DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET BEWERKT DOOR Mr. HL VAN DER HOEVEN Hznu ADVOCAAT TE ROTTERDAM NAAR HET LAATSTE HOOFDSTUK VAN PSYCHIATRIE EEN HANDLEIDING VOOR JURISTEN . < EN MAATSCHAPPELIJKE WERKERS DOOR DR. H. VAN DER HOEVEN PSYCHIATER TE UTRECHT W. L. 6 J. BRUSSE'S UITGE VERS-MAATSCHAPPIJ N.V. ROTTERDAM Dr H. van der Hoeven, Psychiatrie. Een handeling voor juristen en maatschappelijke werkers. 3de druk. Geb. f 13.90 Mr H. van der Hoeven Hzn. De Psychiater tegenover de Nederlandsche wet. Bewerkt naar het laatste hoofdstuk van Psychiatrie. Ing. f 1.— Dr Richard C. Cabot, Leven. Vertaald door Zr A. M. F. Onnen. 2de druk. f 1.25; geb. f 1.90 — Maatschappelijk werk. Vertaald door Zr A. M. F. Onnen. f 1.2 j; geb. f 1.90 Mary E. Richmond. De maatschappelijke werker en zijn taak. (What is social case work?) 2de druk van Maatschappelijk hulpbetoon. Vertaald door Zr. A. M. F. Oimen. f 1.2j; geb. f 1.90 Dr Josephine A. Jackson M.D. en Helen M. Salisbury. Hoe beheerschen wij onze zenuwen. Vertaald door Mr J. OmsteinHoofiën. f 2.2j; geb. f 325 Emest Reymond. Ik ontspan mij. Zelfbeheersching door spierontspanning. Vertaald door W. E. Th. Sandberg. f 0.75 Fr. Paulhan. De leugen in het karakter. Vertaald onder toezicht van en ingeleid door Dr H. van der Hoeven, f 2.50; geb. f 3.25 DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET BEWERKT DOOR Mr. H. VAN DER HOEVEN Hzn. ADVOCAAT TE ROTTERDAM NAAR HET LAATSTE HOOFDSTUK VAN PSYCHIATRIE EEN HANDLEIDING VOOR JURISTEN EN MAATSCHAPPELIJKE WERKERS DOOR DR. H. VAN DER HOEVEN PSYCHIATER TE UTRECHT W. L. & J. BRUSSE’S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ ROTTERDAM MCMXXXIX INHOUD Voorbericht Blz. 6 I. Inleiding 7 II. Toerekeningsvatbaarheid 11 HE. Curateele. J8 IV. Huwelijk. . . . . 24 V. Testament 2 5 VI. Overeenkomsten _ 29 Bijlage 1: Door de auteurs aanbevolen redactie der vragen, bij toepassing der verschillende wetsartikelen aan den psychiater te stellen 31 Bijlage 2: Overzicht der straffen en maatregelen, welke volgens het wetboek van strafrecht kunnen worden opgelegd 33 Artikelenregister 3® Zakenregister . 38 SUPPL. VOORBERICHT In de laatste (3 e) uitgave van „Psychiatrie, een handleiding voor juristen en maatschappelijke werkers”, die een onveranderde herdruk van de voorafgaande was, is het laatste hoofdstuk, handelende over de positie van den psychiater tegenover de Nederlandsche wet, niet op de hoogte van den tijd gebleven. Door verscheidene wetswijzigingen had hierdoor dit hoofdstuk een gedeelte van zijn actualiteit ingeboet. Dit verzuim wordt met de uitgave van dit supplement hersteld. Bij de bewerking heeft de tekst een vrij radicale omwerking ondergaan, welke, naar de schrijvers hopen, de bruikbaarheid ten goede zal komen. Terwille van een goede samenwerking tusschen psychiater en jurist zijn aan het slot twee bijlagen toegevoegd. De eerste geeft een formuleering der vragen, bij toepassing van de verschillende wetsartikelen aan den psychiater te stellen, formuleeringen die zoo gekozen zijn, dat zij voor beide partijen een duidelijke taal spreken. De vragen sluiten nauw aan bij den tekst, welke zich trouwens geheel ten doel stelt, den jurist en den psychiater elkaar beter te doen begrijpen. De tweede bijlage geeft een - zeer summier - overzicht over de straffen en maatregelen, welke ingevolge het Wetboek van Strafrecht kunnen worden toegepast. Aan den psychiater, die als deskundige in het strafproces optreedt, wordt immers herhaaldelijk gevraagd, wat zijn meening is omtrent de op te leggen straf of maatregel. Hier bestaat echter een dusdanige verscheidenheid van keus, dat een kort overzicht den psychiater wellicht goede diensten kan bewijzen. Het spreekt vanzelf, dat het juridische gedeelte van dit supplement geheel voor rekening blijft van den jurist, die de stof bewerkt heeft. Voor het gemak van den lezer, die zich hiervoor mocht interesseeren, duidt de psychiater overal, waar hij specifiek aan het woord is, zichzelf aan in de eerste persoon enkelvoud. SUPPL. I. INLEIDING In dit geschrift zal met enkele woorden worden nagegaan, in welke verhouding de geldende wetsbepalingen den psychiater tot de wet plaatsen, wanneer zijn advies gevraagd wordt; op welke vragen, en in welken vorm gesteld, hij antwoord geven kan en mag. Daar de vragen, die tot den deskundige worden gericht, samenhangen met de geldende rechtsregelen en de termen der wet, waaruit die rechtsregelen stamman is zijn positie met betrekking tot het recht niet weinig van die wetstermen afhankelijk. Het is derhalve noodig, eerst na te gaan, wat in het algemeen deprincipes zijn, waaraan de gebezigde termen zouden moeten voldoen om een nuttige samenwerking van jurist en psychiater mogelijk te maken. In onze verschillende wetten wordt de psychische toestand van de individuen waarover het gaat, van zóó verschillend standpunt uit beschouwd, zijn de eischen die gesteld worden, zoowel kwalitatief als kwantitatief zóó ongelijk, en worden aan de voorwaarden waaraan moet worden voldaan, zóó onderscheidene gevolgen verbonden, dat het dwaasheid ware, een term te willen vinden, die op alles tegelijk toepasselijk is. De term „krankzinnigheid” is al dadelijk stellig onbruikbaar te noemen, daar die immers zelf niet eens een duidelijk bepaalden inhoud heeft. Aan een definitie van het begrip krankzinnigheid hebben talloozen reeds hun krachten beproefd. Allen zijn te kort geschoten en ik meen, dat het geen zin heeft er nog langer naar te zoeken. Want krankzinnigheid is niet een in zich zelf bepaalde grootheid of hoedanigheid, maar de verhouding van een individu tot de wereld waarin hij leeft. En mèt de aspecten die de wereld hem biedt, de eischen die zij hem stelt, de remmende of ontremmende invloeden die van haar Qp hem en van hem op haar uitgaan, verandert weliswaar niet zijn „ziekte” - die is „in zich zelf bepaald” — maar wel zijn verhouding tot de wereld. Wij weten heden ten dage, dat, veel meer dan men vroeger meende, de mate waarin de zieke in houding en gedrag, ja zelfs in denken van ons verschilt, de mate waarin hij met, tegen of buiten ons leeft, afhankelijk is van ons gedrag te zijnen opzichte. Men kan zich slechts verwonderen, dat dit inzicht ons eerst zoo laat is eigen geworden, want „leven” is altijd, in al zijn uitingen, een wederzijds uitwisselen van inwerkingen, een wederzijds oproepen van vermderingen.. En zoomin als men „leven” kan denken zonder de wereld waarin, waaruit en waaraan het zich voltrekt, zoomin kan men den „krankzinnige” denken zonder de wereld waarin hij het is, en te wier opzichte hij het is. Is zij intolerant of juist toegeeflijk, vriend- 5UPPL. INLEIDING schappelijk of vijandig gezind, heeft zij tact en inzicht of is zij lomp en meedoogenloos, stelt zij eischen of loopt alles op rolletjes - dit alles weerspiegelt zich, vaak tienvoudig vergroot, in houding en gedrag van den zieke. M.a.w. het oogenblik en de plaats determineeren, dikwijls meer dan de ziekte zelve, de gedaante waarin zij zich aan ons kenbaar maakt; determineeren bovendien, al naar we welwillend zijn en kunnen zijn, of streng zijn en moeten zijn, onze beoordeeling. Waarbij dan nog weer onze liefde of onze haat, onze verplichtingen of onze angst het oordeel vertroebelen, zij ’t in de eene richting of in de andere, zoodat wij óf voor het fatale woord „krnnkyip'^gk^d” terugdeinzen als ware het een vervloeking, óf het bij geval als spelenderwijs uit den mond laten glippen. éi wat baat ons dan dit woord? Het heeft geen vaste beteekems. Het drukt slechts een graad uit, die niet in zich zelf bepaald is, maar die wordt afgelezen aan eischen of verplichtingen van het oogenblik en van de plaats. Het drukt den eenen keer een streng wetenschappelijk en theoretisch standpunt uit, den anderen keer geeft het antwoord op een vraag van maatschappelijk belang. Den eenen keer drukt het de wenschelijke genezingswijze uit, den anderen keer geeft het de noodzakelijke wijze van verweer aan, of ontneemt het zekere rechten of kent er andere toe. Het beteekent niets want het beteekent van alles. Laat ons liever den omgekeerden weg volgen, en waar de toestand die bij het woord past niet te vinden is, zoeken naat een woord dat bij den toestand past. Er is niets tegen, om diegenen die uit hoofde van hun psychischen toestand onder zekere wettelijke bepalingen vallen, op grond daarvan „krankzinnig” te noemen. Niet dus wie krankzinnig is ontoerekeningsvatbaar te noemen, maar: wie ontoerekeningsvatbaar is, krankzinnig; niet: wie krankzinnig is kan geen testament maken, maar: wie geen testament kan maken is krankzinnig; niet: wie krankzinnig is moet (of mag) in een krankzinnigengesticht worden verpleegd, maar: wie in een „gesloten inrichting moet worden verpleegd is krankzinnig. Voor de practijk ware met dit alles natuurlijk niets gewonnen. Wij zouden eenvoudig bij afspraak allerlei soorten van krankzinnigheid hebben onderscheiden, die van te voren op andere wijze omschreven waren. . , . Voor practische doeleinden, - i.c. voor de wetgeving en naar toepassing — zal dus die omschrijving in elk geval opnieuw hebben vooraf te gaan. Dit is niet te verkrijgen door een woord zonder meer, maar de omschrijving zal steeds twee elementen moeten bevatten: een kwalitatieve en een kwantitatieve bepaling. otttVtvt JUX X Ui DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET Kwalitatief in den zin van: ^iekelijk gestoord, gebrekkig ontwikkeld, tijdens het leven verkregen, en dergelijke. Kwantitatief in den zin van: van zoodanigen' graad dat daaruit zekere gevolgen voortvloeien. Bij de bespreking van de verschillende wetsartikelen zullen wij gelegenheid hebben dit nader toe te lichten. Het zooeven bedoelde kwantitatieve element kan echter niet steeds zoomaar zonder meer worden vastgesteld. Daartoe is in den regel noodig, dat er eerst klaarheid van meening zij betreffende een nieuwe vraag die van groote beteekenis is. Ik meen dit: zal men den graad der verschijnselen, waarover het gaat, bepalen naar hun gevolgen ten opzichte van één feit (dat feit n.1. dat tot het onderzoek aanleiding gaf), of naar hun gevolgen ten opzichte van het handelen in het algemeen? M.a.w. zal men eischen een gebleken causaal verband tusschen den psychischen toestand van den onderzochte en het feit dat tot het onderzoek aanleiding gaf; en kan er dus geen uitspraak betreffende den graad der verschijnselen worden gedaan, zoolang deze niet aan de gevolgen ten opzichte van een of meer bepaalde feiten kan worden afgemeten? Of zal men zich tevreden stellen met een mogelijk, een te onderstellen, te duchten, te verwachten, kortom met een potentieel causaal verband? Van psychiatrisch standpunt kan op deze vraag geen ander antwoord worden gegeven dan het tweede. Het eerste immers, de eisch van een gebleken causaal verband van een psychischen toestand en een of meer in dien toestand verrichte handelingen, bevat een onmogelijkheid. Niemand kan bewijzen, dat een handeling die in een bepaalden toestand is verricht, niet verricht zou zijn wanneer die toestand niet hadde bestaan; althans is het bewijs slechts daar met eenige zekerheid te leveren, waar die handeling zelve zoo duidelijk op den toestand wijst, dat deze niet eerst nog behoeft te worden onderzocht (b.v. de landbouwer die een paard koopt voor ƒ ioo.ooo,-, of de erflater die Napoleon tot zijn eenigen erfgenaam heeft benoemd). In alle andere gevallen kan het onderzoek tot geen verder strekkende conclusies leiden dan deze: A. ten aanzien van de kwaliteit der waargenomen verschijnselen: of deze vereenigbaar zijn met psychische gezondheid, of dat deze wijzen op een ziekelijke afwijking of op andere bijzonderheden. B. Ten aanzien van de kwantiteit der waargenomen verschijnselen: of ze vereenigbaar zijn met een ongestoord vermogen om zekere verplichting na te komen, zekere rechten te SUPPL. INLEIDING genieten, of zekere handelingen te verrichten; öf dat een opheffing of vermindering van dat vermogen in het algemeen bij den onderzochte moet worden aangenomen. Tot zoover is de psychiater bevoegd, en naar de mate van ontwikkeling van zijn wetenschap in staat, een antwoord te geven. Voor hem is impliciet de onbekwaamheid of ongeschiktheid ten opzichte van een zekere verplichting, een zeker recht of een zekere handeling eo ipso „gebleken”, zoodra hij het bestaan van een toestand heeft aangetoond, die met die bekwaamheid of geschiktheid in het algemeen onvereenigbaar is. Gaat hij verder en wil hij die onbekwaamheid of ongeschiktheid ook ten aanzien van één bepaald gegeven aantoonen, dan gaat hij zijn bevoegdheid te buiten, daar hij immers onbevoegd is te beoordeelen, welke eischen een verplichting, een recht of een handeling in één bepaald geval aan den onderzochte stelt, en in hoeverre deze in diat bepaalde geval aan die eischen voldoet of heeft voldaan. Dan overschrijdt de psychiater tevens het gebied, dat zijn wetenschap bestrijkt; zij stelt hem slechts in staat, één of eenige van dè motieven aan te toonen, die op de wijze waarop verplichtingen worden nagekomen, handelingen worden verricht of rechten worden genoten, invloed kunnen hebben of gehad hebben. Maar nimmer kan hij bewijzen, dat andere motieven niet in het spel %ijn geweest. (Om dezelfde reden kan ook het bewijs van het bestaan van psychische gezondheid nooit worden geleverd en zou de conclusie, dat zij aanwezig is, strikt genomen moéten luiden: dat het tegendeel niet gebleken is.) De rechter zal met een bewijsvoering, die zich tot het bovenstaande beperkt, meestal ook wel genoegen nemen. Weliswaar vordert b.v. art. 37 Sr. voor haar toepassing het bewijs, dat aan den verdachte het bepaalde feit, waarvoor hij terechtstaat, niet kan worden toegerekend, doch ook volgens de juridische bewijsregelen kan hierbij worden volstaan met het bewijs, dat de toerekeningsvatbaarheid in het algemeen is opgeheven en dat de ontoerekenbaarheid van dit feit waarschijnlijk is te achten. Het is niet noodig - en het zou blijkens het bovenstaande ook onmogelijk zijn -, dat aan den rechter wordt duidelijk gemaakt, hoe het geheele complex van geestelijk gestoorde en gebrekkig ontwikkelde vermogens nu juist ten aanzien van dit ééne feit, waarvoor de verdachte terechtstaat, heeft gewerkt. Ook voor den rechter is voor het bewijs van de waarheid voldoende, dat een zekere mate van waarschijnlijkheid wordt aangetoond. Het is daarbij aan zijn oordeel overgelaten, of hij in een bepaald SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET geval deze waarschijnlijkheid, d.i. deze schijn van waarheid, als waarheid wil laten gelden. (Art. 338 Sv.) Hetzelfde geldt ook voor het burgerlijke proces, althans voor zoover de rechter gebruik maakt van bewijsmiddelen met z.g. vrije bewijskracht. Met bewijsmiddelen met volledige bewijskracht, d.w.z. bewijsmiddelen die een waarschijnlijkheid opleveren, welke de rechter als waarheid moet laten gelden, behoeven wij bij deze beschouwingen geen rekening te houden; dergelijke bewijsmiddelen immers houden een - ook voor den rechter - bindende beschikking in, ten aanzien van datgene, wat zij bewijzen. Men kan echter den rechter niet dwingen, aan te nemen, dat men b.v. in aanmerking komt om onder curateele gesteld te worden. Van het strafproces zou men kunnen zeggen, dat daar bewijsmiddelen met volledige bewijskracht geheel onbekend zijn (art. 338 Sv.). Aan de hand van deze praemissen kunnen wij thans nagaan, welke termen de wet gebruikt en wat deze beduiden, in welke verhouding zij den psychiater tot haar bepalingen brengt, en in welken vorm de vragen aan den psychiater moeten worden gesteld, opdat het hem mogelijk zij, een antwoord te geven. H. TOEREKENINGSVATBAARHEID Wanneer de psychiater door den rechter in consult wordt geroepen, teneinde dezen voor te lichten aangaande de toerekeningsvatbaarheid van een verdachte, dan heeft hij zich rekenschap te geven van het doel, dat met deze samenwerking wordt beoogd. De chemicus die de opdracht ontvangt, in een hoeveelheid maaginhoud arsenicum te zoeken, kan zich niet bepalen tot een wetenschappelijk exposé van verschillende methoden en een verslag van de resultaten die ze hebben opgeleverd in dit bepaalde geval, maar heeft erbij te vertellen, of de gevonden hoeveelheid grooter is en in andere verbindingen erin voorkomt dan onder normale omstandigheden te verwachten ware. De psychiater die de opdracht ontvangt, den psychischen toestand van een verdachte te onderzoeken, kan zich niet bepalen tot een wetenschappelijk exposé van zijn onderzoekingsmethoden en de resultaten daarmee in dit bepaalde geval bereikt (d.w.z. of hij een ziekelijke storing of gebrekkige ontwikkeling der „geestvermogens” gevonden SUPPL. TOEREKENINGSVATBAARHEID heeft), maar heeft er bij te vertellen... ja wat eigenlijk? Of de ziekelijke storing of gebrekkige ontwikkeling de toerekeningsvatbaarheid opheft en de man dus niet gestraft mag worden? Maar daar heeft de psychiater niets mee te maken! Het recht om te straffen competeert slechts den rechter en er kan dus geen twijfel over bestaan, of uitsluitend hemzelf competeert ook het recht, te beslissen wien hij straffen wil en kan, wien hij toerekeningsvatbaar verklaren wil. Wil hij zich zijn taak vergemakkelijken (of mogelijk maken) door het advies van een deskundige te vragen, dan heeft deze de bouwstoffen te leveren waaruit de rechter zich zijn motieven kan samenstellen om zijn straffende hand te doen vallen of terugtrekken. Die motieven zijn den psychiater misschien alles behalve sympathiek, maar dat komt er niets op aan. Vraagt de steenfabrikant of het huis, waarvoor hem steenen worden besteld, mooi of leelijk wordt? Welke zijn nu die „bouwstoffen”, die de deskundige aan kan dragen? Op welke vragen kan de psychiater een antwoord geven zonder de grenzen van zijn wetenschap te overschrijden? Het zijn deze: ie. is er een ziekelijke storing enz.? 2e. zoo ja, is die van dien aard en omvang, dat de onderzochte zich dientengevolge niet of niet goed kan rekenschap geven van wat hij doen en laten mag en moet, of belemmert hem de ziekelijke storing enz. dienovereenkomstig te handelent Dat de psychiater, met het zoeken van een antwoord op deze vragen, zijn terrein niet verlaat, is duidelijk: van „vrijen wil”, van „schuld”, „straf”, „toerekeningsvatbaarheid” is in het geheel geen sprake. Hij zoekt slechts naar de aanwezigheid van psychische afwijkingen en de wijze waarop zij zich uiten; de methode, die hij daarbij volgt, is geen andere dan wanneer hij zich rekenschap geeft, hoe een melancholicus er toe komt, in zijn bed te urineeren of een schizophreen om zijn kleeren stuk te scheuren. In het bepaalde geval echter, dat hij zijn onderzoek (op zich zelf niet verschillende van wat hij dagelijks doet) ten behoeve van den rechter instelt, geeft zijn conclusie, zooals hieronder zal blijken [blz. 15], dezen laatste meteen, en met of zonder goedvinden van den psychiater, antwoord op de vraag: is de delinquent, 1vat ik, rechter, toerekeningsvatbaar noem, ja dan neen? En wat de rechter met dat antwoord wil doen, welk gebruik hij van de conclusie des deskundigen wil maken, gaat dezen in het minst niet aan. Ofschoon ik dus gaarne toegeef, dat de vraag betreffende de toerekeningsvatbaarheid, als zij tot den psychiater wordt ge- SUPPL. ur. jt-ai^MiATUK TECiENOVER DE NEDERLANDSCHE WET richt, correcter te stellen ware, en zelfs de wenschelijkheid erken, dat zij in anderen vorm gesteld wierd, zie ik niet in waarom zij, Ms zij gesteld wordt, niet zou worden beantwoord. De deskundige die, weigerend het gehate woord öp de regels te schrijven, het niet tusschen de regels toch laat hooren, had even goed thuis kunnen blijven. Hetzelfde geldt echter van hem, die de vraag beantwoordt met het machtwoord van een diagnose, zonder de gewenschte gegevens omtrent het oogenblikkelijke geval te verstrekken. Van welken aard die gegevens zijn, weet de psychiater drommels goed en zoo hij zijn bevoegdheid overschrijdt wanneer hij „de” vraag beantwoordt zonder ze te verstrekken, dunkt het mij eerst recht onze bevoegdheid te buiten gaan, of liever: onze plicht verzaken, zoo wij weigeren de vraag te beantwoorden in den vorm van het verstrekken van de gewenschte inlichtingen, omdat het gebruik dat er van gemaakt wordt, ons niet aanstaat. De zoo juist weergegeven opvatting van het standpunt, dat de psychiater ten aanzien van de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid van een verdachte heeft in te nemen, is in volkomen overeenstemming met het op blz. 9 ontwikkelde principe van het potentiëele causale verband. Het zwaartepunt der toerekenbaarheid van een bepaald feit immers wordt niet gelegd in een gebleken verband van dat feit en de ziekelijke storing enz., maar in te mogelijkheid van een zoodanig verband. Werd van den psychiater het bewijs van zulk een verband geëischt, dan zou hij wel bijna steeds het antwoord moeten schuldig blijven. Zijn taak en zijn kunde bepalen zich tot het beschrijven van een psychischen toestand en uit zijn beschrijving behoort dan te volgen, of die mogelijkheid van verband bestaat of niet bestaat. Zelfs lijkt het mij, in tegenstelling tot een vroeger door mij uitgesproken meening1), aannemelijk dat die mogelijkheid wordt gesteld ten aanzien van een bepaalde daad en voor andere daden, door den onderzochte in denzelfden psychischen toestand begaan, zou worden ontkend (z.g. partiëele toerekeningsvatbaarheid). 2 * * *) 6 1) Eerste druk van dit werk en Versl. Psych.-Jurid. Gezelsch. 30 Nov. 1912. 2) Vgl. Wilmanns, Die psychiatr. Sachverst.-Tatigkeit u. der Strafnchter. Zscbr. f d. ges. Str.r. wiss. Bd. 34 (*12), blz. 125 (met name daaruit blz. 135). ' SUPPL. TOEREKENINGSVATBAARHEID Zien wij thans of het artikel dat over dit onderwerp handelt, art. 37 Sr., aan de hiervoor opgestelde praemissen voldoet. Een kwalitatieve bepaling [blz. 8] bevat het artikel in de uitdrukking „ziekelijke storing of gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens”. Verschil van meening over de beteekenis van de aangehaalde woorden zal tusschen psychiater en jurist niet licht ontstaan. Het woord „geestvermogens”, dat in 1925 in de plaats is gekomen van de beperktere uitdrukking „verstandelijke vermogens” beteekent eenvoudig: psychische vermogens x), zoowel die vermogens welke op het verstandsleven als die welke op het afféctsleven betrekking hebben [Dl. I, blz. 98]. En ten aanzien van de vraag, of een vermogen ziekelijk gestoord of gebrekkig ontwikkeld is, zal de rechter meestal wel op het gemotiveerde oordeel vkn den psychiater afgaan.1 2) Slechts met betrekking tot de dronkenschap zal de rechter vaak een van het psychiatrische inzicht afwijkend oordeel vellen. Geldt de dronkenschap in de psychiatrie als een zware psychose [Dl. II blz. 173], zij wordt in de rechtspraak en de rechtswetenschap niet erkend als een ziekelijke storing, die de toerekeningsvatbaarheid kan opheffen. Alleen de pathologische dronkenschap [Dl. II blz. 179] en het chronische alcoholisme [Dl. II blz. 182] worden bij gelegenheid door wetenschap en rechtspraak aanvaard als ziekelijke storing in den zin van art. 37 Sr.3) De motiveering van dit juridische oordeel blijve hier achterwege, daar deze de aan dit werk gestelde grenzen zou overschrijden. Kwantitatief wordt de ziekelijke storing enz. in het artikel hierdoor bepaald, dat zij een zoodamgen graad heeft, dat dientengevolge de toerekeningsvatbaarheid is opgeheven. Thans dient dus te worden nagegaan, wat dit woord beduidt. Er is geen auteur, die zich met deze vraag heeft bezig gehouden of hij geeft een eigen omschrijving van den toestand, 1) Zie M. v. T. tot de wet van 28 Mei 1925, Stb. no. 221, gepubl. W. 9133, blz. 7. 2) Zie echter Rb. Amsterdam 26 Juni 1931, W. 12480; N. J. 1932, 898. Hier werd beslist, dat een gebrekkige ontwikkeling van pathologischen aard moet zijn om een grond op te leveren voor uitsluiting der toerekeningsvatbaarheid. 3) Zie b.v. Hof ’s-Gravenhage 4 April 1900, W. 7428. Ktg. Rotterdam 13 Augustus 1929, N. J. 1930, 32. Rb. Almelo 24 Maart 1908, W. 8709. aurJALi. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET waarbij de toerekeningsvatbaarheid is opgeheven of aanwezig is. Het zou niet overeenkomstig de bedoeling van dit werk zijn, aan deze vele omschrijvingen er een toe te voegen en deze als de ware aan anderen op te dringen. Toch dient hier een omschrijving te volgen, indien wij bij ons voornemen blijven, na te gaan in welken vorm de vragen tot den psychiater gesteld moeten worden [blz. n] en deze omschrijving moet zoo veel mogelijk alle bijzondere opvattingen in het midden laten. Wij meenen aan dezen eisch te voldoen, wanneer wij de toerekeningsvatbaarheid omschrijven als die toestand, waarin men behoorlijk inzicht heeft in de beteekenis en de gevolgen van zijn handelingen en het vermogen bezit dienovereenkomstig te handelen.x) Het is deze formuleering, welke hiervoor [blz. 12] - bij antecipatie - reeds gegeven werd bij de beantwoording van de vraag, welke de „bouwsteenen” zijn die de psychiater aanbrengt - en kan aanbrengen - om den rechter gelegenheid te geven, over dë toerekeningsvatbaarheid te oordeelen. Zoo meenen wij hier een formuleering gegeven te hebben, waarmede zoowel de psychiater als de jurist vrede kan hebben, en welke derhalve de grondslag kan zijn van een vredige samenwerking van beiden. Is hiermede dus gezegd, dat tekst en inhoud van art. 37 Sr. voldoen aan de hierboven genoemde eischen - het bevatten van een kwalitatieve en een kwantitatieve bepaling -, wie mij goed gelezen heeft, zal begrijpen, dat die ingenomenheid niet het dogma der toerekening zelve betreft. Ik stel er integendeel prijs op, mij openlijk te scharen aan de zijde van hen, die haar, zooals ik in de Inleiding (Dl. I blz. 1] heb gezegd, hartgrondig „vermaledijen”. De verhevenheid van het „toerekenen”, „vergelden”, „straffen” dus in strikten zin, is mij nooit duidelijk geworden. Het kwaad straft %ich zelf, innerlijk in het geweten en uitwendig in zooverre het den dader buiten de gemeenschap 1) Deze omschrijving heeft in dit verband al dadelijk dit voordeel, dat zij de zooveel hartstocht verwekkende „kwestie” van den vrijen wil (min of meer listiglijk) ontgaat. Vgl. b.v. de definities, gegeven door: Pompe, Handboek van het Nederlandsche Strafrecht, 2e druk, blz 138. Simons, Leerboek van het Nederlandsche Strafrecht, 6e druk, blz. 19;. H. M. G. 3 Juli 1888, Tijdschr. v. Strafr. afl. VT, blz. 448. D. Wiersma, Over toerekeningsvatbaarheid, blz. 32. SUPPL. TOEREKENINGSVATBAARHEID plaatst. Wat menschelijke aanmatiging daaraan toevoegen kan aan, om der wille van de vergelding toegebracht „leed”, dunkt mij, hoe ook in religieuse of rechtsphilisophische terminologie verhuld, een stumperige - immers reeds door God zelf uitgeoefende - wraak,x) en een averechtsche - immers slechts verlagende en vernederende - poging om de „rechtsorde” te herstellen. Eerst als het leed-om-het-leed-element radikaal uit de „straf” is verdwenen en de „straf” dus geen straf meer is maar alleen een %egen, doet de gemeenschap die haar toepast, datgene wat zij m.i. moet doen, wil zij op den naam „beschaafd” of Christelijk (met een hoofdletter) aanspraak maken. Dan zal de term „toerekenen” uit het strafwetboek zijn verdwenen, en het woord in vervulling zijn gegaan van den Nestor der Nederlandsche strafrechtswetenschap: „Ons strafrecht zal humaan zijn of niet zijn”.2) Langzaam maar zeker siepelt trouwens in de strafrechtspleging (hier en elders) het besef binnen, dat de straf niet alleen de maatschappij beveiligt of verdedigt tegen den misdadiger, maar de^en tegen vfch %elf. Het „tooverwoord”: „reclasseering” drukt dat uit. En zelfs waar die niet meer mogelijk wordt geacht en de „onschadelijkmaking” op den voorgrond treedt, komt deze, hoe „grievend leed” (Simons) zij ook moge zijn, den on-schadelijk gemaakte ten goede. Dit ligt in het woord zelf besloten, en dat is de rechtvaardiging waarnaar Simons nog aarzelend zocht. 3) Maar dan zal de formule: „indien het belang van de openbare orde zulks bepaaldelijk vordert” moeten worden gewijzigd in: „indien het belang van den verdachte zulks bepaaldelijk vordert”. Vaak zal de rechter van den psychiater nog meer willen 1) Hoor maar het periodiek aangeheven geroep om wederinvoering van de doodstraf, telkens als een opzienbarende moord de wraakzucht wekt. 2) Prof. Simons, Problemen van het Strafrecht; Amsterdam 1929; blz. 243. De schrijver waarschuwt uitdrukkelijk tegen het misverstand, dat hij onder „humaan” zachtmoedig en clement onder alle omstandigheden zou bedoelen. De aantijging wordt ook trouwens langzamerhand al te afgezaagd: die maatregelen uit ons strafrecht waarbij van toerekenen niet of nauwelijks meer sprake is (ter beschikking stelling en bewaring) zijn in menig geval harder en onverbiddelijker dan het meerendeel der volgens de regelen der toe- reKemngsKunst opgelegde stranen. 3) t.a.p. blz. 175. SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET weten dan een antwoord op de hierboven bedoelde vragen. Luidt immers dit antwoord - vertaald in de taal des rechts dat den verdachte het ten laste gelegde feit niet kian worden toegerekend, en wordt deze dientengevolge van rechtsvervolging ontslagen (art. 352 lid 2 Sv.), dan dient nog te worden beslist, wat er nu verder met den verdachte gebeuren moet. Drie mogelijkheden kent de wet (art. 37 Sr.): den verdachte naar huis sturen, hem in een krankzinnigengesticht plaatsen, of — doch dit laatste alleen „indien het belang van de openbare orde zulks bepaaldelijk vordert” -, hem „ter beschikking van de regeering stellen, teneinde van harentwege te worden verpleegd”; deze verpleging kan dan geschieden in een asyl of in gezinsverpleging. *) Tot het geven van een advies over de keuze tusschen deze drie maatregelen is wellicht niemand meer bevoegd en beter in staat dan de psychiater. De aard en de omvang van de ziekelijke storing enz. zijn hier beslissend. De deskundige behoeft zich slechts af te vragen, wat voor dit geval de geschiktste verplegingswijze is. Het belang van de openbare orde vordert intemeering, indien de verwachting bestaat (potentieel verband), dat de verdachte voort zal gaan met het plegen van gevaarlijke delicten. Niet iedereen, die lijdende is aan een ziekelijke storing enz. van zijn geestvermogens, is, zooals uit het bovenstaande blijkt, ontoerekeningsvatbaar. Over hen, die wel psychische afwijkingen vertoonen doch niettemin toerekeningsvatbaar zijn te achten, handelt art. 37a Sr. Zij worden berecht als normalen, doch kunnen daarenboven eveneens ter beschikking van de regeering worden gesteld; in deze gevallen wordt eerst de straf ten uitvoer gelegd en daarna de ter beschikking stelling. Ook deze ter beschikking stelling kan alleen plaats vinden inmen dit in het belang van de openbare orde bepaald noodzakelijk is. x) De toepassing van deze bepaling zal den psychiater evenmin moeilijkheden baren als de hiervoor genoemde. Het is wellicht niet overbodig, hier te bedenken te geven, dat onze wet strikt genomen nergens spreekt van een toestand, welke met de woorden verminderde toerekeningsvatbaarheid zou zijn te beschrijven, een uitdrukking die niettemin herhaaldelijk, 1) Tijdelijk is de toepassing der z.g. psychopathenwetten beperkt. Zie bijl. II, blz. 36. SUPPL. CURATEELE zoowel in psychiatrische rapporten als elders, gebruikt wordt. De wettelijke bepalingen onderscheiden normalen van ontoerekeningsvatbaren, krankzinnigen van psychopathen. Onder psychopathen wordt niets anders verstaan dan personen die voor ter beschikking stelling in aanmerking komen; dit kunnen, zooals hiervoor is uiteengezet, zoowel toerekenbaren als ontoerekenbaren zijn. Het als synoniemen gebruiken van de woorden psychopathie en verminderde toerekeningsvatbaarheid, zooals vaak geschiedt, werkt dus in deze materie zeer verwarrend. Wordt nu, zooals gebruikelijk is, aan den psychiater de vraag voorgelegd, of de verdachte al of niet toerekeningsvatbaar is te achten, dan kan het licht voorkomen, dat de deskundige, die aarzelt een beslissing in de eene of de andere richting te nemen, zijn toevlucht neemt tot de uitspraak, dat de toerekeningsvatbaarheid is verminderd, een uitspraak, waaraan de rechter eigenlijk niets heeft. Stelt men daarentegen aan den psychiater de vragen, zooals deze hierboven [blz. 15] zijn geformuleerd, dan wordt den rechter alle gelegenheid gelaten om te overwegen, of bij den verdachte het inzicht in wat hij doen en laten mag en moet en het vermogen om dienovereenkomstig te handelen in die mate belemmerd zijn, dat hij nog niet ontoerekenbaar, dan wel niet meer toerekenbaar is te achten, om vervolgens te beslissen, welke straf en/of maatregel hier moet worden toegepast. Een reden te meer dus, waarom de hier verdedigde formuleering de voorkeur verdient. m. CURATEELE Wie onder curateele gesteld kunnen worden, leert ons art. 487 B. W. Dit artikel luidt - voor zoover hier van belang x) Een meerderjarige kan onder curatele worden gesteld: i°. Wegens het zich bevinden in een gedurigen staat van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij, al is het dat hij bij tusschenpozing het gebruik zijner verstandelijke vermogens bezit; 2° 3® •••. 1) Het artikel handelt ook nog over de curateele wegens drankzucht en wegens verkwisting. Daar zich hierbij geen psychiatrische kwesties voordoen, blijven de daarover handelende bepalingen hier onbesproken. SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET 4°. Indien hij op grond van zwakheid van vermogens niet in staat is om zijne eigene belangen behoorlijk waar te nemen. Dat deze bepalingen op zich zelf en zonder meer niet voldoen aan den hiervoor genoemden eisch van het inhouden eener kwantitatieve en kwalitatieve bepaling, is duidelijk. De eerste moeilijkheid ligt reeds in de vaagheid van de woorden: krankzinnigheid, onnoozelheid, zwakheid van vermogens. Zij hebben niet, gelijk de omschrijvingen: ziekelijke storing en gebrekkige ontwikkeling, op zich zelf, d.w.z. buiten het verband waarm ze gebruikt worden, een groote mate van bepaaldheid, doch zij verkrijgen integendeel hun bepaaldheid hoofdzakelijk eerst in en door het zinsverband en, ruimer, het wetsverband. Om met de krankzinnigheid te beginnen: dit is een naam, welke aan zeer verschillende toestanden gegevfen wordt [blz 7]. Wanneer dus art. 487 B.W. zegt, dat een krankzinnige onder curateele gesteld kan worden, moeten wij dit zóó opvatten, dat wij den hiervoor [blz. 8] beschreven „omgekeerden weg” moeten bewandelen en eerst moeten nagaan, wat de curateele bedoelt te zijn, m.a.w. welke de toestand is, die blijkens het artikel, in het verband van het geldende recht, onder curateele stelling ten gevolge behoort te hebben. Vóór de wetswijziging van 1929 bepaalde het artikel, dat een krankzinnige onder curateele gesteld moet worden, doch ook toen beteekende deze bepaling niet, dat iedereen die, in een der vele beteekenissen van het woord, krankzinnig is te noemen, ook steeds onder curateele gesteld moest worden. Het Hof te Arnhem1) weigerde in 1921 iemand, die op goede psychiatrische gronden krankzinnig werd genoemd, onder curateele te stellen, omdat niet gebleken was dat de persoon in kwestie zich bevond in een toestand, „die hem ongeschikt maakt om voor zich en zijn belangen te zorgen en als normaal mensch in het maatschappelijk leven te verkeeren.” Krankzinnigheid beteekende toen: het ontbreken van de^e geschiktheid. Thans lezen wij: „... kan onder curateele worden gesteld”. Doch ook dit beteekent niet, dat iedereen, die zonder de taal geweld aan te doen krankzinnig is te noemen, ook zonder de wet en het recht geweld aan te doen onder curateele gesteld „kan” worden. Integendeel: het beduidt, dat niet iedere „krank- 1) Hof Arnhem 1 Febr. 1921; W. 10786; N. J. 1921, 791. Bev. door H. R. 27 Mei 1921; W. 10728; N. J. 1921, 791. SUPPL. CURATEELE zinnige” onder curateele gesteld behoort te worden, doch slechts die „krankzinnige” voor wien dit een gerechtvaardigde maatregel is te achten. Wanneer dit het geval is, is niet af te leiden uit het woord krankzinnigheid, doch kan slechts blijken door te bedenken, wat het doel van de curateele is. En wat dienaangaande in 1921 door het Arnhemsche Hof is beslist, geldt nog steeds: slechts hij behoort onder curateele gesteld te worden, die ongeschikt is om voor zichzelf te zorgen en zich in het maatschappelijke leven normaal te gedragen.x) Dit alles wil intusschen niet zeggen, dat het woord krankzinnigheid in dit verband geheel en al beteekenisloos zou zijn. Immers hoe vaag deze term ook is, het is duidelijk, dat hij wat anders beteekent dan, om eenige willekeurige voorbeelden te geven, vreugde of politieke gezindheid. Wij gebruiken het woord krankzinnigheid slechts, wanneer we spreken over een - hoe ook nader bepaalde of te bepalen - %iekelijke [Dl. I, blz. 11 vlg.] aandoening. Iemand die uit politieke overtuiging weigert belasting te betalen of militairen dienst te verrichten, en die daarbij zoozeer in de politiek opgaat, dat hij zijn eigen belangen verwaarloost, komt, hoewel hij een abnormaal maatschappelijk gedrag en een gebrek aan zorg voor zich en zijn belangen vertoont, niet voor curateele in aanmerking, indien aan hem niets Wekelijks te bespeuren is. Dit is dus de eerste qualitatieve bepaling van den hier besproken toestand: dat het een ^iekelijke toestand is. De nadere - qualitatieve èn quantitatieve - bepaling bestaat dan hierin, dat het de toestand is van een individu, dat tengevolge van %ijn piekte niet in staat is, voor %ich en %ijn belangen te %orgen en als normaal mensch in het maatschappelijke leven te verkeeren en te wiens aanzien mitsdien de curateele een gerechtvaardigde maatregel is te achten. Deze laatste toevoeging vereischt nog eenige toelichting. Het gaat niet aan, iedereen die zich in het maatschappelijke leven ten gevolge van een ziekelijke geestestoestand min of meer abnormaal gedraagt, nu ook terstond te onderwerpen aan den diep ingrijpenden maatregel, die de curateele is. De curateele vindt wel is waar haar rechtvaardiging in dit onvermogen zich in het maatschappelijke leven als normaal mensch te gedragen, doch niet elke abnormaliteit, van hoe geringen aard en omvang ook, rechtvaardigt haar. Om te kunnen beoordeelen 1) Aldus ook Asser-Scholten, Personenrecht, 6e druk, blz. 500. SUPtL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET wanneer de oirateele op haar plaats is, moeten wij, moet vooral ook de adviseerende psychiater, weten wat de gevolgen van de onder curateele stelling zijn. Deze gevolgen zijn, kort samengevat, de volgende: De curandus wegens krankzinnigheid i°. is onbekwaam tot het aangaan van de meeste overeenkomsten; 2°. kan niet huwen; 3°. kan geen testament maken. Wordt de psychiater door zijn wetenschap in staat gesteld, een antwoord te geven op de vraag, of een onderzochte met betrekking tot het aangaan en uitvoeren van overeenkomsten, het sluiten van een huwelijk en het volbrengen der huwelijksplichten, het beschikken over zijn nalatenschap, aan zich zelf kan worden overgelaten? Want dit zijn ten slotte de vragen waar het op aan komt. Deze kwestie is hiervóór [blz. io] reeds ter sprake gekomen. Wij hebben toen geconstateerd, dat de psychiater met zekerheid geen uitspraak kan doen aangaande den invloed van een ziekte op het gedrag van den zieke; tot het herkennen van een potentieel verband is hij echter wel degelijk in staat. Wij hebben hier de taak van den psychiater besproken, wanneer zijn advies wordt gevraagd over een onder curateele stelling wegens krankzinnigheid, doch wij zijn hierbij - bewustelijk - onvolledig geweest. Art. 487 B.W. immers spreekt niet van krankzinnigheid zonder meer, maar van een „gedurigen staat van .. .krankzinnigheid... al is het dat hij (d.i. de krankzinnige) bij tusschenpozing het gebruik zijner verstandelijke vermogens bezit”. Over deze toevoeging behoeven wij ons niet druk te maken. Dat het bestaan van enkele „lucida intervalla”, zooals de juristen deze „tusschenpoozen” gaarne noemen, geen reden is om de curateele niet toe te passen, zal na al het bovenstaande zonder betoog duidelijk zijn. Eveneens dat een enkele korte „vlaag” daartoe niet voldoende is. De curateele, die een duurzame, ingrijpende maatregel is, eischt als grondslag een ingrijpende en duurzame afwijking. Voorts noemt het artikel, behalve de hier besproken krank- 1) Ook wat ter plaatse van deze puntjes behoort te staan komt nog ter sprake! 5UPPL. CURATEELE zinnigheid, als grond voor curateele: onnoozelheid en razernij, beide ook als „gedurige staat”. Het woord onnoozelheid is in de wet opgenomen, omdat het destijds ongebruikelijk was, het woord krankzinnigheid te bezigen ter aanduiding van aangeboren afwijkingen. Voorzoover men ook thans nog van meening zou zijn, dat een aangeboren afwijking niet ziekelijk is te noemen, zou men ter (kwalitatieve) omschrijving van de toestanden, welke in de wet „onnoozelheid en krankzinnigheid” worden genoemd, de ons reeds bekende en zeer deugdelijk gebleken uitdrukking: „ziekelijke storing en gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens” kunnen gebruiken. En wat den „gedurigen staat van razernij” betreft: hierop is de tevoren gegeven [blz. 20] omschrijving van het begrip krankzinnigheid volledig van toepassing, zoodat een afzonderlijke omschrijving van deze uitdrukking onnoodig is. Thans rest nog de curateele, die uitgesproken kan worden bij het bestaan van zwakheid van vermogens, op grond waarvan men niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen. De wetgever heeft hier een psychische x) storing van minder emstigen aard bedoeld dan die, welke aanleiding geeft tot de hierboven besproken curateele. Dit blijkt allereerst hieruit, dat de aanvrage tot de hier bedoelde onder curateele stelling slechts van de onder curateele te stellen persoon zelf kan uitgaan. (De curateele wegens „krankzinnigheid” enz. kan worden aangevraagd door familieleden en door het Openbaar Ministerie, doch niet door den toekomstigen curandus zelf.) Een zeker %iekte-in%icht, een inzicht bovendien in de maatschappelijke gevolgen van de ziekte is dus vereischt, iets wat bij ernstigere aandoeningen weinig zal voorkomen en waarvan de wet in ieder geval veronderstelt dat het bij de door haar bedoelde „krankzinnigheid” niet voorkomt: een „krankzinnige” kan immers zijn eigen curateele niet aanvragen. Voorts blijkt het minder ernstige karakter van de hier bedoelde aandoening uit het gebruik van de woorden „spvakheid van vermogens”, in tegenstelling met het eerste nummer van art. 487, waar de krankzinnigheid enz. wordt beschouwd als het ontbreken (van het gebruik) van deze vermogens: daar 1) De oude vraag, of met „vermogens” hier ook lichamelijke vermogens bedoeld zijn, zullen wij hier ter wille van de strekking van dit werk buiten bespreking laten. SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET wordt immers gesproken van krankzinnigheid enz. „al is het dat hij bij tusschenpoozing het gebruik zijner verstandelijke vermogens (bij te denken: wél) bezit.” Nu mag het waar zijn, dat dit onderscheidingen zijn, welke den psychiater het hoofd doen schudden over zooveel ondeskundigheid, het is niettemin duidelijk, dat hier twee toestanden tegenover elkaar worden gesteld, waarvan de één een ernstigere storing beduidt dan de andere. Dit blijkt ten slotte ook hieruit, dat de curateele wegens zwakheid van vermogens minder vérstrekkende gevolgen heeft: hierbij blijft n.1. de curandus bevoegd in het huwelijk te treden.x) En zoo kan ook een dergelijke curandus, niettegenstaande zijn reeds aanwezige curateele, nogmaals onder curateele gesteld worden wegens een later zich vertoonende krankzinnigheid.2) Kwantitatief is dus de hier bedoeldè toestand wel voldoende bepaald: kan iemand in het vermogensrechterlijke verkeer niet aan zich zelf worden overgelaten en ziet hij dit zelf in, doch bestaat er in het algemeen geen bezwaar tegen het sluiten van een huwelijk,3) dan is de hier bedoelde curateele op haar plaats. Blijkt tijdens de procedure, dat de aanvrager aan een ernstigere storing lijdt, dan behoort zijn verzoek te worden afgewezen. Doch wat te denken van de kwalitatieve bepaling, welke in de uitdrukking „vlakheid van vermogens” schuil gaat? Evenals het woord „krankzinnigheid” is deze uitdrukking dermate vaag, dat de bepaaldheid van elders moet worden bij gebracht. In de rechtspraak en de litteratuur wordt de hier bedoelde toestand veelal omschreven als: zwakheid van verstandelijke vermogens, doch er is geen enkele reden om deze curateele - evenmin trouwens als de curateele wegens krankzinnigheid - voor lijders aan intelligentiestoringen te reserveeren. Zwakheid van geestvermogens dus? Doch wat heeft dan het woord „•^wakheid” te beteekenen? Dat een of meer van deze vermogens wel verminderd zijn doch niet ontbreken? Maar waar vinden we in de psychiatrie een aandoening waarbij een der psychische 1) Over de testeerbevoegdheid loopen de meeningen uiteen. Zie Asser-Scholten, Personenrecht, 6e druk, blz. 512. De meest aangehangen meening is, dat deze bevoegdheid is verloren gegaan. Aldus Asser-Scholten t.a.p. en de jurisprudentie, b.v. H. R. 24 Nov. 1916; W. 10053; N. J. 1917, 24. 2) H. R. 19 Juni 1914, W. 9738. 3) Een onberaden huwelijk kan verhinderd worden. Zie art. 116. 6° R.W. SUPPL. HUWELIJK vermogens niet slechts gestoord maar totaal verdwenen is? Er is ook hier slechts één oplossing, n.1. dat we niet trachten een zin te vinden in een zinlooze uitdrukking, doch haar den zin geven, welke haar in het verband van het geheel toekomt, en derhalve in plaats van „zwakheid van vermogens” eenvoudig lezen: geestelijke afwijking. Voldoet deze geestelijke afwijking (kwalitatieve bepaling) aan den hiervoor gestelden eisch van kwantitatieve bepaaldheid, dan is de curateele „wegens zwakheid van vermogens” gerechtvaardigd te achten. Het vonnis waarbij de curateele wordt uitgesproken, heeft geen terugwerkende kracht (art. joo lid i en 2). Nochtans kunnen handelingen welke zijn verricht voor de onder curateelestelling worden vernietigd, indien de kwaal welke tot de onder curateelestelling heeft geleid, op het oogenblik van de handeling „blijkbaar” reeds bestond (art. 501 B.W.). Men neemt meestal aan, dat hierbij niet behoeft te worden aangetoond, dat er tusschen de kwaal en de bestreden handeling eenig verband bestond. Met het woord „blijkbaar” is bedoeld, dat de kwaal voor de omgeving van den patiënt duidelijk merkbaar moet zijn geweest. Het eenige wat in dit verband van den psychiater kan worden geëischt, is een antwoord op de vraag, of een curandus op een bepaald oogenblik al lijdende was aan zijn kwaal. Of de uitingen van deze kwaal voor leeken merkbaar waren kan alleen uit verklaringen van leeken blijken. IV. HUWELIJK De curateele heeft geen invloed op de strafrechtelijke verantwoordelijkheid: voor den strafrechter maakt het geen verschil of een verdachte onder curateele staat of niet. Wanneer we echter spreken over het sluiten van een huwelijk, het maken van een testament of het aangaan van een overeenkomst door personen, wier psychische structuur van het normale afwijkt, moeten we steeds onderscheid maken tusschen onder curateele gestelden eenerzijds en andere „abnormalen” anderzijds. Voor de eerste groep gelden immers de hierboven [bl. 21] kort weergegeven bijzondere regels. Wie wegens krankzinnigheid enz. onder curateele is gesteld kan geen huwelijk aangaan. Een psychiatrisch advies is hierbij niet nogmaals van noode. SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET Anders is de situatie wanneer wel een geestelijke afwijking bestaat maar de patiënt niet onder curateele is gesteld. Hoewel dit niet onmiddellijk met ons onderwerp - de psychiater en de Nederlandsche wet - in verband staat, vermelden wij hierbij volledigheidshalve, dat in dit geval een voorgenomen huwelijk althans voorloopig kan worden voorkomen, door het aanvragen van de curateele van den betrokkene: door deze aanvrage krijgen de naaste familieleden en het Openbaar Ministerie het recht, het huwelijk te stuiten (art. 116, 40 B.W.). Een niet onder curateele gestelde krankzinnige mist de huwelijksbevoegdheid, indien mj niet in staat is, zijn „vrije toestemming” (art. 8j B.W.) tot het huwelijk te geven. Deze rechtstechnische term kunnen wij ook hier weer gevoegelijk vertalen met de reeds bekende formule: het besef van de beteekenis en de gevolgen van zijn handeling en het vermogen om dienovereenkomstig te handelen. Ontbreekt dit besef of dit vermogen, dan ontbreekt een der wettelijke vereischten voor het sluiten van een huwelijk; het Openbaar Ministerie is dan verplicht, en-de naaste familieleden zijn bevoegd, tot het stuiten van dit huwelijk (art. 116, 40, 120 B.W.). Er volgt dan een procedure waarbij wordt nagegaan, of de stuiting op deugdelijke gronden is geschied. De in de practijk veelal gebruikte weg is deze, dat men aan den Officier van Justitie een geneeskundige verklaring betreffende de krankzinnigheid overlegt, waarna deze ambtenaar tot stuiting van het huwelijk overgaat. Strikt genomen is echter een verklaring van krankzinnigheid niet voldoende, daar het bestaan van „krankzinnigheid” niet noodzakelijk het ontbreken van de „vrije toestemming:” met zich brengt. V. TESTAMENT Het testament van iemand die wegens krankzinnigheid enz. - de gevallen van art. 487, i° B.W. - of wegens zwakheid van vermogens*) - art. 487, 40 B.W. - onder curateele is gesteld, is ongeldig. Is geen curateele uitgesproken, dan geldt art. 942 B.W.: Tot het maken of herroepen van eenen uitersten wil moet men zijne verstandelijke vermogens bezitten. De vraag, welke zich bij de Deoordeeling en de toepassing x) Zie noot 1 op blz. 23. SUPPL. TESTAMENT van dit artikel terstond aan ons opdringt, luidt: is het voldoende, dat wordt aangetoond dat de erflater tijdens het maken van zijn testament zijn „verstandelijke vermogens” niet bezat, of moet bovendien nog worden duidelijk gemaakt, dat dit gebrek van invloed is geweest op het maken van het testament ? Na al het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat ook hier weer de beteekenis van de wetstekst moet worden gevonden door de bestudeering van het wets verband. Dit leert ons n.1.: ten eerste dat de toepassing van art. 942 niet beperkt moet worden tot gevallen van verstandelijke, intellectueele afwijkingen, maar dat de term „verstandelijke vermogens” mag worden vervangen door de ruimere uitdrukking geestvermogens; ten tweede dat inderdaad zal gezocht moeten worden naar den invloed van de geestelijke afwijking op het vermogen tot het maken van een testament. Dit is in overeenstemming met wat de psychiatrie leert. Menige paranoicus b.v., al zit hij jarenlang in een krankzinnigengesticht, wordt door zijn ziekte in geenen deele verhinderd, een testament te maken met evenveel oordeel des onderscheids als hij voor zijn ziekte zou hebben aangewend. Toch zal niemand hem het „bezit zijner verstandelijke vermogens” toedichten. Het verband hetwelk moet worden gelegd, bestaat hierin, dat de erflater tijdens het maken van zijn testament (art. 945 B.W.) een geestelijke afwijking moet hebben gehad van zoodanigen aard en omvang, dat hij - alweer de bekende formuleering - het vermogen miste, de beteekenis en de gevolgen van zijn handeling te beseffen of dienovereenkomstig te handelen. Het testament immers - de „laatste wil” - is een wilsuiting en voor een in rechten geldige wilsuiting is vereischt, dat men inzicht heeft in de beteekenis van de handeling welke die wil openbaart. -1) x) De psychiater, en de jurist, uit wier samenwerking dit supplement is ontstaan, bleken een niet te overwinnen verschil van meening te hebben over de vraag, of de aard der motieven welke op een bepaalde testamentaire beschikking invloed geoefend hebben, bij de beoordeeling van de geldigheid van een testament in aanmerking genomen behooren te worden. De psychiater acht het ongerijmd, een testament op welks inhoud ziekelijke motieven (b.v. waandenkbeelden) van invloed zijn geweest, geldig te verklaren. De jurist daarentegen leest in art. 937 B.W. dat bij de beoordeeling van een testament de motieven buiten beschouwing moeten blijven. SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET Het niet beseffen van de beteekenis van zijn daad door den erflater kan uit velerlei omstandigheden blijken. Heeft hij b.v. tijdens zijn leven bÜjk gegeven, de waarde van het geld niet meer te kennen, dan kan men veilig aannemen dat hij niet besefte wat hij deed, toen hij zijn vermogen aan een ander vermaakte. Ook kan het ontbreken van het vereischte besef blijken uit den inhoud van het bestreden testament zelf. Wanneer een eenvoudig man zonder vermogen van beteekenis een bedrag van vier millioen aan den Koning van Sïam legateert, zal niemand willen beweren, dat dit een wilsbeschikking is van iemand die beseft wat hij doet. Hoever nu te gaan? Is het noodig dat een verband tusschen de psychische afwijkingen en het maken van het testament, blijkt-, of slechts dat zulk een verband mogelük en aannemelijk is, gezien den psychischen toestand van den erflater? Het antwoord kan na het voorheen gezegde niet twijfelachtig zijn: natuurlijk moet het luiden, dat slechts een verband mogelijk en aannemelijk moet zijn, wélke eischen ook, men aan dit verband moge willen stellen (zie blz. 26, noot 1.). Het psychiatrische onderzoek van de geestvermogens van een erflater wordt in den regel niet weinig bemoeihjkt door het feit, dat deze zelf, overleden, niet kan worden onderzocht en het oordeel dus grootendeels gevormd moet worden uit getuigenverklaringen van anderen, die bovendien dikwijls alles minder dan belangeloos zijn.1) Hij ziet hierin een uitvloeisel van het beginsel, dat - behoudens de bepalingen betreffende het wettelijke erfdeel - niemand er recht op heeft, iets van een ander te erven. Ieder is volkomen vrij met zijn vermogen te doen wat hij wil en dit te vermaken aan wien hem dit goeddunkt. Te dien aanzien is men, indien men niet onder curateele staat, aan niemand verantwoording verschuldigd. Voor den jurist komt het er slechts op aan, of de erflater bij het maken van zijn testament wist wat hij deed. Waarom zijn keus gevallen is op de^en erfgenaam en niet op iemand anders, daarmede heeft geen mensch iets te maken. Maar aangezien er ten deze toch verschil van meening mogelijk is zal de rechter er goed aan doen, in zijn vragen aan den psychiater duidelijk te doen uitkomen, of hij een onderzoek naar den aard der motieven verlangt. 1) De psychiater mag niet zelf getuigen gaan hooren. Aldus besliste het Hof te ’s-Gravenhage, 17 Nov. 1921, N. J. 1922, blz. 446. Hij moet zijn oordeel vormen op grond van de verklaringen, welke de getuigen voor den rechter hebben afgelegd. Het is derhalve gewenscht, SUPPL. TESTAMENT Niet zelden is het een uiterst bezwaarlijke en gevaarlijke onderneming zich op grond van zulke verklaringen een oordeel te willen vormen. Er is reeds bij herhaling op gewezen, hoe weinig vertrouwen men kan hechten aan verklaringen van leeken, zelfs wanneer ze geheel te goeder trouw worden afgelegd. De psychiater zal dus reeds het antwoord op de vraag, of bij den erflater geestelijke afwijkingen aanwezig waren toen hij zijn testament maakte of herriep, af en toe moeten schuldig blijven. Zal men hem nu nog bovendien als eisch stellen, dat er een verband tusschen zulke afwijkingen en de testamentaire bepalingen moet worden aangetoond? In ’s hemelsnaam niet! Het is in de meeste gevallen eenvoudig onmogelijk. Wie bewijst, dat de seniel-demente, die zijn kinderen onterft, of de paranoicus die aan zijn huishoudster alles nalaat wat hij bezit, datzelfde in gezonde dagen niet zou hebben gedaan? Hier, waarlijk, zou de psychiater gevoerd worden op een glibberig pad van onderstellingen en combinaties, dat ver buiten zijn terrein ligt, en hij zou, als hij prijs stelt op de rust van zijn wetenschappelijke geweten, nog vaker dan thans genoodzaakt zijn het „non liquet” uit te spreken. Hoe is het gesteld met de geldigheid van het testament van een krankzinnige, indien deze na het opmaken ervan onder curateele wordt gesteld? Over deze vraag heerscht in juridische kringen groote verdeeldheid. Sommigen zijn van meening, dat in zulk een geval de curateele geheel buiten beschouwing moet blijven en dat alles wat hierboven over art. 942 B.W. is gezegd, ook hier van toepassing is. Anderen staan op het standpunt, dat art. 501 B.W. (zie hiervóór blz. 24) moet worden toegepast; de aanhangers van deze laatste meening zijn het er weer onderling niet over eens, of hierbij wel of niet rekening moet worden gehouden met z.g. „lucida intervalla”, evenmin over de vraag, of hierbij de invloed van de geestelijke afwijking op het testament moet worden aangetoond. Wij zullen in dit juridische gevecht niet pogen te bemiddelen. De jurist die in een dergelijk geval het oordeel van den psychiater inwint, zal uit deze verscheidenheid een keus moeten doen; deze keus zal tot uitdrukking moeten komen in de vragen welke hij tot den psychiater richt. den psychiater tot het bijwonen van de getuigenverhooren uit te noodigen. SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET VI. OVEREENKOMSTEN Wat rechtens is ten aanzien van overeenkomsten, gesloten door onder curateele gestelde krankzinnigen, is hiervoor reeds uiteengezet. In deze paragraaf behoeven we slechts te spreken over niet onder curateele gestelde krankzinnigen. De wet eischt in art. 1336 B.W. voor de geldigheid van een overeenkomst de „toestemming” van hen die zich verbinden. Ook deze juridische uitdrukking laat zich vertalen met de meermaals gebruikte formule: besef van de beteekenis en de gevolgen van zijn handeling. De gevolgen moet men hierbij echter niet te ruim nemen: slechts die gevolgen komen in aanmerking, die onmiddellijk en noodzakelijk uit de overeenkomst voortvloeien. Een voorbeeld: een krankzinnige koopt een revolver om daarmee den man die hem in zijn wanen voortdurend achtervolgt, te dooden. Indien deze man beseft wat koopen is, wat een revolver is, of de prijs niet buitensporig is, dan bestaat er voor den jurist geen enkele reden, de geldigheid van deze overeenkomst te betwisten. Anders wordt dit, indien de man van meening blijkt te zijn, dat een revolver een magisch voorwerp is, waarmee men een ander op een afstand van 100 k.m. kan dooden, of wanneer hij niet beseft dat wanneer men iets koopt, men daarvoor den prijs zal moeten betalen. Voor den jurist komt het slechts op deze dingen aan. Niet van belang is voor hem bij het beoordeelen van de geldigheid van een overeenkomst, of het besluit tot het aangaan van de overeenkomst onder den invloed van ziekelijke of andere motieven is ontstaan. Zoo kan b.v. iemand lijden aan een ziekelijke zucht tot het verzamelen van hoofddeksels. Indien zoo iemand een hoed koopt met de bedoeling deze aan zijn verzameling toe te voegen, komt een geldige overeenkomst tot stand. Neemt echter deze verzamelwoede zulke enorme afmetingen aan, dat hij dreigt zichzelf financieel te gronde te richten, dan zou daaruit kunnen blijken, dat hij de beteekenis van het geld niet meer kent en derhalve niet meer beseft wat hij doet. Volgens art. 302 B.W. moet het bestrijden van een door een krankzinnige gesloten overeenkomst in het algemeen tijdens het leven van den patiënt geschieden. Na zijn dood is dit slechts mogelijk, indien vóór zijn dood de curateele was aangevraagd of indien „het bewijs van de kwaal uit de bestredene hande- SUPPL. CURATEELE lingen zelve voortvloeide”. Deze duidelijke bepaling behoeft geen naderen uitleg. Tot slot nog een opmerking. Onze wetgeving gaat er van uit, dat iedere krankzinnige onder curateele behoort te staan. Dit moet men bij al het bovenstaande wèl in gedachten houden. Bij het lezen van de gegeven voorbeelden zou men anders licht kunnen meenen: het is toch ongerijmd dat iemand, die „zóó gek” is, dat hij dergelijke zotte dingen doet, geldige overeenkomsten kan sluiten. Het antwoord op deze ontboezeming luidt: iemand die „zóó gek” is behoort schielijk onder curateele gesteld te worden; hierdoor verliest hij zijn handelingsbekwaamheid en kan hij geen onaantastbare overeenkomsten meer sluiten. SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET BIJLAGE i. DOOR DE AUTEURS AANBEVOLEN REDACTIE DER VRAGEN, BIJ TOEPASSING DER VERSCHILLENDE WETSARTIKELEN AAN DEN PSYCHIATER TE STELLEN. Art. 37 Sr. ('Toerekeningsvatbaarheid.) 1. Bestond bij den verdachte tijdens het plegen van het ten laste gelegde feit een ziekelijke storing of gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens? 2. Zoo ja, is dan de gevonden afwijking er een van dien aard en omvang, dat mag worden aangenomen, dat bij den verdachte het vermogen om de beteekenis en de gevolgen van zijn daad te beseffen en/of dienovereenkomstig te handelen, is verminderd of opgeheven? 3. Welke straf en/of maatregel acht U in dit geval gewenscht? Art. 487, i° B.W. (Curateele wegens krankzinnigheid en%.) 1. Bestaat bij den onderzochte een ziekelijke storing of gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens? 2. Zoo ja, is dan ae gevonden afwijking van dien aard en omvang, dat hij geacht moet worden, niet in staat te zijn voor zich en zijn belangen te zorgen en als normaal mensch in het maatschappelijke leven te verkeeren? 3. Acht U de onder curateelestelling van den onderzochte, in verband met den aard en omvang der gevonden afwijking, gewenscht? Art. 487, 40 B. W. (Curateele wegens ^wakheid van vermogens.) 1. Bestaat bij den onderzochte een geestelijke afwijking? 2. Heeft de onderzochte inzicht in den aard en omvang van zijn afwijking? 3. Moet in verband met het antwoord op de eerste vraag worden aangenomen, dat de onderzochte in het vermogensrechtelijke verkeer niet aan zichzelf kan worden overgelaten? 4. Acht U een onder curateelestelling van den onderzochte op grond van zwakheid van vermogens gewenscht, of acht U deze maatregel te ingrijpend of niet ingrijpend genoeg? Art. 85, 116, 40 B.W. (Huwelijk.) Is de onderzochte in staat, de beteekenis en de gevolgen van SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET het huwelijk in het algemeen en van het voorgenomen huwelijk in het bijzonder, te beseffen, en is hij in staat overeenkomstig dit besef te handelen? Art. 942 B.W. (Testament.) 1. Bezat de erflater ten tijde van het verlijden van het bestreden testament een geestelijke afwijking? 2. Was deze afwijking van dien aard en omvang, dat mag worden aangenomen, dat de erflater op dat oogenblik niet in staat was, de beteekenis en de gevolgen van zijn daad te beseffen of het vermogen miste om dienovereenkomstig te handelen? SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET BIJLAGE 2. OVERZICHT DER STRAFFEN EN MAATREGELEN, WELKE VOLGENS HET WETBOEK VAN STRAF RECHT KUNNEN WORDEN OPGELEGD I. NORMALE VOLWASSENEN A. HOOFDSTRAFFEN Gevangenisstraf Minimum i dag voor alle gevallen. Maximum wordt bij de verschillende delicten apart aangegeven. Dit maximum kan ten hoogste zijn levenslang of 20 jaar. De gevangene kan na verloop van twee derden van zijn straftijd, doch op zijn vroegst na 9 maanden, voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Hechtenis Minimum 1 dag. Maximum bij de verschillende delicten aangegeven. Dit maximum kan ten hoogste zijn 1 jaar, soms 1 jaar en drie maanden. Geldboete Minimum jo ets. Geen algemeen maximum. Wordt in het desbetreffende artikel geen of een te lage geldboete genoemd, dan kan bij betrekkenjk lichte gevallen toch geldboete van ten hoogste j 10.000,- worden opgelegd, tenzij op het feit een hoogere straf is gesteld dan 6 jaar gevangenisstraf. Bij veroordeeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf of voorwaardelijke hechtenis kan tevens steeds geldboete worden opgelegd van ten hoogste ƒ 4.000,-. B. BIJKOMENDE STRAFFEN Deze kunnen alleen tezamen met een der hoofdstraffen worden opgelegd. Plaatsing in een Rijkswerkinrichting Alleen toepasselijk voor landloopers, souteneurs en dienstweigeraars en bij openbare dronkenschap bij derde of volgende herhaling. VERBEURD VERKLARING Ontzetting uit bepaalde rechten Openbaarmaking van de uitspraak SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET VOORWAARDELIJKE VEROORDEELING Voorwaardelijk kan worden opgelegd: gevangenisstraf van ten hoogste i jaar, hechtenis en geldboete. De proeftijd wordt door den rechter bepaald en bedraagt ten hoogste 3 jaar voor misdrijven en voor bedelaars, landloopers en souteneurs, ten hoogste 2 jaar voor alle andere overtredingen. Als algemene voorwaarde geldt, dat de Veroordeelde zich gedurende den proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt. Tevens kunnen bijzondere voorwaarden worden opgelegd betreffende zijn gedrag thuis en in de samenleving, betreffende verpleging in een inrichting en vergoeding der door het strafbare feit ontstane schade. Indien bijzondere voorwaarden worden opgelegd, kan aan een reclasseeringsvereeniging of -ambtenaar worden opgedragen, ten aanzien van de naleving daarvan aan den veroordeelde hulp en steun te verleenen. Bij overtreding der voorwaarden kan tenuitvoerlegging van de straf bevolen worden. Naast de voorwaardelijke straf kan tevens onvoorwaardelijk een geldboete van ten hoogste ƒ 4.000,- worden opgelegd. De straf kan ook gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd. Wordt gevangenisstraf opgelegd, dan mag de totale duur der straf (onvoorwaardelijk gedeelte plus voorwaardelijk gedeelte) niet grooter zijn dan 1 jaar. Bij hechtenis en gevangenisstraf moet het on voorwaardelijke gedeelte ten minste een derde van den totalen strafduur bedragen, doch ten minste 2 maanden. Indien een dergelijke gecombineerde straf wordt opgelegd, worden steeds bijzondere voorwaarden en bijzonder toezicht (opdracht tot hulp en steun) gegeven. H. MINDERJARIGEN Voor minderjarigen tot 18 jaar geldt een bijzonder strafstelsel. De bij de verschillende delicten omschreven strafposities hebben in het algemeen voor hen geen beteekenis. N.B. Voor zoover het tegendeel niet blijkt, zijn alle in deze paragraaf genoemde leeftijden, die tijdens net uitspreken van het vonnis. Tuchtschool Minimum 1 maand, maximum 6 maanden bij de meeste over- SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET tredingen, 12 maanden bij misdrijven en eenige ernstigere overtredingen. De straf van plaatsing in een tuchtschool kan voorwaardelijk worden opgelegd; regeling in het algemeen als bij volwassenen. Toepasselijk tot 18 jaar. Geldboete Bij misdrijven kan geldboete steeds, bij overtreding alleen in geval van recidive binnen twee jaar, worden opgelegd. Minimum jo ets; maximum ƒ 90,-, soms ƒ 120,-. Toepasselijk tot 18 jaar; bij kinderen tusschen 16 en 18 jaar kan ook de gewone geldboete als bij volwassenen worden opgelegd. Berisping Toepasselijk voor misdrijven en overtredingen, bij misdrijven tot 14 jaar, bij overtredingen tot 18 jaar. Ter beschikking stelling Toepasselijk tot 18 jaar bij sommige overtredingen ingeval van recidive (voor kinderen onder 14 jaar geldt een zwaardere recidive-eisch) en bij misdrijven. De terbeschikkingstelling kan ook voorwaardelijk worden opgelegd. Dit is de meest ingrijpende maatregel welke met betrekking tot minderjarigen kan worden genomen. Als wijze van tenuitvoerlegging is mogelijk: opneming in een rijks- of particulier gesticht of toevertrouwing van het kind aan een vereeniging, die het kind in een gesticht of in gezins-,,verpleging” kan plaatsen. Ter beschikking stelling eindigt met de meerderjarigheid. Eerder - voorwaardelijk of onvoorwaardelijk - ontslag is mogelijk; onvoorwaardelijk ontslag wordt zelden gegeven. Bij ter beschikking stelling voor een misdrijf waarop ge-, vangenisstraf van 3 jaar of meer is gesteld, kan tevens gevangenisstraf worden opgelegd, te ondergaan na afloop der ter beschikking stelling. Bij goed gedrag kan de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf worden opgeschort. Berechting als volwassenen Bij uitzondering kunnen kinderen tussen 16 en 18 jaar worden berecht als volwassenen. Dit geschiedt alleen bij kinderen die feitelijk reeds volwassen zijn. 5UPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET Teruggave aan ouders of voogd zonder toepassing van STRAF Toepasselijk tot meerderjarigheid voor feiten, welke voor het 16de jaar zijn gepleegd. in. KRANKZINNIGEN ENZ. Krankzinnige gevangenen kunnen op last van den minister in de bijzondere gevangenis worden geplaatst. 1. Brengt de krankzinnigheid (gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermogens') mede, dat ten aanzien van het ten laste gelegde feit ontoerekenbaarheid bestaat, dan is mogelijk: a. ontslag van rechtsvervolging zonder verdere straf of maatregel; b. ontslag van rechtsvervolging en plaatsing in een krankzinnigengesticht ; c. ter beschikking stelling, d.w.z. (in den regel) plaatsing in een psychopathenasyl; dit echter alleen indien „het belang van de openbare orde dit bepaaldelijk vordert”, d.w.z. indien verwacht mag worden dat de betrokkene voort zal gaan met het plegen van gevaarlijke delicten. Deze maatregel is alleen mogelijk bij misdrijven (%ie echter de opmerking aan het slot van de%e paragraaf) en bij dronkenschap bij herhaling en eenige andere overtredingen. d. Plaatsing in een krankzinnigengesticht tezamen met ter beschikking stelling. Toepasselijk bij aandoeningen van voorbij gaanden aard die plaatsing in een krankzinnigengesticht noodzakelijk maken, terwijl overigens de vereischten voor ter beschikking stelling aanwezig zijn. 2. Bestaat een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing der geestvermogens, zonder dat ontoerekenbaarheid mag wor den aangenomen, dan is mogelijk: a. berechting als normalen; b. berechting als normalen, met bovendien ter beschikking stelling van de regeering. Ter beschikking stelling zonder meer is voor deze groep niet mogelijk. De ter beschikking stelling wordt na de gewone straf ten uitvoer gelegd. N.B. Krachtens het z.g. „stopwetje” kan ter beschikking stelling voorloopig niet worden toegepast bij plegers van vermogensmisdrijven (wel bij diefstal met geweldpleging, af- SUPPL. DE PSYCHIATER TEGENOVER DE NEDERLANDSCHE WET persing en afdreiging) en van overtredingen, tenzij de verdachte voor de vierde of volgende maal een feit begaat, ieder feit gepleegd telkens binnen een jaar na het onherroepelijk worden van een vorige uitspraak, waarbij de tijd, dat de verdachte van zijn vrijheid beroofd is, niet wordt medegerekend. IV. JONGELIEDEN Jongelieden van 18 tot 23 jaar kunnen bij veroordeeling tot een gevangenisstraf van 1 tot 3 jaar wegens misdrijven waarop gevangenisstraf van 2 jaar of meer is gesteld, op last van den rechter hun straf ondergaan in de z.g. jeugdgevangenis. Ook jongelieden van 16-18 iaar en van 23-25 jaar komen hiervoor in aanmerking, indien de rechter dit wegens bijzondere omstandigheden voor hen gewenscht acht. Het regiem in de jeugdgevangenis is meer bepaaldelijk op opvoeding gericht. Voorwaardelijke invrijheidstelling is op ruimere schaal dan bij gewone gevangenisstraf mogelijk. V. RECIDIVISTEN Maatregelen tegen gevaarlijke recidivisten zijn vastgesteld, maar nog niet ingevoerd. Volgens de ontworpen regeling kan in bewaring worden gesteld: a. hij die veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van 3 jaar of meer, indien hij reeds ten minste 3 gevangenisstraffen van tezamen vier jaar of meer - straffen van minder dan 6 maanden niet meegerekend - heeft ondergaan; b. hij die veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van twee jaar of meer, indien hij reeds ten minste 3 gevangenisstraffen van tezamen 6 jaar of meer - straffen van minder dan 6 maanden niet meegerekend - heeft ondergaan; c. hij die veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van een jaar of meer, indien hij reeds tenminste drie straffen van tezamen 8 jaar of meer - straffen van minder dan 6 maanden niet meegerekend - heeft ondergaan, in alle gevallen echter alleen indien dit ter voorkoming van eerdere misdrijven noodzakelijk is en ook overigens onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is te achten. De bewaring kan worden bevolen voor ten minste 5 en ten hoogste 10 jaar. 5UPPL. ARTIKELENREGISTER BURGERLIJK WETBOEK Art. 85, blz. 25, 31. „ 116, „ 25, 31. „ 120, „ 25. „ 487, „ 18 vgl., 25, 31, „ 500, „ 24. „ jol, „ 24, 28. „ J02, „ 29. „ 937» •» *6 noot *• „ 942, .. 25 vlg., 28, 31, .» 945» »» 26. „ 1336, „ 29. WETBOEK VAN STRAFRECHT Aft. 37, blz. jo, 11 vlg., 17, 31. Art. 37a, blz. 17. WETBOEK VAN STRAFVORDERING Art. 338, blz. 11. „ 352, blz. 17. ZAKENREGISTER Aangeboren afwijkingen, 22. Aanvrage tot ondercurateelestelling, 22, 23, 29. Alcoholisme, 14. Berisping, 33. Bewijs van verband tusschen psychische afwijking en bepaalde handeling, 10, 13, 27. Boete, zie geldboete. Burgerlijk proces, 11. Curateele, 18 vlg., - gevolgen, 21, 24. - en testament, 23. - wegens drankzucht, 18 noot 1. - wegens krankzinnigheid, 19 vlg., 31. - wegens onnoozelheid, 22. - wegens razernij, 22. - wegens verkwisting, 18 noot 1. - wegens zwakheid van vermogens, 22, 31. Doodstraf, 16 noot 1. Dronkenschap, 14, 33. Formuleering vragen, 31 vlg. Gebrekkige ontwikkeling, 14, 22. Geestvermogens, zie vermogens. Geldboete, 33, 34. - bij minderjarigen, 33. Getuigen, 27, noot 1. Gevangenisstraf, 33. Handelingsbekwaamheid, 30. Hechtenis, 33. Huwelijk, - van curandus wegens krankzinnigheid enz., 21. - van curandus wegens zwakheid van vermogens, 23. - van krankzinnige, 24 vlg., 31. - stuiting, 23 noot 3, 23. Jeugdgevangenis, 37. Krankzinnigengesticht, plaatsing in een -, 17, 36. Krankzinnigheid, - definitie, 7. - als grond voor curateele, 19 vlg. - als huwelijksbeletsel, 24 vlg., 31. - en overeenkomsten, 29 vlg. - en testament, 25 vlg. - voortdurende staat, 21. Lucida intervalla, 21, 28. Minderjarigen, strafstelsel voor -, 34. Motieven, - bij overeenkomsten, 29. - bij testamentaire beschikkingen, 26, noot 1. Onnoozelheid, curateele wegens -, 22. Ontslag van rechtsvervolging, 17, 36. Ontzetting uit bepaalde rechten, 33. Openbaarmaking der uitspraak, 33. Openbare orde, belang van de -, 16, 17, 36. Overeenkomsten, - van curandi, 21. - van krankzinnigen, 29 vlg. Fsychopathen, 18. Razernij, curateele wegens -, 22. Reclasseering, 16, 34. Rijkswerkinrichting, plaatsing in een -, 33. Strafstelsel, 33 vlg. Terbeschikkingstelling, - van minderjarigen, 35. - van psychopathen, 17, 36. Teruggave aan ouders of voogd, 33. ZAKENREGISTER Testament, - van curandus, 25, 28. - van krankzinnige, 2j vlg., 31. Testeerbevoegdheid, 21, 23. Toerekeningsvatbaarheid, 10, 12 vlg., 31. - definitie, ij. - partieele, 13. - verminderde, 17. Toestemming, 29. Tuchtschool, plaatsing in een -, 34. Verband tusschen psychische afwijking en bepaalde handeling, 9, 13, 26. Verbeurdverklaring, 33. Vermogens, - geest-, 14, 22, 26. — verstandelijke, 14, 23, 26. Voorwaardelijke invrijheidstelling, 33, 37, Voorwaardelijke veroordeeling, 34. Vrije toestemming, 23. Vrije wil, 12, 15 noot 1. Waan, waandenkbeeld, 26, 29. Wettelijk erfdeel, 26 noot 1. Ziekelijke storing, 14, 20, 22. Ziekte-inzicht, 22.