DIKKIE HAD HET ZÉLF GEVOELD DOOR NEL DEN HOLLANDER LECTUURFONDS: HET CHRISTEL IJ K BOEK ZEIST 1. Snik-snok! Bom-bens! Dikkie zit te huilen op de stoep voor zijn huis. En böós dat hij kijkt! Geweldig! Zijn gezicht staat zo donker als een onweerswolk. Dikke tranen stromen langs zijn wangen. Snik-snok! gaat het telkens. Snik-snok! Er komt geen eind aan. „Gerard moet komen.." zit hij maar te zeggen. Hij stampt ook met zijn voet. En nijdig kijkt hij dan telkens de lange rij voortuintjes langs. Tot aan het einde van de laan. Want daar verdween Gerard, zie je. Daar ging hij lachend de hoek om. Gearmd met zijn moeder. En wuivende met zijn mooie nieuwe schooltas. „Dag Dikkie!" riep hij nog. O, 't is verschrikkelijk! Zo hèèl erg verschrikkelijk! Nu heeft hij geen vriendje vandaag. Tenminste geen écht vriendje. En.. wat het allerergste is.. Nóóit heeft hij nu meer een écht vriendje. Want Gerard moet nu voortaan altijd weg. Iédere dag moet hij nu naar die nare grote school! En dan blijft hij telkens helemaal alleen over. Snik-snok! Pats! doet Dikkie. De stoep krijgt wéér een trap. Dat is al zowat de tiende. Bóm! De deur kan óók nog een hens krijgen. Met zijn arm. Dat is vast al de achtste. Het raam van Dikkie's huis is open. Het is vlak Ik ben boos op^de hele wereld, zo kijkt Dikkie. naast de stoep. Moeder komt er voor staan. Ze roept: „Dikkie! Luister-es!" . Maar Dikkie beweegt zich niet. Als je boos bent, kan je niet luisteren, vindt Dikkie. En omkijken helemaal niet. Maar moeder houdt vol. Ze steekt haar hoofd buiten het raam. Ze zegt zacht: „Dikkie, blijf nou niet zo huilen. Kom-es binnen bij moeder . Maar Dikkie doet het niet. Hij houdt ook vol. Hij knijpt zijn lippen stijf op elkaar. Zijn nek gaat stug de hoogte in. Ik ben boos op de hele wereld, zo kijkt Dikkie. Moet die Gerard maar niet naar zon school gaan. Wat hèèft hij daar nu aan, om daar te gaan leren. Om daar in een bank te gaan zitten bij een juffrouw. Bah! , Nee, zolang dat niet verandert, luistert Dikkie naar niémand. Naar moeder ook niet. Ze mógen Ge* rard niet van hem afpakken. Gerard is van hém. Al heel, heel lang. Met wie moet hij nu op zijn fietsje? Wie moet hem er nu op voorttrekken met zo n lang touw? Zoals ze gisteren zo fijn deden? En met wie moet hij nu om het hardst autopedden? Met wie, ja, met wie moet hij nu alles doen, wat altijd zo plezie- rig is? . .. „Gekke school", zit Dikkie nu weer te schelden. Pats! Nóg een trap op de stoep. „Gekke juffrouw”. Bóm! Nóg een bens op de deur. 2. „Omdat jij het bent Moeder heeft lang geduld. Ze begrijpt Dikkie wel. Ze weet best, waaróm hij zo raar doet. Daarom wordt ze niet direct boos. Ze wil Dikkie juist troos- ten. Al is hij zijn liefste vrien&je kwijt, zijn Móeder is er nog. En Dikkie is Moeders eigen lieve jongen. Ze roept hem voor de derde maal. „Dikkie! Heb jij geen oren meer, Dikkie!” „Nee", schudt Dikkie. Hij heeft geen oren. „Dat is heel erg jammer", zegt Moeder. „Ik weet juist zo iets heerlijks .. Maar als jij tóch niet horen kunt..” Nu gaat Dikkie’s gezicht toch een klein eindje de hoogte in. Iets heerlijks? denkt hij. Wat zou dat kunnen zijn? Hèèl even draait hij zijn hoofd wat op zij. Hij gluurt nieuwsgierig tussen zijn ooghaartjes het raam in. Hèèft Moeder het heerlijke daar soms al? Maar.. 't is al te laat. Moeder is net weg. Een leeg open raam ziet Dikkie. Ook goed, denkt hij koppig. Ik kom tóch niet. Trouwens, iets heerlijks zónder Gerard bestaat er niet.. Pf! Als Gerard daar opeens weer de hoek om kwam. En als hij dan weer gewoon met hem spelen ging.. Dat zou pas heerlijk zijn. Maar binnen bij Moeder is het saai. Net zo goed als hier. Bah! Nee hoor! Hij gaat niet naar binnen. Al roept Moeder nog zo. Hij blijft hier altijd zitten. Hij blijft altijd boos. Moeder is maar in de keuken gegaan. Ze staat voor het aanrecht. Ze roert stevig in een diepe kom. De deegkom. Klets-klodder! hoor je telkens. Klets-klodder: Dat komt van de bloem en de melk. Die moeten goed deer elkaar. Het moet een glad, dun papje worden. Moeder roert en roert. Ze wordt er warm van. Het beslag is nog zo taai en dik. Nóg maar wat melk erbij. Ja, nu gaat het al wat beter. Klets-klodder, klets-klodder, roeren maar! Moeder lacht geheimzinnig. Ze denkt aan boze Dikkie. Wat zal hij kijken straks! Straks, als hij tóch komt. Ze zal hem weer blij maken, pas maar eens op! Ze zal hem eens verrassen. Kijk maar eens uitl Dikkie krijgt pannekoeken vandaag. Pannekoeken met stroop. Ozo! Als dat nog niet helpt, dan weet ze het niet. Klets-klodder! Er is immers niéts, dat hij lièver lust! Voor Moeder staat de oliefles en de stroopkan De koekepan staat klaar op het fornuis. Moeder giet een scheutje olie in de pan. Ze wacht tot dat heet is. Dan giet ze er een pollepelvol beslag overheen. „Sssss-ssss!” gaat het. Hè, wat ruikt dat verrukkelijk! Even mag de koek bakken. Dan gaat de pan van het gas. Hup! Moeder gooit de koek de lucht in. Maar.. ze vangt hem weer op ook. Daar ligt hij al weer midden op de bodem. Precies andersom gebuiteld. Want nu moet de andere kant ook nog bruin. Een paar tellen later ligt de eerste koek al opgerold klaar. Wat een lekkere, vette, holle koekpijp! De stroop druipt er uit. Hè, je zou er zó in bijten! Moeder glimlacht stil. Nóg eens gaat ze naar het raam aan de straat. Met de dampende verrassing achter haar rug. Zit Dikkie daar nog steeds? Och ja, daar zit die kleine kniesoor nog. Wat een gezicht van oude lappen! Foei toch! Opeens houdt moeder hem de warme koek onder de neus. „Ruik eens, Dikkie!" lacht ze. Dikkie schrikt zo! Zijn lijf schokt er van op. Moeder ziet het. Ze lacht nog erger. „Lust jij dat?" vraagt ze plagerig. „Of niet soms?” O, die ogen van Dikkie! Hij vergeet totaal zijn koppigheid. „Gaat u.. hebt u.." stottert hij blijt „Kom maar gauw", lokt Moeder; Mag je kijken en.. proeven ook. Kom maan.. omdat jij het bent. 3. Niemand mag dat vergeten. O, die Dikkie! Wat had hij het mis! Binnen bij Moeder is het óók saai, dacht hij. Moet je hem nü zien! Hij mag telkens een lepelvol beslag in de pan laten vloeien. Gaat dat even fijn! Hij mag de koeken ook telkens een beetje sturen. Als Moeder ze klaar uit de pan schudt. „Het moet een mooie rechte stapel worden, hè Moeder?" babbelt hij. „Wat zal Vader kijken, hè? Hij denkt vast dat er feest is..” En als Gerard uit school komt, nou! Staan er zó maar vier pannekoeken op hem te wachten. Met stroop en al er op. Hij mag ze hier bij Moeder opeten. Moeder heeft het beloofd. O, Dikkie's neus krult al van plezier, als hij er aan denkt. Kan Gerard eens zien, hoe dom het is, óm naar zo'n juffrouw te gaan. Zo'n juffrouw bakt geen pannekoeken. Maar zijn Moeder wèl hoor. Ozo! En lekker dat ze zijn! Reusachtig! De eerste proef ligt al diep in Dikkie's maag. Hè, Moeder kan het, hoor! „Nu komt de laatste, Dikkie," zegt Moeder. Ja, Dikkie ziet het. Het beslag is op. Moeder schraapt de laatste restjes bij elkaar. „Niets erg hoor”, zegt Dikkie. „We hebben er toch al génoeg, hè?" „Dat zou ik ook denken. Tel ze maar eens". Dikkie licht de koeken voorzichtig wat bij de kant op. «Kom maar gauw'*, lokt Moeder, „mag je kijken en.... proeven ook. Kom maar .... omdat jij het bent . „Een., twee.', drie., zes., tien., dertien., zéstien!" telt hij knap. „Zestien zijn er, Moeder. Lieve mensen, wat veel!” Moeder knikt tevreden. „Dat is dan ieder vier", zegt ze. Dikkie denkt even na. „Vier en vier is acht”, zegt hij. „Dat is voor u en vader. En nog eens vier en vier is acht. Dat is Gerard en ik.. nou en acht en acht is precies zestien.." Ja, Moeder heeft gelijk. Zestien moeten er zijn. Als de pan van het vuur is, kijkt Moeder Dikkie aan. „En?" vraagt ze. „Was het nou iets heerlijks, wat Moeder wist?" Dikkie grinnikt een beetje zuur-zoet. Moeder kijkt zo diep in zijn ogen. Ze gaan er een beetje van knipperen. Want als Moeder zó kijkt, dan bedoelt ze wat. Dan is hij stout geweest.. Ja.. daarstraks op de stoep., ja., toen deed hij wel erg raar.. Dat weet hij nog best.. gaat het snel door zijn hoofd. Hij mag Moeder niet laten roepen.. Dat is echt ongehoorzaam.. Dikkie krijgt een erge kleur. Moeder ziet het. Ze neemt zijn kleine hoofd stijf tussen haar handen en ze zegt zacht: „Moet je nooit meer doen, Dik. Ongehoorzaam zijn helpt nooit. Maak je het juist erger mee. Want dan moet Moeder je nog straf geven ook. Foei!" Dikkie laat zijn hoofd diep hangen. Ja, Moeder heeft gelijk. Maar o, wat was Moeder dan toch verschrikkelijk lief geweest! Ging ze hem pannekoeken geven, inplaats van straf.. „Je weet toch wel, Wie dat óók allemaal ziet, als jij zo doet?” vraagt Moeder nóg zachter bij zijn oor. „Als je daar ook maar eens aan denkt, Dikkie..” Nu Moeder dat zegt, wordt Dikkie nog meer beschaamd. Hij weet best, Wie Moeder nu bedoelt. Hij durft niet meer óp te kijken. Hij tuurt maar naar Moeders schoenen. Als een paal staat hij daar. In gedachten ziet hij opeens een heel vriendelijk gezicht. Het is het gezicht van de kaart boven zijn bed. Daar staat de Heere Jezus op, met een heleboel kinderen om zich heen. Wel een stuk of vijf. En de ogen in dat gezicht vragen: „Hoe is het nou, Dikkie! Ben jij nu dat jongetje, dat óók bij Mij hoort? Maar dan doe je toch niet zó.. ? Moeder zegt nu maar niets meer. Het is wel goed, denkt ze stil, dat Dikkie zich schaamt. Eerder wordt het niet goed. Jaja, laat Dikkie zo maar een poosje staan. De Heere Jezus luistert nü ook. Hij weet nu óók wel, wat Dikkie denkt.... Hij ziet nu ook wel, dat Dikkie al spijt heeft.. 4. Als Dikkie groot is, dan .... De zestien koeken gaan zolang in het keukenbuffet. Tot etenstijd. Dan ruimt Moeder alles wat ze gebruikt heeft weer op. Dat doet ze in een wip. Dan kijkt ze weer eens naar Dikkie. Ze zegt vrolijk: „Het komt alles best terecht met die Gerard van jou, hoor Dikkie. 's Woensdagsmiddags heeft hij immers altijd vrij. En 's Zaterdagsmiddags ook. En 's Zondags de hele dag. En dan heb je nog de vacantie’s. Dacht je daar helemaal niet aan, mallerd? Lieve mensen, waarom dan zo erg getreurd? En over een jaartje.. ? Nou, dan stapt mijn Dikkie Koen gewoon met zijn vriend Gerard mee. Oók met een schooltas de laan uit. Lieve mensen, wat zal dat énig staan!" Dikkie’s ogen glinsteren weer. Die Moeder! Wat zegt ze dat leuk. Opeens begint hij ondeugend te lachen. Hij zegt: „Gaat ü dan op de stoep zitten huilen, omdat ik weg ga?” „Ja zeker", zegt Moeder met een effen gezicht. De zestien koeken gaan zolang in het keukenbuffet tot etenstijd. „Net zo lang tot Oma komt en pannekoeken voor me bakt. O, Dikkie rolt haast om van de lach. Hij ziet Moeder al. „Dat hoéft niet, hoor!”, roept hij hard. Dan zal ik. ."Maar gelijkhoudt hij op. Nee,dat gaat niet. Hij kan dan niets doen.. Hij zit dan op school.. En tóch, tóch wil Dikkie Moeder iets prettigs beloven. Hij wil o zo dolgraag iets liefs voor Moeder doen.. Weet je wat.. schiet het door zijn hoofd. Lèter.., als ik veel gróter ben.. Dén zal ik.. dan zal ik.. Als Moeder dan soms ook eens verdriet heeft, dèn.. Plotseling slaat hij zijn armen stijf om Moeders middel. „Later hoor!" belooft hij innig. „Als ik een grote man ben, hoor. Dan zal ik u ook altijd helpen, als u huilt, koop ik perziken voor u.... Die lust u zo dolgraag, hè?" Moeder glimlacht om haar kleinen vent. Ze tilt hem hoog op. Zijn benen komen om haar heupen. Ze geeft hem een stijve kus en ze zegt: „Grèèg hoor, m'n jongen. Dólgraag! Moeder zal het onthouden. En ga nu maar fijn buiten spelen." „Goed", zegt Dikkie. „Tot twaalf uur, hè? Tot Gerard komt. En dan mogen we ze hebben, hè, u weet wel." Dikkie geeft Moeder een knipoogje. Hij bedoelt de koeken natuurlijk. „Dan mogen jullie ze hebben, hoor. Zo vast als een huis. Ieder vier. En nu afgemarcheerd! Want ik heb nog meer te doen. Dag Dikkie! Goeie reis!" Buiten loopt Dikkie wat heen en weer. Hij zoekt naar een vriendje, dat met hem spelen wil. O, wat mist hij Gerard toch. Een paar tuintjes verder ziet hij Rudolf en Fritsje. Die spelen met hun kruiwagentjes. Ze laden er afgevallen boomblaren in. Dat is best een leuk spelletje, vindt Dikkie. Maar Rudolf en Fritsje zijn pas drie of vier jaar zowat. Dat is niets voor hem, om daar mee samen te doen. Met zulke kleine ukkies. In vliegende vaart suizen ook de tweeling Koos en Gientje voorbij. Dat zijn wel een paar leukerds. En ook groot genoeg. Maar die spelen samen al paardje met hun bellenspan. Daar hoeft geen derde bij. Kijk maar! Koos is paard. Kan die even rennen! Hij sleept Gientje ge- woon mee. Straks valt ze nog. Met spanning kijkt Dikkie de dravers na. Maar daar ziet hij gelijk ook den melkboer aankomen. Die bonkt net met een harde plof zijn kar neer. „Melkboer! Melkboer!” roept hij hard. De melkboer is een echt aardige man. Hij luistert altijd, als je tegen hem praat. Dikkie holt gauw naar hem toe. „Ha melkboer!" groet hij vriendelijk. „Ha die dikke Dikkie! Ben je maar alleen?" De melkboer kijkt hem verwonderd aan. „Ja", knikt Dikkie sip. „Gerard is naar school. Vandaag voor 't eerst.” „Zo.." zegt de melkboer. „En jij nog niet?" „Nee", schudt Dikkie. „Gerard is al zeven bijna. En ik ben pas vijf. Ik mag volgend jaar pas.." „Ook niet leuk”, zegt de melkboer begrijpend. Nee, leuk is het lang niet. Dat zegt de melkboer precies goed. Zo onder het praten door, draait de melkboer gelijk aan zijn tapkraan. Dikkie kijkt aandachtig toe. Hij vindt het altijd zo'n leuk gezicht, om die dikke melkstraal er uit te zien spuiten. Moet je zien, het schuim bobbelt over de rand van de litermaat. En over den melkboer zijn handen.. „Als ik groot ben, word ik óók melkboer", vertelt Dikkie. „Gelijk heb je”, lacht de melkboer. „Dan is je moeder ook goed af. Hoeft ze nooit melk te betalen. En geen boter en geen eieren.." „Natuurlijk niet", zegt Dikkie. Ineens denkt hij weer aan het heerlijke in het keukenbuffet. „Mijn Moeder heeft vanmorgen pannekoeken gebakken", schept hij op. „Zó maar-es. Voor Gerard ook vier.” De melkboer zet grote ogen. „Nee maar" zegt hij. m „Is me dat wat! Ik wou dat ik die Gerard was, zeg. Wil je dat wel geloven?" Dikkie grinnikt maar wat. Jaja, dat wil hij zeker best geloven. Maar Gèrard krijgt ze. Alle vier. Reken maar! 5. Wat geeft dat nou! Daar komt een eindje verder een jongetje naar buiten. Zo groot als Dikkie zowat is. Hij kletst de deur van.zijn huis met een knal achter zich dicht. Hoor-es even! Het dreunt door de hele laan. Dikkie kijkt nieuwsgierig op zij. Wie doet dat daar zo woest? O, dat 's Chrisje weer. Chrisje de Vrij. Zowat de ondeugendste jongen van de hele laan, weet Dikkie. Hoe durft hij toch! Als hij het zo eens deed, nou, dan zou je moeder even horen. Moeder heeft liever, dat hij nóóit met Chrisje speelt. Daar leer je niet veel goeds van, zegt ze altijd. Nou, Dikkie heeft het ook nooit gedaan. Omdat hij altijd Gerard had. Die vlak naast hem woont. Maar nu Gerard er niet is.... Dikkie weet niet, hoe het komt, maar hij zou nü best willen. Moet je zien: Chrisje is alleen en hij is ook helemaal alleen.... En als Dikkie naar Chrisje kijkt, vindt hij Chrisje bést aardig ook. Hè, het lijkt wel, of die Chrisje daar bij zijn tuinhekje een magneet is. En of Dikkie een stukje ijzer is. Langzaam wordt hij naar Chrisje toegetrokken. Steeds dichter bij.... steeds dichter.... „Chrisje! Chrisje!" roept hij opeens vriendelijk. Chrisje de Vrij!” Chrisje kijkt. „Wat is er?" doet hij met zijn hoofd. „Ga je mee samen spelen?" „Nee", schudt Chrisje. „Waarom niet?" „Ik ga niet spelen, 'k Ga naar school. M'n zusje en m'n broertje halen.” Hè? Dikkie kijkt stomverbaasd. „Naar school?” vraagt hij ongelovig. „Is het dan al twaalf uur?” „Nee, nog lang niet. Maar ik ga al vast. Net zo leuk, jö. Ga ik daar spelen, met nog andere jongens." „Andere jongens?" „Ja jö, die wdhen daar. Ga je soms mee?” Nu schrikt Dikkie echt. Mee? Hij? De laan uit? Zonder te vragen? Dat mag nooit. Dat weet hij best. En met Chrisje zeker niet. Hij schudt hard van nee. Maar o, wat zou hij het dolgraag doen! „Is het erg ver?” vraegt hij begerig. „Nogal”, zegt Chrisje. „Hier de laan helemaal uit. En dan oversteken en dan nog een zijstraat. Hef is maar een klein laag schooltje, jö. Een hulpschooltje, zegt m'n zusje. Je kunt alles zien, wat de kinderen daar doen. Gaan wij altijd staan kijken....” Hè, Dikkie snakt er naar om stilletjes mee te gaan. Stel je voor, zag hij misschien Gerard daar zitten. In een bank bij die juffrouw.... „Gerard van der Velden is er ook naar toe" vertelt hij parmantig. „Voor 't eerst vanmorgen." „Weet ik" zegt Chrisje. „Van m'n broertje. Die zit nu al in de derde. En m’n zusje al in de vijfde.'* Dikkie staat perplex. Wat is dèt nu weer. In de derde.... in de vijfde... .Waren er daar dan nog meer scholen? Hij staart Chrisje aan, of die hem de grootste wonderen vertelt. Hè, moet je daar nu bijna vlèk bij zijn, bij al dat onbekende. En er dan tóch niet naar toe kunnen, om te gaan kijken. Alleen omdat je niet van je moeder mag, Verschrikkelijk! „Nou, ga je mee of niet?” besluit Chrisje een beetje ongeduldig. Hij staat hier al zo lang. „Gaan we altijd daar op de hekken klimmen, jö. O zo leuk. En dan gaat die juffrouw tegen het raam tikken. Dat we wèg moeten. En dan doe we het lekker tóch niet....” Dikkie komt geweldig in tweestrijd. Als hij het eens tóch deed.. staat hij te denken. Moeder zou het misschien niet eens merken. Hij mocht immers buiten blijven tot twaalf uur. Tot Gerard kwam. Hij wil die juffrouw van Gerard eigenlijk dolgraag eens zien.. Of.. óf.. zou hij het toch maar even gaan vragen aan moeder. Of het voor deze éne keer nou eens mocht.... Maar als moeder dan nee zei.... En ze zèi natuurlijk nee.... „Nou, ik ga hoor", zegt Chrisje. „Jö, ga mee. Wat geeft dat nou. Of durf je niet zo ver ?” Wat? wat zegt Chrisje daar? Hij niet durven? PfI Hij durft wel de hele stad alleen door. Als Chrisje dat maar weet. Als hij maar mócht van moeder. Bah, moeder was ook altijd zo flauw. Ze dacht altijd maar, dat hij nog zo'n klein jongetje was, Pf! En volgend jaar dan? Moest hij toch óók naar die school. Samen met Gerard. Dat zei ze zelf. Wat gééft dat nou, of hij dat nü ook al vast eens een keertje deed. Chrisje had gelijk. Wat gééft dat nou. Kon hij fijn met Gerard samen uit school komen. Hoefde moeder er immers niets van te merken ook.... Chrisje geeft het op. Hij vindt dat die Dikkie zo teut. Moet je daar nu zo lang over denken? Nou, dan ga ik maar alleen, hoor. „Tabé" zegt hij, kort en krachtig. En gelijk gaat hij er van door. Maar o, als Dikkie dat ziet! Dan wordt hij zó stout! Dan dóet hij het in- eens. Zijn benen beginnen ook te lopen. Met Chrisje meë. Ja, hij zet liet zelfs op een drafje. Tot hij weer vlak bij Chrisje is. Chrisje knikt goedkeurend. Of hij zeggen wil: Nou doe je tenminste wijs. Chrisje slaat zelfs zijn arm om Dikkie's hals: „O zo leuk jö," lokt hij nog eens. „Zal je zelf zien. ,y." En dan gaan ze zó verder de laan uit. De grote drukke verkeersweg over. En ook die zijstraat nog in. Wat gèèft dat nou! 6. Nü alleen maar kijken. Nou, bij Gerards schooltje wórdt het werkelijk direct al fijn. Een hele klas meisjes is daar buiten in de zonnige tuin. Ze hebben gymnastiekles. De kinderen staan in een rij op het grote tegelplein middenin. De schooltuin is rondom afgezet met een hek. Een gevlochten ijzerdraadhek. O, die Dikkie! Hij staat daar met zijn neus stijf tegen dat gaas gedrukt. Zo kan hij alles goed door de gaatjes heen zien. Nou, hij heeft helemaal geen spijt, dat hij meegegaan is, hoor. Of het hier leuk is! Véél leuker dan in zijn eigen laan! „Die mijnheer daar is de meester", legt Chrisje hem uit. Zie je wel, Dikkie? Ja, Dikkie ziet het. Die mijnheer doet alles vóór. En die kinderen moeten het nadoen. Moet je zien! Nu hollen ze allemaal hard achter elkaar. Op hun tenen doen ze dat. Je hóórt ze bijna niet. „Fluit!" doet die mijnheer. En.. . plóf! Daar zitten alle meisjes ineens op hun hurken. Zo laag als ze maar kunnen. Oei! Wat een ukkie’s! Dan gaan ze wéér hollen! Een poosje maar. „Fluit!": doet die mijnheer nog eens. Nee maar, nu sprin- gen ze weer allemaal hóóg op. Nèt of ze reuzen willen worden. O, wat enig gaat dat! Hè, Dikkie zou zó wel mee willen spelen. Gaat Gerard dat nu óók doen? staat hij stil te denken. „Oeéé! Ik zie m'n zusje!" roept Chrisje opeens. Hij slaat hard op het gaas met zijn hand. „Annie! Annie!” schreeuwt hij blij. Maar Annie hoort hem niet. Ze let veel te goed op. Ze moeten nu weer iets anders gaan doen van mijnheer. , Al de kinderen komen nu in kleine rijtjes. En dan wordt het zo grappig! Kijk ze nu allemaal zwaaien en trekken met hun armen! Kijk ze van die diepe buigingen maken! De meester loopt er tussen door. Telkens geeft hij zachte duwtjes op die buigende ruggen. Lieve menschen, denkt Dikkie. Het lijkt wel of er elastiek in zit. . „Wat vèèrt dat lekker, hè?” zegt Chrisje. Hij kijkt het meeste naar zijn zusje. „Nou”, zegt Dikkie enkel. Hij staat zó verbaasd. Dat wist hij niet. Dat dat zo kan met je rug. Zou dat bij mij óók gaan? Dat zal hij thuis toch eens probeeren. En dan moet moeder bij hem ook zo doen of Vader Hè nee, nu niet aan moeder denken. Dan gaat de pret hier er gelijk af. Hè nee, houdt nou op, zegt Dikkie tegen zichzelf. Nou alleen maar kijken.... Kijken en genieten.... „Zie je hoe m'n zusje het doet, Dikkie?" schept Chrisje op. „Wat kan ze het goed, hè?” Nee, Dikkie ziet Annie de Vrij niet. Waar staat ze dan? „Daar! Vóóraan! Met die grote rode strik in d'r haar.... Zie je ze?" O ja, nou ziet Dikkie haar ook. Nou, óf ze het goed kan! Lieve mensen, dat ze niet óm valt Die Annie staat maar op één been. En haar andere been moet ze hóóg opzwaaien. Tot de neus van haar schoen tegen haar hand tikken kan. Ze houdt één arm recht voor zich uitgestrekt. „Knap hè?” zégt Chrisje trots. „Kan ik ook best! Kijk maar!" Dikkie kijkt. Als dat toch waar is Maar ach, die bluffende Chrisje! Als hij zijn ene been héél hoog opzwaait, rolt hij gelijk om. Helemaal ondersteboven duikelt de kunstenmaker op de harde straattegels. Dikkie moet zo lachen! Chrisje zélf proest het ook uit. Hij krabbelt gauw weer op. „Nou jij!” zegt hij. Goed, Dikkie zal het ook eens proberen. Hij zwaait.... plóf! Nóg vlugger dan Chrisje ligt hij ook gelijk languit op het trottoir. De jongens gieren van1 de lach. Dat doen ze nog eens! Alleen, een beetje uitkijken, dat je je niet zo érge pijn doet.... Een poosje blijven de jongèns zich met inspanning oefenen. Tot het een héél klein beetje gaat. „Nou zeg, daar word je moe van, hoor" zegt Chrisje. „Ga je mee weer kijken”. Ja, nou weer kijken, vindt ook Dikkie. „Maar op het plein is nu niet veel bijzonders meer te zien. „Ze doen een spelletje”, zegt Chrisje teleurgesteld. „Niks an. Lopen ze allemaal door elkaar met een bal. En je begrijpt er niks van.... Kom maar mee, Dikkie. Gaan we nou naar de ramen. Veel leuker." Maar Dikkie wil liever nog niet mee. Hij wil dat spelletje óók nog zo graag eens zien. „Hè nee, Chrisje, blijf nou”, zeurt hij. Maar Chrisje maakt al weer korte metten. Geen zin? denkt hij. Dan ga ik alleen. Hij loopt gewoon weg, verder het hek langs. Ja, nu moét Dikkie wel mee. Hij kan hier toch niet alleen blijven staan. Als hij Chrisje eens kwijtraakte? Wat dan? Hij weet hier helemaal geen weg. „Flauwerd", moet hij toch nog even zeggen. 7. Durf het nog eens! Maar die Chrisje! Dat is toch zo’n rakker! Als ze angs de schooldeur komen, wat doet hij dan? Dan irukt hij gelijk gauw een poosje op de hoge belraop. En dan holt hij weg. Hij grinnikt geweldig „Moet je kijken, Dikkie", zegt hij fluisterend. ,Komt er direct een grote jongen opendoen. En dan ziet hij niemand. Hebben we gisteren ook telkens gedaan. Met Toon er bij. ■ ; v. •- . Dikkie kijkt tamelijk benauwd. „En doet die grote jongen je dan niets? vraagt hij bang. „Ga nou! Hollen we toch zeker hard weg, als-ie komt. Gisteren met Toon ook." „Wie is Toon?” vraagt Dikkie. Nou die woont hier in de buurt. Die gaat op een andere school. Maar hij hoeft een hele tijd met. Omdat zijn zusje ziek is." O”, zegt Dikkie. Hij kijkt erg dom. Hij snapt dat niet goed. Maar Chrisje zal het hem wel even uitleggen. „Zijn zusje heeft roodvonk. Dat is besmettelijk, zie je. En daarom moet hij van andere kinderen vandaan blijven.” . ; tiEn van. jou dan niet?" vraagt Dikkie. Mag jij wèl bij hem?” ..... , , . Hé, daar had Chrisje nog heel met bij gedacht. „Nou ja”, zegt hij. „Buiten geeft het geloof ik niet...." .. . Opeens doet hij zijn vinger voor zijn mond. Ssss stil!" fluistert hij. Vliegensvlug drukt hij zich tegen het hek. Dikkie doet het hem gauw na. Wat gebeurt er? Ze horen duidelijk de schooldeur opengaan. Een poosje blijft het dan nog stil. Maar dan dan hóren ze vlugge voetstappen. Hun kant heen. Even gluurt Chrisje door het gaas. Hij schrikt. „Kom mee!" roept hij. „Daar hèb je 'm!" Hij trekt Dikkie mee aan zijn jas. O, die Dikkie schrikt zo! Zijn hart klopt in zijn keel. Komt die grote schooljongen hen nu tóch achterna? Hij wordt zo bang! Hij hólt met Chrisje mee. Zo hard als zijn benen maar gaan kunnen. Maar die grote jongen komt niet écht! Hij dóet maar zo. Een klein eindje maar komt hij de rakkers achterna. Hij durft niet verder. Want de schooldeur staat open, zie je. En hij mocht alleen maar even kijken, wie er belde. De grote jongen moet toch ook een beetje lachen. Moet je dat kleinste joggie zien rennen! Hij rolt haast over zijn hoofd van de haast, 't Lijkt wel, of de politie achter hem aanzit. Hè, die grote jongen watertandt er van. Wat zou hij ze toch graag eens helemaal achterna zitten. En ze dan allebei bij mijnheer in de klas brengen. Vóór hij weer naar binnen gaat, kijkt hij nog eens dreigend om. Ja, daar staan ze stil, die twee kleine ondeugende apen! Kijk die ene brutaal lachen! De grote jongen maakt een vuist. Durf het nóg eens, betekent dat. Moet je net Chrisje hebben! Die maakt vol lef een vuist terug en schreeuwt jauwend: „Ouwe taaie! Gekke ouwe taaie!” Dikkie snapt niet, hoe iemand zó iets nu nog durft. „Houd toch stil", zegt hij benauwd. „Als hij weer komt...." Nee, Chrisje moet alsjeblieft zulke ondeugende dingen maar liever niet meer doen. Stel je eens even voor, dat die grote sterke jongen hen ingehaald had.... Hij had ons vast allebei hard geslagen.... Vast! staat Dikkie daar te denken. Brr! Hij voélt het al! Hij holt mat Chrisje mee. Zo hard zijn benen maar gaan kunnen. „Schei nou uit, Chrisje", zegt hij nog eens. Staat me die Chrisje nog een lange neus te maken ook. „Uitslover!" roept hij er ook nog bij. Uitslover? denkt Dikkie. Wat is dat nu weer. „Wat is dat?" vraagt hij. „Wat is uitslover?" Chrisje grinnikt. Hij haalt zijn schouders op. „Wéét ik niet", zegt hij. „Maar Toon roept het ook altijd." „O", zegt Dikkie. Opeens maakt Chrisje een blijde luchtsprong. „Ha"! schreeuwt hij. „Daar hèb je Toon! Fijn! Dikkie kijkt vlug rond. Waar? Waar dan? „Daar!" wijst Chrisje. „Daar aan de overkant!" Chrisje holt Toon tegemoet. Is dat even tof, dat Toon er weer is. Die Dikkie is eigenlijk maar een flauwerd. Die durft niets. Dikkie loopt Chrisje nieuwsgierig achterna. Ja, nou ziet Dikkie die Toon ook. Lieve mensen, wat een grote jongen is dat al. Vast al wel negen jaar. Hij draagt al een plus-four. „Ha, die Chrisje!" roept Toon. „Ben jij er ook weer?" „Ja", knikt Chrisje. „En hij ook". Hij wijst op Dikkie. „Wie is dat?" vraagt Toon. „Dikkie", antwoordt Chrisje prompt. „Hij komt zijn vriendje uit school halen. Hij woont bij ons in de laan." Dikkie knikt. Ja, zo is het. „In welke klas zit je vriendje?", vraagt Toon. „O, in de eerste pas", zegt Chrisje in Dikkie's plaats. „Moet je hiér zijn", zegt Toon. „Kun je hem zó zien, of hebben jullie al gekeken?" Dikkie schudt heel hard van nee. Nee, hij heeft Ge- rard nog niet gezien. En zijn juffrouw ook niet. En daar was hij toch eigenlijk voor meegegaan. Toon schudt met zijn hoofd op zij. Dat betekent: „Kom mee, dan”. Met z’n drieën lopen de jongens langs het gaashek. Daar kim je de lange ramenrij doorheen zien. De ramen van al de zes klassen van de hele school.Tedere klas heeft er drie. Toon loopt tot helemaal achteraan. Dan blijft hij stilstaan. „Hier is de eerste", zegt hij. „Kijk, daar bij die rode geraniums. Zie je’ het? Dikkie knikt. Ja, hij ziet het. Dus daar achter die bloemen zat Gerard nu ergens. Daar in de diepte. „Kun je hem zó zien?" vraagt Toon. Nee, dat kan Dikkie niet. Alleen een paar haarkuifjes ziet hij. En een stuk lichtblauwe haarstrik. Een juffrouw ziet hij ook niet. „Til hem maar even op, Toon", bedisselt Chrisje weer. „Hij is veel te klein nog. 't Is nog zo’n ukkie". 8 Wat zal er nu gebeuren? Goed, Toon zal Dikkie even optillen. „Dan moet je even een beetje opspringen", zegt Toon. „En dan geef ik je gelijk een zetje." „Moet je je vingers in het gaas steken", weet Chrisje ook nog. Ja, Dikkie zal het allemaal doen. Maar een beetje griezelig vindt hij het wel. Als die Toon hem niet eens houden kon? En.... mag het eigenlijk wel, denkt hij ook. Maar hij heeft zo'n groot verlangen naar Gerard. Vooruit dan! Alles op alles! Daar springt hij hoog op. Nou dat valt niet mee. Plof! Hij staat zó weer op de grond ook. „Nog-es”, zégt Toon. „Eri dan nog véél hoger, jö". Hup! Ja, nü is Toon er net op tijd met zijn handen bij. Kijkr daar hangt Dikkie al zo'n beetje. Met stijf-duwende benen. En met hoog ingehaakte vingers. Toon duwt hem krachtig onder zijn broek. Het gaas buigt er van door. |,Zie je wat?" roept Chrisje. Dikkie tuurt en tuurt. Ja, ja! Nü ziet hij kinderen zitten. Een heleboel. Jongens en meisjes zijn het. Wat leuk! En kijk daèr! Daar zit Gerard! Daar zit hij te tekenen O, en een Juffrouw ziet hij nu ook. Ze kijkt in een kast.... „Zie je hem?" vraagt Chrisje nog eens ongeduldig. „Ja", knikt Dikkie alleen maar. Maar zijn ogen stralen. Daar zit Gerard! O, wat is hij blij, dat hij met Chrisje meegegaan is.... Maar nu wordt die Chrisje wéér een rakker! Die Dikkie doet zo saai! Je moet er toch zeker een beetje pret bij maken als je je vriendje ziet. Anders heb je er nóg niets aan. Ineens schreeuwt hij hard: „Gerard! Gerard van der Velden! Kom je!" O, Dikkie rolt haast van het hek af. Zó schrikt hij! Die juffrouw kéék ineens! Met ogen. O, hij wil hier weg! Hij wordt bang! Als ze kómt die Juffrouw! Vervelende Chrisje ook. Hij laat vliegensvlug zijn tenen schieten. Zijn vingers maakt hij ook gauw los. Eom. Daar staat hij weer op zijn voeten. „Moét je niet doen!” zegt hij echt boos. Hij kijkt Chrisje woedend aan. „Ha-ha! Wat een bangerd!” jauwt Chrisje. „Ze kan toch zeker niet bij je komen.... „Gerard! Gerard!" schreeuwt hij expres nog eens keihard de wijd open ramen in. „Hier is Dikkie! Dikkie Koen!" „Hij vraagt om een zoen!" schreeuwt Toon er nóg harder pal achteraan. Chrisje giert het uit van de lach. O, die Toon! Wat heb je daèr toch altijd een pret mee. Wat kan die leuk rijmen. Hoor eens! Daar klinkt gelijk ook een vrolijk gelach vanuit de klas. Enig! Ja zie je. Zó, moet je doen, vindt Chrisje. Een paar kinderen gaan staan. Ze komen net met hun hoofden boven de bloempotten uit. Ze willen zien, wie dat roept. Wat een moppig rijmpje was dat! Maar Dikkie vindt het helemaal niet moppig, wat Toon en Chrisje roepen. Als Gerard het gehoord heeft, is hij vast boos op hem. En die juffrouw zal het ook wel niet.... Ö, zie je wel! Daar hèb je 't al! Daar is die Juffrouw: al vlak voor het raam. Een juffrouw met een bril! O, wat kijkt ze kwaad! Even maar kijkt ze. Dan gaat ze weer gauw weg. „Zie je nou wel," zegt Chrisje vol lef. „Dat ze je niets doet. Durft ze niet. Ze kan toch zeker niet uit het raam springen!" Daar moet Toon om lachen. Hij ziet die juffrouw al. „Als. een heks op een bezemsteel zeker", roept hij proestend. Hij moet er van op de straat spugen, zó grappig vindt hij zijn vergelijking. Samen maken ze een rondedansje van de jool. Chrisje en Toon. Maar Dikkie doet niet mee. Helemaal niet. Dikkie wil wèg hier. Hij wil eigenlijk het liefste maar naar huis. ’t Is net, of hij vóelt, dat het hier niet goed gaat. Nu met die Toon er bij, zéker niet. Schuin kijkt Dikkie rond. Als hij de weg naar huis terug maar wist. Dan ging hij vast, hoor. Eindelijk zijn Toon en Chrisje uitgelachen. Maar Chrisje's ogen glanzen nog na. „Kom mee", zegt hij uitgelaten. „Kom mee, nou nog even naar de dèrde, Toon. Naar waar mijn broertje zit. Moet je mij ook optillen". „Goed"; zegt Toon. „Verzinnen we daèr weer wat è...." Ineens verstomt hij. Wat is dat? schrikt hij. Wie is dat? Daar om de hoek. Die boze man! Is dat de bovenmeester van deze school niet? Moet die soms hèn..? Met een rük keert Toon zich om. Ja, hij zal zich laten pakken! Kim je nèt denken. En vóór hij Chrisje of Dikkie waarschuwt, rènt hij weg. Als een wervelwind suist hij het zij-schoolhek langs.... Chrisje ziet dat alles in één tel gebeuren. En.... die Chrisje is een slim Chrisje. Hij begrijpt ook direct het gevaar. Als die man ons pakt, denkt hij ook, zijn we er vies bij. Hij is niet voor de eerste keer met Toon op stap. Ze hebben samen al wel meer kattekwaad uitgehaald. En al wel meer keertjes moeten vluchten. Vlak achter Toon spurt hij mee. Als Tóón het nog haalt, dan ik ook.... berekent hij. En die kleine domme Dikkie? Holt die ook mee? Och nee, die Dikkie merkt helemaal niets. Argeloos staat hij alleen maar de twee grotere jongens na te staren. Wat doen ze nü weer? staat hij zo maar verbluft te denken. Lopen ze weg? Waar nü weer naar toe? Of willen ze hem alleen laten? En.. ën.... hoe moet hij dan weer naar de laan, naar Moeder? Hij weet geen raad.... Maar dan, dan voelt Dikkie opeens twee sterke handen in zijn jaskraagje. En boven zijn kleine hoofd hoort hij gelijk een barse mannenstem die zegt: „Zie zo. En nu zullen we jou eens leren, rekel. Kom jij maar eens mee de school in!" En half lopend en half gedragen wordt hij gelijk meegevoerd. Het hele schoolhek langs! De hele ramenrij langs! Tot aan de schooldeur toe. O, die arme Dikkie! Hij verstijft van schrik. Maar hij gilt toch. En hij trapt ook. „Nee! Nee!" krijst hij. „Nee! Nee! Moeder! Moeder! Nee! Ik wil niet!" Maar het helpt allemaal geen steek. Die sterke handen laten niet los. Hij móet mee! Klets! de schooldeur slaat achter hem dicht. Dikkie is gevangen! Arme, arme Dikkie! En wat zal er nü gebeuren? 9. Dikkie’s enige troost. De bovenmeester neemt Dikkie mee naar zijn spreekkamer. Daar zet hij hem boven op zijn schrijftafel. Ziezo, en nu zal hij dat lastige ventje eens mores leren, denkt hij. Dat gaat zó maar niet, om hier dag aan dag te komen hinderen. Dikkie weet geen raad. Nog nóóit is hij zó verschrikkelijk bang geweest. Wat gaat die boze man nu met hem doen? Als een zenuwachtig speenvarken zit hij daar te krijsen „O moeder! Moeder! 'k Wil wèg! Nee, nee!" Hij trappelt er bij als een razende, ’t Lijkt wel, of hij in de lucht aan het fietsen is. Hij houdt gelijk ook zijn armen beschermend voor zijn hoofd. Als die man hem soms slaan zal.... Maar de bovenmeester trekt zich van al die poespas niets aan. Hij gaat vlak voor Dikkie staan en zegt hard: „En nu houd jij eerst eens die grote schreeuwmond dicht. Versta je me!” O, Dikkie krimpt in elkaar van schrik. Ja ja, hij verstaat het. Hij zal wel stil zijn. Maar.... hij kan het bijna niet. Het is zo èrg.... zo ontzèttend erg, dat hij hier zit. „Moeder.... moeder” snikt hij toch nog zacht. „Ik wil naar m’n moeder! Ik zal 't nóóit meer d...." Hij probeert opeens van de tafel af te springen. Maar dat kun je nèt denken. „Zit stil!” beveelt de bovenmeester nog èèns zo hard. Hu! Wat een stem! Dikkie knijpt er zijn ogen van dicht. Ja ja, hij zal wel stil zitten. Als een muisje.... maar.... als een muisje in de val zó benauwd. De bovenmeester pakt Dikkie bij zijn kin. Zó duwt hij Dikkie's hoofd op. Hij zegt: „Kijk me eens aan, deugniet". Even, héél even doet Dikkie het. Hij moet wel. Als die man soms nóg bozer wordt, wat dan? De bovenmeester kijkt Dikkie in zijn ogen. „Waarom kom jij hier telkens bellen, kwajongen? En waarom kom jij hier telkens voor de ramen roepen? Vertel me dat eens, hé?" „Ik héb niet geroepen! Heus niet! Heus niet!' piept Dikkie hoog. „En.... en.... en gebeld heb ik ook niet.... heus niet.... ik.... ik.... Chrisje...." O, hoe zal Dikkie alles toch zo gauw goed vertellen aan dien bozen man.... „Wel nu nog mooier", zegt de bovenmeester. „Nu nog liegen ook! Dat is helemaal prachtig! Wacht maar eens even, jij! Ik kom zó weer bij je." De bovenmeester denkt: Dan eerst de juffrouw er bij. Die heeft die bengels zelf gezien. Die kwam vragen, of hij ze eens gauw pakken wou. Dan zullen we eens zien of die kleine leugenaar dan nóg volhoudt, dat hij niets gedaan heeft. De bovenmeester gaat snel de kamer uit. Hij doet de deur stijf achter zich dicht. De sleutel draait hij ook nog om. Die gang is zo lang. Als die onruststoker soms wegloopt in die tussentijd.... Ach, die arme gevangen Dikkie dénkt er niet meer aan, om weg te vluchten. Daarvoor zit hij te diep in de put. Rillend zit hij af te wachten. Straks komt hij terug, die grote boze man, zit hij te denken. Met een dikke stok misschien wel. O, 't is of Dikkie de slagen al vóelt.... „O moeder!" snikt hij wanhopig. „Kom me toch hèlpen!" O, was hij toch maar niet met Chrisje meegegaan. Dat kwam er nu van. Moeder had wel gelijk. In de laan konden er zulke verschrikkelijke dingen niet met je gebeuren.... Hóór! Was die man daar al? Schichtig kijkt Dikkie om naar de deur.... Nee.... toch niet.... Maar.... wat? Wat ziet hij daar? Daar aan de wand? Dat schilderij! Maar.... maar dat is.... o, Dikkie wordt opeens een beetje blij.. . Hij ziet opeens iets heel bekends. Iets van thuis! Daar.... daar hangt zijn eigen plaat! De plaat van boven zijn bed! Precies eender! Alleen véél groter! Ja, kijk maar.... De Heere Jezus zit daar ook.... En er staan hier ook een heleboel kinderen om Hem heen. Dat is op zijn kaart ook. Kinderen uit alle landen van de wereld. Blanke, bruine en zwarte.... O, 't is of Dikkie opeens niet meer zo verlaten en alleen is... . Hij vergeet ook werkelijk éven, dat hij opgesloten zit. Hadden ze hier op die school óók zo'n plaat? O, 't is of die Man op de plaat hem vriendelijk toeknikt en zegt: „Wij kennen elkaar wel, hè Dikkie?" Nee maar, dat is óók wat! Ging die boze schoolman hier dan 's avonds ook bij bidden? Voor hij slapen ging? Ging hij dan óók alles aan den Heere Jezus vertellen, alles van de hele dag? Wat gek, zit Dikkie te denken. Waar is zijn bed dan? Hé, 't is net of die schoolman met óók zo’n plaat, niet meer zo'n erge boze vijand is.... Want er is iets met die plaat, zie je. Moeder heeft Dikkie iets geleerd bij die plaat. Ze heeft eens een keer gezegd: „Doe vóór je slapen gaat, maar nét zo als die kindertjes daar. Doe jij dat maar in je gedachten. Ga óók maar vlak bij den Heere Jezus staan. En vertel Hem dan maar precies, wat voor een jongetje je was de hele dag. En vraag dan maar gerust, of de Heere Jezus je alle kwaad vergeven wil.... Nou, en dat dóet Dikkie altijd, iedere avond. Geknield voor zijn bedje. „Vraag maar of de Heere Jezus Zijn arm ook om jou heen wil slaan”, heeft moeder er toen ook bij gezegd. Natuurlijk niet écht. Dat wéét Dikkie best. Maar dat de Heere Jezus dan voor je zorgt, dat betekent het wél. Een heel tijdje vergeet Dikkie waar hij zit. Zo geboeid zit hij naar de plaat te staten. Hij knippert ook weer met zijn ogen. De Heere Jezus kijkt zo! Nog erger dan op zijn eigen kaart. Hier op deze schilderij zijn Zijn ogen veel groter.... Dikkie wordt er opeens weer bedroefd van. Hij was zo stout.... Hij liep stiekum van zijn huis weg.... O, en daarom zit hij nu hier. Hij begint weer zenuwachtig met zijn benen te trappelen. De tranen stromen weer langs zijn wangen. Hij is zo vér van moeder.... En straks komt die man weer.... En niémand kan hem dan helpen.... Nee, nog nóóit is Dikkie zó alleen geweest. Door zijn tranen heen, gluurt hij nóg eens weer naar de plaat. Hè, hij wou, dat hij dat kleine jongetje daar was.... Dat hij zo veilig daar bij den Heere Jezus stond.... Die kindertjes daar zijn geen van alle bang.... Die hebben zeker alles al verteld wat ze voor kwaad gedaan hebben. En toen was de Heere Jezus weer goed op ze. Opeens kan Dikkie het niet meer uithouden. Zó vlak bij den Heere Jezus en dan nóg zo alleen! Nee, Dikkie knijpt opeens stijf zijn ogen toe. En zijn handen vouwt hij ook gelijk eerbiedig samen. En smekend vraagt hij: „Heere Jezus, ik ben wegge- lopen. Ik was wel erg ongehoorzaam. Maar ik weet nu geen raad meer. Zórg toch alstublieft weer voor me. ’k Wil 't heus nooit meer doen. ’k Heb er al zo’n erge spijt van...." 10. Verdient heb je ze niet. Nog maar net heeft Dikkie amen gezegd, of daar hoort hij de sleutel weer. De bovenmeester is weer terug. Maar een paar minuten is hij weg geweest. Dikkie gluurt angstig naar de deur. Hèèft die man een stok? Maar.... wie ziet hij daar ook nog? Wie komt daar mee de kamer in? Een juffrouw! Gerard s Juffrouw! De Juffrouw met de bril! Dikkie herkent haar direct. O, denkt hij. Nu wordt het nóg erger. Hij kijkt schuin naar beneden. Maar dan.... dan ziet hij nóg iemand binnenkomen. Een jongen! Maar dat is.. dat is Gerard! roept hij opeens hoog en blij. Hè, er gaat een schok van vreugde door Dikkie’s lijf. Daar is Gerard, zijn grote vriendje! O, nu wordt alles toch nog wel goed.... * ■ Innig verheugd kijkt hij Gerard aan. Hij probeert met zijn huilgezicht een beetje tegen hém te lachen. Ja, hij probeert zelfs weer van de tafel at te springen om naar Gerard toe te gaan. Maar nee hoor. Die vliegers gaan niet op. De sterke hand van den bovenmeester drukt hem weer onmiddellijk neer. En Gerard? Gerard lacht helemaal niet terug. Hij kijkt juist boos en strak, 't Is net, of hij Dikkie's vriendje niet meer is. Hu! ’t Is net, of Gerard zeggen wil: Wat doe jij hier? Ik schaam me voor je, zeg.. Arme, arme Dikkie! Wat moet hij nu beginnen. Hij weet het niet. Hij snikt het weer uit. En zo ver- drietig als nü, heeft hij de hele morgen nog niet gesnikt. De bovenmeester zegt streng. „Zegt ü nu eens Juffrouw, was het soms déze rakker, die bij u binnenkeek?" De juffrouw knikt. Ja, dat donkere kopje had ze gezien. „O zo", zegt de bovenmeester. „En hij schreeuwde heel hard de klas in, hè? Gerard van der Velden riep hij, hè? En nog meer van die grapjes....*' „Ja", zegt de juffrouw. „En toen ging ik u direct waarschuwen...." „Ozo", zegt • de bovenmeester nog eens. „Nou hoor je het, hè?" Hij kijkt Dikkie verschrikkelijk boos aan. „Mag jij zo liegen, deugniet?” Dikkie zégt niets. Maar hij schudt al maar heel hard van nee. Geroépen had hij niet! Heus niet! Gerard staat óók hard nee te schudden. Dat ziet de juffrouw. Ze zegt: „Was het zo niet, Gerard?" „Dat roepen deed een andere jongen, juffrouw. Hij niet. Hij keek alleen maar". „Wie was die andere jongen dan? Ken je die soms ook?" Ja, Gerard ként hem wel. Het was Chrisje de Vrij. Maar hij vindt het niet leuk, om dat te verraden. „Moet je nooit doen", heeft zijn vader wel eens gezegd. En zijn grote broer ook. „Nou?” vraagt de bovenmeester ongeduldig. „Een andere jongen, mijnheer. Oók uit onze laan," zegt hij dan maar. Dikkie wordt zo blij! Zie je wel, dat er geen beter vriendje is dan Gerard? Op de hele wereld niet. „Nou goed", zegt de bovenmeester dan. „Ik geloof je, Gerard. „Maar nü, dat bellen iedere dag. Daar verdien je dan toch wèl flinke straf voor." Hij duwt Dikkie's kin weer boos de hoogte in. „Mag jij zo liegen, deugniet?" „Ik zal eens naar jouw vader'en moeder gaan, begrijp je! Vertel me eerst maar eens hoe je heet. „En op welk nummer woon je?" Dikkie schrikt zo! Hu! Die grote handen! Hij kan geen woord uitbrengen. Naar vader gaan? Alles vertellen gaan? denkt hij ook. En hij hèèft immers niet gebeld. Dat zou hij toch zeker nóóit durven.... „Ik..ik., ik hèb het n. .n. .niet ged. .d. .daan!” begint hij weer huilend te stotteren. De bovenmeester haalt zuchtend zijn schouders op. Met zo'n huilebalk is niets te beginnen. „Zeg jij het dan maar, Gerard. Je kent hem goed, hè?” Nou, óf Gerard hem kent. Maar Gerard begrijpt het niet al te best. Hoe kómt Dikkie eigenlijk hier? Hij mag nooit de laan uit. En heeft hij gebeld? Hier aan de school? Telkens gebeld? Maar dat kan toch niet. Zo iets doét Dikkie toch niet. Dat weet hij zeker.... Gerard vergeet helemaal om mijnheer antwoord te geven. Hij gaat vlak voor Dikkie staan en zegt streng: „Heb jij gebeld?" „Nee, nee”, schudt Dikkie, „Chrisje.... ” „Hoe kom jij hier bij school? Dat mag je toch zeker niet?” „Nee, nee”, schudt Dikkie. „Heb je het stilletjes gedaan?” Dikkie kijkt Gerard beschaamd aan. Ja, dat heeft hij gedaan. „Waarom?” „Jóu halen.... met Chrisje mee....” fluistert Dikkie. „Oh", zegt Gerard uit de grond van zijn hart. Zó erg vindt hij het, wat Dikkie gedaan heeft. „En je moeder wèèt het niet? Oh... .!” Nü weet Dikkie pas helemaal goed, hoe stout hij is geweest. Die Gerard staat daar als een rechter. „En heb jij hier toen aan de deur gebeld?" „Nee, nee, hèus niet. Chrisje h.. h.. heeft liet gedaan..” Gerard kijkt zijn juffrouw aan. Alsof hij zeggen wil: Nu hóórt u het. U kimt hem gerust geloven. Liegen doet hij niet. „En daarvóór kan hij het ook nooit gedaan hebben”, zegt Gerard nu tegen mijnheer. Want dat kèn niet. Toen waren we altijd samen bij ons in de laan. Dat weet ik zeker.” De bovenmeester en de juffrouw kijken elkaar aan. Ze glimlachen allebei. Wat een flinke jongen, die Gerard, denken ze. De juffrouw pakt Dikkie van de schrijftafel. Ze knuffelt hem een beetje. „Verlangde jij zó erg naar je vriendje, kleine kerel. Geen wonder, hoor. Die Gerard is een beste jongen." Dikkie knikt weer. Ja, die juffrouw weet het goed. „Goeie", zegt Gerard. „En z’n moeder is toch altijd al zo gauw ongerust. Ik moet altijd een beetje naar hem kijken." Wéér moeten mijnheer en de juffrouw een beetje lachen. Die Gerard is zélf nog maar zo'n klein jon getje, vinden ze. De juffrouw maakt een knipoogje naar den bovenmeester. Ze kijkt op haar polshorloge. Ze zegt: „Weet je wat? Het is tóch zó twaalf uur. Ga jij je jasje maar aandoen, Gerard. En breng dien kleinen wereldreiziger maar gauw naar zijn moeder terug. Daar hoort hij.” Gerard knikt van ja. Hij holt de gang in. En Dikkie? O, al zijn verdriet is opeens weg. O, wat een lieve juffrouw! Hij denkt ineens met schaamte aan vanmorgen. Aan vanmorgen op de stoep. Toen had hij „gekke juffrouw" zitten zeggen,Hè, Dikkie krijgt er een kleur van, nu hij daar aan denkt. Dat zal hij nu nóóit meer zeggen hoor. Heerlijk, dat Gerard mee mag. Ha! Daar is hij al. Nu mogen ze weg. De bovenmeester kijkt Dikkie nu heel vriendelijk aan. Hij begrijpt nu al best, dat die Dikkie geen rekel is. „Krijg ik nog een hand van je?” vraagt hij. O ja, die kan de bovenmeester wel krijgen. „Hoeveel jaar ben je al?" „Vijf", zegt Dikkie. „Dus dan kom jij hier volgend jaar ook?” Dikkie schudt hard van ja. Dan wijst hij op het grote schilderij aan de wand. „Zo’n plaat heb ik ook. Boven mijn bed. Maar dan véél kleiner.,.. „Ik ben ook veel gróter dan jij " lacht de bo¬ venmeester. Ja, dat is waar. Daar is Dikkie het mee eens. Dat komt precies uit. De juffrouw vraagt ook om een hand. Ze zegt: „Hol nu maar hard. Anders wordt je pap soms nog koud ook." Maar daar herinnert Dikkie zich opeens weer het héérlijke, dat moeder wist. „We krijgen pannekoeken!" roept hij hoog. „Gerard ook! Ieder vier! Van mijn moeder!” Hij kijk Gerard trots aan. Ja, dat wist Gerard nog niet, hè? „Mmm!" doet de juffrouw. Ze strijkt over haar maag. Wat zal dèt lekker zijn! betekent dat. „Maar verdiend heb je ze niet, wegloper!" zegt ze ook. „Nee", schudt Dikkie. Daar is hij het óók roerend mee eens. 11. „In ieder pakje twee”. 's Middags tegen vieren gaat Dikkie wéér naar school. Maar nu niet stiekum met Chrisje. Nee, nu gaat moeder mee. Samen gaan ze Gerard halen. En iets bréngen, gaan ze er ook. Kijk maar eens! Dikkie draagt het. Twee mooie pakjes! In iedere hand één! Twee precies eendere rolletjes. Met roze papieren servetjes er omheen en met glinsterend gouddraad dichtgebonden. Dat staèt zo mooi! Moeder had dat gouddraad nog in haar linnenkast. Het zat om een lege bonbondoos. Dat kwam nu goed te pas. Net twee cadeautjes lijken die rolletjes er mee. Nou, het zijn ook eigenlijk cadeautjes. Voor den bovenmeester is het ene. Voor Gerards juffrouw is het andere. En wat er in zit, kunnen ze opeten. Het zit in dubbel vetvrij boterhampapier. Maar boterhammen zijn het niet. Lang niet. Véél, véél lekkerder! Er zitten ja, er zitten pannekoeken in. Opgerolde pannekoeken met stroop! In ieder pakje twee. Dikkie huppelt er van. Wat zullen ze smullen! „De juffrouw streek toch al zo over haar maag. zegt Dikkie al voor de zoveelste maal. Moeder lacht. Ja, nu kan ze er weer wat om lachen. Om die gevaarlijke reis en van alles er bij. Maar vanmorgen niet hoor! Wat was ze toén geschrokken. Ging ze net naar het raam om te kijken of ze Dikkie zag. Wilde ze zeggen: Ga nu maar naar de hoek. Gerard komt zó. 't Is twaalf uur.... En daar kwamen ze warempel allebei al aan. Dikkie met dikke behuilde ogen. Dat was me wat, hoor, toen ze alles hoorde. Wat was ze boos geworden. „Hoe is 't mogelijk”, moest ze telkens maar zeggen. „En daar wist ik nu allemaal niéts van af. Ik maar denken, dat je voor de deur was. Hoe is 't mögelijk.." Maar toen Dikkie ook nog van die mooie grote plaat vertelde, toen werd ze weer goed. Toen luisterde ze met grote ogen. ; „Ik heb maar gauw alles verteld, u weet wel”, zei Dikkie. „Dat mag toch wel, hè moeder. Al is het nog geen avond..?” Een poosje later was ook vader thuis gekomen. Die nam de reis nog al kalm op. Hij zei: „Jou kleine boef! Jij bent er al vroeg bij, zeg! Nog geen zes jaar en dan al straf van den bovenmeester. Alsjeblieft! Zo ver heb ik het nooit kunnen brengen, hoor!” Ja, Dikkie weet het niet zéker, maar 't was net, of er pretglansjes in vaders ogen waren. Maar het kan ook, dat hij het niet góed gezien heeft. Want zijn eigen oogen waren nog een beetje nat. Vader had het ook verzonnen van die pannekoeken. Hij had gezegd: „Jij bent daar vanmorgen bar lastig geweest, vriend. Dat moeten we weer goed maken. Wat u, moeder? Vooruit, ieder een pannekoek minder vanmiddag. Gerard ook. En die vier ga jij naar school brengen. Voor die meester en voor die juffrouw. Dan is de zaak weer voor elkaar. Afgesproken ? Nu staan moeder en Dikkie voor de schooldeur. Maar die is nog dicht. De school is nog niet uit. Wèl horen ze een getrappel van voeten. Je ziet ook wat bewegen in de gang. Dikkie gaat gauw door een ruitje gluren. Hij staat hoog op zijn tenen. „Daar komen ze!" waarschuwt hij blij. „Ik zie een heleboel kinderen." Opeens klinkt er een luid gebel. Lieve mensen! „Ting-ting-ting-ting-ting!” 't Lijkt wel, of zijn oren stuk springen. Zó hard gaat dat! Hij holt gauw naar moeder terug. Hij geeft haar een stijve hand. Moeder lacht. Zij kent die schoolbellen wel. Zij mocht vroeger wel eens aan het touw trekken van haar juffrouw. En dan zo fijn hard er mee tegen die grote koperen bel slaan.... Pas op! daar gaat de deur open. En hele rij kinderen komen twee aan twee naar buiten gestroomd. Wat een geroes van stemmetjes opeens! Wat een gejoel en gespring! Gerards juffrouw komt ook in de deur. Ze knikt en lacht tegen moeder en Dikkie. En gelijk geeft ze haar kinderen een hand. O kijk eens! Gerard krijgt ook een hand. Die liep helemaal achteraan. „Gerard!” schreeuwt Dikkie blij. Hij laat zijn pakjes zien. Gerard begrijpt direct. „Zijn ze dat?" Dikkie knikt. „Ja, dat zijn ze". „Mooi zeg". Ondertussen is moeder naar de juffrouw gegaan. Ze vertelt haar wat. De juffrouw lacht. Ze zegt: „Leuk! Komt u even mee? Mag Dikkie het zélf even brengen. Mijnheer zal wel in zijn kamer zijn.” Moeder roept Dikkie. „Kom", doet ze met haar hoofd. „Mag Gerard ook mee?” „Ja”, knikt de juffrouw goedig. Ja, Gerard mag ook even mee. 12. Precies zoals de goede Herder. De bovenmeester kijkt vreemd op. Staat me daar dat kleine joggie van vanmorgen wéér in zijn kamer. Wéér met de juffrouw en Gerard er bij. En nog een vreemde mevrouw toe. Wat zou er nü weer aan de hand zijn? Maar de juffrouw legt gauw alles uit. „Hier is uw kleine vriend van vanmorgen, mijnheer", zegt ze. „Hij komt u een vredespijp aanbieden. En hij heeft zijn moeder meegebracht." De bovenmeester lacht. Hij groet moeder. „Dag mevrouw", zegt hij. „Is dat leuke ventje uw zoontje?" Met trots gezicht geeft Dikkie zijn pakjes. „Alstublief”, zegt hij tegen den bovenmeester. „Voor u! Pannekoeken! Omdat ik zo stout was...." De bovenmeester kijkt moeder aan. En dan de juffrouw. Alsof hij zeggen wil: „Zijn wij even goed af! Waar hebben we dat aan verdiend?" Maar moeder zegt: „Wat hebt u allebei een last van mijn jongen gehad. Ik schaam me er voor.” De bovenmeester lacht smakelijk. „Wat liep hij in de val, hè? Heeft hij het verteld? Maar ik had die andere jongens lièver gehad. Want dat waren de deugnieten....” Dikkie knikt. Juist, die bovenmeester weet het nü helemaal goed. „Ja, maar Dikkie hoorde in de laan”, zegt moeder. „Dikkie heeft een heel verkeerde reis gemaakt vanmorgen Dat komt hij nu een beetje goed¬ maken, ziet u ' „Nou, ik dank je wel, hoor Dikkie. Ik ben gewoon dól op pannekoeken’', zegt de juffrouw. „Weet ik”, zegt Dikkie. „Hè? Weet jij dat? Hoe kan jij dat nu weten, kleine wijsneus." „U deed toch zó!" Dikkie wrijft over zijn maagr „Ha-ha!" De bovenmeester schatert het uit. Hij sliept de Juffrouw uit. „Ja, ja”, roept hij. „Dat hebt u gedaan! Dat heb ik zélf gezien!” „We hebben er allemaal een gegeven. Gerard ook. Hè Gerard?" zegt Dikkie. Gerard lacht verlegen. Die Dikkie zegt alles maar, vindt hij. Opeens trekt Dikkie moeder aan haar mouw. Hij wijst naar de wand. „Daar! Ziet u het nou?” zegt hij fluisterend. Ja, moeder staat er al naar te kijken. Daar hangt Dikkie's kaart in 't groot. Er zit glas voor en is er een brede houten lijst omheen. Moeder knikt een paar keer stil van ja. Ja, die schilderij was vanmorgen Dikkie's enige troost geweest.... De bovenmeester zegt: „Zo heeft Dikkie er thuis óók een, hè? Dat vertelde hij vanmorgen.' „Eigenlijk kwam ik daar óók een beetje voor", zegt moeder ernstig. „U weet niet half, hoe bang Dikkie was, toen hij hier alleen zat.... Maar door die bekende plaat ging het ineens wat over " „Ja", knikt Dikkie. Zo was het. „'t Was dezelfde Heere Jezus”, zei hij. „Maar alleen véél groter...." Allemaal in. de kamer staan ze even stil naar ae plaat te kijken. De juffrouw en Gerard ook. Maar nu moet Dikkie het gelijk eens weten van dat bed. „Slaapt u hier ook?” vraagt hij aan den bovenmeester. „Nee nee, vriendje", lacht de bovenmeester. Dat doé ik thuis, hoor. Bij mijn vrouw en kinderen." „Vraagt u het dan ook wel eens gewoon overdag?" . , ,.r . De bovenmeester kijkt moeder vragend aan. Wat bedoèlt die kleine vent daar nu weer mee? Moeder snapt het direct. Ze zegt: „Dikkie bidt altijd 's avonds voor zijn bedje. En daar hangt deze plaat boven. Dan vraagt hij of de Heere Jezus hèm ook zegenen wil. Net zooals Hij daar die kinderen doet. En of Hij hem ook al zijn kwaad vergeven wil. Al het kwaad van de hele dag....” „O”, zegt de bovenmeester. „Bedoelt hij dèt...." „En nu heeft Dikkie dat vanmorgen hier in uw kamer ook gedaan, gewoon overdag, begrijpt u?" Toen hij zo bang en alleen hier zat...." Ja, de bovenmeester begrijpt het. Hij neemt Dikkie’s hoofd tussen zijn grote handen en zegt zacht: „Luister eens, m'n lieve jongen. Dan zal ik jou eens wat vertellen. Ja, ik vraag het ook wel eens gewoon overdag, hoor. Ook met die plaat voor me. En weet je wat ik dan öök vaak bid? Dan vraag ik: „Heere Jezus, U houdt zoveel van kinderen. Maak toch, dat ik öök veel van kinderen houd. U wil ze telkens weer hun kwaad vergeven. Maak toch, dat ik ook nooit boos op ze blijf... •” „O” zegt Dikkie enkel. Nou, dat is goed, dat die mijnheer dat doet, vindt hij. Hij kijkt den bovenmeester echt begrijpend in zijn ogen. Moeder knikt den bovenmeester ook vriendelijk toe. Juist, denkt ze. Die bovenmeester is een goede herder voor zijn schaapjes. Voor al die kinderen van de hele school. Precies zoals de Heere Jezus den goeden Herder voor alle mensen van de hele wereld wil zijn. Maar nu wil moeder den bovenmeester en de juffrouw niet langer ophouden. Die hebben nog wel meer te doen. Ze groet hartelijk. „Dag mijnheer", zegt ze. „Dag juffrouw. Ik hoop, dat u nóóit meer last van mijn zoon krijgt. Volgend jaar ook niet, zullen we hopen...." „Daar ben ik niets bang voor”, zegt de juffrouw. „Die Dik wordt vast een vriendje van me. Nietwaar Dik?" Ja hoor! Daar kan die juffrouw op reke*. nen. Dikkie gaat ook groeten. En Gerard doet het ook maar. De juffrouw loopt weer mee terug naar de buitende'ur. „Dag Dikkie! Tot ziens, hoor!" zegt ze nog eens hartelijk. Aan ’t eind van de gang roept de bovenmeester nog. „Dag Dikkie! Goeie reis verder, hoor!" „U ook!" roept Dikkie even zo hard terug. „Jö!” waarschuwt Gerard verschrikt. Hij bedoelt: Doe niet zo gèk. Dat mag je zo toch niet zeggen, tegen grote mensen. Maar moeder glimlacht. Dikkie bedoelt het goed, denkt ze. Dat is -het voornaamste. Hij is nog pas vijf. Als hij óók bijna zeven is, weet hij ook al wel hoe 't hoort. 13. Dikkie had het zelf gevoeld. „Nu vlug de pas er in en op huis aan, jongens", zegt moeder. „Ik moet nog koken". „Ja", zegt Dikkie. „En dan gaan we fijn weer samen spelen, hè Gerard?" „Eerst nog even naar mijn moeder”, zegt Gerard. „En dan kom je, hè?" „Als 'k mag, ja." „Zullen we gaan autopedden?” „Goed”. Breng je dan dat lange touw weer mee?” „Ja”, O, Dikkie kan wel juichen. Hij maakt een paar dolle sprongen. Hij hèèft Gerard weer! Dan gaat hij pal naast zijn vriendje lopen. Moeder ziet het. Als hij kon, zou hij in Gerards zak kruipen, denkt ze. Zó veel houdt hij van hem. Ja, vindt Dikkie. Er is maar één Gerard op de hele wereld. En die Gerard is zijn eigen liefste vriendje. Daar halen geen tien Chrisje's bij. Chrisje laat je in de steek. Dat doet Gerard nóóit! O nee hoor! Met Chrisje gaat hij nóóit meer mee. Hij zal altijd wel op Gerard wachten. Tot die weer uit school terugkomt. Om twaalf uur en om vier uur. Maar.... altijd thuis in de laan. Tót aan de hoek. Verder niet, hèus niet. En volgend jaar, als hij zès is, dan gaat hij al.. „Jó Dikkie! Ben je nou helemaal doof geworden!” Hè? Wat? Dikkie schrikt er van. Wie? Waarom geeft Gerard hem zo’n duw? En waarom proesten Moeder en Gerard het allebei zo uit? „Hoe bestèat het,” lacht Gerard. „Je Moeder vraagt al twee keer iets aan je, suffie. En nog wel iets zo verrukkelijks. ." „Liep je de straattegels te tellen?" vraagt Moeder nieuwsgierig. „Nee”', schudt Dikkie. Nee, dat liep hij niet te doen. Dan vraagt Moeder het nóg maar eens. „Ik vroeg, of jullie misschien een ijsje lustten..” . ‘Wat? Dikkie kan zijn oren bijna niet geloven. „Een ijsje? Zo maar?” vraagt hij ongelovig. „Hier op straat?" „Natuurlijk niet. Thuis en voor Vader nemen vre er ook een mee. En ook niet zómaar. Maar omdat het vandaag Gerards eerste schooldag is." O ja, nu snapt Dikkie het. „En ook een beetje jóuw eerste schooldag," zegt Moeder met een knipoogje. „Ha!” roept Gerard. „En Dikkie heeft niet eens wat geleerd. Hij is toch zeker niet bij ons in de klas geweest? Wij kennen al wel vier letters. Én we hebben al sommetjes geleerd ook. Uit je hoofd, tot tien. En we hebben ophaaltjes gemaakt en een psalmversje geleerd!" Gerard kijkt Dikkie's moeder uitdagend aan, alsof hij zeggen wil: Zie je, dat kunt u nu wel zeggen, mevrouw. Maar van al die kunsten kan Dikkie toch nog geen sikkepit. Dat weet ik zéker. Moeder buigt haar hoofd wat naar Gerard toe. Ze zegt zacht: „Dikkie heeft daar op school wat met zijn hart geleerd, Gerardje. Nietwaar Dikkie? Daar bij die grote mooie plaat... In Mijnheer's kamer..." „Ja”, knikt Dikkie een beetje verlegen. O, bedoelt Moeder dat! Ja, zo is het. Moeder zegt het precies goed. Gerard knikt nu ook een beetje begrijpend. O ja, zooiets vertelde mevrouw vanmorgen. Toen ze in de spreekkamer waren. Hij zegt: „Mijn Moeder zegt ook altijd: „Waar je ook bent, de Heere Jezus ziet je en zorgt voor'je. Omdat je gedoopt bent,zegtze." Dikkie luistert scherp toe. Dat van dat dopen begrijpt hij niet zo goed. Maar dat andere wèl. Gerard geeft opeens mevrouw een arm. „Mijn Moeder zegt: Dan voel je je nóóit alleen, als er niemand bij je is en.. en. . en als je dan bang bent bijvoorbeeld..” Ja, ja, knikt Dikkie. Dat wèèt hij. Hij slaat opeens heel vertrouwelijk zijn arm om Gerards hals. „D. . d.. dat is écht waar, hoor Gerard." Dikkie stottert er van zó gauw wil hij het Gerard vertellen. Hij knikt ook steeds maar van ja met zijn hoofd. „B.. b.. bij mij ook.. vanmorgen, hè..! T.. t.. toen heb ik het zélf gevoeld. Hè Moeder?" Ze knuffelt hem stijf tegen zich aan. ,,M’n lief jongetje”, zegt ze enkel. INHOUD Hoofdst. Bladz. 1. Snik-snok! Bom-bens! 3 2. „Omdat jij het bent" 5 3. Niemand mag dat vergeten 8 4. Als Dikkie groot is, dan 11 5. Wat geeft dat nou ! i 15 6. Nü alleen maar kijken 18 7. Durf het nog eens ! . 21 8. Wat zal er nu gebeuren ? ... 25 9. Dikkie’s enige troost 29 10. „Verdiend heb je ze niet" 33 11. In ieder pakje twee 38 12. Precies zoals de goede Herder 41 13. Dikkie had het zélf gevoeld 44