DE EERSTE REIS VAM SIMM, DE ZEEMAN "j DE EERSTE REIS VAK SINDBAD DE 2EEMA OPNIEUW VERTELD EN GETEE- KEND DOOR KO KOSTER ■ iu 11 SPROOKJESBOEK No. 4 _ DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN Tn het verre Oosten, waar -Me stad Bagdad al heel lang geleden tot grooten bloei was gekomen, leefde een koopman die Sindbad heette. Sindbad was schatrijk. Zijn huis was van marmer en de meubelen van goud, ingelegd met edelgesteenten. Toch was Sindbad niet gelukkig. Dat kwam doordat Sindbad zich verveelde. Dagen achtereen zat hij op zijn mooie stoel voor zich uit te staren en daar er in dien tijd geen sigaren bestonden, kon hij niet eens zijn verveling verdrijven door een sigaartje te rooken. Nu had de koopman onder veel andere spullen ook een hooge vaas staan, welke hij voor 100.000 goudstukken gekocht had en die vol zat met eerste kwaliteit wijsheid. „Vaas,” zei Sindbad, „vertel me nu eens wat ik beginnen moet.” „Ga reizen,” zei de vaas nu opeens. „Dat is een idee 1” riep de koopman uit en nog dienzelfden dag liet hij zijn bediende een groot pak met reisgoed naar het schip brengen. C indbad bofte, want het schip was juist gereed om te ^vertrekken naar een onbekende kust van een werelddeel dat de menschen later Afrika zouden noemen. Vóór de zon onderging ging het scheepje onder zeil. Na verloop van ’n week was het volkomen windstil geworden. Het zeil werd dus overbodig en de zeelui waren genoodzaakt om zelf verder te roeien. Zoo bereikten ze eindelijk land. Gelijk met eenige andere zeelui ging Sindbad naar de kust om daar onder ’n palmboom een dutje te gaan doen. Hij sliep echter zóó vast in, dat hij niet bemerkte dat de uren verstreken. De kapitein van het bootje was blijkbaar niet erg slim en scheen niet te kunnen tellen. Hoe het ook zij: het bootje vertrok, terwijl Sindbad nog altijd lag te dutten, onbewust van de tweekoppige slangen die rond om hem heen schuifelden. DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN '"‘poen Sindbad wakker •*- werd, kwam hij vol schrik tot de ontdekking dat men hem had achtergelaten. Hij holde nog naar de kust, tot groote schrik van de talrijke tweekoppige slangen en schreeuwde uit alle macht. Maar dat gaf natuurlijk niets; ’t schip was al veel te ver weg. Het laatste puntje van den mast verdween achter dm horizon en daar zat Sindbad, heelemaal alleen overgeleverd aan het onbekende land, dat bovendien ver-' moedelijk een onbewoond eiland was. „Wat heb ik 'n pech 1” riep Sindbad wanhopig uit en hij trok de haren uit zijn hoofd, daar dit zoo in Bagdad en omgeving de gewoonte was als er iets onprettigs met je gebeurde. Daar kwam nog bij dat het in de buurt wemelde van vogels met groote sterke snavels, die nog nooit een mensch gezien hadden. Die vogels dachten dat’t hoofd van Sindbad een kokosnoot was en kwamen op zijn schedel pikken. En dat was ook al vervelend. T 7at ben ik toch een ezel geweest," schreeuwde » ’ V Sindbad, „in Bagdad had ik het zoo goed en nu zit ik hier 1” Toen Sindbad een uurtje had zitten jammeren bemerkte hij dat hij daar ook niets mee opschoot. Hij sneed een dikke knuppel van ’n boom en wandelde nu landwaarts in. Je kon niet weten of er niet ergens menschen woonden. Hij begreep heel goed, dat die menschen best woeste wilden konden zijn, maar die ontmoeting waagde hij liever, dan dat hij hier den nacht in de wildernis moest doorbrengen temidden van slangen en ander gespuis. \7^7el een uur lang had * * Sindbad gewandeld door ’t mulle zand, toen hty een diep en donker boscH bereikte. De boomen waren net zoo dik en hoog als to-r rens. Er groeiden varenplanten die bijna tot de wolken reikten en de slingerplanten waren zoo dik als" hier de gewone boomen zijn.' DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN A ffidden in het wilde oerwoud ging Sindbad even zitten om te rusten. Hij had voor de veiligheid een plaatsje opgezocht op een van de grillige luchtwortels. Zijn rust werd echter verstoord door allerlei geluiden en één keer klonk er zoon leelijk gebrom, dat Sindbad van schrik zijn stok en zijn pantoffeltjes verloor. Hier was het ook niet uit te houden, zoodat Sindbad besloot verder te, gaan. Weldra bereikte hij een vlakte met hier en daar een boom. ’t Vreemde was dat de boomstammen hier net menschengezichten hadden, en toen Sindbad in een van de boomen wilde klimmen om den omtrek te verkennen, maakte een van de boomen het hem gemakkelijk door hem een lat toe te steken die niets meer of minder was dan de neus van dien boom. Sindbad, die altijd erg vlug in 't klimmen was geweest, zat weldra boven in den boom en nu kon hij urenver in den omtrek rond kijken. T\Tu deed hij een vreemde ontdekking, ’t Was net oi ^ daar heel in de verte een hooge witte koepel stond. „Hée 1” riep Sindbad verbaasd uit. „’t Lijkt net of daar in de verte een tempel staat 1” Vlak bij klonk een zacht, onderdrukt gelach. „Hèhèhèhè,” hoorde Sindbad duidelijk. Verbaasd keek hij om zich heen. ,,Wie lacht daar ?” vroeg Sindbad. Weer klonk hetzelfde onderdrukte gelach, maar nu bemerkte Sindbad dat het geluid uit den boom kwam. ,,Nu nog mooier 1” riep hij. en in zijn kwaadheid gaf hij den boom een schop, maar de boom grinnikte opnieuw, zoodat er voor Sindbad niets anders overbleef dan naar den koepel te gaan. \ A aar nu begreep Sindbad -‘-V-L waarom de boom hem had uitgelachen. De koepel immers was niets anders dan een reusachtig ei.. Rondom dit ei slingerde zich 'n reusachtige slang, die echter geen kwaad scheen te doen. „Weet je wat,” dacht Sindbad, „ik gebruik die slang als wenteltrap.’‘ DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN f I 'oen Sindbad dicht aan den bovenkant van ’t ei gekomen was, tikte hij er ’ns tegenaan. Maar nu gebeurde er iets verscbrikkelijks. De schaal van het ei barstte open en daar verscheen de reusachtige kop van ’n monsterachtigkuiken. Verschrikt liet hij zich langs den rug van de slang op den grond glijden. |KTu ging hem een licht op. Vroeger had hij wel eens * ^ geluisterd naar de vreemde verhalen van beroemde reizigers. Die hadden het dan over een vogel van wonderlijke afmetingen. Die vogel heette Roe en woonde Op de hoogste, ongenaakbare toppen van ’t Himalayagebergte. Deze vogel legde zijn eieren in het gloeiende zand van heete streken en daar de vogel als hij vloog zelf tweehonderd meter breed was, waren de eieren van dit gevogelte in verhouding. Het kuiken had intusschen een keel opgezet, ’t Moest piepen heeten, maar ’t was zöö verschrikkelijk hard, dat Sindbad er doof van werd. \/laar er gebeurde niets V-* en Sindbad voelde een behagelijke Warmte. Toen hij opkeek zag hij dat de vogel op het ei was gaan Zitten. Roe had hem blijkbaar niet gezien en bedekte hem nu zelf met zijn groote warme vleugels. Na een uurtje was Sindbad ingeslapen. KJauwelijks was Sindbad van zijn eersten schrik be^ komen of hij besloot maar zoo gauw mogelijk te maken dat hij wegkwam. Stel je voor dat Roe hem hier lantrof en zag dat hij ’t ei had stukgeslagen. Juist wilde 'lij zich verwijderen, toen opeens de lucht verduisterd •verd. „Wat zullen we nu hebben ?” riep Sindbad uit. Vlaar tegelijkertijd drukte hij zich verstijfd van angst :egen de schaal van het ei. De duisternis namelijk werd /eroorzaakt door de nadering van den Reuzenvogel Roe Sindbad dacht natuurlijk niet anders dan dat zijn laatste iur gekomen was. Hij sloot de oogen en wachtte op ’t '•ogenblik dat de vogel hem zou oppikken en opeten. DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN Sindbad sliep onbewust van hetgeen er om hem heen gebeurde tot den volgenden morgen.Nauwelijks was de zon opgegaan of hij werd gewekt door een oor: verdoovend gekrijsch. Dat was de Roe die zijn ochtendliedje zong. De vogel stond nu rechtop en vlak voör zich zag Sindbad de enorme pooten van het dier. Opeens kreeg hij een inval. Hij maakte zijn linnen gordel los en bond deze om een van de pooten van het monster en daarna om zijn eigen lijf. „Ziezoo”, dacht Sindbad, nu heb ik niets anders meer te doen, dan te wachten tot Roe de lucht ingaat. De minuten leken nu wel uren en de tijd kroop voorbij. Maar toen opeens leek het wel of het begon te stormen 1 Roe had zijn reusachtige vleugels uitgeslagen en met een ontzettende ruk, die Sindbad bijna bewusteloos maakte, steeg hij pijlsnel omhoog Sindbad slaakte een zucht van verlichting. Waar de vogel hem heen bracht, in ieder geval was het er beter dan in het onherbergzame heete land waar hij vandaan kwam. DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN C indbad had nooit kunnen ^denken dat de vogel zoo hoog stijgen kon. In vliegende vaart ging het steeds verder omhoog, ett de dingen op den grond werden steeds kleiner. Nog steeds bleef de Roe stijgen net zoolang tot Sindbad de aarde in de verte als een voetbal in de ruimte zag zweven. Dan daalde de Roe opeens naar beneden, recht omlaag, net als een valk die op zijn prooi schiet. Sindbad zag den grond weer op zich toeschieten. De bergen werden weer hoe langer hoe grooter en hij zag hoe Roe neerdaalde in een diepe spelonk, waar hij blijkbaar een geschikte prooi had opgemerkt. Zoodra de vogel den grond bereikt had, maakte Sindbad heel snel den gordel los en wachtte tot Roe weer opsteeg. En ja hoor: nauwelijks had hij zich losgemaakt of de vogel klapwiekte en verdween even snel als hij gekomen was, thans met een reusachtige slang in zijn bek. Zoodra Sindbad de oogen durfde openen en om zich heen keek, maakte een nieuwe schrik zich van hem meester. Hij zag dat hij zich in een ontzettend diepe spelonk bevond. De afgrond was zóó diep, dat het licht van de zon er nauwelijks tot den grond kon doordringen. Sindbad behoefde niet eens te probeeren om naar boven te klimmen, want de rotsen waren veel te steil. Daarbij dreigde nog een ernstig gevaar. Links en rechts klonk er luid gesis. Dat waren slangen die hun schuilplaats hadden in de diepe rotsspleten. Zoolang het dag was had Sindbad niets te vreezen, maar als het avond werd, dan zouden ze te voorschijn komen. 'T'erwijl Sindbad verder schreed, op zoek naar eèn uitweg, ontdekte hij dat de bodem van den afgrond bedekt was met reusachtige diamanten, hij wist niet eens dat ze zóó gróót bestonden. Maar wat gaf hij op dit oogenblik om die kostbare steenen ? DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN Temand die in levensgevaar -*“is geeft niets meer om goud en rijkdom. Door de diepte van de kloot begon de duisternis al spoedig der, afgrond te vullen. Het sissen der slangen werd steeds luider, en hier en daar kropen ze al te voorschijn: leelijke kwaadaardige beesten met groengele vinnen. Sindbad besloot eerst vooral maar een schuilplaats te zoeken voor den nacht. Elk oogenblik konden de slangen hem omringen en één was al sterk genoeg om zich om hem heen te slingeren en hem doodeenvoudig te kraken. Eindelijk vond Sindbad in den rotswand een geschikte holte. Heel voorzichtig kroop hij erin. Hij hield zijn stok vooruit om te voelen of het hol misschien ook door slangen bewoond was. Maar gelukkig was het leeg, Sindbad kroop in ’t donkere hol en dekte den ingang af met een paar groote keien die hij daar vond. „Ziezoo," zei hij, toen hij gereed was, „laten de slangen nu maar komen.” En hij lachte, ook al was het een beetje witjes. Weldra kwam de nacht en met den nacht de slangen. Ze schuifelden in heele troepen naderbij en zochten een gaatje om binnen te dringen. Sindbad hoorde duidelijk hun woedend gesis, ’t Was heel goed te begrijpen dat hij zich toch niet op zijn gemak gevoelde en den heelen nacht geen oog dicht deed. Maai ook aan deze ellende kwam een eind. Door de kieren tusschen de steenen zag hij dat ’t dag begon te worden. jD ehoedzaam schoof hij ^de keien opzij en kroop naar buiten. Aanvankelijk kon hij nergens meer een slang ontdekken, maar even later zag hij dat ze hem in de verte vanaf de rotsen beloerden. Ze wachten op den tweeden nacht, daar ze hem dan zeker wel zouden krijgen. DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN Zoo bracht Sindbad een groot gedeelte van den dag door in droevige overpeinzing. Hij wist maar al te goed dat de slangen hem vandaag of morgen toch wel zouden krijgen, ’t Liep tegen den middag toen hij in zijn onmiddellijke nabijheid opeens een luiden plof hoorde. Verbaasd keek Sindbad in de richting vanwaar het geluid kwam en daar zag hij tot zijn verbazing een groot stuk rauw vleesch liggen. Even later kwam er weer een stuk vleesch naa$ beneden, dat vlak voor Sindbad terecht kwam. Nij begreep hij echter meteen waar die halve koeien vandaan kwamen. Vroeger had hij reizigers wel eens hooren vertellen dat er ergens een heel diepe vallei was, waar niemand in kon komen. De bodem van dezen afgrond lag vol met kostbare diamanten.Om die nu te bemachtigen wierpen de kooplui stukken vleesch naar beneden. De diamanten drukten nu in het weeke vleesch. Als de arenden, die in deze streek wonen het vleesch nu meevoeren naar hun nest, dan hebben de kooplieden niets anders meer te doen dan 4e arenden met veel lawaai uit hun nest te jagen. Sindbad keek eens naar boven, maar de kooplieden kon hij niet onderscheiden omdat de wolken de, kom van de bergen bedekten. DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN T"\e kooplieden die groote -‘“-"'reizen hadden gemaakt om den afgrond met schatten te bereiken, wierpen het eene stuk vleesch na het andere naar beneden. Daarna gingen ze bedaard op den rand van den afgrond zitten om te wachten totdat de arenden kwamen. Uven later kwam een nieuwe karavaan aanzetten, 'ook al volgeladen met groote stukken vleesch. Maar nu kwam er een hoop lawaai, want de eerste kooplieden wilden niet dat het pas aangekomen stelletje ook hun lappen vleesch naar beneden wierp. ,,Dan raken we in de war,” vonden de eerste kooplieden. Er kwam een flinke vechtpartij van en het eind van het liedje was dat de tweede karavaan op de vlucht ging, met achterlating van het vleesch. De eerste kooplui maakten zich hiervan meester en wierpen het nu ook naar beneden. T-Iet ongeluk echter wilde dat een van de lappen -*• boven op Sindbad terecht kwam. De ongelukkige kreeg zoo’n klap, dat hij voorover op den grond tuimelde. Hij wilde overeind krabbelen maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, ’t Stuk vleesch was zóó zwaar dat hij ’t nauwelijks op kon tillen. Maar toen hij er eindelijk onder uit was gekropen, had hij een schitterenden inval gekregen. Hij zou onder een van de grootste stukken vleesch kruipen, zich eraan vastbinden en dan door een van de arenden naar het nest laten voeren. Maar Sindbad was een verstandig man die het nuttige met het aangename wist te vereenigen. X Ivorens hij zou opstijgen **wilde hij eerst een flink stelletje diamanten verzamelen. Zooiets komt altijd te pas. Hij zocht de grootste uit en stopte daarmee zijn zakken vol. Daarna keerde hij terug en bond zich vast aan een van de halve koeien die links en rechts verspreid lagen. DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN Oindbad scheen deze keer '“-'een beetje geluk te hebben. Hij behoefde tenminste niet zoo heel lang te wachten voor er iets gebeurde. Een reusachtige adelaar vloog in breede kringen boven de kloof rond; gevolgd door talrijke andere vogels. Dan schoot de arend pijlsnel omlaag. X-Jet beest sloeg zijn scherpe klauwen in ’t stuk vleesch ^ -*• waar Sindbad aan vast zat en nam ’t mee de hoogte in. ’t Was een ontzettend groot en sterk beest en het scheen met zijn vrachtje niet de minste moeite te hebben. ’t Nest van dezen arend lag gelukkig niet zoo heel ver weg, zoodat de luchtreis van Sindbad niet al te lang behoefde te duren. Nauwelijks had de arend zijn vracht in het nest neergelegd, of daar kwam al een koopman toerennen om den vogel te verjagen. Op een afstand zag deze echter al dat er met zijn stuk vleesch iets géks aan de hand was. X-Jij zag dat er boven den rand van het nest een groote -^puntmuts te voorschijn kwam èn hij zag ook twee handen die wild heen en weer zwaaiden. Gillend van nijd en woede holde de koopman naar ’t nest. „Dief 1” riep hij, „leelijke dief.” Sindbad echter was al uit ’tnest gekropen en ging den koopman tegemoet. „Zeg eens, waarde vriend,” zei hij met veel waardigheid, „ik zou maar eens een toontje lager zingen als ik u was.” „Je hebt mijn diamanten ingepikt 1” schreeuwde de koopman. „Pardon, u vergist u,” zei Sindbad beleefd, „deze diamanten heb ik zelf beneden opgeraapt en we zullen ze éérlijk samen deelen.” T“^e koopman vond de ■^'aanbieding heel erg gul, en hij was zoo netjes er een niet al te ruim gebrüik van te maken en pakte er derhalve maar één diamant uit, de allergrootste. De andere stak Sindbad weer in ziin zak. DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN Cindbad en de koopman ^schenen zeer goed mét elkander te kunnen ópschieten. Nog voor ze de karavaan bereikt hadden waren ze al dikke vrienden geworden. Tot diep in den nacht zat het gezelschap bij elkaar onder een palmboom. Sindbad zat in het midden neergehurkt en vertelde z’n avonturen. X/T et veel belangstelling luisterden de andere koop-•-Viiieden, totdat er eentje heel onbeleefd begon te gapen én zei: „Zeg jongens, zouden we niet eens naar bed gaan?” De anderen stemden met het voorstek in en allen kropen in de groote tent, waarin ook Sindbad den nacht zou doorbrengen. Den volgenden mórgen kreeg Sindbad een behoorlijk costuum van een der kooplieden en nu werd de thuisreis aanvaard. 'tWas een gevaarlijke tocht over de hooge bergen, en als de mannen niet met touwen aan elkaar hadden vastgezeten, waren ze stellig in een afgrond gestort. 700 bereikte het gezelschap de kust, waar een -^-'zeilscheepje gereed lag. Vier dagen en vier nachten voer het schip langs .eenzame kusten. Maar gelukkig bereikte men ongedeerd de haven én nadat Sindbad van zijn nieuwe vrienden afscheid had genomen, verkocht hij een gedeelte van zijn diamanten, om onderweg voldoende geld tot zijn beschikking te hébben. Sindbad wandelde maar verder, zonder dat hij wist waar hij zich bevond. De menschen waren allemaal even vriendelijk tegen hem en overal kreeg hij zonder eenige moeite een geschikt nachtverblijf. Onderweg kwam hij door streken waar groote bbomen groeiden waar een soort sap uit vloeide dat door de menschen in groote tónnen werd opgevangen. Sindbad vernam dat dit kamférboomen waren en dié vloeistof niets anders gewone kamfer was. DE EERSTE REIS VAN SINDBAD DE ZEEMAN Voordat Sindbad zijn vaderstad bereikte maakte bij nog een vreemd avontuur mede. In een woeste streek zag hij een neusboomdier in gevecht met een olifant. Deze olifant was er geen van het gewone soort, maar een veel grootere. ’t Was een mammoet, zooals die tegenwoordig niet meer bestaan. Met zijn slagtand stak de mammoet in 'toogvan den neushoorn, maar deze boorde met de scherpe punt op zijn neus diep in de lenden van den olifant. Zoo vochten de beide beesten bloedend verder, totdat opeens een reusachtige vogel nederdaalde. ’tWas de Roe. Deze stak zijn sterke klauwen uit en nam den mammoet en den neushoorn tegelijk mee de lucht in, tot groote verbazing van Sindbad. die uit een schuilhoekje alles had afgekeken. Al koopende en verkoopende trok Sindbad verder in de richting waar volgens het zeggen der menschen Bagdad moest liggen. Hij was een handig zakenman en zijn goederen namen met den dag toe. ’t Pak met kostbaarheden op zijn rug werd steeds grooter. 't Was natuurlijk niet gemakkelijk voor Sindbad om dat heele zaakje den heelen dag voort te sjouwen, maar Sindbad was een flinke kerel en niet voor een klein beetje moeite vervaard. Eindelijk bereikte hij een berg en nadat hij deze beklommen had, zag hij Bagdad aan zijn voeten liggen. Sindbad had wel kunnen schreien van vreugde. Met grooten luister werd hij door zijn verwanten en kennissen ingehaald en sedert dien bleef hij in Bagdad een der voornaamste bewoners. Maar al vond hij Bagdad een fijne stad, toch zou hij later nog wel eens een reisje maken.