HAARLEM, J Augustus 193 6. RIPPERDAPARK 45 TELEFOON 10607 POSTREKENING No. 256166 N.V. UITGEVERSBEDRIJF „EIGEN VOLK” L.S. , Het is ons een genoegen U hierbij Deel I yan onze uitgave NEDERLANDSCHE FAMILIEWAPENS door Dr. H. Kits Nieuwenkamp te doen toekomen. Wig zijn dankbaar gestemd, dat ons initiatief in deze met zóo groot succes is bekroond. Het aantal inteekeningen tot op heden heeft onze verwachtingen verre overtroffen, dermate zelfs, dat wij den oorspronkelijken opzet niet hebben kunnen handhaven. Voor nadere bizonderheden, deze wijziging betreffende, mogen wij U verwijzen naar de Inleiding. Voor de Friesche en Groningsche inschrijvingen blijft, zooals oorspronkelijk bedoeld, Deel- IV gereserveerd. De overige inschrijvingen werden verde-eld over de eerste drie deelen, die regelmatig met tusschenpoozen van circa 3 maanden zullen verschijnen. Wij hebben er voor gezorgd, dat de mogelijkheid tot opnaun^vv* nog open blijft. Mogen wij U daarom hierbij verzoeken Uw vrienden en relaties tot inschrijving op te wekken? In- U schrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij Uwen Boekhandelaar of direct bij ons. Hoogachtend, •N.V. Uitgeversbedrijf "Eisen Volk" P.S. Van Uw wapen of wapenschild leveren wij U, ten gebruike als Exlibris, afdrukken met de vermelding exlibris a f per 250 stuks: elke 250 stuks meer f 3*50. NEDERLANDSCHE FAMILIEWAPENS MET NADERE GENEALOGISCHE AANTEEKENINGEN, STAMREEKSEN, FRAGMENT-GENEALOGIEËN, ENZ., GEDOCUMENTEERD BEWERKT EN VERZAMELD DOOR Dr. H. KITS NIEUWENKAMP, F. W. U. SCHRIJVER VAN „EUROPEESCHE TOTEMDIEREN”. ENZ. DEEL I N.V. UITGEVERSBEDRIJF „EIGEN VOLK”, HAARLEM, a; GEDRUKT TER KUNSTDRUKKERIJ KOTTING. AMSTERDAM INLEIDING. De bedoeling van dit werk is in de allereerste plaats liefde en belangstelling te wekken voor de heraldiek en wapenkunde in bet algemeen en voor bet eigen familiewapen en de stamboom of genealogie in bet bijzonder. Teneinde dit te bereiken stelt bet een ieder in de gelegenheid voor een gering bedrag «—1 de kosten voor aanschaffing van bet complete werk of één van de vier deelen — bet familiewapen met enkele genealogische aanteekeningen te doen vastleggen. Voor zoover mogelijk wordt van alle opgenomen wapens niet alleen een beschrijving gegeven, gedocumenteerd en met opgave van bronnen van herkomst, doch wordt tevens de mogelijke of vermoedelijke beteekenis van bet wapen opgenomen, iets over de herkomst (afstamming) der betrokken familie en over de mogelijke beteekenis van den familienaam. De oorspronkelijke opzet was in de vier deelen van bet werk achtereenvolgens de wapens van de families uit de verschillende Nederlandscbe provincies geografisch gerangschikt te behandelen. Zulks bleek echter op groote bezwaren te zullen stuiten, bezwaren, die in de eerste plaats baar oorzaak vonden in de zeer groote belangstelling voor bet werk. Nadat reeds eenige malen een sluitingstermijn voor bet eerste deel was vastgesteld, bleven de inschrijvingen toestroomen. Teneinde nu niet telkenmale tientallen inschrijvers teleur te stel- Ien, werd besloten bij de indeeling in deelen geen rekening te bouden met de geografische herkomst van de betreffende geslachten. Het gebeele werk zal dus thans wèl in 4 deelen verschijnen in den loop van 1936, doch de ver‘deeling van de behandelde wapens is geheel willekeurig. Zooals reeds hierboven werd vermeld, bleek gelijktijdig in Nederland nog groote belangstelling te bestaan voor de aloude heraldische zede en bleek ook, dat veel geslachten, wier familiewapen reeds sedert generaties her in onbruik was geraakt, wel degelijk nog belangstelling koesterden voor deze verloren geraakte erfenis der vaderen. Wanneer men bedenkt, dat van meer dan 43.000 Nederlandscbe geslachten familiewapens bekend zijn, is bet duidelijk, dat hier inderdaad voor de Nederlandsche Heraldiek nog een geweldig terrein braak ligt; immers welk percentage van de Nederlandscbe bevolking weet iéts af van zijn afstamming, zijn geslacht? Hoe kleurloos lijken niet die duizenden Nederlandscbe stamnamen, wanneer bet zoo specifieke persoonlijke cachet, dat bet familiewapen eraan geeft, zonder meer als ijdele „Spielerei genegeerd of veronachtzaamd wordt? Het spreekt welhaast vanzelf, dat wij bet bij deze eerste uitgave niet zullen laten, doch bet voor oogen gestelde doel: bet herleven van de Nederlandscbe heraldiek, willen bereiken door bet periodiek publiceeren van verschillende groepen van NEDERLANDSCHE FAMILIEWAPENS. Het is dan ook de opzet van de uitgeefster en bewerker om in 1937 een 2de Serie van dit werk te beginnen; moge de belangstelling ook dan onverflauwd blijven bestaan voor dit interessante maar bovenal dankbare onderwerp. Ten slotte is bier een woord van oprechten dank gerechtvaardigd aan den heer J. C. P. W. A. Steenkamp, kol. der Art. b.d., die steeds bereid werd gevonden, waar noodig, gegevens te verstrekken uit zijn belangrijke verzamelingen, terwijl verschillende wapenafbeeldingen, in dit werk opgenomen, door zijn vaardige hand werden geteekend. Doom, „De Nyencamp”, April 1936. NEDERLANDSCHE FAMILIEWAPENS COKART, (Amsterdam). Het Amsterdamsche réfugié-geslacht Cokart (oudtijds Coquart) verliet, evenals zoovele andere Protestantsche geslachten, in de tweede helft der 17e eeuw het ongastvrije Frankrijk, om een veilige wijkplaats te zoeken in de Noordelijke Nederlanden. Het is hekend, dat koning Hendrik IV van Frankrijk in 1598 vrijheid van godsdienst verleend had aan zijn Protestantsche onderdanen door het zgn. edict van Nantes. Uit blind fanatisme bemoeilijkte LodewijkXlV hoe langer hoe meer de positie der Protestanten in Frankrijk en herriep ten slotte in 1685 genoemd edict; daarmede verdreef hij tot groote schade voor zijn land duizenden nijvere burgers, die ballingschap verkozen boven een gedwongen overgang tot het Katholieke geloof. In Rouaan bestond meer dan een eeuw lang een bloeiende Gereformeerde gemeente. De herroeping van het edict van Nantes bracht de stad onherstelbare schade toe. Veel Iezenswaardigs vindt men daarover o.a. in het werk van Ds. Jean Bianquis: „La Révocation de 1’Edict de Nantes a Rouen” (Rouen etc. 1885), blz. Cl. Pierre Cokart (Coquart), in het midden der 17e eeuw te Le Havre geboren, had zich in het naburige Rouaan gevestigd. Men kan aannemen, dat hij, hoewel hij een handwerk uitoefende (hij was schoenmaker), tot de gegoede burgerij behoorde: uit deze kringen werden de Fransche Protestanten uit die dagen voornamelijk gerecruteerd. Reeds verscheidene jaren voor de herroeping van het edict van Nantes vond hij het veiliger zijn woonplaats te verlaten en zich te Londen te vestigen, vanwaar hij in 1682 naar Amsterdam overstak en aldaar het volgend jaar het poorterrecht verwierf. In 1673 werd zijn zoon Pierre nog te Rouaan geboren; op 8 Juli 1674 vindt men een „Pierre Coquar” als doopgetuige te Londen („Publications of the Huguenot Society”, DL XIII). Het is onzeker of deze laatste dezelfde is als de stamvader van het Amsterdamsche geslacht Cokart. Hoewel het geslacht in de 18e eeuw te Amsterdam noch in de politiek, noch in den handel een overwegende rol speelde, is het toch om meer dan één reden de belangstelling ook van buitenstaanders overwaard. Vooreerst kan het als een voorbeeld aangemerkt worden van een Hugenooten-geslacht, dat reeds zeer spoedig na zijn komst hier te lande geheel opging in de bewoners zijner nieuwe woonplaats. De zoon van den stamvader, eveneens Pierre genaamd, trouwde wel met een Frangaise (Naomi Ie Coeur geheeten en afkomstig uit Rouaan) en liet zijn zeven kinderen in de Waalsche kerk te Amsterdam doopen (1697'—■ 1708), doch zijn tweede huwelijk sloot hij in 1732 (niet in de Waalsche kerk, doch in een Gereformeerde kerk te Amsterdam) met een weduwe van Amsterdamsche afkomst, Pietemella van Beest genaamd; de huwelijks-inteekenacte onderteekent hij als Pieter Cokart. Twee van zijn dochters trouwden: één met een Amsterdammer van Fransche afkomst, Jean Rougissar, weduwnaar van Elisabeth Wijting, de andere met een te Amsterdam wonenden Duitscher, Adolf van der Heyden genaamd; zijn zoon als Pierre gedoopt in 1708, trouwde in 1734 als Pieter Cokart met een Amsterdamsche en liet zijn kinderen niet meer in de Waalsche kerk, doch in de gewone Gereformeerde kerk te Amsterdam doopen. De derde generatie was dus reeds volkomen verhollandscht en al spoedig was men zijn Fransche afkomst vergeten, hoewel natuurlijk de naam van het geslacht den uitheemschen oorsprong bleef verraden. Totdat de 20ste eeuw, die vrijwel niets ondoorvorscht Iaat, ook de Hugenooten-afkomst van het geslacht wederom aan het licht heeft gebracht. Bemerkenswaard is voorts de maatschappelijke opgang en neergang van het geslacht. De leden ervan waren aanvankelijk te Amsterdam ivoren kammenmakers: dit kunstzinnige, thans geheel in onbruik geraakte beroep, werd als huisindustrie veel door de Fransche réfugié s uitgeoefend. Reeds Pierre Cokart (1673'—1739), de reeds vermelde zoon van den stamvader, verzamelde zoovele aardsche goederen, dat hij op het eind van zijn leven (in 1732) een huis op de Rozengracht te Amsterdam voor ƒ4000.— contant — in dien tijd een belangrijk bedrag — in eigendom kon verwerven. Diens zoon Pieter Cokart Sr, (1708—-1774) kocht verscheidene huizen te Amsterdam in de Rozenstraat, op de Egelantiersgracht en in de Egelantiersdwarsstraat. Met den zoon van dezen laatste, Pieter Cokart Jr. (1735—1816), evenals zijn vader en grootvader ivoren kammenmaker van beroep en eerst (1762) getrouwd met Grietje Joorman, vervolgens (1806) met Elisabeth Petronella van Woensel, splitste het geslacht zich in twee takken, die thans nog bloeien: Isaac Cokart (1770—1843), een zoon uit het eerste huwelijk, was de stichter van den oudsten tak, Johannes Jacobus Cokart (1809—1840) uit het tweede huwelijk stichtte den jongeren tak. Beide broeders scheelden bijna 40 jaar in leeftijd! Het verschil tusschen beide takken is zeer groot. Petrus Isaac Cokart (1799—1870), de zoon van den stichter van den oudsten tak, ging maatschappelijk zeer vooruit: hij huwde een dochter uit het aanzienlijke Amsterdamsche koopmansgeslacht Géraud (afkomstig uit Bergerac), verplaatste zich naar Rotterdam en verwierf zich aldaar in den tabakshandel goeden naam en fortuin. Zijn nakomelingschap bekleedt thans in den groothandel te Rotterdam een belangrijke positie; tot hen behooren ook eenige academisch gevormden. De jongere tak daalde in maatschappelijken zin en wel omdat de genoemde Joannes Jacobus Cokart, die van Amsterdam naar Aalsmeer verhuisde, op ruim 30-jarigen leeftijd overleed, met achterlating van vijf nog jeugdige kinderen. Zijn weduwe hertrouwde met een zgn. teelman, die zich in 1856 metterwoon vestigde in de kort tevoren drooggemaakte Haarlemmermeer; zijn kinderen moesten een harden strijd om het bestaan voeren. Twee zoons hadden een aantal nakomelingen, die thans nog als bloemisten, groentenhandelaren e.d. in de Haarlemmermeer en omgeving woonachtig zijn. Het contact tusschen de beide takken is dan ook om begrijpelijke redenen volkomen verloren gegaan, zoo zelfs dat, toen eenige jaren geleden twee leden der beide takken, nml. mejuffrouw Adriana Christina Cokart, woonachtig te Rotterdam, en Dirk Cokart, woonachtig te Aalsmeer, bij toeval met elkaar in aanraking kwamen, de onderlinge verwantschap door hen niet meer was te reconstrueeren, en zij van elkander gingen in de overtuiging, dat zij geen familie waren! Ook in het geslacht Cokart zijn dus merkwaardige voorbeelden aan te wijzen van het feit, dat dikwijls door de meer of minder voorspoedige lotgevallen van één enkel lid het leven der volgende generaties in belangrijke mate wordt beinvloed. Isaac Cokart en Joannes Jacobus Cokart bepaalden door bun leven den maatschappelijken stand hunner thans levende nakomelingen, die bovendien de tegenstelling tusscben bet platte land en de stad naar voren brengen. Een onderzoek te Le Havre, de bakermat van bet geslacht, zou zeer zeker nog belangrijke gegevens aan bet licht brengen. Bekend is nml., dat de archieven in Frankrijk tot zeer ver in de Middeleeuwen teruggaan. De spelling van den naam, die in Vlaanderen en Noord-Frankrijk in de 17e en 18e eeuw vrij veelvuldig voorkomt, is zeer verschillend: Coquart, Coquard, Quoquart, Cokar, Coccard, Kokart, Koekart, Kockaart, enz. Ten slotte dient te worden aangemerkt, dat een lid van bet geslacht Cokart huwde met den bekenden letterkundige Dr. A. F. H. de Lespinasse. Handteekeningen van Pieter Cokart (1673—1739) uit de jaren 1696 en 1732: Het familiewapen van dit geslacht Cokart wordt beschreven als volgt: In goud een doorsneden dwarsbalk van zilver en zwart, vergezeld van drie roode aanziende ossenkoppen geplaatst (2— 1). Helmteeken: een roode vlucht, de beide vleugels beladen met een antieke zilveren kam. Dekkleeden: goud en rood. Dit wapen wordt aangetroffen in de colIectie-Goethals, opgelegd in de Bibliothèque Royale te Brussel, tome 1433, behoudens bet helmteeken, dat de herinnering bewaart aan bet beroep van ivoren kammenmaker door drie opeenvolgende generaties van bet geslacht Cokart te Amsterdam uitgeoefend. Geraadpleegde bronnen: 1. Mr. H. F. Wijnman en H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp: „Genealogie van bet Réfugié-gesïacbt Cokart”, Amsterdam 1930, (=t 1643—1930), niet in den handel. 2. De „Publications of the Huguenot Society” (Londen). 3. De kerkelijke archivalia van Amsterdam, doop-, buwelijksinteeken-, trouwen begraafregisters in bet oud-Gemeentearcbief aldaar. 4. De poorterboeken, idem. 5. De registers van overdracht van onroerende goederen (zgn. registers van kwijtscheldingen), idem in hetzelfde archief. 6. Het „Register waarin de Heeren Burgemeesteren en Regeerders der Stad Amsterdam (achtervolgens ket placaet bij de Heeren Staten van Holland en West-Friesland nopende ket naturaliseeren der Gerefugeerden uyt Vrankrijk en andere landen, binnen deeze provincie, om de professie van de waare gereformeerde religie, gedaen emaneeren den 18 Juli 1709) hebben doen aanteekenen de persoonen, de welke, na sommiere examinatie bevonden zijn zodanige Gerefugieerden te wezen”, in hetzelfde archief. 7. De lidmatenregisters der Waalsche gemeente te Amsterdam in ket archief der Waalsche gemeente aldaar. 8. De fiches in de Bibliothèque Wallone te Leiden; enz. WORMSER, (Amsterdam). In het begin der 19e eeuw vestigden zich te Amsterdam a broeders Wormser uit Thalheim (in de omgeving van Heilbron bij Lauffen aan den Neckar), waarvan één was Adam Wormser, geboren volgens zijn huwelijksinschrijviog te Thalheim, volgens zijn overlijdensacte te Heilbron in 1768. Hij overleed te Amsterdam op 29 October 1824. Ingeschreven als poorter van Amsterdam 7 Januari 1806. De zoon van Adam Wormser met name Johan Adam Wormser (1807^1862) verkreeg bekendkeid als strijder uit den Reveil-tijd en vriend van Groen van Prinsterer, journalist, enz. Rullman’s werk over de voortrekkers noemt zijn vader Adam Wormser een Jood uit Duitsckland alkomstig. Dit is volkomen onjuist, aangezien de leden van dit geslackt, tot omstreeks 1650 bereids nagegaan, allen Ev. Lutkersck waren in Duitsckland. De naam werd vóór 1670 als Wurmkser geschreven. Adam Wormser werd Ev. Lutkersck te Thalheim gedoopt 23 Juli 1767 en aldaar aangenomen in 1781. Hij werd gedoopt met de namen Georg Adam, doek later alleen bij zijn tweeden naam genoemd. Jokan Adam Wormser speelde een rol bij de Afscheiding in 1834 en leefde in den kring van Ds. Brummelkamp, Da Costa, Dr. Capadose, Ds. Sckolte e.a. bekende figuren uit dien tijd. Zijn briefwisseling met Groen van Prinsterer vormt een boekdeel. De zoon van Jokan Adam Wormser was Jokan Adam Wormser, de bekende schrijver en uitgever te Amsterdam, directeur van bet dagblad De Standaard, jarenlang Gemeenteraadslid van Amsterdam; lid van de Maatschappij voor Nederlandscbe Letterkunde. Hij overleed in 1916. Van dezen zijn twee zoons in leven. Het geslacht Wormser bracht uit Duitsckland zijn familiewapen mee. De wapenkundige beschrijving naar een teekening luidt als volgt: Doorsneden: I, in rood een blauwe Iambel of barensteel van drie hangers; 11, effen zilver. De helm gedekt door een donkerblauwen hoed, bij zwart af, met breeden opstaanden rand (schotelvormig) en lage ronde bol. Helmteeken: een zilveren vlucht, waartusschen een gouden kogel of penning. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Het wapen komt voor in een fragment van een m.s. met oude familieaanteekeningen van omstreeks 1850, thans nog in de familie bewaard. Zie tevens mijn „Europeesche Totemdieren”, blz. 191<—197. OVER DE LINDEN, (Amsterdam). In de heraldische collectie Scbolten van Ascbat, Ginneken i92o( thans coll. Steenkamp), wordt een 18e eeuwsebe lakafdruk aangetroffen met bet wapen Over de Linden. Er staat bij Amsterdam, dus vermoedelijk oorspronkelijk van daar herkomstig van een 18e eeuwscb lid dezer familie, destijds aldaar woonachtig. Het lak is onmiskenbaar 18e eeuwscb, gezien den $tijl en de HONIG, HONIGH. uitvoering van het daarin af gedrukte familiewapen Over de Linden, vertoonende het navolgende wapen: In zilver drie groene Iindeboomen naast elkaar, op grasgrond. Zie voor nadere gegevens Kits Nieuwenkamp: „Europeesche Totemdieren”, hoofdst. XX: Het wapen Over de Linden en het Oera Linda Boek, blz. 186 e.v. E.e.a. is van belang in verhand met het Oera Linda Bok mysterie. Het is nml. bewezen, dat ontegenzeggelijk het familiewapen Over de Linden ouder is dan 1867, toen Comelis Over de Linden het zou hebben gecreëerd en wel dateert het van omstreeks het midden der 18e eeuw, of is het zelfs mogelijk nog ouder. HONIG, HONIGH, (Zaanstreek, Zaandam, Zaandijk). Het wapen van deze oude Zaansche koopmansfamilie wordt beschreven als volgt: In blauw een bijenkorf van goud met drie vlieggaten (1 —2) geplaatst op een zilveren met gouden guirlandes versierd voetstuk en omtopt met zeven gouden bijen. Helmteeken: een papyrusplant met rooden bloem en gouden bladeren. Dekkleeden: goud en blauw. Wapenspreuk: Dulcia Mixta Malis. Het devies is de kernspreuk van den heer G. J. Honig te Zaandijk. De papiermolen van de familie Honig heette sedert 1650 ,,De Vergulde Bijkorf en een der formaten van het Oud-HoIIandsch papier draagt den naam van „Bijkorf”. Wij Rebben dus in dit wapen een van oorsprong oud koopmansof handelsmerk te zien, waarvan de bijenkorf de boofdfiguur voor bet later gecreëerde familiewapen uitmaakte. De stamvader Comelis Janszn. Honigb leefde omstreeks 1620 en was gebuwd met Grietje Simonsdr. Dit echtpaar bad ten minste vier kinderen: 1. Jan Comeliszn. Honigb, tr. Lysje Simonsdr. 2. Simon Comeliszn. Honigh, tr. Anna Jacobsdr. 3. Jacob Comeliszn. Honigb, geb. in 1648, overl. 23 Januari 1709, geb. 28 Februari 1668 met Maartje Meyndertsdr. Meyn van Zaandam, geb. in 1649, overl. 26 April 1696; zijn naam komt voor in de initialen J.C.H. aan een balk in de Doopsgezinde kerk te Koog, welke in 1680 is gebouwd. 4. Adriaan Comeliszn. Honigb, geb. in 1650, overl. 8 Mei 1692, huwde ie. 13 Febr. 1678 met Grietje Comelisdr. van der Ley, geb. in 1658 en overl. 28 Oct. 1680, tr. 2e. 11 Nov. 1685 met Wijntje Lucasdr. van Zaandam, geb. 3 Sept. 1656, overl. 8 April 1698; zij hertr. Dirk Simonsz. Moeriaan. Bron: Familie-lijst van den Heer Comelis Comeliszn. Honigb en Mejuffrouw Grietje Haremaker, gewoond hebbende en overleden te Zaandijk. Uit achting opgedragen aan hunne Executeuren de Heeren A. C. Honigb en Jan Jbz. Honig door J. Spekbam Duyvis, Koog aan de Zaan, 1 o Aug. 1854 . De hiervoren afgedrukte wapenafbeeïding is volgens bet heraldisch exlibris van Jacob Honig Jansz. Junior. GROENEVELD, (Noord-Holland). \Vapen: In zilver een roode heraldische roos, waar boven een zwarte 6-puntige ster, alles vergezeld van drie groene bollen, geplaatst (2'—' 1). Helmteeken: de ster van bet schild. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Volgens een 19e eeuwscbe lakafdruk uit de collectie C. Verster, Empire stijl; thans in de collectie Steenkamp te s Gravenbage. N.B. De kleuren zijn later vastgesteld. NUBOER, (Amsterdam, daarvóór Duitscbland). Wapen: In rood een zilveren dwarsbalk, beladen met drie zwemmende zwarte eendjes, in bet hoofd vergezeld van twee paalsgewijs geplaatste groene eikebladeren en in den voet van een groen eiketakje met twee bladeren. Helmteeken: een eikeblad van bet schild. Dekkleeden: zilver en rood. Aldus wordt dit wapen o.m. gevoerd door Dr. J. F. Nuboer te s Hertogenboseb. JZUJ30EJL Nuboer = Nieuwboer. De familie Nuboer vestigde zich vóór 1750, in de eerste helft van de 18e eeuw, te Amsterdam, komende uit Duitschland, vermoedelijk uit Lippe Detmold. De eerste van dien naam was Hendrik Nuboer, de oude, waarschijnlijk herkomstig uit Lippe Detmold, volgens opgave van Dr. J. F. Nuboer. Hij was gehuwd met Maria Roosemeyer. Hendrik Nuboer, de jonge (1745""1796), was commandeur der Oost-Indische Retourvloot en gehuwd met Anna Maria Thöne. Zijn oudste zoon, Hendrik Jacoh Nuboer, was Iuitenant-kolonel, commandant van het 5e bataljon der Nationale Garde van Amsterdam, Ridder 4e kl. van de Militaire Willemsorde, begiftigd met de „Naarden Medaille ' (zie Jochems: De Gewapende Burgerwachten te Amsterdam), later Raad-ContraroIIeurGeneraal van Financiën van Curagao. Hij wefd te Amsterdam geb. 29 Maart 1780 en overl. verm. te Curagao. Hij huwde twee maal, ie. Johanna Menso Backer en ten 2e. Lucia Elisabeth Schotborgh. Een zoon uit bet eerste huwelijk, Comelis Marinus Nuboer, was kapitein der Inf. en toegevoegd bij den Gouverneur van Curagao als adjudant. Hij huwde Maria Jacoba Quast. Dr. J., F. Nuboer, chirurg te ’s Hertogenboseb, huwde E. C. Immink; nog een broer en zuster, te weten: J. F. W. Nuboer, luit. ter zee ie kl. Kon. Ned. Marine, huwde Paulina Braat en I. E. Nuboer tr. H. M. van Bemmelen, luit. ter zee ie kl. K.N.M. AVIS, (Noord-HoIIand, Berkhout e.o.). Wapen: De tegenwoordige „Zaansche” familie Avis is afkomstig, voor zoover men kan nagaan, uit de omgeving van Berkhout en voert, als algemeen hij de familie bekend, het volgende wapen: Een schild van blauw beladen met een vogel, zittende op een boomstronk op grasgrond, alles van zilver. Helmteeken: twee struisveeren (pluimen) van zilver. Wrong en dekkleeden: zilver en blauw. De heer G. K. Avis te Rotterdam, heeft indertijd hij den Rotterdamschen juwelier Lucardie een zegelring met bovenomschreven wapen laten graveeren, waardoor het o.a. in de collectie „Lucardie” wordt aangetroffen. Ongetwijfeld hebben we hier met een zgn. „sprekend” wapen te doen, d.w.z. een wapen afgeleid van den naam, door den vogel in het schild. Avis (L.) is vogel! Wel merkwaardig, dat ook bij het wapen de vogel optreedt, waaruit men m.i. mag besluiten, dat ten tijde toen de familie het wapen als dusdanig aannam, den naam in verband bracht met „vogel en niet met het patronymicum van Aaf. Dat geeft te denkenl Zie hierna. Te meer geeft het te denken, aangezien het meer dan waarschijnlijk is, dat de voorzanger-schoolmeester Comelis Dingnumsz. (Avis) 1749—1823 de eerste is geweest, die dit wapen heeft gevoerd. Dit vanwege het feit, dat hij in zijn omgeving en in zijn functies een man van algemeene achting was, behoorende tot de notabelen van de plaats zijner inwoning. Ook hem was dus blijkbaar de meening der tweede naamvalsvorm als herkomst van zijn familienaam onbekend, doch wel de naam „Vogel”. Aldus werd dan ook het „sprekende” wapen aangenomen, afgeleid van den naam. Merkwaardig is thans de vondst van een ouden 18de eeuwschen lakafdruk in de collectie „Steenkamp , vertoonende een tweede wapen Avis, totaal verschillend van het eerstgenoemde. De heer J. C. P. W. A. Steenkamp, kolonel der Art. b.d., bekend heraldicus en verzamelaar te 's Gravenhage, is in het bezit van dien origineelen ouden lakafdruk, waarvan het daarop voorkomende wapen beschreven wordt als volgt; Gedeeld: I, een veld van blauw met een zwemmende zwaan van zilver, op water; 11, een veld van zilver met een gestyleerden lindeboom op grasgrond, alles van natuurlijke kleur. Helmteeken: een uitkomende zwanenhals. De wrong ontbreekt. Dekkleeden: (vermoedelijk) heraldisch rechts: zilver en blauw, heraldisch links: zilver en groen. Onder heraldisch rechts en links verstaat men het rechts en links, genomen volgens den drager van het schild, dus voor den beschouwer omgewend. Het wapen is uitgevoerd in den rococco stijl, dus dateerende uit de tweede helft der 18de eeuwl Klaarblijkelijk hebben we bier, door bet gedeelde schild, met een alliantiewapen te doen, te weten een wapen van een echtpaar of van moeder en zoon. Het zwaan-gedeelte is Avis, bet boom-gedeelte van een aangehuwd geslacht, van der Linden misschien? Opmerkelijk is, dat ook hier het wapen Avis een vogel, in dit geval een zwaan, vertoont! Dus weer slaande op den vogel en niet op het patronymicum van Aafl Voor het juiste wapen der onderhavige familie houd ik het eerste en wel voornamelijk, aangezien het reeds zoo lang in de familie bekend is. Het tweede wapen zou dan vermoedelijk van een andere familie van dien naam zijn, tenzij we hier met het hoogst zelden voorkomende geval te doen hebben, dat deze familie in twee verschillende takken, twee verschillende familiewapens voert. Hoe het zij, het enkelvoudige vogel-wapen, als het eerst beschrevene, mag veilig aangenomen worden als het wapen der Zaansche familie Avis, tot op den huidigen dag gevoerd door verschillende leden van het geslacht en algemeen bij hen bekend. DER KINDEREN. DER KINDEREN, (Amsterdam). Wapen: In zilver een uitgerukte boom van groen. Helm gekroond. Helmteeken: een zilver-groene vlucht, waartusschen de boom van het schild. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Volgens een lakafdruk van een zegelring van den heer W. der Kinderen te Amsterdam, in eigen collectie. Genoemde heer deelde mede, dat de tak der familie der Kinderen, die dit \\ IJSMAN. vapen voert, afstamt van Samuel der Kinderen, die omstreeks 1690 in Londen eefde. De familie Leeft daarna te Amsterdam gewoond. Volgens familie-overevering zou de naam oorspronkelijk „de las Infantas zijn geweest. BUISMAN, (West-Friesland, EnkKuizen, Oost-Friesland en Overijssel). Wapen: In zilver een haringbuis van natuurlijke kleur op blauwe zee in den ïeraldisch rechter bovenhoek vergezeld van een vliegende vogel. Helmteeken: ;en mercuriusstaf van goud. Dekkleeden: zilver en blauw. M.B. De Overijsselsche tak van dit geslacht voert (ter onderscheiding als jongere tak?) de haringbuis vergezeld van den vogel. Bij de andere takken treffen we de haringbuis zonder meer aan. Het wapen is „sprekend , afgeleid van den naam. Er bestaat evenwel nog een ander sprekend wapen Buisman, vertoonende het navolgende wapen: Doorsneden: I. in blauw een boerenmouwvest: II. in zilver (?) de figuur van een boer ten halve, oprijzende uit den schildvoet, gekleed in mouwvest met lagen bolhoed, zooals in Zeeland door de landbouwende bevolking wordt gedragen. Op den lakafdruk zijn wel de helm en de dekkleeden afgebeeld, doch het helmteeken ontbreekt. Volgens den stijl is het 19e eeuwsch. Nadere gegevens zijn mij over dit wapen niet bekend. Vermoedelijk hebben we in dit geval met het wapen van een ander geslacht Buisman te doen, te weten eveneens van een N.-H. familie van dien naam. De lakafdruk is afkomstig uit de collectie Pahud de Mortagne. Bron: ie. wapen volgens een lakafdruk in eigen verzameling van een ringsignet, de haringbuis met vogel; zie tevens Bloys van Treslong Prins en Belogne: Geneal. en Herald. Gedenkwaardigheden in en uit de Kerken van de Prov. N.-H.; ze. wapen volgens een lakafdruk in eigen verzameling; 3e. komt voor op een grafzerk te Emden van Garrelt Buisman (Heraldische Mittheilungen, Jhr. 1918, hlz. 19). De Oostfriesche familie Buisman, tak van het Enkhuizer geslacht, voert de „huis” zonder den vogel. Het Overijsselsche geslacht van dien naam verhuisde in de 16e eeuw van Enkhuizen naar Blokzijl en het Oostfriesche naar Embden, waar leden zich noemden van Borssum Buisman. De gemeenschappelijke oorsprong is nog niet direct bewezen, doch alleszins méér dan waarschijnlijk te achten, mede gezien de wapen-overeenkomst. Het reederijbedrijf werd in heide takken uitgeoefend. Op een zerk in de kerk te Schermerhom van een zekeren Siewart (Sivert) Jansen Buisman komt voor het embleem een zeilende driemaster. Deze Siewart Buisman stierf in 1646. Het indertijd vrij bekende hoek Hillegonda Buisman van A. Loosjes, eind 18e eeuw, speelt in reederskringen in Enkhuizen en de hoofdpersoon wordt beschouwd als een voorzaat. Verschillende leden van heide geslachten waren vervolgens kooplieden of industrieelen en de laatste generaties ook academici. Het Oostfriesche geslacht studeerde aan de universiteit te Groningen en kwam langs dien weg weer in Holland. Het Overijsselsche geslacht verhuisde o.a. naar Steenwijk, Hasselt, Zwolle. De tak Zwolle is vermoedelijk uitgestorven. In Hasselt (Ov.) zaten enkele leden een tijd lang in de vroedschap. Behalve het hierboven besproken geslacht Buisman, moeten ook andere families van dienzelfden naam bestaan of bestaan hebben, waar dan eventueel het tweede hierbij genoemde wapen Buisman op zou kunnen wijzen. Ten slotte bestaat tevens de tak Keverling Buisman. BRUIJN, (Nieuwendam, Monnikendam, Waterland, enz.). Wapen: Gedeeld: I. in zilver een groene geplante boom; II. doorsneden: a. in rood een zilveren zwaan; b. in goud een bruinvisch van natuurlijke kleur (ook voorkomende als zwart), zwemmende op groen water. Helmteeken: de bruinviseb van bet schild. Dekkleeden: goud en groen. Bovenstaand wapen werd o.m. gevoerd door Claes Bruijn Jacobszn. in 1774 schout van Nieuwendam; Nicolaas Bruijn, notaris te Monnikendam in 1776: Jan Bruijn, notaris te Monnikendam in 1747. Vermeldenswaard is, dat een Heusdenscb geslacht (de) Bruijn voert: In zilver een visch van natuurlijke kleur, zwemmende op een groen water! Eventueel familieverband tusschen dit Brabantsche en NoordhoIIandsche geslacht is niet bekend en het is natuurlijk mogelijk, dat in beide gevallen dezelfde „sprekende” figuur is gebruikt, de bruinvisch, afgeleid van den naam. De kwartieren met den boom en den zwaan zijn naar alle waarschijnlijkheid van (een) aangehuwd(e) geslacht(en) en nu is het merkwaardig, dat in het kerkelijk archief, geborgen in de consistoriekamer der Gereformeerde gemeente te Nieuwendam gevonden werd, dat Jan Bay, schepen van Nieuwendam ± 1723, zegelde als volgt: Een geplante boom. Helmteeken: een zwaan. Deze Jan Bay nu, was een oom van Treijntje Aerians Bay, welke laatste te Nieuwendam 22 Juni 1736 huwde met Jan Jacobs Bruijn! Wellicht dat in deze richting de oplossing van genoemde kwartieren gezocht zal moeten worden. Zie ook: Het jaarboekje het „Nederlands Patriciaat”, jaargang 1913. Tevens het maandblad „De Nederlandsche Leeuw , jaargang 1928. IJhi.EN.BECK. UHLENBECK. (Velbert, Rijnprov., in de tweede helft van de 18 eeuw in Holland). Wapen: In blauw een omgewende gouden uil, zittende op een boomstronk van natuurlijke kleur, oprijzende uit een water van zilver. Helmteeken: een aanziende gouden uilenkop. Dekkleeden: goud en blauw. In bet „Festschrift zur Jahrtausendfeier der Stadt Velbert” (1925) gaf Prof. Dr. C. C. Uhlenbeck een etymologische verklaring van dezen geslachtsnaam, tevens den naam van bet kerkelijk achterleen Eulenbeck. Prof. Uhlenbeck behandelt daarin van een taalkundig standpunt uit, Oyde, Ude, Üdde, aan den eenen kant, Ülle, Ule aan den anderen kant, en komt tot de conclusie, dat bet afkortingen zijn van den mansnaam, die in zijn bedendaagscben woordvorm UIrich luidt, maar die in bet Oudnederduitscb den woordvorm Uodhalrik bad. Volgens Prof. U. zouden de vormen Eulenbeck, Uhlenbeck, Ühlenbeck berusten op volksetymologische aanknooping aan bet woord ,,uil”. De oudste vermelding van bet achterleen Eulenbeck en zijn bezitters is in de Werdener acten van 1361 en luidt: ,,D. Jonatbas pro vestibus accipit exuvias cuiusdam in der Oydenbeke”. (Acten van bet voormalige klooster Werden; in bet Staatsarchief te Düsseldorf, 1 (57a)). De naamvorm Oldenbecke, omstreeks 1500 voorkomende onder de „Kurmedpflichtige und Wacbszinsige des Stiftes Werden”, schijnt volgens Prof. U., een contaminatie van de vormen met „d” en ,,I” te zijn. Wat bet wapen betreft, hebben we m.i. bier te doen met een fraai oud sprekend wapen, afgeleid van den naam (de) „Uilenbeek”! De uil, de zielen- vogel der Germanen, in ’t bijzonder voorgesteld met omgewenden kop, zooals deze figuur bijv. heden ten dage nog als dusdanig voorkomt in den vorm van de zgn. geveltopteekens op de boerenhuizen en schuren, o.m. door mij waargenomen te St. Annaland op Tholen. Dit verklaart dan ook het voorkomen van een omgewenden uil in het wapenschild der Uhlenheck si Het eerste gedeelte van dezen alouden geslachtsnaam staat dus m.i. ongetwijfeld in verband met den zielenvogel, de uil, en is zoowel de naam als het geslacht van oudGermaanschen oorsprong. Er is echter meer wat in deze richting zou wijzen, de uil, die uit de beek met stronk oprijst. De gewijde, heilige beek, in verband staande oorspronkelijk met het oud-Germaansch ritueel, hetwelk weer klopt met het feit, dat we hier van oorsprong te doen hebben met... het kerkelijk achterleen , .Eulenbeck . Immers mag het een bekend feit heeten, dat na de kerstening de oorspronkelijke oude heiligdommen en heilige plaatsen mede „gekerstend werden, hetzij door de stichting van een bedehuis ter plaatse, hetzij als kerkelijk goed. Het was een tactische maatregel van de Kerk om de bevolking niet tegen zich te Keeren en zie ik zoodoende, alles met elkaar, in deze „Uilenbeek oorspronkelijk een „heilige plaats onzer directe voorvaderen. Wellicht bestaat die beek nog, mogelijk onder een anderen naam, aangezien men na de kerstening alles zoo veel mogelijk te niet wilde doen, wat aan die vóór-Chr.-periode herinnerde. Mogeïijk ook is die beek er niet meer en zou alsdan een geologisch onderzoek ter plaatse de juistheid van het hierboven geponeerde dienen uit te maken. Op blz. 32 gaf ik aan in mijn „Totemdieren , dat de uil vanwege zijn geruischlooze vlucht, uitdrukkingsvolle oogen en omdat hij een nachtvogel is, geldt voor „zielenvogel”. Aangezien hij zich ophoudt in nissen en spleten en zich daar, in afzondering, zijn woning inricht, wordt hij onder de eenzamen of afgescheidenen gerangschikt. Het is een gelukaanbrengend symbool en het kenmerk van de nachtelijke studie, gewoonlijk, van de wetenschap. Nog worden we versterkt in de omstandigheid, dat we in den uil van Uhlenbeck de oud-Germaansche zielenvogel te zien hebben, wanneer men weet, dat in hetzelfde Velbert en wel in de onmiddellijke nabijheid van het stamgoed der Uhlenbeck’s, het stamhuis van het ook in ons land bekende geslacht Offerhaus wordt aangetroffen, „Der Offers geheeten en vroeger „Offerhaus” genoemd, terwijl de hofstede als geheel als „der Offerhoff bekend stond. Op korten afstand daarvan ligt het „Offerbüsch met den „Offerteich”, welke laatste daar nog niet lang geleden zijn eerhiedwaardigen kruin verhief; vgl. het artikel van den heer Mr. M. C. Offerhaus in „Eigen Volk , jaarg. 1934, blz. 143 e.v., getiteld: De familienaam „Offerhaus”. En ook Prof. Dr. C. C. Uhlenbeck heeft de meening uitgesproken, dat we hier inderdaad wel eens met een heidensche offerplaats te doen konden hebbenl (Het zelfde artikel). — Bij de beschrijving van het wapen der familie Offerhaus komen we op e.e.a. nog nader terug. We krijgen dus achtereenvolgens bij de verklaring van den naam en het wapen „Uhlenbeck”: a. Heidensche heilige plaats (beek) met uil-vereering. b. Aan het goed „Eulenbeck” (met) beek. c. De familie nam den naam over, (wellicht pas later), tenzij reeds het geslacht in de vóór Chr.-periode ter plaatse in priesterdienst was(?), (priestergeslacht?), aannemende, dat het goed door de eeuwen heen van vader op zoon overging. d. Na den naam ontstond het familiewapen, symbool „ter herinnering” bewaard. Oorspronkelijk werd ook hier een dierfiguur, de uil, toegepast met een magische strekking, totdat. .. men vergat... Zeker, we hebben hier te doen met een „nuchter sprekend wapen, waaraan echter zeer beslist een diepere symbolische beteekenis ten grondslag ligt, teruggrijpend in een vèr verleden en waarvan wij nog maar ten deele de beteekenis kunnen doorgronden, omdat wij op den keper beschouwd nog slechts zoo bitter weinig weten van de mysteriën en de beteekenis, welke daaraan ten grondslag liggen, betreffende den Germaanschen eeredienst, en aan dat laatste is de Kerk niet vreemd. Men verwoestte en trachtte dat grondig te doen; het is maar al te zeer gelukt, echter toch niet zóó, dat er alsnog een tip van dien nevelsluier kan worden opgelicht, welke ons den rijkdom aan vormen en symbolen in dat grijs verleden kan doen herkennen, althans ten deele en bij elke poging komen wij een heel klein stapje verder in dit „Nevelheim”, tastend, zoekend; heftig bestreden, verworpen en gelukkig ook erkend en gewaardeerd. Aldus beredeneerd zit er méér in die oeroude symbolen, waar de wapensymboliek een niet onbelangrijk onderdeel van is, de feiten wijzen het uit en is daar geen ontkomen meer aan, tenzij men domweg negeert. Dat is echter geen waardige houding, noch wetenschappelijk! Men bewijze het tegendeell Wij kunnen aan het bovenstaande nog twee punten toevoegen, volgende uit het voorgaande: e. Van „priester (heilig)goed tot het kerkelijk achterleen „Eulenbeck”. f. Het voorkomen der beteekenisvolle oude plaatselijke benamingen als „Offerhaus ’, enz. Kortom, zoowel bet een als bet ander pleit er voor, dat we in den uil van bet wapen van „Uhlenbeck” de oude Germaansche „zieïenvogel” te zien hebben. Prof. U. merkt als oudst bekenden en gedocumenteerd bewezen stamvader aan: 1. Amdt in der Udenbeck, „Freyer” en „Hofsgeschworener” te Velbert, overl. in of voor 1604, wanneer zijn weduwe voor de op den „Landtag te Düsseldorf uitgeschreven belastingen wordt aangeslagen. (Acten der Bergsche „Landesherrschaft”. Hofkammer: Amt Angermund Nr. 33). De Nederlandscbe familie Uhlenbeck is afkomstig van: Jobann Wilhelm Uhlenbeck, geb. te Velbert 1 Febr. 1744. ged. 7 Febr. d.o.v., overl. te Colombo 28 Febr. 1810, majoor-commandant van Galle, uit wiens huwelijk met Maria Wilbelmina Gildemeester (Gildemeister) de Nederlandscbe familie Uhlenbeck afkomstig is. Vgl. bet maandbl. ,,De Ned. Leeuw , jaarg. 193°* kol. 201—204. In de 16e eeuw leefde te Barby een familie Eulenbeck; of dit geslacht verwant is aan de Velbertsche Uhlenbecken is wel waarschijnlijk, doch niet bewezen. Het is wel merkwaardig en geeft te denken, dat ook in bet wapen van deze familie een gouden uil in blauw voorkomt, echter zonder den boomstronk en bet water. De beer J. D. Uhlenbeck te Hilversum bezit van bet eerst bekende lid van deze familie Eulenbeck, nml. van Peter Eulenbeck, de beschrijving van een zegel, waar de uil weer wel op een tak zit, zonder de zee, doch met drie blokjes, die ook in bet wapen van den Jenascben professor Daniël Eulenbeck (1339'—' 1593). de zoon van genoemden Peter Eulenbeck, voorkomen. M.i. zijn bet echter géén blokjes, doch 3 blauwe ruiten, geplaatst (2— 1) op een veld van goud. De uil is aanziende gesteld met opgebeven vlucht. Het belmteeken is bier een vlucht, beladen met de ruiten volgens de afbeelding van bet wapen van den professor Daniël Eulenbeck. In de universiteit te Barby is een schilderij van Prof. Mr. Daniël Eulenbeck aanwezig, dat, merkwaardigerwijs, zeer veel gelijkenis vertoont met Prof. Dr. C. C. Uhlenbeck! WESTRIK, (Amsterdam, van oorspr. herkomstig uit Tubbergen, Overijssel). Wapen: In goud een zwarten keper, vergezeld van 3 zilveren lelies. Helmteeken: een lelie van het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Dit wapen is o.m. gevoerd door Westrik, lid der firma Munch en Westrik te Amsterdam, vermoedelijk bankiers, o.a. d.d. 6 Jan. 1777 en 4 Mei 1777; zie net maandbl. ,,De Ned. Leeuw”, jaarg. 1923, kol. 135, 213, 235 en 303. De tegenwoordige burgemeester van Bameveld, de beer J. Westrik, voert hetzelfde wapen. I. Barend Westri(c)k, ged. Ootmarsum 3 Maart 1746, (als zoon van Lambertus Westerick, herkomstig van Mander, gem. Tubbergen, en van Anna Floris), vestigde zich omstreeks 1774 te Amsterdam, ingeschr. als poorter ald. 18 Mei 1774, komende van Ootmarsum, kaarsenmaker, kocht 17 Mei 1786 voor ƒ 7300.— van Catharina Mulle een huis, achterhuis en erve ,,op t Cingel beoosten ’t Koningsplein” (zie Quytsch. G 7, 128), tr.: i°. Amsterdam (ondertr. ald. 23 Oct.) 1783, Eva Christina Heemesaat (oorspronkelijk Hemmesaat), ged. Amsterdam (Luth. kerk) 26 April 1763, overl. Amsterdam vóór 27 Oct. 1790, dr. van Frederick Wilhelm Hemmesaat, herkomstig uit Bur in Denemarken, Jutland (zie D.T. en B. no. 603, fol. 217 V°) en van Jacoba Bloeminge uit Voorburg; tr.: 20. Hasselt (Ov.) (ondertr. ald. 27 Oct.) 17 Nov. 1790, Helena Sophia Nieuwenkamp x), ged. Hasselt (Ov.) 30 Sept. 1753, overl. Amsterdam tusschen 5 en 8 Mei 1795, dr. van Hendrick Nieuwenkamp en Catharina de Olde (ook voorkomende onder den familienaam de Oude). ) Volgens het protocol van nots. C. van Homrigh te Amsterdam dl. 12496, acte no. 451 van 22 Juni 1789, oud-Gem. Arch., heet het dat: Juffrouw Helena Sophia Nieuwen¬ kamp, Anna van der Kogel en Lydeken Velthuys, alle meerderjarig en ongehuwd, gewoond hebbende, de eerste tot gezelschap en de twee laatste als dienstboden ten Huize van wylen Jonkvrouwe Maria de Ruus(s)cher en als nog ten haren Sterfhuize woonagtig binnen deze stad”.... enz. Volgens testamentaire beschikking vermaakte Jvr. de Ruus(s)cher haar huis gelegen op de Keizersgracht tusschen de Wolvenstr. en Hartenstr. tegenover de ..Gouden Ketting” 4 Febr. 1786; acte voor not’. S. J. de Graaf aan de tante van Helena Sophia Nieuwenkamp n.1. Sophia Geertruy de Olde (de Oude), acte van afgifte 22 Juni 1789. voor not8. van Homrigh. Zij vermaakte dit huis wederom volgens testament van 26 Mrt. 1796. gepasseerd voor den Hoogschout en Keumooten van Hasselt (Ov.) aan de ouders van genoemde Ha. S®. Nieuwenkamp met name Hk. Nieuwenkamp en Cath. de Olde (de Oude) te Hasselt (Ov.). Bij boedelscheiding werd het pand verkocht aan hun zoon Jan Mattheus Nieuwenkamp te Amsterdam 11 Mei 1803 voor ƒ 6526-3.8., die het wederom verkocht in 1804. (Zie ook het „Ned. Patr. ) Ao. 1927 in voce Nieuwenkamp, waarop het bovenstaande als aanvulling kan dienen, zoomede „De Nav.” 1924, '25 en 27). Uit het eerste huwelijk: 1. Lambertus, volgt II. 2. Jacoba Westrik, ged. Amsterdam (Zuiderkerk) 23 Nov. 1785, overleed jong. 3. Jacoba Westrik, ged. Amsterdam (Nieuwe Kerk) 13 April 1788. 4. Frederik Willem Westrik, ged. Amsterdam (Eilands Kerk) 28 Juni 1789. Uit het tweede huwelijk: 5. Anna Catharina Sophia Westrik, geb. ged. Amsterdam (Noorderkerk) 12/13 Februari 1793. 6. Hendrik Westrik, volgt II bis. II. Lambertus Westrik, ged. Amsterdam (N.Z. Kapel) 26 Nov. 1784, kaarsenmaker als zijn vader in t huis ,,op t Cingel , ingeschreven als poorter van Amsterdam 24 Juli 1807, overleden te den trouwde Amsterdam (ondertrouwde aldaar 17 Juli) 1807 Marga- retha Catharina Driescher, ged. Amsterdam (Amstelkerk) 12 Dec. 1784dr. van Christiaan Driescher, herkomstig van Viersen, „kruydenier en van Magdalena Anna Poursoy, wederom dochter van Paulus Poursoy de jonge, wijnkooper. Christiaan Driescher werd 31 Oct. 1781 ingeschreven als poorter van Amsterdam. Uit dit huwelijk, nagegaan tot 1811 ten minste: 1. Christiaan Westrik, ged. Amsterdam (Amstelkerk) 19 Juni 1808, overleed jong. 2. Christiaan Westrik, ged. Amsterdam (Nieuwe Kerk) 18 Juni 1809. 3. Geertruy Westrik, ged. Amsterdam (Westerkerk) 11 Nov. 1810. 11 bis. Hendrik Westrik, geb. ged. Amsterdam (Oude Kerk) 3/8 Mei i795> „comptoirbediende”. overleed Amsterdam 25 Maart 1827, trouwde Amsterdam 10 Mei 1826 Christina Maria Wormer, ged. Purmerend 9 Aug. 1796, overleed Amsterdam 22 April 1874, dr. van Jacob Wormer, raad, schepen, burgemeester van Purmerend en van Geertruida Boon; zij hertrouwde Amsterdam 31 Oct. 1839 den onderwijzer Pieter Joffer. Kinderen? Zie over de familie Wormer ,,De Wapenheraut , igtQ, o.m. blz. 141. LUDÉRUS, (Amsterdam). Wapen: Een schild van blauw(?), beladen met 3 lelies van goud(?), geplaatst (2~-1). Bron: E.e.a. volgens opgave van den gep. majoor kwartiermeester te Weltevreden F. Ludérus, in 1923 werkzaam bij de Algemeene Rekenkamer. De Amsterdamsche groot-koopman Frangois Ludérus (1800—1865) voerde in een zilveren cachet, nog in de familie bewaard, stijl 18e eeuw, dit wapen. Boven het schild een fleuronkroon. Denkelijk is dat stempel afkomstig uit den boedel van zijn vader Frederik Ludérus (1779—1814), hoofdcommies b/d. Stedelijke Belasting te Amsterdam. Respectievelijk waren Fran^ois en Frederik gehuwd met Helena Sophia Nieuwenkamp en Petronella Jacomina van Hoven. Zie het maandbl. ,,De Ned. Leeuw”, jaarg. 1923, kol. 211 en 301, zoomede hetzelfde maandbl., jaarg. 1926 en 1927, het artikel van Mr. H. F. Wijnman: „Bijdrage tot de genealogie van de geslachten Martinius—Oosterbaan Martinius—Ludérus (sinds het einde der 18de eeuw Ludérus).” In het familie-archief Nieuwenkamp bevindt zich nog de volgende merkwaardige familie-advertentie: „Heden ontvingen wij de treurige tijding van het afsterven van onzen dierbaren cn veelgeachten Zoon, Willem Ludérus, in leven Tweeden Luitenant bij de Amsterdamsche Schutterij, den 6en Augustus in de nabijheid van Hasselt, gesneuveld; manmoedig voor Vorst en Vaderland strijdende, eindigde hij zijn jeugdig leven, in den ouderdom van ruim 27 jaren; overtuigd van de deelneming van Vrienden en Bekenden, verzoeken wij van rouwbeklag verschoond te blijven, hetwelk ons bloedend ouderhart nog meerder zoude treffen. Amsterdam, Pr. LUDÉRUS, den 11 den Augustus 1831. Pa. LUDÉRUS, geb. de Jong. Deze dient tot kennisgeving aan Familie en Bekenden, zoo binnen als buiten deze Stad.” Willem Ludérus was van beroep drogist. Hij sneuvelt gedurende den Tiendaagschen Veldtocht in het gevecht tusschen Houthalen en Sonhoven. Hij was ongehuwd. Men zie o.a. over hem het Nw. Ned. Biogr. Woordenb. en het artikel van Mr. H. F. Wijnman in „De Ned. Leeuw . Van het sneuvelen van Willem Ludérus bestaat een modem schilderij in de Schutterijverzameling van het Stedelijk Museum te Amsterdam, geschilderd door J. Hoynck van Papendrecht (1907), met het onderschrift: „De Amsterdamsche Schutterij in het gevecht bij Houthalen op 6 Augustus 1831, waar de 2de Luitenant W. Ludérus en verschillende manschappen zijn gesneuveld.” Zijn vader was makelaar te Amsterdam. GEVEKE, (Noord- en Zuid-Holland, Amsterdam, Lisse, enz.). Wapen: In zilver een zwarte kraai of roek op grasgrond. Bron: Opgave van den heer J. C. P. W. A. Steenkamp, kol. der Art. b.d. te ’s Gravenhage. Vermoedelijk is deze familie oorspronkelijk herkomstig uit de Baltische provincies. Takken vestigden zich elders en zoo is dit geslacht in Holland erg verbreid. Merkwaardig is, dat het vele bouwkundigen onder zijn leden telt. Te Amsterdam vond ik de volgende huwelijks-inteekenacte: „Compareerden als vooren Lodewyk Geveke van Saxenhaagen in Hessen, Luthers wedr. van Margaretha Cranius (en) Maria Botter van Amsterdam, geref. oud 36 Jaren, op de Haarïemmerdyk by d Oranjestraat gead. met haar Moeder Wyntje de Liefde, woont als voren. (w.g.) Lodewyk Geveke. (w.g.) Maria Botter. Geboden te Velsen en Puy. Ingeteekend 23 Mrt. 1792. Bron: D.T. en B., No. 637, fo. 4; oud-Gemeente-archief Amsterdam. COLENBRANDER, (Amsterdamsche tak, wellicht, naar vermoed wordt, oorspr. uit Hessen in Duitschland afkomstig, in de ie helft der 17e eeuw te Varsseveld en Dinxperlo voorkomende, Gelderland). Wapen: In zilver een houtmijt van zwart, waaruit roode vlammen opstijgen, vergezeld rechts van een man gekleed in zwart, alles op een grasgrond en in den rechter bovenhoek van een stralende gouden zon uit den schildrand komende. Helmteeken: de man uitkomende tusschen een vlucht van zilver en zwart. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Volgens opgave en een lakafdruk van wijlen den Nijkerkschen notaris A. D. S. Colenbrander, met kleuren-opgave van den heer Steenkamp: „De Navorscher”, jaarg. 1924, blz. 281 en 1925, hlz. 176. NAGTGLAS. NACHTGLAS of NAGHTGLAS, (Amsterdam). Wapen: In blauw een zilveren 6-puntige ster. Bron: O.a. J. B. Rietstap het „Amorial Général , Dl. II, pag. 294, Elias: „De vroedschap van Amsterdam” en Mr. P. A. J. van den Brandeler: „De wapens der magistraten der stad Amsterdam 1306'—1672 . Pieter Jacobszn. Nagtglas, (=fc 1530—'1602) was raad van Amsterdam van 1595—1602. VAN ARKEL, (Amsterdam). Wapen: In zilver 2 beurtelings gekanteelde en tegengekanteelde roode dwarsbalken. D.i. bet oude stamwapen van het uit de geschiedenis bekende geslacht van Arkel, sedert lang uitgestorven. Verschillende naamgenooten hebben wederrechtelijk dit oude wapenschild tot het hunne gekozen, als zijnde herkomstig uit het dorpje Arkel, doch niet afstammende van het oude roemrijke geslacht van dien naaml Op den keper beschouwd, is dat dus feitelijk een wapen-usurpatie. BUL, (Hoorn, Amsterdam). Wapen: Gegeerd van 12 stukken blauw en goud met een hartschild van rpod; beladen met een bijl van zilver. Helmteeken: 2 schuingelcruiste zilveren bijlen. Volgens een lakafdruk van den heer J. A. P. Bijl, Ieeraar M.O. Engelsch te Amsterdam en zou volgens hem een afbeelding van dit wapen voorkomen in de kerk te Hoorn. Vgl. tevens het ,,ArmoriaI Général’ van J. B. Rietstap, in voce Bijll. ARNTZEN, (Amsterdam, 18e eeuw, stammende uit Wezel). Wap en: In blauw een vliegende duif van zilver boven een grasgrond, vergezeld van een stralende gouden zon, uitgaande van den rechter bovenhoek van het schild. Helm gekroond. Helmteeken: de duif van het schild. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Volgens een opgave van wijlen den heer van Rhede van der Kloot te s Gravenhage en voorkomende in het heraldisch archief Steenkamp. De familie stamt uit de omstreken van Wezel. Eigenaardig is, dat de familie Amtzenius, oudtijds Amtzen, óók uit Wezel afkomstig is. Wellicht hebben we hier met één en hetzelfde geslacht te doen. Bewezen is dat echter niet. De wapenovereenkomst van beide geslachten is echter frappant. Voor Amtzenius raadplege men o.a. het Stam- en Wapenboek van Vorsterman v. Oyen en het „Nederland’s Patriciaat”, jaarg. 1910 en 1917. Voor Amtzen zie „De Navorscher”, jaarg. 1925, blz. 173. In het bezit van den heer M. J. Amtzen te Amersfoort bevindt zich een stamlijst der familie Amtzen, bewezen tot omstr. 1670 en niet direct bewezen opgevoerd tot ± 1600. VAN HUYSEN, (Amsterdam). Wapen: Gevierendeeld: HV, in zilver 3 roode, groen gepunte rozen, geplaatst (2— 1); II—III, in rood 3 zilveren ruiten, geplaatst (2— 1). Helmteelcen: een roos van het schild. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Opgave van den heer A. R. Kleyn, jur. cand. te Zeist. PLANTA, (Amsterdam, oorspr. uit Samade in Zwitserland afkomstig). Wapen: Doorsneden: I. in zilver een zwarten vogelkop met hals (adelaar?), komende uit de snijlijn; II. in rood een gouden roos. Helmteeken: de figuur van I. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Ibidem. BERKHOFF, (Amsterdam, stammende uit Westphalen, leden wonen ook in Noord-Brahant). Wapen: Gevierendeeld: I. in goud een lelie van blauw of groen; II. in blauw een zilveren 5-puntige ster; III, in blauw een zilveren keper vergezeld van 3 zilveren rozen; IV. in zilver 3 zwarte palen. Helmteeken: een zilveren rood gebekte zwaan. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Ibidem. TROOST, (Noord-HoIIand). Wapen: Drie posthoorns, geplaatst (2—1). Kleuren? Bron: Heraldiscb-arcbief Steenkamp. WIMMERS, (Amsterdam, afkomstig vóór de vestiging in Amsterdam uit Duitscbland). Wapen: In blauw een zilveren keper, getopt door een liggende wassenaar en vergezeld van drie 5-puntige sterren (1—2) van zilver(?), in den voet vergezeld van een klaverblad van zilver(?). Helmteeken: 3 struisveeren. Kleuren? Bron: Volgens een 18e eeuwscben lakafdruk. PYPER, (= PIEPER = PEIPER, West-Friesland). Wapen: Gedeeld: I. in goud een halve zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn (= de zgn. V2 Friesche adelaar); II. doorsneden: a. in goud 3 roode adelaars, geplaatst (2— 1); b. in zwart 6 zilveren ruiten, geplaatst (3—i— i). Wapenspreuk: In Iibertate sola prospera” of ook wel: Yn Frijheid all inne is lok. Bron: Opgave van den neer A. de Goede, ind. cand. te Utrecht. CRAANDIJK, (Amsterdam). Wapen: In goud 2 geledigde driehoeken op elkaar gelegd, zoodat zij een 6-puntige ster vormen, vergezeld in het hart van een omgekeerde pentalpha(?), alles van rood. Helmteeken: een groene boom. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Arch. Rietstap en Steenkamp. N.B. Het wapen van het geslacht Miseroy vertoont gelijkenis. HERMANS, (Amsterdam). Wapen: In blauw een zilveren dwarsbalk, vergezeld in het hoofd van 2 zilveren lelies en in den voet van 3 gouden harten. Helmteeken: een cherubijn. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Gevoerd door Jan Hermans, van 1675 tot 1694 regent van het „Leprooshuis” te Amsterdam. TROOST, (Amsterdam, Oegstgeest, Spengen). Wapen: Een dwarsbalk, vergezeld van 3 molenijzers. Bron: Volgens het Wapenboek „Schulerus”, Dl. V, fo. 438, voert Comelis Troost Comeliszn. de dwarsbalk en de molenijzers goud op rood. Dit wapen werd eveneens gevoerd door Sara Troost X Jacob Ploos van Arnstel, med. doctor te Amsterdam, die 21 Juni 1784 ald. overl., alsmede door Dirck Rutgerszn. Troost, in 1394 schout van Oegstgeest, en door Jan Troost, in 1710 schout van Spengen. RAHDER, (Amsterdam). Wapen: In zilver een 6- of 8-spakig rad van zwart. Helmteeken: een zwartzilveren antieke vlucht, waartusschen het rad van het schild. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Aldus gevoerd door den heer Ed. Rahder, in 1925 inspecteur bij het L.O. in de inspectie Alkmaar. Zie ook de genealogie Meyes, blz. 252, waar Joh. Coenraad Rahder het schild voert met een 6-spakig rad; hij was gehuwd met Willemina van Voorthuysen en woonde in 1838 te Amsterdam. HAM, (Noord- en Zuid-HoIIand). Wap en: Gedeeld: I. in zilver een zwarte Kam; II. in goud een roode Kloempot met 3 roode, groen gesteelde anjers met twee groene blaadjes. Helmteeken: de 3 anjers. Bron: Jan Comeliszn. Ham voert in 1618 dit wapen te Haarlem, volgens een oude Wapenfeaart idem 1623. Zie ook van der Lely, Delft, oud-Gem. arcb., No. 111 A. 14, en tevens voorkomende in een manuscript Wapenboek, opgelegd in de Koninklijke Bibliotheek te ’s Gravenbage, No. 75, A. 6, waar de 3 anjers rood zijn, ook voorkomende van groen. Jan Ham, schepen van Enkbuizen, voert in 1666: Gevierendeeld: HV, in zilver een sloep op zee, alles van natuurlijke kleur; II—III, in zilver een zwaan van natuurlijke kleur op grasgrond met een bartscbild van zilver, waarop 3 hammen, eveneens van natuurlijke kleur. Bron: Zie de geschiedenis van Enkbuizen. Te Dordrecht, Arnhem en Rotterdam komen tevens families Ham voor met andere wapens. VAN LEEUWEN, (Amsterdam). Wapen: In zwart (?) met drie zilveren (?) leeuwen. Helmteeken: een uitkomende leeuw. Gevoerd door burgemeester W. F. van Leeuwen, arcb. Steenkamp. HARMANSZ, (Amsterdam). Wapen: In goud drie zwarte handboeien, geplaatst (2— 1). Gevoerd door Pieter en Gijsbert Harmansz. Bron: ,,De Magistraten van Amsterdam”. VAN DEN HOOF, (Enkbuizen). Wapen: In zilver drie 5-bIadige bloemen, gestengeld, gebladerd van twee stukken, geplaatst (2— 1). Gevoerd door E. van den Hoof in 1666. Bron: De geschiedenis van Enkbuizen. DE WINTER, (Amsterdam). Wapen: Drie vogels, geplaatst (2—1). Helmteeken: een vogel van bet schild. Gevoerd door notaris de Winter te Amsterdam; arcb. Steenkamp. DE VRIES. DE VRIES. (Friesland, Leeuwarden, N.-H., Amsterdam, enz. doopsgezind). Wapen: Links geschuind van blauw op zilver, het blauw beladen met een Iinksgewende wassenaar van goud, bet zilver met een meermin van natuurlijke kleur met gouden kam en spiegel, zwemmend op een golvende blauwe zee. Helmteeken: de wassenaar van goud van bet schild. Dekkleeden: goud en blauw. Wapenspreuk: „Labore Constantia”. Bron: Volgens een 18e eeuwscben lakafdruk, waarvan bet cachet in bet bezit is van den beer G. A. E. de Vries te Haarlem. Het cachet is uitgevoerd in den rococostijl en dateert van omstreeks 1770. Een afbeelding van dit wapen kan men tevens aantreffen in bet Supplement van bet Armorial Général door V. H. Rolland; waarschijnlijk een exlibris. Een genealogie van dit geslacht komt voor in bet bekende jaarboekje het „Nederland s Patriciaat , jaarg. V (1914), met wapen-afbeelding, terwijl momenteel een nieuwe familie-uitgave betreffende deze familie in bewerking is. Naar men zegt, is de wassenaar in de heraldiek bet symbool van de veranderlijkheid, doelende op de wisselende schijngestalten van de maan. Voor de beteekenis van de meermin verwijs ik hierbij naar mijn boek „Totemdieren”. DE VROEDE, (Amsterdam). Wapen: In blauw drie gouden 6-puntige sterren, geplaatst (2—1). Helmteeken: een ster van bet schild. Dekkleeden: goud en blauw. Dit wapen werd o.a. gevoerd door Mr. Fran^ois de Vroede, die in de regeering van Amsterdam zat van 1685—1706. Bron: Elias: ,,De Vroedschap van Amsterdam”, blz. 1106; Rietstap: ,,Armorial Général”, Dl. II, blz. 1028; Algemeen Nederlandscb Familieblad, jaargang 1902, blz. 73. Zou de naam en bet wapen wellicht met elkaar in verband staan? ,,De vroede” = ,,de wijze”, die uit de sterren bet lot kon lezen; de astroloog. Immers, de sterrenwichelarij stond bij onze voorouders in boog aanzien. Dus een ,,bedekt” sprekend wapen, afgeleid van den naaml GEERLIGS. PRINSEN GEERLIGS, (Amsterdam, Bergen (N.H.)). Wapen: In rood een golvende dwarsbalk van goud. Helmteeken: een goudrooden vlucht. Dekkleeden: goud en rood. Wapenspreuk (kernspreuk van Dr. H. C. Prinsen Geerligs): .Elders de Rust”. D.i. bet stamwapen van de familie Prinsen uit Nijmegen. Dit familiewapen Prinsen werd volgens Dr. H. C. Prinsen Geerligs voor bet eerst gevoerd door Pieter Jobannis Prinsen (1777'-'1854), die gehuwd was met Anna Francina van Eijk (1772—1861). Volgens de familie-uitgave: ,.Genealogie der familie Prinsen Geerligs van 1867 tot medio 1935, met genealogie van de familiën Prinsen, Geerligs en Ritsema, uitsluitend inbare kwaliteit als voorouders der familie P.G. van 1670 tot 1867, met behulp van vele familieleden uit familiepapieren verzameld door Hendrik Coenraad Prinsen Geerligs (Amsterdam/Bergen (N.-H.) 1 Juli 1935), is de stamvader van het geslacht Prinsen: I. Johan Prinsen, geb. Nijmegen in 1670, tr. Catharina Sybella ’s Graveweerd. Dit echtpaar had 11 kinderen. Het1 wapen Geerligs, ook Geerlings geschreven, wordt beschreven als volgt: In zilver op een groenen berg, oprijzende uit den schildvoet, een vogeltje van natuurlijke kleur, vergezeld in den heraldisch rechterbovenhoek van een stralende gouden zon en heraldisch links van een Iinks-gewende wassenaar van zwart. Helmteeken: een zilver-groene vlucht, waartusschen het vogeltje van het schild. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Volgens een lakafdruk van den kapt. O.I.L. Geerlings te Weltevreden in 1923; collectie Steenkamp. De kleuren werden in overleg met de familie vastgesteld. Het geslacht Geerli (n) gs stamt uit Gelderland en wel uit de omgeving van Rheden, Fraterweerd of Fraterwaard. I. Geerlig Geerligs (1764—1836), tr. Fraterweerd (gem. Rheden) met Hendrina Geerlings, overl. 1829, volgens hoven aangehaalde genealogie. Dit echtpaar had 5 kinderen. In ^67 verkreeg Pieter Johannis Geerligs (1834—1905) X Geertruy Ritsema, hij Kon. Besl. vergunning voor zich en zijne nakomelingen den naam Prinsen vóór zijn familienaam te voegen. v. LUTSENBURG. VAN LUTSENBURG, (= LUTZENBURG, verbasterd tot LUSSENBURG, Oudshoom 1779). Wapen: Doorsneden: I, in zilver 2 touwen met dubbele Iussen hoven elkaar van rood; II, in goud een hemmel van rood. Helmteeken: ? Dekkleeden: verm. zilver en rood. De tak van Lutsenburg Maas voert: Gevierendeeld: I en VI, doorsneden: a, in rood 3 zilveren 6-puntige sterren, geplaatst (a—* 1): b, in zilver een geluipaarde leeuw van rood (= Maas, zie het Arm. Gén. van Rietstap); II en III, het wapen van Lutsenburg als boven. Helmteeken: een 6-puntige ster (dit zal van Maas zijn). 1921, ’s Gravenbage. Bronnen: Volgens een lakafdruk uit de collectie van C. Köffler; Verg. ,,De Navorscher”, jaarg. 1913, blz. 211; Genealogische Kwartierstaten van M. G. Wildeman; Alg. Nederl. Familieblad, jaarg. 1902, blz. 304; Het Maandbl. „De Nederl. Leeuw”, jaarg. 1896. '97, 99, resp. no. 6, 3 en 7. Allianties: van der Crab, Rijnbende, van Riemsdijk, enz. Het wapen is afgeleid van den naam, een zgn. „sprekend wapen. HEINSIUS. HEINSIUS. (HEYNSIUS of HEUNS, Zuidelijke Nederlanden. Gent. Leiden). Wapen: Gevierendeeld: I en IV, in zilver een breedarmig kruis van rood; II, in rood 3 ringen van goud, geplaatst (2'-*i); III, in rood een korenschoof van goud, over alles Keen een bartscbild van goud, beladen met een leeuw van rood. D.i. bet wapen van den boogleeraar Daniël Heyns (Heinsius) te Leiden, geb. te Gent in 1580 en overl. te Leiden in 1655; letter- en geschiedkundige, Latijnsch-, Grieksch- en Nederlandscb dichter, Calvinistisch theoloog, ridder van St. Marcus (Venetiaansche Republiek), professor Iinguae graecae te Leiden. Aan dezelfde Hoogeschool was hij bibliothecaris (1607), secretaris van den academischen senaat, hoogleeraar in het Grieksch en in de geschiedenis en wijsbegeerte. Verder bekleedde hij de functies van historieschrijver en raad van den koning van Zweden, secretaris van de Nationale Synode van Dordrecht en historieschrijver van de Staten van Holland (1627). N.B. Het hartschild is waarschijnlijk foutief en zal dat een halve leeuw moeten zijn, aangezien dit het stamwapen Hoevenaar is, een voorvader van van Riebeek = kwartier II in het boven beschreven wapen. Dit wapen kwam voor als rouwbord in de St. Pieterskerk te Leiden, terwijl een afbeelding wordt aangetroffen in van Ryckhuysen, Missiven, Dl. IV, blz. 53, aanwezig op het oud-Gem. arch. te Leiden. Kwartieren: Rutgers, Muys van Holy, Hoevenaar, van Riebeeck. Merkwaardig is, dat volgens welwillend verstrekte opgave van Dr. D. J. H. ter Horst, Daniël Heinsius gedurende vele jaren zijn brieven verzegelde door gebruikmaking van een stempel met wapenafbeelding, afwijkend aan het hierboven beschrevene, te weten: Gevierendeeld: I, drie ringen; II, een Ieliekruis (bedoeld zal zijn een ankerkruis); III, een dolfijn; IV, een korenschoof. Hartschild: een leeuw. Helmteeken: een vlucht of wellicht de dolfijn tusschen een vlucht. De kleuren van dit wapen bleven, volgens mededeeling van Dr. ter Horst, onbekend. Een uitgebreide studie over Daniël Heinsius is het proefschrift van den heer ter Horst (1934): „Daniël Heinsius ’ (158o<— 1655 ). GRAAFLAND, (Rotterdam). Wapen: In goud 3 lage en breede zwarte molshoopen, geplaatst (2— 1). Helmteeken: een liggende zwarte mol. Dekkleeden: goud en zwart. (Tak Jhr. Mr. Joan Graafland). De tak: Jhr. Mr. Gillis Graafland voert de 3 zwarte molshoopen als spitse bergjes; uit het onderste komt aan de rechterzijde een zwarte mol te voorschijn. Helmteeken: een uitkomende zwarte mol. Naar verluidt zou dit Rotterdamsche geslacht zijn naam ontleenen aan het Graveland of Ammers-Graveland in den Alblasserwaard. Zie voorts het „Nederland s Adelsboek en het „Armorial Général van J. B. Rietstap, alsmede zijn werk: „De wapens van den Nederlandschen adel”, enz. SAS, (Delft, Gouda, enz.). Wapen: Doorsneden van goud op blauw, het goud beladen met een rooden, uit de snijlijn komenden, leeuw. Helmteeken: de roode leeuw uitkomend. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: gebrandschilderd kerkraam te Gouda (Ned. Herv. Kerk). De stamreeks van dit geslacht kan worden opgevoerd tot ± 1610. Een ander wapen Sas is als volgt: In blauw een halve gouden leeuw. Helmteeken: de leeuw uitkomend. Dekkleeden: goud en blauw. Zie hiervoor „Nederland s Patriciaat”, jaarg. 1924, waarin ook de genealogie voorkomt. Allianties: van Cammingha, Graswinckel, des Villates, Huber, Kleyn, Luymes, Labée, Mellema, e.a. SCHAFER, (Waldeck, later den Haag, enz.). Wapen: In drieën doorsneden: I, van zilver beladen met drie linker roode schuinbalken; II, van zilver, beladen met een roode adelaar, goud gekroond; III , van rood, met twee zilveren dwarsbalken. Helmteeken: een roode vlucht. Dekkleeden: zilver en rood. De genealogie werd opgenomen in Ned. Patr., jaarg. 1924. Geparenteerd aan dit geslacht zijn o.a.: Brederode, Decknicke, Duparc, GroII, van Heeckeren, van Brandsenburg, van Hulstijn, Kleyn, Reinshagen, Ie Roux, Rijnders, Thomas, Vermaasen, Vermeer, Wartena, enz. De leden van dit geslacht waren grootendeels in militairen dienst en zoodoende verwierven velen de Militaire Willemsorde of sneuvelden te velde. KRUYNE, (den Briel en elders op de Z.-H. eilanden voorkomende). Wapen: Doorsneden: I, in eil'ren een tiggend hert; II, in goud, een 6spakig zwart rad. Helmteeken: een zilver-roode vlucht. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Volgens een lakafdruk, oud-Gem. arch. Brielle, idem een exempl. in de coll. Steenkamp. Zie ook „Het Gulden Boek van Schiedam”, door H. C. A. Roelants Jr., blz. 388, uitg. Campagne & Zn., Amsterdam, 1900. N.B. Merkwaardig is, dat Timmers (Rotterdam), zie het Arm. Gén. van Rietstap, hetzelfde wapen voert, doch het rad 5-spakig; zie ook „De Navorscher”, 1925, blz. 58. Het helmteeken is bier: een uitkomend rood hert. CROONENBURG, (Zuid-HoIIand). Wapen: In goud een rood kasteel met puntdak en zwarte poort en een schildhoofd van blauw, beladen met 2 gouden kronen. Helmteeken: het kasteel van het schild. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Collectie Steenkamp. POORTMAN, (afkomstig uit Mühlheim a./d. Ruhr, later te Brielle, Schiedam, Maassluis, enz.). Wapen: In goud een poortgebouw of kasteel van zwart met 3 torens en windvanen. Helmteeken: 2 schuingekruiste degens, de gevesten omlaag en van goud, de klingen van zilver. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens een fraai geteekenden stamboom; „Stamboom van een NederIandscben tak van bet geslacht Poortman, afkomstig uit Müblbeim a./d. Rubr, naar gegevens verzameld door J. J. Poortman e.a., Wielingen, Maart 1933”, geteekend P. C. L. Poortman. LEENHEER, (Barendrecbt). Wapen: Gevierendeeld: I en IV, in goud een groene uitgerukte boom; II en III, in zilver 3 roode Franscbe lelies, geplaatst (2—11). Helmteeken: een goudgroene vlucht. Dekkleeden: goud en groen. D.i., op bet helmteeken na, hetzelfde wapen, gevoerd door de Vlaamscbe familie de Leenbeere, hetwelk wordt aangetroffen in de St. Michielskerk te Gent, Ao. 1611, zie Graf- en Gedenkschriften in Oost-Vlaanderen. A1I. te Barendrecht: Stoutemolen, Visser, Lievaart, Bamndregt, van den Hoek, Huyser, enz. VAN DER HEYDEN, (afkomstig uit de Zuidelijke Nededanden, later te Herpen in N.-Br. en te Waddinxveen, Z.-H.). Wapen: Een schild van blauw, beladen met een toren of burcht van goud met drie kanteelen. Helm gekroond. Helmteeken: de figuur van bet schild. Dekkleeden: goud en blauw. Wapenspreuk: ,,Godt sy mijn Burgh ’. Bron: Voorkomende in een familiebijbel; ie helft der 18e eeuw; in bet bezit van den beer C. van der Heyden te Apeldoorn. Dit geslacht is oorspronkelijk afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, waar te Gbierle in bet jaar 1521 werd geboren Petrus Adamus van der Heyden, Calvinistisch predikant, overl. te Herpen (N.-Br.) in 1593. Hij zou boven omschreven wapen bet eerst hebben gevoerd. Zijn nazaten vestigden zich te Waddinxveen, alwaar bun afstammelingen nog tot bet begin 1900 hebben gewoond. Meerdere leden uit dit geslacht bekleedden functies in den geestelijken stand. Volgens overlevering zou voomoemde Petrus Adamus van der Heyden behoord hebben tot het voormalig riddermatig Brabantsch geslacht van dien naam, waarvan een der leden dit wapen voerde, doch den gouden toren verwisselde voor een zilveren schaap. Deze, Caspar van der Heyden, was eveneens Calvinistisch predikant en werd te Mechelen geboren anno 1530. Af- stammelingen van dezen Caspar, die den familienaam verlatijniseerde tot Heydanus, zouden nog dit wapen voeren. Met dat zilveren schaap zal vermoedelijk het zgn. Paaschlam of Agnus Dei bedoeld zijn, het lam Gods, steeds af geheeld met een zoo genoemd kerkvaantje in den opgeheven rechter voorpoot, stappend op grasgrond, een bekend zinnebeeld voor het Christelijk geloof, symbool van „bescheidenheid”, „zachtmoedigheid en „geduld”. Na herhaalde onderzoekingen echter, zijn de bewijzen nog nimmer geleverd, dat inderdaad Petrus Adamus van der Heyden een afstammeling zou zijn van bedoeld riddermatig Brabantsch geslacht. De keuze van de wapenspreuk vindt natuurlijk haar oorsprong in de bekleede ambten in den Protestantschen geestelijken stand. JONGENEEL, (Scheveningen, Rotterdam, Leiden, enz.). Wapen: In zilver een gespoorde kaplaars van zwart, met rood boord, op grasgrond staande. Helmteeken: een zilver-zwarte vlucht. 1) Dekkleeden: zilver en zwart. Aldus werd dit wapen gevoerd door den notaris J. A. Jongeneel te Rotterdam in 1837, conform een lakafdruk in mijn eigen collectie en voorkomende in de Bibl. Royale te Brussel: coll. Goethals, T 1363, blz. 688. Er staat bij „Noblesse Utrecht” (sic). Er is evenwel nog een onder wepen Jongeneel bekend, eveneens uit Rotterdam, nml. het wapen gevoerd door Comelis Comeliszn. Jongeneel, raad van Rotterdam. 1603 e.v.j., hetwelk als volgt wordt beschreven bij Unger, „Schepenzegels (Rotterdam): Gevierendeeld: I, in blauw een rood gebekte en gepoote zilveren eend; II, in goud 3 zwarte vogels (merels?), geplaatst (2—'ï); III, in blauw 3 gouden krabben, kop omlaag, geplaatst (2—1) (het stamwapen Cleyburg?); IV, in zilver 3 morenkoppen, geplaatst (2— 1). (Zie ook Alg. Ned. Familieblad, jaarg. 1902, blz. 532). In 1566 „bij Scheeveringe (Scheveningen) een zeedorp omtrent den Haagh, werd den ïsden van Slaghtmaandt door Jongeneel, een visscher, gevangen ) Aldus gevoerd door den schout Jongeneel, secretaris van Nieuw Lekkerland, hoogheemraad (Streefkerk) volgens een M.S. ScKeltus van Kampferbeke in het bezit van den heer J. C. Steenkamp te ’s Gravenhage. Een afb. van het wapen met de kaplaars komt ook voor in de genealogie Bredius. JONGENEEL. een vreemden visch. Hij had een krommen, zwarten en harden hek haaringsgewijze, en zes lange snebben bezet met roode napkens, van bet maaksel der geene, die van de Geuzen, zoo men ze noemt, aan den hoed gedragen werden.” (Zie P. C. Hooft, Nederl. Historie, blz. 118). Te Scheveningen bestaat een Jongeneelstraat met jaartal en voornaam. In 1618 wordt Comelis Comelisse Jongeneel de oude burgemeester van Rotterdam bij de verzetting der vroedschap door prins Maurits en blijft dit gedurende de jaren 1618^’20, 1623—25 en 1628—30; hij overl. in 1632. In 1638 wordt Comelis Jongeneel, de jonge, reeds vroeger schepen, burgemeester van Rotterdam van 1 40, in welk laatst genoemd jaar hij sterft. (Zie S. Lois, Cronycke der Stad Rotterdam). De geregelde stamreeks vangt aan met Jacob M. Jongeneel, Oudewater, vermoedelijk afkomstig uit Gouderak, die huwde Calvijntje Bellier. Zijn zoon Jan komt voor te Rotterdam en leefde van 1706'—1794. Aansluiting met het oude regeeringsgeslacht te Rotterdam werd niet gevonden. Waarschijnlijk zijn dus de families met de „kaplaars” en het „gevierendeelde schild” niet van één en denzelfden stam. Een zilveren gedenkpenning van de zilveren bruiloft van Jan Jongeneel en Kathalyne (C)Kopper, 17 Mei 1753, was in het hezit van wijlen Prof. Jacob Jongeneel. Een zoon van Jan en wel die oudste was Jacob Jongeneel, geb. in 1729, mr. molenmaker en uitvinder van bet dubbele scheprad (zie van der Aa, Biogr. Woordenb.). Het 8ste kind en broer van Jacob, met name Jan, was leerlooier te Rotterdam en lid van de vroedschap aldaar, o.a. in 1811. In de jongere generaties treffen we o.m. aan een mr. timmerman, mr. touwslager, houtkoopers, papierhandel, fa. Jongeneel & Dujardin, mr. zeilmaker, industriëelen, meerdere notarissen, wijnkoopers, groot-kooplieden, bankier, enz. De naam Jongeneel komt tevens voor, zoowel te Rotterdam als te Oudewater, ook te Zevenhuizen, Bleiswijk en Utrecht; boofdzakelijk echter in de provincie Zuid-HoIIand, de bakermat. Predikanten Jongeneel stonden vroeger te Lisse en Nijmegen. Te Amersfoort stierf de familie uit. Vgl. de „Stamboom der Familie Jongeneel (naar de gegevens in ca. 1876 verzameld door wijlen Prof. Jacob Jongeneel en bijgewerkt naar nieuwe gegevens in 1917/18 verzameld). BIJLEVELD en VAN EYK BIJLEVELD, (oorspr. BIELEFELD uit West- pbalen, Lünen: „Bielefeldshof , waar Jan Bielefeld, de stamvader van den Nederlandscben tak, werd geboren; bij vestigde zich te Leiden, 1 Oct. 1674 ingeschreven als poorter aldaar). Wapen: Doorsneden van goud op groen, bet goud beladen met 3 zespuntige blauwe sterren, geplaatst (2— 1). Helmteeken: een blauwe ster tusscben een blauwe vlucht. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: Vorsterman van Oyen: „Stam- en Wapenboek van aanzienlijke NederIandscbe familiën en „Nederland s Patriciaat , jaarg. 1910 en 1919. Aan dit geslacht zijn o.m. geparenteerd de volgende families: de Bruin, Beeldemaker, Bowier, Engelberts, van Eyk, GroII van Frankenstein, Hoogervorst, van Heek, Hartman, de Haan, Hospignon, van Jevere, Klein, Ledeboer, van Lelyveld, van den Oosterkamp, Patijn, Stem, Sterk, van Spengler, Vaillant, e.a. EWOUTS = EWIRTS, (Zuid-HoIIandsche Eilanden). Wapen: Gedeeld: I, in zwart een zilveren keper vergezeld van 3 gespen; II, doorsneden: a, ingeboekt gedeeld van zilver en rood; b, doorsneden van zilver op blauw, bet zilver beladen met een blauwe golvende dwarsbalk en drie zwarte eendjes, bet blauw beladen met een rennenden zilveren bond. Helmteeken: een zilveren gesp. Dekkleeden: zilver en zwart. (CoII. Steenkamp). GOERZ, (Nassau, Beieren, in 1882 te Rotterdam). Wapen: In blauw een zilveren adelaar. Gekroonde belm. Helmteeken: drie tarwearen van natuurlijke kleur. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: J. B. Rietstap, bet „Armorial Général”, Dl. I, blz. 792. Vóór de vestiging in Nederland is de familie herkomstig uil Ascbaffenburg in Beieren. De naam wordt ook als Görz geschreven. Het is een zeer oude familie. Reeds in de elfde eeuw wordt een ridder Görz genoemd. In bet jaar 1544 vinden wij een burger en inwoner van Ascbaffenburg in Beieren, Lehnhart Görz genaamd. Dr. O. F. A. C. Goerz stamt in rechte lijn af van Laurentius Görz, geb. 2/5/1615 te Ascbaffenburg, gest. 15/1 1695 aldaar. Diens zoon was Jobann Paul Görz, geb. 15/7/1682 te Wenigumstadt en overleden 30/9/1731 aldaar. Diens zoon was Paulus Hendrikus Görz, geb. 27/11/1716 en overl. 16/4/1765 te Ascbaffenburg. Wederom een zoon was Josepb Ignatius Bertholomeus Görz, keurvorstelijk, Mainzer Hofkamerraad, ridder van St. Alban, geb. 3/5/1742 te Ascbaffenburg, overl. 17/12/1800 te Oestricb a. d. Rijn. Diens zoon Casper Adolpb Görz, burgemeester van Ebrenbreitstein, werd geboren 13/4/1775 te Mainz en overleed 10/1/1820 te Ebrenbreitstein. Diens zoon Jobann Adam Mattaes Henricus Carolus Görz, konkl. Pruissisch Archiefraad, geb. 15/12/1817 te Ehrenbreitstein en gestorven 4/5/1886 te Moselweiss, was degene, welke voor bet eerst zich „Goerz inplaats van „Görz noemde en schreef. Diens zoon was Franz Adam Carl Ludwig Goerz, geb. te Moselweiss 17/2/1858, overleden 15/10/1931 te Rotterdam. Deze vestigde zich in 1882 te Rotterdam als koopman, huwde daar met Amolda Johanna Peskens op 25/10/1883, uit welk huwelijk drie kinderen werden geboren: een zoon Oscar Franz Adam Carl, geb. 18/2/1885 te Rotterdam en twee dochters, resp. Carolina Margaretba Adriana Marie, geb. 25/5/1886 en Josepbina Amolda Johanna, geb. 22/7/1886. Deze kinderen bekwamen de Nederlandscbe nationaliteit. De familie bloeit hier nog door den zoon van laatstgenoemden Franz Goerz, n.m. diens zoon Doctor Oscar Franz Adam Carl Goerz, geb. 18/2/1885 te Rotterdam, die 1/6/1910 huwde met Comelia Bulsing, geb. 11/9/ 84 te Ridderkerk en uit welk huwelijk twee kinderen werden geboren, n.m. Jan Franz Oscar Carl Goerz en Johanna Amolda Goerz, beiden ongehuwd. (Volgens opgave van Dr. O. F. A. C. Goerz te Rotterdam). VAN RHIJN. VAN RHUN, (Katwijk a/d. Rijn, Leiden, enz.). Wapen: Een schild van goud, beladen met een klimmende roode leeuw. Helmteeken: de leeuw van bet schild uitkomend. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Zie „Nederland s Patriciaat”, Ao. 1920, 1921/ 22. Van den kleinzoon van den stamvader van dit geslacht, met name Amoldus van Rhijn (1686—1760), notaris te Overscbie, bleven in de archieven eenige Iakafdmkken bewaard. In de kerk te Maasland bevindt zich een wapenbord, waarop een wapen met een veld van goud en een klimmende leeuw van keel; bet onderschrift luidt: A. van Rijn 1726. Volgens overlevering beet de familie eigenlijk van Leeuwen, waarvan bet wapen, een leeuw. Denkelijk is dit wapen dan afkomstig van de vrouw van den stamvader, te weten Leuntgen Jansdr., naar alle waarschijnlijkheid gespro- ten uit een familie van Leeuwen. Is dit inderdaad het geval, dan nam haar oudste zoon Jan Michielszn. van Leeuwen den naam zijner moeder aan, hetwelk vroeger meer voorkwam. De oude Leidsche familie van Leeuwen had als „sprekend wapen een leeuw. De stamvader van dit geslacht is: Michiel Arentsz., geh. Katwijk a/d. Rijn omstr. 1570, mandenmaker, tr. te Leiden in 1603 Leuntgen Jansdr. (van Leeuwen?). Zijn zoon Arent Michielsz. noemt zich van Rijn. Ongetwijfeld noemde hij zich aldus naar de plaats van herkomst, Katwijk a/d. Rijn. Een kleinzoon van hem is genoemde notaris. WILTENS, en ANDRÉE WILTENS, (Rotterdam, ’s Gravenhage, enz.). Wapen: Een schild van rood, beladen met drie vogels van goud, geplaatst ( 2—1). Helmteeken: een vogel van het schild. Dekkleeden: goud en rood (— Wiltens). Bron: Adriaan Wiltens, zoon van Gilles Maertensz. Wiltens en Comelia Beukmans, werd 24 Nov. 1669 te Rotterdam gedoopt. Van 9 Oct. 1691 tot 20 April 1694 fungeerde hij als notaris te ’s Gravenhage 1). In 1694 vertrok hij naar Suriname 2). In Juni 1695 treedt hij op als secretaris van den gouverneur Jan van Scharphuysen 3). Op den omslag van een missive d.d. Paramaribo 29 Apr. 1734 van Adr. Wiltens aan de Edele Groot Agtbare Heeren Directeuren van de Edele geoctr. Sociëteit van Suriname, komt een af druk in rood lak voor van het wapen van Adr. Wiltens, vertoonende: 3 vogels met gesloten vlucht, geplaatst (2—-1). Helmteeken: een vogel van het schild, geflankeerd door de letters A.W. 4). Dit wapen is conform een wapen, aangetroffen op een acte van notaris Abraham Wiltens te ’s Gravenhage d.d. 10 Jan. 1690, met dien verstande, dat het helmteeken geflankeerd wordt door de letters Ab.W. 5). 1) Tweede reg. v/d. notarissen b/d. Hove van HoIIandt 1648—1703; Alg. Rijksarch. en zijn protocol in het oud-Gem. Arch., den Haag. 2) Acte dd. 20 Apr. 1694 v. not. Joh. v. d. Hop, oud-Gem. Arch., den Haag. 3) Brieven en Papieren van Suriname a/d. Sociëteit, Band No. 20, acte van 4 Juni 1695 en hd. 17. fol. 231, acte van Mrt. 1696, Alg. Rijksarch. 4) Suriname 162; fol. 383 vso., Alg. Rijksarch. B) Oud-Gem. arch., den Haag. In de „Nederl. Heraut , 1887, blz. 149, wordt het zegel van Hendrik Wiltens, schepen van Breda 1561—1562, beschreven als volgt: Doorsneden: I, gedeeld: a, drie mereltjes, geplaatst (2—1); b, (niet te onderscheiden); II, een omgewende eend. Dit schepenzegel bevindt zich in het Alg. Rijksarchief te ’s Gravenhage. Blijkens het trouwregister No. 1 der Geref. kerk te Rotterdam, is 24 Nov. 1591 Gillis Wiltens j(ong) g(ezel) van Breda, gehuwd met Neelcken Maertens, j(onge) d(ochter) van Rotterdam. Na onderzoek is gebleken, dat genoemde Gilles de overgrootvader was van Adriaan Wiltens. Volgens een acte in het Giftenhoek van Schepenen der Stad Rotterdam d.d. 18 Mei 1601, is een huis verkocht door Gillis Henrickssz. Wiltens. Een te Breda ingesteld onderzoek heeft uitgemaakt, dat wel 3 leden van de familie Wiltens te Breda met den voornaam Henrick werden aangetroffen, die elk, wat den leeftijd betreft, de vader van Gillis Henricksz. Wiltens geweest hadden kunnen zijn, zoodat tot dusver het authentiek bewijs niet werd geleverd, wie van drieën inderdaad de vader is geweest. Eén daarvan is de reeds genoemde schepen van Breda 1561/ 62. Naar aanleiding van het bovenstaande is het zeer wel mogelijk, dat oorspronkelijk de gouden vogels in het wapenschild mereltjes moeten voorstellen. In dat geval zal dan de oorspronkelijke kleur der vogeltjes zwart zijn geweest en het schild van zilver of van goud. Op den loden Sept. 1698 huwde Adriaan Wiltens, jongman van Rotterdam, met Catharina Tobiassen, jonge dochter van Guadeloupe 1). Sedert 11 Apr. 1704 was Adr. Wiltens door koop van F. van Aerssen van Sommelsdijk eigenaar van de helft van de plantage „Groot Ch&tillon” 2). Betrekkingen door A. Wiltens bekleed, behalve die van Secretaris van den Gouverneur J. van Scharphuysen, zijn: Raad van Civiele Justitie van 25 Jan. 1709—-25 Jan. 1713 en van 24 Jan. 1725—24 Jan. 1728 3). Raad v. h. Hof van Politie en Crimineeïe Justitie 4). Raad-Fiscaal, 3 Mrt. 1727 tot 10 Aug. 1735 5). Het bestuur van de kolonie Suriname is van 2 Sept. 1721 — 1 Mrt. 1722 waargenomen door F. A. Rayneval met P. Lemmers en A. Wiltens, als commandant en gecommitteerde Raeden van Politie 6). Adriaan Wiltens overleed 22 Mrt. 1736 7). N.B. De familie Andrée Wiltens besloot, na eenigen tijd het gecombineerde wapen Andrée Wiltens gevoerd te hebben, wederom terug te keeren tot het voeren van het oorspronkelijke wapen van Adriaan Wiltens met de 3 vogels, hiervoren beschreven. HASPELS. Wapen: In zilver een zwarte klimmende steenbok op grasgrond. Helmteeken: de zwarte steenbok van het schild, uitkomend. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Collectie Steenkamp, Den Haag. 1) Generaal kerkeboek van Suriname 1697—1730; Alg. Rijksarch. 2) Publicatiën, notificatiën en plakkaten van Gouv. en Raden; idem. 8) Notulen v/h. Hof a.v. Politie en Crimineeïe Justitie in Suriname. 4) Minuut-notulen v/h. Hof v. Pol. en Crim. Justitie in Suriname dd. 3 Juli 1704; Alg. Rijksarch. 6) Resolutie van Directeuren der Sociëteit Suriname 1726—1729. a) Beschrijving van Suriname door Jhr. C. A. van Sypesteyn, ’s Gravenhage 1834, blz. 2445, Brieven en Papieren, Suriname 1721. T) Rekening kerkmeesters Paramaribo 1723—1740. VAN DER STRAATEN. VAN DER STRAATEN, (Dordrecht, Schoonhoven). Wapen: Een schild van azuur, heladen met een gouden os op grasgrond. Helmteeken: een gouden ossenhals. Dekkleeden: goud en azuur. Het betreft hier een oude slagersfamilie uit Dordrecht, die in het bezit was van de gildebekers van het slagersgilde *— nu verkocht. De „os” als wapenfiguur voor dit geslacht zal wel gekozen zijn in verhand met het beroep van slager. Dit wapen van der Straaten is conform een wapen op dien naam uit Schoonhoven, beschreven in „De Navorscher”, jaarg. 1903, hlz. 314. De heer T. van der Straaten te Dordrecht is in het bezit van de geregelde stamreeks van deze familie, vanaf 1677, zijnde het jaar waarin de eerste „van der Straaten of „van der Straten in Dordrecht kwam, waarschijnlijk afkomstig uit s Gravenhage. CNOL, later KNOLL, (Maasland, enz.). Wapen: Een schild, beladen met 3 knollen, geplaatst (2—1). Bron: Volgens een gevelsteen te Maasland in het huis van Michiel KnoII, schout te Maasland in 1711 en gehuwd aan Magdalena van Rijn. In den gevelsteen zijn de initialen M. K. bijgevoegd; Anno 1717. In 1933 was dit huis bewoond door den burgemeester van Maasland. BEGEER, (Gouda, enz.). Wapen: In zilver een zittende vos van keel op grasgrond, de rechter voorpoot opgeheven, de kop opgericht. Helmteeken: de vos als voren omschreven, zittend op de wrong. Dekkleeden: zilver en keel. Wapenspreuk: ,,’k Begeer Beter . De wapenfiguur van de zittende vos werd oorspronkelijk door de Goudsche pijpenfahrikanten Begeer als fabrieksmerk gebruikt. Het merk ,,de Sittende Vos” staat in 1674 in het merkenboek van het pijpenmakersgilde ingeschreven. Het geslacht Begeer stamt uit Gouda. In de 17e, 18e en 19e eeuw (ie helft) zijn de leden van dit geslacht pijpenfahrikanten, in opvolging van vader op zoon. Van Katholiek Werd de familie Oud-Katholiek, dan, sinds het midden der 17e eeuw, Nederl. Herv. Vanaf 1835 fabrikanten van goud- en zilverwerken. Stamreeks — mannelijke, rechte, opgaande linie van Sebastiaan Anthonie Carel Begeer: Het geslacht Begeer komt in de ie helft der 16e eeuw te Gouda voor. Omstreeks 1523 Sebastiaan, vader van Teunis Sebastiaansz. en van Rutgerus Sebastiani, in 1580 als wijsgeer in de „Naam, Wetenschap en Tijdrol der Goudsche Geleerde” ingeschreven. Volgen Bastiaan Teunisz. en Teunis Bastiaansz.; Bastiaan Teunisz. (geb. omstr. 1640). Door onvindbaarheid der Roomsch Katholieke Kerkregisters van dien tijd kunnen geen data aangegeven worden. Bastiaan Bastiaansz. (huwde 1682, ging over eerst tot de Oud-Roomsche Kerk, later tot de Ned. Herv. Kerk), Claes (huwde 1739, behoorde tot de Oud-Roomsche Kerk, Hermanus (1741—'1817, ging bij zijn huwelijk in 1764 over naar de Ned. Herv. Kerk), Willem (1767—1844). De vier laatstgenoemden waren pijpenfabrikanten— Bastiaan (1806—1873), Anthonie (1856—1910), Carel Joseph Anton (1883— ). — De drie laatst¬ genoemden fabrikanten van gouden en zilveren werken —, Sebastiaan Anthonie Carel (1922— ). (Zie Genealogische aanteekeningen betreffende het geslacht Begeer van den heer C. J. A. Begeer te Wassenaar). INDEWEY, GERLINGS. GERLINGS, (Goch, omstr. het midden der 17e eeuw te Haarlem, later te Leiden, Deventer, Arnhem, Utrecht, enz., terwijl het geslacht eveneens vertegenwoordigd is in N.O.I.). Wapen: Doorsneden: I, in zwart een zilveren knol met groen loof (= GerIings); II, in rood 3 gouden bellen, geplaatst (2—1) (= von Bellinchove). Helmteeken: de knol tusschen een roode vlucht. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Zie voor dit geslacht en zijn wapen het „Nederland s Patriciaat”, jaarg. 1927, in voce Gerlings. Takken van deze familie noemden zich Verschoor Gerlings, Oortman Gerlings, Indewey Gerlings, de Pauw Gerlings en Jager Gerlings. De Pauw Gerlings voert: Gevierendeeld: I—IV, opnieuw gevierendeeld: a—d. in goud een aanziende, pronkende blauwe pauw; b—c, in zilver een blauwe leeuw (== de Pauw), II—III, bet bovenbeschrevene wapen Gerlings. Jager Gerlings voert: Gevierendeeld: I—IV, opnieuw gevierendeeld: a—d, in blauw een jager, blazende op een boom en gevolgd door twee bonden, alles ondersteund door een grasgrond en in natuurlijke kleur: b, in zilver twee gouden sterren, geplaatst in de richting van een linker schuinbalk; c, in zilver twee groene distels, elk overtopt door een zwarte . . d, in rood een omgewende gezicbtswassenaar van zilver; II—*III, bet bovenomschreven wapen Gerlings. Onbekend is of de takken Verschoor Gerlings en Indewey Gerlings het wapen Gerlings met die der aangehuwde geslachten Verschoor en Indewey hebben gecombineerd. De familie Gerlings stamt uit Goch en wordt als eerst bekende van de stamreeks genoemd Gerling Peters, waaruit volgt, dat de geslachtsnaam Gerlings een patronymicum of vadersnaam is, nml. de genitief van den ouden Germaanschen mansvoomaam Ge(e)rling(s), is zoon van Ge(e)r(t) = speerwerper of speerdrager; geer = speer. Een andere verklaring zegt Gerhart = Gerrit = Geert = wapenhart of moedig. De familienaam kwam oudtijds ook voor o.a. als Geerligs. De stamvader Gerling Peters was bestuurslid van het R.C. mannen- en vrouwenhuis te Goch, 1607—10, 13 en 14. Hij overl. te Goch 11 April 1625. Oorspronkelijk R.C., ging de familie al spoedig tot het Protestantisme over. De beschrijving van het wapen Indewey luidt: Gedeeld: I, in zilver een blauwe Iinkerschuinbalk, beladen met 7 gouden 6-puntige sterren, verzameld in het hoofd van een omgewenden gaanden zwarten leeuw en in den voet van 3 liggende zwarte blokjes, geplaatst (2— 1); II, de halve Friesche adelaar, zwart op goud. Helmteeken: de uitkomende zwarte leeuw, tusschen een vlucht van zwart. Dekkleeden: goud en blauw. Het Armorial Général van Rietstap, Dl. I, blz. 1019, geeft den leeuw rood. Zie voorts het Nederland s Patriciaat, Ao. 1920. GINHOVEN, (Leiden). Wapen: Drie wanten, geplaatst (2—1). Helmteeken: een want van het schild. Kleuren? Volgens een lakafdruk in de collectie Steenkamp, s Gravenhage, ontvangen van kolonel Kaub. VAN BALLEGOYEN DE JONG. VAN BALLEGOYEN DE JONG, (Alphen a/d. Rijn, Friesland, Goes, enz.). Wapen: In rood een zilveren punt, den boven schildrand rakende, beladen met een roode, van goud vlammende bom. Helmteeken: een zilver-roode vlucbt. Dekkleeden: zilver-rood. Bronnen: a. „De Navorscber der Heraldiek” van J. Wenning Yzn., Dl. II, no. 91 in de Prov. Bibl. te Leeuwarden; b. J. B. Rietstap: „Armorial Général , Dl. I, pag. 105, zonder vermelding van bet belmteeken; c. Conform een 2-tal lakafdrukken in mijn bezit; d. Idem een lakafdruk collectie H. H. van Dam (1918), tbans in de collectie Steenkamp. Er bestaat een familieoverlevering, dat de familie van Bal (Ie) goyen oorspronkelijk gevoerd zou bebben bet navolgende wapen: Een man in 18e eeuwsche kleedij, met een bal in de rechter band. E.e.a. volgens een dossier, afkomstig van bet Centraal Bureau voor Genealogie en Heraldiek van wijlen den beer D. G. van Epen te ’s Gravenbage, thans ondergebracbt bij bet Koninklijk Nederlandscb Genootschap voor Geslachten Wapenkunde aldaar. Op welken grond dit „verbaal” berust bleef mij onbekend. Meerdere bronnen en lakafdrukken wijzen anders uit! De geslachtsnaam van Ballegoyen of van Ballegoijen komt in verschillende spelwijzen voor: van BaI(Ie)goy(ij)en en zoowel met één als met twee „o’s”, enz. De heer J. I. van Ballegoyen de Jong, gemeente-secretaris te Goes, voert het eerst omschreven wapen. De familie de Jong stamt uit Alphen a/d. Rijn, waarvan het wapen ons onbekend bleef. VAN DRIEL, (ZuidhoIIandsche Eilanden, enz.). Wapen: Een schild van goud, beladen met een adelaar van keel. N.B. Een dubbele adelaar komt bij dit geslacht óók voor. Bron: De dubbele adelaar voerde ö.m. Magdalena Haes van Driel, volgens baar grafzerk te Poortugaal, overl. 10 Sept. 1626, welk geslacht van Driel geparenteerd is aan de familie Vermaat. De beer G. J. Vermaat te Poortugaal is bekend met den volgenden „stamboom : „Geslachtboom, ofte afkomstelingen van Doen Beynse van Driel. Geboren uit een oud adelijk geslacht, van Driel genaamd, dat in Gelderland en andere Provintiën zeer aanzienlijke Ampten beeft bediend. Het wapen van dit Geslacht is een roode vliegende Arent op een Gout veld. Van dit Geslacht is ook geweest de Heerlijkheid Driel bij Bommel. Heeft geleefd Anno 1440. Zijne Neeven van hetzelve Geslacht waren voorname Regenten binnen Dordrecht. Disponeerende van zijne goederen, beeft gewild, dat op den oudsten en naasten van zijne discendenten tot een Eeuwige Memorie soude succedeeren zeekere omtrent Een en twintig gemeten Lands, geleegen in Poortugaal, mitsgaders nog zeekere veertien Gemeten Land, geleegen als vooren, omme bij denzelfven als Patroon of Patronesse geconfereerd te worden aan ymand van de Descendenten van den voorschreven Fondateur omme denzelve uit bet Inkomen van de voorscbreve Vicarije te laten studeeren, bequaam maken en te onderhouden tot een Priester.” Het „Armorial Général ’ van Rietstap geeft voor van Driel, Rotterdam, Schiedam, Dordrecht, Gent hetzelfde wapen, met een kleinen variant. VERMAAT, (Landbouwers- en Magistratengeslacht der ZuidhoIIandsche Eilanden, Poortugaal, enz.). Wap en: Gedeeld: I, in goud een zwarte dwarsbalk; II, in goud 3 zwarte adelaars, geplaatst (2— 1), waarvan de onderste een dubbelkoppige. Helmteeken: de zwarte dubbele adelaar. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Gebrandschilderd wapen in één der kerkramen der Ned. Herv. Kerk te VERMAAT. Oostvoome van Isaak Vermaat, schepen, 1744; conform lakafdrukken in eigen collectie. Dit wapen werd o.a. gevoerd door Johanna Adriana Vermaat (1763—'1834), die huwde met Johannes van der Minne (1766— 1807). Zij is een dochter van Ary of Adrianus Vermaat (1734—1793), kleindochter van Philip Vermaat (1704—1741) en achterkleindochter van Ary Vermaat, geb. db 1670. Volgens „De Navorscher van 1896 voerden laatstgenoemden het wapen Vermaat met het paaschlam (Agnus Dei), beschreven als volgt: In rood een zilveren paaschlam of Agnus Dei, omziend gesteld, de linker voorpoot opgeheven, een kruisstaf of kerkvaantje omklemmend, waaraan een zilveren wimpel met rood kruis. Helmteeken: een zittende windhond van natuurlijke kleur. Dekkleeden: zilver en rood. Het is natuurlijk mogelijk, dat deze tak van wapen veranderd is. Merkwaardig is evenwel, dat Rietstap in zijn bekende „Armorial Général” dit wapen met het paaschlam geeft voor een Utrechtsche familie van der Maathl Stamverwantschap of onjuiste opgave? We weten het nietl Wel is bekend, dat Rietstap steeds serieus te werk ging en zijn wapenboek over het algemeen als betrouwbaar kan worden aangemerktl VERMAAT. Over de algemeene beteekenis van het paascklam zie men elders in dit werk, o.a. vermeld bij bet wapen „Kotting . De Ambemscbe tak van bet geslacht Vermaat, met name in den persoon van den heer J. A. J. Vermaat, voert het eerst beschreven wapen, alleen met een andere schildindeeling, te weten: Doorsneden: I, in goud een zwarte dwarsbalk; II, in goud 3 zwarte adelaars, geplaatst (1), waarvan de onderste een dubbelkoppige. Helmteeken: de zwarte dubbele adelaar. Dekkleeden: goud en zwart. Wapenspreuk: ,,Labor improbus omnia vincit . Deze variant is vermoedelijk bet gevolg van een verkeerd begrijpen van de heraldische terminologie: „gedeeld” en „doorsneden”, tenzij men hier met opzet een verschil in de schildindeeling gemaakt heeft ter onderscheiding van een anderen tak van het geslacht. Rietstap geeft ten slotte nog een ander wapen voor een Utrechtsch geslacht van der Maath of ter Mathe (= Termate(n)): In zwart een gouden dwarsbalk. Het omgekeerde dusl Weer een anderen tak van één en hetzelfde geslacht? Mag hieruit geconcludeerd worden, dat deze stam wel zéér oud moet zijn? Nml. dat verschillende takken zich reeds vroeg afsplitsten en verschillende wapens aannamen? Men zou het wel zeggen, hoewel daar vooralsnog het bewijs niet voor is te leveren. Wel zijn losse gegevens bekend op dezen naam, die terugloopen tot omstreeks ïooo, volgens opgave van den Keer G. J. Vermaat te Poortugaal en den Keer A. R. Kleyn te Zeist, jur. cand. Een derde wapen, dat Rietstap ons geeft voor een UtrecKtscK gesIacKt van der MaatK of Vermaat is: In zilver een zittende vos van rood. Eventueel familieverKand is onbekend. Vermeldenswaard is nog de volgende wapenlegende: De familie Vermaat uit Poortugaal beweert, dat oorspronkelijk bet wapen van dit geslacht is: ,,In goud een zwarte doodkist”. De naam Vermaat zou dan beteekenen: „Door de maden opgegeten , waardoor de kist in bet wapen zou zijn te verklarenl O.i. zal de naamsverklaring eerder te zoeken zijn in de andere middelnederIandscbe term: made (maet(b), meet, mede) = weiland, hooiland1). Immers, van vader op zoon werd door de eeuwen been bet landbouwbedrijf uitgeoefend en bezit — ook nog beden ten dage —- de familie vele landerijen met wei- en hooiland. De afbeelding van bet gebrandschilderde wapen in de kerk te Oostvoome van 1744 is m.i. als bet juiste aan te merken. Geslacht Vermaat of Vermaet te Poortugaal 2): Comelis Pietersz. Vermaat (1574—1649), is begraven in de kerk te Poortugaal, blijkens een grafzerk, welke naast den preekstoel ligt. Zoon (o.a.): Philip Vermaat, baljuw en schout van Albrandswaard, leefde van 1609—' 1702 en was gehuwd met Geertje Jansdr. Koomans. Zoon (o.a.): Comelis Vermaat (1655—1713), tr. Annetje Willemsdr. Goetbier. Zoon (o.a.): Jobannes Vermaat (1690—1769), tr. Neeltje Hendriksdr. Koomans. Een 2e zoon was Klaas Vermaat (1695—1768), tr. Klaartje Berkhout. Uit dit huwelijk een zoon Comelis Vermaat (1740—1808), tr. Lydia Jobannesdr. van der Vlugt, uit welk huw. wederom een Klaas Vermaat (1783—?), die geb. was met Aagje Willemsdr. van Gemeren. Jobannes Vermaat (1690—1769) en Neeltje Koomans, boven genoemd, hadden 13 kinderen, o.a.: Hendrik Vermaat (1727—1810), tr. Geertrui Jakobse Meindert. *) Zie J. Verdam: Middelnederl. Woordenboek. 2) Het zetsel was reeds gereed, toen de heer J. A. J. Vermaat Jr. nog belangrijke gegevens over zijn eigen tak inzond, welke in een volgend deel van dit werk zullen worden opgenomen. Zoon (o.a.): Johannes Vermaat (1757'-'1832), burgemeester van Albrandswaard, tr. Klaasje Gerritse Alderliefste. Zoon (o.a.): Hendrik Vermaat (1777—1843), tr. Hendrikje Kleisdr. Kranenburg. O.a. 2 zoons: a. Kleis Vermaat, geb. 1822, tr. Comelia v. d. Waal; b. Gerrit Vermaat (1824—-1904), tr. Catrijntje Pons. Johannes Vermaat (1690—1769) en Neeltje Koomans, meer genoemd, hadden tevens nog een zoon: Boudewijn Vermaat (1735—1827), tr. Magdalena Jakobse Meindert. Kinderen: a. Neeltje Vermaat (1768—1812), tr. Pieter Laurenszn. van der Schee; b. Johannes Vermaat (1772—1862), burgemeester van Poortugaal. tr. Ingetje van Kralingen. Zoon (o.a.): Arie Vermaat, geb. in 1802, tr. Neeltje Klaasdr. Vermaat; zij bertr. Joh. de Koning. Uit het ie huw. o.a. geb. Johanna Vermaat, geb. in 1833, tr. Comelis Kok, en een tweede dochter Magdalena Vermaat (1843— 1930), tr. Jan Ruizeveld. BOUTKAN. BOUTKAN, (ZuidhoIIandsche Eilanden, Hellevoetsluis, den Briel, Rotterdam, enz.). Wapen: Een schild van zilver met een zwart anker, beladen met een rood hart. Helmteeken? Bron: Het Maandblad ,,De Nederlandsche Leeuw”, jaarg. 1920, k. 118. M.s. wapenboek v. d. Monde en volgens opgave van mevrouw Stratenus geb. van Voshol. Als variant komt voor het hart boven het anker. Het oudste gegeven over dit wapen dateert van omstreeks 1800. VAN ASPEREN, (Middelburg, Delft, enz.). Wapen: In goud een zwarte, rood gebekte en gepoote dubbele adelaar met een hartschild van zilver op de borst, beladen met twee gekanteelde en tegengekanteelde roode dwarsbalken (= van Arkel). Helmteeken: een goud-zwarte vlucht. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens het wapenstempel van Gerrit van Asperen, bekend als uitvoerder van de haven te Middelburg. Hij werd geboren in 1785. (Laat rococo). Lakafdruk in eigen collectie. Vgl. ook bet Arm. Gén. van Rietstap met varianten. Vorsterman van Oyen geeft in zijn Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandscbe familiën hetzelfde wapen, doch met een variant van het helmteeken, te weten: Tusschen de vlucht het hartschild (= van Arkel). (Zie de afb.). Behalve het hierboven genoemde en de opgave bij Rietstap, is nog een Friesch wapen van Asperen bekend en wel: Gedeeld: I, de halve Friesche adelaar, zwart op goud: II, doorsneden: a, een 8-puntige ster; b. een gesteelde eikel. Het schild gedekt door een bladerkroon (zonder rangbeteekenis, 18e eeuwsch toevoegsel, vooral in Friesland). N.B. Volgens een Iak-cachet is de ster 6-puntig, met als helmteeken: de eikel van het schild. Het betreft hier het wapen van Petrus van Asperen, overl. in 1724, mederechter van Idaarderadeel; en van Gabe van Asperen, geb. in 1766, overl. in 1826, bijzitter a.v.; e.e.a. volgens opgave van Mr. A. L. Heerma van Voss te Leeuwarden. DE JONGE MULOCK HOUWER, (Middelhamis, Zierikzee, Goes, ’s Gravenhage, Haarlem, enz.). Wapen: In zilver 3 houwdegens of Turksche kromzwaarden van natuurlijke kleur met gouden gevest, boven elkaar geplaatst en boven een golvende blauwe zee, t scherp omhoog, de punt naar heraldisch rechts gewend. Helmteeken: een rechter mansarm van natuurlijke kleur, voerende een zwaard van het schild. Dekkleeden: zilver en blauw (= Houwer). Bron: Volgens een lakafdruk, dateerende van omstreeks 1790, op den naam Mulock Houwer, in de collectie van kolonel Steenkamp te ’s Gravenhage; conform een lakafdruk in mijn eigen collectie, vertoonende een alliantiewapen de Jonge Mulock Houwer X Nagtglas Versteeg, afkomstig van mijn neef Ir. S. de Jonge Mulock Houwer te Haarlem. Bij de lakafdruk van 1790 staat vermeld „Zierikzee ”, waaruit volgt, dat om- DE JONGE MULOCK HOUWER. streeks 1790 ket geslackt Mulock Houwer ket koven omsckreven wapen reeds voerde, zijnde ket stamwapen van de familie Houwer, met de „sprekende wapenfiguren (afgeleid van den naam), de kouwdegens, en tot keden voert deze tak dit „sprekende” wapen nog. Deze oud-Zeeuwscke familie is van oudsker gevestigd te Zierikzee, d.w.z. wat ket uitgestorven geslackt Mulock ketreft; de Houwer s daarentegen komen oorspronkelijk uit Middelkamis. Bekalve Mulock Houwer en de Jonge Mulock Houwer komt ook de naam Mulock Ijzerman en Mulock van der Vlies voor 1). In 1928 ging ik kij een weinig diepgaand onderzoek de oudste generaties van ket geslackt Houwer na. Hierkij trad aan ket Iickt, dat de familie Houwer, als gezegd de oorspronkelijke stamnaam, gelijk zoo vele keden ten dage gegoede families, van eenvoudige origine is en er kestaan aanwijzingen, dat ket geslackt, in ’t kijzonder in de 17e eeuw, te Middelkamis tot de zeevarende families kekoorde, m.a.w. deel uitmaakte van de vele geslackten, die NêerIands roem als zeevarende natie in die dagen groot maakten. De tak de Jonge Mulock Houwer is ket oorspronkelijke Houwer-wapen klijven voeren. Naar ik vermoed, zal de naam Houwer oorspronkelijk een kijnaam geweest *) Advertentie: Getrouwd: Willem Gerard Mulock van der Vlies en Jonkvrouwe Emestina Carolina van Hogendorp. Padang, 17 Febr. 1871. zijn en geen beroepsnaam, gezien ook het wapen. Met zekerheid valt dat echter nog niet uit te maken, daar het genealogisch onderzoek nog onvolledig geacht moet worden. Wellicht, dat eventueel latere archief-vondsten e.e.a. nader zullen bevestigen. De stamvader van het geslacht Houwer te Middelhamis is: Heyndrick Willemsz., geh. dt 1600, die den geslachtsnaam nog niet voert; hij huwde ie vóór 1627 Pietertje Comelisdr. en ten 2e getrouwd te Middelhamis 22 Oct. 1628 Mayken Harmansdr., geboortig van Zuidland, in Oct. 1628 wonende te Ooïtgensplaat. Uit zijn beide huwelijken zijn tezamen 6 kinderen bekend, waarvan bij zijn dochter Jobjen Hendricksdr., geb. omstreeks 1640, bij haar huwelijk in 1670 voor het eerst de familienaam optreedt bij een vrouwelijk lid van het geslacht. Haar halfbroer Leendert Heyndricksz. Houwer, geb. rfc 1625, nog in leven 17 Juni 1674, huwde ie te Middelhamis 9 Mei 1649, waarbij hij reeds voorkomt met den naam Houwer, als eerste mannelijk lid met dezen naam. Willem Maartenszn. Houwer, ged. Middelhamis 20 Mei 1672, „varende man”, vestigde zich in 1697 te Zierikzee, waar hij de stamvader werd van den Zierikzeeschen tak Houwer, later Mulock Houwer, Mulock Ijzerman, de Jonge Mulock Houwer en Mulock van der Vlies. Hij trouwde te Zierikzee in Januari 1697 Tona van Poelenhurgh. Janna Mulock (1706—1779) huwde Hendrik Houwer, uit welke alliantie de familie Mulock Houwer voortsproot te Zierikzee. Hendrik Mulock Houwer, geb. 31 Mrt. 1773, overl. n Juli 1836, (zoon van Jan Houwer en van Jacoba de Kramer), was heemraad van Schouwen van 1794— 96, keurmeester meekrap 1796—1803, schepen 1803—11, lid van den Raad 1804—15, schout van Noordgouwe en ambachtsheer van Noordgouwe sedert 1815, tr. ie te Noordgouwe 4 Mei 1796 Clara de Jonge, geb. 16 Juni 1774, overl. Noordgouwe op den huize „Zorgvliet 23 Aug. 1817, dr. van Mr. Jan Anthonie de Jonge, o.a. burgemeester van Zierikzee in 1778 en 84 en van Johanna Elisabeth de Jonge. Hendrik Mulock Houwer hertr. 14 Mei 1819 Clara Magdalena de Jonge, geb. Noordgouwe 12 Mrt. 1800, overl. ald. 23 Apr. 1866, dr. van Mr. Samuel de Jonge, o.a. burgemeester van Zierikzee in 1788, en van Antoinetta van Daalen. Uit het tweede huwelijk een tak, welke zich noemde en schreef: de Jonge Mulock Houwer. In de 14e eeuw komt te Zierikzee reeds de naam Mulock voor. Het Poorter- boek van Z zee noemt in 1341 Oelle Mulox.s(n), een patronymicum dus. vadersnaam, oude mansvoomaam. Over den „schipper” (= kapitein) Antbonis Muloc(k) vertelt Jan Jansz. Reygersberch in „Dye Cronijcke van Zeelandt”, uitgaaf van 1551, het volgende: „Int selve jaer (1528) quam een schip van Ziericzee in zeelant die WieIinghe inne, ende dese schipper was genaemt Anthonis Muloc, hi hadde met zijn schip bi de anderhalf iaer op zijn reyse geweest, hy hadde in een nyeu Iant geweest in Africa, ghenaemt Caput viride, daer noyt eenige schepen wt dese landen inne geweest hadden, ende hi bracht zijn schip vol souts ende wijnen, hi hadde daer meer souts gecocht om eenen ducaet, dan hi in Bayen oft Bretaingnen copen soude om xi ducaten, dit scip brochte die eerste Calcoetsche hoenderen in Zeelant. Dese schipper tooch weder tiaer daer na metten Brandaris die hier voren (Juni 1528) verbrant geweest hadde, ende weder vermaect was in zeelant op Aremuen na Spaengien, maer hi en kwam noyt weder”. Bij de familie Mulock Houwer te Z’zee werd een geschilderd wapen bewaard, met het onderschrift, dat herinnerde aan dezen Ant. Mulock. Dit wapen was gevierendeeld: I—IV, een schip; IL—III, drie hondenkoppen, geplaatst (2— 1). Helmteeken: een kalkoenenkop met hals. Dit helmteeken sloeg natuurlijk op het vermelde in de oude kroniek van Reygersberch. Op de tentoonstelling te Middelburg in 1870 was dit geschilderde familiestuk aanwezig. In mijn heraldische collectie heb ik een 7-tal verschillende opgaven betreffende het wapen Mulock, welke ik ter sprake zal brengen in een van de volgende deelen van dit werk. Antonius Mulock (1528), boven genoemd, voerde: Gevierendeeld: I—IV, een driemaster met gereefde zeilen op zee, met vlaggen naar heraldisch links uitwaaiend; II—III, drie brakskoppen rood op zilver, geplaatst (2—1) (= van Tuyll); hartschild van zilver, beladen met een rood hart. Helmteeken: een uitkomende kalkoenenkop van blauw met roode Iel. Dekkleeden: rood en blauw (d.i. heraldisch onjuist en zal moeten zijn zilver en blauw). De later geadelde familie de Jonge (Zeeland) voert: In goud een golvende blauwe dwarsbalk. Helmteeken: een uitkomende geharnaste arm met gouden vager. Dekkleeden: goud en blauw. N.B. Zie over het wapen en de varianten daarvan van het geslacht de Jonge het werk van W. Wijnaendts van Resandt: „Geschiedenis en genealogie van het geslacht de Jonge uit Zierikzee , 1924, hlz. 15—18. VAN HEEREN, (Vlaardingen). Nieuw wapen, aangenomen 1930: In goud een zwart zeilschip, varende op een golvend gedwarsbalkte zwarte zee van drie stukken. Helmteeken: het schip van het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens opgave van den heer A. R. Kleyn te Zeist. HUMMELMAN, (Maassluis). Wapen: In zilver 3 grijs-zwarte hommels, geplaatst (2— 1). Helm gekroond. Helmteeken: een zilver-zwarte vlucht. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Collectie Steenkamp, Den Haag. WESTEYN. (Maassluis). Wapen: Gedeeld: I, van zilver met een schildhoofd van goud, beladen met een zwarte letter W, het zilver beladen met 3 groene boomen op grasgrond, naast elkaar; II, van rood, met 3 zilveren kruisjes, geplaatst (2—1). Helm gekroond. Geen helmteeken. Bron: Collectie Steenkamp, Den Haag. MYNÉ = MINÉ, ( ’s Gravenhage). Wapen: In zilver een anker van zwart, vergezeld van drie 6-puntige zwarte sterren. Helmteeken: een ster van het schild. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Collectie Steenkamp, Den Haag. KNUYT, ook voorkomende als VAN DER KNUYT, (Schiedam, Maassluis, Vlaardingen, enz.). Wapen: Een schild van zilver, beladen met een rood kasteel met blauwe daken, waarop 4 zwarte „knuitjes” (== een soort vogel, kneutje, acanthis cannabina). Helmteeken: 3 zwarte knuitjes achter elkaar. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Collectie Steenkamp, Den Haag. TH1ERRY DE BYE DOLLEMAN. THIERRY DE BYE DOLLEMAN, (Zaanstreek, enz.). Wapen: Gevierendeeld: I—-IV, in rood een goud huismerk (= Dolleman); II—-lil, in goud een beurtelings gekanteelde en tegengekanteelde dwarsbalk, vergezeld van 7 bijen, vier boven, drie onder den balk, alles van zwart (= Thierry de Bye). Helmteeken: een gouden lelie. Dekkleeden: goud en rood. Bron: zie „Nederlands Patriciaat Anno 1919, in voce Dolleman. Als stamvader kan genoemd worden: I. Simon Aemtz, geb. omstr. 1465, gegoed te Westzaan, overl. vóór Augustus 1543. Eerst in de zevende generatie treedt de geslachtsnaam Dolleman op, te weten bij Comelis Pietersz., alias Dolleman, reeds in 1674 aldus bijgenaamd, geb. Westzaan omstr. 1650, woont eerst in bet Zuideind bij den Westzaner Overtoom, daarna visscber te Nauwema (in den ban van Westzaanden), koopt in 1686 rietland bij de sluis te Nauwema en in 1684, 89, 95, 96, 1701 en j 7 j o buizen, die bij deels weder verkoopt, deels amoveert, overl. Nauwema (aangifte Westzaan 18) Oct. 171a, tr. als weduwnaar van Neeltje Gerrits, 2e omstreeks 1684, Trijn Poulusdr., overl. Nauwema (aangifte Westzaan) 31 Jan. 1709. SCHERMER, (Wormerveer, enz.). Wapen: In goud 8 zwarte merletten geplaatst (3, 2 en 3) en een rood vrijkwartier, dat een der merletten van de bovenste rij bedekt. Helmteeken: een SCHERMER. zwarte merlet tusschen een gouden vlucht. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: zie „Nederland s Patriciaat Anno 1928/ 29, in voce Schermer. Als eerst hekende op dezen naam wordt vermeld: I. Jan Schermer, woonde te Wormerveer, tr. N.N. Uit dit huw.: 1. Neeltje Jans Schermer, vermeld als getuige bij de doopinschrijving van Creelis Schermer op 18 Mei 1733; 2. Symen, volgt II. II. Symen Jansse Schermer, geb. Wormerveer omstr. 1700, stichter en lid der firma Simon Schermer & Zoonen, overl. Wormerveer 27 Mei 1770, tr. Anne Comelisdr., testeerde te Wormerveer 10 Nov. 1736, overl. te Wormerveer. Uit dit huwelijk 3 kinderen, enz. STER(C)K, (Amsterdam, Emmerik, Brussel, Vlaanderen). Wapen: In zilver een zwarten olifant, getand en genageld van rood geschabrakt van hetzelfde met gouden franje en gouden singel, een drievoudig gekanteelde toren van roode steen dragend met drie zwart geharnaste en gekleede mannen, de rechter gewapend met pijl en hoog, de middelste met een speer, de linker met een zwaard. Gekroonde helm. Helmteeken: een geharnaste arm, de hand in natuurlijke kleur, een zilveren zwaard omklemmend met gouden gevest. Dekkleeden: zilver en zwart.Wapenspreuk: „Virtute Fortior . Bron: 1. Mevr. Joh. Ma. Sterck—Proot: „Het geslacht Sterck” (Amsterdam, Portielje, 1919); 2. J. B. Rietstap: „Armorial Général”; bovenstaande beschrijving is meer compleet. N.B. Dit wapen Stercfc werd gevoerd door de Roomscke Sterclc en, de Protestanten namen later het volgende wapen aan: Wapen: Een zilveren schild heladen met een rood, vlammend hart, waar overheen schuinrechts een pijl, punt omlaag. Het schild gedekt door een blader-, fleuron-, burger- of helmkroon, zónder rang-beteekenis. Dekkleeden: zilver en rood. STERCK. Bron: 1. Rietstap: „Armorial Général , Dl. II; 2. Lakafdrukken collectie Steenkamp en Kits Nieuwenkamp; 3. Conform geschilderde afbeeldingen in de familie-verzameling van den heer A. R. Kleyn te Zeist. Beide wapens zijn „sprekende wapens, afgeleid van den naam. In de Protestantsche familie Ster(c)k doet de volgende overlevering, aangaande de beteekenis van het familiewapen, de ronde: Het zilver van het schild komt overeen met de kleur wit, d.i. de waarheid, de reinheid, de eerbaarheid en de onschuld. Het roode hart is het bekende symbool van de liefde tot God en van godsvrucht blakende, verzinnebeeld door de vlammen, welke uit het brandende hart opstijgen. E.e.a. zou doelen op het vast protestantisme van de familie Ster(c)k, dat zij steeds door de eeuwen heen trouw bleven, ondanks het feit, dat zij steeds in het Roomsch Brabant leefden, terwijl de pijl vóór het hart langsgaande zou beteekenen, dat alle aanslagen van Satan hun doel misten tegen het van liefde tot God en door godsvrucht blakende bart. Aangenomen wordt, dat dit wapen pas gevoerd is door de Protestant geworden tak van het Vlaamsch-Emmeriksche geslacht Ster(c)k en dit is voor gg % met zekerheid aan te nemen. Als gezegd is het wapen „sprekend , te weten: „Sterk in het geloof”. Als in het hoofd van deze bijdrage vermeld, is dit geslacht herkomstig uit Vlaanderen, behoorende tot het Zuid-Nederlandsch patriciaat, verspreid over geheel Vlaanderen, Brabant en Zeeland. Van oorsprong R.K.; de adellijke tak is uitgestorven. Allianties: Aquilar y Obea, Berkhof, Bimbergen, Bijleveld, Kleyn, enz. VAN VEEN, ( ’s Gravezande). Wapen: In groen 3 zilveren ruiten, geplaatst (). Helmteeken: een ruit van het schild. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Zie Rietstap en voorkomende in de collectie Steenkamp, Den Haag. GROENEVELD, (Den Helder, Huisduinen, Amsterdam, enz.). Wapen: Een veld van groen, beladen met een schuinkruis of St. Andrieskruis van goud, vergezeld van 3 zilveren spijkers en in den voet van een zilveren bal. Helmteeken: een vlucht, beurtelings doorsneden van goud en groen. Dekkleeden: goud en groen. Dit wapen bevindt zich in de collecties Steenkamp en Kits Nieuwenkamp; twee lakafdrukken 19e eeuw. Het veld of het schild is „sprekend”, afgeleid van den naam. Het St. Andries- of schuinkruis, algemeen symbool van het Christelijk geloof. Voor zoover kon worden nagegaan beleed deze familie vanaf 1684 (aanvang doopboek van de oud-Roomsche Statie te den Helder) tot in de 19e eeuw den oud-KathoIieken godsdienst. De spijkers symholiseeren het timmermansbedrijf, uitgeoefend door de eerste generaties van dit geslacht, terwijl de zilveren bal de herinnering bewaart aan het overoude volksspel, het kaatsen, van de (West) Friezen. De vlucht verkondt blijde boodschap en bloei van het geslacht, welke door lofwaardige daden van het nageslacht behouden zal blijven. In 1936 stelde ik de genealogie van deze familie Groeneveld samen, waarvan de beide eerste generaties luiden: I. Garck of Gerck (= Gert, Geert of Gerrit), geh. omstr. 1625, had een zoon Japick, volgt II. II. Japick Garckes, geb. omstr. 1650, (scheeps) timmerman, welk beroep o.a. blijkt hij een doop op 31 Aug. 1733, waar zijn dochter Trijn als doopgetuige optrad te den Helder. Hij had ten minste 3 kinderen: Reyer, Jan en Trijn, enz. Zijn zoon Reyer was eveneens (scheeps)timmerman. N.B. De mansvoomaam Japick is de oude West-Friesche vorm voor Jacob. Japick Garckes komt met dit patronymicum genoemd voor als doopgetuige voor een kind van zijn zoon Jan op 16 Juli 1693. KOOY, (Zuid-HoIIand, =fc 1680). Wap en: In zilver een zwarte dwarsbalk, vergezeld van 3 zwarte hoomschelpen, naast elkaar, in het hoofd en in den voet vergezeld van 3 zwarte St. Jacobsschelpen, geplaatst (2—1). Bron: Kwartierst. v. d. Does. Gemeente Museum Gouda, Cat. blz. 124. Allianties: v. d. Dussen, Cleywegh, Veen, enz. KOOY, (Overschie). Wapen: In blauw een zwemmende visch op water, vergezeld van een stralende gouden zon in bet hoofd, heraldisch rechts. Het schild gedekt door een bladerkroon. Geen helmteeken. Bron: Johannes Kooy, secretaris en notaris te Overschie, zegelt 7 Mei 1755 aldus (oud Gem. arch. Overschie), conform lakafdrukken. KOOY, (Texel, Rotterdam, enz.). Wapen: In zilver een jager (zwarte pet, zwarte jas, roode broek) met speer, op hoorn blazend, met 2 gehalsbande honden vóór bosch Ioopend, met blauwe lucht en witte wolken op grasgrond. Helmteeken: de jager van het schild. Dekkleeden: goud en rood. N.B. Dit wapen komt soms ook voor met in het hoofd van het schild geplaatst een rood kussen met roode kwasten en beladen met een zilveren hoofddrukletter A. Zie bijv. A. A. Vorsterman van Oyen: „Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche Familiën”, Bron: Gevoerd door Constant Michel Kooy, burgemeester van Rotterdam en den majoor der Inf. O.I.L. H. A. Kooy, volgens opgave van kolonel Steenkamp. Allianties: Lodder, Muller, enz. BOER, (Dubbeldam, enz.). Wapen: In zwart 3 omgewende leeuwenkoppen van goud (elders van zilver). Helmteeken: een leeuwenkop van het schild. Dekkleeden: goud (zilver)-zwart. Bron: Gevoerd o.m. door Aart Boer, die huwde Barbara Langeman (1755— 1849). Eveneens komt dit wapen voor in de genealogie Kleyn, samengesteld door W. A. van Rijn. Voorts voerde Johan Lievens Boer, schout van Dubbeldam, dit wapen, met dit verschil, dat hij een dwarsbalk er tusschen voerde; zegel Kerkelijk arch. Dubbeldam. VAN DER MINNE. VAN DER MINNE, (den Briel, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in rood een omgekeerde zilveren gaffel; II, doorsneden: a, in groen 3 zilveren klaverblaadjes, geplaatst (2— 1); b, in zilver een groene boom op grasgrond. Helmteeken: een naakte man met baard, ten balve oprijzende, de banden opgebeven, de handpalm naar voren, alles van natuurlijke kleur, tusscben een vlucht van rood. Dekkleeden: zilver en rood. In de 16e eeuw komt de naam voor als van der Mijnne en vanaf ± 1630 als van der Minne. Dit Protestantscb Brielscb geslacht, daarvan kan de stamreeks opgevoerd worden tot rfc 1480. Zie: J. van der Minne: „Genealogie van bet geslacht van der Minne”, uitg. van 1894. STEGHELYTZ, (Zuid-Holland en Zeeland). Wapen: In goud 3 groene distelbloemen aan gebladerden steel, naast elkaar op grasgrond geplant, waarvan op de middelste een distelvink zit. Helmteeken: een distelvink. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: Gevoerd o.a. door Coenraad Willem Lodewijk Steghelytz, die met zijn vrouw Catharina Schadd 28 Dec. 1808 te Tiel testeert en door Jan Jacob Steghelytz, ged. te Voorburg 1 Oct. 1730, wonende te Leerdam. Hans Steghelytz, stamvader in Nederland van t geslacht, kwam uit Cols in het land van Meissen en werd 1 Sept. 1609 poorter van Vlissingen. E.e.a. vol- gens welwillende mededeeling van den Keer J. J. Coclc, cand. not. te Zierikzee, directeur N.V. Insulaire Hypotheekbank aldaar. KOOY, (Amsterdam). Wapen: Gedeeld: I, doorsneden: a, in zilver een gouden vogelkooi; b. effen rood; II, in goud een gestyleerd punt- of hoefijzer, voetangeI(?), gekroond, waarin een omgekeerd (de kalkoenen naar boven) idem, alles van zwart. Bron: Gevoerd door B. Kooy Jr., 1834 te Amsterdam, reg. Wapenboek VailIant, afbeelding. KOOY, (Amsterdam). Wapen: Doorsneden: I, in zilver een roode vogelkooi; II, effen groen. Bron: Volgens Kaart „Sitplaatsen” Nwe. Kerk, Amsterdam. B. Kooy, Regent Armbest. A dam, voert in 1831 idem. Eveneens Barend Kooy, kerkmeester Nwe. Kerk A dam, overl. 1748 of 1792. BOER, (Wormer). Wapen: In blauw(?) een korenschoof van goud(?). Helmteeken: de korenschoof van bet schild. Dekkleeden: goud en blauw(?). Bron: Volgens grafzerk van Komelis Klaesz. Boer in de Ned. Herv. Kerk te Wormer, overl. 7 Apr. 1658; zie Bloys van Treslong Prins, Noord-HoIIand, Dl. V, blz. 168. BOER, (Westmaas). Wapen: In zilver (?) man met paard en ploeg op groene weide, verm. van natuurlijke kleur. Geen helmteeken. Dekkleeden: zilver en groen(?). Bron: Gevoerd door Jan Boer, schepen van Westmaas, volgens een gebrandschilderd raam in de Ned. Herv. Kerk aldaar, Ao. 1751. (Zie Bloys van Treslong Prins, „Zuid-HoIIand , blz. 529). BUR = DE BOER, (Oberhoffen, Laren). Wapen: In blauw een groene drieberg en een verkorte gouden gebogen keper los in het hoofd. Bron: Gevoerd door Hans Bur zu Oberhoffen, Ao. 1640, alsmede gevoerd door Dr. M. G. de Boer te Laren, volgens een foto, opgave kol. Steenkamp. MARTINI BUYS. MARTINI BUYS, (Noord- en Zuid-Hoïland, geslacht behoorende tot den Nederlandschen adel met het predicaat van jonkheer en jonkvrouw). Wapen: Gevierendeeld: I en IV, in zilver een blauw getongde roode leeuw; II en III, in blauw een rood gebekte en gepoote zilveren duif (= Martini), met een hartschild van rood met ffigtgffiffen kepfr Jheladen met vijf bollen en vergezeld van drfc zd geplaatst (2^ 1) {— l, kroond. Helmteeken: een roode uitkomende leeuw, blauw getongd, tusschen een zilveren vlucht. Dekkleeden: zilver en rood. Wapenspreuk: „Tangenti Resisto”. Schildhouders: twee omziende gevleugelde gouden draken met twee voorpooten, roode gepunte vlamtongen, de staart omhoog geslagen en schuingekruist met het achterlijf. Zie voor nadere genealogische en historische gegevens het „Nederland s Adelsboek”. Opgave van Jhr. P. H. A. Martini Buys te Rotterdam. BOER, (de Rijp). Wapen: Een huismerk, bestaande uit een ,,X” of schuinkruis, van hoven afgesloten en door het middelpunt een dwarslijn. Bron: Gevoerd door Meyndert Comelisz. Boer, volgens een grafzerk in de Ned. Herv. Kerk te de Rijp in N.-H. Hij overï. 18 Aug. 1654. (Zie Bloys van Treslong Prins, blz. 328). BOONACKER. BOONACKER, (Noord-HoIIand). Wapen: In blauw een driekante egge, een punt omboog, met 2 dwarsbalken en punten aan den buitenkant, vergezeld van (1 '—2'—3) boonen tusscben de openingen, alles van zilver. Geen belmteeken. („Sprekend”). Bron: Zie bet „Nederland s Patriciaat”, jaarg. 1924, blz. 36 e.v., waarin de genealogie van dit geslacht is opgenomen, zonder wapenafbeelding echter, doch wel met de wapenbeschrijving. NAGTGLAS, tak NAGTGLAS VERSTEEG, (Naarden, Bussum, ’s Gra•">hage, Haarlem ,AunI N.O.I.). 1 _.i: m filaüw een zandlooper in gouden'hui1, ’i ^ glas in natuurlijke kleur. Helmteeken: een zilveren ster tusschen een zilver-blauwe vlucht. Dekkleeden: Zilver en blauw. Wapenspreuk: „Virtus animi superat omnia” (= deugd overwint alles; zie ook Nieuwenkamp (Kits)). Bron: 1. Het wapenschild komt o.a. gebeeldhouwd voor in hout aan den kansel in de oude Ned. Herv. Kerk te Naarden; 17e eeuw; 2. A. A. Vorsterman van Oyen: „Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familiën”; 3. „Nederland s Patriciaat”, jaarg. 1912 en 1931/ 32; 4. Diverse oude en nieuwe lakzegels in eigen collectie. N.B. Zie ook op Nagtglas, Amsterdam. Volgens het „Nederland s Patriciaat”, 1931/ 32, kan als stamvader van dit geslacht genoemd worden: I. Gerrit Comelisz (Nagtglas), vestigt zich te Naarden, poorter aldaar 20 Oct. 1631, van welk poorterschap de poorterbrief nog berust in het familiearchief „Nagtglas”, begraven te Naarden 30 Mei 1667, trouwde N.N. Een zoon Comelis, volgt II. II. Comelis Gerritsz Nagtglas, geb. omstr. 1640, brouwer te Naarden (1667), burgemeester van Naarden (1677, 78, 82, 84, 90. ’gi, 98, 1702, 09, 11, 12), schepen (1697), rekenmeester (1712), ouderling te Naarden, regent van bet Burger Weeshuis aldaar in 1690, overl. te Naarden 1 Aug. 1718, huwde als weduwnaar van Catharina Reekers, 2e te Muiden 14 Sept. 1670 Annetje Hagen, overl. te Naarden 9 Jan. 1709. Enz. Allianties: Tiedeman, Ravesteyn, Versteeg (Utrecht), van Oort, de Heus, Stagg, Rouffaer, Nieuwenkamp, Sibmacher Zijnen, Harloff, de Jonge Mulock Houwer, Rinkel, Bentz van den Berg, Vilborg Olafson (Ijsland), Schot, Klapmeyer, Klad, Ruyghart, Proes, Voss van Zijll, van der Meer Mohr, Michell, Ruitenbach, Groote, Ermerins, Gunning en Boot. De gecombineerde naam Nagtglas Versteeg dateert van omstr. 1788. Bij Kon. Besl. van 28 Maart 1931 no. 7 werd Henri Lucien Nagtglas Versteeg, luit. t/zee 2e kl. K.N.M., en zijn broer Comelis Dirk Nagtglas Versteeg, toestemming verleend hun geslachtsnaam Nagtglas Versteeg te veranderen in Nagtglas, hetwelk zoowel uit een historisch oogpunt, als uit een oogpunt van piëteit te betreuren is. Bij Kon. Besl. van 29 Dec. 1903, no. 39, verkregen de kinderen uit het huwelijk van Louis Boot en Adriana Maria Comelia Johanna Nagtglas de vergunning den naam Nagtglas voor den hunnen te voegen. Volgens den bekenden historicus F. Nagtglas (1821 1902), schrijver o.a. van Zeelandia Illustrata en Levensberichten van Zeeuwen zou, mede in verband met een oude familieoverlevering, de diepere beteekenis van het wapen Nagtglas zijn: „Bestendig te streven van het tijdelijke naar ket koogere . Immers, ket wapen Nagtglas vertoont nml. een klauw sckild (kestendigkeid) met een gouden zandlooper (ket tijdelijke), met als kelmteeken een 6-puntige ster (ket koogere) tusscken een vluckt. Het is tegelijkertijd een „sprekend” wapen, als zoovele, afgeleid van den naam. Een „nacktglas of ,,nag(k)tglas is de oude kenaming voor zandlooper, een zandlooper voor 4 uren, sckeepsterm, in vroegere eeuwen gekruikt kij de sckeepswackt. Een reproductie van ket gesckilderd portret van Comelis Gerritsz Nagtglas (=fc 1640—1718) door W. Bals, voorkomende in zijn qualiteit als regent van ket Burger Weeskuis te Naarden op een regentenstuk van 1690, nog keden ter plaatse, kevindt ziek in de verzameling Kits Nieuwenkamp te Doom; afstammeling in vrouwelijke, reckte, opgaande linie. VAN ADRIGHEM, (den Briel). Wapen: Gevierendeeld: I en IV, in goud een zee van natuurlijke kleur, waaruit oprijzend een roode leeuw, ziek steunende aan een rots van natuurlijke kleur; II en III, in klauw 3 zes-puntige zilveren sterren, geplaatst (2—1). Helmteeken: de leeuw van ket sckild uitkomend. Wrong en dekkleeden: kleuren onkekend. De familie in den Briel kezit een groot op glas gesckilderd oud alliantiewapen, dateerende van omstreeks 1800. Het vrouwelijk sckild vertoont kier ket wapen Pauwelzen, zijnde: In goud een zwart kuismerk in den vorm van een omgekeerd antiek cijfer 4. Tevens kezit de familie een antiek zilveren cacket in den rococostijl van pl.m. 1770. Oudtijds werd de naam veelal van Adrickem gesekreven. Reeds in 1603 komt de naam in de doopkoeken van den Briel voor. De oudste doopinsekrijving aldaar luidt: „den 28 Marty 1603: ket kint van Maerten van Andelegem (sic) ende Centgen Comelisdr. Het kind keet Comelis . FONTEYNE, (Rotterdam, Sckiedam, Amsterdam, Zierikzee, Dreisckor op Sckouwen, St. Pkilipsland, Zonnemaire, Sirjansland, Krimpen a/d. IJssel, Nijmegen, Nieuwerkerk op Duiveland, Dordreckt, Oosterland, Vlaanderen, Gent, Brugge). Wapen: In goud een gekoekte dwarskalk van zwart. Helmteeken: een zwaan van natuurlijke kleur met opgekeven vluckt. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: 1. J. B. Rietstap: „Armorial Général , Dl. I, pag. 689; 2. Conform een lakafdruk in eigen collectie, en volgens een tweetal wapenafbeeldingen; keraldisck arckief Steenkamp; 3. Kits Nieuwenkamp: „Europeescke Totemdieren , klz. 36. *) WeNickt is van oorsprong dit Zeeuwscke geslackt uit Vlaanderen kerkomstig, en wel uit Gent e.o. Een kekend Vlaamsck teekenaar van den modernen tijd is Jules (Juul) Fonteyne, ontwerper en teekenaar o.a. van een folkloristiscke kalender, welke de keer Jos. Goudswaard, genealoog te Baam, zoo vriendelijk was mij af te staan uit zijn verzameling, in ruil voor genealogiscke gegevens. Bedoelde kalender is door Juul Fonteyne samengesteld als premie voor de Vlaamscke periodiek ,,Biekorf’ en zeer zeker voor den genealoog niet van onkelang, gezien ket volgende ondersckrift kij de knap geteekende plaat in ket midden, van ket enkelvoudige kalenderklad, voorstellende Guido Gezelle, zittende in een koomgaard kij een kijenkorf: DAGWIJZER uit zijn eigen onvolledig, maar goed om te kangen nevens ontelkaar anderen. Op kern en vindt ge niet wat op die konderdduist anderen staat; maar op kern vindt ge wel wat op al die anderen ontkreekt, t.w.: — eenige dietscke keiligen- 1) F. N. Fonteyne deed in 1936 zijn eerste en in de Nwe. Rott. Courant goed beoordeelde boek: „Pension Vivès” bet Iicbt zien bij de uitgeverij „De Sikkel” te Antwerpen. (Recensie van Gerard Walschap). In 1936 deed een Dr. R. Fonteyne bij monde van Prof. Dr. F. M. Jaeger voor de Kon. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam (Trippenhuis) een mededeeling over: Calorimetrische en electrische verschijnselen bij het ductiele Titanium. namen (getrokken meest uit den „Duikalmanak , en een beetje verbruikbaard in de spellinge), ten dienste van huisvaders die twijfelen of er nog dietscbe doopnamen bestaan; — mitsgaders bier en daar emevens een klein gebruik of gedacht uit ’t vlaamsche volksleven (geschetst door JUUL FONTEYNE). Kost — uitgeweerd voor de inteekenaars op Biekorf —- 0,30 fr. Hier raken de genealogie en heraldiek en de folklore elkaar, zooals zoo dikwijls bet geval is. Een min of meer monumentale pomp op een marktplein in een Vfeamsch of Zeeuwscb stadje of dorp wordt „de Font(e)yne (Fonteine) genoemd. Zoo ook bijv. te Gent en te Zierikzee. Dat bet geslacht Fonteyne aan zoo n pomp zijn naam ontleende is met groote waarschijnlijkheid aan te nemen. Een nader onderzoek dient dit alsnog te bevestigen. De spelwijze van den naam komt voor één en hetzelfde geslacht verschillend voor: Fonteyne, Fontyne, Font(e)ijne en Fonteine. Wellicht duidt de zwaan in het wapen op het eertijds uitgeoefend beroep van „schipper . De vogel van den ruimen blik, aangezien hij mooi en slecht weer verkondigt. Doordat hij op het water drijft geldt hij als een goed voorteeken bij de schippers (Europeesche „Totemdieren”, blz. 36). Meerdere generaties oefenden het beroep uit van „dijker , om in de ouderwetsche termen en zoo algemeen mogelijk te blijven. Zij waren werkzaam in dezen bij uitstek nationalen tak van volksbestaan in de verdediging des Iands tegen onzen ouden erfvijand. In het doopboek van Brouwershaven geeft Jan Fontyne op 6 Juni 1610 zijn zoontje Maerten ten doop aan, terwijl hij reeds in 1605 zijn zoontje Pieter JansZ komt aangeven, verwekt bij Neelken Maertens. Een Jacoh Fonteyne treedt in 1604 te Brouwershaven als doopgetuige op. E.e.a. wijst op een oud geslacht. Bij den huidigen stand van onderzoek is de stamreeks tot 1669 in ononderbroken reeks te volgen, (Dreischor Comelis Jansz Fonteyne). In het Notulenboek v. d. Vroedschap van Brouwershaven, Dl. 1696—1737, arch. nr. C. 6, blz. 182, lezen we: „23 January 1728. — Ten Rade gehouden present de Fleem. Bailjuw. Burghm. en alle Raden. Nademaal van het Land van het manhuijs niets komt over te schieten is geresolveert dat de Flr. Pensionnaris de Jonge gemeen is voor niet te geven aan Jan Fonteijne, mits betalende de achterstallighe pachten en het resteerende te sien om te verkoopen zoo het mogelijk is . Blijkens de rekeningen van het Manhuijs was Jan Fonteijne pachter geworden in 1714. Uit de Rekening van de Chijnsen en recognitiepenningen aank. de Ambagtsheeren van Brydorpe en Claaskinderenkerke over de jaren 1714/13 blijkt o.a.: „Ontvangen van Jan Fonteyne twee jaren Cijns van de Erve daar zijn Kuis en schuur op staat tot £ 0.6.8 jaarlijx verschenen als voren, dit voor de twee jaren de som van £ o. 13.4”. Voor het laatst komt genoemde aanteekening van de ambachtsheerlijkheid voor in de jr. 1734/ 35. De ambachtsheerlijkheden (K)Claaskinderenkerke en Brydorpe behooren tot de gemeente Duivendijke, terwijl het kerkelijk behoort tot Brouwershaven, vandaar dat het te verklaren is, dat de naam Fonteyne in de kerkelijke archivalia van Brouwershaven wordt aangetroffen. Een andere losse aanteekening is: Verpakking ’s Lands gemeene middelen te Brouwershaven over 1740—1741. — Het slaggeld van de boter-borg o.a. Aren Jacobse Fonteijne. Over: 1749—1750 — voor het passagiegeld. Uit de lijst van den Voorraad der granen binnen de Steede en Jurisdictie van Brouwershaven Zijnde opgenomen ingevolge de resolutie van de Ed. Mog. Heeren Gecomm. Raden van Zeeland dd. 24 Jan. 1757 blijkt o.a. dat: Stoffel Fonteyne 12 zakken Tarwe, 6 zakken Zomergerst en 12 zakken Haver en Jan Fonteyne 40 zakken Tarwe, 20 zakken Zomergerst en 35 zakken haver in voorraad had. Hieruit blijkt dus, dat „het Land van het Manhuijs”, waar „niets komt over te schieten”, na 1728 blijkbaar zoo slecht nog niet was en Jan Fonteyne er nog wel wat uit wist te halenl Van belang is nog de volgende interessante acte in extenso op te nemen, waarin sprake is van drie generaties Fonteyne: Den 7 Maart 1731. Dewijl bij overlijden van Cornelis Fonteyne is opengevalle de Rijs en dijkbaasplaets van den polder dijkage van Dreyschor, en dat bet scbip met rijs staeken en gaerden aan deze dijkage dagelycx werd verwagt en ’t selve gecomen sijnde ilico mocbt werde verwerkt, wanneer een hooft off baes van de bende der rijswerkers werd vereyst. Soo beeft den Dijkgraeff Joos Stouten met een ovemagtse wets gedaen convoceeren bet college van Dijkgraeff en geswoorens van den voors. polder en dijkage van Dreijscbor ten eijnde voorn, plaets weder te suppleeren. En beeden t volle college by den anderen zijnde vergaedert, beeft den dijkgraeff aen de geswoorens bekent gemaekt, dat den telder Jan Fonteyne en verscbeyde rijswerkers met naeme Aleb* Zorge, Corn’ Jans Fonteyne en Com. van Akkeren bunnen dienst tot voorn, dijkbaesplaets bem badden aengepresenteert, tragtende in der minne ende met eenpaericbeyt een ander bequaem persoon daer uijt te verkiezen ende aen te stellen, dogb door de verscbeijde sentimenten vrugteloos ende te vergeefs, dat daerop (naer dat den oudsten geswooren Pieter Scbietkatte sigb badde mede aengepresenteert) door den dijkgraeff is gedaen Een omvraege En Eerst tij tem met tem sijnde gevolgt de geswoorens Cornets Schietkatte en Yman Witte gestempt op den persoon van Comelis fans Fonteyne voorengemeld, dogt den voorz. oudsten geswooren Pieter Sctietkatte stemmende sigt selfs tem volgende de geswoorens Daniël Mectelman en Tonis Pieters sustineerende daermede Egaliteyt van stemmen, waerop egter door den dijkgraeff als tem in die qualiteyt competeerde in ’t volle College is geconcludeert en tot dijk oft Rijstaas over den polder en dijkage aangesteld den voorn. Corn. fans Fonteyne mits doende den Eed daer toe staende. Synde alvorens geresolveert tet loon van den aen te stellen taes te verminderen en stellen in plaets van 16 op 14 stuijvers per tije en voorts te laeten als van outs, nadien den geswooren Pieter Sctietkatte tet daer voor tadde aengepresenteert. Dreisctor, 391. In aansluiting met het voorgaande is tevens het volgende extract van belang: NOTULEN BOEK. Vergadering gehouden door het Collegie van de directie deeser polder Dreisctor in de Herterg aldaar den 22 fetruary 1797. ii Alzoo door tet tedanken van den dijktaas fan Corn>z Fonteyne het Dijkbaassctap van de Rijswerkers tende deeser polder is komen te vaceren, is in desselfs plaats, door het van dijkgraaf en geswoorens voomt, op de sollicitatie van den staakescherper Comelis Adrsz van Bloys en Rijswerker Jacob Comsz Fonteyne tot dijktaas over gemelde Rijswerkerstende met eenparigteijd van stemmen verkoozen en aangesteld voornoemden Jacot Coms* Fonteyne, en dat op zoodanigen loon, als den voorigen taas heeft genooten, mist doende en nakomende den Eedt, die van hem vervolgens gerequireerd en voorgelezen zal worden. Waarop hy gemelde baasschap heeft geaccepteerd en dijkgraaf en gesworens voor die gunst aan hem beweesen bedankt, beloovende zyn pligt in deesen, om ten nutte en beste van de polder in alles steeds werkzaam te zyn, zoo veel in zijn vermoegen is, te betragten, byzonder ook in het obidieeren en opserveeren van de orders van dijkgraaf en geswoorens voomt. 2. (Rest handelt over benoeming van opvolger van Jacob Com8 Fonteyne bovengen.) en van nog een ander. In het werk van Frans de Potter: „Gent van den oudsten tijd tot op heden; Geschiedkundige beschrijving der stad , Dl. 11, blz. 314, lezen we in noot 3 aldaar: 3) Huis ende stede ten voorhoofde up de Hoochpoort, achter uut com- mende in de Donderstrate, ghehuust an deen zyde up de Hoochpoort thuus ende eerfve, toebehoorende de neeringhe van den sceppers, ende het huus ghenoempt de Fonteyne ter andere (1535). (Vrij huis 1529—1547, hlz. 92). Dit huis stond op de (Midden) Hoogpoort, een der hoofdstraten van Gent. Hetzelfde huis of perceel, — of een ander huis op hetzelfde terrein voordien gestaan hebbende <— heette vroeger Cauwerburch en was onder dien naam al beleend in 1493/ 94. De „sceppers ’ zijn de kleermakers. Het huis „De (Gouden) Fonteyne ’ aan de Leeuw-plaats te Gent moet aldaar reeds in 1455 heben gestaan. Zie o.m. bij de Potter, Dl. III, pag. 359/60. De volgende losse aanteekening werd aangetroffen bij W. J. C. Moens: „The registers of the dutch church austinfriars, London, 1571 — 1874”: 7 Juni 1586, getr. Jan de Cueninck, van Curtryck, met Adriana Heindrix, van Gent, wed. van Nicolas Fonteine. Getrouwd in de HoIIandsche kerk te Londen. Allianties o.a.: Telle (Z’zee, 18e eeuw), Quadakers, de Vrieze, Blaauwhol, Rijneveld, Tieleman, van Splunder, van der Meer, Kaashoek, van den Linde, de Later (oorspr. de Latre), Nieuwenkamp (Kits). BRAAT, BRAET of BRAETS, (Z.-H., Putten, enz.). De familie Braat, oudtijds Braet geschreven, vindt haar oorsprong op het eiland Putten, wellicht te Biert. Wapen: Het wapen Braat kan men aantreffen, zoowel op een grafzerk, als gebrandschilderd in glas in de Ned. Herv. Kerk te Oostvoome, vertoonende: In blauw 3 zilveren kuifduiven, rood gebekt en gepoot. Helmteeken: een opvliegende duif uit het schild. Dekkleeden: zilver en blauw. Onderschrift: Heer Jacobus Braet, vrijheer van Zevender etc. etc. anno 1745. Hetzelfde wapen voert: Adrianus Braet, secretaris van Oostvoome, Rugge en Oosterland anno 1744. De grafzerk van bovengenoemden Jacobus Braet vertoont hetzelfde wapen, vermeerderd met een hartschild, beladen met 2 beurtelings gekanteelde dwarsbalken (het wapen van de heerlijkheid Sevender of Zevender). Het helmteeken is hier met een kleine variant, nml.: een vogel tusschen een vlucht. Zijn grafschrift luidt: „Hier Ieyt begraven, de Heer Jacobus Braet, in sijn leven vrijheer van Sevender, overleden den 2 November 1745 in den ouderdom van 63 jaren, 4 maanden en 27 dagen”. In de Ned. Herv. kerk te Spijkenisse treft men het volgende grafschrift aan: „Hier Ieyt begraven Claes Adriaensz. Braet, hij sterf den 2 Meert anno 16...; Grietgen Claes sterf den 25 Septemb. ao. 161 o; Lenaert Claesz. sterf den 15e May ao. 1611. Hier Ieyt begrave Jacob Claesz. Braet bij is gestorven den 21 April int jaer 1648 . In bet Brielscbe buw.-prot. trof ik den naam bet eerst aan in 1644, ondertr. 14 Aug., getr. 6 Sept.: „Abraham Comelisse van der Geere j.g., wonende tot Rosendael, met Annetje Braets j.d. in de Nobelstraet . Haar zuster Trijntje trouwde 10 Febr. 1647 met Jan Jaspersse „j.g. wonende int Suyteynde”. In 1661 vindt men de volgende acte: Ondertr. Brielle 9 Jan. 1661 met attestatie naar Spijkenisse 28 Jan.: „Antonij van der Hoop j.g. woonende in den Briel ende Maria Braets J.D. woonende tot Spijkenisse”. De daarop volgende acte luidt: 1671/72 Ondertr. Brielle 18 Dec. 1671, getr. Delfsbaven 1672 „Johan Costerus wedr. van Trijntje Braets, woonende albier ter Steede ende Elisabetb van Swieten weduwe van Mr. Antbony Groenewegen woonende tot Delfsbaven . Dan volgt: Ondertr. den Briel 9 Jan. 1689 „Adriaan van der Griendt j.m. wonen, albier ter Steede ende Agatba Braat, wonende in Piersbil ’. Vervolgens: Ondertr. Br. getr. aldaar 28 Apr./i4 Mei 1726: „Komelis Klaasz. Braat J.M. gebooren tot Biert en wonende onder de nieuwe goote met Grietje Gerrits Bootsman wede Jakob Gerritse van der Hoek woonende in deze Stad . Zij ondertr. 3e. Brielle 4 Mei 1727 Jobannis Maartense Kluifbooft J.M. geb. en won. onder Nieuwenboom. Dit huwelijk is niet voltrokken, aangezien de man tijdens bet ondertrouwd zijn overleed. Zij hertrouwde Brielle 16 Mrt. 1728 Leendert Comelisz. van der Poel J.M. geb. onder Nieuw-Helïevoet. Ten slotte kan worden medegedeeld, dat 20 Juli 1727 zich te Brielle vestigden, komende van Vlaardingen, Jakobus Braat X Jobanna de Jong, met bun dochter Jobanna Braat. Maria Braat werd van dit echtpaar nog te Brielle gedoopt 13 Mei 1729. Een kind van dit echtpaar werd te Brielle begraven 12 Maart 1730. Jakobus zelf overleed 4 Juni 1744 en 26 Nov. 1748 zijn weduwe, vrouwe Jobanna de Jongb. Een Nicolaas Braat is in 1743 met attestatie van Paramaribo gekomen te Brielle (acta van 20 Oct. 1743), bij werd te Brielle begraven 4 Juni 1744. In 1731 kwamen te Brielle met attestatie van Paramaribo Pieter Braet en Catharina de Lies. In 1747 met attestatie van Gouda Jobanna Elisabetb Braat. Een Resolutie der Magistraat van Brielle geeft aan: 21 Nov. 1620 een Frangois Braet notaris te Brielle, procureur 4 Nov. 1621. Hij was Remonstrant. 27 Jan. 1629 was bij „quartiermeester van de Cluveniers ofte witte Vendel . Eindelijk kwamen te Brielle met attestatie van Rotterdam in 1651 Frans Fransze Braadt en zijn huisvrouw Trijntje Flenricx. Ook te Geervliet trof ik veelvuldig in de oude registers den naam Braat aan. O.a. vindt men in die plaats in 1806 een Leendert Braat als schepen. De heerlijkheid „Zevender”, waarvan in den aanhef van deze bijdrage Braat sprake is, meet 275 hunder, welke door den Lopikkerdijk in Noord- en ZuidZevender is gesplitst. In 1822 had het 88, in 1870, 151 inwoners. VAN HOFFEN, (Grave, Zuidland op Putten, enz.). Wapen: In zilver een zwarte keper, vergezeld van 3 roode duiven. Helmteeken: een roode duif tusschen een zilveren vlucht. Wrong en dekkleeden: zilver en rood. Zie het „Guldenboek van Schiedam ’. Deze familie is geparenteerd aan de familie van der Ham te Brielle. De familie v. Hoffen is vermoedelijk herkomstig uit Grave, vanwaar zich pl.m. 1720 een Hermanus van Hoffen vestigde te Zuidland. Hermanus van Hoffen geb. te de Graaf (Grave of ’s Gravenambacht onder Pemis?), overl. te Zuidland vóór Dec. 1736. Hij huwde twee maal: ie. Zuidland 17 December 1721 Maria Jans de Louw, geboren Zuidland 9 Aug. 1699, dr. van Jan Hendrik de Louw en van Arentje Arends, tr. 2e. Zuidland 30 April 1730 Maartje Weeda, wed. van Pieter Eeland en dr. van Benjamin Weeda en van Neeltje Klaas. Maartje Weeda werd ged. te Zuidland 29 April 1696 en overl. ald. Zij hertr. Zuidland 12 Dec. 1736 met Anthonije van Hees. Van Zuidland vestigde zich een tak der van Hoffen s te den Briel. DE JONG, (ZuidhoIIandsche Eilanden). Wapen: In zilver 3 roode linkerschuinbalken, beladen met 7 zespuntige gouden sterren, geplaatst (2—3'—2). Helmteeken: een uitkomende roode leeuw. Dekkleeden: zilver en rood. O.a. wordt dit wapen „de Jong” gevoerd door de familie van dien naam te Mijnsheerenland. Bron: Volgens origineel lak in de collectie van Jhr. Graswinckel, Gen. Maj. h.d. te Breda en afkomstig van zijn zwager v. Eeten, in 1927 overgegaan in de collectie Steenkamp. Lakafdruk uit de 18e eeuw. ROBERT. ROBERT, (herkomstig uit Sédan, thans Amsterdam, Leiden, enz.). Wapen: In blauw een klimmend hert van zilver. Helmteeken: het hert van het schild uitkomend. Dekkleeden: zilver en blauw. Bron: O.a. gevoerd door J. Robert in 1751 te Leiden. Conform een lakafdruk in de collectie Steenkamp te ’s Gravenhage. Zie tevens ,,De Navorscher , jaarg. 1912, blz. 212. KLUIT, (den Briel). Wapen: In blauw 2 schuingekruiste zilveren pijlen, punten omlaag, beladen op het kruispunt met 2 elkaar afgewende en rakende wassenaars, alles van zilver. Helmteeken: een zilveren open vlucht, waartusschen een wassenaar van het schild. Wrong en dekkleeden: zilver en blauw. De genealogie van het Brielsche geslacht Kluit kan opgevoerd worden volgens V. v. O. tot 1595. Comelis Kluit Arentszoon, geb. 1595, was sergeant in het Witte Vaandel en men vindt hem geschilderd op het Witte Bordt op de krijgsraadkamer in de Doelen der stad Brielle. Hij overleed 15 Dec. 1669, na geh. te zijn met Soetje Hendriks, overl. in 1679. Zij hadden 2 zonen: ie. Arend Kluit, geb. 23 Juni 1643, ongeh. overl., en ten 2e. Hendrik Kluit, die het geslacht voortzet. Ten archieve te Brielle bevindt zich een uitgewerkte stamboom dezer familie, samengesteld door een lid van dit geslacht. DE WACKER. DE WACKER, (Amsterdam, enz.), verbasterd tot DE WEKKER, (Apeldoorn). Wapen: In zilver een kraanvogel van natuurlijke kleur, staande op een grasgrond, met een gouden steen in den opgeheven rechterpoot. Helmteeken: de kraanvogel van het schild. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: J. B. Rietstap: „Armorial Général”, Dl. II, pag. 1032. DE BOO, (Voome-Putten, ’sGravenhage, enz.). Pieter de Boo, secretaris van Zwartewaal en Vierpolders, voert in 1721 het navolgende wapen, voorkomende in één der beide gebrandschilderde vensters van de kerk te Vierpolders. Wapen: Gedeeld: I , doorsneden: a, in blauw een gouden zon met aangezicht; b, in zilver 3 groene boomen op bruinen grond naast elkaar; II, in rood 3 zilveren zwaarden met gouden gevest, de punten omhoog, (2— 1) geplaatst. Helmteeken: de zon van het schild. Wrong en dekkleeden: goud en blauw. In het Brielsche trouwregister trof ik den naam het eerst aan in 1649 en wel: Getrouwd den Briel (ondertr. ald. 14 Mrt.) 6 April 1649: ,,Arij Pieterszn. de Boo j.g. in de Nieuwstraet ende Gijsbertje Jans, woonende tot Swartewael ’. Een Jan de Boy, soldaet, huwt te Brielle 4 Dec. 1663. De Bodtboeken van den Briel geven aan, dat 5 Juli 1633 (284) verkoopt Thonis Jansz. de Boo aan Jan Thonisz. (zeeman) een huis (in de Nieuwstad in de Zevenhuizen). DE RAAD(T). DE RAAD(T), (Pemis e.o.). Jan de Raadt, schout van Pemis, allianties v. Gaasbeeck, v. Alphen, Hollaar, v. Kouwenhoven enz. Wapen: Volgens afbeelding in het Centraal Bureau voor Genealogie en Heraldiek, thans „Stichting Nederland s Patriciaat”: In goud een verkort schuinkruis van rood, vergezeld van 4 meeris van zwart. Elders vogels rood gebekt en gepoot. Jan Pietersz. de Raadt, schout en schepen van Rhoon, overleed 14 Jan. 1624, voerde een rood schuinkruis op zilver, met 4 roode meeris, d.i. heraldisch meer juistl (Zie de afb. van de grafzerk). Het boven eerst omschreven wapen kan men als een variant beschouwen. Adriana Jansdr. de Raet huysvr. van Adriaen Pietersen Ramaer voert idem, grafzerk te Rhoon. Als variant komt ook voor een zgn. ankerschuinkruis op goud en 4 zwarte meeris, in een M.S., aanwezig in den Kon. Bibl. te ’s Gravenhage, of het gewone rechtstandige kruis. Zie ook „De Navorscher”, jaarg. 1879, blz. 220; het „Alg. Ned. Familie Blad”, 1887, blz. 186 en het „Wapenboek der Stad Haarlem”. De naam de Raadt komt in verschillende spelwijzen voor: Raat, Raet, Raed, Raedt, Raadt, enz. Ook komt de naam de Lijster de Raadt te Pemis voor, van welke familie mij het wapen onbekend bleef, d.w.z. van dezen gecombineerden naam. LUIJENDUCK, (Zuidhollandsche Eilanden). Een familiewapen, zeer waarschijnlijk bet wapen van de beden ten dage levende naamgenooten in den Briel, kan men aantreffen in de Ned. Herv. Kerk te Vierpolders, als zijnde van: Jan Comelisse Leuyedick, cap. en schepen 1721 te Vierpolders. Wapen: In zilver een blauwe druiventros met twee groene blaadjes. Helmteeken: een vlucht van zilver en blauw. Dekkleeden: zilver en blauw. Deze naam komt in diverse spelwijzen voor, zooals: Leuijedick, Leuyendijck, enz. De herkomst dezer familie bleef mij tot dusver onbekend. De oudste trouwacte, welke ik te den Briel vond, luidt: „Nota den 22 April syn alhier op attestatie van D. Magero Po (onleesb.) op ’t niewland getrout Cor- nelis Arentse Leuyendijck j. g. ende Bastiaengen (onleesb.). Getrout den 22 April 1642”. Deze acte is onderaan de blz. toegevoegd in ’t trouwb. als „nota”. Zijn 2e huw.-inschrijving luidt: „Den 14 Septemb. (1655) syo alhier getrout op attestatie van Rakagne en Nieulant Comelis Arentsz. Leuyendijck wedr. ende Neeltje Willems J. D. ”. Als 3e acte kan genoemd worden: „Getrouwt den 14 Juny 1661 Claes Arendsz. Leuyendijck j. g., woonende in ’t Brielse Nuiewlant, ende Mergje Gerrits, wed. van Comelis Leendertsz. Hollander, woonende inde Pieter essestraet ”. Te Oud-Beyerland trof ik nog de volgende buw.-acte aan: Getr. O.-Beyerl. (ondertr. ald. 25 Sept.) 30 Oct. 1661: „Pieter Jansz. Luyendijk Jongm. van Heenvlied met Macheltie Ariendsdr. (Rooster) Jon. Docht, woonende in oud-beyerland ”. De vader van Pieter heette: Jan Claeszen Luye-dijk, terwijl de vader van Macheltie heette: Arie Cómelisz. Rooster, beiden geb. omstreeks 1615. HEY, (Brielle, enz.). Wapen: In blauw 3 gouden sterren, geplaatst (2—1). Helmteeken: een ster van bet schild. Dekkleeden: goud en blauw. Dit wapen werd in 1929 gevoerd door notaris Hey te Brielle; dit geslacht is oorspronkelijk herkomstig uit Gelderland. DORSMAN, (Sommelsdijk, den Briel, Vlaardingen, enz.). De Brielsche familie van dien naam is Herkomstig van Sommelsdijk en stamt in mannelijke, rechte opgaande linie af van Jacohus Dorsman, hieronder genoemd, die den a^en Dec. 1707 ingeschreven werd als Burger en Poorter van den Briel, komende en geboortig van Sommelsdijk. Het volgende kwam ik betreffende den Brielschen stamvader te weten: Jacobus Dorsman, geboren Sommelsdijk pl.m. 1680, ingeschreven als Poorter en Burger van den Briel 24 Dec. 1707, bezat volgens de Brielsche „bodtboeken” meerdere buizen te dezer stede, o.m. N.-zijde Gastbuisslop (Bodtb. fo. 4), Z.-zijde Gastbuisslop (Bodtb. fo. 121), een tuin N.-zijde Maarland, Rooster no. 473 en ten slotte een buis aan de W.-zijde van de Nobelstraat no. 34; Zaterdag 1 April 1719 werd hem toegestaan door de Magistraat der stad om in plaats van Jannetje Huyge „zout en zeep met de kleine maet te mogen vercoopen”; bij overl. te Brielle tusschen 24 Oct. 1721 en 20 Nov. 1731 en tr. Brielle (ondertr. ald. 29 Apr.) 15 Mei 1708, Catbarina Quacq j.d., geb. alb. Deze Brielsche familie Dorsman is echter niet de eenige familie van dien naam. Ook te Vlaardingen komt deze naam van een ganseb anderen stam reeds vroeg voor. De genealogie van dit Vlaardingscbe geslacht vangt aan met: Comelis Willemsz. Dorsman, woonde in 1620 en 1621 te Vlaardingen, waar bij „stierman” was (d.i. stuurman); overl. te Vlaardingen; bij huwde te Maassluis N.N.; begr. te Vlaardingen in Maart 1671. De genealogie van deze laatste familie Dorsman werd in 1922 samengesteld door den kundigen archivaris der gemeente Vlaardingen, den beer M. C. Sigal Jr. en uitgegeven door de N.V. Dorsman & Odé s boekhandel en drukkerij te Vlaardingen. De Vlaardingscbe familie Dorsman voert tot wapen: In blauw een gouden klimmende leeuw, getongd en genageld van rood en voerende in den rechter voorklauw een zilveren zwaard met gouden gevest, bet dier staande op een groenen grond met een omheining van natuurlijke kleur, los in bet schild (nabootsing van den zgn. Hollandschen tuin?). Helmteeken: de leeuw van bet schild uitkomend. Wrong en dekkleeden: goud en blauw. (Zie de genealogie van M. C. Sigal Jr.). Wat de beteekenis der naamsafleiding betreft is dat voor de verschillende families Dorsman nog niet vastgesteld. De meest voor de band liggende verklaring is die van „dorschende man”, alzoo afgeleid van bet Iandbouwersbedrijf, hetwelk de boerenafkomst van bet geslacht zou verraden (dorseben). Een tweede verklaring is, dat de naam oorspronkelijk ,,Dortsman geschreven zou zijn, d.i. „man komende van Dordt (Dordrecht)”, in welk geval Dordrecht de stamplaats der familie zou zijn. En werkelijk komt de naam Dortsman, los van Jacohus Dorsman voomoemd, als zoodanig éénmaal in het Brielsch oudgemeentearchief voor. Tenslotte zou een derde naamsverklaring zijn via het verdronken dorp Dortsmonde, hetgeen over Dortsmon verbasterd zou zijn tot Dortsman en Dorsman. MOL, (Velp, Zuidhollandsche Eilanden, enz.). Omstreeks 1745 schijnt zich van Velp uit een familie Mol gevestigd te hebben te Nieuw-Beyerland, gezien de volgende huwelijksacte, welke ik hij een ander genealogisch onderzoek in de kerkelijke archivalia van Nw.-Beyerïand toevallig tegen kwam: Ondertr., getr. 5/27 Mei (Hemelvaartsdag) 1745: ..Dirk Mol. wedr. van Eva van den Berg, geboortig van Velp, woont te Oud-Beyerland, met Magdalena Troerman J.D., geb. en won. te Nieuw-Beyerland . Of deze Dirk de stamvader is van alle andere leden Mol op Voome en Putten woonachtig, dient nog te worden uitgemaakt. Een wapen Mol vertoont: In zilver 3 zwarte mollen hoven elkaar. Dus een zgn. „sprekend ’ wapen. Er zijn echter meerdere wapens Mol en ook MoII bekend. Bron: origineele afbeelding in eigen collectie. VAN MOURIK, (Amsterdam, Asperen, Leerdam, enz.). Wapen: In zilver 3 zwarte hoefijzers, geplaatst (2—1), de kalkoenen omhoog. Helmteeken: een hoefijzer van het schild tusschen een vlucht. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: o.a. J. B. Rietstap in zijn „Armorial Général’ , Dl. II, pag. 272. Volgens een 19e eeuwsche lakafdruk in eigen collectie. Gevoerd o.a. door den heer Jan van Mourik, onderwijzer en folklorist te Leerdam. KRUUT, (Heukelom, Rotterdam, Voome, Nijmegen, Utrecht, enz.). De ZuidhoIIandsche familie Kruyt voert: Een zilveren schild, beladen met een kruithoorn van natuurlijke kleur met gouden sluitingen. Helmkroon of wrong. Helmteeken: een zilveren vlucht. Dekkleeden: zilver en rood. D.i. een „sprekend wapen, afgeleid van den naam, kruithoorn! Bron: Volgens een lakafdruk, 19e eeuw, van C. F. Kruyt, majoor der Landweer, 37e District Inf., Rotterdam. De kruithoorn komt zoowel met het mondstuk naar links als naar rechts afgebeeld voor. Andries Jan Kruyt te Heukelom voert in 1804 eveneens den kruithoorn; zegel Rijksarchief, ’s Gravenhage. Idem Jeanette Kruyt, overleden te Utrecht 14 Aug. 1920 in het St. Antonius Gasthuis, oud 66 jaren. De overIijdensannonce werd onderteekend door J. Kruyt en A. Kruyt. Idem voert mevr. Vijfvinkel geb. Kruyt te Rockanje en de heer A. G. Kruyt te Nijmegen. VERLOOP. VERLOOP, (ZuidhoIIandsche Eilanden, Piershil, ’s Gravenhage, Bilthoven, enz.). Wapen: Doorsneden: I, in goud een zwarten winkelhaak, de arm naar herald. rechts; II, in zilver een galoppeerend zwart paard op grasgrond. Het schild gedekt door een bladerkroon, géén rangkroon. Geen helmteeken. Schildhouders: 2 engelen. Bron: Volgens een lakafdruk in de collectie Steenkamp. Een lakafdruk met wapen van H. N. T. Verloop te Bilthoven (1920) vertoont vrijwel hetzelfde wapen. De winkelhaak is hier gekanteld, de hoek naar hoven gericht als een keper ongeveer, terwijl het paard los in het schild voorkomt. De helm is gekroond. Helmteeken een vlucht. Schildhouders: 2 engelen. SPOON, (Voome-Putten, Nieuwenhoom, Zuidland, Velp (GId.), enz.). Dit oorspronkelijke Iandbouwersgeslacht, afkomstig van Nieuwenhoom, voert tot wapen: 3 korenaren op grasgrond, komende uit één punt van oorsprong. Helmteeken: een korenaar van het schild. De kleuren zijn goud op blauw, grasgrond van natuurlijke kleur. Vastgesteld in overeenkomst met de familie. Een en ander naar een cachet, uitgevoerd in den Empirestijl, dus dateerende van omstreeks 1810, in de familie bewaard, zegelring. Lakafdmk in eigen collectie. Oorspronkelijk schreef deze familie zich Spoen, (Eng. origine?). Zie ook Bloys v. Treslong Prins in zijn Geneal. en Herald. gedenkwaardigheden. VAN DER HORST. VAN DER HORST, (Amsterdam). Wapen: In zilver een rood ankerkruis. Bron: Collectie (M. S.) Rendorp. Idem lak collectie Scholten van Aschat. Op dezen lakafdmk is als helmteeken een vlucht aangegeven. Dekkleeden: zilver en rood. N.B. Het is een ankerkruis met ronde punten; zie de afbeelding hierbij. Een tweede wapen van der Horst, Amsterdam, vertoont het volgende: In zilver 3 zwarte palen, de middelste beladen met een zilveren lelie. Bron: Wapens Magistraat Amsterdam, blz. 105. Conform een lak uit de collectie Scholten van Aschat, waarbij als helmteeken aangegeven is: een vlucht, waartusschen de lelie van het schild. Evenzoo 2 lakafdrukken uit het archief van het Centraal Bureau voor Genealogie en Heraldiek (van Epen), thansg Stichting Nederlands Patriciaat te ’s Gravenhage. Beiden dateeren van ± 1905. De grootste in cirkel (stempel), de kleine in ovaal (zegelring). Mr. Reynier Lambertsz. van der Horst, beboorende tot de magistraat van Amsterdam, voerde in 1574 bet wapen met de 3 palen en de lelie. De palen, „waarop men kan bouwen”, zooals men evenzeer „kon bouwen op den raad van den magistraat. Ziedaar tevens de symbolische beteekenis van heraldische „palen in wapens, veelal voorkomende in de wapens van leden van de vroedschap, naast den zgn. „keper” in de heraldiek, welke in het Duitsch „Sparren” genoemd wordt. Deze laatste is de driehoeksverbinding van bet dak van een huis of schuur, enz., dienende tot steun en tot schragen. Welnu, zoo goed als die balken en gebinten (kepers, „Sparren ’) dienen tot stevigheid en steun, m.a.w. het gebouw voor instorten behoeden, zoo waren ook de wapenvoerders van deze stukken veelal een beproefden steun van de Iands- of stadsregeering, die te allen tijde zich beijverden tot instandhouding van de VAN DER HORST. orde en de goede zeden, door steeds de overheid met raad en daad bij te staan, te steunen, te schragen. Wij hebben dus veelal in de balken, palen en kepers in de heraldiek te zien, een symbool van hechtheid, steun en kracht (sterk van karakter). De keper is in ’t bijzonder het symbool van „gezetenheid , het „gegoed ' zijn en van oudsher als wapenfiguur verleend aan verdienstelijke leden van den raad (vroedschap) en afgezanten, ook krijgslieden, omdat de regeeringen op hen als op palen konden bouwen, of door hen vertegenwoordigd, zoo gerust konden zijn, als onder de degelijke gebinten van een buis, die het vrijwaren tegen stormen en noodweer. Genoemde Mr. Reyer van der Horst was tevens regent van het Huis-zitten-huis van 1538—'43 en komt zijn wapen als dusdanig voor in het Wapenboek der Regenten, berustende in het oud-Gem. Archief te Amsterdam. STAPEL, (Zuid-HoIIand, Brielle, Roclcanje, enz.). Wapen: In zilver een springende vermoedelijk roode vos, omgeven door 8 zwarte(?) breedarmige kruisjes. Helmteeken: vermoedelijk de vos van het schild uitkomend. Dekkleeden en wrong: zilver en rood. Bron: origineele lakafdruk in de collectie Steenkamp van 18e eeuwsch stempel, rococo-schild. Een tweede wapen Stapel vertoont: In blauw 6 St. Jacobsschelpen van zilver, geplaatst ). Van welke familie Stapel dit wapen is, bleef mij onbe¬ kend. Bron: kleine, origineele en oude 18e eeuwsche gedrukte afbeelding, in mijn bezit. In het protocol van nots. Jan de Bruyne trof ik op 6 Febr. 1653 het volgende aan in een acte: Gerrit Franck van Dijk, omtrent 48 Pieter Jacobs Laij, omtrent 35 j-> en Jan Arensz. Stapel, wonende in Rockanje, omtrent 40 j. Dezelfde Jan Arentsz. Stapel komt nog voor in een acte, gepasseerd voor denzelfden notaris d.d. 3 Dec. 1653, onder Rockanje wonende. Vermoedelijk is zijn vader Arent Stapelszoon, die 2 Nov. 1603 te Brielle in ondertr. ging, komende „van den Nyenwenhoom” met Pleuntghe Jans „Jonghe dochter van Abhenbroeck . Het echtpaar huwde in laatstgenoemde plaats. Uit deze laatste opgave zou dus volgen, dat de naam ,,Stapel(s) ’ een zgn. patronymicum of vadersnaam is en de naam „Stapel toen ter tijde (1603) als mansvoomaam gebezigd werd. Hiermede is tevens een verklaring gevonden voor den naam Stapel, waarbij niet gedacht behoeft te worden aan het zelfstandig naamwoord „stapel”. TROUW, (Voome, enz.). De familie Trouw is hier nog niet zoo heel lang inheemsch, volgens mededeeIing van een familielid, hoewel ik te Geervliet den naam reeds vrij vroeg aantrof. Wapen: In blauw (?) een gaand hondje op grasgrond. Helmteeken: een uitkomende hondenkop met hals. Wrong en dekkleeden. Kleuren? Naar men mij mededeelde zou de wapenspreuk der Trouw s luiden: „Zoo trouw als een hond , terugslaande op den naam dus en is het wapen „sprekend . Volgens mededeeling moet er een min of meer volledige genealogie van dit geslacht te Amsterdam bestaan bij een familielid. Geparenteerd o.a. aan de familie Kits. OVERBEEKE, (Zeeland, Zuidhollandsche Eilanden, enz.). De familie Overbeeke komt uit Zeeland. Deze naam komt in verschillende spelwijzen voor: Overbeek, -beeck, -beke, -beeke. Deze familie voert van oudsher: In zilver een zwarte keper, vergezeld van 3 zwarte meeris. Helmteeken: een antiek-zilveren vlucht, waartusschen een meerl van het schild. Vgl. o.a. graf- en gedenkschriften van Vlaanderen, Ao. 1651. Idem voerde Mr. Louis Overbeek(e), burgem. van Breda, en afkomstig uit Zeeland 1650. Zie tevens de Zeeuwsche wapenkaart van Smallegange, waarop hetzelfde wapen voorkomt, idem ’t 18e eeuwsche wapenboek van van Rijckhuysen, 179, enz. VAN DEN ELSAKKER. VAN DEN ELSAKKER, (Noord-Brabant, Amsterdam, Duitschland). Wapen: Gedeeld: 1, in zilver 3 blauwe Fransche lelies, geplaatst (2— 1): II, in rood drie gouden fleuronkroontjes, elk met 3 fleurons, geplaatst (2~-1). Helmteeken: een blauwe Fransche lelie van het schild. Dekkleeden: herald. rechts zilver en blauw, herald. links goud en rood. Wrong: zilver-blauw, goud-rood. Een gekleurde afbeelding van het volledige wapen van den Elsakker komt voor in de Wappensammlung van Weller s Archiv für Stamm- und Wappenkunde van omstreeks 1908. Conform een lakafdruk in eigen collectie van C. R. van den Elsakker te Amsterdam. VAN NOORLE. Wapen: Een aanziende schaapskop, vergezeld van 6 korenaren (zonder halm) of diep ingesneden, scherp getande bladeren(?), geplaatst 2 in het hoofd en 2 X 2 ter weerszijden van den kop in den voet. Helmteeken: De schaapskop van het schild tusschen twee olifantstrompen. Kleuren? Bron: Volgens een schepenzegel van 1650, archief Steenkamp. Diameter 4 c.M., zegel in bruin was. Het randschrift luidt: Sig.(illum) H(erm)anus. van. Noorle. Jans. Dat achtervoegsel „Jans” zal Janszoon zijn. Heden ten dage bestaat nog een familie van Noorle Jansen, o.a. te Utrecht voorkomende. Of die familie bovenstaand wapen voert, bleef mij onbekend. MOERMAN, (Zuidhollandsche Eilanden, enz.). De familie Moerman is met vrij groote zekerheid herkomstig uit Vlaanderen en heette zeer waarschijnlijk oudtijds Moorman. Een en ander kan men opmaken uit het oude wapenbord van Willem Pietersz. Moerman, waarvan meerdere reproducties bestaan, zoowel fotografisch als geschilderd. Het origineele paneel, geschilderd in olieverf, berust bij den heer D. Moerman, uitgever te Brielle, hoog 100, breed 78 c.M. Het paneel vertoont een alliantiewapen, waarvan het mannelijk schild gevierendeeld is: Wapen: I en IV: in goud een zwarte vogel, zittende op een groene tak met roode bessen; II en III, in bruin (dit zal rood moeten zijn) een zilveren burcht. De Vlaardingsche gemeentearchivaris, bekend genealoog, de heer M. C. Sigel Jr., die over bovengenoemd wapenbord een Iezenswaardige bijdrage schreef in het Maandblad v./k. Genealogisck-Heraldisck Genootschap: „De Nederlandsche Leeuw ”, jaarg. 1927, kolom 371 e.v., voegt tusschen kaakjes aan de wapenbesckrijving toe: „Ongetwijfeld duiden de kwartieren I en IV op den naam van ket geslacht; de tak met bessen zal een moerbei-tak met moerbeibessen, de vogel een zgn. moerbei-vreter zijn, doch dit vogeltje is wit. De kwartieren II en III zijn bet wapen van Blankenburg, bet dorp op bet eiland Rozenburg, in de gemeente van dien naam. (Het wapen der Gemeente Rozenburg is: In goud twee palen van keel, waarvan de rechter beladen met twee rozen van goud boven elkander en de linker beladen met een burcht van zilver) ”. Zou bet „zwarte vogeltje ’ wellicht kunnen duiden op bet dubbel „sprekend zijn van bet wapen? D.w.z. de moerbei-tak, op den eersten lettergreep van den naam Moerman en bet zwarte vogeltje op de oorspronkelijke schrijfwijze Moorman. Is deze zienswijze juist, dan zou daaruit volgen, dat bet wapen van Willem Pietersz. Moerman als zoodanig door hem afgebeeld, ook zóó aldus door hém bet eerst gevoerd is geworden, hetwelk natuurlijk niet wegneemt, dat reeds bet geslacht vóór den tijd van Willem Pietersz. Moerman een wapen zou kunnen hebben gevoerd! Een serieus onderzoek of een toevallige vondst zou bier misschien licht kunnen geven. In ieder geval bet zwarte of witte vogeltje kan een punt van belang blijken voor nader onderzoek en conclusies, evenwel is bet ook mogelijk, dat men er méér achter zoekt, dan bet inderdaad beteekent. Men behoeft zich dus geenszins op die „vogel-quaestie” blind te staren en kan bet m.i. even goed zijn, dat men de kleur van zoo n moerbei-vreter niet goed wist of zelfs... dat men in bet geheel niet dat vogeltje op bet oog bad af te beelden, te meer niet, daar bet zeer zeker geen algemeen voorkomende vogel is. Men kan m.i. even goed een spreeuw of merel bedoeld hebben, beiden even verzot op sappige vruchtenl Ik voor mij, vind dat laatste zelfs nog bet meest waarschijnlijk! Expres wijd ik over bet bewuste vogeltje zoo uit, aangezien de beer J. Moerman Jzn., architect in Den Haag, er geen vrede mee bad, wat de bewering van den beer Sigel betrof. Het vrouwelijk schild Iaat ik bier verder buiten bespreking, terwille van de plaatsruimte en omdat bet niet in mijn bedoeling ligt bet werk van den beer Sigel te herbalen of bet wapenbord nauwkeurig te beschrijven. Men leze zijn interessante bijdrage zelf. Het belmteeken „Moerman” luidt: de zilveren burcht van bet schild, waarop de zwarte vogel. Onder de schilden een lint, waarop: Willem Pieteze Moerman, ADXVIc. XLVIII. O.m. komt daaronder nog voor een gedicht van twee coupletten, naast elkaar. Linnen een geomamenteerden rand, waarop boven in ket midden een engelenkopje met de woorden: ,,Souckt dat boven is en één beneden in bet midden met de woorden: „Niet dat beneden is”. De titel van bet gedicht luidt: Aandagtige Overdenkinge Over Myn Wedervaren in deze Bedroevende, Lydende en Strydende werelt. Als Spaans Freet Gespuis Heel Vlaanderen Ginck Kwelle Zoo Dat Geen Leeuw Hem Int Freetse Mogt Aanstelle Zoo Heeft Daar Boven Nog Ons Honger Zware Plage Daar By Nog Zware Pest Schiere (G)e Slage Ik Die Was long Geiaart Moest Vlugten Door Dees Nood Zogt Myn Ieugdig Hert Te Vrye van Den Dood Ik Ben In Holland Geraakt God Heeft My Hier Gegeven BeVryd Van Straf En Nood Genoeg Om Wel Te Leeven. Maar Laas Myn Gans Geslagt Is Door Dees Nood Verdwenen Dat Nooit Een Straal Daar Van Int Minste Is Verschenen. Jozef Die Was Verkogt En Buitenslans Verdreven Maar Echter Zijn Geslagt Is Int Licht Gebleven. Mijn Stam En Afkomst Was Eertyds Genaamt Moorman Dit Ist Meeste Wat My Hier Van Heugen Kan. Terweil Ik Opt Yland Mijn Woning Nam Met Zorg Zoo Kreeg Ik Hier De Van: Van Blankenburg. Maar Omdat Mijn Afkomst Niet Bly ve Zou Vergeten Zoo Gaat Men My Moerman van Blankenburg Heten. God Geve Dat Ik Moerman Van Blankenburg Sweve In’s Hemels Blankenburg Bij God In Ewigh Leven. Men ziet uit dit gedickt, dat Willem Pietersz. Moerman zijn berkomst en lotgevallen verhaalt. Tot slot geeft de beer Sigal nog een begin van de genealogie Moerman, sedert de vestiging in Nederland als volgt: I. Willem Pieterse Moerman, huwde Neeltje Jans. Uit dit huwelijk: 1. Jan, ged. Zwartewaal 3 Dec. 1623, welke bet geslacht voortzet: 2. Maartje, ged. Zw. 30 Aug. 1628; 3. Jannetje, ged. Zw. 10 Nov. 1630; 4. Wilm, ged. Zw. 17 Febr. 1636; 5. Jacob(?) zet eveneens bet geslacht voort, enz. Vermoedelijk is bet Ielie-wapen der vrouw (Neeltje Jans), zoo blank (onschuld, rein) als een lelie, met baar initialen N. en I. berald. rechts en links, speciaal door Willem Pietersz. Moerman ontworpen voor dit geschilderde oude paneel en lijkt het mij ook daarom niet onwaarschijnlijk, dat misschien bovenstaande vogelhypothese een grond van waarheid heeft. De naam Moerman komt op de ZuidhoIIandsche Eilanden veelvuldig voor. DUYFF. DUYFF, (Amsterdam, Leeuwarden). Wapen: In zilver een galoppeerend zwart paard, vergezeld van een vliegende blauwe duif, kop omlaag, in den herald. rechter bovenhoek, geplaatst in de richting van een rechterschuinbalk. Helmteeken enz. onbekend. Bron: J. B. Rietstap, „Armorial Général”, Dl. I, pag. 583. VAN DEN BAN, (Oostvoome, den Briel, enz.). Wapen: Gedeeld: I, in zilver 3 roode rozen boven elkaar; II, in rood een zilveren (adelaars)vleugel. Helmteeken: een antiek zilveren vlucht, waartusschen een roos van het schild. Wrong en dekkleeden: zilver en rood. Dit wapen is conform een lakafdruk uit de collectie van baron Snouckaert van Schauburg, J. v. Nassaustraat 95, Den Haag, (verz. St.). De naam van den Ban kan wellicht verklaard worden als wonende aan of bij den ban-paal, grens van een bepaald rechtsgebied („de Ban van Raccangnie’ ). De bakermat dezer familie zal gezocht moeten worden in Rockanje. In de Brielsche registers komt als eerste van dezen naam voor: Getr. den Briel (ondertr. ald. 9 Juni) 29 Juni 1669: „Jacob Engelsz. van den Ban Wedr. woonende in Oostvoom ende Leentje Jans Wagevelt Wed. van Arien Jacobsz. Ceulen woonende in Briel”. De daarop volgende trouwacte luidt: Getr. den Briel (ondertr. ald. 24 April) 15 Mei 1740: „Willem Engelsz. van den Ban J.M. gebooren en woonende onder Oostvoom en Sara de Heer J.D. gebooren te Swijndrecht en woonende alhier”. Hij bertr. te Nieuwenboom in Febr. 1745, waar bij toen woonde met Maartje Oprei, geboortig van den Hitzert (denkelijk de buurtschap de Hitzertscbe-kade in de Z.-HoII. gemeente Zuid-Beijerland), wed. van Arij Vingerling wonende te Nieuwenboom. 1741, den 24en Mei, koopt Willem Engelscbe van den Ban een buis N.-zijde Maerland; 707 van Maartie Waterman wed. Claas Langestraat. De derde acte op van den Ban genoteerd luidt: Getr. den Briel (ondertr. ald. 6 Jan.) 21 Jan. 1743: „Dirk Engelse van den Ban, laatst wedr. van Maartje Pieters van der Eist, woonende onder Vierpolders in bet Nieuwland, met Jannetje Comelisze Stolker wede. van Micbiel Gouwentak woonende binnen deeze Stad”. De Bodtboeken vermelden nog: 1799 den 11 Mei (315). Koopen Herweyer en Comelis van den Ban Jacobszn. in comp. 1/12 in een meestoof (Slagveld; 888—'893) van Jan Hendrik Swalmius. 1799 den 25 Juli. Executeuren van ’t testament van wijlen Ricbarda Wilhelmina de Graaff, wed. Hieronymus Willem Grau aan Hendrik van den Ban een buis met tuintje (W.-zijde ’s Heer Daniëls Ambacht; 56). 1802 den 30 Jan. (18) koopt Hendrik van den Ban 1/12 in een meestoof (Kerkhof, achter ’t Weeshuis; 146 van Augustinus van der Crap). In 1791 was een H. van den Ban Schepen van Vierpolders. LE NÖTRE. LE NÓTRE, (Leeuwarden). \Vapen: In blauw een zilveren keper, vergezeld van 3 gouden huisjesslakken, (2— 1). Helmteeken enz. onbekend. Bron: J. B. Rietstap, „Armorial Général”, Dl. II, pag. 327. ELZER of ELSER, (Amsterdam). Wapen: In zilver een rood(?) hart, vergezeld in het hoofd van drie 6-puntige sterren naast elkaar en in den voet van een Paaschlam met kerkvaantje in den opgeheven voorpoot. Helmteeken: een vlucht, waartusschen een koeien- of ossenkop. Bron: Volgens een lakafdruk in eigen collectie; 19e eeuw. HOOGVLIET, (Vlaardingen, den Briel, enz.). Het wapen waarop zeer waarschijnlijk de Brielsche familie Hoogvliet recht heeft, kan men o.m. aantreffen in het „Armorial Général van J. B. Rietstap, terwijl tevens een lakafdruk in de collectie Steenkamp te Den Haag het navolgende wapen vertoont: In blauw op grasgrond een komfoor met de opening naar voren, waarin het testje zichtbaar en waarop een gouden trekpot waaruit een straal thee op den grond spat. Helmteeken: een vlucht: Dekkleeden: goud en blauw. Het meer merkwaardig dan fraaie „sprekende wapen dateert uit de 18e eeuw en symboliseert het „hoog-vlietende”, de straal thee uit den trekpot op den grond. Daniël Hoogvliet, schepen te Vlaardingen 1770 e.v.j., voerde hetzelfde wapen. Hij stierf in 1784. Men vindt dit wapen afgeheeld in „de Vroedschap van Vlaardingen”. Als eerste van dit geslacht trof ik in den Briel aan Maartje Dirksdr. Hoogvliet, die van den Briel geboortig heet, evenwel zocht ik haar doop in de betrokken kerkelijke archivalia tevergeefs. Haar trouwacte luidt woordelijk: „Jan Hendrikszn. Weiman J.M. geboortig in het land van Cleef met Maartje Dirksdr. Hoogvliet J.d. geboortig en heyde woonachtig alhier . Dit echtpaar werd ingeteekend 3 Dec. 1719 en huwde 24 Jan. 1720. De mogelijkheid bestaat nu, dat zij geboren is te Vierpolders, dus van daar herkomstig. Het geschiedde nml. wel meer, dat kinderen aldaar geboren van hier geboortig genoemd werden. Een dergelijk geval deed zich o.m. voor hij het samenstellen der genealogie Straatman. Uit deze huwelijksacte blijkt tevens, dat de in den Briel gevestigde familie Weiman afkomstig is uit het land van Kleef, dus van Duitsche origine. (Zie op Weiman). 23 Juni 1720 huwt Maartje Dirksdr. Hoogvliet haar broer, met name ,, Schilleman Dirkszn. Hoogvliet J.M., geboortig onder deze stad, met Neeltje Maurits van der Heijde, wed. van Aart van Putten, gebooren onder Rugge en beyde wonende aldaar”. Voorts vond ik nog naamgenooten, o.m. „woonachtig in de Koomdijk”, n.I. Jan Komeliszn. Hoogvliet, die in 1734 huwt. Hij werd Poorter 8 Jan. 1735 en was voerman van beroep. In 1745 huwde alhier een Komelis Hoogvliet, J.M. geb. te Heinenoord. Een Bastiaan Hoogvlied geb. te Strijen huwde eveneens hier in 1745. Nog komt voor in het Reg. van Poorters 1577'-'1764 van den Briel, ingeschr. 29 Dec. 1708, Nicolaas Hoogvliet, notaris en procureur. Van waar hij kwam bleek mij nog niet. M n aanteekeningen Hoogvliet-Weiman besluitende, kan nog worden medegedeeld, dat o.a. Jan Hendrikszn. Weiman 15 Juni 1720 een huis koopt aan het einde van het Noordeinde van Gerrit Krijgsman, zie Bodtboek fo. 139- WELTEVREDE(N), (Charlois, den Briel, enz.). De familie Weltevreden is herkomstig van Charlois, gezien de volgende acte: Getr. Brielle (ondertr. ald. 23 Juni) 19 Juli 1783: Arij Jansz. Weltevreen Jm. wonende te Charlois met Maartje Klaasdr. van Rendrichem Jd., wonende alhier. Dit echtpaar had (o.a.?) een zoon Pieter, die tr. Brielle (ondertr. ald. 4 Mei) 19 Mei 1811 met Hendrica van der Hoeven”, meerderjarige ouderloose Jongedogter gebooren en in het Weeshuis te Maassïuijs opgevoed”. Het wapen Weltevrede(n) (Zie ook Winkler, „Nederlandsche geslachtsnamen”, hlz. 351), vertoont: In blauw een gouden burcht of toren, vergezeld van drie 5-puntige sterren, geplaatst (1 2). Helmteeken: de burcht of toren, waarop een ster van het schild mst. Dekkleeden: goud en blauw. (1799). Bron: Herald. Archief Steenkamp, Den Haag. ARKENBOUT, ARKENBOUT SCHOKKER, (Vlaanderen en ZuidHoIIand). Op dezen naam zijn mij meerdere wapens (varianten) bekend. Te weten Arkenbout uit Vlaanderen: groen met 3 tan- of tau-kruisjes (Croix de St. Antoine) van zilver, geplaatst (2—-1). Comelis Arkenbout (sted. regeering Gouda) 1729 voert: Doorsneden: I, zilver met een zwarten wassenaar; II, groen met 3 zilveren molenijzers of muurankers (2—' 1). Arkenbout (Rotterdam) voert idem als Comelis, maar in plaats van muurankers 3 zuilen. (Zie het Wapenboek van v. Ryckhuysen, Dl. III, blz. 78). Zie ook het „Armorial Général” van Rietstap, Dl. I, pag. 65. Arkenbout gehuwd met v. Leyden voert als Comelis, zie boven, doch onder 3 paar elkander afgewende en ruggelings rakende wassenaars i.p.v. de muurankers of molenijzers, dus ongeveer hetzelfde. Arkenbout (Comelis Lodewycksz.) 1636 te Rotterdam voert: Doorsneden: I, een wassenaar; II, drie taukruisjes (2—1 )• (Zie t werk van Unger, „Regeering Rotterdam”). Arckenboudt huwde M. Hzn. Tromp, zie Maandblad Ned. Leeuw, grafzerk Rotterdam voert: 2 dwarsbalken en 3 hazen, geplaatst (1 — 1 — 1). De gecombineerde naam Arkenbout Schokker komt ook voor. Een lakafdruk met wapen op dien naam bevindt zich in mijn herald. verzameling, afkomstig van een zegelring: Wapen: Gedeeld: I, inzilver(?) een visschersscheepje (schokker) op zee; II, doorsneden: a, in blauw een zilveren (?) gezichtswassenaar; b, in groen 3 zilveren (?) Fransche lelies, geplaatst (2—1). Helmteeken: een antieke vlucbt. VILLERIUS, (Voome-Putten, enz.). Vermoedelijk komt van oorsprong dit geslacht uit het stadje Heenvliet, ook het wapen dezer familie komt aldaar op een grafzerk in de kerk voor (1775). Dit wapen vertoont: Een Mercuriusstaf, aan den voet 2 vleugels in goud. Helmteeken: een vlucht. Van bedoelde grafzerk luidt het opschrift: „Hier legt begraven De Heer Dirk Villerius, in sijn Ed. Ieeve burgemeester en secretaris der stede ende heerlijckheijdt van Heenvliedt, gebore den 16 December Ao 1686, overleeden den 1 December Ao 1773, oud 88 jaare 11 maande en 15 dagen”. Franciscus Villerius geb. pl.m. 1380, aangesteld in Sept. 1609 tot rector der Latijnsche school te Brielle, blijkens Res. der Vroedschap van 20 Mei 1623 was hij toen overl., tr. Maertje Claesdr., zij hertr. den Briel 4 Juni 1626 Maerten Comelisze, stadstimmerman. 30 Sept. 1627 werd zijn zoon Albinus Villerius aangesteld tot conrector aan de Latijnsche school. Ontslagen op zijn verzoek 3 Jan. 1630. In de Thesaurie-Rekening over 1684—1685, pag. 3, komt voor als pachter van de „Stadts wijn ende meeaccijns” Rochus Villerius. De volgende trouwacte noteerde ik: Getr. Heenvliet (ondertr. Brielle 22 Dec. 1776) 1777: „Hendrik Kruyne J.M. alhier met Louise Meina Villerius J.D. van Heenvliet”. Haar ouders waren: Jacob Villerius, ged. 30 Jan. 1724 te Heenvliet, baljuw aldaar, tr. 28 Nov. 1745, Trijntje van Rosenberg. Haar grootouders waren: Dirck Villerius, ged. 15 Dec. 1686, huwt 15 Oct. 1721, Ida van der Hoet. Hij overl. 6 Dec. 1773, zij overl. na 1727. Haar overgrootouders waren: Mr. Rockus Villerius, overl. vóór Sept. 1722, huwde Kommertie Huyhrechts van der Vaak. Zij overl. 17 Sept. 1737. Hendrik Kruyne deed belijdenis te Br. 11 Juli 1756, procureur 1755, notaris 1756 (Res. Mag. 24 Dec. 1755 en 26 Dec. 1756). In 1761 aangesteld om de stadsregisters „in goede ordre te boek te brengen” voor ƒ 150 p. j. (Res. Vr. 23 Nov. 1761), den ïsen Sept. 1808 is bij als raad der stad Brielle oud 73 jaar, nalatende 6 kinderen, overleden. Nog komt bij voor in 1761 als diaken der Waalscbe gemeente tot 1769, Schepen in 1783, 83, ’86, in 1795 benoemd tot lid v. d. Prov. Raad, 1 Mrt. 1795 vice pres., 14 Dec. 1795 president, in Apr. 1796 lid v. d. Municipaliteit. De volgende trouwacte luidt: Getr. Br. (ondertr. ald. 22 Febr.) 11 Mrt. 1778: „Michiel Villerius J.m. met Neeltje van der Woel J.d., beide alhier”. Zij was een dr. van Leendert van der Woel en Adriana Kluyt en stierf te Brielle 16 Februari 1832. Michiel Villerius was geb. te Heenvliet, als wijnkooper geadmitteerd en Poorter van den Briel 23 Nov. 1776. — Zie ook Ds. de Jager: „De Brielsche Vroedschap”. De beer A. Korteweg, oud-burgemeester, is in bet bezit van een fragment genealogie Villerius op imitatie perkament. WEGERIF, (Drente, Den Haag, enz.). Wapen: In blauw een naar heraldisch rechts gewende gezichtswassenaar van zilver, vergezeld heraldisch rechts van een 6-puntige zilveren ster. Helmteeken: de ster van het schild tusschen 2 olifantstrompen. Wapenspreuk: ,,NiI Differre”. Bron: Volgens een 19e eeuwsch lak, ontvangen van het Dep. v. Oorlog, archief Steenkamp. TIGCHELAAR. TIGCHELAAR, (Prov. Groningen verm. of Friesland). Wap en: Gevierendeeld: 1—IV. in hlauw een zilveren hertenkop: IHII, in goud een groen klaverblad. Helmteeken: de hertenkop van het schild. Dekkleeden: herald. rechts zilver en blauw, herald. links goud en groen. Bron: Volgens een lakafdruk uit de collectie Doornbos, Groningen. WITSENBORG, (Hoogeveen, 18e eeuw). Wapen: In blauw een omgewende gezichtswassenaar, vergezeld heraldisch links van drie 6-puntige sterren, vormende een gelijkzijdigen driehoek, met den basis naar den heraldisch linker schildrand. Helmteeken: een vlucht, waartusschen de wassenaar van het schild. Bron: Gevoerd door E. J. Witsenborg, in 1790 scholtus van Hoogeveen, waar hij 1 Febr. van dat jaar aldus zegelt: rococo-stempel. (Inv. nr. 170, oud gemeente-archief, Hoogeveen). N.B. Vergelijk Wegerif. HAGENOUW. Zegel 18de eeuw, Hendrik H. (Rei)nders (Zn.). HAGENOUW. Wapen: Een staande leeuw met opgeheven voorpoot en een schildvoet met 2 elkaar afgewende wassenaars, doorstoken met een pijl, punt herald. links. Helmteeken: een uitkomende leeuw. Kleuren? Bron: Volgens een 18de eeuwsch zegel in roode was van Hendrik Hagenouw, in het heraldisch archief Steenkamp. Randschrift: Sig(illum). Hendrik. Hagenouw. ... nd. . .ers. VAN RIJ, (Voome-Putten, Rotterdam, enz.). Volgens origineele afbeelding van het Centr. Bur. v. Geneal. en Herald. te ’s Hage, thans de „Stichting Nederland s Patriciaat : In rood een gouden dwarsbalk, vergezeld van 15 gouden penningen, geplaatst (5—4—3—2—1). Helmteeken: 2 pluimen of struisveeren, heraldisch rechts goud, heraldisch links rood. Dekkleeden: goud en rood. In den Brie! woonde, in de 18e eeuw ook een familie Lankhorst van Rij. De familie van Rij zat destijds in de Brielsche regeering, omstreeks 1780. Deze naam komt veelvuldig over geheel Voome voor. In het Brielsche archief noteerde ik o.a.: Getr. Brielle (ondertr. aldaar 29 Oct.) 7 Nov. 1651: „Jacob Reijersz. van Distelhuisen weduwnaer op Heelevoetsluis en Maertjen Henricx van Rij weduwe van Simon Engelsz. woonende in s Heer Daniels am- bacht . De daarop volgende trouwacte dateert van 1708: Getr. Brielle (ondertrouwd aldaar 4 Nov.) 18 Nov. 1708: „Gijsbert Hendriclcsz. van Rije j.m. geboortig int Zuydlandt met Jannetje Jans Visscber j.d. geboortig van Swartewael en nu beyde alhier woonachtigh”. Dan volgt: Getr. Brielsch Nieuwland (ondertr. Brielle 12 Mei) 26 Mei 1709: „Claas Leenders Klerk wedr. van Stijntjen Leenders van Wijngaarden woonende in den Briel met Amdjen Pieters van Rije J. D. woonende in bet Brielse-Nieuwland”. Voorts wonen (woonden) v. Rij’s te Oud-Beyerland, Strijen-Sas, Dordrecht. Zuidland, Vierpolders e.a. plaatsen in de provincie Zuid-HoIIand. BERKENBOSCH BERKENBOS, (Zuid-HoIIand, Zeeland, Utrecht). Wapen: In goud een groene dwarsbalk, waar boven 3 boomen naast elkaar. Helmteeken: een vogel of merel. Bron: Volgens een lakafdruk uit de 18e eeuw in de collectie Steenkamp. N.B. Varianten komen voor. De heer J. E. Berkenbos te Doom voert bet gevierendeelde wapenschild op bijgaand exlibris: Gevierendeeld: I, in zilver een blauw Latijnscb kruis, de armen klaverbladvormig eindigende; II, in goud een zwarte, gekroonde leeuw, voerende een zwaard; III, in blauw een zilveren globe; IV, in zilver een groen klaverblad. I = bet geloof; de beer B. te Doom is R.K. II = vertolkt de Groot Nederlandscbe gedachte. III = de wereldhandel, de beer B. is nml. groot-koopman. IV = bet gel uk, beter ware geweest een 4-bIadig klaverblad. Dit wapen is nieuw ontworpen in 1935 door meer genoemden beer B. PATERS. Wapen: In goud een gespleten zwart ankerkruis. Geen belmteeken, enz. Jan Jacob Paters huwt v. d. Graeff, midden 18e eeuw; kwartier (de) Tamars; genealogie Six. Opgave Steenkamp. LANDRÉ, (Dordrecht). Wapen: In rood een zilveren St. Andries- of schuinkruis, vergezeld in bet hoofd van een zilveren Fransche lelie. Helmteeken: een verkort schuinkruis, overtopt door de lelie. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Volgens een lakafdruk in eigen collectie. Alliantie: Ritter. HOORWEG, (den Brieï, enz.). Een 18e of begin 1 ge eeuwscbe lakafdruk in de collectie van wijlen den beer C. H. van Fenema te Oosterbeek vertoont bet navolgende wapen Hoorweg: In zilver een springend hert van natuurlijke kleur op grasgrond. Het schild gedekt door een bladerkroon (d.i. géén rangkroonl) tusscben de letters „I” en „H . , VAN DEN BOOGAERDE DE TERBRUGGE, (Noord-Brabant, Heeswijk). Wapen: In goud een blauwe keper, beladen met een gouden wassenaar en vergezeld van 3 groene boomen. Helm gekroond. Helmteeken: een uitkomende wildeman met bladerkrans gekroond, houdende in zijn rechterband een opgebeven knots, de linker op de heup. Dekkleeden: goud en blauw. Schildhouders: twee wildemannen, omgord en gekranst, van groen, de knots aan den voet. Wapenspreuk: ,,Ex Arbore Fructus”. VAN DEN BOOGAERDE DE TERBRUGGE. Belgische adel met den titel van baron (10 Mrt. 1830), waarvan een lid van dit geslacht woont op het fraaie kasteel ,,Heeswijk”, hij het Noordbrabantsche dorp van dien naam, waar zich een prachtige verzameling van oude en zeldzame kunstvoorwerpen bevindt. VAN DER KELLEN, (Noord-HoIIand, Amsterdam, Utrecht, enz.). De familie van der Keilen voert, volgens een lakafdruk in de collectie van den heer J. C. P. W. A. Steenkamp, kol. der Art. b.d. te ’s Gravenhage: In blauw een dwarsbalk van zilver, vergezeld van drie 6-puntige zilveren sterren, geplaatst (2^-1). Helmteeken: 2 blauwe struisveeren, waartusschen een zilveren ster van het schild. Dekkleeden: zilver en blauw. Volgens overlevering zou deze familie, welke meerdere knappe graveurs en teekenaars onder hare leden telde, van Scandinavischen oorsprong zijn. Vermoedelijk is dit geslacht echter herkomstig uit de Rijnprovincie. Een bekend lid van deze kunstenaarsfamilie is nog: Johan Philip van der Keilen, geb. te Utrecht in 1831, sedert 1876 directeur van ’s Rijks Prentenkabinet en adviseur bij ’s Rijks Museum. Hij was ridder in de orde van den NederIandschen Leeuw en commandeur in de orde van Isabella Ia Catholica van Spanje. Woonde in 1902 te Baam. VUFVINKEL, (Voome, enz.). Deze familie schreef zich in de oudere generaties Vijfwinkel. Wellicht om den geloofswille nam de protestantsche tak van dit geslacht ter onderscheiding den naam Vijfvinkel aan, met een omzetting der ,,w in een ,,v . Bewezen is dat echter niet. De naamsverklaring luidt dan aldus: VijfVinkel is VijfWinkel is vijfhoek (het Duitsche „winkel is hoek). Wat ziet men nu? De familie Vijfv(w)inkel voert als wapen: In goud een roode pentalpha (pentagram, druïden-voet, vijfhoek). Helm gekroond of met wrong. Helmteeken: een goud-roode vlucht. Dekkleeden: goud en rood. Een „sprekend wapen dusl Bron: Lakafdruk uit de collectie van generaal Jhr. Graswinckel, die de afdruk vond in den boedel van zijn zwager van Eeten, thans opgelegd in de meergenoemde collectie Steenkamp. VROOM, (Schoonhoven, Amersfoort). W. W. Vroom voerde volgens een grafzerk te Schoonhoven: 2 gekruiste hooivorken, stelen omlaag. Dirk Vroom, schepenzegel uit Amersfoort, voerde in 1791: een kerktoren op grasgrond. Sprekend. WELMAN. (den Briel). Van Duitsche origine; oorspronkelijk Welmann geschreven. Bakermat: RijnProvincie: Voert: Links geschuind: I, in blauw een geharnaste arm met degen, uit wolk komende; II, in zilver een rood 8-spakig rad. Helmteeken: een pelikaan op een rood nest met 2 jongen, alles van zilver. Wrong en dekkleeden: zilver en blauw. Bron: Vgl. het „Armorial Général” van J. B. Rietstap, tome II, pag. 1067. N.B. — Zie ook onder Hoogvliet. WESTERVELD (T, D, DT). (Gelderland, den Briel, enz.). Deze familie stamt uit Gelderland, Harderwijk, Bameveld. De beschrijving van het wapen luidt: In groen drie zilveren lelies, geplaatst (2— 1). Helmteeken: een zilveren lelie, vast gehouden door 2 geharnaste zilveren armen. Wrong en dekkleeden: zilver en groen. Bron: 1. Aldus op een grafzerk te Harderwijk (N. H. Kerk); 2. Idem een zegel van M. (v.) Westervelt (1781) als boven, met bladerkroon (Arnhem, Leenregisters, Rijksarchief); 3. Willem Jan v. W. ohiit 7 Oct. 1776, burgemeester van Harderwijk, zie „De Navorscher” 1876, blz. 346. Soms staat er een kroon op den helm en zijn er als schildhouders 2 leeuwen; op bovengenoemde grafzerk zijn zij omziende. Allianties: de Vries, op ten Noort, enz. Zie ook „De Wapenheraut”, jaarg. 1917, blz. 438. De familie Tallma Westervelt te New York voert hetzelfde wapen. VAN DE WALLE, (Zuidelijke Nederlanden). Een van oorsprong Belgische (Zuidelijke Nederlanden) familie van de Walle voert tot wapen: In zilver een zwarte keper, vergezeld van 3 zwarte merletten. Twee afbeeldingen van dit wapenschild zijn in mijn bezit. Te Oud-Beyerland trof ik nog de volgende doopacte op dezen naam aan: Ged. Oud-Beyerland 19 Sept. 1708, Hillebrand zoon van: Hugo Boom en van Katharina van de Walle. Getuige: Katharina Gruterus, wed. van den heer Hillebrand van de Walle. VAN DER WALLEN. Er bestaat ook een familie van der Wallen. Een familie van dien naam voert: In groen een blauwe rechterschuinbalk, beladen met 7 zespuntige sterren, de balk van boven vergezeld van een gaanden gouden leeuw, geplaatst in de richting van den balk. (Wapenschildje in mijn bezit). Dit is een zgn. „valsch” wapen, te weten de blauwe schuinbalk op een groen veld. Kleur op kleur is tegen de heraldische regels in, doch komt niettemin een enkele maal voor, zooals hier. Meer heraldisch juist is metaal (zilver, goud) op kleur, of omgekeerd. Een genealogie met wapen der familie van der Wallen kan men aantreffen in het jaarboekje het „Nederland s Patriciaat”, ao. 1912. KROS, (Zuid-HoIIand). De familie Kros (Z.-H.) voert in haar wapen 3 ketelhaken of schoorsteenhalen, (2—1) geplaatst. Vermoedelijk zwart op zilver. (Collectie Steenkamp). Omstreeks 1770 woonde een familie Kros in de Zuid-HoIIandsche gemeente Hoogblokland, tusschen de gemeenten Gorinchem en Meerkerk, en wel het echtpaar EIbert Kros en Aaltje Timmers. Dit echtpaar had o.m. een dochter Elisabeth Kros, die te Meerkerk huwde voor Schout en Schepenen (ondertr. 17 Dec. 1796) 4 Jan. 1797 met Aart van Glabbeek, wedr. van Elizabeth van Woerko(u)m, geb. te Meerkerk. Elisabeth Kros was geboortig van Hoog- blokland en bij haar huwelijk geassisteerd door haar moeder, die toen reeds wed. was. (Vgl. het protocol van Huw. v./h. Gerecht van Meerkerk, Dl. * 1795—1802). Elisabeth Kros had nog een zuster Neeltje Kros, zij woonde nog 28 Mei 1797 onder Hoogblokland, doch 2 Dec. 1798 te Jaarsveld. Op beide data is zij genoemd als doopgetuige voor bovenstaand echtpaar v. Glabbeek X Kros. VAN ALBLAS, (den Briel). Wapen: In goud 5 zwarte ruiten, geplaatst (3—2). Helmteeken: een zwarte ruit tusschen een goud-zwarte vlucht. Zie Rietstap, Arm. Gén. Een aan het einde der 16e eeuw in hoog aanzien staand geslacht te Brielle was de familie van Alblas. Voor zoover mij bekend is thans deze familie uitgestorven. Als eerste vertegenwoordiger dezer familie treffen we aan: I. Balthasar Comelis, geb. pl.m. 1520, „eertijts ambachtsheer tot Alblas” (zie het Bodtboeck, blz. 95), had ten minste 4 kinderen (volgorde onbekend): I. Joost, volgt II; 2. Clara Balthasers van Alblas, huwde Gojaert Jan Rovers, leefden nog 8 Dec. 1581; 3. Comelis van Alblas, 4. Jan van Alblas, beide Iaatsten in leven 1 Oct. 1581. II. Mr. Joost van Alblas, geb. pl.m. 1545, ontvanger en rentmeester v. d. gemeene middelen in den „quartiere van Voome etc.” (Res. HoII. het eerst 4 Oct. 1574) en van de geannoteerde en geestelijke goederen, tr. vóór 4 Mrt. 1587 Laurencia Mathijsdr. van Nijeustadt (haar broer was Prof. Mr. Comelis Matthiasz. van der Nieustadt, alias Neostadius, 1549—1606, stammende uit den Cleyburg-stam, waarover uitvoerig in mijn opstel in het „Gedenkboek van Voome” en in „Europeesche Totemdieren”), zie het Memoriaelboek, blz. 12 en de Rekening v. h. Oude Mannenhuis over 1598—99. Zij overl. vóór 1598. Uit dit huwelijk: 1. Jacob, volgt III. 2. Catharina van Alblas, tr. te Brielle 14 Juni 1592, Dr. Harman Verbies of Verbus van Dordrecht, woonde in 1592 te ’s Gravenhage, advocaat voor den Hove van Holland, aangesteld 14 Mei 1618 als stadsadvocaat te Brielle. Na den dood van haar man, tusschen 14 Mei 1618 en 13 Sept. 1619, verhuurde Catharina kamers voor gedeputeerden ter dagvaart (zie de Jager, blz. 121). Zij overl. in 1636. 3. Jonkvrouwe Johanna van Alblas, geb. te Brielle en tr. Brielle 21 Jan. 1596, Willem Gans, geb. te Brielle, „ontfanger ende rentmeester generaeï vande domeynen slants van Voome”. 4- Joost van Alblas, ged. Brielle 6 Oct. 1591, getuigen Jacob de Milde en de huisvrouw van den raadsheer Nyeustadt (d.i. Comelis Matthiasz. van der Nieustadt, boven vermeld). III. Jacob van Alblas, voor wien zijn vader zich in 1597 tot de Staten wendde, met bet verzoek hem aan te stellen in zijn plaats, niet alleen als „ontfanger der gemeene middelen over den quartiere van den Brielle, landen van Voome etc. , maar ook als „ontfanger van de inkomsten ende goederen, gecomen van de Regulieren van Rugge buyten Briele en de Susteren van Catharinen binnen den Briele ende Oost-Voome . De Staten namen een gunstige beschikking op bet verzoek. In 1602 of '03 volgde Jacob van Alblas zijn vader in genoemde functies op. Hij tr. Brielle 23 Dec. 1601 „joffrouwe Maria van Cleyburg J.D. van Sommelsdijk en begraven te Brielle 31 Mei 1607”. Zij wonnen 2 dochters, resp. Laurentia, ged. Brielle 5 Nov. 1602 (doopget. Mr. Joost Alblas, Margriete Comelisdr. van der Nieustadt en Jacob Abramze Graeswinckel van Delft, en Petronella, jong overl., doopget.: de ontvanger Philips Doublet, Willem Arentze Berckel en juffr. Verbiese Laurentia van Alblas. (VAN) GOUDSWAARD, (ZuidhoIIandsche Eilanden, Rotterdam, enz.). Wapen: In blauw 3 kronkelende gouden palingen, dwarsbalksgewijze geplaatst, boven elkaar. Dit wapen komt voor bij Rietstap, Arm. Gén. Als ie van dezen naam, te Brielle voorkomende, is: I. Adriaen Rochusze Goutswaert of van Goutswaert, geb. omstr. 1560, schepen van den Briel in 1598, 1600, 02, 04, 06, *07, 09, 11, 12, 15 en 27, als „servitiemeester komt bij voor in de Resolutiën van 1 Sept. 1616. 17 Mrt. 1617, 3 Febr. 1618, terwijl bij vóór 22 Apr. 1618 is overl., gelijk Ds. de Jager in zijn „Brielsche Vroedschap” mededeelt. Dit laatste klopt, want ik vond in de St. Catb. Kerk zijn grafschrift, aldus luidende: „Hier Ieit begrave Adriaen Rocbus Goutswaert in sijn leven (onleesb.) sterf op den 1 o April anno 1618 . Het is met groote waarschijnlijkheid aan te nemen, dat zijn vrouw geweest is Willemtgen Willemsdr., welke overl. 26 April 1591 en begraven ligt in hetzelfde graf als haar man, met het opschrift: „Hier Ieit begrave Willemtgen Willemsdochter en starf int jaer ons Heren 1591 op den 26 April . Deze echtgenoote was niet bij Ds. de Jager in zijn werk „De Brielsche Vroedschap bekend. Dit echtpaar had (o.m.) een zoon Willem, volgt II. II. Willem Adriaensz. of Arentze Goutswaert, geb. in 1583, „burgemeester (o.a. in 1634) ende vroedschap deser stede ”, eveneens als zijn vader „servitiemeester ”, overl. in Nov. 1640, (zijn graf met opschrift is nog aanwezig te Brielle in de St. Cath. Kerk); huwde 3 maal: ie. Metge Gilles van Gessel. overl. 6 Oct. 1614, oud 27 j.; 2e. Ariaentje Lambrechts; 3e. Leentje Jans, wier ie man was de „vroetschap Jan Pieters Lelijevelt. Zij hertr. 3e. Hendrick Lucasze Nouts, wedr., terwijl zij begr. werd 8 Aug. 1631. Zijn 3e trouwacte luidt woordelijk: „Willem Adriaensz. Goutswaert Weduwnaer Vroetschap ende tegenwoordig Schepen deser Stede ende Leentje Jans Weduwe van wijlen Jan Pieters Lelijevelt in sijn leven mede Vroetschap deser Stede beyde woonende in de Capoenstraet Getr. Br. (ondertr. 12 Oct.) 28 Oct. 1631. (Ds. H. de Jager is in zijn „Brielsche Vroedschap onjuist, wanneer hij de Vroetschap J. P. Lelievelt in 1632 Iaat overlijden: bovenstaande acte, woordelijk overgenomen, bewijst het tegendeel. Ook de ie vrouw van Willem was Ds. de J. onbekend). Deze Brielsche familie Goudswaard zwermde van den Briel uit naar Oudenhoorn (1634), Hekelingen (1623), Hellevoetsluis (1639), een Willem G. is in 1661 „schout van de Coomdijk = het dorp Goudswaard, „Rockaingie (1662), „Heynenoort” (1666) enz. Te Gouda komt in het begin van de 17e eeuw ook een familie G. voor. Te Numansdorp leefde omstr. 1670 een molenaar Iisbrant Comelisse Gouswaerdt. Ook te Rotterdam komt de naam omstr. het midden der 17e eeuw voor: Pieter van Goudtswaerdt was „Commijs-generaal van de convoyen en licenten , overl. Rotterdam 15 Juni 1660 en geb. in 1613. Zijn vrouw Josina Bataillje overl. 5 Sept. 1679, die geb. was in 1616. De beide wapens van dit echtpaar zijn op de zerk in de Prinsenkerk te Rotterdam helaas uitgehakt. ROSMOLEN, (Den Briel). Mij is slechts één wapen Rosmolen bekend, nmh: Een zilveren schild met een windmolen van natuurlijke kleur op grasgrond. Het schild is gedekt door een „bladerkroon”, géén rangkroon. Bron: 18e eeuwsche lakafdruk uit de collectie van wijlen den heer H. H. van Dam te Rotterdam, later te ’s Gravenhage. De naam Rosmolen komt vóór 1811 te Brielle niet voor. V/el vond ik: Getr. den Briel (ondertr. ald. 18 Mrt.) 1 April 1731: „Leendert Comelisz. Mondeling J.M. gebooren onder Natris (is Naters, Oostelijk deel der Zuidhollandsche gemeente Rockanje) met Comelia Klaassen Rosmeulen J.Dr. gebooren in Spijkenis en beyde woonende alhier”. Of de heden ten dage te Brielle wonen- de familie Rosmolen van hetzelfde geslacht is, en herkomstig van Spijkenisse, als bovengenoemde Comelia Rosmeulen, is mij onbekend. DE VALOIS. (ZuidhoIIandscbe Eilanden, N.O.I., enz.). Wapen: In blauw een zilveren kruis, vergezeld van 3 zilveren lelies, geplaatst in bet ie, 36 en 4e kwartier. Het scbild gedekt door een gekroonde belm. Bron: Uit de collectie van den juwelier v. Kempen en gevoerd door dit geslacht de Valois. Of bet ontbreken van 1 lelie zou duiden op bastaardij of verband houdt met een jongeren tak van deze familie? We weten het niet. Een onderzoek kan dat wellicht oplossen. Van oorsprong zal deze familie, in verband met den naam, wel Fransch of Waalsch zijn. Volgens kerkeraadsacta van 30 Dec. 1621 komen Willem de Valois en Appollonia van Munck te Brielle met attestatie van Sluis in Vlaanderen. Tusschen de jaren 1622—28 woonde dit echtpaar te Sommelsdijk, gezien de kerkeraadsacta van 4 Mei 1628, welke vermelden dat dit echtpaar is gekomen van Sommelsdijk, terwijl volgens dezelfde acta van 1 Mrt. 1647 AppoIIonia de Munck, wed. van Willem de Valois, wederom van elders te Brielle kwam. De Thesaurie-Rekening over 1666—'67 gewaagt nog op pag. 33 van App. de Munck, maar die over 1668—69 niet meer. Het echtpaar de Valois X de Munck kreeg o.m.(?) de volgende kinderen: 1. Johannes de Valois van ’s Gravenhage, te Brielle gekomen 4 Jan. 1652 volgens de kerkeraadsacta, ondertr. den Haag 2 Juli 1651 met att. van 22 Juli buiten Brielle getr. met Jenneken Dircx van der Court jd. van „Buijren”, laatst gewoond hebbende te Rotterdam. 2. Henricus de Valois was alumnus van den Briel (d.i. dat hij op stadskosten te Leiden mocht studeeren voor predikant d.m.v. ,,een beurs”), volgens Ress. Mag. 1649, 50, 51 en 54. In 1655 werd hij beroepen als predikant te den Bommel, vanwaar hij in 1671 naar IJsselmonde vertrok. In 1683 werd te Bommel beroepen de cand. Willem de Valois, terwijl in 1686 aldaar een ander beroepen werd, wegens ’t overlijden van Willem. (Vgl. tevens de Jager: „De Brielsche Vroedschap”, blz. 319, noot 1). KOOIMAN. Wapen: Een schild van zilver met een opvliegende eend van natuurlijke kleur. Helmteeken: de opvliegende eend. Bron: Volgens een lakafdruk van Iuitenant-kolonel Kooiman, 19e Regt. Inf.; 1922, eigen collectie. BOUT, (Dordrecht, den Briel, Rockanje, enz.). Wapen: Het wapen Bout wordt beschreven als volgt: Doorsneden: I, in rood met een halven zilveren leeuw, komende uit de snijlijn: II, in zilver 3 roode rozen, geplaatst (2-^ 1). Helmteeken: een uitkomende leeuw, houdende een roos van het schild, gesteeld en gebladerd van groen in den rechter voorklauw. Bron: Vgl. het Wapenboek van v. Rijckhuijsen, no. 291. Geneal. kwartierst. van v. d. Dussen en Smissaert: Sophia Bout tr. in 1713 een lid van het bekende geslacht Repelaer, zij overl. in 1724. Tevens voerde dit wapen Mr. A. Bout, vrijheer van Lieshout te Dordrecht in 1754, enz. Op dezen naam trof ik als eerste in het Brielsch huwelijksprotocol aan: 1645, 9 JuIy/25 July „Jan Arientse Bout j.g. van Racanghne met Crijntje Claes van Kerckom j.d. alhier . Als 2e notitie op dezen naam vond ik vermeld: 1674, 25 Fehr./3o Mrt. „Willem Tente seargt. van Capt. de With ende Maria Dircks wede. van Pieter Bout woonende int Noordeijnde”. In margine: „Attestatie naer Dordregt daer de Compagnie Ieydt den 23 Marty 1674 ende sijn aldaer volgens attestatie mede gehrt. getrouwt den 30 Marty 1674 . De ie datum (dagcijfer) duidt op de ondertr., de 2e datum (dagcijfer) duidt op het voltrokken huwelijk. 1721, den 21 en Juni, werd een Jacoh Bout te Brielle ingeschreven als Poorter, komende van Zwartewaal. VAN DER BREGGEN. VAN DER BREGGEN, (Terbregge bij Hillegersberg, Rotterdam, Leiden, Haarlem, Leimuiden, enz.). Wap en: In zilver een gekromde roode dwarsbalk, vergezeld in het hoofd van 3 roode rozen naast elkaar. Helmteeken: een roos van het schild. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: J. B. Rietstap, ,,Armorial Général”, Dl. I, pag. 292. Rietstap vermeldt het helmteeken niet, gevoerd door den heer F. A. van der Breggen, arts te Haarlem. Conform lakafdrukken in eigen collectie. De familienaam van der Breggen is ontstaan in de ie helft der 17e eeuw en afgeleid van den naam van het gehucht Terbregge hij Hillegersberg, ten Noorden van Rotterdam, welke naam wederom ontleend is aan een brug aldaar over de Rotte. Naar alle waarschijnlijkheid hebben we in den „gekromden dwarsbalk van het wapen de brug te zien en is het wapen, als zoovele, dus „sprekend , afgeleid van den naam. De geslachtsnaam komt oorspronkelijk voor als van ter Bregge, spoedig verbasterd tot van der Breggen. De naam van der Breggen komt reeds voor onder de schepenen van de stad Leiden in de jaren 1320, 1330, 1345 en 1356. (Zie J. J. Orlers, Beschrijvinge der Stad Leyden, pag. 630, 631; 2e druk anno 1641). Het familieverband met de dragers van dezen naam is, voor zoover bekend, nog niet vastgesteld. Lijntje (gen. Line) Timmers, geb. te Leimuiden 22 Mrt. 1845, als dochter van Joost Timmers en van Johanna Maria van der Breggen, huwde te Leimuiden 13 Aug. 1866 Lobertus Johannes Jacobus Nieuwenkamp, consul der Nederlanden te Chicago, 1876^ 83, bankier te Chicago (zie het Nieuw Nederl. Biogr. Woordenboek, het jaarboekje het „Nederland s Patriciaat”, jaarg. 1927 en „De Navorscher”, jaarg. 1925, blz. 38). ATTEMA. ATTEMA = ATTAMA, (Friesland). Wapen: Gedeeld: I, in goud een halve zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn (== de zgn. V2 Friesche adelaar); II, in zilver 2 schuingekruiste veeren pennen, de schachten omlaag, van natuurlijke kleur. Het schild gedekt door een bladerkroon (== géén rangkroon). Geen helmteeken. Bron: Volgens een lakafdruk uit de collectie Graadt van Roggen. BOUWENS, (Putten (Z.-H.), ,8e eeuw). Wapen: In zwart een klimmende gouden leeuw. Helmteeken: de leeuw van het schild. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens de origineele 18e eeuwsche kopergravure, in mijn bezit, van het wapen van Mr. Dirk Bouwens, hierbij gereproduceerd. Afmetingen van het origineel 26 bij 27 c.M. MEIJER en LIMBORGH MEIJER, (Prov. Groningen). Wapen: In zilver op grasgrond een meijer (= hoer) in 18e eeuwsche kleederdracht, omgewend, hoed met lagen hol en met een zeis over den schouder. Het schild gedekt door een 3-bIadige fleuronkroon. Bron: Volgens een 18e eeuwsche lakafdruk van ± 1770 en een lak van den zegelring van den heer G. C. Limborgh Meijer te Groningen, kleinzoon van Ds. Louis Meijer, pred. te Mensingeweer en van Aleida Limborgh. N.B. Het wapen is „sprekend”, afgeleid van den naam. GEVERS, (Rotterdam, Den Haag, enz., thans behoorende tot den NederIandschen adel). Wapen: In blauw een zilveren Franscbe lelie. Helmteeken: de lelie van bet schild. Delckleeden: zilver en blauw. Bron: Volgens de origineele 18e eeuwscbe kopergravure, in mijn bezit, van bet wapen van Mr. Paulus Gevers, hierbij gereproduceerd. Afmetingen van bet origineel 26 bij 27 c.M. SICKEL, (Gelderland). Wapen: Twee heraldische rozen boven elkaar. Helmteeken: een roos tusscben een vlucht. Kleuren onbekend. Bron: Opgave van den beer R. T. Muschart te Ambem. Gevoerd o.a. door Aletta Sickel, die 31 Dec. 1708 te Tiel testeert; door Joost Sickel, gehuwd met Hendrina Royer 20 Juli 1712, dochter van den Tielscben burgemeester Marten Royer en Elisabetb Sickel, die 3 Jan. 1758 te Tiel testeert als weduwe van den „Vaendrig Melcbior Greve te Hattem, geb. met Jacobus Waltelingh. JOLING, (Groningen, Meeden). Wapen: Gedeeld: I, drie lelies, paalsgewijs; II, een klimmende leeuw. Bron: Volgens opgave van den beer Adolf Patbuis te Groningen. VAN DER ZAAG, (Zuidland, 18e eeuw). Wapen: Een heraldische roos, vergezeld links en rechts van een kris-scheede en een schildvoet, beladen met twee heraldische rozen naast elkaar. Helmteeken: een kris-scheede van het schild. Wrong en dekkleeden: Kleuren? Bron: Volgens de origineele 18e eeuwsche kopergravure, in mijn bezit, van net wapen van Ds. Joh. van der Zaag, hierbij gereproduceerd. Afmetingen van het origineel 26 hij 27 c.M. VERKAMMEN, (Zeeland, Vlaanderen, Hulst, enz.). Wapen: In goud 3 zwarte kammen, met de tanden omlaag, geplaatst (2^1). Helmteeken: een kam met de tanden omhoog. Dekkleeden: goud en zwart. Bron: Volgens een lak uit de collectie Caland, thans opgenomen in de verzameling Steenkamp. KAUB. Wapen: Een hart, doorboord met 2 schuingekruiste pijlen, de punten omhoog, geplaatst in den voet en vergezeld in het hoofd van vier 5-puntige sterren, geplaatst (3— 1) op zilver. Helmteeken: een 6-puntige ster. Bron: Volgens een 18e eeuwsche lakafdruk in eigen collectie, afkomstig uit le verzameling van C. Köffler, Den Haag. HOOGENDYCK, (Geervliet,. 18e eeuw). Wapen: Ingroen(?) 3 blauwe (?) papegaaien, geplaatst (2—'ï). Helmteeken: een papegaai van bet scbild. Wrong en dekkleeden: Kleuren? N.B. Vgl. Rietstap op van Hoogendyk van Domselaar. Een zgn. ,,valscb wapen, kleur op kleur. Bron: Volgens de origineele 18e eeuwscbe kopergravure, in mijn bezit, van bet wapen van Hendrik Hoogendyck, hierbij gereproduceerd. Afmetingen van bet origineel 26 bij 27 c.M. STOUT, (Kuilenburg, 18e eeuw). Wapen: In zilver een moorenkop met blauwen boofddoek. Het scbild gedekt door een bladerkroon. Bron: Antbony Gerard Stout te Kuilenburg zegelt 9 Mrt. 1726 aldus; zegel Rijksarcbief, Ambem, Leenregisters. NIEUWENHUIJS, (Overijssel, Twente, Gelderland, Wageningen, Amsterdam, Noord-Brabant, Engeland, enz.). Wapen: In zilver een geledigde rechtboek, schuin gekruist met een winkelhaak. Helmteeken: een zilver-zwarte(?) vlucht. Dekkleeden: zilver en zwart(?). Bron: Gevoerd o.a. door den beer R. G. N. Nieuwenbuijs te Wageningen. idem voert de beer A. F. Nieuwenbuijs Budel in Noord-Brabant. VAN WANING. N.B. De Engelsche tak der familie Nieuwenhuijs voert het schild gedeeld, herald. links met een klimmenden ram en als helmteeken de ram tusschen een vlucht. Lakafdrukken van heiden in eigen collectie. VAN WANING, (oorspronkelijk afkomstig uit Twente, vestigde zich in de ie helft der 17e eeuw dit geslacht te Amsterdam, later te Rotterdam, Bleiswijk, Ouderkerk a.d. IJssel, ’s Gravenhage, enz.). Wapen: Gevierendeeld: I—IV, in goud een roode leeuw; 11—111, in zilver drie duiven van blauw, geplaatst (2— 1). Helmteeken: een zilver-blauwe vlucht. Dekkleeden: zilver en blauw. Wapenspreuk: „SACHT als t can — HART als t moet”. Bron: Volgens een lakafdruk van een ongetwijfeld in de 2e helft der 18e eeuw gesneden cachet, naar alle waarschijnlijkheid afkomstig uit den boedel van Jacob van Waning (1748—1785), notaris te Rotterdam, geadmitteerd door den Hove van Holland, Res. 15 Mei 177?. Het waarschijnlijk van dezen notaris afkomstige stempel werd dan gesneden bij zijn ambtsaanvaarding in 1777, na zijn huwelijk met Catharina Claudia Steenlack (1745—1793). Uit dit huwelijk stammen alle nog levende leden van het geslacht van Waning. Betreffende dit wapen is nog het volgende mede te deelen. Ten eerste bestaat er nog een ander wapen „van Waning en wel het wapen dat gevoerd wordt door de afstammelingen van den jongsten zoon Wilhelm (1785—1818), uit hoven genoemd huwelijk. Dit wapen wordt ook vermeld in Rietstap’s „Armorial Général” en wel in Dl. II, pag. 1047. Volgens een schrijven van den heraldicus den heer R. T. Muschart te Arnhem aan den luit. t. zee ie kl. C. J. W. van Waning te Vlissingen, gedateerd 26 Juni 1935, en opgelegd in het familie-archief „van Waning”, is het een uitgemaakte zaak, dat met het hij Rietstap beschreven van Waning-wapen bedoeld is het wapen van de oud-Zeeuwsche familie De Jonge van Brouwershaven. Ik vond dit wapen De Jonge van Brouwershaven o.m. vermeld in het monumentale werk van P. D. de Vos, „De Vroedschap van Zierikzee”, blz. 786. Het is mogelijk dat een cacliet met dit wapen voorkwam in den boedel van de weduwe van ^Vilhelm van Waning, die behoorde tot de eveneens oudZeeuwsche familie De Mauregnault, en door de nakomelingen van dit echtpaar voor het wapen van Waning werd aangezien. Een cachet met het juiste van Waning-wapen, gesneden omstreeks 1850, berustte ook bij een lid van dezen tak, doch die het echter van 1876—1907 in Ned.-Indië bewaarde, dus ook in den tijd dat Rietstap s werk tot stand kwam. Na 1907 keerde dit stempel naar Nederland terug, doch men wist in den Wilhelm-tak toen niet meer, dat dit het juiste wapen Van Waning vertoonde en deze bleef het bij Rietstap vermelde wapen voeren. Wij kunnen echter het in Rietstap’s A.G. vermelde wapen als zijnde niet van de familie Van Waning buiten beschouwing laten. Het hierboven beschreven wapen Van Waning, dus het juiste, trof de heer Muschart tot tweemaal toe aan op 2 losse lakafdrukken (meer genoemden brief van 26 Juni 1935). De heer Muschart concludeert: „Aangezien echter, behalve 2 door mij geziene lakafdrukken, ook in uw familiebezit hetzelfde wapen voorkomt, lijkt mij de waarschijnlijkheid groot, dat dit werkelijk het van Waning-wapen zal zijn en veronderstel ik, dat de door U genoemde notaris Jacob van Waning (1748—1785), dit wapen op zijn zegelstempel gesneden zal hebben Dit gevierendeelde wapen heb ik nimmer met een anderen familienaam gevonden en ik geloof derhalve, dat U dit veilig als dat der familie van Waning kunt beschouwen”. Maar nu waarom voerde die 18e eeuwsche notaris Jacob v. W. een gevierendeeld wapen? Gewoonlijk vertoont bij een gevierendeeld schild kwartier I en IV het stamwapen van het geslacht en zijn de kwartieren II en II) het wapen van een aangehuwde familie. Zooals echter met alles: Uitzonderingen bevestigen den regel. En denkelijk hebben we hij het wapen Van Waning met zoo n uitzonderingsgeval te doen. Immers, de echtgenoote van bedoelden notaris Van Waning heette Steenlack en het wapen van die familie werd niet opgenomen, evenmin het wapen Van der Gaegh, zijn moeder. Hoe dan het gevierendeelde schild te verklaren? Het meest plausibel is thans wel de volgende verklaring. Slaan we mijn hoek „Europeesche Totemdieren op, dan lezen we daar op blz. 17, dat onze notarissen nog ambtshalve het volledige Nederlandsche rijkswapen in hun ambtszegel mogen voeren”. Het is nu m.i. zeer wel aan te nemen, dat ,,de roode leeuw op gouden veld in het Ie en IVe kwartier van het wapen Van Waning eenvoudig het wapen van Holland moet voorstellen, welks Hof den notaris Jacob van Waning in 1777 admitteerde. Is dit juist, en wij twijfelen daar niet aan, dan is in dit geval het He en Ille kwartier het eigenlijke familiewapen Van Waning. De wapenspreuk „Sacht als ’t can *— Hart als ’t moet” is van jonger datum en werd afgeleid van het volledig wapen uit de tegenstelling „leeuw — kracht en „duif <—> zachtmoedigheid”. De familie behoorde van ouder op ouder tot de Ned. Herv. Kerk, waarschijnlijk direct na de Hervorming overgegaan tot het Protestantisme. Bedoeld wordt de hervorming te Goor (1580—1602), de plaats van herkomst van dit geslacht, voor de vestiging te Amsterdam. Dit wat het wapen Van Waning betreft, waar de heer C. J. W. van Waning te Vlissingen mij op wees, na lezing van „Totemdieren”, met welke zienswijze ik mij volkomen kan vereenigen. Thans nog een enkel woord over de herkomst van dit geslacht. Zooals het archiefonderzoek uitwees, stamt de familie Van Waning uit Twente. Te Amsterdam wordt zij het eerst genoemd in de Extra Ordonnantie betreffende den Kerkdijken ondertrouw van 8 Juni 1610: „Henrick Lambertse Waninck, van Goor, snydersgezel — woon. in de Hoogstrate, overleggende acte van Petrus Plancius pred. tot Campen, inhoudende de inteekeninge van hem comp. met Grietie Lenarts, woon. tot Campen. w.g. Henderyck Lamers." Hij had twee broers, Wouter en Gerrit Lambertsen (van Waninck(ng), beiden te Goor geboren, Wouter =fc 1622. De moeder werd in één der trouwacten als getuige vermeld, onder den naam „Aeltie Waninck”. De naam van den vader werd te Amsterdam niet aangetroffen. Roloff Waninck komt reeds in 1580 voor als kerkmeester te Goor (Een en ander over de kerk te Goor, bibl. „Ned. Leeuw”); in 1608 is bij burgemeester van Goor. Een der kerkklokken, gegoten door de bekende klokkengieters de gebroeders Hemony, werd blijkens opschrift geschonken door de kerkmeesters Roloff Waninck en Joban Hoeffslacb (jaartal der andere klokken 1641). In de „Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel” en bet „Tijdrekenkundig overzicht van bet Archief Overijssel” (van Doomick), wordt bet „erve en goed - buis Waning in de 15e eeuw herhaaldelijk genoemd. Het lag in de buurt van Goor en wordt aangeduid nu eens onder Merkelo, dan weer onder Nede, heerlijkheid Borculo. 1457 beleent Dirk van Schulenborgh ..De tienden over bet bof te Stockum over Waning en Oetberding” (onder Merkelo). In bet Manuaal van den Rentmeester van Twente bij tijden van Bisscbop FIorens van Welicboven (1379^-'1393) (zie Muller: Rekeningen van bet Bisdom Utrecht, Dl. II, blz. 634 e.a.): „Siligo pachtualis in curte Gori <-> parocbia Marclo .Stocbem Wanyng 8 moddi.”. (1385). We zien hieruit, dat in de 14e eeuw reeds een Waning genoemd wordt in de buurt, waar later een goed-buis-Waning bestond. Het is niet onmogelijk, dat bet latere geslacht Van Waning stamt van dit „erve, gelegen binnen de driehoek Markelo-Neede-Borculo”, vermoedelijk nabij bet tegenwoordig gehucht Stockum, ten Zuiden van Goor. (Tenslotte zij nog vermeld, dat leden van een Deventer geslacht Waning van 1457'—1611 genoemd worden als leenmannen van Overijssel. In 1611 stierf de rechte lijn van dit geslacht uit en gingen de goederen over op de aangehuwde familie Bruins. Het wapen van Henrick Waning, tot dit geslacht behoorende, richter te Olst, vertoonde blijkens ’s mans zegel, afhangende van charter No. 804, jaartal 1559 — familie-archief Van Rhenen — „Een wassenaar ’. Helmteeken: eenige gesteelde bloemen); zie ook graf no. 197 Grooteof Lebruinus-kerk te Deventer, kwartierwapen, goud op rood (wassenaar); bron: Bloys v. Treslong Prins. DE SAUVAGE-NOLTING, (Nijmegen). Wapen: Gevierendeeld: I—IV, gedeeld: a, in goud een wildeman van natuurlijke kleur, omgord en gekroond van groen, houdende rechts over den schouder een knots; b, in blauw een klimmende leeuw van goud, getongd en genageld van rood (= de Sauvage); Ib—III, in blauw een wildeman, aanziende gesteld, van natuurlijke kleur, ten halve, omgord en gekroond van groen, houdende in de rechter hand een piek (= Nolting). Helm gekroond. Helmteeken: de uit- komende wildeman van kwartier I en IV, a. Dekkleeden: goud en blauw. Wapenspreuk: ,,A I aide de Dieu . Bron: Zie J. B. Rietstap, „Armorial Général”, DL II, pag. 677, in voce de Sauvage, provincie Luik (Cbevaliers du St. Empire 8 Mei 1762 en 7 Oct. 1822 daarin bevestigd: een andere tak, ridders 28 Dec. 1840 en graven 30 Dec. 1855). En zelfde bron voor Nölting met met Umlaut, Dl. II, pag. 323. Deze familie komt volgens Rietstap voor te Hannover. Zie ook Europeescbe „Totemdieren . WALTELINGH, (Gelderland, Leerdam, 1700). Wapen: In goud een blauwe keper, vergezeld van 3 blauwe ringen. Helmteeken: een ring van bet scbild. Scbildbouders: 2 windhonden. Gevoerd o.a. door Gerardus Waltelingb, geb. Hattum 25 Dec. 1721, Iuit.kol. Regt. Orange-Gelderland, gebuwd met Theodora Fransz te Ackoy den ïen November 1761 en door Dominicus Frederik Waltelingb, ged. 5 Aug. 1736 te Maastricht, geh. 10 Juli 1760 met Maria de Villeneuve. Zie ook ,,De Ned. Leeuw”, jg. 1936, kolom 192. VAN ZELM VAN ELDIK. VAN ZELM VAN ELDIK, (Gelderland, Zeist, Utrecht, Rotterdam, Bergen op Zoom). Wapen: Gevierendeeld: I—IV, in blauw 3 zilveren zalmen, geplaatst (1—2), de koppen omhoog (= van Zelm); II—'III, in zilver 3 ineengestrengelde blauwe ringen, twee naast elkaar en door elkaar, de derde onder en door de twee bovenste. Helmteeken: een zilver-blauwe vlucht. Dekkleeden zilver en blauw. Bron: Het gecombineerde wapen is nieuw samengesteld in 1936. Het wapen van Zelm wordt aangetroffen in de Ned. Herv. Kerk te Waspik (N.-Br.), gebeeldhouwd in eikenhout, boven een der ingangen, zie het tijdschrift ,,Taxandria , jaarg. 1918, blz. 195. Het is het wapen van Wouter van Selm (1724—1781) (eertijds werd de naam zoowel met „S” als met „Z” geschreven), van 1753—1769 lid van het kerkbestuur van Waspik, zoon van Jaspar van Selm en van Adriana Zeylmans. Hij ging 23 Aug. 1759 in ondertrouw met Klasina Ketelaar en was een broeder van Ds. Gerard Zeylmans van Selm (1726—1782), predikant te Nieuwveen, die 10 Oct. 1758 te Rotterdam huwde met Comelia de Mélander. Willem van Zelm, betovergrootvader van den heer J. A. van Zelm van Eldik, was gehuwd met Ida van EIdi(c)k. Zij stamde uit het Betuwsche geslacht van dien naam, voerende boven omschreven wapen met de 3 ineengestrengelde ringen. (Zie geslachtslijst Buddingh). Een beschrijving van dit wapen komt tevens voor in ,,De Navorscher” van 1895, hlz. 155. De overgrootvader van genoemden heer J. A. van Zelm van Eldik, met name Willem Gerrit Johannes van Zelm, nam in 1844 den naam van zijn moeder hij zijn naam aan en plaatste dien achter zijn eigen familienaam, zoodat deze werd: Van Zelm van Eldik. Vermoed wordt, dat de familie van Zelm uit het Geldersche stamt en wel uit of nabij het dorp Zelhem bij Doetinchem, dat in den volksmond „Zellern genoemd wordt. De oudste, tot heden bekende voorvader, is Steven van Selm, die in 1640 te Zeist woonde. Denkelijk kwam hij uit Gelderland. In de 17e en de geheele 18e eeuw woonde het geslacht in de provincie Utrecht. Een zegel van de familie van Eldick met de 3 ringen wordt nog aangetroffen in het Rijksarchief te Arnhem op een stuk van 16 Maart 1781, dit laatste volgens opgave van kolonel Steenkamp te ’s Gravenhage. Het wapen van (S)Zelm is ongetwijfeld „sprekend”, afgeleid van den naam. Het ringen-wapen van Eldi (c) k is daarentegen een duidelijk eeuwigheidssymbool. Zie voor nadere beschouwingen betreffende de beteekenis mijn Europeesche „Totemdieren”. MAURER, (Gelderland, Lent, 1750). Wapen: In rood een bijl met langen steel, schuinrechts geplaatst. Bron: Opgave van den heer J. J. Cock te Zierikzee. (Arch. Muschart). „De Ned. Leeuw”, jg. 1936, kolom 145. VAN WOELDEREN, (Cuyk, Vlissingen, enz.). Wapen: In goud een blauwe zandlooper. Helmteeken: de zandlooper van het schild, tusschen een gouden vlucht. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: „Nederlands Patriciaat”, jaarg. II (1911). „Taxandria”, tijdschrift voor Noordbrabantsche geschiedenis en volkskunde, jaarg. XVII (1910), blz. 294: Hendrik van Woelderen zegelt sedert 1718 als schepen van Cuyk met boven omschreven wapen, evenals na zijn dood zijn zoon, Peter van Woelderen, mede schepen van Cuyk tot 1793. Ten derde vindt men het wapen van het geslacht van Woelderen afgebeeld op twee fraaie huwelijksglazen van VAN WOELDEREN. 6 April 1751 te Cuyk, ter gelegenheid van het huwelijk van Peter van Woelderen en van Anna Theodora Mechteld Plencker, momenteel in het bezit van den heer C. A. van Woelderen te Vlissingen. DIJKSTRA, (Nieuwolda, Groningen). Wapen: In rood een omgewende gouden leeuw. Bron: Een zilveren schotel en eenzelfde beker, benevens een gebeeldhouwde borstwering aan de sluis te Termunterzijl. Dit wapen werd gevoerd door Edze Fockens 10 Maart 1735 (zie Rechterlijke Archieven, deel V, P. 1) vader o.a. van Willem Edzes. Met het 3e geslacht nemen de afstammelingen van Haye..., geb. omstreeks 1650 te Nieuwolda en van diens zoon Edze Hayes, den naam Dijkstra aan. Doeks Derks Dijkstra, geb. te Nieuwolda 18 Jan. 1788, weduwnaar van Ena Fockes Dallinga, hertr. te Nieuwolda 13 Mei 1825 met Woltje Nieborg, ged. te Scheemda 28 November 1802. N.B. Het zilver wordt bewaard in het waterschapshuis te Nieuwolda. Volgens een teekening in het archief van het Termunterzijlvest is de leeuw van goud op een veld van rood. Op een beker Ao. 1689 in dezelfde plaats komt nog voor een wapen van Hero Fockes, zijlvest van Oud-Termunten, gevierendeeld, en over alles been een omgewende leeuw. De genealogie Dijkstra is in het bezit van den heer J. J. Cock te Zierikzee en is samengesteld door Adolf Pathuis. SCHAETZEN, (Zeeland, 1689). Wapen: In zilver 3 roode kepers met een vrijkwartier van zilver, beladen met 3 zwarte schelpen. Helmteeken: een zilver-roode vlucht, waarop een rechterschuinhalk, beladen met de 3 schelpen van het vrijkwartier. Bron: Aldus het zegel met randschrift van Aert Schaetzen, 1689. Als variant van het helmteeken komt voor een zilver-roode vlucht, beladen met een schelp van het vrijkwartier. Volgens een lakafdruk is het helmteeken: een schelp tusschen een vlucht. Opgave van kolonel Steenkamp, Den Haag. ENGELEN. (Delft). Wapen: In rood een breedarmig zilveren kruis, vergezeld van 3 zilveren ruiten, geplaatst (2— 1). Helmteeken: het kruis van het schild. Dekkleeden: zilver en rood. Bron: Volgens het exlibris van ir. W. C. Engelen te Delft, naar een ontwerp van Marien N. Damstra, hierhij afgedrukt. Vgl. ook Rietstap, Dl. I, pag. 614, het wapen van het geadelde geslacht Engelen (van Pijlsweert); 20 Febr. 1816, HOELEN, Belgisch Limburg, Luik, Leiden, Bussum, enz.). Wapen: Gedeeld: I, doorsneden: a, een klimmende leeuw; b, een huismerk, bestaande uit een antiek cijfer 4, waarvan de horizontale dwarsstreep is doorgetrokken, waarover kruisvormig een verticaal streepje, het benedeneinde dezer 4 overgaande in een omgekeerde idem, waarnaast eri er aan vast een V of omgekeerde kleine keeper; II, een zwaan, vergezeld van 3 knollen of distelbloemen. Helmteeken? Dekkleeden? Kleuren? HOELEN. Bron: Volgens een zegel in originali, Hangende aan een akte van Het Hof van Waenrode te Hasselt (België) van Mr. Joannis Hoelen, Laat en SecretarisAdvocaat van genoemd Hof; zie de afHeelding HierHij. Hij was een zoon van Lodewijk Hoelen en Baetken KeitelHeiters en werd rond 1500 gekoren. De naam Hoelen komt reeds in Het jaar 1400 voor. Wat den leeuw Hetreft, Hekken we Hier naar alle waarscHijnlijkHeid te doen met den LimHurgscHen of BraHantscHen leeuw, immers was Mr. Joannis Hoelen advocaat. Vgl. ook Het artikel „Van Waning in dit werk. Het Huismerk is kezwaarlijk te verklaren. Hoewel de Hoofdvorm Het kekende Ckristusmonogram vertoont. De HeraldiscH linker kant kevat Het eigenlijke familiewapen Hoelen en zouden de knollen of distels kunnen wijzen op een afstamming uit een van oudsHer Iandkouwersgeslackt. Voor de zwanenfiguur zie men mijn „EuropeescHe Totemdieren”, HIz. 35, 36, 41, 42 en 96. Een wapen Hoelen met een HeraldiscHe zuil wordt nog aangetroffen in Engelen: Grafzerken, enz., Deel II, klz. 4°°* oud-Gem. ArcHief UtrecHt. Kleuren? (Genealogie Duyck). WAALKENS, (Groningen, Oldamkt, enz.). Wap en: In zilver een groene (gericHts) Hoorn op groen Heuveltje, waartegen klimmend een rood (gericHts)Hert. Helmteeken: Het Hert van Het scHild uitkomend. Dekkleeden: zilver en rood. Dit wapen werd o.a. gevoerd door Waalke Egkerts, die 28 Mei 1724 Huwde met Petertie ScHmaal van BlijHam (Gron.), verder door Egkert Hindriks Waalkens, ged. Bellingwolde 3 Sept. 1780, gepromoveerd Ingenieur en Fortenbouwer; door Teunis Waalkens, ged. Oudeschans 18 Nov. 1731, ingeschreven te Groningen als student in de wijsbegeerte; door Waalko H. Waalkens, ged. 1 Mei 1775 te Bellingwolde, burgemeester van Nieuwescbans, overl. 26 Nov. 1827, door Egbertus Henderikus Waalkens, landeigenaar en lid van den Gemeenteraad te Blijbam, geb. ald. 30 Mrt. 1846 en door de tegenwoordige en vorige burgemeesters van Wedde. Voor de genealogie Waalkens raadplege men bet „Geneal. Herald. Bijvoegsel van Eigen Volk”, jaarg. 1936, en voor de beteekenis van bet familiewapen Europeescbe „Totemdieren”, de boofdstukken V en XV. WESTERMAN, (Amsterdam, ’s Gravenhage, enz.). Wapen: In blauw een gouden gezicbtswassenaar. Heïmteeken: de wassenaar tusschen een blauwe vlucht. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: „Nederland s Patriciaat”, jaarg. 1928/ 29, blz. 243. De genealogie van dit geslacht kan opgevoerd worden tot in de 2e helft der 17e eeuw te Amsterdam. SCHOT, (Zuidelijke Nederlanden, Zeeland, ’s Gravenhage, Bergen op Zoom, Breda, enz.). Wapen: Een schild van azuur, beladen met een zilveren eenhoorn. Helmteeken: de eenhoorn van bet schild uitkomend. Dekkleeden: zilver en azuur. Bron: Zie M. G. Wildeman: „Fragment-Genealogie Schot” (Protestant) in het tijdschrift „De Navorscher”, jaarg. 1934. De eerste drager van dezen naam in ons land was Jan Jansz Schot, doopsgezind Ieeraar uit de Zuid. Nederlanden, die den 1 oen April 1534 te ’s Gravenhage den marteldood stierf. Latere naamdragers behoorden tot den regentenstand te Vlissingen. Verder kwamen dragers van dezen naam voor te Tholen, Bergen op Zoom, Goes, Zierikzee, enz. Hoewel vele gegevens verzameld zijn, is een aansluiting nog niet bewezen. Een geregelde stamreeks vangt aan einde 17e, begin 18e eeuw. De stamreeks in ,,De Navorscher” vermeldt als stamvader van bet beden ten dage bloeiende geslacht Schot: I. Reinier Schot, overl. te Bergen op Zoom 29 Juli 1763: bij huwde Elisabetb Ootmoet. Uit dit huwelijk sproten 7 kinderen. Allianties o.a.: Nederveen, Voorbans, Pikaar, Baay, Snel, Dücker, Gantvoort, van Dugteren, Pierson, van Zanten Jut, van Rossem, van Utenbove, van Brockhuyzen, de Keizer, Groenendijk, de Leeuw, enz. Voor de beteekenis van de wapenfiguur, de eenhoorn, sla men mijn „Europeescbe Totemdieren” na, pag. 53, 81, 88 en 126, alsmede bet „GenealogischHeraldiscb Bijvoegsel van „Eigen Volk”, jaarg. 1936, afl. 4. ROSA, (Grave, 1684). Wapen: Drie rozen, geplaatst (2—1). Helmteeken: Een roos van bet schild. Bron: Opgave van den beer J. J. Cock te Zierikzee. COENTZ of KOENTZ, (Zwitserland, CKillon, Gelderland, Wijchen, Eibergen). Wapen: In zwart een zilveren watermolenrad met 4 spaken en 8 schoepen. Schildhouders: heraldisch rechts een heer, heraldisch links een wolf. Helmteeken: het rad van het schild. Dekkleeden: zilver en zwart. Bron: Op ’t kasteel te Chillon. Gevoerd o.m. door Christiaan Koentz, geh. 1 Fehr. 1741 te s Gravenhage, schout van Wijchen, en door Matthijs Koentz, burgemeester van Wijchen, geh. aldaar 17 Aug. 1778- geh. met Johanna Louisa Theodora van Dieren, dochter van den kapitein Gerrit Maurits van Dieren en van Josina Geertruida gravin van Nassau-La Lecq, alsmede door Gerrit Maurits Koentz, burgemeester van Wijchen, geboren aldaar 6 Juli 1811. Op den 3en April 1740 huwde te ’s Gravenhage de Nederlandsche stamvader van dit geslacht, Christiaan Coentz, geboren in Zwitserland. VROLIJK. VROLIJK, (Rotterdam). Wapen: In rood een gouden hart, vergezeld van 3 gouden 6-puntige sterren, geplaatst (1). Helmteeken: een gouden ster van het schild. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Zie het „Armorial Général” van J. B. Rietstap, Dl. II, pag. 1029. BROUWERS, (Breda, Groningen, Arnhem, enz.). Wapen: In blauw een gouden brouwerskuip met 2 schuingekruiste brouwersbtaven (stamper en mouthark) van hetzelfde. Helmteeken: de brouwersstaven van het schild. Dekkleeden: goud en blauw. Bron: Volgens een oud 18e eeuwsch rococo-cachet van omstreeks 1780, in BROUWERS. net bezit der familie en volgens een lakafdruk in eigen collectie. Een afbeelding van dit wapen Brouwers wordt aangetroffen in bet werk van K. J. Ritzema van Ikema: „Het nageslacht van Jacob Sybolts, landbouwer te Warffum, en Geertruid Comelis .’ De familienaam Brouwers komt in bet Noorden des Iands uitsluitend in de provincies Groningen en Friesland voor. De hieronder volgende aanteekeningen werden door den beer B. P. Brouwers, arts te Arnhem, persoonlijk verzameld, gedeeltelijk uit bet doopboek van Roderwolde, eigenhandig bijgebouden door Ds. P. Brouwers, welk boek thans berust in bet Rijksarcbief te Assen, en voor bet overige uit bet Rijksarcbief te Groningen. 1715, getrouwd Martinus Brouwers, van Breda, en Harmtje Peters Hekma, van de Leek. 1716, 19 Juli, geb.: Peter, zoon van Mart. Brouwers en H. Peters, Nietap. 1722, 29 Nov., geb.: Petrus, zoon van Mart. Brouwers en Harmke Peters Hekma (de Leek). 1742, 5 Juli, Petrus Brouwers als student in de theologie ingeschreven aan de Universiteit te Groningen, onder bet Rectoraat van prof. Jacob H. Croeser. 1757, 1 Oct., Petrus Brouwers van de Leek en Anna Buning van Groningen, gekondigd en attestatie gegeven. 1751, 16 Oct., Petrus Brouwers bevestigd in Roderwolde. 1757, 25 Dec., gertouwd Petrus B. en Anna Buning, met attestatie. 1758, 20 Aug., gedoopt Martinus Theodorus, zoon van Petrus Brouwers en Anna B. 1762, 26 Sept., gedoopt Hajo, als voren. 1764, 15 Januari, gedoopt Justus Bartbolomeus, als voren. 1784, 20 Juni, op belijdenis des geloofs aangenomen Martinus Theodorus B. 1785, 5 Juni, als voren: Hajo B. 1788, 8 Juni, als voren: Justus Barth. B. 1800, 14 Maart, is ds. Petrus B., oud 77 jaren en 4 maanden, overleden. 1789, 29 Maart, getrouwd Justus B. Brouwers en Jantje van Bergen, van Groningen. 1799, 5 Mei, getrouwd Hajo Brouwers en Helena Busscher van Groningen. In de N. Rott. Crt. van 13 Maart 24 vond ik een artikel van J. L. van Dalen, Dordrecht, over „Arent de Gelder en zijn familie”, waaruit ik noteerde: Amoldus de Gelder, 23 jr. oud als student in 1630 te Leiden ingeschreven, zoon van Comelis Woutersz. de Gelder, huwde 6 Sept. 1648 als pred. te Wijngaarden met Adriana Brouwers, d. van Justus Brouwers. Hij woonde en overleed te Dordrecht (14 Aug. 1632). Adriana hertrouwde 28 Dec. 1633 met den hekenden schilder Nicolaes Maes. Comelis W. de Gelder was afkomstig uit Breda. Merkwaardig of toevallig, dat hier de combinatie Justus Brouwers opduikt, een eeuw ongeveer voor dien anderen, terwijl ook hier weer het spoor naar Breda zou kunnen voeren. Het familiewapen dateert uit de 18e eeuw en is afgeleid van den naam, „sprekend”. STOLL. STOLL, (Duitschland, den Briel, Bmssel). Wapen: Gevierendeeld: HV, in goud drie 5-hIadige roode rozen, geplaatst (2— 1); II—III, effen rood met over kwartier II en III heen een schuinlinks geplaatste zilveren, veeren pen, de schacht omlaag. Helmteeken: een zwarte (Duitsche) adelaar, staande op de wrong. Delddeeden: goud en rood. De familie StoII kwam in 1785 uit Duitschland naar Holland. In 1809 kwam dit geslacht te Brielle voor, toen 24 Aug. van genoemd jaar een lid van de familie StoII aldaar werd gedoopt. Bovenomschreven wapen wordt gevoerd door mevrouw J. StoII te Brussel. VAN MAMEREN, (Gelderland, Kapel Avezaath, Delft, enz.). Wapen: In goud 3 antieke molenijzers van rood, geplaatst (2—1). Helmteeken: een uitkomende griffioen van rood. Dekkleeden: goud en rood. Bron: Rietstap geeft in zijn „Armorial Général” hetzelfde wapen voor een familie van Mamem, afkomstig uit Luxemburg, terwijl in de familie van Mameren de overlevering gaat, dat omstr. 1700 drie broers van Mamer(e)n uit Duitschland naar Nederland zijn gekomen. Eén daarvan vestigde zich te Kapel Avezaath in de Betuwe, waar 7 Juni 1759 het eerste kind geboren werd van Willem van Mameren. Van dezen Willem af is de genealogie bekend, in het bezit van den heer Chr. L. van Mameren te Delft. Naar wordt gezegd, kwam in de eerste generaties hier te lande het beroep van molenaar voor, vandaar wellicht de molenijzers in het wapen, duidende op het „maalrecht”. Aan den anderen kant wil men in de molenijzerfiguur een overoud gerechtsteeken van oud-Germaanschen oorsprong herkennen. Zekerheid daaromtrent bestaat er nog niet. Nog heden ten dage komen verschillende naamdragers met dezen geslachtsnaam te Kapel Avezaath voor. WIERSUM. WIERSUM, (Prov. Groningen, Rotterdam, enz.). Wapen: In mauw een pelikaan op nest, zijn drie jongen voedende, alles van zilver. Helmteeken: de figuren van het sckild. Dekkleeden: zilver en klauw. Bron: Dr. E. Wiersum, „Genealogie van ket geslackt Wiersum”, met wapenafkeelding, alsmede K. J. Ritzema van Ikema, „Het nageslackt van Jacok Sykolts, Iandkouwer te Warffum, en Geertruid Comelis’, eveneens met de afkeelding van ket wapen. Wat de keteekenis van de pelikaan als wapenfiguur ketreft, kan ket volgende worden medegedeeld. Naar men vroeger aannam, zou deze vogel zijn jongen voeden met ket kloed, door ziek zelf in de korst te pikken en, wanneer ze dood gaan, is kij in staat zijn jongen wederom tot ket leven terug te roepen. Hij is daarom dan ook in de Ckristelijke mystiek een keeld voor Jezus als Heiland, die door Zijn kloed de wereld tot nieuw leven opgewekt keeft; alzoo ket keeld van Ckristelijke offervaardigkeid en moederliefde. Zie o.a. mijn Europeescke „Totemdieren ”, pag. 34 en 42. PESMAN, (Prov. Groningen, Wageningen, enz.). Wapen: In zilver een man, zittend kerald. reckts tegen een geplanten koom van groen. Helmteeken: de koom van ket sckild. Dekkleeden: zilver en groen. PESMAN. Bron: Het wapen „Pesman” wordt aangetroffen gebeeldhouwd op een 18e eeuwsche grafzerk in de Ned. Herv. Kerk te Tinallinge (Gron.), beschreven in het bekende werk van Feith, Wumkes c.s., Grafschriften in Stad en Lande, blz. 343. Het betreft bier de grafzerk van Ds. Jobannes Pesman, geb. te Thesinge in 1725 en overl. te Tinallinge in 1766 den 22en Nov., eerst predikant te Breda, daarna te Tinallinge en gehuwd met Marrechijn Gerrits, uit welk huw. o.a. Hendricus Gerbardus Pesman, getr. aan Geertruid Hiddes. Dit echtpaar won o.a. Hidde Pesman, tr. Trientje Mellema met o.a. een zoon Hessel Pesman, die huwde met Aaltje van Ham, welk echtpaar een zoon beeft H. H. Pesman, tandarts te Wageningen. Vgl. ook K. J. Ritzema van Ikema: Het nageslacht van Jacob Sybolts, landbouwer te Warffum, en Geertruid Comelis , blz. 85. Bij bet schild van de grafzerk gaan man en boom vergezeld van de letters I. en P., zijnde de initialen van Ds. I(ohannes) P(esman). Het feit, dat de man op de gebeeldhouwde zerk van 1766 te Tinallinge naakt voorkomt, zittende onder een loofboom en we bier te doen hebben met bet wapen van een predikant, doet ons vermoeden, dat we in dezen oorspronkeIijken vorm van bet wapen te zien hebben de bijbelscbe Adamsfiguur, zittende onder den paradijs-boom: de boom des levens. Daarnaast kan deze zittende man tegelijk zinspelen op den 2en lettergreep van den familienaam, zoodat naast bedoelde primitieve bijbelscbe voorstelling het wapen tbans „bedekt sprekend wordt, afgeleid van den naam. In deze richting moet m.i. de beteekenis van dit min of meer zonderlinge wapenbeeld, (althans zonderling op bet eerste gezicbtl), worden gezocht en is bet na bet voorgaande verklaarbaar en aannemelijk, dat Ds. Pesman zich dit wapenschild als naam- en familie-embleem koos, duidende op zijn ambt en tegelijkertijd op zijn naaml De stijl is rococo, onheraldisch, de groote vervalperiode van de heraldiek. Het lofwerk om het schild van de hierbij gaande afbeelding duidt de verworden dekkleeden aan. De schildvorm is onnatuurlijk (onheraldisch). De fleuron-, blader-, burger- of helmkroon, dienende tot dekking van het schild, is een 18e eeuwsch „toevoegsel” zonder eenige nadere beteekenis, speciaal in het Noorden des Iands veel in gebruik. In de middelste fleuron zou men een „soort” helmteeken kunnen onderkennen, een plant of boom, met bloem in top, doch is dit waarschijnlijk niet als dusdanig bedoeld, maar zoo gemaakt, ter wille van de symmetrie met den voet. De boom als helmteeken is dan ook van Iateren datum. STARNUMAN, (Groningen). Wapen: Gevierendeeld: I—IV, gedeeld: a, in goud een V2 zwarte adelaar, uitgaande van de deelingslijn (= de zgn. V2 Friesche adelaar); b, in blauw een pelikaan op nest, zijn 3 jongen voedende, alles van zilver, het nest in natuurlijke kleur (= Numan); II—III, in zilver op lossen groenen grond een wildeman met knots van natuurlijke kleur, omkranst en omgord van groen, dragende aan zijn linker op de heup geplaatsten arm een rood schildje, beladen met een ster van goud (= Star). Twee helmteekens: 1. een zwarte opvliegende adelaar (= Numan), 2. de wildeman met knots en schild uitkomend (= Star). Dekkleeden: heraldisch rechts zilver en blauw (= Numan), heraldisch links goud en rood (= Star). Bron: Volgens bijgaande afbeelding van Mr. C. A. Star Numan te Groningen. Een zegel van Amold Numan, rfc 1760, collectie Steenkamp, met randschrift, vertoont hetzelfde wapen Numan; zeer scherp, groot 4 c.M. middellijn. Tot 1807 was de familienaam Numan. Sedert dat jaar is de naam der grootmoeder, Star, erbij gevoegd, waarna de combinatie van de beide wapens volgde. Betreffende de beteekenis van den V2 Frieschen adelaar en den pelikaan zie men mijn „Europeesche Totemdieren”, hoofdstuk 1 en blz. 34 en 42, alsmede het gestelde bij het wapen der familie Wiersum in dit deel. Aangaande de figuur van den wildeman verwijs ik hij dezen naar het Genealogisch-heraldisch Bijvoegsel van „Eigen Volk”, jaarg. 1936, afl. 2: „Een wiïdemanskop in het wapen” e.v. afleveringen. VROLIJK. VROLIJK, (Noord- en Zuid-HoIIand). Wapen: In zilver een springende haas van natuurlijke kleur op grasgrond. Helmteeken: de uitkomende haas van het schild. Dekkleeden: zilver en groen. Bron: Volgens een 18e eeuwsche zwarte lakafdruk uit de collectie van Jhr. Graswinckel afkomstig, thans in de collectie Steenkamp en oorspronkelijk herkomstig uit de verzameling van Eeten, zwager van Jhr. Graswinckel. „Sprekend” wapen. LABRIJN EN TAK. LABRIJN, (Guemsey (NormancL eilanden), Rotterdam, Zeeland, s Gravenhage, enz.). Wapen: Labrijn: In zilver een paalsgewijze in den schildvoet geplaatste, afgehouwen boomstronk, uit welken een gebladerde jonge loot schuinsrechts opschiet, alles van groen; op de loot een zittende zwarte vogel. Tak Labrijn: Gevierendeeld: I en IV, Labrijn; II en III. in zilver een rood hart, rustend op twee schuingekruiste blauwe pijlen, de punten omlaag, en drie groengesteelde en gebladerde roode rozen op een groenen stengel, oprijzend uit het hart (Tak). Helm gekroond. Helmteeken: Labrijn: een groene gebladerde tak met jonge loot; Tak Labrijn: twee helmen, 1. gekroonde helm met groene, gebladerde jonge loot (Labrijn); 2. een groen gesteelde roode roos. Dekkleeden: Labrijn: zilver en groen; Tak Labrijn: rechts zilver en groen, links zilver en rood. Wapenspreuk: „Povrtant j’y parviendrai”. Bron: Zie het „Nederland s Patriciaat”, jaarg. 1911. Het geslacht Labrijn stamt uit Guemsey (Normand. eilanden); de stamvader' Pieter Jacobsz. Lebrin huwt te Rotterdam 7 Juni 1643. Hij werd op Guemsey geboren omstreeks 1620. In oude bescheiden der 17e en 18e eeuw worden de leden van dit geslacht afwisselend Labaren, Labare, Lebrin, Ie Bruyn, Ia Brein, La Brijn genoemd,. mogelijk eene verbastering van de Ia Barre, van welken naam zicb tegen het einde der 16e eeuw en in de 17e eeuw verschillende personen, afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk, in onze zuidelijke provinciën vestigen. Het wapen, vermoedelijk in de 17e of 18e eeuw aangenomen in zijn tegenwoordigen vorm, moet, volgens eene familie-Iegende, verband houden met den naam Ie Brin. Tot de Fransche revolutie schreef men den naam in twee woorden, La Brijn, daarna in één woord. Volgens eene manuscript-genealogie uit de 18e eeuw (zie Alg. Ned. Familieblad, 1902, no. 10, blz. 478) is de stamvader Pieter Labare (ook Lebrin) „wegens het vervolgen der gereformeerden uit Frankrijk gevlucht naar Holland, heeft als kapitein van een koopvaardijschip gevaren en is in een strijd met een Algerijnsch kaper in de Middellandsche Zee tusschen 1690 en 1700 in de lucht gevlogen . Voor de juistheid van deze mededeeling kan niet worden ingestaan; verwezen moge worden naar het artikel „Genealogische aanteekeningen betreffende bet geslacht Labrijn” door P. de Vlaming in het maandblad Genealogische en Heraldische Bladen van 1907, blz. 33/45. Nederland s Patriciaat, 1911, en, wat de wapen-omschrijving betreft, naar Supplément a I’Armorial Général de Rietstap, deel I, 2e afh, blz. 28. VAN DER HAVE. Wat de naam Tak Labrijn betreft, is die verleend bij Kon. Besluit van 20 Aug. 1920, no. 66. VAN DER HAVE, (Schouwen en Duiveland, Rotterdam, ’s Gravenhage, Amsterdam, Haarlem, Utrecht, enz.). (Gegevens ontleend aan de in 1934 in druk verschenen „Bijdrage tot de Genealogie van het geslacht VAN DER HAVE” door C. L. van Es van der Have, niet in den handel). Wapen: Omtrent oorsprong en geschiedenis van het wapen, dat in de 17e eeuw naast het geslacht Van der Have, ook werd gevoerd door de Zeeuwsche geslachten Tenhaef en Tenhave (ten Haaf, ten Have), zijn weinig gegevens bekend. Het wapen „Van der Have wordt als volgt beschreven: Een zilveren veld, waarop drie zwarte merletten, geplaatst 2 en 1, of zooals J. B. Rietstap in zijn in 1884 verschenen „Armorial Général, précédé d un VAN ES VAN DER HAVE. dictionnaire des termes du blason zegt: ,,D argent a trois merlettes de sable”. Sinas onbekenden tijd gebmikt een Sirjanslandscbe tak „van der Have” bet zelfde wapenschild als helmteeken. Dit is heraldisch zeer zeker onjuist. Als helmteeken dient alleen een merlette te worden gebezigd tusscben een zilverzwarte vlucht. Wrong en dekkleeden: zilver en zwart. Zie afbeelding. Het wapen „Van Es van der Have wordt als volgt omscbreven: Gevierendeeld: I en IV, in zilver drie merletten van sabel 2—1 (van der Have); II en III. opnieuw gevierendeeld: 1 en 4 in zilver een boom van sinopel, 2 en 3 in zilver drie koeken van keel 2—1 (van Es) *). Het schild gedekt door drie helmen. Helmteekens: 10. een merlette van sabel tusscben een zilver-zwarte vlucht, wrong en dekkleeden zilver-zwart; 20. een boom van sinopel tusscben een zilver-groene vlucht, wrong en dekkleeden: zilver-groen; 30. een koek van *) Cornelis van Es(ch) schepen van Dordrecht in 1639 voerde dit wapen. keel tusschen een zilver-roode vlucht, wrong en dekkleeden zilver-rood. Zie afbeelding. (Nieuw wapen, 1925). Genealogie: Het bier bedoelde geslacht Van der Have is afkomstig van bet eiland Schouwen en Duiveland in de provincie Zeeland. Dit geslacht is te verdeelen in drie takken: I. de Zierikzeesche-, II. de Brouwersbavenscbe-, III. de Sirjanslandscbe tak. De twee eerstgenoemde takken zijn uitgestorven. I. DE ZIERIKZEESCHE TAK: Job Jans. Heinesse van der Have*), geb. 1574, overl. 1640, huwt Sept. 1597 te Zierikzee met Catharina Huig Willemsdr. de Keyser, geb. Zierikzee 1579. Van ben werd op 19 September 1600 te Zierikzee gedoopt: Rochus Jobsz. van der Have *), overleden in Augustus 1661 te Zierikzee. Was schepen, raad, thesaurier enz. van Zierikzee. Oorspronkelijk was bij kuiper. Hij huwde op 12 Mei 1626 te Zierikzee met Martina Weuyte, dochter van Quirijn Rocbusz. Weuyte en van Symken Maartensdr. Coole, die weduwe was van Wouter de Munninck. Voor zoover is na te gaan vindt men van ben maar één kind *), n.I. Catharina van der Have, geb. in 1626 en begraven te Zierikzee 4 Februari 1692. Zij huwde te Zierikzee 7 December 1655 Mr. Daniël Ockerse, geboren 23 Juni 1621, overleden te Rotterdam 28 September 1680, begraven te Zierikzee. Voor bun kinderen Mr. Joban Ockerse, 1668—1742, en Mr. Comelis Ockerse, 1672-—1728, treft men in de Ned. Herv. Kerk te Dreiscbor prachtige graftomben aan. Op die graftomben komt bet wapen „Van der Have ’ als kwartierwapen voor. II. DE BROUWERSHAVENSCHE TAK: Quirijn Lucasz. van der Have, geb. omstreeks 1593. was raad, later Burgemeester van Brouwershaven en overleed in 1645 te Brouwershaven. Huwt met Neeltje Tonisdr. Doude. Uit dit huwelijk: Lucas Quirijnsz. van der Have, ged. te Brouwershaven 13 Nov. 1626. Tr. 1650 te Dreiscbor Joptie Pipelincq. Uit dit huwelijk: a. Comelia, geb. vóór 1660, tr. 14 Mrt. 1677 Nicolaas de Zeeuw, geb. te Brouwershaven, daarna 19 Oct/9 Nov. 1679 Crijn Vogel, wed. van Maatje Kuipers, geb. te Zierikzee. b. Quirijn Lucasz. van der Have, geb. vóór 1660, overl. te Brouwershaven 7 April 1707. Huwt 22 Apr./i3 Mei 1683 te Brouwershaven met Catharina Swartbek. Uit dit huwelijk: *) Voor nadere gegevens raadplege men, P. D. de Vos: „De Vroedschap van Zierikzee”, uitg. den Boer, Middelburg, 1931, blz. 395, 396 en 419. a. Lucas Quirijnsz. van der Have, geb. te Brouwershaven 4 Mei 1684. Huwt 8 Mei 1709 te Haamstede met Johanna Waays, geb. te Haamstede en overleed vóór 8 Augustus 1751 kinderloos. Op 1 Jan. 1709 werd bij Burgemeester en op 1 Januari 1725 Baljuw van Brouwershaven. b. Quirina Quirijnsdr. van der Have, geb. te Brouwershaven 30 Januari 1687. Zij is jong overleden. III. DE SIRJANSLANDSCHE TAK: Van voor 1632 tot beden hebben leden van bet geslacht Van der Have bet dorp Sirjansland als schepen, schout en nu al weer drie opvolgende generaties als burgemeester, tevens van Oosterland, bestuurd of helpen besturen. Hoewel bet zeer wel mogelijk is, dat de naam aan een andere haven te danken is en ondanks bet feit, dat deskundigen meenen in de namen Van der Have, Tenbaef en Tenbave, eenzelfde geslacht te ontdekken, vooral omdat zij allen steeds eenzelfde wapen voerden, meen ik te mogen veronderstellen, dat voor dezen tak de geslachtsnaam Van der Have baar ontstaan vindt aan de haven van Sirjansland, die daar eertijds van eenige beteekenis moet zijn geweest, en waar ook een behoorlijke kade langs was. Het is waarschijnlijk, dat aan deze kade, dus bij de haven omstreeks, Joost Matbeuszoon woonde, wiens zonen Jacob en Matheus werden aangeduid als „van der have”. Wij krijgen dan: I. Matheus (van der Have) geb. omstreeks 1518. Huwt N.N. Uit dit huwelijk: II. Joost van der Have, geb. omstreeks 1543, huwt omstreeks 1567 met Maeyke Jansdr. Uit dit huwelijk: III. Jacob van der Have, geb. te Sirjansland in 1568, huwt N.N. Zijn zoon Jan Jacobsz. van der Have, geb. Sirjansland 1594, tr. Martyntje Duiveland. In 1642 is bij schepen van Nieuw Dreischor en op 27 April 1649 aanwezig bij de inventarisatie van de nagelaten goederen van zijn neef Jacob Teeus Joostz. van der Have. Illbis. Matheus ook Teeus Joostzn. van der Have, geb. te Sirjansland in 1570, tr. 16 Mei 1592 te Bruinisse met Tannetje Jacobsdr., geb. te OosterIand. Uit dit huwelijk: 1. Maeijke van der Have, geb. te Sirjansland omstr. 1593, overl. te Sirjansland 3 Februari 1655, tr. eerst Comelis Jansz. op den Hoek, en daarna met Leendert Janszn. van Oosten. Werd 1638 lidmate van de Ned. Herv. Kerk te Bruinisse; 2. Dyngetje van der Have, geb. te Sirjansland omstr. 1594, overl. na 13 Juni 1653, tr. met Servaes Tonys; 3. Jacob van der Have, volgt IV; 4. Aegtie van der Have, geb. te Sirjansland, omstr. 1601, overl. voor Febr. 1637, tr. in 1620 te Bruinisse met Claes Willemsz. Clijnke, in 1638 op 40jarigen leeftijd schepen van Sirjansland, en op 27 April 1649 „fijegierende vooght voor de weeze van Jacob Teeus Joostz. van der Have sah”; 5. Janneke van der Have, geb. te Sirjansland in 1604, overl. te Sirjansland in Januari 1637, tr. Jan Janse Coomcooper. IV. Jacob Teeus Joostz. van der Have, geb. te Sirjansland in 1596, overl. 27 April 1649, tr. 1. op 4 Juni 1622 te Bruinisse met Maertje Jansdr. van Zierikzee, wonende te Bruinisse en 2. in 1627 met Aerjanenke Joose, die als weduwe op 17 October 1650 te Sirjansland huwde met Jan Pieter Daemijs. Uit het eerste huwelijk: 1. Mattheus van der Have (hiérvan leven nog afstammelingen). Uit het tweede huwelijk: 2. Tannetje van der Have, geb. te Sirjansland in 1628, tr. Leendert Marinusz. Klink; 3. Joost van der Have, volgt V; 4. Komelis van der Have, geb. te Sirjansland in 1632. Van 2 Januari 1693 tot na 2 Oct. 1702 ouderling van de Ned. Herv. Kerk te Sirjansland; 5. Jan van der Have, volgt Vbis; 6. Krijntje van der Have, geb. te Sirjansland in 1638, overleden na 1710, tr. Jacob Simonsz. de Grave; 7. Adriaen van der Have, geb. te Sirjansland in 1642, tr. Francijntje Maertensdr. Rotte. Had een dochter, die huwde met Pieter Adriaensz. Klaarbosch. Op 21 Juli 1681 werd Adriaen van der Have voogd over de kinderen van zijn schoonzuster Anneke Leendertsdr. Klink, weduwe van Joost Jacobsz. van der Have. V. Joost van der Have, geb. te Sirjansland in 1630, overl. vóór 21 Juli 1681, tr. Anneke Leendertsdr. Klink. Uit dit huwelijk, behalve zes andere kinderen: VI. Teeuwis van der Have, gedoopt te Sirjansland 9 Januari 1661, overl. te Sirjansland na 11 Aug. 1729, tr. 1. omstr. 1684 Dingetje Teunisdr. de Vrieze, 2. op 3/11 November 1724 te Sirjansland met Jannetje Jacobsdr. de Jonge, geb. te Renesse. Uit dit huwelijk o.a.: 6. Jobannes van der Have, volgt VII; 7. Teunis van der Have, volgt Vllbis. A. VII. Jobannes van der Have, ged. Sirjansland 25 Januari 1693, overl. te Sirjansland 16 Sept. 1735, tr. 1. 6/26 April 1714 te Sirjansland met Leena van der Slikke, 2. 13/28 Februari 1717 te Sirjansland met Plona Leendertsdr. van den Bosse. Uit bet eerste huwelijk o.a.: 4. Dingeman van der Have, volgt VIII. VIII. Dingeman van der Have, geb. te Sirjansland 16/17 Dec. 1719, overl. te Sirjansland na Febr'. 1757, tr. Hardina Kloote Comelisdr.. Uit dit huwelijk o.a. 6. Pieter van der Have, volgt IX. IX. Pieter van der Have, geb. te Sirjansland 19/20 Febr. 1757, overl. te Oosterland 12 Aug. 1819, tr. 17 April 1779 te Nieuwerkerk met Maria Jacobsdr. Scbiettekatte, geb. te Dreiscbor. Uit dit huwelijk o.a.: 2. Jacob van der Have, volgt X. X. Jacob van der Have. geb. te Sirjansland 23/25 Nov. 1781, tr. Trijntje Houtman. Zij werden 12 April 1816 als lidmaten der Ned. Herv. Kerk te Sirjansland aangenomen. Uit dit huwelijk o.a.: 1. Pieter van der Have, volgt XI. XI. Pieter van der Have, geb. te Sirjansland 21/22 Nov. 1807, tr. 28 April 1835 te Oosterland met Adriana Sneevliet, geb. te Sirjansland 26 Jan. 1812. Uit dit huwelijk o.a.: 2. Marinus van der Have, volgt XII. XII. Marinus van der Have, geb. te Sirjansland 8 Oct./i4 Nov. 1841, overl. te Rotterdam 21 Juli 1900, tr. 17 Oct. 1873 te Oosterland met Adriana Vijverberg, geb .te Sirjansland 20 Oct. 1848, overl. te Rotterdam 16 Oct. 1923, dr. van Comelis Vijverberg en van Pietemella van der Have, geb. te Sirjansland 27 Jan. 1821. Uit dit huwelijk: 1. Pieter Cornelis van der Have, volgt XIII; 2. Pietemella van der Have, geb. te Sirjansland 18 Jan. 1879; 3. Adriana Comelia van der Have, geb. te Oosterland 31 Mrt. 1885. XIII. Pieter Comelis van der Have, geb. te Sirjansland 18 Jan. 1874, overl. te Rotterdam 17 Oct. 1930, tr. te Rotterdam 31 Mei 1906 met Jobanna Ida van den Dool, geb. te Rotterdam 12 Mrt. 1873. 1908 boofdinspecteur van financiën, 1920 administrateur en 1926 ontvanger der gemeente Rotterdam. Uit dit huwelijk zijn geboren: 1. Mr. Marinus van der Have, geb. te Rotterdam 18 Mrt. 1908; 2. Jobanna Ida van der Have, geb. te Rotterdam 3 Jan. 1910; 3. Adriana van der Have, geb. te Rotterdam 19 Febr. 1912; 4. Louisa van der Have, geb. te Rotterdam 18 Mrt. 1914. B. Vllbis. Teunis van der Have, geb. te Sirjansland 20 Mrt. 1695, overl. kort voor 4 Jan. 1733: tr. te Sirjansland 10 Mei/2 Juni 1721 met Janna Joostdr. Padmos, geb. te Sirjansland. Uit dit huwelijk o.a.: 5. Teunis van der Have, volgt VIII. VIII. Teunis van der Have, geb. te Brouwershaven 19 Nov. 1730, overl. te Sirjansland 12 Mrt. 1810, tr. 31 Mei 1733 te Nieuwerkerk met Pietemella Karelsdr van Ham, geb. te Nieuwerkerk 5 Dec 1731. Uit dit huwelijk o.a.: 1. Theunis van der Have, volgt IX. IX. Theunis van der Have, geb. te Sirjansland 6/11 Aug. 1754, overl. te Sirjansland 3 Aug. 1820, tr. 1. Neeltje Comelis Goutsweert, overl. te Sirjansland 18 Aug. 1788, 2. Petronella Fransdr. de Ronde, geb. te Sirjansland 16/18 Aug. 1773, aldaar overl. 22 Jan. 1831. Uit bet tweede huwelijk o.a.: 9. Joost van der Have, volgt X. X. Joost van der Have, geb. te Sirjansland 24/26 Nov. 1797, overl. te Zwijndrecbt 6 Dec. 1877, tr .te Oosterland 17 Jan. 1821 met Maria Joppe, geb. te Scherpenisse 16 Jan. 1804, overl. te Zwijndrecht 3 Juli 1877. Op 20 Nov. 1862 vestigden zij zich van Sirjansland te Zwijndrecht. Uit dit huwelijk o.a.: 9. Leendert van der Have, volgt XI. XI. Leendert van der Have, geb .te Sirjansland 23 Jan. 1842, overl. te Zwijndrecht 24 Nov. 1928, tr. 29 Oct. 1863 te Zwijndrecht met Catbarina Jansdr. Staat, geb. te Zwijndrecht 11 Sept. 1846, overl. te Dordrecht 21 Nov. 1923. Uit dit huwelijk o.a.: 6. Jan van der Have, volgt XII. XII. Jan van der Have, geb. te Zwijndrecht 1 Febr. 1870, overl. te Zwijndrecht 1 Juli 1915, tr. te Puttersboek 19 April 1894 met Marigje Jobanna van Es, geb te Puttersboek 26 Sept. 1873. Uit dit huwelijk o.a.: 1. Leendert Comelis van der Have, volgt XIII; 4. Comelis Leendert van der Have, volgt XHIbis; 5. Jan van der Have, geb. te Zwijndrecht 5 Aug. 1901; 7. Willem van der Have, geb. te Dordrecht 29 Mrt. 1906. XIII. Leendert Comelis van der Have, geb. te Zwijndrecht 9 Nov. 1894, sergeant-majoor-administrateur bij bet korps Luchtdoel Artillerie, tr. 20 Aug. 1919 te Utrecht met Gijsberta Theodora van den Brink, geb. te Utrecht 26 Jan. 1897. Uit dit huwelijk: 1. Maria Anthonia van der Have, geh. te Utrecht 3 Dec. 1920; 2. Margo Maria Anthonia Johanna van der Have, geh. te Utrecht 19 Febr. 1925; 3. Anthoinette Leonora Marie van der Have, geb. te Utrecht 8 Juli 1930. XlIIbis. Comelis Leendert van Es van der Have, geb. te Zwijndrecht 4 Nov. 1900. Sedert 1 Jan. 1924 ontvanger en ambt. van den Burg. Stand der gemeente Puttershoek. Naamsverandering hij Kon. Besl. van 30 Nov. 1925 nr. 26. Tr. 10 Dec. 1931 te Puttershoek met Adamina Verloop, geh. te Puttershoek 9 Juni 1907. c. Vbis. Jan van der Have, geh. te Sirjansland in 1635, overl. na 1717, tr. Adriaantje Jobsdr. Breehers. Uit dit huwelijk o.a.: VI. 4. Joh van der Have, ged. te Sirjansland 18 Oct. 1671, overl. te Sirjansland in 1719, tr. 1. 12/28 Juni 1693 te Sirjansland met Comelia Koensdr. Kouwer, geb. te Kolijnsplaat, en 2. 21 Oct. 1711 te Sirjansland met Chieltje Komelisdr. Prommel, geb. te Kapelle in Duiveland. Uit het eerste huwelijk o.a.: 3. Jan (ook Johannes) van der Have, volgt VII. VII. Jan van der Have, geb. te Sirjansland 19/25 Mei 1697, overl. te Ouwerkerk 23 Aug. 1751, tr. 1723 met Aagje Marinusdr. Geluk, geh. 14 Dec. 1691, overl. te Ouwerkerk 20 Apr. 1761. Uit dit huwelijk o.a.: Joh van der Have, volgt VIII. VIII. Job van der Have, geb. te Ouwerkerk 15 Nov. 1723, overl. te Ouwerkerk in 1801, tr. 30 Mei 1766 te Nieuwerkerk met Geertruy Comelisse (van der Stolpe), geh. te Nieuwerkerk. Uit dit huwelijk o.a.: 2. Comelis van der Have, volgt IX. IX. Comelis van der Have, geb. te Ouwerkerk 11/13 Nov. 1768, overl. te Ouwerkerk Juni 1846, tr. 27 Apr./15 Mei 1792 te Ouwerkerk met Maatje Jacobsdr. Lucas, geb. te Scherpenisse. Uit dit huwelijk o.a.: 4. Joh van der Have, volgt X. X. Job van der Have, geh. te Ouwerkerk 9/17 Mei 1795, tr. 17 Mrt. 1816 te Ouwerkerk met Catharina Giljam, geb. te Ouwerkerk 19 Mei 1797. Van 1834—1846 was hij ontvanger en van 1847—1872 burgemeester der gemeente Ouwerkerk. Uit dit huwelijk o.a.: 7. Adriaan van der Have, volgt XI; 10. Boudewijn Giljam van der Have, geb. te Ouwerkerk 13 Sept. 1835, van 1872—1907 burgemeester der gemeente Ouwerkerk. XI. Adriaan van der Have, geb. te Ouwerkerk 27 September 1825, overl. 1 Sept. 1895, was van 1853—1895 burgemeester van Oosterland en SirjansIand, tr. 23 Sept. 1846 te Ouwerkerk met Comelia Bevelander*), geb. te Ouwerkerk. Uit dit huwelijk o.a.: 1. Job van der Have, volgt XII; 10. Daniël Jobannes van der Have, volgt Xllbis. XII. Job van der Have, geb. te Ouwerkerk 27 Juli 1847, overl. te Vledder 2 April 1905, tr. 1870 met Pietemella Marina van den Berg, ged. te Bruinisse 14 Oct. 1851. Eerst beurtschipper, daarna landbouwer, directeur van de Mij. van Weldadigheid te Frederiksoord, ridder in de Orde van Oranje-Nassau (1900). Uit dit huwelijk o.a.: 4. Adriaan Comelis van der Have, volgt XIII. XIII. Adriaan Comelis van der Have, geb. te Nieuwerkerk 30 Mei 1886, eerst landbouwer en sedert 1926 burgemeester van Oosterland en Sirjansland, tr. 1. Krijna Hocke Moolenburgh, geb. te Zonnemaire, 2. Maria Margaretha van der Vliet, geb. te Zierikzee 21 Aug. 1897. Uit dit huwelijk: 1. Iman Jan van der Have, geb. te Ouwerkerk 6 Mei 1922; 2. Adriaan Comelis van der Have, geb. te Ouwerkerk 17 April 1924. Xllbis. Daniël Jobannes van der Have, geb. te Oosterland 8 Nov. 1859, overl. te Goes 26 Jan. 1913. Oprichter van de boomkweekerij eri zaadbandel D. J. van der Have te Kapelle bij Goes, tr. 1 Juni 1887 te Sneek met Aaltje Bakker, geb. te Sneek. Uit dit huwelijk o.a.: 2. Adriaan van der Have, volgt XIII. XIII. Adriaan van der Have, geb. te Kapelle 29 Juli 1889, tr. 24 Juli 1916 te Groningen met Maganda Geertruida Lucieer, geb. te Diever (Drenthe). Uit dit huwelijk: 1. Albertina Petronella van der Have, geb. te Kapelle 9 Mei 1917; 2. Daniël Jobannes van der Have, geb. te Kapelle 2 Mrt. 1919; 3. Pieter van der Have, geb. te Kapelle 11 Aug. 1920; 4. Jan Comelis van der Have, geb. te Kapelle 30 April 1924. *) Vgl.: H. W. M. J. Kits Nieuwenkamp: „Genealogie van het Iandbouwersgeslacht Bevelander ( 1585'—181a)”, Doom, 1935, (niet in den handel). De familie van der Have is geallieerd aan de Zeeuwsche familie Fonteyne, zie aldaar. ALPHABETISCH REGISTER VAN IN DIT DEEL VOORKOMENDE FAMILIENAMEN. A Aa v.d. 43 Arkel, van 29, 59 Adrighem, v. 74 Arkenboudt 100 Aerntz 64 Arkenbout, Alblas, van 109 Arkenbout Schokker 99, 100 Alderliefste 58 Arntzen 29 Andelegem, v. 74 Amtzenius 29 Andree Wiltens 46, 47, 48 Asperen, van 59 Amstel, Ploos v. 31 Attema, Attama 114 Aquilar y Obea 67 Avis 16 Arends 81 B Baay 130 Blaauwbol 79 Bakker 150 Blank enburg, Moerman v. 95 Ballegoyen de Jong, v. 53, 54 Bloeminge 25 Ban, v. d. 96 Blijham, Scbmall v. 128 Barendregt 39 Boer (de) 78, 70, 71 Bastiaanse 51 Bogaerde de Terbrugge, v.d. Bataille 111 105, 106 Bay 20 Boo, de 83 Beeldemaker 43 Boom 108 Beest, v. 8 Boon 26 Begeer 50, 51 Boonacker 72 Bellier 42 Boot 73 Bellinchove, Von 51 Bootsman 80 Bemmelen, v. 15 Bosse, v. d. 147 Bentz v. d. Berg 73 Borssum Buisman, v. 19 Berckel 110 Botter 2Q Berg, v. d. 87, 150 Bout 113 Bergen, v. 133 . Boutkan 58 Berkbof 67 Bouwens 115 Berkhoff 30 Bowier 43 Berkhout 57 Boy, de 83 Berkenbosch, Berkenbos 104 Braat 15 Beukmans 46 Braat, Braet, Braets 79, 80, 81 Bevelander 150 Brandsenburg, v. 38 Beijnse v. Driel 54 Brederode 38 Bimbergen 67 Bredius 41 Breebers 149 Buisman 18, 19 Bregge, v. ter 114 Bulsing 45 Breggen, v. d. 113,114 Buning 132 Brink, v. d. 149 Bur (zu Oberboffen) 70 Broekbuyzen 130 Busscber 133 Brouwers 132, 133 Buys, Martini 71 Brouwershaven de Jonge, v. 120 Bye Dolleman, TKierry de 64 Bruin, de 43 Bijl 29 Bruins 122 Bijleveld, V. Eyk Bijleveld, Bruyn, (de) 19, 20 Bielefeld 43, 67 c Cammingba 38 Colenbrander 28 Centgen 74 Coole 144 Ceulen 96 Coomcooper 146 Claesdr 100 Comelis 137 Claesz. 80 Comelisse (van der Stolpe) 149 Cleyburg 41 Comelisze 100 Cleyburg van Sommelsdyk, van 110 Court, van der 112 CleywegH 68 Craandyk 31 Clynke 146 Crab, van der 36 CnoII 49 Cranius 28 Coentz 131 Croonenburg 38 Coeur, Ie 8 Cueninck, de 79 Cokart, (Coquart(d). Curtryck 79 7, 8, 9, 10, 11 D Daalen, van 6 Dorsman 86, 87 Dallinga 126 Doublet 110 Dalmys 146 Doude 144 Decknicke 38 Drie! van 54 Der Kinderen 17 Driescher 26 Dieren, van 131 Ducker 130 Dingnumsz 16 Dugteren, van 130 Dircks 113 Duiveland 146 DistelHuisen 103 Duparc 38 Dolleman, TKierry de Bye 64 Dussen, van der 68 Dolleman 64 Duyff 96 Dool, van den 147 Dykstra 126 E Edzes 126 Egberts 128 Eeland 81 Eldik, ven Zelm van 124 Eldick 124 Ermerifes 73 Elsakker v. d. 92 Es, van 143 Eist, Pieters van der 97 Es van der Have 143 EI ser of Elzer 98 Eulenbeck 21 Engelberts 43 Ewouts, Ewirts 43 Engelen 127 Eyk, van 34, 43 Engelscbe van den Ban 97 Eyk Byleveld, van 43 Engelse 103 F Fenema 105 Fonteyne 74, 75, 76, 77, 78 Floris 25 Fontyne 76 Fockens 126 Fransz 123 Fonteine 76 G Gaasbeek 84 Geveke van Saxenhaagen 28 Gaegb, van der 121 Gevers 116 Galle, van 24 Gildemeester (Gildemeister) 24 Gans 109 Giljam 149 Gantvoort 130 Giljam van der Have 149 Garck 67 GinHoven 52 Garckes 67 Glabbeek, van 108, 109 Geere, v. d. 80 Goetbier 57 Geerligs, Geerlings 34, 35, 52 Goudswaard 110, 111 Geerligs, Prinsen 34, 35 Goudtswaard, Goudswaerdt, v. 111 Gelder, de 133 Gouswaerdt 111 Gelder, Woutersz de 133 Goutswaert 110, 111 Geluk . 149 Goutsweert 148 Gemeren, van 57 Gouwentak 97 Geraud 9 Görz 44 Gerck 67 Goerz 44, 45 Gerlings 51, 52 Graafland 37 Gerlings. Indewey 51 Graeff, van der 105 GerlingjJ1 Jager 51 Graeswinckel 110 Gerlings Oostman 51 Graswinkel 38 Gerlings, de Pauw 51 Grave, de 146 Geding* Peters 52 Greve 116 Gerrits 137 Girendt, van der 80 Gerritse, van der Hoek 80 Groenendyk 130 Gessel, van 111 Groeneveld 14 Geveke 28 Groeneveld 67 Groenewegen 80 Groote 73 Groll 38 Gruterus 108 Groll van Frankenstein 43 Gunning 73 H Haaf ten 142 Hiddes 137 Haan de 43 Hoek, van den 39 Haes van Driel 54 Hoek, Gerritse van der 80 Hagenouw 103 Hoek, op den 146 Ham 32 Hoelen 127, 128 Ham, van d. 81 Hoet, van der 100 Ham, van 137, 148 Hoevenaar 37 Haremaker 14 Hoeven, van der 99 Harloff 73 Hoffen, van 81 Harmansz 32 Hollaar 84 Hartman 43 Hollander 85 Haspels 48 Holy, van 37 Have, v. d. 142-150 Honig, Honigk 13, 14 Have ten 142, Hoof, v. d. 32 Have, Giljam v. d. 149 Hoogendyck 118 Hayes 126 Hoogendyck van Domselaar 118 Heek, van n&n- 43 Hoogervorst 43 Heeckeren, van 38 Hoogvliet 98 Heemesaat, Hemmesaat 25 Hoop, v. d. 80 Heer, de 97 Hoorweg 105 Heeren, van 63 Horst, v. d. 89, 90 Hees, van 81 Hospignon 43 Heindrix 79 Houtman 147 Hekma 132 Houwer 60 Henricx 81 Houwer, de Jonge Mulock 59-63 Heinsius, Heynsius, Heyns 36, 37 Hoven, van 27 Hermans 31 Huber 38 Heus, de 73 Hulstyn 38 Hey 85 Hummelman 63 Heydanus 41 Huybrechts van der Vaak 101 Hey de, van der 98, 99 Huysen, van 30 Heyden, van der 40, 8 Huyser 39 I Immink 15 Infantas, de las 51 Indewey Gerlings 51 J Jager Gerlings 51 Jonge, de 61 Jans 111 Jonge, de 147 Jasperse 80 Jong, van Ballegoyen de 53, 54 Jevere 43 Jonge van Brouwershaven, de 120 Joffer 26 Jonge Mulock Houwer, de Joling 116 59, 60, 61, 62. 63, 73 Joorman 9 Jongeneel 41, 42, 43 Joose 146 Joppe 148 Jong, de 81 Jut, van Zanten, 130 Jong, de 27, 80 K Kaashoek 79 Knüyt, van der 63 Kaub 117 Koentz 131 Keitelheiters 128 Kogel, v. d. 25 Keizer, de 130 Kok 58 Keilen, v. d. 106 Kokart 10 Kerckom, van der 113 Koning, de 58 Ketelaar 124 Kooiman 112 Keverling Buisman 19 Koomans 57-58 Keijser, de 144 Kooy 68, 70 Kinderen, der 17 Kopper 43 Klaarhosch 146 Korteweg 101 Klad 73 Kouwenhoven, v. 84 Klapmeijer 73 Kouwer 149 Klein 43 Kralingen, v. 58 Klerk 104 Kramer, de 61 Kleijn 38-67 Kranenburg 58 Klink 82 Kros 108, 101 Kluifhooft 80 Kruyne 38 Kluit 82 Krayne 100-101 Kluyt 101 Kruyt 88 KnoII 49 Kuipers 144 L Labaren 140 Lambrechts 111 Labêe 38 Landré 105 Labrijn 140-141 Langeman 68 La Brein 140 Lankhorst v. Rij 103 La-Lécq v. Nassau 131 Later, de 79 Lambertsen v. Waning 131 Latre, de 79 Lebrin 140 Lies, de 80 Ledeboer 43 Lievaart 39 Leenders v. Wijngaarden 104 Limborgb Meyer 115 Leenheer 39 Linde, v. den 79 Leeuw, de 130 Linden, v. d. 17 Leeuwen, v. 32, 46 Lodder 68 Lelij, v. d. 32 Louw, de 81 Lelijevelt 111 Lucas 149 Lelijveld 43 Lucieer 150 Lenarts 141 Ludérus 26-27 Lenótre 97 Lutsenburg, v., Lutzenburg, Leuyedick 85 Lussenburg 35-36 Leuyendijck 85 Lutsenburg Maas, v. 36 Leij, v. d. 14 Luyendijck 85 Leijden, v. 99 Luymes 38 Liefde, de 28 Lijster de Raadt, de 85 M Maatb, v, d. 55 Minne, v. d. 55-69 Maertens 47, 76 Miseroy 31 Mameren, van 134 Moeriaam 14 Maes 133 Moerman 93, 94, 95, 96 Matbe ter 56 MoII 87 Martini Buys 71 Moorman 93, 94, 95, 96 Martinius 27 Mondeling 111 Maurégnault, de 120 Moolenburgb 150 Maurer 125 Mourik, J. van 87 Meer, v. d. 79 Mulle, 25 Meer Mobr, v. d. 73 Muller 68 Meindert 57-58 Muloc 62 Melander, de 120 Mulock Houwer de Jonge 59-63 Mellema 38, 147 Mulock v. d. Vlies 60 Menso Backer 15 Mulock Yzerman 60 Meyer, Limborgb Meyer 115 Munck, van 112 Micbel 73 Munninck, de 114 Myné, Miné 63 Muys 37 Milde, de 110 Mynne, v. d. 69 N Nagtglas, Nachtglas, Nassau-La Lecq, van 131 Nagchtglas 28, 72, 73‘ 74 Nederveen 130 Nagtglas Versteeg 59, 72, 73, 74 Nieborg 126 Nieuwboer 15 Noorle Jansen, van 92 Nieuwenkamp, Kits Nieuwenkamp, Noort, op ten 108 25, 27, 72. 73, 79. 114 Notre -Le 97 Nieuwenhuys, Nouts 111 Nieuwenbuys Budel 118 Nuboer 14, 15 Nolting. de Sauvage 122 Numan Star 138, 139 Nolting 122 Nyeustadt, van 109, 110 Noorle, van 92 O Ockerse 144 Oosterkamp, v. d. 43 OfferHaus 22, 23 Ootmoed 130 Olde, de 25, 21 Oprei 97 Oldenbecke 21 Overb(e)(c)k(e) 92 0°rt 73 Over de Linden 12, 13 Oortman, Gerlings 51 Oydenbecke 21 Oosten, van 146 P Paauw Gerlings, de 51 Plencker 126 Padmos 148 Ploos van Amstel 31 Paters 105 Poel, v. d. 80 Patyn 43 Poelehburgb, van 61 Pauwelzen 74 Pons 58 Peskens 45 Poortman 39 Pesman 136, 137 Poursoy 26 Peters 132 Prinsen 35 Peters Gerlings 52 Prinsen Geerligs 34-35 Piersón 130 Proes 73 Pieters v. d. Eist 97 Prommel 149 Pikaar 130 Putten, van 98 Pipelincq 144 Pyper, Pieper, Peiper 30 Planta 30 Q Quack 86 Quast 15 Quadakers 79 Quoquart 10 R Raad(t), de 84, 85 Ramaer 84 Raadt de Lijster, de 85 Ravesteyn 73 Raedt, de 84 Reekers 73 Rakder 31 Reinshagen 38 Rendrichem, v. 99 Rouffaer 73 Repelaer 113 Rougissar 8 Reigersberch, v. 62 Roux, Ie 38 RHenen, v. # 122 Rovers 109 RKijn, v. 45, 46 Royer 116 Riebeek 37 Ruitenbach 73 Riemsdijk, v. 36 Ruizeveld 58 Rinkel, 73 Rutgers 37 Ritsema 34, 35 Rutgerus Sebastiani 51 Robert 82 Ruygbart 73 Ronde, de 148 Rij, v. 103 Roosemeijer 15 Rij v. Lankhorst, v. 103 Rosenberg, v. 100 Rije, v. 104 Rosmeulen 110 Rijn, v. 45, 49 Rosmolen 111 Rijnbende 36 Rosa 130 Rijnders 38 Rossum, v. 130 Rijneveld 79 Rotte 146 s Sas 37, 38 Spoen 89 Sauvage Noltbing, de 122 Spoon 89 Scbadd 69 Splunder, v. 79 Schafer 38 Staat 148 Schaetzen 127 Stagg 73 Scbee, v. d. 58 Stapel 91 Schermer 64-65 Star Numan 138, 139 ScHiettekatte 147 Steenlaeck 119 Scbmaal v. Blijbam 128 Stegbelytz 69, 70 Schokker, Arkenbout 99, 100 Sterck 65, 66, 67 Schot 129 Stem 43 Schot 73 Stolker 97 Schotborgh 15 StoII 133 Sebastiaanz 50 Stolpe, (Comelisse) v. d. 149 Sehn, v. 124 Stout 118 Sevender 79 Stoutemolen 39 Sibmacher Zijnen 73 Straaten, v. d. 49 Sickel 116 Swartbek 144 Slikke, v. d, 147 Straten, v. d. 49 Sneevliet 147 Swieten, v. 80 Snel 130 Sybella 35 Spengler, v. 43 Sybolts 132, 136, 137 T Talma Westervelt 108 Tiedeman 73 Tak 140-141 Tieleman 79 Tak, Labrijn 140-141 Tigchelaar 102 Telle 79 Timmers 38 TenKaef 142 Timmers 108 Tenhave 142 Timmers 114 Terbrugge, Tobiassen 48 van den Boogaerde de 105 Tonijs 146 Termate(n) 56 Troerman 87 Teunier 50 Tromp 100 Thierry de Bye Dolleman 64 Troost 30-31 Thönè 15 Trouw 91 Thomas 30-31 u Uilenbeek 21 Utenhove, v. 130 Uhlenbeck 21-22-23-24 V Vaillant 43 Vilborg, Olafsen 73 Valois, de 112 Villates, des 38 Veen . 68 Villerius 100-101 Veen, v. 67 Vingerling 97 Velthuys 25 . Visser 39 Verbies, Verbus 109 Visscher 103 Verkammen 117 Vlught, v. d. 57 Verloop 88 Voorthuyzen, v. 34 Vermaassen 38 VOSs, v. ZijlI 73 Vermaat 54, 55-56-57-58 Vries, de 33 Vermaat 54-55-56-57 Vries de 108 Vermeer 38 Vrieze, de 79 Verschoor Gerlings 51 Vroede, de 33 Versteeg 73 Vrolijk 131-139 Versteegh, Nagtglas 72-73 Vroom 107 Viersen, van 26 Vijfvinkel (Vijfwinkel) 107 w Waal, v. d. 58 Wagevelt 96 Waalkens 128 Walle, v. d. 108 Waays 145 Wallen, v. d. 108 Wacker, de Wekker, de 83 Waltelingh 123 Waning, v. (Lambertsen) 119-122 Wiersum 136, 139 Waninck 121 Wiltens, Andrée 46, 47, 48 Wartena 38 Wimmers 30 Waterman 97 Winter, de . 32 \Veeda 81 Witsenborg 102 Wegerif 101 Woel, v. d. 101 Weiman 98, 99 Woelderen, v. 125 Weltevrede(n) 99 Woensel, v. 9 Weltevreên 99 Wormer 26 Westerman 129 Wormser 11, 12 Westerveld(t,d,dt) 107, 108 Woutersz. de Gelder 133 Westervelt Talma 108 Wurm(b)ser 12 Westeijn 63 Wijting 8 Westrik, Westrick 24, 25, 26 z Zaag, v. d. 117 Zeylmans 124 Zanten Jut, v. 130 Zeylmans v. Zelm 124 Zeeuw, de 144 Zijll, Voss v. 73 Zei m v. Eldick, v. 124 Zijnen, Sibmacber 73 Zevender 79