HET KRUIS IN DE KERSTNACHT door' JAN KNAPE Mzn. GEÏLLUSTREERD DOOR HENK POEDER NAAMLOZE VENNOOTSCHAP W. D. MEINEMA, DELFT IN DE TUIN TE LIGGEN WAS EEN VAN DE PLEZIERIGSTE DINGEN, DIE JOOSTJE KENDE. (BLZ. 3). Het kruis in de Kerstnacht. Joostje was al jaren ziek, hij was eigenlijk nimmer gezond geweest. Hij had nooit schoolgegaan als andere kinderen. Hij had ook nooit gespeeld en geravot, hij had alleen gekeken hoe andere jongens speelden en ravotten in de straat. Hij kon het zien vanuit het raam van zijn ziekenkamertje, als moeder het ledikant vlak bij het venster schoof en de gordijnen wegtrok. Dan speelden de ogen van Joostje met de jongens mee, en een enkele keer had hij tegen moeder geklaagd: „Moe, nu gaan de jongens al weg en het ging zo fijn, vraag eens of ze nog wat blijven, toe .. . .” Soms waren ze gebleven, omdat die vriendelijke juffrouw het vroeg, en omdat ze pepermuntjes van haar kregen, en ook wel omdat het zo heerlijk was om allerlei braniestukjes uit te halen, terwijl zo’n ziek jongetje naar je keek en er om lachte.. ♦. In de zomer mocht Joostje dikwijls in de tuin liggen achter het huis. Dan bracht moeder hem in zijn ligstoel onder de schaduw van de kastanjeboom, die op het erf van den buurman stond, de takken staken ver buiten de witgekalkte stenen schutting.... In de tuin te liggen was een van de plezierigste dingen, die Joostje kende. Dan lag hij stil in zijn stoel en moeder kwam bij hem zitten, soms vertelde ze verhaaltjes of ze las hem voor. Maar hij had ook wel graag, dat moeder zat te naaien. Dan kon hij urenlang liggen, zijn handen saamgevouwen op het witte laken, luisterend naar het zingen van de vogels .... Met zijn ogen volgde hij het fladderen van de vlinders, het spelen van de zonnestraaltjes door het donker gebladerte van de hoge kastanjeboom .... Hij genoot van de geur der bloemen, de rozen, die tegen de witgekalkte schutting rankten, de reseda onder het raam van de keuken.... Zo’n zomerse dag was voor Joostje een feest, en altijd als vader 's avonds van zijn werk thuiskwam, informeerde hij bezorgd: ,/t Zal morgen toch niet regenen, vader V* Grote mensen hebben verstand van het weer ♦,.. en Joostje stelde in vader zeer veel vertrouwen ♦ ♦ ♦ ♦ Nu was de zomer weggegaan... De zomer had de Hij lag dag aan dag in het kleine kamertje aan de straat. bladeren meegenomen van de kastanjeboom, die zo heerlijk schaduw gaven.... En de vlinders en de vliegen en de bloemen, ze waren weg .. ♦. Het was nu triestig geworden in de tuin * ♦. ♦ Joostje kwam er nu niet meer, het was najaar.. ♦. Hij lag dag aan dag in het kleine kamertje aan de straat, moeder had het ledikant zó gezet, dat hij in de achterkamer kon zien, als de deur openstond . ♦ ♦. moeder liet de deur altijd openstaan, als ze in de achterkamer aan het werk was ♦ ♦ ♦. Dat was gezellig, maar soms maakte het hem moe.... Joostje ging langzaam achteruit, had de dokter gezegd, maar dat wist hij nog niet ♦ ♦ ♦. Dikwijls kletterde de regen tegen de ruiten en huilde de storm rondom het huis .... Zo kwam het, dat in de straat nog maar zelden spelende jongens waren .... alleen als de school uitging, was er wat gejoel, dan schaterden lachstemmen en klotsten haastige klompen achter rinkelende hoepels .. ♦. Het was niet erg, al waren er geen spelende jongens, Joostje kon toch niet voor het raam zitten, hij was veel te ziek. Het gebeurde wel eens, als het gejoel van buiten heerlijke herinneringen in hem wakker riep, dat hij voor het raam gebracht wilde worden, dan kon hij zijn ziek lichaam voor een ogenblik nog vergeten. Maar als moeder dan even met hem praatte, wilde hij het niet langer. Moeder prees hem, dat hij een lieve, gehoorzame jongen was.... En hij hoopte: „Als het weer zomer is, hé moe....!” Op een keer, dat hij het weer hoopte, kwam moeder bij hem zitten. Ze keek erg vreemd. Dat kon moeder dikwijls doen, dan stond haar gezicht ernstig en strak, en toch lachte ze vriendelijk alsof ze ergens blij om was. Soms dacht hij, dat moeder niet echt blij was, en dan vroeg hij: „Hebt U verdriet, moe ♦♦♦.?” „Welnee, jongen, waarom dacht je dat.... ?” Maar op zo’n vraag wist hij nooit een antwoord.... hij dacht het zomaar.... Nu wist hij zeker, dat moeder lachte en dat ze toch niet blij was.... moeder had nog nooit zó vreemd gekeken. Het maakte hem helemaal stil, zijn ogen werden groot, alsof hij iets bijzonders verwachtte ♦. ♦ ♦ En in moeder's stem was iets, dat hem nieuwsgierig maakte: „Luister eens, m’n lieve 'vent... .” Dan wachtte ze.... het leek of ze plotseling niets meer zeggen kon.... 2 Het kruis in de Kerstnacht. De stilte duurde lang .... Hij lag aldoor te luisteren naar moeder's stem, ook toen ze alleen maar zwijgend in zijn ogen keek... ♦ „Luister eens, m'n lieve jongen ....'' Zoals ze dat toch gezegd had .... Het maakte herinneringen in hem wakker. De verhalen, die moeder hem zo vaak gedaan had, begonnen voor hem te leven, een bonte mengeling van veel schoons.... Van de engel, die tot Manoah kwam.... en die met Zacharias gesproken had in de tempel.... „Vreest niet ♦ ...'' hadden die engelen gezegd .... Natuurlijk waren de stemmen van die engelen veel mooier geweest; soms als hij moeder hoorde spreken, kwamen die engelen in zijn gedachten .... En nu moest hij er aan denken, dat ze altijd gezegd hadden: „Vreest niet....'' Daarstraks, toen moeder zo bij hem kwam zitten en zo vreemd naar hem keek, kwam er een huivering over hem, alsof hij plotseling ergens bang voor moest zijn .... „Luister eens, m'n lieve ventZoals moeder dat zei zou niemand het kunnen zeggen.... Zó moest de engel Manoah en zijn vrouw hebben gerust gesteld: „Vreest niet.... er is niets, waarvoor je bang behoeft te wezen .,♦.!” En Zadiarias in de tempel.... en Maria, de moeder van den Heere Jezus.... en al die anderen.... De engelen hadden altijd een heugelijke tijding gebracht... .1 „Als het weer zomer is, m'n jongen ....'' Moeder begon te praten over de zomer, die kwam.... Hij vond het heerlijk, dat moeder dat deed, hij legde zich zo gemakkelijk als hij kon, zijn benen rechtuit, zijn hoofd diep in het kussen .... „Als het weer zomer is, m'n jongen ♦..♦!" Hij zag de tuin weer voor zijn ogen, de grote kastanjeboom met zijn zware takken, hij zag de vlinders fladderen, hij rook de geur der bloemen, en als moeder even ophield, hoorde hij de vogels fluiten .... Wat was dat mooi!.... Maar het duurde nog heel lang voordat het zomer werd, vertelde moeder, het was nu najaar, de bladeren werden van de bomen gescheurd in de tuin, de bloemen lagen neergeslagen in het slijk, ze waren verwelkt, het gras was verdord. ♦.. De winter kwam, de sneeuw zou alles wit maken, heerlijk wit.... En als het ging vriezen, werden er schitterende ijsbloemen op de ruiten getoverd ♦..♦ Dan werd het Kerstfeest ♦... Moeder stond er lang bij stil om Joostje's herinneringen op te halen aan verleden jaar, toen het Kerstfeest Zo mooi was, zijn gezichtje begon er van te glunderen, om de mooie dingen, die er toen geweest waren.... Moeder had de grote lamp aangeknipt, zodat het helder licht op zijn kamertje was, vader was er ook geweest. Ze hadden chocolademelk gedronken en koekjes gegeten, precies als op de Zondagsschool.... en hij had vijftien teksten uit zijn hoofd opgezegd, die had moeder hem geleerd. Hij kende ze nog heel goed: „En het geschiedde in diezelve dagen, dat er een gebod uitging van den Keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zoude worden ....” Tóen hij ze allemaal opgezegd had, kreeg hij van vader een grote sinaasappel, hij was er heel blij mee en vroeg aan moeder: „Gaat het nou op de Zondagsschool ook zo, moe .... V* „Ja....” zei moeder. En toen kwam het mooie eigenlijk eerst goed. Moeder begon te vertellen van den Heere Jezus, die geboren was in Bethlehem, en ze had voor hem gezongen.... Vader had ook verteld met zijn diepe, zware stem: van de wijzen uit het Oosten, van de ster, en van den bozen koning Herodes.... Joostje leefde zo in zijn schone herinneringen weg, dat hij de zomer bijna vergeten was.... Maar moeder vertelde weer al verder .... Als het Kerstfeest gevierd was, dan werd het Nieuwjaar.... Dat was ook een mooie dag, vond Joostje .. ♦ ♦ dan kwamen grootvader en grootmoeder, en ooms en tantes, en de buren ♦ ♦.. ze kwamen bij hem kijken en ze hoopten, dat hij spoedig beter zou worden, ♦ ♦ ♦. ja, dat hoopte hij ook wel ♦ ♦.. en ze brachten lekkers mee en speelgoed. * ♦. precies alsof het zijn verjaardag was . ♦.. Moeder was hem weer al vooruit met haar verhaal...» Als het Nieuwjaarsfeest voorbij was, begon langzaam de zomer te komen, met zijn vrolijke zonneschijn, zijn bonte bloemenpracht en zijn fleurige vlindertjes .... met zijn schaduw van de kastanjeboom.... Die schaduw van de kastanjeboom was voor Joostje dè zomer .. .. zonder die schaduw Zou er geen zomer zijn . ♦. ♦ Joostje moest goed begrijpen hoe lang het nog duurde voordat de zomer er was. „Als het weer zomer is, hé moe ....” had hij daarstraks gezegd. Moeder begreep het, hij zou weer graag voor het raam zitten om naar de spelende jongens te kijken, en in de tuin liggen onder de takken van de kastanjeboom.... Maar er was iets, dat veel heerlijker was.... En dat misschien veel dichter bij was dan de zomer .... Moeder's stem werd zacht.... En de vraag, die ze deed, kwam zó fluisterend over haar lippen, dat ze haar mond dicht bij zijn oor moest brengen: „Of Joostje niet gaarne bij den Heere Jezus zijn zou?" Even kwam er weer een huiverig gevoel over hem zoals daarstraks, onderzoekend keken zijn ogen in moeder’s gezicht.... Ze lachte vertrouwelijk tegen hem en haar rustige stem vervolgde: „Bij den Heere Jezus in de Hemel ?”.... Joostje wist toch wel, dat de Heere Jezus, die lang geleden in Bethlehem als klein kindje op de aarde kwam om zondaren zalig te maken, nu in de Hemel was ? .... Zou Joostje niet gaarne naar Hem toe gaan, als hij sterven ging ? ♦... Ja, toch! ♦... En moeder sprak van de Hemel, van het Hemelse paradijs, waar het veel mooier was dan ’s zomers in de tuin .... Joostje kon niet alles begrijpen van moeder’s verhaal.... grote mensen kunnen ook niet alles begrijpen van de Hemel.... maar het werd Joostje nu toch wel heel duidelijk, dat het daar bijzonder mooi moest zijn, veel mooier dan ergens een plekje op aarde.... Daar was geen zon en geen maan, en toch was het er heerlijk licht.... God zelf was het licht, en het Lam.... Joostje wist, dat met het Lam de Heere Jezus bedoeld werd .... en er waren bruisende rivieren. In de tuin achter het huis waren geen rivieren, Joostje wist heel goed wat een rivier was, hij had eens een rivier op een plaatje gezien, erg mooi. ♦ . . En in de Hemel was de Boom des Levens...» dat was iets, dat vooral tot zijn verbeelding sprak.... Die boom was veel mooier en groter dan de kastanjeboom op het erf van den buurman .... de bladeren van de kastanjeboom gaven heerlijke schaduw voor Joostje's ziek lichaam, maar de bladeren van de Boom des Levens waren tot genezing der heidenen.... Joostje vond dat een heel goed ding, al kon hij het niet helemaal vatten, moeder had hem vaak van de arme, zwarte heidentjes verteld, die in verre, vreemde landen woonden .... En in de Hemel was God zelf, en de Heere Jezus, dat was wel het heerlijkste van alles.... De zaligen waren altijd bij Hem, ze wandelden in lange, witte klederen, ze zongen schone liederen: „Heilig, heilig, heilig, is de Heere” .... En de duizenden engelen zongen met hen mee.... „Zou Joostje niet gaarne in hun midden zijn om met hen mee te zingen .... ?” , . Joostje knikte langzaam met zijn mager gezichtje.... Natuurlijk, hij wilde wel gaarne bij den Heere Jezus zijn, in de Hemel, waar het zo mooi was en zo goed, waar God zelf het licht was, en waar geen zieke mensen meer waren .... Joostje kon aan moeder s gezicht zien, dat ze nu echt blij was.... hij begreep, dat het was, omdat hij zo gaarne wilde gaan.... Het was weer een van de vele dingen in zijn leven, die hij niet begreep, het leek hem niets bijzonders te zijn, dat hij naar den Heere Jezus wilde gaan, eens, als hij sterven ging .... alle mensen moesten immers eenmaal sterven.... En wie zou dan niet naar de Hemel willen ....! Maar dat was het niet wat moeder bedoelde .... er kwamen tranen in zijn ogen, toen ze het hem uitlegde... Zou Joostje nu naar den Heere Jezus willen gaan, vandaag niet, of morgen nog niet.... maar wel spoedig, nog vóór de zomer kwam, misschien nog voordat het helemaal winter zou zijn ♦.. ♦ want Joostje was erg ziek, dat voelde hij toch...» Toen werd het lang stil ♦ ♦.. en moeder zat naast hem, met zijn witte handjes in de hare . ♦. ♦ voorovergebogen zat ze, haar ellebogen leunend op de rand van het ledikant, zodat haar gezicht heel dicht bij het zijne was .... haar gezicht met de vertroostende glim¬ lach »♦. ♦ en telkens kwam weer haar rustige stem, die met hem sprak . ♦ ♦. Zijn handjes lagen vertrouwelijk in haar warme handen,.... heel lang, totdat het donker werd in het kamertje. ♦ ♦. buiten gingen de lantarens branden ♦.. ♦ Dan werd het helemaal stil, moeder zei niets meer, het leek wel of ze niets meer te Zeggen had.... En Joostje had ook niets meer te zeggen, hij kon alleen maar denken over wat moeder met hem gesproken had. ♦ ♦. Het was als voelde hij nu eerst hoe ziek zijn lichaam was, er was een vermoeid Moeder zat naast hem, met zijn witte handjes in de hare. gevoel in zijn armen en in zijn benen, en zijn hoofd was zo vreemd duizelig, soms moest hij zijn ogen even dicht doen.... en als hij adem haalde, kwam er een stekende pijn door zijn borst.... die pijn was het ergste van alles . * ♦. Joost je bedacht, dat het wel heerlijk zou zijn om een heel nieuw lichaam te krijgen, dat niet meer vermoeid was en niet door striemende pijn gemarteld werd ♦ ♦ ♦ ♦ Eindelijk rees moeder op, het werd tijd om voor vader's eten te gaan zorgen . ♦.. „Ik kom straks terug,” beloofde ze, „en dan zal Joostje mij kunnen vertellen, dat hij gewillig gaan zal, zodra de Heere roept. *. * denk er maar eens goed over na of het niet zó is ♦. ♦.” Maar Joostje bleef moeder's hand vasthouden, alsof er iets was, dat hij nog vragen wilde . ♦ ♦ ♦ Nu wist hij het, zijn ziek lichaam kon niet meer beter worden ... ♦ Daarstraks had hij er om geschreid, maar nu schreide hij niet meer Moeder had gezegd, dat het niet anders kon.... Alle mensen moesten sterven, omdat Ze gezondigd hadden; de een moest sterven, als hij nog heel jong was, en een ander mocht blijven leven, tot hij heel oud was, maar sterven moesten alle mensen.... De dood kwam, als God dat wilde en Hij gaf aan niemand rekenschap, wanneer Hem gevraagd werd: Waarom nu reeds, ik ben nog zo jong?! Dat was een zondige vraag, we moesten ons schikken naar Gods bestel, zelfs in ons bidden moesten we vragen: „Indien Gij het wilt, Heere!”.... Hij wist wat goed voor ons was!.... En moeder had ook gezegd, dat de mensen, die in den Heere Jezus geloofden, niet bang behoefden te zijn om te sterven.... ze moesten alleen sterven, om een nieuw leven binnen te gaan .... Moeder vond het goed, dat de Heere Jezus Joostje reeds spoedig bij zich wilde hebben in de Hemel.... Nu hij er over nadacht, begon hij te geloven, dat het wel waarlijk goed was.... Maar toch zou hij nog iets willen vragen aan moeder, daarom kon hij haar handen niet loslaten *... Het leek wel of moeder zijn gedachten kon raden, want ze ging op haar knieën bij hem zitten, in het schemerdonker van het kamertje voelde hij haar warme gezicht dicht bij het zijne. Fluisterend zei ze: „Zeg het maar, vent../'* Toen kwam het, aarzelend: „Moeder.... ik zou nog wel zolang hier willen blijven, tot het Kerstfeest voorbij is ...." Het bleef lang stil, Joostje begon reeds te denken, dat het misschien verkeerd van hem geweest was om dat te willen.... het maakte hem verdrietig.... hij verlangde naar het Kerstfeest, verleden jaar was het zó mooi.... en hij dacht, dat het nog mooier zou worden .... nu hij zo spoedig naar de Hemel zou gaan .... het leek wel of de Heere Jezus heel dicht bij hem was .... Het kon toch niet verkeerd zijn, dat hij samen met vader en moeder nog één keer het geboortefeest van den Heiland wilde vieren .... ? Dan ineens stelde moeder's antwoord hem gerust: „Wel vent, als je dat zo graag wilt, laten we het dan aan Hem vragen.... moeder zou het ook wel graag willen, en vader ook ...." In het kleine kamertje hebben ze er samen om gebeden.... Toen Joostje zijn ogen weer open deed, stond in de duistere opening van de deur een donkere figuur. Vader was zacht binnengekomen, hij deed een stap naderbij en boog zich over het ledikant, zijn hand beroerde Joostje's klam voorhoofd en zijn diepe stem zei zachtjes: „Amen .... indien het Uw wil is, Heere." Joostje werd voortdurend zieker, 's nachts had hij altijd erge koorts, dan was zijn hoofd heet en zijn armen en benen woelden rusteloos, alsof die niet langer moe waren. Soms zag hij niet eens, dat moeder aan zijn bed waakte, of vader. ♦. ♦ dan dwaalden zijn ogen doelloos door het schemerdonkere kamertje en zijn mond prevelde onverstaanbare klanken.... Als het dag werd, begon de koorts te verminderen, dan kwam de vermoeidheid heviger terug.... het was wel gelukkig, dat er nu geen pijn meer in zijn Vader was zacht binnengekomen. borst was. Op de plek, waar hij de pijn gevoeld had, was nu iets zwaars, alsof daar een hand zwaar drukte... Meestal was zijn hoofd slaperig, maar eigenlijk slapen deed hij toch niet; elk geluid, dat er in huis was of in de straat, maakte hem wakker.... Soms kon hij nog wel denken, dan dacht hij aan vader en moeder, in die ogenblikken was het alsof hij alles beter begreep dan vroeger.... Het zou voor vader en moeder wel een groot verdriet zijn, als hij er niet meer was, het was zo heerlijk geweest met hun drieën.... Dan dacht hij aan al het mooie, dat er in zijn leven geweest was .... Vroeger had hij het wel eens verdrietig gevonden, dat hij altijd op bed moest liggen, nooit op straat kon spelen als de andere kinderen, nooit naar school mocht gaan.... hij wist niet eens wat een school eigenlijk was.... Al dat verdriet was nu weg, het was mooi geweest, die lange dagen met moeder alleen in huis, die lange avonden met vader naast zich ♦ ♦ ♦ ♦ er was zoveel, dat hij niet aan alles tegelijk kon denken . ♦ ♦ ♦ En het was nog mooi, als hij maar niet zo heel moe was En zelfs dat kon hij nog wel vergeten, wanneer moeder naast hem zat en zijn hand vasthield .. ♦ • of als vader kwam en zijn grote, koele hand op zijn heet voorhoofd legde.... En als moeder vertelde, moeder vertelde elke middag, 's middags voelde hij zich het minst ziek. Het was alleen jammer, dat moeder s vertelling zo heel kort duurde, maar het mocht niet langer, omdat hij zo zwak was en het niet verdragen kon. Dan deed hij zijn uiterste best om zo stil te liggen als inaar mogelijk was. Moeder vertelde altijd alsof ze haar eigen verhaal mooi vond, en hij hoopte, dat ze daardoor vergeten zou, dat hij er naar luisterde.... Moeder moest telkens de geschiedenis van den Heere Jezus vertellen, hoe de engel tot Maria kwam met de blijde boodschap .... van de beschrijving te Bethlehem op bevel van keizer Augustus,.... van het kindje, dat geboren werd in de armelijke stal...» en hoe de engelen zongen in Efrathafs velden, in de donkere nacht, die plotseling licht werd zonder dat de zon scheen of de maan.... van de herders, die met haast gingen, om het kleine kindje te aanbidden.... en van de wijzen uit het Oosten, die de vreemde ster gevolgd waren en geschenken brachten, goud, en wierook, en mirre .... Joostje werd niet moe om naar het oude verhaal te luisteren, de blijde boodschap, die reeds zoveel mensen gelukkig heeft gemaakt...» Soms vond hij het verdrietig, als moeder ophield, moeder wist precies haar tijd, een kwartier .. ♦. en een kwartier is Zo heel gauw om.... Dan troostte ze: „Doe nu je ogen dicht en vertel het jezelf dan maar ... ” Toen moeder het voor het eerst zei, schudde hij zijn hoofd, dat ging natuurlijk niet ♦.. ♦ Maar hij probeerde het toch, het was prachtig, bijna even mooi als moeder het deed .... Hij kon er niet genoeg aan denken hoe het kindje, dat eeuwen geleden in de stal van Bethlehem geboren was, zijn Heiland en Zaligmaker wilde zijn.... Tegen moeder zei hij: „Hoe vreemd dat zo’n klein kindje de mensen gelukkig kan maken ....” Moeder legde het hem uit: „Dat kleine kindje was Gods Zoon, die op aarde kwam om voor de mensen, die in Hem zouden willen geloven, de dood te ondergaan ....” Hij knikte met zijn ouwelijk gezichtje, zijn ogen waren dicht gevallen, zo moe als hij was. Ja, hij wist het wel.... van het kleine kindje, dat Gods Zoon was.... Hij vond het alleen maar vreemd,.... nee, vreemd was het eigenlijk niet.... het was onbegrijpelijk mooi.... Hoe langer hij er over nadacht hoe mooier het werd.... de Heere Jezus was als kindje in een stal geboren.... om aan een kruis te sterven .... ook voor hem.... Moeder had immers gezegd, dat nu het sterven geworden was het binnengaan van een nieuw leven .... het binnengaan van de Hemel.... Onbegrijpelijk, maar mooi,.... zo mooi. Toen ’s nachts de koorts weer kwam, vroeg hij aan vader: „Hoelang duurt het nog voordat het Kerstfeest is .... V* Vader rekende het voor hem uit, het was nog precies vier en twintig dagen. Vader vroeg nog: „Vind je, dat het lang duurt....?” Maar Toostje gaf er geen antwoord op. Hij lag stil en keek met zijn grote, van koorts gloeiende ogen in de verte, alsof daar iets te zien was. Eindelijk zei hij langzaam: „O .... nog vier en twintig dagen ***** Een paar dagen later wilde Joostje reeds het Kerstfeest vieren en het was nog maar 3 December. Moeder keek er helemaal niet vreemd van op en vader vond het goed, hij knipte zelf de grote lamp aan, Joostje moest knipperen met zijn ogen, zo fel als het licht plotseling in zijn ogen priemde.... Het was een heel ander Kerstfeest dan verleden jaar, Joostje constateerde het tegen moeder met een nuchtere zakelijkheid, die haar pijn deed. Hij begreep niet waarom moeder's gezicht ineens verdrietig werd en hij vergoelijkte haastig: „Het geeft niet, hé moe.,.,?” Moeder wist wel wat Joostje bedoelde, verleden jaar was er de chocolademelk geweest en de sinaasappel.... „net als op de Zondagsschool....” had Joostje nog gezegd .... Het was wel hard, dat het nu niet kon .... Joostje glimlachte tegen haar, alsof hij begreep, dat dit een zwak ogenblik van moeder was geweest, en hij troostte nog eens: ,/t Is helemaal niet erg, hé moe.... V* Toen kon ze zeggen: „Welnee jongen, 't wordt toch wel een mooi Kerstfeest, hé.... V* Moeder begon dadelijk te vertellen, want het mocht niet lang duren ... O, hoe mooi was dat, zó mooi had moeder nog nooit verteld .... met zijn ogen dicht lag hij te luisteren .... hij zag de ster van Bethlehem aan de hemel staan .... ze wenkte.... de engelen zongen in Efratha's velden .... de herders gingen met haast.... de wijzen uit het Oosten brachten hun geschenken.... Dan ineens begon moeder te zingen: „Stille nacht.... heilige nacht ****** En toen moeder klaar was, zette vader met zijn zware stem zachtjes in: „Daar is uit 's wereld's duistre wolken een licht der lichten opgegaan .. ♦ .” Toen het lied uit was, stelde Joostje zelf voor: „Nu de grote lamp maar uitdoen. .. .” Het Kerstfeest was prachtig geweest, nóg mooier dan verleden jaar. Terwijl moeder de dekens goed legde en hem warm instopte, vertelde hij aan moeder hoe mooi hij het gevonden had. „Nu hebben we fijn Kerstfeest gevierd met ons drietjes, hé V* .... En na een ogenblik zwijgen vervolgde hij: „Maar we hebben nog iets vergeten, moe.... en vader heeft ook iets vergeten Het klonk wat treurig.... „Zó.... heeft vader iets vergeten.... en hebben wij ook iets vergeten....?” Moeder probeerde te raden wat het zijn kon.... Ze dacht, dat ze het van vader wel wist: „Vader had beloofd te vertellen, maar....” Joostje schudde zijn hoofd, hij had al lang begrepen waarom vader zijn belofte niet had kunnen houden, hij voelde wel hoe warm zijn hoofd werd, het klopte.... Maar er was nog iets anders. Fluisterend zei hij het tegen moeder: „De kalender... ” Zijn ogen gingen naar de muur.... vader had het zwakke electrische lampje aangeknipt, dat ’s nachts altijd brandde.... Aan de muur hing de kalender, die hij verleden jaar gekregen had.... hij kon de grote 3 goed lezen.... Altijd kreeg hij een nieuwe kalender op Kerstfeest, met een prachtige plaat op het kartonnen schild.... en met verhaaltjes, die moeder hem kon voorlezen .... Vader had aan de kalender helemaal niet gedacht, het maakte Joostje een klein beetje verdrietig, omdat een nieuwe kalender nu eenmaal bij het Kerstfeest behoorde .... Moeder beloofde, dat vader morgenavond de kalender Zou meebrengen als hij van zijn werk thuis kwam.... „En ik heb geen teksten opgezegd ♦...” zei Joostje. „Ach, kind ... ” Het leek wel of moeder plotseling weer verdriet kreeg» Joostje begreep het wel, moeder had hem geen teksten geleerd, omdat hij zo erg ziek was, maar hij kende die van verleden jaar immers nog wel.... „Mag ik ze dan morgenavond voor vader opzeggen... En het geschiedde in diezelve dagen .... ik ken ze nog heel goed, moe ....” Moeder knikte.... „En als ik ze dan goed opzeg, krijg ik dan de kalender r Weer knikte moeder en ze vermaande ongerust: „Ga nu stil liggen, vent, je wordt anders veel te moe.” Tevreden zei hij: „Dan is het morgenavond nog eens Kerstfeest Die andere avond was het opnieuw Kerstfeest voor het zieke jongetje. En bij het licht van de grote lamp bekeek Joostje de kalender, die vader had meegebracht. Moeder had nog een kussen onder zijn hoofd gelegd, zodat zijn hoofd wat hoger kwam te liggen en hij het beter zien kon.... Ze waren zo heel gelukkig met hun drieën, moeder keek blij, en vader keek blij.... het was natuurlijk, omdat hij zijn teksten zo heel goed gekend had .... Vader had erg verbaasd gedaan, en moeder ook.... Maar moeder deed het zomaar, want ze wist het wel, vanmiddag had hij de teksten met moeder nog eens geleerd, in plaats van de vertelling, het was een heerlijk geheimpje van hen samen.... Vader zei trots: „Die kalender heb je nou es echt verdiend.... V* Joostje moest lang naar de kalender kijken, want zo iets vreemds had hij nog nooit gezien. Vader stond naast zijn ledikant en hij bekeek ook de plaat. En moeder informeerde: „Is de kalender mooi, die vader voor je heeft meegebracht....?” Joostje knikte zonder Dp te zien, natuurlijk was de kalender mooi; alles, wat rader meebracht, was prachtig.... Vader keek srwijgend hoe Joostje’s aandacht geboeid werd door de kleurige tekening op het stevige kartonnen schild. Vader’s ogen zochten die van moeder, er kwam een glimlach op haar gezicht en ze schudde langzaam met haar hoofd als wilde ze tegen hem zeggen: „Hij Vader stond naast zijn ledikant en bekeek ook de plaat. begrijpt het niet en hij zou het zo graag begrijpen .... help hem maar een beetje ****** Toen vroeg vader of Joostje wel wist wat de plaat voorstelde.... Vader liet zich op zijn knieën zakken, zodat zijn gezicht vlak bij het zijne was.... Joostje knikte zwijgend op vader’s vraag, natuurlijk wist hij dat, het was duidelijk te zien.... het was Kerstfeest .... Er was een kerk en een toren.... je kon zien, dat de klok luidde.... die riep de mensen naar de kerk. waar de dominee vertellen zou van den Heere Jezus .... Hij voelde zich bedroefd worden, plotseling was er weer het grote gemis .. ♦. hij wilde wel met die mensen meegaan. ♦.. kijk, daar liep een jongetje tussen zijn vader en zijn moeder in... ♦ het duurde slechts even, dan was de droefheid al weer weg.... het kon immers niet.... de Heere wilde het anders.... Maar zijn ogen volgden toch nog benijdend het kleine jongetje op zijn weg naar de kerk.... Er lag ook sneeuw, hé.... hoe mooi was dat, die witte sneeuw op de straat.... het lag ook op het dak van de kerk, de sneeuw zat tegen de toren geplakt en tegen de bomen .... en de daken van de huizen waren wit.... Het was ook koud, hu .... hoe koud was het, hij rilde er van in zijn warm bed.... al de mensen, die naar de kerk gingen, hadden het koud, de mannen hadden dikke jassen aan, hun kragen stonden hoog op.... de vrouwen waren dicht in hun warme doeken gehuld .... en het gezicht van het kleine jongetje kon je ternauwernood zien, zo warm had zijn moeder hem ingepakt.... Het was wel prettig zo door de sneeuw te lopen, terwijl de klok luidde en de kerkdeuren wijd openstonden, om je binnen te laten in de warmte.... Aan de hemel stond de volle maan, ze lachte vriendelijk .... zo kon de maan ook wel eens naar hem lachen door het raam heen.... als het zomer was.... Maar dat daar begreep hij niet.... daar, naast de kerk, de mensen moesten er langs gaan, als ze de open deuren binnen gingen.... het was een donker kruis en het stond eenzaam langs de weg .... het was bijna Zo hoog als de kerk.... het leek wel of de maan over dat kruis geen licht gaf. Er hing een man aan het ruwe hout, het hoofd was voorover gevallen, om het dode hoofd was een doornenkroon.... Joost je wist wel, dat het de Heere Jezus was, die daar hing.... hij werd er stil van.... hij kon maar niet goed vinden, dat het zó was. ♦.. het was toch Kerstfeest...» en dat kruis behoorde immers bij het Paasfeest.... eerst Goede Vrijdag, en dan het Paasfeest.. ♦. Hij schudde zijn hoofd in niet begrijpen, zijn vinger wees naar de letters, helemaal onderaan, die moest vader voor hem lezen, misschien brachten die de oplossing. Maar ze brachten de oplossing niet. Vader las: „Ten derde dage weder opgestaan van de doden... .” Joostje keek vader aan alsof hij vragen wilde of er werkelijk alleen die paar woorden stonden.... Vader nam de kalender uit Joostje’s klamme handen, aarzelend lieten ze los.... Moeder prikte de kalender aan de muur, zó dat Joostje er makkelijk naar kijken kon, dan nam ze het kussen van onder zijn hoofd weg.... Toen kwam vader heel dicht bij hem zitten.... Vader maakte hem ineens alles duidelijk ♦.. ♦ De Heere Jezus was op aarde gekomen als klein kindje in de stal van Bethlehem, dat was het begin van Zijn vernedering.... En op Kerstfeest gedenken we met vreugde, dat de Heere Jezus dat heeft willen doen. Maar in onze blijdschap mogen we niet vergeten waarom Hij op aarde kwam.... het was om voor onze zonden aan het kruis te sterven en in een donker graf te worden gelegd.... Toen was onze schuld betaald .... Bethlehem en Golgotha, ze behoren dicht bij elkander.... En na Golgotha komt het Paasfeest, het feest der opstanding.... „Ten derde dage weder opgestaan van de doden .... opgevaren ten Hemel.... zittende ter rechterhand Gods.... weet je wel, Joostje.... De Heere Jezus heeft de Dood overwonnen .... voor ons....!” Het werd stil na vader’s woorden. Joostje’s ogen waren vermoeid dicht gevallen, zijn smalle handje streek telkens over vader's grote werkhand, die op de rand van het ledikant lag, het leek wel, of hij vader s nabijheid wilde tasten .... Eindelijk deed Joostje zijn ogen weer open.... Even keek hij zwijgend vader aan. Hij moest er weer aan denken wat hij een paar dagen geleden in zijn eentje bedacht had. Nu zei hij het zachtjes: „Ook voor mij, hé vader ....” „Natuurlijk, jongen . ♦. .” Joostje knikte, dat het zo goed was, en zijn ogen Zonken langzaam toe.... Tussen Kerstfeest en Nieuwjaar zijn de ogen van Joostje voor altijd dichtgegaan.... Joostje's ouders bleven eenzaam achter.... En toen dominee kwam om hen te troosten, vertelde moeder van het mooie versje, dat ze het laatst voor hem had moeten zingen: „Daar boven juicht een grote schaar van kindren voor Gods troon ♦. ♦ ”