N'V-WD-MEINÏMA DELFT! GEHEIMZINNIG PRATEND STONDEN DE MEISJES BIJ ELKAAR, (bl. 5) GOD HOORT DOOR K. S. POMP GEÏLLUSTREERD DOOR HENK POEDER TWEEDE DRUK NAAMLOZE VENNOOTSCHAP W. D. MEINEMA - DELFT HOOFDSTUK I. Op het schoolplein. Geheimzinnig pratend stonden de meisjes van de vierde klas bij elkaar in een hoekje van het schoolplein. Er was bepaald iets gewichtigs te bespreken. Als een der kleinen probeerde nader te komen, werd hij hardhandig weggeschoven. „Vooruit, jij 1 We kunnen geen kinderen gebruiken/* Mopperend ging dan de kleinere heen, inwendig boos: „Die meisjes hebben ook altijd wat/* en op een afstand bleef hij staan, toch nieuwsgierig naar de meisjes kijkend. Enkele grote jongens merkten ook, dat de meisjes iets bijzonders hadden. „Hallo, jongens. Kom, we zullen die meisjes eens verjagen.** En daar kwamen ze aangerend. Vijf-zes-zeven jongens. In volle ren, hard schreeuwend, holden ze door het groepje meisjes heen. Verschrikt liepen de meisjes uiteen, maar vol verontwaardiging vonden ze elkaar weer. Dreigende vuisten werden opgeheven, boze blikken zochten de jongens, die op een veilige afstand lachend bleven staan. „Pas op, hoor. Als je *t weer doet, gaan we naar den Meester,** dreigden ze. De jongens lachten nog harder. „Wil ik de deur open doen?** „Zal ik de boodschap overbrengen?** Spottend riepen ze dit naar de meisjes, maar toen jingen ze toch heen en zochten nieuwe pret. Had het dreigement indruk gemaakt ? 'k Geloof het liet, maar de pret was er af, als die meisjes daar zo'n spektakel om maakten. Ongestoord kon het groepje doorpraten en plannen maken. Want plannen werden er gemaakt in het hoekje van het schoolplein. Dat was te zien aan de geheimzinnigheid, die in acht genomen werd. Dat was te merken aan de belangstelling, die allen elkaar betoonden. Wat was er dan voor bijzonders? Welke plannen werden dan gemaakt? Greta Homan was die morgen met groot nieuws bij school gekomen. „Onze handwerkjuffrouw gaat weg. Ze heeft het gisteravond aan mijn Moeder gezegd. Heus waar." Aan elk, die het horen wilde, had ze dit verteld. De jongens hadden er zich niet druk over gemaakt. Wat kon het hun schelen, of die juffrouw wegging? Er zou wel een andere voor in de plaats komen. En al kwam er ook geen andere, dan liet hun dat nog koud. Ook 'n zorg. Maar de meisjes dachten er anders over. Ze schrokken, toen ze het nieuws van Greta hoorden, want ze hielden van de handwerkjuffrouw. En de meisjes van de vierde klas schrokken het ergst. Zij kregen les van Juffrouw De Ruyter. 't Is waar, maar drie uur per week, maar dat waren dan ook gezellige uurtjes. Als alle meisjes geholpen waren, mochten ze fijn zingen. En soms las Juffrouw dan voor uit een mooi boek. Met Sinterklaas mocht je op de les wat maken voor Moeder. Fijn hoor! Nou, Juffrouw De Ruvter was een reuze-juffrouw! Jammer, dat ze wegging. ’t Was geen wonder, dat de meisjes van de vierde klas samen in het hoekje van het schoolplein terechtgekomen waren, om deze gebeurtenis goed te bepraten. „Weet je het wel zeker, Greta?” „Ja hoor, ’t is vast waar. De Juffrouw is gisteravond bij mijn Moeder geweest en toen heeft ze het verteld. Ze gaat aan het ein4 van deze maand weg. Over drie weken. Ze gaat naar haar broer in Amsterdam. Die zijn vrouw is erg ziek.” „O, dan kan die vrouw nog wel weer beter worden in drie weken,” meende Jans Verheij. „Nee hoor, vast niet,” zei Greta. „Die vrouw gaat dan naar een .... ja, hoe heet zo’n ding ook weer.... een.... een sa ... * sa . ♦. ♦’ „Sanatorium bedoel je zeker.” „Juist. Naar ’n sanatorium en daar moet ze misschien wel een paar jaar blijven.” Even was het stil in het groepje. Een vleugje medelijden doortrilde de jonge harten. Een paar jaar ziek zijn.... brr, wat naar. Maar dan kwamen de tongen weer los. „En moet Juffrouw De Ruyter daar de huishouding doen ?” „Komt ze over twee jaar weer terug ?” „Vindt ze ’t ook naar om weg te gaan ?” Een menigte vragen werden Greta gesteld. Deze voelde zich de heldin van de dag. „Weet je, wat ik nu gedacht heb ?” Vol belangstelling groepten de meisjes zich nog meer om Greta. Met opgeheven gezichten, waarin vragende ogen, keken ze haar aan. „Nou, wat dan ?” vroeg een ongeduldige. „We moeten samen de Juffrouw een afscheidscadeau «reven. *e«r. Dan bliift ze altiid aan ons denken. Ta?” „Ja, ja/* klonk het aan alle kanten* „Ja zeg, en ik weet ook al, wat we haar moeten geven. Raadt maar eens." De meisjes begonnen te raden, De één vond een vaas geschikt. Een ander noemde een naaimand. Weer een ander voelde meer voor bloemen. Maar Greta schudde lachend het hoofd. „Ik weet iets veel mooiers." „Zeg het dan, Greta," zei eindelijk één van de meisjes. „Maak ons nu niet nog nieuwsgieriger." Nog even liet Greta de meisjes in spanning. Toen zei Ze: „We geven de Juffrouw een portret, waar we allemaal opstaan. We gaan samen naar den fotograaf en laten een grote foto maken. Dan heeft ze ons altijd bij zich." „Ja, ja. Fijn," schreeuwden de meisjes. Een ogenblik riepen ze verward dooreen. Toen groepten ze weer dicht rond Greta, om het plan nauwkeurig te bespreken. Fijn dat Greta dit bedacht had. Wat zou de Juffrouw daar mee ingenomen zijn. Van alle kanten werd nu het plan bekeken. Nauwkeurig werd afgesproken, wanneer ze naar den fotograaf Zouden gaan, hoe groot de foto zou zijn en hoeveel geld ieder meisje zou meebrengen. En toen de schoolbel luidde, wisten de meisjes uit de vierde klas, dat ze Zaterdagmiddag naar den fotograaf gingen en dat alle meisjes een kwartje mee zouden brengen. Jans Verheij zou het geld in ontvangst nemen en zolang bewaren. Greta Homan zou de foto overhandigen. Daarna stormden ze de school binnen. In het hoekje van het schoolplein keerde de rust weer. HOOFDSTUK II. Wie kan helpen? Op de achterste bank, vlak bij de deur, zat Geertje Zondag. Ze was één der beste leerlingen van de vierde klas en altijd had ze haar volle aandacht bij den Meester en bij haar werk. Maar vanmorgen wilde dat niet gelukken. Zeker, ze zat keurig netjes en ogenschijnlijk lette ze wel goed op, maar toch hoorde ze niet, wat de Meester vertelde. Haar gedachten waren bij heel andere dingen. Soms schudde ze, onmerkbaar bijna, even met haar hoofd, alsof ze iets van zich af wilde werpen. Scherp luisterde ze dan naar de stem van den Meester en een paar zinnen kon ze volgen. Dan dwaalde ze weer af en spon ze voort aan haar eigen gedachten. „Hoe moet dat nou?”, zo hamerde het in haar hoofd. „Een kwartje, vijf en twintig centen meenemen voor het cadeau van de Juffrouw, dat mag ik toch niet. En dat kan ook niet, want Moeder kan dat geld nooit missen. Ze heeft het nodig voor de huishouding. Neen, het kan niet. Maar dan zullen de andere meis- Op de achterste bank. jes denken, dat ik niets voor Juffrouw De Ruyter over heb. Dan menen ze misschien, dat ik niet van haar houd. En dat is niet waar. O, hoe moet dat nou V* Vergeefs pijnigde Geertje haar gedachten, om een oplossing te vinden voor de moeilijkheid, waarvoor ze plotseling geplaatst was. Niet meedoen betekende misschien de vriendschap van de meisjes te verliezen. Ze zouden het vreemd vinden en gewaar worden, hoe arm het thuis was. Moeder vragen om een kwartje betekende Moeder in nog grotere zorgen te brengen. „MoederV* Met zachte fluisterstem zei Geertje dit woord voor zich heen. Neen, die vroeg ze nooit. Die had al genoeg zorgen aan haar hoofd, nu Vader zonder werk was en Broertje ziek te bed lag. Moeder sloofde van de morgen tot de avond, om de kinderen knap naar school te krijgen. Wat kon ze verdrietig kijken, als Jan met kapotte klompen van school kwam, of als Wim zijn kiel gescheurd had. Geertje wist wel, dat Moeder van dag tot dag rekenen moest, om rond te komen van het kleine beetje geld, dat Vader van de steun ontving. En nu Broertje ziek was en hij elke dag melk moest drinken, nu was het nog veel erger geworden. Geertje voelde meer, dan dat ze ’t begreep, dat het onmogelijk was, om Moeder nu ook nog lastig te vallen met haar eigen zorgen. Ze zou er niet over willen praten thuis, want dan zou Moeder toch nog proberen op een of andere wijze een kwartje te bezuinigen. En dat zou Ze niet willen. Zelf moest ze een oplossing vinden. Maar hoe! Ze wist het niet! „Vertel jij nu eens, Geertje Zondag, wie niet aanwezig was bii de eerste verschiininer van den Heere Tezus aan Zijn discipelen ?", vroeg plotseling de Meester. Verschrikt keek Geertje op. Wat werd er gevraagd? „Wie niet. ♦ ♦ ." „Moeder niet, Meester/' antwoordde ze verward, maar tegelijk kreeg ze een hevige kleur. Een ogenblik zweeg de hele klas, verstomd over dit antwoord. Toen ging een daverend gelach op en allen keken naar Geertje, die zo'n snugger antwoord gaf. Nadat de stilte was gekeerd, zei Meester: „Je hebt gelijk, Geertje. Moeder was er niet bij. Maar die bedoelde ik niet, zie je. Bedenk je nog eens goed. Wie was bij de eerste verschijning niet aanwezig?" Geertje schrok nu nog meer. Was dat gevraagd ? En daar had zij zo'n raar antwoord op gegeven? Wat dom. Ze schaamde zich en zou weg hebben willen kruipen, want allen keken naar haar. „Je Vader was er ook niet bij," fluisterde een jongen bij haar in de buurt. „Thomas, Meester," zei ze toen, bijna onhoorbaar. Foei, wat schaamde ze zich, dat ze zo slecht had opgelet. De afgebroken vertelling werd nu weer voortgezet en ze probeerde alle gedachten aan kwartjes en cadeaux en Moeder van zich te zetten. Ze wilde luisteren. „Thomas geloofde niet, maar de hoofdman in Kapernaüm geloofde wel en zijn geloof werd niet beschaamd. Tegen hem zei de Heere Jezus: ,Ga henen en u geschiede gelijk ge geloofd hebt.' Jongens en meisjes, als wij gelovig iets vragen aan den Heere, dan hoort Hij ons ook. Dan wil Hij ons ook geven, wat wij nodig hebben. Wij moeten bidden als die hoofdman in Kapernaiim — en geloven." Geertje luisterde naar deze woorden van haar Meester. Nu wist ze plotseling, hoe het moest. Moeder kon niet helpen. Maar ze zou bidden en dan zou de Heere haar helpen. Natuurlijk! Dat ze daar nog niet eerder aan gedacht had. Hij zou wel zorgen, dat ze geholpen werd. Dat geloofde ze vast. Misschien vond ze wel ergens een kwartje. Misschien moest ze iemand helpen en verdiende ze er één, misschien .... och, de Heere had zoveel manieren, om haar te geven, wat ze hebben moest. Ze zou rustig afwachten en vol vertrouwen geloven, dat de Heere Jezus haar zou helpen. De vertelling was uit. Meester liet eerst nog zingen Ps. 146 :3. Vol overtuiging zong Geertje mee: Zalig hij, die in dit leven, Jacobs God ter hulpe heeft; Hij, die door de nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft. Die zijn hoop in 't hachlijkst lot Vestigt op den Heer, zijn God! HOOFDSTUK IIL Heb je wel goed gebeden? Het was Donderdagavond. Bij de familie Zondag was de avondmaaltijd genuttigd. Moeder was bezig de kleine kinderen naar bed te brengen en Geertje ruimde de tafel af. Alles moest zo rustig mogelijk gebeuren, want het zieke Broertje was in slaap gevallen en slaap was voor hem de beste medicijn, had de dokter gezegd. Op haar kousen liep Geertje af en aan van de kamer naar de keuken en van de keuken weer naar de kamer. Ze hoopte maar, dat Moeder straks ook in de keuken zou komen, als ze ging afwassen, want ze wilde haar iets vragen. Eindelijk had ze alle kopjes en bordjes op de keukentafel staan en de afwas kon beginnen. Vlug goot ze kokend water in een teil en handig ging ze aan het werk. Maar vlugger dan haar handen waren haar gedachten. Twee dagen waren voorbij gegaan sinds ze 's avonds in bed zo vurig gebeden had, of de Heere haar helpen wilde. En er was nog niets gebeurd. Nog twee dagen en dan was het Zaterdag. Dan moest ze het kwartje hebben voor de foto. Ze had goed uitgekeken bij de straat, of er ook ergens een geldstuk lag. Maar ze had niets gevonden. Diep in zich had ze het zekere gevoel, dat de Heere helpen zou, maar toch .... soms .... twijfelde ze wel even. Als er nu eens niets gebeurde. Als ze zich nu eens vergiste. Had dan haar gebed niet geholpen ? Hielp bidden niets ? Geertje schrok toen ze dit dacht. Neen, dat mocht ze niet denken en dat wilde ze ook niet denken. Ze wilde vasthouden aan die heerlijke zekerheid en geloven, dat de Heere zeker zou helpen. Maar eerst moest ze nog eens met Moeder praten. Die wist zoveel meer dan zij. Ze zou voorzichtig zijn en zo vragen, dat Moeder niets merkte van haar bedoeling. Ze had nog niets verteld thuis. Niemand wist iets van het mooie plan van de meisjes af. Ze hadden afgesproken er niemand iets van te vertellen. En Zaterdagmiddag zou ze haar mooiste jurk aantrekken. Dat zou Moeder vast wel goedvinden. Als Ze eerst het kwartje maar had. Daar kwam Moeder aan. Nu zou ze vragen, wat haar op het hart brandde. „Moeder ?” „Wat is het, Geertje.” „Moeder, als je nu graag wat wilt hebben en je gaat er om bidden, krijg je het dan ook ?” Vol spanning wachtte ze op het antwoord. Haar werk liet ze rusten en met verlangende ogen keek ze naar Moeder. Die was gaan zitten op de enigste stoel, die in de keuken stond. Ze dacht een ogenblik na, voor ze antwoord gaf. „Is er iets, dat je graag wilt hebben, Geertje ?” „Ja, Moeder.” Bijna onhoorbaar werd het gezegd. „En heb je daarom gebeden?” „Ja, Moeder.” „En nu reken je er op, dat het gebeuren zal, is 't niet ?” „Ja, Moeder, maar . ♦. „Nou, zeg het nu verder ?” ..Ik bedoel.... ik wou zessen.... als ik het nou eens niet krijg, is mijn gebed dan ook niet verhoord ?” Langzaam schudde Moeder met het hoofd. „Nee, Geertje, zo is het niet. Kijk eens, Geertje. Moeder weet Vol spanning wachtte ze op het antwoord. niet, waar je om gebeden hebt. Dat behoef je mij ook niet vertellen, als je het liever niet wilt. Maar als je goed gebeden hebt, dan wordt je gebed vast en zeker verhoord. Daar behoef je niet aan te twijfelen, kind. Maar .... en nu zeg ik „maar” .... misschien is de verhoring anders, dan je denkt, kind. Heb je wel goed gebeden, Geertje ?” „Goed gebeden? Hoe bedoelt Moeder?” „Weet je web wat de Heere Jezus bad in Gethsemané. Hij vroeg toen ook iets aan Zijn Vader, maar Hij zei er bij: Niet mijn wil, maar uw wil geschiede* Heb je dat er bij gezegd, Geertje ?” „Neen, Moeder,” fluisterde Geertje* „Dan moet je opnieuw bidden, kind,” Nu stond Moeder op en nam Geertjes hoofd tussen haar beide handen* „Je moet er bij bidden: Uw wil geschiede, en als dan niet gebeurt, wat jij graag wilt, dan is je gebed toch wel verhoord, kind, maar anders, dan jij denkt. Dat begrijp je niet, hé ?” Geertje schudde haar hoofd. „Nee!” „Moeder begrijpt het ook niet, kind en geen mens begrijpt het. Maar het is zo. Onze hemelse Vader weet alleen wat goed voor ons is. Dat moeten we geloven.” „Ja, Moeder.” Geertje wendde zich af en wilde doorgaan met haar werk, maar Moeder zei: „Laat de afwas maar staan. Ik zal zo meteen wel verder gaan. Jij moet nog even een boodschap voor me doen. Maak je direct klaar.” Een ogenblik later stond ze weer voor Moeder, om te horen, waar ze heen moest. „Je moet met Jan naar boer Jaspers gaan en een zak aardappelen halen, ’k Heb het ook al tegen Jan gezegd. Neem de kruiwagen mee en blijf niet te lang weg.” „Goed, Moeder.” Buiten stond Jan met de kruiwagen te wachten. „Kom je nog ? Ik wacht al meer dan een uur,” bromde hij. „Dat kan niet, Jan,” glimlachte Geertje. „Voor een kwartier zat je nog aan tafel.” „Nou ja, zo precies weet ik het ook niet, maar ik heb een hele tijd moeten wachten.” „Laten we dan maar vlug opstappen* Zal ik de kruiwagen eerst nemen?" „En ik dan zeker, als we terugkomen en de zak aardappelen er op ligt» Dank je wel, hoor» Ik zal nu wel kruien, dan mag jij straks. Jij bent de oudste." „Maar dat is niet eerlijk. Nee Jan, hoor nou eens. Laten we ieder de helft nemen. Jij de lege kruiwagen tot aan het huis van boer Manting en dan ik verder tot Jaspers. En als we terugkomen doen we 't andersom. Goed?" „Nou, vooruit dan maar." Vlug kruide Jan verder, want hij wilde liefst zo gauw mogelijk vrij zijn. Geertje kwam een paar passen achter hem aan. Zij was diep in gedachten en voelde geen behoefte om te praten. „Heb je wel goed gebeden ?" had Moeder gevraagd. Dat liet haar niet los. Ze wist het zelf niet. Ze wou graag meedoen met de andere meisjes. Ze hield veel van de Juffrouw en had best iets voor haar over. Dat was toch wel goed! En Moeder vroeg ze niet. Haar Zorgen wou ze niet groter maken. Dat was toch ook wel goed! Waar zat nu eigenlijk de fout. Geertje wist er geen weg mee. Als de Heere het beter vond, dat ze niet meedeed en zij geen kwartje kreeg voor Zaterdag, dan.... ja, dan was het ook wel goed. Natuurlijk, dan moest het goed zijn, maar toch.... het zou een harde teleurstelling worden. Wat zouden de meisjes er wel van zeggen. „Nu jij verder," schrikte Jan haar plotseling op. „We zijn bij Manting." Verschrikt keek Geertje rond. Ja, werkelijk, ze waren al op de helft. Vlug nam ze de handbomen beet en wilde wegkruien, toen Tan uitrieo: ..Kiik Geertie. daar staat de auto van den molenaar bij Manting. Ik vraag, of ik mee mag rijden naar Jaspers. Hij moet bij alle boeren zijn." En zonder zich verder om zijn zuster te bekommeren, Geertje kwam een paar passen achter hem aan. rende Jan naar de auto. Geertje liet hem gaan, en met vlugge stap ging ze verder. Jan zou er straks wel zijn. „Toet-toet,” hoorde ze eensklaps achter zich. Ze keek om en daar kwam de auto van den molenaar haar al achterop. Jan zat naast den molenaar. Hij kneep in de hoorn, dat het een lieve lust was. De molenaar lachte tegen haar. Met een kleine bocht ging de auto om Geertje heen. De wielen aan de buitenkant waren een ogenblik van de straat af en hotsten door een kuil. De auto schommelde en ..... een zak meel viel om en plofte vlak bij Geertjes voeten neer. „Ho, hei, ho," schreeuwde ze direct, maar de auto maakte te veel lawaai. De chauffeur hoorde haar niet en de passagier evenmin. Daar stond Geertje bij de zak. Besluiteloos, wat te doen. De zak laten liggen, dat ging niet, want dan kon hij weggenomen worden. En de molenaar moest hem terug hebben. Zo'n zak vol meel kostte een hoop geld. „Hoeveel zou dat wel kosten ?" dacht ze bij zichzelf. „Misschien wel tien gulden. Als je dat verliest, nou, dan ben je niet vrolijk meer. Vast niet." Toen begonnen plotseling haar ogen te schitteren. „Ja, dat doe ik! Dit is mijn kans. Zo duidelijk als wat. De molenaar wil de zak graag terug hebben en .... en, als mensen wat verliezen, dan geven ze altijd wat, als het teruggevonden wordt. Ik zal de zak meenemen en dan krijg ik wat. Misschien.... misschien.... wel een kwartje!" Ze probeerde de zak in de kruiwagen te tillen, maar dat viel niet mee. Ze kon hem maar een klein eindje van de grond aflichten. Even dacht ze na. Ze had wel eens gezien, hoe Vader een zware vracht in de kruiwagen zette. Zo zou ze ook doen. Vlug zette ze de kruiwagen op zijn kant, schuin tegen de zak. Toen duwde ze de Zak tegen de bodem van de kruiwagen en probeerde Ze het hele zaakje overeind te krijgen. Dat ging niet gemakkelijk. De eerste maal mislukte het, maar toen ze weer probeerde ging het beter en daar stond nu de wagen, met de zak er in. Maar o wee! Wat zag ze er uit. Van boven tot onder zat ze vol meel. Dat hinderde haar echter niet. Ze was veel te blij. Dapper greep ze naar de handbomen en kruide, zo vlug ze kon de straat langs. Het eerste eindje ging alles goed, maar toen begonnen haar handen pijn te doen van het vasthouden. Toch doorzetten. Met de tanden op elkaar liep ze verder. Als ze maar eerst bij de boerderij was. Dan was alle leed vergeten. Ze zou tegen den molenaar zeggen: „Ik heb een zak meel van U gevonden. Als 't U blieft/' En dan zou de molenaar zeggen: „Jij bent een flinke meid en omdat je zo flink bent, zal ik je wat geven." En dan ? Dan zou hij haar misschien wel een kwartje geven. Wie weet. En dan was haar gebed verhoord. De Heere zorgde wel goed voor haar en verhoorde haar spoedig. Foei, wat werd ze moe. 't Was soms net, of iemand met een naald in haar rug prikte. Zou ze de kruiwagen even neerzetten? Neen, volhouden. Nog een eindje. 't Was een heel moe meisje, dat eindelijk bij de boerderij van Jaspers kwam. De auto stond er nog. Ze zette de kruiwagen bij de auto neer en ging den molenaar zoeken. Ze vond hem in de schuur bij het varkenshok. Hij stond met boer Jaspers de varkens te bekijken. Jan keek ook in het hok. Met kloppend hart kwam Geertje nader. Ze trok den molenaar aan zijn jas. „U hebt een zak met meel verloren, molenaar." „Wat zeg je, kind," schrok deze. „Een zak meel? Waar?" ,Bij het huis van hoer Manting. En .. ♦. ik heb hem onden en meegenomen." ,Heb jij de zak meegenomen? Wel wel, dan ben jij bovenste beste. Nou behoef ik niet terugrijden met auto. Een bovenste beste ben je hoor. Dat 's zeker," „U hebt een zak meel verloren, molenaar." en de molenaar klopte haar goedkeurend op de schouder. Hoopvol keek Geertje hem aan. Nu zou het gebeuren. Zij had wat gevonden en nu kreeg ze een beloning. Maar er gebeurde niets. De molenaar groette den boer en ging naar de auto. Handig nam hij de zak uit de kruiwagen en zette hem weer op de auto. „We zullen zorgen, dat hij er niet weer af kan springen." zei hii tegen Geertie. die hem gevolgd was. „Kind, kind, hoe heb je die zware zak hier alleen gekregen ? Je bent een kranige meid. Wel bedankt hoor!" De molenaar stapte in. Even nog keek hij uit het raampje. „Ik zal je eens een eind mee laten rijden, hoor. Ik moet nu verder. Een volgende keer. Dag meid!" En daar ging de auto. Geertje keek hem na. Daar stond ze nu. De tranen sprongen haar in de ogen. Ze had niks gekregen. Geen kwartje. Het was voorbij. Toen Geertje 's avonds voor haar ledikant neerknielde, durfde ze niet te bidden om een kwartje. Ze wist niet, of het wel goed voor haar was. En ze kon ook niet zeggen: Uw wil geschiede. Dat was zo moeilijk. Maar toen ze in bed lag, trok ze de dekens ver over zich heen. Haar hoofdje duwde ze stijf in 't kussen, opdat niemand zou horen, dat ze huilde. En zo heeft ze zichzelf in slaap geschreid. HOOFDSTUK IV. Uw wil geschiede! „Geertje, vlug opstaan. Kom/' Moeder stond voor het bed en maakte haar oudste wakker. Verschrikt kwam Geertje overeind. Het was nog erg vroeg zeker, want de jongens in het andere bed sliepen nog. „Stt," deed Moeder, met haar vinger tegen de mond. „Voorzichtig hoor, en vlug. Broertje is zo naar. Je moet direct naar den dokter." Zo gauw ze kon kleedde Geertje zich aan en een ogenblik later stond ze bij het ledikantje van Broertje, in de slaapkamer van Vader en Moeder. Vader zat bij zijn jongen. Onophoudelijk kreunde het ventje. Hij scheen erge pijn te hebben. Vader legde geregeld warme doeken op zijn buikje, maar het scheen niet te helpen. „Ga maar vlug, Geertje," zei Moeder. „Vraag of de dokter direct komt. Als er nog niemand is, dan bel je maar eens weer. En direct terugkomen, hoor!" Geertje knikte en haastig ging ze op weg. Er was nog bijna geen mens op straat. „Arm Broertje," dacht ze. „Wat heeft hij een pijn. De dokter moet hem maar gauw beter maken. Ik zal zo hard lopen als ik kan. Dan is de dokter er onmiddellijk en dan is de pijn over. Ja ? Is dan de pijn over ?" Met een schok bleef Geertje staan. Kon de dokter hem werkelijk beter maken ? Of... ♦ of.... „Dat kan de Heere alleen/' wist ze opeens. Dom, om zo te denken. Natuurlijk gaf de dokter wel drankjes en zalfjes, maar de Heere moest ze zegenen en dan werd Broertje beter. Geertje liep weer door. Ze nam zich voor den Heere te vragen, of Hij Broertje beter wilde maken. Daar had Ze in twee dagen niet aan gedacht. Ze had maar gepiekerd over haar kwartje, maar dit was veel, veel erger. „Ik zal voor hem bidden en dan wordt hij beter," fluisterde ze voor zich heen. „Heb je wel goed gebeden?" Wie zei dat opeens? Moeder! Maar.... maar, moest ze nu öök zeggen: „Uw wil geschiede!" En als Broertje dan eens.... nee, dat wilde ze niet denken. De dokter zou hem iets geven en de Heere zou dat zegenen en dan werd Broertje weer beter. Dan ging de pijn voorbij en was hij weer het vrolijke kereltje waar ze allen plezier in hadden. Toen was ze bij den dokter. Het werd een droeve dag voor de familie Zondag. Broertje moest naar het ziekenhuis gebracht worden. Een auto van het ziekenhuis kwam voor de deur en Vader en een verpleegster droegen het ventje voorzichtig in de auto. Vader ging mee en daar reed Broertje heen. Zouden ze hem ooit terugzien ? Moeder en de kinderen keken de wegrijdende wagen na. Toen gingen ze in huis. Allen schreiden. „Wij kunnen hem nu niet meer helpen," zei Moeder. „Ze zullen hem in het ziekenhuis wel gauw weer beter maken," zei Jan, om Moeder te troosten. „Hij is in Gods hand, kind," antwoordde Moeder. „We kunnen nog wel voor hem bidden." „En maakt de Heere hem dan weer beter, Moeder V* Het was Geertje, die dit vroeg* „Dat weten we niet, kind. Dat weet God alleen. Hij weet, wat goed voor ons is en Hij weet ook, wat goed voor ons Broertje is.” Vol ontzag keek Geertje naar Moeder op, die dat kon zeggen. Wat zei Moeder het stellig. En zij had dit niet kunnen zeggen, gisteren, toen ze graag een kwartje wou hebben. Het kwartje. Ze moest glimlachen nu ze er aan dacht. Ze had het zo erg gevonden. Maar dit van Broertje was veel erger. Vanmiddag, als ze weer naar school ging, zou ze tegen de meisjes zeggen, dat ze niet meedeed. Het kon haar niet meer schelen, wat de anderen dachten. Ze mochten wel weten, dat ze te arm waren, om een kwartje voor een foto te geven. Daar zou ze niet meer boos om worden, of verdrietig om zijn. En de Heere zou haar helpen. HOOFDSTUK V* Een moeilijke les. De meisjes van de vierde klas hadden weer een hoekje van het schoolplein opgezocht. Ze hadden het druk. „Heb je het gehoord/' zei Greta Homan. Het broertje van Geertje Zondag is vanmorgen met een auto naarhet ziekenhuis gebracht. Daarom waren de kinderen vanmorgen niet in school. „Hij is heel erg ziek/' wist een ander. „Misschien kan hij niet weer beter worden." „Zou Geertje vanmiddag terugkomen ?" ,/k Weet het niet. Maar ze zal in elk geval wel bedroefd zijn. We moeten maar erg lief voor haar zijn, als ze komt. Vinden jullie ook niet?" Vragend keek Jans Verheij het kringetje rond. Allen knikten instemmend. Natuurlijk zouden ze hartelijk zijn voor het meisje, dat altijd stil en verlegen deed. „Als ze morgen maar mee gaat naar den fotograaf," merkte één op. Daar had nog niemand over gedacht, maar het was zo, Geertje zou er niet veel plezier meer in hebben. ,/tKan ook best zijn, dat ze er nu geen geld voor heeft, want het kost een hoop geld, als iemand naar het ziekenhuis moet." Dat was weer een nieuwe moeilijkheid. Maar nu zei Greta Homan: „Hoor eens, meisjes. Ik vind, dat Geertje toch mee moet doen. Als ze geen kwartje heeft, dan is het haar eigen schuld niet. Zij kan toch niet helpen, dat haar broertje ziek geworden is en naar het ziekenhuis moet. Vinden jullie het allemaal goed, dat ze toch meegaat morgen, ook als ze geen geld heeft V* Natuurlijk, alle meisjes vonden het goed. „Als een van de klas mist op de foto, dan is het voor Juffrouw De Ruyter ook niet zö aardig/' vond Jans Verheij. „Daar komen ze," werd er geroepen. Alle keken de weg langs en zagen de drie kinderen van Zondag komen. Geertje in het midden, Wim aan haar hand, terwijl Jan ongewoon rustig een paar passen achteraan kwam. Ze hadden thuis willen blijven, de drie, maar Moeder had ze naar school gestuurd. „Je doet in huis toch niks. En we kunnen voor Broertje niets doen dan bidden. Als je in school zit, kan er ook wel een gebed in je hart zijn. Vanavond om vijf uur weten we, hoe het met Broertje is, dan kan Vader terug zijn en als hij niet kan komen, stuurt hij een telegram. Ga maar naar school." Ze waren gegaan en Geertje had het vaste voornemen in het hart, om tegen de meisjes te zeggen, dat ze niet meeging, omdat ze geen kwartje had. Ze vond het nu helemaal niet erg meer. De Heere vond het zeker niet goed voor haar. Ze begreep wel niet, waarom dat zo was, maar dat hinderde haar niet meer. Ze wilde niet mopperen, maar stil-zijn, net als Moeder. Ongemerkt was Geertje bij haar vriendinnen aangekomen. „Daag!" „Daag!" Toen hielden ze zich allemaal stil en keken naar Geertje, alsof ze iets bijzonders aan haar zagen. Maar niemand wist, wat ze moest zeggen. Zelfs de rappe rreta Homan, die altijd wat te zeggen had, hield nu aar mond. Ze vond geen woorden. Je kon toch niet ragen naar haar broertje, want dat was zo erg naar. Geertje voelde het vreemde van de toestand en keek an de een naar de ander. Wat deden de meisjes vreemd, üouden ze vermoeden, dat zij geen kwartje had ? Hadlen ze allemaal al betaald en zij alleen niet? Maar ze ou het zeggen, nu direct, dan wisten ze het, maar.... Let was moeilijker, dan ze gedacht had. ■ Geertje slikte een paar maal, alsof er iets in haar keel at, dat eerst weg moest. Toen begon ze: „Ik .... ik ga morgen met mee .... Vant ik heb geen kwartje en ik wil Moeder liet vragen!” Hé, 't was gezegd. Maar 't viel toch niet nee. Niet wetend, wat ze moest doen, weggaan of blijden, draaide ze zich half om, keek verlegen voor zich m maakte met de punt van haar schoen een kuiltje in ie grond. . Maar nu begon Greta Homan. Nu kon ze praten. Niet jver dat nare, maar over wat anders. Vlug trad ze op beertje toe en lei haar ène arm beschermend om haar schouder. En alle meisjes drongen dicht om haar heen. „Hoor eens, Geertje. We begrijpen best, dat je Moeder geen geld kan missen* nu ♦ ♦ ♦ ♦ je broertje in hfct ziekenhuis ligt. Maar je mag toch mee morgen. Wij vinden het allemaal goed. Is 'tniet meisjes? „Ja* hoor* ja!” betuigden allen om strijd* **Je mag mee, hoor. Vast!” Verrast keek Geertje op. Mocht ze nu toch mee. Ook Zonder dat ze een kwartje betaalde ? Zou de Heere .... Nee, zo wilde ze nog niet denken. Eerst wachten. ..Als Moeder het goed vindt,” zei ze. *s Avonds om ruim vijf uur kwam Vader terug. Hij bracht een blijde tijding mee. De dokter in het ziekenhuis had gezegd, dat Broertje erg ziek was.... heel erg, maar: „Zolang er leven is, is er hoop, Zondag. Ik geef voor hem de hoop nog niet op.” „Hij is in Gods hand,” zei Moeder met rustig vertrouwen. Vol bewondering keek Geertje naar haar, en diep in haar hart was ze een beetje jaloers op Moeder. Het gehele gezin fleurde weer op, nu ze deze boodschap van den dokter wisten. Tijdens de avondmaaltijd vertelden Jan en Wim weer over school, zoals op andere dagen. Ze waren blij, dat 't lieve Broertje nu misschien toch beter zou worden. Vader liet ze praten. Hij wist heel goed, dat de zorgen nog lang niet voorbij waren, maar hij wist ook, dat kinderen onmogelijk lang zorg kunnen voelen. „Juffrouw De Ruyter gaat ook weg,” wist Jan te vertellen. Moeder keek verwonderd. „Is ’t waar, Geertje?” „Ja, Moeder, over een paar weken al.” „En daar heb je mij nog niets van verteld! Wist je ft al lang ?” „Een paar dagen, Moeder. Greta Homan vertelde het Dinsdag.” „Zo.” Moeder verwonderde er zich over, dat Geertje daar niet over gesproken had. Ze wist, dat haar oudste veel van de Juffrouw hield. „De meisjes van de vierde klas geven haar ook wat,” vervolgde Jan. „O, wee,” schrok Geertje. „Dat mag jij niet weten.” „Maar ik weet het lekker toch. En ik weet ook wel, wat ze haar geven. Zal 'k het zeggen?” Plagend keek Jan naar zijn zuster, die verdrietig zat te kijken. Ta* verdrietig, want nu wist Moeder het toch. En zij ïad het niet willen vertellen, om Moeders zorgen met groter te maken. Het was wel lief van de meisjes, dat ze ;onder kwartje mee mocht doen, maar dat wilde ze niet. Se had er nog eens goed over nagedacht, maar was vastjesloten te weigeren. Als ze het deed, zou ze eerst toestemming van Moeder moeten hebben en die zou het nisschien niet willen hebben. Die zou nog proberen ;en kwartje mee te geven en zelf bezuinigen, maar dat vilde Geertje niet. Moeder zou het niet weten! En Seertje zou stil zijn. Er niet meer aan denken. En nu wist Moeder het toch. Maar hoe wist die fan.... „De meisjes gaan op portret, Moeder. Morgenmiddag. Ze moeten allemaal een kwartje meenemen. Frits Homan heeft het me stilletjes verteld. Hij had geluisterd toen zijn zuster er met haar Moeder over praatte," vertelde Jan, blij dat hij zo nauwkeurig op de hoogte was. „Zo, zo," zei Moeder bedachtzaam. Aan het gezicht van haar oudste zag ze, dat deze het vervelend vond, dat Jan dit wist. . „Frits Homan heeft dus geluisterd naar iets, dat hij niet weten mocht. Dat is niet mooi van hem. Hij heeft het jou verteld en nu vertel jij het weer verder. Dat is ook niet mooi. Eet nu maar gauw je boterham op en praat er niet meer over. Geheimen moet je eerbiedigen. Wat zeg jij, Geertje ?" Geertje knikte. Ze was blij, dat Moeder met meer vroeg. Jan keek van de één naar de ander. Wist Moeder er iets van? Maar dat kon toch niet, want ze wist ook niet, dat Juffrouw De Ruyter wegging. Enfin, 't kon hem ook niet schelen. Als hij dat niet vertellen mocht.... nou, dan ook goed. Toen Moeder en Geertje die avond samen in de keu- en waren, zei Moeder plotseling! „En nu moet je me lies eens vertellen, Geertje. Was het waar, wat Jan zei ? Nu vertelde Geertje alles, en zo kreeg Moeder het te oren. Van haar zorg, van haar bidden, van den molenaar en de zak meel. . «. Moeder glimlachte even, maar zei toen: „Arm kind, lat was wel een tegenvaller voor je, maar je begrijpt och wel, dat de molenaar je daar geen kwartje voor kon ;even ?" „Ja, Moeder, maar ik dacht verward zweeg ;e stil. „Jij dacht, dat God je dat stuurde, maar je moet met vergeten, dat de Heere niet helpt, zoals wij dat denken :n willen. Het gaat zo vaak héél anders." Peinzend keek Moeder over Geertje heen. Ze dacht tan Broertje, ginds in 't ziekenhuis. „Ik weet niet, kind, of ik je wel een kwartje kan reven. Vijf en twintig centen is veel. Misschien.... ’ „Nee, Moeder, U moet het niet doen. Het is heus liet nodig. En ik zal er niet over mopperen. Ik wil net vorden als U." Verrast keek Vrouw Zondag op. Net worden als k? „Wat bedoel je?" „U heeft gezegd, dat we altijd bij ons gebed moeten seggen: Uw wil geschiede, en toen Broertje wegging zei U: De Heere weet wat goed voor ons is. Dat wil ik aok leren, Moeder." „Kind, dat is de allermoeilijkste les, die je ooit kunt leren," zei Moeder ontroerd. „Daar moet de Heere zelf je bij helpen. Vraag er Hem elke dag om." .Ja, Moeder," beloofde Geertje schuchter. HOOFDSTUK VI. Toch verhoord, maar.... anders! Juffrouw De Ruyter stond voor de klas. Elke Zaterdagmorgen gaf ze handwerkles aan de meisjes van klas vier. *t Was een vrolijk, gezellig klasje, waar ze flink mee opschoot. Jammer eigenlijk, dat ze weg moest, maar het kon niet anders. Ze moest haar broer gaan helpen, nu z'n vrouw naar een sanatorium ging. Het was haar plicht. Het zou haar toch spijten, deze meisjes te moeten verlaten. Maar.... ze had een prachtig plan gemaakt. „Leg allemaal het werk eens een ogenblik neer. Ik heb jullie wat bijzonders te vertellen/' In een oogwenk waren alle handen stil en zestien paar ogen keken nieuwsgierig naar de Juffrouw. Wat zou er Zijn? Even nog overzag de Juffrouw haar-klas. Toen begon ze: „Jullie weten natuurlijk, dat ik over een paar weken wegga!" De meisjes knikten. Ze wisten het. „Het spijt me heus, meisjes, dat ik niet bij jullie kan blijven. We hielden altijd zo prettig samen school. Ik Zal jullie erg missen. En nu heb ik een mooi plan gemaakt." De halzen van de meisjes rekten zich. Ieder gezicht was een vraagteken. Een plan ? Zij hadden ook een plan. „Vanmiddag komen jullie allen weer bij de school. Je trekt je Zondagse jurk aan en dan komt de bovenmeester met zijn fototoestel en die maakt van ons samen een foto en daar krijgen we elk één van* Nou, hoe lijkt jullie dat ? „Dat 's jammer.” Een paar meisjes konden haar teleurstelling niet voor zich houden. Verbaasd keek Juffrouw De Ruyter op. Ze had iets anders verwacht. „Is dat jammer?” De meisjes keken elkaar aan, alsof ze niet wisten, wat ze moesten. Greta Homan legde uit: „We hadden afgesproken, Juffrouw, om U met een foto te verrassen. We wilden juist vanmiddag naar den fotograaf.” „Kijk, dat is nu wel wonderlijk. Hadden jullie hetzelfde plan. Dat vind ik aardig. Maar wilden jullie er mij niet bij hebben? Dan is de klas toch niet volledig/' Dat was waar. Daar had nog Juffrouw de Ruyter stond voor de klas. niemand aan gedacht. „Dan had ik wel een aandenken aan jullie, maar jullie niet aan mij. En dat hoort toch zo?” De meisjes moesten het toestemmen. Goed bekeken was het plan van de Juffrouw nog wél zo mooi. „We spreken dus af, dat we vanmiddag om drie uur allemaal hier zijn, hé!” ..Ta, Tuffrouw,” beloofden allen. „Ja Juffrouw,” beloofde ook Geertje Zondag. Ze had wel kunnen zingen van blijdschap. Nu kon ze ook meedoen. Heerlijk! Vol moed was ze naar school gegaan, om negen uur. Als de meisjes haar vroegen, of ze ook meeging, zou ze Zeggen, dat ze ’tniet deed. Het was haar vaste voornemen. En ze had het ook gedaan, maar o, wat was het moeilijk geweest. De meisjes hadden het vreemd gevonden en nog getracht haar te bepraten. „Als jij er niet bij bent,” hadden ze gezegd, „dan denkt de Juffrouw, dat je niets om haar geeft.” Dat deed pijn, want ze gaf wel om de Juffrouw, juist heel veel. En nu was het hele plan van de meisjes plotseling van de baan. Ze kon ook mee gaan. Ze was gelijk aan de anderen. „Wat fijn,” zong het in haar. De Heere was wel goed. Haar gebed was toch verhoord Of.... Nee toch niet, want ze had gevraagd om een kwartje en dat had ze niet gekregen. Wat zei Moeder ook weer? „Als je meent, dat je gebed niet verhoord is, dan is het misschien toch wel verhoord, maar anders dan je denkt.” Juist, zo was het met haar gebed. Het was anders, dan ze gedacht had. De Heere was zo goed. „Moeder, vanmiddag om drie uur moeten we op de foto.” „Kind, ga je nu toch en ik dacht....”, vorsend keek Moeder haar oudste in de ogen. „Neen, Moeder, ’t gaat anders,” en blij vertelde Geertje van het plan van de Juffrouw. „Je gebed is verhoord, Geertje, maar niet, zoals jij wilde," en Moeder nam het stralende gezichtje tussen haar beide handen en drukte er een hartelijke zoen op. „Er is ook bericht van het ziekenhuis," zei ze toen zacht. Moeder, vanmiddag om 3 uur moeten we op de foto. „Is Broertje beter ?" „Nee, kind, nee. Maar hij was vannacht rustig geweest. Misschien wordt hij beter. Misschien.... De Heere is goed.... Bij Hem is Broertje veilig." Toen om twaalf uur het gezin aan tafel zat, dankte Vader den Heere voor de goede berichten, die over Broertje waren ontvangen. Geertje dankte mee en zacht voegde ze er bij: „Ik dank U Heere, dat U mijn gebed verhoord hebt. Amen." INHOUD. L Op het schoolplein ........... 5 II. Wie kan helpen? ........... 9 III. Heb je wel goed gebeden? ....... 13 IV. Uw wil geschiede! .......... 23 V. Een moeilijke les ........... 26 VI. Toch verhoord, maar.. ♦ ♦ anders!.... 32