar dan zal hij dat nu toch wel zeggen?” ’ ” aar 11311 „Ik ga naar. den kapitein toe,” zei Els, ,en ik vraaohem meteen, wat we moeten doen.” ’ g Toen juffrouw van der Blonk haastig door de gang triD- delde! E S d6n kapitein °Pz°eken, die in de tuin wan- rinfaPltuhPh?a]lt^ i 6e-n! evT iets vragen... van die w V U 3 bt h t toch niet gedaan voor een grapje?” „We! nou nog mooier,” bromde de kapitein, en hij keek df vp3^! ini!5 vriendelyk. „Begin jjj nou óók nog es over dm vervelende nng? Dacht je soms, dat ik ’m gekaapt Els schrok! „Wel neen, natuurlijk niet, maar...” m'iro Trf fd’ dfn kan ik Je geruststellen, hoor. Ik heb er ks mee te maken en ik wil er niet meer van horen ook! Mr)a?fïr heef^m® al me k°P gek gezanikt met ’r ring.” Daar kwam Els dus ook niet verder mee. Boven waren haar ouders met juffrouw van der Blonk nog steeds aan het zoeken, maar de ring was en blééf weg do^inglam16rtje *** ^ Els de tWee 0ude dames het ’anfn^h,? E1S b%^d’ ”zouden ze niet naar de politie gaan/ ik ben er werkelijk bang voor.” niét Maar ““ dirfct.,zulleD doen... ik denk het ffikaanT?» JL venrdend geval. Ze gaan het natuurstolen fa.” 8 vertellen, dat haar diamantenring ge- „Zullen we nóg es boven zoeken?” vroeg Els „Och kind, dat heeft geen zin. Je mag het natuurliik doen; maar ik heb al zó goed gekeken ” ^ ELS NEEMT DE LEIDING Tini en Els speurden nog een hele tijd in de kamer van juffrouw van der Blonk, maar de ring vonden ze niet. Kathe en Marie waren nu ook op de hoogte van de verdwijning. En toen Marie de kamer binnenkwam, om het bed op te maken, keek ze de twee meisjes zo onbevangen en eerlijk aan, dat Els haar geen ogenblik verdacht van diefstal. Het was een lelijke gedachte, maar ze kon het denkbeeld niet van zich afzetten, dat juffrouw van der Blonk de ring verstopt had, alleen om een klein relletje te maken, zoals vader geopperd had. De ring was en blééf weg en aan de lunch genoot de zuster van den kapitein van het voorval. Ze vertelde het aan iedereen, die het horen wilde, dat men haar een kostbare ring ontstolen had. Ze zei niet, wie ze verdacht, maar ze maakte wel de opmerking, dat er iemand in het pension moest zijn, die niet eerlijk was. Meneer Verschoor had stierlijk het land. Hij kon onmogelijk met zekerheid zeggen, dat de ring niét gestolen was. Hij moést zwijgen en afwachten wat de andere gasten er van zouden denken. Gelukkig nam niemand juffrouw van der Blonk ernstig en het ergerde de zuster van den kapitein genoeg, dat iedereen haar aanraadde, om nog eens goed te zoeken. Dan zou de ring wel weer te voorschijn komen, zei men. Na de lunch vroeg juffrouw van der Blonk meneer Verschoor voor de tweede maal te sprekellk „Meneer,” zei ze, ,,ik zal nog tot morgenochtend wachten, of mijn ring teruggevonden wordt, en anders moet ik de politie er bij halen.” „Werkelijk, juffrouw van der Blonk,” antwoordde vader Verschoor, „die ring is niet gestolen. De gasten en mijn dochters zijn boven iedere verdenking verheven en ik kan' niet geloven, dat de meisjes het gedaan zouden hebben, want ze zijn tussen negen en half tien helemaal niet boven ELS NEEMT DE LEIDING geweest. Ze waren in de keuken bezig, om voor alles te zorgen.” „Nu, ik wacht dan tot morgen. Dag, meneer Verschoor.” Die middag dacht vader Verschoor zich suf over een mogelijkheid, waar de ring kon zijn. Hij ging nog een paar maal naar boven, maar hy had geen resultaat. Zoals mevrouw Verschoor dat regelmatig deed, ging ze nu ook weer de kamers door, om te zien of alles keurig was. Ze was niet geheel tevreden en ze ging naar de keuken en zei tegen Marie: „Marie, ga jij nog es even naar boven en kijk alle wastafels na. Een paar daarvan zijn niet zo schoon, als ik ze graag zou willen hebben.” Marie nam de vim-bus, een spons en een zeemlap en ging naar boven. Een kwartiertje later zei ze tegen meneer Verschoor: „Meneer, de wastafels op de kamer van mevrouw Landsma en juffrouw van der Blonk lopen zo slecht door! Misschien zijn ze verstopt.” Vader Verschoor had vroeger altijd de» loodgieter laten komen in zulke gevallen, maar nu deed hij dat allang niet meer. Hij kon het net zo goed en net zo vlug. Eerst ging hij naar de kamer van juffrouw van der Blonk. Het water zakte wel weg, maar het liep veel te langzaam af. Meneer Verschoor schroefde de dop van de afvoerleiding en terwijl hij van boven met een ijzerdraadje prikte, liet hij het water langzaam lopen. Eerst kwam er wat stof en vuil te voorschijn en toen een propje papier. De schroef er weer op, ja... het water liep weer goed af. Nog even prikte hij met zijn ijzerdraad in het gat en toen meende hij een zacht gerinkel te horen. Plotseling kreeg hij een idee. Hij viste... kijk, daar haalde hij een gouden ringetje op, met een diamantje! Els’ vader slaakte een zucht van verlichting. Gelukkig! En nu zou hij de ring ELS NEEMT DE LEIDING ook teruggeven, waar alle gasten bij waren. Nu zou hij juffrouw van der Blonk een figuur laten slaan! Els en mevrouw Verschoor waren opgetogen, toen ze het ringetje zagen. „Mag ik het opknappen, Vader?” vroeg Els. „Tc Heb een uitstekend idee. Ze moet nu maar es goed voelen, dat 2e zich dwaas heeft aangesteld.” „Eerst zeggen, wat je wilt doen,” antwoordde vader Verschoor. „Want je mag het niet te gek maken.” Els vertelde haar plan en meneer Verschoor vond het goed. Toen alle gasten om half zeven aan tafel zaten, kwam Els de kamer binnen en ze zei, zo luid, dat iedereen het goed verstaan kon: „Juffrouw van der Blonk, ik heb een vriendelijk verzoek. Wilt u er voor zorgen, dat u géén papiertjes meer in uw vaste wastafel stopt? Dan loopt-ie niet door en dat is zo lastig voor ons.” Juffrouw van der Blonk zat plotseling kaarsrecht en ze keek Els nijdig aan. Ook de andere gasten keken verwonderd om, want ze vonden Els’ handelwijze wel erg onbeleefd. „Nu nog mooier,” begon juffrouw van der Blonk. „Eerst heb ik.. ” „Ja, ziet u,” zei Els luid, „we hebben een stuk papier gevonden en een heleboel stof... en eh... o ja, ook een ringetje; ik geloof, dat u dat miste, nietwaar? Alstublieft, hier is ’t.” De kapitein schoof zijn stoel achteruit, legde zyn mes en vork neer om eens hartelijk te kunnen lachen. Hij sloeg zich op zijn knieën van plezier, hij veegde de tranen uit zijn ogen en juffrouw Kortenaar lachte hartelyk mee. „Nou, Mien, zie je nu wel? Ik zei nog...” „Jij? Agaath, jij was de eerste, die over politie sprak.” Elê neemt de leiding 12 ELS NEEMT DE LEIDING „Nou Mien, dat weet je wel beter! Dat is niet waar! Jij vroeg nog, of hier wel een politiebureau zou zijn, of dat je naar den burgemeester zou moeten. Ja Mien, dat is heus.” „Agaath, hou je mond,” riep juffrouw van der Blonk nijdig. Schichtig keek ze om, maar ze zag niets dan lachende gezichten. De kapitein was nog niet geheel bekomen van zijn plezier. Eindelijk zei hij: „Ziezo, Mientje, nou ben je weer in je knolletuin, hè meid? En nou tracteer jij zeker es op een fijne fles wijn, omdat je je ringetje terug hebt?” „Hè ja, Mien,” zei Agaath, „dat mag je wel doen. Je hebt me vandaag zó aan m’n hoofd gezanikt met die ring.” Els meende niet, dat juffrouw van der Blonk het zou doen, maar even later kwam Kathe de sleutel van de wijnkelder halen. „Ik ben dankbaar dat die ring terug is,” zei vader Verschoor, „want we hadden er last mee gekregen. Wat een toeval, dat die wastafel juist verstopt was. Ik merk wel, dat ik geen goede detective ben, want aan die mogelijkheid heb ik geen ogenblik gedacht.” Na het eten kwam juffrouw van der Blonk meneer Verschoor bedanken. Dat was een hele overwinning voor haar en vader Verschoor waardeerde het des te meer. „Het spijt me,” zei het oude dametje, „dat ik aan diefstal gedacht heb. Waarschijnlijk heb ik het ringetje zélf in de wastafel laten rollen. Ik ben blij, dat u het me niet kwalijk neemt.” „Wel neen, juffrouw van der Blonk! Ik ben blij, dat u uw eigendom weer terug hebt.” „Ja,” zei de oude kapitein, „die zuster van mij... dat is me d’r eentje! Daar heb je nou altijd wat mee!” HOOFDSTUK XI DE DOOFHEID VAN JUFFROUW VAN DER BLONK Mevrouw Verschoor en Tini waren vertrokken naar Wijk aan Zee. Els stond er nu, met haar vader, alleen voor. Ze moest leiding geven en zorgen, dat het dagelijkse programma stipt werd afgewerkt. Els had met haar moeder acht menu’s opgesteld, voor de tijd, dat mevrouw Verschoor weg was. Ze hield er zich zoveel mogelijk aaii en alles ging goed. Kathe, die nu weer geheel de oude Was, werkte hard en „Merie” deed ook flink haar best. Nu Els twee goede meisjes had, kon ze zichzelf wat meer vrije tijd gunnen. Alleen was ze erg gebonden aan het pension. Ze kon niet lang achter elkaar weggaan. Maar dat hinderde haar nu niet zo erg meer als vroeger. Het weekje kamperen had haar veel goed gedaan en over een maandje zou de grote drukte immers weer achter de rug zijn! .Het had twee dagen hard geregend en dat was niet prettig geweest voor moeder en Tini, die zich aan zee verveelden. Els had het ook niet zo leuk gehad, want de gasten bleven in huis. Op die manier was er steeds wat te doen en had ze ook ’s middags niet veel rust. Maar nu was het warm Augustus-weer en Els ging wat achter in de tuin zitten met een boek. Ze had een tevreden gevoel. De gasten waren weg, behalve juffrouw Kortenaar, die een uurtje was gaan rusten, omdat ze hoofdpijn had L25 w £LS NEEMT DE LEIDING >n juffrouw van der Blonk, die in de conversatiekamer zat jij de geopende deuren. Niettegenstaande de Marokkaanse son, had ze haar sjaaltje om. Els sloeg haar boek open, maar ze had nog geen drie bladzijden gelezen, toen ze bekende stemmen hoorde. Wil m Joop kwamen de tuin door en lieten zich op een stoel vallen. „Kinderen, wat een hitte,” zuchtte Joop. Els dacht meteen aan de waarschuwing van haar vader en ze nam zich voor, Joop niet in de conversatiekamer toe te laten. Ze vertrouwde haar vriendin maar half, en in de buurt van juffrouw van der Blonk helemaal niet. „Waar is de kapitein?” vroeg Joop. „Uit,” zei Els. „Die stakkerd verveelt zich verschrikkelijk en hij is een dag naar Zwolle. Hij zou om een uur of drie thuiskomen.” „Wij vervelen ons,” stelde Joop vast. „We hadden eerst naar het bosbad willen gaan, maar dat is me veel te ver. Mocht ik maar chaufferen, dan pikte ik m’n vaders auto in. Wil wil tennissen, maar ik wil niet.” „Wil wil niet,” zei Wil. „’k Vind ’t ook te warm. Heb je misschien iets koels te drinken?” „Jawel,” zei Els, „limonade met ijs. Trek?’’ De meisjes knikten loom van ja en Els ging naar de keuken. De behulpzame Marie zei, dat ze de glazen wel achter zou brengen. In de gang zag Els juffrouw van der Blonk, die zei: . „’k Ga even het dorp in. Over een half uurtje ben ik wel weer terug.” „Uitstekend, juffrouw van der Blonk,” antwoordde Els met een vriendelijke glimlach. Na de kwestie met het ringetje was haar verhouding met juffrouw van der Blonk veel beter geworden. „Wat een rust,” zuchtte Joop. „Zijn alle gasten weg? ELS NEEMT DE LEIDING „Behalve juffrouw Kortenaar. Die had wat hoofdpyn en toen is ze een uurtje naar bed gegaan.” „Leuke mensjes,” zei Joop: „’k ga straks es een beetje met ze praten.” „0,” antwoordde Els koel. „Doe ’t maar niet.” Wil geeuwde verstolen achter haar hand en toen Marie de glazen kwam brengen, dronken ze met kleine teugjes van de koele limonade. „Ik verveel me,” zei Joop weer. „’k Ben blij, dat vader volgende week vacantie neemt.” „Waar gaan jullie naar toe, Jopie?” „Vader wil naar Zwitserland en moeder wil naar zee. Dus... we gaan naar zee. Da’s duidelijk, nietwaar?” „Nou,” suste Wil, „als je vader werkelijk naar Zwitserland wil, zal je moeder dat toch wel goedvinden?” „Jawel,” antwoordde Joop lachend. „Maar ik wil óók graag naar zee. En vader is zo’n goeierd. Die vind het allang weer best.” „Gaat je broer ook mee?” vroeg Wil. „Wel neen, jo! Die neemt vacantie in de winter! Die gaat altijd naar de wintersport. Zeg... ik verveel me zo!” „Als ik me niet vergis, heb je dat al meer gezegd,” merkte Wil op. „Kunnen we niks geks bedenken?” vroeg Joop. „Hier niet,” zei Els. „Dit is een pension van standing. Hier gebeuren nooit gekke dingen.” „’k Ga es even naar Kathe,” zei Joop. „lek habe ein schwach für Kathe. lek habe haar gaarne.” Els liet Joop met een gerust hart gaan, want ze kon geen kwaad, er was toch niemand thuis, behalve meneer Verschoor, die in de huiskamer zat te schrijven. Joop maakte een praatje in de keuken en toen ze door de gang kwam, zag ze daar de ouderwetse zwart-zijden mantel hangen van juffrouw van der Blonk; op de kapstok ELS NEEMT DE LEIDING lag een zonderling, zwart hoedje, wat Joop al enige malen boven op juffrouw van der Blonks eerbiedwaardig hoofd had zien dansen. Joop zou Joop niet zijn, als ze het hoedje had laten liggen. Ze zette het op en bekeek zichzelf in de spiegel. Het stond allergekst! Toen trok ze ook de lange, zijden mantel aan, die haar tot ver over de knie reikte en ze sloeg juffrouw van der Blonks zomerbontje om. Het enige, wat haar nog ontbrak was een brilletje, maar ze vond naast Henri’s hoed een zonnebril met tamelijk lichte glazen. Die zette ze er bij op. Toen deed ze de deur van de keuken open, keek naar binnen en zei met veranderde stem: „Meisjes,, denk er om, dat ik vanavond om half tien een warme kruik in m’n bed moet hebben. Het is zo kil vandaag.” „Oeoeoeoeh ...” gilde Marie. „Ach nee,” schaterde Kathe. „Dat is glanzend!” „Er is geen reden, om een dame van mijn leeftijd uit te lachen,” zei Joop. „Ik zal me beklagen bij meneer. Brutale nesten!” „Entzückend!” riep Kathe. „Das sollen Sie maar aan Els tonen.” „Ja, dat sol ik,” zei Joop. Ze ging door de achterdeur de tuin in en Els stond beleefd op. Het duurde even, voor ze Joop herkende. Toen zei ze angstig: „Nee Joop... alsjeblieft niet doen! Als ze thuiskomt, weet ik niet wat ik zeggen moet.” Wil, die geen enkele verantwoordelijkheid droeg, schaterde van het lachen. „Prachtig... ! Vooral van achteren! Je zou zweren, dat het juffrouw Mien is.” Els ging naar Joop toe en ze deed een poging, om man- ELS NEEMT DE LEIDING tel en hoedje te bemachtigen, maar Joop liep hard weg en wandelde deftig door de tuin. Op dit ogenblik verscheen juffrouw Kortenaar om de hoek van het huis. Ze had haar middagslaapje achter de rug en zag er vrolijk uit. „Els,” vroeg ze, „heb je juffrouw van der Blonk misschien ook gezien? O neen, dank je. Ik zie haar al. Mien! Mientje!” Joop keek even om; toen wist ze genoeg. Ze liep met kleine dribbelpasjes door en deed, of ze niets hoorde. „Ze wordt een beetje doof,” zei juffrouw Kortenaar toegeeflijk, met een knipoogje naar Els, die verstard zat van schrik. „Ze wil het niet weten, maar de ouderdom komt met gebreken. Mien! Mien!!! Neen, hoe is ’t toch mogelijk? ’k Ben blij, dat ik ten minste niét zo doof ben.” „Zal ik ’r even voor u halen?” vroeg Wil en toen kreeg ze een trap van Els tegen haar kuit, zodat ze een pijnlijk gezicht trok. „O neen, kind, dat hoeft niet, hoor,” zei juffrouw Kortenaar. „’k Zal zelf wel even gaan.” Joop keek voorzichtig om en toen zag ze, dat ze door haar „vriendin” gevolgd werd. Ze liep stevig door en juffrouw Kortenaar dribbelde achter haar aan. Els was bleek om haar neus. „Lieve help, Wil, wat moeten we doen? Sufferd ook! En vader heeft me nog zó gewaarschuwd, dat Joop zich niet met die twee oude dametjes mocht bemoeien. Wat moeten we doen, Wil?” „Niets,” zei Wil. „Juffrouw Kortenaar zal ’t zo wel opgeven. En Joop loopt natuurlijk door.” Op enige afstand volgden Wil en Els. Joop stapte nog steeds door en ze moest wel zo doof als een kwartel zijn, dat ze de stem van Agaath Kortenaar niet hoorde. Nu was de dochter van den burgemeester bij het achterhek gekomen. Ze keek nog eenmaal om en toen ze zag, dat ELS NEEMT DE LEIDING juffrouw Kortenaar de achtervolging niét opgaf, liep ze resoluut de tuin uit. Ze verdween in het bos. Hoofdschuddend kwam juffrouw Kortenaar terug. „Ik begrijp er niets van. Hoe is het mogelijk, dat ze me niet hoort? Hè neen, ik ben blij, dat mijn oren nog goed zijn. M’n ogen gaan wel een beetje achteruit, maar m’n gehoor is uitstekend. Ik zal haar zeggen, dat ze zo’n instrumentje moet kopen, voor hardhorenden.” Juffrouw Kortenaar ging hoofdschuddend het huis binnen en toen ze weg was, rende Els door de achtertuin om Joop te waarschuwen. Maar plotseling hoorde ze een luid gekraak in het kreupelhout, links van de tuin en Joop stak haar hoofd over het hek. „Ik lach me gek,” gichelde ze. „Is ze weg? Hier Els... pak jij die rommel es aan en hang het gauw op de kapstok.” • „Doe ’t zelf maar, hoor,” zei Els. „Kom gauw in de tuin, trek de boel eerst uit en breng het dan naar de kapstok.” Achter een struik deed Joop jas en boa af, ze nam het hoedje onder haar arm en rende op een draf naar de achterdeur. Eerst liet ze Kathe loeren, of er niemand in de gang was en toen hing ze de kleren van juffrouw van der Blonk gauw op. „Nou, da’s alweer goed afgelopen,” lachte ze. „Niemand heeft er iets van gemerkt, ’t Leek verdraaid net een komische film.” „Jopie,” smeekte Els, „laat zulke dingen toch! Wij krijgen er de last mee.” Daar kwam juffrouw van der Blonk de tuin in lopen. Ze groette de meisjes vriendelijk en ging aan een tafeltje zitten, een meter of vier verder. Juffrouw Kortenaar had haar zeker vanuit de conversatiekamer zien zitten, want daar kwam ze al aandribbelen, geladen vol opmerkingen. ELS NEEMT DE LEIDING „Zo, Agaath,” zei juffrouw van der Blonk. „Is de hoofdpijn over?” „O ja, Mien, ik ben al een poosje op. Ik zag je net in de tuin lopen en ik riep je nog, maar jij hoorde me niet.” „Heb jij geroepen, Agaath?” „Ja, je liep door de achtertuin en toen door het hekje... en ik riep je maar... en ik riep maar en...” „’t Achterhek? Welneen, Agaath, daar ben ik helemaal niet uitgegaan. Ik ben vóór uitgegaan. Een half uur geleden al.” „Nou Mien, da’s toch onzin!” Joop zat op haar zakdoek te kauwen en Wil draaide haar stoel met een ruk om, zodat ze met haar rug naar de dames zat. Els durfde haar vriendinnen niet aan te kijken! Ze kon zich al haast niet goed houden bij Joops snorkende geluiden. Juffrouw van der Blonk ging er eens recht voor zitten en zei: „Neen, Agaath, je vergist je. Ik ben niet in de achtertuin geweest.” „Nou Mien, dat zèg je maar! Dat zeg je alleen, omdat je niet wilt weten, dat je erg doof begint te worden. Ik heb wel tiènmaal geroepen, maar je hoorde niets.” „Agaath, je bent gek,” zei juffrouw van der Blonk op besliste toon. „Ik ben het dorp ingegaan en door het voorhek binnengekomen.” „Nou Mien, da’s nou maar onzin! Ik zie, wat ik zie! Ik ben niet blind! Ik zag je zwarte zijdje en je grijze zomerbontje en ik dacht nog: hoe houdt ze ’t uit met die warmte, maar je bent altijd nogal kleumig.” „M’n zomerbontje? Agaath, je hebt gedroomd! Dat heb ik helemaal niet aan gehad! Neen Agaath, je mag je ogen wel es na laten zien! Je wordt lelijk bijziende! Ja, Agaath, je bent een jaar ouder dan ik en ...” ELS NEEMT DE LEIDING Juffrouw Kortenaar was niet vriendelijk meer. Ze ergerde zich ontzettend. „Nou Mien,” zei ze. „Da’s nou onzin, ’t Is alleen, omdat je niet weten wilt, dat je zo doof bent.” Hier liet Joop een geluid horen als een nijlpaard, dat in nood verkeert. Meteen stond ze op en rende met een vuurrood hoofd door de achterdeur naar binnen. Juffrouw van der Blonk keek verwonderd op, toen zag ze, dat de tranen over Wils wangen liepen. De oude dame kneep haar ogen dicht en snoof. Ze scheen iets te begrijpen. Kordaat stond ze op en liep de gang in. Toen Els haar terug zag komen met de zwart-zijden zomermantel, die kwistig bedekt was met groene strepen, begreep ze, dat alles verloren was. Uit de keuken klonk haar een huilend ge-oeoeoeh van Marie tegemoet. Kathe zat plat op de grond en Joop kon geen vin meer verroeren. „Ik krijg stuipen,” gilde ze. „Ik kan niet meer! Ik krijg ’r wat van!” „Joop!” zei Els streng, „Joop, hou op!” Nu kwam Wil ook nog aanlopen en ze kon van het lachen haast niet spreken. „O, ze hebben vreselijke ruzie,” hikte ze, „want Mien zegt dat Agaath met ons samen heeft gedaan, om haar te plagen.” „Joop!” zei Els weer. „Hou alsjeblieft op.” Ze stond te stampvoeten van kwaadheid. „Je moet je excuses gaan maken!” Maar Joop verstond haar niet eens. Ze was slap van het lachen. Toen nam Els de spons en drukte die in Joops toet. Waarop Joop de natte zeemleren lap nam en er Els mee om haar oren sloeg. Het werd zó’n kabaal in de keuken, dat meneer Verschoor verwonderd zijn hoofd om de deur stak. Kathe, die nog steeds op de grond zat, schrok er van en stond gauw ELS NEEMT DE LEIDING op. De komst van meneer Verschoor werkte kalmérend op Joop. „Alsjeblieft Joop,” riep Els. „Ga nu dadelijk naar de tuin en vertel alles. Je moet je excuses maken. Toe nou!” Na een paar minuten was Joop zover gekalmeerd, dat ze een geregeld gesprek kon voeren. Kathe en Marie hadden het nog steeds hevig te pakken. Meneer Verschoor hoorde nu ook wat er gebeurd was, en hij drong er bij Joop op aan, dat ze dadelijk naar de tuin zou gaan, om haar excuses aan te bieden. „Eerst kijken, hoe ze nou zijn,” zei Joop, zenuwachtiggichelend. Ze liep naar het eetzaaltje en keek voorzichtig door de gordijnen naar buiten. Meteen barstte ze weer los in een lachbui. „O, kinderen, nou zit de kapitein er ook nog bij.” „Ga nu, Joop,” beval meneer Verschoor. „Je hebt het werkelijk tè erg gemaakt” Joop werd half naar buiten geduwd en toen ze het strenge gezicht van juffrouw van der Blonk zag, lachte ze niet meer. Maar de kapitein zat er met een brede glimlach bij, toen Joop nederig vertelde, wat ze gedaan had en toen ze haar verontschuldigingen aanbood. „Ik vind het géén manier,” zei juffrouw van der Blonk spits. „Nou Mien,” suste juffrouw Kortenaar. Juffrouw van der Blonk deed haar mond open, om Joop eens goed de les te lezen, maar toen zei de kapitein plotseling: „Nou, basta! Ze heeft excuses gemaakt en daarmee uit. En zorg nou maar gauw, dat je uit de wind komt, meisje.” Joop keek den ouden zeeman dankbaar aan en haastte zich terug naar de keuken. Toen ging Els ook nog es zeggen, dat ze er niets aan doen kon en ze nam de mantel ELS NEEMT DE LEIDING van juffrouw van der Blonk over. Ze beloofde, dat ze het kledingstuk weer helemaal in orde zou laten maken. Kathe en Marie moesten daar hun krachten maar eens op beproeven. Gelukkig gingen de groene strepen, die Joop er op gehaald had, toen ze door het kreupelhout kroop, er gauw weer af. „Ziezo,” zei Wil, „ga nou maar mee, Joop. Je kunt terugzien op een welbestede middag.” „’k Heb toch reuze pret gehad,” zei Joop. „Ben je boos, Els?” „Neen. Als je de gasten er maar buiten wou laten.” „Ja, Jopie,” zei meneer Verschoor, „dat is ons broodje, kind. Je denkt daar misschien niet zo by, maar jouw vader zou je ook niet dankbaar zijn als je hem belachelijk maakte bij een officiële gelegenheid.” Met een zucht van verlichting zag Els haar vriendinnen wegrijden. „Ziezo,” zei meneer Verschoor, „dat is weer O.K. Elsje, ik vind Jopie erg aardig, maar ik ben toch zo blij dat ze mijn dochter niét is. Met een dochter als Joop zou ik nooit over een pension gedacht hebben. Als jij zo was, zou de hele boel hier in het honderd lopen. Nee, dan heb ik toch liever mijn hooggewaardeerde directrice van het pension „de Zonnewijzer.” „Nou, vader, zóveel doe ik niet.” „Kindje, je doet heel veel. Je hebt ons op een schitterende wijze door het eerste, moeilijke begin heengeholpen en ik hoef je niet te zeggen, hoe ik dat waardeer, hè? Als jij er niet geweest was, zou ’t pension „de Zonnewijzer” op ’t ogenblik niet bestaan. Met moeder-alléén had ik ’t niet aangedurfd. Daar is moeder niet sterk genoeg voor. ’k Vind ’t fijn, zoals jij je oude vader door de moeilijke tijd heen helpt.” „Oud? U bent nog hélemaal niet oud!” ELS NEEMT DE LEIDING „Toch te oud voor een betrekking, kind! Zo zijn nu eenmaal de omstandigheden.” „En nou ga ik naar de keuken,” zei Els resoluut. Vader Verschoor keek zijn dochter na, toen ze de kamer uitstapte en zijn ogen glansden vochtig. SLOT De najaarsstorm dreef de gele bladeren over de oprijlaan voort. Els zat te lezen naast de kachel en meneer Verschoor zat te cijferen. Eindelijk zette hij een streep onder zijn berekening en toen keek hij zijn vrouw en dochter aan. „We kunnen tevreden zijn,” zei hij. „De zomer is goed geweest. Wanneer het volgend jaar weer zo wordt, zal het pension „de Zonnewijzer” onze redding worden uit de moeilijkheden.” Mevrouw Verschoor straalde en Els keek verlegen voor zich uit. Ze was het niet gewend, dat haar ouders geldelijke kwesties met haar bespraken. „Hóór je me, Els?” „Ja Vader, ’t is fijn.” „Ik zal jullie dadelijk de nauwkeurige cijfers noemen. Ja Elsje, je bent nu groot genoeg om daar bij te zitten. En je mag wel precies weten, hoe wij ervoor staan. Met het geld, wat we in vroeger jaren in Indië hebben overgespaard èn dit pension, kunnen we behoorlijk leven. Dat is in de eerste plaats te danken aan jou, vrouw, want jjj bent met het idee gekomen. Maar, dat alles goed geslaagd is, danken we toch ook voor een groot deel aan Els. Kind, ik had een jaar geleden niet gedacht, dat je zó flink zou zijn en dat je zó je handen uit de mouw zou kunnen steken, als de nood aan den man kwam.” „Och Vader, hou toch op,” zei Els onbeleefd. ELS NEEMT DE LEIDING „Neen, neen, dat moet ook es gezegd worden. Ieder paard heeft op zijn tijd recht op een klontje en jij krijgt er nou een. Kom maar hier, dan zal ik je es op je hals kloppen.” Els was er verlegen onder, en toen ze bleef zitten, kwam haar vader naar haar toe en drukte haar een bankbiljet in de hand. „Goed begrijpen Els: dit is géén loon voor bewezen diensten, maar dit is een maniertje, om je te tonen, hoe dankbaar ik ook jou ben. Je wou morgen naar de stad, is ’t niet? Dan doe je dat papiertje in een beurs en je loopt net zolang langs alle winkels, tot je iets ziet, wat je dolgraag hebben wilt. We zullen er op rekenen, dat je niet vóór ’s avonds-laat thuiskomt.” Els ging haar vader en moeder bedanken en toen zei ze, dat het nou mooi genoeg was en dat ze er verder maar niet over moesten praten. Een kwartiertje later stond ze voor de grote ramen heen en weer te drentelen, vanwaar ze uitzicht had op de oprijlaan. Ze was namelijk de laatste tijd vol belangstelling voor de post. Die ongeïnteresseerde heer, met zijn blauwe pet op, bracht op geregelde tijden een brief uit Leiden, van cand-jur. Henri Landsma. Els had eind Augustus een merkwaardige ontdekking gedaan. Het was opgevallen, dat de Landsma’s zolang bleven en Henri had haar steeds wijs gemaakt, dat het zijn moeder in het pension zo bijzonder goed beviel. Dat had Els ook aan haar ouders verteld, toen er eens over gesproken werd. Maar enkele dagen later deed zich het zonderlinge feit voor, dat mevrouw Landsma aan mevrouw Verschoor iets heel anders vertelde. „’t Is hier natuurlijk erg gezond voor mijn zoon, nu hij zo ziek is geweest en hij schijnt het hier zó heerlijk te vinden, dat hij niet weg wil. Als ik over weggaan spreek, ELS NEEMT DE LEIDING wil hy er steeds nog een weekje bij aanknopen. En dat had mevrouw Verschoor weer aan Els verteld. Els had intuïtie genoeg, om te begrijpen, wat Henri zo aantrok in het pension „de Zonnewijzer.” ’t Was niet de kapitein en zelfs niet juffrouw Kortenaar, maar het was Els Verschoor. Het jiad haar een lichte schrik gegeven, dat Henri om haar bleef. Ze vond Henri heel aardig, maar ze wist toen nog niet zeker, of ze hem méér dan aardig vond. Henri scheen dat te begrijpen, en zo was hij dan met zijn moeder eind Augustus vertrokken, zonder dat Els en hij iets hadden besproken. Maar nu kwamen regelmatig zijn brieven en Els schreef geregeld terug. En steeds meer groeide in haar de overtuiging, dat ze zich met Henri zou verloven, als hij haar vroeg. Mevrouw Verschoor was wel blij geweest, dat er nu van een verloving nog geen sprake was, want Els was juist zeventien jaar geworden. Ze vond haar dochter nog wel wat jong. Er bestonden vage plannen, om Henri tegen Kerstmis te logeren te vragen en dan ... „Ik vind het allemaal best,” zei meneer Verschoor lachend. „Als je maar niet te gauw trouwt, Els. Want pension „de Zonnewijzer” kan jou nog niet missen. Wat een egoïst is je oude vader toch, hè? Ik hoop, dat Tini over een paar jaar jouw plaats wil innemen. En dan tellen we onder onze gasten misschien ook een mevrouw Mr. Landsma met echtgenoot.” „Och Vader, hou toch op,” zei Els. „Hij heeft me nog niet eens gevraagd en misschien ziet hy in Leiden wel een ander meisje, dat veel aardiger is dan ik.” Zo maakte ze er zelf grapjes over, maar ze vond het toch niet leuk, toen haar vader antwoordde, dat dat bést mogelijk was. Tini plaagde haar veel met de brieven uit Leiden. En ELS NEEMT DE LEIDING zo kwam het ook, dat Joop er van hoorde, want Els had het tot nu toe steeds voor haar vriendinnen verzwegen, dat ze met Henri correspondeerde. „O, kind,” zei Joop verrukt, „ga je je verloven? Dan zal ik toch een keet maken, zoals je nog nooit gezien hebt. En als je trouwt, mag ik met confetti gooien!” En toen liep ze de kamer uit, om haar mantel te halen. Zo was Joop: helemaal niet jaloers, nu Els misschien de eerste van de drie vriendinnen zou zijn, die zich ging verloven. En Wil zei rustig: „Joop is een malle! ’k Heb zo’n idee, dat ze-haar eigen trouwdag nog eens in de war zal sturen met een dwaze streek.” Els lachte. „Ze zal nog wel eens veranderen, Wil. Ik ben ook heel wat veranderd 'in het laatste halve jaar. En dat spijt me niet. Ik heb in Pension „de Zonnewijzer” een heleboel geleerd... en niet alleen de geheimen van het huishouden. Ik heb geleerd, dat er in ’t leven nog andere dingen zijn, dan school en fuifjes en malle grappen. En daar ben ik blij om. Ik hoop maar, dat ik vader en moeder nog heel wat jaren zal kunnen helpen. Want, Wil, het heeft me zo erg veel voldoening gegeven.” „Begrijp ik wel,” antwoordde Wil. „Je hebt je er reuze doorheen geslagen.” Samen gingen de drie vriendinnen het dorp in en ze haalden herinneringen op aan Joops malle streken. En in de huiskamer van pension „de Zonnewijzer” zei een vader tegen een moeder: „Niet alle ouders kunnen zo trots zijn op hun dochter als wij, vrouw. Laten we daar blij om zijn.”