DRIE VRIENDINNEN MET KERSTVACANTIE MET PENTEKENINGEN VAN JAN LüTZ DRIE VRIENDINNEN MET KERSTVACANTIE DOOR SOPHIE WOUDTS G. F. CALLENBACH N.V. UITGEVER - NIJKERK 1. MET KERSTMIS NAAR GROOTMOEDER Moeder, de post," riep Loek Versteeg en kwam, zwaaiend met een brief, de kamer in. „Van tante Nel," wist Henk dadelijk te vertellen, toen hij de grote, blauwe enveloppe zag. „Hè, moeder, lees eens gauw voor," drong Annie aan. „Even kalm, hoor," vermaande moeder, „laat mij eerst zelf rustig lezen." 't Duurde maar heel even en toen las moeder al voor: „....omdat tante Nel met de Kerstdagen uitgaat, zou ik het prettig vinden, wanneer Loek en Annie bij mij kwamen. Heddy van Zanten moest ook maar meekomen, want dat is toch de vriendin van m'n kleindochters?" Loek en Annie luisterden al niet meer. „Hoera, met de Kerst naar Oma, enig gewoon," juichten ze om het hardst. „Gaan jullie zó graag weg?" vroeg moeder, alsof ze het een beetje erg vond. „Nee, nee, dat weet u wel, maar het is bij Oma altijd zo dolgezellig. En als het nu nog sneeuwt, dan is het daar buiten helemaal fijn," vertelden Loek en Annie om beurten. ,,'t Is wel wat erg vlug," meende moeder, „want Oma schrijft, dat ze jullie morgen met den trein van zeven uur verwacht." „Dan is het maar goed, dat we al vacantie hebben," zei Loek, „maar moeten we dan eerst Heddy niet gaan waarschuwen?" vroeg ze, opeens aan haar vriendinnetje denkend. „Ik ga zelf wel even naar Mevrouw Van Zanten," zei moeder. „Jullie zijn groot genoeg om te weten wat je mee moet nemen, begin vast bij elkaar te zoeken wat je nodig hebt." 't Werd een drukke dag en voordat de zusjes er erg in hadden was het bedtijd. Den anderen morgen werden de boodschappen gedaan. „We nemen een kersttafellaken mee en we snijden hulst in het bos en Jans bakt vast weer tulband," bluften ze tegen Henk. Toen nam moeder haar beide drukke, opgewonden dochtertjes even apart. „Zullen jullie door al die prettige dingen niet vergeten w a a r 1 ij k Kerstfeest te vieren?" Loek en Annie begrepen moeder, gaven haar een extra langen kus en toen werden de laatste voorbereidingen getroffen. 'n Uur later zat het drietal in den trein. De reis ging veel te vlug naar hun zin; 't was de eerste maal dat ze alleen reisden. Daarover was nog heel wat te doen geweest. Oma had zo gewoon geschreven: (,Ik wacht de meisjes met den trein van zeven uur." Oma repte er niet over dat deze gebréicht moesten worden en na een kort overleg met de moeder van Heddy was werkelijk besloten dat „de dames", zoals Loek's vader plagend zei, alleen zouden reizen. „Wie zou ons aihalen?" vroeg Loek, terwijl ze genietend in een hoek van de coupé naar buiten zat te kijken. „Tante Nel, denk ik," zei Annie verstrooid. „Hoe kan dat nu, je tante is vanmorgen toch naar Zwitserland vertrokken," sprak Heddy tegen. Toen was er geen gelegenheid meer om veronderstellingen te maken; er werd van alles door elkaar gepraat, want het bekende station was bereikt, en Loek hing al gauw uit het raampje en zwaaide naar Oma, die op het perron heen en weer liep. Dan hield de trein stil en het drietal stapte uit. „Dag, dag Oma." „Dag eh.... Mevrouw," zei Heddy aarzelend. „Zo, is dat de vriendin, waarvan ik al zoveel heb gehoord? Nou, zeg dan maar „Oma", dat is gezellig en gemakkelijk," stelde Oma voor. Er waren maar weinig passagiers op het kleine station uitgestapt. Alleen Bas-van-'t-eierhuis, die met dien naam in 't dorp genoemd werd en ook bij de meisjes zó bekend was, en een paar vreemde dames. „Prettige Kerstdagen," riep Bas en de meisjes riepen terug: „Prettige dagen, hoor, Bas." „Komen jullie nog op 't eierhuus of wachten de daomes tot 't veurjaor?" vroeg Bas. 't Klonk echt gezellig dat taaltje van Bas en Heddy riep net zo hard als Loek en Annie: „We komen, hoor, Bas. Heb je nog biggen en konijnen?" ,/k Heb zeehonden en kamelen," grapte Bas. En terwijl hij zelfs wees, hoe groot de kamelen waren, riep Oma een taxi buiten het station aan. Dat was helemaal een feest. Onderweg genoten ze van dit meevallertje en vertelden om beurten van thuis. Dat Henk zo'n mooi Kerstrapport had, dat Joke pas een beetje ziek was geweest, dat vader twee nieuwe leerlingen had. Eén voor piano en één voor viool. Dat Mineke al lopen kon. Alles, Mies werd verteld. „En jij, vertel jij ook eens wat?" vroeg Oma tussen het drukke gebabbel van haar kleindochtertjes door aan Heddy. „Ik ben gauw uitverteld," antwoordde deze. „Broertjes of zusjes heb ik niet, moeder is ziek, er is een verpleegster in huis en vader is op reis. Misschien komt hij begin Januari thuis." „Dus volgend jaar," viel Loek handig in; ze had medelijden met Heddy, die thuis altijd maar narigheid en ziekte meemaakte en zelden iets prettigs had. Loek wist niet, dat haar moeder daarover aan Oma had geschreven en dat Heddy daar de uitnodiging van Oma aan te danken had. „O, Oma, het sneeuwt," juichte Annie opeens. „Wat enig, wat verrukkelijk, wat dol," riepen ze, maar Oma zei bijna plechtig: „Voor baantje glijden zijn jullie toch zeker te groot?" Dat Oma daar niet veel van meende, zagen ze wel aan de pretlichtjes in Oma's ogen. Toen de taxi stopte vooi Oma's huis, liepen ze meteen op het heuveltje ai, waar een heel stel dorpskinderen al een flinke glijbaan aan het maken was. „Even meeglijden," riepen ze naar Oma en rtttsssss, een voor een gleden ze naar beneden, het kleine heuveltje af. t „Het hód hier al gesneeuwd," ontdekte Annie, en Jans, die al van het stoepje af het grindpad kwam opgelopen, zei óók al zo deftig: „Dag, jongedames, wat zijn jullie akelig groot geworden, jullie geven vast niet meer om sneeuwballen gooien, is het wel?" Annie keek eens naar Loek en dacht een ogenblik, dat Jans het meende. Oma vond toch óók, dat ze te groot waren voor baantje glijden. Maar Loek zei, terwijl ze een hand sneeuw naar Jans mikte: „Daar worden we nooit te groot voor, hoor." 't Was een vrolijk stel mensen, dat even later de huiskamer instapte, waar de tafel gezellig gedekt stond. Krentenbollen, eigengebakken kerstbrood, een gezellige, bonte kan met chocolade en schaaltjes met rozijnen en amandelen. „O, Oma, wat heerlijk allemaal," riepen ze alle drie tegelijk en Oma zei: „Ja, Jans, je hebt weer alle eer van je werk." Aan tafel raakten ze niet uitgepraat over al de plannen, die ze hadden. „We zullen ook met u wandelen, hoor," zei Loek, toen ze merkte, dat ze bij al hun plannen helemaal geen rekening hadden gehouden met Oma. Maar Oma weerde af: „Dat hoeft niet, hoor, als jullie met de Kerstdagen met mij mee naar de kerk gaan, dan mogen jullie verder plannen maken om te wandelen, net zoveel als je maar wilt." Na het eten zei grootmoeder tegen Loek: „Nu moet jij maar eens even uit de kast jullie eigen Bijbel halen. Tante Nel leest altijd voor me en nu moeten jullie dat maar om beurten doen." „Hebben jullie hier een eigen Bijbel?" vroeg Heddy wat verwonderd. „Ja," legde Annie uit. „Wij komen haast alle vacanties hier, en dan leest tante Nel uit den Kinderbijbel." „Uit den Bijbel voor grótere kinderen," vulde Loek aan, „want er is óók een Bijbel voor kleine kinderen." Even werd daarover gepraat en dan stelde grootmoeder vast, dat ze de hele Kerstgeschiedenis zouden lezen, telkens een gedeelte. Grootmoeder wist wel, dat bij Heddy thuis de laatste jaren het Bijbellezen maar al te vaak werd nagelaten. De moeder van Loek en Annie had aan Oma vaak over 't vrien- dinnetje van haar dochtertjes geschreven. En Oma had zich voorgenomen om ook Heddy in deze week veel van den Kerstzegen te vertellen. Stil luisterden ze een ogenblik later naar Loek's heldere stem, die las: Twee mensen gingen er langs een eenzamen weg, een man en een vrouw. Uit Nazareth kwamen ze en ze waren op weg naar Bethlehem. De tocht was zwaar en lang geweest. Eindelijk, tegen den nacht, zagen ze de witte huizen van het oude stadje. Ondanks hun vermoeidheid was er diepe vreugde in hun harten. Loek las maar door en grootmoeder moest eindelijk zelfs waarschuwen: „Nu is 't genoeg, Loek." Zuchtend sloot Loek den Kinderbijbel met de mooie plaat van den Goeden Herder op den band. Toen Oma gedankt had, was het intussen negen uur geworden en de meisjes waren zó slaperig, dat ze het helemaal niet erg vonden, dat Oma voorstelde, dat ze maar vlug naar bed moesten gaan. Geen half uur later sliepen ze alle drie. Toen Jans bezorgd kwam kijken of ze wel dekens genoeg hadden, kreeg ze geen antwoord meer. 2. NIEUWE VRIENDEN Den volgenden dag waren ze al vroeg buiten en 't was niet te zeggen, wie er meer plezier hadden, de meisjes buiten of grootmoeder en Jans, die het sneeuwfeest aanzagen. Na een uurtje kwamen ze naar binnen met de verzuchting: „Jans, o, Jans, we hebben alweer honger." „Daar is verhelpen aan," glunderde Jans en in een ogenblik zaten ze achter een stel dikke boterhammen. „Maar dan dadelijk werken ook," beval Jans. „Eten en niets doen gaat niet op." „Wat moeten we doen? Aardappels schillen kan ik niet, wèl kool schoonmaken," zei Loek dadelijk nieuwsgierig. Jans lachte maar wat en zei, toen de meisjes alle drie afwachtend in de keuken stonden: „Maak het hele grindpad maar eens goed schoon. Sneeuwscheppen moeten jullie. Als straks de leveranciers komen, hebben ze last om hier tot m'n keukendeur te komen." Met schoppen en bezems gewapend ging het drietal aan den gang. 't Duurde niet lang of Loek had al weer een flinken sneeuwbal gemaakt en dien Annie, die net gebogen stond, precies in den hals gemikt. „Hè, hè, is dat sjouwen," zuchtte Heddy al gauw, maar Loek zei onbarmhartig: „Net zo lang vegen als wij, hoor." Toen ze even later echter zag, dat Heddy verkleumde vingers had, kreeg ze spijt van haar plagerij en zei goedig: „Ga jij maar naar binnen, Hed, dan heeft Oma ook wat gezelschap." Doch dót wilde Heddy niet en dan al doorwerkend voelde ze zich zelfs heerlijk warm worden. Net toen ze het hele tuinpad schoon hadden en tot het hek genaderd waren, kwam de dokter op z'n fiets aan. Hij stapte af en maakte een praatje: „Nou, ik zie het wel," zei hij plagend, „zulke rode wangen, nee, voor mij is hier niets te doen." „Hè toe, Oom-dokter," bedelde Loek, „komt u dan tóch even binnen." Zodra ze dokter naar binnen geloodst hadden, liepen ze achter het huis om naar de bijkeuken, zetten bezems en schoppen weg en glipten langs Jans naar binnen. „Is het werk klaar?" vroeg Jans. „Bijna," antwoordde Annie, „maar Oom-dokter is er." „Dan eerst maar koffiezetten," bedisselde Jans en in een wip zaten de drie meisjes om de tafel. „Vertellen, Oom-dokter," begon Loek dadelijk den aanval. „Hè ja, hè ja," vielen Annie en Heddy bij. „Geen tijd vandaag," weerde dokter af. „Ik heb nèt tijd om op een kop lekkere koffie van Jans te wachten en dan verdwijn ik weer." „Even maar," hield Loek vol. „Er waren eens," begon dokter toen met een plechtige stem, „drie meisjes. Van de ene ken ik den naam helemaal niet en van de andere twee ben ik den naam vergeten." „Hè, wat flauw," viel Annie in. „Stil nu, anders vertel ik niet verder," dreigde dokter. „En die meisjes waren op een sneeuwpad aan het sneeuwruimen en ze gooiden sneeuwballen...." Dokter zei het met telkens veel nadruk op sneeuw. „Houd u nu op," smeekte Loek, maar onverstoorbaar ging dokter verder: „en in plaats van te werken stoeiden ze en toen er visite kwam, lieten ze hun werk hélemaal in den steek." Dokter kreeg geen kans verder te praten, want op een sein van Loek stonden ze alle drie op. Dokter zou spijt van zijn plagerij hebben, want zodra ze buiten de kamer stonden, fluisterde Loek: „Ik weet wat, we maken een massa ballen en wachten dokter op." Zo gebeurde het. Toen dokter z'n neus buiten de deur stak, werd hij van drie kanten tegelijk bestookt. Vlug trok hij zich terug en pas nadat hij door een kier beloofd had gauw terug te komen, en echt een verhaal te vertellen, mocht hij vertrekken. „Ja, we moeten toch het tuinpad afmaken," meende Heddy. Even later waren ze weer druk aan 't werk. Ze hadden er nog helemaal geen erg in gehad, dat aan den overkant van den weg het huis, dat jaren leeg had gestaan, bewoond was en dat twee jongens voor het raam naar hen stonden te kijken. „Zeg, moeder," riep Frans, de oudste van de twee, „de oude mevrouw Rozendaal heeft logé's. Ik zie een heleboel meisjes buiten." „Dat zal wel een beetje overdreven zijn," meende mevrouw Harringa en liep op het raam toe. „Ik zie er drie," zei ze, en Karei vertelde z'n moeder: „Ze hebben net sneeuwballen gegooid met dokter." De jongens verveelden zich eigenlijk. De vrienden uit 't dorp waren met vacantie naar familie in de stad, dus vonden ze het wel een aardige afwisseling, dat er bij hun overburen logeetjes waren. „Het lijkt me best leuk ze te gaan helpen," stelde Karei voor. „Ik dank je wel, ik ga geen meisjes helpen," weerde Frans af. „Ik zal vanmiddag wel eens een praatje maken, als ze weer buiten komen." Maar opeens vond Frans een pracht-oplossing. Met Karei ging hij naar buiten en begon van hun eigen tuinpad de sneeuw weg te ruimen. De meisjes hadden er echter helemaal geen erg in; en dat duurde Karei al gauw te lang. En 't plan, dat Karei toen maakte, vond ook Frans reuze. Achter hun tuinhuisje werd een flinke stapel sneeuwballen klaargelegd en een ogenblik later suisde een sneeuwbal door de lucht, die precies op Loek's rug uiteenspatte. Er volgden er meer, maar Loek noch Annie kon ontdekken, waar de sneeuwballen vandaan kwamen. Daarom klom Loek op het hek om beter rond te kunnen zien. Net draaide ze zich om en zei: „Ik denk, dat het jongens waren, die voorbijkwamen," of een grote sneeuwbal trof haar tegen haar hoofd. Maar voor ze kans kreeg boos te worden. sprong Frans te voorschijn en riep: „Hallo, dames, hier zijn we: Karei en Frans Harringa." „Loek en Annie Versteeg, Heddy van Zanten," riep Annie terug. „We zullen het goedmaken," stelde Karei voor en met één sprong was hij over het hekje. Frans volgde en even later waren ze alle vijf aan het werk. Tot zelfs de rij straat kreeg een beurt tot aan het hek van de woning van de familie Harringa. Dan vroeg Oma het vijftal een poosje binnen te komen om wat uit te rusten. „Gaan jullie maar naar de speelkamer, dan ,zal ik jullie wat brengen," commandeerde Jans, die de aardige buurjongens wel mocht lijden. De speelkamer was altijd nog zo'n beetje de plaats, waar de jongelui naar hartelust konden ravotten, want Jans voelde er niet veel voor het stel, dat droop van sneeuwwater, in de huiskamer te laten. Ook Oma kwam een kijkje nemen en maakte nader kennis met haar buurjongens, die ze tot nu toe alleen maar uit de verte had gezien. De jongens keken met belangstelling naar het ouderwetse speelgoed. „Dat is nog van ónze moeder geweest en van tante Nel," vertelde Annie. „Spul voor een museum," zei Frans en Loek wist niet goed of ze kwaad moest worden of lachen zou. Ze koos de wijste partij en zei lachend: „Dan mag jij dat museum inrichten." „Dat kan ik best," blufte Karei. Dat bracht haar op een idee. „Weet je, wat we moesten doen? Een heus poppenhuis maken, zoals van de week in 't jeugdblad staat, met kamers, badkamer en een keuken. De jongens timmeren het en wij richten het in. Een reuze vacantieplan!" Annie zei het en Heddy en Loek stemden dadelijk in. Even aarzelde Frans. „Is dat nou werk, met een paar vreemde meisjes zo opeens een poppenhuis gaan maken," dacht hij, maar overwoog meteen, dat hij in deze vacantie eigenlijk niet veel beters te doen had, dus stemde hij toe: „Goed, ik timmer. Maar aan die knoeierij van jullie met gordijntjes en kleedjes doe ik niet mee." Jans kwam nu met vijf koppen chocolade en met elkaar bespraken ze het spontane vacantieplan van Annie verder. „Vanmiddag gaan we Oma helpen met het maken van kerstpakketten voor de uitdeling van het Evangelisatie-kerstfeest; maar morgen beginnen we vast," besliste Annie en een paai minuten later namen ze aan het hek afscheid alsof ze elkaar al jaren kenden. 3. EEN POPPENHUIS WERD GEBOUWD De dag was verder omgevlogen. Gezellige Kerstpakketten hadden ze gemaakt met nodige, nuttige en ook prettige dingen er in. Oma had daarbij ook telkens kans gezien de meisjes op de grote betekenis van Kerstfeestvieren te wijzen. Vooral Heddy had daar aandachtig naar geluisterd. Toen alle pakjes klaar waren was 't bedtijd en werkelijk moe waren ze naar bed gegaan. Den volgenden morgen was Loek dadelijk na het ontbijt al van plan om naar Frans en Karei te gaan. Oma vond het echter beter, dat ze even afwachtten tot een van de jongens hen kwam halen. „Het zal mevrouw Harringa niet schikken al om vóór negen uur visite te hebben," meende ze. Gelukkig wist Jans raad om de ongeduldige meisjes bezig te houden. „Gaan jullie maar eens mee naar de rommelkamer, daar staan nog kisten met gordijnen, kleedjes en allerlei dingen, die jullie misschien voor het poppenhuis kunnen gebruiken." Dat was een reuzen-idee. In een ogenblik zaten ze om de kist en haalden van alles voor den dag. „Wat ruikt dat allemaal lekker," vond Heddy en Annie wist dadelijk: „dat is lavendel, dat heeft Oma overal tussen." Al heel gauw hadden ze zoveel lappen bij elkaar gezocht, dat Jans lachend uitriep: „Het lijkt wel of jullie een grote villa moeten inrichten." Toen klonk er een schel gefluit en voor het hek stond Frans. Zodra hij de hoofden van Loek en Heddy voor het raam boven zag, vroeg hij plagend: „Zeg, slapen jullie nog of hoe zit *t?" „We zijn al uren klaar," zei Loek verontwaardigd, terwijl ze een raam open duwde. „Daar merken we anders niet veel van," riep Frans terug, „en ik geloof het niet ook. Zorg maar dat je binnen vijf minuten aan den overkant bent." Nog voor de klok halftien had geslagen, waren de meisjes aan de deur bij de familie Harringa. Wijd-open stond de deur al. Een korte begroeting met de moeder van Frans en Karei volgde, maar ongeduldig werden ze door de jongens meegenomen, de trappen op naar de „werkkamer". De meisjes waren benieuwd hoe zo'n werkkamer er wel zou uitzien; nieuwsgierig drongen ze alle drie tegelijk naar binnen. Eén van de muren was helemaal volgeplakt met foto's van vliegmachines; een andere muur hing vol met foto's van grote en kleine schepen. „Op dat schip is vader kapitein," vertelde Frans. Toen was Heddy opeens een en al aandacht. „Vaart jullie vader óók?" vroeg ze. Dadelijk waren de jongens met Heddy in een druk gesprek. „Mijn vader is op het ogenblik in Afrika," vertelde Heddy. Direct wisten de jongens te vertellen, wat daar te beleven was. Loek werd er een beetje ongeduldig door en zei: „Nou, jongens, we zouden hard aan 't werk gaan, opschieten dan. Aan den derden muur hing een grote landkaart. ,,'t-Is eigenlijk een reclamekaart van de maatschappij waar vader voor vaart," legde Frans uit en Loek, bang, dat ze weer opnieuw over boten en zeeën zouden beginnen, zei haastig: „Waar is nu het hout en de hamers en zo?" „Dat noemen wij het gereedschap," verbeterde Karei en wees meteen op een flinke werkbank. In een hoek van de kamer stond één grote, rieten stoel. „Daar kunnen we om beurten in uitrusten," stelde Loek voor, terwijl Frans verontschuldigde: „Meer meubelen hebben we hier niet." „Heb je de krant met het model van 't poppenhuis?" vroeg Karei. Annie haalde de krant te voorschijn en alle vijf bogen ze zich er over heen, terwijl ze met ernstige gezichten hun plan bespraken. ,,'t Moet flink groot worden," zei Karei, die tegen erg fijn werk wel wat opzag. „Aan den voorkant open, met een los stuk, dat het geheel kan afsluiten. Beneden een hall, een keuken en één kamer. Daarboven twee slaapkamers, badkamer en speelkamer. En ook een zolder," meende Frans. „Een zolder met een werk-timmerkamer, net als hier," vulde Loek ijverig aan. Frans kwam al met een paar stevige planken aandragen en even later lagen ze op den grond om allerlei afmetingen goed na te gaan. Alles werd door de jongens secuur afgetekend. Dan nam Frans de zaag en in een ogenblik waren de eerste stukken op maat gezaagd. „Wat moeten wij nu doen?" vroeg Annie, toen de jongens druk in de weer bleven, terwijl zij met Loek en Heddy al een poosje had toegezien. „Jullie mogen gordijnen maken en vloerkleden spijkeren," stemde Frans genadig toe. „Timmeren is nu eenmaal niets voor meisjes." „Onzin," zei Loek, „dan kunnen we nog best een paar dagen wegblijven, als we jullie daarmee niet kunnen helpen. Aan het gordijnen maken zijn we de eerste dagen niet toe." „Ik zal Loek een stuk schuurpapier geven," zei Karei dan, die het jammer zou vinden, wanneer de meisjes werkelijk naar huis zouden gaan. „Dan kan Annie dadelijk de pannen tekenen. Die maken we rood, met zwarte lijnen. En hier is een van de deuren. Maak de randen met schuurpapier glad en boor een paar kleine gaatjes voor de scharniertjes," eindigde Karei zijn orders, terwijl hij Heddy een langwerpig stukje hout in de handen duwde. „Hoe kom je aan scharnieren?" wilde Loek weten. „Morgen vroeg ga ik op de fiets naar de stad. Vandaag maken we een lijst van allerlei kleinigheden, die we nodig hebben en morgen haal ik dat allemaal tenminste als ik geld genoeg heb," aarzelde Frans. „Maar we betalen alles samen," viel Heddy dadelijk in. „Natuurlijk, ja, dat is best," stemden ook Annie en Loek in. „Voor wie wordt het poppenhuis eigenlijk?" vroeg Loek en Karei zei: „We timmeren voorlopig voor ons plezier. Later mogen jullie er lekker ruzie over maken wie het hebben mag.". „Hè, wat flauw," zei Loek verontwaardigd en vinnig voegde ze er aan toe: „Alsof wij niet véél te groot zijn voor een poppenhuis." „Hoe oud zijn jullie eigenlijk?" informeerde Frans. Vlug somde Annie op: „twaalf, twaalf en Loek is dertien." „Wie is nou twaalf?" vroeg Karei vrij overbodig en Heddy zei: „Als we je nu vertellen, dat er twee van ons twaalf zijn en dat Loek dertien is, dan is het nogal eenvoudig, hè?" Toen Lachten ze alle vijf. Loek deed het haar opgedragen werk erg handig; daarvoor kreeg ze dan ook meermalen een goedkeurende opmerking van de jongens. „Au, au," gilde Annie plotseling en smeet meteen den hamer neer. Ha „Zie je wel, dat is nou meisjeswerk," vond Frans, doch Karei zei, een beetje troostend: „Houd maar onder de kraan, het gaat vanzelf wel over. Zó moet je het toch leren." Annie zuchtte diep, toen ze zag hoe handig en vlug de jongens met al dat gereedschap omgingen. „Kan ik niet vast gaan verven?' vroeg ze dan. „Hoe kan je nou verven als het timmerwerk niet klaar is," zei Frans en voegde er aan toe: „Ga maar naar beneden aan moeder vragen of we niet iets lekkers kunnen krijgen, voor dit werk deug je toch niet." Annie was eigenlijk blij met die opdracht, want haar vinger deed erg pijn. Het gesprek in de werkkamer stokte nu, want de jongens zaagden en zongen en de meisjes kónden zich niet eens verstaanbaar maken. Even later kwam Annie weer binnen met een blad met twee kopjes thee en daarachter mevrouw Harringa met een groot blad met vier kopjes. Annie had ook nog een trommel fijne lange beschuitjes. „Ik kom bij jullie theedrinken," zei mevrouw. Natuurlijk kreeg zij den enigen stoel en de jongelui gingen op een rij op den grond zitten. De jongens vertelden, dat Annie op haar vinger had geslagen en toen mevrouw Harringa vroeg of 't werkelijk erg was, hield Annie zich groot en zei: „Helemaal niet erg, mevrouw, zo moet ik het maar leren." Dat antwoord bezorgde haar een waarderenden blik van Karei. Mevrouw bewonderde nu de tekening voor het dak, de gladgeschuurde deuren en gaf nog een paar goede wenken. Dan verdween ze weer naar beneden. Loek verzon plots, dat in de hall beneden een kapstok moest hangen en ze schuurde daarvoor een klein plankje afvalhout glad. Handig draaide ze er een paar koperen haakjes in, zodat het geheel er werkelijk keurig uitzag. Loek wilde eigenlijk alles gauw-gauw klaar hebben, maar ze kreeg niet gedaan, dat de jongens zich gingen haasten. „Je kunt nog helemaal niet zien, dat het een huis wordt," zei ze tenslotte, maar dan wees Karei echt als de meerdere haar -terecht: „Ja, kind, dit op maat maken van alles is het meeste werk. Is dat in orde, dan is de rest ook gauw klaar." Daar nam Loek maar genoegen mee en hielp verder schuren. „Het is niet helemaal eerlijk van ons," zei Karei dan even later tegen Frans, maar toch zo dat de meisjes het hoorden, „we geven de meisjes een standje, dat ze te haastig zijn en den eersten keer, weet je wel, toen wij dat pakhuis maakten, waren wij nèt zo ongeduldig." „Wanneer zou het klaar zijn?" waagde Annie nu te vragen en Frans zei: „Als we Eersten Kerstdag doorwerken is het 's avonds klaar." „O, maar met de Kerstdagen komen we zeker niet, dat kfrn toch niet," zei Loek ineens een beetje ernstig. „Waarom niet?" vroeg Karei. Daar wisten de meisjes geen goed antwoord op, daarom zei Annie alleen maar: „Ik zal vragen of jullie morgenavond mogen komen als Oma gaat vertellen; en als we morgen hard opschieten, is het toch misschien wel vóór de Kerstdagen klaar." Voldaan en tevreden gingen de meisjes eindelijk naar huis, hun hoofden vol plannen voor het poppenhuis. „Verzin maar vast een naam voor het huis," riep Frans hun nog na. Dat beloofden ze natuurlijk graag. 4. EEN OUDE KERSTSPROKE blijven jullie morgen zeker den helen dag thuis?" ’ vroeg Oma, toen de meisjes 's avonds om den haard zaten. „Welnee, Oma, zei Loek dadelijk, „we hebben afgesproken, dat we vóór de Kerstdagen ons poppenhuis klaar willen hebben." „En wat gebeurt er dan met jullie kunstwerk?" vroeg Oma belangstellend. „Dat weten we nog helemaal niet, Oma," antwoordde Annie n bedelde meteen: „Oma, mogen de jongens morgenavond ok hier komen, en vertelt u dan?" Zou dat wel gezellig voor mevrouw Harringa zijn," bedacht frootmoeder. „Tenzij/’ voegde ze er aan toe, „mevrouw met le jongens meekomt, dan vind ik het best." Morgen direct vragen," besloot Loek. ’oen ging grootmoeder een uurtje rusten en de meisjes zaten net een boek, maar telkens begonnen ze over hun huis. ,We moesten vaasjes hebben en daar wat heel kleine >loempjes in," vond Annie. \.1 pratend dreigde het zelfs nog op een kibbelpartij uit te open, omdat ze het over den naam van „het" huis niet eens conden worden. Gelukkig had Oma maar een kort poosje gerust; zodra ze veer binnenkwam, viel Loek haar om den hals en vleide: ,Hè, Oma, vertelt u ons vanavond eens een kerstverhaal. Ik iedoel," vervolgde ze, „niet zo'n gewoon verhaaltje voor dnderen, maar een écht verhaal, u weet wel, ^n lange verelling, die niet helemaal werkelijk gebeurd is." ,Daar moet ik eerst even over denken, zei Oma, „ik zal m n aoek er maar bijhalen. Loek moet dan maar netjes thee voor ne schenken, want Jans is vanavond vrij." Loek kreeg een kleur, verbeeldde ze 't zich of legde Oma ireel nadruk op dat netjes? Ja, de laatste maal had ze gemorst en tenslotte was er zelfs thee in den suikerpot terechtgekomen. Dat had Loek vervelend gevonden en nu zei ze, voor haar doen erg bedeesd: „Ik zal het keurig doen, Oma, heus." „Dat is goed, Loekie," zei Oma en Loek wist, als Oma haar zo noemde, dan wös alles in orde. Toen ze weer zaten, begon Oma langzaam en zacht te vertellen. Gespannen luisterden de meisjes. De vertelling heet: Toen gingen de kerstklokken luiden. Jullie moet natuurlijk goed begrijpen, dat het een verzinsel is, maar dat er toch wel een heel mooie gedachte in tot uitdrukking komt. In een streek, waar vroeger maar weinig mensen kwamen, stond op een heuvel een héél mooie kerk. Aan den voet van dien heuvel lag de grote stad. Eiken Zondag en op alle feestdagen klommen duizenden den heuvel op om daar ter kerke te gaan. Allerlei verhalen waren er over die kerk. De mensen beweerden zelfs, dat, wanneer het orgel voluit speelde, in de stad de ramen trilden. Dat was natuurlijk niet waar, dat begrijpen jullie best. Maar jullie kunt je indenken, dat de mensen trots waren op die prachtige, grote kerk. Het grootste wonder, dat er volgens mijn verhaal aan die kerk was, dat waren de klokken. De toren was zo hoog, dat alleen bij helder zonnig weer de mensen de spits konden zien. Niemand wist hoe hoog de toren eigenlijk was; de bouwers er van waren al lang dood, zodat niemand inlichtingen kon geven. Wel wisten alle mensen, dat boven in den toren een schitterend stel klokken hing, die niemand ooit werkelijk had horen luiden. Eén oude man vertelde wel, dat zijn moeder ze ééns gehoord had. Nu was het de gewoonte van de mensen uit die streek, om op Kerstavond ter kerk te gaan. Want de meening was, dat, wanneer een kerstgave, die w a a r 1 ij k goed was, op het offerblok gelegd werd, d a n de klokken op Kerstavond zouden luiden. Sommigen beweerden, dat het dan door den wind zou komen, anderen geloofden zelfs, dat ze door engelen bewogen zouden worden. Maar lange, lange jaren had niemand de klokken gehoord. De mensen zeiden, dat er nog nimmer offers gebracht waren groot genoeg om het geklank van de Kerstklokken te verdienen. De rijksten verdrongen zich bij het offerblok en gaven steeds meer, zonder zich werkelijk één offer te getroosten. Nu woonde er in een klein dorpje, drie uur lopens van de stad, een jongen van twaalf jaar. Pedro heette hij. Van waarlijk Kerstfeestvieren wist hij héél weinig af. Wel had hij veel over de wonderlijke kerstklokken horen spreken. En daardoor was het verlangen naar die mooie kerk zó groot, dat hij 't na veel vragen en smeken van zijn ouders gedaan kreeg, dat hij op Kerstavond met zijn broertje naar de verre kerk mocht. Nog voor de avond was gevallen, waren ze zo ver gekomen, dat ze de lichten van de kerk al zagen. Maar opeens bemerkten zij vlak voor zich iets donkers op den besneeuwden weg. Dichterbij gekomen zagen de jongens dat het een oude vrouw was. Ze was vermoedelijk óók op weg naar de kerk, had even willen uitrusten en was toen van vermoeidheid in slaap gevallen. Nu was ze verkleumd; als ze zo bleef liggen, zou ze zeker in de kou omkomen. Dat be- greep Pedro ook. Daarom probeerde hij haar met wat sneeuw warm te wrijven. Opeens stond Pedro op en zei: „Dat helpt maar even, Carda, ik móet hier blijven, want als we weggaan, sterft ze. Ga jij maar door, je ziet, boven aan dit pad is de kerk." „Moet ik alleen gaan?" vroeg de kleine jongen, „en moet jij dan geen Kerstfeest in de kerk vieren? Je hebt er nog meer naar verlangd dan ik." „Nee, dat kan ik nu niet doen. Als ik wegga, verkleumt dit vrouwtje helemaal. Alle mensen zijn al in de kerk, niemand zou haar hier vanavond vinden. Kom, ga nu. Als de kerkdienst is afgelopen, spreek dan mensen aan en kom hier om verder te helpen. Let maar goed op en vertel me straks alles. Hier is mijn geld, leg dat stilletjes namens mij op het offerblok." Toen ging de kleine Carda. Wat was het prachtig in die grote kerk. Lang duurde de dienst niet, want de mensen wilden allemaal zelf langs het offerblok lopen om hun Kerstgave neer te leggen. De rijksten lieten door hun bedienden grote klompen goud op het altaar brengen; een schrijver gaf een boek, waar hij jaren aan gewerkt had; een zilversmid bracht een kunstig gevlochten, gouden ketting, bezet met diamanten. Maar het geluid van de kerstklokken werd niet gehoord. . Toen kwam er een vorst. Ook hij hoopte, dat voor hem straks het lied van de kerstklokken zou klinken. Een extra gave had hij eindelijk weten te bedenken. Want de vorst nam zijn kroon, bezet met de kostbaarste juwelen en legde die op het offerblok. En nóg werd het geluid van de klokken niet gehoord. De mensen in de kerk twijfelden opeens óf ze wel ooit geluid hadden. Want als het waar was, dan zou het toch n u zeker gebeuren. De vorst die zijn kroon gafl Nu speelde het orgel en het laatste gezang zou weldra door de kerk klinken. Plots werd het stil, want de grijze predikant was opgestaan en wenkte met zijn hand. Allen luisterden gespannen. Toen drong helder en duidelijk het geluid van de nooit gehoorde klokken tot in de kerk door. , Nóg stiller werd hetl Eindelijk was de eerste spanning gebroken, de mensen stonden op en verdrongen elkaar om te zien, welke grote, belangrijke gave de oorzaak was van het blij gejubel der kerstklokken. Maar slechts zij, die heel vooraan stonden, zagen het kleine jongetje, Carda, dat stil naar het offerblok was geslopen, en het zilverstukje had neergelegd, dat Pedro hem had meegegeven. Toen hield Oma op. „Wat is dat een mooi verhaal," zuchtte Annie. Heddy zat nog, de handen om haar knieën geslagen, met een en al aandacht naar Oma te kijken. Loek verbrak het eerst de stilte en vroeg: „Heeft Pedro dat oude vrouwtje kunnen redden, Oma?" Toen lachte Oma en zei: „Ik heb jullie gezegd, meisjes, het is een verzinsel, over den afloop is verder niets verteld. Zó moeten jullie het ook begrijpen. Nu ben ik erg moe en jullie gaan gauw naar bed." Terwijl Loek de dekens even later over zich heentrok, zuchtte ze nog eens: „Wat is Oma lief, hè? En morgen vertelt Oma ons de echte kerstgeschiedenis, die helemaal waar is. Van Bethlehem en van het Kindje in den stal is alles waar." Het zacht gemompel in het andere bed was geen antwoord meer. 5. DE AVOND VOOR KERSTMIS Niemand vond het erg, dat de sneeuw zo gauw was verdwenen; de meisjes vonden het heerlijk dat ze den helen dag bij de jongens Harringa op zolder aan het poppenhuis konden werken. En hoe verder het opschoot, des te mooier gingen ze het vinden. De jongens zeiden steeds grootmoedig: „Als het klaar is, mogen jullie het hebben," maar hoewel de meisjes het niet uitspraken en zelfs af en toe deden, alsof ze er te groot voor waren, hoopten ze eigenlijk alle drie, dat het poppenhuis hun persoonlijk eigendom zou worden. Vooral Loek, de wilde Loek, die nooit met poppen speelde, vond dit houten kunststuk een geweldig bezit. Een paar uur had ze aan één stuk stil gezeten om al de kleine gordijntjes te maken. Zij had tenslotte ook haar zin weten te krijgen dat het poppenhuis blauw geverfd werd. „Huizen zijn toch nooit blauw," had Frans verontwaardigd gezegd, maar toen ook Heddy en Annie erg voor blauw waren, hadden de jongens het poppenhuis in die kleur geverfd. Zo was het met vereende krachten den avond voor Kerstmis klaargekomen en nog was niet beslist, wat er met het poppenhuis zou gebeuren. „Laat het eerst een paar dagen rustig drogen," vond Karei, die wel merkte, dat de meisjes het er lang niet over eens waren. Maar toen ze dien avond bij grootmoeder aan tafel zaten, begon deze er over te praten. Eerst hadden de meisjes gevraagd of de jongens den avond voor Kerstmis bij Oma wilden komen. Maar dat kon niet, want ze zouden met hun moeder naar de stad. Toen werd afgesproken, dat mevrouw Harringa met de beide jongens Eersten Kerstdag zou komen koffiedrinken. De meisjes vonden het een enig plan. Met Oma zouden ze alle drie naar de kerk gaan en daarna een gezellige koffietafel en visite. Maar nu was daar opeens Oma's vraag: „Wat doen jullie nu met het poppenhuis? Komt het hier te staan voor al mijn kleine logees van den zomer?" „Hè nee, Oma," viel Loek afkeurend in, en ook Annie en Heddy keken een beetje beteuterd. Allerlei plannen werden gemaakt, maar het een na het ander werd afgekeurd. Tot Oma opeens opmerkte: „Maar meisjes, de jongens hebben waarschijnlijk hun hele zakgeld geofferd voor verf, schroeven en hout, als jullie dus over het poppenhuis willen beschikken, moet je toch eerst iets verzinnen om de jongens schadeloos te stellen." „Het hout lag op zolder," wist Heddy te vertellen, „maar de verf en de schroeven heeft Karei gekocht," vulde Annie aan. „Weet je wat," stelde Oma na heel wat praten voor, „we gaan straks saampjes naar het dorp en kopen voor Frans en Karei elk een boek. Die mogen jullie morgen aan de koffietafel geven." Daar waren de meisjes het natuurlijk dadelijk mee eens. Nu konden ze naar hun gedachten heus zélf verder beslissen over het kostelijk bezit van het poppenhuis. Toen ze even later met Oma den dorpsweg afliepen, zei Oma: „Ik heb een plan, meisjes. Bas van 't eierhuis vertelde mij laatht, dat het slecht gaat met het bedrijf. „Bar slecht," zoals Bas het uitdrukte. Z'n zoon Driek is verleden jaar overleden. Driek z'n vrouw woont met haar dochter Neeltje nu bij haar ouden schoonvader in. Als jullie het poppenhuis eens aan dat kindje gaven...." „Hè nee, hè nee," klonk het uit drie monden tegelijk. Ze waren even beduusd, want dat kon Oma toch niet menen. Hun poppenhuis, dat enige, grote, gezellige ding zomaar naar een vreemd kind op een kippenboerderij? Néé, dat ging nietl Op allerlei manieren probeerden de meisjes Oma te overtuigen, dat het een onmogelijk plan was. Ze waren heus blij, dat ze in den boekwinkel over andere dingen konden praten en nog blijer waren ze, dat Oma op den terugweg er niet meer over begon. Toen ze thuiskwamen, zat Jans te wachten met een kan chocolademelk en beschuitjes. Genoeglijk kropen ze rond den haard en toch.... en toch ze voelden het alle drie, er ha¬ perde wat. Aan de gezelligheid ontbrak iets. Annie was al een paar maal van plan geweest opnieuw over het poppenhuis te beginnen. Maar als ze dan naar het boze gezicht van Loek keek, zweeg ze toch maar weer. Want als ze er over begon, dan wist Annie, dan zou het zijn om tegen Oma te zeggen: „Ja, geef u het poppenhuis maar aan Neeltje, wij hebben al zo veel fijne dingen." En dat vond ze tegenover Loek niet leuk. Eerst vanavond in bed maar eens met'Loek over praten, besloot ze. 't Was Heddy, die aan Oma vroeg om de beloofde Kerstge- schiedenis te vertellen. Oma knikte instemmend en zei: „Natuurlijk wil ik graag vertellen, want ik zou het heerlijk vinden, wanneer jullie het Kerstevangelie héél goed begrepen. - Soms is het alsof ik in mijn gedachten Jozef en Maria zie. Jozef een sterke jongeman, Maria een jonge vrouw. Maria, die het heerlijk geheim in haar hart bewaarde, het geheim, waarvan zelfs Jozef nog niets wist. En Maria hoefde zelf niet aan Jozef te vertellen, dat zij straks de moeder van den Heere Jezus zou mogen worden. Een Engel bracht deze heerlijke tijding zelf aan Jozef, met de boodschap, dat hij nu met zijn Maria trouwen mocht en dat zij dan het aardsche ouderpaar van den Heere Jezus mochten zijn. Samen woonden ze in Nazareth, in afwachting van het ogenblik, dat deze heerlijke belofte vervuld zou worden. Tot er opeens het bevel kwam van den Romeinsen keizer Augustus, dat al de onderdanen van het reusachtige keizerrijk geteld en hun namen opgeschreven moesten worden." „Net als nu op onze stadhuizen?" vroeg Loek, die graag even wilde laten merken, dat ze van die volkstelling alles begreep. „Ja, zo ongeveer was het toen wel," meende Oma. „Maar dit bevel was voor heel veel mensen een groot bezwaar, want ze moesten naar de stad, waar hun voorvaderen gewoond hadden. En daar Jozef en Maria uit het geslacht van David waren, moesten ze naar Bethlehem. Maar er waren heel veel afstammelingen van David en het gevolg was, dat het in Bethlehem erg druk was en er in geen enkele herberg een plaats was voor Jozef en Maria. Het was een vermoeiende reis geweest; Maria had op den langen weg vaak gerust en ze waren de laatsten, die in het dorpje aankwamen. Dat zag er niet moedgevend uit, vond Jozef. Telkens vergeefs gevraagd, nergens plaats. En ze waren zo verlangend een nachtverblijf te vinden. Nergens een klein kamertje, een hokje desnoods smeekten ze tenslotte. Eindelijk iemand die medelijden had. Ga in den stal, die aan de herders van de streek toebehoort, neem wat stro en probeer daar te slapen, was de goedgemeende raad van een der inwoners van Bethlehem. En nog maar nauwelijks in den stal wat uitgerust, werd het grote, het eeuwen geleden beloofde Kindje geboren. Hoe groot moest Gods liefde zijn, dat Hij aan ons, zondaren, dit Kindeke, Z ij n Zoon gaf. Hij, machtiger dan alle koningen der aarde, gaf Zijn Zoon. Dat was een ontzaglijk offer, een offer, dot met Kerstfeest gebracht werd. Met Paasfeest is het een bloedig offer, dan geeft Christus onder goedkeuring van Zijn Hemelsen Vader zichzelf. Maar toen, in dien Kerstnacht, gaf God Zijn Zoon, als een Kindje, in de armelijkste omgeving." Even moest Oma rusten, de meisjes zuchtten diep. „En wij," vervolgde ze, „doen wel vaak ons best om met Kerstmis ook iets te geven. Omdat we blij willen zijn. Maar meestal is dat niet eens een offer. Al die Kerstpaketten die we maken zijn toch zo vaak maar een heel kleine gave." 't Was heel stil in de kamer. „Vertelt u nog verder, Oma?" bedelde Annie. Oma keek op de klok. ,/t Is bijna tien uur, meisjes, en morgen hopen we in de kerk de Kerstgeschiedenis ook te horen." „Oma is moe," fluisterde Heddy. „Ja, we moesten het hier bij laten," stemde Oma in. „Heerlijk zou ik het vinden, wanneer jullie alle drie met dankbaarheid voor dat grote offer, dat God in Zijn Zoon ons gaf, morgen Kerstfeest mogen vieren."- , Boven gekomen zei Heddy: „Al vertelt dominee morgen nog zo mooi, toch hoop ik, dat Oma ook morgenavond nog van den Engelenzang vertellen zal. Een paar jaar geleden heeft moeder daarvan eens voorgelezen." Geen van de drie meisjes had verder zin in praten. Ze kropen, elk met hun eigen gedachten, diep weg onder de dekens. 6. KERSTMORGEN Kerstmorgen gingen ze met Oma naar de kerk. Aandachtig luisterden ze naar de mooie kerstprediking en met blije, heldere stemmen zongen ze de Kerstliederen na den dienst mee.- Op weg naar huis kneep Annie zacht in Oma's arm. „Wat een heerlijk Kerstfeest, hè Oma? Wat jammer, dat Frans en Karei niet naar de kerk gaan en dus niets van dit alles meemaken." „Misschien begrijpen ze er helemaal niks van," zei Loek vinnig. Ze begreep zelf niet, waarom ze het op die manier zei. Wel wist ze, dat ze zich een beetje kribbig voelde. Onder de preek was ze al 'n keer opgeschrikt. Was dót nu een Kerstpreek? „Vrede op aarde", ja, dat was wel goed. Maar dan: „neem uit onze harten alles wat Uw vrede verhinderen kan daarin te wonen", 't Klonk zo vreemd, net of dat helemaal niets met Kerstfeest te maken had. Of het tegen haar, Loek, zomaar gezegd werd. Eigenlijk was Loek blij, toen ze aan het einde van den dienst zingen kon, blijde, mooie Kerstliederen. Thuisgekomen vonden ze mevrouw Harringa met de beide jongens al in de huiskamer. Jans zou net een kopje koffie vooruit geven, 't Was nu een gezellige drukte en gepraat in de kamer. Even later zat Oma met mevrouw te praten. Haar lieve, oude stem herhaalde de woorden van dominee en 't viel Annie op hoe aandachtig mevrouw Harringa luisterde. Opeens schalde Loek's stem 'n beetje hard door de kamer: „O, dat is waar ook, jullie krijgen nog een verrassing." De jongens en ook mevrouw Harringa keken vreemd op. Loek schrok even. Was ze niet wat voorbarig met de mededeling? Had Oma nog even willen wachten? Was het nu, terwijl Oma aan mevrouw over de Kerstpreek vertelde, wel het juiste ogenblik om met de boeken voor de jongens aan te komen? Loek begreep zichzelf niet. Waarom hinderden de woorden van dominee haar zó? Oma liet niet merken, dat Loek's optreden haar hinderde, maar gaf toestemming de boeken aan de jongens te geven. Toen Frans en Karei met de boeken uitgepakt in hun handen zaten, zei mevrouw Harringa: „Nee maar, Frans, dat is nu dat boek, waar je zo naar verlangd hebt. Dat is over die vliegtochten naar Indië, weet je wel, waar je het laatst met vader over had." Dan, zich bedenkend, vroeg ze verbaasd aan Oma: „Maar waaróm krijgen m'n jongens die boeken eigenlijk?" Toen vertelde Oma van de gesprekken over het poppenhuis en over de offers, die de jongens zich daarvoor getroost hadden. „O, is het dót?" zei Karei. „Ik vond het helemaal niet erg, wij hebben het best naar ons zin gehad." Frans was ongewoon stil. Toen vroeg hij: „Mag ik er helemaal mee doen wat ik wil, mevrouw....?" Van Oma keek hij ook zijn moeder aan. Oma antwoordde het eerst en zei: „Natuurlijk, m'n jongen, het is van jou." Frans zei toen zachtjes wat tegen moeder en stoof meteen weg. Mevrouw Harringa schudde haar hoofd en zei: „Dót is nu weer echt Frans. Hij heeft ergens in den polder een vriendje, dat al drie jaar niet lopen kan. En nu gaat hij hèm dat boek brengen." „Lenen?" vroeg Loek, al een beetje verwonderd. „Nee, geven," zei Karei eenvoudig, die precies begreep, waarom zijn broer zo blij was met dat boek. Alsof hij daarmee het optreden van z'n broer helemaal verklaarde, vervolgde hij: „Die zieke jongen snapt niet veel van vliegmachines, dat weet Frans al lang. Hier komen ze nooit over en een krant lezen ze daar niet. Frans zal wel een poosje wegblijven, want ze gaan natuurlijk samen er in kijken." Meer werd er niet over gesproken. Annie voelde weer, dat ze met Loek moest praten over 't poppenhuis. Nóg zei ze niets. Heddy zei niet veel, 't ging eigenlijk een beetje buiten haar om. Als enig kind was ze niet gewend offers te brengen en wat Frans deed liet haar onverschillig. Maar Loeklll Loek dacht aan haar woorden, toen ze een uur geieden met Oma uit de kerk kwam. Haar oordeel over die twee jongens „die wel niets van Kerstfeest vieren zouden begrijpen." In haar gedachten zag ze Frans op den stillen dorpsweg fietsen, tegen den wind in, het mooie boek onder z'n arm. Zó hier uit de gezelligheid weg, met een prachtig nieuw boek, op weg naar een zieken vriend. Overdreven, dacht ze; maar op hetzelfde ogenblik begon ze zich te schamen. Zij, Loek, die eiken avond bedelde om een groot stuk uit hun Bijbel te mogen voorlezen, die oordeelde over een ander, die wel niets van Kerstfeest af zou weten! Loek voelde een brandende kleur over haar gezicht trekken. Het was niet uit te houden in de kamer en ze rende naar boven. Ze duwde haar gezicht tegen de koude ruit. Ja, dat hielp. Maar slechts even. Want dat brandende kwam van binnen uit. Dat was met geen koude ruit weg te werken. Loek voelde wel, dat ook zij een eind van dat „waarlijk Kerstfeest vieren", waar dominee over gepreekt had, af was. Ze bleef lang boven staan. Pas toen ze Frans met een rood hoofd, maar stralend blij de laan in zag fietsen, w i s t ze wat haai te doen stond. Het poppenhuis ging naar Neeltje. Zij zou Annie en Heddy overtuigen dat het zó gaan moést. Beneden gekomen wist ze met een kleinen wenk Annie mee naar de gang te krijgen. „Zeg, ik vind, dat we toch maar het poppenhuis naar Neeltje moeten sturen," begon ze. „Kind, dat dacht ik ook al, maar ik wist niet hoe jij.... eh...." De rest van den zin ging verloren, want voor Annie er op bedacht was, gaf Loek haar een zoen. „Met Heddy maken we het vanavond wel in orde," fluisterde Annie ongemerkt tegen Loek, toen ze aan de koffietafel zaten, 't Werd een gezellige maaltijd. Frans wilde niet veel vertellen van zijn tocht, maar de manier waarop Oma hem over z'n zieken vriend aan het praten kreeg, deed de meisjes en ook de ouderen belangstellend luisteren. Na tafel liet Oma Loek lezen. ,/t Is mijn beurt eigenlijk niet," meende Loek. „Jij mag nü lezen," zei Oma nadrukkelijk en aan de blijde lichtjes in Oma's ogen zag Loek, dat Oma al begrepen had dat het „in orde" was. 's Avonds, toen, na een gezelligen dag, Loek 'n ogenblikje met Oma alleen was, wilde Loek 't toch maar aan Oma zeggen. Maar Oma was haar vóór en zei: „Als jullie het poppenhuis naar Neeltje brengen, dan pakken we de kamers vol pakjes, die haar moeder goed gebruiken kan." Dat was alles, wat er gesproken werd. Maar dat was genoeg. 7. DE TOCHT NAAR 'T DORP Toen Heddy den anderen morgen over het poppenhuis begon, liet Loek het aan Annie over om van het plannetje te vertellen. Heddy kreeg tranen in de ogen. Hoe graag had zij dat énige poppenhuis gehad. Maar ze voelde zich in het gastvrije huis van mevrouw Roozendaal toch als logé verplicht zich bij haar vriendinnen aan te sluiten. Loek en Annie verlangden naar den volgenden dag om het plan ten uitvoer te brengen. Ze genoten echter toch van de Kerstfeestviering van de verschillende verenigingen, die samen in de dorpsvergaderzaal een heerlijken avond hadden, maar telkens kwam dat andere in hun gedachten, 't Was of ze eerst iets ergs beleefd hadden en of dat nu plotseling van hen was weggenomen. Ja, zó was het. Daags na het Kerstfeest vertelden de meisjes aan de jongens, wat er met het poppenhuis gebeuren ging. „Nog zo gek niet bedacht," prees Frans. „Och ja," voegde hij ei aan toe, „wat moeten jullie er eigenlijk mee beginnen?" 't Prikte Loek, dat hij haar offer zo onderschatte. En Heddy stond er zo'n beetje stil bij. Als de jongens nu maar niet plaagden onderweg. Afgesproken werd, dat ze mee zouden helpen om het „gevaarte" weg te brengen. Zó noemde Jans het dierbare poppenhuis, toen het bij Oma werd binnengesjouwd om daar verder te worden volgeladen. De meubeltjes werden stuk voor stuk ingepakt en in één kamer geborgen. Nu viel het Annie op, dat er nog wel wat aan mankeerde. Zó volmaakt, als ze het eerst vond, was het niet. Die kozijntjes waren een beetje scheef en daardoor hingen de gordijntjes ook niet recht. Maar tóch was het erg mooi, vonden ze allemaal. De andere kamers werden gevuld met pakken griesmeel, suiker, thee, koffie en allerlei dingen, die de moeder van Neeltje zeker goed zou kunnen gebruiken’. „We lijken wel een stel verhuizers," zei Karei, toen ze den boel keurig opstapelden. Jans kwam met een groot stuk zeildoek om er over te leggen, en daar gingen ze op pad. Even riep Oma ze nog terug. „Overschoenen aandoen, meisjes," raadde ze aan. Heddy was in een ogenblik terug. Loek kon maar één schoen vinden. „Komen jullie haast, ik sta al een kwartier te wachten," riep Heddy een beetje knorrig. „Wij zullen om beurten dragen," stelde Loek voor, toen ze eindelijk met haar tweeden overschoen in de hand het tuinpad afrende. „Trek eerst dien schoen aan," zei Karei, „anders moeten we dadelijk jou nog dragen." „Pfft," deed Loek branie-achtig, maar trok toch haar schoen aan. „Ik heb heel geen zin om met dat ding te sjouwen," zei Heddy, zodra ze een paar honderd meter gelopen hadden. „Dan moet je het laten," zei Loek boos. „Ik begrijp niet, wat je mankeert. Of ik begrijp het wel. Je bent nijdig, dat jij het poppenhuis niet krijgt." „Dan ben ik zeker in net zo'n stemming als jij op Eersten Kerstdag," gaf Heddy gevat terug. „Kinderen, niet kibbelen," zei Karei op zo'n grappigen toon, dat ze allemaal in den lach schoten. „Als Heddy het graag wil, timmer ik voor haar een poppenhuis met een winkeltje er bij. En dan kom ik krentjes kopen. Is dat dan goed?" De manier waarop Karei de kibbelstemming wilde verdrijven, was kostelijk, doch 't lukte maar half. Heddy, die thuis nogal eens gauw wat met tranen gedaan kreeg, deed nu haar best de tranen niet te voorschijn te laten komen. Ze besloot om nooit meer tegen Loek te praten. En Loek? Loek was eigenlijk boos op zichzelf, 't Was helemaal niet eerlijk zó tegen Heddy te doen, want als ze niet had ingezien hoe verkeerd zij deed, dan had zij nu net zo gedaan als Heddy. Er kwam een dankbaar gevoel — net als een avondgebed, vond Loek — in haar hart, en opeens schoot iets geweldig blij's door haar heen. 'n Beetje omzichtig ging ze naast Karei lopen, fluisterde hem toe: „Zeg, Karei, Heddy heeft 't thuis zo naar, ze heeft er zo'n verdriet van, dat het poppenhuis weggaat, kun je niet nog zo'n poppenhuis maken? Voor de meubels zorg ik wel, of Heddy zelf.' Karei haalde de schouders op. ,,'k Zal wel zien," zei hij, „jullie meisjes hebben ook altijd wat te zeuren." 't Gefluister tussen Loek en Karei maakte Heddy echter nog bozer en opeens draaide ze zich met een ruk om: „Ik heb geen zin om verder mee te gaan." Zonder verder om te zien sloeg ze een zijpad in. „Laat maar gaan," zei Frans. „Van die ruzie's snap je toch niks," ging hij door tegen Karei, die aanstalten maakte om Heddy terug te halen. Dus liepen ze met z'n vieren 't weidepad af, dat op 't eind zo smal werd, dat ze met het zware „gevaarte" tussen twee in nauwelijks naast elkaar konden lopen. Bas deed zelf open. „Wel, wel, nou zie ik pas goed hoe groot jullie zijn geworden. En de jongens van kapitein Harringa zijn er ook bij. Kom binnen, kom binnen allemaal." Toen ze na de begroeting zaten, zei Bas: „Er was toch zo'n derde juffertje ook bij, waar is ze? Zeker bij grootmoeder gebleven?" Bas praatte alweer door, verwachtte eigenlijk geen antwoord en allemaal keken ze dan naar het opgetogen kind. De tafel lag opeens vol zakken en pakjes en Neeltje stond als een handig, klein huismoedertje al gauw de meubeltjes te schikken. „Zie je, voor zo'n kind van een jaar of acht is dat ding aardig," zei Karei, alsof hij toch Loek wel wat wilde geruststellen. Loek knikte; ze genoot van het blijde kind. „Alles is hier net als vorig jaar en alles is net als altijd," zuchtte Annie opeens. Daar moesten Bas en z'n schoondochter om lachen. Alsof ze 't nog nooit gezien hadden, zó bewonderden ze de grappige beeldjes, de ouderwetse klok, het horloge dat slóón kon en de bedsteegordijnen met kant. Terwijl Ant het Zondagse servies voor den dag haalde, riep haar blij dochtertje maar steeds: „O, Moeske, moeske, kijk toch eens," en telkens moest Ant opnieuw alles bewonderen. „Het is jammer, dat we het niet vóór de Kerstdagen konden brengen," zei Loek opeens. Bas deed een ruk aan z'n pijp, pufte eens en zei toen: „Nee, juffertje, dat is niet jammer. We hebben dit Kerstfeest niet veel van de aardse goederen genoten, dat is vast. Maar ik heb toch een heerlijk Kerstfeest gehad met Ant en de kleine meid. We hebben een Kerstfeest gehad, zoals nooit te voren, en als we al die mooie spullen gehad hadden, waren we daar misschien te blij mee geweest." Dóór wist Loek geen antwoord op. Wel dacht ze even heel sterk aan het ogenblik, toen ze boven bij het raam stond op dien Kerstmorgen, beschaamd om haar houding, beschaamd om haar eigen lelijke gedachten ook. Toen Ant, na voor koffie gezorgd te hebben, eindelijk ook zat, moesten de meisjes vertellen. Loek begon over de kennismaking met de buurjongens en den sneeuwballen-oorlog. Aan één stuk ratelde Loek door. Want een paar maal had ze onder het vertellen ook Heddy's naam genoemd en ze wist niet goed, wat ze zeggen moest als Bas wéér ging vragen, waar dat derde juffertje was. „Maar nu gaan we," zei Karei, toen ze allemaal uitverteld waren. Er werd hartelijk afscheid genomen. „Als we van den zomer bij Oma logeren, komen we vast weer bij u ook," beloofden ze. Met een beetje angst om Heddy ging het viertal op weg naar huig Zou Heddy naar huis gegaan zijn? Zou ze aan Oma verteld hebben van de ruzie? Toen ze bij het hek van Oma's tuin stonden, waren ze opeens gerust. Want voor het raam zat Oma en dicht tegen haar aan Heddy. „Die twee kijken het oude portretten-album," zeLAnnie en het was voor alle vier een opluchting. Voordat ze binnen waren en zonder dat er één woord gesproken werd, begrepen Loek en Annie, dat het met Heddy in orde was. Wat Oma met haar besproken had, wisten ze niet, dat behoefden ze ook niet te weten. Doch vast staat, dat dien avond door drie meisjes een eerlijke verzoening beleefd werd en dat Oma's gebed voor hen niet vergeefs werd opgezonden. 8. NOG EEN POPPENHUIS Oma, we hebben een plannetje," begon Loek den volgenden morgen, toen ze wat vroeger dan Heddy beneden was. „En wat is dat voor een plan, Loekie?" vroeg Oma en ze deed alsof ze helemaal niets begreep, hoewel Loek later merkte, dat Oma al dadelijk iets doorzien had. „Kijk, 't gaat over Heddy. Het is eigenlijk echt zielig, dat zij het poppenhuis niet heeft. I k vond het eerst nog zo jammer, dat ik het niet houden kon. En bij ons thuis is het wèl prettig en gezellig. Moeder en vader zijn altijd vrolijk, en dan is Henk er nog en Joke en Mineke. Heddy's moeder is zo vaak ziek en haar vader is meest op zee." Even hield ze op om een beetje op adem te komen van dien langen zin en grootmoeder lachte om den ijver, waarmede Loek haar plan kwam aandienen. Toen Loek helemaal uitgepraat was en verteld had van het voornemen om nóg een poppenhuis te maken, zei Oma: „Daar weet ik wel wat op, Loek. Kom maar eens mee." En toen Loek achter grootmoeder aanliep, merkte ze, in de bijkeuken gekomen, dat Oma heel wat dingen had staan, die ze voor hun plan goed konden gebruiken. Daar stonden 'n paar potjes blauwe lakverf, mooie stukjes zeil, heus, een heleboel dingen, die ze voor het nieuwe werkstuk nodig hadden, 'n Heerlijk plan was dit. Oma plaagde, dat ze niet te haastig mochten werken, want slordig mocht het zeker niet worden. „Maar nu moeten wij naar den overkant zien te komen zonder Heddy," zei Annie, die intussen ook beneden gekomen was. „Dat komt in orde/' beloofde Oma, „laat dat maar aan mij over. Je zult wel aan het ontbijt merken, hoe mij dat gelukt." Toen ze even later aan de ontbijttafel zaten, begon Oma: „Zeg, Heddy, zei jij niet, dat in Januari je moeder jarig is?" „Ja, Oma," zei Heddy, „zeventien Januari." „Luister eens, ik was vanmorgen aan het zoeken in m'n lappenkist," terwijl Oma dat zei, gaf ze Loek een knipoogje, „naar wat gordijnstalen en toen vond ik zo'n aardige lap. Ik dacht, dat jij die misschien kon bewerken voor een kussen voor moeders verjaardag. Je moeder moet zo vaak rusten en dat zou een heerlijke verrassing voor haar zijn. Wat denk je döarvan?" „O, Oma, wat een enig plan," zei Heddy, en ze kreeg een kleur van blijdschap. „En ter afwisseling kan je mij wel eens wat voorlezen. Dan sturen we die twee wilde zussen maar naar den overkant, naar mevrouw Harringa. Ik heb echt behoefte aan een rustigen dag." „Best, ja, goed hoor," stemden Annie en Loek vanzelf toe en een kwartier later stonden ze al bij de overburen op de stoep. „Zo, dus dat plan gaat toch door," mopperde Karei, hoewel hij er niets van meende. „Malle wichten zijn jullie, maar kom op, ik zal wel weer timmeren." „Oh," riep Loek opeens. „Nu hebben we al die dingen vergeten, die we van Oma kregen, het zeil en de lapjes en de verf." „Handig van je," zei Frans, maar bood aan de „spullen" zoals hij het noemde, op een listige manier te gaan halen. Want dat stond bij alle vier vast, Heddy mocht er niets van merken. Wat werd er dien morgen hard gewerkt op zolder, 't Ging werkelijk véél vlugger dan den eersten keer, want nu hadden ze alle maten. Ze hadden zich ook voorgenomen, dat de afwerking netter moest zijn dan van het eerste. Pas toen het poppenhuis bij Bas stond, hadden ze gemerkt hoeveel er aan ontbrak. 't Was bovendien aldoor zo'n prettige angst, dat Heddy op de een of andere manier toch onverwachts zou komen oplopen. Daarom werden allerlei veiligheidsmaatregelen bedacht. „Moeder ziet haar ook niet komen als ze achterom binnenkomt. En jullie zijn de laatste dagen steeds ineens doorgelopen naar boven," zei Karei. ,,W© moesten een sein bedenken/' vond Loek. „Dot is nog zo'n gek idee niet," prees Karei haar. „Ik weet wat," zei Frans. „We spannen onderaan de trap sen stel dunne draden en daaraan hangen we belletjes. Kijk, hier heb ik er een paar. Al horen we dan die belletjes niet, dan horen we toch het gemopper van Heddy, als ze in de draden loopt." Ze vonden het een prachtig plan en Frans werd er voorgespannen om dat kunststuk te volbrengen. „Als ze nu komt en vröögt, wat dat te betekenen heeft," begon Annie even later, toen Frans al weer druk aan het timmeren was. „O, dan doen we net of het een flauwe mop van ons is," verzon Frans. Dan waren ze een helen tijd in hun werk verdiept. Ze werkten zó hard, dat voor ze er erg in hadden de morgen voorbij-was. De meisjes kropen voorzichtig onder de gespannen draden door en borstelden zich in de gang extra goed af. Het viel erg mee, dat aan de koffietafel helemaal niet door Heddy werd gevraagd, wat ze den helen morgen gedaan hadden. Heddy was vol van haar eigen handwerkje en van den gezelligen ochtend met Oma. Oma had haar veel verteld uit haar eigen jeugd, had nog een poos foto's in oude albums met haar gekeken. „Als je niet klaar komt met je handwerk, Heddy," zo had Oma gezegd, „dan stuur ik morgen Loek en Annie nog een poosje naar mevrouw Harringa." Oma had Heddy ook van den Heiland gesproken. Heddy's ouders, zo bleek Oma al gauw, waren door allerlei tegenslagen, ziekte en moeilijkheden, steeds verder afgedwaald van God. In plaats van steun en troost bij den Heiland te zoeken, Die altijd helpen wil, hadden ze steeds meer nagelaten tot Hem te bidden om kracht en hulp. Heddy was opgegroeid met een vage herinnering aan den tijd, toen vader nog aan tafel uit den Bijbel las, en als vader op zee was, dit door moeder werd gedaan. Toen moeder ziek was geworden, vader werd overgeplaatst en steeds langere reizen moest maken, werd helaas het Bijbellezen éérst en daarna vaak ook het bidden nagelaten. Oma had Heddy opnieuw verteld van den Heiland, die de Reddende is, die juist altijd wil helpen, als we verdriet en pijn hebben. Aandachtig had Heddy geluisterd en zich voorgenomen met moeder over dit alles te praten, zodra ze thuis was. De koffietafel duurde véél te lang naar Loeks zin. Want.... ze had zich al tweemaal versproken. Den eersten keer had ze het woord nog half ingeslikt en de tweede maal had een flinke duw onder de tafel van Annie haar nog net bijtijds gewaarschuwd. 's Middags vorderde het werk zó goed, dat Karei durfde beloven, dat het poppenhuis den anderen dag in elkaar zou zitten. Mevrouw Harringa kwam roepen, dat ze beneden mochten komen om thee te drinken. „Want door dat spinneweb van draden zie ik geen kans heen te komen met een blad vol theekopjes," riep ze. Voorzichtig kropen ze achter elkaar weer onder de draden door. „Mag het tot morgenmiddag blijven zitten, moeder?" vroeg Frans, die het eigenlijk jammer vond, dat Heddy niet gekomen en er tegenopgelopen was. Na het theedrinken was het dadelijk weer aanpakken, en tegen het avondeten was het zover, dat alles in elkaar stond, alleen moest alles nog worden afgewerkt. 's Avonds ging Oma gelukkig weer vertellen; ze deed dat graag, omdat ze zeker wist, dat Loek zich anders verspreken zou. En toen de vertelling uit was, zei Oma: „Kinderen, het is vandaag 28 December. Jullie moesten allemaal eens een briefje naar huis schrijven." Loek zei gauw: „Ja, Oma, maar we gaan toch Oudejaarsdag naar huis? Dan wil ik erg graag thuis zijn." „Ja hoor. Oudejaarsdag komt tante Nel weer thuis en dan moet ik het weer eens een poosje rustig hebben." 't Duurde niet lang of het hele stel zat over hun brieven gebogen. „Lieve vader en moeder. Het is hier enig. Oudejaarsdag komen we naar huis. We hebben ook nog baantje gegleden en sneeuwballen gegooid. Maar met de Kerstdagen was het al weer dooiweer." Zó ongeveer zagen alle drie de brieven er uit. „We kunnen net zo goed één brief schrijven," stelde Annie vast. Over de poppenhuizen hadden ze helemaal niet geschreven, dat merkte Oma, toen ze de briefjes las. Maar 's avonds ging er wel een lange, bemoedigende brief van Oma naar de moeder van Heddy. Onder dien brief stond één regeltje: „Vermoedelijk zult u op Oudejaarsmorgen een groot pak ontvangen, doet u het papier er af en zet het op een plaats waar Heddy het dadelijk kan zien als ze thuiskomt." „Als we alles schrijven, hebben we niets te vertellen als we thuis zijn," zei Loek, toen ze met Annie voor het slapen gaan nog even napraatte. En daar had Loek gelijk in. 9. FEEST OP ZOLDER Net toen Frans twee dagen later stond te beweren dat alles kurkdroog was en dat het geheel kon worden ingepakt, klonk onderaan de trap het gerinkel van de belletjes, 't Was het geluid waar ze eigenlijk aldoor op gehoopt hadden. En natuurlijk klonk ook het gemopper van Heddy. „Blijf nog even daar," riep Frans. Vlug trok hij Loek en Annie de zolderkamer op en fluisterde: „Vooruit, gauw dat stuk papier er over heen en dan die kamer op slot. Uit de grote kist op zolder halen we wat oude kleren en kleden en die doen we om. Dan spelen we het roofridderspel." Annie en Loek begrepen nog niet goed, wat hij bedoelde, maar in een ogenblik stond het viertal op de wonderlijkste manier verkleed boven aan de trap en met vervaarlijke stem bulderde Frans: „Al wie hier tot dezen burcht toegang wenst te verkrijgen om de wonderschone spinneweb-koningin te zien, moet met de tanden het spinneweb doorbijten." Loek en Annie konden zelf haast niets meer zeggen van 't lachen om dien dwazen inval van Frans. Heddy, die in de gang met mevrouw Harringa stond te praten, snapte niets van dat lawaai en bleef verbaasd onder aan de trap staan. „Al wie dit spinnewebslot wil betreden, moet het spinneweb met de tanden doorbijten," riep Frans opnieuw en nu begon Heddy iets te begrijpen van die dwaasheid daar boven aan de trap. „Niet met m'n tanden, maar met m'n handen breek ik er door, dat scheelt maar één letter," antwoordde ze en even later stond ze voor het vreemd uitgedoste stel. „Wat enig, wat enig," zei ze en dadelijk nam ze ook een lap en hing die met behulp van een eind touw om haar middel. Op allerlei manieren bonden ze nu bonte lappen, allemaal dingen, die mijnheer Harringa van verre reizen had meegebracht, om hun hoofden tot ze er als wilden uitzagen en zó gingen ze naar beneden. „Nu even naar Oma en Jans," stelde Loek voor en een ogenblik later stak het hele stel de straat over. Voor ze weggingen, fluisterde Karei z'n moeder toe: „Als u straks het dorp ingaat, vraagt u dan bij1 het bodenhuis of ze het grote pak komen halen. Hier is het adres, waar het heen moet." Moeder beloofde het en toen rende Karei het dolle troepje na. Grootmoeder, die even was ingedut — in dat ogenblikje was Heddy naar de buurjongens overgelopen — schrok wakker. Aan de vrolijke gezichten zag ze wel, dat van het geheimpje niets was uitgelekt. Plechtig bood ze haar vreemde gasten een kop thee aan en had verbazend veel pret om het verhaal van 't spinneweb onder aan de trap. Oma begreep bést waarom dit spinneweb was aangebracht. Een kwartier later trok het hele stel weer weg met de boodschap van Jans, dat het gauw etenstijd was. Na het eten werd er een half uurtje gelezen. „Vroeg naar bed, vanavond," zei Oma. „Morgen komen mevrouw Harringa en de jongens hier koffie drinken, omdat jullie 's middags weggaan." „Hè, wat gauw al," klonk het uit drie monden tegelijk. Wel probeerden ze het nog wat te rekken, maar als Oma eenmaal iets gezegd had, dan moest het gebeuren. Halfnegen liep het drietal de trappen op, Heddy in het midden, de armen om de schouders van Loek en Annie. Zó konden ze nét alle drie tegelijk de trap op. „Hè, wat zit mijn haar in de war," zei Annie, die sinds veertien dagen haar blonde vlechten niet meer op den rug, maar als een krans om haar hoofd droeg. „Zeker verf in m'n haar, 't kleeft zo," voegde ze er nog aan toe. „Hoe moet jij nu aan verf komen?" vroeg Heddy verbaasd. Annie wist zich niet te redden, maar Loek zei handig: „O, met het verkleeden op zolder hebben we van alles beleefd. Vanmorgen liepen we allemaal met verfhanden." Triomfantelijk keek Loek naar Annie, alsof ze zeggen wilde: „Hoe heb ik je daarmee geholpèn?" Ze vond het echt leuk, dat ze zónder te liegen Heddy op een dwaalspoor had gebracht. Toen ze in bed lagen, kwam Oma nog eens kijken en alle drie instoppen. . „ ■, . , „Oma, het poppenhuis werd vandaag verzonden, fluisterde Loek, „o, ik ben zo blij." „Ik ook," zei Oma en stopte Loek lekker toe. „Oma, ik heb het hier echt fijn gevonden," fluisterde Annie én sloeg haar lange armen om Oma's hals. „Ik ook," zei Oma weer en ook Annie werd er onder gestopt. ,Oma, als ik thuis kom, zal ik moeder van den Heere Jezus vertellen. Ik ben zo verschrikkelijk blij, vooral deze laatste twee dagen, om alles," zei Heddy. „Ik ook, meiske," zei Oma en stopte ook de derde, die niet haar eigen kleinkind was, lekker onder de dekens. En beneden vouwde een oude grootmoeder de handen en haar gebed was één danktoon voor het vele goede, dat God haar in haar eenzaamheid aan het einde van haar jaren te genieten gaf. ,Wat wös er toch gisteren op de kamer van de jongens? vroeg Heddy, toen ze den laatsten dag, dien ze bij Oma zouden doorbrengen, met Annie en Loek aan 't ontbijt op Oma wachtten. ,Wat bedoel je?" vroeg Annie heel onnozel. ,,Nou, ik zag jullie maar steeds voor dat raam bewegen, en toen met die verkleedpartij was de kamer op slot." „Nou, wat zou er zijn?" viel Loek bij. „Je weet toch dat het op die kamer een vreselijke rommel is. Verf en hout en spijkers en schroeven en zagen en beitels en.... „Hou op, hou op," riep Heddy. . . „ . „ En als je niet bang bent om in een spijker te trappen, dan loop je er vanmorgen zelf maar binnen. Want we zouden nog voor den laatsten keer verstoppertje gaan spelen bij hen op 't erf." „Maar niet te lang, hoor," vond Annie, „want ik wil ook nog een poosje bij Oma zijn." „Wat is Oma toch enig, hè?" zei Loek opeens hartgrondig. „Dat komt, omdat ze gelóóft," zei Heddy erg nadrukkelijk, zodat Annie en Loek haar verbaasd aanzagen. „Ja, dat meen ik," voegde Heddy er aan toe. „Ik wist niet, dat je door geloof zó gelukkig kon worden. Ik heb er de laatste dagen veel over gedacht, dat mijn moeder dat moet missen." Even was het stil, Annie en Loek zochten beiden naar een antwoord, dat Loek gauw vond. „Je moeder hoeft het toch niet te missen. Als jij het aan je moeder vertelt, dan wéét ze het toch en dan zal de Heere het wel verder doen." Terwijl Loek die laatste woorden zei, kwam Oma de kamer binnen. Blij verrast was ze dat Loek, haar wilde, onbesuisde Loek, op zo'n treffende manier haar vriendinnetje troostte. „Zo is het, Loek. Dat is juist het rustige in ons leven, dat alle dingen, die we in vertrouwen in Zijn Vaderhanden kunnen leggen. Hij op Zijn tijd het wel met ons zal maken." Even was het heel stil in de kamer, dan begon Loek opeens over de thuisreis te praten, nu weer erg uitbundig en met Annie en Heddy nam ze zich voor dezen laatsten dag nog eens extra te genieten. 10. NAAR HUIS EN EEN VERRASSING Een echte regenmorgen was het. Van spelen op 't erf bij de familie Harringa kwam daardoor niets, doch 't speet de meisjes niet, want Oma verzon allerlei prettige dingen. En 's middags was het koffers pakken. Loek en Annie verlangden eigenlijk wel een beetje naar huis, maar Heddy had al een paar maal verzekerd, dat ze best nog wat zou willen blijven. Dan popelde Loek om te zeggen: „Als je maar eens wist, wat je thuis te wachten stond," maar met de jongens was afgesproken, dat ze niets zouden verraden. Méér dan de meisjes had Oma begrepen, hoe eenzaam Heddy het zou hebben, als ze weer thuis was. En Oma wilde graag Heddy's moeder, die blijkbaar door allerlei tegenslagen niet alleen somber was geworden, maar óók vergeten had, dat het Gods Vaderhand was, die haar al die pijn en moeite toebracht, op Oudejaarsavond wat proberen te helpen. Zonder dat de meisjes er iets van wisten, had ze mevrouw Van Zanten geschreven en gevraagd of ze reizen mocht, en of ze sin had eens een weekje in de gezonde bosstreek te komen .ogeren. Dma had antwoord gekregen. Grdög nam Heddy's moeder ie uitnodiging aan. Maar om de verrassing voor Heddy volromen te doen zijn, had mevrouw Van Zanten gevraagd ïeddy eerst met de vriendinnen naar huis te laten komen. Sr was bovendien nog een en ander te regelen, maar dan sou ze graag met Heddy komen. ,De laatste middag," zuchtte Loek. „Maar toch wel leuk om weer thuis te zijn," vulde ze aan. Ja, de laatste thee-middag," beaamden Annie en Heddy. roen bleven ze alle drie ongewoon rustig met Oma een poosje zitten. „Wat is die tijd gauw omgegaan," hervatte Heddy het gesprek. „Je moet van den zomer ook met ons meegaan," maakte Loek al vast klaar. „Zou je denken, dat ik dan weer mee mag komen?" vroeg Heddy hoopvol. „O, vast, dadelijk even vragen," zei Loek en toen Oma, die even bij Jans was gaan kijken, in de kamer terugkwam, was het eerste wat Loek vroeg: „Oma, mag Heddy van den zomer ook weer meekomen?" „Dat weet ik nu nog niet zo precies, dat duurt nog zo lang," zei Oma, maar er waren pretlichtjes in de oude ogen. Daarom dachten ze alle drie: „Dat is wel in orde." Van dat andere plannetje van Oma wisten ze niets. Een paar uur later hingen ze uit het coupé-raampje en zwaaiden naar Oma en riepen: „Dag, tante Nel gedag en bedankt, Oma, bedankt, tot van den zomer, hè?" Oma lachte en knikte. Toen ze even later het station afliep, stond het oude gezicht heel ernstig. Ze dacht vooral aan Heddy's moeder, en ja, Oma bad om wijsheid om de juiste woorden te vinden als straks de zieke moeder met haar dochtertje in haar gastvrije woning zou komen om Oudejaarsavond te vieren. Intussen ging de reis vlug voorbij en al te gauw waren ze in hun woonplaats. Mijnheer Versteeg stond aan 't station, en ving de meisjes op. Toen eerst naar Heddy's huis. Aan de deur werd Heddy afgeleverd. Gearmd tussen z'n dochters ging mijnheer Versteeg op huis aan. Dddr was het dadelijk een geweldige drukte en toen vertelde moeder, die ook in het plannetje was ingewijd door Oma, dat Heddy met haar moeder naar Oma zou gaan. Even was er een gevoel van jaloersheid bij Loek. Maar toen Heddy een ogenblik later al weer kwam binnenrennen en Loek om den hals vloog en 't.bijna uitsnikte: „Moeder zat óp, en ik ga met moeder terug en óóóó het poppenhuis, nee, nee, ik bedoel, het andere poppenhuis was op m'n kamertje," toen schaamde Loek zich heel erg. „Wat is alles toch enig uitgekomen," zuchtte Loek en ze was voor haar doen erg stil dien middag. „Wat is alles toch heerlijk uitgekomen," zei mevrouw Van Zanten, toen ze begin Januari met haar dochtertje naar huis reisde. „Moeder was door haar ziekte vergeten, dat de Heiland altijd helpen wil." Als antwoord op hetgeen moeder gezegd had, zuchtte Heddy: „Wat heeft Oma ons prachtig verteld, hè moeder?" „Ja, kindje." „En toen tante Nel op Oudejaarsavond orgel speelde was u éérst verdrietig en toen blij." „Dat heb je goed gezien, Heddy. Ik was verdrietig om al het verkeerde, dat ik deed. Dat ik in mijn eigen pijn er zelfs niet aan dacht jou van den Goeden Heiland te vertellen. En toen was ik blij, dat ik door Oma daar weer heel ernstig aan herinnerd werd. Vooral om vader en om jou. Ik heb vader een langen Nieuwjaarsbrief geschreven over het Kerstfeest." „Dit is de heerlijkste Kerstvacantie, die ik ooit gehad heb," zei Heddy, terwijl ze dicht tegen moeder aankroop. „Zo is het," zei moeder en toen waren ze allebei héél stil en héél blij. INHOUD: Blz. 1. Met Kerstmis naai Grootmoeder 7 2. Nieuwe vrienden - 11 3. Een Poppenhuis werd gebouwd 15 4. Een oude Kerstsproke 19 5. De avond voor Kerstmis ...... 24 6. Kerstmorgen 27 7. De tocht naar 't dorp 30 8. Nog een Poppenhuis 34 9. Feest op zolder 38 10. Naar huis en een verrassing .. 41