De knaap is met de meeste aandacht bezig. UIT HET LEVEN VAN EDISON DOOR J. STAMPERIUS UIT HET LEVEN VAN EDISON DOOR J. STAMPERIUS CEÏLLUSTR. DOOR POL DOM ZEVENDE DRUK ALKMAAR — CEBR. KLUITMAN HOOFDSTUK I OP DEN SPOORTREIN ’t Was een heete zomermiddag in de maand Augustus van het jaar 1860. Den ganschen dag had de brandende zon geschenen. Op de vlakte, die door het reusachtige Michiganmeer en het weinig minder groote Huronmeer en het Eriemeer*) wordt ingesloten, was geen windje te bespeuren. Mensch en vee zagen verlangend uit naar den avond, die wellicht koelte brengen zou. Niets verstoorde de stilte van den namiddag dan een verwijderd gedreun, dat de nadering van een spoortrein aankondigde. Weldra vertoonde de lange trein zich in de verte. Hij had de oevers van het Eriemeer verlaten en stoomde thans noordwaarts naar de steden aan het Huronmeer. Snuivend en stampend snelde hij door de korenvelden, zoo- *) Deze meren behooren tot een reeks van vijf ontzaglijk groote waterplassen, welke met elkander in verbinding staan en hun water ifvoeren door de Sint-Laurensrivier naar den Atlantischen Oceaan. Zij vormen gedeeltelijk de grensscheiding tusschen Britsch NoordA.merika of Canada en de Vereenigde Staten. Uit het leven van Edison dat de leeuwerik verschrikt opvloog van zijn nest en met snelle wiekslagen loodrecht omhoog steeg in de door de hitte trillende lucht. Maar zie, reeds vermindert de trein zijn vaart, de machinist heeft den stoom afgesloten, de remmers hebben de remtoestellen vastgedraaid, die zich op de wielen vastklemmen en ze beletten hun snelle omwenteling voort te zetten. Knarsend schuiven de wielen over de rails, nog een oogenblik en met een schok, die de reizigers welke reeds opgestaan zijn, weer op hun zitplaatsen doet neervallen, houdt de trein onder de overkapping van het station stil. En nu ontwaakt daar een groote drukte. De conducteurs loopen langs den trein en openen de portieren. De reizigers, die hier op de plaats van hun bestemming zijn, verlaten den trein, reiken hun kaartjes over en zoeken een goed heenkomen. Anderen, die reeds eenigen tijd aan het station hebben gewacht, nemen de open zitplaatsen in. De reizigers die nog verder moeten, staan even op en leunen met het bovenlijf uit het portier, om de drukte op het perron met een onverschillig oog aan te zien. Enkelen stappen uit om zich even te vertreden, maar houden hun coupé goed in het oog, om dadelijk weer te kunnen instappen, zoodra de bel ten teeken van vertrek geluid wordt. Langs de wagens loopt een knaap van dertien jaren met een pak kranten in de hand, die Op den spoortrein hij den reizigers te koop aanbiedt. Met luide stem roept hij de titels der verschillende dagbladen af. Hij wipt vlug even op elke trede, steekt het hoofd naar binnen en het „Een krant, mijnheer?” klinkt den reizigers in de ooren. Sommige reizigers koopen een krant van hem, of kiezen iets uit het bakje, dat aan een riem om zijn hals hangt en kleine versnaperingen bevat. Vlug neemt hij het geld in ontvangst, en loopt dani weer verder. Er is geen tijd te verliezen. Hoor, daar luidt de bel. Met drie korte, heldere slagen wordt het teeken van vertrek gegeven. Langzaam zet de trein zich in beweging. „Pas op, Tom!” roept de stations-chef tot den knaap, die onbevreesd nogmaals op een trede wipt en zijn koopwaar aanbiedt, niettegenstaande de trein reeds voortgaat en spoedig een vrij snellen gang aanneemt. Lachend ziet de trein jongen om, springt van de loopplank en gaat op den rand van het perron staan, zoodat de wagens rakelings langs hem snorren. Op ’t oogenblik dat de goederenwagen achteraan den trein in zijn nabijheid komt, vat de knaap met de linkerhand stevig zijn bakje vast, klemt de kranten onder den arm, grijpt met een snelle beweging een ijzeren handvat en staat tegelijk met een vluggen sprong op de loopplank. Dan wendt hij zich om, groet met een handbeweging den stationschef, die dreigend maar toch met een lach de Uit het leven van Edison vuist schudt, en verdwijnt in den wagen. En voort gaat weer de trein, zuchtend alsof hij zich beklaagde over den tijd, die verloren ging. Al sneller en sneller wordt zijn vaart en spoedig heeft hij het station ver achter zich gelaten. De machinist plaatst zich recht voor zijn machine en kijkt scherp uit over de baan, die zich in eindelooze rechte lijn voor hem uitstrekt. De stoker opent den vuurhaard en werpt er nieuwe brandstof op, waardoor de trein nog sneller vaart krijgt. De reizigers schikken zich recht op hun gemak in een hoekje of op de zachte kussens en vouwen de pas gekochte kranten open. En de krantenjongen, dien we zooeven in den goederenwagen zagen verdwijnen? Laten we hem in zijn hotsend verblijf opzoeken. Zie, daar achter in den wagen staat hij. Hij is alleen. Zijn bakje en kranten heeft hij in een hoek gelegd, gereed om bij de nadering van een volgend station weer te worden opgenomen. Hij zelf staat voor een soort van tafel, bestaande uit een paar oude planken, die aan de wanden van den wagen bevestigd zijn. Daarop zien wij een menigte dingen, waaraan wij moeilijk een naam zouden kunnen geven en waarvan wij nog minder de bestemming kunnen raden. Er tusschen staan en liggen heele en gebroken fles- Op den spoortrein schen, houten en blikken bakjes, ijzer- en koperdraad, glazen buisjes, kurken, waarin gaatjes zijn geboord, ijzeren ringen, een kookpannetje en een komfoor, benevens een spirituslamp. ’t Geheel maakt een wonderlijken indruk en het lijkt wel, alsof wij daar in dien ouden goederenwagen de geheimzinnige werkplaats hebben gevonden van een alchimist uit de middeleeuwen, die uit allerlei vreemde mengsels goud zocht te bereiden. De knaap is met de meeste aandacht bezig. Hij heeft van een plankje in den hoek een oud, gescheurd en gehavend boek genomen en naast zich neergelegd. Wij lezen den titel: „Leerboek der Scheikunde” heet het. Hij slaat het open, leest eenige regels en gaat dan aan het werk. In een flesch met wijden hals laat hij eenige stukjes zink vallen, giet daarop water en neemt dan voorzichtig van den grond een zwarte flesch, waarin een weinig vitriool of zwavelzuur is. Een scheut van het vocht wordt op het water en het zink gegoten, waardoor er dadelijk een sterke bruising in de flesch ontstaat. Daarna sluit hij haastig de flesch met een stop, waardoor een nauw glazen buisje is gestoken. Vol aandacht bekijkt de jeugdige onderzoeker zijn werk. Dan leest hij weer in zijn boek. Boven het hoofdstuk, dat hij opgeslagen heeft, staat: Bereiding en eigenschappen van Uit het leven van Edison het waterstofgas. Kijk, hij wil waterstofgas bereiden en dan de eigenschappen van dit gas onderzoeken. Het bruist in de flesch en er stijgen groote bellen in de flesch op. De bellen bevatten zeker het waterstofgas. „Het is brandbaarleest hij verder. Dat wil hij dadelijk onderzoeken, zien of het waar is en of het wel waterstofgas is, dat in de flesch is ontstaan. Want al ziet men het niet, toch stijgt het gas zeker door het buisje uit de flesch omhoog. Hij zal het aansteken. Vlug brengt hij een brandende lucifer bij het open eind van het glazen buisje. Had toch eerst wat verder gelezen, driftige, onbedachtzame natuuronderzoeker! Daar staat in uw boek, dat waterstofgas, zoolang het met lucht vermengd is, knalgas vormt, zeer gevaarlijk, omdat het plotseling ontploft, wanneer men het aansteekt. Zoodat men verstandig doet, eenigen tijd te wachten met aansteken, tot al de lucht uit de flesch verwijderd is. Dat heb je door je haast niet opgemerkt, kleine natuurkundige! Zoodra de vlam het glazen buisje genaderd is, doet een hevige knal de flesch uiteenspringen, waarbij de kurk weggeslingerd wordt en het bijtend vocht over de tafel en het boek stroomt. Hoewel verschrikt door dien onverwachten afloop van zijn wetenschappelijke proef, laat de Op den spoortrein knaap geen oogenblik verloren gaan om te redden, wat gered kan worden. Zijn boek loopt groot gevaar door het vitriool vernield te worden. Snel beraden veegt hij met een oude lap het vocht zooveel mogelijk van het papier, neemt dan een fleschje met ammoniak, dat zich onder zijn voorraad bevindt en stort eenige druppels daarvan op de aangetaste plaatsen. Het vitriool verbindt zich met het ammoniak tot een witte, onschadelijke stof, die gemakkelijk van de bladen verwijderd kan worden. Na eenige oogenblikken is dit gebeurd en al zijn de bladzijden er niet zindelijker op geworden, toch is alles goed leesbaar gebleven en heeft hij zijn kostbaar „Leerboek der Scheikunde” gered. Ook de overige schade is spoedig hersteld. De tafel wordt gereinigd, de glasscherven gooit hij buiten den wagen en daarna zet hij zich op een houten blok neer, met de bedoeling, eerst het hoofdstuk over de bereiding van waterstofgas geheel door te lezen, om dan morgen de thans mislukte proef te herhalen. En intusschen heeft de trein zich voortgespoed en de reizigers meegevoerd, die er geen flauw idee van hebben, dat de eenvoudige krantenjongen in den goederenwagen aldus bezig is zijn dorst naar kennis met de gebrekkige hulpmiddelen, die tot zijn beschikking zijn, te lesschen. Eindelijk nadert de trein het eindpunt zijner reis. Het is de stad Port Huron, gelegen Uit het leven van Edison aan de zuidpunt van het Huronmeer en aan de S i n t-C 1 a i r-r i v i e r, die dit meer met het Eriemeer verbindt. Hier is de woonplaats van den treinjongen, dien we zoo druk bezig zagen. Het eenvoudige huisje, waar zijn ouders wonen, ligt buiten Port Huron aan deze zijde, niet ver van de spoorbaan. Wanneer hij de zware deur van den goederenwagen openschuift en naar buiten ziet, kan hij al spoedig zijn woning onderscheiden. Het is intusschen wat later geworden. De stralen van de zon vallen schuiner en hebben veel van hun kracht verloren. Een frisch windje, dat uit het westen is komen opzetten, verkoelt het gelaat van den knaap, die zich zoover mogelijk naar voren buigt om den luchtstroom op te vangen. Daar schuift hij de deur nog iets verder op zijde en gaat op de loopplank staan. Met de eene hand houdt hij zich aan het handvat vast. Scherp tuurt hij vooruit langs de spoorbaan, alsof hij iets zocht. Wat wil hij doen? Daar is de trein bijna recht tegenover de ouderlijke woning gekomen. De jongen buigt zich voorover, laat de handen los, stoot met de voeten af en valt met een smak in een grooten hoop zand naast de spoorbaan. Dat zand heeft hij daar zelf bijeengebracht om zijn val te breken. Op den spoortrein Want nu is hij vlak bij de ouderlijke woning en anders moet hij meerijden tot het station, dat aan de andere zijde van Port Huron ligt, en dan naar huis terugwandelen. Dat scheelt wel een uur. En dat uur kan hij beter gebruiken. Hij heeft immers nog zooveel te lezen en te studeeren! Daarom doet hij eiken avond dien gewaagden sprong. * De krantenjongen heeft intusschen de ouderlijke woning bereikt, ’t Is een eenvoudig, klein huis, dat er evenwel vriendelijk en gezellig uitziet. Binnengekomen groet hij zijn moeder, die met huiselijken arbeid bezig is, en ontvangt op de vraag of vader thuis is, een ontkennend antwoord. Haastig eet hij het avondbrood, dat moeder voor hem neerzet en vraagt dan, terwijl hij opstaat: „Moeder, kunt u me lesgeven?” „Vanavond niet, kind!” is het antwoord. „Ik heb heelemaal geen tijd.” De jongen kijkt teleurgesteld, maar neemt een boek van de kast, met een stuk papier en een potlood, en gaat in het tuintje achter het huis op een bank zitten. Daar is hij spoedig geheel in zijn studie verdiept. Af en toe houdt hij met lezen op, om wat hij gelezen heeft en onthouden wil, hardop te herhalen, of met het potlood iets op te schrijven, dat hem bijzonder belangrijk voorkomt. Uit het leven van Edison Zoo blijft hij zitten, tot het donker wordt en moeder hem roept binnen te komen, omdat vader thuis is en het tijd wordt om naar bed te gaan. HOOFDSTUK II DE KRANT VAN DEN TREIN Den volgenden ochtend was Tom al vroeg op de been. Hij moest zorgen aan het station te Port Huron te zijn, vóór de eerste trein van den Grand Trunk Railway*) vertrok. Na een haastig ontbijt groette hij zijn ouders, nam een boek onder den arm en begaf zich op weg. Dit boek was hetzelfde, waarin hij den vorigen avond had zitten studeeren, tot de duisternis hem dwong daarmee op te houden. Dezen morgen was hij een uur vroeger opgestaan, om de laatste bladzijden te lezen. Nu ging Tom het terugbrengen, naar de leesbibliotheek te Detroit, waaruit hij het ontvangen had. Toen hij aan het station kwam, had hij nog een kwartiertje den tijd. Dadelijk stapte hij het vertrek binnen, waar de telegrafist rustig bij zijn toestellen zat, in afwachting, dat het sein van den naderenden trein zou gegeven worden. Met de pèt in de *) Gtroote hoofdlijn-spoorweg. Uit het leven van Edison nana groette de knaap beleefd den beambte, voor wien hij blijkbaar geen vreemdeling was, want opgeruimd klonk hem de vraag tegemoet: „Zoo, kom je weer eens kijken, Tom?” „Alsjeblieft, meneer!” was het antwoord van den jongen, die dadelijk dichterbij kwam en met een oog vol belangstelling naar de telegraaftoestellen keek. „Kom maar hier!” zei de man, die blijkbaar schik had in de weetgierigheid van den krantenjongen. „Hoever was ik gisteren met mijn verklaring gevorderd?” „Tot aan dit instrument, mijnheer!” was het antwoord. „O ja, de seintooner. Kijk, dit is een electromagneet, zie je, en die dient...” En de telegrafist legde zijn opmerkzamen toehoorder nauwkeurig de samenstelling en het loei der verschillende deelen van het telegraaf:oestel uit. Met zooveel aandacht waren al spoedig èn eermeester èn leerling bezig, dat zij zich niet jemakkelijk zouden hebben laten storen, wanïeer niet plotseling de electrische schel had geblonken en een eigenaardig getik in het toestel, dat de telegrafist juist bezig was aan Tom lit te leggen, had te kennen gegeven, dat een elegrafisch bericht werd overgeseind. De beambte staakte zijn les en Tom liep na en dankbaren groet vlug naar het perron, waar De krant van den trein de trein juist voorreed. Na enkele oogenblikken vertrok deze en nam den knaap mee, die in den goederenwagen zijn koopwaar, zijn instrumenten en boeken juist zoo terugvond, als hij ze er den vorigen avond had achtergelaten. Vlug begon hij de proeven te herhalen, die hij toen wegens het springen van de flesch had moeten staken. Thans gelukte het beter en vol ijver bleef hij in den schommelenden en hotsenden wagen aan den gang, tot de trein de stad D e t r o i t aan het Eriemeer bereikte. Daar kon Tom een paar uur blijven. Met het boek, dat hij dien morgen van huis had meegenomen, onder den arm, stapte hij naar een gebouw, waarin de leesbibliotheek gevestigd was. Eigenlijk was het een boekwinkel, waartoe de bibliotheek behoorde. Een drukkerij was er achteraan gebouwd en Tom sloeg ook thans weer, evenals bij vroegere bezoeken, nieuwsgierige blikken naar achteren, waar hij de letterzetters en de jongens, die de pers bedienden, druk bezig zag. De boekhandelaar kwam naar voren. „Wat wil je, jongen?” „Dit boek terugbrengen en een ander meenemen,” was het antwoord. De man sloeg een boek open, waarin hij de nummers van de werken, die er gehaald en te¬ ruggebracht werden, aanteekende. „Hoe heet je? Uit het leven van Edison ï Uit het leven van Edison „Thomas Alva Edison.” „O ja, van Port Huron, niet waar? Hoe kom jij toch telkens hier inDetroit verzeild?” „Ik ben treinjongen op den Grand Trunk Railway, en rijd geregeld tusschen Port Huron en Detroit mee,” was het antwoord. „O, en welk boek breng je nu terug?” „N°. 46, mijnheer: Het leven van Benjamin Franklin.” „Juist,” zei de boekhandelaar, die met zijn blauw potlood een streep haalde door N°. 46, dat in het dikke boek stond opgeteekend. „En welk nummer wil je nu meenemen?” „N°. 47, meneer.” „Drommelsche jongen, lees je de boeken op een rijtje? Ik zie daar, dat je al de nummers van 1 tot 46 al gelezen hebt.” „Ja, mijnheer!” „Zoo, en wat ben je dan van plan?” „Al de overige boeken ook te lezen, meneer!” was het antwoord. „Wat zeg je?” klonk het verbaasd van achter de toonbank. „Al de overige boeken wil je lezen? En waarom?” „Om te weten, wat er in staat,” antwoordde de jongen op zoo eenvoudigen toon, als sprak hij over de natuurlijkste zaak der wereld. Vol verbazing, maar toch ook met een zekeren eerbied voor zooveel leerlust en wilskracht, keek de boekhandelaar Tom een oogenblik aan. De krant van den trein loen noteerde hij N°. 47 in zijn boek, klom op het trapje, haalde het werk van de plank en legde het voor den jongen neer. Deze betaalde den verschuldigden stuiver en nam het boek op, om heen te gaan. Toch draalde hij nog, zoodat de boekhandelaar vroeg, of er nog iets van zijn verlangen was. „Neen,” was het antwoord op aarzelenden toon. „Of ja, toch,” liet hij er op volgen, terwijl hij den man met zijn heldere oogen vrijmoedig aanzag, „zou ik daarachter eens mogen kijken?” „In de drukkerij? Och jawel, als je maar zorgt, niet in den weg te loopen.” Tom stapte naar binnen en de boekhandelaar, die schik in den jongen kreeg, ging met hem mee en legde een en ander uit, wat Tom zag, maar niet begreep. Met vurige belangstelling keek Tom rond. Heerlijk vond hij het, hier met eigen oogen te zien, hoe het drukken in zijn werk ging. Hoe menigmaal had hij bij het verkoopen van zijn kranten den lust bij zich voelen opkomen, om te weten op welke manier die zwarte letters op het witte papier worden overgebracht. Hier kon hij alles op zijn gemak waarnemen. Hij zag hoe de zetter de looden letters uit de bakjes nam en ze in rijen in een koperen vorm plaatste, letter voor letter en woord voor woord en regel na regel, juist zooals op het papier, dat de man vóór zich had liggen, geschreven 2* Uit het leven van Edison was. En toen de vorm geheel gevuld was, werd het zetsel nog eens nagezien en goed vastgeklemd; de vorm werd in de drukpers geplaatst, een inktrol maakte al de looden lettertjes zwart, en nu kon het afdrukken een aanvang nemen. Met den voet bracht een jongen de pers in beweging, een vel papier werd op de drukplaat gelegd, de looden letters werden er tegenaan gedrukt en één afdruk was gereed. Onmiddellijk kon een tweede volgen en zoo ging het voort, tot groot plezier van Tom, die steeds aandachtig bleef toekijken. Hij kon haast niet scheiden, toen het voor hem tijd was, weer naar den trein te gaan. Tot zijn vreugde gaf de boekhandelaar hem verlof, zoo vaak te komen kijken als hij verkoos. Tom kwam zoo dikwijls in de drukkerij te Detroit terug, als hij er toe in de gelegenheid was. En hoe meer hij er kwam, hoe meer lust hij kreeg, zelf ook eens te probeeren, wat hij anderen zag doen. Af en toe werd hem verlof gegeven bij het werk een weinig mee te helpen en op deze wijze leerde hij de eerste handgrepen van het letterzetten en drukken. Op een dag, toen hij weer op de drukkerij was en zich oefende in het zetten van eenige regels, die hij zelf vooraf op een stuk papier had geschreven, werd een kist binnengebracht, die volgens het opschrift van de lettergieterij De krant van den trein kwam en nieuwe looden letters bevatte. Toen de kist opengemaakt en de inhoud geborgen was, hoorde Tom den eigenaar der drukkerij zeggen: „Ziezoo, nu die oude, afgesleten letterrommel maar opgeruimd. Die zullen we maar zoo spoedig mogelijk verkoopen of naar de smelterij zenden.” „Mag ik die letters koopen?” vroeg Tom eensklaps. „Jij?” luidde de verbaasde wedervraag, „wat wou jij daarmee doen?” „Wat anders dan drukken,” was het antwoord. „Ga je dan een drukkerij opzetten?” „Misschien wel,” zei Tom. „Wat vraagt u voor de oude letters?” „Dan moet de boel eerst gewogen worden,” sprak de boekhandelaar. Meteen gaf hij last de letters in een zak bijeen te doen en te wegen. „Vraag me asjeblieft niet te veel af,” sprak Tom, „want ik ben niet rijk.” „Maar kereltje, wat wil je dan toch met die letters uitvoeren?” „Er geld mee verdienen,” was het antwoord, dat vlug gegeven werd. „Nu, je bent een wakkere jongen. Je zult de partij goedkoop hebben.” Na eenig over en weer praten, waarbij duidelijk bleek, dat Tom goed de waarde van het geld kende en handelen en afdingen kon als een ervaren koopman, werd men het eens. Tom, Uit het leven van Edison die eiken verdienden cent zuinig bespaard had, bracht den volgenden dag het geld en nam den zak met oude letters mee naar den trein, waar hij hem in den goederenwagen neerzette. Niemand lette er op. Men wist wel, dat de treinjongen in dien wagen allerlei „rommel” bij elkaar bracht en daarmee altijd bezig was, maar de conducteurs lieten hem zijn gang gaan en stilzwijgend was hem den hoek van dien wagen geheel afgestaan. Men mocht den aardigen, vluggen krantenjongen wel lijden, en verder had ieder het te druk om op hem te letten. Men liet Tom dus doen, wat hij verkoos. Maar al spoedig begon men iets van de gevolgen van den letterkoop te bespeuren. Het eerst merkten de conducteurs en de chefs van de tusschenstations er iets van. Zij werden op één dag allen door Tom aangeklampt met de vraag, „of ze ook nieuwtjes wisten.” Nu, men weigerde hem het antwoord niet en nieuwtjes hoorde hij bij de vleet: dat er een koe overreden was door den nachttrein; dat een reiziger bij het leunen uit het portierraampje naar buiten gevallen was, maar gelukkig weinig letsel gekregen had; dat de stoker van den middagtrein zijn zilveren bruiloft zou kunnen vieren, als hij op ’t oogenblik niet vijftig mijlen van zijn vrouw verwijderd was; De krant van den trein dat gisteren een reiziger in een eerste-klassecoupé zóó vast was ingesluimerd, dat men hem niet wakker krijgen kon vóór de man reeds tien stations te ver was meegereden; dat de stations-chef van Grandhaven een oud vrouwtje van de rails had gerukt, dat op het punt stond door een sneltrein verpletterd te worden; dat een boer in een derde-klassewagen de vracht voor zijn zoontje had willen besparen en hem daarom in een grooten zak gestopt en onder de zitbank gelegd had; wat ontdekt was, doordat de jongen onderweg hard was gaan schreeuwen; enz. enz. enz. Twee dagen later kwam de oplossing van het raadsel. Behalve de gewone nieuwsbladen bracht de treinjongen een pak kranten mee, waarvan hij den titel luide uitriep: „De Grand Trunk Herald*)! Koopt, dames en heeren, de Grand Trunk Herald, de krant van den trein!” Men hoorde verwonderd op, men lachte en vroeg den knaap, wat dat beteekende. Maar Tom antwoordde slechts met den uitroep: „Koopt de Grand Trunk Herald! Koopt de krant van den trein.” En velen staken de hand uit en kochten het *) Herald = Heraut is een gebruikelijke naam voor kranten. Uit het leven van Edison nieuwe blad, dat zij niet kenden en waarvan de verschijning hun op zoo eigenaardige wijze werd aangekondigd. Het krantje was niet groot en lang niet fraai gedrukt. De letters stonden ongelijk en scheef, sommige waren niet goed leesbaar en andere veel te vet, en er waren ook inktvlakken op sommige exemplaren: maar de naam Grand Trunk Herald stond op alle met groote letters duidelijk te lezen. En de inhoud van het blad was juist geschikt voor spoorweglectuur: hij bestond grootendeels uit nieuwtjes, die op de spoorlijn, welke men bereed, betrekking hadden. Doch behalve die nieuwtjes lazen de reizigers, die het blaadje kochten, er nog iets anders in: de wijze, waarop de krant ontstaan was. In een soort van voorbericht werd aan het „geachte publiek” medegedeeld, dat deze krant op den trein zelf gedrukt was, in den achtersten goederenwagen, en dat zetter, drukker, eigenaar en verkooper van het blad een en dezelfde persoon was, wiens naam met flinke letters onder aan het bericht te lezen stond: Thomas Alva Edison, waaronder met cursieve letters: Trein jongen van den Grand Trunk Railway. De reizigers lachten dat zij schudden; maar menigeen keek met belangstelling den jongen aan, en hier en daar hoorde men zeggen: „Wat een wilskracht bezit die knaap!” De krant van den trein En sommigen voegden er aan toe: „Daar kan een groot man uit groeien!” En er is een groot man uit dien krantenjongen gegroeid. Edison, de uitvinder, wiens naam thans bekend is over de gansche wereld en die in October 1929 als tachtigjarige is geëerd en gevierd, in Amerika en Europa, en overal waar men het electrische gloeilicht, zijn uitvinding, gebruikt. In korten tijd waren al de exemplaren van den Grand Trunk Herald verkocht, zoodat de verkoop gestaakt moest worden, tot er een nieuwe oplaag gereed was. Tom verdween in zijn wagen en was spoedig weer met ijver aan den gang. En terwijl de trein door de vlakte snorde, werkte hij, dat het zweet hem langs het voorhoofd liep. Met wat een bezwaren had hij te kampen gehad en hoe moeilijk was hem zijn werk gevallen. Eerst had hij de letters moeten uitzoeken in bakjes en doosjes, die hij van hier en daar had bijeengezocht. De zeer oude letters, die geheel afgesleten waren, kon hij niet meer gebruiken en moesten verwijderd worden. Tegelijk werden de letters gesorteerd en de a’s bij de a’s, de b’s bij de b’s gevoegd, de hóófdletters afzonderlijk, de komma's in dit doosje en de vraagteekens in een ander; de grootere soorten hier en de cursieve lettertjes daar. Dat was een geduldwerkje geweest! Uit het leven vsn Edison ±oen was Hij redacteur geworden en had alles, wat de krant bevatten moest, nauwkeurig opgeschreven: titel en voorbericht en al de nieuwtjes, die hij vernomen had. En ook de advertentiën kwamen er in: van de goede zeep, die de treinjongen verkocht en van de lekkere vijgen, die alleen bij Xom Edison te verkrijgen waren; en zoo al meer. Daarna werd hij letterzetter en schikte de looden letters netjes bijeen in een houten raam, dat hij ongeveer zoo groot had gemaakt als de vellen papier waren, die hij gekocht had om daarop zijn krant te drukken. Nadat dit afgeloopen was, werd hij drukk e r. Zijn blad drukken op dezelfde wijze, als hij gezien had in de drukkerij te D e t r o i t, kon hij niet, om de eenvoudige reden, dat hij geen drukpers rijk was. Hij kon niet anders doen dan vel voor vel voorzichtig op de letters leggen, nadat deze vooraf met inkt bestreken waren, en het papier dan met de hand flink op de letters te drukken. Menige afdruk mislukte, vooral door het schokken van den goederenwagen. Dan schoof het papier onverwachts over de letters en was het geheel één groote, zwarte inktvlek. Doch met inspanning iracht de jeugdige drukker het toch zoover, dat lij een klein getal exemplaren van zijn krant gereed kreeg en die — zooals we zooeven zagen — aan het publiek kon verkoopen. En toen hij De krant van den trein uitverkocht was, ging het niet moeilijk, meerdere exemplaren gereed te maken. Had hij voor het uitzoeken, schrijven en zetten enkele dagen noodig gehad (aan elk station had hij natuurlijk telkens zijn werk moeten laten liggen), voor het opnieuw afdrukken behoefde hij niet meer tijd dan er verliep tusschen het verlaten van het eene station en het bereiken van het volgende. En ook in ’t vervolg ging het werk hem vlugger van de hand. Niet alleen dat hij door de oefening handiger werd, maar hij kreeg ook hulp van sommige conducteurs en stationschefs, die nieuwtjes en berichten voor hem op stukken papier schreven en daardoor de taak van redacteur van hem overnamen. Geregeld verscheen er elke week een nieuw nummer. Over den verkoop had hij nooit te klagen. Graag kochten de reizigers hem de exemplaren af. Al spoedig had de Grand Trunk Herald zekere bekendheid gekregen en zelfs werd in de Times, de grootste krant van Engeland, en in andere groote en belangrijke kranten over het nieuwe blaadje geschreven, zeker het eenige nieuwsblad, dat op een in beweging zijnden trein gedrukt was geworden. Ook de naam van den drukker-uitgever werd daarbij meermalen genoemd en later, toen Edison een beroemd man geworden was, wiens naam Uit het leven van Edison overal genoemd werd, herinnerde menig reiziger zich nog het slordig gedrukte krantje, dat hij indertijd op een trein van den Grand Trunk Railway van den dertienjarigen treinjongen had gekocht. En menigeen had spijt, dat hij dat krantje toen met bewaard had. Maar alle zijn verloren gegaan. Het eenig exemplaar dat overgebleven en Edison weer in handen gekomen is, ligt thans als een kostbaar stuk in een glazen vitrine in de villa, die Edison in Llevellyn Park bij Orange-city in den staat New-Yersey heeft laten bouwen. HOOFDSTUK III ONGELUK EN REDDING Dank zij het slagen van zijn onderneming met den Grand Trunk Herald ging het Edison thans voorspoedig. Met den verkoop van zijn blad en de overige artikelen verdiende hij vrij wat geld, dat hij voor een groot deel besteedde om boeken en kleine instrumenten voor zijn natuur- en scheikundige proeven te koopen; het overschot gaf hij aan zijn moeder, die het zorgvuldig voor hem bewaarde. Hoewel zijn ouders het niet breed hadden, leden zij toch geen armoe en behoefde het geld, dat de knaap verdiende, niet in de huishouding gebruikt te worden. Zijn vader was afkomstig uit een Nederlandsche familie, die zich reeds in 1730 in NoordAmerika gevestigd had. De man had allerlei zaken bij de hand en oefende beurtelings het beroep van kleermaker, handelaar in graan, in lompen, zelfs in landerijen uit. Hij had eerst zijn zaak gedreven te M i 1 a n, een klein plaatsje in den staat Ohio, waar Tom den elfden Uit het leven van Edison * eoruari 1847 geboren was. Spoedig daarop was het gezin evenwel naar de stad Port Huron in den staat Michigan vertrokken, waar het langen tijd wonen bleef. Toms moeder was een flinke, beschaafde vrouw. Van Schotsche familie, had zij vóór haar huwelijk in Canada gewoond en daar als onderwijzeres den kost verdiend. Het was voor Tom een zegen, dat zijn moeder zoo wel onderwezen was, want van schoolgaan kon door verschillende omstandigheden voor den knaap niet veel komen. In het geheel had hij niet langer dan een paar maanden de school bezocht; maar zijn moeder had hem alles geleerd, wat zij wist. En zij behoefde over den ijver van haar scholier nooit te klagen. Zelfs toen hij reeds als treinjongen den ganschen dag buitenshuis was, brachten moeder en zoon des avonds nog menig uur lezende en studeerende door. Edison heeft het in zijn later leven dikwijls verhaald, hoeveel hij aan zijn moeder te danken heeft gehad. Zoo gingen er eenige maanden voorbij en Tom werd op zijn manier een welgesteld man. Toch wenschte hij niet te blijven, wat hij was. De treinjongen richtte al zijn streven en denken op het doel, vooruit te komen in de wereld; sn het leed geen twijfel, of met zijn wilskracht zou hij dat doel bereiken. Vooral in één rich- Ongeluk en redding ting strekten zijn wenschen zich uit: hij wilde telegrafist worden! De telegrafie en de electriciteit, de wetenschappen, die voor hem zoovele wonderen in zich besloten, wilde hij leeren kennen. Reeds had hij een paar boeken over de electriciteit gekocht en bestudeerd, terwijl hij bij het oponthoud aan de stations de weinige oogenblikken, die hem overbleven, bij de telegraaftoestellen doorbracht en de telegrafisten lastig viel met allerlei vragen. Ook had hij een telegraaftoestel weten samen te knutselen en met behulp van een vriend een draad uitgespannen over het vlakke veld. Maar toen hij een bericht naar zijn makker aan het andere eind van den draad wilde overseinen, ontving deze van het telegram geen enkel woord; en hoe Edison ook knutselde en zijn toestel nazag en verbeterde, hij wist het niet zoo ver te brengen, dat hij er mee telegrafeeren kon. Dat was een erge teleurstelling, en voorloopig moest hij zijn proeven op het gebied der telegrafie laten varen. Maar zijn andere proeven over onderwerpen uit natuur- en scheikunde zette hij geregeld voort. Al den tijd, die hem van het drukken en verkoopen van zijn krant overbleef, besteedde hij aan het bestudeeren der boeken, die hij gekocht had, en van die, welke hij nog steeds geregeld uit de bibliotheek te Detroit haalde; en aan het doen van allerlei proeven en onder- Uit het leven van Edison zoekingen. Dat hij daarbij dikwijls mistastte en menige proef mislukte, is te begrijpen. En natuurlijk las hij menig boek, dat voor hem weinig waarde had en evengoed ongelezen had kunnen blijven. Doch met onverflauwden moed hield hij vol en verzamelde op deze wijze een hoeveelheid kennis in zijn hoofd, vrij wat grooter dan iemand bij den eenvoudigen treinjongen gezocht zou hebben. De oude goederenwagen had zoo langzamerhand het aanzien gekregen van een scheikundig laboratorium*). Voor meer dan de helft was de ruimte, die de wagen bood, door Edison in gebruik genomen; en de treinbeambten bromden wel eens, dat er op die manier zoo weinig goederen in den wagen konden geborgen worden. Vooral een oude hoofdconducteur gaf hierover menigmaal zijn ongenoegen te kennen en dreigde somtijds, dat hij „den een of anderen dag den ganschen rommel er uit smijten zou.” Hij was een wrevelig man, niemands vriend, en een der weinigen, die den wakkeren, vroolijken treinjongen niet lijden mochten. Tom stoorde zich weinig aan de knorrigheid van den hoofdconducteur en lette niet op zijn bedreiging. Doch dit zou anders worden. Op zekeren dag had de jongen eenige stukjes phosphorus gekocht, welke stof hij gebruiken *) Een laboratorium is een werkplaats tot het doen van allerlei proeven en onderzoekingen. Ongeluk en redding wilde om te onderzoeken, hoeveel zuurstof in de lucht aanwezig is. Hij had in een diepen schotel met water een klein steenen bakje geplaatst, dat als een schoteltje op het water dreef, daarop een stukje phosphorus gelegd, dit met een heet ijzerdraadje aangestoken en toen vlug een groot glas omgekeerd daar overheen in het water geplaatst. Door de verbranding van de phosphorus werd de zuurstof uit de lucht verbruikt en bleef de stikstof over. Hij zag nu het water in het omgekeerde glas opstijgen en dit glas voor ongeveer het vijfde deel vullen. Daaruit leerde hij, dat er een vijfde deel van de lucht, die in het glas aanwezig was geweest, was verdwenen; met andere woorden, dat de lucht voor een vijfde gedeelte uit zuurstof bestaat. Zijn leerboek vertelde hem dit ook en tevens, dat het overblijvende vier-vijfdedeel stikstof heet. Op deze wijze had Tom ook nu weer door eigen onderzoek de waarheid van wat hij in zijn boeken las, bevestigd bevonden en zich hierdoor het geleerde voor altijd in het geheugen geprent. Nu zette hij zich met zijn boek aan het andere einde van den wagen op een kist neer en verdiepte zich spoedig geheel in zijn lectuur. Helaas, hij had niet op de overgebleven phosphorus gelet! Phosphorus is zoo gemakkelijk ontvlambaar, iat zij altijd in een fleschje met water bewaard Uit het leven van Edison 3 Uit het leven van Edison moet worden. Nu had Edison een klein stukje uit het fleschje genomen, maar verzuimd dit daarna weer te sluiten. En terwijl hij zat te lezen, viel door het schokken van den wagen het fleschje omver en rolden de stukjes phosphorus over de tafel. Een stukje geraakte door de aanraking met het nog warme ijzerdraad in brand. De vlam deelde zich spoedig aan andere voorwerpen mee en in korten tijd verspreidden dichte, witte rookwolkjes zich door het achterste gedeelte van den goederenwagen en zochten een uitweg door de half geopende schuifdeuren. Had Tom het gevaar toen bemerkt, het zou hem niet moeilijk gevallen zijn, het begin van den brand te blusschen. Maar hij zat aan het andere einde van den wagen bij een raampje en was zoo in zijn boek verdiept, dat hij niets bemerkte van wat er achter hem gebeurde... tot hij eensklaps werd opgeschrikt door het openwerpen der zware schuifdeuren en hij iemand in den wagen zag springen. ’t Was de oude hoofdconducteur. Toevallig had deze zijn hoofd uit het portier gestoken van den wagen, waarin hij de reis meemaakte, en had toen plotseling rook meenen te zien, die uit den achtersten goederenwagen scheen te voorschijn te komen. Na nog een oogenblik opmerkzaam te hebben uitgezien, bleef hem geen twijfel over: er was brand in den trein. Ungeluk en redding Vlug en zonder iemand te waarschuwen had hij het portier geopend, was op de loopplank gestapt en terwijl de trein zijn grootste snelheid had, liep hij over de loopplanken langs de wagens naar het eind van den trein. Zich stevig aan de ijzeren handvatten vastklemmend, werkte hij zich verder, van wagen tot wagen, tot hij eindelijk den achtersten goederenwagen bereikte. Toen hij de schuifdeur geheel geopend had en in den wagen gesprongen was, liet hij een luiden vloek hooren, die Edison verschrikt van zijn plaats deed opvliegen. Reeds had de brand zich uitgebreid. Verschillende voorwerpen van hout en papier op de werktafel van Edison stonden in vlam, terwijl ook op den grond enkele zaken smeulden en op het punt waren, vlam te vatten. Tom was eenige oogenblikken zoozeer door den schrik overmand, dat hij onbeweeglijk op zÜn plaats bleef. Anders was het met zijn onyerwachten bezoeker. Terwijl deze een stroom yan scheldwoorden en vloeken over den jongen uitstortte, wierp hij met verbazende vlugheid al 3e brandende voorwerpen dóór de opengeschoven leur buiten den wagen. Al bezeerde hij af en toe zijn vingers, hij aarzelde niet, alles aan te /atten en weg te werpen. Zoo was spoedig al vat brandde verdwenen en daarmee de brand zonder water gebluscht. Maar de man, wiens drift door de brandwon- 3* Uit het leven van Edison den nog gestegen was, hield met het wegsmijten niet op. Terwijl hij voortging de ruwste scheldwoorden tot den verbijsterden Tom te richten, greep hij met beide handen de verschillende voorwerpen, die op de tafel lagen en deed ze door de open deur verdwijnen. De fleschjes en de doosjes, de instrumenten, die Tom van zijn opgespaard geld had gekocht, zelfs de boeken die voor de hand lagen, alles vloog uit den wagen en kwam op het land en in de sloot naast de spoorbaan terecht. En eindelijk grepen de ruwe handen ook naar de drukkerij. Toen kwam Tom tot bezinning. Met een kreet sprong hij op zijn vijand toe en vatte hem bij den arm. Maar een geweldige vuistslag wierp hem achteruit en vóór hij het kon verhinderen, waren zijn letterbakjes met den inhoud, zijn zetstukken en ramen, zijn inktflesschen en alles wat hij meer bezat, uit den wagen verdwenen. Toen de hoofdconducteur den wagen verliet, lag Tom op den bodem, snikkend om het verlies van alles, waarvoor hij zoolang had geleefd en gewerkt, waarmee hij zoo gelukkig was geweest. De hoofdconducteur was weer langs de loopplank naar zijn afdeeling teruggekeerd, nog steeds brommend en scheldend op dien „kwajongen, die met zijn duivelskunsten den heelen trein in brand zou steken!” En dan grinnikte hij vergenoegd bij de gedachte, „dat hij daaraan nu Vngeluk en redding eens voor goed een eind had gemaakt!” En niemand zou er hem iets voor doen: wie zou het voor zoo n treinjongen willen opnemen? De arme Tom worstelde in den ledigen goederenwagen met zijn groote smart. Terwijl de trein door de zonnige vlakte vloog en de reizigers met vergenoegde gezichten door de portierraampjes naar buiten keken, lag de knaap nog lang op dezelfde plaats, waar de vuistslag van den hoofdconducteur hem neergeworpen had. Heftige snikken deden zijn lichaam schokterwijl de tranen door de handen, waarin hij het gelaat verborgen had, heendruppelden. Eindelijk stond hij op en keek naar buiten. Hij wischte zich de tranen van het gelaat en bedwong zijn snikken. Zijn sterke wilskracht, die hem bij zooveel moeilijkheden reeds geholpen had, hielp hem ook nu zijn droefheid te beheerschen en zijn kalmte te herwinnen. Maar een diepe treurigheid vervulde zijn gemoed en stond op zijn gelaat te lezen. Hij keek naar buiten. Waar was de trein toch? Hij moest scherp uitkijken en zich eenigen tijd bezinnen, voor hij de plaats herkende. Men was Port H u r o n reeds voorbij en naderde het volgende station, Port Clement. Tom besloot daar uit te stappen. Hij wou naar huis. Wat zou hij vandaag nog langer op den trein doen? Hij bezat immers niets meer: zijn bakje met koopwaar was ook verdwenen. Uit het leven van Edison Bovendien gevoelde hij behoefte, zijn moeder deelgenoot te maken van zijn leed en bij haar den troost te zoeken, dien niemand anders dan zij hem zou kunnen geven. Jammer, dat hij zooeven niet uitgestapt was aan het station te Port Huron. Hij had toen nog liggen schreien en van het stilhouden van den trein niets gemerkt. Nu zou hij te Port Clement uitstappen en daar wachten, tot een trein in tegenovergestelde richting hem weer naar Port Huron brengen kon. Toen de trein het station genaderd was en stilhield, stapte Tom uit den wagen. Een paar reizigers riepen hem, om een krant van hem te koopen, maar zijn hart was zoozeer van treurigheid vervuld, dat hij niets hoorde. Stil ging hij op het perron op een bank zitten, die eenigszins afgezonderd stond, en terwijl hij zijn hoofd op beide handen steunde, staarde hij recht voor zich uit, zonder te letten op hetgeen er om hem voorviel. De bel deed zijn drie korte slagen hooren, de locomotief floot en zette zich zuchtend in beweging, wagen voor wagen kreeg een kleinen ruk en ging voorwaarts; Tom merkte er niets van. Wie hem kende en thans op hem lette, moest zich wel verbazen over deze houding van den anders zoo opgeruimden, vroolijken knaap. Toen de trein vertrokken was, werd het spoedig Ongeluk en redding stil aan het kleine station. Reizigers en wandelaars, die gaarne de aankomst van een trein bijwonen, waren vertrokken, de bestellers waren de koffers gaan wegbrengen en de stationschef, de heer Mackenzie, die — zooals gewoonlijk aan een klein station — tegelijk den post van telegrafist vervulde, was naar het bureau gegaan, om de pas ontvangen telegrammen in te schrijven. Niemand was dus meer op het perron aanwezig dan de treinjongen, die daar stil op de bank zat, alleen met zijn verdriet. Daar werd een deur opengeduwd en kwam een knaapje van drie jaar te voorschijn. Het was het eenige zoontje van den heer Mackenzie, die met zijn gezin de bovenverdieping van het station bewoonde. Het kind kwam huppelend met een grooten, gekleurden bal in de hand, op het perron. Toen het jongetje zag, dat er niemand was die hem in zijn spel storen kon, liet hij een vroolijken kreet hooren en wierp den bal omhoog, om hem dan vlug weer op te vangen of na te loopen. Reeds had het aardige kind eenigen tijd gespeeld, toen hij den jongen zag, die aan het einde van het perron op de bank zat. Het ventje kende Tom wel, want dikwijls had hij tegen den vriendelijken treinjongen geknikt en gelachen, wanneer hij bij de aankomst der treinen voor het raam stond en de jongen naar boven keek, om hem toe te wuiven. Daarom stapte het kind onbevreesd op Uit het leven van Edison Tom af en ging bij hem staan. „Wil je wat met mij spelen?” klonk een bedeesd stemmetje. Hij kreeg geen antwoord. Tom was zoozeer met zijn verdriet vervuld, dat hij niets hoorde. Toen trok het kereltje hem zachtjes aan de mouw en herhaalde zijn vraag: „Wil je wat met mij spelen?” De knaap keek op; het kind schrikte van zijn treurig gezicht. „Nu niet, ventje,” gaf hij ten antwoord. „Speel maar alleen.” Daarop liet hij het hoofd weer op de handen zinken. Het dreumesje stak zijn vingertje in het mondje en zette een gezicht, of hij wel huilen wou. Doch zoover kwam het niet. Hij keerde zich om, wierp zijn bal een eind heen en liep hem vlug achterna. Spoedig klonk zijn heldere lach weer over het perron en in de ooren van den treurenden Tom. Ja, deze moest er toch naar luisteren. Hij keek op. Het speet hem nu, dat hij het kereltje zoo weggezonden had, het lieve kind! Kijk, wat speelde hij aardig met den bal. Hoog wierp hij hem op en als de bal dan naar beneden kwam, wist hij hem meestal handig op te vangen. Dat was mis! De bal was tegen de kap aangekomen, had een schuine richting verkregen en vloog over den rand van het perron een eind weg tusschen de rails. Tom zag, dat het knaapje met vlugge spron- Ongeluk en redding gen huppelend den bal achterna liep. Hij wipte over de rails en de dwarsliggers heen en zocht waar toch zijn speelgoed gestoven mocht zijn. Tom keek hem na en het was of zijn verdriet minder werd bij het zien der onschuldige vroolijkheid van het lieve kind. Doch daar opeens sprong hij op. Wat was dat? Een dof, dreunend geluid bereikte zijn oor. Een blik op de groote klok, die tegen den muur geplaatst was, deed hem schrikken. Een trein naderde! En het kindje speelde daarginds tusschen de rails, waarover zoo dadelijk de locomotief met zijn wagensleep zou komen aanrennen! Nog was de trein niet te zien, omdat de weg dicht bij het station een bocht maakte; maar duidelijk hoorde Tom het dreunen en zuchten van den spoortrein naderen. Hij vloog naar het einde van het perron, terwijl hij onwillekeurig een schreeuw van angst liet hooren. Die kreet werd onmiddellijk beantwoord. Het was de stationschef, die juist uit zijn bureau te voorschijn kwam en plotseling het doodsgevaar, waarin zijn kind zich bevond, bespeurde. Maar reeds was Tom aan het eind van het perron gekomen. Over het verhoogde voetpad, dat zich evenals de kap nog een eind voortzette, snelde hij als een gejaagd hert voorwaarts naar het kind, dat op eenigen afstand Uit het leven van Edison nog steeds naar zijn bal zocht. Daar verscheen de trein om den hoek. Als een spooksel rende het zwarte monster op het jongetje af en naderde met vreeselijke snelheid. Eensklaps zag de machinist, wat zich tusschen de rails bevond. Terwijl hij de stoomfluit openrukte, zoodat een helsch gillen door de lucht weerklonk, draaide hij met kracht de remtoestellen aan. Doch te laat! Wel was de snelheid bij de nadering van het station verminderd, maar de afstand tot het kind was te gering, om den trein bijtijds tot stilstand te brengen. Daar was het gillende stoomros het knaapje bijna genaderd, ’t Was, of het zwarte monster zich gereedmaakte om het kind te grijpen en het te vermorzelen onder zijn zware raderen. Juist had de kleine zijn bal gevonden en stak hem juichend omhoog ... Op ’t zelfde oogenblik was Tom bij hem, greep het jongetje met beide handen op, nam een sprong en viel met het kind naast de rails op ien grond. Dicht ging de trein langs hen heen! Het kind was gered! Toen de trein eenige seconden daarna stilhield, stond het ventje luid schreiend op en iep op zijn vader toe, die ademloos kwam aansnellen. Terwijl deze hem opnam en aan zijn >orst klemde en hem kuste en liefkoosde, telkens weer, klaagde het kind, dat „die stoute jon- Ongeluk en redding gen hem zoo hard op den grond gegooid had!” Nu dacht de vader aan den redder van zijn kind. Tom was een oogenblik als versuft blijven liggen en de personen, die kwamen toesnellen, meenden, dat de trein hem geraakt had. Maar toen men hem overeind hielp, kwam hij spoedig weer bij en bleek het, dat hij volstrekt niet bezeerd was, evenmin als het kind, dat hij met gevaar van zijn eigen leven had gered. Daar stond de vader vóór hem, greep zijn beide handen, drukte ze krampachtig en zocht tevergeefs in woorden zijn dankbaarheid uit te drukken. Tom werd een weinig verlegen en wilde zich verwijderen. Maar de heer Mackenzie liet hem niet los. „Dank, dank!” stamelde hij eindelijk. „Je hebt mijn kind het leven gered! O, hoe zal ik je daarvoor genoeg danken?” „Kom, kom,” zei Tom, die door de omstandigheden een deel van zijn oude opgeruimdheid herkreeg. „Dat vereischt zooveel dank niet, mijnheer!” En meteen maakte hij zijn handen los. Maar de verheugde vader greep hem bij de schouders. „Neen,” sprak hij, „ik laat je zoo niet gaan. Waarmee kan ik je beloonen? Zeg het, en ik zal alles doen, wat je verlangt en in mijn vermogen is. Ik ben niet rijk, maar...” Uit het leven van Edison „Niet noodig,” zei Tom kortaf; en ’t scheen, ot hij eemgszins beleedigd was bij de gedachte aan een geldelijke belooning voor wat hii gedaan had. „Geen geld dan,” zei de chef, die op het gelaat van den knaap zag, wat hij dacht. „Maar iets anders! Kan ik je ergens aan helpen? Kan ik je van dienst zijn? Spreek toch!” Toen kwam er een lichtstraal in Tom’s oogen. Hij keek den man vrijmoedig aan en sprak: „Ja, u kunt mij helpen.” „En waarmee?” vroeg de stationschef blij. „Leer mij de telegrafie,” was het antwoord. „Leid mij, op tot telegrafist. Wilt u dat?” „Graag,” riep de dankbare vader uit. „En ’t zal aan mij niet liggen, als jij niet de knapste telegrafist wordt van heel Amerika!” 4 «Aan mij ook niet,” antwoordde Tom. HOOFDSTUK IV DE TELEGRAFIST WILSKRACHT Ongeveer anderhalf jaar later, ’t Is Januari en bitter koud. Velden en wegen zijn met een dik sneeuwkleed bedekt. De winter heeft de wateren in boeien geslagen; zelfs de reusachtige meren zijn met een ijsvloer bedekt. Op het Huronmeer rijden locomobielen langzaam over het ijs, terwijl groote, cirkelvormige zagen het ijs in zware, vierkante stukken verdeelen. Rappe handen zijn bezig de kristalheldere ijsblokken op sleden te laden, waarmee de koude waar naar den vasten wal wordt vervoerd. Gansche wagonladingen ijs gaan naar N e w-Y o r k, C h i c a g o en de andere groote steden van Amerika. Daar bewaart men de licht smeltbare stof in diepe, koele kelders, tot den tijd, dat de warme zomer doet verlangen naar verkoelende dranken, die met ijs bij groote hoeveelheden vervaardigd worden. Uit het leven van Edison Het zagen en vervoeren van het ijs geeft levendigheid aan het eentonig winterlandschap en lokt menige bezoeker. Onder hen bevindt zich een jongen van nauwelijks vijftien jaren, die met de meeste belangstelling de machines in oogenschouw neemt. Zóó dicht waagt hij zich bij de werktuigen, die het ijs verdeelen, dat het weinig scheelt of hij moet zijn weetgierigheid met een koud bad bekoopen. Een vlugge sprong brengt hem nog tijdig op den vasten wal, waar hij met stevigen tred den weg naar Port Huron inslaat. Wij herkennen Tom Edison, al is hij veel veranderd, sinds wij hem het laatst zagen aan het station te Port Clement. Hij is gegroeid; maar dit is niet de grootste verandering. Ook zijn kleeding niet, hoewel er nog al wat onderscheid is tusschen de zeer eenvoudige, haast armoedige plunje van den treinjongen en het nette pak, dat wij Edison nu zien dragen. De grootste verandering ligt evenwel in de uitdrukking van zijn gelaat, in zijn gansche voorkomen en houding. Er is iets mannelijks in gekomen, niettegenstaande de trekken nog zeer jeugdig zijn. Met helderen, vrijen oogopslag kijkt hij rond. Zijn blik heeft iets zekers, zijn houding iets rustigs en bepaalds gekregen, wat niet bij zijn jonge jaren past. ’t Is, alsof de knaap, iie zijn weg zocht, heeft plaats gemaakt voor Wilskracht den jonkman, die zijn weg gevonden heeft! Tom, de treinjongen, is verdwenen en in zijn plaats zien wij thans Edison, den telegrafist! Wel mag hij het hoofd rechtop dragen en met zijn heldere kijkers vol vertrouwen de wereld in het aangezicht zien. Hij heeft zich in de anderhalf jaar, die sedert de gebeurtenissen te Port Clement verloopen zijn, een plaats veroverd. „Ja, veroverd! Want alleen zijn ijver, zijn leerlust en onverzettelijke wilskracht hebben hem doen slagen, waar zoo menig ander den moeilijken strijd spoedig zou hebben opgegeven. Toen de heer Mackenzie aan de taak wilde beginnen, die de plicht der dankbaarheid hem op de schouders had gelegd, bleek al spoedig met welke zwarigheden hij te kampen zou hebben. Zijn dienst liet hem niet toe, zich voortdurend met zijn leerling bezig te houden; en de leerling kon onmogelijk in den voor- of namiddag eenigen tijd voor zijn lessen vinden. Want Tom moest zijn handel in dagbladen en andere artikelen op den GrandTrunk Railw a y voortzetten, omdat hij deze verdiensten noodig had voor zijn onderhoud. Zijn ouders waren niet in staat, hem ondersteuning te geven; en Tom was ook reeds te lang gewoon zichzelf te helpen, dan dat hij hulp van zijn ouders zou hebben gevraagd. Zoo bleef hij van ’s morgens vroeg tot laat Uit het leven van Edison in den namiddag op den trein en kwam pas tegen den avond te Port Clement aan. Dan eerst konden de lessen aanvangen. In den aanvang vreesde de heer Mackenzie, dat het niet gaan zou en dat hij niet in staat zou zijn, zijn belofte te vervullen. Maar toen hij den ijver zag, waarmee de knaap aan het werk ging; toen hij de stalen wilskracht bewonderde, die Tom betoonde bij het overwinnen of uit den weg ruimen van moeilijkheden; toen hij de hoopvolle zekerheid waarnam, die uit de woorden van den krantenjongen sprak: toen klom ook zijn belangstelling tot een ijver, die geen moeite noch arbeid ontzag. Zelden zou men een leermeester en leerling vinden, die met zóó grooten ijver onder zulke moeilijke omstandigheden zulk een zware taak aanvatten en tot een goed einde brachten. Wanneer de laatste avondtrein, die Tom te Port Clement had gebracht, het station was uitgereden en de reizigers en beambten allen waren vertrokken, sloot de heer Mackenzie de deuren en ging met Tom in het vertrek, waar de telegraaftoestellen stonden. Uren lang waren zij dan bezig, met een inspanning, die hun den tijd leed vergeten. Was de les afgeloopen, dan volg3e voor Tom nog een verre wandeling naar de auderlijke woning, die hij in den regel pas één jur na middernacht of nog later bereikte. Somtijds waren leermeester en leerling zoozeer in Wilskracht hun arbeid verdiept geraakt, dat het uur, waar°P zij gewoonlijk eindigden, reeds ver verstreken was. Dan wou de heer Mackenzie Tom niet naar huis laten gaan, maar werd voor den knaap een hoekje in de stations woning ingeruimd. Overdag hield de treinjongen zich bijna uitsluitend met zijn boeken bezig. Hield de trein aan een of ander station stil, dan ventte Tom zijn kranten — waaronder de Grand Trunk H e r a 1 d niet meer gevonden werd — doch reed men weer af, dan sprong hij in zijn goederenwagen, waar ook de oude hoofdconducteur hem met rust liet, sinds Tom er niet anders meer bijeenbracht dan boeken. Met on vermoeiden ijver bestudeerde hij de werken, die de heer Mackenzie hem leende of die hij voor zijn spaarpenningen had gekocht; en menigmaal verbaasde hij des avonds zijn leermeester door de hoeveelheid kermis, die hij zich in den loop van één dag had weten eigen te maken. Zijn helder verstand en scherp geheugen, gevoegd bij zijn onverflauwden ijver, deden hem met rassche schreden voortgaan op den weg, dien hij zich gekozen had. Binnen een half jaar was hij gereed. Op zekeren avond verklaarde de heer Mackenzie dat hij zijn taak als geëindigd kon beschouwen sn dat Tom zich de kundigheid eigen had gemaakt, noodig om zich aan het examen voor telegrafist te onderwerpen. Uit het leven van Edison 4 Uit het leven van Edison Edison legde een glansrijk examen af en werd onmiddellijk aangesteld aan het telegraafkantoor te Port H u r o n, de woonplaats van zijn ouders, en wel op een aanvankelijk salaris van 25 dollars per maand. Wat een genoegdoening was dit voor den heer Mackenzie, die nu de belofte, aan den redder van zijn kind gegeven, had vervuld! En wat een bron van geluk voor de ouders van den jongen, die hetai in hun eigen woonplaats tot zulk een post van vertrouwen zagen verheven! Maar tevens wat een reden van vreugde voor Tom zelf, die zich aldus den weg gebaand zag, waarop hij met zooveel moeite de eerste schreden had gezet. Dat hij nu gemakkelijk verder zijn weg vinden zou, daaraan behoefde hij niet te twijfelen. Een eervolle loopbaan als telegrafist had hij zich geopend. Weinig kon het hem schelen, toen hij reeds na verloop van een half jaar de betrekking aan het telegraafkantoor te Port Huron vaarwel moest zeggen, omdat hij in een geschil met den directeur betreffende extra-loon voor extra-werk het recht aan zijn zijde meende te hebben en niet wilde toegeven. Hij moest wijken, maar vond dadelijk een plaats te Stratford in Canada, waar hij bij den nachtdienst aan het telegraafkantoor werd geplaatst. Dat hij nu buiten zijn eigen land was geraakt, Wilskracht vond Tom niet erg. Hij voelde zich overal in de wereld thuis en dat hij altijd des nachts dienst moest doen, wanneer andere menschen in hun warme bed lagen, hinderde hem ook niet; hij was gezond en sterk én ’t leek hem prettig werk. Toch bleef hij ook hier niet lang. Had het leven op den spoortrein hem een zekere ongedurigheid aangebraoht, waardoor hij het niet lang in een en dezelfde betrekking kon uithouden? Misschien was dit gedeeltelijk de oorzaak; doch vooral zijn afgetrokkenheid, die somtijds in droomerigheid overging, wanneer zijn gedachten geheel vervuld waren met een of ander wetenschappelijk onderwerp, bezorgde hem veel onaangenaamheden en deed hem ook de betrekking te Stratford verliezen. En als het waar is, wat ik daarvan in een boek over Edison las — maar ik zeg vooruit, dat men niet alles behoeft te gelooven, wat over den beroemden man gezegd en geschreven is — dan had hij dit ontslag dubbel en dwars verdiend. Op een nacht komt er te Stratford een telegrafisch bericht, dat een bepaalde trein moest aangehouden worden, om een anderen trein te laten passeeren. Edison is zoo druk met andere dingen bezig, dat hij niet dadelijk het telegram leest; maar wanneer wat later zijn oog er op valt, is de trein, die tegengehouden moest worden, juist gepasseerd. De jonge telegrafist vliegt naar buiten en A * Uit het leven van Edison rent naar het naastbijzijnde wachthuis. Maar de nacht is pikdonker, hij valt in een diepen kuil en blijft eenigen tijd bewusteloos liggen. Dan strompelt hij wanhopig naar zijn kantoor terug, met de gedachte, door zijn achteloosheid een vreeselijk ongeluk te hebben veroorzaakt. Gelukkig hebben de beide machinisten op het laatste oogenblik eikaars treinen ontdekt en deze op enkele meters afstand van elkander tot staan weten te brengen. Maar het verzuim van Edison kon natuurlijk niet verborgen blijven. Hij wordt onmiddellijk geschorst en de algemeene directeur te Toronto, bij wien hij ontboden wordt, geeft hem op staanden voet zijn ontslag en dreigt in zijn boosheid den jongen telegrafist zelfs, dat hij de zaak zal aangeven en niet rusten zal, voor Edison voor een tijdje „achter de tralies” komt! Maar terwijl die twee daar zoo tegenover elkander staan, de woedende directeur en de schuldige nachttelegrafist, komt er bezoek. En terwijl de directeur de bezoekers ontvangt, sluipt Edison stilletjes de kamer en het huis uit. Hij rent naar het spoorwegstation, waar juist een trein op het punt staat naar de Canadeesche grenzen te vertrekken. Edison kent den conducteur van den trein, praat wat met hem, springt in een goederenwagen en bereikt een punt, waar een veerboot ligt, die hem naar den overkant brengt en Wilskracht terug m zijn geboorteland, waar hij veilig is. Dat was op het kantje af! Het nog niet ontvangen loon had hij in den steek moeten laten. „Het ligt nog altijd op me te wachten,” zei Edison lachend, wanneer hij in later jaren dit avontuur uit zijn jongen tijd vertelde. Zoo zien we dus op dezen kouden JanuariEdison op weg naar Port Huron, waar hij bij zijn ouders onder dak hoopt te komen, tot hij weer zoo gelukkig is een nieuwe betrekking te vinden. Dat hij de toekomst niet donker inziet en vast vertrouwt, dat zijn gedwongen werkloosheid van korten duur zal zijn, toonen zijn opgeruimd gelaat, zijn vluggen gang en ongedwongen houding. Vroolijk slaat hij den blik in het rond over het besneeuwde landschap. Ook de snerpende kou schijnt hem weinig te deren. Met vlugge schreden vervolgt hij zijn weg, die gedeeltelik langs de S i n t-C 1 a i r-rivier leidt. Dat is een mooi gezicht! Heeft op andere plaatsen een stevige ijsvloer zich over het water gelegd, hier is dat niet het geval. De SintClair-rivier is de weg, waarlangs de groote watermassa’s van het Huronmeer naar het Eriemeer worden afgevoerd. De sterke strooming in de rivier heeft het ijs belet, zich vast te zetten. De groote ijsbrokken drijven snel met den stroom mee, wild tegen elkander botsende, zoodat men het op verren afstand Uit het leven van Edison hooren kan. Op sommige plaatsen, waar de rivier een kromming maakt, hebben zij zich opgestapeld en versperren aan het snelvlietende water den weg, zoodat het hoog wordt opgestuwd. Tot de ijsdam breekt en water en ijs met donderend geweld worden voortgejaagd, alles meesleepend en vernielend, wat zich op hun weg bevindt. Ook de spoorbrug is bezweken en daardoor is de verbinding tusschen de beide steden Port-Huron enSarnia, aan weerszijden van de Sint-Clair-rivier gelegen, verbroken. Edison ziet het woeste natuurtooneel langen tijd opmerkzaam aan. Er is voor hem iets aantrekkelijks gelegen in dien strijd der natuurkrachten, die ten laatste over eiken tegenstand zegevieren. Zoo voelt hij ook in zichzelf die onverzettelijke kracht, om vooruit te komen en zijn doel te bereiken, wat hem ook in den weg komt. Eindelijk gaat hij verder. Spoedig heeft hij Port-Huron bereikt. Na een kort bezoek aan de ouderlijke woning wandelt hij naar het telegraafkantoor. Zijn hart trekt hem naar de plaats, waar hij zijn eerste geld als telegrafist verdiend heeft. Hij wordt er vriendelijk ontvangen. Het geschil, dat hij met den directeur heeft gehad, is vergeten. De beambten drukken hem allen de hand en noodigen hem uit, plaats te nemen en zijn wedervaren van de laatste maan- Wilskracht den te vertellen. Edison gaat zitten, maar kijkt verbaasd rond, Alle beambten, ook de directeur, zitten op hun doode gemak een pijp te rooken. „Is hier niemendal te doen?” vraagt Tom. „Jongen, neen,” antwoordt een der telegrafisten lachend, „wij hebben allen vacantie.” „Ja, gedwongen vacantie,” zegt de directeur op verdrietigen toon. „U moest daarover niet lachen, de zaak is ernstig genoeg.” „Wat is er dan gebeurd?” vraagt Edison, nog meer verbaasd. „Och,” antwoordt de directeur, „de telegraafleiding is gebroken. Door den ijsgang in de rivier is de spoorwegbrug vernield...” „Dat heb ik gezien,” valt Tom in. „En nu zijn tegelijk de telegraafdraden gebroken, die over de brug liepen. Thans is er volstrekt geen verbinding meer met den overkant.” „Ja, dat is erg,” meent Tom. „Veel erger dan je denkt,” vervolgt de directeur. „Omdat de spoorwegverbinding met Sarn i a, aan den overkant, verbroken is en ook de brievenpost niet over kan, door den ijsgang, meenen de menschen, dat alleen de telegraaf is overgebleven. Tal van telegrammen liggen te wachten en telkens komen er van uit andere plaatsen nieuwe bij, die wij verder moeten seinen, als we maar konden. Ik heb aan de groote kantoren bericht gezonden van den toestand, en ver- Uit het leven van Edison zocht, geen telegrammen voor S a r n i a meer te zenden, omdat wij ze toch niet verder kunnen brengen.” „Dat is een gekke geschiedenis,” zegt Edison. „Treurig,” antwoordt de directeur. „En hoe lang zal dat wel duren?” vraagt Tom, wien het ongeval meer belangstelling inboezemt dan de beambten, die zulk een rusttijd niet onaangenaam vinden. „Dagen lang,” is het antwoord. „Zoolang er zooveel ijsgang is, kan niemand naar den overkant. De afstand is wel niet groot, maar toch zou de tocht nu levensgevaarlijk zijn. En nog langer zal het duren, eer een nieuwe telegraafdraad gespannen is.” Zuchtend klopt de directeur de asch uit zijn pijp, die door het praten is uitgegaan en gaat voor het venster staan, om uit te kijken naar het doode winterlandschap. Edison zit in nadenken verzonken en kijkt naar den zolder, als zocht hij daar een middel om de gemeenschap met het stadje Sarnia, dat aan den overkant der Sin t-C lair-rivier ligt, te herstellen. De beambten praten intusschen met elkaar over alles en nog wat, en af en toe klinkt een luid gelach als belooning voor een kwinkslag, dien deze of gene ten beste geeft. Eensklaps roept er een op vroolijken toon: „Hei, Tom, wat zit jij naar den zolder te Uit het leven van Edison neerdrukt, is de verbinding hersteld. Door een koperdraad is de seinsleutel verbonden met de batterij in den kelder, waarin de electriciteit wordt gevormd. Een andere koperdraad verbindt den seinsleutel met den langen draad, dien we buiten over de hooge palen zien gespannen. Stoinontvanger Deze draad loopt met het andere einde uit in den seinontvanger in het verder gelegen telegraafkantoor. Daar is het laatste gedeelte van den draad gewonden om een dubbelen ijzeren cilinder, die het voornaamste deel van den seinontvanger uitmaakt. Zoodra nu in het eerste kantoor de sleutel naar beneden wordt gedrukt, gaat er een electrische stroom door den langen draad naar het Sarnia, hoort gij mij? tweede kantoor en dus ook door de omwindingen van den dubbelen ijzeren cilinder. En deze electrische stroom heeft een wonderlijke uitwerking op het ijzer; hij maakt het magnetisch. Ijzer, dat magnetisch is geworden, trekt andere stukjes ijzer naar zich toe en houdt ze vast. Kleine hoefvormige of rechte magneetstaafjes heeft ieder wel eens gezien: al was het maar in kinderspeelgoed, waarmee dan drijvende vischjes en zwaantjes worden aangetrokken. Zoo’n magneet wordt ook de dubbele cilinder in den seinontvanger, dien men daarom electro-magneet noemt. Dadelijk trekt hij een blokje ijzer naar zich toe, dat er vlak boven zit. Aan dit blokje ijzer, dat anker heet, zit een hefboompje, dat aan het andere einde een schrijfstift draagt. Als het anker door den electromagneet naar zich toe getrokken wordt, wordt daardoor de schrijfstift opwaarts gedrukt tegen een strook papier, die er zich boven bevindt. Nemen wij nu nog een kijkje in den kelder van het telegraafkantoor. Daar staan de werktuigen, waarmede de electriciteit wordt voortgebracht. In een groot glas heeft men zwavelzuur of vitriool gegoten, dat met water verdund is. Daarin staat een rond gebogen stuk zink en daarbinnen een steenen potje, waarin men een ander bijtend vocht, salpeterzuur, giet. Ten slotte plaatst men in het steenen potje een langwer- Uit het leven van Edison pig stuk cokes en daarmee is het element, zooals nu zulk een toestel heet, gereed. Door de werking van zink, kool, zwavelzuur en salpeterzuur op elkander, ontstaat die wonderbare kracht, die we electriciteit noemen. Dikwijls gebruikt men ook andere elementen. In plaats van zwavelzuur en salpeterzuur bevatten ze een oplossing van een zout, dat salmoniak of salmiak heet. Om de werking krachtig te maken, zijn verscheidene elementen tot een batterij vereenigd. Door strookjes koper is telkens het zink van een element met de kool van ’t volgende verbonden, terwijl aan kool en zink van de beide uiterste elementen lange koperdraden bevestigd zijn. Wie in huis electrische schellen heeft, zal zoo’n element of batterij wel ergens in of op een kast hebben zien staan. Men maakt ze tegenwoordig nog wel op andere manieren dan in Edisons jongen tijd. Maar in de telegraafkantoren dienen deze bat- Batterjj Sarnia, hoort gij mij? terijen nog altijd om de electriciteit op te wekken, en die dan door de draden naar den seingever en den seinontvanger stroomt. Ziehier nu de werking van het telegraaftoestel zoo eenvoudig mogelijk voorgesteld. De telegrafist in het eene kantoor, bijvoorbeeld te Amsterdam, drukt op het knopje van den seinsleutel; daardoor komt er verbinding van de batterij, waarin de electriciteit wordt opgewekt, met den telegraafdraad en er gaat een electrische stroom door den langen draad die buiten over de palen loopt, naar het andere kantoor, laten we zeggen Rotterdam. Die electrische stroom maakt daar den electro-magneet in den seinontvanger magnetisch, daardoor trekt deze het ankertje aan, het ankertje licht de stift op en drukt ze tegen de papierstrook, die tegelijk langzaam voortschuift, en op de strook ontstaat een... streepje. Of het een lang of een kort streepje zal zijn, hangt van den telegrafist te Amsterdam af; want laat deze den sleutel los, dan is alles weer uit. Dan is de draad niet meer verbonden met de batterij, dan gaat er geen electrische stroom door den draad, dan is de electro-magneet niet magnetisch meer, laat het ankertje los, dat door een veertje teruggetrokken wordt, en het stiftje drukt niet meer tegen de papierstrook. Maar zoodra de sleutel weer neergedrukt wordt, geschiedt hetzelfde weer; en zóó kan de telegrafist te Amsterdam Uit het leven van Edison 5 Sarnia, hoort gij wij? strook en er ontstaat een punt. Houdt de man zijn hand wat langer op den sleutel, dan drukt de stift ook langer tegen de papierstrook. En or? stro°k tegelijk langzaam vooruit¬ schuift, ontstaat er een streep. Een teiegrafist kent zijn alphabet zoo goed als wij het onze. Moet hij een telegram overseinen, dan weet hij voor elke letter hoeveel korte of lange drukjes hij den sleutel geven moet. En in het kantoor van ontvangst leest de beambte de streepjes en puntjes even vlug als wij gewone drukletters. Ja zelfs — en nu komen wij zoo stilletjes aan bij de proef, die Edison nemen wou — kan een geoefend telegrafist hooren, wat er geseind wordt, zonder de streepjes en puntjes te zien. Telkens, wanneer het anker door den electromagneet wordt aangetrokken, geeft het daarop een tikje, dat goed hoorbaar is. Wie wel eens in een telegraafkantoor geweest is, heeft dat tikken zeker gehoord. Tegelijk met die tikjes komen de streepjes en punten op het papier. En nu kan een goed telegrafist uit deze tikjes, die elkaar vlug opvolgen, de letters en daaruit de woorden hooren, welke overgeseind worden. Hierop was het plan van Edison gebouwd! Hij zou tikken; zóo hard, dat men het aan den overkant der rivier hooren kon. Tikken, waarmee? „Met de stoomfluit van een locomotief,” was 5* Uit het leven van Edison het antwoord van Edison. „Gillen moet de fluit, in korte en lange stooten, even alsof het puntjes en streepjes zijn, die ik oversein.” Dat was de vinding van Tom, den jongen telegrafist: zoo eenvoudig en toch zoo mooi! Spoedig was men aan het spoorwegstation en een oogenblik later reden de directeur en Edison op een locomotief naar den oever der rivier tot de plaats, waar de overblijfselen der brug het verder rijden beletten. Aan den overkant waren vele bewoners van het stadje Sarnia samengestroomd, om naar het woeste schouwspel van de drijvende en botsende ijsmassa’s te kijken. Daar neemt Tom de plaats in van den machinist, die de locomotief zoover heeft gebracht, grijpt met vaste hand de kruk van de stoomfluit en draait ze om. De stoom ontsnapt in witte wolkjes en een oorverdoovend gefluit klinkt door de lucht. Hoort men het aan den overkant? De directeur kijkt scherp uit. Hij bemerkt eenige beweging onder de massa. „Men hoort je, Tom!” zegt hij haastig. Nu sluit Edison de kraan, maar opent ze verscheidene keeren snel achter elkaar, met nu eens langere, dan kortere tusschenpoozen. Met bewondering ziet de directeur den jongen aan. Hij verstaat, wat de stoomfluit uitschreeuwt. Sarnia, hoort gij mij? noort. Drie korte gillen, dat is s; dan één korte en één langere, beteekent a; vervolgens een korte, één lange, en nog een korte, dit beduidt r; één lange en één korte is n, twee korte, i, en dan weer één korte en één lange, a. Op de papierstrook, in streepjes en punten afgebeeld, zouden die gillen van de stoomfluit er aldus hebben uitgezien: sar n i a Sarnia, schreeuwde de stoomfluit, en weder: Sarnia! Zou men het hooren aan den overkant? Ja, hooren zeker. Zie maar, hoe de lieden naar den oever loopen en blijkbaar vol verbazing luisteren naar dat hevige, telkens afgebroken fluiten. Hooren zeker, maar ook verstaan? „Als er maar één telegrafist onder al dat volk is,” zegt de directeur. „Die zal je misschien begrijpen.” >»Ja> antwoordt Tom, „dat is mijn eenige hoop, want het volk begrijpt er natuurlijk niemendal van.” En weder gilt de stoomfluit: Sarnia! Sarnia ! Geen antwoord! Geen enkel teeken, dat men hem begrijpt. „Ik zal wat anders roepen,” zegt Tom; en Uit het leven van Edison dadelijk klinken de krachtige geluidstooten weer door de lucht, maar nu in andere volgorde. Het geoefend oor van den directeur onderscheidt thans de woorden: Hoort g ij m ij ? En dan weder: Sarnia, hoort gij mij? Nog geen teeken. De directeur loopt stampvoetend heen en weer in de sneeuw, van koude en van ongeduld; en Tom moet de tintelende vingers even in den mond steken, voor hij weer de kruk van de stoomfluit aanvat. Intusschen is de menigte aan de andere zijde van de rivier nog toegenomen. Er heerscht onrust onder de menschen, die blijkbaar wel begrijpen, dat de bedoeling van die fluitstooten is, hun iets te zeggen, doch niet verstaan, wat hun op zoo ongewone wijze wordt toegeschreeuwd. Weer klinkt de stoomfluit. Sarnia! Sarnia! hoort gij mij? Daar dringt zich aan den overkant iemand door de menigte tot aan den oever. Hoog zwaait hij een witten doek boven het hoofd. Snel haalt Edison zijn zakdoek te voorschijn en beantwoordt het teeken. Onmiddellijk daarop ziet hij den man zich haastig verwijderen. Tom is gerust. „Zij hebben ons begrepen,” zegt hij tot den directeur, terwijl hij van de locomotief springt. „Wacht nu maar een oogenblik.” Men wachtte, doch het oogenblik duurde lan- ibar ma, hoort gij mij? ger dan men gedacht had. De directeur kon nauwelijks zijn ongeduld bedwingen en ook Tom liep onrustig heen en weer en beklom af en toe de locomotief, om beter te kunnen uitzien naar den overkant. Kn eindelijk, daar haalde hij weer den zakdoek uit en wuifde er vroolijk mee in de heldere lucht. Wat hij zag? Aan den overkant verscheen eveneens een locomotief en er op vertoonde zich een man, die weer met den witten doek zwaaide. Onmiddellijk greep Edison de kruk van de stoomfluit en seinde: „Sarnia, hoort g ij m ij T* En daar kwam het antwoord gillend van de overzijde: „ J a, w ij h o o r e n u!” „Hoera!” schreeuwde Tom en de directeur * stemde met dien juichkreet in. „Hoera!” Hij sprong op de locomotief, greep Tom bij de schouders en riep: „Kerel, jij bent de knapste telegrafist in heel Amerika!” Tom lachte, en zei: „Een knappe telegrafist, zonder betrekking.” „Je zult een mooie betrekking hebben,” antwoordde de directeur. „Vandaag nog zal ik bericht sturen naar de hoofdstad. Wees daar maar gerust op!” Toen nam hij de plaats van Edison in. Met HOOFDSTUK VI DE ZWERVER Wij zullen in de eerstvolgende jaren Edison niet voet voor voet in zijn loopbaan volgen. Slechts enkele bijzondere gebeurtenissen teekenen wij aan. Opmerkelijk is het, dat Edison nooit langen tijd op eenzelfde kantoor en in dezelfde plaats bleef. Wij hebben reeds vermeld, dat hij te Port Huron slechts een half jaar in betrekking was en het te Stratford in Canada weinig langer uithield. Ook te A d r i a n bleef hij niet lang, maar kreeg er spoedig zijn ontslag, evenals in Indianapolis, waar hij toen heenging. Het scheen wel, of hij het in geen enkele plaats een jaar lang uithouden kon. Gedeeltelijk hebben we de reden reeds genoemd. Wij willen er nog iets van zeggen. In de eerste plaats dan, dat Edison geldverdienen een hoogst belangrijke zaak vond. Niemand zal hem dit zeker kwalijk nemen, hoewel het niet te prijzen is, dat hij menigmaal uitsluitend om een geringe kans op loonsver- Uit het leven van Edison hooging uit een betrekking ging, waar hij nog maar heel kort was. Om deze reden vertrok hij spoedig van I nd.i anapolis naar Cincinnati, en ofschoon hij het daar zeer goed had, ging hij na eenige maanden naar Memphis en vandaar kort daarop naar Louisville*). Een tweede, meer prijzenswaardige oorzaak van deze veranderlijkheid was de zucht van Edison om veel te leeren en wat van de wereld te zien. Om deze redenen zei hij na twee jaren ook Louisville vaarwel en vormde het plan, naar Zuid-Amerika te gaan, om daar zijn geluk te beproeven. Door toevallige omstandigheden viel dit plan in duigen en na eenigen tijd bij zijn ouders te Port Huron te hebben doorgebracht, was hij zeer verheugd, weer in de betrekking te Louisville, die hij pas verlaten had, te worden aangesteld. Edison was toen een-en-twintig jaren oud en had zich den naam verworven een zeer bekwaam telegrafist te zijn. Reeds op zeventienjarigen leeftijd had hij zich met roem bekend gemaakt door een proefstuk, dat de aandacht van het Bestuur op den jeugdigen telegraafbeambte vestigde. Het was te Cincinnati. Edison was als jongste telegrafist werkzaam op een groot kantoor, waar een talrijk korps ambtenaren den *) Al deze steden liggen in de Vereenigde Staten van Amerika. De zwerver drukken dienst vervulde. Eigenlijk was Edison hier niet bijzonder in tel: er waren er ook zooveel en hij was nog zoo jong! Dit scheen dan ook de reden, dat hij niet ingewijd werd in een plan, dat door de telegrafisten gezamenlijk op touw werd gezet. Men was ontevreden over het loon en wilde de directeuren dwingen, loonsverhooging toe te staan. Dwingen, maar hoe? Eenvoudig door allen te gelijk weg te blijven en niet terug te komen, vóór hun eisch om verhooging van loon werd ingewilligd. Een staking dus. Dat hierdoor de zaken op het drukke kantoor verschrikkelijk in de war zouden loopen en vele handelaars, wier telegrammen nu moesten blijven liggen, daar groot nadeel van zouden kunnen hebben, daaraan dachten de heeren niet, of het kon hun niet schelen: als zij hun zin maar kregen! ’t Ergste was, dat de directeuren en onderdirecteuren niet vooraf werden ingelicht. Deze wisten van niets en ook Edison werd geheel buiten het geheim gelaten. Toen hij dan ook op den morgen, waarop het plan ten uitvoer werd gebracht, op het kantoor kwam, keek hij zeer verbaasd, omdat hij er niemand vond. De directeuren waren gewoon, wat later te komen. Toen na verloop van een half uur nog niemand verschenen was, begreep Edison eenigszins wat er gaande was, en tevens, dat hij dien Uit het leven van Edison morgen de eenige telegrafist op het kantoor zou wezen. Menig ander zou stil heengegaan of naar de directeuren gewandeld zijn, om den stand van zaken mede te deelen. Niet alzoo onze zeventienjarige Edison. Hij opende het kantoor voor het publiek, dat reeds ongeduldig voor de deur stond te wachten. Hij ging naar het loket, nam de aangeboden telegrammen in ontvangst, plaatste zich daarop aan een der toestellen en seinde vlug de berichten over. Maar spoedig begon de drukte grooter te worden en werden zooveel telegrammen aangeboden, dat Edison ze onmogelijk alle verzenden kon. Hij ’ alleen kon toch ook niet het werk van zoovelen doen. Ook kwamen tal van berichten van andere kantoren over; vragen werden gedaan, die beantwoord, telegrammen werden gezonden, die verder geseind of aan burgers in de stad bezorgd moesten worden. Spoedig was alles in volle werking. De seintoestellen tikten, de electrische schellen rinkelden, het publiek klopte op het loketraampje en vroeg om geholpen te worden. Het was, om het hoofd te verliezen! Maar Edison bleef kalm en werkte bedaard, maar met verbazende vlugheid voort. Toen hij zag, dat hij onmogelijk al het werk kon afdoen, besloot hij slechts de telegrammen te verzenden, die het gewichtigst waren en geen uitstel De zwerver konden lijden. De andere liet hij liggen tot de komst der directeuren. En deze kwamen eindelijk. Dat zij vol verbazing rondzagen in het bijna ledige kantoor, is te begrijpen. Spoedig waren zij door Edison met enkele woorden op de hoogte gebracht; maar toen zij zagen wat de knaap reeds gedaan had, en op welke wijze hij het kantoor voor de schande van een sluiting had bewaard, steeg hun verbazing nog hooger. Dadelijk gingen de directeuren ook aan het werk en deden zooveel zij konden. En intusschen werkte Edison met onverdroten ijver voort, tot de avond viel. Toen werd hem verlof gegeven, voor enkele uren het kantoor te verlaten, ten einde de rust te nemen, die hij zeker verdiend had. Doch Edison bleef niet langer weg dan hij tijd noodig had om zijn maaltijd te gebruiken. Toen keerde hij weer naar het kantoor terug en bleef den ganschen nacht ijverig in de weer, om het achterstallige werk van den dag af te maken. Des morgens kwamen de werkstakende beambten terug. Hoewel er scherpe woorden vielen en de directeuren hun op heftige wijze hun onwaardig gedrag onder ’t oog brachten, kregen zij toch hun zin. De loonsverhooging, die zij gevraagd hadden, werd verleend. Achtereenvolgens werden alle beambten, die op zoo nadrukkelijke wijze hun wenschen te kennen gegeven Uit het leven ven Edison hadden, bij de directeuren geroepen en werd hun de gevraagde verhooging van hun salaris toegezegd. Alleen Edison werd niet binnen geroepen. Zou hij de eenige zijn, wiens loon niet verhoogd werd? Hij was niet weggebleven om daardoor de directeuren te dwingen, hij had zelfs geen enkel woord over loonsverhooging gesproken. Zou hij daarom vergeten worden? Of meenden de directeuren, dat zijn loon hoog genoeg was? Hij was toch nog maar zeventien jaar en verdiende reeds 65 dollars in de maand! Dit was toch zeker genoeg! Toen Edison alleen niet binnengeroepen werd, keken de anderen hem spottend aan. Sommigen hadden reeds iets gehoord van hetgeen hij den vorigen dag verricht had en vonden er een boosaardig genoegen in, op halfluiden toon hem te beschimpen en te bespotten. Edison antwoordde niet op de schampere opmerkingen, die men tot hem richtte, maar maakte zich gereed naar huis te gaan en eenige rust te nemen. Die rust had hij wel verdiend, want gedurende meer dan vier-en-twintig uren had hij slechts eens het kantoor verlaten en van slapen was heelemaal niets gekomen. Hij stond dus op en vroeg aan een van de directeuren, of hij zich verwijderen mocht. Het antwoord luidde, dat hij nog even wach- De zwerver ten moest. Een oogenblik later traden de directeuren te zamen het groote vertrek binnen, waar op dien tijd bijna alle beambten tegenwoordig waren. Op een manier, die aller aandacht wel trekken moest, gingen de heeren naar Tom, die midden in de zaal stond. „Mijnheer Edison!” sprak de oudste directeur hem aan op een toon, luid genoeg om door allen gehoord te worden: „mijnheer Edison, voor u weggaat, willen de directeuren u in het bijzijn van alle beambten hartelijk dank zeggen voor de wijze, waarop gij gisteren uw taak hebt vervuld!” Edison boog, maar de directeur vervolgde: „Wij wenschen u een blijk van onze bijzondere tevredenheid te geven. Alle beambten hebben ons gedwongen, hun loonsverhooging toe te staan: gij alleen hebt ons niet willen dwingen. En om deze reden, èn omdat gij ons gisteren zoo wakker hebt bijgestaan, willen wij u een bijzondere belooning toekennen. Van nu af verhoogen wij uw inkomen met veertig dollars ’s maands. Bovendien zult gij voortaan tot de eerste-klasse telegrafisten gerekend worden en zal het gewichtigste en moeilijkste werk in de eerste plaats aan u worden opgedragen.” Tom stamelde eenige woorden tot dank en maakte daarop zoo gauw mogelijk, dat hij weg kwam. Van slapen kwam nu vooreerst niet veel, daartoe was hij te opgewonden en te blij. Hij schreef onmiddellijk aan zijn ouders en Uit het leven van Edison maakte daarna een flinke wandeling in de mooie streken van de stad. Toen ging hij naar huis en naar bed. Hij sliep den volgenden morgen een gat in den dag; maar de directeuren namen hem niet kwalijk, dat hij daardoor een paar urf?..^a*er ^an gewoonlijk op het kantoor kwam. Hij had die extra-rust wel verdiend! Wij hebben straks twee oorzaken aangegeven van het feit, dat Edison zoo dikwijls van betrekking en woonplaats veranderde. De voornaamste oorzaak hebben wij evenwel nog niet genoemd. Behalve de lust om veel geld te verdienen en het verlangen om zijn vak grondig te leren en wat in de wereld rond te zien, was er nog een derde oorzaak, die maakte dat Tom in den regel slechts eenige maanden in eenzelfde betrekking blijven kon. Die oorzaak zat in zijn lust tot onderzoek, in zijn uitvindersnatuur. Gestadig was hij bezig met na te denken over allerlei proefnemingen en plannen tot verbetering of wijziging der telegraaftoestellen. Terwijl de overige beambten geregeld hun werk deden, dag aan dag, zonder hun hersens te vermoeien met na te gaan of hier en daar nog iets te veranderen of te verbeteren viel, was Edison altijd druk met allerlei plannen in de weer. Nu eens trachtte hij verbeteringen te De zwerver brengen in de wijze, waarop de telegrafische teekens op het papier werden afgedrukt, dan weer poogde hij het overbrengen der telegrammen te bespoedigen of vereenvoudiging in de verschillende toestellen aan te brengen. En somtijds slaagde hij op verrassende wijze. Zoo bedacht hij in den tijd, toen hij nog te Indianapolis was, een instrument, dat dienen kon om rechtstreeks telegrammen van de eene lijn op een andere over te brengen. Hierdoor werd bij deze afdeeling de dienst van één telegrafist geheel uitgewonnen. Voor deze uitvinding verkreeg hij veel lof. Menigmaal ook mislukten zijn proeven. Dit was zeker geenszins te verwonderen en het ontmoedigde Tom ook volstrekt niet. Met onverzettelijken ijver bleef hij aan den gang en zocht door nieuwe en telkens herhaalde proefnemingen zijn doel te bereiken. Toch hadden deze onderzoekingen voor hem menigmaal onaangename gevolgen. Door de aandacht, die hij aan deze bezigheden gaf, verzuimde hij soms de werkzaamheden, waarvoor hij was aangesteld. Geen wonder is het, dat berispingen en zelfs bestraffingen hiervan het gevolg waren; en hielpen deze niet, dan volgde ontslag. Zoo was hij te A d r i a n, de plaats waar hij na zijn heldenstuk met den stoomfluit gekomen was, spoedig ontslagen, omdat hij herhaaldelijk TTit het leven van Edison 6 Uit het leven van Edison de dienstreglementen overtrad. Hij had een kleine werkplaats ingericht, waar hij in zijn vrije uren allerlei instrumenten vervaardigde. Jammer genoeg, dat dit werk en zijn proefnemingen somtijds zoozeer zijn aandacht in beslag namen, dat hij het kantooruur vergat. Nadat hij een paar malen tevergeefs gewaarschuwd was, maakte men korte metten met hem en zond hem weg. En zoo ging het ook op andere plaatsen. Somtijds liep hij dagen lang rond met een of ander plan, dat hij in zijn hoofd zocht uit te werken. Dan was hij afgetrokken en slecht voor zijn gewone werk geschikt. De andere telegrafisten op het kantoor noemden hem dan een droomer, die nergens voor deugde. En zijn chefs zeiden soms hetzelfde en stuurden hem, als waarschuwingen niet hielpen, de laan uit. Wat heel natuurlijk was. De zaak was zoo, dat de jonge Edison altijd nadacht over verbeteringen, die hij in de telegraaftoestellen zou kunnen brengen. Zoolang hij die verbeteringen niet gevonden had, lachte men hem uit; natuurlijk tot hij slaagde en daardoor de spotters voor een poos het zwijgen oplegde. Wij kunnen over de uitvindingen, die Edison deed of de verbeteringen, die hij beproefde, hier niet veel vertellen. Ons boek zou dan al te geleerd worden. Over één uitvinding, die Edison in deze dagen De zwerver deed, willen we toch met een enkel woord spreken. In de eerste plaats, omdat hij hierdoor werkelijk een groote verbetering in de wijze van telegrafeeren aanbracht; en in de tweede plaats, omdat wij uit de mededeeling hiervan kunnen leeren, dat dergelijke uitvindingen maar niet het gevolg zijn van een gelukkige gedachte of een enkele goed geslaagde proef. Integendeel, jaren achtereen had Edison zijn duplex-stelsel *) beproefd en toegepast en hoewel het telkens mislukte, had hij er niet mee opgehouden vóór hij gevonden had, wat hij zocht. De proeven, die hij ten behoeve van zijn duplex-stelsel nam, bezorgden hem dikwijls ernstige onaangenaamheden. Zoo te Louisville. Zooals vooral in groote kantoren noodzakelijk is, hadden alle instrumenten en toestellen een vaste plaats en het was streng verboden, eenig toestel te verplaatsen. Edison wist dit, maar op een middag, toen hij in een der vertrekken toevallig alleen was, werd de verzoeking hem te sterk. Dagen lang had hij weer over zijn duplex-stelsel nagedacht en meende nu een toepassing, die een goeden uitslag beloofde, gevonden te hebben. Maar het was noodzakelijk met sommige toe- *) Vóór Edison, kon langs een telegraafdraad slechts één bericht egelgk verzonden worden; door zijn duplex-stelsel of dub),e 1 ? * ® 1 se1 werd het mogelijk, twee telegrammen tegelijk langs ién draad te seinen. Later vond Edison het middel, om vier tele'rammen te geljjk over eenzelfden draad te verzenden. I * Uit het leven van Edison stellen een onderzoek naar de juistheid van het gevondene in te stellen. De gelegenheid leek gunstig; niemand was aanwezig om hem te storen en als hij zorgde alles tijdig weder in orde te hebben, zou men waarschijnlijk niets van zijn overtreding bemerken. In een oogwenk had Edison sommige toestellen verplaatst, enkele die aan de tafel of den muur waren vastgeschroefd, losgemaakt en op andere wijze met elkander verbonden. Vol ijver en met hoop op goeden uitslag, ging hij aan het werk. Maar helaas! een ongeluk ligt in een klein hoekje. Bij het verplaatsen van een tafeltje wierp Edison een groote kruik, gevuld met vitriool, onderstboven. Voor hij het verhinderen kon, was de bijtende vloeistof door de naden van den vloer gedruppeld en terecht gekomen in een rijk gemeubileerd vertrek van de directeurswoning, die zich daaronder bevond. Toen de vrouw van den directeur in haar salon kwam, stond zij een oogenblik versteend van schrik bij het zien van de verwoesting, die door het zwavelzuur was aangericht. Op de tafel, op het vloerkleed en op eenige meubelen waren de druppels terecht gekomen en hadden er roode plekken in gebeten of groote gaten in gebrand. Toen de directeur vernam, wat er gebeurd was, werd hij woedend. Onmiddellijk werd een De zwerver onderzoek ingesteld; de schuldige was spoedig gevonden. Geen half uur later was Edison ontslagen en had het kantoor voor altijd verlaten. Een vriend beveelt hem aan voor een plaats bij de Franklin-telegraaf te Boston; een goed baantje, met goede vooruitzichten naar ’t schijnt. Maar er is haast bij en dus neemt Edison den eersten trein den besten. Doch ’t wordt een reis met tegenspoeden. Er komt een orkaan, waarop een geweldige sneeuwbui volgt, zoodat de trein insneeuwt en Edison met een vertraging van meer dan een etmaal in Boston aankomt. Als hij zich aan het telegraafkantoor aanmeldt, is hij in vier dagen niet uit de kleeren geweest en ziet er niet heel presentabel uit. „Wanneer kun je in dienst treden?” vraagt Mr. Millikin, de directeur. „Dadelijk,” antwoordt Edison en wordt meteen voor een telegraaftoestel gezet. Het betreft het opnemen van een lang telegram uit New-York voor een der groote dagbladen, de „Boston-Herald.” Maar de telegrafisten van het kantoor willen er hun nieuwen collega, die er zoo schunnig uitziet, eens tusschen nemen. De New-Yorker telegrafist wordt even op de hoogte gebracht en begint heel snel te seinen, ’t Is een van de bekwaamsten in het vak en hij seint al vlugger en vlugger. Edison echter volgt hem zonder inspanning, hij leest het Uit het leven van Edison morse-schrift of het de krant is en zijn pen vliegt over het papier. De collega’s gluren over zijn schouder, en kijken elkander eens aan; dan gooit Edison, die nu den toeleg begrijpt, den sleutel om en telegrafeert zelf naar New-York: „Probeer het eens op een andere manier. Kunt u niet een beetje vlugger?” Hiermede heeft Tom zijn plaats te Boston veroverd. Het duurt niet lang, of de directeur Millikin waardeert den jongen telegrafist als een eerste kracht en zijn collega’s hebben respect voor zijn bekwaamheid. Uit het leven van Edison kleine telegraaftoestellen voor particulieren, waarmee rechtstreeksche mededeelingen van de eene firma aan de andere kunnen worden overgebracht. Over de daken klautert hij, om de leidingen te spannen en moet dikwijls van allerlei verzinnen om hiervoor van de bewoners der huizen toestemming te krijgen. Veel levert het niet op en ook de winkel van Adams floreert niet bijzonder. In de groote Bibliotheek van Boston, die 280.000 deelen telt, ontdekt Edison de werken van den grooten Engelschen natuurkundige Faraday, een man die zich, evenals hij dat wil, door eigen kracht omhoog heeft gewerkt; — en vele uren van den nacht brengt hij door met de bestudeering van deze boeken. Zijn gezondheid gaat onder dit alles lijden, zijn betrekking aan de telegraafmaatschappij verwaarloost hij. Dan begint Edison weer aan zijn duplex-stelsel, het middel om meer dan één telegram tegelijk langs dezelfde lijn te verzenden; ook om tegelijkertijd te seinen in tegenovergestelde richting. Al zijn spaarpenningen besteedt hij aan zijn uitvinding, dan bedankt hij voor zijn betrekking en gaat naar Rochester om zijn duplex-toestel op de lijn Rochester-New-York te probeeren. Maar de telegrafist te New-York houdt zich niet aan de afspraak en Edison moet na een arbeid van vele weken zijn proefnemingen staken. In New-York Edison voelt het: als je middelen niet toereikend zijn en je geen kapitaal achter je hebt om bij te springen, kun je niet slagen. En nu wil hij naar New-York, de metropolis, de plaats waar hij naar hij hoopt, de mannen en het geld zal kunnen vinden, dat hij noodig heeft. In elk geval zal hij er, bekwaam telegrafist als hij is, gemakkelijk een plaats op een of ander telegraafkantoor vinden. Met een zoo goed als leege beurs vertrekt Edison naar de wereldstad. Hoe werd hij in de eerste dagen van zijn verblijf in New-York teleurgesteld! Het was of de groote stad, waar zoovelen werk en brood vonden, voor den bekwamen jongen man geen enkel plaatsje over had. Waar hij zich aanmeldde, werd hij afgewezen; somtijds stond men hem niet eens te woord. Overal scheen men van voldoende hulp op de telegraafkantoren voorzien te zijn; en de jonge man met zijn ietwat armoedig voorkomen kreeg nergens gelegenheid, een proef van zijn bekwaamheid te geven. ’t Was om moedeloos te worden! Maar Edison was er de man niet naar, om spoedig den moed te laten zakken. Hij gaf de hoop niet op, ergens geplaatst te worden. Op de telegraafkantoren had men blijkbaar zijn diensten niet noodig; nu was hij voornemens zich aan te melden bij werktuigkundigen en Uit het leven van Edison maatschappijen, waar men zich met de electriciteit en haar toepassingen bezighield. Wellicht zou men hem hier of daar toch kunnen gebruiken. Voorwaarts dus! Rustig wandelde hij de prachtige Broadway langs en keek vol belangstelling naar alles, wat zijn oog hier trof. De fraaie winkels, waar allerlei schoone of nuttige zaken waren uitgestald, de prachtige hotels, waar honderden logies konden vinden en zooveel andere, schoone gebouwen, trokken zijn aandacht. Ook de aanzienlijke straten, die op de Broadway uitnomen, zooals de Chathamstreet en E a s t-B r o a d w a y wandelde hij door en nog /ele andere straten, die met elkander in rijkïom en glans wedijverden. N e w-Y o r k was in die dagen nog niet wat iet tegenwoordig is. De bevolking bedroeg toen, net de voorsteden mee, nog maar nauwelijks wee millioen inwoners. De rotsen bij Hel 1> a t e, die voor zwaar geladen schepen den toegang tot de haven belemmerden, heeft men eerst a 1876 laten springen, waardoor de scheepvaart og ontzaglijk is toegenomen. Ook de groote rooklijnbrug, die N e w-Y o r k verbindt met de oorstad B r o o k 1 ij n, (dat door Nederlanders esticht werd en oorspronkelijk Breukelen cette), is eerst later gereed gekomen. Maar veel aais en merkwaardigs vertoonde New-York ook jen reeds, en Edison keek zijn oogen uit, toen hij In New-York in de V ij f d e Avenue*) kwam, waar de aanzienlijksten wonen in prachtige paleizen, geheel van wit marmer en gekleurden zandsteen opgetrokken. Ook het Centralpark bezocht hij, dat ongeveer in het midden der stad gelegen en meer dan 300 H. A. groot is. Ten slotte begaf Edison zich naar het zuidoostelijk gedeelte van de stad, waar men nog de overblijfselen vindt van het oorspronkelijke N i e u w-A m s t e r d a m der Nederlanders. Want onze landgenooten hebben zich hier het eerst gevestigd en legden er in 1612 de grondslagen voor de machtigste stad van geheel Amerika. Zij noemden het N i e u w-A msterdam; eerst in 1664, toen de stad in de handen der Engelschen viel, kreeg ze den naam New-York, dien ze sedert behouden heeft. Maar Edisons omzwervingen schenen geen einde te kunnen nemen. De avond begon reeds te vallen en het was te voorzien, dat deze dag evenzoo eindigen zou als de vorige. Al zijn zoeken scheen vruchteloos te zijn en te blijven. Hij was thans door E a s t-R i v e r,**) waar de groothandel gevestigd is, gekomen in W alist r e e t, waar men bijna uitsluitend kantoren, *) Avenue — laan of breede straat met rijen boomen beplant. In New-York en andere Amerikaansclie steden dragen vele straten geen naam, maar een nummer. **) East-Biver is een deel van New-York, ten oosten der Hudson-rivier gelegen. HOOFDSTUK IX DE MAN VAN GENIE Vóór wij Edison naar M e n 1 o-P ark volgen, willen we in ’t kort nog iets vertellen van enkele uitvindingen, waarmede hij de wereld verbaasd heeft. Iëts willen wij er van meedeelen, maar niet veel; want dit boek mag niet te geleerd en ook niet te uitvoerig worden. Talrijke verbeteringen wist Edison aan te brengen in de telegraaftoestellen en in de wijze van telegrafeeren. Enkele daarvan hebben we al genoemd. Toen hij nog te I n d i a n a p o 1 i s was, vond hij het middel om een telegram op een anderen draad te doen overgaan. Over zijn duplex- of dubbel-stelsel, waardoor het mogelijk werd twee telegrammen tegelijk angs eenzelfden draad te verzenden, spraken we al. Wat had Edison lang en dikwijls dit duplex-stelsel beproefd, gewijzigd en verbeterd! Hoe menigmaal waren zijn proeven totaal mislukt en werd hij door de andere telegrafisten bespot en uitgelachen! Het moeilijkst was het 8* Uit het leven van Edison voor hem geweest, zoolang hij telegrafist was, dat hij zelden de noodige werktuigen tot zijn beschikking had, om zijn proeven te doen. Dikwijls werd hem het gebruik der instrumenten geweigerd; en kon hij somtijds de verzoeking niet weerstaan om het verbod te overtreden, dan werd hij bestraft en weggezonden. In het gunstigste geval mocht hij des nachts op het kantoor blijven, wanneer allen vertrokken waren en de instrumenten ongebruikt stonden. Het is niet te verwonderen, dat hij met zijn duplexstelsel niet gereed kwam, zoolang hij telegrafist bleef. Eerst toen hij te N e w a r k was en meer vrijheid had, kwam zijn belangrijke uitvinding geheel in orde. Later vond hij zelf een quadruplexstelsel uit, waardoor tegelijk vier telegrammen langs eenzelfden draad geseind konden worden! Het is voor een leek, die geen verstand van die dingen heeft, niet gemakkelijk, het groote gewicht van deze uitvindingen te begrijpen. En er zullen zelfs heel wat telegrafisten zijn, vooral onder de jongeren, die zich niet kunnen voorstellen hoe het telegrafeeren in die dagen toeging. Hoe met één telegram, dat verzonden of ontvangen werd, de heele lijn bezet was en in dien tijd langs deze lijn geen tweede telegram verzonden kon worden. Wat een tijdverlies dat gaf! Terwijl nu, door Edisons vindingen, het telegrafeeren over en weer met een snelheid ge- De man van genie schieden kan, waarvan men vroeger geen flauw idee had. De talrijke verbeteringen op het gebied der telegrafie gaan we stilzwijgend voorbij, om nog iets te zeggen van zijn kool-teleioon, waarvan we den naam ook reeds genoemd hebben. De telegraaf of vèrschrijver was reeds lang vóór Edison bekend en in gebruik, maar de telefoon of vèrspreker is van jongeren datum. Reeds in 1830 vond Morse zijn druktelegraaf uit, waarvan de werking in de vorige bladzijden eenigszins is beschreven. Veertig jaren later, in 1876, vertoonde Bell op de wereldtentoonstelling te C h i c a g o zijn telefoon. Dat was een merkwaardig instrument en wie er voor ’t ïerst kennis mee maakte, noest wel meenen. dat er tooverij of bedrog achter school. Het bestond uit twee houten kokers, niet langer dan een paar decimeters, beide geheel aan elkaar gelijk en door twee lange koperdraden met elkaar verbonden. Elke koker had een mondstuk met een kleine, ronde opening, waarvoor aan de binnenzijde een dun, ijzeren plaatie zat. telefoon 'Jit het leven van hjdison Wilde men de telefoon gebruiken, dan namen twee personen elk een koker in de hand en gingen zoo ver van elkander af staan als de lengte van de koperdraden toeliet. Nu plaatste de een zijn koker voor den mond en sprak voor de kleine opening; en als de ander dan tegelijk den koker tegen het oor hield, kon hij hooren en verstaan, wat de eerste zei. Dat was de telefoon van Bell. Het is te begrijpen, dat het instrument op de wereldtentoonstelling de algemeene aandacht trok. Zoo eenvoudig en toch zoo wonderlijk! Al spoedig vond de uitvinding van Bell zijn weg naar Europa. Schrijver dezes zag het wonderlijke instrument voor het eerst, toen hij nog in Haarlem studeerde, ’t Was in 1877, meen ik; er werd een koperdraad gespannen van een der studievertrekken door den tuin naar het teekenlokaal, dat daarachter lag. Bij beurten mochten wij er door spreken en luisteren. Sommige jongelui schreeuwden zóó hard, dat je ze zoo wel, zonder telefoon, hooren kon. Dat was natuurlijk de bedoeling niet. Toch moest je wel heel duidelijk spreken en niet te zacht, om elkaar te verstaan; en de anderen, die er omheen stonden, moesten zich heel stil houden. Erg bruikbaar was deze telefoon dus nog niet; maar mooi en wonderlijk was het wel. Ook Edison maakte er kennis mee. Het was in hetzelfde jaar, waarin hij zijn fabriek te De man van genie gon er beweging in het instrument te Komen. Door het uurwerk begon de dikke rol langzaam rond te draaien. Toen ging de heer recht voor het tafeltje staan, boog zich voorover en met den mond voor de opening van het mondstuk, sprak hij: „De fonograaf, dames en heeren, heet u allen hartelijk welkom!” Nu drukte hij op een knopje en het uurwerk stond stil. Daarop schoof hij den cilinder, die een eind vooruitgedraaid was, terug en bracht toen het uurwerk weer in beweging. De rol draaide evenals te voren weer langzaam rond. Wij zaten allen in gespannen verwachting. En daar opeens begon het. Uit de fonograaf kwamen de woorden, volkomen duidelijk en verstaanbaar: De fonograaf, dames en heeren, heet u allen hartelijk welkom!” De menschen keken elkander aan, begonnen te lachen en daarop klonk een daverend handgeklap door de zaal. Dat was dus de fonograaf van Edison, de spraak-schrijver, die precies kon nazeggen, wat hem voorgezegd was. De klank was zuiver en duidelijk en men kon goed dezelfde stem herkennen; alleen klonk het geluid wat fijner en scherper en eenigszins als van iemand, die door den neus praat. Uit het leven van Edison ün met maar eenmaal kon de fonograaf het gesprokene nazeggen! O neen, zoo dikwijls men maar wou. De heer draaide den cilinder nog eens terug, bracht het uurwerk in beweging en dezelfde woorden van zooeven klonken op dezelfde wijze door de zaal. Sommigen meenden al, dat de fonograaf niets anders zeggen kon dan dien groet; maar dat bleek in den loop van den avond wel anders. Nu ging de heer het toestel verklaren en uitleggen. Eerst sprak hij over de wijze, waarop het geluid ontstaat. Wanneer we een sterken draad of dun touwtje met het eene eind tusschen de tanden nemen en met de hand den draad sterk spannen, en we geven dan met de andere hand een rukje m het midden van den draad, dan zien we dat deze snel heen en weer gaat, in trillende beweging komt. En tegelijk hooren we iets, een fijnen toon. Hoe ontstaat dat geluid? Door de trilling of heen en weer gaande beweging van den draad. Wanneer de violist met den strijkstok over de snaren van zijn viool strijkt, geraken die in tnllmg en maken geluid. Wie op de piano speelt, drukt de witte toetsen omlaag; daaraan zitten kleine, houten hamertjes, die tegen de stalen snaren slaan, welke binnen in de piano gespannen zijn. Dan gaan deze snaren aan het trillen 125 De man van genie en geven geluid. Maar ook bij het spreken trilt er iets. In de keel hebben wij kleine spiertjes en banden zitten, die stembanden heeten. Als wij spreken, laten wij die stembanden trillen; niet door er met hamertjes tegen te slaan, maar door er lucht, die uit onze longen komt, er langs te laten strijken. Die trillende stembanden geven het geluid, dat wij spreken of zingen noemen. Zelfs kleine kindertjes weten al goed hun stembandjes te laten trillen; dat weet ieder, die ze wel eens gehoord heeft, als ze in de wieg liggen en een keel opzetten van wat-ben-je-me. Maar hoe hoor en wij nu? Wanneer onze stembanden trillen, of een viool- of pianosnaar of iets anders trilt, dan geraakt daardoor de lucht in beweging. De luchtdeeltjes, die alle voorwerpen omringen, gaan trillen; het eene luchtdeeltje deelt die beweging aan het andere mee, tot eindelijk ook de luchtdeeltjes, die zich in ons oor bevinden, aan het trillen geraken. Nu is de gehoorbuis afgesloten door een dun vliesje, dat trommelvlies heet. Door de beweging der luchtdeeltjes gaat ook het trommelvlies trillen en daardoor alweer de kleine beentjes, die daarachter zitten; en zoo hooren wij dat geluid. Evenals het trommelvlies in ons oor dat doet, kunnen ook andere vliezen in trilling geraken. De heer nam het mondstuk van het instrument in de handen en liet ons zien, dat van binnen De man van genie dan zal het plaatje daardoor dezelfde klanken laten hooren, als er eerst vóór gesproken waren. Dat kan de fonograaf doen. Ik heb den cilinder teruggeschoven en het mondstuk er weer vlak tegenaan gezet. Gaat nu de cilinder draaien, dan duwen de putjes in het bladtin het stiftje op en neer, het stiftje brengt het plaatje in beweging, dit gaat weer trillen evenals de eerste maal en laat nu dezelfde klanken hooren, die ik eerst gesproken had.” Uit het leven van Edison Zoo was de verklaring van de fonograaf. Door het spreken trilde het plaatje en daardoor duwde de stift putjes in het bladtin op den cilinder. Daarna geschiedde juist het omgekeerde: de putjes in het bladtin duwden de stift op en neer, deze bracht het plaatje in trilling en het plaatje deed thans het geluid hooren. Wij begrepen het wel zoowat, maar de meesten verlangden, den fonograaf zelf weer eens te hooren. De heer bracht nieuw bladtin op den cilinder. Toen nam hij een trompet, blies een deuntje voor het mondstuk en toen de cilinder teruggedraaid was, hoorden wij hetzelfde deuntje uit den fonograaf komen. De uitlegger vroeg daarna, of iemand een liedje wou zingen. Een van de aanwezigen stond °P> naar het tafeltje, snoot zijn neus, hoestte eens en zong toen met een zware stem een aandoénlijk liedje. Maar ach, toen hij een eindje op weg was, geraakte hij van de wijs, hij zong valsch en hield eindelijk midden in een regel op. Verlegen ging hij naar zijn plaats terug. Toen ging de fonograaf aan den gang. De cilinder begon te draaien en daar hoorden wij eerst een geluid, of binnen in het kleine instrument iemand zijn neus snoot, daarna hoestte de fonograaf en toen kwam het lied voor den dag. Maar even treurig als de zanger, moest latuurlijk de fonograaf het er af brengen. Hij geraakte bij den derden regel van de wijs, het De man van genie klonk al valscher en leelijker en daar ineens hield het op. Wat lachten wij allen en hoe beschaamd was de zanger! Nog meer proeven werden afgelegd en daarbij vertelde de spreker, wat Edison dacht van de toekomst van zijn uitvinding. Hij zei, dat Edison er niet aan twijfelde, of de fonograaf zal eenmaal worden toegepast en voor allerlei doeleinden gebruikt. Op groote kantoren, waar de directeur menigmaal de brieven, die geschreven moeten worden, aan de klerken moet voorzeggen, zal de fonograaf dienst doen. De directeur zal voor de fonograaf spreken, wat hij te zeggen heeft, en dan het instrument aan zijn klerk geven, die op zijn gemak het werktuig zal laten oververtellen, wat de patroon gesproken heeft. Men zal de fonograaf meenemen naar vreemde gewesten, waar volken leven, wier taal men niet kent. Ontdekkingsreizigers laten zulke wilden voor het mondstuk spreken en zenden daarna den cilinder naar geleerden, welke met de fonograaf die vreemde taal bestudeeren zullen. Zangers en zangeressen met schoone stemmen (hierbij keek de heer even naar den zanger van zooeven) zullen liederen zingen voor het instrument en men zal in den muziekwinkel fonograafrollen kunnen koopen, die, weer in het toestel geplaatst, het lied zoo dikwijls doen nooren ais men maar wil. Uit het leven van Edison 9 Uit het leven van Edison Ook zal er, meent Edison, een tijd komen, waarin de menschen niet meer uitsluitend elkander brieven schrijven; in plaats van een geschreven stuk papier zal men elkander fonograafrollen zenden, waarvoor men eerst gesproken heeft, wat men anders in een brief zou geschreven hebben. Welk een genot zal dat zijn, aldus de stem van geliefde afwezigen te hooren! Een alleraardigste toepassing van zijn uitvinding heeft Edison bedacht, waarin alle meisjes plezier zullen hebben. Hij heeft een poppenfabriek opgericht... verbeeld je, zoo’n geleerd uitvinder bemoeit zich met poppen! Ja, maar het zijn geen gewone poppetjes, die hij maken laat. De poppen van Edison spreken, en mooi ook! Hoe dat mogelijk is? Op deze wijze. In het lijf van elke pop zit een kleine fonograaf verborgen, waarvoor vooraf iets gesproken is. Dat kan de fonograaf natuurlijk nazeggen, zoo dikwijls men wil; en dan komt het geluid uit het poppenlijf, en schijnt het, of de pop zelf spreekt. Wat zou elk meisje wel graag een pop van Edison willen hebben! Zoo’n mooie, groote pop, die een klein versje opzeggen kan, zoo dikwijls men het verkiest te hooren; of die zoodra men aan een knopje draait, dat achter op den rug zit, met een fijn stemmetje uitroept: Ja, mamaatje, ik zal heel zoet zijn en niet De man van genie huilen, als ik naar bed moet! t Is haast niet te gelooven en toch is het werkelijk waar!” — Zoo sprak de heer nog langen tijd en wij werden niet moe naar hem te luisteren. Af en toe liet hij de fonograaf weer spreken. Eindelijk was het uur van heengaan gekomen en vroeg de spreker, of iemand voor ’t laatst nog iets in de fonograaf zeggen wilde. Toen stond ik op, ging naar het tafeltje en sprak vóór het mondstuk: „W ij brengen hulde aan Edison, den man van wilskracht en genie, den uitvinder van de schoone fonograaf!” Toen het instrument deze woorden herhaalde, ging een storm van toejuichingen in de zaal op. De hulde, door mij uitgesproken, vond weerklank in alle harten. Daarop gingen wij allen hoogst voldaan door den houden winternacht naar huis. Eerst vele jaren later, in 1890, hoorde en zag ik de fonograaf weer. Het instrument werd vertoond op een tentoonstelling te Amsterdam; sort daarna woonde ik nogmaals een voordracht 3ver de fonograaf bij. Edison had zijn werktuig aelangrijk verbeterd. In plaats van een koperen :ol met bladtin, gebruikt hij nu een cilinder /an harde was, waarin de putjes worden geirukt. Het geluid was veel zuiverder, en hel- • 9 * Uit het leven van Edison derder nog dan vroeger. De fonograaf, zooals Edison die heeft bedacht, wordt wel in Amerika en elders op groote kantoren gebruikt, maar veel toepassing heeft ze in dezen vorm toch niet gevonden. Doch wel op een andere manier. Men koopt nu in den winkel instrumenten, die gramoioon heeten en eigenlijk hetzelfde zijn als de fonograaf van Edison. In de gramofoon zijn het geen rollen, maar ronddraaiende platen. Allerlei liederen en muziekstukken laat de gramofoon ons hooren, die vooraf door zangers en muzikanten vóór het toestel gezongen en gespeeld zijn. Dat is een aardige tijdpasseering. De gramofoonplaten van tegenwoordig zijn zoo fijn en nauwkeurig, dat de mooiste muziek er mee overkomt en de beste zangers en zangeressen er een eer in stellen voor de gramofoon te zingen en dan te weten, dat hun stem door de heele wereld kan worden gehoord. En de voorspelling van Edison, dat zijn vinding niet alleen genoegen maar ook nut aan de menschen brengen zal, kan eveneens nog wel in vervulling komen. Ik ontving dezer dagen een aanbieding om een fonograaf met platen te koopen, die in staat is u vreemde talen te leeren. Linguafoon heet zoo’n toestel, wat we door „taalspreker” zouden kunnen vertalen. Op een dozijn of meer platen zijn, laten we zeggen, Engelsche taallessen gegraveerd, voor het toe- De man van genie stel gesproken, door bekwame, Engelsche leermeesters, professoren en dergelijke geleerde lui, die zoo’n taal in de perfectie kennen en spreken. Wie nu zoo’n Linguaioon bezit, kan de platen voor zich laten spreken, van de eerste, eenvoudigste les af tot de laatste toe en op die wijze een vreemde taal leeren. Want er zijn platen voor de Engelsche, de Fransche, de Duitsche, de Italiaansche taal en ook voor andere talen werden ze gemaakt. Een onderwijzer heeft men er niet bij noodig en men behoeft er ook niet voor naar school te gaan. Thuis kan men lesnemen, waar en wanneer men wilj de Linguaioon is de meester, die altijd voor je klaar staat en nooit ongeduldig of knorrig wordt, al laat je hem hetzelfde nog eens en nog eens weer overzeggen. Dan draait men eenvoudig de plaat een eindje terug. Voor strafwerk of schoolblijven behoef je ook niet bang te zijn. Is dat geen mooie vinding, die we toch eigenlijk aan Edison te danken hebben? Maar een andere uitvinding van Edison is i/an veel grooter belang voor de menschheid geworden. Het zijn de electrische gloeilampjes. Het electrische licht was reeds eenigen tijd ïekend, vóór Edison er zijn aandacht aan gaf verschillende natuurkundigen hadden hiermee eeds merkwaardige proeven gedaan. Wanneer nen de einden van twee koperdraden, waar- Uit het leven van Edison door een electrische stroom gaat, tegen elkander brengt en ze daarna weer van elkander trekt, zal men op hetzelfde oogenblik een vonkje zien overspringen van den eenen draad op den anderen. Als men aan de beide einden der koperdraden stukjes houtskool bevestigt, waaraan men punten geslepen heeft, en men brengt die koolspitsen tegen elkaar, dan zullen er ook, als men ze daarna weer een klein eindje van elkaar verwijdert, vonkjes overspringen en de kool zal gaan gloeien en verbranden met een schitterend wit licht. Men heeft lampen gemaakt, waarin twee staafjes kool zoo tegen elkaar zijn geplaatst, dat ze door den electrischen stroom gaan gloeien met een prachtig, wit licht. Langs den spoorweg, buiten de stations en op groote fabrieksterreinen en stadspleinen ziet men dit licht wel branden in groote, glazen ballons. Het is veel sterker en witter dan ander licht. Zoo’n electrische lamp geeft meer licht dan een half dozijn straatlantaarns. Maar juist omdat het zoo fel is, en ook nog om andere redenen, kan men dit soort electrisch licht, dat men booglicht noemt, niet gebruiken in kamers en kantoren om er bij te lezen of te schrijven. De oogen zouden het niet uithouden. Daarom is men er op bedacht geweest, nog een ander soort electrisch licht uit te vinden, dat minder fel is en zachter voor de oogen en waarvoor de De man van genie lampen ook zoo groot niet behoeven te zijn. Dat is het gloeilicht; en aan Edison komt de eer toe, het eerst een soort gloeilampjes te hebben bedacht, die uitstekend geschikt waren. Toen Edison besloot zich met het electrisch licht te bemoeien, was zijn werkplaats te Men1 o-P ark, waar hij toen reeds twee jaar woonde, gevuld met telefonen, microfonen en fonografen. Hij liet dit alles opruimen en schafte alle mogelijke instrumenten aan, die op het electrisch licht betrekking hadden. Zooals zijn gewoonte was, begon hij alles van voren af aan te onderzoeken, alle boeken, die andere natuurkundigen over dit onderwerp geschreven hadden, te lezen, en alle proeven en uitvindingen, die zij gedaan hadden, over te doen. Spoedig zag hij de voordeelen, maar ook de groote nadeelen van het witte booglicht en besloot al zijn aandacht aan het gloeilicht te geven. Gloeilicht, wat is dat eigenlijk? Wij, die nu in bijna alle steden en in de meeste dorpen electrisch licht branden, weten wel antwoord op die vraag te geven, want wij zien in het kleine, glazen lampje een heel dunnen draad gloeien. Dat gebeurt door den electrischen stroom, die er doorheen gaat. Maar in Edisons tijd was men nog zoover niet. En hij, Edison, is juist de man geweest, die door zijn uitvinding het zoover heeft gebracht. Uit het leven van Edison Wanneer men de beide einden van de koperdraden, waardoor de electrische stroom gaat, met een zeer fijnen koperdraad aan elkaar verbindt, dan gebeurt het wel, dat dit dunne draadje gloeiend wordt. Nog beter lukt die proef, als men geen koperdraad, maar een dun platinadraadje*) neemt. In het donker ziet men duidelijk het platina gloeien, waarbij het een helder licht afgeeft. Vóór Edison er zich mee bemoeide, had men getracht, door platinadraad te laten gloeien, een nieuw soort electrisch licht te verkrijgen; want platina is onbrandbaar en smelt moeilijk. Maar door de sterke hitte smolt het platina toch en de draad werd telkens onbruikbaar. Edison gebruikte ook in het eerst platinadraad; maar spoedig zag hij, dat deze stof niet geschikt was. Toen besloot hij een andere stof te nemen en wel de beste, die hij voor dit doel vinden kon. Welke stof dat was, wist hij niet; doch hij zou er naar zoeken en net zoo lang, tot hij ze gevonden had. En nu kwam de oude Edison weer naar voren; met onverzettelijke wilskracht en aanhoudende zorg zette hij zijn onderzoekingen voort, net zoo lang tot hij gevonden had, wat hij zocht. Het is de moeite waard, eens na te gaan, ) Platina is een wit metaal, dat even als goud en zilver roestvrij is en veel voor natuurkundige werktuigen gebruikt wordt. De man van genie welken weg hij daarbij volgde. Het was, alsof Edison een rekensom moest oplossen, die heel moeilijk was, en nu achtereenvolgens ging cijferen, met al de getallen, die het vraagstuk bevatte. Eerst het platina dus; maar dat lukte niet. Hoe nu? Zou het ook goed zijn, het platina te bedekken met een laagje van de een of andere stof? „Dat kunnen we onderzoeken,” zei Edison; en achtereenvolgens gebruikte hij alle mogelijke stoffen, van de meest gewone tot de zeldzaamste toe, en deed er een laagje van op den platina-draad. Het hielp niemendal. „Dan zullen we in plaats van platina een ander metaal nemen!” Spoedig waren deze proeven afgeloopen: geen enkel metaal was beter geschikt. Wat bleef nu nog over? „Kool” was het antwoord, „kool zal zeer goed gloeien en geeft dan een helder licht.” Maar kool is wel niet smeltbaar, doch kan gemakkelijk verbranden. En dan is het er mee gedaan. „Ja,” zei Edison, „maar toch alleen als er lucht bij is en dus zullen wij de kool opsluiten in een glazen klokje, dat geheel luchtledig is gemaakt. Zonder lucht kan een stof wel gloeien, maar niet branden.” Uit het leven van Edison Goed, kool dus; maar welke kool? Steenkool, bruinkool, cokes, houtskool; wat was het best? Alleen een onderzoek kon het leeren. Dat steenkool en cokes niet bruikbaar waren bleek spoedig, want men kon er geen dunne draad van maken. En dat was toch noodig, want alleen een dunne draad kan gloeien en daardoor licht geven. Lampezwart, dat eigenlijk ook een soort kool is, was beter; men kon het samenpersen. Maar een stevige draad kon men er toch niet van maken. Welke kool dan? Terwijl Edison hierover zat na te denken, stak hij toevallig een sigaar aan met een brandend stuk papier, dat hij opgerold had. Hij zag, dat het verbrande papier nog een beetje stevigheid had en men daarvan wel smalle reepjes zou kunnen knippen. „Beproeven wij het met papierkool,” sprak Edison. Onmiddellijk waren zijn helpers bezig allerlei papiersoorten tot kool te branden. Smalle strookjes van die papierkool werden in gloeilampjes gebracht en door middel van de electriciteit in gloeiing gezet. Sommige papiersoorten bleken al dadelijk geheel ongeschikt, met andere ging het beter en met een soort papier, dat van katoen vervaardigd was, gelukte het nog het best. Toch was Edison niet tevreden. Het bleek hem, dat de papiervezels te los en te veel gebroken waren. Daardoor was het licht ongelijkmatig. Derhalve kon ook papierkool niet vol- De man van genie doen. Nu bleef nog alleen houtskool over. zullen de kool van alle houtsoorten onderzoeken,” sprak Edison. In korten tijd groeiden de stapels hout in zijn magazijn tot een aanmerkelijke hoogte. Alle houtsoorten uit ullc deelen van Amerika en hout uit Europa en Azië werden onderzocht. Reizigers werden door hem gezonden naar de uitgestrekte wouden van het binnenland, om van alle vreemde boomsoorten stukken hout te verzamelen en naar MenloPark te zenden. Na een nauwkeurig onderzoek, dat heel veel tijd koste, bleek bamboe het beste te voldoen. Het heeft een taaie, rechte vezel en is gemakkelijk in dunne staafjes te splijten. Nu restte Edison alleen nog te onderzoeken, welke bamboesoort voor zijn doel boven de andere uitmuntte. Een van zijn trouwste medewerkers, William Movre, zond hij naar China en J a p a n, en deze bezocht alle plaatsen, waar bamboe geteeld werd of in het wild groeide. Een ander, Braun geheeten, reisde naar Brazilië. Een derde, Mac Gewan, doorkruiste de onbekende gebieden der Amazonerivier en keerde van zijn onderzoekingen, na een strijd met slangen, koorts en gevaren van allerlei aard, eerst na vijf maanden met nieuwe voorraden terug. James Ricalton, een bekend man op natuurwetenschappelijk gebied, ging voor Edison op reis en bezocht Ceylon, Engelsch Indië en Zuid- Uit het leven van Edison China. Toen hij na een jaar terugkwam, bracht hij meer dan honderd nog niet bekende houtsoorten mee, maar had ook tienduizenden dollars uitgegeven. Zoo stapelde het bamboe zich in de magazijnen op en was een staf van helpers voortdurend bezig de proeven van Edison uit te voeren. Meer dan zesduizend houtsoorten werden in deze jaren verkoold en op hun geschiktheid voor Edisons doel onderzocht. Tot hij eindelijk gevonden had, wat hij zocht. Men kan dat nu zoo eenvoudig lezen, maar wie zich tracht voor te stellen wat Edison deed, om te slagen en zijn doel te bereiken, hoe hij kostbare machines bedacht en werkplaatsen liet bouwen, die millioenen kostten, hoe hij honderden werklieden en bekwame ingenieurs in zijn dienst had en hoe hij zelf dag en nacht arbeidde met geen ander doel voor oogen dan dit ééne: een goede en goedkoope, duurzame gloeilamp te vinden, die voor het doel waarvoor men ze noodig had, geschikt was — die moet toch wel met eerbied en bewondering voor dezen man worden vervuld. Men moet lezen, wat een eindeloos geduld en wat een moed en doorzettingskracht er voor dit alles noodig was. Toen tegelijk met den tachtigsten verjaardag van Edison het halveeeuwfeest der uitvinding van de electrische De man van genie gloeilamp overal feestelijk gevierd werd, is daarvan in alle bladen en tijdschriften verteld. Zoo las ik ergens het volgende over de eerste proeven van Edison, toen het er om ging een kooldraad te fabriceeren, die gloeien kon en stevig genoeg was om het eenigen tijd uit te houden. Om verkoold te worden, moest een stukje hout, U-vormig gebogen, in een metalen vorm, een matrijs noemt men dat, vijf uren lang worden verhit. Nadat de matrijs was af gekoeld, werd het hoefijzervormig kooldraadje er voorzichtig uitgehaald. „Toen — zoo vertelt Edison zelf — moesten we er mee naar den glasblazer. Achter mijn helper aan, die het draadje droeg als een kostbare schat, liep ik met ingehouden adem naar de glasblazerij en het laboratorium. Vlak voor de deur brak de kooldraad. We gingen terug en opnieuw aan het werk; eenige uren later hadden we een nieuwen kooldraad gereed, die door een onvoorzichtigen stoot te niet ging. Maar denzelfden avond gelukte het: een ongeschonden kooldraadje zat in het glazen peertje, dat voorzichtig werd leeggepompt, de electrische stroom werd ingeschakeld en — Edison zegt het zoo kort en eenvoudig — wij zagen, wat we al zoo lang hoopten te zien.” Veertien uren bleef het lampje branden. Het pleit was gewonnen, het vraagstuk opgelost; de Uit het leven van Edison electrische gloeilamp gereedgekomen. Dit geschiedde op den 21 sten October van het jaar 1879. Van deze uitvinding van Edison geniet thans de heele wereld. De geniale uitvinder heeft dit halve eeuwfeest mogen beleven. In Amerika, maar ook overal elders, in Europa en ook in ons land, heeft men hem hulde gebracht. Amsterdam heeft in October 1929 — — 1» ici eere van liaison en ter viering zijner grootsche vinding een lichtw e e k georganiseerd. De gansche stad straalde een week lang in den gloed van het electrische licht. Torens en hooge gebouwen waren glanzend verlicht, de winkels baadden in een zee van licht, op de pleinen waren lichtmasten opgericht en fonteinen van veelkleurig licht sprongen omhoog. riet was een schitterend schouwspel, dat onze hoofdstad bood. En de naam van Edison, den grooten uitvinder, was op ieders lippen. Natuurlijk is de uitvinding van Edison in den loop der jaren verbeterd; iets, waaraan hijzelf krachtig heeft meegeholpen. Naast de door hem gevonden kooldraadlamp gebruikt men thans metaaldraadlampen, die duurzamer en daardoor goedkooper zijn. Telkens worden nieuwe vindingen toegepast en verbeteringen aangebracht. Nederland bekleedt hierbij een voorname uioeuamp De man van genie plaats. De bekende Philips-fabrieken te Eindhoven, waar vele duizenden werklieden onder leiding der bekwaamste ingenieurs, werktuigen scheikundigen arbeid vinden, fabriceeren electrische gloeilampen, die over de gansche wereld worden gebruikt. Maar welke verbeteringen ook zijn en nog worden aangebracht, aan de uitvinding der electrische gloeilamp is de naam Edison onafscheidelijk verbonden. HOOFDSTUK X BEZOEK AAN EDISON — ZIJN TACHTIGSTEN VERJAARDAG EN OVERLIJDEN Evenals wij het eerste hoofdstuk aanvingen met den spoortrein te laten snellen door de Amerikaansche vlakten, willen wij ook in het laatste hoofdstuk den spoortrein te baat nemen. Wij wenschen den man, wiens levensloop wij in deze bladen hebben beschreven, thans een laatste bezoek te brengen. Wanneer wij onze reis te N e w-Y o r k aanvangen, duurt zij niet lang. Maar waarheen? Waar zullen we Edison vinden! Te Men 1 o-Park? Daar woont hij niet meer. Toch zou het wel de moeite waard zijn, een bezoek te brengen aan de plaats, waar Edison de belangrijkste jaren van zijn leven sleet, van waaruit zijn naam door de gansche wereld weerklonk en waar hij zijn schoone uitvindingen, die van den fonograaf en het gloeilicht, tot stand bracht. We zijn nu toch eenmaal aan het station te Uit het leven van Edison Edison bevrijd zijn van het besturen zijner uitgebreide fabriek, dat hem beroofde van zooveel kostbaren tijd, welke hij voor zijn uitvindingen noodig had. Om deze redenen had Edison indertijd omgezien naar een woonplaats, zóó rustig en stil, dat niets er hem storen zou; en die toch niet al te ver van New-York, waar hij telkens weer wezen moest, verwijderd was. Zulk een woonplaats had hij in MenloP a r k gevonden. Hij liet er een groot, houten gebouw neerzetten, dat uit een beneden- en een bovenverdieping bestond. Gelijkvloers vonden tal van machines een plaats, waaronder een stoommachine, die de drijfkracht voor de andere werktuigen leverde. De bovenverdieping was een groote, onverdeelde zaal, waarin op lange tafels allerlei instrumenten waren opgesteld, terwijl zich in een hoek de bijzondere werkplaats van Edison bevond. Langs de wanden stonden groote kasten, welke gevuld waren met tal van voorwerpen van den meest uiteenloopenden aard. Allerlei zaken, die Edison somtijds noodig had en ook zulke, die hij meende wel eens noodig te zullen hebben, had hij hier bijeengebracht. Natuurlijk arbeidde hij niet geheel alleen. Een paar dozijn werklieden, een getal dat steeds grooter werd, had hij geregeld in zijn dienst, om het ruwe werk af te maken; maar boven- Bezoek aan Edison zien was, trokken zeker de uitvindingen van Edison het meest de aandacht. In het hoofdgebouw der tentoonstelling was een kolom van 45 voet hoog opgericht, waaraan 20.000 electrische gloeilampen brandden, die in gekleurd licht de beide vlaggen van Amerika en Frankrijk vertoonden verbonden door den naam van den uitvinder Edison. Hij ontving een uitnoodiging, om Parijs te bezoeken en voldeed hieraan. Edison werd met de meeste achting en eerbied ontvangen, en als hij een machtig vorst geweest was, zou men hem niet meer eer hebben kunnen bewijzen. De President der Fransche Republiek, de ministers en andere hooggeplaatste personen, de beroemdste geleerden en zooveel anderen, kwamen hem begroeten en stelden er een eer in, hem de hand te drukken. Met den heer EifFel en een gezelschap van de vermaardste werktuigkundigen besteeg hij den ijzeren toren, door dezen gebouwd en juist gereed gekomen. Op den 300 Meter hoogen top werden redevoeringen uitgesproken ter eere van Edison, die alle door de fonograaf werden opgenomen. ’t Waren schoone dagen voor Edison, die vóór dien tijd nimmer Amerika verlaten had en in Parijs zoo ontzaglijk veel zag, dat zijn belangstelling trok. Toen hij Frankrijk verliet, ontving hij van de Regeering het Kommandeurskruis van het Legioen van eer, de hoogste on- Uit het leven van Edison derscheidmg, die in Frankrijk aan een vreemdeling kan geschonken worden. Edison bracht ook nog een bezoek aan Duitschland en Engeland, waar hij eveneens met de grootste waardeering ontvangen werd en met de beroemdste geleerden en uitvinders van zijn tijd kennis maakte. Toen keerde hij naar Amerika terug. Hier legde hij zich met kracht toe op de voltooiing van zijn laboratorium te Orange, waarvan hij een zoo omvangrijke en grootsche inrichting wilde maken, als er geen tweede op de wereld te vinden zou zijn. Wij kunnen ons thans zelf overtuigen, dat hij in dit plan ten volle geslaagd is. De spoortrein heeft ons te Orange gebracht. Hier, in Llevellyn-Park, ligt de grootste stichting van Edison; de geweldigste werkplaats, welke ooit een uitvinder zichzelve schiep. Spoedig zijn wij, waar wij wezen moeten. Te midden der hoornen en terrassen van de bekoorlijke landstreek ligt een groot, langwerpig, steenen gebouw, drie verdiepingen hoog, door een viertal lagere en kleine gebouwen omgeven. Dit is het laboratorium van Edison, waar zijn proefnemingen geschieden, zijn denkbeelden worden uitgewerkt. Tegelijk is het een tentoonstelling van al zijn uitvindingen. Het is niet gemakkelijk er toegang te verkrijgen. Een hoog, ijzeren hek omsluit de vijf gebouwen, ter- Bezoek aan Edison wijl onverbiddelijke wachters den eigenaar tegen den stroom van ongewenschte bezoekers en bewonderaars beschermen. „Mr. Edison’s werk dwingt hem ieder persoonlijk onderhoud af te wijzen,” meldt als waarschuwing een bord bij den ingang. Men vertelt zelfs, dat een pas aangesteld portier aan Edison zelf een keer den toegang weigerde, omdat hij hem niet herkende! Wie verlof krijgt de gebouwen te bezichtigen, ziet in het hoofdgebouw een ruime zaal, een meesterstuk van beeldhouwkunst in hout. Hier is Edisons bibliotheek gevestigd. Langs de wanden staan, twee verdiepingen hoog, fraai getimmerde kasten, gevuld met boeken. Een galerij loopt langs drie zijden der zaal, om gelegenheid te geven ook de bovenste boekenkasten te bereiken. Hier zijn ruim zestigduizend boeken door Edison bijeengebracht, geschreven in allerlei talen en uitsluitend handelende over natuurwetenschappen. Een rijkdom van kennis en wetenschap ligt in deze ontzaglijke boekenverzameling besloten. Maar de zaal bevat nog meer dan boeken. Op tafels staan de fijnste en nieuwste instrumenten, aan de wanden hangen platen en teekeningen, in glazen kasten liggen de mineralen en ertsen, die uit alle deelen der wereld hier bijeengebracht zijn. Bij een breed raam in een hoek van het ver- Uit het leven van Edison trek, geheel achter bloemen en vreemde planten verscholen, staan de tafel en stoel van Edison, met een eenvoudig rustbed, waar de groote man zich tusschen zijn arbeidsuren voor een vluchtigen maaltijd of een korten slaap terugtrekt. Naast de bibliotheekzaal liggen Edisons voorraadschuren, waar alle grondstoffen en producten, welke de uitvinder voor zijn onderzoekingen en proeven noodig heeft gehad of nog noodig mocht hebben, te vinden zijn. Verder zijn er een machinekamer, een ketelruimte, een modellen-afdeeling en nog meer vertrekken. Daaronder de bij al zijn medewerkers en arbeiders bekende kamer no. 12, Edisons lievelingsvertrek, waarin hij eenmaal na een arbeid van 120 uren, zijn verbeterde fonograaf voltooide. In de bijgebouwen zijn eveneens uitgestrekte zalen met een menigte machines en instrumenten, waarvan de gewone bezoeker de beteekenis en het gebruik niet kent. Van enkele raadt hij misschien, dat zij dienen tot voortbrenging van electrisch licht, van andere, dat zij in verband staan met de telefoon of de telegraaf; doch de meeste zullen hem totaal onbekend zijn. Het zijn alle werktuigen, die door Edison zijn bedacht of verbeterd, hetzij hier, hetzij reeds vroeger te Menlo-Park of Newark. Overal ziet men werklieden ijverig bezig. In de bijgebouwen arbeiden smeden, timmerlieden en ander werkvolk, in de zalen van het hoofd- Bezoek aan Edison een symbool van de overwinning door het electrisch licht op het oudere gaslicht behaald. Soms blijft hij bezig tot het uur van middernacht reeds ver voorbij is. Wanneer hij dan buiten komt, is de nacht gevallen en in zijn woning zijn allen in diepen slaap. Te midden van een prachtig park, tusschen een rijkdom van bloemen en heesters, ligt zijn landhuis, Glenmont, een vorstelijk verblijf. „Te mooi haast voor mij,” zegt de voormalige treinjongen, wanneer hij zijn woning nadert en terugdenkt aan de tijden, die achter hem liggen. Weder zijn eenige jaren verloopen. Op den llen Februari 1927 mocht de groote uitvinder zijn tachtigsten verjaardag vieren. Geheel Amerika, wij mogen wel zeggen een groot deel der beschaafde wereld, vierde dezen dag met hem mede. In alle bladen en tijdschriften werd de tachtigjarige gehuldigd, feesten werden te zijner eere aangericht, die hij niettegenstaande zijn hoogen leeftijd in New-York en elders bij woonde. Te Amsterdam werd een „lichtweek” gehouden, de stad straalde in het schitterend licht van Edisons grootste vinding: de electrische gloeilamp. Daarna trad weder een stilte in, men hoorde Edison weinig noemen. De wereld, die het altijd zoo druk heeft, hield zich met andere dingen Wilskracht turen? Wat zoek je daar?” De aangesprokene hoort het niet, tot zijn naam nog eens genoemd wordt en het luide gelach der aanwezigen hem in de werkelijkheid terugvoert. „Zeg, droomer,” wordt hem weder toegeroepen, „’t is nog geen bedtijd, hoor!” Edison geeft geen antwoord, maar staat op en wendt zich tot den directeur, die nog steeds voor het venster staat. Nu hij door Tom aangesproken wordt, ziet hij om. „Wat is er?” „Mijnheer,” zegt Edison, „ik heb eens nagedacht over een middel, om gemeenschap met S a r n i a te krijgen, en...” „Weet jij zoo’n middel?” vraagt de directeur haastig. „Wat?” roept de spotter van zooeven. „Wou je over de rivier vliegen, Tom?” „Neen,” zegt deze, „vliegen kan ik niet, maar...” „Nu, spreek op dan,” valt de directeur ongeduldig in; „overvaren gaat toch ook niet.” „Tom wil zwemmen,” zegt een der beambten; „’t is er juist goed weer voor.” Allen lachen, behalve de directeur, die boos wordt. „Houdt toch op met die flauwe praatjes,” verzoekt hij. En dan weer tot Tom, die nog steeds staat na te denken en zoozeer van zijn denkbeeld Uit het leven van Edixnn vervuld is, dat hij de plagerijen nauwelijks hoort: spreek op dan, Edison, als je kunt. Hoe wil jij een bericht naar den overkant brengen?” „Telegrafeeren,” is het antwoord. „En de draad is stuk!” „Ik wou telegrafeeren zonder draad,” spreekt de knaap. „En waarmee dan?” vraagt een spottende stem. „Met de stoomfluit van een locomotief,” geeft Tom ten antwoord. Een luid gelach breekt los, maar Tom let alleen op den directeur, die niet weet, of hij zich op den jongen boos zal maken of niet. „Hou je me voor den gek?” vraagt hij barsch, maar Edison wenkt zijn vroegeren patroon naar het venster en spreekt daar eenige oogenblikken op zachten toon. Vol belangstelling luistert de ervaren man naar den knaap, en als deze uitgesproken is, wendt de directeur zich tot de beambten, wien de lach nog op ’t gezicht ligt. „Heeren,” spreekt hij ernstig, „deze jongen verdient eerbied in plaats van spot. Zijn plan is goed en kan slagen. En het is zóó eenvoudig, dat wij ons wel schamen mogen, zoo iets zelf niet te hebben bedacht. Aan Edison alle eer! Nu zal hij ook het plan uitvoeren, en hij alleen!” „Welk plan?” vragen allen thans om strijd. In korte woorden deelt de directeur aan de telegrafisten mede, wat Tom hem heeft toevertrouwd. Een luid hoera gaat spoedig op voor Wilskracht Tom, dien men een oogenblik te voren nog uitgelachen heeft. Dan gaat de directeur met Edison naar buiten om de proef te nemen, die door den jongen telegrafist is bedacht. HOOFDSTUK V SARNIA, HOORT GIJ MIJ? Wat voor den directeur en de overige telegrafisten na een korte uitlegging duidelijk was, is niet zoo gemakkelijk te begrijpen voor hen, die met de telegrafie niet zoo goed op de hoogte zijn. Telegrafeeren? zonder draad, kan men dat? Ja zeker, is t antwoord van wie aan radio denkt en in de kranten leest, hoe men met alle landen en in den laatsten tijd zelfs met Indië, een gesprek kan voeren en alle schepen met draadlooze telegrafie zijn toegerust, zoodat zij door de lucht om hulp kunnen seinen, als ze in nood verkeeren. Jawel, maar in Edisons jongenstijd was men zoo. ver nog niet. Marconi had zijn wondere uitvinding van het telegrafeeren zonder draad toen nog niet gedaan. Terwijl tegenwoordig haast iedere schooljongen naar de radio luistert en daarvan weet mee te praten, was dit toen zelfs aan den genialen Edison nog niet bekend. En telegrafeeren met de stoomfluit van een Sarnia, hoort gij mij? locomotief, wie heeft daar ooit van gehoord? Laten we er iets van uitleggen. Wie in een telegraafkantoor de voor hem zoo geheimzinnige toestellen eenigszins nauwkeurig beschouwt, bemerkt spoedig, dat die van tweeërlei aard zijn; n.1. toestellen, waarmede telegrammen naar andere plaatsen worden gezonden en andere, waarmede de telegrammen van andere plaatsen worden ontvangen. We zouden de eerste de seingevers, de laatste de seinontvangers of seintooners kunnen noemen. De seingever of seinsleutel bestaat uit een hefboompje, dat in het midden draaien kan en van twee koperen punten is voorzien, terwijl het aan het eind een knopje draagt. Als de telegrafist op dat knopje drukt, ontstaat er verbinding met het andere station, waarheen de telegraafdraad voert. Laat hij het knopje los, dan is de verbinding dadelijk verbroken, maar zoodra hij het knopje van den sleutel weer Uit het leven van Edison streepjes schrijven op de papierstrook in het telegraafkantoor te Rotterdam. Dit doet hij dan ook, en anders niemendal. Het telegrafeeren bestaat uit niets anders dan het schrijven — op verren afstand! — van streepjes en puntjes, door middel van het telegraaftoestel. Dit lijkt nu toch wel heel eenvoudig, en dat is het ook. Er zijn nog wel andere telegraaftoestellen, die niet zoo eenvoudig zijn en er komt ook nog wel een en ander aan te pas, dat ook niet zoo gemakkelijk te verklaren is, maar daarover spreken we nu niet. Telegrafeeren met den Morse-sleutel — zoo genoemd naar den uitvinder, een Amerikaan — is streepjes en puntjes schrijven op afstand. Anders niet. Maar wat dan die streepjes en punten beduiden moeten? Juist, dat weten de telegrafisten wel. Zij hebben een alphabet, dat er heel anders uitziet, dan het onze. Als zij de eerste letter moeten schrijven, of liever gezegd als de telegraaf die voor hen opschrijft, wordt dit niet zulk een teeken: a, maar aldus: , een punt met een streepje. De letter b ziet er zoo uit: Vreemd? Ja, maar nu toch niet zoo vreemd meer voor wie het voorgaande begrepen heeft. Drukt de telegrafist in het kantoor van afzending den sleutel eventjes naar beneden en laat hem dadelijk weer los, dan tikt de stift in het kantoor van ontvangst ook maar even tegen de Uit het leven van Edison de stoomfluit werden de voornaamste telegrammen overgeseind en de telegrafist, die aan de overzij op een locomotief stond, begreep elk teeken volkomen en schreef de berichten op papier over. Zoo was de gemeenschap hersteld en werd op deze manier onderhouden, zoolang tot men een nieuwen draad over de rivier had weten te spannen. De directeur vergat zijn belofte aan Edison niet. En binnen weinige dagen ontving deze een voordeelige aanbieding uit A d r i a n, in den staat Michigan, waarheen hij zoo spoedig mogelijk vertrok. HOOFDSTUK VII IN NEW-YORK Een machtige, groote stad is Ne w-Y o r k, de aanzienlijkste koopstad der Nieuwe Wereld. Uitgestrekte handelsinrichtingen, dokken, werven en magazijnen vindt men daar. De groote haven gelijkt een mastbosch van schepen, uit alle oorden der wereld, die de koopwaren uit Oost en West hierheen brengen en in ruil daarvoor worden volgeladen met de producten van het rijke en machtige Amerika. Groote schepen brengen duizenden reizigers aan en tal van landverhuizers, die Europa den rug hebben toegekeerd en in de Nieuwe Wereld het brood hopen te verdienen, dat hun door de Oude geweigerd werd. Een bonte menigte, van allerlei landaard, verdringt zich op de breede kaden en voor de ruime kantoren. Spanjaarden, Italianen, Duitschers, Noren, Nederlanders en Franschen, alle volken en nationaliteiten komen in NewYork bijeen. Velen trekken weer verder naar de andere steden van het groote Amerika, of naar het binnenland, waar uitgestrekte lande- Uit het leven van Edison rijen wachten op de nijvere hand van den landverhuizer, die ze ontginnen en door zijn zweet een rijken oogst afdwingen zal. Anderen blijven en verspreiden zich door de straten der groote stad, die hen opneemt zooals eenige druppels regenwater worden opgeslorpt door een vijver, om daarin te verdwijnen zonder eenig spoor achter te laten. Maar ook uit het binnenland komen de reizigers naar de wereldstad. Zij hebben den spoortrein te baat genomen of zijn met stoombooten de H u d s o n-r i v i e r afgevaren, om allen te trekken naar dat groote middelpunt, N e w-Y o r k. Wanneer wij ons op een somberen najaarsdag van het jaar 1870 in de Broadway *) hadden bevonden, zouden wij onder den stroom van menschen, die deze groote en schoonste straat van New-York vulde, een ietwat sjofel gekleed man van ongeveer drie-en-twintig jaren hebben kunnen opmerken, wiens bedaarde tred en rustige houding sterk afstaken bij de zenuwachtige haast der anderen. Het was Edison. Ook te Boston was het misgeloopen. De ongedurige aard van Edison, waardoor hij telkens behoefte had wat anders aan te grijpen, was er de oorzaak van. Met zijn vriend Wilton Adams, ook een zwerversnatuur, die in San- *) Broadway beteekent breede straat. De straat is wel een uur gaans lang en doorsnijdt New-Tork bijna geheel. In New-York Francisco, zelfs in Peru en Buenos-Aires in Zuid-Amerika was geweest en alles bij de hand genomen had, maar zonder veel resultaat, opende Edison in Boston een winkel van electrische toestellen. Adams treedt op als winkelier. Edison brengt zijn vrije uren door in een kleine werkplaats, waar hij alles en nog wat probeert te maken en uit te vinden. Hij vervaardigt een stemopnemer, een machine om vlug automatisch stemmen te tellen in het Parlement en het Congres. In plaats van, wanneer hun naam wordt genoemd, ja of neen te roepen, hebben de afgevaardigden slechts een kruk naar links of rechts te draaien en op de tafel van den voorzitter komt hun stem, vóór of tegen, zichtbaar te voorschijn. Tegelijk worden de stemmen automatisch geteld; vergissingen zijn niet mogelijk. Edison vraagt patent aan op zijn uitvinding, het wordt hem verleend, zijn eerste patent, Juni 1869. Hij zendt zijn machine naar Washington, waar de President der Amerikaansche Republiek woont en de Kamers der afgevaardigden samenkomen. Zelf reist hij er heen, vol verwachting, maar er schijnt geen behoefte aan zulk een toestel te zijn en zijn uitvinding wordt niet aangenomen. Teleurgesteld keert Edison naar Boston terug. Dan vervaardigt hij, terwijl hij nog steeds den dienst bij de Franklin-telegraaf waarneemt, Uit het leven van Edison banken, verzekeringsmaatschappijen, bureaux van dagbladen en effectenhandelaars vindt. Hier wilde Edison nog een kans wagen. Veel hoop had hij niet, daartoe was hij reeds te dikwijls teleurgesteld; maar het was toch mogelijk, dat men op een der groote kantoren, waar electrische verlichting werd toegepast en waar men ook menigmaal een particuliere telegraafleiding bezat, van zijn diensten gebruik wilde maken. Hij liep het fraaie belastinggebouw voorbij, waarvan de gevel met schoone marmeren zuilen is versierd, en het paleis der schatkist, dat geheel van wit marmer is opgetrokken, en stapte eP.n £ro°te kantoren binnen, om ook daar zijn diensten aan te bieden, zooals hij reeds op zooveel plaatsen had gedaan. En even als elders kwam hij ook hier spoedig weer naar buiten: men had hem niet noodig. Zoo ging het voor de tweede, voor de derde maal, en reeds wilde Edison de hoop heelemaal opgeven en aan zijn yruchtelooze en ontmoedigende pogingen een sinde maken, toen aan het eind der straat een gebouw zijn opmerkzaamheid trok. Wat voor zaken daar verhandeld werden, kon hij van muiten niet gewaar worden; maar tal van telegraafdraden, die zich hier vereenigden en in het jebouw een eindpunt schenen te vinden, deden ïem hopen, dat er voor een telegrafist als hij nisschien wel werk te vinden zou zijn. Er liepen ieel wat menschen in en uit, die het blijkbaar heel In New-York druk met elkaar hadden. Edison ging ook naar binnen en vroeg aan den portier om den directeur, als die aanwezig was, te mogen spreken. Na eenig wachten werd hij op het bureau van den directeur toegelaten, wien hij in korte woorden het doel van zijn komst meedeelde. Maar nog minder dan elders scheen hier eenige kans van slagen te zijn; want de heer luisterde nauwelijks naar hem. Met groote en driftige stappen liep het kleine mannetje het vertrek op en neer, liet Edison nauwelijks uitspreken en snauwde hem toen toe: „Niet noodig! Ga maar heen! Ik kan hier niemand gebruiken!” Edison, gekrenkt door deze onbeleefde bejegening, wendde zich om en wilde met een korten groet het vertrek verlaten, toen de directeur, die blij scheen iemand gevonden te hebben, tegen wien hij zijn booze luim eens luchten kon, weer begon te spreken, zoodat Edison staan bleef en luisterde. „’t Is verschrikkelijk!” begon het driftige mannetje, „verschrikkelijk! Daar zitten we nu en kunnen niets uitvoeren! We zullen het kantoor maar sluiten. En jij, wou jij nu hier in betrekking komen?” Edison knikte. „Wel man, er is hier niets te doen! Wij kunnen niets doen. Het gansche toestel is kapot, totaal kapot. Wist je dat niet?” Uit het leven van Edison „Hoe zou ik dat weten?” antwoordde Edison. „Maar” ging hij voort, „wat gebroken is, kan toch hersteld worden?” „Wie zou dat kunnen?” riep de ander. „Ik zie er geen kans toe; jij misschien?” „Dat weet ik niet,” zei Edison, „daartoe zou ik het eerst moeten zien. Ik weet niet eens, over welk toestel u spreekt.” „Waarover anders dan over den koersaanwijzerr riep de ander driftig. „Ken je dien niet?” „Ik heb hem nooit gezien, maar er wel over gelezen,” sprak Edison. Hij wist, dat er te New-York een kantoor bestond, dat zich ten doel stelde door middel van de telegrafie aan de effectenhandelaars geregeld den koers te seinen der effecten, die aan de beurs verhandeld worden. Met een toestel, dat gold-indicator of „koersaanwijzer” heette, werd de stand der effecten 3P de beurs overgeseind. Het was in den geldhandel op de New-Yorksche beurs juist heel Iruk en de koersaanwijzer, die geregeld het /erloop der koersen naar alle groote kantoren seinde, voorzag in een ware behoefte. Edison had er van gelezen, maar hij wist net, waar deze inrichting gevestigd was. Nu lij den directeur er over hoorde spreken, herinïerde hij zich de zaak, en ook de beschrijving, lie hij van het toestel in een krant gelezen In New-York had. Maar die beschrijving was zeer onduidelijk en onvolledig geweest, zoodat hij gerust zeggen kon, dat hij den koersaanwijzer niet kende. „Maar ik zou er wel kennis mee willen maken,” voegde hij er bij, begeerig om weer iets te leeren, wat hij niet wist. De heer bracht hem een verdieping hooger, in een vertrek, waar de besproken toestellen te vinden waren. Er was niemand aanwezig, want nu de koersaanwijzer gebroken was, hadden de klerken vacantie genomen en waren naar huis gegaan. Vol belangstelling beschouwde Edison de werktuigen. Spoedig was hij zóó in zijn onderzoek verdiept, dat hij de herhaalde vraag van den directeur niet hoorde. „Welnu?” riep deze eindelijk driftig en trok hem aan de mouw van zijn jas, „kun jij den boel in orde krijgen?” Edison zag op. »Ik geloof het wel,” antwoordde hij, „als u mij eenige instrumenten kunt verschaffen en me dan een paar uren tijd geeft.” Haastig werd aan zijn verlangen voldaan. Het gaslicht werd opgestoken, Edison trok zijn jas uit en zette zich in zijn hemdsmouwen vol ijver aan het werk. De directeur was naar beneden gegaan, kwam af en toe eens kijken, en vroeg dan telkens ongeduldig, hoe het er mee stond. Veel antwoord kreeg hij niet, want Edison was zoozeer in zijn werk verdiept, dat hij nauwe- TJit het leven van Edison 7 Uit het leven van Edison lijks hoorde, wanneer er tegen hem gesproken werd. Het was een eigenschap van hem, om steeds zoo geheel in zijn werk op te gaan, dat zijn aandacht door niets of niemand daarvan kon worden afgeleid. Eindelijk kwam de directeur hem meedeelen, dat het laat werd en tijd om het kantoor te sluiten en heen te gaan. Edison knikte eens, maar bleef aan zijn werk. Toen de ander zijn woorden herhaalde, antwoordde Edison kortaf, dat hij niet heenging voor hij klaar was. „Maar ’t wordt nacht!” riep de kleine heer ongeduldig. „Goed,” zei Edison. „Gaat u maar heen en kom morgenochtend terug; dan zal ik klaar zijn en u hier wachten.” De directeur keek den vreemdeling wantrouwend aan. Zou hij heengaan en den vreemde alleen achterlaten? Maar er zat niet veel anders op. Hij kon toch niet den ganschen nacht hier blijven! En toen hij nog eens sprak van uitscheiden, om den volgenden morgen het werk te hervatten, schudde Edison zoo driftig en beslist met het hoofd van neen, dat hij dit voorstel niet durfde herhalen en stil naar beneden ging. Hij beval den portier, die beneden woonde en in ’t gebouw bleef, een oogje in ’t zeil te houden en ging toen naar zijn woning om te slapen. Edison bleef alleen achter en werkte den in Iwew-York ganschen nacht zonder ophouden door. En toen ’s morgens de directeur terugkwam en haastig het vertrek binnenstapte met den uitroep: „Wel, hoe staat het er mee?” kon Edison op de toestellen wijzen en verklaren, dat het „in orde” was. De directeur onderzocht alles en zag, dat de vreemde werktuigkundige de waarheid gesproken had: de fout was hersteld, de toestellen waren in orde en de koersaanwijzer kon weder dienst doen. Het kleine heertje was uitbunding in zijn lof en ging telkens op de teenen staan, om Edison op den schouder te kloppen. Deze glimlachte slechts; blijkbaar was er nog iets, dat zijn hoofd vervulde en al zijn aandacht in beslag nam. Eindelijk bemerkte de directeur dit en vroeg hem, waaraan hij nog dacht. „Aan den koersaanwijzer,” antwoordde Edison. „Maar die is in orde!” riep de directeur. „Ja, maar...” aarzelde Edison. „Welnu?” vroeg de ander. „Eigenlijk deugt hij toch niemendal,” was riet antwoord. Wat moest de directeur daar nu van denken? Driftig vroeg hij: „Deugt de koersaanwijzer niet? En jij hebt lem zelf in orde gemaakt!” Edison begon te lachen. „Neem me niet kwalijk, meneer, dat ik dit :oo zeg. Ik bedoel maar, dat ik vannacht een > 7* Uit het leven van Edison anderen koersaanwijzer heb uitgevonden, die veel beter is.” Verbaasd keek de directeur den eenvoudig gekleeden werktuigkundige aan. Eerst wilde hij ongeloovig het hoofd schudden, maar toen hij in de ernstige oogen van Edison blikte, veranderde hij van houding. „Is dat waar?” vroeg hij. Edison knikte. „Wel, man,” riep de directeur opgewonden uit, „dan heb jij een goudmijn in je hoofd.” Een spottend lachje gleed over het gelaat van Edison en met een onwillekeurige beweging greep hij in den broekzak, als wilde hij zeggen, dat daar juist geen goudmijn in zat. De directeur begreep zijn bedoeling. „Als het waar is, wat je zegt,” sprak hij, „dan duurt het geen jaar of je bent rijk. Laat dat maar eens aan mij over!” HOOFDSTUK VIII DE UITVINDER GELD VERDIENEN De kleine heer had waarheid gesproken. Hij, de man van zaken, wist beter dan de eenvoudige telegrafist de waarde te schatten van uitvindingen en plannen, zooals hij ze thans van Edison leerde kennen. „In New-York is overal geld voor,” sprak hij. „Men besteedt dikwijls groote sommen voor de uitvoering van plannen die zoo dwaas zijn, dat men er om lachen moet, als men het hoort. Zou er dan geen geld te vinden zijn, om de plannen en uitvindingen uit te voeren van een jong en geniaal man als jij bent! Ik zeg nog eens: je hebt een goudmijn in je hoofd!” Nog denzelfden dag bracht hij Edison in kennis met de directeuren van de G o 1 d-I nd i c a t o r-C o m p a n y.*) Voor deze heeren legde Edison de uitvinding, i Goudkoers-aanwjjzer-maatsclLappg. Uit het leven van Edison welke hij in dien nacht had gedaan, geheel bloot — en evenals de directeur zagen deze voorname en kundige lieden met verbazing en bewondering tot den eenvoudigen jongen werktuigkundige op. Hij ontving van hen een aanstelling als Super-intendent van de G o 1 d-I nd ic a tor-C ompany,met een flink inkomen. Tevens stelde men hem in staat een werkplaats te openen, waar de door hem uitgevonden koers-aanwijzers onder zijn toezicht door bekwame werklieden konden vervaardigd worden. Edison vertelde zelf later van het onderhoud, dat hij met de heeren had gehad. „Wel, Mr. Edison,” had de president gezegd, „wij willen de patenten van uwe uitvinding van u koopen. Hoeveel moet u er voor hebben?” Ik had den tijd en den arbeid berekend, die ik er aan besteed had en er een behoorlijke winst bovenop gelegd en was gekomen tot een som van 5000 dollar. Onder ons gezegd was ik besloten desnoods ook met 3000 dollar genoegen te nemen. Maar tenslotte durfde ik toch niet goed zulk een in mijn oogen buitensporig hoog bedrag noemen en daarom zei ik: „Noemt u zelf maar eert som, meneer de president.” Toen had de president even naar de andere heeren gekeken, deze hadden toestemmend geknikt en toen zei hij: „Wel, Mr. Edison, wat denkt u van veertig Geld verdienen duizend dollar?” „Ik ben,” zoo vertelt Edison dan lachend verder, „ik ben geloof ik nooit zoo dicht bij een flauwte geweest. Ik kon niet anders dan stamelen, dat ik met dit bod accoord ging! —” Kort daarop liet Edison te N e w a r k, een stad in de onmiddellijke nabijheid van New-York, een fabriek bouwen, waar zijn koersaanwijzers en andere instrumenten, die door hem bedacht en uitgevonden waren, in het groot vervaardigd werden. Spoedig verdiende hij zooveel, dat hij het geld, dat men hem voorgeschoten had, kon teruggeven en hij de geheele fabriek, met alles wat er in was, weldra zijn eigendom mocht noemen. De voorspelling van het kleine heertje kwam uh. Nog geen jaar verliep, of Edison kon een rijk man genoemd worden. Zijn fabriek moest spoedig vergroot worden en weldra arbeidde hij met ruim driehonderd werklieden. Het geld stroomde hem toe. Het loon, dat hij van de bestuurderen der Gold-Indicator Company ontving, wier Super-intendent — eerste directeur zouden wij zoo iemand wellicht noemen — hij was, was niet gering. De verkoop van de in zijn fabriek vervaardigde instrumenten bracht veel geld op. Maar bovendien verdiende hij heel veel met de vele grootere en kleinere uitvindingen, welke hij in die dagen deed, en waarvan hij de patenten, zoowel als het eigendoms- Uit het leven van Edison recht, voor aanzienlijke sommen verkocht. Zoo ontving hij voor de uitvinding van den kool-teleioon van de W e s t e r n-U nionCompany de som van 100.000 dollars. Voor dit bedrag kreeg de maatschappij het recht, deze instrumenten te laten maken en te verkoopen. Een telegraafmaatschappij betaalde aan Edison jaarlijks een flinke som geld uit, alleen om het recht te verkrijgen, op al zijn uitvindingen op het gebied der telegrafie het eerste bod te doen. Zoodra dus Edison een of ander toestel uitvond, dat verbetering kon brengen in het telegrafeeren — en meermalen vond hij in die dagen dergelijke verbeteringen — dan mocht deze maatschappij die uitvindingen meestal voor een flink bedrag van hem koopen. Maar Edison gaf ook veel geld uit. Niet voor vermaken of zaken van weelde; niet om in een prachtig huis te wonen met sierlijke meubelen; niet voor feesten, voor fraaie kleeren of iets dergelijks: voor al deze zaken had Edison weinig oog. In zijn woning zag het er, toen hij nog niet getrouwd was, zeer eenvoudig uit, en zijn kleeding had zelfs wel wat netter mogen zijn. Naar lekker eten en drinken verlangde hij niet en aan feesten en vermaken dacht hij in het geheel niet. Daarvoor had hij ook geen tijd. Want onvermoeid en met rustelooze ijver bleef hij werkzaam. Met een inspanning, waar- Geld verdienen tegen een minder sterk lichaam niet bestand zou geweest zijn, arbeidde hij voort. Wanneer hij met een of ander bezig was, dat zijn aandacht geheel in beslag nam, dan kende hij geen vermoeienis, dan nam hij geen rust, vóór het werk ten einde, vóór zijn proefneming geslaagd was. Eén voorbeeld. Eens ontving hij een bestelling tot levering van een aantal instrumenten voor een gezamenlijk bedrag van 30.000 dollars. Het was een belangrijke bestelling voor Edison, èn om de hooge som, die er mee gemoeid was, èn omdat de instrumenten geheel nieuw en nooit door een enkele fabriek geleverd waren. Men ging dus vol ijver aan het werk; maar de eerste proeven mislukten. Blijkbaar was er iets niet in den haak; er schuilde ergens een fout, die weggenomen moest worden vóór men verder kon gaan. Reeds had Edison geruimen tijd vruchteloos gewerkt: het wilde niet lukken. Den moed opgeven? Bericht zenden, dat de instrumenten niet gemaakt konden worden? Of ze maken met de fout, die men niet vinden kon en zeggen, dat er verder niets aan te doen was? Dat zoo gauw niet! Daarvoor zou men niet met Edison te doen moeten hebben. Hij stond op en riep vijf van zijn beste werklieden bij zich. „Mannen,” zei hij, „de fout moet gevonden worden. Willen jullie mij helpen!” Uit het leven van E/lixnn De mannen knikten. „Gaat dan mee naar boven,” verzocht Ëdison. «Wij zullen niet eer naar beneden komen, vóór wij de fout gevonden hebben.” Tot eenig antwoord grepen de mannen hun werktuigen en gingen hem vóór naar een afgezonderd vertrek op de bovenste verdieping, waar de meester met zijn vijf helpers ongestoord kon arbeiden. En zij kwamen niet naar beneden, vóór het werk afgeloopen was. De fout was gevonden, maar... zestig uren achtereen hadden ze gezocht! Toen daalden deze helden van den arbeid laar beneden, om de rust te nemen, die hun zoolang had ontbroken. Edison ging naar bed ,n sliep 36 uren aan een stuk: toen was hij uitjerust en ging weer met frisschen moed aan iet werk! Wij vertellen dit alleen, om te laten zien wat roor man Edison in die dagen was. Onvermoeid studeerde en peinsde, cijferde en eekende hij, van den vroegen morgen tot den aten avond, en richte al zijn aandacht op het ntvinden van nieuwe werktuigen en het aanren gen van verbeteringen in reeds bestaande. )en tijd, die hem van het toezicht op de fabrieksrerkzaamheden overbleef, besteedde hij aan aliriei. onderzoekingen en proeven. En deze waren ïkwijls heel kostbaar en verslonden groote immen. Geld verdienen Dit had ik op het oog, toen ik zei, dat hij ook veel geld uitgaf. Voor zoo’n doel kende Edison geen zuinigheid. De uitgebreidste toestellen en kostbaarste instrumenten liet hij vervaardigen, als hij meende ze noodig te hebben. Doch wat hinderde het! Wat hij uitgaf op deze manier mocht belangrijk zijn, toch was het weinig in vergelijking met de groote rijkdommen, die hij verdiende. Men schatte in die dagen zijn inkomen bijna zo groot als dat van den President der Vereenigde Staten! Zóó hoog was de eenvoudige telegrafist, de voormalige treinjongen geklommen, dat zijn inkomen bijna gelijk stond met dat van den machtigsten man van geheel Amerika, den President, wiens macht grooter is dan die van menig vorst in Europa. En wat een aanzien genoot hij! Wijd en zijd, door gansch Amerika zoowel als in Europa, werd Edison bekend en beroemd. De uitvindingen, die hij deed, brachten zijn naam op aller lippen. De geleerde natuurkundigen in de Oude wereld, de beroemdste mannen op het gebied der electriciteit, zoowel in Berlijn, Parijs, Londen als aan de vermaarde hoogescholen in verschillende landen, hoorden verbaasd naar hetgeen daar van de overzijde van den Atlantischen Oceaan gemeld werd over den merkwaardigen man, die alleen meer deed en in korter tijd, dan zij allen in een gansche reeks van jaren Uit het leven van Edison hadden verricht. Hoofdschuddend en met wantrouwen werden in Europa de eerste berichten ontvangen, en het moet gezegd worden dat de kranten, die den roem van Edison allerwegen uitbazuinden, meermalen erg overdreven en dingen van hem vertelden, die onmogelijk waar konden zijn en dan ook eenvoudig verzonnen waren. Maar toen men door wetenschappelijke geschriften juister en nauwkeuriger werd ingelicht; toen de door hem uitgevonden werktuigen, zooals bijv. zijn gloeilampjes, waardoor op veel betere wijze electrisch licht werd verkregen, wij vertellen daar straks van — naar Europa werden gezonden en in de kringen der geleerden tentoongesteld, toen werden het wantrouwen en de twijfel weggenomen en sprak spoedig iedereen van Edison als van den grootsten ontdekker op natuurkundig gebied. En in zijn eigen land! Mannen, die zich een naam hadden verworven in de wetenschap, reisden naar N e w a r k om Edison te spreken en tiem de hand te drukken. Gansche drommen bezoekers maakten dagelijks bij hem hun opwachting, alleen om den man, die in zoo korten :ijd beroemd was geworden, te zien en te spreken. Daaronder waren er natuurlijk veel, wien het illeen te doen was om er tegenover hun vrienlen en kennissen op te bluffen, dat zij den beoemden Edison gezien en gesproken hadden. Geld verdienen Maar er waren ook anderen, die kwamen om hun vereering uit te spreken voor den grooten uitvinder, wiens naam op ieders lippen lag. Voor Edison had deze bewondering, hoe vleiend ook, een groote schaduwzijde. Hij was van nature te goedhartig en te vriendelijk, om menschen, die opzettelijk naar N e w a r k gekomen waren om hem te zien en te spreken, af te wijzen. Iedereen stond hij te woord, elk die dit verlangde leidde hij de fabriek rond en toonde hem zijn nieuwste uitvindingen; maar dit alles kostte Edison zooveel tijd, dat hij er somtijds radeloos onder werd. Pas wanneer de avond viel en de bezoekers waren afgetrokken, brak voor hem het oogenblik aan, waarop hij ongestoord aan den arbeid kon gaan. De stille, nachtelijke uren, wanneer geen enkel geluid hem stoorde, wanneer de fabriek stilstond en hij zijn aandacht geheel kon geven aan het werk, dat hem bezig hield, waren in die dagen voor hem een kostelijke schat. Toch kon dit zoo niet blijven en Edison begon er ernstig over te denken om te verhuizen. N e w a r k was te druk, lag te dicht bij NewY o r k en het was te gemakkelijk, hem te bereiken, te bezoeken en... te storen. Hij wou een woonplaats, die kleiner en meer afgelegen was. Wie hem dan wilde bezoeken, moest er afzonderlijk een opzettelijk reisje voor maken. Voor zulke werkelijke belangstellenden had hij Uit het leven van Edison wei eenigen tijd over, maar het groote publiek, bij wie nieuwsgierigheid de voornaamste drijfveer was, zou dan vanzelf bij hem vandaan blijven. Tegelijkertijd en in verband hiermee kwam een ander besluit bij hem tot rijpheid. Zes jaren had hij zijn fabriek gedreven en er veel geld mee verdiend, toen hij besloot ze aan kant te doen. De reden hiervoor was, dat hij zich geheel en uitsluitend wilde wijden aan zijn studie, aan zijn proefnemingen, aan zijn uitvindingen. Wel was hij nu een onafhankelijk man, die niet meer zooals vroeger berispt of ontslagen kon worden, wanneer hij te veel tijd of aandacht lan zijn onderzoekingen gaf; maar toch eischte iet besturen van zijn uitgebreide fabriek en ook iet directeurschap van de Gold-Indicator Com)any van hem zeer veel tijd. En hij wenschte ll zijn tijd, al zijn aandacht, al zijn krachten te feven aan de zaak, waarvoor hij leefde: aan :ijn uitvindingen. Zeker zou hij dan voortaan lelangrijk minder geld verdienen, maar dit bewaar woog bij Edison niet. Hij was in die zes aren tijd heel rijk geworden, en het bezitten t verkrijgen van meer geld had voor hem weinig vaarde. Edison nam na rijp nadenken een besluit, en 3Mi draalde hij ook niet lang het uit te voeren. Kort daarop was de fabriek gesloten: alles rerd verkocht en Edison vertrok met zijn vrouw Geld verdienen naar Menlo-Park, een gehucht, dat op eenigen afstand van N e w-Y o r k gelegen is. Op zes-en-twintigjarigen leeftijd was Edison te N e w a r k gehuwd. Het was in die dagen, toen zijn naam op ieders lippen was en men in allerlei kringen den grooten man met open armen wilde ontvangen. En had Edison van zijn roem gebruik gemaakt, om zich een vrouw te zoeken uit de aanzienlijke en voorname kringen van Newark of New-York? Niet moeilijk zou hem dit misschien gevallen zijn; want aanzienlijke personen rekenden het zich tot een eer, den voormaligen treinjongen in hun fraaie woning te ontvangen en hem daar alle achting te bewijzen. Maar Edison bleef in dit opzicht aan zichzelf gelijk. Onder de driehonderd personen, die op zijn fabriek te Newark werkzaam waren, bevonden zich ook verscheidene vrouwen en meisjes, die met het fijnere en lichtere werk werden belast. Op zekeren dag viel het oog van Edison op een meisje, dat zich door haar lief voorkomen, haar eenvoudige, nette kleeding en haar beschaafde manieren, gunstig van de haar omringende vrouwen onderscheidde. Toen zijn aandacht eenmaal op Mary Stillwell gevestigd was, lette hij meer op haar, praatte af en toe Uit het leven van Edison met het meisje en spoedig ontkiemde een hartelijke genegenheid voor haar in zijn hart. Toen nam hij een kort besluit en draalde ook niet met de uitvoering. Op een morgen liet hij Mary Stillwell verzoeken, bij hem op het kantoor te komen. Zij ging natuurlijk dadelijk, zonder te kunnen raden wat de patroon van haar verlangde. Edison liet haar niet lang in ’t onzekere: in eenvoudige woorden vroeg hij haar, of zij zijn vrouw worden wou. Mary was natuurlijk zeer verrast door dit aanzoek; zij verzocht eenigen tijd om zich te bedenken. „Is acht dagen bedenktijd voldoende?” vroeg Edison. Het meisje antwoordde toestemmend en ging heen. Enkele dagen later ontving Edison van haar het jawoord en kort daarop werden zij in den echt verbonden. Toen Edison besloot naar Menlo-Park te verhuizen, liet hij daar behalve zijn werkplaats ook een eenvoudig, doch ruim woonhuis bouwen. Aan zijn vrouw liet hij over, het huis in te richten en te meubileeren, heelemaal zooals ze dit verkoos. Zij maakte van die vrijheid gebruik, en richtte Edisons woning in tot een vriendelijk, gezellig tehuis, waar hij verpoozing en rust vond na Voor deze heren legde Edison de uitvinding, welke hij ’s nachts had gedaan, geheel bloot. Geld verdienen den vermoeienden arbeid. Want hierin was het, dat deze lieve en verstandige vrouw haar levenstaak zocht en vond: haar man, den over de gansche wereld bekenden en beroemden Edison, in staat te stellen zijn reuzenarbeid zonder schade voor zijn gezondheid te verrichten. Nu was het uit met het ongeregelde leven, met den arbeid van dagen en nachten aaneen, waarin er voor eten en slapen geen tijd overbleef, zooals dit in de verloopen jaren het geval was geweest. Te verwonderen was het, dat zijn lichaam die geweldige vermoeienissen had doorstaan. Nu hield zijn jonge vrouw een wakend oog en zorgde, dat voedsel en slaap hun behooriyk deel kregen. En dat een vriendelijk „home zooals de Engelschen en Amerikanen het noemen — een „eigen thuis” zouden wij zeggen — altijd voor den stoeren werker ooenstond. r Later heeft Edison in Florida, het schiereiland der Vereenigde Staten aan de Golf van Mexico, dat een zuidelijk klimaat en een tropischen plantengroei heeft, een mooi buitenhuis gekocht, waar de uitvinder de korte vacanties, die hij zichzelf gunt, met zijn gezin doorbrengt. Zijn oude vader — zijn moeder is reeds vroeger overleden — en de heer Mackenzie, de stationschef van Port Clement, die den jongen Edison het telegrafeeren leerde, zijn daar ge- Uit het leven van Edison q Uit het leven van Edison regeld zijn gasten. Edisons grootste genoegen is het, de vrije uren met zijn vrouw en kinderen door te brengen. Zijn twee oudsten, een jongen en een meisje, noemde hij D a s h en D o t. Natuurlijk heeten ze zoo niet: de moeder had wel gezorgd, dat haar kinderen behoorlijke Christelijke namen kregen, evenals andere menschen. Het knaapje heette Thomas Alva, naar zijn vader; het meisje werd Mary Este 11 e gedoopt. Maar Edison noemde zijn kinderen D a s h en Dot; want Dash beteekent streepje en Dot beduidt puntje. Daar kwam, in die namen, de voormalige telegrafist voor den dag! De man van genie Newark aan kant deed, om uitsluitend voor zijn studie en uitvinding op het stille MenloPark te gaan leven. Natuurlijk bezocht hij de tentoonstelling te C h i c a g o, zag en hoorde de telefoon van Bell en haastte zich, zulk een instrument aan te schaffen en te onderzoeken. Spoedig had hij de inrichting en werking begrepen en niet lang duurde het, of hij peinsde op middelen, om Bell’s uitvinding te verbeteren. En het gelukte Edison werkelijk een belangrijke verbetering in de inrichting van de Belltelefoon aan te brengen. Omdat hij gebruik maakte van samengeperste kool, werd zijn vinding de kool-telefoon van Edison genoemd. Nu eerst werd de telefoon bruikbaar; want het geluid was nu zooveel sterker en duidelijker, dat het gesprokene goed hoorbaar was, ook al was het niet zoo stil in de omgeving, en zelfs wanneer de koperdraden lang waren en daardoor de afstand tusschen spreker en hoorder groot was. Twee jaar na de uitvinding van Bell bedacht een ander natuurkundige, Hughes, een instrument, dat hij microfoon*) noemde, omdat het de kleinste en zachtste geluiden nog kon overbrengen. Later werden door Edison en anderen weer verbeterde microfonen bedacht. De telefooninrichtingen, die men nu in verschillende plaatsen vindt, zijn alle een verbinding van de microfoon en de telefoon. Op de ge- ) Micro beteekent klein. Uit het leven van Edison makkelijkste en eenvoudigste wijze spreken tegenwoordig menschen met elkander, die in dezelfde stad, maar vele straten ver van elkander af wonen. Zij behoeven daarvoor hun huizen niet te verlaten; zij gaan eenvoudig naar het telefoontoestel, dat in de kamer aan den wand hangt of op een tafeltje staat, en praten en luisteren beurt om beurt. In de steden hebben de winkeliers ook een telefoon in huis, en als de mevrouwen iets bestellen willen, behoeven zij niet zelf naar den winkel te gaan, of het dienstmeisje te sturen, maar ze vragen eenvoudig door de telefoon, of de winkelier dit en dat even door den loopjongen wil laten brengen. En de telefoon antwoordt dadelijk heel beleefd: „Alsjeblieft, mevrouw!” Er ontbreekt nog maar aan, dat de bestelde waren dan meteen ook uit het instrument komen rollen! Maar zoover heeft men het nog niet gebracht. Och ja, dat lijkt nu alles zoo heel eenvoudig. Men neemt den hoorn van den haak, belt op en spreekt met wie mijlen, uren, dagreizen ver van ons afwonen. Tusschen Amsterdam, Parijs en Londen wordt getelefoneerd; ja zoo ver is men nu, dat van uit ons land met Indië gesproken kan worden. Leven we niet in een wondervollen tijd? Maar dit en zooveel meer hebben wij te danken aan de groote denkers en uitvinders, die deze wonderen tot stand hebben gebracht. De man van genie Edison is een van hen: Laten we nog iets van zijn vindingen vertellen. Mocht hij in de telegraaf of vèrschrijver verbeteringen aanbrengen en ook meehelpen om de telefoon of vèrspreker aan zijn doel te doen beantwoorden, tevens was hij zoo gelukkig zelf een instrument uit te vinden, dat niet minder wonderbaarlijk was. Hij noemde het fonograaf, wat we door klankschrijver zouden kunnen vertalen. Want dit werktuig verstaat de kunst, op te schrijven, wat in de nabijheid er van gesproken, gezongen of gespeeld wordt; en dit niet alleen, maar ook later datzelfde geluid weer te laten hooren! Dat lijkt nu wel wat op het verhaal van den baron van Münchhausen en zijn trompet. Op een winterdag, toen Münchhausen op de jacht was, probeerde hij te vergeefs op zijn trompet een vroolijk deuntje te blazen. Hij blies wel, maar het was zóó koud, dat het deuntje in de trompet bevroor. Er kwam geen geluid te voorschijn. Maar toen Münchhausen ’s avonds een oogenblik bij het haardvuur zat, begon de trompet, die hij naast den haard aan een spijker had gehangen, eensklaps muziek te maken. Het bevroren deuntje ontdooide en klonk vroolijk door het vertrek. Aan dit verhaal dacht ik, toen ik voor de eerste maal een fonograaf zag en hoorde. Het was in het jaar 1879, dus nu alweer heel wat Uit het leven van Edison jaren geleden. Iemand had van Edison een fonograaftoestel uit Amerika laten overkomen en vertoonde dit op verschillende plaatsen in ons land. ’t Was een heel koude winteravond; maar ’t publiek had de kou getrotseerd en was in groot aantal opgekomen, om het wondervolle instrument te leeren kennen. Daar zaten wij dus, in lange rijen, een heele zaal vol. Vooraanstond op een verhevenheid een tafeltje en daarop iets, dat met een zwarten doek was bedekt. Dit was zeker de fonograaf, ’t Was geen groot instrument, dat kon men al dadelijk zien. Daar verscheen de vreemde heer, de eigenaar van het toestel. Hij maakte zwijgend een buiging en nam meteen den zwarten doek weg. Wat wij zagen, stelde velen te leur. Wat zag die fonograaf er eenvoudig uit! Hij bestond hoofdzakelijk uit een dikke rol of cilinder, waarvoor in het midden een soort mondstuk geplaatst was. Verder zagen we nog eenige raderen met een zwaar gewicht, blijkbaar een uurwerk, maar zonder wijzers. En meer niet. Moest dit instrument zulk een bijzondere toovermacht bezitten? Nu, we zouden zien. De heer sprak nog altijd geen woord. Hij draaide wat aan het toestel, verschoof het een en ander en wond het uurwerk op. Toen be- Uit het leven van Edison voor de opening een uiterst dun plaatje of vliesje zat. Wanneer nu iemand voor het mondstuk spreekt of zingt, geraakt het plaatje in trillende beweging. Van achteren tegen het plaatje zat een dun stiftje of puntje, dat op en neer ging als het plaatje trilde. Nu liet de spreker ons de dikke rol of cilinder zien. Deze was van koper, waarover een laagje bladtin was geplakt. Wij zagen, dat het blad- Rol en mondstuk van een fonograaf. tin een menigte putjes vertoonde. Toen de heer zooeven voor het mondstuk sprak, was het plaatje gaan trilen, het stiftje ging op en neer en duwde putjes in het bladtin op de koperen rol. Dat was bij het spreken gebeurd. Maar nu eerder? „Door mijn klanken is het plaatje gaan trillen, zei de spreker. „Kunnen we nu door een mder middel het plaatje nog eens aan het trilen brengen en wel precies op dezelfde manier Bezoek aan Edison N e w-Y o r k en de trein staat gereed; laten we een kijkje nemen te M en 1 o-Park. Onze reis duurt niet lang; eer we er om denken, zijn we waar wij wezen moeten. Een korte wandeling brengt ons van het station naar het dorp. Het is een vredige, echt landelijke omgeving, die Edison indertijd tot woonplaats koos. De meeste huizen bezitten een tuin, waarin groenten geteeld worden; vóór het raam ziet men een paar bloembedden. Een ruim grasveld, midden in het dorp gelegen, is omgeven door een krans van hooge boomen met zware kruinen. De weg, die ons van het station naar het plaatsje bracht, slingert zich om het grasveld en gaat dan verder door de golvende graanvelden, die zich aan alle zijden, zoover het oog maar zien kan, uitstrekken. Het is een bekoorlijk tafereel. Het eenige, wat een eenigszins vreemde vertooning maakt, zijn enkele gebouwen, die afgezonderd van de andere woningen half achter eenige hooge boomen verscholen zijn. Het zijn de voormalige werkplaatsen van Edison. Wij hebben verteld, waarom Edison besloot van N e w a r k te verhuizen naar M e n 1 o-P ark. Het was hem te N e w a r k te druk. De woelige stad met zijn dreunende en rookende machinegebouwen was een ongeschikte plaats voor rustige en nauwgezette proefnemingen. Ook wilde Uit het leven van Edison 10 Bezoek aan Edison dien had hij eenige personen aan zich verbonden, die door hun kennis of ondervinding hem op allerlei wijze behulpzaam konden zijn. Het eenvoudige houten gebouw werd later door een steenen van grooter afmetingen vervangen. In deze stille, landelijke omgeving werkte Edison gedurende verscheidene jaren achtereen. De naam van den „wijze van Menlo-Park”, gelijk men hem noemde, weerklonk door de gansche Nieuwe en Oude wereld. Zijn talrijke uitvindingen brachten iedereen in verbazing. Zijn toppunt van roem behaalde hij met de uitvinding van zijn electrische gloeilampen. Daarna kwam er een tijd van rust. Toen trof Edison een droevige slag. Na een korte, doch hevige ziekte verloor hij zijn lieve vrouw, waarmee hij slechts een tiental jaren verbonden was geweest. Zij had hem zoo menigen rimpel van het voorhoofd weggestreken, had door een vriendelijken glimlach de zorgen verjaagd, waarmee hij soms den drempel van zijn woning overschreed. En nu was zij gestorven! Toen voelde Edison zich eenzaam te MenloPark. Toen eerst bemerkte hij, hoe stil en eentonig het leven daar was. Als een kluizenaar had hij zoovele jaren doorgebracht, en nooit was de tijd hem lang gevallen; met bewondering dacht hij nu aan zijn overleden vrouw, die nimmer over de eenzaamheid geklaagd had, in * Uit het leven van Edison nooit met een enkel woord er op gezinspeeld had, dat het leven in een stad voor haar aangenamer zou zijn. Edison was thans met zijn kinderen alleen. Zijn vader woonde in die dagen ver van hen verwijderd; zijn moeder was reeds vroeger gestorven. Ook haar heengaan had hem veel droefheid veroorzaakt. Zijn moeder had hem het eerste onderwijs gegeven, zij had hem geholpen om de eerste schreden te zetten op den moeilijken weg, die tot kennen en kunnen voerde. Ook later had zij steeds met groote belangstelling en liefde voor haar zoon hem op zijn levensweg gevolgd. Bij al zijn lotswisselingen had hij in de moeilijke jaren van zijn omzwervingen altijd in de ouderlijke woning een tehuis en bij zijn moeder een schuilplaats gevonden. Jammer genoeg, had de brave vrouw de glorie van haar zoon niet mogen beleven. Toen hij zich nog maar kort te Newark gevestigd had, toen hij dus nog slechts begon te klimmen, was zijn moeder overleden. Zijn strijd, had zij gezien, zijn overwinning mocht zij niet aanschouwen ! Zo was er dan een donkere wolk over Menlopark gekomen en bleef daar eenigen tijd hangen. Doch niet lang. Edison bezat te veel geestkracht, om zich geruimen tijd aan ledige droefheid over te geven. Gelukkig vond hij na enkele Bezoek aan Edison jaren weder een echtgenoote, Mina Miller was haar naam, de dochter van Levis Miller, den uitvinder van landbouwmachines, die een liefdevolle moeder voor zijn kinderen wilde zijn. Toen bracht hij ook het plan ten uitvoer, dat hij sedert eenigen tijd gevormd had. Menlopark, eens het paradijs van den uitvinder, maar dat in den loop der jaren voor zijn veel omvattenden geest en uitgebreide werkzaamheden te klein was geworden, wilde hij verlaten. Op een andere plaats wilde hij een nieuwe en thans reusachtig groote werkplaats stichten. Zijn keus viel op de stad. O r a n g e, evenals Menlo-Park in den staat N e w-Y ersey en niet ver van New-York gelegen. Nu de naam van Edisons nieuwe woonplaats genoemd is, weten wij, die nog altijd te Men1 o-P ark staan, waarheen wij ons begeven moeten. Wij wandelen naar het spoorwegstation. Onderweg staan we nog een oogenblik stil voor het gedenkteeken, dat ter eere van Edison, den „wijze van Menlo-Park”, hier is opgericht. Op een bronzen plaat zien wij zijn beeltenis te midden van bloemen en groen. Spoedig zitten wij nu weer in den trein, die ons thans naar O r a n g e voeren zal. De afstand is niet groot en wij kunnen den tijd korten met nog een en ander omtrent Edison te vertellen. Uit het leven van Edison Zij, die gemeend hadden, dat Edison met de uitvinding der electrische gloeilampen al zijn kruit verschoten had en dat zijn uitvindingsgenie was uitgeput, bemerkten al spoedig hun dwaling. De tijd van rust werd door een tijd van dubbele werkzaamheid opgevolgd. Tegelijk met zijn verplaatsing naar Orange vond hij een werktuig uit, goud-separator geheeten, dat dienen moet om op eenvoudige wijze het edele metaal uit het erts af te scheiden. In tal van goudmijnen vond het spoedig zijn toepassing. Ook nam Edison de fonograaf weer ter hand, welk werktuig hij in de laatste jaren wel wat veel bij het electrisch licht had ten achter gesteld. Hij bracht verbeteringen in zijn fonograaf aan, waardoor het instrument de fijnste geluiden op de duidelijkste manier wist weer te geven. Hij zond zijn verbeterde fonograaf naar de Wereldtentoonstelling te Parijs (1889), waar het instrument de grootste bewondering wekte. Iedereen wilde het zien en hooren en er voor spreken; en in die dagen hebben meer monden vóór de fonograaf gesproken en heeft het instrument in meer verschillende talen geantwoord, dan ooit te voren of daarna. Behalve zijn fonograaf had Edison modellen van al zijn uitvindingen naar Parijs gezonden en daar tentoongesteld. Van al het schoons en wonderlijks, dat op de groote tentoonstelling te 3ezoek aan Edison gebouw bevinden zich personen van verscniiienden leeftijd en door hun kleeding van de gewone werklieden nauwelijks te onderscheiden, die elk aan een bijzonderen arbeid bezig zijn. Onder hen beweegt zich een oud man, die nu eens bij den een, dan weder bij den ander is, met allen spreekt en aller arbeid stuurt. Het is Edison. Hij is meestal gekleed in een groven kiel, die tot op de voeten hangt. Zijn handen, waarop de sporen van bijtende vloeistoffen zichtbaar zijn en de talrijke vlekken op zijn werkkiel toonen, dat hij niet gewoon is zich tot toekijken te bepalen, maar menigmaal zelf de handen uit de mouwen steekt en zelfs op den hoogen leeftijd, dien hij thans bereikt heeft, het medearbeiden niet laten kan. Waarin die arbeid bestaat? In studeeren, onderzoeken, uitvinden. Tal van proefnemingen worden onophoudelijk gedaan met allerlei instrumenten en verschillende grondstoffen. Edison en zijn helpers, waarvan de meesten zeer knap in bepaalde afdeelingen der natuurwetenschap zijn, onderzoeken en beproeven alles en allerlei; en de uitkomsten van al hun werk worden nauwkeurig in groote boeken opgeteekend. Somtijds arbeidt ieder afzonderlijk aan een bepaalde taak, menigmaal werken zij allen te zamen aan eenzelfde plan en vereenigen zij alle krachten om een hun door Edison Uit het leven van Edison gegeven opdracht te volvoeren. Ken eigenaardigheid van deze groote inrichting is, dat er niets wordt verkocht en ook niets vervaardigd met het doel om het te verkoopen. Op andere plaatsen zijn de fabrieken te vinden, waar de instrumenten en machines vervaardigd worden, die door Kdison zijn uitgevonden. Hier in Edisons laboratorium te Orange wordt slechts gestudeerd, onderzocht, beproefd, uitgevonden! Als de avond valt, worden als met een tooverslag alle zalen door tal van electrische gloeilampjes helder verlicht. En ook buiten de gebouwen branden de electrische lampen en herscheppen het duister van den avond in helderen dag. De werklieden vertrekken en ook de helpers /an Edison maken zich gereed naar hun woningen terug te keeren en verlaten de een na den mder het laboratorium. Dikwijls blijft Edison alleen achter. Aan een tafel gezeten zien wij den meester net de meeste aandacht een der werktuigen >nderzoeken. ^ Een fel licht valt op zijn sprekend gelaat. Den schoon beeld van wit marmer, half vercholen achter een groenen waaierpalm, draagt 1 de hoog opgeheven rechterhand een gloeiamp van groote lichtkracht. Met den voet taat het beeld op een gebroken gaslamp, als Uit het leven van Edison bezig. Doch hij, de tachtigjarige, arbeidde rustig voort. Den dag na zijn zoo luisterrijk gevierden verjaardag zat hij weder in zijn Laboratorium te Orange en wijdde zich met zijn staf van medehelpers aan de gewichtige vraagstukken op natuurkundig gebied, die zijn aandacht vroegen. Daaronder was één vraagstuk, dat in den laatsten tijd sterk naar voren was gekomen; de vraag namelijk of rubber, het elastische plantensap dat uit boomen wordt afgetapt en zoo velerlei toepassing vindt, ook op andere wijze zou kunnen worden verkregen, uit andere stoffen langs scheikundigen weg zou kunnen worden gemaakt. Hiermede heeft in het laatst van zijn leven, zelfs tot kort voor zijn dood, Edison zich beziggehouden. Want rust kende hij niet, rusten wilde hij niet. Aan den arbeid bleef hij ... tot de Dood kwam en met zwijgend gebaar de hand legde op het denkend hoofd, met zachten vingerdruk de heldere oogen sloot en den onvermoeiden rusteloozen werker bracht de eeuwige rust. In den vroegen morgen van Zondag den 18en October 1931 is Thomas Alva Edison op 84-jarigen leeftijd overleden. Zonder lijden is hij heengegaan. Zijn echtgenoote, die hem zijn laatste levensdagen trouw verpleegd had, stond met zijn kinderen aan de stervenssponde. Op het laatste oogenblik werden zijn trouwe medewerkers binnengelaten, Bezoek aan Edison om van het scheiden van hun grooten meester getuige te zijn. En weer spraken allen en schreven alle bladen ter wereld van den grooten doode. Het stoffelijk overschot werd in het Laboratorium, waar hij steeds gearbeid had, op een baar geplaatst en twee dagen achtereen, van den vroegen morgen tot den laten avond, stroomden de duizenden toe om aan den beroemden tijdgenoot, die was heengegaan, een laatsten groet te brengen. Op den daarop volgenden Woensdag, den 21 en October, werd Edison op zijn eigen landgoed te Oiange, in tegenwoordigheid van de familieleden en slechts enkele vrienden, waartoe de bekende auto-fabrikant Ford behoorde, ter aarde besteld. Ook de President der Amerikaansche Republiek, Hoover, was tegenwoordig, als vertegenwoordiger van het geheele Amerikaansche volk, dat treurde om het heengaan van hun grooten landgenoot. Doch de geheele beschaafde wereld treurde mede. Want ieder, zoowel de geleerde als de eenvoudige burger, kende Edison, den man van Wilskracht en Genie, den grootsten uitvinder van dezen tijd. INHOUD Hoofdst. Blz. De Trein jongen. I. Op den spoortrein 5 II. De krant van den trein 15 III. Ongeluk en redding 29 De Telegrafist. IV. Wilskracht 45 V. Sarnia, hoort gij mij? 60 VI. De zwerver 73 VII. In New-York 87 De Uitvinder. VIII. Geld verdienen 101 IX. De man van genie 115 X. Bezoek aan Edison. — Zijn tachtigste verjaardag en overlijden 144 SERIE: „DE VIER JAARGETIJDEN^ Prijs: In prachtband • • ‘ 3, f 0 75 Ingenaaid in gekleurd omslag . • • T * JONGENSBOEKEN (Leeff)d 8-12 jaart DE KANOVAARDERS KRIS EN RIS, door A. C. de jonge Geïllustreerd door Pol Dom Kris en Ris, twee gezworen vrienden en leerlingen van M. A. de Ruyterschool te Vlissingen, gaan met vacantie naar hun familie op Schouwen, doch ze doen dit op bijzondere wijze door met een kano de Oosterschelde over te steken waarbij ze haast het leven er bij inschieten. Hun stranding heeft ten gevolge dat ze op een geheimzinnige boerderij belanden en later in een gelen woonwagen waarvan de bewoner blijkbaar een verkleed heer is. Ze komen in veel tumult en zelfs in nieuwe gevaren, maar ze slaan zich met veel kordaatheid door alles heen en ten slotte wordt de heele bende ontmaskerd, waarvan gelukkig de vader van Ris geen deel uitmaakt, zooals de jongen zich eerst in het hoofd gehaald had. VIER VOGELVRIENDEN, door U. G. Dorhout. Geïll. door Freddie Langeler Een goed jongensboek leven. Het bevat tal v H iboek, vol liefde voor de natuur en het buitental van grappige en belangwekkende voorvallen die zich meestal in de open lucht afspelen, temidden van het Friesche landschap. JONGENS UIT HET TUINDORP, door Aart de Rode. Geïll. door Pol Dom We maken kennis met een heel stel watervlugge en sportlievende knapen die er allerlei ambities op nahouden en uitmunten in ’t voetballen. Verder zitten ze vol snaaksche invallen en maken soms de uitbundigste pret, waarbij Gerrit de kroon spant. Het verwondert ons niet, als wij ten slotte dezen grappenmaker met zijn veelzijdigen aanleg in een filmstudio weerzien, waar hij een nieuwe carrière tegemoet gaat. UITGAVEN GEBR. KLUITMAN — ALKMAAR SERIE: „DE VIER JAARGETIJ DEN** Prijs: In prachtband . . . a ƒ1.20 Ingenaaid in gekleurd omslag . a ƒ 0.75 JONGENSBOEKEN (Leeftijd 8—12 jaar) DRIE WEKEN DUINREL, door Guus Betlem Jr. Geïll. d. Hans Borrebach Dit is een jongensboek, dat door den vroolijken opgewekten trant waarin het geschreven is, gunstig uitblinkt. De hoofdpersoon, Robert Veerman, algemeen Plumpy genoemd, vanwege zijn omvangrijke gelijkenis met een Engelsche plumpudding weet zich op handige wijze met zijn vrienden door alle verwikkelingen heen te slaan, die zich tijdens hun kampeertijd op „Duinrel” mochten voordoen, en dat zijn er vele!! DE DUINVLINDER IS STARTKLAAR, door Wouter Walden. Geïll. door Hans Borrebach Weinig kon Ab List vermoeden, toen hij in het stille badplaatsje Binnenduinen uit het locaaltje stapte, dat hij zoo’n prachtvacantie zou beleven. Zijn vreemdsoortige kennismaking met de studenten Jongstra, en Van Beek, is oorzaak van vele spannende gebeurtenissen, wanneer deze zich als enthousiaste zweefvliegers ontpoppen, die in alle stilte bezig zijn een nieuw zweefvliegtuig, door hen zelf vervaardigd, in te vliegen! AVONTUUR BIJ HONK, door Leo Deets. Geïllustreerd door Pol Dom Vreemde dingen gebeuren er op „Het Nieuwsblad”, waar jaap Blommers, op voorspraak van zijn oud-leeraar, bijgenaamd „Boffie” als volontair is aangenomen. Het pad van een leerling-journalist gaat niet over rozen, vooral wanneer zijn eerste slachtoffer „Boffie” hem uit verstrooide onhandigheid telefonisch averechtsche feiten laat publiceeren omtrent een diefstal, die veel stof doet opwaaien. De eene sensatie volgt op de andere. Een prettige verrassing beleeft Jaap, wanneer hij ten slotte zijn vaste aanstelling krijgt! UITGAVEN GEBR. KLUITMAN — ALKMAAR GEÏLL. BIBLIOTHEEK „ONS GENOEGEN” Prijs: In prachtband . a ƒ 0.90 Ingenaaid in gekleurd omslag . è ƒ0.60 JONGENSBOEKEN (Leeftijd 8-12 jaar) ONDER HET LINNEN DAK, door Jac. van der Klei. Geïllustr. door O. Verhagen In boeienden verhaaltrant beschrijft Jac. van der Klei de lotgevallen van het ondernemende drietal, hoe zij kookten bij het tentje, hoe zij wakend soms den nacht doorbrachten en aan een minder plezierige ontmoeting met everzwijnen wisten te ontkomen, hoe zij medekampeerders een hardhandig lesje in wellevendheid gaven en zoo meer. Kortom, de schrijver stelt hier voor jeugdige kampeerders een ideaal voorbeeld met de drie jongens, die zich als kleine riddertjes gedragen met hun waren padvindersaard. (Het Vaderland) BOS ROS EN ZIJN VRIENDEN, door C. Goudriaan. Geïllustr. door Hans Borrebach Een diefstal met inbraak, opgeklaard door Bob en z’n vrienden, gevolgd door aanhoudingen, straffen en belooningen. Nadien redt Bob nog het leven van een vliegenier, die tengevolge van een ontploffing met zijn machine in de zee valt, nabij de plaats, waar de jongens aan ’t zwemmen waren. Hierdoor wordt Bob, de held van het verhaal, doch zoon van een arme weduwe, in staat gesteld zich door studie een schoone toekomst te verzekeren. Als ontspanningslectuur bevelen we graag dit boek aan. (Uit onze Pen) HANS EN HENK, door G. Geertsema. Geïll. door Pol Dom Hans’ vader is bouwkundige. Deze man krijgt opdracht een ouderwetsch kasteel te verbouwen. Dat kasteel staat midden in een bosch. In dat kasteel mag de vader van Hans tijdens de werkzaamheden wonen. Daar maakt Hans kennis met Henk. Beiden kunnen goed met elkaar opschieten en worden goede vrienden. In de vacantie beleven ze tal van vroolijke dagen en avonturen, waarbij ze voor een geheimzinnig en ingewikkeld raadsel komen te staan. (De Kleine Koerier) UITGAVEN GEBR. KLUITMAN — ALKMAAR CEYLL. BIBLIOTHEEK „ONS GENOEGEN” Prijs: In prachtband . . è ƒ 0.90 Ingenaaid in gekleurd omslag . a ƒ 0.60 JONCENSBOEKEN (Leeftijd 8-12 Jaar) KLAASJE EN DE KLUIZENAAR, door Wouter Walden Geïllustreerd door Fred Ockerse De held van dit verhaal, Klaasje, logeert In de Kerstvacantie bij zijn tante in een dorpje aan de Maas. Hij komt uit nieuwsgierigheid in aanraking met een bekend dorpstype, Petrol ie-Pietje, die in een armoedig huisje buiten den dijk woont; Klaasje wordt dikke vrienden met het oude menschen-schuwe mannetje en redt ten slotte zelfs diens leven, als bij een overstroomingsramp het huisje van den kluizenaar volkomen vernield wordt. (Het Vaderland) DE KANOCLUB, door Guus van Balkom. Geïllustreerd door Pol Dom De club van zeven gezworen kameraden telt reeds twee bezitters van een kano. Dan is er gereede aanleiding als nog twee der leden een kano kriieen een kanocluh op te richten. De eerste daad van de kanoclub is voor de overblijvenden zelf een kano te bouwen. En dan gaat het er op uit, onder groote belangstelling van de diverse families. Het summum is wel als de kanoclub een prijs weet te winnen met versierde kano’s. (Haagsche Courant) DE JONGEN MET DE ALPINO, door Wouter Walden. Geïll. door Pol Dom Er valt een Chineesche jongen uit een vliegmachine In de Loosdrechtsche plassen. Niemand kent of begrijpt hem. Hij wordt ondergebracht in een pension, waar zich onder de gasten ook een inbreker en rechercheur met een groote, valsche snor bevinden. De inbreker probeert Sin-Koeng, zoo heet de Chineesche jongen, in verdenking te brengen, hetgeen hem aanvankelijk gelukt, maar ten slotte wordt de echte inbreker toch ontmaskerd en blijkt tevens dat Sin-Koeng op weg was naar zijn vader, een beroemd generaal, toen hij door het openslaan van een deurtje uit het vliegtuig viel. (Prov. Celd. en Nijm. Crt.) KLAASJE» n KLVI2CVAAH UITGAVEN GEBR. KLUITMAN — ALKMAAR