NIET UITLEENEN j 17 MEI 1938 M. GREEVINK SPAANS-NEDERLANDS NEDERLANDS-SPAANS WOORDENBOEK li SPAANS-NEDERLANDS ONDER TOEZICHT VAN Dr J. BROUWER . ZUTPHEN — W. J. THIEME & CIE - MCMXXXVIII VOORBERICHT. Op verzoek van de firma W. J. Thieme & Gie heb ik ook het toezicht over de uitgave van hefe tweede deel van dit woordenboek op mij genomen. Mijn taak is daarbij aanmerkelijk uitgebreid doordat de heer Greevink, die in Zuid-Amerika gevestigd is, niet meer het materiaal dat hij heeft verzameld heeft kunnen verwerken. Ik heb dit materiaal met eigen aantekeningen aangevuld. De bedoeling van dit woordenboek is een duidelijke, beknopte en gemakkelijk hanteerbare gids voor het hedendaagse Spaans te zijn. Het is het resultaat van een jarenlang voortdurend contact met het levende Spaans. Het is uit de practijk voortgekomen en voor de practijk bestemd. Wij hebben er naar gestreefd de verschillende schakeringen van de Spaanse woorden door equivalenten weer te geven. Het Spaans heeft steeds een heel grote bewegingsvrijheid gehad in zijn ontwikkeling, deels als gevolg van de aard van het Spaanse volk, deels doordat het Spaans door een zo groot aantal analphabeten wordt gesproken en de levende omgangstaal dus minder door de geschreven taal wordt beperkt. Daardoor krijgen de woorden een rijkere schakering aan betekenissen en worden er ook veel nieuwe woorden gevormd. Het Spaans kenmerkt zich door het gemak waarmede nieuwe woorden worden gemaakt. Dit proces is door de officiële Spaanse woordenboeken onvoldoende gevolgd en geregistreerd. De woordenboeken van de Spaanse Academie, en de buitenlandse die daarop berusten, zijn verouderd. Niet allereerst door het gemis aan velerlei (cosmopolitische) termen uit de moderne techniek afkomstig, maar doordat zij vele nieuwe termen en betekenisnuancen uit de levende omgangstaal niet hebben opgenomen. Een zeer gunstige uitzondering vormt hierop het tweedelige woordenboek van Slaby-Grossmann. Wij hebben ons tot doel gesteld het hedendaagse, levende, beschaafde Spaans in zoverre in dit woordenboek vast te leggen als dit voor de Nederlandse gebruikers nodig mocht geacht worden. De al te kunstmatige vrijheden van de moderne journalistieke taal hebben wij niet willen opnemen, omdat dit vaak modegrillen van korte duur zijn. Er zijn een aantal Zuid-Amerikaanse woorden opgenomen, opgetekend door den heer Greevink. De heer L. A. Borst, docent Spaans aan de R.K. Handelshogeschool, Hogeschool voor economische en sociale wetenschappen te Tilburg, heeft een groot aantal woorden en termen betreffende handel en techniek, alsmede typisch Rooms-Katholieke termen en betekenisnuancen verstrekt. Hem en den heer H. L. A. van Wijk, rom. litt. docts, die een aantal moderne woorden en woordbetekenissen heeft opgegeven, dank ik voor hun belangrijke bijdrage. Enkele gelijkluidende woorden heb ik afzonderlijk vermeld om, zo dit nodig was, duidelijk te doen uitkomen dat de betekenisverschillen het gevolg van verschillende oorsprong zijn. Verder is er een lijstje gegeven van de werkwoorden die de tweeklank ie of ue krijgen in de beklemtoonde stam, zoals acerlar en almorzar. Voor de andere zgn. onregelmatige werkwoorden zou ik naar mijn Spraakkunst van hel Hedendaagse Spaans (Thieme, Zutphen 1937) willen verwijzen. Van de bijvoeglijke naamwoorden is de vrouwelijke vorm slechts vermeld als dit nodig geacht kon worden. J. BROUWER. 's-Gravenhage, Voorjaar 1938. WERKWOORDEN DIE DE TWEEKLANK IE KRIJGEN IN DE REKLEMTOONDE STAM. acertar cerrar enmendar nevar acrecentar cimentar ensangrentar pensar alentar concertar entender plegar apacentar condescender errar (yerro) perder apretar confesar escarmentar quebrar arrendar contender estregar regar asentar defender fregar segar asosegar dentar gobernar sembrar atentar despertar helar sentar aterrar (I) empedrar herrar serrar atestar (I) empezar incensar sosegar atravesar encender invernar temblar aventar encerrar manifestar tentar calentar encomendar merendar trasegar cegar enhestar negar tropezar en samenstellingen. WERKWOORDEN DIE DE TWEEKLANK UE KRIJGEN IN DE REKLEMTOONDE STAM. almorzar desolar probar amoblar desollar novar amolar eraporcar rodar apostar encontrar rogar (niet zijn samenstellingen) aprobar engrosar soldar colar esforzar soltar colgar holgar sonar concordar hollar sonar consolar moler tostar contar mover trocar costar mostrar tronar demoler oler (huelo) volar denostar poblar volcar en samenstellingen. LIJST DER MEEST VOORKOMENDE AFKORTINGEN. aanw. vrnw. aanwijzend voornaamwoord. betr. vrnw. betrekkelijk voornaamwoord bn. bijvoeglijk naamwoord. bw. bijwoord. bez. vrnw. bezittelijk voornaamwoord. fam. familiaar, gemeenzaam. fig. figuurlijk. jur. juridische term. kph. koophandel. m. mannelijk. med. medische term. mrv. meervoud. muz. muzikale term. pers. vrnw. persoonlijk voornaamwoord. Prot. Protestants. R.K. Rooms-Katholiek. sam. samenstelling. tik. taalkundig. v. vrouwelijk. v. van. vw. voegwoord. vz. voorzetsel. ww. werkwoord. Z.A. Zuid-Amerika. z.nwd. zelfstandig naamwoord. Het geslacht is slechts aangegeven wanneer daarover onzekerheid kan ontstaan. TOEVOEGINGEN. Uitgevallen zijn de volgende woorden: bajito, bn., kort / klein van stuk. barrita, lippenstift. canela, de—, (fig.) puik / uitgezocht / kranig. exiintor, m., brandblusapparaat. cacique, opperhoofd / dorpstyran / partijbonze. caciquismo, tyrannie / dwingelandij. A. a — abatir a, la (letra) a, de (lelter) a; (vz.) aan / naar / per / lol / na / om / le / legen/op /&(ƒ /me/; — la llegada, 6y aankomst; ir— casa, naar huis gaan; de tres — cinco, van 3 lol 5; •— la mesa, aan tafel; — las seis, om 6 uur; — pie, le voel; — la cintura, tot 'l middel; — vuelta de correo, per omgaande; paso — paso, stap voor slap; — caballo, te paard; — solicitud, op aanvraag; — cuenta, op rekening; — la noche, 's avonds; ■— 3 pesetas la dooena, legen 3 pesetas 't dozijn; — C por ciento, (i 3 % ; — los 3 dias, 3 dagen daarna; — la francesa, op z'n Frans; — por—y b por b, haarfijn; (in bijw. uitdrukkingen) a tontas y a locas, op onbezonnen wijze, (als voegwoord voor onb. wijs) a estar en casa, als hij thuis is. abaca, m., Manilla hennep. abaceria, kruidenierswinkel. abaeero, kruidenier. abaco, telraam / rekenlafel / abacus / dekstuk (op kapiteel). abad, mabt. abada, neushoorn / rhinoceros. abadejo, stokvis / kabeljauw. abadesa, abdis / kloostermoeder. abad ia, abdij. abajo, beneden / omlaag; rodar de arriba —, van boven naar beneden rollen; — mencionado, onderstaand; 1— el reyl, weg met de koningl; el — firmado, ondergetekende; cuesta —, bergaf; por —, naar beneden. abalanzar, in evenwicht brengen; —se sobre, zich storten op; —se a los peligros, zich in 't gevaar storten. abalizamiento, betonning. abalizar, betonnen. abalorio, kraal (v. glas). abanderado, vaandel—, banierdrager . abanderar, onder andere vlag brengen (schip) I lichten (troepen). abandonado, prijsgegeven / verlaten / verwaarloosd / vuil / onzindelijk / Spaans-Nederl. hulpeloos I losbandig; dejar —, onbeheerd laten. abandonar, (iem.) verlaten / aan z'n lol overlaten / prijsgeven / verwaarlozen I opgeven / laten varen / verzaken / begeven (v. krachten); —se (a), zich overgeven aan / nalatig worden / wanhopen . abandono, nalatigheid / verzaking / verwaarlozing / verlatenheid / (Icph.) abandonnemenl; hacer —, verzaken. abanico, waaier / waaiervormig; (fam.) cellulaire gevangenis in Madrid. abanto, dwerggier. abaratamiento, 't goedkoper worden. abaratar, goedkoper maken / afslaan (prijzen); —se, zich verlagen. abarca, sandaal. abarcar, omvatten / omspannen / vallen (begrijpen); quien mucho abarca, poco aprieta, te veel hooi op z'n vork nemen. abarloar, (vast)meren. abarranear, kuilen maken (regen) I in verlegenheid brengen; ■—se, stranden . abarrar, weggooien / wegsmijten. abarredera, bezem. abarrotado, vol geladen. abarrotar, stouwen / stuwen / vastbinden (lading) / volstoppen (met goederen). abarrote, m., sluwbaal. abasteeedor, m., leverancier. ahastecerse, provianderen / leveren of voorzien (v. levensmidde len). abasteeimiento, proviandering / voorziening / leverantie. abasto, proviand / leeftocht; no dar —a, niet van 'l nodige voorzien. abate, m., abbé. ahatido, terneergeslagen / mismoedig I neerslachtig / (fig.) laag / gemeen / (kph.) gedrukt / pauw. abatimiento, ontmoediging / lusteloosheid I gedruktheid (v. d. markt). abatir, omwerpen / ter neder slaan / strijken (v. vlag / zeilen) / onlmoe- abdieaoión abortivo digen / uit de koers raken; —se, de moed verliezen / neerslachtig worden. abdicación, vrijwillige neerlegging v. waardigheid / afstand (v. d. troon). abdicar, vrijwillig neerleggen (waardigheid) I afstand doen van (troon). abdomen, m., onderbuik / achterlijf (bij insecten). abdominal, onderbuiks (in sam.); faja —, buikband; región—, buikstreek. abduetor, m., afvoerende spier. abceé, m., alfabet / 't a.b.c.; no saber uno el —, (fam.) aartsdom zijn. abecedario, a.b.c.boek / alfabet. abedul, m., berk / —enhout. abeja, bij (honing—); — reina / — machiega, koningin; — obrera, werkbij. abcjarrón, m., hommel. abejaruco, bijeneler (vogel). abejero, ijmker. abejón, m., dar / mannetjesbij. abejorro, meikever / hommel. abellotado, eikelvormig. aberración, aberratie / afwijking (v. licht bijv.) I (fig.) afdwaling. abertura, opening / spleet / scheur (in terrein) / rondborstigheid. abestiarse, verdierlijken. abeto, spar / vurenhout; falso —, pijnboom; — blanco, zilverspar. ahetunar, asfalteren. abierto / — amen te, geopend / open I (fig.) openhartig / ronduit / openlijk. abiijarrado, bont / gespikkeld. ab intestado, zonder testament / onbeheerd; heredar —, erven bij versterf. ab irato, (jur.) in drift. abirritaeión, (med.) verzwakking. ahismado, (fig.) verzonken / verdiept. abismarse, zich in 'n afgrond storten / (fig.) zich geheel overgeven / zich verdiepen. abismo, afgrond / diepte / (fig.) hel I zee; en el borde del —, aan de rand v. d. afgrond. abjuración, afzwering / verzaking. abjurar, afzweren / verzaken. ahlación, wegneming v. lichaamsdeel. ablandabrevas, m., nietsnut. ablandador, verzachtend. ablandamienlo, verzachting. alilandar, verzachten / zacht of week maken / kalmeren; —se, zacht of week worden / kalmeren (wind) / zachter worden ('t weer) / minder hevig worden. ablandecer, zie ablandar. ablativo, ablatief / ,,zesde naamval". ablución, afwassing /' reiniging (door doop). abluente, oplossend / afwassend. abnetjación, (zelf )ver loochening / verzaking. abnegado, belangeloos. abnecjar / se, (ver)loochenen / zich (zelf) verloochenen. abobado, dom /onnozel/sukkelachtig. abobar, suf maken / bedwelmen. aboeado a la nmerte, de dood nabij. aboear, happen; —se, confereren / met elkander bespreken. aboeliornado, beschaamd / verslikkend . abocliornar, verzengen (door hitte) I beschamen; —se, zich schamen / blozen. abofetear, oorvijgen geven. abo{jaeia, beroep v. advocaat. aboyada, vrouwelijk advocaat. aboifad», advocaat / pleitbezorger. abogar, verdedigen / pleiten / bepleiten I bemiddelen / tol voorspraak dienen. abolengo, voorgeslacht / erfgoed. abolición, afschaffing / opheffing. abolir, afschaffen / opheffen / buiten werking stellen (wet bijv.) / vernietigen. aboiladura, deuk. abominable, afschuwelijk / afgrijselijk I bar. abominaeión, afschuw / gruweldaad / walging. aboiuinar, verafschuwen / verfoeien / 'n afschuw hebben van. abonable, betaalbaar. abonado, abonnè / geabonneerde. abonanzar, bedaren (storm) / opklaren ('t weer). abonar, abonneren / bemesten / betalen I staven; — en cuenta, crediteren; —se a, 'n abonnement nemen op. abonarc, m., schuldbekentenis. abono, abonnement / mest / bemesting: 't tegoed; —s quimicos, kunstmest. abordaje, m., entering / aanvaring / aanzeiling. abordar, aanzeilen / aanvaren enteren / aanklampen / binnenlopen (haven). abordo (zie abordaje). aborigenes / los —, eerste bewoners (van 'n land). aborreccr, verafschuwen / verfoeien haten; —se, zich vervelen. aborrecido, vervelend. abortar, 'n miskraam hebben / ontijdig bevallen / mislukken. abortivo, onvoldragen / ongerijpl / aborto — abundar ontijdig; el —, vruchtafdrijvend middel. aborto, miskraam / misgeboorte. abotonador, m., knopenhaak. abotonar, dicht of tocknopen / uitbotten. abovedar, overwelven. abozalar, muilbanden. abra, kreek / kleine baai / bergkloof. abracadabra, m., 'n zeker toverwoord I dwaasheid. abrasador, verzengend. abrasar / se, verzengen / verbranden. abrazamiento, omarming / omhelzing. abrazar, omhelzen / omarmen / omvallen. abrego, Zuidwestenwind. abrevadero, wed. abrevar, drenken (vee) / besproeien (land of straal)l doorweken. abreviaeión, afkorting / verkorting. abreviadamente, kort samengevat. abreviado, verkort. abreviar, afkorten / bekorten / verkorten / verhaasten. abreviatura, afkorting / verkorting. abridor, m., vroege perzik. abrigadero, beschutte plaats. abrigar, beschermen / beschutten / koesleren (hoop bijv.); —se, zich beschutten / schuilen / zich instoppen. abrigo, schuilplaats / toevlucht / bescherming / overjas; — de senora, damesmantel. abrigo, zie abrego. Abril, m., April; los —es, jeugdjaren . abrillantador, m., diamantslijper. abrillantar, slijpen (v. edelstenen) . abrir (abierto), openen / open doen / opensnijden (boek) / graveren / beginnen ('n zaak); a medio —, half open; — tanto ojo, grote ogen opzetten; en un — y cerrar de ojos, in 'n oogwenk; —se, opengaan / openbreken (gezwel) / ontluiken; —se paso, zich 'n wen banen. abrochador, m., knopenhaak. ahrochar, toe— / dichtknopen. abrogación, opheffing / intrekking / afschaffing. abrogar, afschaffen / opheffen / herroepen / intrekken (wet enz.). abrojo, ranonkel; los —s, blinde klip. abrótauo, averuit (plant). abrumado, mistig / afgemat. abrumador, neerdrukkend. abruniar, overstelpen; ter neer drukken; —se, mistig worden. abrupto, steil. abrutado, ruw / verstompt / bruut / grof. absccso, abces / (etter—■) gezwel / zweer. abscisa, abscis (wisk.). abside, m. en v., absis / koormis / halgewelf. absolución, absolutie / kwijtschelding I vrijspraak. absoluto, absoluut / volstrekt / volkomen. absolutorio, vrijsprekend (vonnis). absolver (absuelto), vrijspreken / kwijtschelden / zonden vergeven. absorhente, opslorpend. absorber, inzuigen / opslorpen / verslinden (geld) / in beslag nemen. absorción, absorptie / inzuiging / opslurping. absorto, (fig.) verdiept / verzonken; estar — por, in beslag genomen zijn door. abstenersc (de), zich onthouden (van). abstergcntc (m.), zuiverend / — middel. absterger, (med.) zuiveren. abstcrsión, zuivering. abstinencia, onthouding; dia de — vastendag. abstinente, onthoudend / matig. abstracción, aftrekking / verstrooidheid I abstractie. abstracto, abstract / afgeleid; numero —■, onbenoemd getal. abstraer (abstracto / abstraido), aftrekken / abstraheren / afleiden. abstraido, afgetrokken / afgezonderd. abstruso, verborgen / duister / diepzinnig. absuelto, vrijgesproken / kwijtgescholden . absurdidad, v., ongerijmdheid. absurdo, ongerijmd / onzinnig / dwaas; cosa —a, ongerijmdheid / dwaasheid. abubilla, hop (vogel). abuela, grootmoeder. abuelo, grootvader; los —s, grootouders I voorouders. abnltado, lijvig. abultar, vergroten. abundancia, overvloed / menigte / weelde; en —, volop; de la — del corazón habla la boca, waar 't hart van vol is. loopt de mond van over. abundante, overvloedig / rijkelijk / ruimschoots / volop; — en, rijk aan. abundar, overvloedig zijn / in over- abur — accionista vloed aanwezig zijn / overvloeien / vol zijn van. abur, zie agur. aburrido, vervelend / landerig. aburrimicnto, verveling / landerigheid. aburrir, vervelen / ergeren; —se, zich vervelen / iels beu worden. abusar (dc), misbruiken / misbruik maken van. abusivo, verkeerdelijk. abuso, misbruik; ■— de conflanza, verraad / misbruik v. vertrouwen. abyccción, laagheid / gemeenheid / verworpenheid / verachtelijkheid. abyccto, laag / vuig / gemeen / verachtelijk. ara, hier / hierheen / herwaarts; desde entonces —, van toen af. acabado, volkomen / beeindigd / af I gereed / afgelopen / verbruikt. acaballar, dekken (paarden). aeabamicnto, einde / voltooiing / de dood. aeabar / se, afmaken / eindigen / afwerken / voltooien / doden; — en, uillopen op (fig.) I eindigen in; — de, iets juist gedaan hebben / zoeven (plaatsgevonden), bijv. acaba de venir, hij is zoeven gekomen: —se, ten einde lopen. acacia, acacia (plant en hout). aeachetear, vuistslagen geven. academia, academie / (geleerd) genootschap I schooltekening naar naakt model. académico, academisch; el —, lid der academie. acaeccdcro, bebeurlijk. acacccr, gebeuren / voorvallen / overkomen / plaats vinden. acaccimiento, voorval j gebeurtenis. acalorado, (fig.) verhit. acalcnturarse, de koorts krijgen. acaloramiento, opwinding / (fig.) vuur. acalorar, warmte geven / verhitten / (fig.) aanzeilen; —se, verhit worden. acallar, 't zwijgen opleggen / bedaren / lot rust brengen. acampar(se), legeren / kamperen. acanalado, gegroefd. acanaladura, groef (in pilaar enz.). acanalar, groeven maken. acanelado, kaneelachtig. acantacras, las —, berenklauwachligen (planten). acantilado, steil (kust). acanto, versiering v. loofwerk / berenklauw (plant). acantonamiento, inlegering / kwartier (Irotpen). acantonar / se, inlegeren / in kwartier liggen. acaparador, m., opkoper. acaparamiento, opkoping. acaparar, opkopen (om mee te woekeren). acariciador, —a, strelend / liefkozend; el —. liefkozer. acariciar, liefkozen / aanhalen / strelen / flemen / (fig.) koesleren. acaro, wormpje / made / mijt; — del queso, kaasmijl. acarrcador, sleper / vervoerder. acarrcar, vervoeren (met wagen) / aanvoeren / teweegbrengen; —se, zich op de hals halen. aearreo, transport / vervoer / vracht (kosten) / voergeld. acaso, misschien / wellicht / soms / bijgeval; por —, toevallig; por si —, voor 'l geval; el —, 'l toeval / kans. acatamiento, eerbiediging. ac-atar, eerbiedigen / ontzien. acatarrarse, verkouden worden / kou vallen. acaudalado, welgesteld / vermogend. acaudillar, aanvoeren (krijgsvolk / bende). acceder (a), goedvinden / voldoen (aan verzoek) / toestemmen / inwilligen I bewilligen / treden in. aecesibilidad, v., toegankelijkheid / genaakbaarheid. acccsible, toegankelijk / genaakbaar. arceso, toegang / vlaag of aanval (v. ziekle bijv.); — de fiebre. koortsaanval. accesorias, las —, bijgebouwen. aeccsorio, bijkomend / bijbehorend / aanvullend; los —s, de toebehoren / onderdelen. accidenlado, (fig.) bewogen; terreno —, heuvelachtig terrein. accident al, accidentario, toevallig. aceidcnte, m., toeval (med.) / onvoorzien geval / ongeluk / ongeval. acción, verrichting / handeling / daad / werking / gebaar / rechtsvordering / (kph.) aandeel; — de gracias, dankzegging; campo / radio / esfera de —, arbeidsveld; —• ordinaria, gewoon aandeel; — de fundador, oprichters—; — al portador / — nominativa, — aan toonder / — op naam ; — de prioridad, preferent —; — liberada, volgestort —; — es bancarias, bankaandelen. accionar, gesticuleren / werken. accionista, m., aandeelhouder. acebada — acido acebada, hulslbos. accbo, hulsl. accbuche, m., wilde olijfboom. acccinado, (fig.) uitgedroogd. acecinar, vlees zouten en roken; —se, afvallen / zeer mager worden. acechadera, loerplaats. acechador, m., belager / bespieder. aceehar, bespieden / belagen / afloeren. accclio, hinderlaag / belaging; al—, en —, in hinderlaag loerend. acedera, zuring. aecdra, zuring (groente). acedia, zuurheid. acéfalo, hoofdeloos / koploos. aceitar, oliën. aceite, m., olie / essence; — de anis, anijsolie; — de ballena, traan (walvis—); — de higado de bacalao, levertraan; — de vitriolo, zwavelzuur; — voI4t.il, vluchtige olie; •— mineral, — secante, siccatief; —• de corner, olijf— / slaolie; — de almendras, amandelolie. aecitero, oliekan / olieverkoper. aceitoso, olieachtig / vet. aceituna, olijf. aceitunado, olijfkleurig. aceituno, olijfboom; olivo y —-, todo es uno, 't is lood om oud ijzer. aceleraeión, versnelling / bespoediging I verhaasting. aceleradamentc, snel / haastig. acelerador, versnellend; el —, gaspedaal. acelerar, bespoedigen / verhaasten I versnellen. iicelcja, witte biet. accmila, lastdier. accnto, accent / (klem)loon / nadruk / klank / uitspraak; -— circunflejo. kapje (A). acentuaeión, accentuatie / aanduiding v. d. klemtoon. accntuar, accentueren / klemtoon of nadruk leggen op. acena, watermolen. acopción, zin / betekenis (v. woord) ; sin — de personas, zonder aanzien des persoons. acepilladura, 7 schaven / de krullen. acepillar, schaven / borstelen. aceptable, aannemelijk. aceptación, aanneming / acceptatie; tener— (un articulo), gezocht / gevraagd zijn (artikel); presentar para su —, ter acceptatie aanbieden; falta de —, non-acceptatie. accptante, m., acceplant(v. wissel). aceptar, aannemen / aanvaarden / honoreren of accepteren (wissel)/ goedkeuren . acepto, aangenaam / welkom. sccquia, waterleiding (op 't land). accra, trottoir. aceración, verslaling. aeerar, stalen / harden. acerbo, wrang / (fig.) ruw / bits / bitter. aecrca dc, betreffende / nopens / omtrent; ■— de eso, dienaangaande. acercamicnto, nadering. aecrcar, dichterbij— / naderbijbrengen; —se, naderen. accria, staalfabriek. accrico, acerillo, speldekussen. aeero, staal / (fig.) zwaard; — fundido, gietstaal. aeérrimo, zeer hard, bits, streng. acertado, raak / doeltreffend / juist acertar, raken / treffen / vinden / raden. acertijo, raadsel. aeetado, acetaat / azijnzuurzout. aet'tieo / acido —, azijnzuur. acetileno, el gas —, acetyleen / —gas. acctosa, zie acedera. acetoso, azijnachtig / zuurmakend. acetre, m., kruikje / puts / schepemmer I draagbaar wijwatervat. aciago, noodlottig / onheilspellend. aciano, korenbloem. acibar, m., aloe / sap van — / bitterheid (fig.). acibarar, verbitteren / bitter maken (ook fig.). acicalar, oppoetsen / optooien (kapsel enz.); —se, zich optooien. acicatc, m., spoor (v. ruiter) / (fig.) prikkel. acidcz, v., zuurheid. acidia, luiheid. acidifcro, zuurhoudend. acidificaeión, verzuring. acidificante, zuurmakend. acidiftcar, zuur maken / verzuren. acidimclria, zuurtemeting. acidimetro, zuurmeter. aeidioso, zuurachtig. &cido, wrang / scherp / zuur; het zuur; — carbonico, koolstofzuur; — nitrico / — clorhidrico, salpeterzuur; —- sulftirico, zwavelzuur; — bórico, boorzuur; — rauriatico, zoutzuur; — tartrico, wijnsteenzuur — f Arm ico, mierenzuur; — arsénico arsenikzuur; — silicico, kiezelzuur; — acético, azijnzuur; — lactico, melkzuur; — aclerto — acrerentamiento benzoico, benzoïnzuur; — citrico, citroenzuur; — clórico, chloorzuur; — oxélico, oxaalzuur; — prüsico / •— cianhidrico, blauwzuur; — ürico, urinezuur; — cinémico, kaneelzuur. aclerto, 't treffen / raden / welslagen / vaardigheid / bedrevenheid / takt; con —, doeltreffend. acimut, m., azimuth. aciniutal, azimuthaal. ación, v., stijgbeugelriem. acitrón, m., sukade. aclamación, toejuiching; por —, eenstemmig. aclamar, toejuichen / z'n bijval betuigen. aclaración, opheldering / toelichting. aelarador, —a, ophelderend. aclarar, ophelderen / verklaren / duidelijk maken I opklaren (v. 't weer). aclaratorio, ophelderend. aclimatar / se, acclimatiseren. acme, v., hevigste graad v. ziekte. aeue, v., puistigheid. acobardar, afschrikken / schrik aanjagen. acocear, (achteruit) trappen of schoppen (van dier) / (fam.) honen. acodar / se, met de elleboog leunen op. acodiciar / sc, begeren / vurig wensen. aeoger, herbergen / (iem.) ontvangen I beschermen / beschutten / honoreren (kph.); —se, schuilen. acogida, ontvangst / onthaal / opname; reservar buena —, honoren (wissel). acolada, ridderslag. acolchar, opvullen (matrassen enz.) I watteren / capitonneren. acólito, altaar—- / misdienaar / aanhanger. acometer, aanvallen / ondernemen / overvallen (door slaap bijv.) / aantasten. acomctida, aanval. acomodación, geschiktheid / aanpassing; letra de —, schoorsteenwissel ■ acomodado, geschikt / welgesteld / bemiddeld / gemakzuchtig. acomodar, toepassen / bijleggen / regelen / schikken / verzoeken; —se (a), zich schikken / aanpassen (aan) / voegen (naar). acomodo, gemak / betrekking / onderdak. aeompanamiento, begeleiding / gevolg I vergezelling. acompanar, vergezellen / begeleiden / meegaan (met) / in- of bijsluiten (bij brief); acompafiado de, in gezelscha/i van. acompasado, in de maat / afgemeten. acunipasar, afmeten (met een passer) I in malen verdeden. acondieionado / bien o mal in goede of slechte toestand. acongojar / se, kwellen / beangstigen (zich). acönito, monnikskap (plant). acoiisejablc, aan te raden. aconsejar, raad geven / aanraden: —se, raad inwinnen. acontecedero, gebeurlijk. acontccer, gebeuren / voorvallen / geschieden / overkomen. acontecimiento, gebeurtenis / voorval. acopiador, a—, ophopend; el —, ophoper. acopiar, ophopen (in 't bijz. graan e.d.) I opkopen. acopio, ophoping. acopladiira, koppeling. acopiar, koppelen / aaneenlassen. acorazado, gepantserd; el (buque) —, pantserschip. acorazamiento, pantsering. acorazar, pantseren. acordar, besluiten / beslissen / herinneren / stemmen (muz. inslr.) / inwilligen / toetsen; —se, zich herinneren I heugen / overeenkomen; si mal no me acuerdo, als ik mij niet vergis. acorde, m., harmonie I samenklank / accoord (muz.). acordcón, m., harmonica. acornear, met de horens stolen. acoro, kalmoes. acorralar, opsluiten ('l vee). aeortadizos, los—, papiersnippers. acortar, inkorten / korter maken (worden); —se, blijven steken. acosar, vervolgen / lastig vallen / plagen . acostarse, naar bed gaan / zicli ter ruste begeven / overhellen (v schip en gebouwen); al —, bij 't naar bed gaan. acostumhrar, wennen / gewennen / de gewoonte hebben / plegen; ■—se, zich gewennen. acotilcdóneas, las —, naaktkiemenden (planten). acotillo, voorhamer. acrata, anarchistisch; el—, anarchist. acre, scherp / bitter (v. reuk of smaak) / scherp (v. gezegde). acrccentamiento, toeneming / aangroeiïng. acrccenlar — achaquc acrecentar, vermeerderen; —se, toenemen. aerecer(sc), toenemen / vermeerderen. aoreditado, goed aangeschreven / in aanzien. acreditar, crediteren \ staven / aanzien, vertrouwen verschaffen / in aanzien brengen; —se, aanzien —/achting— / vertrouwen verwerven. acreedor, crediteur / schuldeiser; saldo —, creditsaldo; —s ordinarios, —s privilegiados, concurrente, preferente schuldeisers; junta de —es, vergadering v. schuldeisers. acriminar, beschuldigen. acrisolar, louteren / klaren. acristianar, dopen. acrilud, scherpte (smaak / reuk). acróbata, m., acrobaat / kunstenmaker . acromion, m., schoudcrbladshoofd. acröpolis, v., citadel. aeróstico, naamdicht. acrolera, voetstuk. aeta (el —■), v., akte / minuut; las —s, notulen; — notarial, nolariele akle; levantar —, 'n akte opmaken. actitud, v., houding (ook fig.). activar, bespoedigen / bevorderen / in beweging brengen. actividad, v., bedrijvigheid / werkzaamheid I levendigheid / drukte (in zaken)-, en —, in werking; esfera de —-, arbeidsveld / werkkring. activo, werkzaam / bedrijvig / bedrijvend I actief I ijverig / werkdadig; el — y pasivo, actief en passief; deudas —as, vorderingen; una demanda —a, 'n levendige vraag (kph.). acto, daad / handeling / acte / bedrijf (toneel); — de contrición, akte v. berouw; — continuo, — seguido, onmiddellijk daarna; en el —, onmiddellijk. aetor, toneelspeler / eiser (in geding). actora, parte —, eiseres. actriz, toneelspeelster. actuación, rechtshandeling / optreden . actual (-meute), tegenwoordig; cl 2 del —, de tweede dezer. actualidad, actualiteit; en la —•, tegenwoordig. actuar, optreden / handelen / spelen (toneel). actuario, griffier; — de seguros, wiskundig adviseur (in verzekeringsmaatschappijen). acuafortista, m., etser. acuarela, aquarel / waterverftekening . acuarelista, m., aquarellist. acuario, aquarium / (astr.) waterman I bassin voor vissen. acuartelar, inkwartieren / in garnizoen leggen . acuatico, water (in sam.); lenteja —a, kroos; planta —a, waterplant. acuclillarse, neerhurken. acuchillador, m., messentrekker / twistzoeker. acudir (a), komen toelopen / toesnellen I z'n toevlucht nemen lol. acucdueto, waterleiding. acuerdo, vergelijk / overeenstemming / besluit I herinnering / verslandhouding; llegar a un —, 'n accoord sluiten; de —, eenstemmig; estar de —, overeenstemmen I accoord gaan; de comun —, in gemeen overleg / mei wederzijds goedvinden; de -—■ con, overeenkomstig. acuitarsc, zich bedroeven. aeumulación, ophoping. acuiriulador, accu(-mulator) . aeuimilar, opeen— / ophopen / opstapelen. aeufiación, aanmunting. acuflar, aan— / munten / munt slaan. acuoso, waterig. acurrucarse, zich warm instoppen of toedekken. aeusación, beschuldiging / aanklacht. acusado, beschuldigde / beklaagde; banquillo de los —s, bank der beklaagden of beschuldigden. acusador, aanklager / beschuldiger. acusar, beschuldigen / aanklagen / belichten / bekennen (in 'l kaartspel); •— el recibo, de ontvangst berichten I erkennen. acusalivo, accusatief / vierde naamval. acusatorio, beschuldigend / aanklagend . acuse, m., el — de recibo, bericht van ontvangst. acusón, (fam.), overbrenger / verklikker . acüstica, gehoorleer / acoustiek. acüstico, acoustisch / gehoor (in sam.); el —, gehoorhoren; nervio —, gehoorzenuw; trompetilla —a, spreekhorentje. aeutanqulo, scherphoekig. achacar, toedichten / beschuldigen / aanwrijven. achacoso, ziekelijk / sukkelend. achaque, m., kwaal / zwangerschap / aoliatar — administraeión maandstonden / voorwendsel; tener —s, sukkelen. aehatar, plal maken. aehicadiira, verkleining I inkorting. aeliieador, —a, verkleinend; el —, hoosvat. achicar, verkleinen / inkorten / uit hozen. aehienria, cichorei. aehisparse, boven z 'n theewater raken. adagio, adagio / zinspreuk / spreekwoord . adalid, m., aanvoerder / leider of hoofd v. partij enz. adamantino (poet), van (als) diamant. adamascado, gedamasceerd; tela —a damast. adamasoar, damascercn. adaptable, in staat zich te voegen naar / dienstig / toepasselijk. adaptación, aanpassing / bewerking (voor 't toneel). adaplar, aanpassen / pasklaar maken / geschikt maken voor / bewerken (voor toneel). adecuado, passend / geschikt / doeltreffend I geëvenredigd. adefesin, dwaasheid / mal persoon. adchala, toegift (bij koop). adelantado, vergevorderd / vroegrijp (vruchten) ; pago —-, vooruitbetaling; por —, bij voorbaat / vooruit. Als z nwd. eertijds stadhouder, gouverneur van een grensgewest. adelantar, vooruitlopen op / voorschieten I vervroegen / voorlopen (uurwerk) vooruilzeiten (klok) / vooruitkomen I vorderingen maken; —se, voordeel behalen op iemand. adelante, voorwaarts / vooruit; en —, voortaan / in 't vervolg; de hoy en —, van af heden; | —!, binnen! adelanto, voorschot / vooruitgang. adelfa, oleander. adelgazamicnto, vermagering / 't slanker worden. adelgazar, vermageren / (fig.) verfijnen; —se, slank, mager worden. ademan, gebaar / houding; los —es, de manieren. ademas, daarenboven / bovendien / voorts / overigens; — de, behalve. adenitis, v., klierzwelling. adenolocjia, verhandeling over de klieren. adentellar, de landen er in zetten. adenlro, binnen / binnenwaarts; I —!, binnen; los —s, 't geweten / (fig.) binnenste. adepto, ingewijde / aanhanger (v. genootschap enz.) / volgeling. aderezar, optooien / opmaken (sloffen) I bereiden / kruiden; —se, zich gereedmaken / zich mooi maken. aderezo, looi / lijfsieraden / opmaking (v. sloffen) I bereiding. adetidar, schuldig zijn / schulden hebben / debiteren; —se, schulden maken. adeudo, schuld / inkomende rechten. adherencia, verkleefdheid / aanhankelijkheid I gehechtheid. adherente aanklevend; el —, aanhanger I voorstander. adherir, aanhangen; —se, kleven / aankleven I zich aansluiten (bij partij)! toetreden. adliesión, adhesie / aansluiting / verknochtheid. adieión, optelling / toevoeging / soms ook, rekening (in restaurant bijv.); — de la herencia, aanvaarding der erfenis. adieional, bijkomstig / bijgevoegd / extra / bijkomend; cénlimos —es, opcenten. adicionar, optellen. adicto, toegedaan / gehecht aan; ser —, aanhangen. adiestramiento, africhting. adiestrar, africhten / dresseren / trainen / onderrichten. adietar, op diëet stellen. adinamia, krachteloosheid (door ziekte). adinamieo, krachteloos / uitgeput. adinerado, rijk / welgesteld. adiós, m., vaarwel / adscheid. adiposis, v., vervetting. adiposo, membrana —a, vetvlies. adir, aanvaarden (alleen gebruikt in: adir la herencia^. aditamento, toevoeging / aanhangsel. adivinación, voorspelling. adivinanza, raadsel. adivinar, voorspellen / waarzeggen / raden (raadsel). adivino, waarzegger. adjetivo, bijvoeglijk; el —, — naamwoord . adjudicación, toewijzing / gunning. adjudiear, toewijzen / gunnen; —se, zich toeeigenen; —se el premio, de prijs behalen. adjuiita, bijlage (in brief). adjuntar, bijvoegen / toevoegen / insluiten (bij brief). adminieulo, hulp / hulpmiddel. administración, administratie / ie- administrador — aérco heer / bestuur / toediening; junta (consejo) de —, raad v. beheer. administrador, administrateur beheerder I bewindvoerder. administrar, administreren / besturen I beheren / toedienen (sacramenten). administrativo, administratief. admirablc, bewonderenswaardig. admiración, bewondering / verrukking I verbazing; signo de —, uitroepteken. admirar, bewonderen / verbazen; —se, zich verwonderen. admisible, toelaatbaar / aannemelijk. admisión, aanneming I toelating I opneming. admitir, toelaten / opnemen (als lid) I aanvaarden / erkennen / als juist aannemen; se admiten propueslas, aanbiedingen worden ingewacht. admonición, vermaning. admonitor, vermaner. adobar, pekelen / inmaken / looien. adobe, baksteen / in de zon gedroogde plagge. adobo, pekel / saus of kruiden om in te maken / looistof / ingredient voor 'l opmaken van sloffen. adoleccr, lijden (aan ziekte) / 'n gebrek hebben. adolecientc, lijdend. adolesccneia, jongelingschap. adolescente, jongeling. adondc, waarheen; — quiera, waarheen ook. adopcióu, adoptie / aanneming (tol kind). adoptar, adopteren / aannemen (lol kind) ; —■ medidas, maatregelen treffen. adoptivo, hijo —, pleegkind / aangenomen kind; padres —s, pleegouders. adoquin, m., vloersteen / vierkante straatsteen / kei. adoquinado, plaveisel. adoquiiiar, bestralen. adorable, aanbiddelijk. adoración, aanbidding / verering. adorador, aanbidder. adorar, aanbidden / blind vereren. adormecer, in slaap sussen; —se, in slaap vallen. adormidera, papaver; semilla de —, maanzaad. adormitarsc, sluimeren. adornar, versieren / optooien; — se, zich mooi maken. adornista, decorateur. adorno, ornament / sieraad. adosar, met de rug zetten legen. adquiridor, aanschaffer. adqiiirir, krijgen / verwerven / aanschaffen / kopen. adquisición, aanwinst / aanschaffing I aankoop / verwerving. adrede, opzettelijk. adscribir, benoemen / toekennen. adscripción, benoeming / toekenning. aduana, douane / —kantoor tolhuis; despaeho de —, in— of uillclaring; derechos de —, in— of uitvoerrechten; depósito de —, entrepot; declaración de —, douane-aangifte. aduanero, kommies / douanebeambte; unión —a, tolunie. aducir, bijbrengen / aanvoeren (redenen I bewijzen). aduetor, trekspier. aduenarse, zich meester maken van. adulación, vleierij. adulador, vleier / flikflooier / pluimstrijker. adnlar, vleien / flikflooien. adviltera, echtbreekster / overspelige. adulteración, vervalsing. adulterador, vervalser. adulterar, vervalsen (waren) / echtbreuk plegen / overspel bedrijven. adultcrino, onecht / in overspel verwekt. adultcrio, overspel / echtbreuk. adültcro, verdorven / onecht; el—, echtbreker / overspelige. adnlto, volwassen; el—, volwassene. adusto, gebruind door de zon; (fig.) somber. advcncdizo, parvenu. advenidero, toekomstig. advenimiento, vurig verbeide komst / troonsbestijging; Santo —, de komst van Christus. adventicio, toevallig / bijkomend. adverbial, bijwoordelijk. adverbio, bijwoord. adversario, tegenstander / vijand. adversativo, tegengesteld voegwoord / tegengestelde aanduiding (tik.). adversidad, tegenspoed I rampspoed / vijandschap. adverso, wars / tegengesteld / ongunstig. adverteneia, waarschuwing / kennisgeving . advertir, opmerken / waarschuwen / bespeuren / wijzen op / raden. Advicnto, Advent. adyaeente, aanliggend / belendend i aangrenzend. aeración, ventilatie / luchtverversing. aéreo, lucht—- (in sam.) / fan- aerodinèmieo — aiorrar lastisch; servicio postal —, luchtpostdienst; linea —a, luchtlijn; navegación —a, luchtvaart. aerudinamieo, linea —a, stroomlijn. aeródronio, vliegveld / vliegkamp. aerofobia, luchtvrees. aerolito, aeroliet / meteoor (—steen). aerómetro, luchtmeter. aeronauta, m., luchtvaarder / luchtschipper. aeronautica, luchtvaartkunde. aeronave, v., luchtschip. aeroplano, vliegmachine. aeropucrto, luchthaven / vlieghaven. aerostatieo, globo —luchtballon. afabilidad, v., vriendelijkheid / minzaamheid. aiablc (con / para con), vriendelijk / beminnelijk (jegens) / minzaam. afamado, beroemd. afamar (se), (zich) beroemd maken. af sin, m., moeite / zorg / verlangen / zucht I begeerte. afanarsc, zwoegen. afasia, stomheid (het niet kunnen spreken). afear, misvormen / lelijk maken / afkeuren / (fig.) berispen / laken. aiebleeersc, mager worden / verzwakken . afeeeión, aandoeninn I toegenegenheid I liefde. afcctación, gemaaktheid / aanstellerij. afectado, aanstellerig / gezocht / gemaakt / onnatuurlijk. afectar, aandoen (gemoed) / beïnvloeden I veinzen / bezwaren (goederen) . afecto, genegen / bezwaard (met hypotheek); el —, liefde / genegenheid / neiging; su —, Uw toegenegene (onder aan brieven). afectuoso, vriendelijk / hartelijk / aanhankelijk. afeitar, scheren / blankellen / bijJ snoeien / bijknippen; navaja de —, scheermes; —se, zich scheren / zich blanketien. afeite, m. blanketsel / cosmetiek. afeininación, verwijfdheid / verwekelijking. afeminado, verwijfd / wekelijk; voz —a, vrouwenstem. afeminar (se), verwekelijken. aféresis, v., weglating v. letter of lettergreep (aan 't begin van een woord). aferrar, vastgrijpen / pakken; — las velas, de zeilen oprollen; —se a (en/con), hardnekkig vasthouden aan. afestonado, gefestonneerd. aflanzar, waarborgen / garanderen / garant blijven / bevestigen / vastmaken; —se, zich vastgrijpen / bevestigd worden. afieión, neiging / liefhebberij. aiieionado, gehecht / verknocht; el —, liefhebber / amateur; — de arte, kunstliefhebber. afljo, voor—, achtervoegsel / aanhechtsel. afiladera, slijpsteen. afilado, geslepen / scherp (v. mes). afilador, m., slijper (v. messen / scharen) / aanzetriem. alilar, slijpen / aanzetten. afiliación, aansluiting (bij partij of bond). aflliarsc (a), zich aansluiten (bij). afilón, m., aanzetriem / wetstaal. afin, (aan) verwant / omliggend; el / la -—, verwant / —e. afinación, verfijning / zuivering / loutering (v. metalen) / 't stemmen (v. muz. instr.). aflnador, (muz.) stemmer I sleutel. afuiar, stemmen (instr.) / verfijnen I vervolmaken / zuiveren / louteren (i. d. smeltkroes). afinidad, affiniteit / verwantschap. afirmación, bevestiging / verzekering. afïrmar, bevestigen / verzekeren / bekrachtigen. afirmativa, bevestigend antwoord. afirmativo, bevestigend. aflicción, smart / droefenis / verdriet I hartzeer. ailictiv», bedroevend / grievend / smartelijk. ailieto, bedroefd / gekweld. atlijjir, bedroeven / krenken / kwellen ; —se (de / por), zich bedroeven / kwellen. anojamiento, verslapping. aflojar (se), verslappen / losraken / verflauwen / afnemen (v. d. wind). afluencia, toevloeiing / toeloop / overvloed. ailuente, m., zijtak (u. rivier). atluir, toevloeien / uitstromen. allujo, toevloeiing (med.). aforador, roeier / peiler. aforar, roeien / meten / peilen / schatten (voor de rechten). aiorismo, aphorisme / kernspreuk. aforo, schatting (voor de betaling der rechten) / aangifte (bij de douane). aforrar, bekleden / voeren (kleding enz.); —se, (fam.), goed eten en drinken. afortunadc — agravar afortunado, gelukkig / fortuinlijk. afosoarse, mistig worden (op zee). afrancesado, verfranst / fransgezind (uit de Napoleontische tijd). airecho, zemelen. afrenta, belediging / affront / schande. afrentar, beledigen / honen / krenken ; —se de, zich schamen over. alrentoso, be ledigend. afrontar, confronteren / weerstand—, 't hoofd bieden / trotseren. afta, mondzweer. afuera, naar builen / uitwendig; i — 1, er uit!; las —s, omgeving / omstreken. afuste, m., affuit. agachado, ineengedoken. agacharse, zich bukken / ineenduiken . agalla, galnoot / amandel (keel—); tener muchas —s, veel durf hebben; las -—s, kieuwen. agape, m., liefdemaaltijd der eerste Christenen / feestmaal. agarico, plaalzwam / paddestoel. agarradero, handvat / ankerplaats. agarrar, pakken / grijpen / aangrijpen; (fam.) bereiken; —se, zich vastgrijpen / hevig aangrijpen (ziekte) . agarrotar, sjorren / vastbinden / worgen. agasajar, vriendelijk onthalen. agasajo, vriendelijk onthaal / attentie (die men bewijst). agata, agaat. agave, v., agave. agavillar, in schoven binden; —se, (fig.) samenrotten. agazapar, grijpen ; — se, zich schuil houden / ineenduiken / hurken. agcncia, agentuur / agentschap / zorgzaamheid. agenciar, bemiddelen / bezorgen. agencioso, gedienstig / ijverig. agenda, notitieboekje / zakboekje agenda. agcncsia, (med.) onmacht. agente, m., agent / vertegenwoordiger I bemiddelaar; — de cambio y bolsa, makelaar in effecten; — de policia, politieagent; — quimico, agens / werking. agigantado, reusachtig. agil, vlug / rap / behendig; — de pies, vlug ter been, agilidad, behendigheid / rapheid / vlugheid. agio, agio / premie / opgeld. agiotaje, m., beursspel / speculatie. agitación, agitatie / opschudding / onrust I gisting / beroering / opwinding. agitador, m., agitator / onrustzaaier I stokebrand / volksmenner / opruier. agitar, agiteren / verontrusten / opruien / roeren / schudden; —se, zich opwinden / verontrusten / opgewonden raken. aglomeraeión, opéén—, samenhoping. aglomerar (se), (zich) opeenhopen / (zich) samenhopen. aglutinación, vasllijming / aaneenlijming. aglutinante, m., pleister. aglutinar, samenkleven / aan elkaar lijmen. Agnusdéi, m., Lam Gods. agobiar (se), krommen (v. bovenlichaam); (fig.) vermoeien / neerdrukken . agohio, (fig.) druk / benauwdheid. agolpamiento, gedrang. agolparse, opeendringen (mensen). agonia, doodsstrijd / worsteling / zieltoging; estar en Ia —, op 't uiterste liggen. agonizante, zieltogend; el —, zieltogende . agonizar, zieltogen / met de dood worstelen / op sterven liggen. agorar, waarzeggen / voorspellen. agorero, waarzegger / voorspeller. agosto, Augustus / oogst. agotahle, uitputtelijk. agotado, uitgeput / uitverkocht. agotamiento, uitputting. agotar, uitpuilen / uitverkopen; —se, opraken / zich uitputten. agraciar, verfraaien / een gunst bewijzen; — con, begiftigen met. agradablc, prettig / aangenaam / welgevallig j genoegelijk. agradar, behagen /believen / bevallen. agradecer, be— / danken voor / erkentelijk zijn voor. agradccido, estar, quedar — por, erkentelijk, dankbaar zijn voor. agradecimiento, dankbaarheid / erkentelijkheid. agrado, vriendelijkheid / genoegen. agrandar, vergroten / groter maken / uitbreiden. agrario, agrarisch / landbouw (in sam.); la ley — a, akkerwei. agravamiento, verzwaring / verergering. agravante, verzwarend / verergerend. agravar, verzwaren / verergeren I agravatorio — agujcrcar overdrijven / verbitteren; —se, ernstiger / erger worden. agravatorio, verzwarend. agraviar, beledigen / onrechlaandoen; —se, zich beledigd achten. agravio, hoon / belediging. agraz, m., onrijpe druif; en—, ontijdig. agredir, aanvallen / aanranden. agregación, aaneensluiting. agrcgado, opeenhoping / toevoegsel / assistend / attaché / (Z.A.) pachter. agregar, samenvoegen / toevoegen / bijeenbrengen; —se, zich verzamelen. agresión, aanval / aanranding. agresivo, aanvallend / aanrandend / strijdlustig. agresor, aanvaller / aanrander. agrcstc, landelijk / wild / (fig.) boers / onbeschaafd / ruw / lomp. agriar, zuur maken; —se, zuur worden / (fig.) verbitteren / vergeren. agricola, bn. landbouw-; banco —, landbouwbank. agrieultor, landbouwkundige / landbouwer. agricultura, landbouwkunde /akker-, landbouw. agridulce, zuurzoet. agrietarsc, vol barsten of scheuren komen. agrifolio, hulst. agrimensor, landmeter. agrimcnsura, (hel) landmeten. agrimonia, leverkruid. agrio, zuur / wrang / (fig.) stug / woest (land bijv.). agronomia, landbouwkunde. agrónomo, landbouwkundige. agrupación, groupage (kph.) / groepering I groep. agruparse, samenscholen / zich groeperen . agua (el —), v., water; las —s, de baden / wateren; — potable, drink—; — aromética, reuk—; — llovediza, regen —; — bendita, wij-—; — fuerte, sterk—; — de Colonia, Eau de Cologne; — dulce, zoel water; — mineral, mineraal—— corriente, stromend —; — muerta, stilstaand —; hacer —, water innemen / ook lek zijn (schip); hacer —s, urineren; ■—s menores, ,, kleine boodschap"; —s mayores, ,,grote boodschap"; estar entre dos —s, lussen twee vuren; hacerse uno — en la boca, van iets watertanden; echar — en el mar, monnikenwerk doen; a pan y —, op water en brood; via de —, 'n lek; —s gaseosas, gazeuse wateren; | — va I, er onder uit!; — aba jo, stroomaf(waarts); — arriba, stroomop(waarls); llevar uno el — a su molino, voordeel aanbrengen; tan claro como el —, glashelder; — nieve, sneeuwwater. aguabenditera, wijwaterbakje. aguacrro, stortbui. aguada, watervoorziening (voor schepen) I waterverf / —tekening (pintura a la —). aguadcro, wed (drinkplaats voor vee). aguado, aangelengd / verwaterd. agnador, waterdrager / waterverkoper. aguaducho, stortbui / sterke stroom / waters lij lerij. aguaficstas, m. en v., spelbreker / spelbreekster. agualucrte, v., els / gravure. aguamanil, m., waskom / —stel. aguamicl, v., honingwater. aguanoso, waterig / moerassig. aguantar, verdragen / uithouden / verduren; —se, zich bedwingen / inhouden . aguar, versnijden / met water aanlengen of mengen / (fig.) bederven / vergallen (genoegen). aguardar, verwachten / afwachten / wachten op. ag narden ter ia, slijterij. aguardiente, m., brandewijn, aguarras, m., terpentijnolie. aguazal, m., poel. agudeza, scherpte / (fig.) scherpzinnigheid I gevatheid / 'n scherp gezegde. agudo / scherp / scherpzinnig / geestig / hevig (pijn) / acuut / schril / hoog (loon); óngulo —, scherpe hoek. agücro, voorleken; de mal —, onheilspellend. aguerrido, gehard (i. d. strijd). aguijón, m., angel / (fig.) prikkel. aguijonear, aansporen. aguila, el —, v., adelaar / arend; — real, koningsarend. aguilcno, arends —; nariz —a, arendsneus. aguiluclio, arendsjong. aguinaldo, Kerst—, Nieuwjaarsgeschenk (fooi). aguja, naald / wijzer (v. klok / horloge) / wissel (v. spoor) / priem / spits (toren) ; — de coser, naainaald; —- de zurcir, stopnaald; — nóutica, — de marear, — de bitécora, kompasnaald; — de gancho, haakpen. agujerear, met gaatjes maken / agujero — alambioar doorboren; —se, vol gaatjes komen. agujero, gat / hol I spelden- of naaldenkoker I —maker / —kussen. agujela, velerjriem; —3, stekende pijn. agur, tol ziens. aguzanievcs, v., kwikstaartje. aguzar, slijpen / aanpunten; (fig.) aanzetten / aansporen. ;ah!, ach / och. ahcrrumhrarse, roesten. ahi, daar / ginds; por—, daar / daardoor I ongeveer; de por—, gewoontjes. ahijado, petekind. ahijar, adopteren. ahincar, aandringen; —se, zich beijveren . ahinco, volharding / inspanning. ahito, estar — de, (iels) beu, zal zijn. ahogado, pereeer —, verdrinken. ahogar(se), verslikken / verdrinken. ahogo, benauwdheid / vertwijfeling / armoede / grote smart. ahondar, uithollen / uitdiepen; (fiq.) zeer diep ingaan (op 'n zaak). ahora, nu / thans; -— bien, welnu; por —, voorlopig; — mismo, dadelijk. ahoreado, gehangene. ahorcajarsc, schrijlings gaan zitten. ahorcar, ophangen (doodstraf); ■—se (de), zich ophangen (aan). ahorrar, be— / sparen / bezuinigen / overleggen (geld) / vrijlaten (slaven) / ontwijken (moeite enz.) ahorrativo, spaarzaam / karig. ahorro, spaarzaamheid / zuinigheid; caja de —s (postal), spaarbank / spaarkas (post—) ; los—s, spaarduitjes. ahuccar, uithollen / uitgraven. ahumar, roken / door—uitroken. arenque aliumado, bokking. ahuyentar, op de vlucht drijven / wegjagen / verjagen. airado, woedend /feoos; vida airada, losbandig leven. airar, woedend maken; —se (con), boos worden (op). aire, m., lucht / atmosfeer / wind / ijdelheid / zwier / aria / lied / air / gebaar; — colado, la corriente de —, tocht; — caliente, hele lucht; — popular, volkswijsje; al — libre, onder de blote hemel; los —s, luchtruim; hace —, 't is winderig; azotar el —, (jam.) zich te vergeefs afmatten. airear, luchten / ventileren; —se, een luchtje scheppen / kou vatten. airoso, winderig / zwierig / luchtig / elegant; salir —, iets goed er af brengen. aislado, geïsoleerd / verlaten / eenzaam (persoon). aislador, isolerend; el —, isolator. aislamicnto, isolatie / afzondering / eenzaamheid. aislar, isoleren / afzonderen. aja, ajaja, wel zeker / goed zo. ajado, verweekt (fig.). ajar, verkreukelen / krenken; —se, verschrompelen. a.iar, m., knoflookveld. ajedrez, m. schaakspel; jugar al —, schaken. ajenjo, absint / alsem. ajeno, andermans / vreemd; — de, vrij van; ser — a, vreemd zijn aan; estar — de si, buiten zichzelf zijn. ajetreo, gejakker. ajetrarse, zich afjakkeren. ajo, knoflook; (fam.) blanketsel. ajonjoli, m., sesamzaad. ajuar, m., meubilair / uitzet. ajustado, nauwkeurig / precies / behoorlijk. ajustador, regelaar / dispacheur / bankwerker / monteur / lijfje. ajustar, regelen / schikken / afwikkelen I in orde brengen / monteren / passen / vaststellen / vereffenen; — se (a), zich schikken / richten of regelen (naar) / overeenkomen. ajustc, m., regeling / schikking / vereffening / verificatie / beslechting / montage. ajusticiado, terechtgestelde. ajusticiamiento, terechtstelling. ajusticiar, Ier dood brengen / terechtstellen. al (a el), samentrekking van hel artikel el en hel voorzetsel a. ala, el —. v., vleugel (alg.) I rand (v. hoed) / rij / gelid / vlerk; de — ancha, met brede rand (hoed); — izquierda, — derecha, linker—■, rechtervleugel (voetbal, leger). alabanza, lof (—spraak). alabar, prijzen / verheerlijken / loven; —se (de), pralen (met) / zich beroemen (op). alabarda, hellebaard. alabardero, hellebaardier. alahastro, albast. alaccna, kast (in muur). alaeran, m., schorpioen / zeeduivel. alaerancra, schorpioenkruid (muizenoor) . alacridad, opgeruimdheid (van geest) / levendigheid. alada, vleugelslag. alambicado, gekunsteld / gezocht. alambicar, destilleren / (fig.) uitpluizen. alambiquc — alcanzar alambique, m., desiilleerkolf. alambre, m., draad (v. meiaal); — de hierro, ijzer—; — con püas, prikkel—; sin —s, draadloos. alameda, laan. alamo, populier; — blanco, witte. — / abeel. alano, grote dog; Los Alanos, de A lanen. alar, m., dakrand. alarde, m., parade / wapenschouwing I praal / vertoon. alardear, pronken mei. alargar, langer maken / verlengen / relcken / vermeerderen / slepende houden; — la mano, de hand reiken; —se, langer worden / lengen (dc dagen). alarida, geschreeuw. alarido, kreet / gil. alarma, onraad / alarm / wapenkreet I onrust I ontsteltenis; — falsa, loos alarm. alarmante, verontrustend / zorgelijk / verschrikkelijk. alarmista, m., alarmblazer. alarmar, alarmeren / waarschuwen / verontrusten / beangstigen; ■—se, zich ongerust maken. alazan, m., vos (paard). alazo, vleugelslag. alba, el—, v., ochtendgloren / dageraad I misgewaad / koorkleed; al romper el —, bij 't aanbreken v. d. dag. albacea, m., executeur-testamentair. albanal, m., goot / riool; — de cocina, gootsteen. albanil, m., metselaar. albaiïileria, obra de—, metselwerk. albar, wil (alleen gebruikt in: conejo —, wil konijn; tomillo —, wormkruid) . albarda, pakzadel / reepje spek. albardero, zadelmaker. albaricoque, ra., abrikoos. albaricoquero, abrikozeboom. albatros, m., albatros. albayalde, m., loodwit. albéitar, m., veearts / dierenarts. albergar, herbergen / logeren; —se, logeren (bij) / onderdak vinden. albergue, m., huisvesting / logies / herberg / onderdak / asyl; quedarse sin —, dakloos worden. albin, m., bloedsteen. albino, witachtig (huid / haar / veren) . albo, (poët.) wil. albóndiga, bal gehakl. albor, m., dageraad / ochtend¬ schemering I wilheid; los —es de la vida, de jeugd. alborear, dagen / aanbreken (v. d. dag). albornoz, m., boernoes. alborotado, woelig / uitgelaten. alborotar, in opstand brengen / onrust verwekken; —se, in opstand komen / woelig worden (v. d. zee). alboroto, opschudding / wanorde / lawaai / tumult. alborozo, grote vreugde I uitgelateneheid / vrolijkheid. albricias, las —, beloning (voor goed nieuws). albugo, witte staar. album, m., album. albumen, m., eiwit (slof) / kiemwit. albiïmina, albumine / eiwitstof. albuminoidco, eiwitachtig. albuminoso, eiwilhoudend. albur, m., bliek / (tig.) toeval / kans. albura, eiwit / spint. alburno, spint. alburoso, spintachtig. alcabala, omzetbelasting. alcachofa, artisjok. alcahueta, koppelaarsier. ulcaliuete, koppelaar. aleahueteria, koppelarij. alcaide, m., slotvoogd / cipier / gevangenbewaarder. alcaide, m., burgemeester / vrederechter; — de monterilla, plattelands—. alcaldesa, vrouw v. d. burgemeester / vrouwelijke burgemeester. alcaldia, gemeente—, raadhuis. alcaleseencia. alkalische gisting. alcali, m., alkali / loogzout; — vol&til, ammoniak / salmiakgeesl. alcalino, alkalisch / loogzoutachlig. alcalizar, uitlogen. aloance, m., achlerhaling / draagwijdte (v. wapen); tener a su —, lot zijn beschikking hebben; estar al — de, in '/ bereik liggen van; dar —, nasporen; de gran —, mei grote draagkracht I van grote betekenis. alcaneia, spaarpot. alcanior, m., kamfer. alcaniorada, alcanlorero, kamferboom . alcantarilla, riool / brugje. alcantarillado, riolering / drainering. alcantarillero, rioolwerker / ,,geveltoerist alcanzar, inhalen / grijpen / bereiken I verwerven / verkrijgen; — a, alcaparra — nlevosii reiken (tol) / dragen (v. vuurwapen); — para, toereiken / voldoende zijn voor; — en dias, overleven; se me alzanza que, ik begrijp wel dal; ser alcanzado por, gegrepen worden door (trein bijv.) — una cosa, iets machtig worden. aleaparra, kapperboom. alcaparrón, m., kappertje (vrucht). aleaparrosa, caparrosa, vitriool. alcaravan, m., roerdomp. alcaravea, karweizaad. alearraza, koellcan / kruik / vaas. alcartaz, m., peperhuisje / papieren zakje. aloaucil, m., wilde artisjok. alcazar, m., sterkte / burcht / kasteel / (mar.) achterdek. alcazuz, m., zoethout. alce, m., eland / stok (kaartspel). aleión, m., ijsvogel. alcionio, zeepoliep. alcista, m., haussier. alcoba, alkoof / slaapvertrek. alcohol, m., alcohol / spiritus / loodglans; — metilico, methylalcohol; sin—, alcoholvrij. alcoholar, met ,,khol" bewerken (wimpers enz.) / bewerken met wijngeest I breeuwen. alcoholato, alcohol (medicijn). aleohólico, alcoholhoudend. alcoholificación, alcoholische gisting. alcoholimetro, alcoholmeter. alcoholisnio, drankzucht. alcoliolización, wijngeestvorming. alcoholizado, a. d. drank verslaafd. aleoholizar, overhalen (lot wijngeest) I met wijngeest vermengen. aleor, m., heuvel. Alcoran, m., (de) Koran. alcornoquc, m., kurkeik. alcornoqucno, kurkachlig. aleorque, m., walerkuillje (om plant) I kurk / sandaal. alcorzar, oversuikeren / glaceren. alcotan, m., steenvalk. aleotana, houweel. aleubilla, waterreservoir. alcucero, lekkerbek / gulzigaard. aicuriiia, a/Komsi j [voorjgeslacni / | afstamming. Ialcuza, kruik / kan (voor olijfolie). aldaba, deurklopper / dwarsboom (voor deur of luik). aldabada, klop op de deur. aldahón, m., groot handvalf—sel) aan koffers e.d. aldea, dorp / gehucht. aitieamego, aorpacnlig. aldcano, dorpeling / boer; (fig.) boers / onbeschaafd. alilcliucla, gehuchtje. aldeorrio, (fig) gat / nest. alderrcdor, rondom / om. aleación, alliage / legering / verbinding (v. metalen). alear, klapwieken / mengen / verbinden (metalen). aleatorio, wisselvallig / v. 't toeval afhangend. alcgación, aanhaling / bewering / pleidooi / verweer (schrift) ■ alegar, aanvoeren / aanhalen / beweren. alegato, pleidooi / verweer(schrif t). aleyoria, allegorie / beeldspraak. alejjórico, allegorisch / zinnebeeldig. alegorizar, zinnebeeldig voorstellen. alegrar, opvrolijken / verheugen / verblijden; ■—se, zich verheugen / vrolijk worden / zich verlustigen. aleqrc, vrolijk / opgewekt / blij / verheugd / aardig / levendig / (fig.) / aangeschoten. alegria, vrolijkheid / vreugde / blijdschap / sesamzaad; las alegrlas, openbare feesten, vermakelijkheden. alejamiento, verwijdering. alejar, verwijderen ; —se, zich — / heen gaan / aftrekken. alclado, suf / onnozel. alclar, suf maken; —se, suf worden. aleli, m., violier. aleluya, halleluja; el —, Paastijd / feest I rijmprent. aleman,—ana, Duits; el—-, Duitser. Alcmania, Duitsland. alentada, de una —, in één adem. alentado, dapper / moedig / trots. alentador, —a, aanmoedigend. alcntar, ademhalen / ademen / aanmoedigen; —se, moed vatten. alepin, m., zeer fijne wollen slof uil Aleppo afkomstig. alercc, m., lork / larix. alrro, dakrand / spatbord (v. voertuig). alerta, waakzaam; estar ojo—, — zijn; j—!, opgepast!; la —, waakzaamheid. alerto wakker / waakzaam / voorzichtig I op z'n hoede. alcsna, els (v. schoenmaker). aleta, vin (v. vis) / vleugeltje. aletazo, vleugelslag. aletear, fladderen / klapwieken. aleteo, gefladder / geklapwiek. alevosa, kikvorsgezwel (ziekte). alevosia, trouweloosheid / verraad alevoso — aligerar alevoso (alcve), trouweloos / verraderlijk I min. alexifarmaco, tegengifl. alozo, sluitlaken. alfa (el —), v., eerste letter v. 'I Griekse alfabet; el — y omega, de hele wetenschap altabótico, alfabetisch. altabcto, alfabet. aliajor, ra., amandelkoek. alfalfa, klavergras. alianje, m., zwaardvis / krom zwaard. attaque, m., zandbank (bij monding v. rivier). alfar, m., pottenbakkerij. alfareria, pottenwinkel. alfarero, pottenbakker. alféizar, m., deur—, vensteropening. alfenique, m., amandelpast / amandelpers I (fam.) blanketsel / rouge / zwak persoontje. alferecia, de sluipen (bij kinderen). alfórez, vaandeldrager / vaandrig / kornet; — de navlo, adelborst. alfll, in., raadsheer (bij 't schaakspel). alfiler, m., speld (ook als sieraad) ; — de corbata, dasspeld; — de Paris, draadnagel; — con gancho, veiligheidsspeld; no estar en sus —es, niet goed gemutst zijn; alfileres, speldegeld. aliilcraz», speldeprik. alfiletero, spelden—, naaldenkoker. alfombra, tapijt / vloerkleed. alïombrero, lapijtwever. alfóncigo, pislacheboom / grove amandel. alforfón, alforjón, m., boekweit. alforja, knapzak / bedelzak; las —s, proviand. alforjero, knapzakmaker /—drager / bedelmonnik. allorza, omslag / plooi (in rok I japon). alga (el —), v., zeewier. algaba, bos / woud. algalia, civet / sondeerijzer (voor de blaas); gat.o de —, civetkat. algara, vliesje. algarabia, Arabisch / koeterwaals / herrie. algarroba, SI. Jansbrood. algazara, geschreeuw / lawaai. algebra, algebra / stelkunst / beenzetting. algebraico, algebraïsch / stelkundig. algebrista, m., algebraicus / stelkunstenaar. algido, (med.) koud; fiebre —a, koude koorts. algo, iets / 'n beetje / wal / nogal / enigszins; — es —, beter iets dan niets. algodón, m., katoenplant / katoen / watten; pólvora de —, schietkatoen; — en rama, ruwe kaloen; — hidrófllo, ontvette wallen / verbandirallen. algodonal, m., katoenplantage. algodonar, watteren. algodonero, katoenplant / katoenhandelaar; industria —a, katoenindustrie . algodonoso, katoenachtig. alguaeil, m., deurwaarder / schout / gerech tsdienaar. alguien, iemand. algün, enig / de, het een of ander; — tiempo, enige lijd; — tanto, iets / 'n beetje. alguno, iemand / de een of ander; —a ve.7., soms; — que otro, een of ander / een enkel / sommige. alhaja, juweel / sieraad / kleinood; jbuena —1, 'n pracht vent (ironisch) . alheli, m., violier. allicna, liguster. alhóndiga, graanmarkt. alhucema, lavendel. aliado, verwant / geallieerd / verbonden; el —, bondgenoot. alianza, verbond / bond / —genootschap I verwantschap; anillo de —, trouwring. aliarse, zich verbinden / 1n bondgenootschap sluiten. alias, alias / anders / —genoemd. alibi, m., alibi. alicates, los —, kleine tang / bmgtang. alicicnte, m., aanlokkelijkheid / lokmiddel / prikkel. alidada, vizierlineaal / graadboog. alienable, vervreemdbaar. alienación, vervreemding; — mental, krankzinnigheid / verstandsverbijstering. alicnado, krankzinnig. alienar, vervreemden; —se, gek worden. alicnista, m., krankzinnigengeneesheer I specialist in geestesstoornissen. aliento, adem / —haling / flinkheid; de un —, in één adem / terstond. aligación, verbinding (v. metalen)l samensmelting. aligator, m., alligator / kaaiman / krokodil. aligar, binden / alliëren. aligerar, lichter maken / (fig.) alijadoi- — almorzai- verlichten / verhaasten; — el paso, zijn pas verdubbelen. alijador, lichter (schuit). alljar, lichten / lossen. alijo, lichten / lossen (v. schip). alimaila, klein schadelijk gedierte. alimentación, voeding / spijziging / onderhoud. alimcntar, voeden / spijzigen / onderhouden; —se de, zich voeden met. alimenticio, voedzaam; sustancias —as, voedingsstoffen. alimcnto, voedsel / spijs; los —s, eetwaren / levensonderhoud; — espirilual geestelijk voedsel. alimentoso, voedzaam. alindar, de grenzen vaststellen / afperken; —con, grenzen aan. alineación, rooilijn / schikking in rechte lijn. alincar, rooien (huizen) / nivelleren / effenen; —se, zich in t gelid scharen / zich richten; —se a la derecha, rechts richten. alino, opschik / kruid (om eten toe te bereiden) / toebereiding. alipedo, vleugelvoelig. alisar, glad maken / polijsten. alisar, m., elzenbosje. alisios, vientos —, passaatwinden. aliso, els / elzeboom. alistado, gestreept. alistador, ronselaar. alistamicnto, werving. alistar, werven / aanmonsteren / gereedmaken; —se, in mil. dienst gaan / zich gereedmaken. aliviador, —a, verzachtend. aliviar, verzachten / lenigen / vergemakkelijken I (fig.) verlichten / lichter maken; —se, beter worden. alivlo, verlichting / leniging / beterschap . aljaba, pijlkoker. aljama, moren—, jodenbuurt / moskee I synagoge. aljamia, Spaanse geschriften in Arabisch letterteken. aljamiado, met Arab. letters in de Sp. taal geschreven. aljibc, m., regenpul / watertank (aan boord) J lankboot (v. water). aljofaina, waskom. aljöïar, ra., pareltje / dauwdroppel. aljoliia, dweil. aljoüfar, dweilen. alma, (el —), v., ziel (alg.) I binnenste / geestkracht / kamer (u. kanon) / inwoner / stapel (v. viool); de Dios, goede ziel; — en pena, Spaans-Nederl. (fig.) tobberig / zwaarmoedig mens; dar el — a Dios, de geest geven. almaccn, m., pakhuis / magazijn / depot I (Z. A.) kruidenierswinkel; — de agua, watertank (aan boord); en ■—-, voorradig / in voorraad. almacenaje, m., pakhuishuur / opslagkosten / opslag. almacenar, opslaan (goederen). almaccnero, magazijnmeester. almaciga, mastiek. almacigo, mastiekboom. almadia, kano / vlot. almadraba, tonijnvisserij / lonijnnel. almadrabero, tonijnvisser. almadrena, schoenklomp. almagre, m., rode oker / (fig.) leken. almaimque, m., almanak / kalender. almarjal, m., drassig land. almastiga, mastiek. almeja, mossel. almejar, m., mosselbank. almeiia, tinne (v. kasteel). almendra, amandel / kern (v. vruchten); esencia de—s, amandelolie; — amarga, biltere —; — dulce, zoele—. almendro, amandelboom. almibar, m., siroop; frutas en —, geconfijte vruchten. almibarado, (fig.) honingzoet / zoetsappig. almicantarata, hoogtecirkel. almidón, m., stijfsel. almidonado, gesleven / opgedirkt. almidonar, stijven / door stijfselpap halen. almirantazg o, admiraliteit. almirante, m., admiraal. almirez, m., mortier / vijzel. almizcle, m., muskus. almizcleiia, muskusplanl. almoerate, m., ammoniak / salmiakgeest. almóïar, m., maliënkap (onder helm) . almohada, hoofdkussen / kussensloop; consultarlo con su —, (fig.) over iels slapen. almohadilla, speldekussen / kussentje; — del freno, remblok. almohaza, roskam. almohazador, staljongen. almohazar, roskammen. almóndiga, bal gehakt. almoneda, publ. verkoping / veiling. almonedear, in 'l publiek verkopen. almori-anaK, las —, aambeien. almorta, lathyrus / sissererwt. almorzar, warm middagmaal gebruiken (om 2 uur ongeveer). 2 almotacên — allura almotacén, ijkmeester. almuerzo, lunch / tweede ontbijt / middagmaal. alnadu, stiefzoon. alocado, gek / dwaas. alocución, (korte) redevoering / toespraak. alodial, onleenroerig / niet leenplichtig I er/vrij. aloe, m., aloë. alojamiento, logies / onderdak / inkwartiering. alojar, herbergen / onderdak verlenen; —se, logeren / wonen / logies, onderdak vinden. alón, m., vleugel zonder veren. alondra, leeuwerik. alongar, verlengen. alópiita, m., allopaat. aiopat ia, allopathie. alopecia, ziekte die haar doel uitvallen / haarziekte. alosa, elft. alpaca, alpaca (wol) / lama / alpaca (wit metaal). alparyata, hennepsandaal. alpende, m., schuur / berghok / afdak. alpestre, alpinisch I alpen—/ ruw. alpinismo, bergsport. alpinista, m., Alpenklimmer fbergbeklimmer. alpiste, m., kanariezaad; quedarse —, er bekaaid afkomen. alqucria, hofstede / boerderij. alquermes* m., (al) kermes likeur. alquifol, m., looderts. alquilador, (wagen enz.) verhuurder. alquilamiento, verhuring. alquilar, huren / verhuren; se alquila, ,,le huur". alquiler, m., (precio de —),huur / —prijs. alquimia, alchemie. alquimico, alchemistisch. alquimila, leeuwenklauw (plant). alquimisla, m., alchemist. alquitara, distilleerkolf. alquitran, m., leer. alquilranar, teren. alrededor (de), rondom / in 't rond I om / circa; los ■—es, de omstreken / omgeving. alta, (el —), v., ontslagbrief je (in ziekenhuis) / schermpartij; dar de —, als genezen verklaren / ontslaan (uil ziekenhuis) / inschrijven (in register); darse de —, zich laten inschrijven (bij officieel beroep). altamente, bw., ten zeerste / hogelijk I volkomen / luid. altaneria, valkenjacht / trots / hovaardigheid. altancro, trots / uil de hoogte / hovaardig. altar, m., altaar; — mayor, hoog—. altavoz, m., luidspreker. altea, maluwe (plant). altcrable, veranderlijk / te veranderen . alteración, wijziging / verandering / sloornis / ontroering / redetwist / onenigheid. alterado, van streek / in de war. altcrar, wijzigen / veranderen / (ver)storen; ■—se, overslaan (stem) / verontrust worden. alter cado, dispuut / woordenwisseling I onenigheid. alterear, redetwisten / kibbelen. alter ego, dubbelganger / tweede ik. alternación, afwisseling / beurtwisseling. alternadamcnte, beurtelings afwisselend. alternar, afwisselen / wisselen / elkander aflossen / omwisselen. alternativa, allernalief / keuze (uil 2 dingen) / tweeledige keus. alternativo, alterno, beurtelings / afwisselend; corriente alterna, wisselstroom. alteza, hoogte / hoogheid; Su —, Uwe Hoogheid. altilocuencia, hoogdravende taal. altilocuo, hoogdravend. altimetria, hoogtemeting. altimetro, hoogtemeter. altiplanicie, v., hoogvlakte. altisimo, allerhoogst; el —, de — (God). altisono, hoogdravend. altitud, hoogte / verhevenheid. altivez, v., hoogmoed / trots / laatdunkendheid. altivo, trots / hooghartig / laatdunkend. alto, verheven / hoog / duur / luid; en —, omhoog / in de hoogte; hacer —, hall houden / sloppen; /—I haltl; — horno, hoogoven; —a traición, hoogverraad; en los —s, op de hoogste verdieping; en —a mar, in volle zee; no hacer — en, pasar por—, overslaan / stilzwijgend voorbijgaan; en alta voz, met luider slem; lo —, de hemel. altoparlante, m., luidspreker. altramuz, m., wolfsboon. altura, hoogte / verhevenheid / diepte; navegación de —, grote vaart; a la — de, op de hoogte van; a poca —, alubia — amarra op geringe hoogte; — meridiana, mid- alli, daar I aldaar. "alubia' sniiboon ama, (el—), meesteres / eigenares / aiunia, snijboon. vrouw des huizes; — de cria de ao^heZa ' ha"UClnalle ' zinsbe' le<\he. »»edster / min; - de gobierno? >1 • u ii • i- —Iteves, huishoudster;—seca baker ^T»"' '""""" "' kJ"*— /7 've.rllchlln91 illuminatie ; amaestrado, gedresseerd. ^ ; ^r;stramicnto'*■—'ond- ''aliZbr^'"TrUchien / HjlUMen / illumineren uitleggen / èaren / wee/se/s dar, éeLen en niet doen zich bedrinken""" 9 ' ama0°> bedreiging. alumbre^ m., aluin. ~ ^^ii^^aluinaarde. (mZfl^aig^meZ Imoe?^ SSS:'»/ ——■ ,«=F3"'r£''= llHpS:?»-- j^aw=,Vi» alza (êf4T™«^"S (»■ prijzen)! afïïiïZ***' temmm ' make" 1 £»»», alzapie,°'m^oetanfei. ve™}™™"?*'™" amanuensis ' schriJ- afnenlen (tafel) / couperer^fkcuirte^i) j V™7u7g)°P Mr ^er- SI '^r^Vin-oA be=r> ' — / Aromen / zich oprichten / oprijzen I amarao fci'ZZer rufa S2ïï{ amarjjón, m., p^^oem. ^ iets wederrechtelijk tofëigenen. ' biW?hiïd°V' m'' r" Smaa/£ 1 ■£S?S^ ==: «rr- moraHSLr"6™9' ~ de «™»»uraf Aitotód. familielid / bondgenoot. ' bueriMs'—'V ™eerto"w I kabel; tener allende, aan gene zijde. | h™,-8' ffoede kruiwagen hebben nmarradero — amorf» amarradero, meerpaallaanlegplaats. amarradura, amarre, m., t meren I mering. amarrar, vastleggen / meren / vastmaken. amartclar(se), van jaloesie verleerd, worden / verlieven / verliefd worden op. amartillar, hameren. amasadera, kneedlrog. _ amasadura, amasamiento, l kneden I kneding. amasijo, deeg / metselkalk. amatista, amethist. amaurosis, v., zwarte staar. amazona, amazone / manwijf j paardrijdster / rijkleed. ambages, los —, omhaal v. woorden; sin —, zonder omwegen / ronduit. ambagioso, dubbelzinnig. ambar, m., barnsteen; — gris, amber grijs. ambición, eerzucht / ambitie / streven. ambieionar, streven / dingen naar / najagen. ambicioso, eerzuchtig. ambidextro, rechts en links tegelijk I handig. , , ambicnte, m., omgeving / sfeer / dampkring / atmosfeer. ambiguedad, dubbelzinnigheid. ambifjuo, dubbelzinnig / tweeledig / twijfelachtig. ambito, omtrek. amblar, de telgang gaan. ambligonio, slomphoekig. ambliopia, gezichtsverzwakking. ambos, ambas, beide. ambrosia, ambrozijn / godenspijs. ambulacro, wandelplaats / plantsoen I laan / corridor. ambulancia, veldhospitaal / ambulance. . ambulante, rondtrekkend / reizend (v. plaats tot plaats) / ambulant; vendedor —, marskramer. amedrentar, schrik aanjagen / bang maken; —se, bevreesd., bang worden. amen, amen / zo zij het; — de, behalve (inbegrepen); en un decir , in 'n ommezien. amcnaza, bedreiging. amenazar, (be)dreigen. amenidad, aanvalligheid / zachtheid / bevalligheid / liefelijkheid. animo. bevallig / liefelijk / aangenaam. .... j amentaccas, las —, kal/esdragende planten. amerioana, colbert. amclralladora, machtinegeweer I mitrailleur. amctrallai', met schroot schieten. amianto, asbest / steenvlas. amiga, vriendin / maitresse. amigable, vriendschappelijk / minnelijk. amigdalas, las —, amandelen (i. d k € s l J amigdalitis, v., amandelontsleking. amigo, vriendschappelijk / bevriend; el —vriend / minnaar; — intimo, boezemvriend. aminorar, minderen (vaart). amistad, vriendschap / gunst; las —es, vrienden / kennissen; trabar , vriendschap aanknopen. amistarse, zich verzoenen. amistoso, vriendschappelijk. amnesia, geheugenzwakte. amnios, ni., geboorlevlies / helm. amuistia, amnestie / vergiffenis. amnistiar, amnestie verlenen / begenadigen . amo, meester / eigenaar / heer des huizes I baas. amoblar, meubileren. amodorrarse, in diepe slaap geraken I verdoofd, loom worden; amodorrado, amodorrido, verdoofd , loom. amohecersc, beschimmelen. amohinarse, pruilen. amojonar, afbakenen. amoladcra, piedra —, slijpsteen. amolar, slijpen / scherp maken j (fam.) vervelen / ergeren. amoldar, fatsoeneren / in vorm gieten; —se, zich schikken naar. amoiirdai'iöii, aanmunting. amonedar, aanmunten / munt slaan. amoncstación, vermaning / waarschuwing; las —es, ondertrouw / huwelijksafkondiging. amonestar, waarschuwen / vermanen I afkondigen (huwelijk). amoniaco, ammoniak / geest v. salmiak / salmoniak. amonitas, las—, atnmonshoornljes. amontonamiento, opeenhoping. amontonar, ophopen / opeenhopen I groeperen; —se, zich ophopen \ driftig worden. , . , . , amor, m., liefde / beminde / (figJ schat; — propio, eigenliefde; por el — de Dios, om Gods wil; de mil es, met veel genoegen / van ganser harte. amordazar, 'n prop i. d. mond doen I knevelen. amorfo, vormloos. amorio — ancla amorio, verliefdheid; los—s, liefdesavonturen . amoroso, lief / verliefd / liefdevol / (fig.) vreedzaam / zachl. amortajar, afleggen (lijk). amorteoer, dempen (geluid) ; —se, in zwijm vallen. amorticjuación, —micnto, demping (geluid). amortiguar, dempen (geluid) / temperen / stillen / verzachten. amortizablc, aflosbaar / delgbaar. amortización, aflossing / delging (schuld); pasar a la —, afschrijven (kph). amortizar, aflossenIdelgen (schuld) I afschrijven. amoscarse, boos voorden. amoliiiador, oproerling / rebel. amotinar, in opstand brengen / aanstoken / aanhitsen; —se, in opstand komen. amover, afzetten I ontzetten (uil ambt). amovilidad, afzetbaarheid. amovible, afzetbaar. amparar, beschermen / begunstigen / beschuiten / beveiligen / steunen; — de, behoeden voor; —se, zich beschuiten. amparo, beschutting / hoede / steun / bescherming / toeverlaat. ampelidcas, las —, wijnstokachligen (planten). amperimclro, ampèremeter. amperio, ampère. ampliación, vergroting / uitbreiding / verruiming / aanvulling. ampliar, uitbreiden / vergroten I aanvullen. amplio, ruim / ampel / uitgebreid I wijd. amplitud, v., uitgestrektheid / 't ruim zijn. ampolla, blaar / blaas (op water)! fiool I ampul. ampolleta, zandloper. ampuloso, opgeblazen / hoogdravend I gezwollen. amputación, amputatie / 't afzeilen (lichaamsdeel). amputar, afzetten / amputeren. amueblar, meubileren I inrichten (huis). amuleto, talisman / amulet. amunicionar, van krijgsbehoeften voorzien. amura, hals (van zeil). amurar, aanloeven. ahanaptismo, leer der Wederdopers. anahaptista, m., Wederdoper. anacarado, parelmoerachtig. anacorcla, m., kluizenaar. anaeronismo, verschuiving in de tijdrekening / anachronisme. anadc, m. en v., eend. anadcar, waggelen (als 'n eend). anadino, jonge eend. anadón, m., kuiken (v. eend). anafre, m., komfoor. anagrama, rn., anagram. analectas, las —, bloemlezing. analepsia, herstel van krachten. analéptlco, (med.) versterkend. analcs, los —, jaarboeken / annalen. anall'abeto, analfabeet. analfjcsia, (med.) gevoelloosheid. analgésico, (med.) pijnstillend. analisis, m. en v., analijse / ontleding I ontbinding. analista, m., schrijver van jaarboeken I analist. analitico, analythisch. aiializar, analyseren / ontleden / ontbinden. analogia, analogie / overeenkomst / overeenstemming. analófjico, analogo, analoog I overeenkomstig I verwantschapt. anamorl'osis, v., drogbeeldlekening. ananas, m., ananas. anapcsto, anapest. anaquel, in., plank (in kast). anaqueleria, rij planken. anaranjado, oranjekleurig. anarquia, anarchie. anarquico, anarchistisch. anarquismo, anarchisme. anarquista, m., anarchist. anasarca, waterachtige opzwelling. anastrofe, v., omzetting in de woordschikking . anata, jaarlijks inkomen. anatcma, m. en v., kerkban I banvloek. anatcmatizar, in de ban doen / de banvloek uitspreken over. anatomia, anatomie / ontleedkunde. anatómico, ontleedkundig / anatomisch . anatomista, m., ontleedkundige / anatoom. anatomizar, ontleden. anca, kruis / bil (v. dieren). anciania, anciënniteit / dienstouderdom. ancianidad, ouderdom / bejaardheid. anciano, oud / bejaard; el — grijsaard. anela, (el —), v., anker; — de leva, boeg —; echar —-s, 'l anker anclador» — angostura laten vallen / ankeren; alzar—, levar andurriales, los —, afgelegen —s, 't anker lichten; — de la es- streken. peranza, plechtanker. anea, duikelaar (plant). ancladcro, ankerplaats. anécdota, anekdote. anclaje, m., anker—, havengeld / anecdótico, anekdotisch. ankerplaats. anegación, overstroming. anclar, ankeren / voor anker liggen. anegar, overstromen; —se, verdrin- anclote, m., dreganker. ken / schipbreuk lijden. ancora, anker / (fig.) toevlucht. anejar, annexeren. ancorea, oker. anejo, annex / bijbehorend. ancoreria, ankersmederij. anemia, bloedarmoede. ancorero, ankersmid. anémico, bloedarm; el , lijder anchicorto, breed en kort. aan bloedarmoede. ancho, breed / wijd / ruim; el —, anemómetro, windmeter. breedte / wijdte; a mis —s, a sus—as, anemona, anemoon / windbloem, op mijn, op zijn gemak; ponerse uno anemoscopio, werktuigen om wind- ixiuv —, (tam.), hoogmoedig worden; richting ie bepalen. tener 1 metro de ■—, 1 meter breed anequin, a —, per hoofd I per stuk. zijn; tener la manga —a, toegeeflijk anestesia, (med.) gevoelloosheid / zijn (biechtvader). verdoving. aiiclioa, anehova, ansjovis. anestcsiar, (med.) verdoven / onge- ancliura, breedte \ wijdte / ruimte. voelig maken. andadas, sporen van klein wild; ancstésico, pijnverdovend; el , volvev a las—, in vroegere fouten of verdovend middel. ondeugden vervallen. ancurisma, m. en v., slagaderge- andaderas, las —, looprek (voor zwel. . ... kinderen). anexar, annexeren / inlijven. andador, loper / bode / voetganger; ancxación, inlijven / annexatie. es, leiband (voor 'n kind). anexo, bijlage / aanhangsel / bij- andadura, gang (manier v.gaan). voegsel. „mnhihii> andamiada, andamiaje, m., slei- anlibio, tweeslachtig; el — , amphibie aerwerk I stellingen (v. bouwwerk). / tweeslachtig dier. andamiu, steiger / stelling / tribune. anfibolita, versteende amphibie. andanada, volle laag. anfibologia, dubbelzinnigheid. aiidanifio, looprek. anfibológico, dubbelzinnig. andante, gaande; mal—, ongelukkig; anfión, m., opium. el —, andante (muz. tempo); cabal- anfisbena, /ln3elslan9- , . lero —, dolende ridder. anfise.os, los —, tweeschaduwigen andar, gaan / lopen f verlopen / (bewoners v. d. verzengde lucht- voorbijgaan (tijd); — con, omgaan streek). met; — a pasos contados, met afge- anfiteatro, amphitheater. melen schreden lopen; a todo —, anfltrión, gastheer. a més—, zo vlug mogelijk; — errante, anfora, kruik met twee oren. ronddolen; — a derechas, rechtschapen uniraet.uosidad, kromming / (med.) handelen; — de prisa, zich spoeden; bochtigheid. Hmaahaar I en carnes, — spiernaakt lopen; anganllas, las —, draagbaar / jandal, vlug wat; —se, heengaan. berrie. „„«toriin / — andarivel, m., hangkabel / val- angel, m., engel, — custodio / de la guarda, schutsengel. andarrios, m., kwikstaartje. angéliea, engetwortei (Plf"})' andas, las —, draagbaar. angelical, angélico, engelachtig. andén, m., perron / voel—, jaagpad. angelus, m. angelus. ■iiwloi'ii'i ffam ) buik angina, keelontsteking. andrajo,' vod / lomp. angiografia, beschrijving v.d. bloed- andrajoso, haveloos / in lompen. . , ; her v d. bloedvaten. andrino, sleedoorn. angioiogia, ieei andrógino, tweeslachtig (v. plan- angostar, nauw maken, —se, ,en i a nauwen / nauw worden. androide, m., mens-automaat / aiigost0, nauw le ng l s™"1- pop angostura, nauwte / bergpas. anguila — antagonismo anguila, aal / paling; — de cabo, bullepees / zweep. anguilera, aalvijver / aalkaar. anguilero, aalkorf. anguina, liesader. angula, jonge paling. angular, hoekig; piedra —, hoeksteen; —-mente, hoekswijze. angulema, hennepdoek; hacer —s, flikflooien. angulo, hoek (wisk.); — recto / — obtuso / — agudo, rechte / stompe / scherpe —; — facial, gezichts—; — oblicuo, scheve — anguloso, hoekig. angustia, angst / benauwdheid / beklemdheid / smart. angustiado, bang / benauwd / (fig.) kleinzielig. angustiar, bedroeven / kwellen / beangstigen; —se, bedroefd worden / zich kwellen. angustioso, angstig / nijpend. anhelación, kortademigheid. anhelante, snakkend / hijgend. anhelar, smachten / hijgen / hunkeren I haken naar. anhelo, vurige begeerte / —wens / smachtend verlangen. anhcloso, hijgend / smachtend / verlangend. anhidr(id)o, walervrij. anidar, nestelen / 'n nest bouwen / wonen; —se, zich nestelen. anilina, aniline. anillo, ring (alg.); — de sello, zegel —;— de boda, trouw—■. anima, ziel / geest / kamer, ziel v. kanon; las —s, avondklok. aniinación, drukte / opgewektheid / bezieling / (fig.) vuur. animado, opgewekt / levendig / vrolijk I bezield / druk (v. straat) / vol vuur. animador, aanmoedigend / bezielend. animadversión, berisping / afkeer. animal, dierlijk; el —, dier / beest I (fig.) lomperd / dom mens; —■ de tiro, trekdier; reino —, dierenrijk. animalada, (fam.), domme streek. animalazo, stommeling. animalculo, microscopisch diertje. animalejo, diertje. animalidad, dierlijkheid / dierlijke natuar. animaluclio, lelijk dier. animar, opbeuren / opwekken / verlevendigen / aanwakkeren / animeren / aansporen; —a, aanleiding geven tot; —se, ontgloeien / moed vatten. animo, energie / gemoed I gezindheid / stemming; presencia de —, tegenwoordigheid v. geest; de buen —, monter; caer uno de — / perder el —, de moed verliezen; dar —, opvrolijken; disposición de —, gemoedsstemming. animosidad, moed/haat / wrok / hekel. animoso, moedig / koen / dapper f opwekkend. aninado, kinderachtig. aninarse, kinds worden. aniquilación, verwoesting / vernietiging. aniquilar, verwoesten / vernietigen. anis, m., anijs / (plant / zaad). anisado, met anijs gekruide brandewijn . anisar, met anijs kruiden. anisete, m., anisette. aniversario, jaarlijks; el—, (ver)jaardag / geboortedag / gedenkdag / ƒaarfeest. ano, anus / aars / achterste. anochc, gisteravond. anochccor, donker worden; al —, bij 't vallen v. d. avond. anodinia, pijnloosheid. anodino, pijnstillend (middel). anodo, anode. anomalia, afwijking / onregelmatigheid. anómalo, afwijkend / onregelmatig. anonadar, vernietigen / te niet doen; —se, zich verlagen / zich vernederen. anónimo, anoniem / naamloos; conservar el —, z'n naam blijven verzwijgen; sociedad —a, naamloze vennootschap. anormal, abnormaal / ongewoon. anormalidad, abnormaliteit. anosmia, (med.) gemis v. d. reuk. anotación, kanttekening / noot (bij tekst) I aantekening. anutar, opschrijven / noteren / v. aantekeningen voorzien (tekst); — un pedido, 'n bestelling boeken. anquilosis, v., gewrichtsverslijving. ansar, m., gans. ansareria, ganzenfokkerij. ansarero, ganzenfokker. ansia, angst / spanning / vurig verlangen / bezorgdheid. arisiar, vurig verlangen / begeren (naar). ansiedad, benauwdheid / spanning / bezorgdheid. ansioso, angstig / begerig. anta, tapir. antagonismo, tegenstand / tegenstreving. . antagonista — antojera antagonista, m., tegenstander / tegenstrever. antaiiaelasis, v., herhaling v. uioord doch in andere betekenis. antano, vorig jaar / weleer / voorheen. antartieo, polo —, zuidpool. ante, voor / in tegenwoordigheid van / tegenover / in 'l bijzijn van; — el notario, ten overstaan van notaris; — todas cosas, bovenal / vooral; el —, buffelhuid. antcanoche, eergisteravond. anteayer, eergisteren. antebrazo, voorarm / onderarm. anteeama, kleedje (voor 't bed). anteeamara, antichambre / wachtkamer I voorkamer. antecedente, voorafgaand; el —, antecedent; sin —s, zonder voorbeeld; -—mente, tevoren. anteceder, voorafgaan / voorgaan. anteoesor, m., voorganger; los —es, voorgeslacht. antedatar, vroeger dateren. antedielio, voornoemd. antediluviano, v. voor de zondvloed. antelaeión, con —, van te voren. antemano, de —, bij voorbaat / van te voren / vooruit; pago de —, vooruitbetaling. antemeridiano, voormiddags. antena, voelhoorn / voelspriet / antenne. anteojeras, las —, oogkleppen. anteojo, kijker; los —s, bril; —s de larga vista, verrekijker. antepasados, los —, voorouders / voorgeslacht . antepeeho, leuning / kozijn / vensterbank. antepcnültimo, derde v. achteren / op twee na de laatste. anteponer, voortrekken/plaatsen voor. antepuerta, portière / voorhang. antepuerto, voorhaven / buitenhaven. antepucsto, voorgetrokken / —geplaatst. antera, stofkolfje (op helmstij ltjes) I helmknopje. anterior, vroeger / voorafgaand / vorig. anterioridad, prioriteit / voorrang / vroeger beslaan of zijn. antes, vroeger / voorheen / te voren; — de todo, vooral; — de, voordat; — bien, veeleer; es — que nada, gaal voor, boven alles; cuanto —, zo spoedig mogelijk. antesala, antichambre / voorkamer. anticipación, vooruitbetaling / voor¬ schot I 't vooruitlopen op iets / verwachting; con —, vooruit / bij vervroeging. anticipar, vooruitlopen op / 'n voorgevoel hebben van / voorschieten / vervroegen. anticipio, voorscho t. anticorrosivo, roestwerend (middel). anticresis, v., verpanding v. vruchtgebruik (als rente voor geleend geld). anticonstitucional, ongrondwettig. anticristo, Antichrist. anticuado, verouderd / in onbruik I ouderwets. antieuario, oudheidkenner / antiquaar I handelaar in oudheden. antidoto, tegengif. antiepil éptieo, middel legen vallende ziekte. antiescorbütico, scheurbuikwerend (middel). antieserofuloso, (middel) legen klier of keelgezwellen. antiiaz, m., masker. antiiona, beurtzang. antiïebril, mkoortsverdrijvend middel. antiguamentc, oudtijds / in vroeger tijd I van ouds. antigüedad, oudheid / oude lijd; las —es, antieke kunstwerken. antiifuo, oud I antiek / gewezen; en lo —, in de oude lijd; los —s, de Ouden; a la —a, op z'n ouderwets. antihelmintico, wormverdrijvend middel. antiliemorroidal, m., middel legen aambeien. antilope, m., antiloop. antimonial, spiesglanzig. antimonlo, spiesglans / antimonium. antipapa, m., tegenpaus / valse paus. antipasmódico, krampstillend middel. antipatia, antipathie / weerzin. antipatico, terugstolend / antipathiek. antipii'ina, antipyrine. antipodas, las —, tegenvoeters. antipütrido, verrotting werend (middel). antisemita, m., jodenhater. antiséptico, antiseptisch / ontsmettend (middel). antisocial, onmaatschappelijk. antitesis, v., tegenstelling / antithese . antitipo, tegenbeeld. antojadizo, kurig / grillig. antojera, brillehuisje. antojo — aparecer antojo, trek / luim / gril / lusl; a su —, naar goeddunken. antologia, bloemlezing / keurverzameling. antorcha, toorts / fakkel / flambouw. antraccno, koolwaterstof. antracita, anthraciet. antracnosis, v., zwam op druiven. antrax, m,, bloedpuist / miltvuur. antro, spelonk / grol / hol. antropófago, menseneter. antropologia, menskunde. antropometria, 't nauwkeurig meten v. mensen / anthropometrie. antropomorfo, op de mens gelijkend; el —, mensaap. antruejo, de 3 Carnavalsdagen. anual, jaarlijks. anualidad, jaarlijks inkomen. anuario, jaarboek. anubarrado, bewolkt. anublar, bewolken; —se, bewolkt worden / betrekken / verwelken. anudar, (vast) knopen / vervolgen / voortzetten (wal men onderbroken heeft);—se, achterblijven (in groei). anulación, vernietiging / intrekking / opheffing. anular, ringvormig; (ww.), vernietigen I opheffen / ongeldig verklaren / herroepen; dedo—, ringvinger. anunciación, aankondiging/ Maria Boodschap. anunciador, aankondiger. anunciar, aankondigen / adverteren / voorspellen / bekend maken / bericht geven van. anuncio, bekendmaking / aankondiging I advertentie / voorspelling; contestar a un —, op 'n advertentie schrijven; insertar un —, 'n advertentie plaatsen. anvcrso, voorzijde / beeldenaar (v. munt). anzuclo, visangel / (fam.) lokmiddel I lokaas; picar en el —, er in lopen / zich laten beetnemen. aiiadidura, allonge / doorslag (bij '? wegen); por —, bovendien. anadir, toevoegen / bijvoegen. aflafil, m., rechte (moorse)I trompet. aflagaza, lokvogel / list. anasear, (fam.) in de war schoppen . ancjar, oud maken; —se, belegen, verschaald, oudbakken worden. anejo, oud / belegen / oudbakken / verschaald; vino —, oude wijn. aiiicos, los —•, gruizelementen I flarden. afiil, m., indigo (ook plant). afio, jaar; celebrar los —s, verjaren; — solar, zonnejaar; —- bisiesto, schrikkeljaar; — nuevo, Nieuwjaar; entrado en —s, op leeftijd; por los —s, omstreeks 't jaar; — sidéreo / — sideral, sterrejaar; ganar—, (fam.) door eindexamen komen; perder —, idem, zakken. aflojal, m., braakland. aiiojo, eenjarig kalf of lam. afioranza, heimwee. afiorar, heimwee hebben. aflos», bejaard. aojar, schaden door ,,het boze oog". aojo, ,,boze oog". aorta, grote slagader / hartader. aovado, eivormig. aovar, eieren leggen (vogels). aovillarsc, zich als Tl kluwen oprollen. apabilar, snuiten (kaars). apaccntadero, weide. apaeentar, weiden / (laten) grazen / onderrichten; —se, zich vermeien. apacibilidad, vreedzaamheid. apacible, vredig / vriendelijk / mild (weer). apacicjuar, stillen / doen bedaren / kalmeren; —se, kalmeren / lot bedaren komen / minder hevig worden. apadrinar, als secondant optreden / beschermen / als peter of meter optreden. apagador, domper / uilblusser. apagamicnto, blussing / uitdoving. apagar, blussen (ook kalk) / doven / uitdoven; — la sed, de dorst lessen; — la luz, 't licht uitdoen; —se, uitgaan (y. vuur of licht) / bevredigen / stillen. apagavelas, m., domper. apalancar, optillen (mei hefboom). apaisado, meer breed dan hoog. apaleamiento, afranseling. apalear, afranselen (met stok) / uitkloppen (kleed enz.) / wannen. aparador, m., buffel / dressoir / werkplaats. aparatado, gereed / bereid. aparato, praal / vertoon / voorbereiding I toestel (ook vliegtuig); — planeador, zweefvliegtuig; — receptor, ontvangtoestel. aparatoso, pompeus. aparcero, onder—, medepachter. aparear, gelijkstellen / rangschikken I schikken / paren; —se, zich paren. aparcoer, verschijnen / voor de dag Icomen; —se, zich vertonen. aparecido — apirético aparccido, spook / verschijning. aparejador, opperman. aparcjar, uitrusten / (op) tuigen (schip I paard); —se (a / para), zich voorbereiden / zich gereedmaken. aparejo, voorbereiding / tuig (v. paard) / takel; los —s, tuigage / takelage / werktuigen / gereedschappen; — real, takel. aparentar, voorspiegelen / voorwenden . aparcnte, blijkbaar / geschikt / kennelijk / zichtbaar. aparición, (geest) verschijning / spook; hay —es, 't spookt er. apariencia, schijn / voorkomen / aanzien / blijk; las —es, toneeldecoratie (geschilderd); a juzgar por la —, naar de schijn te oordelen; de poca —, onaanzienlijk; de mucha —, opzichtig. apartadcro, zijweg. apartado, afgelegen / verwijderd / afwijkend; el —, postbus. apartamiento, afzondering / vertrek (kamer). . , , , apartar, schiften / scheiden / ae/en / afzonderen / uiteendoen / (fig.) iem. v. iets afbrengen; —se (de), scheiden (alg.) I zich verwijderen / afwijken / a/zien uan. .«.ui aparte, fer zijde / op zich zelf / afzonderlijk / apart; el —, opmerking ter zijde; — de, afgezien van. apasionado (a / de / por), hartstochtelijk I dol (op iels). apasionar, hartstocht opwekken / (fig.) opwinden; —se (por), in geestdrift ontsteken / do/ zi/n op / verliefd worden op. apatia, apathie / ongevoeligheid / onverschilligheid. apatico, apathisch / ongevoelig / onverschillig / lusteloos. apea, halster. apeadero, steenen opstap / pleisterplaats I stopplaats I halte (v. spoor).. apcador, landmeter. apear, af—, uitstappen / landmeten / schoren / stutten / vastbinden (paard) I (fig-) ontraden; —se, afstappen. apedreamiento, apedrco, steniging. . , apedrear, stenen gooien / stenigen / hagelen; —se, hagelschade lijden. apegado (a), gehecht (aan). apegarse a, zich hechten aan / aankleven. apego, verknochtheid / gehechtheid j verkleefdheid. apclable, vatbaar voor beroep (]ur.J. apelaeión, appel / hoger beroep. apelante, m., appellant / eiser (in beroep). apelar (de), appelleren / in beroep gaan / komen; — a, z'n toevlucht nemen tot I 'n beroep doen op. apclativo, (nombre) —, soortnaam. apcllido, familienaam / bijnaam. apenar(se), bedroeven / bedroefd worden. apenas, bw., nauwelijks / ternauwernood; vw., zodra. apéndiee, m., aanhangsel. apendicitis, v., blindedarmontsteking . apco, landmeting / stutbalk. apepsia, slechte spijsvertering. aperador, wagenmaker \ opzichter. apercibir, waarschuwen / bemerken / bespeuren / ontwaren / waarnemen; —se, zich voorbereiden. aperitivo, eetluslopwekkend; el —, —middel / bittertje. aperos, los — (de labranza), landbouwwerktuigen . apcrrear, (fam.) afjakkeren; se, zich afjakkeren / zich afsloven. apertura, 't openmaken / opening (v. vergadering / testament enz.). apesadumbrar, leed doen / kwellen; —se, bedroefd worden / verdriet hebben . apcstar, verpesten / bederven (fig.); —a, stinken naar. apestoso, stinkend. apétala, zonder bloembladeren. apetecer, wensen / verlangen naar. apcteeiblc, begeerlijk \ aantrekkelijk. apctencia» eetlust / vurige begeerte / natuurdrift. apclito, eetlust / begeerte / lust; corner sin —, kieskauwen. apctitoso, appetijtelijk / smakelijk / eetlustopwekkend. apiadar, medelijken opwekken; —se de, medelijden hebben met / zich ontfermen over. apicc, m., punt / toppunt j i qeringste / 't neteligste punt / leesteken, estar en los —s de, (jam.) uitstekend met iels op de hoogte zijn. apicultor, bijenhouder / imker. apicultura, bijenteelt. apilaraiento, opstapeling. apilar, opstapelen / ophopen. apimpollarse, uitbotten. apinado, opeengedrongen. apiiïarse, opeendringen. apio, selderij. ... , , apirético (med.) koortsvrij / koortswerend. apirexia — apreciar apirexia, koorlsvrijheid. apisonar, aan—, instampen (met stamper). aplacable, vermurwbaar. aplacar, vermurwen / week maken (fig.); —se, zich inbinden. aplanar, nivelleren / vlak maken; —se, instorten (gebouw) / (fig-) ontmoedigd worden. aplastar, verpletteren / vermorzelen I (fam.) doodslaan (door woorden); —se, verpletterd worden / plat worden. aplaudidor, loejuicher. aplaudir, applaudisseren / toejuichen. aplauso, toejuiching /bijval / applaus. aplazamiento, oproeping / uitstel / verdaging. aplazar, oproepen / opschorten / uilsteilen / verdagen. aplicable, toepasselijk / bruikbaar. aplicación, toepassing / toewijding / vlijt I naarstigheid. aplicado, toegepast I ijveriq I leergierig I naarstig. aplicar, opleggen (pleister bijv.) / gebruiken / toepassen / aanbrengen (voorzien van) / opleggen (straf) / —se a, zich toeleggen op. aplomado, loodkleurig. aplomar, met het schietlood melen; —se, instorten (gebouw). aplomo, ernst / vastheid (v. karakter enz.). apnea, (med.) ademloosheid. apocado, kleinzielig / laag / min. apocalipsis, v., Openbaring (v. J ohannes). apncamiento, kleinzieligheid / ontmoediging. apoearse, zich vernederen / kleinmoedig worden. apócrifo, apocrief / verdacht / onecht. apodadera, snoeimes. apodado, bijgenaamd. apodar, bijnaam, spotnaam geven. apoderado, procuratiehouder / gemachtigde. apoderar, machtigen; —se de, bemachtigen I zich meester maken van. apodo, bijnaam / scheldnaam. apodo, zonder voelen. apogeo, apogeum / afstand v. aarde tot planeet / (fig.) toppunt. apollilladura, motgaatje. apolillarse, door de mollen verleerd worden. apologético, apologetisch / verdedigend. apologia, apologie / verweer(schrift). apologista, m., apologeet. apólogo, fabel / gelijkenis. apoplejia, beroerte. apnplótico, lijder aan beroerten. aporrear, slaan / ranselen (met stok); —se (fam.) zich afjakkeren / zich afsloven. aporreo, afranseling. aportación, inbreng / inleg / ingebracht kapitaal. aportadero, landingsplaats. aportar, 'n haven binnenlopen / belanden / terechtkomen / veroorzaken / aan—, inbrengen (kapitaal); — desgracia, ongeluk aanbrengen. aposentador, fourier / kwartiermaker . aposentar, herbergen / logies verlenen; —se, logies nemen. aposcnto, vertrek (kamer) / herberg. apósito, uitwendig geneesmiddel. apostar, wedden / op post zetten; —se, zich posteren / opstellen. apostasia, verzaking (geloofs—) / afval I —ligheid (v. kerk). apóstala, m., afvallige (v. kerk of partij). apostatar, afvallen (v. kerk enz.). apostema, ettergezwel. apostilla, kanttekening / bijschrift. apostillar, v. kanttekeningen voorzien . apóstol, m., apostel / godsgczant. apostolado, apostelschap. apostólico, apostolisch. ajjostrofar, aanspreken / scherp verwijlen. apóstrofc, m. en v., vermaning / scherp verwijl. apóstrofo, apostrofe / afkappingsteken . apostura, bevalligheid. apotcgma, m., kernspreuk. apoteosis, v., apotheose / vergoding. apoyar, steunen / ondersteunen / helpen / begunstigen / bevestigen (mening); —-se (en), leunen / steunen (op). apoyo, steun / stut / schoor / bescherming I hulp; punto de —, steunpunt; prestar su —, z'n steun verlenen. apreciable, achtenswaardig / te waarderen I opmerkelijk; su —, uw geëerd schrijven. apreciación, schatting / waardering. apreciar, waarderen / laxeren / op prijs stellen / (hoog)schallen. aprecio — aqusesccnela aprecio, waardering / achting. aprehendcr, aanhouden / grijpen / in hechtenis nemen / begrijpen / beseffen. aprehcnsión, gevangenneming / vrees I beduchtheid. aprehcnsivo, beschroomd / beducht. apremiar, dwingen J sommeren / dringen. apremio, dwang / aandrang / sommatie. aprcnder, leren / begrijpen; — de memoria, uil 't hoofd leren. aprendiz, m., leerjongen / leerling (in vak). aprendizaje, m., leertijd / leerjaren. aprensar, persen. aprensión, gevangenneming / in beslagneming/bevatting /! vrees / beduchtheid. aprensivo, beducht. aprestar, uitrusten (schip) / bereiden I opmaken / glanzen (sloffen); ■—se (a), zich gereed maken (tot). aprcsto, bereiding / gereedmaking / opmaking / glanzing (v. sloffen). aprcsurado, overijld / snel / haastig. apresuramiento, haast. aprcsurar, haasten / versnellen; —se (a), zich haasten / reppen / gedrongen worden. apretado, in de knel / gedrukt / dicht opeen; el —, kriebelschrift. apretar, drukken / knellen / lastig vallen / plagen; — las manos, de hand drukken. apretón, m., druk/aandrang (med.) ; — de manos, handdruk. aprieto, gedrang / benauwenis / nood I conflict; poner en —, in 't nauw brengen. aprisa, bw., haastig / vlug / snel. aprisco, schaapskooi. aprisionar, gevangen zeiten / vasthouden. aproar, de steven wenden (naar). aprobacion, goedkeuring; a la — de, ter — van. aprobar, goedkeuren / billijken / aannemen (voorstel) enz.; Ie han aprobado, hij is geslaagd (bij examen) . aprobatlvo, goedkeurend. aproiitamicnto, bespoediging. aprontar, haasten / bespoedigen / snel gereedmaken. apropiación, toeëigening. apropiado (a / para), passend / geschikt / gepast. apropiarse, zich loeëigenen. aprovcchablc, voordelig / nuttig / dienstig. aprovechado, ijverig / uitblinkend (leerling). aprovechamicnto, voordeel / profijt I vordering (bij studie enz.). aproveohar (se) (de), benutten / nuttig of dienstig zijn / partij trekken van I ten nutte maken / profiteren. aproximación, benadering / nadering. aproximadamente, bij benadering / globaal / ongeveer. " aproximar, naderbrengen / naderen; —se (a), naderen / nabijkomen. aproximativo, ongeveer / benaderend I bij benadering. apside, m., keerpunt (sterrenk.) . aptcro, vleugelloos. aptitud, v., bekwaamheid / geschiktheid I aanleg / gepastheid. apto, geschikt / bekwaam / gepast. apucsta, weddenschap. apucsto, opgetooid / versierd / keurig. apuntaciun, aantekening / noot (ook muz.). apuntador, aanlekenaar / souffleur / timekeeper. apuntalar, stutten / schoren. apuntar, richten / mikken / aanwijzen I aanstippen / inzetten (bij 't spel) I nota nemen / oplekenen / van notities voorzien / slikken (met de naald) / aanpunten / souffleren / (fam.) herstellen / stoppen; al — el dia, bij 't aanbreken (v. d. dag); — y no dar, beloven en niet doen; 778e, dronken worden / zuur worden (wijn). apuntc, m., noot / aantekening / notitie / tekst (v. souffleur) / ruwe schets I inzet (bij 't spel) / schavuit; libro de —s, notitieboekje. apuftear, stompen. apurado, behoeftig / berooid / benard ; estar muy —, slecht bij kas zijn / in de knel zitten. apurar, zuiveren (metaal) / kwellen/ haasten / leed toen; —se, bedroef worden I verdriet hebben. apurc, m., zuivering / loutering. apuro, bedroefdheid / nood / verlegenheid (geldelijk). aqucjar, kwellen / beangstigen; —se, bedroefd worden / zich kwellen. aquel / —la / —lo, die / datgene / degene / hetgeen. aquciarre, m., heksenkeuken. aqui, hier I nu I toen; [de —!, weg!; por —, hierheen; — y alli, overal. aquiescencia, toestemming / vergunning. aquietar — ardilla aquietar, kalmeren / doen bedaren; —se, bedaren / kalmeren. aquilatar, loelsen (ook fig.). Aquiles, el tendón de —, Achillespees. aquilón, m., Noordenwind. ara, altaar / heilige steen. arabe, Arabisch; el —, Ar.abier. arabesco, arabeske. arable, beploegbaar. aracnidos, los —, spinachtige dieren. aracnoides, v., spinnewebsvlies. arada, omgeploegd land / 't ploegen. arado, ploeg. arador, ploeger / ringworm. araniio, braakland. arana, list / bedrog. aranccl, m., (douane)tarief / plan. arancelario, derechos —s, douanerechten . arandela, sluilring / ringplaat (onder moer) / kandelaar. arana, spin / kroon (lamp) / luchter / vogelnet; ■— de mar, zeekreeft. arailar, krabben / schrammen. aranazo, krab / schram. arar, beploegen / ploegen / bewerken (grond). arbitración, arbitrage / scheidsrechterlijk uitspraak. arbitrador, scheidsrechter I arbiter. arbitraje, m., scheidsrechterlijke uitspraak I arbitrage; el Tribunal de —, Scheidsgerecht. arbitral arbitralorio, scheidsrechterlijk I arbitraal. arbitramento, arbitrage / scheidsrechterlijke uitspraak. arbitrar, als scheidsman beslissen / uitspraak doen / arbilreren / vrijelijk handelen. arbitrariedad, willekeurigheid. arbitrario, willekeurig / eigendunkelijk I eigenmachtig. arbitrio, vrije wil; por —, naar willekeur. arbitro, eigenmachtig; (juez) —, scheidsrechter / arbiter; el Tribunal de —s, Scheidsgerecht. arbol, m., boom / mast / lijf (v. hemd) / as / spil; — del pan, broodboom; — genealógico, geslachtsboom. arboladn, bosrijk. arboladura, masten, ra's en stengen. arbolar, oprichten / opzetten / uitsteken (vlag). arboleda, bosje / laan. arboliata, m., boomkweker. arbóroo, hoornachtig. arboroscente, hoornachtig. arborieultor, boomkweker. arborieultura, 'l boomkweken / boomkwekerij. arbustivo, cultivo —, heesterteelt. arbusto, heester / struik. area, grote koffer / geldkist / ark; — de caudales, safe / kluis; — de agua, waterreservoir; —s fiscales, schatkist. arcabucero, musketier. arcabuz, m., vuurroer / haakbus. areada, booggewelf / brugboog / galerij; las —s, braakkramp. arcaduz, m., waterbuis / buis v. pijpleiding. arcaico, verouderd / archaiseh. arcaiujel, m., aartsengel. arcano, geheim / verborgen. aree, m., esdoorn. arcedianu, aartsdeken. areén, m., randsteen (v. pul). arcilla, leem / klei; — flgulina, pottenbakkersklei. areilloso, kleiachtig / leemachlig. arciprestazgo, aartspriesterschap. areipreste, m,, aartspriester. arco, boog (alg.) / strijkstok / hoepel (alg.); — y flecha, pijl en boog; — de triunfo, erepoort; — iris, regenboog; bregar el —, de boog spannen. archi, (in sam.) aarts—; — cofrade, m., lid v. aartsbroederschap. — cofradia, aartsbroederschap; — diócono, aartsdiaken. arcliiducado, aartsherlogdom. archiducal, aartshertogelijk. arcliiduque, aartshertog. archiduquesa, aartshertogin. arcbiinandrita, m., kloostervoogd. archipampanu, snoeshaan. archipiélaoo, archipel. arehivar, archiveren / in 't archief bewaren, doen. archivero, archivista, m., archivaris . arehivo, archief. arehivolta, kroonboog. arda, eekhoorn. ardea, roerdomp. ardcr, branden (ook fig.) I blaken / gloeien / wegrotten (v. mest); — bajo la ceniza, smeulen; —se, verschroeien (v. gewassen). ardid, v., list / krijgslist. ardlente, brandend / gloeiend / heet / vurig (ook fig.); capilla —, chapelle ardente. ardilla, eekhoorn. ardor — armeria ardor, m., gloed / hitte / (fig.) vuur I ijver / moed. ardoroso, vurig. ar duo, zwaar / moeitevol. area, oppervlakte / are / terrein (v. gebouw). arefacción, droogmaking (v. artsenijen). arel, m., grote zeef / wan. arena, zand / strijdperk / arena; el reloj de —, zandloper; las —s, graveel; —s movedizas, drijfzand. arenal, m., zandvlakte. arenero, zandman / zandbak. arenga, toespraak / redevoering. arengar, 'n toespraak houden. arenilla, fijn zand / graveel. arenisca, zandsteen. areniseo / arenoso, zandig / zanderig. arenque, m., haring; — ahumado, bokking. aréola, kring (om ogen / zweren / lepels). areómetro, areometer / vochlweger. areópago, hooggerechtshof (v. 't oude Athene) I (fig.) college van geleerden enz. arete, m., oorring. arlada, l stampen (v. schip). ariar, stampen (v. schip). arjjadillo, klos. argallera, groef schaaf. argamasa, specie / mortel. arganeo, ring (v. anker). Argel, Algier. argelino, Algerijns; el —, Algerijn. argema, zweer op hoornvlies. argcntado, zilverachtig. argentador, ver zilver aar. argentar, verziIveren. argvntario, argcntero, zilversmid / zilverbewaarder. argcnteria, borduurwerk v. goud of zilver / tafelzilver. argentifero, zilverhoudend. argentina, zilverkruid. argento, (poët), zilver; — vivo, kwikzilver. argolla, ijzeren ring / halsring. argot, ra., dieventaal / koeterwaals. argucia, spitsvondigheid. arguenas, las —, baar, berrie. argüir, disputeren / argumenteren / belogen / aantonen. argumentación, redetwist / bewijsvoering / betoogtrant. argumentar, redetwisten / betogen / redeneren. argumcnto, argument(alie) / bewijs/ —grond / betoog / korte inhoud v. boek / onderwerp. aria, aria / lied / wijs. aridcz, v., dorheid / droogte / schraalheid. arido, droog / dor / onvruchtbaar / schraal. Arics, m., Ram (sterrenk.). arieta, wijsje / liedje. ariete, m., stormram. arilo, zaadhuisje. arillo, baleintje / oorring. arimez, m., erker. ario, Arisch; el —, Ariër. arlseo, onhandelbaar / stuurs / kribbig / stug. arista, korenaar / hoek / kant. aristarco, gestreng maar onpartijdig en kundig beoordeler. aristoeracia, aristocratie. aristoeratico, aristocratisch. aristoloquia, pijpbloem / haarwortel. aritmêtica, rekenkunde. aritmético, rekenkunstig; el —, rekenkundige. aritmómelro, rekenwerktuig. arlequin, m., harlekijn. arlequinada, hansworslerij. arma (el —), v., wapen (alg.); — de fuego, vuurwapen; — blanca, blank wapen; las —s, wapenrusting / de wapenen; — arrojadiza, werptuig; |a las -—sl, te wapenI; pasar a uno por las -—s, iem. laten fusilleren; rendir las —s, zich overgeven; llamar a las —s, onder de wapenen roepen. armada, (oorlogs ) vloot. armadia, vlot (hout—) . armadijo, valstrik. armadillo, gordeldier. armado, gewapend; a mano —a, gewapenderhand. armador, reder; casa —a, rederij. armadura, wapenrusting / zinkplaat (electr.) / geraamte (v. bouwwerk j machine). armamento, bewapening / wapening / krijgstoerusting / uitrusting (v. soldaat en schip). armar, wapenen / monteren / opstellen I uitrusten; — pendencia, ruzie maken; —se, zich wapenen. armario, kast (meubelstuk); — de luna, spiegelkast. armatoste, m., lastig meubel / nietsnut. armazón, v., geraamte (v. bouwwerk I machine) / samenstelling van pasklaar gemaakt meubelstuk. armeria, wapenhandel / tuighuis / arsenaal. armcro — arresto deZTer°' WaPenfabrik™t I ~han- slechten / neerwerpen / boordevol schenarmino, hermelijn ' _?e cie'o), opklaren. =£*■£71, overeenstemmend. arrcbatar, wegrukken / verrukken; ^armonizar, overeenstemming bren- ar'rcból, mTïodeTlïurTrou'gl9 J* arncs, m., Aarnas / (paarden) tuin arrehuliu-, verfrommelen I kreukelen; *r^(niï£V™lZ!iLtlriï!^ -reoiar (s™, 'sps tvigTwörden. yen noen• ■ aroma, aeaciabloem / jcur / aroma ordenen 'Jan?S°htkken,■ ■ l re'JeAen I j-"»' /'.ss afsb-s*? •: asft aet { ■ rT~iasTS.'^ arpia,ariipvoael I ff in i overeenkomstig / krachtens. mens / helleveeg / feeks. ' fzucil9 sjr""^man9ar(se)» de mouwen op- arpista?1 harpspeler ,,"™meter/ / aansporen / arpón, m., harpoen (flmJ ^lS,toot "euen- arponear, harpoeneren arrendable, verpachtbaar. arponero, harpoenier. ' «fcrTTnnn 1°^',. / üerpachier I verhuur- arquear ^ 'welven [meten }t¥nna g ej '■ vogefTfff?) ^ h "\e.erkol(f) I sP°l- «sazizash - * ëfr' - ^svC"iLï=r*'- „"frSBr ' arqueólogo, oudheidkenner. de le iaeZl i n ■ v.aslbl?den (mel hoepelmaker 1 I betegelen ftonde™erPe» I ^&l^%ra^sdi0cees !!%?£». ^üLPSn'oSr'1r^e/f- ioebeL^l'ZftiZr*1 paarde{ai* ' molen. ' ' water' arrcpentida, boetelinge / gevallen arquitecto, architect. "Trrpnlt'H '' k.loosler Saat- arqulteclura, architectuur. roundn ' berouwvo1 I spijtig / arrabal, m.. voorstad .» .. arraigado, ingeworteld. ro ®*repc,,tlm,ento> wroeging / fce- kankeren / ijcft'vestigen 1 hebbèn^wH^ 'de'' ^ 1 berouw r arranque, m., uitrukkinn / arrequives, los —, opschik / fooj. trekking / opwelling. ' arrestado, vermetel / onversaagd. arras, las —, handgeld T' 'Z1 hechtenis nemen j ni™raSamient°' ^UJkmaking f effe- zich verslluten "'' ~S6' besluiten 1 arrasar, effenen , gelijkmaken / on^sMkenheM.^ ' amti 1 arriar — arteriosclerosis arriar, strijken (zeilen / vlag) / vieren / lalen schieten. arriate, m., bloembed. arriba, boven / opwaarts / op; desde 2 pesetas (para) —, van 2 pes. en hoger; de — abajo, van top lol teen; — dicho, bovengenoemd. arribada, 't aanleggen (in haven). arribar, aankomen / in de haven komen / aanbelanden / z'n doel bereiken. arribo, aankomst (v. schip) / aanvoer. arriendo, verpachting / pacht(som). arriero, muilezeldrijver / vrachtrijder. arriesgado, gewaagd j gevaarlijk / stoutmoedig. arriesgar, wagen / riskeren; —se, 'I risico op zich nemen / de kans wagen. arrimadero, steun / steunpunt. arrimar, naderbij brengen / stuwen (lading) I neerleggen (bevel of gezag) I negéren; —se, naderbij komen / steunen of leunen legen / z'n toevlucht nemen. arrinconado, afgelegen / ver. arrinconar, op zij leggen / in 'n hoek duwen; —se, zich terugtrekken. arrisoado, vol steile rotsen / koen / stoutmoedig. arrizar, reven (zeilen) / sjorren. arroba, gewicht gelijk aan +11 kg. arrobamiento, opgetogenheid / vervoering . arrobar, bekoren; —se, buiten zich zelf raken. arroeero, rijstplanter. arrodillarse, knielen / neerknielen. arrodrigonar, wijnstokken leiden. arrogación, aanmatiging. arrogancia, verwaandheid / ingebeeldheid I fierheid. arrogante, aanmatigend / verwaand; el —, ingebeelde gek / verwaand mens. arrogarse, zich aanmatigen / zich toeëigenen. arrojadizo, arma —a, werptuig. arrojado, vermetel / onversaagd / koen. arrojar, weggooien / wegslingeren / neersmijlen / storten / aanwijzen (saldo bijv.); —se al mar, zich in zee werpen; —se a, komen toestormen op. arrojo, stoutmoedigheid / onverschrokkenheid I onversaagdheid. arrollar, oprollen / meevoeren (door de wind of 't water) / verslaan (vijand) / overrijden. arromadizarsc, 'n kou vatten (in 't hoofd). arromarsc, slomp / bol worden. arropar, warm kleden / toedekken; —se, zich instoppen. arropc, m., siroop. arropeas, las — voetboeien. arropera, strooppot. arrostrar, 't hoofd bieden / trotseren. arroyo, beek / vliet / straal / goot. arroyuclo, beetje. arroz, m., rijst; — con leche, rijstepap. arrozal, m., rijstveld. arruga, rimpel / plooi / kreukel. arrngamiento, rimpeling / kreukeling. arrugar, rimpelen / verkreukelen; —se, rimpelig worden / kreukelen. arruinar, ruineren / verwoesten / vernielen; —se, te gronde gaan / ondergaan j zich te gronde richten. arruinamicnto, ondergang / verwoesting. arriillar, kirren / in slaap sussen / minnekozen. arrullo, gekir / slaapdeun / 't minnekozen . arrumaje, m., stuwage / stuwing (v. lading). arrumbar, de koers bepalen / (fam.), iem. vastzeilen; —se, de juiste koers volgen. arrurruz, m., arrow-rool / fijlworlelmeel. arsenal, m., arsenaal / tuighuis. arseniato, arsenikzuurzoul. arsónico, arsenicum / rottenkruid. arscnicófago, arsenicumeter. arsenical, arsenicumhoudend. arsenioso, ócido —, arsenikzuur. arsenito, arsenikzuurzoul. arscniuro, arsenicumverbinding. arte, m. en v., kunst / (kunst)vaardigheid / behendigheid; el — de pescar, vistuig; no tener — ni parte en, part noch deel hebben aan; obra de —, kunstwerk; las bellas —s, de schone kunsten; las —s liberales, de vrije kunsten. artefacto, fabriekswerk / kunstgreep / list/apparaat l(hels) instrument (bom) . artejo, geleding / knokkel / kootje. artemisa, SI. Janskruid. arteria, slagader / polsader / verkeersader. artcria, geslepenheid / lisl / vaardigheid I kunstgreep. arterial, tol de slagader behorend / slagaderlijk. artcriola, kleine slagader. arlcriologia, s lag ader leer. arteriosclerosis, v., aderverkalking. artero — asoo SS! knXLrlePen 1 SUm- uoorstfuT' *0meittl ' artesano, handwerksman. arvt-i-i mi Ir Ir e i q i r . , =«£Lv^sTctXm0"1- ^rto'sc/,e pu2- srr zelbbzch0p artioo arc/S; pok)" -^oZpooï. voorwendsll /1 sap'' ^pfalun)-'— li/^'Xr'T ge'edln9 1 Ud ' dulde~ dl'i-^/ótid^Xa^. ^ieé,o'sdöj» . arlifleial, kunstmatig/ kunst-/kuns- asar riraden^-^ZiklenT'rf {&.- <""• »«•> artifieiero, vuurwerkmaker. asarero vlpprinnm jjS^ÏarsJArrs,! SS&I&T&U.. „rft,%°: im">' i«STa» / /o"r"Ilad"' ?eSCAui """ schepen en ffeasecndcnte, opgaand t opklimmend I ....liii.,,. „„„ i opstijgend (slerrenk.). (for 'én/ schepen { onnen tornen ascendcr, rijzen / stijgen / opstijgen / artillcria, artillerie; -demon- I omhoo9 9aan = ~ bedragen / batal'la "iWrf' ~ d® camPafia / — de aseendiente, m., overwicht- s -eruesa~'ri7niLa)sla'vestln9~; voorvaderen I -ouders. ' ' ligera / — volanfe / —rodadTTi'cW _ aseensién, opstijging / Hemelvaart. artillero, artillerist ^anónnUr. prZZT' "Vging 1 I artirnafia, wildstrik / valstrik / list. ascensor, m lift arHsty kiinstenarts /"art/ste^""' ' artistico, artistiek / kunstvol / me*S ' ' ' ' Slrm9 Vr00m met kunstgevoel. ,• , , artolas las vnriei ,^r. o ascc'tico, ascetisch / streng vroom. (aan weerszijden' van hel riUlF^T^ ascetismo, streng vroom leven. voor gewonden/ J ' blJV' , aseiof' los ~ schaduwlozen (i. d. 'S-i-a, , , pC"" as' plantas rietachtige bitik ' ' d' P aruftar, Avaéfcen. hech^n""^ 'nfl9'?9 1 afkeer-: estar Spaans-Nederl. 3 ascua — asimilat ivo men iels versmaadt; me da —, ik asesino, sluipmoordenaar. ma n er van asesor, m., assessor / bijzitter ascua, (el —), v., gloeiend slak asesorar, raadgeven; —se, hulp (kTdio hout) / arrimar uno el - inroepen (v. raad'man a su sardina (lam.) de kans waar- asestar, richten / mikken toeoren nemen; estar en -s, op hele kolen gen (slag) / tem. schade willen berok- "aseadV^nel™™i!idcÜjk. asevcración, verzekering / bevesti- ïSK'JïX « / hin- ^everar, verzekeren / der/aan (hetgeen men zegt). s±insxTnU.) ssK-asTs-- > »— =3=ss.Tsas-, — SiSasi vastzetten (persoon) I bevestigen (hel- — ((ue zorfai. c° • . ffeen men zeffij I beveiligen / onder- alsmede ' hi/rtr 1~,e- "e tri5ïïir'K7« Tssrïgi-- ,< — >»-. »«»•>«»- asentar, nederzetten / nederleggen / residentie / domicilie, , sar/«SS fc® '< wsn asruj!ri.^ös „eerlLn (bezinksel) I mmm d' {JS&T "ïïh-tsrsjvssr" ,^rz;.sfri,Lpm" , aerrsffr —■ ssE-jssT ifsisr- "'d'iiF aserradero, houtzaagmolen. asSmSlTwe, laS vereenzelvigd, aan ascrrado, gekarteld. anders gelijkgemaakt kan worden. aserrador, houtzager. asimilación, assimilatie / gelijk- aserradura, zaagsn , , stelung ƒ votkomen opneming. zaagsel. asimilar, assimileren / gelijkmaken / rTf'aao«/ overeenbrengen / gelijkstellen / ouereen- aserrin, m., zaagsel. brengen I gelijken; —se a , zich verge- UZiï, verstandig worden. S !p 'één lijn stellen (met) / asesinar, vermoorden (verrader- ZICasi^7uUvo ƒ gelijkstellend / gelijk- "asesinato, sluipmoord. wordend. asimismo — astrictlvo asiraismo, evenzo / op dezelfde aspavlento, ontsleltenis / misbaar, wijze I ook. aspearse, de voelen doorlopen. "su*, grijpen / vallen / wortel schieten; aspeclo, aanblik / gezicht I voor- —se rte, zich vastgrijpen / zich vast- komen / uiterlijk; a primer —, op houden aan. 't eersle gezicht; — sospechoso, ver- asistcncia, hulp / bijstand / onder- dacht uiterlijk. sleuning I tegenwoordigheid / bijwoning I asperear, bitter smaken, verpleging; — püblica, geneeskundige aspereza, zuurle I scherpte I dia I dienst; las —s, onderstand / bedeling. hardheid / ruwheid. asistentc, m., helper / assistent. asperges, m., (jam.) besprenkelinq asistir, bijstaan / ondersteunen / (met wijwater) / wijwaterkwast, helpen / terzijde slaan / verplegen / asperjar, besprenkelen. oppassen; ■ a, bijwonen / tegenwoordig aspero, wrang / ruw I sluq I hard I zijn; —a una asamblea, aan 'n verga- bits. dering deelnemen. asprrsión, besprenkeling (met wij- asma, (el —), v., aslhma / aam- water). borstigheid. aspersorio, wijwaterkwast. asmatieo, asthmatisch / aamborstig; ftspid, m., adder. e' > lijder aan aslhma. aspiración, inademing I inzuiginq / ,;„fSna' 1 ~)' V"' ezelin' las —s> zuiging (v. pomp) / aanademing daksparren. (letter) / verlangen / aspiratie. asnada, ezelachtigheid. aspirante, aspirant / candidaat I asno, ezel / (fig.) domkop / sukkel. aanzoeker / sollicitant; bomba asociación, vereniging / genoot- zuigpomp. schap. aspirar, inademen / ademhalen / asociado, deelgenoot / compagnon / opzuigen / aanademen (letter) / din- vennooL gen> haken, streven naar I beoqen. asociar, associeren / tot deelgenoot aspirina, aspirine nemen; —se, deelnemen / zich asso- aspro, kleine Turkse munt. eieren. _ asquear, verafschuwen I walqen nsolamiento, verwoesting. van. 1. asolar, verwoesten; —se, bezinken. asquerosidad, walgelijkheid. I. asolar, verschroeien (doorh ilte / asqueroso, walgelijk I afschuweliik Tf.H enz\'- asta' / waterkering. opwekken / prikkelen. B. b la Metra} bé de (letter) b. baehe, m., gat / kuil (in de weg). h»hn I sveeksel I zever. bachiUer, m., baccalaureus. babador, kwijldoek / slabbetje. ^""l'-ïlcra^^fcaccalaürcaai "'Sil.rJj ku,w« i li—> üSSTbST! TS=. SSIK , - . sS-ÏSS: —' - - b'.bi., «star uno f/ij.™ "Siiutt ' **" "CS, SSm t-rstfarwriaiKr- y&iï &>*>«'<—' =:tUsrtW,sa.""- *£»■£•, »=... r,I bacia, scheerbekken. ballet - müsica —, dansmuziek. baciliforme, baalvormig. e\a»aAor, danser. bacin"; m , aalmoezenschaal / ft«- ^bailar, dansen / Wen dansen, mebacteria, bacterie. ^ ^^Z^nTereT' bactericida, bacteriën dodend. ';a! ar"'a' TnnTarUi Tbal I (het) bacteriolojjia, bacteriologie. We, ^^niparUjl San vlto, bacteriólogo, bacterioloog. dansen bal/ud _ b bacterioterapia, genezing der micro- St. Vitusdans, cartera , bische ziekten door inademing v. daaraan boekje m / loneeldans. ViTAmisZb7sla,; — pastoral, bailia, baljuwschap. bisschopsstaf ' ' bailotear, .pri^W dansen. baja — balóii baja, daling (alg.) /afslag / ontslag / verlies (in 't leger) / verlieslijst; dar de —, schrappen / ontslaan / als genezen ontslaan (uil ziekenhuizen); jugar a la —, a la baisse speculeren. baja, m., pacha / pasja. bajada, afdaling / helling. bajamar, v., eb / laagwaler. bajar, neerlaten / laten zakken / dalen / zakken / minder worden / afnemen (koorts bijv. en prijzen) / af—, uitstappen / buigen ('t hoofd) / neerslaan (ogen) / naar beneden gaan; — la voz, zachter spreken / 'n loontje lager zingen; —se, zich bukken / vernederen . bajel, ra., schip / vaartuig. bajeza, laag—, gemeenheid / (fig.) geringheid; — de énimo, lafheid. bajio, zandbank / ondiepte; dar en un •—, (fig.) vastlopen. bajista, m., baissier. bajito, zachtjes. bajo, laag / beneden / omlaag / dof (v. kleuren) / nederig / (fig.) laag / gemeen / ordinair / zacht (v. toon); el —, zandbank / ondiepte / bas(sle.m) / baspartij; planta —a / piso—, benedenverdieping; en voz baja, zachtjes; un hombre —. 'n kleine man; precio —, lage prijs; monte —, kreupelhout; — mano, ondershands; por lo —, omzichtig / terughoudend; — fondo, blinde klip; los —s, onderkleding (v. vrouwen); — relieve, bas-relief. bajón, ra., fagot. bajonista, m., fagottisl. bajovientre, m., onderbuik. bala, bal / kogel / baal (ook papier)/ inktrol; a prueba de —, kogelvrij; — perdida, verdwaalde kogel; — de cadena, kettingkogel; — de metralla, kartelskogel. balada, ballade. baladi, wuft / nietig / beuzelachtig / onbeduidend. balador, — a, blatend. baladrar, 'n keel opzetten. baladre, m., oleander. baladro, 'n ontzettende kreet / geschreeuw. baladrón, —ona, snoevend / pochend. balago, stro (na 't dorsen). balance, ra., balans (kph.) / schommeling I aarzeling / weifeling / 'l slingeren (v. schip); hacer / formar el -—, de balans opmaken; aprobar el —, de — goedkeuren. balanccar, in evenwicht houden / doen schommelen / balanceren / slin¬ geren (v. schip) I besluiteloos zijn / vereffenen ;— la ca ja, de kas opmaken. balanoco, 't slingeren / schommelen. balancin, m., balanceerstok / muntslag (stempel); los —es, toppenants (mar.). balandra, bijlander (mar.). balano, (med.) eikel. balanza, weegschaal / balans / oordeel / vergelijking / Weegschaal (sterrenk.) ; — de comercio, handelsbalans. balar, blaten. balasto, laag grint of geklopte steen (waarop dwarsleggers). balaustrada, balustrade / hekwerk. balaustre, m., stijltje / zuiltje (v. leuning). balazo, schol (—wond). balbucear, stamelen / stotteren. balbuceo, gestamel / gestotter. balbucicnte, stamelend. balbucir, stamelen / stotteren. balcón, m., balkon. balda, plank (in kast). baldaquin, m., allaarhemel / troonhemel I bedhemel. batdar, verlammen /,,nekken''; —se, verminkt, verlamd worden (door ziekte). balde, m., puts / emmer; de —, gratis; en —-, te vergeefs; estar de —, overbodig zijn (iemand). baldcar, dekwassen / zwabberen / uilhozen. baldeo, 't dekwassen / 'l zwabberen / 'l hozen. baldio, braak / onbebouwd / ij del / ongegrond / (fig.) leeglopend / nietsdoend; el —, leegloper. baldón, m., smaad / hoon. baldonar, honen / smaden. baldosa, vloertegel. baldragas, m., zwakkeling. balduquc, m., snoer / veler (om paperassen aaneen ie rijgen) balero, kogelmal (gietvorm). baleta, baaltje. balido, geblaat. balista, balisla (sleenwerptuig) . balistica, wetenschap v. h. werpgeschut I bal(l)istiek. baliza, baak / boei / bakenton. balizamiento, 'l plaatsen v. bakens / betonning. balneario, badplaats. balncoterapia, geneeswijze met baden . balón, m., grote baal / voetbal / ballon; — de papel, 'n baal papier (24 riem). balota — harater ia balota, slemballetje. balotaje, m., ballotage. balotar, balloteren. balsa, poel / vlot / pont. balsamico, balsemachtig. balsamina, balsemine (plant). balsamo, balsem / zalf; — de copaiba, copaiva balsem; — del Perii, perubalsem. balsero, vlotter / veerman. baluarte, m., bastion / bolwerk (ook tig.). ballena, walvis / balein; el aceite de —, walvistraan. ballenero, walvisvaarder; barco —, walvisvaarder (schip). ballesta, kruisboog / veer (v. voertuig). ballestero, boogschutter. ballueca, wilde haver. bambalear(se), wankelen / waggelen. bainbarria, m., (tam.) dwaas / zot I gelukssloot (bij 't biljarten). bambochada, koddig schilderstuk (bijv. 'n zwelgpartij). bambochc, m., klein mismaakt mens. bambolear(se), waggelen / wankelen. bambolla, pracht / praal / ijdel vertoon; echarla de —, dik doen. bainbü, m., bamboe. banana, banaan / pisang. banano, pisangboom. banasta, tenen mand. banastcro, mandenmaker. hanasto, ronde lenen mand. banca, bank (zonder leuning) / bankwezen / banken (kaartspel); casa de —, bankzaak. bancada, roeibank. bancal, m., tuinbed / bed voor groente enz. banoario, bank (in sam.). bancarrota, bankroet / bankbreuk. banco, bank (alg.) / school (v. vissen); — (de carpintero), werkbank; — hipotecario, hypotheekbank; — rural / — agrlcola, landbouw—; — de descuento, disconto—; — de emisión, circulatie—; — nacional, staatsbank; — de depósito, deposito—; — de arena, zandbank / ondiepte; — azul, ministerzetel (in Spanje); el billete de —, bankbiljet. banda, sjerp / bende / troep / band (v. biljart) / (mar.) boord / muziekcorps I zijde I kant / ,,lintje". handada, troep / zwerm (vogels). bandazo, hevige sloot (v. schip). bandeado, gestreept. bandearsc, zich door 't leven weten ie slaan / zijn weg, kostje vinden. bandeja, presenteerblad / theeblad. bandera, vlag / vaandel / vendel; — de paz, witte vlag; a—sdesplegadas (fig.) openlijk / onbedekt; arriar la —, de vlag strijken; enarbolar la —, de vlag uitsteken; — de senal, signaalvlag; izar la —, de vlag hijsen. bandereta, vlaggetje. banderilla, steekspiesje (bij 't stierengevecht) . banderola, wimpel / vaantje (aan l ans). bandido, bandiet / rover. bando, bevelschrift / afkondiging; echar —, 'n bevelschrift uilvaardigen / — afkondigen. bandolera, bandelier / draagband. banduil», (fam.) buik. bandurria, twaalfsnarige citer. banquero, bankier / bankhouder. hanqueta, voetenbankje / pianokrukje . banqucte, m., gastmaal / feestmaal. banquillo, bankje; —de los acusados, bank der beschuldigden. banadcra, (Z.A.) badkuip. banador, —a, bader, baadster. banar, baden / onderdompelen / indopen / bespoelen; met 'n laag bedekken (suiker / vernis enz.);—se, (zich) baden. banera, badvrouw / badkuip / kuip. hanero, badmeester. baiiista, m., badgast. bailo, bad f badkuip; — de sol, zonnebad; — de Maria, bain-marie; — de asiento, zitbad; — de lluvia, douche I stortbad; traje de —, badcosluum; capa de —, badmantel; los —s, de baden / badplaats; — de azücar, suiker laag. bao, dekbalk. baqueta, laadstok; las —s, trommelstokken . bar, m., bar (café). baraja, spel kaarten / twist / ruzie (onder verscheidene personen). barajar, schudden / wassen (kaarten). baranda, (trap)leuning / band (v. biljart). barandilla, —daje, balustrade / leuning. barata, ruil / schijnverkoop / goedkoopte. baratcar, onder de prijs verkopen. baratcria, bedrog (bij koop / baratljas — barriga verkoop enz.) / (mar.) baratlerie (bedrog ten nadele v. reder). baratijas, las —, snuisterijen / prullerij / rommel. baratillo, prullen / rommel / rommelmarkt I ,,koopje". barato, goedkoop/gemakkelijk; de—, gratis; lo — es caro, goedkoop is duurkoop. baralro (poèl.), hel / onderwereld. baratura, goedkoopte. baraustar, mikken / doelen / afweren (slag met wapen). barba, kin / baanl (ook las barbas) / sik (v. geil) / lel; — de cabra, boksbaard; hacer la —, scheren; — azul, Blauwbaard. barbada, kinketting / onderkaak (v. paard). barbado, gebaard. barbaridad, onbeheerste daad of uiting / onzin. barbarie, v., barbaarsheid I woestheid I onbeschaafdheid / boersheid. barbarismo, (tik.) misvormd of verkeerd verbruikt woord. barbaro, barbaars / wreed; el —, barbaar / wreedaard. barbecho, braakland. barbera, vino —, (Arg.) donkerrode zure wijn. barberia, barbierszaak. barbero, barbier. barbiblanc», barbicano, met grijze baard. barbiheeho, pas geschoren. barhilampino, baardeloos. barbiluengo, met lange baard. barbilla, punt v. d. kin / baard (v. vis). barbinegro, met zwarte baard. barbirrubio, met blonde baard. barbo, barbeel. barbön, m., „baardaap" /grijskop. barboquejo, stormband. barbotar, prevelen / z'n woorden kauwen. barbudo, gebaard / met zware baard. barbulla, opschudding / gekijf I standje. barbullar, kijven. barca, boot / bark; — de pasaje, veerpont. bairada, vracht v. boot. barcaje, m., veergeld. barcarola, gondellied. barcaza, barkas. bareo, vaartuig / schuil; — guardaeostas, kustschip. barda, borstharnas (v. paard) / doornen haag. bardana, klis / kliskruid. bardo, bard / zanger. harita, bariet. baritono, bariton. barjuleta, rugzak. barloa, kabel / sjortouw. barloar, vastleggen / meren. barloventear, laveren / (fam.) omzwerven. barlovento, loefzijde; ganar al —, de loef afwinnen. barnacla, m., wilde gans / zeegans. barniz, m., vernis /. lak / glazuur. barnizador, vernisser. barnizadura, vernissing. barnizar, vernissen. baromctrico, barometrisch / de barometer betreffend. barómotro, barometer / weerglas; ■— aneroide, aneroide —; — de mercurio, kwik—; — metAlico, metaal—; — de sifón, wijzer / hevel—. baron, m., baron. baronesa, barones. baron ia, baronie. barot crmöjj raio, barometer-uurwerk. barquero, veerman / schuitvoerder. barqucla, bootje. barquilla, vormpje / mandje (aan luchtballon) / (mar.) log. barquillo, wafeltje. barra, slaaf / baar / slang / zandplaat I maatstreep / balie; — fija, rekstok. barraca, barak / boerenhuts (in Val. en Murcia) / praam. barraneo, kloof / ravijn / (Hg.) moeilijkheid. barrear, barricaderen. barredera, veegmachine / sleepnet. barreduras, las —, veegsel / vuil. barrena, boor; — de mano, handboor; — de guia, centerboor. barrenar, boren. barrendero, straatveger. barrcno, boorgat. barreilo, teil / bak (om te wassen) . barrer, vegen / uitvegen. barrera, slagboom / schutsmuur / (fig.) hinderpaal. barrero, pottenbakker. barriada, (stads )wijk. barriea, val. barrieada, slraatversperrinq I barricade . barriga, buik (alg.); eldolor de—, buikpijn. barrigudo — bato barrifjudo, dikbuikig. barril, m., vaatje / ton. barrilcte, m., klemhaak. barrio, wijk / kwartier / stadsdeel / voorstad; el otro -— (fam.)y de andere wereld; los —s bajos, de volksbuurten (in oud Madrid). barro, klei / modder / slijk / leem / aardewerk; los—s, aangezichlspuistjes ; — cocldo, terracotta; tener uno — a mano, (fam. en fig.) uit de voelen kunnen. barroeo, barok. barroso, slijkerig / puisterig. barrote, dikke staaf / steumjzer / spijl. , , barruntar, voorzien / n voorgevoel hebben van / vermoeden. bartoJa, a la —, (fam.) zonder zorg I onbekommerd. barullo, (fam.) verwarring / herrie. i,aao. v.. voet I onderstel I grond / grondslag / basis / inzet (bij veiling). basalto, basalt. basar, gronden / grondvesten; —se en, zich baseren op. bascas, las —, misselijkheid / onpasselijkheid. basen la. bascule / wip (v. brug). base, v., voel / voetstuk / basis / inzet (bij veiling) / grondlijn / grondregel; — naval, vioolbasis; las s del trabajo, arbeidsvoorwaarden; servir de —, als grondslag dienen. basico, basisch. basilica, basiliek. basilicón, ungüento —, koningszalf. basilisco, koningshagedis. basquoar, misselijk, onpasselijk zijn. basta, stiksel / pil (in matras); I — 1, genoeg! / houd opl bastante, genoeg / toereikend J voldoende / tamelijk / nogal I é vrij. bastar, genoeg, voldoende zijn / voldoen; —se con, rondkomen / toekomen met. bastarda, zoetvijl; letra , cursief. bastardear, ontaarden / verbasteren. bastai'(lia, bastaardij / onechte geboorte . . bastardilla, letra —, cursief. bastardo, onecht / bastaard \ vals. bastear, slikken / pitten (matrassen). bastcza, ruwheid / grofheid. bastidor, m., borduurraam; los —es, coulissen. bastilla, zoom. bastillar, zomen. bast iment ar, provianderen. bastimento, schip / vaartuig I proviand (—ering). bastion, m., bastion / bolwerk. basto, grof / ruw; el —, klaveraas; los—s, klaveren (in 'i kaartspel). bastón, m., (wandel)slok / staf / balk (in wapenschild); empunar uno el —, de leiding op zich nemen. bastonazo, stokslag. bastonear, met 'n stok slaan. bastonera, paraplustander. bastoncro, balletmeester. basura, vuilnis / mesthoop; cubo para la —, vuilnisemmer; carro de —, vuilniswagen. basurero, vuilnisman / straatveger. bata, ochtendjapon / kamerjapon. batacazo, bons. batahola, hels lawaai. batalla, slag / veldslag / strijd; campo de —, slagveld; el orden de —, slagorde; formar la —, in slagorde opstellen; perder la —, overwonnen worden. Kn*nllnr1m> ctriiHpr. Maiuuauvi , "" V ... batallar, slag leveren / strijden (fig.) kijven / harrewarren. batallón, m., bataljon. batan, m., volmolen / kinkel. batata, zoete aardappel. bateria, batterij / bres / slaginstrumenten I voetlicht; — eléctrica, electrische batterij; — de cocina, keukengereedschap . . ,, , batida, drijfjacht / klopjacht; dar una —, 'n razzia houden. batidera, schop om kalk aan te maken. batidero, geklop / oneffen terrein. batido, platgetreden / oneffen (weg); el—j beslag (voor koekjes) / geklutste eieren. batidor, drijver (bij jacht) / klopper. . , . batiente, slaande; el —, slaglijst. batihoja, m., goud—, zilverslager. batimiento, klopping / getik. batiporte, in., (mar.) watergang / qangboord. , , , batir, slaan / kloppen / neerhalen (muur bijv.) / omvergooien \ kloppen (eieren) / pletten / verslaan geld of munt slaan;—se, vechten / duelleren; el campo, verkennen / op verkenning uitgaan; — las alas, klapwieken; — la bandera, de vlag strijken. batista, batist. bato, lomperd / botterik. batojar — bencScial batojar, 't fruit v. d. boom schudden. beberrón, m., (fam.) iem. die batómelro, (mar.) dieptemeter. veel drinkt / dronkaard. batraeios, los —, kikvorsachtige bebible, drinkbaar. dieren. bebida, drank; ser entregado a la batuta, dirigeerstok; llevar la —, —, aan de — verslaafd zijn. dirigeren (ook fig.). beborrotear, lebberen. baül, mkoffer / (fam.) buik; beea, studiebeurs. llenar el —, (fam.) zich volstoppen; becafigo, vijgeneter (vogel). — mundo, grote reiskoffer. becario, iem. die uil 'n beurs stu- baulero, koffermaker. deert / beursstudent. bauprés, m., boegspriet. beeerra, vaars. bausdn, sul / (Z.A.) leegloper. becerro, stierkalf / kalfsleer. bautismal, lot de doop behorend; bedel, m., pedel. pila ■—, doopvont. befa, spot / spotternij. bautismo, doop; fe / partida de—, belar, honen / spotten. doopbewijs; nombre de —, doopnaam. befo, diklippig / met X-benen. bautista, m., doper; (San Juan) begonia, begonia. el —, Johannes de Doper. beguina, begijn / femelaarster. bautizar, dopen / met water lengen bejin, m., wolfveest (plant) / (wijn). driftkop. bautizo, doop. beldad, v., schoonheid. baya, bes / bezie. beleno, bilzenkruid. bayadera, Indische danseres / baja- belfo, diklippig / paardelip. dère. bélico, oorlogs— / krijgs— (in sam.). bayeta, baai (weefsel). beücosidad, krijgshaftigheid. bayo, voskleurig; el—, vos (paard). belicoso, oorlogszuchtig / strijdbaar / bayoneta, bajonet; con — calada, krijgshaftig. met gevelde —. beligerante, oorlogvoerend / krijg- bayonetazo, bajonetsteek. voerend. baza, slag (in 't kaartspel); beligero, (poet.) oorlogzuchtig / (fam.) hacer —, veel geluk hebben krijgszuchtig. (in zaken bijv.); no dejar meter—, belitre, (fam. )schooierachlig; el—, niet aan 't woord laten komen. schooier. bazar, m., bazaar. belvedere, m., schoonzicht / bel- bazo, milt; pan —, bruinbrood. védère. bazofia, afval (v. eten) / (fig.) bellaeo, laag / schooierachtig / vuiligheid. gemeen. bazuear, (om)schudden (vloei- belladona, nachtschade. slof). bellaquear, laagheden uithalen / bazuqueo, 'l (om-) schudden. (Z.A.) steigeren / tegenstribbelen. be, v., de (letter) b. belleza, schoonheid. beata, vrome vrouw / femelaarster / bello, fraai / schoon. schijnheilige. bellota, eikel. beateria, femelarij. bellotero, eikelzoeker. beaterio, begijnenhof. bemol, m., molleken. beatifioación, zaligspreking. beneina, benzine. beatiflear, zalig spreken. bcndecir, (in)wijden / zegenen / beatiSco, zaligmakend. inzegenen / loven. beatitud, v., gelukzaligheid. bcndición, zegenen / inzegening / heato, vroom / schijnheilig; el —, wijding. vrome / schijnheilige / femelaar. bcndilera, wijwaterbakje. bebé, m., baby. bendito, gewijd / gezegend / geluk- bebedero, drinkbaar; el —, drink- kig; agua —a, wijwater. bakje / tuil (om te drinken) / drink- benedictino, benedictijner monnik / plaats (voor vogels). benedictine (likeur). Iiebedizo, drinkbaar; el —, drankje. beneQceneia, weldadigheid / mens- bebedor, —a, drinker, drinkster. lievendheid. beber, drinken (alg.); dar de —, beneflciado, begunstigde, ie — geven; — a la salud de, op de beneflciador, weldoener. gezondheid — van; —se, opdrinken. beneficia!, 'n prebende betreffend. benefleiar — bien benefleiar, weldoen / ontginnen / bewerken / bevoordelen / voordeel trekken. benetieio, gunst / weldaad / voordeel I winst I prebende / benefice-voorstelling I voorrecht; a — de inventario, onder voorrecht v. boedelbeschrijving / (fig.) onder zekere reserve. benefieioso, voordelig / nuttig. benéfleo, weldoend / weldadig. beneniérita, (fam.) politie / guardia civil. benemérito, verdienstelijk. beneplaeito, goedkeuring / verlof. benevolencia, welwillendheid. benevolente, benévolo, welwillend. benevolentisimo, zeer welwillend. bengala, bindrotting; la luz de —, Bengaals vuur. benignidad, goedaardigheid / goedgunstigheid. benigno, goedgunstig / goedaardig / zachtzinnig / zacht ('t weer bijv.). benjamin, m., (fig.) troetelkind. benjui, m., benzoë / reukhars. beodez, v., dronkenschap. beodo, dronken / beschonken. bcque, m., scheepssnavel / zekere plaats (voor de bemanning aan boord). berbiqui, m., drilboor. berenjenal, m., (fig.) wespennest. bergamota, bergamot (peer). bergamoto, bergamotboom. bergante, m., aartsschelm. bergantin, m., brigantijn / brik. berilo, berilsteen. bcrlina, berline / coupé (rijtuig en v. trein) eerste klas in autobus; porier en —, belachelijk, bespottelijk maken. berma, walgang / berm. bermejo, hoog rood. bcrmellón, m., vermiljoen. bernardinas, las —, bluf. berrear, bulken / blèren. berrido, gebulk. berro, waterkers. berza, kool; — lombarda, rode —. hcsamanos, el —, kushand. besar, kussen / zoenen / aanraken / (fam.) tegen elkaar ophotsen; —se, elkander kussen. beso, kus / zoen; — de Judas, verraderlijke kus. bestia, beest / dier / (fig.) domkop; — de carga, lastdier; — de tiro, trekdier. bestial, beestachtig / aartsdom. bcstialidad, beestachtigheid / aartsdomheid I bestialiteit. besugo, zeebrasem. besuquear, herhaaldelijk kussen. bcta, scheepstouw. bctarraga, beetwortel. betel, m., betelpalm / pinang. bettin, m., asfalt / aardpek / jodenlijm I schoensmeer. betuneria, asfalt/abriek / schoensmeerfabriek. bey, m., Bey (Turkse titel). bezoar, m., bezoarsteen. bezoarico, bezoarhoudend (middel). bezote, m., lipring. bezudo, diklippig. biberón, m., zuigfles. biblia, bijbel. biblico, bijbels; sociedad —a, bijbelgenootschap . bibliófilo, boekenliefhebber. bibliogralia, boekbeschrijving. bibliograflco, bibliografisch. bibliografo, boekenkenner / boekbeschrijver. bibliomaneia, waarzeggerij uit boeken . bibliomania, boekenzucht. bibliomano, boekengek. biblioteca, bibliotheek / boekerij. bibliotecario, bibliothecaris. bicarbonato de sosa, dubbel koolzuurzout. biceps, m., biceps / tweehoofdige spier. bicicleta, rijwiel / flets. bieipite, tweehoofdig. bicoca, (fam.) kleinigheid. bicolor, tweekleurig. bicöncavo, dubbelhol(rond). bieonvexo, dubbelbol(rond). bicornc, (poll.), tweehoornig. bicornio, steek (punthoed). bicuentn, biljoen. bichero, bootshaak. bicho, diertje / beestje / (fam.) snoeshaan; los —s, ongedierte; de cuidado, (fam.) gevaarlijk beest; mal —, verdorven iemand. bidente tweelandig; el —, gaffel. biela, drijfstang. bien, goed / wel / zeer; — que — si, hoewel / ofschoon; est& —, 't is goed / in orde; tener a —, zoo goed willen zijn / gelieven; ahora , wel nu; no —, nauwelijks; hombre de —, rechtschapen man; la gente —, de fatsoenlijke mensen; el —, '! goede / welzijn / nut / heil / weldaad / voordeel; los —es, goederen / bezittingen; —es inmuebles / —es raices, vaste, onroerende goederen; —es muebles / mobiliarios, roerende goederen / in- bienal — bisclar boedel; el — publico, openbaar welzijn; —es semovientes, levende have. bienal, tweejaarlijks. bienandante, voorspoedig. bienandanza, voorspoed / geluk. bicnaventurado, zalig / gelukkig / (tig.) onnozel. bieiiaventuranza, zaligheid /—spreking. bienestar, m., welzijn / welstand / welvaart. bicnhablado, welbespraakt / geen kwaad sprekend / voorkomend. bienhechor, —a, weldoend; el —, weldoener. hiciiintencionado, welgemeend / goed bedoeld. bienio, tijdperk v. 2 jaar. bienoliente, welriekend / geurig. bienquerentia, welwillendheid / toegenegenheid. bienquerer, liefhebben / waarderen. bienqucricnte, welwillend / toegenegen . bienquistar, verzoenen. bienquisto, welbemind / gezien. bienvenida, welkomst / verwelkoming. bicnvcnido, welkom. bifc, m., (Arg.) biefstuk. biïoro, tweemaal 's jaars bloeiend of vrucht dragend. billoro, tweebloemig. biiorme, dubbelvormig. biitee, m , biefstuk. bifurcación, verdeling in twee lakken I splitsing. bUurcado, tweetakkig / gaffelvormig. bifurearse, zich in twee takken verdelen / splitsen. bigamia, bigamie / dubbele echt. bigamo, dubbel gehuwd; el —, man die twee vrouwen heeft. bigardcar, 'n losbandig leven leiden. bigardïa, spot / veinzerij. bigardo, met ondeugden behept / schelms I losbandig (vooral v. geestelijke) . bigarrado, veelkleurig / bont. bigornia, hoornaambeeld. bigole, (los) —(s) , snor / knevel; no tener malos —s, (fam.) er goed uitzien (vrouw). bilateral, tweezijdig / wederzijds verbindend. bilbilitano, uil Calalauud (hel ou de B i Ibi lis) . biliar, gal (in sam.). bilingue, tweetalig / in twee talen geschreven . Spaans-N ederl. bilioso, galachtig / (tig.) oplopend / lichtgeraakt. bilis, v., gal / (fig.) toorn / gramschap; vejiga de la —, galblaas; exaltArsele a uno la —, zich boos maken. bilt rol par, veel uitlopen I slenteren. biltrotera, uitloopster / vrouw die veel uithuizig is. billar, m., biljart (—tafel /—spel); jugaral —, biljarten; bolade—(de marTil), biljartbal; banda (del —band; taco (de —), biljartqueue. billete, m., biljet / (spoor)kaartje; — de favor, vrijbiljet; — de banco, bankbiljet; — de entrada, plaatsbewijs; —- de ida y vuelta, retour (kaartje); — kilométrico, kilometerkaart; — del Tesoro, schatkistbiljet. billón, m., biljoen. billonésimo, biljoensle (deel). biinano, tweehandig. bimensual, tweemaal per maand. bimestral, tweemaandelijks. bimestre, m., tijdvak v. twee maanden. bimetalismo, bimelalisme. binación, tweede omspitting. binar, voor de tweede keer omspitten. binario, dubbel / tweetallig. binocular, twee-ogig. binóculo, toneelkijker. binomio, (wisk.) tweeledige grootheid . binubo, voor de tweede maal getrouwd. binza, vlies je. biograf ia, levensbeschrijving. biografieo, biografisch. biógrafo, levensbeschrijver. biolugia, levensleer. biólogo, bioloog. biombo, kamerscherm. bipedo, tweevoetig; el —, — dier. biplano, tweedekker. birieiï, m., bandelier. birloeha, vlieger (om op ie laten). birlonga, spel met drie kaarten; a la —, onbezonnen. birrcta, kardinaalshoed. birrete, m., baret / ronde muls. bis, nog eens / bis. bisabuela, overgrootmoeder. hisabuelo, overgrootvader; los —s, voorouders. bisagra, scharnier. bisbisar, (fam.) mompelen. bisección, verdeling in tweeën. bisel, m., geslepen kanl (v. glas bijv.). bisclar, slijpen (v. glas). 4 bisemanal — boberia b is oman al, tweeman l per week. bisexual, tweeslachtig. bisiesto, ano —, schrikkeljaar. bisilabo, tweelettergrepig. bismut o, bismuth. bisnieto, —a, achterkleinzoon / —dochter. bisojo, loens f scheel. bisonte, m., bison / wilde os. bisonada, bisoneria, onbesuisdheid / onbezonnenheid. bisofio, big (mil.) I nieuweling / groen. bist.ee, m., biefstuk. bis turf, m., opereermes. bisulco, mei gespleten hoeven. bita, beling (voor 't ankertouw). bitacora, kompashuisje. bitoque, m., tap / spon (v. val). bituminoso, aardhars— / asfalthmiHpnd . bivalvo, tweeschalig. bizarria, kranigheid / dapperheid / edelmoedigheid. bizarro, dapper / kranig / edelmoedig. bizear, scheel zien / loens kijken. bizeo, scheel / loens. bizcocho, beschuit / biscuit / ongeglazuurd aardewerk of porselein. bizeoehuelo, beschuitje. biznieto, biznieta, achterkleinzoon f —dochter. blanca, estar uno sin — / no tener —, geen rooie duit hebben. blanco, wit / blank; el pan —, wittebrood; en —, onbedrukt / onbeschreven I oningevuld; arma —a, blank wapen; crédito en —, blanco crediel; ropa —a, witgoed / ondergoed; pasar la noche en —, 'n slapeloze nacht doorbrengen; -— como la nieve, sneeuwwit; vestido de —, in 't wit gekleed. blanco (znwd.), blanke / hel wil / doel (-wit) (ook fig.) I roos / schijf ; — de huevo, wit v. ei; lo — del ojo, oogwit; — de plomo, loodwit; hacer — / dar en el —, raken / }t doel treffen J (fig.) z'n doel bereiken; ser el —, 't mikpunt zijn. blancuraj witheid. blaneuzco, witachtig / groezelig wil. blandcar, verzachten / overhalen / zwaaien (wapen bijv.);—se, zwichten . blando, zacht / week / teder / zachtaardig I meegaand / weke lijk / (f am.) laf. blaiidura, zachtheid / pap (om n zweer) I blanketsel / zachtzinnigheid. blanqueador, witter / stukadoor / bleker. blanquear, witten / bleken / stukadoren I wil worden. blanquecer, blank maken / polijsten (metalen). blanquecino, witachtig. blanquco, 't witten / bleken. blanquete, m., blanketsel. blanquición, 'Z blank maken. blanquimiento, bleekwater. blasfemador, godslasteraar / vloeker. blasl'emar, vloeken / godslasteren / (fig.) onteren. blasfematorio, godslasterlijk. blasiemia, godslastering / vloek. blasiemo, godslasterlijk; el—, godslasteraar I vloeker. blasón, m., wapenkunde / wapen (—schild) I (fig.) glorie; hacer uno —, hoog opgeven van / snoeven / zwetsen. blasonar, wapens schilderen / wapens verklaren / pochen / snoeven. blasonista, m., heraldicus I wapenkundige. blata, kakkerlak. bledo, no importar / no valer un —, (fig-) 9een cent waard ziJn >' no darsele un — de, er geen zier om geven. blenda. blende / natuurlijk zwavelzink. blindaje, m., blindering / pantsering; plancha de —, pantserplaat. blindar, blinderen / pantseren. hlnn»n. hlnkhlliü. blonda, blonde / zijden kant. blondo, blond. bloque, m., blok / klomp / hoop / (Z.A.) blok (kalender— / schrijf—) en —; bij de roes / voetstoots. bloquear, blokkeren / insluiten / belegeren / omgekeerde letter in de plaats v. d. ontbrekende zetten (bij 't zetten). bloqueo, blokkering / insluiting / blokkade. blui'i', m., bluf I grootspraak / opsnijerij. blusa, kiel / blouse; — de obrero, boezeroen. boa, v., reuzenslang; el —, damesbont. boardilla, zolderkamertje. boato, pronkerij / uiterlijk vertoon. bobalias, m., (fig.) arme bloed / onnozele hals / sukkel. bobalioón, —ona, sukkelachtig; el —, sukkel. bobear, dwaze, onnozele dingen doen of zengen / z'n tijd verdoen. boberia, sukkelachtigheid / zotheid / dwaasheid. bóbilis — bolina bóbilis, de —bóbilis (fam.) gralis / om niet / zonder moeite. bobina, garenklos / spoel. bobo, simpel / dom / onnozel / ezelachtig / dwaas; el —, sukkel / onnozele hals / stumper; entre —s anda el juego, aan elkaar gewaagd zijn. boea, mond / muil / bek (ook v. werktuigen) / opening / monding / ingang; tener buena —, 'n lekkere nasmaak geven; — de fuego, vuurmond; — abajo, voorover (liggen); a —, mondeling; a pedir de —, naar hartelust / kostelijk; —- de risa, lachebek; oscuro eomo — de lobo, pikdonker; a —de invierno, in 't begin v. d. winter; a — de jarro, mateloos drinken; a — de noche, bij 't vallen v. d. avond / tussen licht en donker; a — llena, ronduit / zonder omwegen; blando de —, loslippig; hablar uno por — de otro, iem. naar de mond pralen; hablar uno por —■ de ganso, napraten; no abrir uno la —, met de mond vol tanden slaan; no decir uno esta — es mia, geen stom woord zeggen; tapar —s, de mond snoeren; estar en todas las —s, op aller lippen zijn; — del estómago, maagmond; callar la —, 't zwijgen opleggen; — arriba, achterover (liggen); hacerse la — agua, watertanden. booacallc, v., ingang, eind v. straat. bocaei, m., dril. bocado, mondvol / kap / beet / bit; buen —, (fam.) 'n velbaanlje (e.d.). bocal, m., wijnkan. boeallave, m., sleutelgat. bocamanga, mouw / —omslag. bocanada, mondvol / teug. boeaza, grote mond / (jam.) muil I flapuit. bocel, m., profiellijst; cepillo —, proflelschaaf. bocina, hoorn / toeter / claxon / scheepsroeper / hoornschelp / (sterrenk.) kleine Beer. boeinar, toeteren. bocoy, m., okshoofd. booudo, met grote mond. boeha, houten bal; juego de —s, balspel I kolfspel. boche, m., knikkerkuiltje / —putje. bochinche, m., tumult / opschudding. bochorno, droge hitte / drukkende hitte I blos / verlegenheid / schaamte. bochomoso, drukkend / verstikkend / smoorheet / beschamend. boda, las —s, huwelijk / echt / bruiloft; —s de oro / de diamante / de plata, gouden / diamanten I zilveren bruiloft. bode, m., bok. bodega, wijnkelder / scheepsruim / (Z.A.) veem. bodegón, m., eethuis / stilleven. bodigo, offerbroodje. bodijo, (fam.) ongelijk huwelijk. bodoque, m., (fam.) sukkel / stumper. bodrio, soep die men aan de armen uitreikt / bloed met uien (voor bereiding v. bloedworst). boie, m., long (bijz. v. dier); echar uno los —s, (fam.) zich afjakkeren I zwoegen. boletada, muilpeer. boga, estar en —, in zwang / in de mode zijn. bogador, roeier. bogar, roeien. bohemio, zigeuner / zwerver / bohemien. boieotear, boycotten. boicoteo, boycot. boina, muls / alpinomuis. boj, m., buksboom / palm (heesIer). bola, bal / bol; — de nieve, sneeuwbal; dejar rodar la —, (fam.) de boel laten waaien. bolardo, bolder / meerpaal. boleadoras, drieriemige lasso met kogels (in Z.A.). bolear, biljarten / (Arg.) met de lasso werpen. bolero, Spaanse volksdans / danser daarvan / leugenaar. boleta, (spoor)kaarlje / biljet / (Z.A.) stembriefje. boleterja, (Z.A.) kaartjes loket / plaatskaartenbureau. bolctero, (Z.A.) conducteur / bureaulist. boletin, m., bulletin I een of ander vakblad. boliche, m., balletje (in 't balspel) I minderwaardige tabak / kleine oven (om te smelten) / (Z.A.) kroeg / klungelwinkel. bolichear, (Arg.) z'n tijd verdoen / verbeuzelen. bólido, luchlsteen / meteoorsteen. bolilla, knikker; jugar a las —s knikkeren. bolillo, kantklos; los —s, suikerstokjes . bolina, boeglijn / dieplood / 'l spits- bolinear — bordo roelopen; navegar de —, laveren. bornbin, m., (Z.A.) dop (jam. linlin<"ir. IflVPTGri DOOP DOltlOCd). bolo, 'kegel I (fam.) lummel / bombo, onthutst; el—,groteTurkse lompent / kantkussen; jugar a los trom / platboomd vaartuig / trommel a Irene en (cilinder). bolonio, onnozel / dom; el bombón, m., bonbon / suikergoed. Sp. student te Bologna / (iron.) domoor. bombonera, bonbonmère bolsa, Beurs (gebouw / samen- bonachón, —ona, goedig, el , komst) I geldbeurs / zak / buidel; goedzak / sul. — del trabajo, arbeidsbeurs; — de bonancible, stil / kalm ( t weer I ZTuieer'en9raanÖeUrS: ^ "bonLza'"(windstilte I kalmte (v. d. bollerfa' ^kke^abriek ZVedheid / goedigheid bolsillo,'geldbeurs / —zakje / zak (in bondadoso, goedig \ goedhartig / fc bofein'nabeurs. "boncta, lijzeil. bolsista, m., effectenhandelaar / bonete, m., muts / halve maan / beursman (vestingwerk). hnlln lakenslemoel bonificación, vergoeding / korting. bollar, plomberen (laken). bontflcar, vergoeden / crediteren. bollo, luxebroodje / deuk ƒ (fig.) bon ito, mooi / »«/• 6uH I buil. bono, 6on / obligatie. bomba, pomp / spuii / bom / bol bonzo, bonze. (v. lamp); — alimenticia, voedings- boniga, mesj / koemest 'Vomp; _ aspirante, zui»-; - lm- boqueada, dar la ultiraa de cCtr^gar'- 'de mond opendoe, / ,W- de — 'fcomm!/?'—'^ncendiaria, Pfcrand- boquera, grip / fifooi / geul. bom; estar echando -s, (fam.). erg boquerón, m., grote goot / - ffeu/ / i>erhit ziin• dar a la —, pompen. ansjovis. . bombaeha, MroJ kniebroek. boqucte, ra., nauwe ingang I bres. bombard», bombarde / iomftar- boquiab.erto, met open mon<*- deergaljoot / bromwerk (v. orgel). boquilla, mondstuk (alg.) / . 3 bombardear, bombarderen / 6e- renpijpje / 'uli- , . boquirroto, praatziek. bombardeo, bombardement. horato, boraxzuurzout. bombarder», 6om6ard£er / fcommen- bórax^ ra., b^™oUeap 6orre/en. ""^bombardón, m., Aoperen W— Sombas'if'm" bombazijn. borborigmo, 'i rommelende getuid jJESEr* Ml ft°m60Sf ' >fb^r^ / Weden / «. d. bombéZ°m !""sulky!°^ng' borceqni, ra., *oSe ry9?cftoen. bombeador,' (Arg.) brandweerman / borda, grootzeil (v. ga ei) / m verkenner I Domper. schansing (v. schip) . bombear, bombarderen / bommen bordada, laveergang; dar , - gooien / P<""P«" / ««-tonnen I ^bordador, -a, borduurder, bor- bombeo, welving / bolheid. duurster bombcro, pomper / brandweerman / bordadura,, borduurse . mortier / *pi°n; cuerpo de -s, , S' / zoom / tuiten bombiVla, pomp/c / tamp/e fe/ectr.; ^f^CZnüen^ e'~' I buisje (om ,,mate" te zuigen) tal de rand vullen. 1 tSiZThevel. ?m«rj ftóord / toeeW; bordón — botiquin a —> aan boord; franco / puesto a —, vrij aan boord; un buque de alto —, 'n groot schip. bordón, m., staf / bassnaar / weglating v. één of meer woorden (bij 't zetten) / stok (refrein). bordonear, schooien / zwerven. bordoneria, 't schooien / zwerven. bordonero, schooier / landloper. boreal, la luz —, Noorderlicht. bóreas, m., Noordenwind. Bopgona, Bourgondië / Bourgogne (wijn) . borgonón, —ona, Bourgondisch. bórico, acido —, boorzuur. borla, (poeder )kwast / baret / doctorshoed; tornar uno la—, doctoreren / promoveren. borne, m., punt (v. lans) / poolklem (electr.) / uileinde / knopje. bornear, omdraaien / buigen / kromtrekken (hout). boro, boor / borax. borra, ooilam / afgeschoren haartjes v. wol I gezwam / bezinksel (v. inkt / olie. enz.) / katoenpluis j borax. borrable, uitwisbaar. borraeha, (fam.) leren wijnzak / dronken vrouw. borraehear, zich geregeld bedrinken. borrachera, dronkenschap / roes / (fam.) onzin / drinkgelag. borrachez, v., dronkenschap. borracho,<2ronken /beschonken; el— dronkelap. borrador, concept / klad / ontwerp I memoriaal. borradura, doorhaling / doorschrapping. borrajear, krabbelen (slecht schrijven) I vol kladden. borrar, raderen / uitwissen Idoorhalen I schrappen; se—, uitlopen (v. inkt) I uitgewist worden. borrasca, storm / tegenspoed / rampspoed I (fam.) zwelgpartij / drinkgelag. borrascoso, stormachtig / onstuimigI bewogen. borrasquero, (fam.) losbandig. borrego, ooi. borriea, ezelin / domoor. borricada, 'n troep ezels / dwaasheid. borrieo, ezel / schraag / zaagbok. borriqueno, ezelachtig. borriquero, ezeldrijver. borriquete, m., schraag / zaagbok. borro, lam tussen 1 en 2 jaar / (fig.) stuntelig mens / botterik. borrón, m., inktvlek / klad / concept I ruwe schets / schanddaad. borroso, vol vlekken. boscaje, m., bosschage / bosje / landschap (schilderij). bosque, m., bos (geboomte). bosquejar, schetsen / vluchtig ontwerpen . bosquejo, schels / eerste ontwerp. bosta, mest (paarden— of koeien—) . bostczador, —a, geeuwerig / gaperig. bostczar, geeuwen / gapen. bostezo, geeuw / gaap. bota, leren wijnzak / wijnvat / laars; ■—• de montar, rijlaars; — de campana, kaplaars. botador, vaarboom / drevel / drijfijzer. boiadura, tewaterlating. botaluego, (fam.) heethoofd. botalón, m., giek f boegspriet. bolamen, m.,de verzameling v. potjes in apotheek / watervaten (op schip). botana, prop (v. werk of hout) om lek te stoppen / (fam.) pleister (voor wond) / lilleken (v. wond). botanica, botanie / plantkunde. botanico, plantkundig; el jardin —, hortusIplantentuin; el—, plantkundige. botanisla, m., plantkundige botar, wegwerpen / van stapel laten lopen I le water laten / 'i roer wenden / opspringen (bal bijv.). botarate, onbezonnen; el —, onbezonnen mens. botarel, m., beer / schoormuur. botasilla, signaal lot zadelen. botavara, (mar.) spriet. bote, m., stoot (met lans of spies) I 't opspringen (v. bal) / knikkerkuiltje / blikje / potje / roeiboot; de — en —, stikvol; de — y voleo, vliegensvlug; — de salvamento, reddingboot . botella, fles. botcria, wijnzakkenmakerij of —winkel. botero, wijnzakkenmaker / bootsgezel I (Z.A.) schoenmaker. botica, apotheek / geneesmiddelen / (fig.) middeltje. hoticaria, apothekeres. botieario, apotheker. bolija, kruik met korte, nauwe hals. botijo, kruik met oor en tuitje. botillero, iemand die verversingen verkoopt. botin, m., bottine Ihalve laars / buil. botina, molière / lage schoen. botinero, zwartvoelig (koe); el—, laarzenmaker. botiquin, m., medicijnkist je / reisapotheek. boto — brevlario boto, stomp I bol (ook fig. niet | bevattelijk). botón, m., loot / knop (alg.) / meialen knoop / drukknoopje; — de fuego, (med.) schroeiing; — de oro, boterbloempje; —de arranque, starter. botonadura, stel knopen voor kledingstuk. botonero, knopenmaker / —verkoper. botoncs, m., chasseur. bóvcda, gewelf (alg.) / hol gebogen zolderwerk / verwulfsel; — palatina, gehemelte; — celeste, uitspansel. bovedilla, gebogen zoldering; subir uno a las —s, driftig worden / opvliegen . bovino, ganado —, rundvee. boxcador, bokser. boxcar, boksen. boxeo, 't boksen / vuistgevecht. boya, boei (anker—) / kurk (aan net); ■— de campana, belboei; — luminosa, lichtboei; — de sirena, brulboei; — corriente, drijf ton; de salvamento, reddingsboei. boyantc, drijvend / voorspoedig / lauw (slier). boyar, drijven / vlol komen. boza, (mar.) stopper / kort stevig touw. bozal, groen / (fam.) onnozel; el—, groen / muilband / gasmasker. bozo, donshaartjes / halster. brabante, m., Brabants linnen. braceada, beweging met de armen. braceajc, m., aanmunting / diepte (der zee) op bepaalde plaats. braccar, de armen bewegen, uilslaan I (mar.) brassen. bracelete, ni., armband. braceo, (het) brassen. braocro, om te werpen; chuzo , werpspies; el —, arbeider ƒ dagloner. braeete, de —, arm in arm. braro, brak / speur—, jachthond / (fam.) wipneus. bradipepsia, (med.) langzame spijsvertering. braga, broek (ook in 'l meervoud) / luier I strop (om baal / val enz.) bragadura, kruis (v. broek). braguero, breukband. bragueta, gulp (split in broek). brama, bronsttijd. bramante, m., bindgaren / paktouw. bramar, loeien (alg.) / brullen. bramido, geloei (alg.) / geschreeuw / gebrul. branquia, las —s, kieuwen. branquial, respiración —, ademhaling door kieuwen. braquicófalo, (med.) rondhoofdig / met ronde schedel. brasa, kolengloed; las —s, gloeiende kolen; estar en —s, op hete kolen zitten. brasero, stoof / komfoor / vuurpot. bravata, uittarting / snoeverij. bravear, tarlen / trotseren. braveza, woestheid (der dieren) / moed I onstuimigheid (der zee bijv.). bravio, woest (alg.) / wild / boers. bravo, dapper / moedig / braaf / uitstekend / ferm / wild / woest (dier) onstuimig / woest (zee); l —!, goed zo! I bravo (geroep); el —, snoever. bravura, moed / dapperheid / woestheid. braza, vadem. brazada, 't uitslaan der armen / n armvol. brazado, 'n armvol. brazalete, m., armband. brazo, arm / voorpoot / arm (v. lichtkroon) / armleuning (v. stoel) I lak I (fig.) macht; — de mar, zeearm; los —s, arbeiders / werkkrachten; con los —s abiertos, met open armen; con los —s cruzados, geen steek uitvoeren; hecho un — de mar, opgedirkt; al — de, aan de arm van; ser ei — derecho de uno, iemands rechterhand zijn; a — partido, uit alle macht. brca, teer / pek. brcar, teren /breeuwen/(f am .) plagen I lastig vallen I mishandelen / bedotten. brebaje, m., vies, onsmakelijk drankje / , ,bochl''. brécol, m., spruitkool. brecha, bres j opening, gat (in muur) I (fig.) indruk; batir —, n bres schieten; abrir —, rammeien. brena, struikgewas / afgrond. brete, m., voetboei; estar, poner uno en un —, in moeilijkheid zijn, brengen. breva, vroegrijpe vijg / — eikel / behaald voordeel. breve, kort / beknopt; en —, binnenkort I spoedig; el —, Pauselijke brief. . brevedad, kortheid [ korte duur, a la mayor — posible, zo spoedig mogelijk. brevetc, m., minuut (v. e. akte) / briefhoofd. .... , , breviario, brevier / getijboek / uittreksel / beknopt overzicht. brezal — brutalidad brezal, m., heide. bronce, m., brons; gente del — brczo, heidekruid. (jam.) vrolijke, losbandige jongelui. briba, andar a la —, schooien. bronccado, bronskleurig. bribón, m., luiaard / schooier / broncear, bronzen. schelm. broncista, bronswerker. bribonada, schelmerij / gemene bronco, rauw / ruw (ook fig.) / streek. onaangenaam (stem of klank) I bricbarea, brik (schip). schor. brida, teugel / toom; a toda —, bronconeumonia, ziekte der luchl- spoorslags / met losse teugel / in allerijl. pijpen en longen. brigada, brigade. broncorrea, s lij maj scheiding der brigadier, brigadecommandant / luchtpijptakken. schout bij nacht / brigadier. bronquedad, ruwheid [ schelheid I brillante, schitterend / glansrijk / schorheid. uitmuntendl; el •, briljant. bronquial, de luchtpijpen betreffend. brillantina, brillantine / polijst- bronquina, (fam.) twist / ruzie. miL -ii u'9» , ui- f ,ii , bronquio, los —s, luchtpijptakken. bnllar, schitteren / blinken j stralen / bronquitis, v., bronchitis, uitblinken. broquel, m., schild I (fig.) be- brillo, glans / luister / pracht. scherming. bria, m., beddetijk / (Z.A.) voering broquelillo, oorbel. I schilders linnen. brotar, opkomen I ontkiemen I brinear, springen / huppelen / uitbotten / opwellen. (fam.) overslaan (bij 't lezen of in brote, m., loot / knop I uitspruitsel, gesprek) / opvliegen. broza, struikgewas I kreupelbos I brineo, sprong; dar —s, springen; afval f overblijfsel. a T~s.' sprongsgewijs; los —s, lovertjes. brucero, borstelmaker / —verkoper. brindar, toosten / 'n dronk op bruees, caer de—, languit voorover iemands gezondheid uitbrengen / aan- vallen. bie^en. bruja, nachtuil / heks / toverkol. Drinclis, m., dronk op iemands brujear, heksen I toveren, gezondheid / toost; echar un—, toosten. brujeria, hekserij / toverij, i -1®» ftjuzht I (fig.) vuur / zwier / brujo, heksenmeester ! tovenaar, kranigheid. briïjula, kompas / vizierkorrel I urioso, vurig / flink / kranig / kijkgaatje; perder la —, de kluts kwijt m°tu ■ , », ^ . . ziJn: ver por—, wazig onderscheiden. brisa, bries J N.O.wind. brujulear, gissen I (fig.) zijn weg brisea, soort kaartspel (brisque). vinden. brizar, wiegen. brulotc, m., brander / brandschip. brizna. scheutje / halmpje / vezeltje / bruma, dichte nevel I zeemist. haartje (aan bonen). brumal, nevelig / mistig. broca, spoel / pin j boorijzer. brumario, nevelmaand I Brumaire. brocado, brocaal. brumazón, m., zware nevel / dikke brocal, m., randsleen (v. put). mist. brocatcl, m., namaak brocaat / bont brumoso, nevelachtig / mistig. , bruflido, gepolijst; el—, bruinering. broeha, borstel / kwast (om le brimidor, bruineerder I bruineerland, schi Ideren enz.); para la barba, brunidera, bruinering / bruineersel. scheerkwast; pintor de gorda, klad- brunir, bruineren / polijsten I schdder blankelten. ' brochada, streek met kwast. brusco, bruusk / opvliegend I qrof I broche, ro., haak en gesp; los bars. ' —s, haken en ogen I (Z.A.) paperclip. Bruselas, Brussel, las —, tangetje brochón, m witkwast (v. goud. of zilversmid). broma, gekheid / scherts / aardig- brusquedad, barsheid / grofheid / had I paalworm; de —, uit gekheid. onheusheid bromear, gekheid maken / schertsen. brutal, lomp I onbeschoft I beestachtig. bromista, m., grappenmaker. brutalidad, bruteza, beeslachliq- • , heid 1 onbeschoftheid / ruwheid / onheb- bronea, (fam.) twist. belijkheid. I bruto — burjjucsia bruto, redeloos / onbeschaafd / grof I ruw j onbewerkt / onzuiver / bruto; ei —t lomperd / redeloos wezen; peso —, bruto gewicht; diamante en —, ruwe diamant. bruza, schuier / borstel / roskam. bruzar, afborstelen / schoonmaken. bu, m., boeman; hacer el—, schrik aanjagen. bubas, las —, liesgezwel. bubón, m., ettergezwel. bubónico, peste — a, builenpest. bucal, mond (in sam.); la cavidad —, mondholte; gléindula —, mondklier. bucancro, boekanier. bucear, (onder)duiken. bueéfalo, Bucephalus / knol / lomperd. buceo, (het) duiken. buele, m., haarlok / krul. bueo, bok. bucólica, herdersdicht. bucólico, herderlijk / herder (in sam.). buchar, verbergen. bu<-lic, m., krop I maag (bij dieren) I mondvol / (fam.) buik. buchón, palomo —, kropduif. budin, m., pudding. budiucra, puddingvorm. buen, (afkapping v. bueno>, goed (bijv. buen anoj. buonamcnte, gemakkelijk / vrijwillig. buenaventura, geluk / waarzeggerij. bueno, goed / wel / gezond / best; lo —( 't goede; — estè, (fam ) 't is welletjes; buenos dias, goedendag / goedenmorgen; buenas tardes, goedenmiddag; buenas noches, goedenavond J goedennacht; a buenas / de —, vrijwillig I goedschiks; de buenas a primeras, aanstonds / onmiddellijk; estar de buenas, goedgehumeurd zijn; el bueno de . . ., die goeierd van 'n . . . bucj , m., os; ojo de —, patrijspoort. bufa, spot I spotternij. büfalo, buffel. bufanda, bouffante / dikke halsdas. buiar, snuiven / loeien / brullen / blazen (kal). butete, m., (schrijf)bureau / advocatenkantoor I elienten (v. advocaat). bufido, gebrul / gesnuif I geblaas. buio, grappig; el —, kluchtspeler. bufonada, bufoneria, klucht / grap / snakerij. buüonear(se), grappen verkopen / — uithalen. buyalla, galnoot (v. eik). butjlosa, ossetong (plant). buiiardilla, dakvenster / vliering. buho, uit I (fam.) schuw persoon. hulioneria, prulletjes / snuisterijen. buhouero, marskramer / venter. buido, geslepen / scherp / gegroefd. buitre, m., gier; gran — de las Indias, condor. blije, m., wielbus. bujeria, snuisterijen. bujia, kaars / kandelaar / bougie; una lampara de 200 —s, 'n 200 kaarslamp. bula, bul (v. d. paus). bulbo, bloembol; —del ojo, oogappel. bulboso, bloembol— / knolachtig. bulevar, m., boulevard. bulimia, (med.) geeuwhonger. bulto, groot pak / colli / baal / gedaante / opzwelling / buste / standbeeld I overtrek (v. kussen); a —, in ' t wilde weg; —s a mann, handbagage. bulla, kabaal / getier / lawaai; meter a —, in de war schoppen. bullajc, m., oploop / opschudding. bullanga, tumult / geraas / standje. bullanjjuero, roerig / druk / rumoerig; el —, oproermaker / opruier / standjesmaker. bullebulle, m., druktemaker. bullicio, lawaai / rumoer / tumult / geroezemoes. bulUcioso, woelig / rumoerig / onrustig / oproerig. bullir, koken / zieden / borrelen / in beroering brengen. bunuclo, beignet. bupresto, pracht—, stinkkever. buque, m., schip / vaartuig / boot; — de vapor, stoomschip; — de guerra, oorlogsschip; — de vela, zeilschip; ■— en lastre, schip in ballast; — mercante / — de carga, vrachtboot / koopvaardijschip; — submarino, onderzeër; — escuela, opleidingsschip; — de ruedas, raderboot; — de exploración, verkenningsvaartuig. burbuja, water—, luchtblaasje. burbujear, borrelen / opborrelen. burbujeo, borreling. burdel, m., bordeel. burdo, grof (v. stof) / plomp / gemeen. burel, m., wapenbalk. bureta, druppelflcs / maatglas. burgoraacstre, m., burgemeester (in Spanje „alcalde"^. burjjrave, m., burggraaf. burqués, —a, burgerlijk; el—, burger (in tegensl. met proletariër). burjjucsia, burgerij / burgerstand. buril — cabeeear buril, m., graveersli/l / —naald. burilar, graveren. burla, spot / spotternij; hacer — de, voor de mal houden; de burlas, uit gekheid. burlador, spotter. burlar, voor de mal houden / belachelijk maken / foppen / bedotten / verijdelen ! verschalken; —se (de), spotten (met). burleria, gekheid / bespotting / bakerpraatje. burlesco, boertig / koddig / potsierlijk I kluchtig. burlón, —011a, spotachtig / grappig; el—, grappenmaker / spotvogel. burooracia, bureaucratie. burócrata, m., bureaucraat. bui'oci'at ico, bureaucratisch. burra, ezelin. burrada, troep ezels / (fam.) onnozelheid I stommiteit. burrajo, droge stalmest. burro, ezel / schraag / (fam.) stom¬ merd; — de carga, (fam.) werkezel. bursatil, beurs—- / de Beurs betreffend . busca, 't zoeken; perro de —, speurhond; en — de, op zoek naar. buscada, 't zoeken / nasporing. buseado, zeer gezocht / — gevraagd (artikel). bnscapiés, m., voetzoeker. buscar, zoeken / nasporen / halen; ir a —, ophalen / gaan (af)halen. buscarruidos, m., (fam.) ruziezoeker I herrieschopper. buscón, —ona, zoekend / schelms; el —, zoeker / handige dief / oplichter. busilis, m., ,,kneep" / moeilijkheid. büsqueda, 't zoeken. busto, buste / borstbeeld / bovenlijf. butaca, armstoel / stallesplaats. butirina, butijrine (boterstof). buzo, duiker. bn/.ón, m., goot / brievenbus /stop; echar al —, op de bus doen. c, la (letra) —, de (letter) c. jca!, nouI / nee maar! / t zou wat! cabal, luist / precies (v. gewicht of maat) / volmaakt / wat elk toekomt; justo y —, uitstekend; no estar en sus — es, niet goed bij 't hoofd zijn; por sus—es, juist / voortreffelijk. cabala, Joodse overleveringsleer (Kabbala) I geheimzinnige berekening / samenspanning / kuiperij / gekonkel. eabalgada, ruiterstoet / ruileroptochl I ril. cabalgador, ruiter. cabalgadura, rijdier. cabalgar, te paard stijgen / paardrijden I dekken (v. paard bijv.). cabalgata, ruiterstoet / ril. cabalista, m., kabbalist / kenner der Kabbala. cabalistico, kaballislisch. caballa, makree l. caballaje, m., dekking (door paard of ezel). caballar, paarden —. caballear, veel paardrijden. caballejo, paardje I knol I pijnbank. eaballeresco, ridderlijk. eaballcria, rijdier / cavalerie / ridderlijkheid / rijkunst / ridderschap / ruiterij; — ligera, lichte cavalerie. eaballeriza, paardenstal / stoeterij / stalpersoneel. caballerizo, stalmeester. oaballero, ridder / heer / ruiter; — andante, dolende ridder; — de industria, oplichter; — de hèbit.0, ridder (bezitter v. een orde); armar — a uno, iem. lot ridder slaan; poderoso — es don dinero, 't geld maakt de man. caballerosidad, ridderlijkheid. eaballeroso, ridderlijk. caballeta, veldkrekel. caballete, m., paardje / schildersezel I bok I schraag / nok / pijnbank. caballito, paardje / hit; los —s, draaimolen. caballo, paard / ros / vrouw (in 't kaartspel) / paard (in 't schaakspel) Ischraag; —- {de vapor), paardekracht; — de regalo / — de batalla, oorlogspaard; — de Frisa, Spaanse ruiter (mil.); — marino, zeepaardje; — padre, dekhengst; — de montar, rijpaard; a —, te paard / bereden; — de carrera, renpaard; —- columpiante, hobbelpaard; — de tiro, trekpaard. cabana, hul / grote kudde vee. cabecear, met 't hoofd (of de kop) schudden / knibkebollen j stampen (v. schip) I overhellen / mengen (v. wijn) I omboorden / nieuwe voeten aanbreien. cabeceo — cacoquimia cabeceo, hoofdschudding / geknikkebol. cabecera, hoofdeinde / hoofdzetel (ook aan laf el) / bron / oorsprong (v. rivier) / vignet / hoofdkussen boormeester; médico de —, huisarts. cabccilla, hoofdje; el—, bendehoofd. cabellera, lang haar / pruik / manen. cabello, haar / hoofdhaar; en —, met loshangend haar; de —s negros, met zwart haar; tropezar en un —, (fam.) vitten / haarkloven; ponérsele a uno los —s de punta, hel te berge rijzen der haren. cabelludo, harig. caber, ergens in kunnen / inpassen / bevatten / 'ten deel vallen / mogelijk zijn I ruimte bieden; no cabe mAs, er gaai niets meer in I 't is genoeg. cabestrillo. draagband. cabestro, halster. cabcza, hoofd / kop (ook v. spijker enz.) I spits / top / oorsprong / begin / aanvoerder / hoofdman / knop (v. speld bijv.); de pies a —, van top tot teen; el dolor de —, hoofdpijn; de buena —, mei 'n goede kop (fig.); cien —s, 100 stuks (vee); — mayor, groot vee;—menor, klein vee; — torciria, schijnheilige; — de turco, hoofd van Jut I {fig.) mikpunt / wrijfpaal; and&rsele a uno la—, z'n bezinning verliezen; bajar uno la —, zich ergens bij neerleggen I zich schikken / 't hoofd laten zinken; andar de —, geen raad welen I tuimelen; pegarse / dispararse un tiro en la —, zich voor 'l hoofd schieten: tocado de la —, getroubleerd / van Lotje getikt; meterse en la — zich in 't hoofd zetten; romperse la —, zich 't hoofd breken; quitar a uno de la —, uit 't hoofd praten. eabezada, stool met hoofd of kop / knik I 'l stampen (v. schip) I hoofdstel (paardetuig); dar —s, knikkebollen; darse de —s , zich 'l hoofd breken over iels. cabczal, m., hoofdkussen / compres / peluw I voorste gedeelte (v. wagen). cabezazo, sloot met 't hoofd of kop. eabezo, hoge heuvel / , ,/cop/e''. cabezudo, eigenwijs / koppig (ook v. wijn). cabida, (plaals)ruimle / inhoud / omvang / lonnenmaat. cabildo, gemeenteraad. cabillo, stengel / steeltje. cabina, hut \ kajuit / kleedkamertje. cabizbajo, met hangend hoofd / treurig. cable, m., kabel; — submarino, zeekabel. cablegraftar, kabelen. cablegrama, m., kabetbericht. cabo, uileinde / overblijfsel (v. kaars bijv.) / heft / handvat / kaap / aanvoerder / hoofdman / eind touw / tros;— (de escuadra), korporaal; al—, eindelijk / ten slotte; al — de, na verloop van; dar — a una cosa, iels vervolmaken; llevar a —, volbrengen / uitvoeren; no tener una cosa — ni cuerda, ergens niet uit wijs kunnen / er kop noch staart aan vinden; llevar hasta el —, tol hei uiterste doorzeilen. cabotaje, m., kustvaart. cabra, geit / sik; cargar las —s a uno, op iemand de schuld gooien (ten onrechte); el pie de —, koevoel; la piel de —, geiteleer. cabrera, geitenhoedster. cabrcria, geitenstal. cabrero, geitenhoeder. cabrestante, m., kaaostander. cabria, (mar.) bok / hijstoestel. eabrio, rib / balk. oubrio, geilen —; macho —, bok; el —, kudde geiten. cabriola, luchtige sprong / bokkesprong / luchtsprong / buiteling. eabriolar, bokkesprongen maken. cabriolé, m., cabriolet (soort tilbury) I sjees. cabritilla, glacé (leer). cabrón, m., bok f toegeeflijk echtgenoot van overspelige vrouw. oabruno, geiten —. cabula, (Z.A.). list / streek. cacahual, m., cacaoplantage. cacahuete, m., aardnoolje / olienootje. cacao, cacaoboom / cacao; manteca de —, cacaoboter; haba de —, cacaoboon. cacaraftado, pokdilig. eacaraqucar, (Z.A.) kakelen. cacaraquco, (Z.A.) gekakel. cacarear, kakelen / (fam.) opsnijeri' snoeven. cacarco, gekakel / gesnoef. cacatüa, kaketoe. caceria, jachtpartij. cacerc.la, braadpan / sloof pan. caco, behendige dief / fielt. cacotonia, wanklank / onwelluidendheid. cacografia, schrift met vele grove taal- en spelfouten. cacoquimia, (med.) kwaadsappigheid. cacoqafmico — calabobos cacoquimico, (med.) kwaadsappig. oacteas, las —, caclaceën. cacto, cactus. eacumen, m., (fam.) schranderheid I snuggerheid. cacha, heft / achterste / koon; hasta las —s, (fam.) lol 't uiterste. cachafaz, m., (Arg.) schooier j ploert I oplichter. cachano, (fam.) duivel. cacharro, aarden pot / scherf; —s, (fam.) potten en pannen j keukengerei. cachaza, koelbloedigheid I flegma. cachazudo, koelbloedig / flegmatiek. cachear, fouilleren (op wapens). cacheo, fouillering. cachetada, oorvijg. oachcte, m., vuistslag / koon / dolk. cachipolla, eendagsvlieg. oachiporra, knots / gummislok. cachivache, los —es, oude rommel I afgedankt huisraad. cacho, stuk / brok. cachón, m., breker / branding (rolQOlf). caehorrillo, klein pistool. cachorro, jonge hond / welp. cada, ieder j elk; —vez, telkens; — uno / — cual, elkeen. cadahalso, houten loods. cadalso, schavot. cadaiïero, jaarlijks. radast ro, kadaster. cadaver, m., lijk / kreng. cadavérico, lijkachlig / lijkkleurig. cadejo, klit (haar) / vlok (wol). cadena, ketting / keten / aaneenschakeling I reeks; — de montaöas, bergketen. cadencia, cadans / maat. cadera, heup / schoft. cadete, m., cadet / (Z.A.) volontair (in de handel). eadi, m., kadi. radii!o, klis / wratje / pluisje. cadmio, kadmium. caducar, verjaren / vervallen / bouwvallig worden / v. ouderdom vergaan . eaducidad, bouwvalligheid / vervallenheid I afgeleefdheid. caduco, vervallen / afgeleefd / bouwvallig I wrak. caduqucz, v., verval / achteruitgang. cacdizo, wankel. caer(se), vallen / neervallen / uitvallen (landen / haar) / (fig.) vervallen / onverwacht gebeuren / toevallen; —se de las manos, uit de handen vallen; — en la trampa, in de val lopen; — enfermo, ziek worden; — en la cuenta, begrijpen. eafé, m., koffie j koffiehuis / café; — cantante, café chanlant; tornar—, koffie drinken. cafeina, cafeïne. catefal, m., koffieplantage. caletera, koffiepot / koffieketel. oalctero, koffiehuishouder. cafetin, m., kroegje. caieto, koffleboom / —heester. catila, karavaan / mensenmenigte. eafrc, m., kaffer. caftan, m., kaftan. oagafïerro, ijzerslak. cagatintas, m., (fam.)pennelikker. caid, m., kaid. caida, val / instorting / helling; — del cabello, haaruitval; andar de capa —, in verval zijn (iemand). eaido, slap; — de Animo, terneergeslagen . caiman, m., kaaiman. eaja, kist / doos / kas I trom / bak (v. rijtuig) / etui / fonds / toonbank; — de ahorros, spaarbank; — de müsica, speeldoos; — del cuerpo, borstkas; — registradora, kasregister; — de escalera, trappenhuis; libro de—, kasboek; — de seguridad, brandkast; ■— fünebre, doodkist; llevar la —, de kas houden; arquear la —, de kas opmaken; — de imprenta, zetkast. cajero, kassier j dozenmaker / kistenmaker . cajetilla, doosje / pakje (sigaretten bijv.). cajetin, m., doosje / vak in zetkast. cajista, m., letterzetter. cajón, m., lade / grote kist / ruimte tussen de twee planken v. rek / keel (loods); ser de —- (una cosa), gangbaar I gebruikelijk zijn; la pregunta de —, de gebruikelijke vraag; — de sastre, rommelzooi. eal, v., kalk; — viva / — muerta, ongebluste / gebluste —; — hidraulica, beton; de — y canto, stevig. cala, kreek / inham / sonde / stuk v. vrucht (om te proeven). calabacear, afwijzen (bij examen) I 'n blauwtje laten lopen. calahacera, kalebasboom. oalabaeino, uitgeholde kalebas om drinken in le doen. calabaza, kalebas; dar —s, (fam.) afwijzen (bij examen) / 'n blauwtje laten lopen. calabobos, m., (fam.) aanhoudende motregen. calabozo — califlcar calabozo, gevangenis / kerker / snoeimes. calado, ajour(werk) / diepgang. oalador, (med.) sonde / tenlijzer I (mar.) breeuwijzer / (Arg.) peilstok. calaiatc, breeuwer / scheepstimmerman . calafatear, breeuwen / kalfateren. calafateo, kal/atering / 'l breeuwen. calaita, turkoois. calamar, m., inktvis. calambre, m., kuitkramp; — de estómago, maagkramp. calambur, m., woordspeling. calainidad, grote ramp / algemene nood. calamina, kalamijn. calamiloso, ellendig / rampspoedig / rampzalig. calainocano, (fam.) lichtelijk aangeschoten I kinds. calamoco, ijskege l. calandrajo, flard / vod / dwaas iemand. calandrar, kalanderen / mangelen. calandria, kalander / mangel. calafia, model / voorbeeld / patroon / slag (soort). calar, doordringen (vocht) / doorsteken I ajourwerken / openwerken I 'n stuk v. vrucht afsnijden (om te laten proeven) / (fig.) doorboren / doorgronden I uitwerpen (nel bijv.) / diepgang hebben; —se, (hoed of pet) diep over 't hoofd trekken / binnendringen I zich indringen / doorweekt worden. calavera, doodshoofd / doodskop / lichtmis / losbol. calavcrada, dolle streek. calcaiiar, calcaiio, hiel. calcar, calqueren / nadoen / vertrappen; papel / tela de —, calqueerpapier I — linnen. ealeareo, kalkhoudend. calce, m., velg / wig. ealceta, kous / voetboei. oaloeteria, kousenwinkel. calcetin, m., sok. ealcinación, verkalking / calcinalie. calcinar, verkalken / calcineren. caleinatorio, calcineervat. caleio, calcium / Icalkmetaal; carburo de —, calcium carbid. calco, overgetrokken tekening / natekening . calculable, berekenbaar. calculador, rekenaar / rekenlineaal. calculadora, rekenmachine. calcular, berekenen j begroten. calculo, berekening / calculatie / gissing / nier—, blaassteen. ealculoso, graveelachtig / steenachtig. calda, verhitting; las —s, hete bronnen. caldeamiento, verhitting. caldear, witgloeiend verhitten; — se, witgloeiend worden. ealdera (— de vapor), (stoom)ketel; — de jabón, zeepziederij. ealderero, koperslager. ealderilla, kopergeld. caldero, koperen ketel. calderuela, lichtbak. caldo, bouillon / vleesnat. cale, m., lik / deuk in een hoed. ealefaoeión, verwarming; — central, centrale —. calendario, kalender / almanak; — de pared, wandkalender / scheurkalender . calculador, —a, verwarmend; el —, verwarmingstoestel / vergasser. calentamiento, verwarming. calcntar, verwarmen / aandrijven / aansporen / (fam.) ranselen; —se, zich warmen / verhit worden / bronstig zijn. calcntura, koorts. calcnluroso, koortsig. caleno, kalkhoudend. calcpino, (fam.) Latijns woordenboek (v. Calepino, Italiaans lexicograaf, f 1511). calera, kalkgroeve / kalkoven. calesa, kales / licht open rijtuig. caleta, kreek. calibrar, het kaliber berekenen / hel juiste kaliber geven. calibre, m., kogelwijdte / kaliber / omvang / dikte / gehalte / soort. calicó, calico (katoenen slof). callculo, bijkelkje (aan bloemen). calidad, kwaliteit / hoedanigheid / aard / inborst / stand / gesteldheid; a — de que, op voorwaarde dal. calidez, v., (med.) warmte / gloed. ealido, heel / sterk (v. peper bijv.) calientapics, m., voelenwarmer. calicntaplatos, m., bordenwarmer. caliente, warm / heet / verhit / zoel. califa, ra., kalit. caliiato, kalifaat. calilero, kalkhoudend. calificación, kwalificatie / aanduiding I betiteling. calificar, kwalificeren / omschrijven / benoemen ' betitelen; — de, behandelen als I aanduiden als. calificativo — caniaronera ealifieativo, (lik.) bepalend. caliginoso, duister / nevelig. caligraf ia, schoonschrijf kunst. caligrafiar, schoonschrijven. caligrafo, schoonschrijver. caliz, m., kelk / drinkbeker (m. voet) I bloemkelk. calizo, kalkhoudend. ealma, windstille / kalmte / rust / vrede J gelatenheid / bedaardheid; — chicha, volkomen windstilte; en —, rustig / kalm (zee). calmante, (med.) bedarend / pijnstillend; el —, verzachtend middel. calmar, bedaren / geruststellen / verzachten; —se . stil worden / bedaren / gaan liggen (wind). calmoso, kalm / bedaard / rustig. caló, bargoens / dieventaal / ,,slang". caloïriarse, koude rillingen hebben. calofrio, huivering / koude rilling. calor, m., warmte j hitte / gloed / (fig.) vuur / ijver / drift; — sofocante, grote hitte. caloria, calorie / warmle-eenheid. caloi'iïero, warmtegeleidend; el —, verwarmingstoestel (voor vertrek) / calorifère . calorifico, warmte voortbrengend / verwarmend. calorimetria, warmtemeling. calorimetro, warmtemeter. calostro, biest (eerste melk v. kalf koe). calote, m., (Arg.) bedrog / oplichting. calotear, (Arg.) bedrog plegen / oplichten. calumnia, laster / lastering. calumiiiador, —a, lasterlijk; el—, lasteraar. ealumnlar, lasteren / belasleren. calumnioso, lasterlijk. caluroso, heet / zwoel / (fig.) vurig / ijverig. calva, kaal hoofd / kale plek. calvario, kruisberg / lijdensweg. calvicie, v., kaalhoofdigheid. calvinismo, calvinisme. calvinista, m., calvinist. calvo, kaal; el —, kaalkop. calzado, geschoeid; el —, schoeisel; crema para el —, schoensmeer. ealzador, m., schoenhoorn. calzadura, schoeiing / het schoeien I wielband. ealzar, schoeien / aantrekken (handschoenen I schoenen) / met keg vastzetten I beslaan; -— se, aantrekken. ralzón, los —es, kniebroek. calzoncillos, los —, onderbroek. callada, 't zwijgen; de —, heimelijk. callado, stil / stilzwijgend. callamicnto, 't zwijgen. callao, riviergrind. oallar, (doen)zwijgen / verzwijgen; —se (la boca) , de mond houden. calle, v., straat; azotar —s, straatslijpen; echarse a la —, in opstand komen. callejear, slenteren / straatslijpen. callcjeo, geslenter. oallcjcro, slenteraar / straatslijper. callejón, m., steeg / nauwe straal. callejucla, slop. callista, m., likdoornsnijder. callo, eelt / eksteroog / likdoorn; los —s, pens (v. koe enz.). callosidad, eeltachtigheid / eeltknobbel. calloso, vereelt / verhard / eeltig. cama, bed / ledikant / leger (v. dier) / laag (stro e. d.); haoer — / guardar —, 'l bed houden / ziek zijn; hacer la —, 'l bed opmaken; saltar de la —-, uil 't bed springen; en —, te bed; — de tijera, veldbed. camafeo, camee. camaleón, m., kameleon. camandnlero (fam.) huichelachtig I leugenachtig; el —, huichelaar / leugenaar. camara, kamer / graanzolder / kajuit I magazijn (voor de patronen) I stoelgang; — de comercio, handelskamer; — de los Comunes, Lagerhuis; — de Senadores, Eerste Kamer; — de Diputados, Tweede Kamer; (in Spanje nu slechts één volksvertegenwoordiging: „las Cortes'V; —■ de los Lores, Hogerhuis;—frigorfflea, koelkamer; el ayuda de —, kamerdienaar; — mortuoria, chapelle ardenle; — oscura, donkere kamer; médico de —, lijfarts; las —s, diarrhee / buikloop. camarada, m., kameraad / kamergenoot I makker. eamarera, kamermeisje / kellnerin / dienster. eamarero, kamerheer (v. d. paus) / kellner / bediende (aan boord); 1 — 1, aannemen! camarilla, hofkliek. camarin, m., kleedkamer / kabinet / werkkamer. camarlengo, kardinaal-kamerheer. camarón, m., garnaal. camaronera, garnalenvrouw /—nel. camaronero — campo camaronero, garnalenvisser. camarote, m., hut (aan boord). camarotero, (Z.A.) bediende (aan boord). oamastro, armelijk bed. cambalaclie, m., gesjacher / (Arg.) uitdragerij. cambalachcar, sjacheren. cambalachero, sjacheraar. cambable, wisselbaar / veranderbaar . cambiador, wisselaar / (Z.A.) wisselwachter. cambiantc, weerschijnend; el —, kleurschakering. cambiar, ruilen / wisselen / veranderen I verwisselen / omwisselen / inwisselen / wijzigen / v. richting veranderen (wind); — la comida (jam.), braken / overgeven; — la piel, vervellen; — de tren, overstappen. cambio, verandering j wending / kentering / ruil / wisseling; tipo de —, wisselkoers; el libre —■, vrijhandel; casa de —, wisselkantoor; lctra de —, wissel(brief); — de apertura / •— de cierre, openingskoers / slotkoers; en —, daarentegen / daar tegenover / in plaats van. cambista, m., geldwisselaar. cambray, m., kamerdoek / batist. camclar, (jam.) 't hof maken / verleiden / flik/looien. camelia, camelia. camel», (jam.) hofmakerij / fopperij. camclote, m., kamelot (geweven stof van kemels-of geitenhaar). camcllero, kameeldrijver. camello, kameel. camero, bed — / bedde; manta —a, beddcdeken. camilla, draagbaar / rustbed / brancard. camillero, ziekendrager. caminada, dagreis. caminador, voetganger / wandelaar. caminante, reizend / trekkend. caminar, lopen / gaan / reizen / voortgaan / 'n baan afleggen (komeet) ; — con rectit.ud, (fam.) rechtschapen, eerlijk handelen. caminata, lange, flinke wandeling / uitstapje. caminero, de weg betreffend; peon , wegwerker. camino, weg / reis / voortgang; — de sirga, jaagpad; — de hierro, spoorweg; — real, de grote weg; llevar — una cosa, gegrond zijn; salir al —, tegemoetgaan ; — de Santiago, Melkweg; ponerse en —, zich op weg begeven; estar en mal —, op de verkeerde weg zijn. camión, m., vrachtwagen / —auto. camionaje, m., vervoerkosten. camioneta, (lichte) vrachtauto. camisa, hemd (ook overhemd) / bekleding / overtrek; —■ de fuerza, dwangbuis; dejar a unos in—, (fam.) iem. tot op 't hemd uitkleden; jugar uno hasta la —, (fam.), aan 't spel verslaafd zijn; en mangas de —, in hemdsmouwen. camiseta, flanel / onderlijfje. camisola, borstrok / overhemd. camisolin, m., half hemdje. camorra, (fam.) ruzie / twist. campa, tierra —, akkerland / vlak —. campamento, kampering / kamp / kampement / legerplaats. campana, klok / bel / stolp / parochie; — de buzo, duikerklok; tocar la —, de bel luiden; — de rebato, stormklok; — de chimenea, rookvang. campanada, klokgelui / trek aan de bel. campanario, klokketoren. campanear, luiden (de klok). campaneo, klokgelui. campanero, klokkengieter / klokkenluider. campanilla, klokje / (huis)bel / belletje / waterbel / huig; sonar la —, bellen / aanbellen. campante, flink / vergenoegd. campano, bel (van koeien). campaiiudo, hoogdravend / gezwollen. campanula, klokbloem. campanulaceas, las —, klokbloemachtigen. campana, vlakte / campagne / veldtocht I expeditie; — elecloral, verkiezingscampagne; salir a —, ten strijde trekken. campar, legeren / kamperen. campechano, (jam.) gul / mild / gemoedelijk. campeche, m., campechehout. campcón, m., kampioen / kampvechter. campeonato, kampioenschap. campesino, veld — / akker — / boers; el —, landman. campestre, veld — / landelijk. campina, uitgestrekt zaailand. campo, veld / akker / land / terrein / kamp; — de batalla, slagveld; — raso, open veld; — santo, begraafplaats I kerkhof; levantar el —, 't can — canicular kamp opbreken; reconocer el —, 'l terrein verkennen; a — travieso, dwars door 't veld; los —s, landerijen / 't land; a — raso, onder de blote hemel; en el —, op '/ platteland / builen; dejar el — libre, 'l veld ruimen. can, m., (poët. en ironisch) hond. cana, las —s, grijze haren. oanal, m., kanaal / gracht / (vaar) geul I vaarwater; abierto en —, overlangs doorsneden . oanalt-ra, dakgoot / afvoerpijp. canalcte, m., wrikriem / pagaai. canalizaoión, kanalisatie / bevaarbaarmaking. eanalizar, kanaliseren / bevaarbaar maken. canalón, m., dakpijp. canalla, grauw / gepeupel /gespuis; el —, schoft I ploert. canapé, m , canapé / rustbank. canario, kanarievogel. canasta, korf / hengselmand. canastcro, mandenmaker. canastilla, mandje (voor naaigereedschap enz.) / luiermand. oanasto, grote mand. oancamo, pin met oog; — de mar, zware golf. cancaniusa, (fam.) slinkse streek. cancan, m., woeste, onwelvoegelijke dans. cancancar, (fam.) dolen / rond zwerven. cancano, (fam.) luis. cancel, m., tochtdeur. cancela, hek (aan voordeur). cancclaeión, doorhaling / vernietiging I betaling / delging (v. schuld); para la — de, ter voldoening van. eanoelar, annuleren / doorhalen / schrappen / vereffenen / afdoen (schuld). cancer, m., kanker / invreting / (sterrenk.) Kreeft; — del estómaaro, maagkanker. canoerado, kankerachtig I verkankerd. cancerar, verkankeren / invreten. cancérbero, Cerberus I onvriendelijk portier. canceroso, kankerachtig I verkankerd. oancillcr, m., kanselier / zegelbewaa. der. cancilleria, kanselarij. canción, zang / lied. cancionero, liederboek. cancioncta, liedje. cancionista, m., liedjesdichter I zanger. 1)cancha, overdekte ruimte (voor balspel I hanengevecht e. d.) / (Z.A.) speelterrein / baan voor wedstrijden; — de futbol, voetbalveld; — de tenis, tennisveld; dar / abrir — a uno, (Arg.) iem. 'n voorsprong geven; estar uno en su —, (Arg.) in z'n element of in z'n schik zijn. 2) cancha, gebrande ma is / — bonen. cancho, grote rots. candado, hangslot. cande, aziicar —. kandijsuiker. candeal, pan —■, fijn tarwebrood. candela, kaars / kandelaar / (fam.) haardvuur; estar con la — en la raano / acabarse la —, (fam.) 't hoekje omgaan (sterven). candelabro, kandelaber / kroonluchter. candelaria, Maria Lichtmis. candeleclio, strohui. candelero, kandelaar / staande olielamp; estar en— , ,,eengrole piel zijn". candcncia, witte gloeihitte. candentc, wit gloeiend / gloeiend heet I brandend. candidato, candidaat; proponer como —, — stellen. candidatura, candidatuur / candidaatstelling. candidez, v., oprechtheid / eenvoud / ongekunsteldheid / natuurlijkheid. candido, oprecht / ongekunsteld / kinderlijk / onschuldig. candil, m., olielampje / lichtbak. eandiieja, las —s, voetlicht. candiota, aarden tapvat (voor wijn) . candor, m., oprechtheid / onschuld. eandoroso, oprecht. canela, kaneel. canelcro, kaneelboom. canclo, kaneelkleurig. canelón, m., ijskegel / franje / boordsel canesü, m., lijfje / borst (v. hemd) I Hjf (v. japon / blouse). caneva, m., (Z.A.) canvas. cangreja, gaffelzeil. canjjrejo, kreeft / krab; — de mar, zeekrab. cangrena, koudvuur. canguro, kangeroe. canibal, kannibaals; el —, kannibaal I menseneter. eanibalismo, kannibalisme. oanicic, v., grijsheid / grijze haren. canicnla, hondsdagen / (sterrenk.) hondsster (Sirius). canicular, los (diasj —es, hondsdagen . canilln — caos canilla, scheenbeen / lap (kraan) / weversklos / (Arg.) kraan / kraantje. canino, honden —; raza —a, hondenras; hambre —a, geeuwhonger; el —, hoektand. canje, m., uitwisseling / ruil / wisseling. canjcar, omrui'en / inwisselen / uilwisselen. cano, grijs (v. 'I haar) / wit/oud. canoa, kano. canon, m., canon / leerregel I richtsnoer I deel v. d. mis (R.K.) / cyno. canonical, canoniek. canónico, derecho —, canoniek recht. canónigo, kanunnik. canonización, heiligverklaring. c-anonizar, heiligverklaren. canoro, welluidend / muzikaal. cansado, vermoeid / afgemat / vervelend / zat / beu; estar —, vermoeid zijn. cansar, moe maken / vermoeien / vervelen; —se, zich vermoeien / zich afmatten / genoeg krijgen v. iets / zich vervelen . cansera, overlast / hinder. cantaljle, te zingen; el —. zangstukje. cantador, —a, liedjeszanger, —es. cantalear, kirren / koeren. cantalctcar, (Z.A.) zeuren / zaniken . eau tante, m. en v., zanger (v. beroep) / zangeres; llevar la voz —, hel hoogste woord voeren. eantar, m., lied / zang; ése es otro —, (fam.) dat is wal anders; ww. zingen / bezingen / kraaien (haan) / knarsen / piepen / kwelen / gonzenfmuggen) / (fam.) bekennen; — de plano, volledig bekennen. cantara, (inhouds)maal gelijk aan circa 16 liter. cantürida, Spaanse vlieg. cantaro, grote kruik / — kan; llover a—s, stortregenen /,,bakstenen'' regenen. cantata, cantate. cantaU'iz, zangeres. cantear, afkanten / sleenhouwen. cantcra, steengroeve. cantero, steenhouwer. cantico, lofzang. cantidad, kwantiteit / hoeveelheid / som I bedrag / aantal. eantilena, cantinela, zangstukje / liedje / (fig.) 't oude liedje. eantiniplora, siphon / veldfles. cantina, canline. cantinera, canlinehoudster / zoelelaarster. cantinero, canlinehouder / zoetelaar. canto, gezang / zang / lied / uiteinde / kant (rand) / punt / rug (v. bijl / mes enz.) / kei; — gregoriano / — llano, Gregoriaanse kerkzang; al — del gallo, (fam.) bij 't aanbreken v. d. dag; de —, van terzijde, en — llano, (fam.) duidelijk / klaar. — cantón, m. hoek (v. muren) / kanton / district / gewest. cantor, zingend / ruisend; ave —a, zangvogel; el —, zanger (beroeps—). cantoral, m., koorboek. cantueso, slrobloem / immortelle (plant). canturia, zangoefening / wijs / melodie / eentonig gezang. canturreo, geneurie. cantnrriar, neuriën. canula, (med.) buisje / canule / rietje / spuitje. caiia. halm / riet / schacht (v. laars)/ been (v. kous) / mijngang; — de Indias, rotting; — de azücar, suikerriet; — del pulmón, luchtpijp; — de pescar, hengel; — del timón, helmstok; pescar con la —, hengelen; el azücar de —, rietsuiker. canamar, m., hennepveld. canamazo, zeildoek / canvas. canamo, hennep / louw. canamón, m., hennepzaad. canavcral, m., rietveld. caneria, (pijp)leiding (voor gas I waler enz.). cano, pijp / buis / mijngang / orgelpijp I nauwe doorvaart. canón, m., loop / buis, roer (v. vuurwapen) / pijp (v. orgel) / schacht (v. e. veer) / grof geschut / kanon / (Z.A.) steile bergkloof / ravijn; — de chimenea, schoorsteen (pijp); — rayado, getrokken loop. canonazo, kanonschot / dreun (v. kanonschot). canoncar, beschieten. canoneo, kanonnade / beschieting. canonera, schietgat. canoncria, register (v. orgel). caftonero, kanonneerboot / kanonnier. canutero, spelden-, naaldenkoker. canutillo, dun glazen buisje / goud- of zilverdraad (om te borduren). canuto, geleding (v. stengel) / korte buis / verklikker / ,,tip" ■ caoha, mahonie (hout). caolin, in., kaolin / porseleinaarde. caos, m., chaos / baaierd / grove wanorde / warboel. eaótico — capsula caótico, chaotisch / uiterst verward. — social, maatschappelijk kapitaal • capa, mantel / pelerine / laag la hoofdstad; pena - doodstraf' (suiker / aarde enz.) / dekblad (v. letra — hoofdletter ' — "de cLn T (dier.en> i kaplaken; eapitalismo, kapitalisme. andardp raMa pluvial, koorkap; capitalista, kapitalistisch; el —, ziint „„iT'fïn 'J 'am-J. aan lagerwal kapitalist / financier. heimelijk - est.a(Ie / nnni"' ?° —' eapitalizable, tot kapitaal le maken. «Frf ^ ,sas?-*, "war-.'. p-£ïsr, d; r^'de-P»«^K capaciaad, v., ruimte / inhoud / — eeneral. oDDerbevelhrhhrr qeschikJeid6''1!"0!!?!? (be-'JaaJdhtid) / capitanear, aanvoeren. caDaeilarsC Zh h'i eapitania, kapiteinschap / A00/d- capaeitarse, zich bekwamen. kwartier; —(denuerto) kantoor v d capaeho, tenen mand / biezen mand. havenmeester ' ' eapar, ontmannen. capitel, m. Aapifee/ (vnaardt^V *chab™k \ dekkleed eapitolio, kapitaal f lL?lJtrt£lttnlhaaerZak- caS-^é'/e,"W l gecapitonneerd. o-in-ïtiiy m . capitiilaeion, verdrag (v. over- knecht I b'aa^l' onZhT? 1 meester- 8 iemand te ZranlwoordTnJroeden * ' ^kensnijden^ver- ^apeHada, «,«„* sc/ioen, / J*»w /. 'Ir'""'""' »•. I 'tgmmanLt / W35T- to' ' UZ haarbuisje' ^ ~ 1 haar/ijn; tub°—> oapotear, 'foppen / (fig.) zich ergens ^iAaLCTaanileil- , ,, , "'fc. W -ar=:V 'kuri91 ei9en- oaplrota*o,klip Jet de vingers). boks^ll^' (P°»-) sam )■ e'l — ^ka^itaal 'l tl'!; (l" e»Psu,a> capsule / klokhuis / zaarf- ' 61 ' kaPl'aal I hoofdsom; huisje / vlies / slaghoedje I wasempol. Spaans-Nederl. 5 capsular — carbonilla capsular, huls— / vliesachtig. captar, voor zich innemen / boeien / inpalmen / overhalen. captura, prijsmaking / buit / vangst / gevangenneming. capturar, gevangen nemen / prijs maken / inrekenen. capiieha, vrouwenkap / samentrekkingsteken ("). capuchina, 0.1. kers / nachtpit. capuchino, Capucijner (monnik). capucho, monnikskap. capuchon, m., mantelkap; ponerse el —f (fam.) de gevangenis ingaan. capujar, (Arg.) grijpen (wat in de lucht zweeft). capullo, cocon \ pop / knop (in 't bijz. v. e. roos). caqui, ra., khaki (voor uniform). cara, gelaat / (aan)gezicht / zijde I voorzijde (v. munt) / oppervlakte I vlak I slaat / toestand / goede kant v. stof; ■— con dos haces / — de rallo (fam.), iem. die met twee monden praai; — de pascua (fam.) stralend gezicht; — a —, van aangeint 'nnnnP7ic.ht' a nrimera —, op 't eerste gezicht; hacer —, 'l hoofd bieden; hacer a dos —s, vals handelen; de —, tegenover / in tegenwoordigheid van; — o cruz, kruis of munt; echar en —, verwijten; en la — se le conoce, men ziel 't hem aan. carabcla, karveel. carabina, karabijn /(fam.)chaperon. carabinero, karabinier / gendarme / grenssoldaat. carabo, loopkever. earaeal, ra., wilde kat (soort lynx). . , , , , , caracol, m., huisjesslak / halve wending / zwenking (v. paard); escalera de —, wenteltrap; j caracoles I, bliksems! / sapperloot! caracolcar, snel wenden / zwenken (met paard). caractcr, m., letter / hand (v. schrijven) / merkteken / kenteken / inborst / aard I karakter I hoedanigheid I vastheid v. karakter/stijl; los caracteres, drukletters; de — grave / de — leve, van ernstige / lichte aard; de pasatnnA ff nnnrhiinnnnde aard. caractcrfistico, kenmerkend / eigennnfriïn i tnnisc.h ' la — a. kenmerk, el / la —a, toneelspeler, —speelster die rol v. bejaard persoon vervult. caractcrizado, uitnemend / voornaam. caractcrizar, kenschetsen / kenmer¬ ken I karakteriseren; —se, zich schminken I zich vermommen. caracü, m., (Arg.) merg. caracha, soort schurft. caracho, violetkleurig. carado, bien / mal ——, met n prettig / onaangenaam gezicht. jcaramba!, bliksems! / blikslagers! I sapperloot! carambanado, bevroren. carambano, ijskegel / ijspegel. carambola, carambole. carambolista, m., goed biljart- s pe Ier. caramcl, m., ulevel / caramel. caramelo, ulevel / caramel. caramcntc, bw., kostbaar j met aandrang I streng / nauwgezet. caramilloso, kittelorig / gauw op de tenen getrapt. carantamaula, afschuwelijk mom- carantona, (fam.) lelijk gezicht / oude opgedirkte vrouw; las —s, (fam.) geflikflooi / vleierij J gefemel. caramonero, uicicr / carapacho, rugschild (v. schildpad). carapato, wonderolie. caratula, masker / (Z.A.) titelblad. caravana, karavaan. caravanero, kameeldrijver (bij karavaan). caray, m., schildpad (stofnaam), I—!, sapperloot! / drommels! carbinolj m., methylalcohol. carbócjcno, poeder om Sclterwater te bereiden. carbol, m., carbol(zuur). carbolinco, carbolineum. carbón, m., kool (houts—); mineral / — de piedra, steenkool; anima 1, beenzwart. carbonada, karbonade. earbonar, verkolen / doen verkolen; —se. verkolen. carbonario, lid v. geheim politiek genootschap (revolutionnair). carbonato, koo l'zuur zout. carboncillo, houtskool (om te tekenen). carbonear, houtskool maken. carboncra, kolenbranderij / steenkoolpakhuis I bunker. carboncro, kolenhandelaar / kolenbrander I kolendrager. carbónico, ócido—, koolzuur. carbonifcro, steenkoolhoudend; región —a, kolengebied. carbonilla, steenkoolgruis. carhonización — cartjo (carbonizarsc"'verkolen^' in kool- v.^harL^' ™ beschriJvin9 S "carbono^koolstnf cardiójjrafo, hartspecialist. c.rt„™Ado, r ,'ItorWto. sa*s,<ïrjss^., „«*. -srs^xsrnirssssi -i s;:::;7 7 , „r urcamai, m., (fam.) oud wrak. mankeren I derven 't ehnTt?,J?'rm'' (A:r9j IlaUaan (in eareciente, ontbrekend. careasa brandhni' oarena, kiel (v. schip) / kalfalering. e;»r,:»v-«'' *u// / s/oo; / ?rWc/ / fca?^ien.adurn' *ieZe/1 / ^ oAreel, ^Tgêvangenis / toto / do££TaP' 7 Wefen ' ' ca^celeria, /,cc«e„;s / 6or,/oeAJ rom 1 onlberin < behoef' °PCarcriZnen n9,eSteld \e' wordfl)- carenero, scheepshelling / rfo/c. eareelero, gevangenbewaarder. earente, ontbrekend caremoma, kankergezwel. careo, confrontatie Jrr¥7^Tm 1™ 'scA" aan toK~/. Kjzi^s^dpa'd ~z£- ^fairarjaii oardadura, kaarding , CtJ Kaarden. Hï cardamómo - ll™en: adi^itir /«Hu* „an- «pecérfT' foew-^e nemen; — de retorno, retourvracht; cardar, /«„ . VerrlZ^stooZa -s"^ LeT naaZonTl Tne/Tt™"' 1 kürdi' vol / .War,-L beladen earde"chat°'/ kar/nf^haP■ meA hoge schouders^"' ~ ^ eSpaldaS' ftao" ' kaardendlslel / car0ador, cargadoor / verscheper / pa_H' „;i, , scheepsbevrachter. olrdenÓ A/fc^T'^ , ^.«amento, rnrcAi / scheepslading, blauw kjkkleurl9 I Paars I melk- car.jar, (be) laden / bevrachten I carderfi mnlknnrri*rii belasten / opleggen / beschuldigen; — SE;, tSsSj; ' 2 »> i —«» T£kZ 7" SS}.' -"'Li* 'hart~n: vena h^TschaldJambl / '*»*<"» sas üfetf z'Jr;" ■ m-{> ,Ios 4 Puntos —es, rfe 4 Aoo/d- tuiqe ■ en _ a frn Incief.nn 9T windstreken; numero —, hoofdgetal. conciencia, gewetenszaak. carcjoso — carpinteria carjjoso, ernstig / hinderlijk / druk- carnafif,'m.^ voorraad' gezouten en cariacedo, met onvriendelijk gezicht / ' 'Vleselijk / zinnelijk. '"cariacontecido, met bez°^dca^naValT*'m"'""arlaval / vasten- eariado, rot / aangestoken (tand). carnaya , carialegre, met verheugd gezicht / caPnaza, vleeskant (v. vel) / ''rcartancho1, mei 'n ftreed ^ ^^U^lèes (alg. ook vrucht- cariarsc, aansteken aangestoken vUes) vleseujke lust; — de cafión, worden (landen enz.). kanonnenvlees; — de pluma, vlees v. cariatide, v., vrouwenbeeld (als sln hueso, f/am.J 'n steun). . vet baantje; —s blancas, vlees v. wild caricatura, caricaluur / sPoiPr,e'} '_ nevoaelle: — de vaca, rundvlees; caricaturista, m., caricaluurleke- en 9™°^^ kal/svlees; !_ de cerdo', naar. . , i „nrkenuitees • — de carnero, schapen- caricaturizar, caricaluren tekene / rrióllar, mager vlees; en —s / belachelijk maken. pn _I viva naakt; echar / cobrar—s, caricia, liefkozing ! , (fam.) aankomen (dikker worden); caricioso, aanhalig / hartelijk / ''erde/las _s, (fam.) afvallen (ma- leder' , • r\ini nerirhl der worden); ser una y —, (/amJ .urvq ziekte). , . mrnecilla. (med.) uitwasje. eariïruncido, mei n rimpelig voor- eaPnero, schaap / schapenvlees / 'n rfifc ovaeblazen knekelhuis / familiegraf (in kerk); carigordo, mei n dilc, opgeoiuze _ ^ simientei ram. gezicht- . , nlimmend aelaal. carnestolendas, v. mrv., carnaval / carlnaTö'adzyde / kantje / zijdje 'slagerij / siach/im? / ^earilleno, vollemaansgezicht. 6/°carnicero, bloeddorstig; elslager. carillo, bemind Igeliefd, el—, la a, carnificaeión, vleeswording, verloofde / geliefde. klnkkensDel carniticarse, ioi «/ces worden, carillon, m., carillon / klokkenspel. ,.arni8CCO) mager / scfcraai. carifio, /ie/de / lederheid; los -s, ™™£e„ro, Jeesetend. j , "faSso/ He/deuo/" / hartelijk / ^arniza, siacftia/.al / f/«mj dood 'e duur / /1009 in prijs / lief I cariz, m., aanblik / aanzien (v. , halsslagader. carlaiica* ° halsband met prikkels carozo, sieen / ton ^ aan de buitenkant; la* s, (/öm* 11 ^arpa jros druiven / karper / (Z.A.) schelmerij / geslepenheid. . stauetje. carlinga, (mar.) sluitklos. carpanta, geeuwhonger. «V """" tenverblijf (in G ranada) ■ ^ci^petazo, dar ad acta leggen I carminativo, (med.) windenore ^ opgeuen ƒ ler zijde leggen. kend. .. carpintcar, timmeren. carmesi, karmozijn. .. . carointeria, timmervak / timmercarmin, m., karmijn ! karmijnrood. mans^erkplaals / timmerwerk. earnación, vleeskleur. carpintero — carvi carpintero, timmerman; — de prieto / — de carretas, wagenmaker; — de ribera, scheepstimmerman; — de blanco, schrijnwerker. carpo, handwortel. carraca, kraak (oud transportschip) I ratel. carraco, (fam.) oud wrak. carraspear, de keel schrapen. carraspeno, hees / schor. carraspera, heesheid / schorheid. carrera, (wed)ren / snelle loop / wedloop I renbaan / (sterrenk.) loop I straatweg / loopbaan / levensloop / de te volgen route (voor 'n stoel bijv.) ; las —s, harddraverij / wedrennen. carrero, carretero, voerman Ivrachtrijder . carreta, mallejan (voertuig). carretada, karrevrachl; a —s, in overvloed. carrctaje, m., vrachtgeld. oarrete, m., spoel / klos. carretear, per as vervoeren. carretera, straatweg / rijweg. earreteria, wagenmakerij. carretero, wagenmaker / vrachtrijder; camino —, rijweg / straatweg. carretilla, kruiwagen / steelcwagen; — de rodillo, rolwagen. carretón, m, handwagen / wagen (v. scharenslijper) / (rol)wagentje. carricoche, m., oude wagen / rammelkast. carril, m., wagenspoor / vore / rail I spoorstaaf. carillada, kinnebak (v. varken). carillo, wang. carilludo, bolwangig. carro, kar / voertuig; — de mudanza, verhuiswagen; untar el —, (fam.) iem. de handen smeren; — triunfal, zegekar. carroceria, rij tuig fabriek / carosserie. carrón, m., las, vracht (stenen). carrona, krenq I aas (v. wilde dieren). carrofio, rot. carroza, karos / staatsiekoets. carruaje, m., equipage / rijtuig / voertuig. earruajero, (Z.A.) rijtuigmaker. earta, brief / speelkaart / kaart (land— of zee—); — abierta, open brief; — blanca, volmacht / vrije hand; —- credencial, geloofsbrief (doorgaans las credenciales); — de crédito, credietbrief; ■—• de marear, zeekaart; — de naturaleza, naturalisatiebewijs; — de pago, kwijtbrief / kwitantie; — de porte, vrachtbrief; — pastoral, herderlijk schrijven; — de fletamento, charleparlij; — certificada, aangetekende brief ; — de pésame, brief v. rouwbeklag; — de recomendación, aanbevelingsbrief; (—) circular, v., rondschrijven / circulaire; — de pedido, bestelbrief; — en lista (de correos), Poste-restante brief; a — cabal, onberispelijk / onbesproken; echar -—s, de kaart leggen; entregar uno la —, open kaart spelen; tornar —s en algün negocio, tussenbeide komen / bemiddelen. cartabón,mdriehoek (voor rechtlijnig tekenen) / winkelhaak. cartapacio, schrijfboek / schrift / schooltas. cartearse, briefwisseling houden. cartel, m., aanplakbiljet / affiche / sardijnnet / schriftelijke uitdaging; fijar —es, aanplakken / aanslaan (plakkaat); de —, beroemd. cartelcra, aanplakbord / —zuil. cartelero, aanplakker. earteo, briefwisseling. cartera, zakboekje / portefeuille (alg.) I aktenlas; — para senoras, damestas. carterista, m., zakkenroller. cartero, brievenbesteller / postbode. cartilagineo, kraakbenig. cartilaginoso, kraakbeenachtig. cartilayo, kraakbeen / knorbeen. cartilla, a.b.c. boek / eerste leesboek / eerste beginselen / boekje (spaarbank— enz.) cartogralia, ('t) kaartenmaken / cartographie. cartógraïo, kaarttekenaar / cartograaf. cartomancia, waarzeggerij uit kaarten. cartomantico, kaartlegger. cartón, m., bordpapier / karton / modelblad voor schilders enz. cartonaje, m., carlonnage. cartuchera, patroontas. cartucho, patroon (schiet—) / rolletje (geld) I papieren zakje; quemar el ultimo —, z'n laatste kruit verschieten; — de dinamita, dynamietpatroon. Cartuja, Karthuizer orde / — klooster cartujo, Karthuizer monnik. cartulario, charterboek / oorkondenboek. cartulina, fijn carlon (voor visitekaartjes enz.) carvi, m., karwijzaad. casa — caspa ca sa, huis / woning / huisgezin / geslacht / afstamming / handelshuis / firma / ruil (v. dam— of schaakbord); — de banca, bankiershuis; —• de beneficencia, armenhuis; — decambio, wisselkantoor; — de campo, landhuis /' builen; — de Dios, tempel / kerk; — de empenos, pandjeshuis I lommerd; — de expósitos, vondelingenhuis; — de huéspedes, pension / kosthuis; — de juego, speelhuis; — de locos, gekkenhuis / dolhuis; — de maternidad, kraamverpleging; — de tia, (lam.) gevangenis; — de tócame Roque, (fam.) huishouden v. Jan Steen / janboel; — mortuoria, sterfhuis; — paterna, ouderlijk huis; — püblica, bordeel; — real, koninklijk paleis; — editorial, uitgeversfirma; — de moneda, de Munt; — grande, heer (in 't kaartspel); — matriz, hoofdkantoor; en —, thuis; ir a —, naar huis gaan; de — en —, van huis tol huis; caérsele a uno la — a cuestas, door rampspoed bezocht worden; echar la — por la ventana, (fam.) verkwisten / verspillen; poner —, 'n huishouden opzetten; su —, per adres (afgekort: sfc). casación, cassatie / vernietiging / opheffing v. vonnis; interponer recurso de —, cassatie aantekenen. casad cro, huwbaar. casado, getrouwd. casamata, kazemat. casamcntcro, huwelijksmakelaar. casamicnto, huwelijk / echtvereniging. casar, casseren / vernietigen / te nietdoen (vonnis) / in 't huwelijk verbinden / huwen; —se, in 'i huwelijk treden / trouwen / huwen. casaticnda, winkelhuis (met woning). casca, druivenmoer / run. cascabcl, m., belletje / klokje; poner el — al gato, de kat de bel aanbinden. cascabillo, kaf / dop v. eikel. cascaciruclas, m., (fam.) nietsnut. cascada, waterval. cascado, afgesloofd / afgetobd. cascajo, grind. / steenslag / scherven / gebroken kan of vaas / gemengde noten. cascanueces, m., notenkraker. cascar, kraken / stukbreken / (fam.) slaan / knakken (de gezondheid); —se, in verval geraken. caseara, dop / schil / bast / schors; — sagrada, cascara (purgeermiddel); i—s!, drommels! casco, scherf / bol (v. hoed) / helm I casco (romp v. schip) / schedel I schil / (fam.) hoofd / verstand; alegre de —s / ligero de — s, (fam.) onbesuisd / onbehouwen; metérsele a uno en los —s, zich in 't hoofd zetten; romper a uno los —s, iem. aan 'i hoofd zeuren / zaniken; romperse los —s, zich 't hoofd breken; — antiguo, oude wijk. cascotc, m., puin / gruis. caseación, stremming / stolling. cascina, caseïne / kaasslof. cascoso, kaasachtig. caseria, hoeve / hofstede / huishouding. cascrna, bomvrij gewelf onder wal v. een vesting / pleisterplaats. casero, huiselijk / huishoudelijk / (fig.) eenvoudig; pan —, huisbakken brood; el —, huisbaas / huurder. caserón, m., groot, vervallen huis. cascta, huisje (doorgaans v. hout). casi, bijna / schier / ten naaste bij / nagenoeg. casia, cassia. casi Ha, huisje \ hut \ kaartjesbureau / ruit (v. dam— of schaakbord) / vakje I kolom / hokje; salir uno de sus —s> boos worden / opstuiven; — de correo, (Z.A.) postbus. casillero, secretaire. casimir, m., cachemir / casimir. casino, societeit / casino / besloten gezelschap. casiopca, (s ter r enk.) Cassiopea. casis, m., zwarte (aal) bessestruik. caso, gebeurtenis / voorval / kans / geval / gelegenheid / toeval \ naamval / zaak; — q'ue / en — de que, ingeval / bijaldien / indien; en todo , in elk geval; — fortuito, onvoorziene gebeurtenis; dado ■—, verondersteld; de — pensado, opzettelijk \ weloverdachl I met voorbedachten rade; estar uno en el —, (fam.) met iels bekend, op de hoogte zijn; hacer — de, geven om I zich bekommeren om; hacer — omiso de, geen rekening houden met / zich niet storen aan / geen notitie nemen van / overslaan; vamos al , ter zake; venir al — una cosa. van pas komen; en — de necesidad, zonodig, se da el—, 'l geval doel zich voor; en el presente —, in 'l onderhavig geval; en —s de urgencia, bij dringende gevallen casorio, (fam.) overijld huwelijk / onberaden huwelijk. caspa, roos (op 't hoofd) / schilI fer I roofje / korstje. caspcra — catequización caspcra, stofkam. jcaspita!, drommels! / neen maar! casposo, vol met roos ('t hoofd). casquete, m., helm / muts / kalotje. casquijo, grind / kiezel / geklopte keisteen. casquillo, metalen ring (ter versterking aan handvat, wandelslok enz.) / lege patroonhuls / (Z.A.) hoefijzer. casquivano, (fam.) onbesuisd / onbehouwen. casta, ras / kaste / stam / klasse / soort I hoedanigheid; cruzar las —s, rassen vermengen. casta! idas, v. mrv., Muzen. castana, kastanje / haarwrong; —s asadas, gepiepte kastanjes. castaïiar, m., kastanjebosje. castaiicta, castaiiuela, castagnette / duimklepper. castaiietear, klepperen (met de castagnetten). castano, kastanjeboom / kastanjebruin . castaiiuela, zie castani-ta. castanuelo, kastanjebruin (paard). castcllan, zie casteilano. castellana, burchtvrouw. castellano, slotvoogd. castidad, kuisheid. castigador, kastijder. castigar, kastijden / straffen / tuchtigen / corrigeren / verbeteren (stijl bijv.) I (fig.) bezoeken. castigo, kastijding / tuchtiging / correctie / verbetering. castillo, burcht / kasteel / slot; — de proa, voordek / voorkasteel; — de popa, achterkasteel (v. oud schip) I kampanje; — de naipes, (fig.) kaartenhuis; hacer —s en el aire, luchtkastelen bouwen. castizo, gekuist / gezuiverd (taal, stijl) I zuiver / echt. easlo, kuis / rein. castor, m., bever / kastoor; de —■, kastoren; el aceite —, ricinusolie / wonderolie / kasterolie. castoreno, kas toren. castración, ontmanning. castrado, gekastreerd; caballo —, ruin. castramctación, légeringskunst. castrar, kaslreren / ontmannen / de honigraten uil de kor} nemen. casual, toevallig. casualidad, toevalligheid / toeval; por —, bij toeval / toevalligerwijs. casuario, kasuaris. casucha, krot / armoedig huisje. casuista, m., oplosser van gewetensvragen I casuist I haarklover. casuistica, gewetensleer / casuïstiek. casulla, kazuifel / misgewaad. casullcro, kazuifelmaker. cata, (het) proeven. cataclismo, grote overstroming / zondvloed / grote verwoesting door aardbeving enz. / grote maatschappelijke of politieke verwarring. catacumbas, v. mrv., katakomben. catador, proever. catadura, (hel) proeven; de mala—, (fam.) met een ongunstig uiterlijk. catafalco, katafalk / praalbed. catalan, —ana, Catalaans; el —, Catalaan. catalanista, Calalanislisch; el -—, Cal. patriot. catalcjo, verrekijker. catalcpsia, (med.) verlamming of verstijving v. t gehele lichaam. catalogar, catalogiseren / in catalogus brengen. catalogo, catalogus. cataplasma, (med.) pap (op zweer bijv.) I (fam.) brekebeen / lastpost. catapulta, calapult. catar, proeven / onderzoeken. catarata, waterval / staar (op 't oog). eatarral, catarrhaal / zinkingachtig. catarro, catarrhe / zinking / slijmvliesaandoening . catarroso, verkouden. catastral, kadastraal. catastro, kadaster. catastrofe, v., catastrophe / groot onheil. eataströiieo, rampspoedig. cataviento, wimpeltje / windwijzer. catavinos, m., wijnproever. catear, (Z.A.) exploreren. catecismo, catechismus. catecümeno, christelijke geloofsleerling I catechumeen. catedra, katheder / leerstoel / professoraal I spreekgestoelte. catedral, v., kathedraal / domkerk. eatcdratico, professor / (hoog ) leraar. categoria, categorie / klasse / soort I stand. categórico, categorisch / afdoend / bepaald (zonder omwegen) / onomwonden . cateo, (Z.A.) exploratie. catcquismo, catechismus / (R. K.) godsdienstonderwijs. catequista, m., catechiseermeester. catequización, catechisatie. eatequizar — cebadura eatequizar, catechiseren / godsdienstonderwijs geven / iem. overreden. caterva, troep / bende catéter, m., (med.) katheter / sonde. eatodo, kathode / negatieve pool (electr.). catolicismo, Katholiek geloof. católico, Katholiek. catolizar, tot 't Katholieke geloof bekeren . catón, m., streng beoordelaar. catonizar, streng beoordelen. eatóptrica, leer der straalbreking / spiegel leer. eatóptrico, de spiegelleer betreffend. eatorce, veertien-, Luis —, I.odewijk de veertiende; el —de Abril, 14 April. eatorzavo, veertiende (v. breuk). catre, m., veldbed; — de tijera, opklapbed. eaucc, m., bedding (v. rivier of beek) / bevloeiingskanaal. caución, cautie / waarborg / borgtocht I borgstelling / voorzorg / omzichlgheid / voorzichtigheid; dar —, borg stellen. caucionar, borg blijven voor / waarborgen I borg stellen. caucho, (Z.A.) gomelastiek / caoutchouc I gummi. caudal, m., fortuin / rijkdom / vermogen / overvloed; hacer — de, iem. of iets waarderen j op prijs stellen . caudaloso, waterrijk. caudillaje, m., heerschappij / leiding I (Z.A.) dwingelandij. caudillo, opperhoofd / hoofdman / leider. cauliculo, kapiteelloof. cauri, m., schelp als munt gebruikt. cauro, Noordwestenwind. causa, oorzaak / grond / beweegreden / rechtszaak / geding / proces ;a — de, uit hoofde van / om reden van / vanwege; hacer — comün, gemene zaak maken; la vista de la —, behandeling v. rechtszaak. causal, oorzaak aanduidend / redengevend I oorzakelijk; el —, reden. causalidad, oorzaak / grond. causantc, aanlegger / aanstichter / eiser. causar, veroorzaken / bewerken / 'n proces beginnen. eausativo, oorzakelijk. causticidad, inbijtende kracht / (fig.) bijtende hekelzucht / spotzucht. caustico, brandend / bijtend / (fig.) scherp / stekelig / sarcastisch; el —, bijtend middel. cautcla, voorzorg / voorzichtigheid / sluwheid; absolver a —, (B.K.) voorwaardelijk absolutie geven. eauteloso, omzichtig / behoedzaam / voorzichtig / listig / loos. cauterio, 't uitbranden / schroeiijzer. cauterizacion, uitbranding / doodbranding I toeschroeiing / brandmerking. cautorizar, (med.) uitbranden / brandmerken / wegbijten. caulivar, gevangen nemen / (fig.) boeien. cautiverio, gevangenschap. cautivo, gevangen. canto, omzichtig / behoedzaam / voorzichtig. cavador, graver. cavadura, uitgraving. cavar, uitgraven / uithollen / wroeten. caverna, hol / spelonk / grol. cavernieuSa, m., holbewoner / reactionnair. cavernosidad, holligheid / holle. cavcrnoso, dof / hol klinkend / vol spelonken. caviar, m., kaviaar. cavidad, holle; — bucal, mondholte; — abdominal, buikholte. cavilaeión, haarkloverij / vitterij. cavilar, haarkloven / vilten / bedillen. eavilosidad, verlegenheid / vrees. caviloso, vitterig / tobberig / angstig. cayado, staf (herders— / bisschops—). cayeputi, m., kajapoelboom. caza, jacht / wild / vervolging; dar —, jachl maken / achtervolgen; ir de—, op jacht gaan; — mayor / — menor, groot / klein wild; el —, jachtvliegtuig. eazaelavos, m., spijkertrekker. eazadcro, jachtterrein. cazador, jager (ook soldaat); — furtivo, stroper. cazadora, jageres / jachlvesl / colbert. cazar, jagen / jacht maken op / achtervolgen / (fam.) inpalmen / (mar.) de schoten aanhalen; — en vedado, stropen. eazatorpedero, torpedojager. eazearrias, v.mrv., modderspatten. cazo, steelpan / pollepel / rug (v. mes) I soldatenkosl. cazuela, kookpan / gesloofd vlees / schellinkje. ee, v., (letter) c; — porbe, (fam.) haarfijn; por — o por be, (fam.) hoe dan ook. ceba, voer (voor mestvee) / voeding. cebada, gerst; — perlada, parelgerst. ccbadal, m., gerstveld. cebadera, voerzak. cebadura, vetmesting / mesting. cebar — cellenco cebar, mesten / vetmesten / (fig.) voeden / aanwakkeren / pakken (v. spijker J schroef enz.) / lokken; —se, (fig.) z'n woede koelen. cebcllina, sabelbont. cebo, voeder / aas / ontploffingsstof I (fig.) voedsel. cebolia, ui / bloembol. cebra, zebra. cebrado, gestreept als 'n zebra. cebü, m., zeboe / bultos. cecear, lispelen. cecina, gedroogd of gerookt vlees / (Arg.) dun, droog lapje vlees. ceeografia, blindenschrift. ceda, (letter) z. cedaceria, zevenhandel. cedaeero, zevenmaker / ■—handelaar. cedazo, zeef. cedentc, afstanddoend. ceder, afstand doen van / afslaan / overdragen / cederen / zwichten / wijken I toegeven / afnemen (koorts / wind enz.). ccdilla, cedille. cedizo, bedorven (v. vlees of spijs). cedria, cederhars. ccdro, cederboom / cederhout. cédula, ceel / schriftelijk bewijsstuk; — personal / — de identidad, identiteitsbewijs; — hipotecaria, pandbrief; — real, genadebrief. celalalgia, (med.) hoofdpijn. cefalico, (med.) hoofd (in sam.) celalapndos, m. mrv., weekdieren met vangarmen rondom de kop. céflro, (poet.) zefier / zachte wind. cejjar, blind worden / verblinden / blind maken / dempen / dichtmaken / verstoppen (leiding); —se, verblind worden cccjuedad, blindheid / verblinding. ceiba, ceibo, wolbonm. ceja, wenkbrauw; fruncir las —s, de wenkbrauwen fronsen. eejadero, streng (v. rijtuig). cejar, teruglopen / terugvaren / achteruit roeien / (fig.) slap worden / verflauwen / zwichten. cejo, damp / nevel (bij 't opgaan v. d. zon boven rivieren enz.). eejudo, met zware wenkbrauwen. celada, hinderlaag / valstrik; caer uno en la —, in de val lopen. celadamente, heimelijk / stilletjes / bedektelijk. celador, waker / oppasser / wachter. oelaje, m., vallicht / (mar.) wolken / voorleken (bemoedigend). cclar, waken over / gadeslaan / bespieden / nauwgezet nakomen (wet bijv.) I toezicht houden / verbergen / verhelen / geheim houden / graveren. celda, cel / kamertje (in klooster / gesticht enz.). celdilla, celletje / vakje (v. honigraat) I nis (voor beeld). celebérrimo, zeer beroemd / zeer vermaard. cclebración, viering / voltrekking (huwelijk bijv.) / bediening (mis). celebrante, m., dienstdoend priester. celebrar, vieren / roemen / toejuichen I loven I bedienen / de mis opdragen; — un contrato, 'n contract aangaan; — una asamblea, 'n vergadering houden. célcbre, beroemd / vermaard / grappig / zonderling. celebridad, beroemdheid / vermaardheid I plechtigheid. celedón, m., zeegroen. célere, spoedig / vlug; las —s, tijdgodinnen / horen. celeridad, snelheid / gezwindheid / spoed. eeleste, hemels; azul —, hemelsblauw; cuerpo —, hemellichaam. celestino, Celeslijner monnik. celiaco, lot de buik of ingewanden behorend; arteria —a, buikslagader; pasión —, buikloop. celibato, ongehuwde staal. célibe, ongetrouwd; el—, celibatair / ongehuwde / oude vrijer. eélico, (poêt.) hemels. celicola, m., hemelbewoner. cclidonia, wrattenlcruid. celo, ijver / naarstigheid / jaloersheid / ijverzucht / afgunst / bronst (paardrift); dar —s, jaloers maken; pedir —s, jaloezie tonen; tener —s de, jaloers / afgunstig zijn op. celosia, jaloezie / zonneblind. celoso, jaloers / ijverzuchtig / afgunstig I (mar.) te rank / overhellend / (Z.A.) gevoelig (weegschaal). celsilud, v., verhevenheid / heerlijkheid I grootheid. célula, cel / klokhuis; —s pigmentarias, celvochtweefsel. celular, celvormig / cellulair / met cellen of vakken; tejido —, celweefsel; la carcel —, cellulaire gevangenis. celuloide, v., celluloid. celulosa, cellulose. cellenco, stram / moeilijk ter been (door ouderdom). eellisea — eenir ccllisca, windvlaag met fijne regen of sneeuw. ccllo, hoepel (om vaten). cemcntación, melaalzuivering / cementering. cementar, cementeren / cementen / zuiveren / harden I gloeien (metalen). ccmentcrio, begraafplaats / kerkhof. cement», cement / beenachtige laag om de wortels der landen; — armado / — de Portland, Portland cement. cementoso, cementachtig. cena, avondeten / nachtmaal / souper; Santa —, Heilig Avondmaal. cenaaoscuras, m., (fam.) nurks mensenschuw mens / krenterige kerel / vrek. cenaculo, eetzaal / zaal v. 'I laatste Avondmaal / letterk. gezelschap. cenacho, boodschappenmand. cenador, prieel / zomerhuisje. ccnagal, m., modderpoel. cenagoso, modderig / moerassig. ccnar, 't avondeten gebruiken. cenc.ciio, mager / schraal / dor / uitgedroogd. ccnccrrada, ketelmuziek. eencerrear, ketelmuziek maken / piepen (deur / wagen enz.). cencerrco, ketelmuziek / gerammel (v. muziek) / ('t) piepen (v. deuren enz.) cenccrro, halsbel (v. rund of schaap). ccndal, m., laf / baard (v.pen)f schouderdoek (v. priester). cendra, beenderas voor 't louteren v. goud en zilver. ccneia, opgelegde rand op zomen (v. gordijnen, zakdoeken enz.). ccniccro, asbak / —je / aslade. ccnicicnta, assepoes / verslotelinge. cenicicnto, askleurig / asgrauw. cenit, m., zenith / toppunt / hoogste punt. ceniza, las —s, stoffelijk overschot; — verde, kopergroen. cenobio, kloosterleven. cenobita, m. en v., kloosterling. cenojil, ra., kousenband. cenopegias, v .mrv., Loofhuttenfeest. ccnotafio, ledig praalgraf / gedenkteken . censo, volkstelling / aanslag i. d. belasting / cijns. censor, m., censor / zedenmeester / boekbeoordelaar /- gisper / berisper. censor ia, censorschap. censura, censuur / censorschap / gisping / berisping. censurable, laakbaar / berispelijk / afkeurenswaardig. censurar, beoordelen / berispen / gispen / laken / afkeuren. centaur(e)a, duizendguldenkruid. centauro, centaur / paardmens. ccntavo, honderdste; el —, cent / (7..A.) I duit. centella, bliksem / vonk. centellador, centellante, vonkelend I flonkerend. ccntellear, vonkelen / flonkeren. een teil co, vonkeling / flonkering. eentena, honderdtal. centenal, ra., roggeveld. eentenario, honderdjarig; el —, honderdjarige / eeuwfeest / jubileum. eenteno, rogge. centésimo, honderdste. centiarea, vierkante meier. centigrado, in honderd graden verdeeld; termómetro —, thermometer v. Celsius. centigramo, centigram. centilitro, centiliter. centimetro, centimeter. céntimo, centime / cent (lhm frank of Vioo peseta); —s adicionales, opcenten. centinela, m. en v., schildwacht; estar de —, op — staan / schilderen. ccntolla, zeekrab. eentón, m., bedelaarsdeken / lapwerk i dichtstuk uil fragmenten van onderscheidene dichters samengesteld. central, centraal / in 't midden, 't centrum gelegen; la —, centrale / hoofdzetel; — de correos, hoofdpostkantoor. centralización, centralisatie. centralizar, centraliseren. céntrico, centraal. centrilugo, middelpuntvliedendI centrifugaal. een tripet o, middelpuntzoekend. centro, middelpunt / centrum / midden / doeleinde / oogmerk; — de gravedad, zwaartepunt; — nervioso, zenuwknoop; estar uno en su , in z'n element zijn. centuplicar, verhonderdvoudigen. céntnplo, honderdvoudig. centuria, centurie / afdeling van honderd / eeuw. centurión, hoofdman over hondera. eenido, nauw / krap / (fig-) zuinig I spaarzaam. . cenidor, iïï., gordel j ceintuur / band / riem (om middel). cenir, omgorden / aangorden /om- ceno — ecrramiento ringen / omkransen / laveren; —se, zich maligen / zich bepalen lol. ceflo, fronsing / rimpeling; fruncir el —, 't voorhoofd fronsen. eepa, (boom)slronk / afkomst / wortel I beginsel / wijnslok. cepiilo, arm(en)bus / borstel / kwast / schaaf; — bocel, ploegschaaf; — para los dientes, tandenborstel; — para la ropa, kleerborstel. copo, afgescheurde boomtak / blok (als onderstel voor aambeeld enz.) / armenbus I val (voor wolven en andere dieren); —delancla, ankerstok. eera, was / smeer; — de los oidos, oorsmeer; llorar —, tranen met tuilen huilen. ceraJolio, kervel. ceramica, pottenbakkerskunsl /ceramiek I plateelgoed. ceramista, m.,pottenbakker /'plateel. ccrasta, horenslang. ceratias, m., komeet met twee staarten. cerato, (med.) waszalf. cerea, nabij / dichtbij; — de, ongeveer / bij / circa; lo més —, het naastbij; son —- de las once, 't is bij elven; embajador — de la corte de gezant bij het hof van; de —, van dichtbij; Ia —, schutting. cercania, nabijheid; las —s, omgeving I omstreken. cercano, naburig / vlak bij. ccrcar, omheinen / omwallen / omringen / omgeven / insluiten / omsingelen I 'n kring vormen. cercén, a —, gladaf / rondweg; cortar a —, bij de wortel afsnijden. cercenar, snoeien / inkorten / besnoeien / versoberen. eerecta, taling. cereiorar, verzekeren / vergewissen; ■—se de, zich vergewissen van / zich. zekerheid verschaffen / iels nagaan. cerco, hoepel / wending / draai / kring / beugel / lijst / berenning / insluiting I omsingeling; poner —, belegeren; alzar el —-, 'f beleg opheffen. cercotc, ra., visnet. ccrda, zeug / paardenhaar / varkenshaar I borstel. cerdamen, m., haar (v. kwast of borstel). cerdear, vals klinken (snaren v. instrument) / (fam.) vertikken / uitvluchten zoeken (om iets niet te doen) . eerdo, varken / zwijn; ■—■ de muerte, slachtvarken; — marino, bruinvis / zeevarken. cerdoso, ruig / ruw. oereal, graan — / koren —; los —es, granen / graangewassen. cerebelo, kleine hersenen. ocrebral, hersen — / de hersenen betreffend; conmoción —, hersenschudding; el ■—•, intellectueel. ccrebralidad, verstand. cerebro, hersens / brein / verstand / oordeel. cerebroespinal, de hersenen en 't ruggemerg betreffend. ceremonia, plechtigheid / plichtpleging I beleefdheidsgebruik / vormelijkheid; maestro de —s, ceremoniemeesier; sin —s, zonder complimenten / zonder omslag. eeremonial, ceremonieel. eeremonioso, vormelijk stijf / vol plichtplegingen / plechtstatig. oereno, waskleurig. céreo, van was. cercro, wasmaker / kaarsenkoopman. eeresina, ceresine. cerevesina, biergisl. ccreza, kers. cerezal, m., kersenboomgaard. ccrezo, kersenboom. cerifero, washoudend. cerilla. kaarsje / waslucifer /oorsmeer. cerner, builen (meel) / ziften / onderzoeken / waarnemen / zuiveren / verfijnen / motregenen; —se, heupwiegen I zweven (vogels) / boven 't hoofd hangen (gevaar). cernicalo, torenvalk / (fam.) lomperd I uil. ccrnidillo, motregen. cornido, ccrnidura, '2 builen / builmeel / zeefsel. cero, nul \ nulpunt; (fam.) ser un — a la izquierdan onbetekenend mens zijn. ceromiel, m., (med.) mengsel van 1 deel was en 2 delen honig. ceroso, wasachtig. cerote, m., schoenmakerspek / (fam.) angst / vrees; hecho un—, vies / vuil. cerquillo, tonsuur. cerquita, heel dicht bij. ocrrada, (het) stuiten / sluiting. cerradizo, afsluitbaar. cerrado, gesloten / dicht (ook fig.) / niet tc begrijpen / duister / erg betrokken (v. d. lucht). ccrradura, slot / sluiting. eerraja, knip / slot / kruisdistel. cerrajeria, slotenmakerij. ccrrajero, slotenmaker. cerramiento, 't sluiten / afsluiting / omheining / omsluiting. cerrar — eicno cerrar, sluiten (alg.) / afsluiten / dichtmaken / dichtschuiven / sloppen (gat) I samenvoegen / passen / dicht plakken (brief) / aandrukken / verstopt raken ; — una cuenta, 'n rekening afsluiten;— los estudios, destudie beeindigen; — degolpe, dichtgooien (deur bijv.); — el paso, de doortocht beletten; —se, dichtgaan I sluiten / helen (v. wond). cerrazón, m., ('t) betrekken v. d. lucht I zwaar bewolkte tucht. oerrejón, m., heuveltje. cerrcria, vrijpostigheid / losbandigheid. cerril, oneffen (terrein) / wild (paard, rund of ezel) / schichtig / (fam.) lomp / boers. ecrrión, m., ijskegel. cerro, ruggegraat / hals (v. dier) / heuvel; echar / irse por esos —s, (fam.) doorslaan / onberedeneerd praten cerrojo, grendel. ccrtamen, m., duel / tweestrijd / uitdaging / prijsvraag / wedstrijd. certcro, zuiver (in 't schieten) / zeker / stellig / goed ingelicht. certcza, certidumbre, v., zekerheid I vastheid. ccrtificación, schriftelijke verklaring I bevestiging / certificaat. certifieado, aangetekend (v. brief enz.); el —, aangetekend stuk / getuigschrift I certificaat / attest / diploma; — de origen, certificaat v. oorsprong; — provisorio, recepis. certificador, verzekeraar / verklaarder. eertiflcar, aantekenen (brieven enz. I certifleren / schriftelijk verklaren / verzekeren / waarmerken. ccrtisimo, absoluut zeker. certitud, zekerheid. ceriileo, hemelsblauw. cerumcn, m., oorsmeer. cerusa, loodwit. cerval, cervario, hertachtig; lobo —, lynx I los. ccrvato, jong hert. eepveeerla, bierbrouwerij / bierhuis. cervecero, bierbrouwer. eervcza, bier; —- fuerte, — doble, zwaar bier; — floja, licht bier. cervical, nek—. ccrvi h°e!; icómo? corner, e/e/z I vreten fdipr) i fUn \ L * j ' alsof>.— quiera que sea, verkwisten; comerse las letras de tuurlUk 1°?t °°k Ü' icómo no? na~ letters inslikken, niet uitspreken'. " 'Tó^oda 1 Zafe Tl, ^ coinerciable, verhandelbaar I ver , i 'el I commode, koopbaar / gezellig / onderhoudend. welstTnd 8 1 3erief I nul I corner ei al, handels— „ ,, eomcrciant*, koopman f handelsman. troef /Vooïweildsel commode ' JaF#**» < »*» > -C°pörC mav'o^VoiihandTl ■' -9T'' ™™°dor„, commodore. menor, kleinhandel. ' ^01 compaeto, vast / dicht / compact. comcstible, eetbaar; s eetwaren I ??ecer'medelijden hebben met } levensmiddelen. ' opwekken; —se, elkander verdragen. eometa, m komeet; v., vlieger. bega™*™?™"' medeliJdend: ~ <=on, ' Plegen- compadrazgo, peetschap / innige ~ B: ' «~ ». '^iZitulSjrsFli i •«f""""""' la legua, Icermisactew. ' co»'P»i>»™r, rangschikken / ordenen miïSS&i™ "e" I ™°»Üd I , ( oo^t'e^ZlT-XTeTdê SS; , slïk™Üi>nholÜtoiï?gljs9UlZia: 61 ~' »»mptóera^vriendin f gezellin. comillas, aanhalingstekens. eomu^flfa"^ T'J mel9ezeL ~°m™f™ukkeeiUleri9 ' pieüalli3- el / com"!c welschap / maatschappij éominoS,"komijn I —zaad■ no valp eompapable, vergelijkbaar. 'i ü geen cent waard d« 77'^' vergelijking; en — t'omisaria, commissariaat ' vergelijking met. comisario' commtsarTs i zakeliik eonlParaf.' vergelijken. adviseur / afgevaardigde akelijk eomparativo, vergelijkend; el —, comparatief / vergelijkende trapvorm. comparcceneia — comprensión i j j, .1 ___ comvlex * cl — de inf©~ comparceeneia, verschijning voor r?ori'(ja(j minderwaardigheidscomplex. ~ -r- »'• Tr=>. •^silSgrStSfi'SSSS: coniparsa, gemaskerde troep / ig c»ompletas, completen (slotzangen eomparlimicnto, afdeling / vak / "^ompletivoj aanvullend. coupé. . coiTiDlcto, volledig / volmaakt / uo/. comparticipe, d.efJ^noot. coniplexión, geaardheid / gesteltenis. compartip» indelen / delen. oomolexionado9 geaard / gebouwd, comp&s, m., posseri maat/op , complexo, samengesteld / verwiR- llevar el —, de maat slaan j di ig , ^ — verwikkeling. — menor, LuerA-warfsmuaJ. complieación, verwikkeling I samen- vomv-^Ao, gematigd I bezadigd. ^ loop Van omstandigheden. eompasar, afmeten (m complicar, ingewikkeld maken / passer) / afpassen. mmaliceren. compasillo, uicWfwarismaai. complice, medeplichtige. compasion, me^{V.3f"\ complieidad, medeplichtigheid. compasivo, medelijdend. comolot, m., komplot / intrige. compatibilidad, verenigbaarheid. ^omponèdor, 'samensteller / mater / compatible, veremgba.^.'. iands- zethaak / verstelbaar stempel; amigable compatricio, compatriota, bemiddelaar / scheidsrechter. man / landgenoot. componenda, schikking / plooiing / "SïïSSL*. —-• 1 "compendio, uittreksel / 1 6e^iponer, samenstellen / «ormen / rssju: asr ^ ;n; -gr-* & «nu st di^^^'fJPTZ: bïÏÏ » ^das' * ÜCr9° ff ' comportable, dragelijk / verdraag- ™compensador',^ieïs dal, iemand die 6a^mportamieIlto, gedrag / ffedra- C° compensar, vergoeden / aanvullen / gin^^„sicTón, samenstelling / uor- ')C'competencia!1 wedstrij^fconcurrentie ming f gedicht / opsfci / compo^.e / I twist I bevo.e9dheid±ill~~['bewegd.'J ' °Pcompositor, componist I samen- competer,*& "i '^ompostura "'samensicZ/mg I op- competidor, —a, mededingen , herstel / ingetogenheid / beschei- ■ I»;1:"'' ~ ' inftöpm doe» I boodschappen compinche, (/™J mafcfcer / tor ^comprap^_ _P_ & crédil0; op credlet ""cómplacencia, welbehagen / u>etye- enta, koop en verkoop. zijn; —se, zich verheugen; — se en, fee""„lprensibilidad, begrijpelijkheid, behagen scheppen / zich vermeien in. com£rensible, begrijpelijk. complaciente, welwillend / comurensién, omvang / begrip / komend I inschikkelijk meegaand. compreiasion, complejo, samengesteld / tnffei«ifc- bevatting. oomprensivo — coneeptuoso eoml7VkZZand I ' Ver,bindin' -<*> verkeerswegen. 'isssss* «Sr* «ui i eompresiblc, samendrukbaar „ comuniear, mededelen / doen welen I P^presión' i /' — s^ilTonJeZZVnkken ' ~P^ 71^^' ^deeUaam , open- voering. bjeion' slaLinS I bewijs- comunidad, gemeenschap / convent / comprobante, bewiiskrachlia I klem Serneenle / vereniging. mend; el —, bewijs 3 1 eomu.uon, communie / geloofsgemeen- oomprobar, éeutf/*.,, / , Sc/iaP / ƒ"?««?• constateren. 7 ' sraüe" ' comunismo, communisme. comprometedor, —a, in verlenen «jniunista, mcommunist. heid brengend / compromitterendƒ el mei mi}*''nara conmigo —, bemiddelaar I scheidsrechter V' p , —' le9ens: —eso, comprometcr, compromitteren I in h 5 "ervo^Sens; —todo, niettemin / verlegenheid brengenT-™l zich tot des°"da?ks'■ ~131 <ï"e. mits/ bijaldien [ iets verbinden / zich verloven conato, poging / inspanning / opzet. comprometimiento, (hel) compro- Ae^," eDaP' " 1 aane™cha- mitteren / verbintenis. Keien. «SS19"1"' zaakwaarnemer / schaking" ' eompromiso, verbintenis I ver- «joncausmedeoorzaak. plichling / verlegenheid; — s passiva coiicavidad, uitholling / /zo/ie. eompuerta, onderdeur I 'sluisdeur' Z'"'T-\\h°l J, COnCaa*' compucsto, samengesteld / opoe- ftaar begrijpelijk / verslaan- maakt / ordelijk; el — samenstellinn . • compulsa, afschrift I verqeliikina nnfin11 ""/ >>ontvan9en" / begrijpen / maning. concejal, m., gemeenteraadslid. / »'/• «i7,°riïi,ïï", ïLrïïsssxi "r*<—«. loyf gevoelen. ' conecnto, meerstemmig gezang. computaeión, berekening. (het> same"dringen / computar, (be)rekenen concentratie. cómputo, (be)rekening / conJo. cen^reT l samendringen / con- comulgar, de communie uitreiken I ~se' ZIc/i concentreren, communiceren; — con ruedas de mo- concmlrUch^C°' middelPunizoekend / lino, zeer goedgeloviq zijn comulgatorio, communiebank concepcion, ontvangenis /bevaltings- '3s.' °~Wfc ™« <*- las gentes, fcei merendeel ' ' sPilsv°ndig; el —, comunal, gemeenschappelijk I ge- ' f.,™" '?,. Sekunsteld schrijver, meente—. ^ ' 3 ! coneepto, begrip / idee / ontwerp I comuiiicabilidad mededeelzaamheid "ordeel '• formar — de, zïc/i een idee / openhartigheid. meaeaee'zaamheid vormen van / oorde/en ooer. eomunlcable, mededeelzaam I „„ coneeptuar, uitdenken / een begrip uilig I open (v. karakter, ' 9 °' vermoeden / Wen „oor comunieaeión, „edede/in, / om. I ; concernicnte — condcsccndcneia coneernientc, betrekking hebbende eonerecionar, doen stollen / verdich- »?=« tssssiïïS!»*-. i >•. yjgr*'- eonecrtar, regelen / vaststellen / eonereto, tastbaar / concreet , en , stemmen I verzoenen / overeenkomen; alles te zamen genomen / feitelijk. se overeenstemmen I het eens worden. concubina, bijzit / concubine. eo'ncertista, concerlspeler / dirigent. conoubinato,buitenechtelijkegemeen- eoncesión, vergunning / toestemming/ schap I concubinaat . concessie concubito, bijslaap. concesionario, concessiehouder / on- conculcación, overtreding / seften- dernemer din9 I minachting. coneiencia, ffeu*ien / bewustzijn; a eonculcar, schenden / oueWreden / -izs&r^üs7S- Tsaa ^j»;T=»ÜSr*' X9* «SSfi ro^!!KSi^«rST«ui, i"ÏSt--. ■»"-p i —»«■»i heime, verdachte bespreking Cne^rir, samenkomen / samenlijtT^kking) "fuici'o de"vaïïeTY medewerken; -z 'bijwonen, gerechtelijke sohikking. > eoneur.ar, .nso/ueni «,erft/aren ' conciliador, -a, bemiddelend / ' samen/oop / (oe/oop / 06conciHar, bn., beir. een concilie; concours I bijeenkomst / medewerking el — aanwezige op een concilie; ww. concusión, (hei) schudden / af "S.',"»; I vergadering; ^eon^usionario a/pe^nd; el eoncisión°,' SopWeid. " conch-, Tcfte/p '/ eoufiUurehokje ; conciudadano'f LSJr. ±%?jjrbinden / conclave, m. conclave I kardinalen- mengen (van wolsoorlen) / L.A.) vergadering 'voor'de pauskeuze / "Tnclïïr, fceeindisen / voltooien / ccd.!, ,jrafc,«*■ „ aa/ /.'«« gevolgtrekking maken; —££2^^7Öen "xLS'-v. ,«**.. gevolgtrekking, en , ien - condena, gerechtelijk vonnis / uer- ' -nc^ent// o^nd / a/doend ^^^ffrf^pem. concomerse, / m-i de scftouaer* condcnacién, / veroordeling. °Pco„comitancia, ffcei, s«menffa verwant; el —, considerar, beschouwen / overwegen / bloedverwant. in aanmerking nemen / waarderen; —se, coiisanguinidad, verwantschap. in aanzien zijn. eonsciente, bewust. consigna, wachtwoord I kenteken; conscripcion, loting / lichting / forzar la —, de toegang forceren, werving. .... consijjnaeión, aanduiding / con- eonsccucion, verkrijging. signatie / (het) in bewaring qeven (van conseeuencia, gevolg / gevolgtrek- goederen of gelden). king; en / por , bijgevolg. consijjnar, aanduiden I in bewarinq consecuente, logisch / zich zelf ge- geven / consigneren. irouw blijvend; el —, afleiding / ge- consignatorio, scheepsmakelaar / volgirekking. bewaarder van goederen of gelden. consecutiv'o, opeenvolgend. consijjo, mei zich / bij zich. conscjjuir, (ver)krijgen / bereiken / consiguientc, (ergens uit) voortvloei- gedaan krijgen. end. el hel l isch geuolg; por conscja, vertelsel / verdichtsel / on- bijgevolg / dus. zinnige _mededeling. consiliario, raadsman / raadgever. fonsejcro, raadsman / raadgever / consistencia, vastheid / steviqheid / raadsheer / (fig.) waarschuwing / bestendigheid. levensles. consistente, hecht / stevig / vast / conscjo, raad (geving) / raadsver- sterk. gadering / raadhuis; — de Ministros, consistir, — en, bestaan uil I be- Minislerraad. rusten op. conscnso, toeslemming f inwilli- consistorial, consistoriaal. 'Jiny' ... consistorio, consistorie / Hoqe consentido, verwend. Raad / gemeentebestuur / stadhuis. consentidor, a, toegeeflijk / door consoeio, medevennoot I compagnon. de vingers ziend; el —, (fam.) heler. consola, console I draagsteen / consenlimiento, inwilliging / toe- —plankje. stemming. consolación, troost I vertroosting. consentir, veroorloven / goedkeuren / consolar, troosten. verwennen; — en, instemmen met. consolidación, versterking / (het) conserje, concierge / huisbewaarder. hechtmaken / versteviging eonserjeria, porliersambt / — wo- consolidado, bevestigd / versterkt / mn0- geconsolideerd (staatsschuld). consoliclar — coiitemplativo consolidar, hechlmaken / versterken / eonsulla, beraadslaging / raadple- ransolideren. ffi"» I mening / consult. eonsonancia, welluidendheid / sa- consultar, beraadslagen / ra° pe- menklank I overeenstemming / rym. ffen / adviseren; — con la almohada, eonsonantc, gelijkluidend / u;e//ui- ergens ouer slapen dend; la (letra) —, medeklinker. eonsultivo, raadplegend / adviserend. consorcio, deelgenootschap / samen- consultor, —a, raadgevend I raad- lenina I consortium. vragend; el —, raadgever / —vrager. consorte, deelgenoot / echtgenoot. eonsumación, voltooiing / voleinding ooTZorZndTedTnd.' """'H"""1 ' ' co^sumado, «o/eind / voltooid / conspiraeión, samenzwering. grondig / bedreven; — (s), sierfce ioiiii- conspirador, samenzweerder. Ion. / oonspirar, samenzweren / —span- consumar, voltooien / voleinden / „„„..Ja beoaen voltrekken I volbrengen. cinstanoia, standvastigheid / irouun consumido, verz^ak' „SS»**' I SHc»; '-srasu "constelación, sterrenbeeld. worden; —se de pena, door verdriet consternaeión, ontsteltenis. verteerd worden «tadslol ov eonslernar, doen ontstellen; —se, consumo, uerfcruifc, —s, siadsio/ op ""constipación, ,wr*o««itaid; - (de "fgf®! safe»**® constiparse, verkouden worden / houding. ioes^d / Sesie/ / Oepa/in,, / «oor- contant, -,g: SC jTónstitucional, uit ftei ffesfeJ «oori- ^t^^hrwffi f mèur^v'. komend / grondwettig / constitutioneel. boekhouder / schnjj f / ponstituir, samenstellen / vormen / ffas, hnekhoudersambt I ont- grondvesten; —se en (por), zie/i maken °°"sambl / kantoor / voorverkoop. "j&xsr&m «•"»«"-: ^ras-sr-' /eend / samenstellend, el , bestanddeel. eo'ntaaio besmetting / aansteking. „sz< •muk" "zdz.zx:vzm» i ai- ' —• binden / verstopping veroorzaken "cöntan.inar, besmetten / bezoedelen / construccion, bouw I vervaardiging I b denen. __se (,esmei / ontheiligd zinsbouw. rripn ' constructor, —a, bouwend; el —, u'°eontant leüend / haar; pagar en bouwer \ maker. dinero — y sonante, in klinkende construir, touwen / ineenzetten / dmero ^y construeren. oontar. tellen I rekenen / vertellen; consuegro, (mede ) schoonvader. rekenen op- Dor — nada, consuelo, verlichting I troost I op- 'JZhs tiï™ wekking. .. . 1)njnpno betref- contemplación, beschouwinq / oe- consuetudinario, volgens, Oeire/ u conlempiatie. jende het gewoonterecht. contemplar, beschouwen / ouer- eónsul, eonsu/. peinzen / ziefc minzaam betonen. I eoote^plativo, iesrtouo-nd / 6e- contemporanco — contralto spiegelend / minzaam; el —, bespiegelende natuur. contemporaneo, gelijktijdig; el —, tijdgenoot. contcmporización, schikking / matiging I het zich voegen naar. contemporizar, zich schikken / — voegen / — aanpassen. contencioso, twistziek / betwistbaar. contcnder, strijden / vechten / (fig.) redetwisten / wedijveren. contendiente, strijdend; el —, medestrijder / tegenstander / mededinger. eontener, inhouden / bevallen / tegenhouden; —se, zich bedwingen / — matigen / — beperken. contcnido, inhoud. contenta, ,,tegemoetkoming" / endossement I bewijs voor verrichte diensten I ,,pasje''. contentadizo, niet veeleisend / spoedig tevreden te stellen. contentamiento, tevredenheid I blijdschap. contentar, tevreden stellen / bevredigen; ■—se con, voor lief nemen. contento, tevreden / blij / vergenoegd; el —, blijdschap. contera, ijzerbeslag (aan stok- of degeneinde) / refrein; por —, lol slot. contérmino, aangrenzend. conterranco, uil dezelfde streek / — stad I uit hetzelfde dorp. contcrtuli(an)o, lid van een vast gezelschap, kring of clubje. contcstable, betwistbaar / le beantwoorden . contestación, antwoord / geschil; en —a, in — op. contestar, (be ) antwoorden. conteste, eens luidend/overeenkomstig. contexto, samenhang / inhoud / draad (ook fig.). contcxtura, weefsel / samenhang / bouw. contienda, strijd / twist. contigo, met jou / bij jou. contigüidad, belending / nabijheid. contiguo, belendend / aangrenzend. continencia, onthouding / matigheid I ingetogenheid / inhoud. Continental, vastelands—. continente, inhoudend / ingetogen; el —, vasteland / houding / uiterlijk. contingencia, toeval / kwade kans. contingentc, toevallig / gevaarlijk; e' i aandeel / toeval / aantal manschappen. continuación, voortzetting / vervolg; a —, vervolgens. continuador, —a, vervolgend; el —, vervolger / voortzetter. continuar, vervolgen / voortzetten / doorgaan. conlinuidad, samenhang; solución de —, gaping / hiaat. continuo, achtereenvolgens / voortdurend; de —, onophoudelijk. contonco, heupwiegende gang. contorcerse, zich krampachtig krommen I zich wringen. con torn car, omlijnen / vormen. contorno, omgeving / omlijning; en —, rondom. contorsión, verdraaiing / verrekking. contra, vz., tegen / tegenover; el pro y el —, het voor en legen; en —, daarentegen; el —, pedaal / (fig.) moeilijkheid; —s, bastonen. conlraalmirantc, schout bij nachl. contra bajo, grote basviool/ contrabas. contrnbalancear, tegenwicht vormen I in evenwicht brengen / vergoeden. contrabandista, m., smokkelaar. eontrabando, smokkelarij / sluikhandel I smokkelwaar / verboden waar. contracción, samentrekking / verkorting. contraccdula, legenakie (geheime bepaling welke een bepaalde akte opheft). contracifra, sleutel (v. geheimschrift) . contracorricntc, v., tegenstroming / —stroom. contractibiiidad, samentrekbaarheid. conlractil, samentrekbaar. contradanza, contredans. eontradecir, tegenspreken; —se, zich tegenspreken. contradicción, tegenspraak / tegenstrijdigheid; sin —, zonder tegenstand. conlradictor, tegenspreker I tegenstander. contradictorio, tegenstrijdig. conlradique, m., binnendijk. contraer, samentrekken / samenvallen; — deudas, schulden maken; — matrimonio, huwen; —se, zich samentrekken / zich beperken. contraescarpa, legenwal / conlrescarpe. contrafuerte, m., hielstuk / conlerforl I steunbeer / tegenverschansing. contrahaccr, namaken / nabootsen. contrahccho, nagemaakt / verqroeid I mismaakt. contraindicar, hel tegenovergestelde aanraden. contralto, all / altstem. contramacstre — convención contramacstre, meesterkneck, / op- / eontramarca, contrdlestempel. "^„ntratiempo verhindering / tegen- contramarcar, een controleslempel > rfe maai in_ i k,,r.- "ZL*U, —-1 <-°"tS&n,.™, rn> -» i-imlrniiiina, Ugenmijn / f/ig.) cBmbio^ssdcon'rac!; "sï-.™. <•» i z .-es." (fig.) ve^eJ^n- tegenbevel contravalla, tweede omheining. SS53T. 'f » "5 sr^^SSJSfc-"- ï„ / r/«sJ averechts / verkeerd orirrim / misdoen. Sssar-sas"- contraposicion, tegenstelling / uer- '^Xumción, bijdrage / belasting. ^„„traproduccnte, ^ *- ^conlraprovccto, tegenontwerp. contribuyente, belastingplichtig, SSSSïïSK'-SSSSi/ rOTISie' / «*•*/«. / I Z^n°^Tn)SlUtlSlltllPatnJS """cfflncantc, mededing / ^9en- p^!rr,-rr/ 6edroe/d. / « i ae^7iï^trijdvraag 1 Z^%'l,7ul£7.f-TCÏSSS-'i ' i »«■ "'"'contrarrelorma, contrareformatie. '"controverUr, gjjwWjn. contrarréplica, fcerme^d ~r / oB^^;;J«$ap ! cohabitatie. ©óntrarrestar, *eSenS^en / rem- '"con'trarrclto?- „erze* / ^gensfand / Wan,. contrarronda,ftermeuujcieronde (te contundente, kneuzend / kwetsend, contrö le) . oonturbación, verwarring / onrust. ssa.r—», .«*- ;:=S; =» < "s±sï; SSUfiïSfe sK„r. uw *""■»* »> JSr •• s™'" ' m»-> « i •%usrss^Tsssi, .«• «is», ~ wijzing. sluiten van convencible, overluigbaar. contratacion, (het) s/uifen convencimiento, overtuiging. " co^ratanicTeen'contract sluitend. convent, overeenkomst IconvenUe. convencional — coquito conveneional, betreffende de overeenkomst I conventioneel. convcnible, dragelijk / inschikkelijk / passend / matig (prijs). convenieneia, overeenkomst (tussen twee dingen) / voordeel / geriefelijkheid I wellevendheid; —s, inkomsten / bezittingen. conveniente, geschikt / nuttig / passend. convenio, overeenkomst / verdrag. convenir, overeenkomen / samenkomen I toebehoren / schikken / passen; ■—se, hel eens worden; conviene, men behoort / het past; — a saber, te weten / namelijk. convcnticulo, geheime bijeenkomst. eonvento, klooster. convcntual, klooster— / kloosterlijk; el —, kloosterling. convergencia, toenadering / samenkomen (van lijnen in één punt)t convergente, loenaderend / convergerend. eonverger, —ir, naderen (lol elkander) I (fig.) overeenstemmen. eonversaeión, gesprek / omgang. eonversar, praten / omgang hebben. conversión, zwenking / bekering. converso, bekeerling / leliebroeder. convertible, bekeerbaar / verstelbaar. convcrtlr, — en, veranderen in / bekeren; —se, zich bekeren / veranderen. convexidad, welving / bolheid. convexo, bol. eonvicción, overtuiging. convicto, overtuigd / schuldig bevonden . convidada, (fam.) rondje. convidado, genodigde / gast. convidar, uitnodigen / verlokken ; —se, zich aanbieden. convinccnte, overtuigend; pruebas —s, overtuigende bewijzen. convite, m., uitnodiging / gastmaal. convocación, oproep / convocatie. convocar, bijeenroepen. convocatoria, oproeping / convocatie. convocatorio, oproepend; el —, convocatie. convoy, m., konvooi f geleide. convoyar, begeleiden. convulsión, stuiptrekking / kramp. convulsivo, stuiptrekkend / krampachtig . convulso, aan stuiptrekkingen lijdend I krampachtig vertrokken. conyugal, echtelijk. cónj uge, echtgenoot;—s, echtelieden. cooperación, samenwerking / medewerking. coopcrar, samenwerken / medewerken . cooperativo, medewerkend; el —, medewerker; soc.iedad —a, genootschap. eoordinación, ordening / inrichting. coordinar, ordenen / rangschikken. copa, kelkglas / beker / coupe / bol (v. hoed); — d.e vino, glas wijn; — de érbol, kruin van een boom; —s, harten (kaartspel). copal, m., copal. copar, de terugtocht afsnijden / couperen / de hoogste inzet wagen / alle stemmen krijgen. copela, smeltkroes / kupel. copelar, louteren / in de smeltkroes doen I met kupel gehalte bepalen. copero, schenker / buffet voor glazen. copete, haarlok / kuif (v. vogel) / lipje f kroonlijst / kruin / schuim / durf I inbeelding; personas de alto —, mensen van aanzien, adellijke lieden. copia, afschrift / afbeelding / handschrift. copiador, —a, overschrijvend; el —, kopieboek. eopiantc, overschrijvend; el —, afschrijver / copieerder. copiar, afschrijven / natekenen / nabootsen / naschilderen / copiëren. copiosidad, overvloed. copioso, overvloedig / talrijk. copista, m., afschrijver / copieerder. copita, glaasje / borreltje. copla, liedje / volksversje. coplear, liedjes zingen / — maken. coplero, liedjesverkoper / rijmelaar. coplista, m., rijmelaar. coplón, m., drakerig vers. copo, spinrokken / sneeuwvlok / (het) couperen / klont / zak (v. visnet). copón, m., grote beker / hostiekelk. copra, copra / gedroogd vruchtvlees (v. kokosnoten). copudo, met dicht loof. cópula, verbintenis / koppelwoord I bijslaap. copulativo, koppelend f verbindend. coque, m., cokes. eoquera, kolenbak / cokeshok. coqueta, behaagziek; la —, behaagzieke vrouw f coquette. coquetear, proberen te behagen / coquetteren. eoqueteria, behaagzucht / coquetlerie. coquetón, —ona, behaagziek. coquito, grappig gebaar legen klein kind I grimas / (Z.A.) soort tortelduif. coraccro —eoro I «•"■> „T^nnü.Tm°n fe SKZSn flBJI ^SrrS"; Efer=; •Ss^sLar,- _ eoral, m\, koraal- ""eordóncro^passementwerker. ssb: sa»' 7"- »■ corambre, v dierenhuiden / Zeder. COpear') koorzangen componeren / Coran, m., Aora"' , me; koorzang begeleiden. corazón, mf, ' harl f binnenste / coreogralia, balleldanskunsi / cAo- moed I middelpunt; de. —^"copezueio, ueZZef/e / speenvarken. eorazonada, opwelling / kloek besluit coriaceo, /eer - / leerachtig. el -•w°r9e"- , corista, m., koorzanger / voorzanger. eorbeta, korvet corito, naakt / ta/; el —, Asiuriaan Córecga, Co/-sica. (bijnaam) I sjouwer bij wijnoogst. rrovar^chTXu. , , ^ coriza, .UUetf / .*>« f»V eorcovado, gebocheld; el , 6» *e < 1 , goudvernissen / vergulden. ""coreovcar, spring me* cornaea ■ voorpoten (V-P™rd \leiaerina /„. eornadura, /looms («• runderen). SS3£JXgZ*m 11» .«»• """" ' tart / Z±?Z£^.*'iïTïï>/. ■ ZS2.-3VX... sssa,ï-J4=Si. - - -~rnl15'ss" „ , corcho, kurfc M"r/cel,c: f cornetM, kornet I ruitervaan I kornet- "SUB? - a /yniwM; mozo de fcru.er / Ao°™^ieabpa) ierpentijnboom I wilde pakjesdrager. cirikie I (trap; vijgeboom / (kromme, puntige) olijf. dar-vZ'dTmal'houde^ ' " ' -rniyaeho, mei benedenwaarts ge- cord'eleria, louwslagerij / Zynftcmn. = eornisa. cordellate', TSêk j gro, wollen ^^ornijal, m„ .oe/c / pun* / *«/*- cordero, la™ (tot ^"ver'suVkLd; comlsamen^"hoofdgestel (bouwk.) srSiSMTtiS?/ "'Hs «.rr^Tip-^r- "" menj. cornüpeta, met de hoorns aanvallend. cordillera, bergketen. f hacer _ bjjvallen / Córdoba, Cordova. u"°' ' oorofirajfa — correspondicnte eoronrafia ' be!chri/,fnn f ' corredizo, gemakkelijk los le knopen ; beschrijving van een nudo—, Zosse fcnoop / Zus. land(slreek) / in-kaart-brenging. corredor, —a, hardlopend- el — eorolaCSfcloemkrocm" S ("' °°9)' / renpaard, makelaar'. corolario, gevolgtrekking / uitvloeisel heTTel^) ZL*?'*'™" • jRïïrw, , jsr^at Zïïóiri6"'e^°e"in? 1 bekroning 1 ; coronamicnto, , vol. X^eZtT reeh*rlW" bevoe^id I i bekr°™ i J.9ebied 1 corondel, n>drukkersspaan , zetlijn berU^^Ugen^ ' ' coronelj"Icolonel , overste. JSTg^ÜS^f jkTnZ^ZJt ruiterij) ' """""" TOe'üo/* ^ riemP>* « •***, ringsteken fn Zs. coronïlla, hoofdkruin; dar de -, / (fam.J op zijn raap vallen. correlativo, correlatief uiïZf"-™' / p-'- 1 •znm.0"-'- Jksr- ' «»- mS,Tral'•' -• «"■ ..X™'"' «WW' corpus, //. Sacramentsdag ' correón, m., jroZe riem I hangriem. «srfeasfe.— ' —- Jssrwn5r/±&st iz^ie^é)i'kieinen ™I^7iiZtX:z%<9eif0\{ tener -,'ieis kinnen ver dr!gen ' tZtvVn ■ '-s^Tch 'sch diere,n) ■ ' corrcaje, m., stel riemen / riemwerk. laten qa'an ■ — fel vitni»T"J * eorreeción, verbeterinq I correctie I ia Ha' /»/« viento), waaien, aanmerking / terechtwijzing; _ de — con belast ziTn mei " Z6"C"; pruebas, drukproef correctie « oc/asr 2*/ai me/. correécionai, / Z™AZ- u^ria' / gèrnT ' 6 ' uerbelerhais I gevan- correspondencia, briefwisseling / ■g»nwsae- SsSrir^"' - corrector/—a' verbeterend""pf'corresponder, beantwoorden / Zoe- verbeteraar / corrector ' ' ver9elden J toebehoren; —se, nZrTiïiSrJctu1 •'h,"!' -•Sasrtss' ^:,UUüp-;JtUr ' •spnss&siTJ, sz ponaerend lid (v. een academie). eorresponsal — corvela crro.po».„1, / ver- g,ifST-jMÜSS'-"" Ss^'rsrïi-'. — js^öSfr^ o.r,..«iail«, 9..J klikspaan / m!'Uandmuar. °S; loop; - (de toros), siie- cortalapiz, m., potloodslijper. ''Zrrial ^g^Ttovend'e maat 235^.%^ / •»■«* ' am ssarr^ss^ "HPSD «. - ^tv=£ rara ss &&&*£&?1 »< hss corrillo, kakelkrans / kliek. Corte, v /io/ / hofstad / hofhouding ) eorrimiento, s/room / u/oed I ^^'^'(lechtbank)! gevolg / •t5£ 'l,"ST n-dan,: «o«p» 5~23Ü „TÜ:W; U <» »»«*<» 2gr;»£S£ï»Mr, SE corrosivo, bijtend, el , J Cortesania, hoffelijkheid. m'corrupeión, 6Cd,r/ / omfcopery / cortesano, Aoffe/i,* / *»/.; el "S»fc 'ZwT^i I "ssss. Ji.'TttW meorpiiptlbUldad. omkmpbaarheld / »,»J '"""" bederfelijkheid. 1 .lp»„za schors I korst / schaal (v. corruptible, omkoopbaar / be e f - vruchl) 'buitenkant / ruwheid. Corrupt», bedorven J o^UochU __ eortijada^ be^T^rfer «*""» ' SCAlii- corsario, fcaper-; el kaper ml'»^ina. m._ draperie. kapitein I zeerover - eortinal, omheind siufc <7™nd / corse, m., corset I keurslijf. „toesloten veld dicht bij dorp. corsetero, corsetlenma,"' knan uil- cortinUla, gordijntje / schermpie. corso, armar en —, /er fcaap u . r / ^/etn / gebrekkig / «; ifffÜs.'SSSir*'^ eortabolsas, m., beurzensmjaer ; corubfla, /innen ui/ La Coruna. zakkenroller. ,ekerina corunés, —csa, ui/ La Coruna. cortacircuitos, m., zeKenny. knieholle I slaqpen. cortacorriente, m., slroomwisselaar kromming 1 cor tadüloj ^/indmc»; iefarZ/? / corvejön, m., /cn.eftoo^ / Spron3Se- tuimelaar; echar —s, pimpelen (drin- ",r^rvcja> sprong van paard me/ ^rLr^TsZndTÏuisi I bondig / | 9e6«Sen ,o»rpo/en / /n,ppe/inS / cor.et. corvina — cotilla corvina, ombervis / zeebaars. corvino, raven— / raafachlig. corvo, krom; el —, haak. corzo, ree. oosa, zaak / ding / iels; — de importancia, iets van waarde of belang; — de, ongeveer; — de poca monla, iels onbelangrijks; jqué —? wal is er ? — suya, iets van hem / een eigenaardigheid van hem (haar, hun); muchas —s, vele groeten; son —s, de la vida, zo is hel leven; no hay tal —, zo iets komt niet voor; no dejar — con —, alles overhoop halen. cosaco, Kozak. coscoja, kermeseik / steeneik / dor eikeloof / ring weerszijden aan bil. coscojo, galappel v., steeneik / rolbit met zijstukken. coscón, —ona, geslepen; el —, (tam.) oude vos. coscorrón, m., slag, duw legen hel hoofd / broodkorst. cosecha, oogst; die su —, van eigen vinding / uit eigen koker. cosechar, oogsten. cosecliero, landeigenaar / wijnbouwer. cosclcte, m., borstschild (van soldaten) I borststuk (v. insecten). coser, naaien / hechten; — a tiros, a purialadas, met kogels, dolksteken doorboren ; — y cantar, doodeenvoudig. cosicosa, raadsel. cosido, (hel) naaien; — de la cama, bovenlaken en dek aaneengeregen . cosmctico, schoonheidsmiddel / cosmetiek. cosinoqonia, leer van de schepping van hel heelal. cosmoqralia, wereldbeschrijving. cosmologia, leer van hei heelal. cosmopolita, wereldburgerlijk; el —, wereldburger. cosmos, m., wereld / heelal. coso, strijdperk / hoofdstraat (Aragon). cosquillas, gekietel; haoer —, kietelen I prikkelen. cosquilleo, kieleling. cosquilloso, kielelig / lichtgeraakt. 1. eosta, kosten / prijs; a — de, op kosten van; —s, proceskosten. 2. costa, kust / strand. costado, zijde (van het lichaam) I flank; —s, grootouders; órbol de —s, stamboom; dolor de —, steek in de zijde; dar el —, de volle laag geven; al —, langszij. Spaans-Nederl. costal, m., graanzak; hecho un —, mager als een talhout; no soy un —, bedaard aan! / laat me uitspreken. costalada, val op de zijde van hel lichaam; dió una —, hij gleed uit. costana, oplopende straat / spant. costanera, helling; las —s, daksparren I zijbalken. costancro, hellend / stijgend / de kust betreffend / aan de kust liggend. costanilla, hellende straat. costar, kosten / duur te staan komen / zwaar vallen. costariquifio, uit Costa Rica. costc, m., prijs / kosten; a — y costas / a precio de —, legen inkoopsprijs. costear, bekostigen / langs de kust varen. costeno, hellend / stijgend / kust—-. eostcra, kant / zijde / deklaag (van een riem papier) / schutblad / helling / knol / tijd van uitzeilen en inhalen van zegen of andere visnetten. costero, kust— / de kust betreffend; papel —, afval van papier; el —, schulplank / zijmuur. costllla, rib / spant / (fig.) geld / echtgenote; —s, (fam.) rug / schouders. costillar, m., ribbenkast. costo, kosten. eostoso, kostbaar / duur / bezwaarlijk. costra, korst / roof / uilslag / mik (sluk hard brood of beschuit). costrada, taart mei suikerkorsl / geglaceerd gebak. eostroso, korstig. costumbre, v., gewoonte / zede / regels, menstruatie; —s, zeden / gebruiken; de —, gewoonlijk; segün —, zoals gebruikelijk. costura, naad / voeg / (hel) naaien; sabe de toda —, hij is een manusje van alles. costurera, naaister / kleermaakster. costurero, naaitafel / naaidoos. costurón, m., grove naad / in hel oog lopend litteken / hechlnaad. cota, kolder / aandeel. cotana, beitelgat / zwikbeilel Isteekbeitel. cotanza, fijn linnen uil Coutances. cotarro, nachtasyl / glooiing / helling / gewirwar; andar de — en —, zijn tijd verbeuzelen. cotcjar, vergelijken. cotcjo, vergelijking (van afschriften). coti, m., lijk I irielje. cotidian», dagelijks. cotilla, keurslijf / lijfje. 7 cotillón — crestomatia creces, v.mrv., wasdom / overmaat; cotillón, m., cotillon. „on— met woeker terugbetalen; cotizable. noicerbaar l..*°°P*™r■ §"<' Zinnetjes. cotización, notering (prijs-,\ beurs ) erecida, (hei) wassen (v. water). "2SS», nc„r,, „. I tu.rlt, hal* grenslijn ; poner a, paai en p maan • la — de la luna, wassende maan stellen aan. knloentie I eerste kwartier; la — del mar, vloed. coton, m., bedrukt katoent/e. erecimiento, groei, wasdom. cotonada, katoenen lap / credenoia, kredenstafel / schenktafel. katoentje. . , , credencial,qeloof schenkend; las—es, cotoncillo, leren knopje aan hel loofsbneven ) benoemingsbescheiden. eind van een schilderstok. credibilidad, geloofwaardigheid. cotorra, parkiet / (fam.) ba crédito, krediet / vordering / steun / achtige vrouw, kakel. . abrir un — a uno, iemand een cotorreo, (fam.) ffMiwter; krediet verlenen; dar —, geloof schenken. cotorrera, (fam.) kletskous. ercdo, geloofsbelijdenis / credo; cada colral, (fam.) oud en voor de slacht ieder ogenblik; en un —, in een bestemd (rund) I afgedankt/versUtrn. °9enbn cotufa, soort aardappel, Pe^ credulidad, goedgelovigheid. en el golfo, het onmogelijke tvff . crédulo, lichtgelovig. coturno, hoge laars / foldertje I creedcras, buenas —, bravas —, covacha, grot / hollet,e / keldert,e / lichtgelovigheid. pothuis. „ .... " «reencia, Qeloof l belijdenis / gezindte. covaehuela, pothuis; *£hjd orCer, geloven / menen / denken \ nisch voor ministeries en kanselarijen. oedmy, h0llden voor; —se, zich covachueli^la, m., eertijds< ironis wanen . iya i0 creo! dat zou ik menen!; voor beambte van eeni mle cree'n rico, men houdt hem voor rijk. eoxcojilla, ouxpojita, hj P • creible, geloofwaardig. coyunda, jukriem / echtelij crema, room / creme / (fig) het (fiq.) onderwerping. . , ffr •, , uei hesle I deelteken. coyuntura, geleding / gelegenheid / p / ; lijkverbranding / cre- omstandigheden; hablar por las —s, cremacion, j Sna/eren M™» acMeruilslaan (v. cremallera, stelijzer / stellal / Aenff / paard enz.) I trap'/.ƒ'»?'"Tematfatica, staathuishoudkunde. dar / tirar coces, achteruitslaan / zien ercmatorio, (horno) —, crema- verzetlen tegen. fnrium eoxcojilla, zie e»*®»'1"»- , . "re.nor, wijnsteenpoeder / cremorlart. cran, m., insnijding / fceep / ff creneha, scheiding (in het haar) / tuur. strook haar. craneo, schedel. ïipderliik- crepitación, geknetter / kraking. crapula, dronkenschap / J crepitar, knetteren / kraken. heid I doordraaier. Crepuscular,de schemering betreffend. crapnloso, liederlijkJ laag. erepüsculo, schemering. crasitud, y■, velheil I' grofheid. ^P, „ Mn de cra-o, uei / ' 9 ' bijenkoningin. era ter, m., krater. Creso, Croesus / schatrijk man. craza, smeltkroes. crespo, gekroesd / verward; cabello creación, sefcepp.nff / «n.teH»nff / r£LLST!T'~iw" " -• ssEf,"•»-"/ w?>. ».»<«,/ "j!rJ benoemen. . . uno iemand kleineren. crccedero, «oor.i™ei ' °P eresteria, kap / fcruin /' lofwerk / de groei berekend {in de groei. tinnen (v. kasteel en dgl.). crecer, groeten / a"nzw.el^ ! eresto.natia, bloemlezing. nemen / wassen; —se, toenemen. crcta — crucc crcti kriil • «Mli™,,' verstomping / nhUrliJk. üSJ';, ' uz?r:iE',s'1 m°":" -■ Jssss&.'ssasïs;: ,1 _ SfSSiéretoiiw. iiiËSrSËr'*»■ «ate* fsir^ «1°/ WA7' "Je/°WW0Cd; 61 niCnris,°' £***» / Christusbeeld; .^eAXplTSr! Brv; crianza, (hel) zogen / toeten / begin zijn. In *«' voed!nr('vSC'jeoPnPgeenl) 'fjr onTerlXmn^vtrL^eT^ ' °°rdeel 1 beZZn'l (fi9-i tot'. keur!nlCTlaTingk ' 1 onnoleï ™'ht TgunseliL berispelijk , aanvechtbaar. ~ r-«. cribar, zeuen / ziften crltioastro, kleinzielig criticus / m"Salidad' '«"■**■* / -■ lXTn^teeraCh- «to, V., in fcf „oudj) ^jroer- & / ~' »J*«e de las -es / CroS' 'toT ' lenerse a las es, zic/i vastklampen. crocodil» kmknrin eriolloZ"'Creools'- el"— Creoo/ «-oniaUco, in Aa/we ionen opbond oiie"f r'om^er !a 1 <"™„icón, m., fcorie /tronie*. instaan ' hersens oronista, m., kroniekschrijver. -ZSïï"" ' — i —;,ï; ,8B8Sü,. m„ p„ro „mo at"?""8- un —, onbesmeurd / smetteloos. eroquet. m crnanel/L/l (vZ'sF)"1'' ™menl'fken I b°"en croqueta, crógueife. ^ P j" ongeduldig "wor'den SamMken ' > m.,, scAeis / oni^erp. v?°r° 9' ;n hel kwadraat I passen bij iets;—se, m el punto —, hel juiste ogenblik, en . ^ houding gaan staan / een houding aan- mel huid en haar. ... , h r(, nemen I blijven slaan / (fig■) verstarren. ZÏÏi— ' 7' heid I gruwelijke daad. ' e.iadratura, kwadratuur / herleiding cruento, bloedig■ rinnraana I lot een kwadraat. « ruiia, ™ldiZl„n9l met twee rijen cuadrieula, verdeling m vierkant,es / middenpad / ziekenzaa lina aeruit patroon. bedden / halfdek; pasar, sufr* u™ ' 3 cuadri«ular, iraiie- / ruitvormig; veel le doorstaan hebben, de piez , runen, vierkanten maken. reeks heenlopende vertrekken. cuadriga, vierspan (paarden). crujir, kraken / knarsejn >-ltsel™nt- euadril, m., dijbeen [heupbeen / heup. erup, m., frroep (keelvliesoni cuadriiitero, vierzijdig. steking). • tos — cuadrilongo, rechthoekig; el crupal, de kroep betreffende, , ncmoek „ssuüü! -VuS, UK "ÏSSSK.? "aitos* -• "tfflsssu.'!• schaaldieren. . m«ri • cuadriplc, viervoudig; el —, viervoud, crux, v:, kruis I touislwtl smarL euadriplicar, verviervoudigen / in en—, kruisgewijze, de la v rava'l viervoud maken. . , , , uan meei a/ aan tot nu toe, \ y y euadro, vierkant; el — vierkant ! / genoeg daarover!; hacer cruces, uer& , hthoek I schilderij / ii/si A<. schil- ontzetzijn;entre la -y e agua bendita >ruit , perfc / scène /carré; mei ftei maier aan de llPPe?' c°Tfc s iivos, levende beelden;-s, (fam.) a cruces, haarknippen mei ,, rappen . dobbeUlerien . estar en —, berooid zijn / cruzada. kruistocht / pauselijke Dui veHoren zijn ■ a (de) —s, geruit, betreffende kruistochten / gerechtshof d euadrumano, vierhandig; los —s, betreffend. / de vierhandige dieren (apen). cruzado, de teuis ochien ieir. cuadrüpede, —o, viervoetig, el —, geridderd / gekruist (v. dieren), viervoeier. . , —, kruisvaarder. . , . cuédruple, zie cuadriplc. cruzar, kruisen j ,.0"e,rstek%"' ■ „ cuaiada, gestremde melk / wille la llave de la luz, ftef licht aan r • — gestremd / gestold / ontzet. cuadcrna, kwarldeel span« /ca^'.ale^e> m., a-ateïro. schip;; —vla, vierregelig rijm v. (.uajur, ra., lebmaag; ww,j» alexandrijnen. , stremmen / sioiien / zich tol vrucht cuadernillo, katern / vlJl I zetten I (fig>) vaste vormen krijgen / blaadjes postpapier / caftieri/e. "iien / C » ' cuajaróu — cuherla stremmen / 'riollen°Y (fTg^vollopen'- 2 384°a^"'/m'' ïwarlbrood / (dragon) la sa la se cuajó de militares dernn'l . 1 een kwarl van een fanega. cuajaron" ^rw^tüjkUn "T* (S6) d°bl^prdaZetïZ ^'' ~ eüat:Ó"r/' =T7' stremsel J (fig.) kalmte; arranca/di -se "ZlstZTsi'uitenT —, ffro/idi? uitroeien; tener uno mucho «Ji ' P 7'en ' reie" *"•/- Aaiden / Vervelend. %"n 1 '""3 bUjven m-'. kwarl I stadswijk / cual, vnw. welk; el, la, lo — los jW"WaJ (in, waPen) / kazerne / las —es, welke / dewelke I ' die'- Z ' kwartier geven; estar icuél(es)?, welk(e) / tuoZ; Cuél més' %n ' nonactlef zlJn I ter beschikking *en^.,n0OT; eraTero' t kazerne ZO ook; icuóil hoe! ■ —si 'abri I cualidad, hoedanigheid I 'eiqenschan arjeo, b"rst I spleet / zijsprong. cualitati vo, de hoedaniqheid betrel ,ali ? 'Catalaanse korenmaat (7 quadroon / vierde ook; un — een willekeuria iemand t kwart pond / bovenstuk van deur elian, bw.', hoe I zo \ls Tool °fvens er, I P™<*[ / blind. b v.nmwr.); tan. . . cuan. even , strophe van vier verzen als . . . cuén, hoe. abcb"" lettergrepen, rijmschema vw., toen ) wanneer ^als°l\él/Talfsl'l , kwartel / strophe van daar; - menos, tenminste ■yz'U L elk, van elf Vergrepen. I tijde van; — nino als kind I fnJn /»•• cuartilla, korenmaat (x/4 fanega) I een kind was; — quier wanneer dan V°chtlrna?.t.Hf arroba) / kwartvel pa- ook; de - en -? van tijSTl Ujd. ^rJ»e»ele(P"Pitr)fkool(v.PaPar- cuantia, hoeveelheid / som / qrootte • / s ssszïxttjtr1 *«•*'> """' ec=im„rsv„='i«„. ,"~y /end / kwantitatief. t nl'V —s> (tam.) veel duiten cuanto, bn., hoeveel I al wat I treS ai —> niel veel zaaks; alle(n) die; ICuónta riqueza! hoeveel P .T' 6m huls mrichlen' rijkdom!; |cuénto cochel 'wat een cuartón, m., timmerhout / zware massa auto's!; el sefior no sé-—meneer vurJnhoalen *alk, ' akker- Dinges; bw. hoe / hoezeer / „e " ;™0'Wis- icuénto? hoeveel I hoelanal • tanto enasi, — . zoveel als' •' 1-1 cuaterna, combinatie van vier cijfers antes 20 'mogelijk'; mAs 6yJe', 'r1t/ce,i in lo^U ■ que, des te meer I omdat - (én) cuanto «mtralbo, paard met vier wille a, wal betrejt; en cuanto lerwtil ! enJ commandanl over vier galeien, zo spoedig als. ' Jl ' ouatrero, paardendief / veedief. euéquero, kwaker. ouatrillo, quadrille (kaartspel). cuarenta, veertig; ' acusar a nnn Puatrimcstre, vier maanden du- las —, iemand de les lezen Tmd; el ~' vier manden. cuarentena, veertigtal I vastentiid I ,„^UatfI?ea' "lerl"1 mededingers / quarantaine; poner en — olleaain l gelijkwaardige kaarten, met voorbehoud aanvaarden ' ™atro, vier / een stuk of wat f euaresma, vastentijd / vaslenpreken . ; 61 Tl ?tJfer, vi?r' cuarla, kwart / span (maat) I k°' l 1°" 1 dlkzak' kompasstreek / voorspan 1 cu,b?no' Cubaans; el —, Cubaan euartacjo, hit / knol.' I drL"kfbroer. ouberia, kuiperij / kuipersvak. cubero — cucro cubcro, kuip*; a ojo de buen °Peubeta, matje'j tonnetje / bakje / senor de horca y «rtfteer mei afce- rf lu^?v H-üuiI' ^üer" cubicar, de inhoud meien / ioi de trek I hol l hok- . herls •SSStet .SHHt i as Slagh'ete7el!0(oe lS7hiWp7dSel! SObre_' ^cucl.ieorto? "en K ftato. . °Peubierto, bedekt I bewolkt I heime- cucllierguido, mei het hoojd in P cubillo, made / soori Sp. vlieg / Pu^b°°rd' , bakje / doopuoni / koe lemmer / kleine loge. 00ZT/da" / stroomgebied. Zbo°'emmer /'holte (waarin iels cueJo, diepe schotel I nap I kom. past) I'naaf van een wiel I molenwater ! cuenda, '(het) rekenen / Ir „=r/v,ïsu cubrición, dekking / iew-ueMin*. /craai (v. cubrir, defrta / bespringen (dieren) open rekening, — / beschermen / overdekken / bewimpelen; courant; por — y riesgoi.voor reKem y Lse, zich dekken / detói,, zoefcen / ^ZTTrdT?\oZ " pór V"-, eucamonas, ffamj flik/looierijen \ voor z'n rekening nemen; tener en , , —' 3St: — ' r~±&*iaai'l'sssr- cucliilo, fcoefcoefc. „ laat die omhaal; no me esU de niinft nnrrlin I lief I sluw I berekenend; hel deert me niet. «-■ffr/'lLJi — / to-r: 8-4--, y T„,! eucbara, /epei / waterschep; ave heimelijk; en la - floja, op het 'ssS'MS [rnS?misSi met een anders zaken bemoeien. Z JJa hoorn l'Qewei I hoorn (mu- cucbarüla, lepeltje. , c"e™o, Aoorni / gei!«ei ,( " «.ia> eucbarón, mgrote lepel I pollepel. ziekins^-) > h , , „ hel qciaq ■ sobre cuchichear, /luisteren I smoezen. de verliezers beialen het gelag, cücblZ\allf!lriin°kling , JU^rTlhfng', P«Zd i (^Lr,\Auw. -rcurtidós setoo^de, « ^e- cuchillcro, messenmaker / messen- ajeno correas lag /eer; en _s, cuobiilo, mes / driehoekig inzetsluk / ' naakt / berooid. cuerpo — cumplimenlar cuerpo, lichaam I romp / lijf / culinario, culinair / de keuken uiterlijk I corps / dikte van weefsels / betreffend. grootte / verzamelingr; — de guardia, culminante, alles overheersend f hoofdwacht / wachthuis; a (en) —, overtreffend. zonder overjas; a — de rey, fijntjes / culo, achterste / kruis (v. dieren) / heerlijk / met onderscheiding; hacer del aars / bodem (v. mand, fles enz.) ■ —, zijn gevoeg doen; tornar—, verster- — de vaso, valse steen; — de mona' ken I toenemen. afschuwelijk lelijk; dar de —, op z'n euervo, raaf; le viene el —, ,,de achterste terecht komen / er slecht vogels voeden hem / hij wordt gesteund. afkomen . cuescft pit I steen / kern / (fam.) culón, —ona, met dikke billen; vees I wind; soltar —s, winden laten. el —, lafaard / invalide soldaat. euesta, glooiing / helling; — abajo, culpa, schuld / fout / zonde; echar bergafwaarts, a s, op de rug / zeulend a uno la — de, iemand van iets de „• schuld geven; tener la — de, de schuld , c", lo,n' ^aag / geschilpunt / van iets dragen; es — mla, hel is mijn strijd I kwestie / probleem / twist; schuld; por — suya, door zijn schuld. hacerse de una cosa, iets nader be- rulpabilidad, schuldigheid I stral- schouwen, onderzoeken. waardigheid. cuestionable, twijfelachtig / betwist- culpablej schuldig / strafwaardig ■ baar■ L , . , el —, schuldige. U' cuestionar, betwisten. eulpado, schuldig; el —, schuldige. cuestionario, vraagboek / vragenlijst. culpar, beschuldigen; —se, zich cucstor, quaestor / collectant. beschuldigen. eueva, hol / kelder / grot. eulteranismo, le gepolijste en rhe- cuevano, mand / korf / druiven- torische stijl. mond / rugmand. cultcrano, gemaakt / rhetorisch I cuezo, trog / kalkbak. gezwollen / verfijnd. cuidado, zorg f ijver / verdriet / cultivable, bebouwbaar. , e sin . > he.1 k"'1 me cultivaeión, aankweking / bebouwing, niet schelen; [ con los rateros! pas cultivador, —a, bebouwend; el — dp —7nrnelifkri0 ' Pt** °p!' '"idbouwer / (aan)kweker / beoefenaar. de , zorgelijk / gevaarlijk; est& de —, cultivar, bebouwen / verbouwen / >L RJ9 ' eS de men moet voor kweken I lelen I beschaven / beoefenen hem oppassen. (Vm kunslen 'tcJ / met ' Jnd cuidadoso, zorgzaam / oplettend. houden. n dar' Zr9en 1 vcrzorfJen I ver: cultivo, bouw I bebouwing / beoefe- onTiïn ~d 'n.9e1. voor: -Se' Zlt nin I (™Ukweking / bevordering. w6' Zl°h "°0r letS ln achl culto' bebouwd I beschaafd / ontwik- Z?J Zh tra9en ,V00r- , keld I gemaakt (stijl); el —, gods- cuita, leed I zorg / smart. dienst / verering / cultus. 2 1 flT9 1 Stak' cuKnpa, bouw I bebouwing / vorming / herig, el niuy de slakker. beschaving / ontwikkeling I cultuur. cuja, lederen lanskoker / banier- cultural, cultuur— / cultureel, drager I bed / bedstee. cumbre, v., bergtop / toppunt. culada, val op zitvlak. cumplase, m., flat I voor qezien- culantrillo, Venushaar. tekening. gezien • tri"4/ ,'aard) I kolf I cumpleanos, m., verjaardag. mthra z Staart. cumplero, vleierig / gedienstig. ralfMr , rfi ~h cascabel, oumplldcro, vervallend (termijn) / ratelslang, dar —, herrie maken / nuttig f doeltreffend. L\ïuZlm:u T, kronkelen- cumplido, volledig / voltallig / culebrear, kronkelen. echt / volmaakt / ruim (o. kleren) I cülebrm ', 9trn h' h -h ■ l-, , beleefd ~, beleefdheid I compliment hal^lwm hnJjf huidziekte / gelukwens; visita de —, beleefdheids- haarworm / barst. bezoek; por —, uit beleefdheid - sin — culebrina, veldslang (kanon). zonder complimenten; nada de —s' oes"pmrkwan?" 9 9 1 P^hlplegingen. <£aria kookkunst cumplimenlar, begroeten / geluk- maria, Kookkunst. I wensen / uitvoeren (bevelen). cumplimcntero — oiitcr cumplimentero, overdreven hofje- ourazao, zie eurasao. lijk- el—, flikflooier / vleier. eurcuma, kurkuma / geelworlel. cumpllmiento, vervulling \ plicht- curcus.lla, stuit. pleging / beleefdheid / volmaaktheid. curda, (fam.) roes. cumplir, volbrengen / vervullen / curefta, affuit, a — rasa, vrij voorzien van I aflopen; — con sus opgesteld (™nder dekking). oblicaciones, zyn verplichtingen na- curia, rechtba^ji ) ba\ieJ.. , h komen - por (para) —, uit beleefdheid. curial, gerechtelijk / (jfig.) haar- oDStaDeien. klovend / betreffende de curie; el —, cumul», 'hoop I stapel / massa. curiaal (pauselijk magistraatspersoon cüna,wieg / vondelingenhuis / met zorg voor bullen en vrijstellingen) / zuigelingenverzorging / bakermat / af- P™™reur^ cundir, zich uitbreiden / uitvloeien / curioscur, rondsnuffelen / rond- ZWcun"iforme, ~wigltrmig;escHtura "'ouriósidad, nieuwsgierigheid / u-eei- cniihrrschrift gierigheid / netheid / bezienswaardig- cunero,'te vondeling gelegd; candida- heid / nauwkeurigheid; tuvo la — de, to , (onbekend) regeringscandidaat hij had de aardige dachte om I hij kwam biiuZtLefsntraatgoot / greppel / diepte ^urioso' nTeuwsgierig / u^ieris / Ziaem Sl0l9raChi- "curro?knap / aardij. cufiado, zróaffer. currutaco, opgedirkt; el —, fat / cüflêtc, m"'^kuipje I™aatje.' cursado, eruaren / 6efcu>aam / door- eUÜ°UZnimmPatlLntlemPeL cursar, een cursus «ofcen / euodlibetó, m.\ quodlibet / mengel- lopen / vaak bezoeken I verzenden, moes I woordspeling van slechte smaak. cursi, f/om-J b"rgcr.lljlc snoPb / cupé! m-, coupé. cursillo, korte leergang / Was / cupo, aandeel / aanslag (belasting). lesuur. , , , «<&> LSrJr'!^. s ZKbSaSTXrfc >sr bekommeren om; —sse en salud, tijdig stram ; loeziMhouden. curatrla, voogdij / curatele. opzichter. curativo, geneeskrachtig. cVj<,neo' ""fc curato, pasloorsambl / parochie. cutcr, m., kotter. euti — ehaiicharras cuti, m., tijk / Ir iel je. eutir, legen elkander slaan. oulls, m. en v., huid (van den mens). cuyo, vrnw., wiens / wier / welks / welker; 4 cuyo ? wiens 1; el —. vriend I minnaar. icuz, ouz!, hier! (tol honden). czar, tsaar. ezarlna, tsarin. Gh. worst. « *, , . , cliacó, chaco. chalaneria, gesjacher. JzSJfa fMj» «jf « rammcUn („n ho,ttjz,r,). ' 7k.S ,LI ' ha"d°'>- jsrft. pZ: sss&rssu***»'- , a —i ie'« ernstig opnemen. chamhplón irnmerh*** ehacotcar, uitqelalen pret maken ,. ' kamerheer ■ chacotero, vrolijk I dartel■ el sombrero a la —a, vrolijke snaak. ' ' Schomberg hoed (hoed van prinselijke ch&chara, gebabbel I qeklels. h!lï Schomberggarde / —gardist I chaeharero, kletsmeier. j.yrvi'ii0™1 munt ln Cataloniê uit chacho, —a, (lam.) ionoen I ventie v. J.1 eeUW' meisje. ' chambón, —oiia, onhandig / dom; chalaldcte, m., reeftouw I aeitouw 6 >7' °nhandi9. speler / geluksvogel. . «. 1 Verprau^enr' 1 Verkn0eien ' (kaaTTeTnipS'Zojd) chalallo, lapwerk I knoeiwerk «'haiiiorro,. ,,raltekop" / loze aar. knt^Tpru^' 'sToTn", verkreukelen; °dejai^chafodo^a^uno! a -""tet^ruikt' (hel\zeng.en.' hue,e iemand de mond snoeren. ,',L i aangebrand / r/iff->» ^ehafarote, m„ fa,,,. *n,m / ^h'Xear! ' sZrtslnT "gek- chafurrinada, vlek I smeer scheren. chalarrinar, bevlekken / besmeuren. - ^appenmake'r ' 9rappi9; el chalarr.nón, m vlek / schandvlek. chan^UerTkanselier kard m"' SchraarJkanl I sch^ne chancilleria, gerechtshof / kanselarij. slijpen.la"ar' "lak a,Za9en 1 SChuin scLl7n>anW':SCh0en ' (fflmiJazakmelaal ' SChoenrnakersrnes I chwlltteo^ge'L'f.8'0'' «p (v. ^'chapeta, p/aaZ/e , Ho*. IhT^T^pialnZTAe'. poMT en' S rtiatón! kas' firoU gMk bril- huwelijken; ponerse en chapines, ftooen (farn.) jong; el •; .PO' vida del /»=c^ 7f„' «fi bout , "XÏ-. m-> J *«P«eel. * - " " ~ chapodar, snoeien / uMunn. . ^ Jcbuza s\ag (in het balspel) / ' ruinüeW tussen jsmssr' „ 1 ast; „ ehapurr(c)ar, radbraken ( ■ cheque, m., chèque; talonano de '"£i£T"^) I »-j *"ohapuzarP, onder duiken I onder- a m[) "" complimentjes dompelen; —se, zic/i lur*K. . mnitpn fleaen meisjes). chaqucta, jak I buis / j. chieoleo, aardigheid I <:°mPlimenlie- chaquete, m £oorU ™ chicha, maisbier / vlees (kind er- charada, charade. „ormnripk laai) - de — v nabo, weinig zaaks; charanqa, (militaire) kopermuziek. taa ), ^ ni'umonada, het is vlees cliaranguero, k"°"erld9' ' noch vis; lener pocas — s, zo maffer knoeier / sZumper ' JTdu/' als een talhout zijn. charca, pZas / poe/ / p"'- ehieharo, eruii. , , . charco, ffroZe p/as. chieharra, cicade / soorZ fcrefceZ / aïïfc.'wKi»' rau, (speelgoed) , ff-mJ charlatan, praatjesmaker I windbuil I "e^'ieliarPCr0, es un —, het is er kWct£neïa, fte^e/ / «cftarmer. om ie s/ifcfcen Zo .arm. chieharro — ehisposo chieharro, kaan (in reuzel) / ehiquillo, —a, jongetje, meisje, norsmakreel. cliiqui(rri)tin, —ina, heel klein. chicharron, m., kaantje / le hard ge- ehiquito, heel klein; el — klein bakken of aangebrand vlees. jongetje. chichear, pst! roepen / uitfluiten. ehiriblta, vonkje; ver ■—s, slecht chicheo, uitfluiting. onderscheiden; echar —s, te keer gaan; chichón, m., buil (op het hoofd). los ojos me hacen—s, ik zie sterretjes ehiehonera, valhoed (voor kin- chirigota, (jam.) scherts I aardia- deren). heid. ehiila, mes (voor leerbewerking) / chirimbolo(s), gerei / prullen, gefluit. chirimia, hobo / schalmei; —s, chiilado, gelikt / gek. dwaasheid / fratsen. chifladura, gefluit / (fam.) dwaze chirimoya, suikerpeer I appel I daad / onzinnigheid. cherimolia. chifiar, fluiten / leerbewerken / veel chirinola, soort kegelspel (v. kin- en snel drinken; —se, dwaas doen / deren) / kleinigheid. gelikt zijn. chiripa, gelukkige stool bij biljarten I chileno, Chileens; el —, Chileen. bof je. chilindrina, kleinigheid / prulletje / chiripear, ,,zwijnen" I boffen, aardigheid / plagerijtje. chiripero, geluksvogel. chilla, lokfluitje / panlat / perslat. ohirivia, pinksternakel / kwikstaart. chiilado, dak van panlatten. chirla, mossel. chillar, gillen / krijsen / knarsen. ehirlar, (fam') schreeuwen I gillen. . . a' gegil I gekrijs. ohirlata, speelhol. chillido, schel gekrijs. chirle, (fam.) smakeloos / flauw I chillon,—ona, schel / schreeuwerig / onbetekenend; el —, drek / keutels, schreeuwend (v. kleuren). cliirlo, (fam.) snede over het gezicht I chimenea, schoorsteen / schouw. schram / lidteken. chimpancé, m., chimpansee. ehirona, (fam.) bak (gevange- china, Chinese / (Z.A.) afstamme- nis) ; meter en—, in de bak sloppen. hnge van een mulat en negerin, en chirriar, knarsen / piepen, omgekeerd / dienstmeisje / lelijke bruine chirrido, geknars / gepiep. vrouw I steentje / porselein. chirumen, m., (fam.) bol I hersens I clunarro, grote kiezelsteen. verstand. chincharrero, nest van wandluizen. ;chis!, sst' stil! chinchc, v., wandluis / punaise; chismè, m., geklets I laster I ding; es muy —, is heel vervelend. no sé cómo se llama el —, ik weet phinchilla, chinchilla (soort eek- niet hoe het ding heet. hoorn in Z.-Amerika) / (grijs) chismcar, kletsen I kwaadspreken, boni van de chinchilla. chismografia, (fam.) geklets I e. .nehorrcria, opdringerigheid / bru- kwaadsprekerij I laster. taliteit / (fam.) grap. chismoso, kwaadsprekend; el — clunchorrero, opdringerig / onbe- kwaadspreker. schaamd / praalziek. chispa, vonk / diamantsplinter / chinehorro, sleepnet / klein vissers- druppel / levendigheid van qeest / k-' i j ■ ■ , , (jam.) roes; j—s!, bliksems! chinchoso, opdringerig / vervelend. ehispazo, vonkenreqen I (hel) over- eluncla, pantoffel J muil. vonken / (fam.) geklets. ehinero, porseleinkast. ehispcante, fonkelend / flonkerend / cninesco, Chinees; sombras —as, sprankelend Chinese schimmen; —s, rammelaar / chispear; fonkelen / motregenen, oeuenstaf. chispero, grof smid / eertijds: man i Chinees / dom; el , Chinees uit het volk in bepaalde wijk van Madrid I Kleurling. Waar veel smeden woonden Ivrolijke snaak. C iprc, Cyprus. ehispo, beneveld / aangeschoten; chiquero, varkenshok / stierenstal. el , slokje. ehipichape, m. ruzie. ehisporrotear, spatten (van von- chiquillada, kinderachtigheid / kwa- ken) / flikkeren. jongensstreek. chisporrolco, geflikker. chiquilleria, Iroep kinderen. chisposo, knetterend / flikkerend. chistar — ohupón chistar, kikken; sin — (ni mistar), chorro, slra"l (vater) J bii ™e zonder te kikken. fiooordenj / massa a —s, bij de ehiste, grap / mop / zei; caer en vleet /achtereen heel erg. el — een mop begrijpen / iets doorzien. chota, geitje / kalfje. chistcra, kaar / viskorf / (tam.) chotacabras, v., geilemelker (vo- ''"chistoso, leuk I grappig / aardig. choto, bokje / stierkalf je. ehita, kootbeen j bikkel (spel); chotuno, zogend / zwak / bokachtig. (a la ]—callando, stilletjes / stiekum. choza, hut. chiticalla, m., stiekemer / gluiper. chubasco, plasregen. chitieallando, bw., zachtjes / hei- chubasquera, windjack. mpliik chubasqucro, regenjas. ohito bikkels Del • i — 1 ssf/ / sf/ZZ chuchcria, snuisterijen J bibelots / frittóni ssll Istill prulleboel / smafceii/fc ftap/e. chiva, geitje / ffam.j deerntje. chucho, f/«mj hond; |—! koest! ehivato, jong bokje / domoor. (legen honden). fhivo bokie I (lam.) jochie. chuchumcco, dreumes / peuter. choca'r, stolen / schokken / strijden / ehueca, kogelgewricht / slagbalspel / aanstoot qeven I ergeren. kwinkslag / grap / poets. • oiiofiiic' aeef me de viif! chuia, aardamandel; echar s, chocarrear, grappen maken. opsnijden / gekscheren / spotten. chocarreria, grappenmakerij. chulcta, chufïeta, gekheid. chncarrero, koddiq I potsierlijk; chula, ,,toffe meid . .... el - grappenmaker9 chulada, laffe daad I loszinnige daad choclos, overschoenen / schoenklom- / brutaliteit. „ïnnpn • se cliulear, bedotten / plagen, se, o^ocolatcru"'chocoladekan / —ketel. 9 chuleria, losheid / brutaalheid / chocolateria, chocoladewinkel / stelletje chulos. fabriek chulcseo, ais een chulo. chocha, snip / dwaas oud/e. ^ , ehuleta, coieiei / draa. om de cliochcra, cliochez, v., kindsheid / oren. t^ftp ^SSL! kinds; él daas / d.aas; /onfen"' fiSSSf. I heipèr "bij —t, snoepgoed stierengevecht / loszinnig iemand / «■holcta, C>ldein Uuuurbekken / uuur- chuiiiacera, pingat I dolslul. . chumbcra, Barbarij se vijgeboom. ((ie LUC6 / / • , , , . , i choquc, m., schoft / siooi / ftoismg; schertsen. — de rechazo, terugstuiting. chupa, /ak I Ju«*• choquezuela, knieschijf. chupada, (het) zuigen. »ii worslmaker I—handelaar. chupadcro, zuigend. Oh r z7 worst chupado, maffer / z»aft /minnetjes. cliorlito', wulp / pluvier / sleenvink; chupador, —a, zuigend; el cabeza de onfcezonnen, onéesuisd zu™" , r bare" I in het licht geven; — rabia j itr ■ c'ol maken / woedend maken / plagen ■ !a< dahlia. — con, treffen / raken / stolen, slaan daltonismo, kleurenblindheid / Dal- legen; — de, bedekken met I kenmer- tonisme (leersgsteem). ken; — en, vervallen in / begrijpen I dnl!ar' maale'?■ het er op zetten; — un salto, een sprong ,ioï!. Z,elS:., , nemen; — al jardin, uitzien op de ?*ma< dame I hofdame I ,,vriendin"; tuin; — por, beschouwen als / verkla- primera —, eerste actrice; juego de ren (voor, als); —se, zich overgeven fdnm^TV^H » s?pIar la —' slaan (aan) / zich wijden (aan); —se prisa, (d 'J, '■ on,luls'len- . haasten; me da por, ik heb zin in damajuana, dame-]eanne (fles in — de alta, inschrijven; — de baja damasL' eva t) . schrappen; me da el corazón, ik heb f i Damaskus / damast / er een voorgevoel van; — una vuelta , , un paseo, een ommetje, een wandeling / damasceren I met goud maken; — que hablar, aanstoot geven - en zilver mleggen(wapenen, sieraden). iqué més da? wat doel hei er toet dardo — deelinatoria dardo, speer I werpschicht. deoapitar, onthoofden. daros y tomares, uitgaven en ont- decasilabo, tienlettergrepig, vangsten / (jam.) los (het) geven tienlettergrepig vers. en nemen / woordenwisseling. dceena, tiental. darsena, havenkom / dok / kade. deccnal, lie"/a 3- tienen- data, creditpost / datum / gehele .Jen-, ^tienen, dntnr' dateren I crediteren. dccemia, gepastheid / eerbaarheid. dèUl/ m dadil decenio, decennium / tijdperk van datlvo, d.11 <=- defectuoso, gebrekkig! i ! - • • , delender, verdedigen I beschermen decorado^"' vtrsierina ' ft verd^9 I verwZ f I SSÖ/^tSASSSS.' °P^f" / «" hel hoofdleren. * delcnsió», ver'dedTging99 hefdleer' 1 ""SOen 1 defonsiva, a/meer / verdediging. jsr* i —« ' «SSS4 ' ' —' „S" a,fne?in? 1 minder- deferente, inschikkelijk / eerbiedig. ■ opdra^n') ' JSXT"ioiSü'"" ' •" 1 »«"" < "»■<»"-»•->.> i oudZoT^aktl':'verval van krachten 1 ^?fente' W'? 1 jr°"edi«- el —' 'ft ' -e'r' ,deCre[a,l,en <^"1^ omschrijfbaar" bepaal ar'. schrijven als richtlijn. definición, omschrijving I bepaling I j=k- sas,' rwr; « asrrts,. ' —' - 6Jrhad0' m°dC' 1 rn0nster I voor- deflnitivo, beslissend / a/doend; , . , , , en —a, eens uoor altijd. mi'I È/ JS':P y0/; - de deflagraeión, sne/,e verbranding. dedal, m vingerhoed deöagrar, verbranden / ontvlammen. dédalo, doolhoj l wirfvar / /aftyWnt. „o^™ "' üerü°rml'"ff ' m- feesfl^ottarh\nmjdtnglkerkWijdin9S' deformap, wruormen / misvormen. : Vr:,ia' °Pd™cht delraudación, fcedro?. Hnrfsn'„ ''■ mn^rhnp I ».duimpje". deïraudador, —a, 'bedrieqeliik ■ el al"-o al °' iete^an i^'n ?eni!e', saber —, bedrieger / smokkelaar. dodo vinaer ^ 7"" «"«fraudar, éedrieSen / ueryde/en / . ' wnffer / teen; — anular, smokkelen; — las esóeranyas rfi Snffer' ^~7J- "e COrazÓn / (-> hoop verijdelen. esperanz^, de wiisvin<,er™l?—)V'me~ 'n, ■ .'nd/ce' deluera, ftuiten / yan ftuiien. pulear duim ■ oor pink; [—) deluneión, ^Aet; overlijden. zondebok zih!' JL-i i mal°' ,de degeneración, ontaarding / utr- zonaeook zijn, antojiirsele a uno los baslerinn. deducci6nedeSa'/?r,rra/"en delieioSo, lekker I genotvol I liefelijk. ver, zich vertonen; se dejo aecir, deiieuesccnte, wateraantrekkend / ''Udeje, m., (een; iikl'e I ('een) beel,e 1 '^dilincueneia,' in&reu/t / overtreding. VtfÏÏerlaline,, verlaten / a/sfand. * ' delaeióii, aanklacht. delineacióii, tekening / schets / a/ï=ear, tekenen / «M. / «/- S? JSTrp'lJïï.n'l" tegenwoordig- ^ ^«a«. heid van / langs. „nor- deliquio, onmacht / bezwijming. delantera. voorste fif^ee/uoor dU' y/e„ / raaskallen. zijde I eerste rij; tornar aun° la , ^elirio, Waanzin / geijl. voor iemand komen / (fiQ-) J delito, misdaad / misdrijf. delimiero, vooropgaand, el , delusivo, dclusorio, bedriegelijk. voorrijder / voorman. demacraeión, vermagering. delatar, aanklagen. demacrarse, vermageren / uitteren. delator, —a, aanklagend e! demagoflia, volksopruiing / rege- aanbrenger / aanklager / sd de dfs yoifes. WidX; m., deleatur (teken in druk dcmaoógieo^opratend. / _ proe/ dal iels geschrapt moei "">rdenJ - Semanda, waag / uerzoe/c / «ordering deleetaeión, genot; — moro ' , cis . en _ de, op zoe/c naar; la oferta zinnelijke genieting / het zich in ged vraag en aanbod; la del ^drfegacJén»'1 opdracht / a/,aardi- XoTsZ^enloper 9i,dcl!e ondankbaar- desBcomodado, ongeriefelijk / uw*- onteTredmh^d' misnoerje" ' onbehagen / loos / onbemiddeld / nzei op zijn aemak «i*> - desaeomodamicnto, ongerief I be- in erè ' "oldoenin9 geven / hoefligheid. . herstellen / schadeloosstellen. desacomodar, £n onaeleaenheid „,.i, cs:'!lra*i"5 voldoening / eerherstel I brengen / o^emafc veroorX" Tont- ^desaaro« , •„ , s/aan; —se, zonder betrekkinq geraken .!,! J ' 'geiden / ontbinden. desaeomodo, ongerief I ongemak / «ndesff uadero, afvoerkanaal / — tais / onZsfaff. ' ' on^emak I spiegat / bodemloos vat" (iets dat desaconscjado, onbezonnen / on- , , voorzichtig. 1 . "esayuar, droogmaken / uitmonden / desaeonscjar, afraden I ontraden ,'u. '1 '' versPillen; —se, wegvloeien. desacordar, ontstemmen; —se Der- mallen wJ, f!"' a voer I (het) droog- gelen / Ae/ oneens worden maken / (fieij uitmonden (in zee). dosacorde, onenig / ontstemd. standU^f \ onredelijk / omer- dcsaeostumbrar, ontwennen I af- krenkln/J I boon. wennen. 1 ' . <|esallerrojar, ontketenen / de boeien dcsacotar, een verbod benerkinn opheffen / uan ie/s afwijken / verbreken I ni^Tn^ SC' he[stellen van een stoor- ongedaan maken / builen werking stellen .i~ u sP^verl^"9 ■ desacreditar, in diserediet brenaen ' makkelijk / on^re- ner1e/a7CUerd0' onen"Jheul I menings- d?ld 1 onbezorUd I bemid- desadvertir, ouer /iei ftoo/d zien / n„?,^f^0aar' verlichten / bevrijden / niei /eiien op. ' Zie" ' 01}tlasten; —se, weer bijkomen f verlichting vinden / zy„ Aar/ desahogo — dcsarrcglo desahogo, verlichting / bevrijding / desandar, — el camino, op zijn v'Wn", oÏÏ^riar." &£",&, —■ «< "'vrSo™ "SSarsassMii - - 7 :■ desaire, m., achteruitzetting I wei verd^J - T aftuigen / aftakelen, gering I versmading; hecha la cara al-, Verdwijning ! "'desajustar, in wanorde firenffen. dosapasionar, oan zijn hartstocht dcsajuste, m., wanorde / verbreking ^sapegar'^onthechten / losmaken; van een overeenkomst. . " ,;."t ' Sarró^zoSio/iS-se, / —Cm- ^riZcLr^ekl worden; dIdsf&d„, ^ / ~ affirs.— >s5±tr»a mdesalha]ar, oniruimen (v. kamer). dcsaplicaeiói., ffefcre/c aan yuer / ïsssa.-ïïsasfv~; «.•»<*»«-< —*1 desalino, négligé ƒ slordigheid. S^apïen'd'p,'"v'trUnn'l vergelen. deaalmado, uerdoruen / i«w, el ^esapronsivo, open van SeeSi / "deSat uü zijn woning zetten / on«/y verjagen / uan uerft/y/ verar^ere ' , desapropiar, onteigenen; —se, a/- desalquilar, de huur opzegen fl,. si «„^n^an' zyn eiffendom. huizen). rtrion hp desaorovechado, zonder profijt / dcsalterar, kalmeren / doen be- vmchlJ00f. / nM vlwg (van leerling) / desamar, niet meer beminnen / 'Xsapr<»v« l ,sche'de?: desatino, onbezonnenheid / onzin I h /r/ iemand iels uit het vergissing. '"Urrl^o, gebrek aan steun f boomZrhaTn'. ' d' hef' "TeZrroZ-, ontwikkelen , ontrol- t"trekking ^ eTlA se> zich ontwikkelen. desautorizar, een machtiqinq in- desarrollo, ontwikkeling / ontvou- trekken / te kort doen aan gezag of m"p- waardigheid. ' docHr*uth*denan 9' d6k °nl' treïc7enVeCinAaFSC' verhuizen > we'J' n^™rr';,9ldSlïjkm 1 ?nlrim- desavencnoia, onenigheid / onmin. 'i plooi geraken. desavcnido, onenig / in onmin. desartieular, ontwrichten. desavenir, tweedracht zaaien- se desartillar, van geschut ontdoen. in onmin geraken. ' ' wZrf°nar' ml "e Züdel 'iCkten dcsaventajado, onvoordelig / na- (werpenj delig. ^desasado, zonder hengsel of hand- desavisado, onverstandig / onkundig. desasear, verontreinigen / ontsieren. desayuno^aAtó^r^6"' SesastÜii%Thïl?Jt°rrZ?r9dïeid/ desazón, v., smakeloosheid / ver- *41IrePTT ; "ï-iiss:—, losmaken 'm , SnSK'fSWSS?* """" ' desasoscgar, verontrusten desbandada, u./Zde vlucht: a la- desasosicgo, verontrusting f onrust. in wilde vlucht / in ujarconfc. J / Se;™*0''® ' am" desbandarse, uiteensluiven. dcsastre, m.,' ramp. desbarajustar, m verwarring bren- itiizii:' z$r&-pnp uit wa^riuste'm- ~de' üer- I ™apc" "eme" ' l0Skn0pen I los- desbaratamiento, wanorde / „er- ' 'r , , tln'Znorde brengen , knoping / ' ^TdolrZ^ ' °P befeTj^er^terd be9ripl00S 1 ZOnder , desbarate, _», wanorde / ver- desaLrTCmnden / • e. - ï oplossen; —se, losraken / losbarsten. melkmuil ' ' ' onfd?entariaF' °ntl00ien 1 Van °pSchlk desbarbar, baardschrappen I ontgra- -SST' I «* ^jaS.'r'ï'SSïS,}»/!: ilcsalonder, „ra ..„*,11 „tralra I <""" ««" °™,4.3™üT=~ / „„S""""' "*« «W»/—*»/ 1 rtii*' a a • / desbastar, afschaven I fatsoeneren. 1 ; ~se' desatinado' zinnef^T b dlsbocado ^metwifdl monTfTchich- I mST ' ""'Ie'005 / onbe*°™e" I tig I brutaal. dpsatinoi tii. desboeamiento, teugelloosheid f on- desatinar, «cm sireeft èrenjen / | betoomdheid / r/ieij op /10Z s/aan. desbocar — desecndente desbocar, de hals breken (fles) / descampado, vrij jopen jvlak;t\—, uitmonden; —se, op hol slaan / brutaal open veld. , . . worden. descansadero, rustplaats / pleister- dcsboquillar, van hel mondstuk plaats / eertijds: acte / toneel. ontdoen (v. trompet, enz.). dcseansar, uitrusten; — en, rusten desbordar, overstromen / buiten de op / zich verlaten op / steunen op. perken treden;—se, uil de band springen. dcscansillo, trapporlaallje / over- desbravador, paardentemmer. loop. desbravar, desbravecer, temmen dcscanso, rust / steunsel I overloop, (paard); —se, tam worden / ver- descantillar, stuk/es afbreken / schalen (drank). schaarden maken in / afbreuk doen aan desbrozar, reinigen (van afval (naam of crediet)I verduisteren, enz.) I omspitten (van grond); — una dcscarado, brutaal / onbeschaamd / aventura, een avontuur aandurven. astrant. , desbrozo, zuivering / sprokkelhout. deseararsc, fcruiaai uiorden / een desbullar, ui/ de schelp halen grote mond opzetten. . chaaTdieren J. descarga, ontlading lossing / »a/uo. descabalgar, afstijgen (van een descargadero, losplaats. paard) / uan hef affuit nemen. descargador, Zosser / s/ouioer / deseabcllado, ongerijmd / (fam.) zakkendrager. „menen kanl noch wal rakend / bandeloos. dcscargadura, ffteij uilfte . dcseabcllar, in de war brengen / deseargar, lossen ontladen / Dei/en door een ne/csiooi fsiierj; —se, afschieten / Tontladen I ziin haar in de war maken. deseargo, ffceij /ossen / "«"aden / ~ deseabezado, on/ftoo/d / zinneioos / VJTnUading.. °"dcseabczar, onthoofden / fcnoiien desear'iiio, verkoeling (v. gene- (bomen) I aanbreken / te boven komen; genheid) / verwijdering. — el suefio, (fam.) een dutje doen. desearnado, broodmager / onom- dcscaecer, vervallen I achteruitgaan l wonden. nni»it>rina fnan een kwijnen. descarnadura, onfuZezirctf (van een «li'scaceiniienlo, verval I zwakte. been) / vermagering. Eïïïïïï™.:U fffraur—' déscalabradura, hoofdwonde. descaro, °nbfsc*a"™d*"d; brenqen; woZTnTkwtLln Tont^chUren. -sI failleren descalcez, v. (het) barrevoets gaan l —se de, zic/i van iets , ui> de (Jrdc der Ongeschoeiden. descarte, m„ Zer zijdelegging / uil Jssr-! »<«<»~ °"m°" "ZSJJ-i»). -■«» i *w» ' ,oedierCalZ°' tarrW0",; ^ 6»««» a^-^sr-sst., ^r&s&rssu»,. o,"""""""" ' ' S"ïi«.Dlo™id.d, meaingivenchil / oniiuihen. tegenstrijdigheid. utr&^Z: -Se' desconocer, „iei fcennen / „W dcsrnlunr , ' , weten / miskennen / verloochenen. fii^soüjgtz, f sssïï jr-**— ATapSpjJ dS'gT' ... Jsssèa^- ' deseolorido, ft/earJo» / 6/eeft. ^ d?aCcrSiderad°' °nbez0nnen ' on- hoooZ^11'10' verhevm 1 Ullstekend I deseonsolaeión, ontroostbaarheid / deseollar, overtreffen / uitsteken. '' désconsolador —a fton / deseombrar, opruimen / ontruimen. ontroostbaar ' ' 7 1 0„f„ee9rroIar'ied~ ' * ** drtC6«COmCdirSC' on6c/ec/d f6" desconsuelo, troosteloosheid / droe- i k°rten i taTi'szzv r^-.r .srjcs - *- /ucftiJ e betrekken (v. gezicht, descontentar, ontevreden maken I '' ontstemmen. descontento — descable dcscontento, ontevreden / misnoegd; el —, ontevredenheid. dcscontinuar, onderbreken / sloren. desconvcnieneia, ongerief / overlast I hinder / wanvoeglijkheid. dcseonveniente, ongepast / onwelvoeglijk . desconvenir, niet bij elkaar passen / niet overeenstemmen / niet schikken. descorazonar, ontmoedigen / afschrikken; —se, beducht zijn / de moed verliezen. descorchador, kurkelrekker. descorchar, ontschorsen (kurkeik) I ontkurken (fles). descorche, m., onlschorsing. descordar, de snaren ontspannen / — afnemen. descornar, de hoorns afrukken van; —se, zich het hoofd breken / plukharen. descorrer, openschuiven / ophalen (gordijn) / opentrekken; —se, stromen. dcscortés, —csa, onbeleefd. descortesïa, onbeleefdheid. descortezar, ontschorsen / schillen. dcscoser, lostornen (naad). descosido, losgetornd / onsamenhangend I loslippig; el —, losse naad / babbelkous; como un —, erg / dwaas. descostillar, iemand de ribben breken . dcseostrar, de korst (bast) afhalen van. descotar, uitsnijden. descotc, m., zie escotc. deseoyuntamienlo, ontwrichting / verrekking / stijfheid. descoyuntar, ontwrichten / verrekken I (fig.) plagen / vervelen. descrecer, afnemen / verminderen / minder worden. dcscrédito, discrediet / slechte naam. descreer, niet meer geloven / geen geloof hebben in. . desereido, ongelovig / wantrouwig / goddeloos. descreimiento, ongeloof. describir» beschrijven / (een kring) trekken. . descripción, beschrijving / omlijning. descriptivo, beschrijvend. descrismar, (fam.) iemand op hel hoofd slaan / boos maken; —se, zich tegen hel hoofd slaan / (fig.) boos worden. descrito, beschreven. descuadernar, (boek) uit de band nemen / los maken / uit hel verband lichten. dcseuadrillarse, tendenlam worden (paard). descuajar, vloeibaar maken / uilroeien I omploegen / wanhopig maken. descuaje, —o, m., (hel) rooien. descuartizar, vierendelen. descubierta, ontdekking / openbaring I uiterlijk / verkenning / van boven open pasteitje. desoubierto, ongedekt / blootshoofds / open; al —, ongedekt / ronduit gezegd; ei—, tekort I deficit / (R.K.) uitstelling van hel Allerheiligste; hallarse a — niet gedekt zijn. descubridero, observatiepost. descubridor, —a, ontdekkend; el —, ontdekker / verkenner. dcscubrir, ontdekken / onthullen / vinden; —se, zijn hoed afnemen. descuello, (hel) uitsteken boven / meerderheid / hoogmoed. descucnto, (het) aftrekken / korting / disconlo. descuidado, zorgeloos / nalatig / slordig; coger—, verrassen / overvallen. descuidar, geen zorg hebben voor / veronachtzamen; idesemde!, u kunt gerust zijn!; —se, nalatig zijn. deseuidero, kruimeldief / zakkenroller. descuido, onachtzaamheid / onoplettendheid I nalatigheid; al—, ongemerkt; por —, uil onachtzaamheid. dcscular, de bodem inslaan (vat). desde, vz., sedert / vanaf; — Madrid, vanaf Madrid; — ahora, van nu af aan; — hace dos aftos, sinds twee jaren; — que, sinds / sedert. desdecir, —de, verloochenen / (fig.) ontaarden / niet passen bij / verschillen; —se, herroepen. desdén, m., minachting / geringschatting ; estar al —, ongekleed zijn Imet bestudeerde nonchalance gekleed zijn. desdentado, tandeloos. desdefiable, verachtelijk / wat over het hoofd kan worden gezien. dcsdeilar, minachten / versmaden / geringschatten. desdenoso, minachtend / geringschattend; un —, een laatdunkend iemand / een veeleisend iemand. desdielia, ongeluk / tegenspoed / ellende. desdichado, ongelukkig / ellendig; el —, arme drommel. desdoblar, ontvouwen / openvouwen. desdorar, bezoedelen / schenden; se, zijn glans, goede naam verliezen / geschandvlekt worden. desdoro, schandvlek / oneer. deseable, wenselijk / begeerlijk. desear — desenfado desear, _ wensen / verlangen / begeren. dcsempaüar, afwrijven (ruilen desecación, opdroging. spiegel) f uit de windselen nemen. ' desccar, uitdrogen / verdorren. desemparejar, ongelijk maken. desecativo, opdrogend. desempatar, in herstemming bren- deseehar, verwerpen / afdanken / gen / over hel dode punt brengen / be- afwijzen / van de hand wijzen. slissen. desecho, afval / uilschot / afleggertje. desempedrar, het plaveisel op- desellar, ontzegelen. breken. desembaïaje, m., uilpakking. desempeüar, losmaken / inlossen I descmbalar, uitpakken. vervullen (plicht, ambt, rol) I desemhanastar, uil de mand halen / bevrijden; —se de, zich kwijten van. (fig.) over iets of iemand „uitpakken"; desempen#, losmaking I vervulling I se, ontsnappen (van gevangen bevrijding. dieren) / (fam.) uitstappen. desemperezar, ijveriq worden I desembarazado, ongedwongen / vrij- — maken; —se, zich uitrekken I zijn moedl9 I ruim. loomheid of luiheid van zich afschud- desembarazar, ontdoen (van een den. last) I vrijmaken / ontruimen; —se, desenamorarse, bekoelen. zich ontdoen. desencabalgar, demonleren (ge- desembarazo, vrijmoedigheid / on- schut). gedwongenheid / vlotheid. desencadcnar, ontkenenen / los desembarcadero, landingsplaats / maken; —se, losbarsten. losplaats I steiger. desencajado, uil zijn voegen / desembarcar, ontschepen / lossen. ontwricht / ontsteld. desembarco, ontscheping / landing / deseneajar, ontwrichten / uit ziin overloop voegen rukken / uilpuilen; —se, uii desembargar, vrijmaken / hel be- hel lid geraken / eCn ontstelde ' verslag opheffen / hinderpalen wegnemen. toornde uitdrukking krijgen (q el aai) desembaroo, opheffing van hel beslag. desencaje, m., ontwrichting I vermindesembarque, m., ontscheping / king / ontzetting. i1"9'.. . ., ,, desencallar, weer vlot maken (v. desembaular, uitpakken (koffer) / vaartuig). zijn hart uitstorten. deseneanlar, onttoveren / ontgooche- desemblantado, met ontdaan ge- len / ontnuchteren. zicht I ontdaan. desencanto, ontgoocheling / teleur- desembocadura, monding / uit- stelling. monding. desencapotar, ontdoen van de man- desembocar, uitmonden / uitlopen. lel / (fig.) ontdekken; — (las orfejas), desembolsar, uit de zak halen f fter de kop oprichten (paard) / oren , , • , . , spitsen; —se, opklaren / verhelderen desembolso, vertering / betaling. (weer, gelaat). desemboscar, verdrijven (uit h i n- dcsencoyimiento, ontvouwing / los- der laag of positie); —se, te raking / vrijmoedigheid / ongedwongen- voorschijn komen (uil bos, hinder- heid. 1 . , ■ , , desencolar, losweken (lijm);—se. desembozar, ontsluieren / ontmaske- losraken. ren.il °Pe!}b"ren- . . desencolerizar, bedaren / kalmeren. deseinbozo, ontsluiering / (het) desenconar, ontsteking (v wond) wegnemen van de gelaatsbedekking. verzachten / maligen (opwinding desembragar, debrailleren. boosheid); —se, bedaren. desembrague, m., debraillage. desencono, bedaring / opluchlina desembrollar, ontwarren. desencordelar, losmaken desembuehar, uitbraken / ,,uitpak- desenladaderas, (fam ) tener ken I zich uitspreken. buenas —, een achterdeurtje hebben descmejar, ongelijk zijn / uiteen- desenladado, ongedwongen I vrii I lopen I misvormen. ruim / onbezorgd. ' J ' desempachar, de maag verlichten; desenladar, sussen I stillen I od- —se vrijmoedig worden vrolijken; —se, weer opvrolijken (na desempacho, vrijmoedigheid / driest- boosheid) . ' I desenlado, ongedwongenheid / vrij- desenfrenar — desflecar moedigheid; con —, ronduit / onbeschroomd . desenfrenar, ontteugelen / aftomen; —se, zijn hartstochten botvieren / losbarsten (onweer) / zich niet beheersen. desenfreno, teugelloosheid / ongebreideldheid I bandeloosheid. desenfundar, de hoes afnemen van. desenganchar, loshaken / uitspannen (paarden). desenganar, ontgoochelen / iemand de ogen openen; —se, zijn dwaling inzien. desengano, ontgoocheling / ontnuchtering. desengarzar, de draad uithalen; | —se, uitrafelen. desengastar, uit de kas, zetting nemen. desengoznar, uil de hengsels, scharnieren lichten. desengrasar, ontvetten. deseniiebrar, de draad uil de naald halen. desenhornar, uit de oven halen. desenjaezar, aftuigen / uitspannen. desenjaular, uit de kooi halen / — laten. desenlace, m., ontknoping. desenladrillar, de vloertegels opbreken. x1 . desenlazar, losmaken / ontknopen \ oplossen; —se, los gaan / zich oplossen. dcsenlosar, hel plaveisel opbreken. desenlutar, de rouw afnemen van; —se, de rouw afleggen. desenmaranar, ontwarren / ophelderen. desenmascarar, ontmaskeren. desenojar, sussen / doen bedaren. desenojo, kalmering / bedaring. desenredar, ontwarren; —se, zich erdoor slaan. desentenderse, doen alsof men van iets onkundig is / zich van den domme houden; — de, terzijde leggen. desentendido, darse por / hacerse el .—; Zich van den domme houden. desenterrar, opgraven / oprakelen. desentonar, een toontje lager doen zingen / uit de toon vallen / een verkeerde toon aanslaan / onbeleefd worden. desentono, wanklank / hoge loon / aanmatiging. desentraftar, de ingewanden uithalen I doorgronden / doorvorsen. desentronizar, onttronen. descntumecer» desentumir, verstijving of verdoving wegnemen / lenig maken. desenvainar, uil de schede trekken / uilslaan (klauwen, nagels). desenvoltura, ongedwongenheid / vrijmoedigheid. desenvolver, ontvouwen / loswikkelen / ontwikkelen; —se, zich ontwikkelen I loskomen. desenvuelto, ongedwongen / vrijmoedig I vrijpostig. desenzarzar, uit de doornen bevrijden I plukharenden uit elkaar halen; —se, zich uil moeilijkheden redden. deseo, wens / verlangen. deseoso, begerig / verlangend naar. desequilibrar, uit het evenwicht brengen / uil het lood slaan. desequilibrio, gestoord evenwicht / verstoring van de gemoedsrust / verbijstering. descrción, afval / desertie. desortar, deserleren / weglopen. desertor, deserteur. deservioio, ondienst / ontrouw in de dienst. .. desesperación, wanhoop / vertwijfeling. desesperado, wanhopig / vertwijfeld. desesperanzar, wanhopig maken. desespcrar, wanhopen / vertwijfelen / tol vertwijfeling brengen; —se, wanhopig worden. desestanear, vrij geven / hel monopolie opheffen. desestanco, (het) vrij geven. desestimación, minachting / geringschatting I kwade reuk. desest imai', verachten / afwijzen. desïaehatado, onbeschaamdI brutaal. desiachatez, onbeschaamdheid / brutaliteit. desfajar, losmaken / ontgorden. deslalcar, afhouden (v. geld) / verduisteren (gelden). dcsialc-o, aftrekking / verduistering. desfallecer, verzwakken / in zwijm (doen) vallen / wegteren. destallccimiento, onmacht / zwijm / zwakte. deslavorable, ongunstig. desfavorecer, iemand zijn gunst onthouden / niet gunstig doen uitkomen (kleding). desfigurar, verminken / wanstaltig maken / onherkenbaar maken. desfiladero, bergpas / engte. desfilar, defileren / in hei gelid voorbijtrekken. desfllc, m., défilé / parade / het voorbijtrekken (van een stoel). desflecar, uitrafelen. desfloraeión — dcshonorar desfloraeión, ontmaagding / ontwijding . desflorar, de bloemen afrukken / bezoedelen / ontmaagden / onleren. desflorecer, verwelken / uitbloeien. desfogar, lucht geven / botvieren (hartstocht). desïogue, m., (hel) botvieren (hartstocht) . desfondar, de bodem inslaan (val); —se, de bodem verliezen. dcslruncir, (rimpels, plooien) gladstrijken. desgaire, m., verwaarlozing; al —, nalatig / onverschillig / los. desgajar, losrukken / afrukken (tak van de stam); —se, zich losrukken / losbreken (regenbui). desgaje, m., (hel) afrukken van een tak / losscheuren. desgalichado, slordig / vuil. desgana, gebrek aan eetlust / legenzin . desganado, zonder eetlust / lusteloos. desganar, iemand iets doen tegenstaan I iemand de lust ontnemen; —se, zijn eetlust kwijtraken. desgaiiitarse, zich overschreeuwen. desgarbado, onbevallig / plomp. desgarrado, brutaal / vrijpostig / schaamteloos. desgurrador, —a, (hartverscheurend. desgarrar, verscheuren; •—se, zich losrukken / de juiste maat verliezen. desgarro, scheur / verscheuring / onhebbelijkheid / bluf. desgarrón, m., grote scheur. desgastar, verbruiken / verslijten. desgaste, m., verbruik/ slijtage. desglosar, bladen uitscheuren (uit boek) I bladzijden uitlichten / van commentaren ontdoen / ophelderen. desgobernar, in wanorde brengen / verstoren . desgobierno, wanbeheer / wanorde. desgoznar, uit de hengsels lichten. desgraeia, ongeluk / ongeval; no hay —s personales, er zijn geen persoonlijke ongelukken te betreuren. desgraciado, ongelukkig / onbeholpen I stakkerig. desgraeiar, mishagen / verminken / in het ongeluk storten; —se, uil de gunst geraken / onenigheid krijgen / verongelukken. desgranadora, dopmachine / pel-. desgranar, doppen / pellen. desgrasar, ontvetten (wol). desgrase, m., ontvetting. desgrenar, hel haar in de war brengen. desguarnecer, onltooien / aftuigen / ontmantelen / ontdoen van. deshabitar, verlaten / ontruimen. desliabituaeión, afwenning / ontwenning. desliabituar, afwennen / ontwennen. deshaeer, stuk maken / vernielen / ongedaan maken / verijdelen / verslaan; — un agravio, een belediging wreken / onrecht teniet doen; — un error, een fout verbeteren; —se, smelten / zich oplossen; —se de algo, zich van iets ontdoen; —se por algo, zich voor iels afsloven; —se las narices, zich de neus stoten. desharrapado, zie desarrapado. deshebrar, uitrafelen / uitpluizen. destaecha, veinzerij / mooi voorwendsel om van iels af te komen / nederlaag. deshecho, stuk / kapot / ontdaan; lluvia —a, stromende regen; tempestad —a, zwaar onweer; fuga —a, overhaaste vlucht. deshelar, (ont)dooien. desheredar, onterven / misdelen; —se, verbasteren / ontaarden. deshermanar, onmin brengen / twist, kwaad stoken. desherrar, ontketenen / ontboeien; —se, een ijzer verliezen (paard). deshielo, dooi. deshierba, zie desyerba. deshilaehar, uilrafelen / uitpluizen. deshilado, builen het gelid; a la —a, achter elkaar / (fig.) heimelijk; el —, opengewerkt borduursel. deshilar, uitpluizen. desliilvanado, onsamenhangend. deshilvanar, loshalen / de rijgdraden uittrekken. deshinehar, leeg (laten) lopen / zijn woede koelen; —se, leeglopen / slinken / zijn opgeblazenheid verliezen. deshojar, ontbladeren; —se, de bladeren verliezen / verwelken. deshoje, m., ontbladering/bladerval. deshollinador, schoorsteenveger / ragebol I snuffelaar. deshollinar, vegen (schoorsteen) / snuffelen. deslioneslidad, oneerbaarheid / onzedigheid I ontucht. deshonesto, onwelvoeglijk / oneerbaar I onfatsoenlijk; partes —as, schaamdelen. deshonor, m., oneer / schande / smaad. dcshonorar, onleren. deshonra — dcsmedrado deshonra, oneer / schande; lo tiene a —t hij vindt het onlerend. deshonrar, onteren / schenden. ^ deshonroso, onlerend. / schandelijk. deshora, a —, op een ongelegen uur. deshornar, uil de oven halen. deshuesar, ontbotten / uitbenen / de pitten uilhalen. deshumedcccr, drogen. desidia, lusteloosheid / traagheid / lauwheid / nalatigheid. desidioso, lusteloos / traag / vadsig I nonchalant. desierto, woest / leeg / verlaten; el —j woestijn / onbebouwde streek, woestenij. dcsignación, aanduiding/ benoeming. designar, aanduiden / bestemmen / benoemen. designio, plan / ontwerp. desigual, ongelijk / oneffen / onfeeslendig / wispelturig. Ilesij)ualar. ongelijk maken. desigualdad, ongelijkheid / oneffenheid I onbestendigheid / onrecht. desilusionar, ontgoochelen / on(nuchteren / de ogen openen; —se, zijn dwaling inzien. desineneial, uitgangs—. dcsincncia, uilgang. desinfeceión, ontsmetting. desinfeetantc, 111., ontsmettingsmiddel. desiniectar, ontsmetten. desinflar, leeg lalen lopen (ballon). desinsaeular, loten om / door hel lot bepalen. desinterés, m., onbaatzuchtigheid / belangeloosheid. desinteresado, belangeloos. _ desistir, afstand doen van I afzien van. desjarretar, de kniepezen doorsnijden I uitputten / ,,de benen breken". desjarrete, m., (het) doorsnijden van de kniepezen / uitputting / ,,nekslag" . desjuntar, scheiden. des!av(az)ado, uitgewassen / verbleekt. desleal, trouweloos / onoprecht. deslealtad, trouweloosheid / onoprechtheid. desleidura, oplossing. desleimiento, (het) aanlengen / oplossen / verdunnen. desleir, aanlengen / oplossen / verdunnen. dcslenguado, onbeschaamd / vrijpostig I brutaal. deslenguarsc, onbeschaamde taal uilslaan. desliar, losmaken. desligar, losmaken / losbinden / ontheffen /ontslaan (v. verplichting) / ontwarren; ■— los (malos) espiritus, bezweren / uitbannen; —se, losraken. deslindar, afpalen / afbakenen. dcslinde, m., afpaling / afbakening. desliz, m., (hel) uitglijden / misstap. deslizadero, gladde plek / glibberige weg I glijbaan. dcslizar, uitglijden; —se, slippen / ontglippen / een misstap begaan / zich vergissen . deslomar, de lendenen breken. deslucido, dof / glansloos / onooglijk I weinig fraai. deslucimiento, middelmatigheid / onooglijkheid / schande. deslueir, dof maken / de glans verliezen I bezoedelen; —se, dof worden / lanen / een slecht figuur maken. deslumbrador, —a, verblindend / schitterend. deslumbrar, verblinden. deslustrar, dof maken / ontglanzen. desmadejado, slap / krachteloos. desmadejamiento, slapie / krachteloosheid I matheid. desmadejar, verzwakken / ontmoedigen; —se, kracht, moed verliezen. desman, m., buitensporigheid / onbetamelijkheid / wangedrag / geweld / muskusrat. desmandado, ongehoorzaam / weerspannig. desmandamiento, ongehoorzaamheid I weerspannigheid / tegenbevel. desmandar, een bevel intrekken / herroepen / afbestellen; —se, zich onbehoorlijk gedragen / zich te buiten gaan / zich afscheiden van een groep. desmanear, ontkluisleren. desmanotado, onhandig / links. desmanlelar, ontmantelen(ves ting) I slopen I leeghalen / aftakelen. desmana, onhandigheid. desmanado, onhandig / links. desmayado, zwak J bleek. desmayar, in zwijm doen vallen / afschrikken / bang worden / versagen; —se, flauw vallen. desmayo, flauwle / onmacht / zwakte. desmazalado, slap / verslagen / minnetjes. desmedido, mateloos / enorm. desmedirsc, over de streep gaan. desmedra, —o, achteruitgang / verval / bederf. dcsmedrado, klein / onbeduidend / vervallen. desmedrar — desordenar desmedrar, achteruit (doen) gaan / bederven / vervallen. desmejora(miento), verval / achteruitgang. desmejorar, verergeren / achteruitgaan; —se, achteruitgaan / verergeren / bederven. desmelcnar, het haar in de war brengen. desmembraeión,—amiento, (hel) afsnijden van ledematen / versnippering I verbrokkeling. desmembrar, ledematen afkappen / versnipperen / verbrokkelen. desmcmoriado, vergeetachtig / geheugenloos. desmemoriarse, hel geheugen verliezen. desmenguar, verminderen. desmentida, logenstraffing. desmentir, logenstraffen / tegenspreken I loochenen; —se, in strijd met zichzelf, afkomst of opvoeding handelen. desmenuzable, brokkelig/ kruimelig. desmenuzar, tot gruis maken / verbrokkelen / nauwkeurig onderzoeken. desmerecedor, —a, onwaardig. desmerecer, niet verdienen; ■— de, niet langer waardig zijn. dcsmereeimienlo, blaam / laakbare handeling of gedrag. desmesura, onmatigheid / misbruik. desmesurado, onmatig / mateloos / brutaal. desmesurar, versloren / in de war brengen; —se, zich onzedig, onbehoorlijk, ongepast gedragen. desmig(aj)ar, lol kruimeltjes maken I verbrokkelen. desmirriado, uitgemergeld / pover / triestig . desmochar, knollen / snoeien / bekorten I misvormen / kaal maken (land). desmoche, m., (het) knotten van bomen / kapping. desmogar, vernieuwen I afsloten (van een gewei). desmogue, m., (het) afstoten (van een gewei). desmontar, rooien (van bomen) / ontbossen / afwerpen (ruiter) / demonleren (machine) / lalen afstijgen. desmonte, m., (hel) rooien / ontbossing I afstijging / puin. desmoralizar, de goede zeden bederven / de innerlijke weerstand breken / ontzenuwen. desmoronadizo, bouwvallig / brokkelig. dcsmoronar, in puin vallen f invallen I inzakken / oplossen; —se, afbrokkelen / bouwvallig worden. desnarigar, iemand de neus afsnijden I de neus platslaan. dcsnatar, afromen / afscheppen. desnaturalización, verlies van nationaliteit. desnaturalizado, ontaard / gevoelloos. desnaturalizar, iemand zijn nationaliteit ontnemen / verminken; —se, zijn nationaliteit verliezen / verbasleren . desnivel, m., verschil van niveau / oneffenheid. dcsnivelar, ongelijk maken van niveau f oneffen maken. desnuear, de nek breken. desnudar, ontbloten / ontkleden / bloot leggen; —se, zich uitkleden. desnudez, naaktheid / berooidheid. desnudo, naakt / bloot / berooid; el —, naakt figuur / — model; al —, onopgesmukt. desnutrición, ondervoeding. desobedecer, ong'ehoorzaam zijn. desobedieneia, ongehoorzaamheid. desobediente, ongehoorzaam. desobligar, van een verplichting ontslaan / voor hel hoofd stoten. desobstruir, losmaken / bevrijden / een belemmering • wegnemen. desocupación, werkeloosheid / ledigheid. desocupado, werkeloos / ledig. desoeupar, ontruimen / leegmaken; —se, zich vrijmaken (van zijn bezigheden) I afdoen. desoir, niet horen / geen acht slaan op I weigeren (verzoek). desojar, het oog (v. e. naald) breken; —se, sterk, ingespannen turen. desolación, verwoesting / eenzaamheid f verslagenheid. desolar, verwoesten / verdelgen; —se, zich diep bedroeven. desolladero, vilplaats / afzetterij. desollado, zonder vel / onbeschaamd; ligura —a, pop of afbeelding ter illustratie van het spierstelsel. dcsollar, villen / afzeilen / belasleren; —la / — la mona, zijn roes uitslapen; —se, zich schrammen. desollón, m., villing / ontvelling. desopilar, purgeren. desorden, m., wanorde / verwarring / ordeloosheid / wangedrag. desordenar, in de war brengen / verstoren. desorejado — despepitar desorejado, gebrandmerkt / verachtelijk I liederlijk. desorejar, de oren afsnijden / brandmerken . desorgantzar, ontwrichten / ontredderen I in de war sturen. desorientar, uil de koers brengen / in de war brengen; —se, uit de koers geraken / hel spoor bijster raken. desovar, kuilschieten. desove, m., (hel) kuitschieten. desoxidar, roestvrij maken. despabiladcras, v.mrv., kaarsesnuiler; no tener —, geen blad voor de mond nemen. despabilado, wakker / levendig / snugger. despabiladura, snuitsel. despafoilar, snuiten (kaarsen) / vlug afdoen / gappen / opwekken / opvrolijken / om zeep helpen; se, de slaap afschudden / (fig-) goed wakker worden. despaeio, langzaam / kalm aan; lo va tomando —, hij neemt het kalmpjes op. despaeioso, langzaam / traag. despaeito, kalmpjes aan. despaeliaderas, v.mrv., vlugge afdoening I dooddoener / onheusheid. despachado, afgedaan / weggezonden I vrijpostig. despaehar, snel afdoen / verzenden / verkopen / (fam.) van kant maken / baren; —se, zich haasten; —se de, zich ontdoen van. despaeho, afdoening / afwikkeling / studeerkamer / werkkamer / bericht f telegram / omzet / brevet / bevelschrift om ie betalen; dar mal —, afschepen; tener buen —, flink aanpakken. despachurrar, (fam.) pletten / plat drukken. despaldar, —illar, de schouder ontwrichten / — verbrijzelen dcspalillar, strippen (de tabak van de stelen trekken). despampanar, besnoeien (wijnslok) I snoeien / zich vrij uiten; —se, zijn hart uitstorten / te keer gaan (als men zich bezeert). dcspanzurrar, (fam.) iemand de buik opensnijden. desparejar, scheiden (wat bijeen hoort). . . desparpajo, vrijmoedigheid in het spreken / driestheid. desparramar, verspreiden / verkwisten; —se, zich verspreiden / zich verstrooien / verlier zoeken. despatarrar, de benen spreiden / wijdbeens, met de benen in de lucht vallen / (fig.) stom van verbazing zijn. dcspavorir, verschrikken. despcarse, zich de voeten, poten stuklopen / kreupel worden. despectivo, minachtend / geringschattend. dcspeehar, boos maken / ergeren / (fam.) spenen (kind); —se, zich ergeren . despecho, ergernis / verbittering / spijt. despcchugar, borslvlees uitsnijden (gevogelte); ■—se, zich de borst ontbloten . despedazar, verscheuren / in stukken snijden; —se, stuk gaan / verscheurd worden (van verdriet). despcdida, afscheid / ontslag. despvdir, ontslaan / wegzenden / uitlaten / verspreiden; —se, afscheid nemen. dcspegado, onvriendelijk / bars / stuurs. despegar, losmaken / losweken; —se, zich losmaken van / niet passen. despego, afkeer / weerzin. desprinar, hel haar in de war brengen. despejado, klaar / onbewolkt / ongedwongen / helder / vrolijk. despejar, vrijmaken / ontruimen; —se, opklaren / opknappen (van zieke) / vrijer optreden. despejo, ontruiming / vrijmaking / vrijmoedigheid / helderheid. despeluzar, —znar, hel haar in de war brengen / hel haar te berge doen rijzen. despeluznantc, verschrikkelijk. despellejar, villen / afstropen / iemand zwart maken. despenar, troosten / opbeuren / ,,uit zijn lijden helpen" (de genadeslag geven). despendcr, verkwisten / opmaken. despensa, provisiekast / —kamer / voorraad / rantsoen / uitgave. despensero, hofmeester / proviandmees ter. dcspenadero, steile rotswand / halsbrekende toer I gevaar. despenar, neerstorten; —se, zich in de diepte storten / zich geheel laten gaan. despepitar, ontpitten; —se, zich overschreeuwen / onbesuisd handelen; —se por, dwepen met. desperdieiador — dcsprevención el<1CSP^^"r' ~a' Verkwistend' desplegar, ontvouwen / ontplooien , «&! S: '■»"— ïSFs~" -SS»~' *- desperdigar, scheiden / verspreiden I seKiit^hef'lnnri^n ^l l°?d- s.laan; verstrooien; —se, zich versvreiden ' ',i hel 'ood geraken / instorten. despereeer, omkomen; —se, haken rechte stand'l l^eenstorlina9 l°°d' nam- I smachten van verlangen naar. dcsplumar nlukken l h desperezarse, zich uitrekken. trekkm inia fnuffli gsstsasz*, ~ —■ s^saasasiiissü XZ: despertador, —a. wekkend • el &*spo)o, beroving / plundering / «wAter*/ porto'/ opwekking ' °e'laMh ~S' despertar, loeAr/rerc / opwekken (ook mandamiento de overschot / puin; eetlust) I ontwaken• —se '"dnaamienu> de —, bevel lol het worden / bijkomen. ' " ' qoed'^^^ onrec,ltmai'9 verkregen lopeTT^nhruZ'planT gewelf ont~- P»1™™*- "fstoffen. werpen. despopularizar, onpopulair maken; bonding 1 verbindin9 ~ ~A^ovtUl^ hakken'! schaarden in despezonar, de steel trekken uit ' beschadigen. (fruit) I vaneen doen; -se de naafbus in h^uweluklrZn ■ UT"'" verhezen / de as ire/cen. 1ïf ta,wÏÏÏ ' los desP°sados, d0S:dadO' onbarmharii I ™e- desposeer, a/nemen / oneffen „,f despicar, reuanc/ie ff(!üen / „eer *1^' °?iei9enen. gunstig stemmen; —se, reranc/ie neme„. w^Ukfbelottl°l'rw'J?/™'' !>u- despierto, i»aU-er / opqewekl I atJjï', ' 1 ondertrouw / huwelijk, „bijdehand". ' ™ ' despota, m., dwingeland / dcspooi. despillarrar, verkwisten / verspillen SÜÜi;„H^„U"(,feAEeur^ / despotisch. despintar, afschrappen (verf) ) U^e " ' dWin9elandlJ I de'PO- Zminken"; '^vtrbietTn TvJrtTie' ^P"^' / /«taKte». ten I Uit' het 'geheugen vJrdZnen l ^sPre«»We, geringschattend, verbasteren. despreeiar, verachten / minachten; despiojar, ontluizen I (fin en ""«lil!,», ":l'.liet beneden zich achten, plat) uit hel slijk halen despreciativo, geringschattend. despique, m., tmja/c / revanche f ge- desnren'rfeV^0"''"/ 1 minachiin9■ noegdoeninq. , aesPrt"dtr, losmaken; —se, zic/i ciespistar, i/a/i hel spoor afbrenqen °S!Tt^ 6 n ,?!ïra^eZ1 J a/va^en' despizear, verbrokkelen; —se af- zu^AJ^ ' belangeloos / onéaa/- brokkelen I zich aftobben zucniig. 4=«T'°' '*" desplante, m., verkeerde stand fhii acsPreoeuParse, vooroordelen af- het dansen, vechten enz ) I ggen ^een zorg of aandacht hebben voor. uitdagend gebaar / onhebbelijkheid. rove'n^^^fn' Üjn Presli9e be- desplazar, verplaatsen (van water J, ' V" 9oede naam verhezen, door schip biiv ) desprevcncion, gemis aan voorberei- 1 ain9 I gebrek aan voorzorg I nalatigheid. dcsprevcnido — destripar desprevenido, onvoorbereid / behoeftig; coger —, overrompelen. desproporción, wanverhouding. desproporcionar, in wanverhouding brengen. despropósito, ongerijmdheid / dwaasheid. dcsprovisto, ontbloot / gebrek lijdend . despueble, —o, ontvolking. despuès, bw., naderhand / daarna / later; — de, vz., na; — de que, vw., nadat. despuntadura, afstomping. despuntar, afknotten / afstompen / openspringen (knoppen) / te voorschijn komen / uitblinken / aanbreken desquiciar, uit de hengsels lichten / ontredderen / ten val brengen; —se, uil zijn hengsels, voegen gelicht worden / van zijn stuk geraken. desquijarar, de kaken ontwrichten. desquilatar, het goudgehalte verminderen I ontwaarden. desquitar, herstellen (verlies)^ / te boven komen; ■—se, zijn schade inhalen I revanche nemen. desquite, m., (het) terugwinnen / revanche / wraak. dcsri'putaoión, verlies van zijn goede naam. desrizarsc, uit de krul gaan. destacameiito, detachement. destacar, detacheren / afzonderen; —se, afsteken (bij) / uitsteken (boven). destajador, smeedhamer. destajar, werk aannemen / gunnen tegen voorwaarden / de kaarten schiften. destajero, uitvoerder van aangenomen werk I stukloonarbeider. destajo, aangenomen werk / aanbesteding; a —, in stukloon; trabajar a —, uitermate hard werken. destalonar, afstoffen (schoenen) / een blad uitscheuren / een cheque uitscheuren uit een chèqueboekje. destalonario, (fam.) bonboekje / chèqueboekje. destapar, hei deksel afnemen / ontkurken / blootleggen; —se (fam.), zijn hart uitstorten. destaponar, ontkurken / de stop afnemen. destarar, de tarra aftrekken van. destartalado, krom en scheef / ontredderd / vervallen. destechar, hel dak vernieten / — wegnemen van. , destejadoj dakloos / onbeschermd. destejer, uitrafelen (weefsel) / verijdelen / vernielen. dcstellar, fonkelen / blinken. destello, fonkeling / uitstraling / tinteling. destemplanza, onmatigheid / heftigheid I onbestendigheid / onbeheerstheid. destemplar, ontstemmen / storen / lastig vallen; —se, onslemd (vals, boos) worden / een lichte koortsaanval krijgen / ongesteld worden. destemple, m., onwelluidendheid / lichte ongesteldheid. destefiir, ontkleuren / uitbijten (kleur); —se, verschieten. desternillarse, — de risa, zich een sluip lachen. desterradero, ballingsoord / uithoek. desterrar, verbannen / verjagen. destetar, spenen / ,,laten uitvliegen—se, niet meer zuigen / op eigen benen komen te staan; —se con, het met de paplepel ingegeven krijgen. destete, m., spening. destiempo, a —, te ongelegener lijd / ontijdig. destierro, verbanning. destiladera, distilleerkolf / filter. destilar, doorsiepelen / distilleren / filtreren / afdruppelen; —se, doorsiepelen. dcstinación, beslemming. destinar, bestemmen / aanstellen. destinatario, geadresseerde / ontvanger (van zendingen). destino, lol / bestemming / plaats van bestemming / doel / ambt. destitueión, ontslag / afzetting. destituir, uil een ambt ontzetten / ontslaan; — de, ontbloten van. destoear, het kapsel los maken;—se, het eigen kapsel losmaken / hel hoofd ontbloten. destoreer, loswikkelen / losdraaien (schroef) / recht maken; —se, losgaan I uit de koers gaan / afdrijven. destornillado, gelikt / onbesuisd /gek. destornillador, schroevendraaier. dest ornillar, losschroeven; —se, doorslaan. destrabar, ontboeien / losmaken / hinderpalen uit de weg nemen. destral, m., handbijl. destrenzar, ontvlechten; —se, de vlechten losmaken. destreza, handigheid / vaardigheid / kunstgreep. destripar, ontweien / de ingewanden uithalen / de ,,pil" ergens uithalen; — un cuento, een verhaal bederven door destripatcrron cs — detonimicnto =?"'4' ■Fs-sz"'" sasrrAc""-'»» j—r»-! -r«~ «s: ftind ' '/ ; vernielzuchtig desventura, ongeluk / tegenslag. destrueción, 1 ramp- dcsïS™'~Znvl'rentlend; el - tó£fsv«r8»nz«do, schaamteloos / ftru- "TXS^X^LiSSZJ, ""<• —«*» d«« lT' /,e' m'CC' afdragen. uitkleden / 'zich ontkleden > £s& mü&u&rssrnssss:) s:^?£"v ««*»■ roarzo ' ' , detcneión, oponthoud / (TieiJ op- JtS"T'£ZTni 1/ «* -, kütskt' «■"- >»»»»' — «W»",»*»:; Sss fgggëiaau d"™1 ■ "««'»» / «««,. tekenen / bringe™**' lasteren I in opspraak dicción, woord I üildrukkina I difamatorlo, lasterlijk. spreekwijze / dictie. verschil / onderscheid / diccionario, woordenboek. Ten * ,a°er T' "nderscheid ma- dieiembre, m., December. la— h.t'. ler.?"dlerfctt^ding; partir al -Xl'cnïil2L,LdiC,aat ' diC'ee; 7 '' P3gar 18 dietador, dictator difercneial, differentieel. dietadura, dictatuur. verschil^mnl^ onderscheiden / een mi I •ür...,.,,; mMIknd / arfernuirrsu sS diotatorial, dictatoriaal. ' mucho» de meningen lopen zeer sp«cterl„, smaad / beschimping / difieil, moeilijk f lastig / diolia, geluk; por —, bij qeluk I moeilijkheid / bezwaar; gelukkig. ' J J 1 con. —> bezwaarlijk. dicharaehero, grof in de mand- //, i 'Pr, i mi1, zorgvuldigheid ƒ _s ilinü-l, m., bovendrempel. behoefte (gevoeg), hacer us , dioeesano, diocesaan / het zich beijveren; las —s policiacas, ue diocees nasporingen van de polilie. dióeesis, v., diocees / bisdom. diligenciar, zic/i belJ™™n' diorama, m., diorama. diliiiente, ijverig / flinK. ni««» God* ia —!, vaarwel!; a la dilueidación, uillegging / ver buena de —zonder omslag of compli- ring / toelichting. menten • a — gracias, gelukkigerwijze; dilucidar, verklaren \ de menos nos hizo —, 6y God is ai/es dilueidario, verklaring / foe/ic 3. sin encomendarse a — 111 diluir, verdunnen / oplossen. al diablo, zonder nadenken; |—mio!, diluviar, stortregenen. miin hrmell' ivèlffame—!> God beware diluvio, zondvloed / overstroming / he™"- >™lg_ M„«l; armar stortbui. . ... , voort. ia dé — es Cristo, een hels speclakel dimanar, voortkomen (uit) / uoort vloeien (uil). diosa, godin. , . .... dimensión, afmeting. anrjar diDloma.m., diploma / getuigschrift. dimes y diretcs, m.mrv., andar /p/omaJie / siaais- en —, twisten / krakelen. mnnstknnsl diroinución, ver™l"deringf minder diplom&tica, feennis der ontcijfering diminuir, ^™mderen / minder ^ Pof.,fondc„ / dipl0mahe maken; —se, mmder ftorden. diplomatico, diplomatisch; el —, diminutivo, verminderend, el , "£££' »»< *w» I I Z^.X':ltd,Pl.mn,.rin, I "jUfc.wiwr c»""""" "° ™" de, ffeen aanspraak maken op, nintonaar. diphthongeren. _ a la 4erva, overplaatsing naar de d,pton«aP, dip*t ^ ff reserve. . .. a/)re- diputaeión, afvaardiging /1delegatie / dimisionario, dmntentej / r , " ,. — provincial, Provinciale fjpnd I ziin ontslag genomen hebbend, aepuiaue, iJ el —, afgetreden ambtenaar / ontslagen Sla£plltado, afgevaardigde; — aCortes, ambtenaar. „„„„„ 1 nf- de) Kamerlid. , dimitir, zijn ontslag neme / / diputar, afvaardigen; — por / siand doen van. ,, como houden voor. din, m., (fam.) geld / ,,oortjes . LU".< m dijk , dam. , . lïinamarea, Denemarï" n . _ dirccción, leiding / richting / adres / dinamarqucs,—csa, Deens, e , hes(ijur / direclie. Deen. directivo, leidend / besturend. din&mica, dynamica. directo — disimular .recht / rechtstreeks / direct; dlseuslón, twistgesprek / bespreking ,1 - - «<•<•»•-'/ ÜR , Jir«,JSsSfT'jzJ?»*' " -■ dirijjonte' ^èid™ 1 dlrecirlce' disoutlr, bespreken '/ discuteren / , redetwisten / uiteenzetten. «cA/c besl»wbaar; el —, diseeap, onffeden / opzien. i&t' - ■. .^T' °rr'"""' I rond- dirimir , , , , , strooien; —se, verbreid worden, arinukren ' ' beslechten I discnsión, meningsverschil / onemo- j. ' heid I twist. reMereT frhetZlco9nL' discnteria, dysenterie / bloedloop. discepnirniontï. nnH h ^.t.voeren■ disentimicnto, meningsverschil, moqen / oordee/ ' e™heidingsver- disentir, ucrn mening verschillen. disccrnir, onderscheiden / erften„en. tkenZi ge?e?Twe™n;ch"ïhl 'vT6™96'' b°ete~ disertaeión, geleerde verhandeling. iiEE£ „Fff' r— -« ' - «TIC"' geselen ' .^bespraakt. diseiplinario, disciplinair disfamacién, laster(ing) / smaad. ; phoon)p\aal j nZmersch i ■ 0nr°?el.maliV I ^huwelijk. senales, signaalbord 1-schi'iI ~ m" mrmomming / masfer; ij • / öcmjj. j nablar sin , onaeveinsd snreken JErrSF ==' ' jrs&ssr' —-' ' discordia > v°!sy disaroflari a/,oaderc« / ai; e/ftaar aiscordia, tweedracht / onenigheid. nemen ; —se, uit elkaar aaan (men ia te) houdinq^lact Fïtielh^ffi6^ ^ gehei™~ disgustar, misnoegen veroorzaken j heid; l ^ni£ ËfiïUn PZlnniS~ 0n'slemme,n, 'misha°en ' ^rdrieten; discreclonal, „aar verkiezing. (0p' eTkaaTf WOrd"1 dilcreSa^'a/™/^^"5 ' ^e™cA"- ' ka"™rdetn 1e.zien I vergeeflijk. diseursenr inrlhït i ' «lisimulacion, geveinsdheid / ue;'n- ÏÏEÏÏ2E' ™ 1 b(lorfn- , ze"./ / achterbaksheid. .M^'ürsivo ' noil'rnlïnTf 1 sPrek%r■ . disimulado, ffeucmsd / achterbaks / overleggend. ' enkend I peinzend / i^n^ hel ^verborgen werkend I geheim denk^n^Tf°tijdsverlóop°eSPrClak ' °V"" h disi,n,ular' ontveinzen / «erfccrgen / ' lJasuerl°°P• I bewimpelen / door de vingers zien. disimulo — distra ido disimulo, veinzerij / geveinsdheid / dispersar, verspreiden / verstrooien; valsheid / toegevendheid. —se, zich verspreiden. ,,-ro»rnn; disipación, opklaring (nevel) / dispcrsion, verspreiding / verstrooi- disipado, verkwistend / losbandig. disperso, verspreid / "f-rsjrooid. disipar, verspreiden / verkwisten; displicencia, misnoegen / onbehagen j 7phe%nr-ZCt%rdJd "woiïTÏ ""Sis^eente, »„,*,/ Zié**™ (ne"el) ' verdwijnen ("reeS' befS^bZZf^ZLhTcLken / dislocar, ontwrichten / verrekken. zich plaatsen / zich gereed maken. disminuición, vermindering; ir en disponible, beschikbaar. nfnemen I verminderen. disposición, rangschikking / P'aaf- dismiiiuir, verminderen / afnemen. sing / beschikkingJ (geestelijke) 9eslelle- disociar, scheiden / ontleden. nis / gezondheidstoestand, — para, disolubilidad, oplosbaarheid. lust om te; estar en —, 9™ei9d disolución, oplossing / (echt)schei- zijn; a la — de, /er .b™°*'%k!nhg ding I ontbinding / losbandigheid. dispuesto , sene^d / gereedJJereid / onlossend bekwaam; estar bien, mal , yoea, disoluto, 'losbandig / liederlijk. slecht gehumeurd zijn / zich goed of disolvcntc, oplossend; el —, -middel. slecht gevoelen. disolver, oplossen / scheiden / disputa, toisi / redetwist, s , ontbinden ontegenzeggelijk. . disonancia, wanklank. disputar, ^isUn l jsz-""' ?5upufr;nXra.U" haasle vlucht; a la —, overijld. navorsing. , . M„,i,;/ disnaradero, haan / ireft/cer (v. distancia, afstand fverscnii. nemefr) distaneiar, op een a/sïand zeHen disparador, iemand die schiet / afzonderen; se,, «cft afzonderen / ire ' inslaPen; —a, voegwoord dal twiilel uitdrukt s-Iije?'® a.rï gisss< dormitar, luimeren / du«en. ffaa"d ' ' 1 smeedbaar ' mee' lör"üjo,ri";0/'aapA'amer 1 ~zaal- „ d,rv,li^lad' / .».««!- dorsa? ruaae • Oi„to • baarheid / meegaandheid. espina -±. ^fgraaft' dos^/mee"7 en un^^rinr l'trZ?jd?' duda, twijfel / besluiteloosheid; sin r ommezien; de — ^n —, ^ "° «b> iTnl'os, °dubbei zo Zeel.' "eide(n); ~ aaneen'w^f'l"''I ~ dh' doSSeiem°S' ,1" /' orimidde llij'k aanpakkend ^ ^ dosilicar,' afwegen™ afpassen. ver^hl"' 1 ' flinAeJeeiheid818 ' ^ , taïÏÏtiï^iVrZ^'T'"»- d„e "eI-s S'mwJieF7 ' / i -sfi r"Bid.aï- voortreffelijk1 eigenschappen. '' ~S' V'' eSj "etm^veliT'm" "Ta V'V'' formaat °' '""la//d': ^ / duodecimo ruf"ge7l7ap ' m" Aaze"s'a^ > : Iïïssl.":"». jS7d"-b™-*■• ' »•"- sSrsSr'' r ■ 2;:S;,'"5y s»£r , ^sr~" —• ™< 'FdJïL!£z ,'"ir£Z'n " '"""■ D:"r™ / dramaliea, dramatische kunst dulzaina, schalmei / snoepgoed. m dra™ ue»; «J3» el dra- 13--- «T/ —- £rf^tefc- drenai? IrainerT^' drainerin■ ' driadc, v., 6tWum/. | duplicar — edicto dupllcar, verdubbelen. duplicidad, dubbelheid / dubbelhartigheid . duplo, tweevoudig; en —, in tweevoud. duque, hertog. duquesa, hertogin. dura, duur; de mucha —, sterk / betrouwbaar. durable, duurzaam. duración, duur. duradcro, duurzaam / blijvend. durante, gedurende. durar, duren / blijven; ese traje no te dura un mes, dat pak van je gaai geen maand mee. durazno, harlperzik. dureza, hardheid / verharding / ruwheid. durmientc, slapend; la Be 11a durmienle del bosque, Doornroosje. duro, hard / hardvochtig / ruw / zwaar; el —, duro / (zilvermunt v. vijf peseta's). dux, doge (Genua en Venetie), zie dogaresa. E. F la (letral é de (letter) e. I ecuación, vergelijking [algebra), e' en (inplaaU van y voor i of hi). ccuador, evenaar / equator. jèa! vooruit!, komaan,; ,ea puesl, l^Zoliigheid. °ÏS.., m., sc^nwe^er. ^^HdZ-Truilerlijk; esta- cbanistoria, meubelmakerij. tua ruiterstandbeeld; ejercicios ébano, ebbenhout. oefeninqen in hei paardrijden. ebricdad, dronkenschap'builen eczema, huiduitslag / eczeem. ebrio, dronken — de alegrla.Ouiien had worp / manslengte / snoeverij. zich zelf van vreugde, - de ira, dol 'rustplaats / legerstede kookpunt. . echado, geworpen / liggend; estar cbürneo, ivoren. __ ' »a suerte esti _a> de JMJF&Tfe. •" •fistf.rsz; - * — Straen. . . 1 echar, werpen / wegwerpen / op eclipsar, verduisteren / (fig.) m ecu» , y we„jaqen I a/zetten de schaduw stellen;^ ^wijnen de post ^giage^J l eclipse, m.,verduistering/duisternis. insleten / p sw inzetten; —abajo, ecliptica, ecliptiek / zonneweg. 90mwerLn ■ — carne(s), dik worden; eclosión, ontluiking. omwerpen ^ {> lof)en; _ de ccó, echo I weergalm I weerklank. a ©or® » » _ una 0jeada, een economato, m., ambt van waar- werpen; — de ver, 'bemerken; Tconomia, juUt iefteer / ^inigheidj -se a p » yo"'! besparing; — politica, staathuishoud- spu^en (v. drift); — la culpa ""etnómico, ruims / huishoudelijk ! ^e^ftu/^erpe^p; - por la derécha spaarzaam / goedkoop / /inancieeZ, r / leeftijd ■ — media, Middel- dificultades -as, geldverlegenheid. edad, l^j j meerderjarigheid; economista, economisch; el de -1 bejaard. " ccoZmizar, ffoed fteftere* / fcesparen / cdecau, ad,ucianl^ / _ ^önL^plaaisvervanger , waar- eden -. ^e, / paradij*. rdifiración — ejército ediflcaoión, oprichting / (fig.) stichting. cdificar, bouwen /oprichten /slichten. edificativo, stichtelijk. edificio, gebouw. edil, aedilis / magistraatspersoon. editar, uitgeven. editor, uitgever. cditorial, uitgevers—; casa —, uitgeversfirma; éxito —, succeswerk; el —, hoofdartikel. edrcdón, m., eiderdons / dekbed. educable, opvoedbaar. cducación, opvoeding / welopgevoedheid; no tiene —, hij is een onopgevoed mens. educando, leerling. educar, opvoeden. educción, afleiding. cducir, afleiden. ele, v., letter f. efectiva, (het) effectief / wat voorhanden is. efectividad, effectiviteit / werkelijkheid. efectivo, effectief / werkelijk; en (dinero) —, in baar geld. electo, uitwerking / gevolg / doel / effect; en —, inderdaad; hacer, surtir —, effect sorteren; —s püblicos, staatspapieren; llevar a —, ten uitvoer brengen; — ulterior, nawerking; hacer buen, mal —, een goede, slechte indruk maken. eiectuación, verwerkelijking / uitvoering. cfectuar, verwerkelijken / uitvoeren / bewerkstelligen; —se, verwerkelijkt worden I tot stand komen. eiemérides, v.mrv., sterrekundige tabellen / dagboek. elerveseencia, opbruising / gisting / drift. eïervcscente, opbruisend / gistend / driftig. eficacia, doeltreffendheid / uitwerking. eficaz, doeltreffend / afdoend / met onmiddellijke uitwerking. eficiencia, uitwerking / prestatievermogen . eücicntc, werkend / doeltreffend / krachtig. efijjie, v., beeltenis / afbeelding. elimero, eendaags / kortstondig. cflorescencia, onlb loeiing / verwelking I huiduitslag. eflorescente, ontbloeiend I verwelkend. efluvio, uitstroming / uitwaseming / uitstraling. efusión, (hel) uitgieten / uitstorting j mededeelzaamheid. elusivo, uitbundig / hartelijk. Egeo, m., Mar —, Egseische Zee. égida, schild / bescherming. cgira, zie hegira. cgipcio, Egyptisch; el —, Egyptenaar I Egyptisch (taal). egiptólogo, egyptoloog. égloga, herderszang. egoismo, zelfzucht / baatzucht / egoisme. cgoista, zelfzuchtig / baatzuchtig. «"flregio, verheven / voornaam / uitnemend / doorluchtig. cgreslón, (acte van) overdracht. jeh!, he! eje, m., as. ejecución, uitvoering / voltrekking / executie; de — esmerada, keurig uitgevoerd; la no —, het niet vervullen / de niet nakoming. cjeoutante, uitvoerend / beslagleggend . cjccutar, uitvoeren / executeren / terechtstellen. ejecutivo, uitvoerend / dringend; el comité —, het uitvoerend comité. ejecutor, voltrekker / uitvoerder / scherprechter. ejecutoria, adelbrief / rechterlijke order lol in beslagneming / uitspraak / vonnis. cjccutoria, executeurschap / ambt van executeur. cjeeutorial, executoir / uilvoerbaar. ejecutoriar, een vonnis bekrachtigen / vaststellen / constateren. ejecutorio, bekrachtigend / beslissend. ejemplar, voorbeeldig; el —, stuk / exemplaar / afschrift / afdruk. ejemplarizar, een (afschrikwekkend) voorbeeld geven. cjempliQcación, verklaring door voorbeelden . ejemplo, voorbeeld; por —, bij voorbeeld; sin —, ongeëvenaard / ongehoord; tornar por —, lol voorbeeld nemen. ejeroer, (uit)oefenen / beoefenen / de praclijk uitoefenen. ejercicio, oefening / lichaamsoefening I exercitie / boekjaar. ejercitación, oefening. cjercitante, oefenend / de geestelijke oefeningen doorlopend; el —■, retraitant. ejercitar, (uit)oefenen / bedrijven / africhten. ejército, leger; — de la Salvación, Leger des Hei Is. ejido — embarbasear ejido, meenl / gemeenleweigrond. el, de I het. él, hij. elaborar, uitwerken / bewerken. elastiea, gebreide borstrok / buisje. elastieidad, rekbaarheid / elasticiteit. elastieo, rekbaar / elastisch; (tirantes) —s, draagbanden / bretels. Elba, m., Elbe (rivier). ele, V., letter l. eléboro, nieskruid. elccción, keuze / verkiezing; a —, naar verkiezing. electivo, de verkiezing betreffend. eleeto, verkozen. elector, —a, kiezend; el—, kiezer / keurvorst. electorado, keurvorstendom. electoral, kiezers— / verkiezings— / kies—■ / keurvorstelijk. eleetrieidad, electriciteit. eleetrieista, m., eleclricien. eléetrieo, eleclrisch. electrización, electrisering. eleetrizar, electriseren. electro, barnsteen / eleclron. elcctrómetro, stroommeter. electuario, stroopje / likkepot. elefante, olifant. elefantin», olifants— / van olifanten. eleganeia, sierlijkheid / bevalligheid / goede smaak. elegante, sierlijk / bevallig / smaakvol. elegia, klaaglied. elcjjiaeo, weemoedig / weeklagend. eleyibilidad, verkiesbaarheid. elegible, verkiesbaar. elegir, verkiezen / uitkiezen. el em en tal, elementair / simpel. elemento, element / bestanddeel; —s, hulpmiddelen / personeel. eleneo, lijst / inventaris. elcvaeión, opheffing / hoogte / verhevenheid I verheffing / opheffing van de H. Hostie. elevado, hoog / verheven. elevador, graanzuiger / hefwerktuig / elevator. .. , , „ elevar, opheffen / lillen / verheffen, — un memorial, una instancia, een verzoekschrift indienen; se, zich verheffen I in verrukking geraken. elidir, uitstoten / weglaten / opheffen I elideren. eliminar, verwijderen / afzonderen / elimineren. elipse, V-, ellips / ovaal (lijn). elipsis, v., ellips / weglating (van woord of zin). elisión, elisie / weglating (van een klinker). elixir, m., elixir / extract. elocueión, uitspraak / voordracht / uiting van de gedachte. eloeuenoia, welsprekendheid. eloeuente, welsprekend. elogiar, prijzen / loven. eloijio, lof I lofspraak / lofrede. elucidación. toelichting / verklaring. elucidar, toelichten / verklaren. elueubraeión, elucubralie / hersenaflobberij / zwaarwichtig denkgewrochl. eludir, vermijden / ontwijken / omzeilen. ella, zij. elle, v., letter 11. ello, het; —s, zij (m.mrv.); de —s, van hen / hun. emanación, uitstroming / uitwaseming I emanatie. emanar, uitvloeien / uitstromen f ontspringen. emancipaeión, vrijmaking / emancipatie. emaneipar, vrijmaken / mondig verklaren; —se, zich vrijmaken. embadurnar, kladschilderen / knoeien. rmhaido, vol zelfbedrog / opgeblazen / ijdel. embaidor, —a, bedriegelijk. embaimiento, bedrog. embajada, boodschap / gezantschap / gezantschapsgebouw. embajador, gezant / ambassadeur / boodschapper. embalaje, m., verpakking. embalar, verpakken / inpakken. embaldosado, tegelvloer. embaldosar, betegelen (vloer). embalsadero, poel / moeras. embalsamamiento, balseming. embalsamiento, moeras / plas. embalsamar, balsemen. embalsar, water keren / op vlotten laden; —se, plassen vormen / drassig, moerassig worden. embalse, m., poel / vijver. emballenar, van baleinen voorzien. embanastar, in een mand leggen. embarazada, zwanger. embarazar, hinderen / verwarren / versperren / zwanger maken; —se, zwanger worden / in verlegenheid geraken. erubarazo, hindernis / bezwaar / zwangerschap. emljarazoso, hinderlijk / lastig. embarbascar, de ploegschaar vast laten lopen in wortels / vastlopen; embarbcccr — embriagar —se, vastlopen / in de knoei geraken. embarbcccr, een baard krijgen. cmbarcación, vaartuig / schip / inscheping (persoon). embareadero, steiger / kade / perron. cmbarcar, inschepen / inladen; —se, zich inschepen / zich begeven in. embarco, inscheping (passagiers). embargar, beslag leggen op / hinderen I tegenhouden; embargado por el terror, verlamd van schrik. embargo, beslag (legging) / embargo; sin —, evenwel / toch. embarque, m., inscheping (goederen) I verscheping. embarrancar, stranden I blijven steken. embarrar, met modder bedekken / witten I pleisteren. embarrilar, in vaten pakken. embarullar, verwarren / in de war sturen. cmbastar, op hel spanraam zeilen / met grove steken naaien / rijgen / zadelen (met pakzadels). embatc, m., branding / windstoot / heftige aanval. embaucador, —a, bedrieger J —ster. embauear, bedriegen / misleiden. embaular, inpakken (koffers) / verzwelgen. embebecer, in verrukking brengen; —se, in vervoering geraken. embebecimiento, verrukking. embeber, inzuigen / weken / drenken/ opnemen; —se, doordrenkt, doordrongen raken van. embelecar, bedriegen. embeleco, bedrog. embelesamiento, vervoering / verrukking . embelcsar, verrukken / boeien \ in vervoering brengen. embeleso, verrukking. embellecer, verfraaien. embellecimiento, verfraaiing. embestida, felle aanval; dar una —, overvallen. embestir, aanvallen / overvallen. embetunar, leren / insmeren (met schoensmeer). emblanquecer, witten / wil schilderen . emblema, m. en v., zinnebeeld / embleem. emblematieo, zinnebeeldig. embobar, verbazen / overbluffen. embobeeer, dom, onnozel maken; —se, onnozel worden. embobecimiento, botheid van geest I versuffing. embocadero, (uil)monding. cmbocado, zacht / smakelijk (wijn) . emboeadura, (uil)monding / mondstuk I gebit; t^ner buena —, (van blaasinstrument) een goede embouchure hebben j (van paard) goed naar de loom luisteren / (van wijn) zacht zijn. embocar, in de mond steken / aan de mond zetten / op de mouw spelden / in 'l gezicht werpen / opslokken; —se, een nauwe straat ingaan / aandurven. embodegar, kelderen (wijn). embolado, (slier) met houten ballen op de hoorns / (fam.) bedrog / bijrol. embolar, de hoornpunlen van houten ballen voorzien (slier) / insmeren. embolo, zuiger. embolsar, in zijn zak steken / incasseren / innen; (carreras) embolsadas, zaklopen (spel). embolso, inning. emboque, m., (hel) gaan van de bal door de opening / (fam.) bedrog. emboquillar, van mondstukken voorzien . emborraebar, dronken maken / bedwelmen; —se, zich bedrinken. emborrar, opvullen / opstoppen / (fam.) schrokken. emborrascarse, onstuimig worden (weer) / driftig worden. emborronar, bekladden / vol krabbelen . emboseada, hinderlaag. embosear, in hinderlaag leggen; —se, in hinderlaag gaan liggen. embosquecer(se), volgroeien / bosachtig worden. embotadura, afstomping. embotar, afstompen;—se, afstompen (v. geest). embotellar, bottelen. embozar, verbergen / verhelen / muilbanden; —se, zich met een deken, mantel of kraag hel onderste deel van hel gezicht bedekken / zich vermommen. embozo, verberging / vermomming / terughoudendheid; sin —-, vrijmoedig. embraveeerse, onstuimig, driftiq worden. cmbravecido, onstuimig / woedend. embravecimiento, woede / ergernis. embrazar, vastgrijpen / omklemmen / omhelzen. embrear, teren / breeuwen. embriagar, dronken maken / bedwelmen; —se, zich bedrinken. embriaguez — emparentarsc embriauuez, v., dronkenschap/roes. emocional, ontroerend. embridar, breidelen / optomen. emocionar, ontroeren; —se, ont- embrión, m., embryo. roerd worden / ontroeren embrionario, begin— / estado —, emoliente, verzachtend; el —, — beainstadium middel. t embrolla, verwarring / intrige. emolumento, voordelen / winst; s, embrollar, verwarren / dooreenhalen. verdiensten / emolumenten. embrollo, verwarring / bedrog. empaoar, inpakken.; —se, stokstijf embrollón, —ona, (fam.) verwar- blijven staan (dieren) / 6oos worden / ivnrf I hedrieaeliik in de war raken; empacado, siy ƒ. embromar, grappen maken / scfteri- empachar, verhinderen / overladen * , hinderen. (maag); —se, per/effen morden, embruiar, betoveren / beheksen. empaelio, schaamte J verlegenheid / embrutecer, afstompen / yerdier- s/ecftie spijsvertering / belemmering; lijken; —se, afstompen. coger un , zic/i overeten. embruteeimiento, afstomping / uer- empachoso, verlegen ' hinderlijk, dierliikinq empadronamiento, (inschrijving in embuehado, worst I geheime wrok / het) bevolkingsregister. inlassing empadronar, volkstelling houden \ embuehar, worst stoppen. op lijsten brengen. embudar, de trechter in een val empalagamiento, empalago, wal- steken / insluiten (wild) / bedriegen. ging / hekel / 'afkeria embudo, trechter / bedrog. empalagar, doen walgen J °fke"9 embuste, m., leugen / bedrog. maken / opdringerig zijn, se de, een embusteria, leugen / bedriegerij. walg krijgen van. ■ embustero, leugenachtig; el —, empa agoso, wee zoel (likjlooierig. leuaenaar empalar, spietsen (als straj). embulido, inlegwerk/mozaieklworst. empalizada, omheining / palissade. embulir, inleggen / (i'orsi stoppen. empalmadura, samenvoeging / /as / eme. v letter m. kruispunt. emerqeneia, (het) opduiken / (het) empalmar, /assen / verbinden / riizen (aevaren) I plotseling voorval / aansluiting hebben. ongeval empalme, m., las I kruispunt I aan- emeraente, opduikend / oprijzend / sluiting. mnoïïiik I aebeurliik. empanada, pas/ei / s/mue sf ree/c. emérito, rustend / gepensionneerd. empanadilla, vleespasteitje. emersión, (het) zichtbaar worden / empanar, in deeg wikkelen I paneren. (hei) te voorschijn treden / opduiking. empantanarse, drassig, moerassig enético, het braken opwekkend; el worden / vastlopen. — , braakmiddel. empailado, dof I beslageiif mmf. émigración, landverhuizing / emi- empanar, inbakeren / dof maken / nmlip besmeuren; —se, beslaan (ruit). emigrado, uitgewekene / emigrant. empapar, indompelen I , emigrante, landverhuizer. -se, «ai gorden / zicft versloppen / emiarar verhuizen (naar een doordrenkt, doordrongen worden (van). an"era iand) I "migreren. empapelar, i>e/>an9en / in P«P«r emineiicia, hoogte I voortreffelijk- wikkelen. r>nb he^Tt Eminentie (titel). empaque, m., inpakking / wrpafc- eminente, / voortreffelijk / Ar/n3 / u/fer/yfc / air ldlkdo™£lJ' ich uitnemend empaquetar, inpakken, se, zien emir emir. mooi maken / zieft oppoetsen. emisario, 'boodschapper / afgezant. emparehar, een pleister leggen op / emisión. uitgifte I uitzending bemantelen. . (nidio) emparedado, belegd broodje / sand- emisor, uitzendend; estacion —a, uucA^ dap inmetselen / opsluiten. r° emitir ^ itgeven / in om/oop trenzen / emparejar, {^and uitzenden / ui/en (mening); — su effen mafcen; — se) con uno, leman ■ emparrado — empujar emparrado, prieel / latwerk v. klimplanten. einpastar, met deeg vullen / plomberen I vetmesten / kartonneren / met dikke lagen (verf) bestrijken. cmpaste, m., (hel) bestrijken met verf of deeg / (het) plomberen / plombeersel / vulling. cmpatar, tegenhouden / ophouden / onbeslist laten (stemming); — a dos, gelijk spelen; se la empatan, die zijn aan elkaar gewaagd. empate, m., opschorting /schorsing I herslemming. empavcsar, met vlaggen looien. empecer, verhinderen / schaden. empeoinar, met teer bestrijken; —se, volharden / voel bij stuk houden. empecimiento, verhindering / schade I nadeel. empedernido, verstokt / versteend I onverbiddelijk. cmpedernir, (ver) harden / verstenen; —se, ongevoelig worden. empedrado, plaveisel. empedrador, straatmaker. cmpedrar, bestraten. cmpcgadnra, insmering met pek. cmpeg(unt)ar, in pek dopen / met pek merken. cmpeine, m., liesslreek / wreef / huiduitslag . empellón, m., stool / duw / stomp; a —es, met rukken en stoten. empenar, verpanden / noodzaken / als bemiddelaar nemen; —se, schulden maken / zich verplichten / opkomen voor iemand / hardnekkig blijven bij I ontbranden (strijd). empcflo, verpanding / voorspraak I standvastigheid j beschermer; tener — en, hel er op gezet hebben om; papelete de-—, lommerdbrief ; con—, hardnekkig. empeorar, verergeren / zieker worden; •—se, erger worden. empequeneeer, verkleinen. emperador, keizer. emperatriz, keizerin. emperejilar, optooien / opschikken. empero, evenwel / echter / maar. emperrarse, koppig vasthouden I hardnekkig blijven bij. empezar, beginnen. empinado, hoog / steil / verheven. cmpinadura, -micnto, (hel) oprichten . empinar, oprichten / omhoog houden; — el codo, veel drinken; —se, op de lenen gaan staan / hoog oprijzen (bomen) I steigeren. empinyorotado, hooggeplaatst I trots I aanmatigend. emplreo, hemels; el —. hemel I paradijs. empirieo, empirisch / proefondervindelijk. empirismo, empirisme / ervaringsleer . empizarrado, leien dak. emplzarrar, met leien bedekken. emplastar, een pleister leggen op / belemmeren; —se, zich vuilmaken (met kleefstof). emplastico, kleverig. emplasto, pleister. cmplazamiento, dagvaarding. cmplazar, dagvaarden. cmpleado, beambte / bediende. emplear, gebruiken / bezigen / in zijn dienst hebben; le est& bien —, hij heeft zijn verdiende loon gekregen. emplcbeyeeerse, zich verlagen. empleo, gebruik / belegging / betrekking I ambt; modo de —, gebruiksaanwijzing; no tener — para, geen emplooi hebben voor. empli-oinania, baantjesjagerij. cmplomar, met lood bedekken I plomberen. emplumar, met veren bedekken / met veren tooien / veren krijgen. empobrecer, arm maken / verarmen. empobrecimiento, verarming. cmpolvar, met slof bedekken / poederen . empollar, uitbroeden / eieren leggen (insecten) / beramen / klaarstomen (leerlingen) / blokken / zwoegen; bien em,pollado, klaargestoomd (leerling) I goed uitgedacht. emponzonar, vergiftigen / vergeven / besmetten / bederven / aansteken. emporcar, bevuilen / bezoedelen. emporio, wereldhaven / stapelplaats / afzetgebied / warenhuis. empotrar, vastmelselen / vastzetten. cmprendedor, —a, ondernemend; espiritu —, ondernemingsgeest; el —, ondernemer. emprcndcr, ondernemen; —la con, iemand te lijf gaan; —la para, op weg gaan naar. emprefiar, zwanger maken / bezwangeren . empresa, onderneming / leus / devies. empresario, impresario / ondernemer. empréstito, (staats) lening. empujar, stoten / duwen / verdrijven. empuje — cncanonar empuje, m., stoot / duw / druk. eneadenar, vastketenen / boeien / empujón, m., hevige stoot; a —es, aaneenschakelen; —se, aaneensluiten mei horten en sloten cneajadura, ineenvoeging/—zetting. empulgar, spannen (boog). . eneajar ineenvoegen I bassen / empulqueras,v.mv.,duimsc/iroeuen. inpassen / opsluiten / zeiie / p drenca/erSm• "'TnJetoTgTng' / ^ ' na0W- famüo, -«M; el me*- W l ■ , . en vz in I lel op; — metgerundio, eneajonar, in taien pakken / m- 7oiartllmetniTer.IZ°dra: ^enëalabrinar, Oedemen / 6ene- cnaccitar', in de olie leggen; —se, ve/en; —se, M™}™* u""'de" 1 zlch °'ï:«';!ï.«Tv'mrv.1 ..ul.m,» fMU willen I „Iele- "»outor, willen / UMen. enaienable, vervreemdbaar. encalmarse, f/aan lijfjen fun/Jd; / enajcnación, vervreemdimg / diep lot bedaren ^omen^ i%^fenSe^r=Z3na^n. / ^P*™* «/*» slT^n' /ZlijZten; ' / —' b—^r^^. ' "O*1" stuZTtTeen VtifflL.** enainoradizo, spoedi» ueWie/d. op iueff ftejeuen. =»»,, maften; —se, «r/ie/d u-orden. ""iaSdetï; witgloeiend maken. a«Jr^rvss h'JlZrear,"buigen / »an „oepe/s «oor- encakdilado ƒ!«^recftfop/ j; zien / opzetten (borst, grote ogen). encanecer, uu (9 enardecer, ontsteken / priMce/wi / •vergrijzen. , k •tssak-s^,W5T' ' '"^ntador -a berend / 6e- enastado, ffefcoornd / .oorz.en »an ^orU^rrukkeUjk^ / / etS;r^r / cncabestrar, de ha/sier aandoen. £e/s ^ouerends. / sma, encabezamiento, ftadasier i>an 6e- eneanada, nauuie fterSpas / lastingen / /ioo/d / opschrift / ftoo/- s {f: niiDleidinq I rietwerk aeUjkï omslag / «erAo^ „an a/cofco/- SwaAr«' *r:;:r! tt^J^U^enTa^lS: £=r?' in" - WP O-W encapado — encerrar leiden / op klossen winden (garen) I op de korrel nemen. encapado, in een mantel gehuld. eneaperuzado, bedekt met een kap of kaproen. cneapotarse, zijn kapoljas aandoen / betrekken (hemel) / ontstemd worden. encapricharse, een bevlieging krijgen. encapuehar, met een kap bedekken. encarado, bien —, knap; mal — onknap / lelijk. enearamar, opheffen / verheffen I ophef maken van; —se, opklimmen. enearar, aanleggen / mikken op / strak aanzien / grootspreken / tegemoet treden; —se con, affronteren. encarcelamiento, gevangenzetting. encarcclar, kerkeren / gevangen encareccr, duur(der) maken / opdrijven (prijzen) / aanprijzen. cnoarecidamente, bw., dringend / met aandrang. encarecimiento, prijsverhoging / aanprijzing; con —, met aandrang. encargado, belast met een opdracht; el — (de negocios), zaakgelastigde. cncargar, opdragen / belasten / aanbevelen / bestellen. encargo, last / opdracht / bestelling I betrekking; efectuar un—teen opdracht vervullen. encarinar, genegenheid inboezemen; ■ se con, genegenheid gaan gevoelen voor; estoy encarinado con, ik ben gehecht aan. enearnación, vleeswording / incarnatie. enearnado, hoogrood; ponerse —, bloedrood worden (v. verlegenheid of schaamte). cncarnadura, buena —, goed heelvlees. encarnar, vlees worden / wild vlees vormen (wonden) / vleeskleurig schilderen I bijlen (hond in stuk wild); el diablo enearnado, de baarlijke duivel. encarneeep, dik worden. encarnizado, bloedrood / verbitterd. encarnizamiento, verbittering / bloeddorst. enearnizar, verbitteren / aanhitsen; se en, zijn bloeddorst (wraak) koelen op. encaro, (het) strak aanzien / aanslag (geweer). encarpelar, klapperen (brieven) / in mappen opbergen. enearri(|)lar, op het rechte spoor brengen / op gang brengen. Spaans-Nederl. enearrujado, geplooid / gekruld / ineengekronkeld / verfrommeld. encarrujarse, in de war raken / ineenfrommelen / vol plooien en krullen komen. encartar, vogelvrij verklaren / bij verstek veroordelen / bij openbare vermelding dagvaarden / opnemen in groep of gemeenschap ; —se, geven/moeten laten passeren (kaartspel). eneartonar, kartonneren. encasar, zetten (arm, been) / weer in het lid brengen. encascabelado, van belletjes voorzien. encasiUado, verdeeld in vakjes (dambord); el —, indeling in vakjes / lijst van regeringscandidaten. encasillar, in vakjes verdelen / op de lijst plaatsen. eneasquetar, in de ogen trekken (pet) I toebrengen (slag) / aanpraten I hinderen mei. cnoastar, door kruising veredelen. encastillado, hooghartig. eneastillarsc, op zijn stuk blijven staan / volharden. eneausar, een proces aandoen. encausto, (het) brandschilderen. eneauzar, kanaliseren / (in goede banen) leiden. enceïalico, hersen— / de hersenen betreffend. encéfalo, hersenen. encelamiento, jaloersheid / naijver. eneelar, jaloers maken; —se, jaloers zijn I bronstig worden / — zijn. encenayad», modderig / bemodderd. eneenagarse, zich in de modder wentelen; ■— en vicios, zich overgeven aan ondeugden. encendajas, kachelhoutjes. encendedor, tondel / ontsteker / ( sigaren) aansteker. encender, aansteken / ophitsen / in vlam zeiten; —se, ontvlammen / uitbreken (strijd) / vuurrood worden. enccndido, hoogrood / verhit / heftig; el —, de ontsteking. eneenizar, met as bedekken. encentadura, kapje (brood). encentar, aansnijden (brood) / Ier sprake brengen (onderwerp). encerado, waskleurig; el —, wasplaat I wasdoek / waslaag / schoolbord. eneerar, wassen / met was bestrijken / insmeren. encerrada, oplichterij. encerradero, hok. eneerrar, opsluiten / vastzetten I insluiten; —se, zich opsluiten. 10 eneerrona — cncubridor l'spp-1 encia,_ tandvlees. encomio, lof I ophemeling. Sggih7yencyciopedie. enconamiento, onfciekinff r-ond / enciolopédico, «9c'®Perf®^ ( "'enconar, doen ontsteken I (tig.)ver- Z^v^luiüng " insluiting j bitteren; se, ontstoken raken , «erM- kerleerstraf l ^hok ^LZnT verbittering / toorn / «rofc. bov^nd ier?;'po^—, oppervlakkig^ echórse eneonoso, onisto/Cen ^ondj I zwe- —, op zich nemen; estar —, op handen re# hacerse el—, iemand sgHKF cncina, ei/c. c-ncontrado, tegenovergesteld. ztzr»;ïïü-Sf; . )IB een^romrbanTvoorzie6"/ bezwangeren; overeenstemmen / zicfc fcemnden / zich -w=r=a» — ' *sja,Tswr«iïrs: encizanar, onfcruid zaaien / to«- fcurfcen. ^enclaustrap, in een fc/oosier op- cncorehetar, dichthaken , van haken "ISS.-, / - *>« ins/uiïen / misleiden spannen^ vastbinden. enclavijar, «to.J / M»i- eneordclar, fcoordfefl, n°lnZ^Z P:Sjk°TTak. «SbSteW-;. enclcMcar;klokkenjkakelen(kippen). ™=dura, ^oornsjru nderen^. encoger) nZwer'maken J samen- encorralar Mnnen een fto/ 0/ ruimie trekken (ledematen) ;—se, zich sa,"«" °^nn«rtiiiar uan gordijnen voorzien. s« EESrésr*""'' *°£,"c / W~<. , , eneorvamlento, «r.m-,1», / «" encoflimicnto, krimping (v. slof- 9in£corvart krommen / buigen; —se, '•tuüzriïr*» p"»>™ » "«5LïW,riïrJn?^:t:,-- de nek of rug van stier. (haar) / schuimen (golven) / ^Lelen landen raken houden\ . lijmen encuadernación, (het) inbinden / encoladura, (hel) lijmen ™ eneolar, Zymen / opplakken. encuadernador, boekbinder. eneolerizar, iooS maten, -se, ^«ar, infcinden. encomendar, f-eiasien / opdien / . eneuadrar, indien / ineen„oeSen / bevelen / aanbevelen; -se, zuh aan- j„ vaten doen. bevelen / zic/i in handen stellen . «nP,.|>ierta, bedrog / geniepigheid. encomendero, commissionnair / eneul»ierto, bedekt / bemanteld } •■ïïSÏÏSK'-i»» 1 ■>« 1 ophemelen. encubrimicnto — enfeudar beiïZbrimient°' Verheling 1 Uer' ondomingado, op z'n Zondags. kjssssr/verhelen 1 i,erber9en i o/j^perT^q^isiz^o1, encucntro onimntiinn i r rt ^ 2 0771 schouders slaan. MS'T^Z'nTZZJ, ï£n: flïïZïï: 1 ena"ê"CSta' °nderZOek < navorsing / endriago, draak. ciicumbramiento, verheffing f ver- zwart^doorn^""^''' ®' sleedoorn ' jss&z ag-jssj. „ -•— deren / overstromen; ■—se, een poel cnebro,' jeneverstruik worden; en vicios, verliederlijken. enema, m., bloedstelpend middel / afzonderlijk opsluiten lavementspuit. sloppen" (fam.) in de bak encmiga, vijandschap / haal. voZCnUtar' laSSm (PUpen) I Sümen- (fam7%?'BliLndi9: 1 t^ZaUTin enchufista, m„ iemand die allerlei ZZm mT ' *oa >kwade vienden endoor -"tiaetln 7 ""T9'' *"*« / o^ftracAi. cndeehar, ^beklagen ' bejammeren. king"rVaeiÓn' ontzenuwing / verzwak- tn^ll'TnhTmJ lnkeemSeZiekte- "TI".' / verzwakken. <'nd emonia do, bèzéten (van den geraakt' ^kkelbaar I Mi- bezetene. * 1 duwelaehll9 ! el — entadar, kwaad maken / ontstemmen / reZ«"d'w"°!UrSC' """ de" dU,"e' 6e" enlado, kwaadh'eidTergernif f "mis- ''» 2F°=» rssst-, deren?1160"1"' ia"de,i /£ri^e" f*1"" enfangar, bevuilen met slijk; —se, enderczado, reeAi / mis/ / oescAi/ci *'/'/V* wente!f} I zich verlagen. cnderezar rerhlJnkTn / ' <"iard(el)ar, inwikkelen / inpakken. SEiC»S-'''=: iS ^rtvrs: S==^isr; endilgar, f/amj ricAien naar / UT "' / ziefen- toesluren / opdienen; — un discurso, enlcrmero vernlpnpr TrsuBJss; ra-tr; ■ ^even % cnQlar — engrcir eniilar, aaneenrijgen / doorboren / enganador, -a, bedriegelijk; el , rangschikken / beogen I viseren. enaaiiar, bedriegen; — el hambre, enfiteusis, v., erfpacht. fl verschalken; — el tiempo, enfiteuta, m., «r/pach'er. doodslaan; —se, zich vergissen; ""1 verzwakking. „nn„\ enuanoso, bedriegelijk. enUautado, gezwollen (toon). engano , a»nhaken enilautar, opblazen / misleiden enaarabitar, beklimmen / beklau- enlocar, zuiver instellen (fo i krom worden toestel) I goed richten I in goede banen ^en;-^e, stijf I tv. «SB5SÏ"-*.' """" beteuaelen; —se, zicft bedwingen. platte kant. „leien I flik- enirentar, tegenoverstellen; —secon, „^n Twt'mooie praatjes bedotten, zich stellen tegenover \ weerstaan ^emiendrar, verwekken / voortbrengen. enlrente, bw„ teffenouer; - de, foetus / misgeboorte I vz. tegenover. ehoorte• mal —, deugniet; — del sisss: Sii». Hs&jssrsssfc.« / —■ 3»iara«s - "°SUr, i».... l""i volstoppen; enfundado en, ,,gestoken cnjo d£n ; verliefd worden. 'VÜÏÏK «■ —<»i "»• kelen; —se, woedend worden / opsteken /ce^gollctarsC) fier, frois worden. enlurrunarse, f/am.J toor,iff wor- me^hofc ^«rfc«n.;. ; bedotten met mooie praatjes. enuorroso, belemmerend / asiiS- engalanar, optooien —se, «c/i en 0® >'ffi (het) ineenyrijpen van tooien I zich mooi maken. landwielen / raderwerk / samenhang engallado, irois / fier. emiranar, uan landen voorzien / engallador, irens. ineennriinen ■ —se, ineensluiten. engallar, irois si"PrPlf!1. L-sz irois engrandcccr, vergroten / overdrijven / de kop ophouden (paard), , loven■ se groter worden / toenemen. 3£r-a=/« enganabobos, m-, (tam.) kw J engreimiento, opgeblazenheid / hoog- engafiadizo, gemakkelijk te bedne- moed "^ogmoedig maken; —se, jen I onnozel. engrosar — enorgullecer trots worden; con, weglopen met / gerechtelijk onderzoeken / een oordeel verzot raken op. vormen over. engrosar, engruesar, dikker maken / enjundia, vei (van dieren) I kern. vermeerderen / vergroten. cnjuto, mager / dor / droog. engrosamlento, (het) dikker worden enlacc, m., verbinding / verbintenis I vergroting. (huwelijk) / aansluiting (treinen). cngrudar, stijven / plakken. cnladrillar, betegelen (vloer). engrudo, stijfselpap. enlazar, aanknopen / verbinden / enguantarse, handschoenen aan- dichtsnoeren / aansluiting hebben / trekken. aansluiten bij; —se, zich vasthechten engullir, verslinden / opslokken. aan / trouwen. cnharinar, mei meel bestrooien. cnlcgajar, in bundels pakken. cnhastiarsc, een afkeer krijgen van / enlistar, werven (troepen) . zich dodelijk vervelen. cnlodar, bemodderen. enhebrar, insteken (draad) / (aan)- enloquecer, gek maken; —se, het rijgen. versland verliezen I buiten zichzelf enherbolar, vergiftigen (pijlen). geraken. enhestar, opheffen / rechtopzetten / cnloquecimiento, (het) gek maken I opsteken (vaandel). (het) gek worden. enhiesto, opgeheven / rechtop / steil. enlosado, tegelvloer. enhilar, insteken (draad) \ rijgen / enlosar, betegelen. samenstellen / ordenen. cnlucir, pleisteren I witten I poetsen. ennorabuena, gelukwens; \—\,mijn cnlutado, in rouwkleding I met gelukwensen!; dar la —, feliciteren. rouwrand. cnhoramala, ongeluk; j—!, voor enlutar, in rouw dompelen I beden drommel! droeven. cnhornar, in de oven plaatsen. enmaraflar, in de war maken ) enigma, m., raadsel. verwikkelen; —se, in de war geraken I enigmatico, raadselachtig. betrekken (lucht). enjabonar, inzepen / naar de mond enmaridar, huwen (v. vrouwen qe- praten. zegd). cnjaczar, optuigen. enmascarar, vermommen J maskeren. enjalbegar, witten / kalken. enmclar, honingzoet maken. cnjalma, pakzadel. cnmendadura, verbetering. enjalmar, zadelen. enmendar, verbeteren / schadeloos- enjalmero, zadelmaker. stellen / een vonnis herroepen; —se enjambrar, (zwermende bijen) zich verbeteren. vangen f inkorven / zwermen. cnmienda, verbetering / correctie / enjambre, m., bijenzwerm / grote vergoeding / boete. menigte. ^ cnmohecer, met schimmel bedekken; enjarciar, optakelen / optuigen. —§0^ verschimmelen. enjaular, in een kooi sluiten / cnmudecer, (doen) zwijgen / lol (fam.) in de bak stoppen. zwijgen brengen; —se, verstommen / enjertar, enten. sprakeloos worden. Gnjoy(el)ar, met juwelen versieren. ennegrccimiento, zwart making I eiijiiagadicntes, m., mondspoeling / wording. (fam.) slokje. ennegrecer, zwart maken; —se, enjuagadura, (het) mondspoelen / verduisteren / zwart worden. mondwater. ennoblecer, veredelen / in de adel- eiijuagar.se, zijn mond spoelen. stand verheffen; —se, van adel worden. cnjuagatorio, water om de mond ennobleeimiento, verheffing in de te spoelen / spoelglas. adelstand / verheerlijking. enjuague, m., (hel) omspoelen / enojadizo, prikkelbaar I lichlge- mondwater / intrigue. raakt / driftig. enjugador, —a, drogend; el —, enojar, boos maken;—se, — worden, droog toestel. enojo, boosheid / ergernis. cnjunar, drogen / afdrogen. cnojoso, lastig vervelend. enjuiciamiento, instructie van een enologia, Mijnbouwkunde. rechtszaak / proces / beoordeeling. enorgullecer, trots maken; —se, enjuieiar, een instructie openen over / trots worden. enorgullccimiento — ensol>erbcccr enorqullecimiexito, trots. ensaladera, slaschotel / slabak. enorme, geweldig / ontzettend. ensaladilla, gemengde bonbons / enormidad, geweldigheid / reus- zetting van verschillend gekleurde ste- achügheid / ongerijmdheid / grote dwaas- (benen) , belezen onrabiar, woedend maken; —se, (zieken). wonend worden. ensalmo, belezing / bezwering (ziek- enramada, loofdak / lommer. te) / toverkracht. enramadO) geraamte van een schip. ensalzaraicnto, verheerlijking. enramar, versieren met loof / lakken ensalzar, loven / prijzen / verheffen / 'Crenraiieiarse, ranzig worden. '''onsamhlador, kunslschrijnwerker / enrarceer, verdunnen / sc/iaars ma- /asser / ooeffer. ften; —se, schaars worden. ensamhladura, /as / koppeling / oiirarccimiciito, verdunning. verbinding. unnaLn i enrasar, effenen / u/a/; maften van ensamblar, aaneen lassen / koppel / m„„r verbinden. , , , , enrase, m., ffceïj effenen. \Z^schoen?^TkkJr sSte,4} lafcc """"JS». swau «san ««ara! '"rTsr^r'LS'sr' '"enredijo, verwarring / verwikkeling. ensanar, verbitteren j ^gen; se, cnredo, verwarring / leugen / ver- zich verbeten werpen op / zijn bloeddorst ""enrcdoBo^"ingewikkeld''')9 verward. ensartar, rijgen (aan een draad) / cnrcjado, traliewerk / rolluik aaneenrijgen / °P"t"^le,nioetsen i keu. cnrejar, ,an ira//eS .oorz/en / mei ^TiSk "enrevcsado, ingewikkeld / duister / oefenen / een poging ' , onleesbaar / onhandelbaar. . , , ^^,'JSmU P " enriauecer, verrijken;—se, zichkeuring / repetitie. enriquecimiento, ^n/ft/ng. ensebar ^smer^n enriseado, rotsachtig. ensenada, bocht / inham. enriscar, opheffen / verheffen; -se, / onderrichi / onder- risten «U» - -se- "—• :r, enramar, s/omp ma/cen■ werkluiqen; — domésticos, huisraad. enronqueccr, ftees maften, se, em silo bewaren (graan)i. hees worden. Misillado aezadeld I met een zadel- enronquecimiento, heesheid. en? ,* \9tZh«ïh*iJl enrosear, («ine/en / kronkelen / rug / f/am J jeboheld. vormig oprollen (slang). keerdheid I gepeins. ssssMi,"""" ensabanar, in /aften, mftfte/en / maken; "eSada, .Ia I mengelmoes. -se, /.oogmoedig morden. ensombrecerse — entornar ensombrcccrse, somber, terneergeslagen worden. ensordeeimiento, doofmaking / doofheid. ensordecer, doof maken / doof worden. ensordecedor, —a, oorverdovend. ensortijar, krullen / krullen zetten in; — las manos, van wanhoop zijn handen wringen; —se, gaan krullen. ensueiar, vuil maken / verontreinigen;—se, zich bevuilen I vuil worden. ensueno, droom / waan / drogbeeld. entablado, plankier / vloer. entablamento, hoofdgestel/dekstuk. entablar, bevloeren / beschieten (met hout) I beginnen / aandoen (proces) f aanknopen (relaties) / voorbereiden; —- una conversación, een gesprek aanknopen. entablillar, spalken. entalegar, in een zak storten / opsparen / oppotten. entallado, getailleerd / nauwsluitend. entallador, houtsnijwerk / steenhouwer I stempelmaker. entalladura, houtsnede / houtplastiek I inkeping / zwaluwstaart. entallar, snijden / uitsnijden / uithouwen (steen) / inkeping maken / tailleren / strak sluiten (jas, japon). entalleeer, uitschieten / stengels krijgen. entapizar, behangen / met tapijten bekleden. entaponar, stoppen / dicht maken (met kurk of prop). entarimado, houten vloer / plankier / verhoging. entarimar, bevloeren / een parketvloer leggen. entaruyar, een houten vloer leggen. ente, m., bestaan / wezen / type. enteco, ziekelijk / zwak / bekrompen. entelerido, stijf van de koude / verkleumd. entena, spriet / voelhoorn / antenne. entenado, stiefzoon. cntcndedcras, v.mrv., verstand; buenas —, goed versland; corto de —, niet erg snugger. entendedor, verstaander / hoorder. entender, verslaan / begrijpen / menen; — en (de), een eigen mening hebben omtrent / verstand van iets hebben / een kenner zijn betreffende; — en una causa, met een rechtszaak belast zijn (rechter) ; — por, verslaan onder; a mi ■—, naar mijne mening; —se, elkaar verslaan; — con, zich verslaan mei / zich schikken naar / afspreken . entendido, verstandig / op de hoogte; |—!, dat is mij duidelijk!; no se da por —, hij houdt zich van de domme. entendimiento, begrip / inzicht. entenebrecer, verdu is leren. enterar, op de hoogte stellen; —se de, zich van iets op de hoogte stellen / kennis nemen van. cntercza, volkomenheid / rechtschapenheid I energie; —deesplritu,—de énimo, kordaatheid / tegenwoordigheid van geest. enterizo, uil een stuk / stevig / gaaf. enternecedor, —a, ontroerend. cnterncoer, zacht maken / vertederen / roeren; —se, vertederd, ontroerd worden. enterneeimiento, aandoening / vertedering . entero, geheel / volkomen / gezond / niet gesneden (dier) / rechtschapen; con voz —a, met vaste stem; por —, geheel en al. enterramiento, begrafenis / graf. enterrar, begraven. entibar, stutten / beschoeien / schoren. entibiar, afkoelen / lauw maken / matigen; —se, lauw worden. entibo, stut / schraag / steunbalk. entidad, wezen / gewicht / vereniging / corporatie; d.e —, van belang. entierro, begrafenis / ■—stoet / graf; el timo del —, ,,Spaanse schatgraverij''. entinar, in een kuip doen. entintar, met inkt bevlekken / opzetten (kleuren). entoldar, met zeilen, doeken of zonnescherm beschutten / met doeken behangen; —se, betrekken / verstoord worden (goede stemming). entomolog ia, insectenkunde. entonaeión, aanheffing / intonatie. entonadera, pedaal (orgel). entonado, welluidend / met een gewichtig air. entonamiento, aanhef / loon / kwasi gewichtig air. entonar, toon houden / de toon aangeven / orgeltrappen; —se, een air aannemen. entonces, bw., toen / dan / in dal geval; en aquel —■, toentertijd. entonelar, in vaten doen. entontecer, dom maken; —se, verdwazen I suf, sukkelachtig worden. entornar, half open, op een kier zeiten / omzomen / omslaan (rand). entorpecer — entumccimiento cntorpecep, verlammen / a/slompen / entremetido, bemoeiziek / indringe- bemoeilijken; —se, afstompen. rig; el —, indringerig iemand. entorpeccmiento, verlamming / af- cntremezclar, vermengen. slompinq I belemmering. entrenar, oefenen / trainen. cntrada, ingang / entreegeld / voor- entrenzar, vlechten. qerecht I opening / inval; — de favor, entreoir onduidelijk horen. vrij kaartje; —s, inkomsten. cntrepieriia(s), binnendeel der entramado, latwerk / paneelwerk. dijen / kruis (broek). entrambos, beide(n) / alle twee. entrepuente, m., tussendek. entrampar, in de val lokken / entrcsaca, keus / uitdunning / bedriegen I schulden laten maken; open plek (bos). —se., schulden maken. entresaoar, uitkiezen / uitzoeken / entrante, binnentredend; angulo —, uitdunnen. . , , , inspringende hoek; la semana —, entrcsijo, darmwand / verborgen, aanstaande week; el dos del —, de geheimzinnige zaak; tener muchos —s, tweede v. d. volgende maand. achterbaks zijn / (van zaak) zeer cntranas. v.mr v., ingewanden f bin- ingewikkeld zijn. nenste / gemoed. cntrcsuelo, entresol / tussenver- ciitranable, innig / diep / hartelijk. dieping. enlraiiar, tot het binnenste door- cntretalla, bas-relief. dringen / verbergen / bevatten. cntretanto, intussen / ondertussen / entrar, binnengaan / binnenlopen / inmiddels; en aquel —, toen / in- inpassen I deel uitmaken van I boeken I middels. _ „/Lm / aanvallen (stier); — en entretejer, doorvlechten / ifisc/iu- cólera in woede ontsteken; — por kelen; —se, zich ergens indringen. mucho' en, een groot aandeel hebben entreti'la, grof linnen f voering- in ■ de por medio, tussenbeide treden / linnen; las —s, het binnenste / ,,de bemiddelen; entrado en edad, bejaard. bodem van de ziel - drnneliik cntre, lussen / onder; — los cinco, entretener, ophouden / d^"9e'lJk met zijn vijven; — él y yo, wij samen; maken (pijn) vermaken / onderhouden / — mi bii mezelf mainteneren; —se, zich ophouden / entreabierto, 'half (ge)open(d) . zich vermaken; dar la entretenida, entreabrir, half openen / op een aan l lijntje houden. kier zetten entretenido, onderhoudend f gezellig entreacto, tussenbedrijf / pauze / / genoegelijk. sigaartje entretenimiento, onderhoud / ver- entrccano, qrijzend I peper- en zout- maak / oponthoud. kleurig entrctiempo, overgangstijd / lussen- eiitreceio, ruimte tussen de wenk- seizoen. 7^_ brauwen I fronsing I voorhoofd / gelaat. entreventana, penant / middelpijler. eXecliro, "Lo. entrever, onduidelijk zien / gissen. enlrecoaer, uitpikken / vastpakken. entreverar, vermengen / dooreen- entrecortar, msniiden / infcepe* / menjen; -se en, «cft m. onderbrelicii entrevista, bijeenkomst / onderhoud / entrcdictao, verbod / interdict. interview. -se, «cft ontrcua^'overgave / (af)levering f "Sr, de Jroon ^rfteffen / afqiïte hemelhoog prijzen; —se, hoogmoedig eiitrefiar, (af)leveren / overhandigen / worden. /er /zand stelten• —se, zich overgeven. entronque, m., verwantschap. entrelazar, ineenvlechten / ineen- entrucliada, forellenpastei / gemene S'r:Xe.1l^in$tZTdenWOrden- S!enfctr«ehar, bedriegen / oplichten. entrelueir, 'doorschemeren. ciiluerto, onrecht / belediging. entremedias, bw., tussen ... in. enlumecer, verstijven / verstarren, entromés.m. tussengerecht/ — spel. —se, zwellen / slapen (voel). enlrcmcter, tussenleggen; —se, zich entumecimicnto, verstijving / ver- inmengen. ' starring. enturbiar — epopeya 5R5V8*' a» f rat ^Z^nTZ^L ' XnT) t ""TT'mel d00rns bedekk™ I mededelinn. 9 1 i"sJen de doorns drijvèn / in moeilijk- enuneiar, uiten I meedelen I ver «»" . brengen / tweedracht zaaien; klaren. meeaeien / ver- —se, in moeilijkheden geraken / /mrre- • . warren. envainar, in de schede steken. eöe, v letter n »r.rr; srsc•» si W &»—■ moedig worden- con aandurven epiceno' epiceen (spraakkunst: ruw aanpakken ' aanduTven' v00[ beide geslachten geldend). cnvanecer, trots maken / ij del -^sch^dichte'r VerheVm 1 9rools; el maken; —se, iidel worden ' r? aichter. envanecido, verwaand '/ ijdel. curFsF °' eplcurisch; el ~• epi- ijdè7eTCimient°' verwaandheid I epidemia, epidemie. envararse, stijf worden ®P!*Jém,?°> epidemisch. . vu piïiïï'r%,iKt. -«raA""""' *"*'■ envejeeer, oud maken / oud'worden; dicht ™' e" V"' °Pscbri1i I —se, verouderen. envenenar, vergiftigen / / nS / verderven / ee/2 karakter npupn ann ' > puntdichter. enverar riinen &"■ ' epilepsla, üa//e«rfe zie/cte. enverdeccr, groen worden ^ epiléptico, lijdend aan epilepsie. enverjado, traliewerk. ' gevFn samenvatlen I een slotrede enviado™ '(af)gezanl ' achlerziJde' "P !'<•!«>> slotrede /samenvatting „lot. cnviar, a/zenden / verzenden. heiY^D^coZaa^tCk°PPeUike "mardl9' ir^tVZ'^i^n^J Schappelijk. *=37«!^'™- spel'zettenreSt°' /aaiiie eP'SOd"C/! 1 i0e^0<*d ' envidia, raj'd / a/ffunsi. nh&U?******' 're*W'' el ~ envldiar, benijden. h ■ t envUecer,' vjrlagen) Jnt'eï'en™' se A /°ï*' 1 dt bHef betreffend I zich verlagen S 1 ' se' schriftelijk; ensenanza en forma — envileeimiento, verlaging "'"fff onderwijs. envio, zending I overmaking- — verzameling van brieven f bajo fa ja, zending onder kruisband- Epistelboek / openbare gelegenheid tot het -ASKST^v»- 2sar%Jssra^,, dennV'"dar' weduwe (weduwnaar) wor- "épitornar, ee/z uii/refce/ «fe„. envoltorio, bundel / paft zic/i'/'1"""'' m"' uittreksel I korl over~ Un7rn"rï»ieT'a9 ' "UlS ' mWlkke' ^ «P°~. tijdperk / /mpW/öv / ftydü0*. opopeya, heldendicht. cquidad — escalada cquidad, rechtvaardigheid / billijk- erizar, overeind zeilen; —se, le h •h berge rijzen. SKSr-AÖSr'- - • JSS&J WSttAW equilibrado, in euenwicftf / rusJ.ff / ttüta / kluizenaarswoning. sïïvsï-- - —»< l&StfSU&T*-. betreffend, linea evenaar. errabundear, ronddolen / zwerven. enulpar*' Zïtrusten '/ bemannen; crrabundo, d»a/end / zwervend. con "o' necesa" io, van het nodige erradizo, dwalend I omzwervend. voorzien; -se, MiuMen. SïïfmTKdn°offüun (als (heï 'uUrusten (met). / ftramtoto/ ffe&raifci o a ta Andaloezië). ploïg ft'eam I elftal; - de nov.a, _crr ar^ / Jwai'en / **n. 6 srè„,d«- / / -« Caê^e>e:^Sa,deA0,,,e dwalend. cquivalenc \a!'gelijkwaardigheid. erróneo,' verkeerd / onjuist; asiento 5BWW-' -&&&■-**.> r- ip=MS^ rssir, "Vivoear, ~e/en / »er«,arren; erudrto^ seW^.el / —se, ztc/i vergissen. _ _ Pr«i>tivo eruptief / mei huiduitslag i ttSSSSui. 1 «-^.5— ' JT-*Si&&.' -7>'»•«'<«'■ y tijds) Spaanse jaartelling. ,^e esbirro', diender / gerechtsdienaar. vanaf acht en dertig jaar voor Chr slus. esbirro, aienue, * _ erar, in bedden verdelen (turn). ^kjJ glimlachen. erario, schatkist. esbozo, scfteis / ontwerp. TA!'.,HM,., I ,r,CU I .UJI- *"r«n, «;» «p »■» eremita, m., klmzenaaS,] i ar escabcl, m., voetenbankje I krukje. erSlmo', M fX ' «■^J^Ld / moei- crjjotista, m., betweter / ..... . , ,t ■, schuinheid / viezigheid. '-rsr~ 1 u 1 sehuin 1 "trial', 'woestT'edig I "raak; el " e^bulLsc, uii de fcanden 9/ippen / 6T4r0pr^n / stichten; — en verheffen tot / benoemen; -se en, ' aandoS; - reduc.da, zich opwerpen als. *kleinde schaal I verkleiningsschaal. Z&Z-SZ4 rtSOi, - 3 "" de obstóculos, uoi hinderpalen. beklimming. escalafón — esoarpado escaSnfü'' hliylijSt-' eseaparatc, m., uitstalkast / etalage. ' -JS7S& rsaas. /„ s È..ÏÏZ? 'A 'tTeST £ '• escaldar, gloeiend maken / mef escape, m.f overhaaste vlucht i "ïsssi-, i «""»«"<"■■ i« W,^l^.0iV / escara, korst I roof (wonde) escalfar, opwarmen IverhittenIkoken. escarabajear, onrustig heen en weer cscahnatai, bordes I hoge stoep. lopen / (neer krabbelen I Tfam l cscalolriado, huiverend / rijend. /«i>e//en (geweien). escalónrl°m snZT^J 7'wIF' i / csearabajo, (mest)kever \ hanepoot. trede ? "" " " ("' ladder) 1 »iMe roze/aar / e£/a„- escalonap, m., over gelijke afstanden esearamma, schermutselina I twin i afschrappen / poken; me esoarba la ™ 7 T; "SS, ~ —ra."5W w»- reSrm„u.^„r, ,ja„„ i ,=ss%p ïu espaninmin nnpn , fl. r. , . aftappen / insnijding maken. zonderd. ' ' ,ge~ escarizar, randen (wonde) / de maZTTZ^TV^n^- scharlaken/ roodvonk. ya escampa^ Ae/ A0UPa/ op roodToT/r' scharlake"kle»ri9e slof / meé£Ev±^(Ltlarin9' ' e^a"r, 's;etr r yh°uerm?vaT'sirafien, °m een voor- st^x^rs1:^.1 aan- z^zé^at-11^ 7r-%V" cscü^alil^'dTep7o%k l lToTeliJk- be™*kF*"' 'beharldelen ' cscafto, zi/6a*fc fme/ leuning). esCar„i« Ann„ / deZTArptr 1 het *ich ,-rla; ^luT^ooid hals. meT7Vt?n)\n7aZnPP7JoÏÏk°ï -™1-'/ *«,,/«. vallen (steek) esearpa, glooiing / helling / escarpe. 1 '" I escarpado, s/ei/. escarpadura — escote zsssrvss-i 'pss- /1assS,?";— een borstwering opwerpen /6 eSe„lasticiïmo, «fco/a.Heft. cscarpidorf srroue kam ' , escoléstico, scfto/asiiseA; elscfto- escarpin, m„ ZicAi scAoeiseZ / dans- 'a^opelldra> daizendpoot. Ir =^;^f7Se^7"rm- ^dc" • '%'Latimaraflolada, ,tfpiscft Spaanse, over- m°esmeri?!"m., amaril / polijststeen. dreven Spaanse daad, gebeurtenis of esmmlar, «ter». / pooien mei .oorZZe/de «oor A«i ""isniwo zorcr I zorgvuldigheid. typisch Spaanse. esnobista,' snobbislisch. als een Spanjaard worden. esópico,' SEsopisch; t&bulas -as, es£arav*n?^}/er"er ' (bem) /fl&4otérico,SToterisch I ingewijd / ^cLparavel/m.'^rpnct / p/afepaan * . van metselaars. 9 eZro, die andere. esparcido, »ro/yft / monZer / onSe- jB5SSS.rW»«S»I "~r'"" schaars worden (brieven) I zich ver- maak. ^ mrspreidm ; versirooien / ""espacio, ruimte / tijdruimte / pauze / vermaken; —se, zicA verspreiden / svatie ■ poner—, spatieren. zich vermaken. espaciosidad, uitgestrektheid/ruimte esp, 1 espacióso, wU* / ruim / «tfrffepi?. ^ esparramar, ^ZrooZe* / tttdJEZJeS:rT-'/eT»; esparraneado, ^r^rS'-rup"^8'/I0Wf; / hazzreiden■ espadachin, vechtersbaas. espartena, esparto-sandaal. jssr^sss.' M""u'' jaffss. sz&LÏX- jBSSvwaa*/ tsiö! *■£«£'—*-—— esualda, rua ' a—s de,achter iemands espasmo, kramp / schriK. rug om; d£ de-®op zZ/n 'rug vallen; dar, espasmódico, krampachtig. voWerlas—s, de rug toekeren I vluchten. espato, spaaZ. cspatula — cspiritado espatula, spatel. cspecia, specerij / kruiderij. espeoial, bijzonder / eigenaardig / speciaal; en —, in het bijzonder. especialidad, bijzonderheid / eigenaardigheid I specialiteit. espccialista, m., specialist / vakman. espccialmente, bw., (in het) bijzonder . especie, soort / aard / geslacht \ baar geld / vorm / uitlating j denkbeeld / afbeelding; soltar una —, een ,,visje uitgooien"; en —, in natura; las dos s sacramentales, de gedaanten van brood en wijn na de consecratie (U.K.). especicria, specerijwinkel I kruidenhandel. especiero, specerijenhandelaar. especiflcación, nauwkeurige opgave. espccificar, nauwkeurig opgeven I — bewerken. especifieativo, in bijzonderheden afdalend. especifico, specifiek / eigen aan een soort / soortelijk; el —, specificum. especioso, prachtig / voortreffelijk / (fig.) schijnbaar waar / gezocht. espectacular, hei toneel betreffend / op hel uiterlijk vertoon gericht. espectaculo, vertoning / schouwspel I voorstelling. espectador, —a, toeschouwend; el — toeschouwer. cspcc tante, afwachtend; una actitud —, een afwachtende houding. espeetro, spook / spectrum; — solar, zonnespectrum. especular, bespiegelen / beschouwen / speculeren; — al alza, —a la baja, °P stijging, daling der koersen speculeren. cspeculativo, speculatief / theoretisch . espejear, weerspiegelen / glanzen. espejeria, spiegelhandel I spieqelwinkel. espejero, spiegelfabrikant I spiegelhandelaar. cspejismo, luchtspiegeling / waan I inbeelding. cspejo, spiegel f weerspiegeling / voorbeeld. espeluznante, afgrijselijk / ,,watde haren te berge doet rijzen''. espera, hoop / verwachting / afwachting I uitstel I geduld; sala de —, wachtkamer; en — de, in afwachting van; este asunto no tiene — deze zaal duldt geen uitstel. esperanza, hoop / verwachting. esperanzado, vol goede verwachting. espcrar, hopen / (ver)wachten / wachten op / te wachten slaan. esperma, zaad; — de ballena, vet uit de kop van de potvis I walschot. espermatlco, hel dierlijk zaad betreffend. csperpento, monster / gedrocht / dwaasheid. espesar, verdikken; —se, dikker worden; el —, kreupelhout. espeso, dicht / dik / gedrongen / (fam.) vuil. espesor, m., dikte. espesura, dikheid / dichtheid / kreupelhout. espetar, aan hel spil rijgen / (fig.) toesnauwen / uilvaren legen; —se, een gewichtig air aannemen. espetera, aanrechtbank. espetón, m., braadspil / stopnaald / gedenknaald / zeenaald (vis). esp ia, m. en v., spion. espiar, bespieden / spionneren. espichar, steken / wonden / (fam.) sterven. espiga, aar / klepel / stift / entrijs. espigadera, —ora, arenleessler. espiyado, in het zaad gescholen / schriel / opgeschoten. espijjar, arenlezen / bij elkaar zoeken / in de aren schieten / pinnen; —se, snel groeien / opschieten. cspigón, m., angel / scherpe punt / ,,kopje" f steile heuvel / pier. espin, puerco —, stekelvarken. espina, doorn / stekel / visgraat / ruggegraal; mala —, argwaan. espinaca, spinazie. espinal, ruggegraat —. espinar, met doorns steken / met doornstruiken omringen / op iemand villen; el —, doornbos / moeilijkheid. espinaca, spinazie. espinazo, ruggegraal. espinela, spinel (gedicht van tien achllettergrepige verzen). espineta, spinet. espinilla, scheenbeen / soort huiduitslag^ (huidwormpjes). cspino, mei—, hagedoorn. espinoso, doornig / (fig.) moeilijk / netelig. espionaje, m., spionnage / bespieding. cspiración, uitademing / einde I afloop. espiral, spiraalvormig; la—, spiraal. espirar, uitademen / ademen I sterven / verlopen / aflopen. cspiritado, bezeten / (fam.) broodmager . espiritismo — cstablecimiento paniritismo sDiritisme. esportilla, mandje / korfje. «.pmu.U, „«„.im; .1 laswïjr* ' »•. n" r""- esniritu, qeesl I ziel / spiritus esposas, v .mrv. , handboeien. (wirnueesl) • cobrar — moed vatten; csposo, —a, echtgenoot / ff?"?'®' dar rendir - «rót se.en. espuela, spoor / spoor^og / pr.kfeZ; Spiritual, geestelijk. ponfcr -8 a, aansporen _^itUa"dad' faraWer 1 espulgar', ClluiZ f nauwkeurig el °"espumaV «Auim; - de mar, cniri tun li meerschuim. ésp^ritualizar, vergeestelijken espumadera, soh„aan. osDirituoso, geestig I geestrijk. espuraajear, schuimbekken. espila, tapkraan \ drinkebroer. espum(aj)oso, vol schuim / scfcui esplcndente, falend. ^espumar, (af)schuimen. JrSz?)^.l9lmu 1 luis' ; espléndido, prochUff / taUimijk / ^or^ipj^oers^ / ei __ m outilpiidop m alans I pracht I luister. onecht kind / bastaard . esplendoriso,' sira/end / scftitie- cspurriar, besprenkelen \ indampen, rend I prachtig. esputar, spuwen. cSSï:^'~e^ei<,/ ' 'ooi' " ^olëadira^TSu-onde. 5™' ' SChetS- espolear, de sporen geven / aan- esqui, m., ski. 2S£ fe»** / ***- / riuï&ü*. , ~ < "Msrssr^< stroombreker / Uii/oper van een fcru? / leergewelig ; delicaai. espolvorear, ioi poeder mafcen / csqullmar, oogsten; - la t.erra, ^ïonjaJsptsTijig.) uitzuiger. e^ujjmófooffsiJ «P^klok. ■€S;°liSE'; esponjosidad, sponsachtigheid. splinter. rs»'JÖ-' esponsalicio, de ondertrouw be ' uivcz, v schuwheid / koelheid. "t»—M««.p..»'" i los komen • espontaneidad, spontaneïteit / on- „asi , beslendig / duurzaam. »nï»n% / establo — cstc establo, stal. estampilla, stempeltje / stempel op estaoa, paal / stok / staak / balk. documenten / (Z.A.) postzeqel estacada, palissade / strijdperk. estampillar, (af)stempelen. cstacar, afperken / (een weg) estanear, stillen / stelpen I stop- afbakenen; se, stokstijf staan. pen / blijven steken / monopoliseren; estacazo, stokslag / tegenslag. —se, slokken / blijven steken. estación, stand (v. zaken) / jaar- estancia, verblijf / woning I kamer I getijde / station / post / verblijfplaats / verplegingskosten per dag / (Z.A.) rustplaats. grondbezit. estaeional, naar het seizoen / seizoen-. estaneiero, (Z.A.) (qrool)qrond- estacionar, plaatsen / zetten; —se, bezitter. stilstaan / zich ophopen. estanco, waterdicht; el —, tabaks- estacionario, bestendig / slationnair. winkel / monopolie. estada, oponthoud / verpozing. estandarte, m., standaard I vaandel. estadal, m., lengtemaat (3,334 cm) / estanque, m., vijver. kaars van manshoogte / gewijd halslint. estanquero, —a, verkoper, verkoop- estadio, renbaan Istadion /stadium / sier van tabakswaren. ■ .. , , , cstante, aanwezig / was/ I blijvend; cstadista,m., statisticus/staatsman / el —, boekenplank. politicus. ...... estantcria, boekenstandaard / (boe- estadistiea, statistiek. ken)rek. estadistieo, statistisch. estanligua, spook / nare verschij- estadizo, stilstaand. ning. estado, siaai / stand / toestand / cstaiitio, stilstaand / star / flauw / rang / manshoogte / vlaktemaat f49 bedompt (lucht). vierkante voet); Ministro de —, estanar, vertinnen. Min. van Buitenlandse zaken; — cstafio, tin. raayor, staf (mil.);- llano, comtin, estaquilla, schoenspijkertje / pin. uithuwelijken. ~ P°ner en ffe^StaquUlar' vaslPennen I "aslplug- ,„°S!a^U:lidtnSC\: de Vgr~ estar, zich bevinden / zijn / liggen / east n ril , , „ • ■ , , zitten (van kleding); —a, kosten; I.na. oplichterij / afzetterij / 6e- — con, samenzijn / wonen met; negerij / stijgbeugel. — de prisa, haast hebben; — de viaie, estalador, oplichter / afzetter. op reis zijn. _ en> bestaan uil / komen ' afzetten. 0p; — para, op fief puni zijn om; tstalermo, houten pop (steekspel)/ no estoy para bromas, ik heb geen aslposl / dwaas type. lust om grappen te maken; — por, estaïeta, rijdende postbode f renbode f iust hebben te / van plan zijn; — dé °tatasL!ï" ppos ?,n f: . . més, overbodig zijn; iestamos?, Maar? / ' P°stbeambte I brieven- begrepen ?; — de médico, a/s dokter , , . gevestigd zijn;—se, blijven / zich rustig i r, losbarsten (oorlog, bom) / houden; estóte quieto, ftoud je kalm / knallen / uitbreken / springen (band). blijf zitten. -rid°' I losbarsting / ex- cstatica, statica / leer van het even- piosie. wicht van krachten. cstambrc,m. en v., wolgaren/sajet/ estatieo, statisch. ' ... ... cstatua, standbeeld / monument. estamena, siamyn / eiamme / estatuaria, beeldhouwkunst. I', , . , . , estatuario, standbeeld — / — achtia: estampa, plaat / prent / gravure / el —, beeldhouwer. houtsnede/ afdruk / spoor / voorkomen / cstatuir, vaststellen / verordenen. f ?;... d™k9even- estatura, j/esfa/ie / lichaamslengte. 1 "ldrukken I «staluto, s/aiuui / verordening / stempeten regeling. cMtumpia, de —, plotseling / oï/er- este, m., oosten(wind) . , . , , este, esta, est», estas, cstos, ro//en^Fn 1' ~"' knal losbarsimg I deze(n) / dit (bij de spreker); loihnrJen i LJ h, ,un ' m' e" V' zelfst- met accentteken: losbarsten / veel gerucht maken. en ésta, alhier; en esto, intussen; Spaans-Nederl. 11 este&rico — estracilla en esto de, wat betreft I wal aanbe- estimulante, prikkelend / opwek- lanal kend; el —, prikkel. este&rioo, stearine —. estimular, prikkelen / aansporen. cstcarina, stearine. estimulo, prikkel / aansporing / esteatita, speksteen / kleermakers- opwekking. Icrljl estlo, zomer. estela, kielzog / gedenkteken. estipendio, bezoldiging / loon / estenogralia, stenographie. stipendium. . i estenoflraflar, slenographeren. estipulación, vaststelling / bedinging eslentoreo. voz —a, stentorstem. / voorwaarde. èstepa *w. estipulante, bedingend; las partes estera mat —s. overeenkomende partijen. esterar, met mallen beleggen. estipular, vaststellen j bedingen estercoladura, bemesting / mest. estirado, lang / rijzig / ingebeeld / estercolar, bemesten; el —, mest- gierig. MuuMWI hoop estirajar, (fam.) uitrekken. «»stercolero, meslraper I mesthoop. estirajón, m., (fam.) ruk. estereoseopio, stereoscoop. estirar, ui trekken / rekken J mange- estereotipar, stereotyperen. len / uitstrijken; —se, zich uitrekken / estercotipia, stereotypie. een air van gewicht aannemen. estereotipieo, stereotiep / vast / est.razar, (fam.) ultr^n- onveranderlijk. estirón, ruk iet dar un esterero, mallenvlechler / — ver- —, uit de kluiten schieten. k0per estirpe, v., afstamming / geslacht. estéril, onvruchtbaar. estival, —vo, zomers. esterilidad, onvruchtbaarheid. estocada, degenstoot. esterilizar, onvruchtbaar maken / Estocolmo, Stockholm. steriliseren. estola, stof; de baja —, van min estcriHar, ^(heimatten (stoelen). estofar, in reliefborduren / slof - csterlina, libra—, pond sterling. feren (schilderij) J stoven. esternón, m., borstbeen. estoieidad, (Stoïcijnse) gelijkmoe- estcro, (het) leggen van matten / digheid I onverstoorbaarheid. lacune I uilerwaarde / slib / bezinksel. estoiclsmo, Stoïcisme / gelatenheid. estertor, m., geruis / gerochel. estoico, Sloicijns / onverstoorbaar/ est étiea, schoonheidsleer / aeslhelica. gelalen; el —, Stoïcijn. estétieo, aeslhelisch. estola, stool / stola. esteva, ploegstaart. eBï?ïïjCZ'jV'' domhei estevado, met kromme benen. estólido, dom. , ^n . estiaie, m laagste waterstand. estomaoal, de maag betreffend. estibif, laadstok f ballast. estómaflo, maag / (fam.) durf! estibar, stuwen I stouwen. zelfbeheersing. estlércol, ra., mest / drek. eatopa, werk (v. vlas enz.) / cstigma, m., litteken / wondteken/ poetskaloen. S'e^tigmatizar^stigmatiseren / brand- estoposo, werkachtig / vezelachhg / merken dradig. cstilar, plegen / gewoon zijn te estoque, ra., degen dragen (kleren); —se, in zwang zijn. estoquear, eatiiuta m stilist. estorbar, sloren / hinderen. estilitu, m.,"' stgliel. estorbo, storing / hindernis / last- estilo, schrijfwijze / stijl / manier post. __ , . (kunst) I gebruik. J estornija, naafring. estiloarèflco, uu/pen / vulpotlood. estornino, spreeuw. estima, acftii/iff / schatting. eslornudar mcan estimabilidad, achtenswaardigheid. estornudo, ! (hel) niezen. jsi estimulTción, priftfce/. I vloeipapier. ostrndu — estudiantil estrada, weg / grote rijweg. — opvoeren (toneel); sin —, onae- estrado, verhevenheid in troonzaal / bruikt / nieuw. podium I ontvangzaal / bakkersaanrechl; estreno, inwijdingIpremièreIdebuut. s, gerechtszaal; citar para —s, estreAimiento, hardlijvigheid. voor de rechter laten verschijnen; hacer estrenido, hardlijvig I qieriq. ? ■ , .. estreiiir, hardlijvig maken / verstop- nJm™, ? ,101 ï°',lderi\n'J 'gedost / pen; —se, last van verstopping krijgen, grillig j belachelijk, el , kwast / estrépito, gedruis / lawaai. Z°™Z 9' , , J estrcpitoso, luidruchtig / woelig. estragar, bederven / verderven / estria, streep I qroef verwoesten. estriado, gestreept. estrago, schade / verwoesting / cstribaeión, uitloper (v. berg) onheil; los — s de la guerra, de gruwelen estribadero, steun I stut. VC"Lt^«lut-; h • I • • / J cstribar, steunen / stutten; — (se) estrambotieo, builennissig / dwaas. en, berusten op cstramouio, doornappel. estribillo, refrein / stopwoord I estranjjulaeion, worging / beklem- stokpaardje ming (breuk) / vernauwing estribo, stijgbeugel / treeplank / estrangular, worgen / beklemmen / brugpeiler / steunbeer / uitloper van uCfiTQuivGn • scn berg estratagema, krijgslist / kunst- estribor, m., stuurboord. greep. .... , estrienina, strychnine. estrategia, krijgskunst. estrieto, stipt / nauwgezet I strikt. estratégico, krijgskundig / strate- estridente, schel / krijsend I door- 9lscn■ dringend. TM*t."iCaT'Ja9en, "?rmen ■ estridor, m., schel geluid / geknars I estrato, aardlaag / laag. geschreeuw. estratoeslera, stratosfeer. estrofa, strophe. ata' P ' ^larci' (PaPel de) —' cstropajear, schoonmaken I reinigen, grof pakpapier estropajeo, (hel) reinigen. estr echamiento, vernauwing. estropajo, soort bezem van esparto I estrcehar, vernauwen / doen krimpen/ vaatdoek / prul. aanhalen (banden) / in het nauw estropajoso, haveloos / hakkelend I brengen;-- en los brazos, omarmen; stamelend / laai (vlees). fjePef.kfn• C0I?> zich nederig, estropear, verminken / beschadigen I vriendschappelijk aansluiten bij. bederven; —se, bederven I stuk qaan. h 'L ■ naLiwheif I"er- estropeo, verminking / beschadiging / tegenheid / gebrek / innige vriendschap. bederf. n^}LeCh?, eny ' nauWJ bekromPen I estropieio, (fam.) gerinkel/ herrie, hn^h yl£ innt9 verbonden / streng / estructura, bouw / samenstelling / hachelijk; el—, pas, nauwe doorgang; schikking. el — de Gibraltar, de straat van G. estructurar, opbouwen / samen- estrcehura, engte / pas / nood / stellen. inni9he}d- estruendo, lawaai / getier / oploop. • , wriJven schuren; —se, estruendoso, luidruchtig / rumoe- zich (hard) wrijven / schuren. rig. estrcgón, m., wrijving / schuring. cstrujadura, (het) uitpersen. ) radert]e /bles estrujar, uitpersen / knijpen / « i! stervormig / met een bles. uitzuigen (iemand); —se, zich ver- estrellamar, v., zeester. dringen (menigte). ,„®8*r7lar'.//.am-{ mei sterren be- estrujón, (het) uitpersen; darun—, zaaien / verbrijzelen; huevos estrellados flink uitpersen gebakken eieren; se, mislukken; -se ' estuoador,stukadoor. con uno, iemand de les lezen. estucar, pleisteren. cstremeccr, schokken / doen trillen; estuco, pleisterkalk / stuc. se, rillen / huiveren. cstuehe, koker / étui / foedraal- es£e™eC1^Xnfc' SC/ 1 haweri?V- es un —- f'U « een manusje van alles. hihf f f ZUlï nJl ^L. P 'aarda9 estudiante, student / leerling. estrenar' «oor hèt , , estudiantil, studentikoos / de studen- estrmar, voor het eerst gebruiken / ten betreffend. estudiantina — exacerbar estudiantina, muziekcorps van stu- ^Eusoadi, Euzkadi, de Baskische cstudiantino, de studenten betreffend 9 evacuaeiór'«^lediging / evacuatie .„uM.,, ,tM„,n , , ^.v.cuI»» / eXdïo, «iudie / ijver / verhandeling / evacuativo, ontruimend / ontlastend; sstzmt nam. ^jscs&AXTsi j estu'flsta 6'md" fcacfcefcmid. evaïuacién",' «ftaHbif. estulticia, domheid I dwaasheid. cvaluar, sc/iaffen / iaxeren / tuaar- estupoïacJión, ' ontzetting / WW- cvanflélieo, evangelisch. *3&£Jtthsss&., IfeSS-,-. "55? aas i s». > sx, — - .jTteur —'— —- ~ S£',ttr' ' hi£/,s:&.*• <» ' £±?: SSÜ'. ÏÏZ'JSfl-»»**. . evu«nci»r, *WW» «— I — ético, eiftiscft / zedenkundig, zie klaarblijkelijk / duide- JSL*.». woordafleiding / «- meUmolóflieo, etymologisch. evitar, wermyden / woorfcomen I w =r^r«'- SËSs., — ÊrS», ment des Altaars. évólutivo, de ontwikkeling betref- eucartetico, eucharistisch. —bevorderend / ontwikkelings —. 'a,^teu%nica, eugenese ^brupto bw., Reling / om*r- (leer v. bewuste rassenverbete- nachts 1^ ld cunuco*, eunuch^ exacerbacién, werMHeri,* / »er- europeizar, wormen W Europese er9^erhar, verbitteren / prikkelen; ^"europeo^Europees; el —, Europeaan. -se erger .orde. ^ie^e, / jrimmfr euscaro, Baskisch. worden. cxactitud — exéquias cxactitud, v., nauwkeurigheid/ juist- cxcftación, prikkeling. heid. cxcitantc, opwekkend / prikkelend; cxacto, nauwkeurig / juist. el —, opwekkend middel. cxactor, ontvanger (belastingen). excitar, opwekken / aansporen / cxagcracióu, overdrijving. opvrolijken; —se, opgewekt worden / exagerar, overdrijven. zich opwinden. cxaltación, verheffing / exaltatie. cxcitativo, opwekkend / prikkelend. exaltar, verheffen / verheerlijken; exclamación, uitroep. se, in vervoering geraken. exclamar, uitroepen. examen, m., onderzoek / verhoor / exeluir, uitsluiten. examen. exclusión, uitsluiting / wering; a examinador, examinator / onder- — de, met uitsluiting van. zoeker. exclusiva, uitsluitend recht / alleen- cxaminando, examinandus. recht / monopolie. cxaminar, onderzoeken / nauwkeurig exclusive, uitsluitend / niet inbe- beschouwen / examineren / een verhoor grepen; hasta el diez —, tot (niet met) afnemen. ^e tiende. exangüc, bloedloos / slap / leven- exclusivismo, exclusivisme / onge- l°os.r m naakbaarheid \ geest van uitsluiting. exanime, ontzield / levenloos / exclusivo, uitsluitend / enig. ademloos. excogitar, verzinnen / uitdenken. exasperar, verbitteren / erg prik- excomulgar, in de kerkelijke ban kelen; se, erger worden / kwaad doen / excommuniceren / verbannen, worden. excomunión, ban / excommunicatie. excavación, opgraving. excoriaeión, ontvelling. excavar, uitgraven / opgraven / excrecencia, uitwas, wetenschappelijk opgravingswerk ver- excreción, uitscheiding / afscheiding. richten. cxcrementar, de ontlasting ver- excedencia, overtolligheid / op wacht- wijderen / afgaan. geld plaatsing. excremento, uitwerpselen / ont- excedente, bovenmatig / overbodig; lasting. el—, overschot / op wachtgeld geplaatste exculpación, rechtvaardiging ambtenaar, beambte. exculpar, rechtvaardigen / van schuld exceder, overtreffen / te boven gaan; vrijpleiten; —se, zich rechtvaardigen. —se, zich ie buiten gaan; — a si mismo, excursión, uitstapje. zichzelf overtreffen. excursionista, excursies betreffend; excelencia, uitmuntendheid / Ex- el —, iemand die een uilstapje of reisje cellentie (titel)] por —, bij uitstek / maakt / toerist. buitengewoon. exeusa, verontschuldiging / recht- excelente,^uitmuntend / voortreffelijk. vaardiging / uitvlucht. excelentisimo, doorluchtig (titu- excusado, overbodig / nutteloos / latuurExcmo Sr., Excellentie) . geheim; puerta—a, achterdeur; el—, excelsitud, v., verhevenheid. privaat / geheim gemak. excelso, hoog / verheven / uitmuntend. exeusar, verontschuldigen / rechl- excentrieidad, uitmiddelpuntigheid / vaardigen / vermijden / niet behoeven excentriciteit / buitennissigheid. (met inf.); excusamos decir, wij excéntrico, excentrisch /buitennissig. behoeven niet te zeggen; —se, zich ver- excepción, uitzondering / exceptie ontschuldigen. (rechtsterm) / vrijstelling. exccrable, afschuwelijk. excepcional, een uitzondering vor- execración, afschuw. mend. execrando, verfoeilijk / afschuwelijk. excepto, uitgezonderd / behalve. execrar, verafschuwen. exceptuar, uitzonderen. exégesis, exegese I tekstverklaring excer(p)ta, uittreksel J excerpt. (H. Schrift). excesivo, overmatig / overdadig / exeiición, vrijstelling / ontheffing, overdreven. cxentar, vrijstellen / ontheffen. exceso, overdaad / overdrijving / exento, vrij / ontheven; —de de- excesse / teveel; — de trabajo, over- rechos, vrij van rechten. belasting met werk; en —, overdadig J exéquias, v.mrv., beqrafenisplech- overdreven. tigheid / plechtige uitvaart. exhalación — cxplicativo exhalación, uitwaseming, cxhalar, uitdampen / uitwasemen / uiten; — suspiros, zuchten slaken. exhausto, uitgeput. cxhibicién, overlegging / vertoon (v. stukken) / tentoonstelling. exhibir, overleggen / vertonen / ten loon stellen; —se, zich vertonen/optreden. exhortación, vermaning / aansporing. exhortar, vermanen / aansporen. exhortatorio, vermanend. i-xhorto, rogatore commissie. exhumar, opgraven (lijk) / weer ophalen (verleden). cxigencia, eis / vordering. cxigente, veeleisend. exigible, invorderbaar. exigir, eisen / vorderen / invorderen. exigüidad, nietigheid / geringheid / karigheid. . ... . cxiguo, eng / klein / nietig / karig. eximio, voortreffelijk. eximir, vrijstellen / ontheffen / (v. verplichtingen). cxistcncia, bestaan / voorraad; en —, voorradig. existente, beslaand / voorradig. existir, beslaan / leven. êxito, succes / afloop; tener (buen) slagen . éxodo, uittocht. exoneración, verlichting (v. last). exonerar, ontlasten / verlichten. exorbitaneia, overdrevenheid / buitensporigheid. exorbitante, overdreven / buitensporig. exorcismo, duiveluitdrijving / — bezwering. exoreista, m., bezweerder van duivel of boze geesten. exorcizar, uitdrijven (de duivel, boze geest) / bezweren. cxordio, inleiding / aanhef. exornar, versieren / tooien. exótico, uitheems / vreemd. expansible, rekbaar / uilzelbaar / smedig / mededeelzaam. expansión, uilzetting / mededeelzaamheid I vermaak. expansivo, uitzelbaar / mededeelzaam. expatriación, uilwijking. expatriarse, uitwijken / het vaderland verlaten. cxpeetaeión, verwachting / afwachting. expectante, afwachtend. expcctativa, vooruitzicht / ver¬ wachting I afwachtende houding; estar a la —, afwachten / uilzien naar / een afw. houding aannemen. expectoraeión, {hel) opgeven / fluim. expectorante, m., slijmoplossend middel. expectorar, opgeven / spuwen. expedieión, afzending / verzending / uilvoering / afgifte / vlotheid / veldtocht / onderzoekingstocht. . expedieionario > de expeditie betreffend; el —, deelnemer aan een expeditie. expedidor, afzender [ expediteur. expediente, acte / hel geheel der bescheiden \ verslag / procesverbaal / verzoekschrift / loop van zaken / vlotheid I flinkheid / oorzaak / voorwendsel / overschot; arbitrar un —, een uitweg zoeken; dar — a, snel afdoen. expedir, afdoen / verzenden / opstellen (document). expeditivo, voortvarend / vlug. expedito, flink / doortastend / vlug. expeler, uitdrijven / uitstoten. expendeduria, kleinhandel (van tabak, etc.). ... expender, uitgeven / slijten / verkopen (en detail). expensas, kosten; a — ae, op kosten van. . experiencia, ervaring / ondervindingI ^ experimental, proefondervindelijk. experiinentar, beproeven / ondervinden I ervaren. experimento, proefneming / proef. experto, zaakkundig / bedreven; el —, deskundige vakman. expiaoión, uitboeting. expiar, uitboeten / verzoenen. expiatorio, boetend / verzoenend. expïrar, de geest geven / sterven / aflopen (termijn). explanada, geëffend terrein / helling / glooiing. explanar, ophelderen / effenen. explayar, uitbreiden / uiteenzetten, —se, zic/i uitspreiden / uitweiden / zijn hart openleggen. expletivo, aanvullend. cxplicable, verklaarbaar. explicación, uitlegging. explicaderas, tener buenas , me/ uan de tongriem gesneden zijn. cxplicar, verklaren / uitleggen; —se, zich nader verklaren; 110 me lo explico, ifc kan hel mij niet verklaren. explicativo, verklarend. explieito — extralimitarse explieito, uitdrukkelijk / bepaald. exploración, onderzoek. explorador, onderzoeker / ontdekkingsreiziger I padvinder / verkenner. exploración, onderzoeking. cxplorar, onderzoeken. exploratorio, ontdekkings—-. explosión, ontploffing / uitbarsting / knal I explosie. explosivo, ontplofbaar; el—, springstof. explotación, ontginning / exploitatie . explotar, ontginnen / exploiteren / uitbuilen. cxpoliar, beroven / plunderen. exponente, uiteenzettend; el —, exponent. exponer, ten toon stellen / vertonen / blootstellen / uiteenzetten / te vondeling leggen / belichten (foto); —se, zich blootstellen. exportación, uitvoer. exportar, uitvoeren / exporteren. exposición, tentoonstelling / blootstelling I uiteenzelling / belichting (foto); — excesiva, overbelichting. expositivo, uiteenzettend. expósito, te vondeling gelegd; el —, vondeling. expositor, —a, verklarend / uiteenzettend; el —, tentoonsteller / verklaarder . exprés, m., expres / sneltrein. expresadamente, bw., uitdrukkelijk ] nadrukkelijk / bijzonderlijk. expresar, uitdrukken / uilen / nader aangeven; —se, zich uitdrukken / zich uilen. expresión, uiting / uitdrukking / gevoel (in muziek); —es, complimenten I groeten. expresivo, vol uitdrukking / gevoelig I hartelijk. expreso, uitdrukkelijk; tren —, sneltrein I expres; el —, ijlbode / spoedbestelling . exprimir, uitpersen / uitputten / uitdrukken. expropiación, onteigening. expropiar, onteigenen. expuesto, blootgesteld / uiteengezet. expugnar, innemen / veroveren / bestormen. expulsación, uitstoting/ verbanning. expulsar, uilstoten / verdrijven / verjagen / verbannen. expulsión, uitdrijving / uilzelling / verjaging. cxpulsivo, uitdrijvend. expulso, uitgesloten / uilgedreven. expurgación, zuivering. expurgar, reinigen / kuisen / verbeteren . expurgatorio, reinigend; indice —, index / lijst van verboden boeken. expurgo, zuivering / reiniging. exquisitez, v., fijnheid / voortreffelijkheid. exquisito, uitgezocht / fijn. extasiarse, in vervoering geraken. éxtasis, m., vervoering / verrukking. cxtético, verrukt / opgetogen. extemporéneo, ontijdig / ongelegen / plotseling. extender, uitstrekken / uitspreiden / uitbreiden / rekken / opstellen; —se, zich uitstrekken / zich uitbreiden / uitweiden. extensión, uitstrekking / uitbreiding I uitgestrektheid / omvang. extensivo, uitgebreid / uitvoerig. extenso, wijd; por —, uitvoerig. extensor, —a, strekkend; el —, slrekspier. cxtcnuación, uitputting / verzwakking. extenuar, vermageren / verzwakken / uitputten. exterior, uiterlijk / buitenlands; el—, uiterlijk / voorkomen / buitenland. exterioridad, buitenzijde / uiterlijkheid I uiterlijk / formaliteit. exterminar, uilroeien. exterminio, uitroeiing. extemo, uiterlijk. extinción, blussing / uitdoving / afsterving / verdelging. extingulble, blusbaar / uitdoof baar. extinguir, blussen / uitdoven / uilroeien / verdelgen. extinto, geblust / uitgedoofd. extirpar, uitroeien. extorsión, afpersing. extra, vz., builen / behalve; bn., buitengewoon; el —, toegift / toelage. extracción, uittrekking / trekking / afkomst / uitdelving. extracorto, ultrakort. extractar, uittreksels maken. extraeto, uittreksel / aftreksel / extract. extraetor, iemand die uittreksels (of extract) maakt. extradición, uitlevering. extraer, (uit)trekken; —• la raiz, de wortel trekken. extrajudieial, builen hel gerecht om. extralimitarse, de perken te buiten gaan / misbruik maken van. extranjeria — faehada extranjeria, vreemdelingschap / hel geheel van bepalingen betreffende de vreemdelingen in een bepaald land. extranjerismo, voorliefde voor alles wal vreemd is / ontleend woord. extranjerizarse, verbuitenlandsen. extranjero, vreemd / buitenlands; el —, vreemdeling / buitenlander / buitenland. extranjia, (fam.) vreemd gedoe. extranar, verbannen / vervreemden / bevreemden / verwonderen; —se, uitwijken (in den vreemde gaan) / in onmin geraken / zich verwonderen. extraneza, vreemdheid / vervreemding I bevreemding / verwondering. extraüo, vreemd / zonderling / zeldzaam . extraordinario, buitengewoon / zeldzaam; el —, extranummer / bijzonder gerecht. extravaganeia, dwaasheid / ongerijmdheid I buitensporigheid. extravagante, dwaas / ongerijmd / buitensporig. extravasarse, uitvloeien / uit de aderen storten (bloed). extraviar, doen dwalen / verleggen / wegmaken; —se, zoek raken. extravio, afdwaling / buitensporigheid I zoekraking / schade. extremado, in hoge mate / voortreffelijk . extremar, tot het uiterste drijven / overdrijven; —se, niets onbeproefd laten / al het mogelijke doen om. cxtremaunción, H. Oliesel. extremeflo, uil Eslremadura. extremidad, uiterste / einde / grens; —es, ledematen. extremo, uiterst / laatst; el —, einde / toppunt; en —, buitengewoon / in hoge male, extremoso, overmatig / overdreven / gedienstig. exlrinseoo, uiterlijk / extrinsiek. exuberancia, overvloed / weelde / rijkdom. exuberante, overvloedig. exudar, uilzweien. exultar, juichen / jubelen. exvoto, gelo/tegijt / exvoto. eyacular, uitspruiten / schieten / lozen. F. F, la (letra) efe, de (letter) f. ia, fa I ƒ (toonladder). fabriea, fabriek / slichting I vervaardiging I gebouw / kerkelijke inkomsten tot onderhoud van de eredienst. fabrieaeión, vervaardiging. labriear, fabriceren / vervaardigen / bouwen. labril, hel handwerk betreffend / de fabriek betreffend / fabrieks —. fühnla, fabel / verdichting. iabulista, m., fabeldichter. fabuloso, fabelachtig. faea, krom mes / jachtmes (in schcdc) laeeión, politieke partij I militaire verrichting; estar de —, op post staan; —es, gelaatstrekken. faecioso, oproerig; los —s, de oproerlingen 'I de rebellen. faceta, facet. iaeetado, geslepen (edelgesteente). faeial, hel gelaat betreffend. i'aeil, (ge)makkelijk / meegaand. facilidad, gemakkelijkheid / meegaandheid; —es, tegemoetkomingen. facilitaeión, vergemakkelijking / verschaffing. faeilitar, vergemakkelijken / verschaffen . laeineroso, misdadig / verdorven; el —, booswicht / schurk. iaseimile, m., facsimile. faetihle, uitvoerbaar / doenlijk. facticio, kunstmatig. factor, bedrijfsleider I factor I ladingmeester. laetoria, factorij / handelskantoor (in het buitenland gevestigd). lactura, wijze van samenstelling / uiterlijk / factuur. ïacturar, factureren / aangeven (goederen). facultad, bekwaamheid / bevoegdheid / faculteit; —es, geestesgaven. faeultar, machtigen. faeultativo, naar verkiezing, facultatief I wetenschappelijk, uitgaande v. d. faculteit; el —, geneesheer / vakman. faeundia, spraakzaamheid / welbespraaktheid. faeundo, spraakzaam / welsprekend. facha, gezicht / aanblik / Ironie / ,,kwiebus". iachada, voorgevel. fachrnda — farandulcro faehenda, (fam.J ijdelheid / bluf. facliendear, (fam.) opsnijden / bluffen I dik doen. fachcndista, —dón, —doso, verwaand; el —, opsnijder. faena, werk; —s, zaken / bezigheden. faisan, m., fazant. faja, band / gordel / luier / sjerp / kruisband / strook. lajar, omgorden / omwikkelen. lajero, luierbroek. fajina, slapet korenschoven / bos sprokkelhout / schanskorf. lajo, bundel / bos / luier / zwachtels. falacia, bedrog / bedrieglijkheid. falange, v., phalanx / stoottroep / legerschaar / Zirf / kootje. lalaz, bedriegelijk. falda, roft / school / berghelling. faldellin, m., feorie roft / onderrok / doopjurk. faldero, verwijfd / rondom vrouwen hangend; perrillo —, schoothondje. faldillas, v.mrv., panden / slippen. faldón, m., (onder)rolcl slip / schouw I schuinaflopend dak / loofwerk. falible, feilbaar / bedriegelijk. falsario, vervalsend; el —, vervalser I valse munter. falseador, vervalser. falsear, vals spelen / vervalsen / ontstemd zijn (instrument) / doorzakken I openen met een loper. falscdad, vervalsing / bedrog. falsia, valsheid. falsificación, vervalsing. falsiticar, vervalsen / namaken. falsilla, transparant (met lijntjes) . falso, vals / onecht / onwaar; monedero —, valse munter; dar un paso en —, misstappen. lalta, gebrek / gemis f fout / schuld / verzuim / het uitblijven der regels; a — de, bij gebrek aan; me hace —, ik heb nodig. laltar, ontbreken / missen / ophouden / sterven; — a, inbreuk maken op / zondigen legen. lalto, — de, arm aan / missend. faltón, —ona, trouweloos; el —, woordbreker. ialtriquera, zak. talüa, sloep. lalla, slijtage / falie / aardverschuiving f St. Jozefsvuur (Valencia). 1. iallar, vonnissen / een oordeel vellen. 2. iallar, troeven / mislukken. falleba, draairoede / afsluitboom. lallecer, sterven / tot een eind komen. fallecimiento, (hel) overlijden. lallido, mislukt f failliet / oninbaar I verlopen. fallo, vonnis / uitspraak. fama, roem / faam / goede naam / reputatie; es — que, men zegt dat. famélico, hongerig. familia, familie / gezin / dienstpersoneel. lamiliar, behorend tot de familie / vertrouwd f bekend; el ■—, familielid / intieme kennis / dienstbode. familiaridad, vertrouwelijkheid. lamiliarizarsc (con), zich vertrouwd maken (met) . famoso, beroemd / vermaard / berucht f (fam.) uitstekend. lamulo, —a, dienstknecht, dienstmeisje. lanal, m., lantaarn / kunstlicht / glazen stolp. fanatico, dweepziek / fanatiek. fanatismo, dweepzucht / fanatisme. lanatizar, opzwepen. fandango, fandango (oude Sp. dans) I jool / lawaai. fanega, korenmaat (half mud, in Castilië anderhalf schepel) / vlaktemaat (64,b are). ïanfarri'ar, opsnijden / bluffen. faniarria, snoeverij / opsnijderij. fanfarrón, —ona, snoevend; el ■—, zwetser / opsnijder. ianfarronada, opsnijderij / snoeverij. lanfarronear, opsnijden / snoeven. lanlarronerla, opsnijderij / snoeverij . lanfurrina, (fam.) driftbui. iangal, m., moeras / poel. fango, modder / slijk. langoso, modderig. fantasear, fantaseren. lantasco, gefantaseer. fantasia, verbeeldingskracht / verbeelding I fantasie / gril; baile de —, gecostumeerd bal. fantasma, m., spook / drogbeeld / hersenschim. fantasmagoria, schimmenspel / zinsbegoocheling . fantasmagórico, toverachtig / bedrieglijk . fantasmón, —ona, verwaand; el—, ingebeelde gek. fantastico, fantastisch / ingebeeld f ij del. farandula, troep rondtrekkende toneelspelers f kwartjesvinderij. farandulcro, rondtrekkend toneelspeler f kwartjesvinder. faraute — femenino faraute, boodschapper / heraut / 1. lausto, gelukbrengend I gunstig, (fam.) factotum / albedil. 2. lausto, pracht / praat. lardo, pak / baal. lavor, gunst / genoegen / hulp, fariante, —tón, (fam.) opsnijder / a — de, ten gunste van; por —-, als bluffer. 't u blieft ;hacerel — de, zo vriendelijk farfullar, stamelen / stotteren / zijn om. verknoeien. lavorable, gunstig. larinae, v., neuskeelholte. iavorecer, begunstigen. farisiico, schijnheilig / huichel- favoritismo, misbruik van gunsten achtiq «n regering / favoritisme. farisaismo, farizeïsme / schijnheilig- iavorito, geliefd f lievehngs—; el heid. —> gunsteling / lieveling / favoriet. lariseo, farizeër / schijnheilige f faz, vgezichtJ gelaat \ oppervlakte / huichelaar bovenkant / beeldzijde. farmacéutico, de apoffteefc betref- Ic, v., ffefoo/ / /rouu. / vertrouwen ff fend- el — apotheker. bewijsstuk; de buena — te goeder larmacia', artsenijkunde / apotheek. trouw; dar —, getuigen / bekrachtigen; faro, vuurtoren / kunstlicht / ftop- — de erratas, /ysi van drukfouten, lamp I autolicht. lealdad, lelijkheid / wandaad. iarol, m., lantaarn / opsnijder. febrcro, Februari. iarola, grofe lantaarn. febrHufjo, koortsverdrijvend, el , iarolear, qewichtig doen / di/c doen. koortsverdrijvend middel. larolcro, lantaarnopstekerI opsnijder. lebril, koortsig / koortsachtig■ larolón, opsnijder / verwaande kwast. lecal, fecaal; materias —es, are*, farrago, prulleboel / poespas. fócula, zetmeel f stijfsel. farsa, klucht / bedrog / intrigue. leculento, zetmeelhoudend / troebel. farsantc, —a, kluchtspeler / 6e- Iccundación, bevruchting. driener ster. fecundar, bevruchten. fasciculo, 'aflevering (van een fecundidad, uruc/i^aar/ieid. tijdschrift, boek). leeundizar, vruchtbaar maken. lascinación, boeiïngl fascinering. iecundo, vruchtbaar. faseinar, betoveren / boeien / fasci- lecha, datum; a ,„qU1," ® nl tarda nprpr, veertien dagen na dato, la carta taraa lasei(sm)o, fascisme. cuatro —s, de brief doel er vier fascista, m., fascist. dagen over. fase, v , phase / ontwikkelingsgraad. fechar, dateren. «Lr.rs issMïsi> afkeer ƒ weerzin j ergernis; '' federal, bands—- J jeitrahej. es un 'f is ftee/ onaangenaam. fedcralismo, federalisme. fastidióso. eraertiik I vervelend / federativo, federatief. onaangenaam feérieo, toverachtig / feeriek mooi. fa71, pronk / praai. . .. lehaeicntc, terabffenrf / *«V«- fastuoso, prachtig / luisterrijlc. krachtig. l.-j / n/>ink - fat al, noodlottig / onvermijdelijk / felioidad, gelukzaligheid f geu , falaal —es, gelukwensen, j—esl, gejeiicueera. fatalidad. noodlottigheid f noodlot. felicitación, gelukwens. fatalisme, fatalisme. lelicitar, gelukwensen, fatalista, fatalistisch. feligrés, parochiaan / , fatidico, voorspellend / onheilspel- feligresia, parochie / kerspel. llU^rZeienlS / .ermoe^eid. T(fam.) onnozel 'atlgar, vermoeien / uenWen. ïelonia, „erraad / trouweloosheid f tatuidad', "dwaasheid ingebeeldheid. ielpa, pluche l(fcim.) "^Zchlfg fatuo, dwaas / ingebeeld. felpudo, plucheach ig f fluweelachtig. fauces, v.mrv., mui/ / 'fee/. fememl, vrouwehj . , . , fauna, dierenwereld / /auna. fememno,vrouwe/ijk, el (género) fauno, /aun. I —. vrouwelijk geslacht. Icmentido — üelato femontido, ontrouw / oneerlijk / vals. fcminismo, feminisme. fcminista, feministisch; el —, la —, feminist(e) . Iémur, m., dijbeen. fenccer, beeindigen / afsluiten (v. rekening) / sterven. fenecimiento, einde / dood. lenicio, Phoenicisch; el —, Phoeniciër. fcnómeno, ( natuur ) verschij nsel / symptoom / zeer bijzonder iels of iemand. leo, lelijk / schandelijk / ongunstig. fcracidad, vruchtbaarheid (land). feraz, vruchtbaar (land). léretro, doodkist / baar. Icria, weekdag / rustdag / jaarmarkt / kermis. leriado, dia —, feestdag / rustdag. ferial, de weekdag betreffend / de jaarmarkt betr.- el —, jaarmarkt(terrein). feriar, op de markt handelen / kermis houden. ferino, roofdierachtig; tos —a, kinkhoest. lermentación, gisting. fermentar, doen gisten / in gisting geraken / woelig worden / werken (wijn) ; pan fermentado, gezuurd brood. Icrmonto, gislstof / zuurdeeg / moer (gist van bier). ierocidad, wildheid / wreedheid. feróstico, grimmig j onbeheerst / kwaadaardig. fcroz, wild / wreed / hard. ferrada, ijzeren knots. ferrar, met ijzer beslaan. lérreo, ijzeren / hard / onbuigzaam; via —a, spoorweg. fcrre(te)ria, ijzerqieterij I smederij I ijzer ( waren ) handel. fcrrocarril, m., spoorweg. lerroviario, de spoorwegen betreffend; el —, spoorwegbeambte. ferruginoso, ijzerhoudend. fértil, vruchtbaar / vindingrijk. iertilidad, vruchtbaarheid. fertilizar, vruchtbaar maken. férula, tuchtroede / plak / bestraffing. Jérvido, gloeiend / vurig. ferviente, vurig / geestdriftig■ Icrvor, m., hitte / gloed / vurigheid / ijver. fcrvoroso, vurig / bezield. lestejar, onthalen / het hof maken; ■—se, prelmaken / zich vermaken. lestejo, feestelijk onthaal / hofmakerij; —s, openbare feestelijkheden. lestin, m., feest / feestmaal. festival, m., (muziek)feest. festividad, feeslelijkheid. lestivo, feestelijk / vrolijk / opgewekt; dlas —s, feestdagen. iestón, festoen / guirlande / loofwerk. lestonear, festonneren. letiche, m., fe tisch. fetichismo, fetichisme. letidcz, v., slank. fêtido, slinkend. ieto, foetus. feócho, afstotelijk lelijk. fcudal, leenroerig / feodaal. fcudalidad, leenroerigheid. feudalismo, feodaal stelsel. leudatario, leenroerig; el —, vazal / leenman . feudo, leen / leengoed. fia, borg / borgtocht. fiablc, betrouwbaar. fiado, al —, op crediet. flador, borg / haak / sluiting / stormband; salir — por, borg slaan voor. fiambre, koud (spijzen) / ongelegen I te onpas; el (la) —, koud vlees / (fam.) lijk. üambrcra, etensblik / „oude kost". fianza, borgtocht / borgstelling / onderpand; dar —s, borg stellen. fiar, borg zijn / op crediet leveren / toevertrouwen; — en, vertrouwen op; ■—se de, iemand vertrouwen; no es de —, hij is niet te vertrouwen. fiasco, mislukking / fiasco. fibra, vezel / (fig.) kracht / ,,/ui". fibrina, fibrine / bloedvezelslof. fibroso, vezelachlig. Qcpión, verzinsel / verdichtsel / begoocheling. Bcticio, verdicht / verzonnen. ficha, speelpenning / fiche. iichar, iemand inschrijven in de politie-regislers. fichero, register / kaartsysteem. fidedigno, geloofwaardig. fideicomisario, iemand die een fidei-commis ontvangt. fideieomiso, fidei-commis / overmaking van vruchtgebruik / onvervreemdbaar stam- of familieerfgoed. fidelidad, trouw / getrouwheid. ödeo, knoedel I (fam.) ,,bonestaak" ; —s, vermicelli. flebrc, v., koorts. fiel, trouw I getrouw / gelovig; el —, gelovige / ijker / opzichter van waag / hefboom (weegschaal) / rust (geweer). üelato, tolhuis / ijkkantoor. licltro — fingimiento fleltro, vilt. fiera, roofdier / geweldenaar; casa de —s, diergaarde. fiereza, wildheid / wreedheid. fiero, wild / wreed / woest. fiesta, feesl(dag) / vermaak / kerkelijk feest; hacer —, niet werken, vrijaf hebben; hacer —s, flikflooien/ liefkozen. figón, m., eetgelegenheid / kroegje. fijionero, eigenaar van een eetgelegenheid I gaarkok. figura, figuur / beeld / gezicht / rol; alzar —, horoscoop trekken. figuración, voorstelling (in beeld) / uitbeelding. figurado, figuurlijk / zinnebeeldig / beeldrijk / vormelijk (niet werkelijk) . figurante, figurant. lijiurar, voorstellen / afbeelden / vormen / voorwenden / voorkomen in / een rol spelen; —se, zich indenken / zich voorstellen. lij)urativo, figuurlijk / beeldend. figurero, grimassenmaker / maker, verkoper van gipsen poppetjes. figuriila, figuurtje / dwaas mannetje. figurin, m., modeplaat / (fig■) modepop / dandy. figtirón, m., malloot; comedia de —, klucht. fijación, vaststelling / fixering. fijador, bano —, fixeerbad. fijar, bevestigen / vastmaken, -stellen / fixeren / aanplakken; — la atención en, de aandacht vestigen op; —se en, letten op. fijeza, vastheid / stelligheid / bestendigheid. fijo, vast I stellig; idea—a, idee fixe. fila, rij I gelid; de — (que no), stellig (niet). filamonto, vezel. filamcntoso, vezelig. fllantropia, menslievendheid / liefdadigheid. filantrópico, menslievend / liefdadig. filantropo, mensenvriend / liefdadig iemand. fllarmonla, philharmonie / liefde voor muziek. filarmónico, loonkunstlievend. filatclia, philatelie / hel deskundig verzamelen van postzegels. fllatélico, philalelislisch. filatelista, m., philalelisl. filete, m., streep / draad / reep / schroefdraad / zooinaad / tongriem / gebraden lendenstuk / filet / figuurlijn / regel / lijst. filetear, met lintjes (e. d.) afzetten / zomen / draadsnijden. filiación, afstamming / stamboom / aaneensluiting / inschrijving van een soldaat met naam en persoonlijke kentekenen . iilial, kinderlijk; casa —, filiaal. flliar, de herkomst of verbinding nagaan van; —se, zich laten inschrijven. fllibustear, kaapvaren / vrijbuiten. filibustero, vrijbuiter. fililorme, draadvormig. filijjrana, filigraanwerk / watermerk / keurigheid. Filipinas, Philippijnen. iilistco, Philislijnsch; el —, Philistijn I onbehouwen kerel. film, film; — hablado, — sonoro, gesproken, geluidsfilm. fllo, scherp / snede / scherpte; valerse de los mismos —s, iemand met diens eigen wapenen bestrijden. filologia, philologie / taalkunde. filológico, philologisch / taalkundig. filólogo, philoloog / taalkundige. fllón, m., ertsader / goudader. iilosofal, piedra —, steen der wijzen. Qlosoiar, philosopheren / (fam.) nadenken, piekeren. iilosoiia, philosophie / wijsbegeerte. filosofie», philosophisch J wijsgerig. filósofo, philosophisch; el—, philosoof I wijsgeer. liltraeión, filtrering / doorsijpeling. filtrar, filtreren / doorsijpelen. filtro, filter / filterdoek / liefdes—, toverdrank. fin, m., einde / doel; al — y al cabo, per slot van rekening; a — de, ten einde; al (en, por) ■—, tenslotte; a fines de enero, eind Januari. finado, afgelopen; el —, overledene. final, laatste / eind—; el —, einde / slot. finalidad, doel. finalizar, afmaken / beëindigen. finalmente, eindelijk / tenslotte. financicro, financieel; el —, financier . finar, eindigen / aflopen / sterven. finca, onroerend goed / grondbezit / pand (huis); — (rüstica), landgoed / buiten. fincar(se), onroerend goed kopen / hypothekeren. finchado, (fam.) opgeblazen / ijdel. fineza, fijnheid / klein geschenk / bijzondere wellevendheid. fingido, veinzend / vals. fingimiento, veinzerij. Sngir — flor üngir, voorwenden / veinzen / verzinnen; —se, doen alsof. finiquitar, vereffenen / liquideren / beëindigen. iiniquito, afrekening / kwijting. Snitimo, aangrenzend. flnito, begrensd. fino, fijn I delicaat / beleefd / scherpzinnig I handig / sluw. flnta, bedrieglijk gebaar om aandacht af te leiden / schijnstoot. flnura, fijnheid / wellevendheid / gevatheid. firma, handtekening / ondertekening / firma; — con rübrica, handtekening met paraaf. firmamcnlo, hemelgewelf / uitspansel. flrmantc, ondertekenend; el —, ondertekenaar. firmar, ondertekenen. firme, vast / stevig / standvastig; de —, flink / krachtig. firmeza, vastheid / stevigheid f standvastigheid. lis cal, van de schatkist / fiscaal; el -—belastingconlroleur / officier van justitie I (fam.) aanbrenger / bemoeial. fiscalia, Openbaar Ministerie. fiscalizar, aanklagen / controleren / fiscaliseren / een andermans doen en laten nagaan. fisco, schatkist / fiscus. fisga, harpoen / vishaak / venijnige steek I hoon / spot. fisgar, met de haak of harpoen vangen / bespotten / nasnuffelen / beloeren. fisgón, —ona, spottend / nieuwsgierig ; el —, spotter / nieuwsgierig Aagje. fisgonear, spotten / bespionneren. iisgoneo, (het) bespieden / nasnuffelen . iisica, natuurkunde. fisico, natuurkundig / natuurlijk / lichamelijk. fieiologia, physiologie. lisiólogo, physioloog. flsonomia, gelaal / gelaatsuitdrukking. lisonómico, de gelaatsuitdrukking betreffend / gezichls ■—•• fistula, pijpleiding / goot / rietfluit I fistel. fistuloso, fistelachtig. fisura, barst / scheuring / breuk, barst in been. flacidez, v., slapheid. flacido, slap / week. flaco, slap I zwak / mager; el —, zwakke zijde / zwak. ilacurho, slapjes / broodmager. flaeura, magerheid / zwakte / lauwheid. flagelación, geseling / hekeling. Uagelar, geselen / hekelen. flagrante, en —, op heter daad. flamante, gloednieuw / schitterend. flamear, vlammen / wapperen / krimpen (wind) / op de wind brassen. flamenco, m., Vlaams / zigeunersAndaloezisch. flan, m., vla. llanco, flank / zijde (van hel lichaam). Flan des, v.mrv., Vlaanderen. flanquear, flankeren j terzijde dekken. flanqueo, flankdekking. flaquear, zwak worden / verslappen / versagen / wankelen. flaqueza, zwakheid / magerte / verslapping I misstap. llanla, fluit. flautista, m., fluitspeler. fleco, franje / kwast / gerafelde rand, strook j ponyhaar. ilcelia, pijl / ,,doorn" (pijn). flechar, met pijlen beschieten / met de pijl der liefde treffen. fleehazo, pijlschot / liefdessmart. ilechero, boogschutter. fleje, m., ijzeren hoepel. flema, slijm / flegma / onverstoorbaarheid. ilematioo, slijmerig / traag / koelbloedig. fletamento, bevrachting / vrachtcontract. fletar, bevrachten / charteren. flete, m., vracht / vrachtprijs f (het) charteren. flexibilidad, buigzaamheid / gedweeheid I meegaandheid. flexible, buigzaam / slap / gedwee / volgzaam. flexión, buiging / kromming. flirtear, flirten. llojear, verflauwen / zwak, lauw worden. flojedad, -ra, slapheid / lauwheid / krachteloosheid . flojel, m., dons / pluis. ilojo, slap I flauw / wankel / lui. flor, v., bloem / bloesem / keur / maagdelijkheid / ,,stonden" / schimmel; pan de —■, brood van bloem; en —, in de bloei / ontijdig / onrijp; a — de, loodrecht / vlak langs; a —-de agua, waterpas; echar —es, fijne compli- flora — lorma mentjes maken; como mil —es, voortreffelijk. flora, flora. floración, bloei(tijd). floral, bloemen— / de bloem betreffend ; juegos —es,letterkundige wedstrijd. florcar, mei bloemen versieren / (meel) builen / fijne complimentjes maken. Horeeer, bloeien. floreeimiento, bloei / (het) bloeien / welvaart. floreo, mooie praatjes / rhetoriek / draaisprong (dans). florera, bloemenmeisje. florero, complimenteus / flikflooierig; el —, bloemvaas / bloemist. florescencia, bloei(lijd). floresta, bosje / keur. floretc, azücar —, poedersuiker; el —, floret. floretear, met bloemen versieren / floretschermen. floretista, m., floretschermer. florieultor, b loemkweker. florieultura, bloemkwekerij. florido, bloeiend / bloemrijk. florilegio, bloemlezing. florin, m., florijn / gulden. florista, bloemist / bloemenmeisje. flota, vloot. flotación, (hel) vlotten (hout); llnea de —, waterlijn. flotador, —a, drijvend; el —, dobber / vlotter. flotante, drijvend / los(hangend) / vlottend. flotar, drijven / zweven (in de lucht). flotilla, flottille / kleine vloot. fluctuaeión, schommeling. fluctuar, schommelen / weifelen / wankelen. fluidez, v., vloeibaarheid / vlotheid (van stijl). fluido, vloeiend / vlot (v. stijl). flüido, fluidum. fluir, vloeien / stromen. flujo, (het) vloeien / vloed (zee) / stroming. fluvial, de rivier (en) betreffend. fluxión, ontsteking / bloedaandrang / zinking; — pulmonar, longontsteking. loca, zeehond / rob. ioco, brandpunt / zundgat / (ftg.) haard. lofo, sponsachtig / voos. fogarada, uitslaande brand, vlam. logata, helder vuur / vreugdevuur / fornuis, keuken (op schip). fogón, m., haard / fornuis / zundgat. ïogonero, stoker. fogosidad, gloed / onstuimigheid. fogoso, vurig / onstuimig. foliación, nummering van bladzijden / bladstand / (het) uitbotten. foliar, nummeren (bladzijden van een boek). folio, bladzijde / folio. follajc, m., gebladerte / snuisterij / omhaal van woorden. follero, blaasbalgmaker. folietin, m., feuilleton. folletinista, m., feuilletonschrijver. folleto, brochure. follón, —ona, lui / opgeblazen /min; el —, loot I luilak / ploert / loze rakker. fomentar, bevorderen / uitbroeden / broeien. fomento, koestering / voedsel / bevordering / bescherming; Ministerio de —, Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid. fonda, logement / stationsbuffet. fondeadero, ankerplaats. fondear, peilen / ankeren / grondig onderzoeken. fondillos, m. mrv., bodem, achterste (van broek). fondista, m., herbergier. fondo, bodem / grond / diepte / kapitaal / fonds / gemoed / kern; a , grondig; —s püblicos, staatspapieren / effecten. fonética, phoneliek / klankleer. fonógrafo, phonograaf. fontanal, bron—/ een bron betreffend. fontaneria, wetenschap van het aanboren van bronnen / waterleiding. foque, m., kluiver (driehoekig zeil). forajido, booswicht / struikrover. foral, gerechtelijk. for&neo, vreemd / buitenlands. forastero, vreemd / uit een andere plaats; el —, vreemdeling / iemand uit een andere plaats. forcej(e)ar, zich inspannen / moeite doen I tegenspartelen. foreejeo, krampachtige inspanning. forense, gerechtelijk; el —, lijkschouwer. forero, belr. privileges; el - , erfpachter. . . „ forestal, hel bos (woud) betreffend. forja, smidse / (hel) smeden. lorjar, smeden / beramen / verzinnen; —se ilusiones, zich illusies maken. forma, vorm / gestalte / formaat / model I manier / mogelijkheid; dar , uitvoeren; de — que, zodat; en , formación — Iranquear ordelijk; no hay — de, hel is nicl mogelijk om. formación, vorming / formatie. lormal, vormelijk / ernstig / formeel. lormalidad, vormelijkheid / ernst / formaliteit. formalismo, vormendienst / vormelijkheid . formalizar, vorm geven aan / bestendigen; —se, iets ernstig opnemen. formar, vormen / vorm geven aan / opstellen (troepen) ;—se, zich vormen / groeien. formidable, ontzaglijk. formón, m., steekbeitel / hostievorm. fórmula, formule / recept. lormular, formuleren / voorschrijven. formulario, vormelijk; el—, formulier. formulista, formulislisch. fornicación, ontucht. fornicador, —a, ontuchtig. tornido, krachtig / gespierd. fornitura, fournilure / lederluig (militair). ioro, rechtbank / achtergrond. forraie, m., fouragel (fiq .ja lleqaarlje. forrajear, fourageren. forrar, voeren / van voering voorzien / beslaan. forro, voering / boekomslag / hoes / overtrek. lortaleeer, versterken / bevestigen / bemoedigen. fortaleza, kracht / sterkte / standvastigheid I vesting. fortlficación, versterking. fortificar, bevestigen / versterken. iortin, m., fort / schans. lortuito, toevallig / bij geval; caso —, toeval. lortuna, fortuin / vermogen / geluk / lot; por —, toevallig / gelukkigerwijs. fortunón, m., (fam.)groot vermogen. iorzado, trabajo —, dwangarbeid; el —, dwangarbeider. lorzar, dwingen / overweldigen / verkrachten / opdrijven (koers). forzoso, noodzakelijk / noodgedwongen; aterrizaje ■—, noodlanding. forzudamente, bw., krachtig! heftig. forzudo, zeer stevig gebouwd (man). ïosa, graf / groeve; — axilar, oksel; —s nasales, neusholte. fosca, dikke damp / nevel / duister. fosiato, phosphaat fphosphorzuurzout. losforera, lucifersdoosje. fósloro, phosphor / lucifer. fósil, versteend / fossiel; el —, fossiel. foso, groeve / kuil / gracht / greppel. iotoiohia, lichtschuwheid. fotograbado, lichtdruk. foto (fjraf ia), foto (grafie). fotografiar, fotograferen. lotografico, fo togra fisch. fotóyraio, fotograaf. frac, ra., rok (herenkleding). fracasar, mislukken f schipbreuk lijden. fracaso, gekraak / geraas / mislukking. Iracción, breking / verdeling / partij / breuk. fraocionar, verdelen / versnipperen. fraccionario, v. e. fractie / breuk— / gedeeltelijk; numero —, breuk. fractura, (open)breking / fractuur / inbraak. fracturar, breken / verbreken / forceren . iragancia, geur / welriekendheid. fragante, welriekend. iragata, fregat. iragil, broos / breekbaar / zwak / vergankelijk. fragilidad, breekbaarheid / broosheid / zondigheid / zwakheid / vergankelijkheid. iragmentario, fragmentarisch / gedeeltelijk. fragmento, fragment / (brok)stuk. Iragor, m., hevig gekraak j geraas / gekletter. Iragosidad, oneffenheid / moeilijk begaanbare weg, terrein. fragoso, ruw / hobbelig / ongebaand / rumoerig. iragua, smederij. fraguar, smeden / uitdenken / beramen . Iraile, monnik / kloosterling. iraileria, monnikendom / monnikenvolkje. frambuesa, framboos. frambueso, frambozenstruik. franeaehcla, (fam.) smulpartij / dronkemanspartij. francés, -esa, Frans; el —, Fransman. Francia, Frankrijk. franomasón, vrijmetselaar. francmasoneria, vrijmetselarij. franco, vrij / vrijgevig / openhartig / franco / Frankisch; el —, Frank f franc (geldstuk). francófilo, Fransgezind. francófobo, anti-Frans. franela^ flanel. franja, franje. Iranquear, vrijmaken / ontheffen / openen I frankeren; —se, zijn hart fresa, aardbei. nifstnrten Iresal, m., bed aardbeien. franqueo, frankering. Iresea, frisse lucht / koelte / onbe- franqueza, vrijheid / vrijmoedigheid / schaamde opmerking; tornar la , openhartigheid. een luchtje scheppen. franquia, zeilree I vrijheid tot han- f rescaehóii, —ona, heel fris / met delen tris> blozend gelaat. Iranquicia, vrijstelling / vrijdom fresco, koel I fris I nieuw / levendig / van rechten / voorrecht. licht (japon) j brutaal. frasco, flesje (v. haarwater enz.)! fresco(r;, koelte j frisse lucht, nnrnn hace fresco, i is frisjes. frase, v., zin / pftrase. frescura, koelte / koelbloedigheid / frasear, (ie mooie) zinnen maken / brutaliteit. phraseren (muziek). fresno, es (boom). frascoloqia, (leer van de) zinsbouw I fresón, m., grote aardbei. zinltdia Piraat fresquera, fcoe/feas! / vliegenkast. frasquera, flessenrek / flessenmand. frey, broeder (voor voornaam), fraternal, broederlijk. lid van geestelijke ridderorde. fraternidad, broederlijkheid. freza, uitwerpselen (van dieren) / fratemizar, verbroederen Izeer vriend- kuit / wroet plaats (v . trhaDDeliik omoaan. frezar, drefc lozen / knagen (v. zijde fraterno Moederlijk. rupsen) / kuilschielen / omwoelen. fratricida, broedermoordend; el —, frialdad, koelte / koudheid / onverbroeder- (of zuster)moordenaar. schilligheid. fratrieidio, broedermoord. fricación, (in)wrijving. fraude, m. en v., bedrog / fraude. fncción, wrijving / frietion. {«•iiKluleiito bedrieaeliik. friecionar, wrijven / inwrijven. fray, broeder (voor voornaam). friega, wrijving / inwrijving / masse- frecuencia",°'herhaling '/ veelvuldig- f'ric/orifleo, koudmakend / afkoelend; tipifi I freauenlie I orole hoeveelheid. camara a, koelcel. ,. # 'U»m, """""' "&»■«;?pi»jt-.»»- frecuentativo, frequentatief. friolera, kleinigheid. fcou_ „JET*" ' *° «»" """""'"""""i freoado, wrijving/ (hel) valenwassen. aan / rakelings passeren. freoar, iwyuen / afwassen / reinigen Frisia, Friesland Ir.-.jatriz, freflona, valenspoelster / friso, tneslPlinl 'J°es . ê\ werkvrouw. frisón, ' ireulura, (hel) braden I (het) bakken. Fries. freile, -a, monnik non (lid van Yrno 'Jbakken T-, gebakken geestelijke ridderorde). frito, geoaiacen, ei , 0,1fren6tico^ waanzinnig / razend / '"irivolo, beuzelachtig / nietig / licftf- Mi I tonariem ""frondosidad, ioo/ I bladertooi. ilt■! tront ■ en — de, tegenover; — por —, voorhangsel. Irontero — fundición grens—; romances —s, balladen over de strijd mei de Moren. frontero, teqenoverqeleqen; — de, tegenover. frontispicio, hoofdgevel I voorzijde I titelblad. fronton, m., gevel/ kaalsmuurjplaats v. pelotaspel. frotación, -amicnto. wrijving. Irotar, wrijven / schuren; ■—se las manos, zijn handen wrijven. frote, m., (hel) wrijven / wrijving. fructifero, vruchtdragend / vruchtbaar. fructifioar, bevruchten / winst, voordeel opleveren. fructuosidad, vruchtbaarheid / winst/ vrucht. fructuoso, nuttig / vruchtbaar / voordelig. frugal, matig / eenvoudig / sober. frugalidad, matigheid / eenvoud / soberheid. fruición, genot / genoegen. irunce, m., vouw / plooi / rimpel. fruncimicnto, fronsing / veinzerij. iruncir, fronsen / verdoezelen (de waarheid) / veinzen. frusleria, prul / beuzelarij. frustrar, verijdelen; —se, mislukken . Iruta, vrucht / fruit / ooft. frutal, vruchtdragend; (arbol) —, vruchtboom. fruteria, fruithandel / —zaak / —markt. Irutero, vruchten—•; el —, fruithandelaar. iruto, vrucht / opbrengst / nul / voordeel. iucilar, weerlichten. fuego, vuur / brand / (fig.) hitte / hartstocht; dar, hacer —, vuren; pegar — a, in brand steken; —s artiflciales, vuurwerk; toque de —, brandalarm. iuelle, m., (blaas )balg / huif / opvouwbare kap / (fig.) verklikker. luente, v., bron / fontein / doopvont I schotel I (fig.) oorzaak. iuera, bw., buiten; por —■, aan de buitenkant; vz., — de, buiten / behalve; vw., — de que, afgezien er van dat; j—!, er uil! / weg er meel fuero, (plaatselijk) recht / voorrecht / gewoonterecht; el — interior, interno, het geweien; —s, rechten / vermeende rechten / ingebeeldheid. luerte, sterk / krachtig / hard; el —, fort I sterkte. fuerza, kracht f sterkte / geweld; Spaans-Nederl. por —, noodgedwongen; es —, men dient wel. fuga, vlucht / lek / fuga. fugacidad, vluchtigheid. fugapse, vluchten / ontsnappen. fugaz, schuw / vluchtig. fulano, Dinges; — de tal, Dinges. fulgentc, füfgido, schitterend. fulgor, m., glans / schittering. fulgurantc, schitterend / bliksemend / plotseling ontstaand. fulguraoión, schittering / straling. fulgurar, schilleren / stralen. fulminante, bliksemend / hevig. fulminar, bliksemen / onweren / slingeren (banvloek). fulminato, knalzuurzout. fulleria, bedriegerij (in hel spel). fullero, valse speler / bedrieger. fumada, trek, haal (bij hel roken). fumadero, rookvertrek. fumador, —a, rokend; el—, roker. fumar, roken (tabak); — en pipa, een pijp roken. fumarada, rookwolk f ,,pijpje" tabak. fumigar, beroken / uitroken (zuiveren) . fumigatorio, berokingsel —, berokingstoestel / reukvat. fumista, m., schoorsteenveger / kachelsmid I —verkoper / (fam.) bedotter. fumosidad, walm / rokerigheid. fumoso, rokerig. funambulismo, koorddanserskunsl. funambulo, koorddanser. función, werk / ambt / beroep / (toneel)uitvoering / functie / (krijgs)verrichting. funcionamiento, werking / verrichting. funcionar, werken / lopen (machine) I funclionneren. funcionario, beambte / ambtenaar. funda, overtrek / foedraal. fundación, slichting. fundamental, grondig / fondamenteel. fundamentar, grondvesten / vestigen/ verzekeren. fundamento, grondslag / fundament / oorzaak / ernst. fundar, gronden / staven / bouwen f stichten / vestigen. fundcnte, oplossend / smeltend; el—, smeltmiddel. funderïa, smellerij / gieterij. fundibic, smeltbaar. fundición, (hel) smelten / gieterij. 12 {undir — galapago iundir, smelten / gieten / oplossen / lusiblc, smeltbaar; el , zekering, vloeibaar maken; —se, versmelten. lusilorme, spilvormig. 'rCfunerala a la ^ —fTn* louJ'°(v. lusllazo, "geweerschot / schotwond -tfFzi'.?," "■ ' s ' "Idsrwaasu rt,. ar«"t—. - s»r, »—»(—; K; ?3S/ pïï;, , - — üssTi.rssj^r'- Eörswr- ss^/ss». S",;.., / iwhMermakrr. iurtivo, s(ee/s / heimelijk; cazador , de toekomst(ige tijd), el ,1a a, stroper. aanstaande. G. G, la (letra) K.^ d« renefsche 'grens- ga'ëdad,Tramp 6/ verlamming. JS3TTVansfef-?trn J a» «aio, met kromgetrokken vingers of de Pyr. grensdorpen / Fransoos" / iene^/amJXS'uii I doedelzak / "bèn, ' r/«mj ,ibol" I hals / ,rii / pyn/yfce ^T^rea^as^1 ' "«aitero, Zusiiff / «ro/yft / fconf; el gabarra, zolderschuit / f ier. ^ed^zaksP^eTL_s ex(ra(/e, roofc yabarro, /oui in uiec/se/ / pip• . jjaje, m., ioo«, = , ; gabela, belasting. ,fe , ""gajo^ toomïafc / iros / handjevol / gabinete, m., ftoudoir / leeskamer/ « . sc/ly//e / u;;/oper u. fecrfir. studeervertrek / kabinet. ' a alakosluum / opsc/i/fc / c/e- oaceta', Ö / A-' de in Sa/a; hacer - de, gacctero, krantenvenler / reporter / dic/ "SSC pT"w.- p«p I -S^-ÏSSU I«<«/*■ gaeho, benedenwaarts gebogen / (af)- ^«ntear, Aet Ao/ maten / com- hangend , slap; a gachas, op Wen P^^Tho makerij. e%ach6n, -ona, »««<«» / aanireft- ^«alanteria, Aotfe/yJ^W I bevallig- kjrti°r'""""""""' -**■ Jsissr*/ söf' galardón — gansada ploeghoul / licht zadel / vorm voor dakpan / staaf / schutdak / flemer. galardón, ra., beloning / prijs. galardonar, belonen / begiftigen. galbana, luiheid / leegloperij. galbanoso, lui / slap / lauw. galena, zwavellood / loodglans. galeón, m., galjoen. galeote, galeislaaf. galera, galei / huifkar / doorgangshuis . galerada, galeivracht / ,, galei" (drukkerij). galeria, galerij f overdekte gang / mijngang. galcrin, m., kleine huifkar / ,,galei" (drukkerij). galerna, harde noordoostenwind. Gales, Wales. galga, rem van boerenkarren / vurenhouten doodkist. galgo, —a, windhond / hazenwind. Galia, Gallië. galicismo, gallicisme. gólico, Gallisch; el (morbo) —, syphilis. galieoso, syphilitisch; el —, lijder aan syphilis. galillo, huig / keelgat. galimatias, m., onzin / gezwets / wartaal. galocha, overschoen / klomp. 1. galón, m., galon / boordsel. 2. galón, m., gallon. galoncar, galonneren. galopar, galopperen. galope, m., galop. galopin, straatjongen / loopjongen / sluwe kwant. galopinada, sluwe streek / oplichterij . galopo, zie galopin. galvanieo, galvanisch. galvanismo, galvanisme. galvanizar, galvaniseren. galvanoplastia, galvanoplastiek. galladura, hanetred (in het ei). gallardcar, mei zwier vertonen / kranig optreden. gallardete, m., wimpel. gallardia, zwierigheid / kranigheid. gallardo, kranig / manhaftig f zwierig. gallear, treden (haan) / een hoge borst, een grote mond opzeilen. gallegada, Galicische wijze van doen / — zegswijze / — dansmuziek. gallego, Galicisch; el —, Galiciër. galleta, beschuit / koekje / (fam.) draai om de oren. gallina, kip / hen / lafaard; carne de —, kippenvel. gallinaceo, hoenderachtig. gallinaza, kippendrek. gallineria, hoendermarkt / lafhartigheid. gallincro, hoenderkoopman / kippenhok I engelenbak. gallineta, taling / meerkoet / snip. gallipavo, kalkoen / valse toon f fout, ,,bok". gallito, ,,piel" / ,,kraan" / haanljede-voorste. gallo, haan / zeehaan / hanebalk / fout I valse toon; alzar (levantar) el —, een hoge borst opzetten; bajar el —, een loontje lager lalen zingen; misa de —, nachtmis (Kerstmis). gama, toonladder / kleurengamma. gambaro, garnaal. gamboa, soort kweepeer. gamella, trog / bak f tobbe. gamo, damhert. gamuza, gems / zeemleer. gana, lust / trek / zin / verlangen / wens; de buena —, de mala —, graag, node; tener —s de, zin hebben om; no me da la —, ik heb geen zin. ganadcria, veeteelt / slierenfokkerij. ganadero, perro -—, herdershond; el —, veefokker / stierenfokker. ganado, vee / kudde; —■ mayor, groot vee. ganancia, winst / verdienste / voordeel. ganancioso, winstgevend. ganapan, sjouwerman / lomperd / vlegel. ganar, winnen / verdienen / krijgen / overtreffen; —se, voor zich verwerven. ganehero, vlotschipper. ganehillo, haakje / haakpen; hacer -—s, haken. gancho, haak / staf / haakpen / ,,zeur" I kwartjesvinder / ronselaar. gandul, luilak / leegloper. gandulear, luieren / luilakken. ganduleria, (hel) luieren. ganga, koopje / buitenkansje. gangoso, door de neus sprekend. gangrena, koudvuur / boomkanker / (fig.) verderf. gangrenarse, koudvuur krijgen / verrollen. gangrenoso, door koudvuur aangetast f branderig. ganguear, door de neus spreken. gangueo, (het) door de neus spreken. ganoso, verlangend / begerig. gansada, (fam.) domheid. ganso — gastoso „anso, gans / ganzerik / onnozele gargarismo, jowjing. 'GentS]aarrava\carln^oot ?'aekrabbel -«JUS-ersr'-iraffc». ss3W*r4at»fe sssa.-a.M. •ïïiïïu,-,,./ ~r- ^•^«•Sï'rf'ïïi'ïï'ssSS borqen / instaan voor. aan Paal• ud' ' garanón, m., dekezel / liederlijk sujet. worgen ^arapifla, mei ijs Roeide dranft / fl-roUUo, ^roep. garaptóar, me! ijs fcoeien / friezen / garrudo, met ^2"^"' garatusa, Se,iei / /Hft/Iootov / Se- murme^d /beekje) / mgarbanzo, fffrauu.e; erwt. pit I troep I schorrimorrie. ^Z^nnZ'Tzuiveren. U-zo', jachtig / diep, /.eider ll^bemlUghei!e,l zwier / ede/- "gTrzota, k/eine zi/oerreiner / «eder- mgai?boLo, bevallig / « / «*/- £"!>; - (del alumbrado), ^L^&iger. garduiia, steenmarler / dieueffffe / gascón, —ona, —onfe , 0Phaer,iaUU) " Gaseufta,' ' garïada, V» mei MR ftta». SÏÏ»^BW& / rochelen , ^„dj^e^ (agua).p^M. 0Pflargaieo, (het) sP™e"ljderocheL llltZlT ^Verkwistend; el E^. sase® gargara, SefforSe/; hacer -s, Sor- «W^so, verkwistend / duur / oteeia. gelen. 0 gastralgia — gente gastralgia, maagpijn, -—kramp. gAstrieo, gas trisch. gastrónomo, gastronoom / lekkerbek. gata, kat / (fam.) meisje, vrouw uit Madrid; hacer la — muerta, zich koest houden / poeslief doen; a —s, op handen en voelen. gatada, (fam.) plotselinge knauw / valse streek / behendige diefstal. gatear, krabbelen / gappen / klauteren. gateseo, katachtig. gatillo, haan (v. geweer) / kram / deugniet. gato, kalf kater / dommekracht / spil / geldzak / gordel / (fam.) Madrileen / gauwdief; hay —- encerrado, er steekt meer achter. gatuno, katachtig. gatuperio, mengelmoes / intrigue. gaucJio, ('/.. A.) gaucho I ,,cowboy"/ paardenknecht / veeboer / ruiter. gaudeamus, m., (fam.) fuif / feestmaal. gaveta, (schuif)lade / geldlaadje. gavia, isoleercel / marszeil / kraaiennest I greppel. gavil&n, m., sperwer / krul / haal / enterhaak / sfui aan gevest / gauwdief . ga villa, schoof / jar/ / bundel / (tig.) bende. gaviota, meeuw. gayo, vrolijk / lichtzinnig; la —a ciencia, dichtkunst / lyriek. gazapa, leugen / 6/u/. gazapera, konijnenhol / schuilhoek. gazapo, jong konijn / slimmerik / vergissing / leugen / domheid. gazmoneria, schijnheiligheid / kwezelarij. gazmofi(er)o, schijnheilig / preuts / kwezelachtig. gaznate, m., keelgat / luchtpijp. gazpacho, soori koude broodsoep met olie, augurkjes, uien en azijn. gazuza, trek / er las -s%h*eldendaden: Heden- hacer —. iroepen werven; cantar de —, neiaenaicni. ... don de -8 gemak'om met mensen om gestación, zwangerschap / dracht, , " „„„ ' " en —, in wording. gentecilla, I ™ %'^tU,aardig / lief / knap / op- gestieulacién, gefiaar / geftaren- merlreliik I edel: los —es, de heidenen. spel. jgssr-/ tUigZrrtu J5^^Br/6emoeienis; edelman• — de gcstionar, mei i/uer bezorgen / rr£|. *wtt • ^ssstAr^ £rJbu£-s' familunaam. gestor, bemiddelaar / beheerder. ycntio, 'mensenmassa / opioop / ?'J Z°S'' 3 flrcntualla,-aentuza, pro/eien / min giboso, geéoeheid / oneffen; el , volk I gepeupel. a reus reuzin. genuflexión, kniebuiging. 4<1 reusa'chivi genuinidad, echtheid / zuiverheid. °?flanï^ / oroie pop (bij genuino, echt / onvervalst / zuioer. gigantón, reus / grot P P ( J geodesia, geodesie / ™rd™eikunde' P ^imnasia, gymnastiek / —oefeningen. j^r&flcó, "aardrijkskundig. . flimnasio, gymnastiekzaal / gymna- qeógralo, aardrijkskundige. sium. nnmnasl geologia, geoiogie / aardkunde. jjl^stfc'a, gymnastiek'. geóiogoj°'geoloog! ^imnüstieo, ggmnasiiscft; paso geometria, SiïJStËX*.' '"^Coquear, -tear, f/.mj jam- gcométrioo, landmeetkundig. "„^«teo, gejammer. gercncia, 'bewind / 'hefteer / ftedry/»- Gtaebra, Genéue. ^ / ^ '%'jereiite, ftefteerder / f>edri//sieider / ^f^oX^ZTgie. g ermania ™ièventaa?)^zigeunertaal / !!!r»ula"9"in^y|er / ioren van de ïïSSf Va'S'Sigi'n xT»'«T "SSïïMS'Wr ,A*»- germanisme, germanisme / flutis rla°?J£r '(om)draaien; — con- iagermaniZar, «erduiisen. t.ajsobre, a cargo de), een ««ssei germano, Germaans / Dwis; el ire^sX m., zonnebloem. Germaan \ halfbroer. oorsvronq I giratorio, draaiend; placa —a, germen, m., A.iem / oorspr 3 draaischijf • el —, boekenmolen. „bron", ,,haard . a^o kringloop I wending I draaiing I !^XiDar' 1 zinswending / wisselverkeer_ f W) " 'germliial, m., feiemmaand franse gekken jan ^ unsse ^ ^ revolutie). „emen ÏSSSK: Mg».» -«<• jKsst, sss» -*» / 1. gerundio, gerundium. 2. oerundio, zwamneus Iredenaar die streeK. .ineanerachliq I sluw. in gezwollen stijl en met veel ver oon ;J|tano 'zigeunerachtig / siuu) / onbetekenende dingen zegt. 8 glacial — gorra flikflooierig / charmant; el —, zigeuner / (fig.) sluwe knaap. glacial, ijskoud / ijzig / koel. glaciar, glelscher. glacis, m., glooiing / buitenborstwering. gladio(lo), gladiolus / zwaardlelie. glande, m., eikel. gl&ndula, klier. glandular, klier— / de klieren betreffend. glanduloso, klierachtig. glasear, blinkend maken / glanzen. glauco, blauwachtig groen. gleba, aardkluit / lap grond; siervo de la —, lijfeigene. gliceriiia, glycerine. globo, kogel / (aard)bol / ballon; — cautivo, kabelballon; en —, in zijn geheel. globular, kogelvormig. glóbulo, bolletje / balletje / bloedlichaampje I pilletje. gloria, roem / hemel / zaligheid / vreugde / lust / (R.K.) gloria. gloriar, roemen / prijzen; —se, zich verheugen; —de, bogen op / zich verheugen in. glorieta, prieel / plein. gloriücar, verheerlijken. glorioso, roemrijk / glorierijk; la —a, de Maagd Maria / de revolutie van 1868. glosa, toelichting / verklarende aantekening I noot I glosse. glosar, verklarende aantekeningen maken bij. glosario, glossarium. glotis, v., stemspleet. glotón, —011a, gulzig; el —, gulzigaard I veelvraat. glotonear, opslokken / gulzig eten. glotoneria, gulzigheid. gluten, m., kleefstof. glutinoso, kleverig. gnomo, gnoom / aardmannetje / zinspreuk. gobernablc, bestuurbaar / regeerbaar. gobcrnación, bestuur / regering / leiding; Ministerio de la —, Departement van Binnenlandse Zaken. gobernador, —a, regerend; el —, gouverneur. gobernalle, m., roer. gobcriiar, regeren / leiden / (beisturen . gobierno, bestuur / regering / leiding; — de las almas, zielzorg. goee, m., genot. godo, Gotisch / oud-adellijk / aan¬ zienlijk; el —, Goot I (Z. A.) Spanjaard. gola, keel / strot / halsstuk / halskraag I befje I kanaal / zeegat. golcta, tweemaster / schoener. golleria, troep kwajongens / gespuis / schelmenstreek. goll», golf I schelm / schooier. golilla, Spaanse kraag / niet-militair I magistraal. golondrina, zwaluw. golondrino, jonge zwaluw / (fam.) soldaat / deserteur. goIosin(e)ar, snoepen. goloso, snoeplustig / verlekkerd; el —, lekkerbek. golpc, m.. slag / klap / stoot / duw / slok; — de gente, volksmenigte; cerradura de —, springslot; — de estado, staatsgreep; de —, plotseling; dar —, opzien baren. golpcar, slaan / kloppen. golpco, geklop / (het) slaan. golpccito, likje. golpeteo, (het) herhaaldelijk (heftig) slaan, kloppen. golleria, lekkernij. gollete, m., keel / hals (van een fles). goma, gummi / gummiband. gomoso, gummi—, gomachtig; el —, fat I dandy. góndola, gondel / huifkar. gondolero, gondelier. gongorino, in de stijl van Góngora. gongorismo, beeldrijke, precieuse stijl van Góngora. gordiano, nudo —, Gordiaanse knoop. gordi(n)flón, —ona, (fam.) vel / opgeblazen. gordo, dik / gezet; (premio) —, hoofdprijs; hacer la vista —a, door de vingers zien. gordura, vei / dikte / zwaarlijvigheid. gorgojo, korenworm / (f ig.) dreumes. gorgoritear, ,, loopjes" zingen / vibreren / neuriën. gorgorito, triller / loopje; hacer—s, borrelen (v. water). gorguera, geplooide halskraag (v. vrouwen) / halsstuk (v. harnas). gorila, m., gorilla. gorjal, m., priesterkraag / halskraag. gorjear, kwelen / trillers maken. gorjeo, gekweel / triller / gekwinkeleer. gorra, pel / muls; de —, op kosten van anderen / voor niets / niets uitvoerend. gorrero — granjear gorrero, pettenmaker / klaploper. gorrino, speenvarken / varken / gauwdief. gorrión, m., mus / schelm. gorrista, m., klaploper. gorro, (ronde) muts. gorrón, m., muts I klaploper I ronde kiezelsteen / kaan (vet) / gangspil / boemelaar. gota, droppel / jicht; — serena, zwarte staar; — militar, gonorrhoe. gotear, afdruppelen / druipen / sprenkelen / spikkelen. gotera, lek / dakgoot / gebrek. goterón, m., grote droppel / krans / druiplijst. gótico, Gotisch / oud-adellijk / (jam.) achterlijk / geaffecteerd. gotoso, jichtig. gozar, genieten; —se (en), behagen scheppen (in). gozne, m., scharnier. gozo, genot / vreugde / genoegen. gozoso, vrolijk / vergenoegd. gozque, m., (perro) —, basterdmops I keffertje. grabado, graveerkunst / koperets / houtsnede / illustratie; — al agua fuerte, etskunst. grabar, graveren / inkerven / inprenten. gracejo, geestigheid / (/rap / bevalligheid. . gracia, genade / gratie / bevalligheid / lg / ;nzc„ins. hidrolobia, d« hidrófobo, waterschuw / do/. siu/c houden / nadruk leggen op. BS». «&,. -rT-r - -''/ris, hidróoico. waterzuchtig I onlesbaar. nederknielen. viïsf™'hydroplaan 1 waler' fcider°teraPia' ha> ha{ jalbcgar, witten / kalken. jalbegue, m., witkalk. jaldc, goudgeel. jalca, vruchtengelei. jalear, ophitsen / opzwepen / aanmoedigen. jaleo, ophitsing / dansfeest / lawaai. jalón, m., bakenslok / landmetersstok J piketpaal. jam&s, ooit / nooit; — de los—ses, por siempre —, nooit ofte nimmer. jamelgo, hit / knol. jamón, m., ham. jamona, (fam.) gezette vrouw van middelbare leeftijd / ,,dikke tante jamugas, v.mrv., dameszadel. jandalo, (fam.) h als j uitsprekend (Andaloezisch). Japón, el —, Japan. japonés, —esa, Japansch; el , Japannees, Japanner. jaque, m., schaak / zwetser / bekkesnijder; —mate, schaakmat. jaquear, schaakmat zetten / in het nauw drijven / opsnijden. jaqueca, schele hoofdpijn. jarabe, m., stroop. jarana, herrie / jool. jaranear, jool, lawaai maken. jaranero, jolig / lawaaierig. jarcia, hoop / pak / visgerei; s, tuig I want. jardin, m., tuin. jardincra, tuinmansvrouw / bloemtafeltje / lichte tentwagen / open bijwagen (tram). , x . jardineria, tuinierskunst / tuinaanleg. jardinero, tuinman. jarra, kruik / aarden kan / bloemenvaas; en —s, de handen in de zijde / opschepperig. jarrete, m ., knieboog. iarrctera, kouseband. jarro, kruik / kan; a —s, overvloedig / uitermate. jarrón, grote kruik / grote bloemvaas. jaspe, m., jaspis. jaspcar, marmeren / aderen. .Jauja, Jauja / goudland / „land v. melk en honing". jaula, kooi / cel; — para ganado, veewagen. jam-ia, koppel honden / meute. iavanés, —esa, Javaans; el —, Javaan. jayan, polige kerel. jazmin, m., jasmijn. jedivc, m., khedive. jefatura, bestuur / directie. jele, —a, chef, cheffin / hoofd. jelcar, aanvoeren. jengibre, m., gember. jcque, sjeik. jerarquia, rangorde / hierarchie. jerga, grof doek. jergón, m., strozak. jeril'c, sjerif. jerigoiiza, jerga, koeterwaals / dieventaal. jcringa, spuit / klisteerspuit. jeringar, inspuiten / bespuiten / (fam.) hinderen. jeringuilla, spuitje. jeroglifico, hieroglyphisch; el —, hieroglyphe. jesuita, m.. Jezuiet. jcsu itic», Jezuietisch. Jesüs, Jezus; en uil —, in een oogwenk; i—!, allemachtig! / wel bekome hel je! (bij niezen). jeta, (fam.) dikke lippen \ snuit. jibia, inktvis. jihoso, bultig / oneffen. jibosidad, oneffenheid. jicara, kopje (v. chocolade enz.). jiïero, slacht—; el —, slager / slachtmes. . ;ji, j», j'5» hi< hi' hiJ (gegiechel). jilgueroj putter f distelvink. jincia, genetkat, civetkat; a la —, met korte stijgbeugels. jinete,ruiter fgenet (vlug paardje). jinetear, een toertje maken (te paard). jipi(japa), Panamahoed. jira, lap goed / picknick / pretje. jiraïa, giraffe. ' jirón, m., strook / flard. joeoscrio, half schertsend / zuurzoet. iocosidad, vrolijkheid / scherts. jocoso, vrolijkI kluchtig! vermakelijk. 'jofaiiia, waskom. jolgorio, pret / jool. iónico, Jonisch. jornada, dagreis / reis / dagtaak / bedrijf (toneel) / krijgsverrichting. jornal, m., dagloon / dagwerk. jornalero, dagloner. joroba, bochel / bult. jorobado, gebocheld; el—, bultenaar. jorobar — justificaiite jorobar, (fam.) hinderen / lastig vallen; ■—se, zich ergeren / gehinderd worden. 1. jota, letter j; ni una—, geen zier. 2. jota, Jota (volksdans). joven, jong; el, la —, jongmens, ]ong meisje. jovial, opgewekt / vrolijk f joviaal. jovialidad, vrolijkheid / opgeruimdheid. joya, juweel / kleinood / (lig.) snoes. joyel, m., juweeltje. joyeria, juwelierszaak. joyero, juwelier. juanete, m., jukbeen / knokkel / eeltknobbel (aan voet). juanetudo, met uitstekende jukbeenderen I met eeltknobbels aan de voeten. jubilación, pensionnering / pensioen . jubilar, pensionneren / jubelen; —se, gepensionneerd worden. jubileo, jubelfeest f (U.K.) aflaat. jtibilo, gejubel / vreugde. jubón, ra., buis / lijfje. judaico, Joods. judaismo, Jodendom. judaizar, verjoodsen. judcria, jodenwijk. judia, Jodin / boon / prinsesseboon. judiada, Jodenstreek / Judasstreek / menigte Joden. judicatura, rechterschap / rechtsbevoegdheid. judicial, rechterlijk. judiciario, tol de rechtspraak behorend . judio, Joods; el —, Jood. juego, spel / vermaak / onderstel / stel I speelruimte; hacer —, bij elkaar passen; — de novia, uitzet; dar mucho —, veel te stellen geven. juerga, jool. juerguista, m., pretmaker. jueves, m., Donderdag. juez, rechter / richter. jugada, zet (spel) I slag (kaarten). jugador, —a, spelend / dartel; el —, speler. jugar, spelen / schertsen / bijeenpassen; —se, op het spel zetten. jugarreta, bedriegerij / gemene streek. juglar, jongleur / goochelaar. juglaresa, vrouwelijke jongleur / grappenmaaksler. juglaria, goochelarij; mester de —, minstreeIdichtkunsi. jugo, sap I (fig.) kern / profijt. jugosidad, sappigheid / pittigheid. jugoso, sappig / pittig / voordelig. Spaans-Nederl. juguete, m., speelgoed / scherts / klucht. juguctear, gekheid maken / stoeien. juguetón, —ona, speels / dartel. juicio, oordeel / versland / mening / proces I vonnis; a mi —, mijns inziens; me trae vuelto el —, hij maakt me gek. juicioso, verstandig / schrander. julepe, ra., drankje / standje. julio, Julius I Juli. jumento, ezel / lastdier. juncal, riet— / flink; el —, rietbos / biesbos. juncia, cypergras; echar —, snoeven. junco, bies / riet / jonk. junio, Juni. junquillo, rietje / gele lijloos / rolling. junta, vergadering / bestuur / comité / raad. juntar, verenigen / verbinden / opstapelen / sluiten; — la puerta, de deur laten aanslaan; ■—se, zich verenigen . juntillo, bw., heel dicht bij; a pies —as, vast f halslarrig. junto, bn., verbonden / nabij; —s, samen; bw., dichtbij; znwr., en —, in totaal; vz., — a, dicht bij. juntura, geleding / scharnier / voeg. jura, eed v. trouw / — v. hulde. jurado, beëdigd / gezworen; el —, jury (gezworenen). juramentar, beëdigen; —se, zich onder ede verplichten. juramento, eed / vloek. jurar, zweren / vloeken; — en falso, een valse eed afleggen. juridico, gerechtelijk. juriscousulto, rechtsgeleerde. jurisdicción, rechtsgebied / rechtsmacht. jurispcrito, rechtskundige. jurÏHprudencia, rechtsgeleerdheid. jurista, m., rechtsgeleerde / jurist. juro, eigendomsrecht / jaargeld; por — de heredad, erfrechtelijk; de —■, stellig. justa, steekspel / wedstrijd. justamente, bw., juist / precies. justicia, recht (vaardigheid) / gerechtigheid I rechtspleging / billijkheid; hacerse —, zich recht verschaffen; de —, van rechtswege. justiciero, rechtvaardig / rechluiloefenend. justiücación, rechtvaardiging. justiQcantc, rechtvaardigend; el —, bewijsgrond / —stuk. 14 justificar — ladrillo justificar, rechtvaardigen / bewijzen / weer goed maken / (tg po gr.) effenen; —se, zich rechtvaardigen. justilicativo, rechtvaardigend. justillo, lijfje I korset. justipreciación, schatting. justiprcciar, schatten. justiprecio, schatting. k, la (letra) ka, de (letter) k. kantiano, Kantiaans. kilo(gramo), kilogram. kilóiuetro, kilometer. 1, la (letra) ele, de (letter) l. la, vr. lidwoord, de; vr. pers. vrnw., haar. la, m., noot la, a. laberintico, doolhofachtig / verward. laberinto, doolhof / warboel. labia, welbespraaktheid / ,,spraakwater". labiado, lipvormig. labial, lip—; (sonido) —, lipklank. labio, lip I rand / (fig.) mond / long. labil, wankelend. labor, v., werk / arbeid / moeite / handwerk; hacer —es, handwerken. laborable, bewerkbaar / beploegbaar; dia —, werkdag. laborar, werken / arbeiden. laboratorio, laboratorium. laboreo, —io, (land) bewerking. laboriosidad, vlijt / werkzaamheid. laborioso, vlijtig. labradio, akker—■; el —, akkerland. labrador, landman / boer. labrantio, akkerland. labranza, akkerbouw / boerderij. labrar, (be) werken / arbeiden / ploegen / bouwen / met figuren versieren. labriego, boer / landbouwer. laca, lak. lacayo, lakei. laeear, strikken (wild) / met een lasso vangen. lacerado, ellendig / ongelukkig / melaats. laeerar, verscheuren / verminken / schaden; —se, zich (bloedig) kastijden. laceria, armoede / ellende / gesloof. justo, rechtvaardig / billijk / juist / krap; a la hora —a, op het laatste ogenblik. juvenil, jeugdig / jeugd —. juventud, v., jeugd. juzjjado, rechtbank / rechterschap / parket / rechter. juzgar, (be)oordelen / van oordeel zijn. kilométrioo, billete —, kilometerboekje . kiosco, kiosk / muziektent. laceria, reeks strikjes (ter versiering) . laeero, lanswerper. lacio, verwelkt / sluik / slap. lacónico, laconiek / kort en bondig. lacra, litteken / gebrek. 1. lacrar, verzegelen / lakken. 2. laerar, schaden / besmetten. lacre, m., lak. lacrinial, tranen—. lacrimoso, wenend / jammerlijk. lactación, (het) zogen. lactancia, zoogtijd. lactar, zogen / met melk voeden. lacteo, melk—; vla —a, melkweg. lactieiiiio, melkspijs. lacustre, moerassig; choza —, paalwoning. ladear, scheef houden / overhellen / heen en weer bewegen / ont—, afwijken; ■—se, overhellen / bijdraaien; — con, zich aansluiten bij / afwerend staan tegenover. ladeo, overhelling / ontwijking. ladera, berghelling. ladilla, platluis / (fig.) zeurpiet. ladino, onderlegd / sluw; el —, (Z.A.) ontwikkelde neger. lado, zijde / kant / plaats; al —, hiernaast; de —, a un —, ter zijde; al — de, naast; dar de —, negeren. ladrar, blaffen. ladrido, geblaf. ladrillado, bakstenen vloerI tegelvloer. ladrillar, m., steenbakkerij; ww., bevloeren. ladrillero, lege Ibakker. ladrillo, baksteen / tegel / plak (chocolade bijv.). ladrón — larva ladrón, —011a, diefachtig; el —, la—a, dief, dievegge. Iadronera, dievenhol / diefstal / spaarpot. lagar, m., wijnkelder / druiven-, oliepers. lagartera, hol van een hagedis. Iagartija, muurhagedis. lagarto, hagedis / ,,sluwe knaap". lago, meer. lagotero, mooiprater / flikflooier. lagrima, traan / drupje; a — viva, onder hete tranen. lagrimear, tranen vergieten. lagrimón, m., dikke traan. lagrimoso, betraand / huilerig/ leepogig. laguna, lagune / meertje / gaping. lagunoso, moerassig / piasrijk. laical, laico, wereldlijk / leken—; escuela laica, openbare school. lama, modder / slijk. lamentable, betreurenswaardig I jammer lijk. lamcntación, jammerklacht. lamentar, beklagen / bejammeren / betreuren; —se de, jammeren over. lamento, jammerklacht. lainentoso, jammerlijk / betreurenswaardig. lamer, likken. lamido, gelikt / mager / vervallen / versleten. lamina, metaalplaat / (koper)gravure / plaat. laminador, pietmachine / pletter. laminar, pletten. laminero, snoeplustig; el —, lekkerbek. lamiscar, (fam.) gulzig oplikken. lampara, lamp / licht / olievlek (in kleren). lamparero, —ista, lampenist / lantaarnops teker. lamparilla, lampje / nachlpilje. lamparóii, m., grote lamp / grote vlek; —es, kliergezwellen. lampazo, klis / zwabber (bezem). lampino, baardeloos / kaal. lampista, ra., lampenist. lampisteria, lampenwinkel / lampenislerie. lamprea, lamprei. lana, wol; perro de —s, poedel. lanar, ganado —, wolvee. lance, m., worp / critisch voorval / gevaar / buitenkansje I twist; — de honor, erezaak / duel; de —, tweede hands / bij geval. \ lanccolado, lansvormig. lancero, lansier. lanceta, lancet. lancha, platte steen / boot / sloep. landó, m., landauer. landre, v., eikelvormig kliergezwel. lancria, wolwinkel / wolhandel. lanero, wol— / wollen; el —, wolhandelaar. langosta, sprinkhaan / kreeft I ramp / plaag. laiigostino, grote garnaal. languideccr, wegkwijnen f versmachten I uitteren. languidez, v., slapheid / (weq)kwijning. languido, slap / krachteloos / kwijnend. Ianilla, fijne wollen stof / pluisje. lanoso, wollig / donzig. lanudo, ruig / harig. lansquenéte, lan(d)sknecht. lanza, lans / speer / disselboom. lauzada, lansstoot lanzadera, weversschielspoel / (fig.) zeer beweeglijk iemand. lanzar, werpen / slingeren / uilsloten; —se sobre, zich werpen op. lanzón, m., spies / grote lans / disselboom. lapieero, potlood (houder) . lapida, gedenksteen. lapidar, stenigen. lapidario, (edel)steen— / lapidair. lapiz, m., potlood / stifl. lapón, —ona, Lap(land)s; el — Lap (lander). Laponia, Lapland. lardcar, larderen. lardo, spek. larga, ruimte / ,,ruime sop" / uitzetting(sleest) ; dar —s, op de lange baan schuiven. largar, losmaken / toedienen (slag) / vieren / er uil flappen; —se, er van door gaan. largo, lang / vrijgevig / omstandig; a la —a, op den duur; a lo — de, langs; por —, uitvoerig; pasar de —, negeren; ir para —, lang duren. largor, m., lengte. larguero, hoofdkussen / dwarshout / deurpost. largueza, vrijgevigheid. larguirucliu, (fam.) langgerekt; el —, lange slungel. largura, lengte. laringe, v., strottenhoofd. laringeo, strottenhoofd—. larva, larve. larvudo — legalización larvado, verborgen; flebre —a, sluipkoorls. laseivia, weelderigheid / ontucht. laseivo, wulps / onluchtig. lasitud, v., moeheid / afmatting. laso, slap I week / mat / fijn / moe. lastima, medelijden / deernis / hinder; dar —, leed doen / medelijden opwekken; es —, 'i is jammer; l(qué) —1, wal jammer! lastimar, kwetsen / wonden / krenken; —se, medelijden hebben / zich verwonden / weeklagen. lastimero, deern iswekkend. lastinioso, beklagenswaardig. lastrar, van ballast voorzien. lastre, m., ballast / tegenwicht. lata, lal / blik / bus; dar la —, vervelen; hoja de —, blik. latente, verborgen / geheim. later al, zij— / zijdelings. latido, hartklopping. latifundio, grootgrondbezit. latifundista, m., grootgrondbezitter. latigazo, zweepslag. latigo, zweep. latiguear, klappen met een zweep. lat in, m., Latijn ; —es ,(f am.jgeleerd gedoe. latinajo, potjeslatijn. latinidad, latiniteit / Latijnse taal. latino, Latijns / Romaans. latir, kloppen / slaan (hart). latitud, v., breedte / breedtegraad. latitudinal, breedte—. lato, breed / ruim. latón, m., messing; — blanco,alpaca {zilver). latoso, vervelend / hinderlijk. Lativia, Letland. lativio, Letlands; el —, Letlander. latrocinio, diefstal. laud, m., luit, laudable, loffelijk / prijzenswaardig. laudano, laudanum. laudatorio, lovend / prijzend. laudo, scheidsrechterlijke uitspraak. laurear, met lauweren kransen. laurcl, lauro, laurierboom / lauwer (lak) I roem. 1. lava, lava. 2. lava, wassen van erts. lavabo, wastafel / wasgelegenheid. lavadero, wasplaats; — de oro, goudwasserij. lavado, wassing / was(goed) . lavadura, (het) wassen f spoelwater. lavaje, m., afspoeling / wolwassing. lavalrutas, m., vingerkommetje. lavanianos, m., wasstel /—bekken / —kom. lavanda, lavendel. lavandera, wasvrouw. lavandero, wasbaas. la var, wassen / rein igen; —se, zich —. lavativa, klisteerspuit ■ lavatorio, afwassing / (R. K.) voetwassing. lavotear, snel omwassen / flodderen. lavoteo, gefladder. laxante, laxativo, laxeermiddel. laxitud, v., ontspanning / slapheid. laxo, slap I los / laks. laya, soort / slag / allooi. lazada, losse knoop \ strik. lazar, met een lasso vangen / vastsnoeren . lazareto, lazaret. lazarillo, blindenleider. lazo, strik / band / lasso. Ie, pers. vrnw., hem / haar / u. leal, trouw / eerlijk / rechtschapen. lealtad, trouw / eerlijkheid. lebrato, haasje. lebrel, m., hazenwind(hond). lebrillo, aarden pot / wasbak. lección, lezing / les / onderricht, dar —, les geven / les nemen; tornar la —, de les overhoren. lector, —a, lezer(es) / lector. leetorado, lectoraat. lectura, (hel) lezen / lezing / lectuur. lecbada, witkalk / mortel / kalkoplossing / voddenpap (voor papierfabricage). . lechal, zuigend (v. dieren). leche, v., melk. lechecillas, v. rnrv., kalfszwezerik. Iet-her ia, melkhandel / melkwinkel. lechcro, melk— / zuivel—; el , melkboer. . lechigada, dracht / worp jongen / Iroep schooiers. let-ho, bed / bedding / laag / onderlaag. lechón, m., (speen)varken I zwijn I vuilpoets. lechoso, melkachtig. . lechuga, latuw / (veld)sla I Pl00Llechuguino, (jam.) melkmuil / Jat. lechuza, nachtuil. lechuzo, (fam.) doodbidder I maner (van betalingen) / koppelaar. leer, lezen / een lezing houden. legación, gezantschap / legatie. legado, legaal / pauselijk gezant. legajo, bundel (documenten enz.) legal, wettig / wettelijk. legalidad, wettigheid / wettelijkheid. legalización, legalisatie. legalizar — lcvantar legalizar, legaliseren. légamo, klei / slijk. legafia, slaper (oogvuil). legaiioso, leepogig. legar, afzenden / vermaken. legenda, legende. legendario, legendarisch; el —, bundel legenden. legible, leesbaar. legión, v., legioen / schaar / massa. legionario, legioensoldaat. legioncnse, uit León. Iegislaeión, wetgeving / wetboek. legislador, wetgever. legislar, weiten geven. lcgislativo, wetgevend; poder — wetgevende macht. legista, m., rechtsgeleerde. legitima, wettig erfdeel. legitimar, wettigen / voor echt verklaren I legitimeren. lcgitimidad, rechtheid / wettigheid. legitimo, rechtmatig / wettig / echt. lego, wereldlijk; el , la —a, leek I lekebroeder, —zuster. legrar, afkrabben (beenderen). legua, mijl f5,557 meter); a la—, van verre. legumbre, v., peulvrucht / groente. leguminoso, peulvruchten dragend. leido, belezen / op de hoogte. lejania, verte. lejano, ver / verwijderd. lejia, loogwater. lejos, bw., ver / verwijderd; el —, verte / achtergrond; a lo —, in de verte. lelo, zot I dwaas. lema, m., spreuk / devies / motto / hulpstelling. lemosin, —ina, uit Limoges; el —, langue d'oc. leneeria, linnenhandel / linnengoed. lendrera, stofkam / netenkam. lcngua, long / taal / tolk / bericht; buscar la —, tarten; andar en—s, over de long gaan; hacerse—de, zeer prijzen. lenguado, tong (vis). lenguaje, m., spraak / laai /spreekwijze . lenguaz, babbelachtig. lcngiiecilla, lengiiecita, tongetje. lengücta, naald (weegschaal) / klepje I keellellelje / (Z.A.) praatjesmaker . lengiietada, (het) likken / slurpen. lenidad, zachtzinnigheid / verdraagzaamheid. leniiicar, verzachten. lenitivo, pijnstillend / verzachtend. lenociiiio, koppelarij. lente, m., lens / vergrootglas; los —s, bril. lenteja, linze. lentejuela, lovertje. lentitud, v., langzaamheid. lento, langzaam. lefta, brandhout; dar, hastiar de—, aframmelen. lenador, houthakker. leflero, brandhoutverkoper. leno, boomstronk / houtblok / domoor. lenoso, houtachtig. león, leona, leeuw, leeuwin. León, Leo / Leon / Lyon. leonera, leeuwenhok / speelhol f rommelhok / janboel. leonino, leeuwen—. lcopardo, luipaard. Lepe, (jam.) sabe més que —, hij is niet van gisteren / 't is een bolleboos. leporino, hazen—; labio—, hazenlip. lepra, melaatsheid. leproso, melaats. lerdo, traag / niet vlug van begrip. les, pers. vrnw., hun / haar / hen / u. lesión, v., kwetsing / verwonding / letsel. lesionar, kwetsen / verwonden. lesivo, kwetsend. leso, gekwetst; crimen, delito de lesa majestad, majesteitsschennis. letal, dodelijk. letania, litanie / (fig.) droge opsomming. letargico, slaperig / dof / suf. letargo, slaapziekte / sufheid / onverschilligheid. letra, letter / handschrift / wissel / lied I tekst; — a la vista, zichtwissel; ■—• abierta, open brief / credielbrief; a la —, letterlijk; — bastardilla, cursief schrift; —s, letteren I letterkunde. letrado, geleerd / geletterd / (fam.) waanwijs; el —, (rechts) ge leerde / advocaat. letrero, opschrift / (uithang)bord. letrilla, lelrilla (lyrisch gedicht, meestal met refrein, en op muziek gezel) . letrina, privaat / latrine. leva, afvaart (schip) / lichting (soldaten) / hefboom / land van een rad. levadizo, puente —, ophaalbrug. levadura, zuurdesem. levantado, verheven / rechtop / fier. levantamiento, verheffing / (het) opheffen / opstand. levantar, opheffen / optillen / opstellen I oprichten / opbreken (beleg) / werven (troepen); — el énimo, espi- Ipvante — limar ritu, bemoedigen; — a uno falso testimonio, iemand belasteren; —se, opstaan I opsteken (wind) / in opstand komen / opgaan (scherm). levante,mOosten / Oostenwind / zonsopgang I Levant / Valeneia en omstreken. ievantino, —isco, Levanlijns / Oosters / uil Valeneia en omstreken. levantisco, oproerig / woelig. levar, — anclas, de ankers lichten. leve, licht / gering / onbeduidend. levisimo, zeer gering. levita, geklede jas. I.i'vita, m., Leviet / priester. levitico, Levitisch / priesterlijk. léxieo, woordenboek / lexicon. ley, v., wel / trouw / aanhankelijkheid I vereist gehalte. leyenda, legende / onderschrift / randschrift. lezna, priem / els. liar, binden / inwikkelen / inpakken; —se, zich verbinden / het met vrouwen aanleggen; liór(se)las, zijn biezen pakken I sterven • libación, oudtijds : drankoffer Iplengoffer; hacer —ones, (fam.) stevig drinken. libar, opslurpen. libelista, m., schrijver v. smaadschrift of pamflet. libel», smaadschrift / pamflet. liberaeión, bevrijding / invrijheidstelling I ontvangbewijs. liberal, vrijgevig / gul / vrijzinnig; artes —es, vrije kunsten; el — , liberaal. liberalidad, vrijgevigheid / edelmoedigheid. liberalismo, vrijzinnigheid / liberalisme. _ .. libérrimo, zeer vrij / geheel vrij. libertad, vrijheid / vrijmoedigheid. libertar, bevrijden / ontslaan (v. verplichting). libertinaje, losbandigheid. libertino, losbandig / vrijdenkend. liberto, vrijgelaten (slaaf). libidinoso, wellustig / wulps. libra, pond; — esterlina,pond sterling. libraeo, oude turf (boek). libranza, wisselbrief / cheque. librar, bevrijden / redden / leveren (slag) I trekken I uitschrijven (wissel). libre, vrij / ongebonden. librea, livrei. librejo, boekfe / (min) geschriftje. libreria, boekhandel / boekerij. librero, boekhandelaar ■ libresco, boeken— / boek— / romantisch . libreta, pondje/ boekje / notitieboekje; — de ahorros, spaarbankboekje. libreto, tekstboekje (opera). libro, boek; — de caja, kasboek; — de caballerias, ridderroman. lieeneia, vergunning / verlof / bandeloosheid I diploma van bevoegdheid. lieeneiado, bezitter van licencia / verlofganger / licentiaat / jurist. licenciar, verlof geven aan / ontslaan I de graad van licentiaat verlenen; —se, de graad van licentiaat behalen. licentiatura, universitair eindexamen dal bevoegdheid verleent. lieeneioso, uilgelaten / bandeloos / brutaal. liceo, lyceum / letterkundige societeit. licitación, veiling bij opbod. licitar, veilen bij opbod. lieito, geoorloofd. licor, m., vloeistof / likeur. licorera, likeurstel. lieuaeión, (het) smelten / scheiding (v. e. metaal). licueïacciön, vloeibaarmaking. lid, v., (wed)strijd / gevecht; en buena —, in eerlijke (wed)strijd. lidia, (stieren)gevecht / worsteling. lidiador, kampvechter / stierenvechter. lidiar, vechten; — (toros), stierenvechten. liebre, v., haas. liebrecilla, haasje. Lieja, Luik. liendre, v., neet. lienzo, linnen / (zak)doek / doek (schilderij) / deel van muurvlak. liga, (ver)bond / kouseband / vogellijm I legéring; la — de las naciones, Volkenbond. ligadura, verband / verbinding. iSmmoTitf. hindiDP.P.f&el. lig ar, (ver)binden; —se, zich verbinden. ligazón, m., verbinding(sstuk). ligereza, vlugheid / lichtheid / lichtzinnigheid. ligero, vlug / lichl(zinmg) / onbezonnen . lignita, —o, bruinkool. li ja, hondshaai / vel, huid van een hondshaai; papel de —, schuurpapier. lila, sering / lila / sukkel. Lila, Rijssel. lilaila, list / streek. 1. lima, limoen / citroen. 2. lima, vijl. limadura, (het) vijlen; —s, vijlsel. limalla, vijlsel. limar, vijlen / afvijlen / polijsten. limaza — litografico limaza, naakte slak. limbo, rand / zoom / (R. K.) voorgeborchte der hel; estar en el —, verstrooid zijn. limeiio, uit Lima. limitación, beperking. limitar, begrenzen / beperken. limite, m., grens / afscheiding. limitrofc, aangrenzend. limo, slijk. 1. limón, m., citroen. 2. limón, m., lamoen. limonada, limonade. limonar, m., citroenaanplant. limonero, citroenboom / citroenverkoper. limosna, aalmoes. limosnero, liefdadig; el —, aalmoezenier I uildeler van aalmoezen / (Z.A.) bedelaar. limpia, reiniging. Iimpiabarros, m., voelschrapper / ruwe voetenmat. limpiabotas, m., schoenpoetser. limpiachimencas, m., schoorsteenveger . limpiadicntes, m., tandenstoker. limpiaplumas, m., inktlap. limpiar, reinigen / schoonmaken / (fam.) gappen / afmaken, doodmaken. limpido, rein / vlekkeloos. limpieza, reinheid / zuiverheid / zindelijkheid / eerlijkheid. limpio, rein / zuiver; sacar en — in het reine brengen; poner en —, in het nel schrijven. limpión, m., vluchtige reiniging. linaje, m., afkomst /geslacht / aard. linajudo, van oude familie / zich latende voorslaan op voorname afkomst. linaza, lijnzaad. linee, m., los / lynx; ojos, vista de —, scherpe blik. lindantc, aangrenzend. lindar, grenzen aan. linde, v., grens. lindero, grens—; el —, grenssteen. lindeza, keurigheid / bekoorlijkheid / aardigheid / (ironisch) ,,vriendelijkheidhatelijkheid. lindo, keurig / knap / aardig; de lo —, keurig / behoorlijk / flink. linea, lijn / regel / (eind)streep. lincal, rechtlijnig. linear, liniëren / schetsen. linia, lymphe / vocht / (dichterlijk) water. lingote, m., staaf / baar / blok. lingual, tong—. lingüista, m., linguist / taalkundige. lingüfstica, linguisliek / taalkunde. lingiiistieo, taalkundig. linimento, smeersel / vluchtige olie. lino, vlas / linnen. linón, m., sluierdoek. lintei, m., bovendrempel. linterna, lantaarn / open torentje; — magica, toverlantaarn; — sorda, dievenlantaarn. linternazo, mep / slag. lio, bundel / pak kleren / geheime verhouding / verwikkeling; armar un —, verwarring stichten. liquidación, (het) vloeibaar maken / liquidatie / verrekening / uilverkoop. liquidar, vloeibaar maken / afrekenen / uitverkopen; —se, vloeibaar worden. liquidez, v., vloeibaarheid. liquido, vloeibaar / zuiver; producto —, zuivere opbrengst; el —, vloeistof. lira, lier / lire. lirico, lyrisch. lirio, lelie. lirismo, lyrisme / hoog gestemde stijl. lirón,m.,zevenslaper/(fig.) marmol. lirondo, zuiver / rein. lis, v., lelie. Lisboa, Lissabon. lisbonés, —esa, uil Lissabon. lisiar, verminken. liso, glad / effen / eenvoudig; — y llano, heel eenvoudig. lisonja, vleierij. lisonjear, vleien; —se, zich inbeelden I zich vleien. lisonjero, vleiend / aangenaam; el —, vleier. lista, strook / reep / lijst; — de correos, poste restante. listado, gestreept. listar, op een lijst plaatsen. listo, klaar / gereed / vlug / pienter; pasarse de —, (al te) slim zijn. listón, m., zijden lint / strook / lijst / lat. lisura, gladheid / effenheid / kinderlijke oprechtheid. litcra, draagstoel / (slaap)kooi. literal, letterlijk. litcrario, litterair / letterkundig. literato, letterkundige. lileratura, literatuur. litigar, procederen / twisten. litigio, proces / twistpunt / strijd. litigioso, betwist / strijd—I twistziek. litograüa, steendruk / steendrukkunsl. litografiar, steendrukken / lilhographeren. litografico, lilhographisch. litógrafo — Iucir litógrafo, steendrukker / lithograaf. litoral, kust—; el —, kustgebied. litro, liter. Lituania, Litauen. lituanés, —esa, uit Litauen. liturgia, liturgie. litiirgico, liturgisch. liviandad, lichtzinnigheid / wulpsheid . liviano, licht / onbeduidend / onbezonnen I wulps; el —, ezel die als gids vooraanloopt / long (v. dier). lividcz, v., lijkkleur. livido, doodsbleek. liza, strijdperk. lo, art. en pers. vrnw., het /hem / dat. loa, lof I voorspel. loable, loffelijk. loar, loven. loba, toog / soutane. lobato, lobczno, jonge wolf. lobo, —a, wolf, wolvin; — de mar, zeerob; — marino, zeehond. lóbrego, donker / duister / treurig / naargeestig. lobreguez, v., donkerte / naargeesligheid. lóbulo, lob I lel I oorlel. locación, (ver)pacht(ing) / verhuur. local, plaatselijk. localidad, plaatselijke gesteldheid / (zit)plaats / lokaal. localizar, localiseren / (plaatselijk) beperken. loción, wassing / lotion. loco, dwaas / gek / onzinnig (groot) ; el —, gek; volverse —, gek worden. locomoción, voortbeweging / vervoer. locomotor, voortbewegend. locomotora, locomotief. locomotriz, bn. v., bewegend / beweeg—. locomövil, v., locomobiel. locuacidad, babbelachtigheid. locuaz, babbelachtig. locución, gezegde / uitdrukking. locura, dwaasheid / waanzin. loeutor, speaker (radio) \ spreker. locutorio, spreekkamer (in kloosters) I spreekcel (telefoon). lodazal, m., modderpoel. lodo, slijk I modder. logaritnio, logarithme. logia, loge (vrijmetse laars) . lógica, logica / denkleer; — parda, gezond verstand. lógico, logisch. logogrifo, letterraadsel. lograr, bereiken/ verkrijgen/slagen in. logrero, woekeraar. logro, winst / verwerving / genot; a —, legen (woeker)rente. loma, heuvel / hoogte. lombarda, Savoye kool / donderbus. lombriz, v., worm / spoelworm. lomo, lende / rug. lona, zeildoek. loncha, reep / schijf. londinense, uil Londen. londonés, —esa, uil Londen. Londres, v., Londen. longanimidad, lankmoedigheid. longanimo, lankmoedig. longaniza, worst / beuling. longevidad, lange levensduur. longitud, v., lengte. longitudinal, overlangs. 1. lonja, reep / schijf / (draag)riem. 2. lonja, beurs (gebouw) / voorplein I kruidenierszaak. lontananza, verschiet / verte. loor, m., lof. loquear, dwaas doen / gekscheren. loquero, krankzinnigenverpleger. lord, lord; cémara de los lores, Hoger Huis. Lorena, Lotharingen. loro, papagaai. los,art.enpers.vrnw.,de/ften/ze. losa, steen / zerk. losange, m., ruit (figuur). losar, plaveien. loseta, tegeltje. lotc, m., partij (goederen) / (aan)deell lot. loteria, loterij. lotero, verkoper van loterij loten. loto, lotus (bloem). loza, aardewerk / porcelein. lozanear, woekeren (planten). lozania, weelderigheid (groei) / jeugdige kracht. lozano, weelderig / flink / monter. liibrico, glibberig / ontuchtig. lubri(fi)cantc, m., olie / smeer stof. lucccita, lichtje. lueero, (morgen)sler; caballo —, bles. .... lucidrz, v., klaarheid / duidelijkheid. lücido, licht I helder / klaar. lucido, prachtig / succesvol; estamos —s, wij zijn er prachtig aan toe (ironisch). luciente, stralend. luciérnaga, glimwormpje. lucimiento, succes / pracht. lucio, glanzend / handig; el —, snoek. Iucir, blinken / schitteren (met); —se, uitblinken. Iucrativo — llevar Iucrativo, winstgevend. lucro, winst / gewin / voordeel. luctuoso, klagend. lucubración, overmatige studie / geblok / geploeter. lucha, strijd / worsteling. luchar, strijden / worstelen. ludibrio, spol / hoon. ludir, wrijven / legen elkaar stolen. Iiiejjo, bw., dadelijk / straks / derhalve; hasta —, tot straks; desde —, terstond / vanzelf sprekend; vw., —que, —como, zo spoedig als. lugar, m., plaats / plek / aanleiding. lucjareno, boers / landelijk. lugartenient e,stadhouder/ luitenant. lügubre, treurig / naargeestig. lujo, luxe I weelde. lujoso, weelderig / overdadig. lujuria, ontucht / weelderigheid. lujurioso, ontuchtig / wellustig. lumbago, spil I lendepijn. lumbrc, v., vuur / gloed / pracht / licht I helderheid / verklaring. lumbrera, lichtend voorwerp / venster (bovenlicht) I licht (genie). luminaria, allaarlicht / feestverlichting. luminico, lichtend. luminisccnte, stralend / phosphoriserend. luminoso, glanzend / tichlend. luna, maan / spiegel (glas) / glas (bril) I gril; —• de miel, wittebroodsweken . lunación, maansverwisseling. lunar, maan—; el —, moedervlek / smet I gebrek. lunatico, maanziek / gek / grillig. lunes, m., Maandag. luneta, brilleglas / lichtgat / lunette; —s, stalles. lupanar, m., bordeel. lüpulo, hop. lustrar, reinigen / poetsen. lustre, ra., glans / luisterIschoenpoets. lustro, lustrum. lustroso, schitterend / roemrucht. luto, rouw I rouwkleding; de —, in de rouw. luxación, verstuiking. luz, v., licht I glans / opheldering; dar a —, baren / in hel licht geven; salir a —, uitkomen (boek); entre dos luces, in de schemering. Luzbel, m., Lucifer. LI. 11, Ja (letra) elje, de (letter) 11. llaga, wonde / smart / gleuf. llagar, verwonden. 1. Uama, vlam. 2. llama, lama. llamada, oproep / verwijzingsteken / appel. llamador, deurklopper. Ilumamieuto, oproep / uitnodiging f dagvaarding. llamar, roepen / kloppen / noemen / (op)bellen; —se, heten. llamarada, Uitslaande vlam / schaamrood. llamativo, opzichtig / dorstverwekkend. llamear, vlammen. llana, troffel / vlakte. llanada, vlakte. llanero, bewoner v. e. llano. llaneza, eenvoud / oprechtheid. llano, effen / vlak / eenvoudig / duidelijk; estado —, burgerstand; el —, vlakte / llano. llanta, velg / hoepel (beslag). llanto, geween. llanura, vlakte. Ilar, m., kelelhaak / heng. llave, v.,sleutel/kraan\eleclr. knop / sluitsteen; echar la —, op slol doen. llavero, sleutelbewaarder / —ring / —bord. llavin, ra., deurklink / huissleutel. llegada, aankomst. llegar, aankomen; — a, belopen / bereiken / ten slotte (komen te); — a(ser), worden / hel brengen tot; —se, naderen; — a las manos, handgemeen worden. llenar, vullen / vervullen / voldoen / overladen; ■—se, zich vullen / (fam.) kriebelig worden. lleno (de), vol (van) ; de —, geheel / volkomen. llevadcro, (ver) dragelijk. llevadizo, gemakkelijk te dragen. llevar, wegbrengen / (weg)dragen / beheren / wegrukken / leiden / hebben; le llevo tres anos, ik ben drie jaar ouder dan hij; —- a mal, kwalijk nemen; ■—- el compas, de maat slaan; llevo (una residencia de) cinco anos en, ik woon vijf jaar in .... ; ■—se bien con uno, het goed met iemand kunnen llorar — magistral vinden; se lo llevó todo, hij heeft alles meegenomen. llorar, (be)wenen. lloriquear, simpen / jammeren. lloriquro, gegrien. lloro, geween. Ilorón, —011:1, huilerig; el —, huilebalk / neerhangende pluim; (sauce) —, treurwilg. lloroso, wenend / triestig. llovcdizo, agua —a, regenwater. llover, regenen. llovizna, motregen. lloviznar, motregenen. lluvia, regen / (tig.) menigte. lluvioso, regenachtig. M. m, la (letra) eme, de (letter) m. maca, beurse plek / smet / gebrek / bedrog / list; afk. v. hamaca, hangmat. Macabeo, Macabeër. macarroucs, m. mrv., macaroni / vermicellie. maeear, kloppen / hameren. macerar, (door)weken / uitmergelen / tuchtigen; —se, zich kastijden. macero, stafdrager / portier. maceta, bloempot. macilento, uitgeteerd / mager / treurig. macizar, opvullen / vast en hard maken. macizo, massief / vast en hard / degelijk; el —, zware, stevige bouw / dicht gewas / groep (bergen, gebouwen) . mfccula, smet / vlek. machaea, stamper / (fam.) zeurpiet. machacar, fijnstampen / murw slaan / zeuren. machacón,—011a, vervelend; el—, zeurpiet. inaehaquco, het (fijn)stampen / gezeur. macliaqueria, geleuter / gezeur. niaehetazo, slag met een machete, machete, m., korte sabel / kapmes. machihcmbrar, samenvoegen / in elkaar laten passen. macho, mannetje / muildier / schroef / moker / haak. machucar, kneuzen / fijnslampen. machucho, bezadigd. madeja, streng / haarvlecht. madera, hout / timmerhout. maderable, als timmerhout bruikbaar. maderada, houtvlot. maderaje, —men, ra., getimmerte I stelling. madereria, opslagplaats van hout. maderero, houthandelaar f —bewerker . madero, balk / plank. maclrustra, stiefmoeder. madraza, toegeeflijke moeder. madre, moeder / kloosteroverste / baarmoeder / bedding / droesem. madrecita, lief moedertje. madreperla, parelmoer. madreselva, kamperfoelie. madrijjucra, (konijnen)hol / rovershol. madrileno, Madrileens; el —, Madrileen. Madriles, los —, (fam.) Madrid. madrina, meter / beschermster / peiler. madroiio, haagappel / kwastje. madrugada, morgenstond; muy de —, vroeg in de morgen. madrugar, vroeg opstaan. madurar, rijpen / rijp maken. madurez, v., rijpheid. maduro, rijp / wel doordacht. maestra, meesteres / onderwijzeres / bijenkoningin / richtlat / loper. maestral, meesterlijk', el—, mistral. maestranza, artilleriefabriek / scheepswerf / oudtijds: rijvereniging. macstre, grootmeester / eerste officier (op schepen). maestria, meesterschap; con —, meesterlijk. maestro, meesterlijk / hoofd—; el —, meester / componist / meesterknecht; — de obras, aannemer; obra —a, meesterwerk. magia, toverij / toverkracht. magico, lover— / betoverend; el —, tovenaar. magin, m., (fam.) verbeeldingskracht I verstand. magisterio, meesterschap. magistrado, overheidspersoon / magistraal I lid van de rechterlijke macht. magistral, meesterlijk; el —, kanunnik met prove / geneesmiddel volgens recept. magistratura — malpensado magistratura, magistratuur. magnanimidad, grootmoedigheid. magnanimo, grootmoedig. magnate, m., magnaat. magnesio, magnesium. magnctieo, magnetisch. magnetismo, magnetisme. magnetizar, magnetiseren. magniflcar, verheerlijken. magniiiceiicia, pracht / mildheid. magnifico, prachtig / milddadig. magnitud, grootheid / verhevenheid. magno, groot / groots; Alejandro —, A. de Grote; Carlomagno, K. de Grote. mago, tovenaar / magiër. magra, plak ham; [magrasl, geen denken aan\ magro, mager; el —, mager varkensvlees . magullar, kneuzen. Mahoma, Mohammed. mahomctano, Mohammedaans; el —, Mohammedaan. mahón, m., nanking (katoen). maitincs, m.mrv., metten. maiz, m., mais. maizal, m., maisveld. majja, stamper; zie majo. majada, schaapskooi. majaderia, domheid / dwaasheid. majadero, dom; el —, sukkel. majcstad, majesteit. majestuosidad, verhevenheid / statigheid. majestuoso, verheven / majestueus. majo, knap / opgesmukt; el —, la —a, knappe, geestige jongen, meisje uit het volk. mal, bn., (vóór znmw.) slecht / ongunstig; bw., verkeerd / slecht; — que bien, tamelijk (goed, slecht); —- que le pese, trots, in spijl van; el —, kwaad / schade / ramp / kwaal; tornar a —, kwalijk nemen; — de la tierra, heimwee. mala, postzak / mail. malacate, m., kaapstander / spil / hefboom. malaconsejado, onbezonnen. malandante, ongelukkig. malandanza, ongeluk. malandrin, booswicht / schurk. malaquita, malachiet. malavcnido, onwelwillend. malaventura, onheil / ramp. malaventurado, ongelukkig. malavcnturanza, ongeluk. malbaratar, verkwisten / verdoen. maldad, slechtheid / boosheid. maldecir, vervloeken / verwensen. maldicirnte, lasterlijk. maldición, vervloeking. maldita, (jam.) (verwenste) tong. maldito, vervloekt / verdorven; 110 hace — el caso, het doel er volstrekt niets toe. maleable, smeedbaar / pletbaar / (fig.) meegaand. maleante, boosaardig; el —, booswicht. malcar, bederven / beschadigen / verderven; ■—se, bederven I zedelijk verloren gaan. malccón, m., dam / dijk / kade. malcdiccncia, laster/kwaadsprekerij. maleficenoia, kwaadaardigheid / kwaadwilligheid. malofleiar, schade berokkenen / beheksen . maleficio, schade / hekserij. maléüco, kwaadaardig / noodlottig / beheksend. malejo, slecht / gebrekkig / ziekelijk. malcstar, m., onbehaaglijkheid / onwelzijn. malcta, handkoffer / (fam.) sukkel. malctin, m., koffertje / tas. malevolvncia, kwaadwi lligheid. malcvolo, kwaadwillig. malcza, onkruid / struikgewas. malg astar, verkwis ten. malhablado, lasterlijk. malhadado, rampzalig / noodlottig. malhecho, mismaakt; el—, misdrijf. malhechor, boosdoener / misdadiger. malherir, zwaar verwonden. malhumorado, slecht gehumeurd. malicia, boosaardigheid / argwaan. maliciar, vervalsen / bederven; —se, argwaan koesleren / bederven. malicioso, boosaardig / schelms. maligiiidad, kwaadwilligheid / boosaardigheid. maligno, boosaardig. malintencionado, mei kwade bedoeling . malmeter, verkwisten. malo, slecht / boosaardig / ziek / slim I lastig; lo — es que, hel ergste is dat; por malas o por buenas, goedschiks of kwaadschiks. malogrado, el —- poeta, de helaas jong gestorven dichter. malograr, verdoen / verkwisten / missen; —se, mislukken. nialogro, mislukking. malparado, lelijk toegetakeld. malparto, miskraam. malpensado, kwaad gezind. malquerencia — mangonear malquerencia, afkeer / wrok. malquerer, haten; el —, afkeer. malquistar (con), tweedracht zaaien (onder); —se, in onmin geraken. malquisto, gehaat / onbemind. malsano, ongezond / ziekelijk. malsonante, aanstotelijk / ongepast. malsufrido, ongeduldig / onverdraagzaam . maltraer, mishandelen; traer a —, lol wanhoop brengen. maltratamiento, mishandeling. maltratar, mishandelen / beschadigen . maltrecho, lelijk toegetakeld. malucho, (fam.) ziekelijk / zwak. malvado, booswicht. malvasia, malvezij wijn. malvender, voor een spotprijs verkopen . malversación, knoeierij / malversatie. . .... malversar, knoeien / zich schuldig maken aan ambtsmisbruik. malla, malie / maas / tricot; las —s, goal (doel). mallorquin, —ina, uit Mayorca. mama, mama / moeder. mama, borst, uier. mamada, (het) zuigen / zooglijd. mamadera, zuig flesje / melkkoe (tje) . mamantón, —ona, zuigend; el , zuigeling. mamar, zuigen / verzwelgen. mamarraclio, prul / mal type. mameluco, mammeluk / sukkel. mamifcro, (animales) —s, zoogdieren . mamila, vrouwenborst / lepel. mamilar, borst— / tepel . mamón, —ona, nog zuigend; diente —, melktand. mampara, tochtscherm. mamparo, m., (be)schot. mamposter ia, metselwerk. mampuesto, steengruis / steunpunt; de —, in voorraad. manó, m., manna. manada, kudde vee. manantial, m., bron / oorsprong. manar, opwellen / druipen van / ontslaan. ,, manaza, grote hand / f)klauw mancar, verminken. manceba, bijzit / concubine. mancebia, bordeel. maneebo, jongeling / bediende maneilla, vlek. maneillar, bevlekken. manco, éénarmig / 'éénhandig / gebrekkig. mancomün, de —, gemeenschappelijk . mancomunidad, (besef v.) samenhorigheid I vereniging. mancornar, twee runderen met de hoorns vastbinden / een stier bij de hoorns neerdrukken. mancha, (schand)vlek. manchadizo, besmettelijk. manchar, bevlekken / bezoedelen / afgeven. manchego, uit La Mancha; el —, bewoner van La Mancha. manchón, m., grote vlek. manda, toezegging / legaat. mandadero, bode / knecht. mandado, opdracht / bevel / boodschap. mandamiento, gebod. mandar, bevelen / gebieden (over) / zenden / vermaken; — por, ontbieden / laten halen; —se, zich beheersen / in elkaar uitkomen (kamers). mandar in, mandarijn (magistraat) . mandatario, gevolmachtigde / zaakwaarnemer. mandato, bevel / mandaat / postwissel. mandibula, kaak / kinnebak. mandil, m., schort. mando, heerschappij / bevel / schakelaar. mandoble, m., houw / slagzwaard. mandón, —ona, bazig. mandragora, alruinworlel / heksenwortel. mandria, m., doetje / lafaard. mandril, bosduivel / mandril. manducar, (fam.) eten. manducatoria, (fam.) kost / maal. manccilla, handje / slot (v. kerkboek) I wijzer (uurwerk). mane|able, hanteerbaar / handelbaar. manejar, hanteren / behandelen / omgaan met / leiden; —se, zich gedragen I zich vrij bewegen. manejo, hantering / behandeling / (bedrijf s) leiding. manera, manier / wijze / gedrag; de — que, zodat; sobre , bovenmate. manezuela, handje. manga, mouw / zeefdoek / (brand)slang / reiszak / net / hoos / label; — de agua, wolkbreuk; tener la ancha, loeqeeflijk zijn; estar de —, hel eens zijn. mango, heft / steel / handvat. mangonear, (fam.) lanterfanten / zich mengen in een anders zaken. mangotc — maiiana mangote, m., morsmouw. manguero, brandmeester / brandspuitgast. manguilla, mouwtje / overtrek. manguiteria, bonthandel / —zaak. manguitero, handelaar in bont. manguito, (hand)mof / morsmouw / ring / huls; — (incandescente), gloeikousje. inania, manie / waandenkbeeld. maniaco, waanzinnig. maniatar, de handen binden. maniatieo, gek / aan een manie lijdend. manicomio, gekkenhuis. manida, hal / verblijfplaats. manido, versleten / alledaags / bedorven / verscholen / verborgen. maniiestación, kennisgeving / betoging . manifestante, betoger. manifestar, te kennen geven / te aanschouwen geven / betogen / aantonen. manifiesto, openbaar / duidelijk / klaarblijkelijk; poner de -—•, ten toon stellen / aantonen; el —•, manifest. manija, heft / handvat / greep. manilargo, met grote handen / (fig.) mild I diefachtig. manilla, wijzer (klok) / armband; —s, handboeien. maniobra, handenarbeid / manoeuvre I kunstgreep / (hel) rangeren. maniobrar, manoeuvreren / manoeuvres houden / rangeren. maniota, kluister. manipulaeión, behandeling / handelwijze I kunstgreep. manipulador, manipulator I sleutel. manipular, behandelen / bewerken I regelen (zaken). maniqui, m., ledepop / mannequin / stroman. manirroto, verkwis lend. manjar, m., spijs. man», v., hand / voorpoot / slurf (olifant) I wijzer (klok) / stamper / groep / penseelstreek; — (de papel), boek papier; ■— de obra, dagloner / dagloon; a — salva, geheel zonder gevaar; dar de —, opgeven / in de steek laten; si a — viene, misschien; echar — a, beginnen / de hand leggen aan; —s muertas, onvervreemdbaar goed (dode hand). manojo, bosje / handjevol / bouquet. manoio, —a, Madrileense jongen, meisje uit het volk. manómetro, manometer. manosear, belasten I beduimelen. manotada, —zo, klap met de hand. manotear, gebaren maken met de handen. manqucdad, eenarmigheid / eenhandigheid I gebrek. mansalva, a —, zonder enig gevaar. manscdumbrc, v., zachtmoedigheid. mansión, verblijf / oponthoud. manso, mak / zachtaardig / stil; el —, belhamel / os die stieren geleidt. manta, deken / dek / reisdeken / omslagdoek / pak slaag; a —, in overvloed. mantear, jonassen. manteca, vel / reuzel f boter. mantecada, boterham. mantccado, boterkoek l (portie) ijs. mantecoso, vet / olieachtig / bolerachtig. mantel, m., tafellaken / (altaar)dwaal. manteleria, tafellinnen. mantener, handhaven / (onder )houden; ■—se, zich handhaven / zich voeden. mantenimiento, (levens)onderhoudf voedsel(voorziening) / instandhouding. manteo, (het) jonassen / priestermantel. mantequera, bolerboerin / botervlootje I karnton. mantequilla, (room )boter. mantilla, mantilla / paardedek; —s, windselen / luiers. manto,mantel f (fig.) dekman lelflaag. mantón, m., omslagdoek / sjaal. manual, hand— / hanteerbaar / gedwee; trabajo —handenarbeid; el —, handboek / dagboek / aantekenboek. manubrio, kruk / zwengel / slinger. manulaetura, makelij / manufacturef fabriek. manufacturar, maken / fabriceren. manulaeturero, fabriek— / manufacturen—. manumisión, vrijlating. manumitir, vrijlaten (slaven). manuscrito, handschrift. manutención, onderhoud / kost en inwoning. manzana, appel / blok (huizen). manzanar, m., appelboomgaard. manzanilla, kamille (thee) / soort koppige wijn uit Andaloezië (merk La Gaita bijv.) . manzano, appelboom. maiia, bekwaamheid / handigheid / list; darse — para, het handig aanleggen om. maiiana, v., morgen / ochtend; mancro — marrano muy de —, vroeg inde morgen; pasado (—)f overmorgen; el —, de toekomst. manero, handig / vlijtig / kurig. mapa, m., landkaart. mapamundi, m., wereldkaart / (fam.) zitvlak. maque, m., lakwerk. maquila, maalloon / maatv. 2% liter. maquina, machine / gevaarte / intrigue / apparaat / locomotief. maquinación, intrigue / samenzwering. maquinal, werktuigelijk. maquinar, uitdenken / beramen. maquinaria, werktuigkunde / machinerie. maquinista, machinist / mecanicien. mar, m. en v., zee / massa / vloed; en alta —, in volle zee; hacerse a la —, zee kiezen. marabü, m., maraboe. maraiia,struikgewas Iragebol (haar) I warboel / leugen. marafiero, intrigant. marasmo, inzinking / verval. maravedi, m., oude Spaanse koperen munt, maravedi / (tig-) duit. maravilla, wonder / verbazing; a (las) —(s), uitstekend. maravillar, verbazen / verwonderen. maravilloso, wonderbaarlijk. marbcte, m., etiket / briefje / (winkel) merk. marca, merk (teken); de mayor, heel groot / aarts—; de —, van eerste kwaliteit. marcador, —a, merkend; el , merker / keurmeester. marcar, (ken)merken / ijken; se, zich aftekenen. mareial, krijgshaftig. marco, lijst (v. schilderij) / mark (munt) I ijkmaat. marcha, loop / gang / mars; poner en —, op gang brengen. marchaiiio, loodje (van een douane) I zegel. marcliar, lopen / gaan / marcheren, —se, weggaan. marchitar(se), verwelken / verslappen. marehito, verwelkt. inarca, getij / zachte (zee)wind. mareaje, m., zeevaart / - leunde. marear, zeeziek maken / vervelen, —se, zeeziek worden. marejada, hoge zee / opwinding. marco, zeeziekte / hinder / verveling. marfil, m., ivoor. marga, mergel. margal, m., mergelgrond. margarita, parel / madeliefje. inarcjen, m. en v., rand / boord / oever I marge / kanttekening / gelegenheid. margiiial, kant—. marjjrave, markgraaf. marica, ekster; el —, „mietje". marieón, m., ,,mietje maridaje, m., huwelijk / innige verhouding . maridar, trouwen / verenigen. marido, echtgenoot. marimacho, m., (fam.) manwijf. marina, marine / zeemacht / vloot. marinaje,m., zeemanschap/zeelieden. marinar, inmaken / marineren. marincra, matrozenkiel. marincria, scheepsvolk / (fam.) bedenkelijke onderneming. marincro, zee— / zeewaardig; el —, matroos / zeeman. mariiio, zee—; el —, zeeman / matroos. mariposa, vlinder / nachtlichtje, mariposear, (fam.) fladderen / ongedurig zijn. mariquita, lieveheersbeestje I (fam.) ..mietje marisabidilla, (fam.) blauwkous. mariscal, maarschalk; — de campo, veldmaarschalk. marisco, schelpdier. marisma, (zout) moeras. mar i tal, ech te lijk. maritimo, zee (vaart)—. iiiaritoriies, v., (fam.) keukenprinses . marjal, m., moeras / poel. marmita, ijzeren pot. marmitón, koksjongen. marmol, m., marmer. marmoleado, gemarmerd (papier) . marmolejo, zuiltje / pijlertje. marmolcria, marmerwerk / beeldhouwerij. , . , marmolista, m., marmerbewerker / steenhouwer. marmóreo, marmeren. marmota, marmot. maroma, kabel(touw). marqués, markies. marquesa, markiezin / zonnescherm. marquesado, markiezaat. marquesina, luifel I afdak / (zonne)scherm. marqueteria, ingelegd (hout)werk / schrijnwerk. marrajo, sluw / kwaadaardig. marrano, vuil / min; el , zwijn / spekjood, scheldnaam voor (gedwongen marrar — matinal kath. geworden) Joden, Moren, Zigeuners. marrar, (jam.) missen / niel verkrijgen . marras, de —, eertijds / zoals vermeld; lo -—, t)de oude historie". marrasquino, maraskijn I kersenlikeur. marro, misslag / het missen. marron, _ (kastanje)bruin. marroqui, Marokkaans. Marruecos, m.mrv., Marokko. marrulleria, flik/looierij Ischelmerij. marrullero, flikflooiend / schelms. Marsella, Marseille. marsellés, —esa, uil Marseille. marsellesa, wollen buisje / Marseillaise. marta, marter. Martc, Mars. martes, m., Dinsdag / ongeluksdag. martillar, hameren. martilleo, gehamer. martillu, hamer / klopper; a macha —, rotsvast. martin pescador (— del rio), m., ijsvogel. martinete, m., zilverreiger / hamer I stamper. martinyala,s/adel. matrimonio, /.uu-eii,* / ee*i / mazorral, . ÉCmatriz, v„ baarmoeder / malrU. / me, Pef." moederschip; mecL'üc^etkiï kundeImechaniek. matutino) Send-7 «roeff in de * mecanó0ralo, -a, machineschrijver niauia, prul / i>edro«, / 9iuiper moedor, -a, schommelend; el-, mauleria, uiidraf/ery / achterbaksheid. ^^^^hommelsloel. mecenas, m., Maeeenas / *-«».- nausoiro praalgraf I mausoleum. scherm^ schommelen. m&xima', gelling / Jp*. ' -ha- gil! / toni / sigarenaansteker / maxime, bw„ hoofdzakelijk / «oor- ;ardere„ / si0ppen. namelijk. hnnaite I meehero, pit fuan een lamp) / max.mo, ffrooisi, el —, hooSs / { aansteker. — de gas, gasbrander. meeste. mcehón, m., grote lont / io/c. maVaT\ulTMeiboom medaHa', medaiiie / penning. mayo, Mei / Meiboom. medallón, m., medaillon. mayóliea, majolica. médano, medano, duin / zandmayonesa, mayonnaise. mayor, ffrofer / ouder . gr°£SleJ H Zedia, kous / soorf degenstoot, hoofd—; Estado —, sia/, po , mediacana, halfronde lijst / /riseer6AI öros . .11 mayor, m ouersie / may oor; los *a^ediaci6 bemiddeling. meesier / bestuurder; — de Palacio, rniddeimaat / middelma-^ayoria,meerderheid / meederyar,,- , midden— / middelmatiQ 11 sfïfS, - H hoofdzakelijk / uoorai. 1 u 0 ■ mediar — memorar sasshFsss*! sssr- medieamento, geneesmiddel. mejorana, marjolein BE«l™ ssrr: medicueho kwakzalver mejunje, m., zal/ / „brouwsel". a - r- vuigens I naar, a — que, naar maïe. melai- hnninnrhtin m^dSdor;e"l;?èr fcedaC/lizaam' suikers troïi / honigdroesem. mediero, kousenhandelaar / Wen- melena manen / haardL^19^' breZ^:TZVeZZsde L"l)' mdenud»^ mei 'diZXardos. deuf%ec\f-mitm?ddeldJ ^honTgfottJid. voor^de~hel'ft ^^midjen / /S I honigkoekIaanstellerij. mediocrld&d, I z",Sd'"' „Mrama j im,- Sm!Lu„„. ' *ssb rwTsj,.»*»1 -üggr- rm/ r*~™" > -■s?fe:»EIis | J&wws , ssz-mïrt tasr; "Siarasti es?-1, mefitico, pesfi/eni / kwaadaardig. k™n™'tweell»9~; <*-, tweelings- l^noauo, Mexicaans; el Mexi- mcmbrana, u«eS / membraan. Méiico. Mexico membranoso, vliesachtig. ineiidu aeklnM „ • , membrete, m., briefhoofd f schrifle- mejilla', wang eieren). lijke mededeling/minuut (v. brief, acte). mejillón, m mossel membnllo, kweepeerfkweeperengelei. Lmr;ir béllizrLa n =-"- /™d- (Henomen) I ' innnZrhr' r-l ZfJ" memorable, gedenkwaardig. sSS'LL ^ZTiil! - -■ Spaans-Nederl. 15 mcmoria — mercante memoria, geheugen / herinnering / mcnosprecio, geringschatting I min - aedenkschrift I —teken I uiteenzetting; achting. uit het hoofd-—s. gedenkschriften mensajc, m., boodschap / brief. I mémoires I groeten mensajeria, postwagen J "racht- memorial, m., aantekenboek / ver- dienst; servicio de —, besteldienst / vnpkcrhrift vrachldienst. memorión, m„ goed geheugen. mensajero, boodschapper / bode; menaj'c^ra.l huisraad I leermiddelen ' meiistrua'ción, menstruo, men- v e school. struatie. mención, melding / vermelding. menstruar > ' mencionar, vermelden , gewag maken • ™niendacidad, leugenachtigheid. mensurable, meetbaar. mcndaz, leugenachtig. niensurar, meten. mendicante, bedel— / bedelend; menta, muntiïlanJ)- . el — bedelaar / bedelmonnik. mental, geestes— / geestelijk / inne ™ndlaar^bedetnTafsmeken. '"mentalidad, geestesgesteldheid / men- mendioo• —&• bedelaar» ares. laliteit. ., mendrufl°, fcroft / -s, o.er- 1^' Iversland; SC^LLv, bewegen / omroeren; -se, lener en la -, " „^e^ zich bewegen / zich weren. mentecateria, tez, ., meS:"t'epem!'in?e//oe^/'&W I "'tJnÜZo,dwaas l^^g. a™™Te?~ nodTiïn; hab'er ' mentidero, teitelAoek / /euSenbeurS. tener — de, nodiff Aefcöen; —es, 6e- mentir, liegen A°menciterosonbehoeftig/noodlijdend. mentiroso, leugenachtig \ bedriege- menestra, 9roenfen / Auispo* / m > ,ooc/ie„in?; dar Un - < «p- rnentiuado. /a/ I sukkelachtig / Aeden. . , feoris / ellendig; (puntos )-s, minde- ^menudear^ ,aafc fterfta/en / "menauante, a/nemend; cuarto -, nienadeacU, kleinigheid l ^jdlopig- afnemende maan; el -, «erminderinff / fte^ > ) klein- C '"rm-niidillos, eertaar stacftia/.a/ /re™ei/ênaan TVo/ UI*™') °ch°lie'- °™™uAo> klein 1 nieÜ9 1 ,ijn; ® ~' — de edad, minderjarig. mcoiio, mery /(/ /•—* / ™jjpr.' !Z%LS8T- mi! in Is, bei. vmw-, mijn(e). milluradu, dmiendlal. iÉTMSt -»■ , SStC-rSt - - - minsma. m., miasma / smetstof. massa. •rstfte"'"'"J( i «. asKX; S'ïw ^miërobio, microbe. mimbrera, ieemuiiff / teen / wilgen- mieroscópico, microscopisch. bosje. > miedoso, bang I schuchter / bevreesd. kaMspeler., f / , micl, v., nonig. mlembrofc/a"w- ' SP"rne' "mimosa, mimosa / kruidje-roer-me- ^^Viji'aandacflt "bepaUn bij™ " mimoso, gemaafci / ^end / aan- -"ÊS'SP "Sxa-Ufiir*- ».««•- - -*<•<' m!es' I" ■LkfirT)r°nnti kern - —s ^ mineralizar, in erts omzetten; —se, 6ro^ hacer b'u/n'as^ con uno, ^miflaiaT^aimp/e" Meisje ' mineraio,jista, m., delfslofkundige , mijjar, verkruimelen /(verbrokkelen ml™[*°ria mijnbouw / —kunde. ^migración, uitwukinj / emiffrai.e / el mi/n- migratorio, ireic— / zwervend. "'^„go, afk. v. domingo; (fam.) J Sialér,"^adT<7K"U'- SSa»^ minimo — moaré minimo, kleinste / minste / geringste. minimum, m., minimum. minio, menie. ministerial, ministerieel. ministerio, ambt / bediening / ministerie; — de Estado, Ministerie van Buitenlandsche Zaken; — de Fomento, — van Handel, Landbouw en Nijverheid; — de Gracia y Justicia, — van Justitie; — de Haciënda, — van Financien; — de Instrucción Püblica y Bellas Artes, — van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen; — de la Gobernación (ook wel: de lo Interior), — van Binnenlandsche Zaken; — de Ultramar, — van Koloniën. ministrar, bedienen / verstrekken. rninistril, deurwaarder / gerechtsdienaar. ministro, bedienaar / rechterlijk ambtenaar / minister / gezant. minorar, verminderen. minorativo, verminderend. minor ia, minderheid. minoridad, minderjarigheid. minucia, kleinigheid. minuciosidad, angstvallige nauwlettendheid. miriucioso, angstvallig nauwlettend. minué, m., menuet. minüsculo, heel klein; (letra) —a, kleine letter. minuta, ontwerp / minute / aantekening J lijst I advocatenrekening. minutar, een minuta opmaken. miuutero, grote wijzer (klok). minuto, zeer klein; el —, minuut. mio, bez. vrnw., mijn / van mij. miope, bijziend. miopia, bijziendheid / kortzichtigheid. mira, vizier(korrel) / doel(wit) I oogmerk; estar a la —, uitkijken. mirada, blik. miradero, hoogte met ruim uitzicht. mirado, voorzichtig / bedachtzaam; bien^—, gezien / alles wel beschouwd. mirador, toeschouwer / balcon I erker. miramiento, beschouwing / overweging / welwillendheid. mirar, kijken naar / met waardering, goede zorg beschouwen / letten op / uilzien op /betreffen; —se, zich bekijken/ zich beschouwen. mirasol, m., zonnebloem. mirilla, kijkgaatje. mirinaque, m., snuisterij / hoepel- mirlarse, gewichtig doen. mirlo, merel. mirón, —ona, nieuwsgierig (toekijkend); el —, toekijker. mirra, mirre. mirto, mirt. misa, mis; — del alba, vroegmis; — cantada, gezongen mis; — solemne, — met diaken en subdiaken; — rezada, stille mis; —mayor, hoogmis. misacantano, neomyst. misal, m., misboek / missaal. misantropia, misanlhropie / mensenhaat. misantropo, misanthroop I mensenhater . miscelanea, mengelwerk. miscelaneo, gemengd. miserable, ellendig / ongelukkig / vrekkig; el —, ongelukkige / ellendeling . miscria, ellende / tegenspoed / vrekkigheid / kleinigheid. miserioordia, barmhartigheid / medelijden . misericordioso, barmhartig / vol medelijden. miscro, ellendig / ongelukkig. misión, missie / zending / opdracht. misionero, missionaris / zendeling. misiva, brief / bericht. mismo, zelfde / zelf; lo — da, dat maakt niets uil; lo — que, evenals; asl —, eveneens / ook; por lo —, juist daarom; aqui —, hier ter plaatse; hoy —, juist vandaag. misterio, mysterie / geheim. misterioso, geheimzinnig. mistiea, mystiek. mistieismo, myslicisme. mistieo, mystiek / geheimzinnig. mistificar, mystificeren. mitad, helft / wederhelft. mitico, mythisch / fabelachtig. mitigar, verzachten / kalmeren; —se, minder worden (pijn). mito, mythe. mitologia, mythologie. mitológico, mythologisch. mitón, m., polsmof. mitra, mijter / bisschopsmijter. mitrado, gemijterd. mixtión, mengsel. mixto, gemengd; el —, lucifer / boemeltrein. mixtura, mengsel. mixturar, vermengen. :miz, miz! poes, poes! mnemotécnica, geheugentechniek. moaré, m.,moiré (gevlamde stof). mobiliario — molestia mobUiario, moblaje, m., meubilair / modoso, zedig l"e]l ™l9emamerd' inboedel modulaeión, modulatie. mocear, kwajongensstreken uithalen. modular, moduleren. .... . mocedad, jeugd / ,,wilde haren". modulo, modulus / middellijn / mocerio, (het) jonge volk. maal / norm. moecró, vrouwengek. mola, spot / bespotting- mocetón. 011a, potige jongen / moïarse de, bespotten. — mekl PUI» mofeta, mijngas / kwade damp / mnrión. bewening I ontroering'/ motie. stinkdier. moeSto, —a, piepjong ventje / mofletcs, m.mrv., bolle wangen. • •/> i ff n m j mnand mofietudo, met bolle wangen. ' 4'"0i 1 Slijm 1 aldrüiPSel ' SS-ur&per; Te mocoso, snotterig / kwajongens- loos. iinhnornia •' -• SÏSW / =3ft A»™ < mmoehila, fcnapzafc / ranse/. "mohatra, schijnverkoop / twefcer / iiioehilcro, ranseldrager. bedrog. JSS& ;ri urxLLiï) sssrr: .. ïa;''""'""""1"""' ïskitssü ',-saü, ' mochueio,katuill(jig.)lasligkarwei. moho, mos i /[fhimmel ' «jf -ae7riX.' ttSSÜ' /"»«./ ^ / mo- '^nseZêrde tonijn / 6 r/r^vSH9';" irr ss/ moderad», <,emaiiffd / / 6e- ^nj^eken, -se, ^ ii'ioderar, matigen / temperen. oren / biskwie / fijn broodje (bij cho- "^n^nt™lZn%orlelings / / m°inodc»rnizar, moderniseren. schijnheiligheid. . niodcrno, modern / nieuwerwets. mojijjato, kwezel / huich^aar. modestia, bescheidenheid / zedigheid. mojón, m., 9™nssteenJ wgmjzer.^ piodnuinVm0; neu^fkraagsteen / con- moldura^ nfpliprmeisie. molecular, moleculair. n.odisto, 'dameskleermaker. moledura, (het)malen / j modo, wijze / manier / vorm / molendero, molenaar / maalklant / 'de"- VodTt'; "^malen / / — eScierto -, in zekere zin /«#««; ""'ZjJt^Ttrvelen / hinderen / _moXrraC"diepe steap / verdoving. ergeren; —se, zich moeite geven voor p; V / (vrucnij. molesto — monta molesto, lastig / hinderlijk / vervelend. molicic, v., zachtheid / verwijfdheid. molienda, (het) malen / molen / (jam.) verveling / last. inoliente, — y corriente, gebruikelijk . moliflcar, zacht maken / vloeibaar— / vermurwen. molimicnto ,(hel) ma len /afgematheid. molineria, molenaarsbedrijf. molinero, bn., molen—; el —, la —a, molenaar / —svrouw. molinete, m., molentje I ventilator; hacer el —, ronddraaien / ,,een rad slaan" (met degen). molinillo, handmolenlje. molino, molen. molusco, weekdier. mollar, week / zacht / sappig / profijtelijk I meegaand. molledo, vlezig deel van arm, been / broodkruimel. mollera, kruin / ,,kopje" / versland. mollcta, —e, broodje / opgeblazen wangen. momentaneo, ogenblikkelijk. momento, ogenblik; al—, dadelijk; de poco —, onbelangrijk; a los pocos —s, —s después, kort daarop. momia, mummie. momio, zeer mager / mummieachtig. momo, mom (bakkes) / maskeradefiguur . mona, apin / (fam.) roes. monacal, bn., monniks— / klooster—. monacillo, koorknaap / misdienaar. 1. monada, snaaksheid / potsenmakerij . 2. monada, monade. monag(uill)o, koorknaap / misdienaar. monarca, m., monarch. monarquia, monarchie. monarquico, monarchaal / monarchistisch; el —, monarchist. monarquismo, monarchisme. monasterio, klooster. monastico, kloosterlijk / klooster— monda, (het) schoonmaken / snoeien/ schillen / afval. mondadicntes, m., tandenstoker. mondadora, schilmachine. mondadura, reiniging / besnoeiing; -—s, afval (schillen enz.). mondaoidos, —ore jas, m., oorlepeltje. mondar, reinigen / snoeien / schillen/ doppen I (fig.) plukken; —se, vervellen. mondo, rein / zuiver I geschild / geschoren; — y lirondo, (fig.) zuiver, onvermengd. mondonjja, slons. mondongo, pens / darmen / worst. monear, snaaks doen / zich opdirken. moneda, munt / geld / (fam.) vermogen; (—) suelta, kleingeld; — contante y sonante, klinkende munt; acunar —, batir —, munten slaan. monederia, aanmunting / (het) munten. monedero, munter; —falso, valse—. moneria, snaakse streek. monetario, munt— / geld—; sistema —, muntsysteem; crisis —a, geldcrisis. monetizar, aanmunten / uitgeven (papieren geld) / (fam.) verzilveren. monicaco, kwezel. moiiijjote, lekebroeder / (fam.) sukkel I kwast. monises, m.mrv. (fam.) geld / duiten. monisimo, allersnoezigst. monitor, vermaner/ monitor (schip). monitorio, vermanend; carta —a, aanmaning. monja, non / kloosterzuster. monje, monnik. monjia, monniksprove. monjil, nonnen—; el —, nonnenkleed . mono, aap / kwast, dandy / overall; estar de—s, mokken;-—sabio, helper bij hel stierengevecht. mono, snoezig / aardig. monóeulo, monocle. monóloj/o, alleenspraak / monoloog. monomania, monomanie. monoman iaco, monomaan. monoplano, eendekker. monopolio, monopolie. monopolizar, monopoliseren. monosilabo, eenlettergrepig; el —, eenlettergrepig woord. monoteismo, monotheisme. monotonia, eentonigheid / monotonie. monótono, eentonig / monotoon. monseilor, monseigneur. monserga, (fam.) koeterwaals / geleuter. monstruo, monster / gedrocht / misbaksel. monstruosidad, monsterachtigheid / wanstaltigheid. monstruoso, monsterachtig / afschuwelijk I onnatuurlijk. monta, bestijging / (hel) paardrijden / totaal bedrag / waarde / belang. montado — morrión montado, te paard, (gezeten). montaje, m., montage / opstelling. montanera, eikenbosje als weiplaals voor varkens; est ar en —, (fam.) ,,binnen zijn montancro, boswachter / houtvester. montante, m., slagzwaard / spijl / stutbalk I som I bedrag / opkomend getij. iiioiitaiia, gebergte / berg; —(s) rusa (s), rutschbaan. montanés, —esa, bergachtig; bergbewoner I bewoner van LaMonlana. montanoso, bergachtig. montar, stijgen (ie paard) / paardrijden Ibedragen (prijs)/monterenI opstellen (machines) /zetten (edelstenen) I uitrusten (schip) / ,,dekken"; — la guardia, op wacht staan; —bicicleta, fietsen;—a, belopen / bedragen. montaraz, wild / woest; el —, boswachter. mon te, berg / bos / dicht begroeid terrein / stok (in spel); — alto, hoog geboomte; — bajo, kreupelhout / laag hout; — de piedad, pandjeshuis; — pio, weduwen- en wezenfonds / spaarkas. montera, muls / glazen kap /bramzeil. montero, jager; — mayor, opper jachtmeester. montés, —esa, in het wild levend, groeiend; gato —, veldkat. monticulo, heuveltje / bergje. montón, m., grote hoop / menigte; a —es, in overvloed. montonera, (Z.A.) troep bereden opstandelingen. montuoso, bergachtig. montura, rijdier / (paarde)tuig / uitrusting / montuur. iiioiiumental, monumentaal. monumonto, monument / gedenkteken I praalgraf. mofta, strik (in 't haar) / ledepop \ roes. mono, (haar)wrong / kuif. moquear, snotteren / huilen. moquero, zakdoek. moquete, m., vu is Is lag. moquillo, snot / pipmoquita, druppel aan de neus. 1. mora, moerbei; zarza —, braambes. 2. mora, uitstel (rechtsterm). morada, woning / verblijfplaats. morado, violetachtig. morador, bewoner. moral, zedelijk / moreel; la , zedenleer / innerlijke gesteldheid. moral, m., moerbeiboom. inoraleja, zede les / zedelijke strekking. moralidad, zedelijkheid / moraliteit. moralista, m., zedenleraar j moralist. moralizar, zedelijk verbeteren / moraliseren I de les lezen. morar, wonen / verblijven. moratoria,—o, uitstel van betaling. morbldez, v., weekheid / molligheid. mórbido, week / zacht / ziekelijk. morbo, ziekte. morboso, ziekelijk / ziekte—. moreilla, bloedworst. morcillo, koolzwart (paard); el—, bovenarm. mordacidad, bijlende scherpte. mordaz, bijtend / scherp. mordaza, mondprop; poner una —, knevelen. mordednra, beet. mordente, m., bijtende stof. morder, bijlen / etsen / uitbijten / bevitten; —se los labios, zich op de lippen bijten. mordicar, knauwen / prikkelen. mordiente, bijtend; el —, bijtvocht / f)sterk water" / heilsmiddel. mordiscar, knabbelen op / bevitten. mordisco, beet / hap. moreno, donkerbruin; la —a, brunette I grof bruin brood. morera, wille moerbeiboom. moreria, Moors volk / — land / Morenrijk. moribundo, stervend / zieltogend. morigcración, gematigdheid \ bezadigdheid. morigerar, maligen / intomen. morillo, haardijzer. morir, sterven / ten einde lopen; —se, (op) sterven (liggen) / uitgaan (licht) I slapen (ledematen); —se por, verzot zijn op. morisco, Moors; el —, Morisco / onderworpen en gedoopte Moor. morisma, Moorse godsdienst / Moren- dom. , . . morisqueta, (Moorse) streek / (krijgs)list / }isleek'\ moro, Moors; el —, Moor. moroiulaiiga, prulleboel. morondo, kaal. moroso, traag / nalatig. morra, schedel; andar a la , b akke leien morrada, stoot, slag tegen het hoojd. morral, m., voederzak / weitas / ransel I sukkel. morralla, prulleboel / bende. morriiia, waterzucht (voornl. bij schapen) / neerslachtigheid / heimwee. morrión, m., helm. morro — mucilaginoso morro, (fam.) wuitje / snuit / mostacho, snor / knevel. ronde steen; estar de —, mokken / mostaclióii, m., amandelkoekje. Knorrig zijn. mostaza, mosterd / mussenhagel. morrudo, met dikke lippen / met mostear, uitpersen I de most in grote mond / (fam.) potig. vaten doen. morsa, walrus. mostillo, moslgebak / jonge most. mortaja, lijkwade / (Z.A.) dekblad / mosto, most. inkeping , mostrador, wijzerplaat I toonbank. mortal, sterfelijk/dodelijk /dood(s)-. mostrar, tonen / laten zien I ver- mortahdad, sterfelijkheid. klaren; —se, zich betonen. mortandad, grote sterfte (door mostrcnco, zonder heer of meester I ziekte, enz.). bot / onbevattelijk. mortecmo, stervend / half dood / mota, nop / vlek / foutje / heuveltje; bleek (kleur); hacer la —a, hacerse poner —s, kleinzielig vitten. 6 m ' ƒ ■ h'm'ien• , mote, m., (wapen)leuze / motto I mortero, vijzel / mortier / metsel- bijnaam. specie motcar, bestippelen / bespikkelen. mort.lcro,_ dodelijk motcjar, bespotten honen. mortifleacion, versterving / kastij- motejo, spot I hoon. 10. Lt-a"' *' i. B'j j i , , motilar, (het hoofdhaar af)scheren / morliflcaiite, kastijdend / krenkend. kaalknippen mortificar, kastijden / krenken. motin, m., oproer I muiterij. mortuorio, lijk / sterf—; esquela motivar, veroorzaken / motiveren, a, bericht v. overlijden. motivo, grond / beweegreden / mo- moruno, Moors Hef I thema; con — de, naar aanleiding mosaico, bn., Mozaïsch. van / wegens mosaieo, z.nmw., mozaiek. molo(cicleta), motorfiets. mos ca, vlieg J mouche (sikje) / motor, —a, bewegend; el — lastpost I zorg I (fam.) portemonnaie; motor / beweegkracht I aanstichter —s, vonken / ,,sterretjes". motriz, bn.v., fuerza —, beweeg- moscada, nuez —, nootmuskaat. kracht. mosearda, paardevlieg / blauwaars. movedizo, bewegelijk I onbestendig I moscardoH, m., horzel I bromvlieg I wankelmoedig; arena —a, driilzand i"rl]!lgen9 mens I dam-) stille ver- mover, bewegen / aandrijven / Kiucicer. aanzetten; —se, zich bewegen I op qana moscatcl, m., muskaatwijn. komen. moseóri, m , grote vlieg / bromvlieg / moviblc, beweegbaar I onvast I gluiperd J intrigant. wisselend. ' vi.'Ü'.i".' rl°Sk™ ' i mévil, beweegbaar / —lijk; columna Moeze.1- . —» vliegende kolonne; material —, mos én, (Aragon) Eerwaarde. bedrijfsmateriaal; el —, beweegreden. mosqueado, gespikkeld. movilidad, bewegelijkheid I verander- mosqueador, vliegenwaaier. lijkheid. mosquear, de vliegen verjagen / movi'lizar, mobiliseren (hel leaer) afranselen; —se, zich ergeren / boos movimiento, beweging I drukte I woraen. ontroering / omzet. mosqucro, vliegenvanger. moza, meisje I meid I linnenklon- met een musket. per; — de cantaro, waterdraagster; udonaw knappe meid: - de pa-: iTlTaïÏÏ: m- muskel0nhaak I opgeschoten knaap / ni3SqUita muorta' (fam.) genie- m,„zo, jong / ongehuwd; el —, jonge öorIS/nt,UUCr0' muslcielennei I maggen- ^uerdJ)"kruterbuinkna^Jjmg^n. 9 mosquito, mug / / (fam.) gZ^ ' mnti°er' ^ »• muaré, m., moiré. ™ „a"™' mosterdpot,e. mueeta, priestermanteltje. ostacilla, mussenhagel. I mueilaginoso, slijmachtig. mucflago — Munich mucilago, kleefstof / plantenslijm. mugre, v., vetvlek (op kleren). mucosidad, slijm. mugriento, vettig smerig. mucoso, slijmerig / slijmachtig. mugrón, m., looi / aflegger (wijn- muchacha, meisje. stok). mucliachada, kwajongensstreek / mujer, vrouw / echtgenote. troep kinderen. mujericflo, vrouwelijk / verzot op muohacho, jongen. vrouwen; el —, vrouwvolk. muchedumbre, v., menigte / massa. mujcril, vrouwelijk f vrouwen . mucho, bn., veel f flink / lang; mujcrio, vrouwvolk. bw., zeer / veel / beslist; — que si, mujcrona,, po tig wijf. slelliq; ni con —, bij lange na niet; mula, muilezelin / muildier. tener en —, hoogachten; ni — menos, mulada, troep muildieren. in hel geheel niet; iqué — ? wat een muladar, m., mesthoop. wondert-, por — que, wat .... ook. mular, bn., muildier—. muda, (zie ook mudo), verandering / mulatero, muildierver huur der / (slem)wisseling / rui / vervelling / knecht . • p1 verschoning. .. mulato, ,.negers / donker, el —, mudable, veranderlijk / onbestendig. mulat. mudanza, verandering / omwisseling/ mulero, muildierdrijver. . verhuizing; carro de —, verhuiswagen. muleta, kruk j stok met vuu mudar, veranderen / verwisselen / doek (om den stier op te hitsen) / ruien; —se, veranderen / omslaan steun. verhuizen ^ '' ~ ^ 0053n^^mMMmuUdier (b ij c o r- mudéiar, Moor onder Christelijk rida). gezag; estilo —, gemengde Moors-Go- mulo, muilezel / * Eeuwen. b°UWStijl Uil ^ l0le " m^r, belJeten l 'een geldstraf inudcz, v., stomheid. opleggen. mudo, stom; a la —a, slil(letjes) ; multilorme, veelvormig. octnr pn a stil toehoren. multiple, veelvuldig. mueblaje,'m., meubilair / huisraad. iiiiiltiplicablc, uermeniSUuMigöaar. mucble beweqelijk I roerend; bienes multiplicación, vermenigvuldigt g■ —^roerende goederen; los —s, meubelen! multiplicador, vermenigvuldiger / huisraad multiplicator. muebleria, meubelfabriek. multiplicar, vermenWa}^ZisüTen mueblero, meubelmaker. zich vermeerderen; — en, zich uitsloven "SS,' SÜJ. •{':§,£'««. oeelmUV'U- iiiuollaic m havengeld. mültiplo, veelvuldig. 1. muelle, week / zacht / verwijfd; multitud, vy memffie f001 aa"^e} ei springveer. mullido, zacht f week, el vulsel 2. muelle, m., pier f havenhoofd. (vo or s t oe te n e nz.) . }n,maken mucra, sterve! f weg met!; dar—s, mullir, opschudden / ™ niuérdago ^mistletoe / marentak. ^mundanal, mundano, werelds / muertc, v., dood / moord / vernieti- aards. nlnemeen ging; de mala —, miserabel / nietig. mundial, wereld-- a. rauerto, dood / gedood / oueWeden / mundo, ujereld J heelal[ dof; estar - por, verzot zijn op; el goto rushoffer^ todo ^ ■ °miii"spa fceeo / oroc/. mundonucvo, kijkkast f rarekiek. muistra, uithangbord / warenmon- munioión, munitie j' misbrood sier I merkproef I wijzerplaat f voorbeeld I proviand; pan de blik f aanwijzing; hacer —, ie tonnen munie.pa, biJ^eenUraaas geven; dar — de, ft/y/c geven uan. mumcipalidad, burgerij / gemeenie £0—' "aa,6oefc 1 m°nSter~ 6emünicipio, semeenJe / -ftesiuur I Zü!?'l«ï'/l.— . "ÏÏ2U, MMM. munifieeneia — nadar munifieeneia, vrijgevigheid / mild- musculoso, gespierd / krachtig. nell-„ta„„ . museiina, mousseline I neteldoek. munifieente, vrijgevig / mild. museo, museum. muncca, po Is (gewricht) / pop. muserola, neusriem. muneco, pop / marionet / fat. musgano, spitsmuis. munequera, armband; reloj de —, musgo, mos. polshorloge. musgoso, mossig / van mos. munidor, bode v. e. broederschap / müsiea, muziek / lawaai I (lam.) intrigant. onzin / bedotterij. munir, oproepen / bijeenroepen. musical, muzikaal. siomPie- müsico, muziek— / muzikaal; el muur—. —, toonkunstenaar / muzikant. muraila, ringmuur stadsmuur. musitar, prevelen / mompelen. murar, ommuren / omwallen. muslim(e), —in, Muzelman I Mo- mureiéiago, vleermuis. hammedaan. m' muzelnan IM0 murga, troep (straat) muzikanten / muslo, dij. lawaai_ mustio, treurig I bedroefd I ver- munendo, murientc, stervend / welkt. ZW±.L'Z'\, , , musuiman, —ana, Muzelmans; el murmullo, gemompel / geruis. —, Muzelman. murmuración, achterklap. mutabilidad, veranderlijkheid. murmurador, —a, lasterlijk / mutable, veranderlijk, kwaadsprekend, mutaeión, verandering / toneelver- murmurar, murmelen / ruisen / anderinq mompelen / kwaadspreken. mutiiación, verminking. muro, muur. mutilar, verminken. murria, treurigheidIneerslachtigheid. mutis, m., ,,af" (toneelspel); murrio, (jam.) treurig Ineerslachtig. hacer —, van hel toneel verdwijnen. „ , mutismo, stomheid / hardnekkig mus, sin decir tus ni —, (jam.) stilzwijgen. Z°m'f JnJhtl' , mutua, (gevoel van) saamhorigheid / musa, muze / dichtkunst. wederkerigheid. musaraua, spitsmuis / diertje; —s, mutualidad, wederkerigheid I qe- schemering voor de ogen. meenschappelijkheid. muscular, bn., spier--. mutuo, wederzijds / onderlinq. müscul# spier spierstelsel. mUy, bw zeer , erg , te ,\eel. iiiusluio, spier. — amigo mio, waarde vriend. N. IV, Ia (letra) ene, de (letter) n. komst / oorsprong / begin; sordo de naba, koolraap. doo, 'bore£ yl J"' Wra0 ' nabab, m., Nabob. nación, volk / natie. nabina, raapzaad. naeional, nationaal. ra"p I kno1. ■ naeionalidad, nationaliteit / volks- D&cflFy m., paarlemoer. karakter paarlemoerkleurig / met naeionaiista, nationalistisch; el — paarlemoer ingelegd. nationalist. ' naeer, geboren worden / ontkiemen / „ada, iels I niets I heel weinia I Tda^Z, riViren), J aanbrelen helemaal; antes' que - Lr nacido dê nipM V^ Q"CS ' in de Eerste plaats;'no es melde een ,9eluksklnd I — fea, zij is allesbehalve lelijk; met de helm geboren zijn. como quien no dice (of hace) hifn °' geboren, geschapen (voor); met hel grootste gemak. 'ter ttfirr »—,■ -.-rssr»"' ..ototaTo-, ,tbo.,u i n,r-, a,- s3grsaa"y'fflg?. naderia — negociar nader ia, bagatel. nadie, niemand / iemand. nado, a —, zwemmend. naipe, m., speelkaart; dar bien el ■—, geluk hebben in het spel. nalga, bil. naranja, sinaasappel; media —, (fam.) wederhelft. naranjada, orangeade / ranja. naranjado, oranjekleurig. naranjal, m., sinaasappelboomgaard. naranjero, sinaasappelkoopman. naranjo, sinaasappelboom / (fam.) ruwe kerel. narciso, narcis. narcótico, verdovend. nardo, borstelgras / nardus. narigudo, met een grote neus. nariz, v., neus / neusgat / reuk; — aguileiia, chata, respingona, arreraangada, haviks—, platte—, wipneus; dar de narices, op zijn neus vallen. narrar, vertellen / verhalen. narrativa, verhaal / vertelkunst. narrativo, verha lend. nasa, fuik. nasal, neus— / nasaal. nata, room / (het) allerbeste / (het) puikje; — batida, slagroom. natación, (het) zwemmen / zwemkunst. natal, vaderlands / geboorte— / •lader—. natalicio, geboortedag. nata tor io, zwem—■■ natillas, vla bereid uit room, eieren cn suiker. nativo, (aan)geboren / gedegen (metaal); idioma —, moedertaal. nato, gebortn. . ... natural, bn., natuurlijk / geboortig; el—> natuur / geaardheid / aard / inboorling; al —, naar de natuur / oniiekunsteld. naturalcza, natuur / natuurkracht / aard / temperament; — muerta, stilleven; derecho de —, burgerrecht. naturalidad, natuurlijkheid / eenvoud . naturalista, m., natuuronderzoeker, —vorser / naturalist (literatuur). naturalizar, burgerrecht verlenen / invoeren (gebruiken) / _ opnemen (vreemd woord) / acclimatiseren (plant); —se, het burgerrecht verkrijgen I inburgeren. nauiragar, schipbreuk lijden / te gronde gaan / mislukken. naulragio, schipbreuk / verlies / ' amp. naufrago, schipbreukeling. nausca, misselijkheid; —s, walging. nausoabundo, misselijk makend / walgelijk. nautica, zeevaartkunde. nautico, v. d. scheepvaart; rosa —a, windroos. nava, vlak, laag land tussen bergen. navaja, zak—■, scheermes / slagtand (v. wild zwijn). navajada, navajazo, messteek. naval, zee— / v. het zeewezen. nave, v., schip (ook v. kerk). navegación, scheepvaart; — aérea. luchtvaart. navcgar, varen / dribbelen. naveta, scheepje / wierookscheepje / lade. navidad, Kerstmis. navicro, compania (empresa) a, rederij; el —, reder. navio, groot zeilschip / oorlogs— / koopvaardijschip. nebli, m., edelvalk. ncblina, (dichte) lage mist. nebulosa, nevelvlek. nebuloso, nevelig / bewolkt / duister / onbegrijpelijk / somber. necedad, dwaasheid / onzin. neeesario, noodzakelijk / onontbeerlijk. ncccser, m., necessaire. necesidad, nood (zake lijkheid ) ; la — carece de ley, nood breekt wel; hacer sus —es, zijn gevoeg doen; por —, noodzakelijkerwijze. necesitado, behoeftig / noodlijdend. necesitar, nodig maken / vereisen / (dringend) nodig hebben / moeten. necio, dom / dwaas / koppig / vervelend. neerologïa, necrologie. nectar, ra., godendrank / nectar. nefando, schandelijk / gruwelijk. ncfario, goddeloos / niets ontziend / s lech t. nefasto, rampzalig / noodlottig. neJritieo, v. d. nieren / nier—. negaeión, ontkenning. ncgado, onbekwaam / ongeschikt. ncgar, ontkennen / loochenen / weigeren I verbieden / verbergen / veronachtzamen; — con la eabeza, neen knikken; —se a, weigeren te. ncgativa, ontkenning / weigering / ,,blauwtje". negativo, ontkennend / negatief. negligente, slordig f onachtzaam. negociar, handel drijven / onderhandelen I verhandelen / tot stand necjocio — nobiliario brengen (zaak); —■ una letra, een wissel verhandelen / omzetten. negocio, handel / verhandeling / onderhandeling I (handels)zaak / betrekking / zaak I aangelegenheid; — redondo, voordelig zaakje; —s del Estado, Staatszaken. negra, negerin / kwart noot (muz.) ; pasar la —•, pech hebben / gebrek lijden. negrear, zwart worden / zwartachtig negrilla, estar en —, met vette letters gedrukt zijn. negro, zwart / donker / somber / ongelukkig, rampzalig; verse —, estar —, geen raad welen; el —, neger. negruzco, zwartachtig, zwartbruin. nene, —a, klein kind / lieveling. ncóüto, nieuwbekeerde / nieuweling I beginneling. iicologismo, neologisme. neoyorquino, uit New-York. ncpotisino, nepotisme (bevoordeling v. bloedverwanten en vrienden door hooggeplaatste personen). nervio, zenuw / nerf / kracht / bezieling I voornaamste drijfveer; eso me crispa los —s, dat werkt op mijn zenuwen. nervioso, zenuw— / v. d. zenuwen f generfd / zenuwachtig / gespierd / krachtig. nervudo, gespierd, krachtig. neto, rein ] zuiver / netto (handel). neumatico, lucht—; el —, luchtband. neuralgia, zenuwpijn. neurosis, v., neurose /zenuwstoornis. neutral, neutraal. iieutralizar, onzijdig verklaren f neutraliseren (scheik.). ncutro, onzijdig / neutraal / geslachtloos. nevada, sneeuwval. nevado, besneeuwd / sneeuwwit. nevar, (be)sneeuwen / wit maken. nevasca, sneeuwval, —storm. nevera, ijskelder (ook fig.) / ijsverkoopster. nevcria, winkel waar ijs of limonade verkocht wordt. nevero, ijsverkoper. nevisea, sneeuwbuitje. neviscar, zachtjes sneeuwen. nevoso, sneeuw— / sneeuwerig. nexo, samenhang j verband. ni, en niet / zelfs niet / noch; j— por pienso!, geen denken aan 1; — tampoco, evenmin / ook niet; — siquiera, zelfs niet. niclio, nis. nidada, nest vol eieren / nest met jonge vogels. nidal, m., legnest / neslei / toeverlaat I toevluchtsoord. nido, nest / huis / tehuis; — de ladrones, rovershol. niebla, nevel / mist / brand in het koren /(f ig.) ondoorzichtigheid/ warboel. nicto, kleinzoon; —-s, kleinkinderen. nieve, v., sneeuw / sneeuwweer f blankheid / sneeuwwit haar. nigromaneia, zwarte kunst / toverij. nigua, zandvlo. nimbo, stralenkrans / regenwolk. nimio, omslachtig / overdreven angstig I kleingeestig / klein / onbeduidend. ninïa, nimf / schone maagd / larve / pop. iiinfo, fat. ninfomania, nymphomanie. ningün, ninguno, geen enkel / niemand. niiia, kind / klein meisje / oogappel / pupil I (Z.A.) juffrouw (vooral bij het aanspreken). nifiear, kinderachtig doen. ninera, kinderjuffrouw / —meisje. nineria, kinderachtigheid / kinderspel (ook fig.). ninez,v., kinderjaren/voorspel (fig.) . nino, jong / onervaren / ondoordacht; el —, kind / (Z.A.) jongeheer, (inz. bij hel aanspreken). nipón, —ona, Japans. niquel, m., nikkel. niquetar, vernikkelen. nispola, mispel. nitidez, v., glans / schittering / reinheid , zuiverheid f scherpte, duidelijkheid (v. foto's). nitrato, salpelerzuurzoul; — de Chile, Chilisalpeter. nitrieo, écido —, salpeterzuur. nitro, salpeter. nitroso, salpeterhoudend. nivel, m., waterpas / horizontale ligging / niveau / peil (fig.) / gelijkvormigheid; — del mar, zeespiegel; a —, volkomen waterpas; zie verder onder paso. nivelar, met de waterpas melen / waterpas maken / (ver)effenen / gelijkmaken; —se, (fig.) afzakken. niveo, sneeuwwit. 110, neen; — bien, nauwelijks; por sl o por —, in ieder geval; un — sé qué (de), een tikje / iets. nobiliario, adellijk; el —, adelsregister. noblc — novel noblc, edel / verheven / uitstekend / adellijk / voornaam / edelmoedig; estado -—, -adelstand; el —, edelman; los —s, de adel. noblcza, adel(dom) . noción, begrip / idee / kennis (v. iets). nocivo, schadelijk. iioctambiilo, in de nacht ronddolend; el — slaapwandelaar. noctivago, in de nacht ronddolend; el —( nachtbraker (ironisch). nocturno, nachtelijk / nacht , el —, nocturne (muz.). noche, v., nacht f (late) avond / duisternis (ook lig ); & la > Por la — 's avonds; de —, s nachts; es de —, het is nacht; cierra la —, de nacht valt; hacer — en, overnachten ; buenas —s, goede avond I goede nacht; a buenas —s, blindelings f op goed geluk. Nochebuena, Kerstnacht. nochebueno, kersltaart. nodriza, voedster / min. nódulo. knobbeltje / knoeslje. nogal, noguera, m., noleboom / notenhout. nómada, nomade, zwervend; pueb lo —, nomadenvolk. nombradia, roem f reputatie. nombrado, beroemd. nombrar, (be)noemen / eervol vermelden. . . nombre, m., naam / benoeming \ voor— doopnaam / goede naam / reputatie I bij—, spotnaam / naamwoord (grammaticale term); por , genaamd. .... , , , nomenclatura, naamlijst / catalogus. nomina, naamlijst / register / uitbetaling v. salaris. nominal, naam(s) / nominaal. non, bn., oneven; el —, oneven qelal; estar de —, te veel zijn; quedar de estar de —, alleen overblijven; —es, herhaalde weigering of ontkenning, andar de —es, lanterfanten. nona, (R.K.) noen (gebed). nonada, (een) heel klein beetje. nonagenario, negentig jarig (e) . nonagésimo, negentigste. nonato, nog niet geboren f nog niet rijp I onvolmaakt. noningentésimo, negenhonderdste. nono, negende. noquero, leerlooier. norabuena, noramala = en liora buena, en hora mala. nor (d) este, m., Noordoosten (wind) . noria, scheprad / (fig.) tredmolen f vervelend karwei. norma, winkelhaak / norm I regel I model I maatstaf. normal, normaal / als norm dienend. nortada, koude Noordoostenwind. nortc, m., Noorden f Noordpool / Noordenwind / poolster / gids / leidraad. norteamericano, Noordamerikaan(s). Noruega, Noorwegen. noruego, Noors; el —, Noor. nos, wij (in de nominatief slechts als pluralis majestatis gebruikt) / ons. nosotros, —as, wij. nostalgia, heimwee f weemoed. nota, (ken) leken f aantekening f voetnoot / rekening, nota / noot (muz.) f cijfer (op schoolrapporten) / verwijt, aanmerking / goede naam / reputatie; de mala —, slecht / berucht; de (mucha) —, (zeer) beroemd. notabilidad, merkwaardigheid / „beroemdheid", I beroemd iemand. notable, merkwaardig I opmerkelijk I aanzienlijk. notar, aan—, optekenen Iwaarnemen f (be)merken / aanmerkingen maken / criliseren / dicteren; hacerse , de aandacht op zich vestigen. notaria, notariaat / kantoor v. notaris. notario, notaris. noticia, bericht / nieuws f kennis / kennis (geving) / advies; — remota, flauwe herinnering; atrasado de s, bij zijn tijd ten achter. noticiar, kennis geven van. noticiero, berichtgever / reporter. noticioso, ingelicht / in kennis S nué8-do, nogataart (met noten, novene. amandelen e.a.). fantaseren.' romansschriJven Iopsnijden/ „„era, schoondochter. noveleria, zucht naar nieuwigheden / 'nieuwiTbirtchThacwsTdê TTolia^ 1 VerZ°theld °P hel 'eZen ~s> doen als°f «"» van Mets weet novelcro, verzot op nieuwigheden, Ilnove™"^' 0pnieuw' 7-l'eL:U°S?a7r 1 °nsland»asli: n/I,u7° n/euv! /jong (dieren en nuvelesco, roman- / romantisch. / verrassVnd fonerear^de -'opnimw! , zzr-jsnsT- sssr'«-• ifi-crs JZote'rZeLfF 9elr°UWde Vr°UW ' " wZteX? bruidslijd ' e"9agemenl / nUeC6S' veel schreeuw en -a&KiSsr-' novillero, stierenvechter voor jonge nunen m ~(-f °,TÏ)' slieren / sfa/ ÜOor /onye «lieren / spijbe- sn^üU ' heidense °odheld I ln" laar. " •* novillo, /on?e slier, - os l „hoorn- rinTHeXT' "ummcn^ / b^~ „B"1' •' -• ^isstffzüs'rtssr- ,«,rr— —- < •»«»» / -a,{-sy u^s-h:Sz ' ' peperduur «(/"'/ ZeeV èoo 2/ n ' «/'«*"'*. I clJ er; un crecido een nübil, huwbaar J 9™"! aantal; sm —, ontelbaar / talloos. nublado, bewolkt / betrokken (ook numeroso, talrijk. steftp r™'4'™" :b"*« -assr~' ' »»• menigte. " 9'> ^ 9""""' ' SCW' """<»> / nooit; - jamés, nooü ie"e/cAcen*'/^"bedroefd' worden"'(bTïk^[0\£^-"""1 e iT^*' iqUe Som"r",S°' 1 neVeU9 1 betrokke"l nupcial, huwelijks- mica, nefc nupcias, v. mrv., huwelijk; casarse sssfc,*ais"' "sSTST""' iiudo, /moop / s/ri/c (das) / knobbel / nutrición l°voedin'n "''«-r'ïï'z sr;r'-• Iiulritivo, woedend / voedzaam. ]\ — o(b)scuro IV, la (letra) ene, de (letter) n. na, (Z.A. fam.) voor dofta. fiato, (Z.A.) plalneuzig. neque, (Z.A.) krachtig; hombre de —, poteling / gespierd man. niquiiïaque,m.,prul (v. personen en dingen gezegd). fto, m., (jam.), voor senor. iioclos, soort suikergebak. noneria, nofiez, onnozelheid / kinderachtigheid I kindsheid, seniliteit. flo'üo, onnozel / kinderachtig / kinds / seniel. iiudo, knoop / knoest / kwasl. o. O, la (letra) o, de (letter) o. obliteración, uitwissing / vcrslop- 0 vw 0f- —sea, — bien, oftewel I ping (geneesk.) . O, vw.,0/, , oblongo, langwerpig. ^ V nnie «boe, m., hobo (muz.) / hobospeler. oasis, v., oase óbolo. obool I kleinigheid; contribuir S3SM? C°obra» -uJTl » lijt^Zlw; „bediencia, gehoorzaamheid / onder- schoenwerk^ en (a J^de ote°ZZraeam(JjTe- » "SesoT^oarS ' sieiiigen; estar de -, hacer —, aan 6b?Cpkdo ' bUdomPaal ' beletSeL hVvZ'o^WwerZan / werkplaats oblspof bisschop / " oori ro3; trabajar obrajc m., /af>riea9e / vervaardiging / "'mS:: ::::: JS2?:3SSFi l$$7fo,o7ï JfTlSmtiSUfï', - jbreri.». P»«"» -• (de), met de bedoeling om te; persegrnr werkend / ar&eidferjs-; UnoWaceión Toner(ing) /' offerande. el arbeider / handwerksman ; - de obleaVobtTouwêl, . bewolkt' worden / ftejinnen ie lanen oblicuo, scheef / schuin / ontwijkend donkerte I duisternis / ^oord,,- medios -e, ./«toe tlruggelrokkcn "Tbligación, verplichting I plicht / lev^- d k / duisier foo/c schuldbekentenis; cumplir con sui—, o(b)seuro, ^kend; a __as> zijn plicht doen; faltar a sus , [n9hel 'dui!iicr f 0p goed geluk af ! zonder zijn plicht(en) verzaken. , heariipen; eso pasa de obligar, verplichten/ noodzaken; castafi0 _ dat'ia nu toch al te kras, zich verplichten / zicfc binden. obligatorio, verplicht /verbindend. erg. obscquiar — odio £"X ' occldenlef m", WaUn. obsequio, '(over)gedienstigheid / 0„f- oeeiLT™^0^' i^rSEr —•' i ~ ~ isssa» 4es i:rrir ' ' <—• i ittffiffJJs. <"•■>1 observar, waarnemen I nade slaan I "tl'ur, afsluilen/stoppen(geneesk.) . (be) loeren /op—, aanmerken /critiseren. (spfaakk') afslmlend I occlusief observatorlo, sterrenwacht. ocre, m ofrer ^r*^?^roekia- ca™aseUdê' -fsd)erPwLLen'eimJt slro!\ ' octaaf (L L). MUr9"™< ondanks. ' niette9enslaande I octogenano, tachtigjarig(e). «SSS* """""' •—"» ' ^sarsr/sssr'"^- obstinarsc, fcoppio morden • — en ' verbcr'{en /verstoppen / ver- (hardnekkig) blijven lij / - slaan op! ~Se' ZIcA ü het schiet ™ te binnen dat; obviar, uit de weq ruimen I in de M ™e,ocurre que seria mejor, ik denk weg staan / (veranderen ( £ me) ""L1?1 beler zou ziJn• lefföi Ü ("* "oTrf:straaTe (Z A ) och, gans J ' ZOnnelclaar' «chavo, «■„, / „oort/."; no valer un con°a"Óre' 9:'Theidl li' aanleidi"9' ócZntT'taThïïg* ^ -es, zodna T^rilfeTe'- "e!'e,,.tav°' lachUsle- antiquariaat; a la — la pintan cal va,' ocho tcAi ~°"a' tachll9iari9(e) ■ meemoet v. d. gelegenheid gebruik „ehoèie^ts, _as, acfti/io„derd. ' iiè'7rn1 Spaans-Nederl. 16 odioso — ojo sss.'sïïiresir*'- , isar» odontologia, tandheelkunde. hoorhaar "£nd'cr T mandelen / 6e/ediSen / ft.i oor sire/en ,-U.car ^opMgjhoor kwetsen / hinderen / Tne7) geloven; ha'cer (toner) -s de 7' 7tu kwallik nemen ' mercader, zich ooslindisch doof houden; P^Z^d ZTidor°, to^r /"S» olensiva, tornar la , „ir, (aan)horen I verhoren I vernemen; optreden . / krenkend — en justicia, verhoren / ondervragen; olensivo, kr^_tje- - misa, de mis horen; como quien oye olensor, —a, krenkend, el , oe ll0Ver, zonder er aandacht aan te *£& Tii i-sasa.' awwa?**' xtirSn'BiLfr?iv i ^Skt-Jsrpi^rm,, SM& « / - „frs-, SShLT" 1MJ"" 'TaLS." J. A.), dienstdoende oj^ "YtÏÏ' »iw» Profleiar, de mis bedienen I dienst om de ogen hebben t°?J ffrolkZt^SÓ'en7 ^ intér" V^X^rneibLwekringen otiéina, tareau / kantoorI werkplaats/ oogje j velergaatje / (plat) 'tflclnXgeneeskrachtig (kruiden) / ^ 0,e„. in de apotheek "oor*™d^ ojimcl, m., ojimiel, honigazijn. .ISife ïisa^w Sen;r sin' —^ nfVeneficio! jefteei '(o^k^naald, sleutel builen betrekking; hacer buenos s, | , ff kaas, brood, enzj / •TS-sbk i •*3sss-«~» i<'«>"»• i ê',.' sS! ziek I Officieus; mentira —a, ieuSeni/e zor», ™ucbJn cXro), met het blote ^oïrccer, aanbieden / Meden (prijs) / ooff / ruu, ^ai entrar por el fvertonen, bieden / betover. / opdragen wijden (aan God) I offeren; se, zich de-| ®,e"esaltar un een aanbieden / gebeuren,voorkomen / ie op J . yale un _ de ta cara, binnen schieten invallen; Aq"é®® •' . peperduur; —s saltones, uit- ofrece a V? wal is er van uw dienst'! het is peperauu^^isiAa, zienderogen ; ofrc-nda, offer(ande) J gave I g I ■ ^cierra_s a'—s cerrados, blindelings; oitalmia, oogontsteking. . h ( 0_ ;0pen / op- oluscar, verduisteren / ii> neveien dar.en. lo^s, «n «« ff ^ /juiien / verblinden / verwarren. I ua((en, ïrseie ola — opinión —s geen oogZiêh'tdoen; ponw los — s paMenwink?!011™0"^-' 1 P°tUn~ en " P^en'Vn ^annen^ ' kooPman in ^^ssw-s: olaje, m', golfslag. ' ? /' "™!n«so' onheilspellend. joleS, bravol / Andalusische dani « l!M"n' we9—, uiilaling / verzuim. oleada, grote golf TnoUsaal stoom h/T' ^gelaten; hacer caso _ ». mensen / dichte meniate ' overslaan I negeren. oleaje, m., flopte/. "aan' '^nal,aten verzuimen / oleaciinoso, olieachtia overstaan (öij l lezen). schilderij0-'1 \os bo™™n.' m" tren ~ o/iese/; éstar (ƒ" andar)' al"'—Aei omnipotente, almachtig. uitstekend maken (gezondheid) "!s,;,n'',a' alwetendheid. oleoso, olieachtia omn.se.ente, omniseio, alwetend. oler, ruiten / er ac/i/er tomra , omop'ato, schouderblad. opsporen / snuffelen / rie/cen • el ,e', ell(deli tener la cabeza a las poste, lont ruiken; no — bien 'verdacht estarTla» UJn 1 heetho"ld "jn; zijn ; -a, rieten naar. ' ?a 'a0s ~ ï cuarto, siape/Se/c zyn ; olïatear, snuffelen I (be)ruiken I inïïl,'c,er la® —> een tussenmaal- navorsen. " 1 foe'rulKen I lijd gebruiken (lussen elf en twaalf olk'ato, reuk(orgaan) • buen (een) UUT'; el , elftal (voetbal). goede neus (fig.). '' ' (een) . ,on*e"°' ,elfde: el —, no estorbar, oligarquia, oligarchie. Lfjf geb°dniet storen. olimpieo, Olvmpisch • luepos s ff0'/ / golving / flikkering; Olympische spelen. ' ' corta, larga, korte, lange golf (radio)) Olimpo, Olympus / hemel PatuurllJke golf in haar. olisear, olisquear, (be)snuffelen / ondear, golven J wapperen. (be)ruiken / navorsen nasporen ' OI,d"la' waternimf. oliva, olijf (boom) / uil. ' wamnrèn''' 9° 1 onduleren (haar) I olivo, olijfboom; tornar el Ham l wupperen. er vandoor gaan. oneroso, lastig / zwaar / drukkend. olmedo, olmeiibos I iepenboi onice, m., onyx. olmo, olm I iep; pedir oeras'al onomastico, dia naamdag; het onmogelijke verlangen ' '1Sta ~a; olor, m., geur / reuk'/ faam / hoon I onomatope.eo, klanknabootsend, vermoeden. ' ' 1 P 1 l' onza> onsI por —s, schriel. oloroso, welriekend I qeuriq .... °"za' Ios / ''ynx. olvidadizo, vergeetachtig. elfde (dJel)' olvidado, vergelen / ondankbaar. somber ondoorschlJnend I donker / olvido, vergetelheid; caer en — in , vergetelheid raken; echar (entree-ar h^ r , ' °Peratle I werking / dar) al —, poneren —, a. d. veroetel' ha"delln9 I onderneming / transactie, heid prijsgeven. °Vcrskdor9 chirurg / filmoperateur. olla, vleespot I kookkelel I Snnnn* operar, opereren / (uil)werken. sïïtg ;öd?rïe xtiv ïïsZ'oïïïï? 1 arbeider- hacer la -.V huLhoZen doen Z.'»o ollar, bn., zacht (steen) opimo, rijk / overvloedig. ollares, m.mrv., neusgaten Cu °P!":,r' me™n / se/wen. paard). ' neus9aten <»■ «pmión, meninj; en mi —, naar myn mening. ' opio — orgaiuco orbe, m., kring / cirkel / aardbol / SsF3? SSJST"*J'"""' rë.iTnX', "ZrSanT ZiZ ZZ^T-^LuLd I voor- zich verzetten. i trriïeliik I zeer van pas. oporto, (vino de) l /.ril alias, v.mrv., godsgericht. oportunista, opportunistisch, el , or(iCn, m. en v., orde (in alle opportunist. , , hetekenissen) I bouw—, volgorde / oportuno, gunstig / geschikt / pa - T.riesierwijdinq ; v., order / bevel / besend I ad rem, gevat. slellinq I qeestelijke, militaire orde; oposición, tegenoverplaatsing tegen stel ff ^ ^ gu op zljn overgestelde stand I tegenstelling I tegen gus _e io; uu> dienst. «tiïiï-r-iïïZiLr'*'.. "szjsï. ^v'. "" tegenstander / (m»de)*nger. „rdcnanza, rege/in9; ser de —, opreso, verdrukt / onderdrukt. ordenen I regelen I wijden / . 'f SS. ^J^SSÜSS: -ssssrj oprimir, onderdrukken ^(verjdruk- melkemmer. oprobio, smaad / schande. ordinal*"' ntimero —, rangtelwoord. oplar, (uit)kiezen; - por, fces/u.ten ""J^on / a/iedaags / l0t' . MA.i-.iil9 —a wenszin middelmatig I grof; preciowinKel- optativo, clausula a, de —, gewoonlijk; el —, dage (spraakk.). naven voor hel huishouden / óptieo, optisch; el ». P 0D'»;_ (posl)bode / ordinarius (bisschop, optimist** 9 optimistisch; el , opït- (hp0°0sgle°raear) / „ocrmnn. m'óptimo, voortrefieüjk ! uMekend. ^-dinariez,^v., ^oonhe, opuesto, tegenovergesteld / .7 ordubre, m., hors d'ceuvre. " jswsBNfc*** oquedad, holle / gat I opening 7arP?ass de oren spiisen; bajar ar*..rassr?.- *£$~-aru,P.un«. (het) Onze Vader. . . .. J oracional,bn.,rede (spraa ■) > 0reión, m., gedroogd schijfje perzik. el —, gebedenboek. «rejudo, langorig. oraculo, orakel. f do) orco, luchtverversing J /coe/i/e. orador, redenaar; — (sagraaoj, orfal'iato, «rïanatorio, weeshuis- prediker. oriandad, ouder loosheid / weesfonds orar', bidden / smeken / in hel open- / ^goudsmid / zilversmid. _**./ JS25?* ' " oratoria, redenaarskunst. «rleón, m., zangvereniging. oratorio, redenaars , el > oraanico, organisch. kapel I bidhuis / oratorium (muz.). oryamco, orjjanillero — ososo organillcro, orgeldraaier. organillo, draaiorgel. organismo, organisme. organista, m., organist. organizar, bewerlctuigen / organizeren I samenstellen / vormen. órgano, orgaan / orgel / bemiddelaar / bemiddeling; — de manubrio, draaiorgel. orgia, orgia, orgie / zwelgpartij. orgullo, hoogmoed / trots. orgulloso, hoogmoedig / trots. oricntación, oriëntering / richting. oriental, Oostelijk / Oosters. orientalista, m., Oriëntalist. orientar, naar hel Oosten —, naar een bepaald punt —, naar de omstandigheden richten, oriënteren; —se, zich oriënteren. oriënte, m., Oosten / zonsopgang / Oostenwind j bron / oorsprong / jeugd / schittering v. parels. orificc, goudsmid. orificio, monding / opening / gal; (—) anal, aars / anus. oriilama, vaan / wimpel. orlgen, m., oorsprong / begin / ontslaan / bron / a/stamming / aflcomst / reden / oorzaak. original, oorspronkelijk / origineel / oer—; el —, Iorigineel manuscript / voorbeeld / prototype / origineel mens / zonderling. originar, veroorzaken / aanleiding geven tot;—se, ontstaan/voortkomen uit. originario, afkomstig / aangeboren / inheems / moeder—. orilla, rand / zoom / oever; a la — de, fcy, in de buurt van; a —s del mar, aan zee. orill(e)ar, omboorden / zomen / regelen / ordenen / ie fiouen komen (moeilijkheden). orillo, zelfkant. orin, m., (ï/ser)roest / brand in hel koren / /oui / smei; tomarse de —, gaan roesten; —es, urine. orina, urine. orinal, m., urinaal / pisglas / poi. orinar, urineren. oriundoz, v., afstamming/oorsprong. oriundo, afstammend / geboortig. orla, rand / zoom. orlar, (om)zomen. ornamental, tot versiering dienend / sier—. ornamentar, tooien / versieren. ornamento, versiersel / sieraad; —s, ornaat / priestergewaden / sierende deugden J ornament. ornar, versieren;—se, versierd worden. ornato, versiersel /sieraad/versiering. ornitolog ia, ornithologie / vogelkunde. oro, goud / goudstuk / gouden sieraden/ rijkdom; —• batido, bladgoud; tipo del —, patrón —, gouden standaard; como uil—, como mil—s, buitengewoon mooi; ofrecer (prometer) el — y el moro, gouden bergen beloven; de oro y azul, prachtig uitgedost (ook ironisch); —s, ruilen (kaartspel). orografia, bergbeschrijving. orondo, buikig (fles) / opgeblazen / pronkerig / gezwollen (stijl). oropel, m., klatergoud. oropéndola, wielewaal. orozuz, m., zoethout. orquesta, orkest. orquestaeión, instrumentatie. orquidca, orchidee. ortega, hazelhoen / korhoen. ortiga, brandnetel; estar sobre —s, op hete kolen zitten. orto, opkomen v. hemellichaam. ortodoxo, orthodox. ortografia, spelling / spelkunst. ortopcdista, m., orthopedist / heilgymnast. omga, rups / wilde kool. orujo, druivenmoer. orza, (inmaak)pot; ir de —, loeven. orzar, loeven. orzuelo, strontje (op oog) / val, strik om dieren te vangen. os, pers. vrnw., jullie / u. osa, berin; la Osa Mayor, de Gro te Beer. osadia, vermetelheid / durf. osado, vermetel / driest; a —as, driest / moedig. osamenta, gebeente / geraamte. osar, m., knekelhuis. «sar, durven / wagen. osario, knekelhuis; —comün, massagraf. oscilar, schommelen / slingeren / weifelen. oseilatorio, slingerend. ósculo, kus. oscuro,oscurecer etc., zie obscuro, obseureeer etc. óseo, benig / beenachtig / been—. osezno, jong beertje. osificación, beendervorming / verbening. oso, beer; —• blanco, ijsbeer; —pardo, bruine beer; hacer el —, zich kalverachtig gedragen; ser un —, stuurs, bars zijn. ososo, benig. ostensible — padrazo ostensible, duidelijk / in 'i oog eens^oved1 ""'^'tal" "noff "zo een'; vallend. . . . rir> rWir una cosa nor—a, de waarheid ostensivo, opzichtig / praalziek. , . con gsa maak dat ande- „stentacién, uüerii/k uerioon / P™- spreken^ ' maa 'erostentar', ien ioon spreiden / pronfcen ^Ttie""' ^JJSESiS «5' "O, (ope,d / "ÏÏÏÏ&., p—'«- SSTUÏÏ6?.'.» /i.J I <* * >, ostracismo^ schervengerechl / aft- /»«; cada - con su pareja, soori ianning / doodverklaring ostracisme. "ekt sooH. herdershond. ostricultura, oesterleell. 3no\ schapen-. ostrón, ™., grote oester. overo, vaal (paard); ojos — s, osudo, 't"»'".'/• , lodderogen / schelvisogen. osuno, beren—I v. d. beer. „vetense, uit Oviedo. otalgia, oorpijn. «villar, ioi een kluwen winden / otcar, bespieden / beloeren. ., . . se rjc/, a;s een kluwen otero', (eenzaam staand) heuveUe ^aspelen,^ ^aaïLmn. otitis, V., oorontsteking, — media, 0Pov ' ; hogp / wajboei; middenoorontsteking. harerse un —. neerhurken / in de war otóloqo, oorarts. 1 ' otomano, Turks; el—■, Tur. rUóvino, ganado —, (uoiuee. otoftada, herfsttij(d) / • oviparo, eierleggend. otonal, herfst—-. _ óvulo, vrouwelijk ei / eierkiem. otonar, de herfsl(hjd) ergens weoiaaen (kippen). 'srüi txnxnii' "HHtesSK7w -afSfu _ ""„w, =rrr?rr«"^f- ^ rWK: P. P, la (letra) p, de (letter) p. pabellón, m., (leger)tent I paviljoen / baldakijn / roi (geweren) J vlag; del oido, oorschelp; dejar bien sen- tado el —, ie is goed ten einde brengen. pabilo, pit (v. e. kaars) / kousje (v. e. lamp). .... pabulo, voedsel; dar — a, aanleiding geven tot. paca, pak / bundel. pacalo9 vreedzaam J rustig. paccdero, bn., weide . pacer, (af)grazen. paeiencia, geduld. paciente, geduldig / lijdzaam, el , Pöpaeienzudo, veel geduld hebbend. pacificaeión, vredestichting / pacificatie. pacifiear, lol rust brengen / kalmeren; —se, rustig worden. nacifico, vredelievend / rustig / kalm; el —, de Stille Oceaan. pacotilla, pacotille / reisgoed / ^pactar, een verdrag sluiten / bedingen/ vaststellen. pachón""'flegmatisch mens /' *™hond' pachorra, /legma / l^aa'Jh^ 'rh pachorrudo, traag / ftegmatisc,h. padecer, lijden; - un error, zich vergissen. padccimiento, ieed / PlJf'. padilla, fcieine braadpan / Meineownpadrastro, stiefvader / hindernis / feop/e" (stelling) / nijdnagel. "padrazo, al te toegeeflijke vader. padrc — paleta padrc, vader / geestelijke, paler; los —s, de (voor)ouders ; — de familia, huisvader; — de pila, peet; — nuestro, Onze Vader; los Santos P—s, de Kerkvaders . padrinazgo, peetschap / beschermheerschap . padrino, peetoom / bruidsjonker / secondant, getuige (bij duel) / beschermheer. padrón, m., volkstelling /gedenkzuil / monument / (fam.) al te toegeeflijke vader / schandvlek. paella, Valenciaans rijstgerecht met vlees, vis, schelpdieren, groenten enz. paga, betaling / loon / soldij / straf / vergelding. pagadero, betaalbaar; el —, betalingstermijn . pagado, betaald / voldaan I tevreden; — de si mismo, met zichzelf ingenomen; estamos pagados, we slaan quitte. pagaduria, belaalkanloor. paganisiiio, heidendom. pagano, heidens; èl —, heiden / zondebok, hij die het gelag moei betalen. pagar, betalen / vergelden / belonen / boelen / beantwoorden (bezoek); —se verzot op iets worden. pagare, m., schuldbekentenis / bevelschrift lot betaling / promesse. pagina, bladzijde. paginar, pagineren, de bladzijden nummeren. pago, betaling / vergelding / beloning; en — de, als beloning voor. pagote, m., zondebok. paila, pan / bekken I waterketel. painel, m., paneel. pairo, windstilte; estar al —, stilliggen (schip). pais, m., land / vaderland; Los Palses Bajos, (de) Nederland(en). paisaje, m., landschap. paisajista, m., landschapschilder. paisanaje, m., aantal landgenoten, provinciegenoten, stadgenoten / betrekking lussen —. paisano, van hetzelfde land, ■—■ provincie, — stad; el —, burger (tegenover militair) / boer, landman. paja, stro(halm) / uitvaagsel, uitschot; en daca las pajas, en quitame alla esas pajas, in een ommezien; por quitame allé esas pajas, om 'n kleinigheid . pajado, strokleurig. pajar, m., strostapel / schuur. pajarear, vogels vangen /rondzwerven. pajarera, volière j grote vogelkooi. pajareria, een grote zwerm vogels. pajarero, vrolijk / bont; el —, vogelaar / vogelhandelaar. pajarete, m., zeer zoele Sherrywijn. pajarilla, akelei (plant) / milt. pajaro, vogel / sluwe kwant / (fam.) knappe vrouw; — de cuenta, iemand voor wien men moet oppassen. pajarota, canard, vals gerucht. pajarraco, grote vreemdsoortige vogel/ C/iffJ ,,slimme vogel". pajaza, afval van stro / — van veevoer. paje, page, edelknaap / scheepsjongen. pajcar, stro eten (paarden) / zich gedragen. pajera, kleine slrobergplaats. pajero, strohandelaar. pajilla, sigaret in maisblad. pajizo, van stro / strokleurig. pajucla, zwavelstok. pala, schop / rakel / roeiriem / kroon (v. tanden) I list / handigheid / kaalsplank I bovenleer v. schoenen. palabra, woord / spraakvermogen / belofte; dar (empenar) su —, zijn woord geven; faltar a su —■, zijn woord breken; no tener —, zijn woord niet houden; —s mayores, beledigende woorden ; de —, mondeling. palabreria, woordenvloed / woordenkraam . palabrero, praatjesmaker. palabrota, ruw woord / ruw gezegde. palaeiano, palaciego, paleis—; el —, hoveling. palacio, paleis. paladar, m., verhemelte / smaak. paladear, langzaam proeven / smaken. paladial, van hel verhemelte / verhemelte—. paladin, paladijn. paladino, openbaar / publiek; el —, paladijn. palalrén, m., slaalsiepaard / ros. palaïrenero, palfrenier / stalknecht. palanca, hefboom / paalverschansing. palangana, waskom. palanganero, wastafel. palanquin, m., palankijn / kruier. palatal, bn., verhemelte—. palatalización, palatalisering. palatino, bn., paleis—/verhemelte—. palco, loge (in schouwburg). palenque, m., omheining / palissade. palestra, palseslra / academie / worsteling / strijd. paleta, kleine schop / palet / verfbord I pook I troffel, truweel; de —, van pas / gelegen. paletada — panililla P„lrtaa„, ..«.«ï '"pSuiZT .ci.rf.rl(ad. met ver ■*"'?' ,„.1.1., damhert / (lam.) P—I 1 P»™ ' Sff-m.ni.j.ni, "ga HS3S vou » I bemantelend, p!l°mlll.; »'«"« siï!"! esas1-, J; paliatorio, bemantelend. palom.no, ,onge dmf I (lam.) palidccer, verbleken / bleek worden. vieze vlek in onderP°^a _ deuaniel I palidez, v ' bleekheid. palomo, doffer; Juan —, deu9ntei ƒ pfclido, 6/ee* / zonder expressie r». «gtotaS-Tïtotata»; no dar «Ito. S pulillerot bi»/e. fetert/e om ianden- ^Xte^'efcarreu.ar / ffefcibief. f!;s"' ' *" ~r ï3iX i. s; s: "pa'linodia, herroeping / palinodie; palpebra, ooglid. u6n _ cantar la —, herroepen wat men gezegd palpitante, trillend, la cuesuo V^'„ ' de brandende kwestie. jssn as^T&Lsr^- «"ssgr 05^-^' *-*• "»(W7W;«-— jssyosh."- 1 pal !zad»^,™paatoWf'"'/""palissade. pampa, 'pamPa / ^e/PftP/eaderen „ d Lima, palmboom / (hand)palm / pampano, wijnrank / bladeren . . vlakke hand / palmtak, zege; batir s, tuynsio/.". knoflooksaus I dom- in de handen klappen / applaudisseren pamp.rolada, knoflooksaus , S=fjA-TittïaiS "scKt*.*- — / ^tsKwr-r :pi'imtl.,H„, Water. P™, "«fl'-ZM° ; -issa srrrsw'"*, -ys'-i-vp~" "w"' H s**fer" palmera, palmboom. panaaero, ra, *T£*JSXi** I — palmito, kleine pa Imboom / paZmiei / Pa,,?,s.t"' '^oomkiikV '. ,Zdwen„„i Ml; »u.n ««rd„ ^"ilMal»! f^nh;n,er, "ïïSÜi, .p.n I MM»; ««" « pttndear, dmM,,n ( aesxnwsapft „ P~3*" °p * — '"pS; slok(slag) I mast / kleur (in ° pandt,In, troep I kliek. pando — parafrasear pando, gebogen / gekromd / traag / kalm. pandorga, vlieger (speelgoed) / , ,ton" (dik vrouwspersoon). panecillo, broodje. panegirico, bn., discurso —, lofrede; el —, lofrede. panegirista, m., lofredenaar. panera, graanzolder / platte broodmand I ben I bun. panetela, broodsoep, broodpap / lange, dunne sigaar. panfllo, traag / vadsig; el —, luiaard I luilak. paniaguado, dienaar / gunsteling. panico, panisch; el —, panielc. paniego, brood— / tarwe—/ akker—. paniflcar, brood bereiden. panizo, gierst / mais. panoja, —clia, maiskolf. panoplia, wapenverzameling / wapenrek. pantalon, m., —oncs, m.mrv., broek / pantalon. pantalla, scherm / lampekap / ,,het wille doek" (film) / stroman. pantanal, m., drassige grond. pantano, moeras / poel / waterreservoir (voor bevloeiing). pantanoso, moerassig. panteón, m., pantheon. pantera, panter. pantomima, pantomime. pantorrilla, kuit (v. been). pantutla, —o, pantoffel / slof. panza, (dikke) buik / pens. panzón, —011a, panzndo, dikbuikig. paiial, m., windsel / luier. pancria, lakenhandel / lakenwinkel. panete, m., laken van mindere kwaliteit; —s, lendendoek. pano, laken / stof / doek / zeilen / paneel I doffe plek (op spiegel bijv.) ) compres / (moeder)vlek; en—smenores, en négligé, onaangekleed; el buen —en el arca se vende, goede wijn behoeft geen krans. pailoleta, fichu / halsdoekje. panolón, m., omslagdoek. panuelo, zakdoek / halsdoekje. 1. papa, paus / pa (pa). 2. papa, aardappel/leugen;—s,pap. papa, m., pa(pa) / vader. papada, onderkin. papado, pausschap. papagayo, papegaai. papal, pauselijk. papalina, muls (je) / roes. papamoscas, m., vliegenvanger (vogel) I ,,schaapskop". papanalas, m., onnozele hals. papar, opslokken / (fam.) eten. paparrucha, dwaas verzinsel / onzin(nig stuk). papel, m., papier / rol (toneel); — secante, vloeipapier; hacer (desempenar) un —, een rol spelen. papelear, in papieren snuffelen / zich gewichtig voordoen. papelera, lessenaar / secretaire / stapel paperassen / prullenmand. papelpria, paperassen / papierwinkel. papelero, papier—; el —, papierhandelaar I aansteller. papeleta, papiertje / bonnetje. papelista, m., ,,de man v. d. papieren '' I behanger. papelón, m., prullig geschrift / paperas I dikdoener. papelote, papeluelio, prullig geschrift . papera, kropgezwel. papilla, pap / wrat / smoesje. papisa, pauzin. papismo, papisme. papista, m., papist. papo, krop (v. vogels) / halskwab. paquebot(e), m., paketboot. paquete, ra., pakket / paketboot Ifat. paquidermo, bn., dikhuidig (zoogdier) . par, gelijk / even (nummer); el—■, paar / koppel; a la —, tegelijkertijd / tevens / a pari; pares y impares, even en oneven nummers; pares o nones, even of oneven; a —es, twee aan twee; de — en —, wijd open (deur). para, vz., naar / voor / ten behoeve van I in verhouding lot / tegen / om te; i—qué? waarvoor / waartoe; — con, vergeleken met / jegens; — que, opdat; estar —, op 't punt staan te. parabién, m., gelukwens. parabola, gelijkenis (parabel) / parabool. parabrisa, m., voorruit (auto). paracaidas, m., valscherm. parada, hel stilstaan / halte / standplaats (v. taxi's bijv.) / rust v. e. hele maat (muziek) / parade (plaats) / het afweren v. e. stool of houw. paradero, verblijfplaats / einde. parado, stilstaand / verbluft / werkloos; mal —, in een lelijke situatie. paradoja, paradox. paradójico, paradoxaal. parador, logement. parafina, paraffine. parafrasear, omschrijven / paraphraseren. parafrastico — parricidio parafrastico, omschrijvend. parece que, het schijnt me toe dal / paraguas, m., paraplu. ik vind; -se, lijken op naraiso, paradijs I engelenbak. parecer, m., mening. y.-ari paraie, m., plaats / plek / streek. parecido, bn.,gelijkend op; bien, paralcla, parallel / verbindings- mal —, knap, lelijk (v. uiterlijk), lnnnaraaf ■ —s bruq (qumnast.). el —, gelijkenis. paralclismo, parallelisme. pared, v., wandJ,muur; — en (p°r) naralelo. evenwijdig lopend; el —, medio, er vlak naast / dicht bij. nn^auêl l veraeliikinq paredailo, er vlak naast liggend. iviralisis v verlamming /paralyse. paredón, m., dikke muur. paraliUeo, verïamT™ iam; el"-, pareja paar / paari/e; correr parejas, lamme evenaren \ gelijk lopen. oaralizar, verlammen / krachteloos parentcla, verwantschap I familie. maken - —se lam worden / slopgezel parentcsco, bloedverwantschap, worden (bedril!) I gestremd worden paréntesis, v., tussenvoeging / pa- woraeri (oearji; i y renthese; entre—, tussen twee haakjes. paramcntar, bieren. P"™, m. en v„ paria / verschoppe- paramento, versiersel / opschik / itng. _ ninrenla I tribuut dekkleed I vlak I kant. parias, v.mrv., placenta / triouui. naranio, woestenij / onbebouwd land. parida, kraamvrouw. poranginTm , iergelijking. paridad, gelijk (waardigheid -sss&ZT gsm**- parar""a/toenden'/'stilzetten / doen parlamcntario, bn., parlementair, Si ïrgew terecht komen^onverwijld; parlanehin, —ina, praatgraag; el —se, stilhouden \ blijven (stil) staan. —, zwamneus. pararrayo(s), bliksemafleider aZik, kabbelend (beek). woTrfïZ'; parnaso, ParnaL s / dfcftll»»!. parcela, perceel / deeltje / si" /e 1. pa™. ™es.n» f 9(hel) stilhouden; '""ptreelar, in pereeien — / - = parcial" bn., „edeeiieiyk / pariieei / JLrodiar, Wacfceiyfc maften / paro- parlijdig; el -, aanAanger / pari*/- <*t«ren welbespraaktheid / ffepraai. parche, m., pleister I trommelvel. parpado, (*>gM- . _ zoológiCo, pardal, plattelands; el —, mus / Par'»ue' m"' par/C' b '"jTrü»r, donter jnj. 'ïï"rl"urf.d. I **"" yzsrs <«-/ — sa.rw.rsi. - - i"'.«—iw ■" "sMs-r*® !?sw pri-'"—-■ pareado, paarsgewijs. parriciua, T»n«wio. -»*—«• parrilla — pasar parrilla, aarden kruik; —s, roosier (om le braden). parroco, pastoor. parroquia, parochie / klandizie. parroquial, parochiaal. parroquiano, parochiaan / klanl. parsimonia, spaarzaamheid / zuinigheid I soberheid. parsimonioso, spaarzaam / sober f schriel. parte, v., aandeel / deel / plaats / zijde I kant; en todas —s, overal; en otra —, elders; en ninguna —, nergens; echar a mala —, slecht opnemen; bw., deels. parte, m., bericht; dar —, meedelen. partcro, —a, verloskundige. partesana, bardezaan / hellebaard. partibilidad, deelbaarheid. partihlc, deelbaar. participación, deelneming / mededeling. participante, bn., deelnemend / deelhebbend; el—■, deelnemer /deelhebber. participar, deelnemen / deel hebben in I mededelen. partieipe, bn., deelhebbend / deelnemend aan; el, la —, deelhebber, •—ster I deelnemer, —ster. particular, speciaal / bijzonder, particulier; e|l —, particulier / zaak / aangelegenheid. particularidad, bijzonderheid / eigenaardigheid. particularizar, in bijzonderheden treden / uilweiden; —se, zich onderscheiden (v. anderen). par ticularmente, bw., vooral / in het bijzonder / onderscheidenlijk. partida, vertrek / afreis / partij (koopwaren) / troep / bende / spel(letje) I partijtje / akte / post (v. rekening); — del bautismo, doopakte; — de matrimonio, huwelijksakte; — doble, dubbel boekhouden; — de campo, een dagje naar builen; una mala —, poets / lelijke streek. partidario, aanhangend / toegedaan; el —-, aanhanger / partijgenoot. partido, (politieke) partij / distrikl / voordeel / uilweg; sacar — de, voordeel trekken uit; tornar un —, een besluit nemen; darse a —, opgeven (verzei) / toegeven; mujer del —, slet. partidor, verdeler / deler (wiskunde); el — de leiia, houthakker. partija, deeltje / aandeel. partlr, (ver)delen / splijten / delen (wisk.) I vertrekken; — de, uilgaan van; a —-de hoy, van heden af. partitivo, deelbaar / parlilief. partitura, partituur. parto, verlossing, / bevalling; esté de —, zij ligt in de kraam. parluricnta, kraamvrouw. parva, (sober) ontbijt f eerste ,,schaft "tijd / dorsvloer vol graan / hoop. parvedad, kleinfig)heid. parvo, klein / nietig. parvulo, bn., klein / kinderlijk; escuela de —s, bewaarschool. pasa, rozijn. pasable, tamelijk. pasacalle, m., mars(liedje). pasada, het voorbijgaan / doortocht f pas I levensonderhoud / rijgsleek / hechlnaad; mala —, lelijke streek; de —, ter loops ; 4 otra —-1, nog eens scheren ? pasadcra, —o, v(l)onder / ,,slepping-stone''. pasadero, dragelijk / middelmatig / tamelijk. pasudi/.o, gangetje / steegje / (fig.) uitweg. pasado, verleden f vorige / oud(bakken); la semana —a, vorige week; — (manana), overmorgen; el —, verleden. pasador, knip (v. deur) / pin / haarpen / dassenhouder / zeef / vergiel(test) I smokkelaar / rijgpen / boordenknoopje / manchetknoopje / veiligheidspeld. pasaje, m., doorgang / doortocht / passagegeld / —biljet / passage, plaats in een boek, in muziek. pasajcru, voorbijgaand / kortstondig / vergankelijk; el —, passagier. pasamaneria, passementwerk / winkel. pasamanero, passemenlmaker f verkoper. pasamano, leuning / passement. pasante, assistent / repetitor / klerk. pasantia, proeftijd / leertijd. pasapasa, m., gochelarij / bedollerij. pasaportc, m., pas (poort) / machtiging . pasar, overbrengen / overtrekken / —steken / —gaan / binnenkomen / overkomen / smokkelen / dulden / lijden, uitstaan / zeven / steken lussen / inslikken I doorbrengen (lijd) / doorlezen, vluchtig doorkijken / flink doorbraden (vlees); ■— por las armas, fusileren; — a, overgaan tot; — de largo, terzijde laten; — por algo, iels duiden; — por, doorgaan voor; —por alto, over het hoofd zien; —- sin, pasar — patinadero builen iels kunnen; icómo lo pasa? levens / terloops; al — que, terwijl; hoe maakt u heli; voy pasando, ipaso!, halt! malin; —se, overrijp worden / beginnen paso, gedroogd. , ... , te rotten (ooft) / verwelken / lek zijn/, pasquin, m., smaadschriftj pamflet, doorsijpelen I uit de mode raken / pasta, deeg / beslag I gehalte I plom- (naar de vijand) overlopen / lam beersel I karton I pap / pulp I boekband, kin (slot); se pasa la nieve, de —s, suikergoed / j/eftafc/es / meelspijzen, sneeuw smelt; se pasa la lumbre, het pastar, meiden / grazen. vuur gaat uit -se de listo, al te listig pastel, m., pastei / pastel leke- ziin nin9) I intrigue; descubnr el —, nasar, m., tener un buen —, goed lont ruiken; — ejs, gebak. >-;r.;rr,r &,». ■&&£$/ tjss: pasntiem'po, tijdverdrijf. paslolcro, koekenbakker / ftaifcef- Pascua, Paasfeest; — de Navidad, bakker. Kerstmis - —de Resurrección, Pasen; pastilla, tabletje / pastille. (— de) Pentecostés, Pinksteren; estar pasto, het weiden / grazen / veevoerJ como una(s) —(s), stralen (van voedsel; — s, weilanden; a —, over- vr^ugde) u/oedis; de —, gewoon / v. dagelijks oase m machtiging / pas / fce? —, herderlijk schrijven / herdersspel. vZbij laten schieten v.d. slier / * P-J»re.r, ««dj» / Wen. S paseante, mande/end; el mande- ^pastoso' "pasear, wandelen / een tochtje maken/ pata, pooi / fceen I voet; meter la , laten wandelen / laten rondgaan; —se, (7 10.; een fcofe se/ue ena la--lalana, wandelen leen tochtje maken I rondlopen. zonder omslag; quedar (estar) , pasco, wandeling / wandelplaats; quitte slaan; estirar la —, (/am.; JSÏo,' I .mmegan, / « naar wens / te pas; contra — tegen de draad in / te onpas; montar en —, rijden zonder zadel; de —•, flink I welgesteld; tornar el —, ,,er tussen nemen''. pelón, —ona, kaal / arm. pclota, bal / kogel / kluwen / kaatsbalspel; en —, spiernaakt / zonder een cent. pelotari, Baskische kaalsbalspeler. pelotera, twist / herrie. peloton, m., grote pelota / peloton. peluca, pruik; echar una —■, een uitbrander geven. peludo, harig / ruig. peluqueria, kapperszaak. peluquero, kapper / barbier. pelusa, dons (v. vruchten) / pluis I (fam.) jaloezie. pelvis, v., bekken (v. lichaam). pella, bal / klomp (meiaal) / kluitje / kluwen / ,,bom duiten pellcja, (dieren)huid. pellejeria, (zeem) lederbewerking. pellejo, huid / vel / wijnzak I (fam.) dronlcenlap. pclliza, bontjas, —mantel. pcllizcar, knijpen / tokkelen / ontfutselen . pellizco, kneepje / een beetje I een mondjevol. pena, straf / pijn / smart / moeite; a duras —s, met grote moeite. pena hl e, strafbaar. penacho, pluim / kuif (v. voqel) I (fam.) hoogmoed. penado, smartelijk / bedroefd / bezwaarlijk / nauw; el —, gestrafte. penal, straf—; código •—, wetboek v. strafrecht; el •—, gevangenis. penalidad, strafbaarheid I straf I narigheid. penalista, m., deskundige in strafrecht / strafrechter. penar, straffen / lijden; ■—se, verdriet hebben; —se por, vurig verlanqen naar. penca, blad met stekels / gesel. penco, knol (paard) / lompe kerel. pendeneia, twist / herrie. pendeneiero, twistziek jruziemakerig. ponder, (af)hangen / nog niet beslist zijn. pendiente, hangend / onzeker; el , helling / oorbel / hanger. péndola, slinger; reloi de —, pendule. pen don, m., vaan / banier l standaard I (fig-) ,,bonestaak"I ,,mispunt". péndulo, slinger. penetrable, doordringbaar / begrijpelijk . penetración, doordringing / scherp inzicht. penetrar, doordringen / doorgronden ; —se de, inzien / doordrongen worden van. peninsula, schiereiland. penique, m., penny. penitencia, boete(doening) / biecht / boelvaardigheid. penitencial, boete— / van de boetedoening; el —, strafplaats / gevangenis. pcniteneiar, een boetedoening opleggen . penitenciaria, tuchthuis / verbeleringsgesticht. penitenciario, straf—; el —, boetpriester. penitente, boelvaardig; el—, biechteling I boeteling. penoso, smartelijk / bezwaarlijk. pensado, voorbedacht / opzettelijk; mal —, kwaaddenkend; de ■—, opzettelijk . pensamiento, gedachte / idee. pensar, denken / van plan zijn / menen; — en, denken aan. pensativo, peinzend / ernstig. pensil, hangend; el —, hangende tuin. pension, jaargeld / kostgeld / pension. pensionar, een jaargeld geven / pensionneren. pensionista, m., iem. die een jaargeld ontvangt / kostganger / intern scholier. pentagrama, m., notenbalk / pentagram. pentametro, vijfvoetig vers. I'enteeostés, m., Pinksteren. penultimo, voorlaatste. penumbra, schemerdonker. penuria, nijpend geldgebrek / geldnood. pena, klip / rots / club. penón, m., grote rots. peón, voetganger / dagloner / pion / bromtol; — caminero, wegwerker. peonada, dagwerk I —loon I ploeq dagloners. peonaje, m., (ploeg) dagloner(s). peonia, pioen. peonza, (brom)lol. peor, slechter / erger; de mal en —, v. kwaad tot erger; |—!, des te erger!; lo — es, het ergste is. peoria, verergering / achteruitgang. pcpino, komkommerplant; no se me da un —, hel kan me geen zier schelen. pepita — pcrfll pepita, pip / korrel / pil. pcpitoria, kipperagout / mengelmoes. pequefiez, v., kleinfig )heid. pequeno, klein / jong / onbelangrijk. pera, peer / sik / gloeilampje; es muy —, het is een dandy. peral, m., pereboom. per ca, (rivier ) baars. pereal, m., kaloenbatist. percalina, percaline. percaiice, m., bijverdienste / emolumenl / tegenslag / nadeel, schade. percatar, be—, opmerken; —se de, iels bemerken / gewaar worden. pcreepción, waarneming / gewaarwording I denkbeeld, idee / het innen / inzamelen. pereeptiblc, merkbaar / waarneembaar I inbaar. perceptivo, waarnemings . perceptor, inner / ontvanger. percibir, waarnemen / (be)merken / horen / innen / ontvangen. pereibo, (hel) innen / inzamelen. percudir, bevlekken / bevuilen. pcrcusión, schok / stoot; arma de —, percussiegeweer, slaggeweer. pcreusor, —tor, oudtijds: pleger van manslag (op geestelijken) / klopper / slag (v. percussiegeweer). percha, kapstok / lange stok / slang. perchero, kapstok. perder, verliezen / in het verderf storten / bederven / verkwisten; — la ocasión, de gelegenheid verzuimen; el enlace, el tren, de aansluiting, de trein missen; echado a —, bedorven; —se, verloren gaan / te gronde gaan / bederven / verdwalen. perdicion, (hel) verliezen / verlies I verderf / losbandig leven / ondergang. , , pérdida, verlies / gemis / schade / (het) verdwalen. perdidamente, bw., buitensporig / heel erg. perdidizo, weggemoffeld; hacerse el —, stilletjes verdwijnen. perdido, verloren / verdwaald / onverbeterlijk / bedorven; estar por una mujer, smoorlijk verliefd op een vrouw zijn; puesto — de, geheel en al bedorven, beschadigd, besmeurd door. perdidoso, verliezend. perdigar, zacht roosteren. perdigón, m., jonge patrijs / schroot / fijne hagel / verkwister. perdigonada, schot met hagel. perdiyuero, (perro)—, patrijshond. perdimiciito, verlies. perdis, (fam.) losbol / verkwister. perdiz, v., patrijs. perdon, m., vergiffenis / vergeving / aflaat; no tiene — de Dios, het schreit ten hemel; con —, mei permissie. perdonable, vergeeflijk. perdonar, vergeven / excuseren; ■— la vida, hel leven schenken; no — medio, geen middel ongebruikt lalen / alles in het werk stellen; no — (ni) un pormenor, alles haarfijn vertellen. perdonavidas, m., (fam.) snoever / opsnijder. perdulario, schooierig / slordig; el —, schooier. perdurable, eeuwig / bestendig / voortdurend. perdurar, voorlduren / lang duren. pereeedero, vergankelijk. perecer, vergaan, ondergaan / omkomen; — ahogado, verdrinken; —se por, dodelijk verliefd zijn op; se perece por jugar, hij is dol op spelen. perecimiento, (hel) vergaan / ondergaan I omkomen. peregrinaeion, pelgrimstocht / bedevaart I zwerftocht. peregrino, een pelgrimstocht ondernemend I zwervend / reizend / vreemd / buitengewoon / sierlijk; el , pelgrim. , perejil, m., peterselie; —es (fam.) overdreven opschik v. vrouwen / titels. I perendengue, m., oorbel /snuisterij / prul. perengano, Dinges. pcreniie, voortdurend / duurzaam. perennidad, voortduring / duurzaamheid. ...j / A • perentoriedad, afdoendheid / drin- s qende noodzakelijkheid / grote spoed. ; perentorio, afdoend / dringend. pereza, luiheid I traagheid; sacudir la —; de traagheid overwinnen. pcrezoso, lui / traag / langzaam I slap; el —, luilak / luiaard (dier). perlcceión, volmaaktheid / volma- 1 king; a la —, volmaakt / volkomen. perieccionar, vervolmaken / verbeteren I rechtsgeldig maken. perfectamente, bw., volkomen \ j juist; l — !, juist!, precies! porfeeto, volkomen / volmaakt. perfidia, trouweloosheid / verraad. pérfldo, trouweloos / verraderlijk; ■ el — trouweloze / verrader. perfil, m., profiel / dunne streep l met de pen; de —, ,,en profil' , van | terzijde. perfilado — perpetuar perfilado, scherp van lijn. perfilar, in proflei voorstellen / schetsen / keurig afwerken; —se, zich aftekenen. perforar, doorboren / een gaatje knippen (in papier of kaartje). perfumador, —a, reukwerken vervaardigend; el —, fabrikant v. reukwerken I reukvat. periumar, geurig maken, parfumeren I (lekker) rieken. perlume, m., reukwerk / geur / parfum. perfumeria, reukwerkfabriek / parfumeriezaak I parfumerie. pergamino, perkament / document op perkament geschreven; —s, adelbrieven . pergenar, (fam.) in orde maken / volbrengen / uitvoeren; —se, (fam.) zich opdirken. pergeno, uiterlijk / voorkomen. pcrieia, ervaring / kennis. perieial, deskundig. pericón, m., grote waaier / volksdans in Argentinië. periferia, (cirkel)omtrek / omstreken v. e. stad. pcriiollo, kervel; —s, (fam.) overdadige vrouwenopschik. perifrasear, een omschrijving geven / paraphraseren. perigallo, onderkin l(fam.) ,,bonenstaak". perilla, sik / peervormige versiering / top v. d. zadelboog; -— de la oreja, oorlel; de —s, (fam.) van pas / gelegen. perillan, schelm / sluwe kerel. perimetro, perimeter / omvang / omtrek. periódieamente, bw., periodiek / af en toe. periódico, periodiek; el —, dagblad I tijdschrift. periodismo, journalistiek. periodista, m., journalist. periodistieo, journalistiek / kranten—. periodo, periode / maandstonden. peripeeia, wisselvalligheid / wederwaardigheid I plotselinge omkeer / ontknoping. peripuesto, (fam.) mooi opgetuigd I opgedirkt. periqucte, en un—, in een oogwenk. periseopio, periscoop. peristilo, zuilengang. perilo, ervaren / deskundig; el —, deskundige / expert. Spaans-Nederl. perjudiear, schaden / benadelen. perjudieial, nadelig / schadelijk. perjuieio, schade / nadeel. perjurio, meineed. pcrjuro, meinedig / trouweloos. pcrla, parel / pil; de —s, uitstekend I schitterend. pcrlado, parelkleurig; cebada —a, parelgerst. perl&tico, lam / verlamd / lijdend aan vallende ziekte. perlesia, verlamming/ vallende ziekte. permanecer, (ver)blijven, permaneneia, (hel) blijven / voortduren I oponthoud. permanente, blijvend / duurzaam / onafgebroken . permeable, poreus / doordringbaar. permisible, toelaatbaar. permisión, permis», verlof / permissie . permitir, toelaten / vergunnen; —se, zich veroorloven. permuta, ruil(ing) / uitwisseling. permutable, verwisselbaar. permutaeión, ruiling / verwisseling / permutatie. permutar, ruilen / verwisselen / omzetten. pernear, (fam.) heen en weer draven / zich uitsloven. pernera, broekspijp. perneta, beentje; en —s, met blote benen. perniabierto, wijdbeens. pernieioso, verderfelijk / kwaadaardig . pernil, m., bil / ham / broekspijp. perno, bout / pin / klinknagel. pernoetar, overnach ten. pero, soort peervormige appelfboom) . pero, vw., maar / doch; el —, tegenwerping / bezwaar. perogrullada, waarheid als een koe I flauwe gemeenplaats. perol, m., grote peervormige ketel / — pan. peroraeión, (stol v. e.) redevoering / peroratie. perorar, een peroratie houden / aandringen. perorata, langdradige, gezwollen toespraak. perpendieular, loodrecht. perpetrar, begaan / bedrijven (misdaad). perpetua, immortelle / levenslange gevangenisstraf. perpetuar, vereeuwigen / voortplanten I staande houden. 17 pcrpetuidad — pcsadez pcrpetuidad, eeuwigheid; a —, personalizar, verpersoonlijken / per- nlfiirl I voor hel leven. soonhjk gebruiken (werkwoord) ■ perpetuo, voortdurend / eeuwig / personarse, zich persoonlijk vervoe- 'C p"rpl"lidad, verlegenheid / verslagen- '' perionificar, verpersoonlijken / be- heid lichamen. nerpleio, verlegen / verslagen. personilla, melig persooni/e. perquisición, navorsing / onderzoek. perspectiva, perspectief verschiet. perra, leef / (jam.) roes; — chica, perspicaoia, perspicacidad.sc/ierp- kopermunl v. 5 céntimos; — gorda, zinnigheid. . kopermunt v. 10 céntimos; una vida perspicaz, scherpzinnig. — een hondenleven pcrspicuo, doorzichtig / duidelijk. perrada, troep honden / gemene persuadir, overtuigen / overreden, P , ^ —se de, zich overtuigen van. perramcnte, bw., (fam.) heel slecht ^ persuasiblc, te overtuigen / overreed- 1 perrera, hondenhok / hondenbaantje / persuasión, overreding! overtuiging. M , — IS3S asgfr I J'ptrtc"nSr, («S'« / / oer" / hondenliefhebber / —verzorger. deel uitmaken van. ....... in., hnndie I haan (aan ge- perteneeiente, (loe)benorena. wfer)- — de falda, schoothondje. pertenencia, toebehoren / eigendom; perro, "ond / ^/fcop; - de lana*,, -^^tnge slok / spring. p£*=si-" , ilcrsevëranc^ar^/L/drnt''™0'96"' ^pertreeho^,'m.mrv., muniiie / Oeno- perscverante, 'noorden* I stand- ^heden^^ ^ . ""pérseverar, volharden / voortduren. perturbar, ^r^ioren Jde orde persiaiia, zonneblind / jaloezie. ver sloren; -se ƒ war r""l is Pérsico, Perzisch; el —, perzifc- Peru, m., Peru, vale un , , ' heef ueeZ ujaard. persijjnar, een fcruis mafren ouer / peru(vi)ano, Peruaans; el , Peru- ssssi^ruat.'Vi'ST"V*™""*- 1 ha^dingetenCia' beSlmdl9keld ' perversión, ontaarding / verdorven- "persistente, volhardend / bestendig / hei*ervcrs0f verdorven / s/ecftf. aöpersistir, ^Aarden / blijven bij. pervertidor, «wderoemi; el-, ^rsCüai'efTjema^fvan aaneen\; ^pervcrtimieüto,oniaardinff / ieder/ / —s personen I figuren (in toneel- ver^ ^. bederven jverderven / op hel "$SLi: «■ p- "»"< -»• "' r verdorven worden. S°personalidad, persoonlijkheid / per- pesa, gewicht; — ■ y medidas, maien soonlijke toespeling. en m hrievenweqer. „rie0naliSm°' e,'?e""e/ ' PerS°' I pesa«lez, v., zwaarte [^gewUht , pcsadilla — pica plompheid / lasl(igheid) / zwaarwichtigheid I (s)loomheid. pesadilla, nachtmerrie / zorg. pesado, zwaar / lastig / vervelend / loom I diep (slaap). pesadumbre, v., druk / verdriet / onaangenaamheid. pésame, m., rouwbeklag / deelneming; dar el —, iem. condoleren. pesantez, v., zwaarte / gewicht. pcsar, (afwegen) / overwegen/drukken; mal que le pese, zijns ondanks; me pesa, het spijt me; el —, verdriet / spijt; a — de, ondanks; a — suyo, zijns ondanks. pesaroso, verdrietig / spijtig. pesca, (hel) vissen / (vis)vangst / vis; jbrava —!, een fijn sujet1 pescada, kabeljauw / stokvis / valse sleutel. pescaderia, vishal / vismarkt. pescadero, —a, viskoopman, visvrouw . pescadill a,jonge kabeljauw I schelvis. pescado, vis (spijs). pesoador, visser. peseantc, m., bok (v. rijtuig) / plaats v. d. chauffeur in auto. pcsear, (op)vissen / betrappen / opvangen / ophalen / opdiepen; — en rio revuelto, in troebel water vissen; — con cana, hengelen. pescozón, m., slag tegen de hals, op het hoofd. pescozudo, met een dikke hals. pescuezo, hals / nek. pese, niettegenstaande; —a, ondanks. pesebre, m., krib / ruif. peseta, peseta. pesillo, gewichtje / goudschaaltje. pesimismo, pessimisme. pesimista, m., pessimist. pésimo, zeer slecht. peso, gewicht / weegschaal / balans / munteenheid in enige Zuid-Amerikaanse landen / belangrijkheid / nadruk; tornar a (en) — una cosa, iels nauwkeurig onderzoeken. pespu»t(e)ar, (door)slikken. pespunte, m., stiknaad / stikwerk. pesqueria, visserij / viswater / —vangst. pesquero, vissers—; barco — vissersboot. pesquis, m., (fam.) scherp versland/ vernuft. pesquisa, navorsing / (gerechtelijk) onderzoek. pesquisar, navorsen / onderzoeken. pesquisidor, (juez)—, rechter v. instructie. pestana, wimper / omboordsel / bies I (fam.) oplettendheid. pestanear, met de ogen knipperen. pestaneo, geknipper met de ogen. peste, v., pest / epidemie / verdorvenheid I stank I grote hoop; ■— bubónica, builenpest; echar —s, schelden / le keer gaan. pestlfcro, pestilcntc, peslverbreidend / verderfelijk. pcstilcncia, pest(ilenlie). pestillo, knip (op een deur) / long (v. e. slot) . pestorejo, speknek. pi'taca, sigare(tte)nkoker. p ét aio, bloemblad / kroonblad. petardista, m., bedrieger / oplichter. petardo, voetzoeker / petard / kleine bom I bedollerij. petate, m., ,,wolletje" / beddegoed / bagage. petición, verzoek (schrift) / aanvraag. petionario, bn., verzoek— / aanvraag—; el —, requestrant / indiener v. verzoekschrift. petimetre, m., fatje / dandy. petirrojo, roodborstje. petitoria, verzoek. petitorio, vragend / verzoek—; el —, (klemmend) verzoek / eis. peto, borstharnas / fronlje. pétreo, stenen / steenachtig. petrifleaeión, verstening. petrificar, verstenen / stom verbaasd doen staan. petróleo, petroleum. petulancia, uitgelatenheid / onbeschaamdheid I aanmatiging. petulante, uitgelaten / onbeschaamd I aanmatigend. peyorativo, ongunstige betekenis verlenend. pez, m., vis. pez, v., pek I pik. pezón, m., steeltje (v. vrucht of bloem) I lepel. pezonera, borstbedekking. piada, gepiep / geleuter. piadoso, vroom / godsdienstig / barmhartig. pialar, trappelen (paarden). pian, —, —(o), kalmpjes aan. pianista,m., pianohandelaar / pianist. piano, piano; — de cola, vleugel. piar, piepen / dreinen. piara, kudde (varkens). piea, piek / lans / bikhamer; poner una.— en Flandes, een hachelijke laak verrichten; poder pasar por las —s de Flandes, tegen alle moeilijkheden picacho — pilot(e)ar opgewassen zijn / zijn man kunnen ooeW^aanee'ngeslotenT^nwrikbaar Slp^eh« h^berdn^idoend7'—^mef' TZlm picada, pik (v. snavel) i pi i ,()ren ziJn; irseie los —s a uno, S'pLdcro, mW / sieun&iok (op Uitglijden; no dar - con bola, zich mcaaero» y i .... telkens vergissen / dazen, scheepshelling) paartijd. picdad, vroomheid / medelijden picador"' picador (stierenvechter pieteil; monte de -, fcan/c «an /emn? / 'C ClrV tlTY steek I fijngehakte puSr«, Ween / pü / picadura, pri/c / siee/c / /y y _rde lumb vuursieen; — del escón- "Z^teTirikkelend / scherp /..pi- dalo Ween de, aansioofc; - de toque, kant; el -, .slerk .^am'T plper piel?"'., huid / «ei / ieder / 6onJ / geestige opmerking I (fa™-> PePer- P11'f uj' picano, schooierig I schelms. ' 2ee / oceaan I grote hoe- pieapcdrero, steenhouwer. P,^?9 ' ' pieaporte, m., fc/mfc /u. deurj uee^ e jens0i piensamicnto, ni por ^'picar, pr.fcften / Wefcen / ft/nhaWcen / ' ?een Sprafee »an / he/ komi me/ kwetsen'lPjeuken (uitslag) / banden mmijnhoojd op.^ (scherpe spijzen) l^rsP^r,^ken • picrna, heen / 6ou! / partje / breedte (paard) / africhten (paard) P —g mg( ftioie henen; dormir —'^eniejo'f^oud^worden; —se> a'-'suelta, tendida, ?eraW Wapen. beledigd voelen;— se de, Pr''eklfe^ef^ piëtist^? 'piëtistisch'; el —, ptêiisi. picardia, kwajongensstreek schelmse j munlstuk / ftesiand- streek. . - _ j-Jj / knmer I schaak-, damstuk / pieareseo, schelms; nove , loneelsluk / muziekstuk / iuiZd; hecho schelmenroman. stokstijf (v. verbazing). picarillo, schavuit,e _ ^.'^3 dwarsfluit. a SSSMBSv - -»<»»«< 1. pico, snavel I punt I s^\lS(J dt"p^norar, verpanden / fce/enen. top I hoge berg / houweel J ,( Sioricia, luiheid / traagheid, kan) I (fam.) bek / snuli J. derna ■ piia, fcafc I trog / doopvont / sfapei / spraaktheid; treinta Y Sr0 mUer (v brug) / fte/cfcen; nombre cortado a -, Wet froisj. $ L' voornaam; sacar de -, ien licZTrnTieuk I prikkeling. doop houden; cargar las -s, de 6a»e- ?»arSoCÓ, p», houw met ' "JSSL. mei de Sna„ei pftt» I ^üarlca, /am. ,oor Nuestra Senora pnastra pii^ier. Ti», / Xli!^' m inVPo^ grote snavel / (fa™ l ''°b'beJ"g 9met bak I tro'g I grite stamper I suikerbrood I pichel, m., /imnenj feroe, mer ^uifbaar gewicht v. e. bascule. deksel. ' niioiicio, maqer I spichtig; (castafia) pichón, m., duifje / liefje. P elde en gedroogde kastanje. stengel ^'ondertM°l grondverf / vers- P»»^' [J^Zzm / /0odSSe/d. - de altar, v P«^76inne„J/oodse„ / heSiU- r ^ra":"'/eiW/c/ al -, aan de ren /«/iestuiff, aUio>. pilote — piqué pilote, m., paal / pijler. piloto, loods I stuurman / piloot / bestuurder. piltrafa, zenig vlees / flard. pillada, gemene streek. pillaje, m., plundering. pillar, plunderen / roven / (fam.) pakken, grijpen; — unas palabras, enige woorden opvangen. pillastre, m., zie pillo. pilleria, troep schavuiten / schavuitenstreek. pillo, schelmachtig / sluw; el —, schurk I schelm. pilluelo, straatschooiertje. pimental, m., pepertuin. pimentcro, zwarte peperstruik / peperbus. pimentón, m., grote pimiento / Spaanse peper. pimienta, peper. pimiento, peperstruik / Spaanse peper. pimpinela, pimpernel. pimplar, pimpelen / drinken. pimpollo, jonge boom / loot / spruit / rozeknop / (fam.) aardige knappe jongen. pinabete, m., spar. pinaculo, tinneItoppunt / hoogtepunt. piiiar, m., dennenbos / pijnbos. pinatar, zie pinar. pincet, m., penseel / schilderkunst. pineelada, penseelstreek. pincelar, verven / schilderen. pincelero, borstelmaker / penseeldoos. pinehar, steken / prikken / prikkelen, aanzetten; —se, zich prikken / boos worden. pinchazo, prik / steekwond / prikkel I aansporing / (het) springen v. e. band. pinche, koksmaatje. pineho, stekel / scherpe punt / stalen pin (door de douane gebruikt). pindonga, (fam.) straatmeid. pindonguear, (fam.) straatslijpen. pingajo, vod I lap I flard. pingajoso, in lompen gehuld. pingar, afdruppelen. pingo, (fam.) lap / vod / prul; ir de •—, zijn tijd. verdoen / (v. vrouwen) uithuizig zijn. pingorotudo, steil / hoog. pingüe, vet / overvloedig. pingüino, pinguin. pinitos, hacer los primeros —, de eerste schreden doen. pino, pijnboom / den; en —, rechtop; hacer —s, zie onder pinitos. pino, bn., steil. pinta, vlek / herkenningsteken aan speelkaarten / uiterlijk voorkomen /type. pintada, parelhoen. pintado, bontkleurig; el mis —, de slimste; venir (como) —, zeer gelegen komen; estar (que ni) —, als gegoten, geschilderd zitten; no poder ver a uno ni —, iem. niet uit kunnen slaan. pintar, schilderen / verven / beschrijven I hoog opgeven van; — de verde, groen schilderen; —la, zich een gewichtig air geven; no — nada, onbeduidend zijn. pintarraj(e)ar, (be)kladden. pintiparado, zeer gelegen / zeer van pas. pintor, schilder; — de brocha gorda, verver / kladschilder. pintora, schilderes. pintura, schilderkunst / schilderij / verf I beschrijving; — al óleo, olieverfschilderij; —• al temple, aquarel. pinturero, (fam.) verwaand; el —, kwast I ingebeelde gek. pinzas, v.mrv., lang / schaar (v. kreeften). pina, dennenappel / ananas / drom / gedrang. pinata, grote (kook)kelel I oploop / gedrang. pinón, m., pil v. d. pijnappel / tandrad / punlgevel; — libre, ,,freewheel". pinonate, m., noga van pinas. 1. pio, vroom / vol eerbiedige liefde / barmhartig. 2. pio, gepiep. piojento, vol luizen. piojeria, luizenboel / ,,vlooienhuis" / armzalige boel. piojo, luis. piojoso, vol luizen / armzalig / schriel; el —, armoedzaaier. pipa, groot wijnvat / tabakspijp / mondstuk (v. blaasins trumenlen) / pit■■ •• t pipar, een pijp roken. pipeta, glazen sleekhevel. pipiar, piepen (vogels). pipiolo, (fam.) beginneling. pipiripao, vrolijke eetparlij builen; tierra del —, luilekkerland. pipi(ri)tana, rietfluitje. piporro, (fam.) fagot(list). pipote, m., vaatje. piqué, m., wrok / eigenwijsheid / koppigheid; a —, dichtbij / op het piquero — plancha punt van; irse a —, vergaan, zinken; echar a —, in de grond boren / le gronde richten. piquero, piekenier. piqueta, houweel. piquete, m., schram / gat / paaltje / piket. pira, brandstapel; salir de —, weglopen. piragua, kano. piramidal, pyramidaal / kolossaal. piramide, v., pyramide. pirata, m., zeerover / kaper. piratcria, zeeroverij. pirenaieo, Pyrenees. Pirineos, Pyreneën. pirita, pyriet. pirófago, vuureter. piropear, (jam.) complimentjes maken. piropo, komplimentje. pirosis,v., (het) zuur (oprisping) . pirotecnia, pyrotechniek. pirueta, pirouette / luchtsprong. pisa, (het) met de voeten treden / voetstap. pisada, trede / voetstap / schop. pisapapeles, m., presse-papier. pisar, betreden / met de voeten drukken, trappen op / persen. pisaverde, (jam.) fatje. piscieultura, vis teelt. piscina, visvijver / zwembassin. piscolabis, m., (jam.) hapje / hartversterking. piso, {het) met de voelen treden / verdieping / vloer / plaveisel; — entarimado, parketvloer. pisón, m., zware stamper (v, straatmakers). pisotear, met de voeten treden / vertrappen. pisoteo, (het) vertrappen. pisotón, m., trap op iemands voet. pista, (voet)spoor v. dieren / autoweg I dansvloer / baan (ren—, tennis—, enz.); dar con la —, op het spoor komen. pistacho, groene amandel / pistache. pistilo, stamper (v. bloem). pistola, pistool / revolver. pistolctazo, pistoolschot / wonde door —. piston, m., zuiger / slaghoedje; cornetin de —, cornet ö. pistons (korte hoorn met kleppen). pistrajc,m., ,,gootwater" (slechte soep, saus en dgl.). pita, agave / kip / glazen kogel / gefluit. pitada, gefluit; dar una —, (fig.) een bok schieten / een duit in 't zakje doen. pitanza, kost / loon. pitar, fluiten / betalen / (Z.-A.) roken. pitarroso, met leepogen. pitido, gefluit. pitillera, sigarettenkoker. pitillo, sigaret. pito, fluit I (fam.) sigaret; no se me da un —, het kan me geen zier schelen; no valer un —, niets waard zijn. pitón, m., hoorn / knop (v. boom) / tuil I python. pitorra, snip. pitorrearse, voor de mal houden. pituita, slijm / snot. pituitario, slijm—; membrana —a, slijmvlies. pituso, snoezig; el ■—, snoezig kind. pizarra, leisteen / schrijflei. pizarrin, m., griffel. pi/.arroso, leisteenachtig / leikleurig. pizca, beetje; ni — (de), geen spoor (van). pizcar, (fam.) knijpen. pizpereta, pizpireta, monter / schrander (v. vrouw). placa, metalen plaat / fotografische plaat I borslsler (decoratie) / nummerplaat (op auto). placeme, m.f gelukwens. placenta, placenta / moederkoek. placentero, vrolijk / innemend / aangenaam. placer, m., plezier / genoegen / genot; a —, naar genoegen / naar believen; ww., bevallen. placero, marktkoopman / leegloper. placible, aangenaam. placido, kalm / bedaard / vreedzaam / aangenaam. plaeito, mening. plaga, plaag / gesel / leed / onheil / bezoeking■ plarjar, teisteren; estar plagado de, overstroomd zijn met / overstelpt zijn met. plagiar, plagiaat plegen. plagiario, naschrijvend / naapend; el —, plagiator / letterdief. plagio, plagiaat. plan, m., hoogte / niveau / plan / plattegrond / ontwerp. plana, vlakte I bladzij(tje) / schrijfoefening (v. kinderen) / troffel; ■— mayor, generale staf. plancha, dunne metalen plaat planchado — plegado strijkijzer; hacer la —, op zijn rug zwemmen / de ,,plank maken"; hacer una —, een bok schieten. planchado, (het) strijken / strijkgoed; nota de —, waslijst. plancliadora, strijkster. planohar, strijken. planear, plan(nen) maken / ontwerpen. plancta, m., planeet. planctario, planeten—; el —, planetenstelsel / planetarium. planicie, v., vlakte. planimetrïa, vlakke meetkunde. plano, bn., plat / vlak / glad; de — openlijk / ronduit; caer de —, languit neervallen. plano, m., vlak / oppervlak / bodem / plattegrond / plan / ontwerp; levantar, trazar un —, een ontwerp maken. planta, plant / aanplant / voetzool / verdieping j plan / ontwerp / personeel; buena —, knappe verschijning; de — van meel af aan; eehar —s, opsnijden. plantación, plantage / aanplant / (hei) planten. plantador, kweker / planter. plantaina, weegbree. plantar, (be)planlen / opstellen / grondvesten / opwerpen / toedienen (slagen) / ontslaan / afwijzen / in de steek laten; — en la calle, op straat zetten / dc deur uitgooien; ■—se, zich (vastberaden) neerzetten / onverwachts verschijnen. plantear, ontwerpen / invoeren (systeem enz.) / opwerpen j opperen. plantel, m., boomkwekerij / kweekbed I opleidingsschool. plantificar, in—, oprichten / ten uitvoer brengen / toedienen (slagen). plant igrado, zoolganger. plant illa. (binnen)zool / model / staf (v. personeel) / ontwerp I bouwplan I gezwets. plant 10, aanplant / plantage. plantista, m., gaardenier / zwetser. planton, m., stek; dar un —, iem. lang laten wachten / laat verschijnen; estar de —, llevarse un —, lang moeten wachten. plaiiidcro, klagend / jammerend. planido, gejammer / geweeklaag. planir, weeklagen / (be)jammeren. plasma, m., plasma. plasmar, vormen. plasta, deeg / leem / prul / knoeiwerk. plastear, —eer, ( be)p leis teren. plastica, plastiek. plasticidad, plasticiteit. plastico, plastisch / kneedbaar / beeldend. plata, zilver(munt) / geld; hablar en —, duidelijke taal spreken; como una —, voorbeeldig / onovertrefbaar. platalorma, plat / balcon (v. e. tram enz.) / platform / uitvlucht. platanero, banaan(boom). platano, plataan / banaan (boom). platea, parket / parterre. platear, verzilveren. platercsco, plateresk (stijl met precieus uitgewerkte versieringen uil het begin v. d. Spaanse Renaissance). plateria, zilver (engoud) smederij / juwelierszaak. platero, goudsmid / juwelier. platica, gesprek / praatje / (vermanende) toespraak. platicar, praten / babbelen. platija, schol. platillo, schoteltje / bordje / weegschaal I tussengerecht; hacer —, kwaadspreken; —s, bekken. platina, platina / plaat v. e. handpers . platinar, p la tineren. platino, platina. plato, schotel / gerecht / bord / weegschaal. platónico, Platonisch. plausible, aannemelijk / lofwaardig. playa, strand. plaza, (markt)plaats / plein / betrekking / stad / vesting; — de toros, arena voor stierengevechten; sentar —, als soldaat dienst nemen; pasar — de, doorgaan voor. plazo, termijn / vervaldag v. d. termijn / afbetaling; comprar a •—•, op afbetaling kopen; pedir (solicitar) un —, om uitstel (v. betaling) verzoeken . plazoleta, pleintje. plazuela, pleintje. pleamar, v., vloed. plcbe, v., grauw / plebs. plebeyo, plebejisch; el —, plebejer . plebiscito, volksstemming / volksbesluit. plectro, citerpen / dichterlijke bezieling. plcgable, opvouwbaar; cama —, opklapbed. plegadcra, vouwbeen. plegadizo, opvouwbaar / opklapbaar. plegado, plegadura, vouw(ing) / plooi(ing). plegar — podcrdante plegar, plooien / (op)vouwen; —se, zich plooien / zich schikken naar. plegaria, smeekbede. pleita, strook biezen (v. mallen). pleitear, (be)pleilen. pleitista, m., pleiter / querulant. pleito, proces / twist; poner —a, een proces aandoen; poner a —, iets betwisten; seguir uil —, een proces voeren; vista del —, behandeling v. e. zaak. plenario, volledig. plenilunio, volle maan. plenipoteiiciario, (ministro) —, gevolmachtigd minister. plenitud, v., volheid. pleno, vol; el —, voltallige vergadering . pleonastico, pleonastisch. plétora, volbloedigheid / overvloed. pletórico, volbloedig / overstromend van. plcura, borstvlies. pleuritis, v., pleuritis / borstvliesontsteking. pliego, vel (papier) / pak brieven / blad v. boek; en este -—, hierbij ingesloten; — de cordel, vlugschrift. plieguc, m., vouw / plooi. plinto, plint / onderstuk v. zuil. plomada, potlood / schietlood / zinklood I gesel / zinkers (loodjes aan een visnet). plomar, zegelen (met loden zegeltje) I plomberen. plomeria, loodgieterij / loden dakbedekking. plomcro, loodgieter / blikslager. plomizo, loodhoudend / loodkleurig. plomo, lood I loden kogel / loodje; a —, loodrecht. plunia, veer / pluimage / pen / stijl I schrijver; — estilogréflca, — fuente, vulpen. plumada, penneslreek. plumajc, m., geveder te / vederbos. plumazo, donzen kussen / — bed. plumear, schaduwlinlen aanbrengen. plumero, plumeau / vederbos / doos waarin men veren bewaart. plumón, m., dons / donzen kussen / — bed. plumoso, donzig / vol veren. plural, meervoudig; (numero) —, meervoud. pluralidad, meerderheid. pluralizar, in het meervoud zeilen / in het meervoud gebruiken. plus, m., toelage / toeslag. pluscuamperfecto, voltooid verleden tijd. pluvial, regen—; agua —, regenwater. pluvioso, regenachtig. población, bevolking / plaats; censo de (la) —, volkstelling; exceso de —, overbevolking. poblaclio, gehucht. poblado, bevolkt / bebost; el —, plaats I dorp. poblar, bevolken / aanleggen (stad) / beplanten (met bomen); ■—se, bevolkt worden / vol worden (van gewas) . pobre, arm / behoeftig / gering / ongelukkig / armzalig. pubrecito, stokkerig; el —, stakker. pobrete, arm / stuntelig; el —, stakker / sukkel. pobreteria, armzaligheid / troep arme slakkers. pubretón, —ona, heel behoeftig; el —, la —a, arme stumper. pobreza, armoede. poeero, graver, reiniger v. pullen. pocilga, zwijnenstal / kot. pocillo, zinkput / chocoladekop. pócima, drankje. poeión, drank. poco, weinig / gering; un —■, een beetje; bw., weinig; a —, kort daarop; dentro de —, binnenkort; — mós o menos, ongeveer; — a —, langzamerhand; en — estuvo que, hel scheelde maar weinig of; por —, bijna / haast; tener en —, geringschatten. póculo, kroes / beker. poeha, verscholen / verkleurd / (Z.-A.) kort en gedrongen. podu, (het) snoeien. podadera, snoeimes. podadero, (be)snoeier. podagra, ,,pootje" / jicht. podar, besnoeien. podenco, (perro) —, taks / jachthond. poder, m., macht / heerschappij; a — de, krachlens; a todo —, uit alle macht; subir al —, aan de macht, aan hel bewind komen; por —, bij volmacht, per procuratie; obra en mi —-, ik ben in het bezit van (in handelsbrieven); ww., kunnen / mogen / kunnen verdragen; no — menos de, no — por menos que, niet kunnen nalaten om; no puedo con él, ik kan niet tegen hem op; a mós no —, uit alle machl; —se; no —se tener, niet op de benen kunnen blijven staan; 4 se puede? mag ik binnen komen 1 podcrdante, volmachtgever. poderhabientc — pompa poderhabientc, gevolmachtigde. poderio, macht / rijkdom. poderoso, machtig / geweldig / vermogend. podre, m., etter. podredumbre, v., verrotting / bederf I etter / hartzeer. podrido, (ver)rot / verdorven; olla —a, dikke soep v. vlees, groente, spek worst enz. podrir, zie pudrir. poema, m., gedicht. poes ia, dichtkunst / poëzie. poeta, m., dichter. poetastro, rijmelaar. poélica, (leer v. d.) dichtkunst. poetisa, dichteres. poetizar, dichterlijk voorstellen. polaco, Pools; el —, Pool. polaina, slobkous. polar, pool—; estrella —, poolster. polarización, polarisatie. polca, polka (muziek). polea, katrol. polémica, polemiek. polêmico, polemisch. polemista, m., polemicus. polen, m., stuifmeel. policia, politie / wellevendheid / netheid; el —, politieagent. policiaco, politie—; novela —a, detective-roman. polielinica, polikliniek. policromo, veelkleurig. polichinela, hansworst/JanKlaassen. poliedro, veelvlak. poligamo, polygaam. polifilota, —o, polyglot. polijjono, veelhoekig. poliyrafo, veelzijdig schrijver / vruchtbaar schrijver. polilla, (larve van de) mol. polimorfo, veelvormig. pólipo, poliep ;— nasal, neuspoliep. polisilabo, meerlettergrepig; el ■—, meerlettergrepig woord. polista, m., polospeler. politéenico, polytechnisch. politeismo, veelgodendom. politica, politiek / wellevendheid. politico, politiek / wellevend / aangetrouwd; hermano —, zwager; el —, politicus. politicón, —ona, gedienstig / kruiperig. politiqucar, (fam.) politiseren / (waanwijs) over politiek praten. politiqucria, politiek geknoei. póliza, polis; — de fletamento, vrachtcontract / chertepartij; — flotante, contraclpolis; — en blanco, contract—, abonnementspolis. polizón, m., straatslijper / verstekeling. polizonte, smeris / diender. polo, pool I polo I doel; — órtico, — boreal, -— norte, Noordpool; — antórtico, ■—■ austral, — sur, Zuidpool. polonés, —esa, Pools; el—, Pool. polonesa, polonaise. I'olonia, Polen. poltroncar, lanterfanten / luieren. poltrón, —ona, lui / traag; (silla) —a, leuningstoel / ,,luie stoel". poltroncria, luiheid / traagheid. polución, pollutie. poluto, bevlekt / bezoedeld. polvareda, stofwolk; armar (mover, levantar) una ■—, stof opjagen / veel opspraak geven. polvera, poederdoos. polvo, stof Ipoeder / snuifje (tabak) ; sacudir el — a uno, iem. een pak slaag geven; ponerse —s, zich poederen; limpio de — y paja, netto / vrij v. kosten. pólvora, kruit / vuurwerk / vuur; ser una —, zeer levendig en opvliegend zijn; gestar la — en salvas, veel kosten maken zonder baal / veel ophef maken. polvorear, (be)poederen. polvoricnlo. stoffig. polvorin, m., fijn kruit / kruitmagazijn I kruithuis. polvorista, m., vuurwerkmaker. polvorosa, poner pies en —, hel hazenpad kiezen. polvoroso, stoffig. polla, kuiken / aardig jong meisje; — de agua, waterhoen. pollada, broedsel / troep jonge mensen. pollera, hoenderhof / loophek (v. kleine kinderen). polier ia, hoendermarkl / poelierszaak. pollcro, poelier / kippenren. pollino, ezelsveulen. pollito, —a, knaapje / rijkeluiszoontje, deerntje / juffertje. polio, kuiken / jonge man; -—pera, fat I snob. polluelo, kuikentje. pomada, pommade. pomar, m., boomgaard. pómez, piedra -—, puimsteen. porno, knop / reukflesje / boomvrucht. pompa, pracht / luister / statige optocht I hel pronken v. e. pauw / waterbel / scheepspomp; hacer — de, met iets pronken. pompear — pormcnor pompear, veel vertoon maken; —se, pronken / dik doen. pomposo, pompeus / hoogdravend / opgeblazen. pómulo, jukbeen. ponchada, bowl punch / (fam.) ,,fiink wal". ponche, m., punch. ponchcra, punchbowl. poncho, bn., traag / slap. poncho, z.nmw., Zuidamerikaanse mantel zonder mouwen. pondcración, (het) afwegen / schatting I (overdreven) lof / overdrijving. ponderal, gewichts—. ponderar, afwegen / overwegen / prijzen / overdrijven. ponderativo, prijzend / overdrijvend. ponderoso, zwaarwichtig / bedachtzaam. ponedero, gallina -—a, leghen; el —, broednest / leghokje / kalkei. ponedor, bieder / afslager op verkopingen; (gallina) —a, leghen. ponencia, rapport / verslag. poncnte, m., verslaggever / voorsteller. ponentino, ponentisco, westelijk; el —, Westerling. poner, (neer)leggen / zeilen / plaatsen I leggen (eieren) / inleggen / inzetten (geld) / wedden / blootstellen (aan gevaar) / veronderstellen / sturen / schrijven; —■ una carta, een brief schrijven; — fuego a, in brand steken; — un telegrama, een telegram sturen; — furioso, woedend maken; — a secar, te drogen hangen; — al dia, moderniseren; — en duda, betwijfelen; — en limpio, in het net schrijven; ■— por obra, in het werk stellen; — bien (mal) a, zich zeer gunstig (ongunstig) uitlaten over; —se, ondergaan (zon); —se bien, zich netjes kleden; se Ie pone carne de gallina hij krijgt (er) kippenvel (van); —se, (met een adjectief) worden: —se serio, ernstig worden; —se bien, vooruitkomen I zijn positie verbeteren; —se a, beginnen te; —se de verano, zich zomers kleden. poniente, m., Westen / Westenwind. pontazgo, bruggegeld. pontilicado, pontificaal / pauselijke waardigheid / hogepriesterschap. pontifical, (hoge) priesterlijk Ipauselijk; —es, staatsiekleed / pauselijke leiddraad '(betreffende bisschop p elijke plichten, ceremoniën). pontificio, hogepriesterlijk / pause¬ lijk; Estados -—s, Kerkelijke Staat. pontifice, hogepriester / prelaat; el sumo —, — romano, de Paus. ponton, m., ponion / pont / praam; — flotante, pont / schipbrug. pontoncro, pontonnier. ponzona, (ver)gif. ponzonoso, (ver)giftig. popa, achtersteven. pope, popo, pope I (fam.) zwartrok. popelina, popeline. populación, bevolking. populacliero, volks—* / van, voor de groote hoop. populacho, gepeupel. popular, volks— / populair. popularidad, populariteit. popularizar, populair maken / populariseren; —se, populair worden. populazo, gepeupel. populoso, dicht bevolkt. poquedad, schaarste / geringheid / prul I pietluttigheid. poquito, beetje / enigszins; — a poco, langzaamaan. por, vz., door / (in ruil) voor / ten behoeve van I voor / in plaats van / wegens / per I tot I over / omstreeks / wat betreft; — aqui, hier; dos — tres, twee maal drie; — escrito, schriftelijk; tener —, houden voor; dar —, beschouwen als; ir —, gaan om; esto esté — hacer, dit moet nog gedaan worden; — cierto, stellig, zeker; — lo demós, overigens; — si acaso, voor hel geval dat / ,,/e weet nooit"; — (lo) tanto, derhalve, dus; — més que digan, wal ze ook zeggen mogen; — poco, bijna; —donde, waardoor; —que, omdat / opdat; ( —qué, waarom. porcachón, poreailón, —ona, smerig; el —, la —ona, ,,zwijn" / smeerpoets. porcelana, porcelein. porccntaje, m., percentage. porcino, bn., varkens—; el , big. porción, (aan)deel / massa. porcuno, varkens—. porche, m., portiek / voorportaal. pordiosear, bedelen. pordioscro, bedelaar. porlia, woordenwisseling / strijd / koppigheid; a —, om strijd / om hel hardst. porfiado, koppig. porfiar, aanhouden / redetwisten; — en (sobre), koppig vasthouden. pórfido, —ro, porfier. pormenor, m., bijzonderheid /détail; vender al —, in hel klein verkopen. pornografia — posta pornografia, pornographie. pornógraio, pornograaf. poro, porie. poroso, poreus. porque, omdat. porqué, el —, hel waarom / de reden. porqueria, vuiligheid / grofheid / beuzeling. porqueriza, varkenshok. porquerizo, porqucro, zwijnenhoeder . porra, knots / knuppel / stokje v. verkeersagent / gummistok / aanmatiging I zeurpiet; |—!, drommels! porrada, slag m. e. knuppel / opstopper I onnozelheid / massa. porrazo, zware slag (mei knuppel) . porrillo, a —, bij de vleet / ruimschoots. porro, prei / onnozele hals. porrón, —ona, traag / lui. porrón, ra., waterkruik / fles mei lange hals en tuit. portable, draagbaar. portabicielo, fietsenstandaard. portada, (voor)gevel / titelblad. portado, bien —, van goed gedrag / netjes gekleed. portador, drager / brenger / houder / toonder. portaequipa jes, m., bagagedrager (aan fiets). portaestandarte, m., standaarddrager. portaiusil, m., geweerriem. portal, m., vestibule / hoofdingang / portiek / gaanderij. portalapiz, m., potloodhouder. portamantas, m., (linnen reiszak met) riemen en handvat. portamonedaS) m., porlemonnaie. portapaz, m., (R.K.) paeem. portaplicgos, m., map. portaplumas, m., penhouder. portar, apporteren; —se bien, mal, zich goed, slecht gedragen. portatil, draagbaar. portavoz, m., spreekbuis. portazgo, tol(geld) / tolhuis. portazo, slag m. d. deur. porte, m., port(o) / vracht / gedrag / inhoud / laadruimte. portear, vervoeren / bezorgen. portcnto, wonder. portentoso, wonderbaarlijk. porteno, uil Buenos Aires / — ■— Santa Maria / — Veracruz. porteo, vervoer. porteria, portiersloge. portero, portier / concierge. portezuela, deurtje / portier (v. rijtuig). pörtieo, portiek / zuilengang. portillo, poortje / achterdeurtje. porton, m., poort / gangdeur. portujjués, —esa, portugees; el—, Portugees. portuguesada, bluf. portuguesismo, kenmerkende Portugese uitdrukking. porvenir, m., toekomst. pos, bw., achter; dejar en —, achterlaten; en — de, achteraan. posa, (hel) uitluiden; —s, billen. posada, logement / woning / logies. posaderas, v.mrv., billen. posadero, logementhouder / (fam.) achterste. posar, neerzetten / —leggen / intrek nemen / overnachten / uitrusten / neerstrijken I poseren / adem scheppen; —se, neerstrijken (vogels) / neerslaan (bezinksel). posdata, postscriptum. pose, v., pose / houding. poseedor, m., bezitter. poseer, bezitten / beheersen (taal, vak). poscido, bezeten(e) . posesión, bezit / bezetenheid / bezitting. posesionarse de, zich meester maken van I in bezit nemen. posesivo, bezit aanduidend; (pronombre) —, bezittelijk voornaamwoord. poscso, bezeten; el —, bezetene. poscsor, —a, bezittend; el —, bezitter. posesorio, bezit—. posibilidad, mogelijkheid / geschiktheid . posibilitar, mogelijk maken. posible, mogelijk; en lo —, zoveel mogelijk; los —s, middelen. posición, (hel) (neer)zellen / plaats / ligging / stand / toestand. positivamente, bw., stellig / zeker. positivismo, positivisme. positivo, vast / zeker / stellig / positief. pósito, opslagplaats v. graan. poso, bezinksel / neerslag / bedaardheid. posponer, achler(aan)plaalsen / achterstellen / uitstellen. posposición, (het) achler(aan) plaatsen / (het) achterstellen / verwaarlozing. posta, postpaarden / post(huis) postal — prcbenda postwagen / uithangbord / gedenkplaat / mootje I plakje / kogeltje / inzet; a —, opzettelijk; por la —, snel. postal, (tarjeta) —, briefkaart. poste, m., paal / pilaar / suffer; hacer —, in de hoek slaan; dar —, iem. lang laten wachten; oler el —, lont ruiken. postema, m., ettergezwel. postergar, verwaarlozen / over hel hoofd zien / passeren. posteridad, nakomelingschap / nageslacht. posterior, later / volgend (op) / achter (ste). postcrioridad, (het) later komen; — de fecha, latere dagtekening. posteriormente, bw., later. postguerra, naoorlogse lijd. postigo, kleine poort / deur / geheime deur I luikje. postila, kanttekening. postilar, kanttekeningen maken bij. postilla, kanttekening / roofje. postillon, m., postiljon. postin, m., verbeelding / zelfingenomenheid I dikdoenerij. postizo, vals I nagemaakt; cuello —, losse boord; nombre —, scheldnaam; el —, pruik. postónico, op de klemtoon volgend. postor, opbieder. postración, voet—, knieval / verval v. krachten / neerslachtigheid / krachteloosheid . postrar, op de grond werpen / vernederen / ontzenuwen; —se, neerknielen I terneergeslagen worden / verzwakken. postre, m., dessert; a la (al) —, ten slotte. postremo, laatste. postrer(o), laatste. postrimcria, levensavond; las —-s, einde / laatste gebeurlijkheden. postulación, verzoek(schrift) / geldinzameling. postulado, postulaat / praemisse. postulante, sollicitant / collectant. postular, solliciteren / collecteren. póstumo, postuum / nagelalen (werk). postura, houding / (op)bod / inzeil inleg; — del sol, zonsondergang. potable, drinkbaar; agua —, drinkwater. potajc, m., bouillon / groentesoep / allegaartje. potajcria, soepgroente. potasa, potas. potc, m., pol; a —, onbeperkt. potencia, macht / heerschappij / potentie / mogelijkheid / vermogen / mogendheid; elevar a la cuarta —, in de vierde macht verheffen. potcncial, potentieel / mogelijk / machls—• / vermogend; modo —, voorwaardelijke wijs. poteneioso, krachtig. potentado, machthebber. potente, machtig / krachtig / werkzaam I potent. potestad, macht / gezag. potinguc, m., drankje / ,,bocht' potisimo, eerste / voornaamste. Potosi, stad in Bolivië / (fam.) goudmijn / schatten. potra, jonge merrie / (darm)breuk; tener —, geluk hebben. potrada, troep veulens. potrear, lastig vallen / hinderen. potrero, veulenhoeder / paardenweide / (Z.-A.) wei I fokkerij. potro, veulen / bok (gymnastiek) / pijnbank / marteling. poyal, m., stenen bank (naast de voordeur). poyata, muurkast. poyo, stenen bank / steun (voet) / (eertijds) zittingsgeld aan rechters. poza, pul om vlas te roten / poel / plas. pozal, m., pul I rand v. e. put. pozo, put I mijnschacht / afgrond / bron; — de nieve, ijskelder. practica, praktijk. practicablc, uilvoerbaar / bruikbaar / begaanbaar. pra(c)ticante, —a, assislenl(e) v. apotheker of dokter / heelkundige. practicar, uitoefenen / in praktijk brengen / uitvoeren / verrichten / aanbrengen I banen (weg). practico, praktisch / ervaren / kundig; (piloto) —, loods. practicón, (fam.) man v. d. praclijk I iem. die in iets doorkneed is. pradeno, bil., weide—. praderia, weidegrond. prado, weiland / grasperk. pragmatica, verordening / wet / richtsnoer. pragmatico, pragmatisch / —liek. pragmatismo, pragmatisme. pravedad, verdorvenheid. pre, m., soldij / rantsoen. prcambulo, inleiding / voorspel / omhaal v. woorden. prebenda, prebende / studiebeurs / sinecuur. prebendado — prefijo prebendado, iem. in hel genot v. e. prebende. preboste, opziener / overste / provoost. precario, hachelijk / onzeker. precaución, behoedzaamheid / voorzorg (smaatregel) I voorzichtigheid. precaver, verhoeden / voorkomen; —se contra, zich hoeden voor. precavido, behoedzaam. precedencia, voorrang. precedente, voor (af )gaand ; el —, voorafgaand feil / antecedent. preceder, voor(af)gaan / overtreffen / de voorrang hebben boven. preceptista, m., onderrichter Iiemand die richtlijnen aangeeft. preceptivo, voorschrijvend. precepto, voorschrift / gebod. preceptor, onderrichter / leermeester. preceptuar, voorschrijven / verordenen. preces, v. mrv., gebeden / smeekbeden. preciado, kostbaar / mei veel verloon I ingebeeld. preciar, waarderen; —se de, vermenen I zich verbeelden. precinta, leerbeslag / bandje j riempje. precintar, verbinden / een bandje doen om (douane—, conlrolestrook). preeinto, verzegelde strook, riem. precio, prijs \ waarde. preciosa, verfijnd juffertje I snoesje. preciosidad, kostbaarheid / kostbaar iets I „juweeltje". preciosismo, geaffecteerdheid / verfijndheid. precioso, kostbaar / prachtig / fijn; piedras —s, edelstenen. precipicio, afgrond. preeipitación, overhaasting / haast / neerslag. precipitado, overijld; el—, neerslag. precipitar, naar beneden storten / in hel verderf storten /' overhaasten / doen neerslaan (scheikunde); —se, neerstorten / zich overhaasten / neerslaan. preeipuo, uitnemend / uitblinkend / voornaamste. precisar, nauwkeurig aangeven / noodzaken / nodig hebben . precisión, nauwkeurigheid / noodzakelijkheid I kernachtigheid (stijl); de toda —, zeer dringend. preciso, nodig / nauwkeurig / noodzakelijk / bondig (stijl). precitado, vermeld / bovengenoemd. precito, verdoemd / uitgesloten; el —, verdoemde / versloteling. preclaro, beroemd / verheven. precocidad, vroegrijpheid. precolombino, aan Columbus voorafgaand . preconizar, verheerlijken / roemen. precoz, vroegrijp. precursor, —a, voorafgaand; el—, voorloper / voorbode. predecesor, voorganger. predeeir, voorspellen. predestinaeión, voorbeschikking. predestinar, voorbestemmen. predetcrminar, vooraf bepalen. prédica, preek. predicación, prediking. predicado, predicaat. predicador, prediker / predikheer (Dominicaan). predicamento, predicaat / goede naam, roep; gozar de —, gunstig bekend staan. predicar, prediken. predieción, voorspelling. predilección, voorliefde. predilecto, uilverkoren / lievelings—. predio, onroerend goed. / erfgoed. predisponer, voorbereiden / geschikt, vatbaar maken voor. predisposieión, vatbaarheid / voorbeschiktheid / aanleg. predispuesto, vatbaar / geschikt / voorbestemd. predominación, predominaiicia, overheersing / overwicht. predominar, overheersen. predominio, overwicht. preeminencia, voorrang / voorrecht / (het) uitsteken boven. preeminente, uitstekend boven / eerste / voornaamste. preestablecido, vooraf vastgesteld. preexist encia, voorbes taan. preexistente, vooraf bestaand / vooraf aanwezig. preexi9tir, vooraf bestaan. preSacio, inleiding / voorrede. preiecto, prefect. preïectura, prefectuur. prelereneia, voorkeur / voorrecht / voorrang / hogere rang in bioscoop en dgl. preferente, verkieslijk / preferent / voorrang hebbend. prelerible, verkieslijk. preierir, verkiezen / de voorkeur geven boven / bevoorrechten. prefijar, vooraf vaststellen. prefijo, vooraf vastgesteld; el —, I voorvoegsel. pregón — prescicnte pregón, m., afroeping / bekendmaking I uitkraming / vertoon. pregonar, door omroeper bekendmaken I rondbazuinen. prcgonero, omroeper. pregunta, vraag; estar (quedar) a la cuarta —, krap bij kas zijn. prcguntar (por), vragen (naar). pregumtón, —ona, vraagal / zeur. prehistoria, voorgeschiedenis / voorhistorische tijd. prehistórieo, voorhistorisch. prejudicial, aan het hoofdonderzoek voorafgaand / voorlopig. preju(d)icio, vooroordeel. prejuzgar, voorbarig oordelen. prclacia, ambt v. prelaat. prelación, voorrang / voorkeur. prelado, prelaat. prelatura, ambt v. prelaat. preliminar, inleidend / voorlopig; los —es, inleidende besprekingen. preludiar, een voorspel spelen / inleiden . preludio, voorspel / inleiding / begin. prematuro, vroegrijp / voorbarig. premeditación, overleg; con—, met voorbedachten rade. premeditar, vooraf bedenken / — beramen. premiar, belonen / (met prijs) bekronen (werk). premio, beloning / prijs / premie; el (—) gordo, de hoofdprijs. premiosidad, beperktheid / beknelling I beklemming. premioso, eng / nauw / beperkt / beklemmend / stroef / stijf. premisa, premisse / onderstelling / kenmerk. premura, dringende noodzaak / haast. premuroso, haastig. prenda, (onder)pand / meubelstuk / kledingstuk; ■—s, goede eigenschappen. prendado (de), zeer ingenomen (met) I verliefd (op). prendar, -—se de, verliefd worden op. prcndedero, haak / gesp / haarlint. prendedor, prcndcdero, gesp / broche. prender, (beet)pakken / grijpen / arresteren / vastmaken / bevestigen / vastbinden / wortel schieten / vlam vatten; —se, vastzetten I zich optooien (vrouwen). prender ia, uitdragerij. prendero, uitdrager. prendido, opschik / kantpalroon. prendimicnto, gevangenneming. prenoeión, vaag denkbeeld. prensa, pers / drukpers. prensado, glans / glanzen (v. wasgoed). prensar, glanzen / mangelen. prensil, bn., grijp—•. prensión, (hel) (vast)grijpen / pakken . prenunciar, aanmelden. prenuncio, voorleken. prenado, zwanger / drachtig / rijk aan (betekenis, enz.). preiiez, v., (duur v. d.) zwangerschap I onzekere toestand. preocupaciön, vooringenomenheid / bezorgdheid. prcocupado, vooringenomen / bezorgd . prcocupar, van ie voren in bezit nemen / bezorgd maken / vooringenomen maken; —se de, bezorgd zijn over. prcpalatal, prepalataal. prcparación, voorbereiding / toebereiding. preparado, preparaat. preparar, voorbereiden / (toe)bereiden; —se, zich gereed maken. preparativo, voorbereidend; los —s, voorbereidselen / toebereidselen. preparatorio, voorbereidend. preponderancia, overwicht / overheersing (in invloed, belang). preponderante, overwegend / overheersend . preponderar, overwegen / de doorslag geven. preponer, plaatsen voor / voortrekken . prcposición, voorzetsel. prepositivo, bn., als voorzetsel gebruikt. prepósito, prior / overste. prepoteneia, overmacht / overheersing . prepotciilc, overheersend. prepueio, voorhuid. prepuesto, voor (op) geplaatst Ivoorgetrokken . prerrogativa, voorrecht. presa, vangst / buit / prooi / dam / molenwater / slagtand. presagiar, voorspellen. presagio, voorspelling / voorleken / vermoeden. présago, (onheil) voorspellend. presbieia, verziendheid. présbite, —a, verziend. presbitero, priester. prescicncia, voorkennis. preseientc, te voren wetend. presoindiblc — prctil preseindible, onnodig. preseindir, nalaten / weglaten; no poder —- de, niet missen kunnen; prescindiendo de, afgezien van. prescribir, voorschrijven / verjaren. prescripción, voorschrift / verjaring. presea, kleinood. presencia, tegenwoordigheid / aanwezigheid I uiterlijk; — de énimo, tegenwoordigheid v. geest. preseneial, testigo —, ooggetuige. presenciar, bijwonen / getuige zijn van. presentable, toonbaar / presentabel. presentaeión, aanbieding / voorstelling I (persoonlijke) verschijning; a la —, op vertoon. presentador, voorsteller / gever / inzender / aanbieder (v. e. wissel). prescntar, aanbieden (ten geschenke) I voorstellen / aanbevelen / voorleggen / lonen; —se, zich vertonen / verschijnen / zich aanbieden. presente, bn., aanwezig / tegenwoordig; el —, tegenwoordige tijd / aanwezige / de lopende maand / geschenk; la—, deze brief; al, de —, thans; por el, la, lo —, voor hel ogenblik; hacer —, in herinnering brengen; tener —, voor ogen houden. presentemente, bw., tegenwoordig. present imiento, voorgevoel. presentir, een voorgevoel hebben van. preservar, bewaren / beschermen; —se de, zich beschermen legen / zich vrijwaren voor. preservativo, beschermend; el —, voorbehoedmiddel. presidencia, voorzitterschap. presidencial, v. d. voorzitter. presidente, —a, voorzitter / president, voorzitster. presidial, bn., gevangenis—. presidiario, dwangarbeider / tuchthuisboef. presidio, garnizoen / luchthuis / bijstand. presidir, presideren / leiden / de eerste plaats innemen. presilla, boordsel / gesp. presión, druk(king); — arterial, bloeddruk; — atmosférica, luchtdruk; botón a—, de —, drukknoop. preso, geval / gevangen; el —, gevangene. prestación, lening / dienstverlening / prestatie;—personal, ook: herendienst; — de juramento, eedsaflegging. prestadu, de —, te leen / wisselvallig. prestamista, m., geldschieter. préstamo, lening; —a la gruesa, bodemerijbrief. prestancia, voortreffelijkheid / indrukwekkende verschijning. prestar, (uit)lenen / verlenen (hulp) / afleggen (eed) / schenken (geloof, aandacht); —se a, zich lenen tot. presteza, snelheid / behendigheid. prestidigitaeión, goochelkunst. preslidijjitador, goochelaar. prestigio, wondermacht / zedelijk overwicht / aanzien. prestijjioso, zedelijk overwicht hebbend I aanzienlijk. prestito, bw., haastig / vlugjes. presto, snel / behendig; —a (para) bereid om; bw., snel. presumible, vermoedelijk / waarschijnlijk. presumido, ingebeeld / verwaand; el —, verwaande kwast. presumir, vermoeden / zich inbeelden; — de, vermenen / prat gaan op. presuneión, vermoeden I gissinq / inbeelding. presuntivo, vermoedelijk. presunto, vermoedelijk. presuntuosidad, eigendunk / verbeelding. presuntuoso, ingebeeld / opgeblazen. presuponer, veronderstellen / houden voor I begroten. presupuestar, presupostar, begroten I ramen. presupuesto, verondersteld; el —, begroting / budget / voorwendsel. presura, benauwenis / druk / haast / voortvarendheid. presuroso, voortvarend / haastig. pretal, m., borstriem (v. paardentuig). prctencioso, aanmatigend j ingebeeld. pretender, aanspraak maken op / streven naar / beogen / trachten. pretendido, vermeend / gewaand. pretendiente, —a, prelendent(e) / dinger (—sier) . pretensión, verlangen / streven / aanspraak / pretentie. pretenso, beoogd. preterición, weglating / terzijdestelling I opzettelijke verzwijging. pretérito, verleden; (tiempo) —, verleden lijd. pretextar, voorwenden / voorgeven. pretexto, voorwendsel / uitvlucht. pretil, m., borstwering / leuning / muurtje. prctina — privación pretina, riem / ceintuur; meter en —, (f ig.) mores leren / klein krijgen. pretónico, aan de klemtoon voorafgaand. pretor, praelor. pretura, praetuur. prevaleeer, de overhand hebben / groeien / gedijen. prevaler, —se de, zich ten nutte maken / partij trekken van. prevaricación ,plich tsverzuim /ambtsmisdrijf . prevariear, een ambtsmisdrijf begaan I bedrog plegen / falen. prcvención, afwending / voorkoming (v. gevaar) / voorbereiding / inslag v. proviand. / voorzorgsmaatregel / politiepost I vooroordeel / waarschuwing / hechtenis. prevenido, voorbereid / gereed / bedachtzaam / (wel) voorzien. prevenir, voorkomen / afwenden (gevaar) / voorbereiden / waarschuwen / beïnvloeden; —se, zich voorbereiden / zich voorzien van / zich beschermen (legen gevaar). preventivo, verhinderend / voorkomend I preventief; prisión —a, voorlopige hechtenis. prever, voorzien. previamente, bw., eerst / vooraf. previo, vroeger / voorafgaand; —a condición, op voorwaarde dal / mits. previsión, (hel) voorzien / vooruitzien I verwachting / voorzorg / bedachtzaamheid. previsto, voorzien. prez, m. en v., roem / eer. prieto, heel donker / dichl op elkaar (schrift) I schriel. prima, nicht / onnozel wicht / eerste dunste snaar v. e. strijkinstrument / premie; — de seguro, verzekeringspremie. primacia, primaatschap / voorrang / overwicht. primada, onnozelheid. primario, primair / eerste / elementair. primate, primaat / magnaat. primavera, lente / sleutelbloem. primaveral, lente—. primera, kleuren (soort kaartspel); — de cambio, primawissel. primeramente, bw., in de eerste plaats. primeriza, nieuwelinge / beginnelinge . primerizo, beginnend / onervaren; el —, beginneling I nieuweling I eersteling. primer(o), bn., eerste / vroegste; de — a, puik; a —os del mes, in hel begin van de maand; bw., eerst / v. Ie voren / ten eerste / liever; — .... que, liever, eerder .... dan. primicias, v.mrv. eerstelingen/begin. primipara, primipara (vrouw die voor de eerste keer baart). primitivo, oorspronkelijk / oer— / grond—/ stam—; los —s, de primitieven. primo, bn., eerste / voortreffelijk / dom; bw., in de eerste plaats. primo, znmw., neef (zoon v. oom of tante) / sukkel; — carnal, — hermano, volle neef; — segundo, achterneef. primogéiiito, eerslgeboren(e). primogcnitura, eerstgeboorterecht. primor, m., volmaaktheid / voortreffelijkheid I ,,juweeltje". primordial, oer— / oorspronkelijk. primoroso, voortreffelijk / fraai. prinecsa, prinses / vorstin. principado, vorstendom / waardigheid v. e. vorst. principal, voornaamste / edel; el —, eerste verdieping / chef. prineipalmente, bw., voornamelijk. principe, bn., edición —, eerste uitgaaf; el —, prins / vorst; los —s, hel vorstenpaar. prineipesco, vorstelijk / prinselijk. principiante, bn., beginnend; el —, beginneling. principiar, beginnen. principio, begin / uitgangspunt / grondbeginsel I bestanddeel; a —s del mes, in de eerste dagen v. d. maand. pringar, (met vet) besmeren / verwonden I (fig.)zijn neus ergens insteken; —se, zich besmeuren. pringón, —ona, —oso, smerig / veilig. prinjjue, m., reuzel / smeerboel. prior, prior / abt. priora, moederoverste / abdis. priorato, prioraal. prioridad, voorrang / voorhand / prioriteit. prisa, haast; de —, snel. prisco, soort perzik. prisión, gevangenneming / gevangenschap Ihechtenis Igevangenis/band;—es, handboeien; — doméstica, huisarrest. prisionero, gevangene. prisma, m., prisma. pr ism&tico, prisma lisch. pristino, voormalig / oorspronkelijk. privaeión, beroving / ontneming / ontbering. privada — prolesión privada, privaat. privado, vertrouwelijk / persoonlijk / particulier; — de, beroofd van; el —, gunsteling. privanza, gunst / intiem verkeer. privar, beroven / ontslaan / in de gunst staan / v. bijz. betekenis zijn; -—se de, zich onthouden van. privativo, ontnemend / ontkennend / kenmerkend. privilegiado, bevoorrecht / preferent (schuldeiser, aandeel). privilegiar, bevoorrechten. privilegio, voorrecht / privilege; — de invención, patent. pro, nut I voordeel; hombre de —, degelijk man; en — de, ten bate van; el — y el contra, het voor en legen. proa, voorsleven. probabiüdad, waarschijnlijkheid; —es, vooruitzichten / kansen. probablemente, bw., waarschijnlijk . probable, waarschijnlijk. probado, beproefd (middel). probar, proberen / passen (kleren) / beproeven / proeven / bewijzen; — bien, — mal, goed, slecht bekomen. probatorio, bewijzend; fuerza —a, bewijskracht. probeta, maatglas / reageerbuis / bakje om foto's te ontwikkelen. probidad, rechtschapenheid / eerlijkheid. problema, m., probleem / vraagstuk. problematico, onzeker / raadselachtig. probo, rechtschapen / eerlijk. procacidad, brutaliteit / onbeschaamdheid . procaz, onbeschaamd / brutaal. procedencia, herkomst / oorsprong. procedente, afkomstig (van) / komend van (schip) / passend; demanda —, rechtsgeldige klacht. proeeder, te werk gaan / handelen / voortgaan; —a, overgaan lol; — contra, procederen tegen; — de, voortkomen uit; el —, handelwijze / optreden. procedimicnto, herkomst / handelwijze I procédé / procedure. proceloso, stormachtig. próeer, m., voornaam personnage / magnaat. proceridad, voornaamheid / weelderigheid . procesal, proces—. procesamiciito, (het) procederen. procesar, een proces aandoen / aanklagen. Spaans-Nederl. procesión, ontstaan / herkomst / optocht I processie. proceso, vooruitgang / loop / proces. proclama (ción), afkondiging. proclamar, uitroepen / afkondigen. proclitico, proclitisch. proclividad, overhelling / kwade neiging. procrcación, voortplanting. proerear, scheppen / voortbrengen. procura(ción), volmacht / procuratie. procurador, procureur / gevolmachtigde. procurar, verschaffen / bezorgen / trachten. prodigalidad, verspilling. pródifiameiite, bw., verkwistend / mild. prodiyar, verkwisten / mild uitdelen. prodigio, wonder. prodigiusidad, buitengemeenheid / wonderbaarlijkheid. prodigioso, wonderbaarlijk / verbazingwekkend; nino —, wonderkind. pródigo, verkwistend; el hijo —, de verloren zoon; declarar —, onder curatele stellen; el —, verkwister. pródromo, voorbode / voorleken. producción, voortbrenging / voortbrengsel I productie / opbrengst; exceso de —, overproductie. producir, voortbrengen / opleveren / veroorzaken / overleggen (s tukken); —se, verschijnen / optreden / plaats hebben. productivo, vruchtbaar /winstgevend. producto, voortbrengsel / product / opbrengst. productor, —a, voortbrengend; el—, voortbrenger / producent. proemio, voorrede. proeza, heldendaad / grootse prestatie. proianaeión, profanatie / ontwijding. proianador, —a, ontwijdend; el—, heiligschenner. protanar, ontwijden / misbruiken. pruianidad, profaniteil. profano, wereldlijk I heiligschennend / oneerbiedig; el —, oningewijde / leek / wereldling. profccia, voorspelling. prolerir, luide uilen / uitspreken. profesa, non die de ordegelofte heeft afgelegd. prolesar, openlijk belijden / betuigen / uitoefenen / onderwijzen; — (de) monja, non worden. prolesión, belijdenis / openlijke verklaring I aflegging v. d. kloostergelofte / 18 prolesional — prono beroep; envidia de —, broodnijd; hacer —, de gelofte afleggen. proicsional, beroeps—; secreto —, beroepsgeheim; el —, vakman / professional. proleso, monnik die de ordegelofle heeft afgelegd. proïesor, —a, (hoog) leraar, —lerares . prolesorado, hoogleraarschap / corps v. (hoog) leraren. proleta, m., profeet. profético, profetisch. proletisa, profetes. profetizar, voorspellen / waarzeggen. profilaotico, voorbehoedend / prophytactisch; el —, prophyl. middel. profilaxia, —axis, prophylaxis. prófugo, voortvluchtig; el —, voortvluchtige I deserteur. profundidad, diepte / grondigheid / diepzinnigheid. proiundizar, uitdiepen / grondig nagaan. proluiido, diep I zeer laag (geluid) / grondig / diepzinnig; el —, diepte. proiusión, overdadigheid / grote overvloed / verkwisting. profuso, overdadig / rijkelijk. progenie, v., nakomelingschap / kroost. progenitor, verwekker / (stam)vader; —es, ouders. progenitura, afstammelingen / kroost. prognato, met vooruitsstekende kaken. prognosis, v., prognose (geneesk.)l voorspelling (weer). programa, m., programma. progresar, vooruitgaan / vorderen. progresión, vooruitgang / voortgang / toeneming / reeks (wiskunde). progresista, bn., vooruitstrevend; el —, vooruitstrevend iemand. progresivo, voortgaand / trapsgewijs toenemend. progreso, voortgang / vordering / aanwas / toeneming. prohibición, verbod. proliibicionista, m., voorstander v. beperkende bepalingen tegen in— en uitvoer v. artikelen of drankmisbruik. proliibido, verboden; mercancias —as, smokke luiaren. prohibir, verbieden / wettelijk verhinderen . prohibitivo, verbiedend / een verbod inhoudend; derecho —, beschermend recht (wering v. invoer). probijador, pleegvader. prohijar, als kind aannemen / overnemen (denkbeelden). prohombre, voorman. pröjima, (fam.) vrouw (echtgenote) I bijzit. prójimo, naaste / kwiebus / dinges. prolc, v., nakomelingschap /kroost. prolegómenos, uitvoerig voorbericht. proletariado, proletariaat. proletario, proletarisch / vulgair; el —, proletariër. prolifico, vruchtbaar. prolijidad, wijdlopigheid / omslachtigheid. prolijo, wijdlopig / breedsprakig / vervelend. prologar, een voorbericht schrijven voor. prólogo, voorbericht / proloog. prolongaeión, verlenging / verlengstuk. prolongado, langdurig / langgerekt. prolongar, verlengen / rekken / doortrekken (weg); —se, verlengd worden / op de lange baan geschoven worden. promediar, halveren / bemiddelend optreden; al — el mes, tegen het midden v. d. maand. promedio, midden / helft /gemiddelde. promesa, belofte. prometedor, —a, veelbelovend. prometer, beloven / veelbelovend zijn; —se, zich verloven. prometida, verloofde / aanstaande. prometido, verloofd; el —, aanslaande I belofte. promineneia, (hel) vooruitsteken / heuvel / uitwas. prominente, (voor)uitstekend / vooruitstaand I voortreffelijk. promiseuamente, bw., zonder onderscheid I door elkaar. promiscuidad, promiscuileil / vermenging . promiscuo, gemengd / verward. promisión, belofte; Tierra de , Beloofde Land. promoción, promotie / bevordering / verhoging / toelating (school). promontorio, voorgebergte. promotor, promovedor, —a, bevorderend I de stoot gevend lot; el —, bevorderaar. promover, bevorderen / verheffen lol I veroorzaken. promulgación, uitvaardiging / afkondiging. promulgar , uitvaardigen / afkondigen I bekend maken. prono, overhellend, te zeer geneigd (tot). pronombre — prospeeto pronomhr e, m., voornaamwoord. pronoiiiinnl, voornaamwoordelijk. pronosticar, voorspellen / de prognose stellen. pronóstico, voorspelling / prognose / horoscoop; de ■— reservado, gevaarlijk / zorgelijk. prontitud, v., snelheid / spoed / dienstvaardigheid / pienlerheid. pronto, bn., snel / gereed / vroeg; —a (para), gereed om; bw., snel; de —, opeens / plotseling; el —, opwelling; por de, (el, lo) —, intussen / voorlopig. prontuario, handboek / uittreksel / overzicht. prommciaeión, uitspraak. pronuneiado, sterk uitgesproken / geprononceerd. pronunciamiento, militaire opstand I vonnis. pronunciar, uitspreken / vellen (oordeel); —se, in opstand komen. propagación, verbreiding / voortplanting. propaganda, propaganda / reklame. propagandista, m., propagandist. propagar, voortplanten / verbreiden. propalar, uitbazuinen / bekend maken. propasarse, te ver gaan. propcndcr, geneigd zijn; —a, overhellen tol. propensión, geneigdheid / neiging. propcnso, geneigd. propiamente, bw., eigenlijk. propiciar, verzoenen / gunstig slemmen . propiciatorio, verzoenend; victima —a, zoenoffer. propioio, gunstig (gestemd) / genadig. propiedad, eigendom / bezitting j eigenschap / juistheid. propietario, —a, eigenaar, —es. propina, fooi. propinar, toedienen (geneesmiddel) I geven (slag). propincuidad, nabijheid / nauwe verwantschap. propineuo, dichtbij / nauw verwant. propio, bn., eigen (aardig) / eigenlijk I waar / echt / passend / zelfde; lo —, hetzelfde; nombre —, eigennaam; al — tiempo, tegelijkertijd; bienes —s, eigendommen; el —, bijzondere koerier; —s (gemeente) eigendom. proponedor, proponente, voorstellend; el —, voorsteller. proponer, voorstellen / opwerpen (vraagstuk) / wikken; —se, voornemens zijn. proporción, verhouding / evenredigheid I afmeting / gunstige gelegenheid; es una gran —, het is een prachtige partij (bruid); tornar —es, toenemen. proporcionado, evenredig / regelmatig I passend; bien (mal) ■—, goed (slecht) gebouwd (lichaam). proporcional, evenredig; nombre ■—, verhoudingsgetal; media —, middelevenredige. proporcionar, in juiste verhouding brengen met / aanpassen aan / evenredig maken met / afmeten naar / verschaffen. proposición, voorstel / aanbod / volzin I stelling (wiskunde). propósito, plan / besluit / doel / aangelegenheid; a —, van pas / gelegen; de —, met opzet; fuera de —, te onpas, ongelegen. propucsta, aanbod / voorstel / voordracht (voor een betrekking). propucsto, voorgesteld / aangeboden. propugnaculo, bolwerk. propugnar, verdedigen / voorslaan. propulsión, voortdrijving. propulsor, m., propeller / schroef. prorrata, aandeel; a —, naar rato / naar verhouding. prorratear, naar verhouding verdelen . prorrateo, a(l)—■, naar verhouding. prórroga, uitstel / verlenging / verdaging. prorrogar, uitstellen / verlengen / verdagen; —se, verlengd worden / verdaagd worden. prorrunipir, losbarsten / uitbarsten. prosa, proza. prosador, prozaschrijver. prosaico, prozaisch. prosaismo, nuchterheid I alledaagsheid. prosapia, geslacht / afkomst. proscenio, proscenium / voortoneel. proscribir, verbannen / vogelvrij verklaren / verbieden / uitsluiten. proseripeión, verbanning / vogelvrijverklaring I verbod / uitsluiting. proseri (p)to, balling. prosecución, vervolg / vervolging. prosegnir, vervolgen / voortzetten / voortgaan. prosélito, bekeerling / aanhanger. prosifiear, in proza overbrengen (gedicht). prosista, m., prozaschrijver. prosodia, prosodie. prosopopeya, prosopopeia / verpersoonlijking I opgeblazenheid. prospeeto, prospectus. próspero — proyectil próspcro, welvarend / voorspoedig. prosperar, bloeien / gedijen. próstata, prostaat. prosternarsc, zich Ier aarde werpen / neerknielen. prostibulo, bordeel. prostitución, prostitutie. prostituir, veil hebben / verlagen; ■—se, zich aan ontucht prijsgeven / zich vergooien. prostituta, publieke vrouw. protagonista, m., hoofdpersoon. prótasis, v., uiteenzetting / inleiding I voorzin. protección, bescherming / steun. proteccionismo, protectionisme. protcccionista, arancel —, beschermend recht. protector, —a, beschermend; el —, beschermer / beschermheer. proteetorado, protectoraat. proteger, beschermen / beveiligen / begunstigen. protcjjido, protégé / beschermeling. protervo, driest / onbeschaamd. prótesis, v., prothesis / prothese. protcsta (ción). betuiging / protest / tegenspraak. protestante, protesterend / protestants; el —, Protestant. protestantismo, protestantisme. protcstar, betuigen / belijden / protesteren (wissel); — de (contra), opkomen tegen; — de, plechtig verzekeren . protestativo, protesterend / betuigend . protesto, zie protcsta, protest (v. wissel). protocolar, bn., protocolair; ww,, in hel protocol opnemen. protocolizar, in het protocol opnemen. protocolo, protocol. protohistoria, de eerste historische tijden. protohistórico, uit de eerste historische lijden. protónieo, aan de klemtoon voorafgaand . prototipo, prototype / (oer)model. protuberancia, uitwas / knobbel. ppotuberante, uitspringend. protutor, toeziende voogd. provecto, hoogbejaard. provecho, winst / nut / voordeel / vooruitgang. provcchoso, voordelig / nuttig / winstgevend. proveedor, leverancier. provecduria, leverantie / voorraad (magazijn). pro-veer, voorzien in / zorgen voor / verlenen (waardigheid) / een (voorlopig) vonnis vellen; —se de, zich voorzien van. proveido, voorlopige uitspraak. proveimiento, (hel) v. voorraad voorzien. provenir, afkomstig zijn / voortkomen . provenzal, Provenqaals; el —, hel Provengaals. proverbial, spreekwoordelijk. proverbio, spreekwoord. providencia, Voorzienigheid / voorzorg (smaatregel) / (rechterlijk) besluit. provideiicial, door de Voorzienigheid beschikt. providente, behoedzaam / zorgzaam. próvido, voorzichtig / zorgzaam / welwillend. provineia, provincie. proviueial, provinciaal / gewestelijk / kleinsteeds; el —, (B.K.) hoofd v. e. ordeprovincie / provinciaal. provineialismo, provincialisme / gewestelijke uitdrukking / kleinsteeds gedoe. , . provineiano, provincie— / kleinsteeds; el —, man uit de provincie / Bask (vooral uit de provincie Guipuzcoa). provisión, voorraad / proviand / voorziening / levering / (voorzorgs)maatregel / benoeming; —- de fondos, dekking. provisional, voorlopig. proviso, al —, aanstonds. provisor, leverancier / zaakbezorger / provisor. provlsorio, voorlopig. provisto, voorzien. provoeaeión, uitlokking / ophitsing. provocar, tarten / uitlokken / ophitsen I teweegbrengen. provoeativo, uitdagend / tartend / uitlokkend. proxeneta, koppelaar (sier) . próximamente, bw., eerstdaags f bij benadering. proximidad, nabijheid. próximo, dichtbij / aanslaande / eerstvolgend; — pasado, jongstleden; de —, binnenkort. proyección, (het) werpen, worp / projectie (meetkunde) / lichtbeeld. proyeetar, (vooruitJwerpen / werpen (beeld op scherm) / een projectie maken van / ontwerpen. proyectil, ra., werptuig / projectiel. proyeeto — pugilato proyeeto, plan / ontwerp. proyector, strijklicht. prudeneia, wijsheid / voorzichtigheid I behoedzaamheid. prudencial, verstandig / voorzichtig. prudente, wijs / verstandig; creer —, hel raadzaam achten. prueba, bewijs / blijk / proef / monster / aanwijzing / drukproef / (het) passen (v. kleren); a —, op proef; a — de, bestand legen; de -—, betrouwbaar; —s, bewijsstukken / sportwedstrijden . pruebista, m., (Z.A.) acrobaat. prurito, jeuking / begeerte / zucht. Prusia, Pruisen. prusiano, Pruisisch; el —, Pruis. prusico, iicido —, blauwzuur. pseudo, zie seudo. psieoanalisis, m. en v., psychoanalyse. psicologia, psychologie. psieológieo, psychologisch. psieólogo, psycholoog. psicópata, psychopaat. psieopatia, psychopathie. psieosis, v., zielsziekte / psychose. psicoterapia, psychotherapie. psique, v., ziel / psyche. psiquiatra, m., psychiater. psiquiatria, psychiatrie. psitaeosis, v., papegaaienziekle. jpu!, foei! püa, scherpe punt / stekel / tand (aan kam) / slek / hartzeer / moeilijkheid; alambre de ■—s, prikkeldraad; buena —, sluwe vogel. puber (o), huwbaar / manbaar. pubertad, puberteit. pubeseer, geslachtsrijp worden. pubis, v., schaamstreek / schaambeen. publicación, bekendmaking / afkondiging I uitgave. publicano, tollenaar (Bijbel). publiear, openbaar maken / uitgeven / aflezen (geboden). publieidad, openbaarheid; agencia de —, advertentiebureau; en —, in het openbaar. publicista, m., publicist / schrijver. püblico, openbaar / algemeen; el —, publiek; sacar al —, bekend maken. pucherazo, slag met een aarden pot I geknoei bij de verkiezingen. puchero, aarden pot / Spaans gerecht (mengsel v. spek, vlees, worst, aardappelen, groenten); haoer —s, pruilen (kinderen). puches, m. en v. mrvpap j poep. pucho, (Z.-A.) sigarenslompje. pudclar, smeedbaar maken v. ijzer. pudendo, partes —as, schaamdelen. pudibundez, v., preutsheid / bedeesdheid . pudibundo, preuts / bedeesd. pudieia, kuisheid. püdieo, kuis / eerbaar. pudiente, machtig / vermogend. pudin, m., pudding. pudor, m., schaamtegevoel / kuisheid/ zedigheid. pudoroso, zedig. pudridero, plaats waar iels rot / graf. pudrimiento, (ver)rolting. pudrir, doen verrollen / vergaan / hinderen; —se, (ver)rotteh / zich verkniezen . puebler(in)o, dorps / kleinsteeds. pueblo, volk / plaats / dorp. puente, m., brug / kam (v. strijkinstrument) I dek I commandobrug; — levadizo, ophaalbrug; echar un —, een brug slaan. puerea, zeug / smerig wijf / ,,varken" (pissebed). puereo, bn., smerig; el —, varken / zwijn; — espin, stekelvarken; — de simiente, beer (zwijn). puericia, kinderjaren / jeugd. puericultura, kinderverzorging. pucril, kinderlijk / kinderachtig. puerilidad, kinderachtigheid. puérpera, kraamvrouw. puerperal, kraam—. puerperio, kraambed. puerro, prei. puerta, deur / poort / toegang; —s, invoerrechten; — excusada, geheime deur; — de socorro, nooduitgang : puertaventana, luik / blind. puerto, haven / bergpas; — de arribada, noodhaven. pues, vw., daar / want / dus / welnu; bw., jazeker; i—-? hoel / waarom?; — que, daar (immers); 4y —1 waarom 1 I hoel puesta, inzet (spel); — del sol, zonsondergang. puesto, geplaatst / gezel / ingericht; bien (mal) —-, goed (slecht) gekleed; —• en razón, verstandig / gegrond; el —, plaats / betrekking / tent / kraam / post (v. soldaat) / spreekcel (telefoon) . puesto que, vw., daar / aangezien / hoewel. puï, m., poef /tussenwerpsel, |—l,ba. pügil, m., bokser. pujjilato, bokswedstrijd / hevige strijd. pugna — punto pugna, strijd / gevecht; en — con, in tegenspraak met. pugnar, strijden / vechten / aandringen . puja, (hel) (voort)duwen / opbod. pujaute, geweldig / weelderig / krachtig. pujanza, kracht / macht. pujar, (voorl)duwen / opbieden tegen / weifelen / een verdrietig gezicht zetten; — con, strijden met. pujo, aandrang / neiging; a —s, met horten en sloten. pulcritud, v., keurigheid / nelheid. pulero, nel / keurig. pulchincla, m., hansworst I potsenmaker . pulga, vlo; tener malas —s, licht geraakt zijn. pulgada, duim (maal). pulgar, m., duim / stek / rank. pulgarada, duim /maat / tikje / beetje. pulgón, m., bladluis. pulgoso, vol vlooien. pulguera, vlooiennesl / vlooienkruid. puljjuilla, kleine vlo; —s, woelwater / beweeglijk iemand. pulidcz, v., glans / keurigheid / fijnheid. pulido, glad / gepolijst J keurig. pulidor, polijster / persijzer. pulimcntar, polijsten / gladmaken. pulimento, polijsting I glans; barniz de —, politoer. pulir, polijsten / slijpen (edelstenen) I verfijnen ] beschaven; —se, zich mooi maken. pulmón, m., long; a todo —, uil alle macht / uit volle borst. pulmoiiar, long—; tisis —, longlering . pulmonarïa, longkruid. pulmonia, longontsteking. pulpa, vruchtvlees / zacht vlees; — dental, tandvlees. pulpar, tol moes maken. pulpcrïa, (Z.-A.) warenhuis Ibar. pulpero, (Z.-A.) eigenaar v. e. pulperia. pülpito, kansel. pulpo, poliep; poner como un —, murw slaan. pulposo, vlezig / week. pulsación, polsslag / hartslag / toetsaanslag ■ pulsar, slaan / aanraken (snaar) / de pols voelen / polsen / kloppen (hart, pols). pulsatil, pulsativo, kloppend. pulsera, armband. pulso, pols I kracht in hand of pols I handschrift / lact; a —, uit de vrije hand; de —, verstandig; sacar a —, moeizaam tot stand brengen; tornar a (el) —, polsen / (over)wegen. pulular, uitholten / voortwoekeren / krioelen. pulverizador, m., pulverisalor. pulver izadora, (stoom)wals. pulvcrizar, fijn stampen / pulveriseren I doen vervliegen. pulverulento, stoffig / bestoven. pulla, vuile taal / schimpscheut. pullista, m., vuilbek / iemand die hatelijke toespelingen maakt. puma, poema. puneion, prik / punctuur. pundonor, m., eergevoe l. pundonoroso, vol eergevoel / nauwgezet. pungir, prikken / prikkelen. punyitivo, stekend / prikkelend. puuible, strafbaar. punieión, straf. punitivo, straf— / straffend. punta, punt / stompje / landtong / beetje, tikje / zure nasmaak; en —, spits I puntig; de — en blanco, zorgvuldig. puntada, sleek (bij het naaien); no dar — en una cosa, geen flauw idee v. iets hebben. puiital, m., stutbalk / steun / spitstoelopende verhevenheid / landtong I hoogte v. e. schip. puntapié, m., schop / trap. puntar, punten plaatsen op de letters . puntazo, hoornstool. punteado, bespikkeld; el —, (hel) punten plaatsen / pizzicato (muziek). puntear, stippelen / aanstippen / rijgen / lokkelen. puntera, neus (v. e. schoen). punleria, (hel) mikken / richten. puntero, kaarteslok / priem / bijtel / griffel / goed schutter. punterola, ijzeren pen / houweel. puntiagudo, puntig / scherp /spits. puntilla, kanten strookje / graveernaald / dolk; de —s, op de lenen; dar la —, doodsteken / afmaken. puntillazo, trap / schop. puntillero, stierenvechter die den slier met een dolk afmaakt. puntillo, spitsvondigheid / gevoeligheid I puntje. puiitilloso, spitsvondig / lichtgeraakt. punto, punt I slip / sleek / tijdstip / eergevoel; coche de —, huurrijtuig; puntoso — puyazo — de salida, — de arranque, uitgangspunt; Ilegar a —, te rechter lijd komen; a —, gaar (eten); al —, dadelijk; de todo —, geheel en al; en —, precies; saber a — fljo, zeker welen ; — en booa, mondje dicht; — menos que, bijna; subir de —, toenemen; géneros de —, gebreide goederen; por—-, onophoudelijk / zienderogen. puntoso, prikkelbaar / lichtgeraakt. puntuación, (het) plaatsen der leestekens I leestekens. puntual, slipt j nauwkeurig. puntualidad, stiptheid / nauwkeurigheid . puntualizar, nauwkeurig vertellen / vervolmaken. puntuar, v. leestekens voorzien. puntuoso, prikkelbaar / lichtgeraakt. puiitura, prik / steek / punctuur. punzada, steek / hartzeer. punzantc, puntig / spits / stekend / knagend (verdriet). punzaorejas, m., oorwurm. pnnzar, steken / prikken / bedroeven. punzón, m., priem / stempel / doorslag. punada, vuistslag / slomp. punado, hand (je) vol; a —s, rijkelijk I bij mondjesmaat. punal, m., dolk. punalada, dolksteek. pufialero, (fam.) belabberd; el —, dolkenmaker. puiictazo, vuistslag / slomp / (het) boksen. puno, vuist I handvol / manchet / gevest / knop (v. stok); creer a — cerrado, blindelings geloven; apretar los —s, zwoegen. pupa, korst / koorlsuilslag / pijn / verdriet. pupilla, oogappel / pupil / pleegkind; |mucha —!, opgepast! pupilaje, m., onmondigheid / kosthuis I kostgeld. pupilar, edad —, minderjarigheid. pupilo, minderjarige wees / kostganger I kwekeling / beschermeling; estar a —, in de kost zijn. pupitre, m., lessenaar. puposo, met korsten, uilslag behept. puramcntc, bw., louter / enkel. pure, m., puree. pureza, reinheid / onbevlektheid. purga, purgeermiddel. purgación, zuivering / afvoering / maandstonden, purgante, m., purgeermiddel. purjjar, zuiveren / reinigen / een purgeermiddel toedienen / boelen; —se, een purgeermiddel innemen / zich rechtvaardigen . purgativo, afvoerend / laxerend. purgatorio, vagevuur. puridad, reinheid / zuiverheid / oprechtheid. purlflcación, reiniging / loutering; — de Nuestra Senora, Maria Lichtmis. puriücador, kelkdoek. purificar, reinigen / louteren; —se de, zich zuiveren van. purificativo, —torio, zuiverend / reinigend. Purisma, la —, de Allerzuiverste Maagd Maria. purismo, taalzuivering. purista, m., taalzuiveraar. puritanismo, Puritanisme. puritano, Puriteins; el-—, Puritein. puro, zuiver / rein / louter; (cigarro) —, sigaar. purpura, purperslak / purperrood / purperen mantel / waardigheid v. keizer, koning of kardinaal / roodvonk. purpurado, purperrood; el —, kardinaal. purpurar, purperrood verven. purpurear, purperkleurig zijn. purpüreo, purperkleurig / purper—. purpurina, meekraprood. purpurino, purperrood. purriela, prul / rommel. purulcncia, eltering. purulento, etterend / etterig. pus, m., etter. pusilanimc, onbenullig / kleinzielig. pusilanimidad, onbenulligheid / kleinzieligheid. püstula, puist. pustuloso, puist(er)ig. puta, slel I publieke vrouw. putaismo, putaiiismo, onzedelijk bedrijf. putanear, omgang met publ. vrouwen hebben. putancro, liederlijk sujet. putativo, gewaand / vermeend. puto, liederlijk sujet / schandknaap. putreiaceión, rotting / bederf. putrelaetivo, bederf veroorzakend. putrelaeto, verrot. putridez, v., bederf / verrolling. pütrido, verrol / rol. puya, scherpe punt / prik(kel). puyazo, prik / wond door piek- O — quiebro Q. 0» la (letra) cu, de (letter) q. quejicoso, zeurig. 1. que, betr. vrnw., die / welke; quejido, gejammer / geweeklaag. el —, la —, lo —, degene die / datgene quejoso, misnoegd. dat. quejumbroso, zeurig. 2. que, vw., dat / omdat / want / quema, verbranding / brandstichting / dan (na comparativo) I of I (zo)als. brand. 3. qué, vr. vrnw., 4 — ?, weikei / quemadero, bil., te verbranden; watt |— de cosasl, wat een dingen! el —, brandstapel. quebrada, verzakking / holle weg / quemadura, brandwonde. ravijn. quemar, (ver)branden / verzengen / quebradcro, moeite / zorg. verschroeien / bijlen (lig.); —se, quebradizo, broos / breekbaar I leer■ (ver)branden / zieden / gloeien. quebrado, gebroken / stuk / oneffen / qucmarropa», a—, op den man lijdend aan een breuk / verscholen af / onverhoeds. (kleur) I failliet / vervallen; numero quemazón, v., brand / verbranding / —, breuk (getal). verschroeiing / jeuk / kriebeling / ergernis. qucbrador, —a, brekend / over- quepis, m., kepi. tredend; el — de imagenes, beelden- querclla, (aan)klacht / twist, stormer. querellador, —a, querellante, quebradura, reet / spleet / breuk. (aan)klagend; el ■—, aanklager. quebraja, reet / barst. quercllarse, zich beklagen / twisten / quebrajoso, breekbaar / broos. klacht indienen. quebrantado, krachteloos / gebroken / querelloso, (aan)klagend / misnoegd. geknakt. querencia, genegenheid / lievelings- quebrantahuesos, m., zeearend / plaats / heimwee. halsbrekend jongensspel / zanik. qucrrncioso, gehechtheid aan stal quebrantamento, overtreding / af ge- of welgrond. malheid. querer, verlangen I willen I van zins qucbranlaolas, m., golfbreker. zijn / op 't punt staan / lief hebben; quebrautar, breken / splijten / — mal a, vijandig gezind zijn; sin —, le niet doen / fijnmaken / schenden / onwillekeurig; como quiera que, daar overtreden / afnemen / vermoeien I ver- (immers) / hoewel; cuando quiera velen; •—se, breken / gebroken wor- (que sea), wanneer dan ook; el —, den I — zijn. liefde / genegenheid. qucbranto, splijting / uitgeputheid / querido, geliefde / waarde; el —, terneergeslagenheid / verlies. geliefde. quebrar, breken / overtreden / qucrmes, m., kermes (schildluis). storen (slaap) / doen verbleken (ge- querubin, m., cherubijn, taatskleur) / overwinnen (moeilijk- qucsear, kaas maken. heid) I failliet gaan / zwichten; — con qnesera, kaasverkoopsier / kaas- uno, breken met iem.; —se, stuk gaan / makerij / kaasstolp. een breuk krijgen / zich aftobben. qurseria, kaashandel / —zaak. queda, avondrust / avondgelui / quesero, bn., kaas—; el —, kaas- taptoe I (het) verblijven. handelaar. quedada, (het) blijven op een plaats. qucso, kaas; — de bola, Edammer quedamentc, bw., bedaard I zachtjes. kaas; -— de cerdo, zure zuil. quedar, blijven / ovei—, achter- quevedos, m., (zwarle) hoornen bril/ blijven / blijven bestaan / zijn / worden / — lorgnet. zich bevinden; — en, overeenkomen / jquia!, loop rond! afspreken; — bien (mal), het er goed quicio, hengsel / scharnier; sacar de (slecht) afbrengen; —se, blijven / —, ontwrichten /buiten zichzelf brengen, worden; ■—se con, (be)houden. quid, m., hoofdpunt / het fijne v. d. qued(it)o, bw., kalm / heel zachtjes. zaak. quehaceres, m.mrv., bezigheden. quiebra, breuk / scheur / spleet j queja, (aan)klachl / grief. bankroet. qucjarsc, zich beklagen / (aan)- quiebro, buiging / kromming / klagen. triller J schijnbeweging. quien — quorum quicn, betr. vrnw., die; onbep. vrnw., wie, iem. die; — .... —, de een .... de ander. quién, vr. vrnw., wiel |— fuera . .! was ik maar .... I quienquier(a), al wie. quietar, kalmeren. quictista, quietistisch; el—, quietist. quieto, stil / bedaard. quictud, v., rust / kalmte. quijada, kaak / kinnebak. quijarudo, met zware kaken. quijotada, onbezonnen daad. quijote, m., dijstuk v. e. harnas / Don Quichotte, verblinde idealist. quijoteria, Don Quichotterie / blind idealisme. quijotesco, in de trant van D. Q. qujiotismo, Don Quichotterie. quilate, m., karaat; por —s, karig / spaarzaam. quilo, melksap / chijl. quilo(grama), m., kilo(gram). quilla, kiel (v. schip). quillotrar, prikkelen / bekoren; ■—se, zich opdirken. quimera, hersenschim / gril. quimérico, hersenschimmig / grillig. quimerista, dromer / grillig iemand. quïmica, scheikunde. quimico, scheikundig; el —, scheikundige. quimono, kimono. quina, kina(bast); — s, dubbel vijf. quinaquina, kina(bast). quinealla, ijzerwaren / snuisterijen. quincalleria, ijzer(zaak) / snuisterijenzaak . quincallcro, blikslager / kramer. quinee, vijftien. quincena, vijftiental / (termijn v.) veertien dagen. quincenal, veertiendaags. quincena, vijftiende. Ouincuagésima, Quinquagesima. quincuajjésimu, vijftigste. quiudécimo, vijftiende. quiiijjcntésimo, vijfhonderdste. quinientista, zestiende-eeuws. quinientos, —as, vijfhonderd. quinina, kinine. quinismo, kininever gif liging. quino, kinaboom / kinabast. quinqué, slaande tafellamp / (fam.) schranderheid. quinquenal, vijfjaar lij ks. quinqucnio, tijdruimte v. vijf jaar. quinta, landhuis/pand / loling / kwint (muziek) ; librarse de —s, niet hoeven le dienen. quintaesencia, quintessence. quintal, m., centenaar (honderd libras). quintana, buitenhuis. quintaflón, —ona, honderdjarig (e) . quintar, een uit de vijf nemen / loten (soldaten). quinteria, pachthoeve. quintcro, pachter / boerenknecht. quinteto, strofe v. vijf verzen / kwintet (muziek). quintilla, slrophe v. vijf verzen. quinto, vijfde; el —, loteling / rechl op vijfde deel. quintuplicar, vervijfvoudigen. quintuplo, vijfvoudig; el —, vijfvoud. quinzavo, vijftiende. quinón, m., winstaandeel / stuk grond. quioseo, kiosk / muziektent; — de necesidad, openbaar privaat. quiquiriqui, m., hanengekraai. quiromancia, waarzeggerij uit de hand. quiromantico, de chiromantie betreffend; el —, waarzegger die uit de hand voorspelt. quirürgico, chirurgisch. quirurgo, chirurg. quisicosa, (fam.) raadsel. quisquilla, spitsvondigheid / beuzeling. quisquilloso, villerig / lichtgeraakt. quiste, m., gezwel. quisto, bien —, mal —, geliefd, gehaat. quitaipón, zie quitapón. quitamanchas, ra., vlekkenwater. quitanieves, m., sneeuwploeg. quitanza, kwitantie. quitapesarcs, m., troost / vertroosting. quitapón, m., pluim; de —, los / wegneembaar. quitar, wegnemen / ontnemen / beletten; —se, zich ontdoen van / weggaan I mijden. quitasol, m., zonnescherm / parasol. quitc, m., beletsel / afwering / verdediging. quiza(s), misschien. quórum, m., vereiste aantal leden voor de stemming. r — rail R. r, Ia (letra) ere, de (letter) r. rabadan, m., herder. rabadilla, stuitbeen / staartbeen. rabancra, ramenasverkoopster / bru- i taal wijf. rabanero, ramenasverkoper / ruwe kerel. rabano, ramenas / radijs. rabel, m., driesnarige boerenviool / (fam.) zitvlak. < rabi, rabbi. rabia, woede; tener —, woedend zijn. rabiar, woedend zijn / te keer gaan; i — por, dol zijn op; hacer —, plagen. rabiatar, met de staarten aan elkaar i binden. rabicorto, kortstaartig. i rabieta, driftbuitje. rabilargo, langstaartig. rabillo, staartje; — del ojo, oog- i hoekje. rabinico, rabbijns. : rabiiio, rabbijn. rabioso, woedend / dol. rabo, sthari / steel; — del ojo, ooghoek. rabón, —ona, met een staarlslompje / kort (v. staart). rabona, hacer la —, spijbelen / puzzeren. rabonear, kwispelstaarten / spijbelen. rabanero, spijbelaar. rabotada, staartslag / onhebbelijk antwoord. rabudo, met flinke staart. rabula, m., prul v. advocaat / marktschreeuwer. racial, bn., ras— / stam—. racimo, tros. raeioeinar, redeneren. raciocinio, rede / oordeel / (hel) redeneren. ración, v., rantsoen / portie / dagloon / kostgeld. racionabilidad, redelijkheid. racional, redelijk. racionalismo, rationalisme. racionalista, m., rationalist. racionero, provenier / uildeler v. voedsel (klooster). racha, rukwind / windstoot; mala —, tegenslag. rada, ree (buitenhaven). radiación, uitstraling / bestraling. radiactividad, radioactiviteit. radiactivo, radioactief. radiado, slraaldier. radiador, radiator. radial, stralen— / de radius betreffend . radiante, stralend. radiar,stralen / draadloos uitzenden. radical, grondig / radicaal / grond—. radicalista, m., radicaal. radicalmcnte, bw., geheel en al / grondig. radiear, wortelen / gevestigd zijn; —se, wortel schieten / zich metterwoon vestigen. radicoso, wortelachlig / taai en dradig. radio, m., straal v. cirkel / spaakbeen I radium / omgeving; v., radio. radiocomunicaeión, radiobericht. radiodifusión, verspreiding doormiddel v. d. radio. radiodifusor, estación —a, radiozender . radioemisión, radiouitzending. radioemisora, radiozender. radioeseucha, m., luistervink. radiografia, Röntgenfoto / onderzoek met X-slralen / radiofotografie. radiograma, m., radio (Iele) gram. radioprograma, m., radiogids. radiorreceptor, m., ontvanger (radio). radiorreecptión, radioöntvangst. radioseopia, onderzoek met X-slralen. radioso, stralend. radiotcleionia, draadloze telefonie. radiotelegrafia, draadloze telegrafie. radiotelegralioo, v. d. draadloze telegrafie. radioterapia, radiotherapie / genezing met X-slralen. radiotransmisor, m.,(radio ) zender. radio vent t', m., luistervink. radi(um)terapia, genezing met radium. raedera, schrapper / schaaf mes. raedura, (hel) afschrappen; s, afschrapsel. raer, afschrappen / afkrabben. rüiuga, rukwind; — de luz, lichtstreep; en —s, met rukken / mei stolen. raido, afgedragen / versleten. raigal, bn., wortel—. raigambre, v., wortels / diepere oorzaak. raigón, m., (grote) wortel. rail, m., spoorslaaf / rail. raiz — raridad raiz, v., wortel / uitgangspunt / oorsprong I grondwoord; a —, bij, onmiddellijk na; de —, met wortel en al; bienes raices, onroerende goederen; echar ralces, wortel schieten. raja, krul / spaander / spleet / barst I schijfje v. e. vrucht; sacar —, prof ijl trekken. raja, m., radja. rajador, houthakker. rajadura, spleet / scheur. rajar, splijten / scheuren / doorslaan / zwetsen; —se, barsten; —se por, fel zijn op. rajatabla(s), m., (jam.) uitbrander; a —, onverbiddelijk / volkomen. ralca, soort / gehalte. ralear, dun geplant zijn / schaars zijn I weinig of geen vrucht krijgen. raleza, schaarsheid / ijlheid. raio, schaars f ijl / dun geplant / ver uil elkaar staand. rallador, rasp. rallar, afschrappen / raspen / gruwelijk vervelen. rallo, rasp; (cara de) —, mottig gezicht. rama, lak / branche; en —, ruw / onbewerkt / in losse vellen bijeen gelegd. ramada, takken / twijgen. ramaje, m., loofwerk / bloemwerk. ramal, m., streng / draad / riem / vertakking / (zij)gang / onderdeel. ramalazo, striem / stekende pijn / tegenslag / gril. ramazón, m., lakken / gewei. rambla, zanderige strook grond / boulevard (in Barcelona). rameado, met loofwerk versierd / gebloemd. ramcra, publieke vrouw. ramificación, vertakking. ramificarse, vertakt zijn. ramillete, m., ruiker / keur. ramo, tak / branche / ruiker; Domingo de —rS, Palmzondag; se vende al —•, slijterij / tapperij. rampa, helling. rampante, león —, staande leeuw. rampion, —ona, grof / laag bij de gronds. rana, kikvors; anca de —, kikkerbilletjes. rancear, ranciar, ranzig worden. rancio, ranzig / belegen / ouderwets; de —a nobleza, van eeuwenoude adel. ranchear, kamperen / samen eten; (Z.-A.) plunderen. rancher ia, kamp / nederzetting. ranchcro, kok (in 't leger) / kamerwacht / (Z.-A.) ranchero (veefokker). rancho, warme kost (leger en gevangenis) I hei eten in de chambrêe of bak I proviand / kliek / bent / hoeve v. veefokkers. randa, garneersel v. kant. rancjo, rang / stand. ranünculo, ranonkel. ranura, groef / sponning / keep. rapabarbas, m., baardschrapper. rapacejo, kereltje / ventje. rapacidad, roofzucht. rapado, kortgeknipt / kaal (versleten) . rapayón, kwajongen / melkmuil. rapapiés, m., voetzoeker. rapapolvo(s), m., uilbrander. rapar, scheren / (kort) knippen / (fam.) gappen. rapavclas, m., ,,kaarsenlikker" / koster. rapaz, roofzuchtig. rapaz, —a, jongen, meisje. rapazada, kwajongensstreek. rapazuelo, jochie / ventje. rape, m., (hel)scheren / millimeteren; al —, kaal / kort geknipt. rapé, m., snuiftabak. rapidamentc, bw., haastig /vluchtig. rapido, snel; (tren) —, sneltrein; el —, stroomversnelling. rapina, roof; ave de —, roofvogel. rapinar, (fam.) gappen. raposa, vos. raposera, vossenkuil. raposcro, (perro) —, dashond / hond voor vossenjacht. raposo, vos. rapsoda, rapsodista, m., r(h)apsodist / bard. rapsodia, r(h)apsodie. raptar, schaken / ontvoeren. rapto, schaking / ontvoering / vervoering I bevlieging. raptor, schaker / ontvoerder. raqueta, raket / racket. raquitico, rachitisch / armzalig. raquitis, v., raquitismo, gewrichtsziekte I rachitis. raramente, bw., zelden / op ongewone manier. rarelacción, verdunning. rareïacer, verdunnen. rareiaciente, verdunnend. rarelacto, verdund. rarcza, zeldzaamheid / ongewoon verschijnsel / hebbelijkheid / gril. raridad, zeldzaamheid. 1 rarificar — razonado rarifiear, verdunnen. rarificativo, verdunnend. raro, ongewoon / zonderling / buitengewoon; de — en —, nu en dan; raras veces, zelden. ras, m., effen oppervlakte; a — de, vlak langs; — con (en) —, op gelijke hoogte. rasante, linea —, alignement / rooi lijn. rasar, gladstrijken / rakelings vooi bij gaan / even aanraken. rascacielos, m., torenhuis / wolkenkrabber . rascadcra, —dor, wolkaarder / schrapper / roskam / strijkstok (v. korenmaat). raseadura, krabbing / schram / afschrapsel. rascar, (af)krabben / raspen / krassen; —se, zich krabben. rascón, —ona, wrang. rasero, strijkstok (v. korenmaat). rasgado, wijd open / groot (v. mond, ogen) / gespleten / sluw. rasgar, verscheuren. rasgo, haal (v. pen) / (karakler)trek I gelukkige gedachte; ■—s, (gelaats)trekken. rasgón, m., scheur. rasguear, een gebroken accoord (arpeggio) aanslaan op de gitaar. rasgueo, het aanslaan v. e. gebroken accoord (arpeggio). rascjuiiar, (open)krabbcn j krabbelen/ schetsen. rasguno, schram / krabbel / schets. raso, glad / vlak / gewoon / onbewolkt; al —, in de open lucht; cielo —, zoldering I plat dak; soldado —, gewoon soldaat; el —, het vrije veld / atlas (satijn). raspa, baard (v. e. korenaar) / ruggegraat (v. vis, fam. ook y. mensen) / steeltje / (Z.-A.) standje; ir a la —, op roof uitgaan. raspadera, raspador, schaaf mes / radeermes. raspadura, aflcrabsel / uilkrabbing. raspar, afkrabben / uitkrabben / even aanraken / prikkelen / (fam.) gappen / (Z.-A.) een standje geven. raspear, krassen / spatten (pen). rastra, hark I eg I rils I aanhangsel; a la(s) —(s), voortgesleept; a —s, kruipend. rast(r)acuero, patserig heerschap / oplichter. rastrear, harken / eggen / slepen / langs de grond scheren (vogels) / naspeuren. rastrero, slepend / laag bij de grond (vliegend) / min; perro —, speurhond. rastrillar, hekelen (vlas) / harken / eggen. rastrillo, hekel / hark / valhek / werk v. e. slot. rastro, hark / spoor / slachthuis / vleesmarkt / rommelmarkt (in Madrid). rastrojal, m., rastrojcra, stoppelveld. rastrojo, stoppel. rasura, (het) afkrabben / scheren. rasurar, scheren. rata, ral / muis / blinde klip / gauwdief. rataplan, bom, bom. rata por eantidad, naar verhouding. ratcar, snuffelen / verdelen / gappen. ra ter ia, gauwdieverij / gemeenheid. ratero, min / gemeen; el —, zakkenroller. ratificación, bekrachtiging. ratificar, bekrachtigen; —se, bekrachtigd worden / rechtsgeldig worden. ratinado, ratijnachtig / geratineerd. rato, ogenblik / poosje; un mal —, een vervelend ogenblik; al poco—, Icorl daarop; de — en —•, af en toe; hay para —, 'l zal wel een poosje duren. ratón, m., muis / blinde klip. ratonar, (be)knabbelen. ratonera, muizengat / (muizen)val. ratonero, müsica —a, ketelmuziek / gekrijs. raudal, m., stroom / vloed. raudo, snel / onstuimig. ravituallar, provianderen. raya, streep / lijn / scheiding / grens; pasar la —de perken te builen gaan; echar, hacer—, wedijveren / overtreffen / een record halen. rayado, gestreept / gelinieerd. rayano (en), grenzend (aan). rayar, liniëren j onderstrepen / doorschrappen / aanbreken (dag); — alto, uitmunten / schilleren; — en, grenzen aan / dicht komen bij. rayita, streepje. rayo, straal / bliksemstraal / spaak / donderslag / ramp / pijn; echar —s, briesen van woede. rayoso, gestreept. raza, ras / geslacht / afstamming. razón, v., rede / billijkheid / rekenschap I inlichting; — (social), handelsfirma; aqui se da —, inlichtingen hier verkrijgbaar; tener —, gelijk hebben; en — a (de), nopens / dank zij. ra/.onaldi', rede lij k :billij k i betcune lijk. razonado, gegrond. razonamicnto — rebullicio razonamicnto, gedachlengang / verstand. razonar, nadenken / redeneren. reabierto, weer geopend. reabrir, weer openen. reabsorber, weer opzuigen. reabsorción, opzuiging / opslorping. reacción, reactie. reaecionar, reageren. rcaccionario, reactionnair. reacio, weerspannig / koppig. reactancia, reaelantie. rcadmisióii, wederopneming / —toelating. reagudo, schel / snerpend. rcal, koninklijk / konings— / werkelijk I flink. real, m., reaal (vierde v. e. peseta) / hoofdkwartier. realee, m., relief / aanzien; dar—a, goed doen uitkomen / in hel licht stellen. realengo, koninklijk / kroon— rcaleza, koninklijke waardigheid / — pracht. realidad, werkelijkheid / waarheid / feit; en —, werkelijk / eigenlijk. realismo, royalisme / realisme. realist a, m., royalist / realist. rcalizable, doenlijk / mogelijk. rcaiización, verwerkelijking / vervulling I uilverkoop. realizar, verwerkelijken / lol stand brengen / in klinkende munt omzetten; —se, verwerkelijkt worden / plaats vinden. realmcnte, bw., werkelijk / heus. realzar, verheffen / zeer prijzen; —se, zich verheffen / lol aanzien komen. reanimar, weer lot het leven terugroepen I weer opwekken; —se, weer opleven. reanudación, weeraanknoping. reanudar, weer aanknopen. reapareccr, weer voor de dag komen / weer verschijnen. reaparición, opnieuw verschijning. reapertura, heropening. reasiumir, weer opnemen / samenvatten . reasunción, hervalling. rcata, koppel / voorste trekdier; de —, vastgebonden / gedwee / als gevolg. rcatar, weer vastbinden Ivastkoppelen. rcavivar, weer opwekken; —se, weer levend(ig) worden / bijkomen. rebaja, (prijs )vermindering. rebajar, (prijs)verlagen / glad maken I afschaven / kleineren; —se, aan 'l sukkelen raken / zich verlagen / een voetval doen. rebajo, inkeping / groef. rcbalsa, poel / plas. rebalsar, afdammen; —se, afgedamd worden. rebalse, m., afgedamd water / stilstaand water. rebanada, plak / snede. rcbanar, in sneden snijden / afsnijden . rebanadera, haak / dreg. rebanar, samenrapen / afschrappen. rebafio, kudde / troep. rebasar, overschrijden. rebatible, betwistbaar. rebatina, (hei) wegpakken; andar a la —, elkaar uit de hand rukken; a la —, overhaast. rcbatir, afslaan / afwijzen / weerleggen I weer slaan / fel slaan. rebato, alarmroep / paniek / overval / congestie; de -—, onverhoeds. rebebido, verbleekt / verscholen. rebclaeión, opstand. rebelarse, in opstand komen / tegenstaan. rebelde, oproerig / weerspannig / hardnekkig; el —, opstandeling / bij verstek veroordeelde. rebcldia, opstand (igheid) / weerspannigheid; en —, bij verstek. rebcncazo, slag met karwats. rebcnque, m., karwats. rcbién, bw., uitstekend. rcblandecer, zacht, week maken; —se, week worden. reblandecimiento, zachtwording / verweking. rebollo, (rode) eik / stam / twijg. rcbolludo, gezel. rebombar, weerklinken. rebord(e)ar, omzomen. rcborde, m., zoom / strook / uitstekende rand. rcbosante, overlopend / boordevol. rebosar, overstromen / overlopen (van). rebotar, terugslaan / stuiten; —se, builen zichzelf geraken. rebotazo, rebote, (hel) stuilen / terugspringen; de —, bij weeromstuit. rebotica, achterdeel v. winkel. rebozadamente, bw., heimelijk / stilletjes. rebozar, vermommen / garneren / bedekken; —se, zich vermommen. rcbrote, m., spruit / loot. rebueno, voortreffelijk. rcbui'ar, blazen (v. woede). rebujo, omsluiering / verwarring. rebullicio, lawaai. rebullir — reelamar rebullir, in beroering komen / druk worden. reliusca, (hel) arenlezen I naspeuringI afval. rebuscado, (zeer) gezocht. rebuscar, arenlezen / zorgvuldig uitzoeken. rebuznar, balken. rebuzno, gebalk. recabar, verkrijgen / voor zich winnen / gedaan krijgen. recadero, bode / boodschapjongen. recado, boodschap / opdracht / benodigdheden / bewijsstuk; a buen —, veilig / geborgen; mal —, kwade lijding / misslag / ondienst; pasar —, aanmelden; —s, groeten. recaer, terugvallen / weer instorten / komen (op). recaida, inzinking. recaloar, samenpersen / nadrukkelijk vermelden; —se, gemakkelijk gaan zitten. recalcitrante, weerspannig / verstokt. recalcilrar, weerbarstig zijn. recalentar, verwarmen / verhitten; —se, warm worden / bronstig worden. recamado, reliefborduursel. recamara, kleedkamer / lijfgoed / kamer (v. vuurwapen) I achterkamer I achterbaksheid. recambiar, verwisselen / vervangen. recambio, verwisseling / vervanging; de —, reserve— recapacitar, weer le binnen brengen; — sobre, peinzen over. rccapilular, (beknopt) herhalen. recargar, opnieuw laden / overladen I te hoog opvoeren / toenemen. recargo, toeslag / nieuwe last / verhoging. recatado, behoedzaam / zedig. recatar, verbergen / verhelen; —se, behoedzaam zijn / zich ingetogen gedragen. recato, behoedzaamheid / zedigheid. recaudacióii, inning. recaudadur, ontvanger (v. belastingen). recaudar, innen / inzamelen / in veiligheid brengen. recaudo, inning / behoedzaamheid / borgstelling; poner a buen —, in veiligheid brengen. reeelar, vrezen / vermoeden; —se de, (kwade) vermoedens hebben nopens. recelo, argwaan. reccloso, argwanend / schuw. recepeión, ontvangst / verhoor v. getuigen. rceeptaculo, vergaarbak / val / verzamelplaats / toevluchtsoord. reeeptar, (ver)hcten. rcceptivo, ontvankelijk. receptor, ontvanger / kassier / ontvangtoestel. receptora, estación —, ontvangstation (radio). reccso, verwijdering / wijking / (tijdelijke) verdwijning / reces. receta, recept. recetar, voorschrijven. recetario, receptenboek ; — culinario, kookboek. recibi, m., ontvangbewijs / kwitantie. recibidor, ontvanger / wachtkamer / ontvangkamer. r ecibimiento, ontvangst / wachtkamer. reeibir, ontvangen / aannemen / krijgen; — dano, schade lijden; —se, ontvangen worden / opgenomen worden / toegelaten worden. recibo, ontvangst / ontvangbewijs / wachtkamer; acusar —, ontvangst bevestigen; estar de —, ,, thuis zijn" / ontvangen / geldig zijn. recidiva, recidive / instorting (v. zieke). reciedumbre, v., heftigheid / kracht. recién, bw., pas / kortgeleden. reciente, bn., jong / pas verstreken / recent. recientemente, bw., onlangs. recinto, grens / ruimte. reeio, fors / sterk \ luid; de —, geducht. récipe, m., recept. recipiendario, nieuw lid van welensch. of letterk. genootschap. recipiente, ontvanger / val / houder / reservoir. reciproca, wederkerigheid / wederdienst; a la —, tot wederdienst bereid. reciprocamente, bw., wederkerig. reciproco, wederkerig / wederzijds. reeiprocidad, wederkerigheid / wederdienst. recitaeión, opzegging / voordracht. recitado, declamerend gezang / recitatief. recital, m., voordrachtsavond / muziekuitvoering. recitar, voordragen / opzeggen. recitativo, recitatief. reciura, heftigheid / ruwheid / kracht. reclamación, vordering / klacht / bezwaar. reclamantc, eiser. reelamar, vorderen / klacht indienen / opeisen I lokken (vogels). reclame — rccostadero 287 reclame, m., reclame. reclamismo, reclamewezen. reclamo, lokvogel / lokroep / reclame / eis / verwijzingsteken. reclinar, (behoedzaam) neerleggen / buigen; —se, zich neervlijen / zich bukken; —se de, steunen op. reclinatorio, leuning / bidsloel. recluir, opsluiten; —se, zich opsluiten I zich afzonderen. reclusión, opsluiting / hechtenis / teruggetrokkenheid. recluso, opgesloten ; el —-, gevangene. reeluta, recrulering; el —, recruul. reclutamiento, lichting; 110 sujeto a —, vrij v. dienst. r eclutar, recru leren. recobrar, herkrijgen / inhalen; —• el sentido, weer bijkomen; —se, zich herstellen / weer bijkomen. recocer, flink doorkoken / gloeien / verkoken; —se, doorgekookt worden / verschroeid worden. recocido, door en door gaar / zeer bedreven. recocina, bijkeuken. recocho, verkookt / verprutst. recodadero, leuning / kussen. rceodar(sc), met de elbogen steunen. recodo, kromming / bocht. recoger, (weer) opnemen / opvangen / verzamelen / afhalen / lichten (brievenbus) ; —se, zich terugtrekken I zich beperken I zich te ruste begeven / schuilen. recogida, opheffing / inzameling / terugtrekking / lichting (brievenbus). recogimiento, vergaring / te ruste begeving / teruggetrokkenheid / stille overpeinzing / verbeteringsgesticht. reeolección, verzameling / inzameling I inning / samenvatting / bespiegeling . recolectar, verzamelen / oogsten. recole(c)to, bespiegelend / streng teruggetrokken levend. recolegir, verzamelen / inzamelen. recomendable, aanbevelenswaardig. recomendaeión, aanbeveling / opdracht. recomendar, aanbevelen / opdracht geven. recomendatorio, aanbevelend. recomenzar, opnieuw beginnen. recomer, verkroppen / stuk bijlen. recompensa(ción), beloning / vergoeding. recompensar, belonen / vergoeden. recomponer, herstellen / weer in elkaar zetten / in orde brengen. recomposicióu, herstel. reeompuesto, hersteld. recóncavo, holle. reconcentración, gehele concentratie. reconcentrar, geheel op één punt bepalen; —se, zijn gedachten bij één punt bepalen. reconciliacióii, verzoening. reconciliar, verzoenen / (opnieuw) wijden; —se, zich verzoenen / (R. K.) (eerder niet beleden) zonden biechten. reconditez, v., verborgenheid / geheim . recóndito, verborgen / geheim. reconoeer, herkennen / erkennen / verkennen / naspeuren. reconoeiblc, (her)kenbaar. reconocidamente, bw., erkentelijk / kennelijk. reconoeido, erkentelijk / dankbaar. reconocimiento, herkenning / erkenning I verkenning / erkentelijkheid / schifting. rcconquista, herovering. rccoiujuistar, heroveren. rcconstituir, herstellen / weer tot stand brengen; —se, hersteld worden. reeonstituyente, herstellend; los—, versterkende middelen. reconstruceión, herstel / reconstructie. reconstruir, herstellen / weer opbouwen I reconstrueren. recontar, overtellen / na(ver)lellen. reconvalecencia, genezing / herstel. reconvalecer, herstellen / weer op krachten komen. rcconvciición, verwijt / aanklacht. rcconvenir, weerleggen / berispen / aanklagen. recopilación, verzameling / samenvatting I compilatie. reeopilar, samenvatten / samenflansen. recordable, gedenkwaardig. recordación, gedachtenis. recordar, zich herinneren / in herinnering brengen; ■—se, wakker worden. recordativo, rccordatorio, aandenken . recorrer, doorlopen / doorreizen. recorrido, (afgelegde) reis / uitbrander. recortar, knippen / uitknippen / snijden; —se, zich aflekenen. recorte, m., uitknipsel. recorvar, buigen. recoser, verstellen. recostadcro, rustbank / rustplaats f kromming. recostar — reducido recostar, leunen / steunen; —se, | gaan liggen; —se en, leunen op. recoveco, bocht / kronkeling. recrcación, verpozing / verfrissing / recreatie. recrear, verpozen; —se, zich verpozen I zich vermaken. reereativo, ontspannend / verfrissend. recrccer, toenemen. rccreo, vermaak / verpozing / ontspanning. r eer ia, teelt / fokkerij. recriminación, beschuldiging / verwijt. rccriminar, beschuldigen / verwijten I verdacht maken. recrudecerse, erger worden / toenemen . recrudeciinicnto. —desceneia, verergering . recrujir, knarsen. recta, rechte lijn. rectamente, bw., recht / oprecht. rectangulo, rechthoek(ig) . rectificaeión, verbetering / rectificatie. rectificar, verbeteren / rectificeren / zuiveren. rectilineo, rechtlijnig / oprecht. rectitud, v., rechtheid / oprechtheid / billijkheid. recto, recht / oprecht / rechtvaardig. rector, rector / bestuurder. rectora, directrice. rectorado, rectoraat. rectoral, rectoraal. rectoria, rectoraat. recua, troep. reeuadro, kwadraat / ruit / perk. recubierto, bedekt / omhuld. recubrir, bedekken / overtrekken. recuento, natelling / overtelling. recuerdo, herinnering / aandenken; —s, groeten. recuestar, opeisen / verlangen. reeuesto, helling. recular, wijken / sluiten; se, achteruitgaan. reculo, staartloos; el —, het stuiten. reculón, a —es, achteruit krabbelend. recuperable, terugvorderbaar / herkrijgbaar. ... recuperación, weder verkrijging. recuperar, weer in zijn bezit krijgen; —se, zich herstellen. recurrir, beroep doen / appelleren j zijn toevlucht zoeken. recurso, toevlucht / beroep / klacht / (hulp)middel. recusacióo, weigering / afwijzing. recusar, weigeren / afwijzen / verwerpen . rechazar, afwijzen / verwerpen / terugslaan / afweren. rechazo, afsluiting / weigering; de -—-, bij weeromstuit. rechinar, knarsen. red, v., net. redacción, redactie. redactar, redigeren / opstellen. redactor, redacteur / opsteller. redada, worp v. h. net / vangst. redano, darmscheel / ingewand; — s, (fig.) moed / talent. redarfjüir, weerleggen / verwerpen. redecilla, netje. rededor, omgeving; en —, al —, rondom. redención, verlossing / aflossing / uitweg. redentor, verlosser. redentorista, m., redemptorist. redescuento, nieuwe korting / nieuw disconto. redicho, herhaald / vulgair / aanstellerig. redil, m., schaapskooi. redimible, aflosbaar / ver losbaar. redimir, verlossen / aflossen / inlossen; —se, zich bevrijden / zich vrijkopen . rédito, rente / inkomen. redivivo, in het leven teruggekeerd. redoblar, verdubbelen / herhalen / roffelen / toenemen. redoble, m., verdubbeling / herhaling/ geroffel. redoma, fiool. redomado, sluw / geraffineerd. redonda, omgeving / hele noot; a la —, rondom. redondear, afronden; —se, zijn bezit afronden. redondel, m., kring I perk I mantel in klokmodel, zonder kap. redondez, v., rondte / rondheid / omtrek / omvang. rcdondilla, vierregelig gedichtje, van acht lettergrepen en twee aan twee rijmend; (letra) —, rondschrift. redondo, rond / zuiver / openhartig / af I keurig; en—, rondom I kort en bondig. redopelo, geharrewar; al —, tegen de draad in. redro, bw., achteruit. reducción, terugzetting / korting / herleiding / reductie. rcducible, herleidbaar. reducido, beperkt / verlaagd / verkleind. rcduoir — refrigerante reducir, terugzetten / verlagen / beperken / verkleinen / herleiden; — a, brengen lol / maken tot; —se, zich beperken . reducto, verschansing. reductor, m., reductor / breukband / (licht) demper. reduiidancia, overvloed / overtolligheid I breedsprakigheid. redundante, overvloedig / breedsprakig. redundar, overvloeien / overtollig zijn; — en, opleveren / lol gevolg hebben. reduplicaeión, verdubbeling. redupliear, verdubbelen. reeditar, opnieuw uilgeven. reelección, herslemming. reelegible, herkiesbaar. reelegir, herstemmen. reembalar, opnieuw verpakken. reembareo, —que, wederinscheping. reembolsahle, aflosbaar. reembolsar, terugbetalen / aflossen; —se, zich schadeloos slellen Izich dekken. reembolso, terugbetaling / dekking / rembours. reemplazar, vervangen. reemplazo, vervanging. reencuentro, ontmoeting. reenvase, m., hernieuwde verpakking. reestreno, wederopvoering. reestrenar, weer opvoeren / opnieuw verionen. reexpedición, doorzending. reexpedir, doorzenden; para reexpedido a, verzoeke doorzending aan. reexportar, opnieuw uitvoeren. reiaeción, lichte maaltijd / aftrek / toeslag. relajo, (korte onderjrok. relección, zie relacción. reiectorio, eetzaal / refter / eetgelegenheid. referencia, bericht / verwijzing / referentie; de —, betrokken / desbetreffend . referente, betreffend; — a, mei betrekking tol. relcrir, berichten / vermelden; ■—se a, betrekking hebben op / verwijzen naar. refiatlo, lichtgelovig. refllón, bw., scheef /schuin/vluchtig; de —, van ter zij / schuins. refinaeión, verfijning. refinado, verfijnd / geraffineerd. refinadura, zuivering / verfijning. refinamiento, verfijning. refinar, verfijnen / zuiveren. Spaans-Nederl. refinar ia, raffinaderij. refino, uitermate fijn; el —, raffinaderij . reflector, m., strijklicht / reflector. reflejar, weerspiegelen; -—se, weerspiegeld worden. reftejo, weerschijnend; el —, reflex / weerschijn. reflexión, weerspiegeling / overweging I reflex. reflexionar, overwegen / nadenken. reflexivo, overdenkend / peinzend f wederkerig. relluir, terugvloeien. reflujo, terugvloeiing / eb. reHoreeer, weer (op)bloeien. reflorecimiento, weeropbloei. refoeilar, vermaken; —se, zich te goed doen / zich vermaken. reforma, hervorming / wijziging / reformatie / verbouwing. reiormación, wijziging / verbetering. reformado, hervormd / (mil.) ter beschikking. rciormar, hervormen / veranderen / verbeteren / ontbinden / ontslaan; —se, een nieuw leven beginnen. relormativo, —torio, wijzigend / verbeterend. relormista, naar geleidelijke hervorming strevend. reiorzar, versterken / steviger maken; —se, versterkt worden / moed vatten. refracción, straalbreking. reüraetario, weerspannig / vuurvast. rciran, m., spreekwoord. ref ranero, verzameling spreekwoorden reiranista, m., liefhebber v. spreekwoorden . relregar, wrijven / verwijlen; —se, zich (uil)wrijven. refregón, m., wrijving I opstopper f standje / windstoot. reïrcir, overbakken / doorbraden / ergeren . rcircnamiento, beteugeling. 1. reïrenar, beteugelen / bedwingen. 2. refrenar, (mede) ondertekenen f aflekenen. relrendo, (mede) onder tekening / aftekening. reiresear, verfrissen / afkoelen f opfrissen; —se, zich verfrissen. relreseo, verkoelende drank / limonade I verversching. refriega, strijd / twist. reïrigeración, afkoeling / verfrissing. rcirigerador, koelkast. reirigerante, verkoelend; el —, kalmerend middel. 1» refrigerar — regreso refrigerar, afkoelen / verfrissen, —se, zich verfrissen / afkoelen. relrigerio, verfrissing / leniging / verversing. refringirse, gebroken worden / breken. refrito, doorgebakken / omgewerkt / geërgerd. refuerzo, versterking / beslag / mi/p. refugiarse, de wijk nemen. rcfugio, schuilplaats / vluchtheuvel. refulgente, stralend. refulgir, stralen / schitteren. refundieión, overgieting / bewerking. relundir, overgieten / —smelten / omwerken. refunlufiar, brommen. refutable, weerlegbaar. relutaeión, weerlegging. relutar, weerleggen. . regadera, gieter / afwatering \ sproeier. . regadio, besproeibare grond / besproeiing . regalado, kostelijk / verwend / Zie/ / AeeZ goedkoop / ,,fe gee/". regalar, geven / verzorgen / liefkozen / verwennen; —se, zich te goed doen. regalia, (koninklijk) voorrecht f bijverdienste / gratificatie. regalillo, —ito, geschenkje / mof. regaliz, m., zoethout. rcgalo, geschenk / genoegen / goeae verzorging / verwenning. rcqalón, —ona, verwend \ verwijfd. regofiadientes, bw., a—, mei tegen- regafiar, uZijn tanden laten zien / brommen / een standje geven / opensplijten. regafiir, janken. regafto, zuur gezicht / standje. regafion, —ona, brommerig, e , brompot. regar. besproeien. regata, zeilwedstrijd / roeiwedstrijd. regale, m., zijsprong. _ regalear, afdingen / karig zijn met. regazo, schoot. regencia, regentschap / besl^ur: , regeneraeión, wedergeboorte / Ziersie/. regenerar, weer in het leven roepen / vernieuwen f verjongen; se, we opleven. regenerativo, herstellend. regentar, besturen. , . , regenta, vrouw v. regente /directrice / regentes. , , regente, bestuurder / rector / uoorzitter v. rechtbank / regent. regentear, besturen. regiamente, bw., koninklijk / vorstelijk. regieida, m., koningsmoordenaar. regieidio, koningsmoord. regidor, bestuurder / gemeenteraads- régimen, m., bestuur / bewind / dieet; poner a —, op dieet stellen. regimentar, beheersen / besturen. regimiento, bestuur / regiment. regio, koninklijk / groots. región, (land)streek / gebied. regional, gewestelijk / uoifes. regionalisino, streven naar gewestelijke autonomie / voorliefde voor eigen gewest. . regionalista, m., regionalist. regir, regeren / besturen / v. kracht zijn I lopen (jaar); —se, zich richten naar. regiro, tegenwissel / herwissel. registrador, —a, registrerend, el , registrator / douane-beambte. registrar, registreren / ordenen / grondig nazien; —se, zich laten inschrijven I genoteerd worden. reqistro, register / grondig onderzoek (douane); de —, waï aangegeven moei worden (goederen). regla, re£reZ / richtsnoer. reglaje, m., regeling / instelling (apparaat). .. __ reglamentar, regelen / voorschrijven. reglamentario, volgens voorschrift / wettelijk vastgesteld. reglamento, reglement I statuut / regeling. reglar, ww., regelen / linieren; se, zic/i richten. reglar, bn., orde— / regulier. regleta, zetlijn. regletear, open ruimte laten / interliniin zeilen. regoeiado, welgemoed / vrolijk. rcgociar, vermaken; —se, zic/i t>ermaken. regoeijo, prei / vreugde. regodearsc, zic/i ontspannen / vermaken. . , „„„„„ / regodeo, ontspanning / genoegen / pret. regoliar, terugstromen. regolio, terugslroming / inham. regordete, —a, gezei / feori en dik. reqresar, terugkeren. reciresión, achteruitgang / regressie. regresivo, achterwaarts / terugwer- regreso, terugkeer; ya estó de , hij is al terug. regucra — relevatlor regucra, greppel / (bevloeiings)geul. reguero, goot / greppel / slronm. regulaeión, regeling / bepaling. rcgulador, regulateur. regular, ww., regelen / ordenen / schikken . regular, bn., regelmatig / ordelijk / geregeld / middelmatig; por lo —, gewoonlijk; bw., tamelijk. regularidad, regelmatigheid / stiptheid . rcgularizaeión, regeling. régulo, koninkje / winterkoninkje. regustillo, nasmaak je. reguslo, nasmaak ; muy a —, dolgraag. rehabilitación, eerherstel / herstel in vroegere (rechts ) toestand. rehabllitar, in eer en rechten herstellen; —se, zich rehabiliteren. rehaecr, herstellen / overmaken / weer in orde brengen;—se, zich herstellen I bijkomen. rchartar, overladen. rcharto, overladen / beu. rcliccho, hersteld / gezet. rehén, m., gijzelaar / onderpand. rehcnchir, (weer) opvullen. rehilandera, (wind)molentje. rehilete, mvolant / veertje / banderilla / vinnige opmerking. ri-liogar, stoven. rehuida, ontwijking / afkeer. rehuir, ontvluchten / verwerpen; —se, weigeren. reliundir, onderdompelen / doen (ver )zinken. rehusar, weigeren / afwijzen. rcidor, —a, lachgraag; el—, lacher. reimportar, weer invoeren. reimprcsión, nieuwe druk. reimpreso, herdrukt. reimprimir, herdrukken. reina, koningin. reinado, regering(stijd). rciuar, regeren / heersen. rcineidencia, terugval / reincidentie. reiiicidente, terugvallend / weer vervallend. reincidir, weer vervallen. rcineorporar, weer inlijven; —se, weer toetreden / weer opgenomen worden. reingrcsar, weer binnentreden / weer toetreden. reingreso, wederloetreding / wederopneming. rcino, (konink)rijk. reinscripción, weer inschrijving. reintegraeión, weer in bezitstelling / herbenoeming / vergoeding. reintegrar, weer in bezit stellen / opnieuw benoemen / schadeloos stellen; —se, zich weer in bezit stellen / weer verkrijgen / terugkeren. reintegro, weer in bezitstelling / vergoeding / terugbetaling. reir, lachen; —se, (glim)lachen. reiterar, herhalen. reitre, (eertijds) Duits huursoldaat te paard. rcivindicación, terugvordering / eis. reivindicar, terugvorderen. reja, ploegschaar / traliewerk. rcjilla, tralie / luikje /mat (v. stoel) . rejo, angel / pin / ,,fut" / kracht. rcjón, m., spies / scherpe pin. rejonazo, sloot met spies. rejonear, stierenvechten met paard en lans. rcjuvenecer, verjongen; —se, opnieuw jong worden. rejuvenecimiento, verjonging. relaoión, verhouding / betrekking / verbinding / verslag I verhaal. relacionar, in verbinding brengen; —se, betrekkingen aanknopen. rclajado, slap / losbandig. ri-lajamiento, —ción, verslapping / verzakking / losbandigheid. relajar, verslappen / verpozen / ontheffen / overgeven aan wereldlijk rechter / verzachten; —se, verslappen / zich niet beheersen / losraken. relamer, nog eens likken; —se, zijn lippen aflikken / (fig.) dikdoen. rclamido, gelikt / opgedirkt / gekunsteld. relampago, bliksem (straal) / weerlicht I schittering. rclampaguear, weerlichten / schitteren . relance, m., 'i opnieuw uitwerpen (van net) / toeval. relanzar, terugwerpen / terugstoten. relapso, (weer) afvallig / opnieuw vervallend in; el—, afvallige /recidivist. relatar, verhalen / berichten. relativamente, bw., betrekkelijk. rclatlvidad, betrekkelijkheid / relativiteit. rclativismo, relativisme. relativo, betrekkelijk. relato, verhaal / bericht / verslag. relator, verhaler / verslaggever. releer, overlezen. relegación, verbanning. relegar, verbannen / verwijderen. relej(e), m., wagenspoor. relente, avonddamp / kilheid. relevación, ontheffing / bevrijding. relcvador, overdrager / relais. relevante — rcmolón relevante, uitstekend / voortreffelijk. remediable, herstelbaar / vatbaar relevar, ontheffen / aflossen / ver- voor hulp. lichten / naar voren brengen / uitsteken. remediar, helpen / verbeteren / relevo, aflossing / vervanging. herstellen / voorzien in. relieario, reliekschrijn. remedio, fcersiei / hulpmiddel J relieve, m., relief; de—, aanzienlijk; geneesmiddel; no hay mas —, er zit sin onbelangrijk; lo puso de —, niets anders op; no tiene —, er is hij deed het goed uitkomen. niets aan te doen. reliuión, qodsdienst I vroomheid / remedo, nabootsing. aeesteliike orde remembranza, herinnering. réligfosa, non. rememorar, in herinnering brengen. religioso, monnik. remendar, lappen herstellen relinchar, hinniken. remendón, (schoen)lapper / her- relincho, gehinnik. steller / oplapper. reliquia, overblijfsel / relikwie. remero, roeier. reló, reloj, m., horloge / uurwerk. remesa, remise / zending / over- reloiera, horlogekasl / hanger. making. ,, reloj er ia, uurwerkmakerij / horloge- remesar, de haren uitrukken. k ' remiendo, (hel) oplappen / lap \ reioiero, klokkemaker / horloge- toevoegsel / klein drukwerk; a s, maker bij gedeelten. reluciente, stralend / schitterend. remilgado, aanstellerig 0P?*flfki- relueir, stralen / schitteren / glanzen; remilgo, gemaaktheid / kuurtje / cgfioi» o — voor de daq komen met• opschik. _ reluetaneia, tegenzin / storing. reminisccncia, herinnering / na- reluctante, tegenstribbelend. klank. _ relumbre, —, oians / schittering. remirado, bedachtzaam. relunibrón, m., schittering I (ogen- remirar, noff eens bekijken, schijntijke) pracht / klatergoud bedachtzaam optreden. rellano, traprust / ouer/oop / Aooff- remisamente, bw., touw / onuer nlnlele SChlllig. .... r ellenar vullen I volstoppen; —se, remisible, toelaatbaar / vergeeflijk rich m^oDDen remisión, vergiffenis / nalatigheid / relleno,uo Z '/ Se,UM; el -/ «.ImI; toegeeflijkheid I "^2 'TsZ de —, a/s siop/ap. , remiso, lauw / nalatig / s/ap. remachar, vastklinken / platslaan / remisor, afzender rpmanencia rest de vingers zien / verwijzen; se, ver «5TSS3S.' remansarse, stil blijven slaan (wa- remo, riem ' ' . , armen en benen / vleugels. remanso, stilstaand water / bedaard- ^ remocién, verplaatsing / onisZag / '"rcniar, roeien. Premojar, bevochtigen / uie/cen / reinareable, opmerkelijk. met een dronk vieren. remarcar, opmerken / nadrukkelijk remojo, weking; en —, geweekt / 'reinat a. d. sacramenten Sakser. voorzien. , Sajon.a, Safcsen. sacramrnto, sacrament. sal, v., zoui l.P. • * rarhin-nnl saeratïsimo, zeer heilig / allerhel- sala, zaa/; — (dejusticia),recftfszaa/ I gerechtshof. . •ÉS-""" =£5iric'K -is tmixsnw dinjr / kerkdiefstal. v■ pekelvlees. n laats sacrileqo, godslasterlijk / heiligschen- saladero, pekel—, el , P'aais .aar / pe*e,- rzL":81™- vlz^r, ^«t», , ZZoX'iligTJewljd. ^sXdura, <«<,»«*, / saorosa.ito, ffeiüyd / onschendbaar. salamandra, salama"der- s , sacudida, sefiofc / sfaoi / standje. salamanqués, —esa, ui; ba/a sacudido, fte/Jiff / onstuimig / ruw. manca. salamanquino — saltón salamanquino, uil Salamanca. salar, (in)zouien / pekelen / inmaken. salario, loon / salaris. salaz, ontuchtig. salazón, m., pekeling / inmaking / pekelvlees. salce, m., wilg. salcedo, wilgenbos. salchicha, worst / saucijs. salchicheria, spekslagerij / worstmakerij. salchichero, spekslager / worstmakerl —verkoper. salchichón, m., worst / beuling. saklar, afbetalen / vereffenen / uitverkopen . saldo,saldo / uitverkoop / vereffening. saledizo, uitspringend; el —, uitspringend gedeelte / rand. salero, zoutvat / zoutpakhuis / geestigheid / geestig en bevallig iemand. salesa, non v. d. orde v. St. Fr. de Sales. saleta, kleine zaal / gerechtshof. salico, Salisch; ley —a, Salische wel. salida, uilgang / vertrek / uitval / af zet I uitgave; — del sol, zonsopgang. salidizo, uitspringend; el —, rand / lijst I voorsprong. salido, uitpuilend / loops / ontuchtig. saliente, uitspringend / uitstekend / in 't oog vallend; el —•, Oosten. saüticación, zoutvorming. salina,zoutpan/—ziederij / —groeve. salinero, bn., zout—; el —, zoulzieder. salino, gezouten / zout. salir, uitgaan / vertrekken / afgaan (schol) I uitlopen / te voorschijn komen / opkomen / aftrek vinden / hel brengen tot I gelukken; me salió bien (mal), hel is me (niet) gelukt; eso te saldré caro, dat zal je duur te staan komen; salió ileso, hij kwam er ongedeerd af; ■— a, gelijken op / komen te staan op / uitkomen op; — al encuentro, tegemoet gaan; — con, voor de dag komen met; ■— por, opkomen voor; —se, uitlopen / uitspringen I lekken j zich bevrijden van; -—se con, iets gedaan krijgen ;—se con la suya, zijn zin krijgen. salita, zaaltje. salitral, bn., salpeterhoudend; el —, — groeve. salitre, m., salpeter. salitrera, salpetergroeve. salitroso, salpelerhoudend. saliva, speeksel. salival, bn., speeksel —. Spaans-Nederl. sa li va/o. spuug. salivoso, kwijlend. salmantiiio, uil Salamanca. salmear, psalmen zingen. salmista, m., psalmist. salmo, psalm. salmodia, psalmgezang / (hel) opdreunen. salmón, m., zalm. salmonado, zalmachlig. salmonete, m., zeebarbeel. saliuuira, pekel. salobrc, brak / zouthoudend. salon, m., salon / zaal; — deactos, zittingszaal. saloncillo, —eito, kleine salon / zaaltje. salpicadura, spat / bespotting. salpicar, bespatten / bevlekken / bestrooien. salpicón, m., spat / vlek / ragout. salpimentar, met peper en zout bestrooien / kruiden. salpimicnta, peper en zoulmengsel. salpresar, pekelen. salsa, saus / kruiderij / pittigheid. salscra, sauskom. saltabalcones, m., geveltourist. saltabunoos, m., kunstenmaker / kwakzalver / ,,hekkenspringer" . saltabardalcs, m., waaghals. saltadcro, springplank / speelplaats / bron. saltadizo, veerkrachtig / wat knappen, uiteenspringen, kan. salt ado. uitstekend / uitpuilend. saltador, springer / koorddanser / sprinkhaan. saltar, (over)springen / een sprong maken / uitslaan / in de lucht vliegen / bespringen; — a la comba, touwtje springen; —se la tapa de los sesos, zich voor de kop schieten; (se)lesaltan los ojos, hij kijkt zijn oogen uil. saltarin, —ina, dartel / hups; el —, danser / woelwater. salteado. ges loofd. salteadur, struikrover. salterio, psalter /psalmboek / (R ,K.) rozekrans . saltinibanco, sallimbanqui, goochelaar I kwakzalver / schreeuwer. saltito, sprongetje / huppeling. salto, sprong / weglating / uitval / ravijn / waterval; — de cama, ochtendjapon I kamerjas; —- de campana, slag over de kop; — de lobo, wolfskuil / greppel / sloot; andar a — s,springen / huppelen; dar —s, springen. saltón, —ona, springend / huppe- 20 salubre — santiaguista lend I vooruitstekend; el—, sprinkhaan. salubre, heilzaam / gezond. salubridad, gezondheid. salud, v., heil / gezondheid / welzijn; casa de —, rusthuis / krankzinnigengesticht; i—!, dag / vaarwel; —es, groeten. saludable, heilzaam / gezond. saludador, belezer / kwakzalver. saludar, (be)groeten / saluutschoten lossen . saludo, groet / saluut. salutación, begroeting; — angélica, (R.K.) Angelus. salutiïero, heilzaam. salva, salvo / begroeting / (oudtijds) vooraf proeven / vuurproef / eed. salvabarros, m., spatbord. salvable, redbaar. salvación, uitredding / heil; ejercito de la —, Leger des Heils. salvadera, zandstrooier. salvado, zemelen. salvador, verlosser / Heiland. salvadorefio, uil San Salvador. salvaguardar, beschermen / zorg dragen voor / waarborgen. salvajjuardia, bescherming / (vnjjgeleide. salvajada, wildheid / onmenselijke daad / schuwheid / linksheid. salvaje, wild / ruw / onbeschaafd / schuw; el —, wilde(man). salvajeria, salvajez, zie salvajada. salviijisuin, wildheid / onbeschaafdheid I onmenselijkheid / vernielzucht. salvamauo, a —, volkomen veilig. salvam(i)ento, redding; derecho de —, bergloon. sal var, redden / verlossen / bergen / behouden / vermijden / afleggen (afstand); salvó el foso de un brinco, hij was in één sprong over de sloot; -— una montana, een berg overtrekken; la torre salva los arboles, de toren steekt boven de bomen uit; —se, zich redden. . . salvavidas, m., reddingboei / apparaat. . . salvedad, voorbehoud / uitzondering. salvilla, schoteltje / (presenteer )blaadje. salvo, behouden / ongedeerd / onverlet; bw., behoudens; a —, veilig / onbeschadigd; a su —, op eigen verantwoording I naar believen; ponerse en —, zich in veiligheid stellen. salvoconducto, vrijgeleide. sallar, wieden. samago, spint / houtafval. samaritano, el santo —, de barmhartige Samaritaan. sambenito, boetekleed / schandvlek. \ San, — Juan, Heilige Johannes; [voto a Sanes!, bij alle heiligen! sanable, geneeslijk. sanalotodo, wondermiddel. sanar, genezen / verhelpen; —se, ! genezen. sanatorio, sanatorium. sanción, goedkeuring / bekrachtiging / I boete I sanctie. saneionar, goedkeuren / bekrachtigen. sandalia, sandaal. sandalo, sandel(houl). sandez, v., onnozelheid. sandia, watermeloen / (fam.) bol / hoofd. sandio, onnozel. saneamiento, borgstelling / vrijmaking I verbetering / sanering. sanear, borgslaan voor / verbeteren / saneren. sanedrin, m., sanhedrin. sanjjradera, lancet / afvoer. sangradura, aderlating / afvoer. sangrar, aderlaten / afvoeren / aftappen / bloeden / geld aftroggelen / j regel laten inspringen. sangrc, v., bloed; hospital de la — veldlazaret; a — y fuego, ie vuur en te zwaard; a — fria, koelbloedig; tiene mala —, hij is opvliegend. sangria, aderlating / afvoer / drooglegging . sangricnto, bloedig / wreed. sanguijuela, bloedzuiger. sanguinaria, bloedsteen / duizendknoop (bloedkruid,stelpend middel). sanguinario, bloeddorstig. sanguinco, volbloedig / sanguinisch / bloed—. sanidad, gezondheid / hygiëne. sanitario, gezondheids— / hygiënisch; el —, hospitaalsoldaat. sanjuanista, Mallezerridder / hospilaalbroeder van St. Jan. sano, gezond / heilzaam / gaaf; cortar por lo —, krachtige maatregelen nemen. sanote, kerngezond / welgedaan. sanscrito, Sanskril. santabarbara, kruidkamer. santanderino, uit Santander. santcria, kwezelarij /schijnheiligheid. santero, oppasser v. heiligdom / / santiaguista, m., ridder van Santiago (St. J acob). santiamén — saturnales santiamén, en uri —, in een oogwenk. santidad, heiligheid; Su —, Zijne Heiligheid (titel van den paus). santificar, wijden / heiligen. santiguada, jpor mi —!, bij hel kruisteken / waarachtig. santiguar, een kruis slaan (over) / zegenen / belezen; -—se, een kruis slaan. santisimo, allerheiligste; el —, (R.K.) hel heilig sacrament; armó la —a, hij ging vreeslijk te keer. santo, heilig / vroom / deugdzaam; i— y buenol, t is mij best; Juéves —, Wille D.; Viernes —-, Goede V.; Sébado —, Stille Z.; el —, heilige; el dia de su —, op zijn naamdag. santolio, oliesel / zalfolie. santón, (Mohammedaanse) heilige / kwezel / huichelaar. santoral, m., boek met heiligenlegenden j koorboek / lijst v. d. namen v. d. hei ligen . I^santuario, heiligdom / kapel. . santucho, kwezel. santurrón, —ona, kwezelachtig / schijnheilig; el —, kwezel. sana, verbittering / woede. sanudo, verbitterd / verwoe . sapicneia, wijsheid. sapivntisimo, zeer geleerd. sapino, spar. sapo, pad / naar mens / treuzel; echar —s y culebras, razen / ,,vuur spuwen". saponaria, zeepkruid. saque, m., (het) uilslaan v. d. bal / speler die uitslaat; — libre, strafschot. saquear, plunderen. saqueo, plundering. saquero, bn., zak—■; el —, zakkenmaker. saquito, zakje / las je. sarampión, m., mazelen. sarao, avondpartij. sarasa, m., verwijfd man. sarcasmo, biltere hoon / sarcasme. sarc&stico, honend / sarcastisch. sarcólago, sarcophaag / (praal)graf. sardana, Catalaanse reidans. sardanista, m., danser v. sardanas. sardeseo, Sardisch / klein (v. paard, ezel) / stuurs; el —, hit / ezeltje. sardina, sardientje; — arenque, bokking / haring. sardinero, sardienenvisser / viskoopman. sardineta, sprot / (dubbele) galon. sardo, Sardinisch; el—,Sardiniër. | sardónicc, —nica, sardonyx. sardónico, bitter / gedwongen. sarga, serge. sargazo, zeegras. sargonta, (oudtijds) hellebaard / (fam.) manwijf. sargento,sergeant; — mayor, (groot) majoor. saryentón, —ona, manwijf. sarmentar, snoeien (wijnstok). sarmentera, (hel) snoeien. sarmentillo, rankje. sarmcntoso, rankachtig / pezig. sarmicnto, rank / wijnstok. sarna, schurft. sarnoso, schurftig. sarracénioo, —ccno, —ein, cino, Saraceens / Moors; el —, Saraceen. sarro, tandsteen / aanzetsel / beslagenheid v. d. tong. sarroso, beslagen / bedorven. sarta, snoer / rits. sartén, v., pan; fruta de —, poffertjes; tiene la — por el mango, hij heeft het heft in handen. sartcnada, een pan vol. sartorio, müsculo —, dijspier / ,,snijdersspier". sast ra, kleermaakster. sastrc, kleermaker; traje —, tailormade. sastreria, kleermakerij. satan, satanas, Satan. sat&nieo, satanisch / boosaardig / afschuwelijk. satélitc, satelliet. satén, m., satijn. satinar, glanzen / satineren. satira, hekeldicht / spotschrift / satire. satirico, spot ■— / spottend / satirisch; el —, satiricus. satirizar, bespotten. satiro, satyr / spotter / wellusteling. satisfacción, genoegdoening / voldoening; a -—■, naar wens / uitmuntend; propia —, zelfingenomenheid. satistaeer, voldoen / bevredigen / genoegdoening verschaffen; —se, zich genoegdoening verschaffen I stillen (honger); —se con, genoegen nemen met. satisiaciente, bevred igend. satisfactorio, voldoende / bevredigend . satisfecho, voldaan / tevreden. satrapa, m., satraap / dwingeland. saturación, verzadiging. saturar, verzadigen. saturnales, v.mrv., Saturnaliën / (fig.) losbandige feesten. saturnino — scductivo saturnino, somber / knorrig / lood- secretamente, bw., stilletjes, kleuriq I lood—. secretar, afscheiden. saturnismo, loodvergifliging. secretaria, secretaresse. saturno, Saturnus / lood. secretaria, secretariaat. sauee. m uiilq; — llorón, treur—. secretano, secretaris. ... saucedal, m., wilgenbosje. secretcar, fluisteren / geheimzin- saüco, vlierboom. .. nl9 doen. . . • . saudade, v., heimwee / dagdromerij. seereto, , el —, geheim saudoso, uo/ smachtend verlangen. — a voces, publiek geheim, de —, in saurio, saurus. ^ «/efteim; andar de —8, geheimzinnig savia, sap / merff / fcern. doen / gewichtig doen. saxeo, bn., sienen —. secretono, afscheidend. saxólono, saxophoon. seeta, sekte. sava, vrouwenrok. .. sectar.o, aanhanger v. sekte / afval- snval, m., saai / omslagdoek / pij / Ziffe I nieuwlichter hi* sector, m., gedeelte / secior. savo, ZtieZ I bovenkleed \ (fam.) secuaz, aanhangend; el —, volge- jas; dijo para su —, hij zei bij zichzelf. ling / aanhanger. , sayón, (oudtijds) schoutendiender / secuela, gevolg I nasleep. iwp; sss^acauT?: fuira'de —, ^nge'iïgen; 'üegar a la'7—', secuestro, beslaglegging / gevangen- "^sazoiiadainente, bw., te juister lijd I secular, eeuw(en)oudJ wereldlijk; hphnnriiik brazo —, wereldlijke macht. sazonado, rijp / goed toebereid / sccularizar, verwereldlijken / secu- ^sazonar, ZaZen rijpen / kruiden; secundar, bijstaan / ondersteunen —*T?Unworden. secundario, bijkomstig / secundair, scóutista, m., padvinder. intención —a, bijbedoeling. 1. sc,pers. vmw.,zich /elkaar /men; scd, v., dorst / begeerte. pras'p (aue se era), er was eens. scda, zijde. 2 sc. pers vrnw., hem I haar I hun; scdación, stilling / kalmering. se lo hé dado ifc heb het hem (haar, scdal, m., riu.J.noer / draad hun) gegeven; sin déirselo, zonder hel sedativo, sedante, kalmerend mid "tcbtt, bn/, vefTtachtig. ^séde, zeZeZ; la Santa cZe pauseZi/Zce sebCso? ue'z ^talkachtfgS scdentario, ziZZend; vida — a, zïi- sccadal™m!t droge %land)grond. sedefio, zyden1 Varkenshaar sccano, droge (zand)grond. fabriek. .., . jnr)nstria —a, sccantc, drogend / snijdend; llnea sedero, bn., zijde—, industna a, eniiliin- (napel) —, vloeipapier. zijde-Mdustrie. aecar ?af )droqen —se, zich afdro- sedic(i)ente, zogenaamd .. gen I verdorren I vermageren I versmachten sedición, opstand I mm[enii sección, (in)snede / doorsnede / sedic.oso, opstandig, el , P afdelina I sectie. slandeling / muller. seccionar, verdelen / doorsnijden. sediento, dorsfi? / begerig. sccesión, afscheiding / verwijdering / sedilla, halfzijde. neerslag I terugtrekking I afzondering. sed.mentac.6n, -mento, neerslag I seco, droog / verdroogd / maSer / bezinksel / ketelsteen. stuurs I wrang- verdad —a, naakte sedoso, zijdeachtig zacht waarheid; a—as^kort en bondig / sedncción, verleiding / cftarme. ïneeeennsmaar! ^ ^ ' TeZZioTverZ'deUjk / aanZofc- til \sCTlO m ^ 1 1' '1 secrecioii, afscheiding / secretie. kelijK. seduetor — semestre seduetor, —a, verleidelijk; el —, S verleider. sefardi, —dita, sefardisch; el —, Jood v. Spaanse herkomst. segable, rijp om te maaien. segadera, sikkel / zicht. segador, maaier / hooiwagen (spin) . segadora, maaimachine. segar, maaien / afsnijden. seglar, wereldlijk; el —, leek. segmentar, in stukken verdelen. segmento, segment. segregación, afscheiding. segregar, afscheiden; —se, uiteen gaan. seguida, vervolg; de —, achtereenvolgens; en —, onmiddellijk / aanstonds. seguidilla, liedje / wijsje / volksdans ; —s, (fam.) buikloop. seguido, voortdurend / aanhoudend / achtereenvolgend; el —, mindering; punto —, onmiddellijk (letterl.: punt, nieuwe zin); todo —, regelrecht / rechtuit. seguidor, —a, vervolgend; el —, vervolger / onderlegger (met lijntjes). seguimiento, vervolg / achtervolging; en — de, achter .... aan. segulr, volgen / doorgaan / achtervolgen I behoren tot / voortgaan / nog steeds zijn; sigue la carrera de, hij studeert voor; sigue leyendo, hij gaat | door mei lezen; sigue enferma, zij is nog steeds ziek; —se, volgen / voortspruiten I elkaar (op)volgen; de esto Ise sigue, hieruit volgt. segün, vz., volgens / overeenkomstig; vw., al naar gelang / zoals; |— (y como)l, dal hangt er van afl segunda, tweede klas / — stem / bijbedoeling / dubbelzinnigheid; — de cambio, tweede wisselbrief. scgundo, tweede; — cabo, onderofficier; ■—a ensenanza, middelbaar onderwijs; bw., ten tweede; el —, tweede / onderchef / eerste stuurman; sin —, ongeevenaard. segundón, —ona, jongere zoon, — dochter. seguntino, uit Sigüenza. segur, v., bijl / sikkel. seguramente, bw., stellig. seguridad, zekerheid / veiligheid / waarborg; con — de servicio, bedrijfsI zeker (auto en dgl.) / betrouwbaar. seguro, zeker / stellig / veilig / I betrouwbaar; bw., stellig; el—, zekerI heid I geleibrief / vrijgeleide / (ver)1 zekering / pal; al (de) —, stellig; él va sobre —, hij is heel zeker van zijn zaak. seis, zes. scisavo, zesde. seiscentista, m., zeventiende-eeuws auteur, schilder. seiseientos, —as, zeshonderd. seise, bijz. koorknaap v. d. kathedraal in Sevilla, Toledo, e. a. selección, keuze / selectie. scleccionar, uitkiezen / sorteren. selcctividad, selectiviteit. selcetivo, selectief / fijn onderscheidend I kieskeurig / zuiver. seleeto, uitgezocht I uitgekozen / fijn. selector, zoeker. selcnio, selenium. selenita, m., maanbewoner. selva, woud. selvatieo, woud— / wild / ruw. selvoso, bosrijk. selladura, verzegeling. sellar, (ver)zegelen / stempelen / bekrachtigen. sello, zegel / stempel / postzegel; — de alcance, strafport. semaiórieo, v. d. semafoor. semaioro, semaphoor / lichlsein(paal) I kusttelegraaf. semana, week / weekloon; la — inglesa, weekeinde; la — tragica, de bloedige week (1909 Barcelona). semanal, wekelijks; el —, weekblad. semanari», weekblad. semblante, m., gelaat (suitdrukking) I voorkomen; hacer -— de, doen alsof. semblanza, gelijkenis / levensbeschrijving. sembradera, —dora, zaaimachine. sembrado, zaailand / akker. sembradura, (hel) zaaien; campo (tieira) de —, akker. sembrar, zaaien / (rond)strooien / verbreiden. semejante, overeenkomstig / dergelijk / gelijkend; el —, gelijke / naaste. semejanza, gelijkenis; a — de, overeenkomstig. semejar, gelijken; —se a (en), gelijken op. semen, m., (dierlijk) zaad. scmental, bevruchtend / dekkend; el —, hengst / mannetje. scmentar, (be)zaaien. sementera, (hel) zaaien / zaaitijd / akker / kweekplaats. sementcro, zaaizak. semestral, halfjaarlijks. semestre, m., semester / half jaar. scmi — scficro scmi—, half / semi—. seruibrevo, v., hele noot. semiconeieneia, onderbewustzijn. scmilla, zaad / oorsprong / bron. senifllero, kweekbed. seminal, zaad—. seminario, kweekschool / seminarium . seminarista, m., seminarist. scmitii, Semietisch; el —, Semiet. scmitico, Semietisch. sémola, griesmeel. semoviente, zich bewegend; bienes —s, vee. scmpiterno, eeuwig. sen, m., sennestruik. senado, senaat. senador, senator. senaduria, senatorschap. senario, zesdelig / —voetig /—tallig■ senatorio, —riai, senaats— / senators—. seneillamente, bw., eenvoudig / kort en bondig. sencillcz, v., eenvoud. sencillo, eenvoudig. sencillote, dood-eenvoudig / kinderlijk I naief. scnda, sendcro, pad. scndos, —as, respectievelijke / tin voor elk; con — aviones, ieder met zijn vliegtuig. sencetud, v., ouderdom / oude dag. senescal, seneschalk / drost. aenil, ouderdoms— / seniel. scno, (zee)boezem / binnenste / borst I school \ holle / sinus. sensaeión, gevoel / gewaarwording / sensatie / opzien. sensacional, indrukwekkend / opzienbarend. sonsatez, v., verstand(igheid) / bedaardheid I overleg. sensato, verstandig / bedaard / bezonnen. sensibilidad, gevoeligheid / ontvankelijkheid . sensiltilizar, gevoelig ma^enscnsiblc, gevoelig / ontvankelijk / jammerlijk / betreurenswaardig. scnsibleincnte, bw., merkbaar / smartelijk / klaarblijkelijk. senslblcria, overdreven gevoeligheid. sensiblcro, overdreven gevoelig. sensitiva, kruidje-roer-me-niet. scnsitivo, gevoelig / gevoels / zin (luige) lijk. sensorio, zinluigelijk. sensual, zinnelijk. scnsualidad, zinnelijkheid. sentada, zit / rit; de una —, zonder onderbreking. sentado, gezeten / bedaard / bestendig; estar —, zitten; lo dió por —, hij nam het als waar aan. sentar, zetten / plaatsen / opstellen / boeken / bevestigen / gladstrijken / passen (goed staan); te sienta bien, mal, het staat je goed, slecht / het bekomt je goed, slecht; le han sentado la mano, men heeft hem geslagen; —se, gaan zitten / bezinken / (in)zakken (grond). scnteneia, spreuk / uitspraak / oordeel / vonnis. sentenciar, uitspraak doen over / veroordelen. seiiteneioso, zinrijk / waanwijs. sentido, bn., (diep) gevoeld / innig / gevoelig; el —, gevoel / zin / betekenis / zintuig / richting J doel; — comün, gezond verstand; perdió el —, hij viel flauw. sentimental, overgevoelig / sentimenteel; el —, gevoelsmens. sentimentalisme», overdreven gevoeligheid I sentimentalisme. sentimiento, gevoel / bewustzijn / leedwezen / verdriet / spijt / wrok / barst (muur); tenemos el — de, wij betreuren hel te moeten. sentina, hoosgat (in schip) / (tig.) poel. sentir, gevoelen / bemerken / v. mening zijn / betreuren; siento mucho que, hel spijl me zeer dat; lo siento venir, ik hoor hem aankomen; —se, zich gevoelen / barsten (muur);-—de, pijn hebben aan \ klagen over; el —, gevoelen / mening. seSa, leken / gebaar / sein; —s, kentekenen / adres; por més —, bovendien; por las —, naar het uiterlijk te oordelen / waarschijnlijk. seiia, (fam.) mevrouw. seftal, v., (ken)leken / moedervlek / aanwijzing / grenspaal; puso una , hij zette een kruisje (analphabeel); — de peligro, noodsignaal. sefialadamente, bw., nadrukkelijk / bijzonderlijk. scnalado, aangewezen / beroemd / vermaard / bijzonder / ,,getekend' . scftalador, aanwijzer / bladwijzer. scflalamiento, aanwijzing / bepaling. seilalar, aanwijzen / kenmerken / vaststellen / signalen geven / tekenen / opmerkzaam maken op; —se, zich onderscheiden . scnero, eenzaam / afgezonderd. senor — serradizo sefior, heer; a lo —, als een heer / lieerachlig; el S—, de Here / (R.K.) het heilig Sacrament; los —es (de) F., de heer en mevrouw N.N.; todo un — libro, (jam.) een flink boek / heus een boek. senora, vrouwe / mevrouw; Nuestra —, (R.K.) Onze Lieve Vrouwe. seiiorazo, (fam.) grote meneer. sefiorear, beheersen / overweldigen / de baas spelen; —se de, zich meester maken van. sefioria, heerschappij; Su —, U Edele (aanspreekvorm o.a. in Cortes). senorita, jonge dame / juffrouw / (jonge) mevrouw. senorito, jonge heer / (jonge) meneer; los —s, de deftige jongelui. sefiorón, —«na, deftige heer / — dame. sefiuelo, lokvogel / lokmiddel / (val)strik. sco, v., (Aragon) dom / kathedraal. seó, scor, (fam.) meneer. sepancuantos, m., scherpe terechtwijzing I bestraffing. separabilidad, scheidbaarheid / losmaakbaarheid. separable, scheidbaar / losmaakbaar / vervallend. separación, scheiding / uittreding. separadamente, bw., afzonderlijk. separado, gescheiden / afzonderlijk; por —, afzonderlijk / extra. separar, scheiden / afzonderen / ontbinden / afzetten; —se, zich afscheiden I scheiden; —se de, uittreden uit. separatismo, separatisme. separatista, m., separatist / ijveraar v. afscheiding en zelfregering. scparativo, scheidend. sepelio, begrafenis. sepia, inktvis / sepia. septembrino, Septemberachlig. septena, zeven stuks. septenario, zeventallig / zevendelig; el —, tijdruimte v. zeven dagen / — jaren. septentrión, m., Noorden. scptentricnal, Noordelijk / Noord—; los —es, de Noordelingen. septiembre, m., September. septimo, zevende. septuagenario, zeventiger. scptuajjésinio, zeventigste. sépluplo, zevenvoudig; el—, zevenvoud . sepulcral, bn., graf— / doods. sepulcro, graf / grafieken. sepultar, begraven. sepulto, begraven. sepultura, graf / begrafenis. sopulturero, doodgraver. scquedad, droogheid / dorheid I barsheid. scquedal, —ar, m., dorre, onvruchtbare grond. sequia, droogte. sequio, droog terrein. scquisimo, heel droog / — dor. séquito, gevolg. ser, zijn / worden; a no ser, tenzij; a no ser asl, anders; érase que se era, er was eens; el -—, wezen / schepsel. serüiieo, engelachtig / verheven; orden —a, Franciscaner orde. serafin, serafijn / engel. serba, lijsterbes. serbal, —bo, lijsterbes (seboom) . serblo, Servisch; el —, Serf. serena, avonddauw / nachtkoelie; a la —, in de open lucht. serenamiento, opheldering / opklaring. serenar, geruststellen / ophelderen / lol bedaren brengen; —se, opklaren / lot bedaren komen. serenata, serenade. serenidad, helderheid / gemoedsrust / (titel) Doorluchtigheid. serenisimo, doorluchtig. sereno, helder / rustig / bedaard; gota —a, zwarte staar; el —, avondvochtigheid I nachtwaker; al —, in de open lucht. seri (ci) cultura, zijde (rups) teelt. sérico, zijde—. serie, v., reeks / serie. scricdad, ernst. serio, ernstig; es cosa —a, (fam.) dat is de moeite waard j dal is heel wat; en —, in ernst / ernstig. sermón, m., preek / vermaning; echó un —, hij hield een preek. sermoncar, (be)preken / terechtwijzen . sernoja, dorre bladeren / sprokkelhout. seroso, waterachtig. serpentear, kronkelen. serpenteo, gekronkel. serpentin, m., serpentijn / — steen / (slangvormige) buis. serpentina, serpenlijn(steen) / buis / serpentine. serpiente, v., slang / serpent; de cascabel, ratelslang. serpol, m., wilde thijm. serpollo, stek / loot. serradizo, bn., zaag—. serraduras — siempre serraduras, zaagsel / krullen. serralio, serail / harem. serrania, bergland. serranilla, serranilla (landelijk gedichtje). scrrano, bn., berg—; el —, bergbewoner . serrar, zagen. serrin, ra., zaagsel / krullen. serrón, m., (grote) zaag. servible, bruikbaar. servieial, gedienstig / tegemoetkomend . servieio, dienst / bediening / servies I couvert / gang (bij maaltijd) I waterpot / lavement; estè de —, hij heeft dienst; rendir un —, een dienst bewijzen. servido, (op)gediend / versleten; estoy ■—, daar zit ik lelijk mee; Ia senora estè -—a, mevrouw, het eten is opgediend. servidor, dienaar; su seguro —, uw dw. dn. servidora, dienares I gedienstige. servidumbre, v., dienst / dienstbaarheid I personeel. servil, slaafs / kruiperig. servilismo, slaafsheid / kruiperigheid. servillete, m., servet. servilietero, servetring. servir, (be)dienen / opdienen / een dienst bewijzen / leveren; — a, dienen tot; — de, — als; ■— para, deugen voor; —se, zich bedienen; slrvase, weest u zo goed. sesada, hersens (gerecht). sésamo, sesam (plant). sesear, lispelen. sesenta, zestig. sesentavo, zestigste deel. sesentena, schok (zestigtal). sesentón, —ona, zestigjarige. seseo, gelispel. sesera, hersenpan / kop. sesgado, dwars / scheef. sesgadura, schuine lijn / schuinlopende strook. sesjjai*, scheef zetten / — knippen / laveren . sesyo, scheef; el —, scheefheid / scheur; al (de) -—, scheef / dwars / van ter zijde (stilletjes). sesión, zitting / voorstelling; celebrar una —, een zitting houden; — contlnua, doorlopende voorstelling. seso, hersens / versland; se devanó los —s, hij brak zich het hoofd over. nestcar, de siësta houden. sesudo, verstandig / bezadigd. scta, paddestoel / borstelfig haar) . setecientos, —as, zevenhonderd. setena, zevental / ■—voud. setenio, zeven jaren. set ent a, zeventig. setcntavo, zeventigste deel. set int ón, —ona, zeventigjarige. seto, haag / heining; — vivo, heg. scud», pseudo / onecht / vals. seudónimo, pseudoniem. severidad, ernst / gestrengheid. scvero, streng / ernstig. sevicia, onmenselijke wreedheid. sevillano, uil Sevilla. sexaijenario, zestigjarige. sexagésimo, zestigste. sexajjoiial, zeshoekig. sexcentésimo, zeshonderdste. sexo, geslacht / —sdelen. sexta, zesde uur (twaalf uur 's middags) / (R.K.) sexten / zesde klas I sexte. sextilla, —ina, sextine. sexto, zesde. séxtupl», zesvoudig; el —, zesvoud. sexual, geslachtelijk / geslachts—. sexualidad, geslachtsdrift / sexualiteit. si, vw., indien / of; ]si no es verdad!, hel is immers niet waar!; apenas —, nauwelijks. 1. si, pers. vrnw., zich. 2. si, bw., ja / zeker / stellig; el —, het jawoord. siamés, —esa, Siamees. sibarita, zinnelijk / weelderig; el —, wellusteling / sybariet. siberiano, Siberisch; el—, Siberiër. sibila, sibille / profetes / toverkol. sibilino, sibillisch / geheimzinnig. sibilante, sissend; el —, sisklank. sicario, (gehuurde) sluipmoordenaar. sicilianu, Siciliaans; el—, Siciliaan. sicolantc, stille verklikker / zwendelaar. sieo—, zie psieo—. sicomoro, sycomoor / wilde vijgeboom. sideración, dodelijke schrik / beroerte/ sideralie. sidcral, sidéreo, bn., sterre—. siderurjjia, ijzerindustrie. siderür gico, ijzer—. sidra, appelwijn. siega, (hel) maaien / graanoogst. siembra, (het) zaaien / zaad / zaaitijd. siempre, altijd / steeds; — (Jtie, onder de voorwaarde dat / mits. siempreviva — simplazo siempreviva, immortelle / slrobloem. sierpe, v., slang / serpent. siërra, zaag / bergrug / —kelen / gebergte. sierva, dienstmeid / slavin. siervo, knecht / slaaf; — (de la gleba), lijfeigene. siësta, middag / —dutje. siete, zeven; el —, winkelhaak (scheur). sietemesino, zevenmaandskind / min kereltje / fatje. sifon, ra., hevel /siphon / waterhoos. sigilar, verzegelen / geheimhouden. sigilo, zegel /geheim; — saeramental, biechtgeheim. sigiloso, geheimzinnig 11 stil. sigla, afkorting. siglo, eeuw / wereldfs leven). signar, merken / (be)zegelen / ondertekenen; —se, een kruis slaan. signatorio, ondertekenaar. signatura, kenmerk / teken / signatuur. signifieación, betekenis. signifieado, betekenisvol / gewichtig; el —, betekenis. significante, (veel)betekenend / kenmerkend . significar, betekenen / berichten; —se,z. onderscheiden I naar voren treden. signifieativo, veelbetekenend / kenmerkend. signo, kenteken / —merk / zinnebeeld; — de admiración, uitroepteken; — negativo, — positivo, min, plus teken; hizo un —- afïrmativo, hij gaf te kennen van ja. siguiente, volgend. silaba, lettergreep. silabear, de lettergrepen duidelijk doen uitkomen / spellen. silébico, tetlergreeps—. silabo, syllabus / lijst / catalogus. silba, gefluit / (hel) uitfluiten. silbar, fluiten / sissen / suizen / uitfluiten. silbato, fluit. silbido, gefluit / gesuis. silbo, gesis / gesuis. sileneiar, verzwijgen / lol zwijgen brengen / dempen (geluid). silencio, slilzwijgen(dheid) / stille / demper / pauze; lo pasó en —, hij ging hel stilzwijgend voorbij / repte er niet van. sileneioso, (stil)zwijgend / stil / geruisloos. silesi(an)o, Silezisch; el —, Sileziër. silex, zie silice. sillo, elf. silicato, kiezelzuurzoul. silice, m., kiezel / vuursteen. silo, silo I opslagplaats v. graan. silogismo, sluitreden. silogistico, syllogistisch. silucta, silhouet / schaduwbeeld / schets. silva, woud / bloemlezing / ,,silva" (gedicht met afw. elf leltergr. en zev en le tier gr. versregels). silvano, silvanus / bosgod /soorl aap. silvestre, bn., wild / bos— / woud—; S—, Silvester. silvicultor, bosbouwkundige. silvicultura, bosbouw. silla, stoel / zetel / zadel / (fam.) zitvlak; — de brazos, armstoel; — extensible, klapstoel; — de manos, draagstoel; — de tijera, klapstoeltje / vouwstoeltje; de — a —, onder vier ogen. sillar, m., (vierkante) gehouwen steen. sillcria, koorbanken / gestoelte / zadelmakerij / laag v. gehouwen steen. sillero, stoelenmaker / zadelmaker. sillcta, stoeltje / ondersteek (bekken) I stilletje. sillin, m., (flets)zadel. sillón, m., armstoel / leuningstoel. sima, afgrond. simbólico, zinnebeeldig. simbolismo, symbolisme. simbolista, m., symbolist. simbolizar, verzinnebeeldigen. simbolo, zinnebeeld / symbool; — de los Apóstoles, de twaalf artikelen des geloofs . simetria, symmetrie / evenredigheid. sirattrico, symmetrisch / evenredig. simiente, v., zaad. simiesco, aapachtig / apen—. simil, gelijk / overeenkomstig; el —, beeld / gelijkenis. similiar, gelijksoortig I overeenkomstig. similitud, v., gelijkheid / overeenkomst. similor, m., halfgoud I namaak(goud); de —, onecht. simón, m., huurrijtuig / ,,bakje". simpat ia, medegevoel / sympathie. simpatico, medegevoel opwekkend / sympathiek / gelijkgestemd. simpatizar, gelijk gevoelen / deelneming gevoelen / sympathiseren. simple, eenvoudig / onnozel; a — vista, met hel blote oog / zienderoog. simplazo, onnozele hals. simplemente — siquiera simplemontc, bw., eenvoudig / kort en goed. simplcza, eenvoud / onnozelheid. simplieisimo, simplisimo, dood eenvoudig / uiterst onnozel. simplificar, vereenvoudigen. simplifleativo, vereenvoudigend. simplón, —oiia, onnozel; el —, onnozele hals. simplotc, zie simplón. simulación, geveinsdheid j simulatie. simulacro, afbeelding I (schijn)beeld I afgodsbeeld / lege vertoning; — de batalla, schijngevecht / spiegelgevecht ■ simulador, veinzer / bedrieger / simulant. simular, veinzen / voorwenden / bedriegen. simulativo, geveinsd / voorgewend. siinün, m., gloeiende woestijnwind / samoem. sin, vz., zonder; los — trabajo, de werklozen; dejó la carta —• leer, hij liet de brief ongelezen liggen; — embargo, toch; — mas ni mós, zonder omhaal; — par, weergaloos / onvergetelijk; la — hueso, de tong. sinagorja, synagoge. sinaleia, samentrekking / —smelting. sinapismo*mosterdpleisier / lastpost. sincerar, rechtvaardigen; —se, zich rechtvaardigen / zich verontschuldigen. sinceridad, oprechtheid J eerlijkheid. sincero, oprecht / eerlijk. sincopa, afkorting / syncope. siiu'opur, samentrekken / afkorten. sincopc, m., flauwte. sincrónlco, sincrono, gelijktijdig. sincronisnio, gelijktijdigheid. sincronizar, synchroniseren. sindércsis, v., vermogen om te oordelen / nauwlettendheid. sindieado, syndicaat / bond \ (werklieden)organisatie / vakvereniging / concern. sindieaiismo, syndicalisme. sindicalista, syndicalistisch; el , aangeslotene bij een bond. sindicar, aanklagen / in verdenking brengen / lid worden van een syndicaal; —se, ten syndicaal vormen / toetreden tol een syndicaat. sindicato, zie sindieado. sindieo, rechtskundig raadsman / gevolmachtigde / curator. sinecura, sinecure. sinéresis, v., samentrekking. siniin, m., menigte / stapel / massa; un — de veces, ontelbare malen. sinlonia, symphonie. sinfonista, m., toonkunstenaar. sinlonico, veelstemmig. sinrjladura, dagreis v. schip (elmaal). singlar, zeilen / varen / aansturen op. singular, enkelvoudig / eigenaardig / merkwaardig / vreemd; — batalla, tweegevecht; el (ntimero) —, enkelvoud. singularidad, eigenaardigheid / vreemdheid. singularizar, onderscheiden I in ' l enkelvoud gebruiken; —se, zich onderscheiden I zich afzonderen. singularmente, bw., in het bijzonder I voornamelijk. sinicstr:i, linkerhand; a la—, links. siniestrado, rampzalig / rampspoedig. siniestro, links / verderfelijk / gruwelijk; el —, ramp / schade. sinnümero, menigte / massa. sino, noodlot. sino,vw., maar (na ontkenning). sinó = si no, indien niet / anders. sinodal, synodaal. sinodo, synode. sinólogo, sinoloog. sinönimo, zinverwant j synoniem; el —, synoniem. sinóptieo, overzichtelijk / synoptisch. sinrazón, v., onrecht. sinsabor, m., flauwheid / zorg / verdrietelijkheid. sintactico, syntactisch. sintaxis, v., leer v. d. woordvoeging j syntaxis. sintcsis, v., samenstelling I samenvatting. sintético, syn thelisch. sintetizar, samenvatten. sintoma, m., verschijnsel / kenteken / symptoom. sintoiuatico, kentekenend. sintonia, gelijk(af)gestemdheid. sintónieo, sintono, gelijkgestemd j —stemmend. sintonizar, gelijkstemmen ■ sinuosidad, kromming / kronkeling j bocht. . . , ■ i sinuoso, kronkelend / heimelijk / geslepen. sinventura, stakker(ig). sinvergüeneeria, —zada, schaamteloosheid I vlegelachtigheid. sinvergüonza, schaamteloosheid / schaamteloos iemand. sionismo. Zionisme. sionista, Zionistisch; el—, Zionist. siquiera, bw., tenminste; ni , zelfs niet; vw., hoewel / ofschoon / al; , of of I hetzij hetzij sircna — sobredicho sirena, sirene (zeemeermin / misthoorn / stoomf luit) . sirga, sleeptouw. sirgar, voorttrekken / op sleeptouw nemen. sirlaco, Syrisch; el —, Syriër. sji'injja, herdersfluit / (Z.A.) caoutchouc . siringal, m., bos van caoutchoucbomen. sirio, zie siriaco. sirlc, sirria, schapendrek. siroeo, sirocco. sirvienta, dienstmeisje. sirviente, knecht / hulp. sisa, afknipsel / split / overschotje / achtergehouden geld of waar (door personeel) I steekpenning / (oudtijds) accijns. sisar, geld achterhouden / te kleine maal geven / bestelen / ,,snoeien". sisear, (spottend) sissen / uitfluiten. sisco, gesis / gefluit. Sfsifo, trabajo de—, Sisyphusarbeid. sismico, aardbevings—; movimiento —, aardbeving. sismógrafo, seismograaf. sismómetro, seismometer. sisón, —ona, bedriegend / geld ach terhoudend. sistema, m., stelsel / systeem. sistcina!ico, stelselmatig / methodisch . sistematizar, ordenen / regelen / in stelsel brengen. sitaeidos, m .mrv., papegaaiachligen. sitiador, belegeraar. sitial, m., (ere)zelel / gestoelte. sitiar, belegeren / omsingelen / lastig vallen. silibundo, dorstig. sitio, plaats / plek / belegering; en ningün —, nergens. sito, gelegen. situación, ligging / omstandigheid / situatie. situado, ge legen. situar, plaatsen; —se, zich plaatsen / een plaats (betrekking) krijgen. so, vz., onder; — capa de, — pretexto de, onder voorwendsel van; — pena de, bij straffe van. soasar, licht braden. soba, kneding / afranseling. sobaco, oksel. sobado, beduimeld / verkreukeld / vulgair / met vel of olie bewerkt. sobajar, ruw aanpakken / verkreukelen. sobaquera, split bij de oksels. sobaquina, olcselzweel / —geur. sobar, bekneden / ruw aanpakken / beduimelen / lastig vallen / afranselen. sobarba, neusriem / stormband / standje. sobarear, onder de arm nemen / tot op de oksels ophalen (kleren). sobcranamente, bw., volstrekt / ontzaglijk / buitengewoon. soberancar, de baas spelen. sobcrania, heerschappij / verhevenheid . sobcrano, oppermachtig / verheven / ontzaglijk; el —, opperheerser / gebieder / souverein. soberbia, hoogmoed. soberbio(so), hoogmoedig / prachtig. sobornar, omkopen. soborno, omkoping. sobra, overschot / overmaat; hay de -—, er is te over; esté de —, hij is overbodig; sabe de —, hij weet al te goed. sobradamente, bw., overvloedig / overmatig / te veel. sobrad(ill)o, afdak / scherm / dakkamertje . sobrado, overvloedig / vermetel; — (de bienes), vermogend. sobrancero, sobrante, overtollig / overblijvend; el —, overschot. sobrar, overblijven / over zijn / overbodig zijn; le sobra dinero, hij heeft meer dan voldoende geld. sobre, vz., op / over / behalve / ongeveer / (gelegen) aan / naar / na; (met onbep. wij s) behalve; (als voorvoegsel) overmoedig / over— / boven—. sobre, m., opschrift / adres / enveloppe . sobrecarga, overbelasting / le zware druk I overlast. sobrecargar, le zwaar beladen / overbelasten; —se, te veel op zich nemen / zijn maag overladen. sobrccargo, supercarga. sobrecejo, fronsing; de —, met gefronste wenkbrauwen. sobrecena, toespijs. sobrecielo, zonnescherm (markies). sobrecito, envelopje. sobrecoger, overvallen / verrassen; —se, schrikken / zich zeer verbazen. sobrecomisión, uitkering / vergoeding (v. waarborg, kosten en dgl.). sobredemanda, meer vraag aan aanbod. sobredicho, bovengeme ld. sobrecxpuesto — soeorro sobreexpuesto, hierboven uiteengezet I overbelicht. sobrefaz, sobrehaz, v., oppervlakte/ bovenkant. sobrefLno, heel fijn. sobrehumano, bovenmenselijk. sobrellave, v., reservesleutel /extraslot. sobrcllevar, verduren / helpen dragen / verlichten. sobremanera, bw., buitengewoon / overmatig. sobremangas, v .mrv.,morsmouwen. sobremesa, tafelkleed; estar de —, natafelen. sobremodo, uitermate / in hoge male. sobrenadar, bovenzwemmen / bovendrijven . sobrenatural, bovennatuurlijk. sobrenombre, bijnaam /scheldnaam. sobrcntender, te verslaan geven / veronderstellen; —se, vanzelf spreken. sobrcntendido, eso queda —, dal spreekt vanzelf. sobrepaga, toelage. sobreparto, kraambed; murió de —, zij stierf tengevolge van de bevalling. sobrepasar, overtreffen / overbieden / te boven gaan. sobrepelliz, v., koorhemd. sobrepeso, overwicht. sobreponer, zeilen op / toevoegen / stellen boven; ■—se, zich stellen boven / zich beheersen / overtreffen. sobreprecio, prijsverhoging / toeslag. sobreproduceión, overproductie. sobrepuerta, kroonlijst boven deur / gordijnen voor deur / lochlgordijn. sobrepuesto, toegevoegd / opgelegd / overtroffen; el —, toevoegsel / oplegsel / buitenkant. sobrepujar, overtreffen / overtroeven. sobresaliente, uitmuntend / overtollig ■ el—, ,,ster" (iemand die uilmunt) I invaller / overtollig beambte. sobresalir, overtreffen / uitmunten. sobresaltarsc, schrikken. sobrcsiilto, schrik / ontsteltenis; de —, onverhoeds. sobrescrito, opschrift / adres. sobresdrüjulo, bn., met klemtoon op vierde of vijfde lettergreep van achteren. sobreseer, laten verlopen / uitstellen / verdagen; —se, verjaren. sobresejjuro, heel veilig; el —, herverzekering I pal. sobreseimiento, uitstel I verdaging / verjaring. sobresello, dubbel zegel. sobrestadia, (over) lig tijd / ligdag. sobrestante, opzichter. sohrestar, aandringen / voortduren. sobresucldo, toelage / extra loon. sobretasa, strafport / toeslag. sobretodo, overjas. sobrevenir, volgen op / er bij komen / onverwacht komen / overvallen. sobrcvista, visier (v. helm). sobreviviente, overlevende. sobrevivir, overleven / in leven blijven. sobrexceder, overtreffen; —se, zich overtreffen / zich te buiten gaan. sobrexcitaeióii, overprikkeling. sobrexcitar, overprikkelen. sobricdad, soberheid / matigheid / nuchterheid. sobrino, —a, neef (oomzegger), nicht; — carnal, volle neef; — segundo, achterneef. sobrio, somber / matig / nuchter. socaire, m., lijzijde; al —, in de luwte; estar al—, zich achteraf houden / zich aan 't werk onttrekken. socalijfia, oplichterij. socalifiar, bedriegen / (geld) afhandig maken. socalinero, oplichter. socapa, voorwendsel; a —, stilletjes/ heimelijk. socarrar, (licht) roosteren. socarrón, —ona, sluw / geniepig; el —, schelm / sluwe vos. soearroneria, sluwheid I geniepigheid I schelmsheid. sooavar, ondergraven / -—mijnen. sociabilidad, gezelligheid. sociablc, gezellig; poco —, stuurs / schuw. . social, maatschappelijk / sociaal / vennootschappelijk; nombre, razón , firma (naam). sucialismo, socialisme. soeialista, socialistisch; el , socialist. socializar, socialiseren / (zaak) in een vennootschap omzetten. sociedad, maatschappij I vennootschap. socio, makker / vennoot. sociologia, sociologie. soeiológico, sociologisch. sociólogo, socioloog. socorrcr, bijstaan / te hulp komen. socorrido, geholpen / behulpzaam / veel gebruikt. soeorro, hulp / ondersteuning / voorschot; casa de —, hulppost v. soeratieo — solidez verlening v. eerste hulp bij ongelukken; I—1, help! soeratieo, Soera liseh. sochantrc, ( onder) voorzanger. soda, soda / limonade. sodomia, sodomie / tegennatuurlijke zonde. sodomita, m., sodomiel. sodomitico, sodomieliseh. soez, schunnig. sofa, m., divan / sofa. soiisma, m., spitsvondigheid. sofista, m., drogredenaar / spitsvondig iemand. sofisteria, spitsvondige redenering. solistico, spitsvondig. soflama, (flauwe) vlam / blos / bedotterij / standje. sofiamar, bedotten / doen blozen. sofocación, verstikking / benauwdheid I schaamte. solocante, verslikkend / benauwend / beschamend. sofocar, verslikken / doven / uitblussen I bedwingen / beschamen; —se, stikken / zich schamen. soioco, benauwdheid (tol s likkens toe) I ergernis. solocón, m., —oquina, onaangenaamheid I ergernis. solreir, licht roosleren / licht bakken. solrenada, — nazo, —nón, m., ruk aan de teugel / standje. sofrenar, beteugelen / inhouden / een standje geven. soga, touw / strop / (wisselende) lengtemaat; dar —, vieren; le dieron —, zij lieten hem honderd uit pralen / zij bedotten hem. sojjueria, louwslagerij. soyucro, touwslager. soguilla, touwtje; el —, loopknecht. sojuzgar, onderwerpen / onderdrukken . sol, m., zon; con—■, bij daglicht; de — a —, v. zonsopgang tot zonsondergang; hace —•, de zon schijnt. solada, droesem / bezinksel. solado, —ura, bevloering / tegelvloer. solamente, bw., alleen / slechts; — que, slechts wanneer. solana, zonnige plek. solano, (hete) Oostenwind. solapa, revers / omslag / voorwendsel; de —, heimelijk. solapado, geniepig. solapar, (over elkaar) toeslaan / sluiten / op elkaar leggen. 1. solar, bn.. casa —, voorvader¬ lijke woning; el —, bouwgrond / tehuis; ww., bevloeren / verzolen. 2. solar, bn., zonne—•. solariego, adellijk; el —, stamslot / adellijk heer (met stamslot). solaz, v., verpozing / vermaak. solazar, vermaken; —se, zich vermaken . solazo, verzengende hitte. soldada, soldij / loon. soldadesca, soldatenbestaan / ruw krijgsvolk. soldadesco, krijgsmans—; a la—a, naar krijgsmansaard I op soldatenmanier ■ soldado, soldaat; — cumplido, reservist; — raso, gewoon soldaat. soldador, soldeerkolf. soldadura, soldering / lassing / oplapping. soldar, solderen / lassen / oplappen; —se, helen (wonde). solcar, in de zon leggen / bleken; —se, een zonnebad nemen. solcar, m., (weemoedig) volksliedje (met dans). solecismo, taalfout / solecisme. soledad, eenzaamheid / afzondering / weemoedig volksliedje (met dans). solemnc, plechtig / verheven / feestelijk / ontzaglijk. solemnidad, plechtigheid. solemnizar, plechtig vieren / roemen. solcr, gewoon zijn / plegen. soleta, zool v. kous; apretó (tomó) la —, hij maakte zich uit de voeten. solla, zangoefening / muziek (oefening ); en —, op noten / ordelijk; poner en —, op noten zeilen / belachelijk maken; dar una —, afranselen. solfear, noten zingen / ,,loopjes" maken / afranselen. solfeo, zangoefening / afranseling / ruzie. solicitación, verzoek / sollicitatie. solicitante, verzoeker / sollicitant. solicitar, verzoeken om / streven naar / vragen naar / solliciteren. solicito, zorgzaam / vol toewijding / voorkomend. solicitud, v., zorgzaamheid / ijver / verzoekschrift. solidar, hecht maken / versterken / bevestigen. solidaridad, saamhorigheid / -—sgevoel. solidario, hoofdelijk aansprakelijk / solidair. solidco, priesterkalolje. solidez, v., stevigheid / hechtheid / betrouwbaarheid. solidifieaeión — sonórico solidifieaeión, stolling / vastwording ; punto de —vriespunt. solidifiear, doen stollen / vastmaken; —se, stollen / bevriezen. sólido, vast / stevig / hecht / degelijk; en -—, hoofdelijk. soliloquio, alleenspraak. soliman, m., kwiksublimaat. solimitano, uit Jeruzalem. solio, troon. solipedos, m. mrv., eenhoevigen. solista, solist(e). solitaria, lintworm. solito, geheel alleen. sólito, gewoon / alledaags. soliviantar, prikkelen; —se, zich opwinden. soliviar, optillen; —se, zich (enigszins) oprichten. solo, alleen; el — mencionar, het vermelden alleen al; el —, solo. sólo, bw., alleen / slechts; no — sino también, niet alleen maar ook; — que, slechts wanneer; tan —, ten minste / alleen maar. solomillo, ruggestuk. solslieio, zonnestilstand / —kering. soltiir, loslaten / vrijlaten / oplossen; — el llanto, in huilen uitbarsten; — palabrotes, ruwe woorden uitslaan; —se, zich losmaken / losgaan / ontsnappen . solt era, ongehuwde vrouw. solteria, ongehuwde staal. solterin, oude vrijgezel. soltero, ongehuwd; el —, vrijgezel. solterona, oude vrijster. soltura, losheid / behendigheid / vrijmoedigheid; con —, ongedwongen / vlot. solubilidad, op losbaarheid. solubilizar, oplossen. soluhlc, oplosbaar. solueión, oplossing / verklaring. solueionar, oplossen / verklaren. solutivo, oplossend / losmakend / laxerend. solveneia, solventie / vermogen om te betalen / soliditeit. solvente, solvent / in slaat te betalen / soliede. solv«'iitar, vereffenen / oplossen. sollamar, schroeien; —se, schroeien / verzengen. sollozar, snikken. sollozo, snik. gomanta, pak slaag. somatén, m., vrijwillige burgerwacht in Catalonië; tocar a —, alarm roepen. somatcnista, mlid v. d. somatén. somhra, schaduw / schim / beschutting; tiene buena ■—, hij is aardig / hij heeft geluk / hij is geestig; le pusieron a la —, men zette hem gevangen . sombrear, schaduwlinten aanbrengen. sombrerazo, grote hoed / groet (afneming v. d. hoed) / slag met een hoed. sombrerera, hoedendoos / hoedenmaakster. sombrerero, hoedenmaker. sombrerete, m., hoedje. sombreria, hoedenzaak. sombrero, hoed / bedekking; — de tres picos, driekantige steek; — hongo, bolhoed / dophoed. sombria, koele schaduwrijke plek. sombrilla, zonnescherm / parasol. sombrillazo, slag mei een parasol. sombrio, schaduwrijk / donker / somber. somoro, oppervlakkig / vluchtig / beknopt. someter, onderwerpen / voorleggen. somnambulismo, slaapwandelarij / somnambu lisme. somnambulo, —a, slaapwandelaar(ster). somniiero, slaapverwekkend. somnolencia, slaperigheid. son, m., klank / geluid / gerucht / voorwendsel; sin ton ni —, zinloos; ia — de qué?, waarom 1 sonado, beroemd / gerucht makend; a los ochenta aflos bien —s, flink over de tachtig. sonaja, tamboerijn; es una —, zij is een vrolijk wezentje. sonante, klinkend; dinero —, klinkende munt. sonar, doen klinken / bespelen / klinken; suena a hueco, hel klinkt hol; ese nombre me suena, die naam komt me bekend voor; —se, zijn neus snuiten; se suena que, hel gerucht gaat dat. sonata, sonate. sonda, peillood / peiling / sonde. sondaleza, (snoer van) peillood. sond(e)ar, peilen / onderzoeken / polsen. sondeo, peiling / polsing. soneeillo, geluidje / geruchtje. soneria, klokkenspel. sonetista, m., sonnettendichter. soneto, sonnet. sonido, klank / geluid. sonómetro, geluidmeter. sonórico, bn., geluids—. sonoridad — sostener sonoridad, welluidendheid / geluidssterkte. sonoro, welluidend / goedklinkend / geluids—; peücula —a, geluidsfilm. sonreir(sc), glimlachen. sonrientc, glimlachend. sonrisa, glimlach. sonrojar, doen blozen / beschamen; —se, blozen. sonrojo, blos I beschaming / schande. sonrosado, rooskleurig. sonros(e)ar, rood maken / doen blozen; -—se, rozerood worden. sonsaear, ontfutselen / aftroggelen / uithoren. sonsonete, m., tiktak /gedreun /(toon v.) spot. sonar, dromen; — con (de), dromen van. soiiolicnto, slaperig. sopa, soep; — boba, dun (waterig) soepje; esta hecho una —, hij is doornat I (fam.) hij is dronken. sopapear, opstopper geven / draai om de oren geven. sopapo, slomp onder legen de kin / draai om de oren. sopcra, soepterrien. sopero, (plato) —, soepbord. sopesar, wegen (op de hand). sopetón, m., opstopper; de —, onverhoeds. sopista, m., (oudtijds) student die van de liefdadigheid leefde / bedelaar. soplada, rukwind. sopladero, luchtgat. soplado, opgeblazen. soplador, blazer / onruststoker / verklikker. sopladura, geblaas / aanblazing. soplar, blazen / wegpakken / voorzeggen I verklikken; le sopla la suerte, hel lol is hem gunstig; —se, uitzetten / veel eten of drinken / opgeblazen worden / bedrogen uitkomen; se sopló las manos, hij blies in zijn handen. sopiete, m., blaaspijp. soplido, geblaas. soplillo, zuchtje / blaasbalg / soort biskwie. soplo, geblaas / gesuis / verklikkerij; dar un —, blazen. soplón, verklikker / spion. soploneria, verklikkerij / spionnagc. sopón, bedelaar. soponcio, flauwte / ,,weduwnaarspijn ''. sopor, m., slaap(zucht). soporifero, m., slaapverwekkend; el —, slaapmiddel. soportable, draaglijk. soportal, m., voorhal / portiek; ■—es, galerij / gaanderij. soportar, steunen / (ver)dragen / verduren / dulden. soporte, m., steun / stut / rek / standaard. soprano, sopraan. sor, (klooster)zuster. sorber, opslurpen / opzuigen / verzwelgen / opsnuiven ; •—se, opsnuiven / uitdrinken; se lo sorbe, hij draait zijn hand niet voor hem om. sorbete, m., sorbet. sorbetón, m., slok. sorbillo, —ito, snuifje / slokje. sorbo, slok / slurp / snuif / ietsje. sordamente, bw., stilletjes. sordera, doofheid. sordidez, v., viesheid/schunnigheid / vrekkigheid. sórdido, vies / schunnig / vrekkig. sordina, sardine / geluiddemper; a la —, stilletjes. sordo, doof / stil / dof; se hizo —-, hij hield zich doof; a la —a, stilletjes. sordomudez, v., doofstomheid. sordomudo, doofstom. sóror, (klooster)zuster / non. sorprendente, verrassend. sorprender, verrassen / betrappen; —se, zich verbazen. sorpresa, verrassing / verbazing / overval; les cogieron de —, zij overvielen hen. sortcablc, vallend onder de loting. sortear, verloten / behendig ontwijken; —se, verloot worden. sorteo, loling / trekking. sortija, ring / lok. sortilegio, waarzeggerij / tovenarij. sortilcgo, bn., lover—; el —, waarzegger. sosa, soda / loogzout / natrium. sosegado, kalm / bedaard. soscjjar, tol bedaren brengen / bedaren; —se, bedaren. soscria, onnozelheid / flauwheid. sosiego, kalmte / bedaardheid. soslayar, laten overhellen / schuinmaken / behendig ontwijken. soslayo, schuin / scheef; al (de) —, schuin I scheef / van ter zijde. soso, flauw I onnozel / vervelend. sospeclia, vermoeden / achterdocht. sospechar, vermoeden / verdenken. sospechoso, argwanend / verdacht. sostén, m., steun / hulp / houder. sostener, ondersteunen / staande houden / onderhouden / beweren / sostenido — substantivar verduren; —se, stand houden / voortduren I zich staande houden. sostenido, aangehouden (toon) / vast (prijs); el —•, kruis (muziek). sota, boer (kaartspel) / slel. sotabanco, dakkamer / uitstekende lijst. sotacola, staartriem. sotana, soutane. sótano, kelder / gewelf. sotaveiito, lij zij de. soterrar, begraven / verstoppen. soto, bosje I struikgewas. soto—, (voorvoegsel), onder—. su, bez. vrnw., zijn / haar / hun / uw. su—, (voorvoegsel), onder—. suave, zacht / lief / rustig. suavidad, zachtheid / vriendelijkheid / volgzaamheid. suavizador, —a, zachtmakend; el —, scheerriem. suavizar, zachtmaken / aanzetten (scheermes); —se, tot bedaren komen. sub—, (voorvoegsel), onder—•• subaltcrno, subaltern / ondergeschikt. subasta, verkoping bij afslag. subastar, vei len. subeoncieneia, onderbewustzijn. subconeiente, onderbewust. subcutaneo, bn., onderhuids. stibdito, onderdaan. suberoso, kurkachtig. subcxposición, onderbelichting■ subexpuesto, onderbelicht. subida, (op)slijging / bestijging / toeneming / verhoging. subido, hoog / verhoogd / fijn; rojo —, felrood; — de punto, uitermate fijn; — de color, zeer kleurig / ,,gepeperd" (grap). subir, (be)stijgen / naar boven brengen / omhoog gaan / verhogen / versterken; la cuenta sube a, de rekening beloopt; —se, opstijgen / klimmen op. sübitamentc, bw., plotseling. subitaneo, plotseling. subito, plotseling / heftig; de —, plotseling. subjetividad, subjectiviteit. subjetivismo, subjectivisme. subjetivo, subjectief. subjuntivo, (modo) —, aanvoegende wijs. sublevación, opstand / oproer. sublevar, opruien / in, lot opstand brengen; —se, in opstand komen. sublimación, verheffing j sublimering I verdamping. sublimado, sublimaat. sublime, verheven / voortreffelijk. sublimidad, verhevenheid / voortreffelijkheid . sublimizar, verheffen / roemen. sublunar, ondermaans. submarino, onderzees / onderzee—; el —, onderzeeër. suboficial, onderofficier. subordinación, ondergeschiktheid / tucht. subordinado, ondergeschikte. subordinar, ondergeschikt maken; —se, zich stellen onder / ondergeschikt worden aan. subrayar, onderstrepen / doen uitkomen . subrepción, slinkse verwerving / verkrijging door vervalsing. subrepticio, slinks / op ongeoorloofde wijze verkregen. subrojjaeión, overdracht (v. rechten) I plaatsvervanging. subrogar, in de plaats stellen van / substitueren. subsanar, herstellen / ongedaan maken. subscribir, onderschrijven / ondertekenen; —se, zich abonneren. subscripciön, ondertekening / abonnement I intekening. subscriptor, ondertekenaar / abonné/ intekenaar. subscri(p)to, ondertekend / geabonneerd I ingetekend. subseeuente, volgend / nakomend. subsejjuir(se), volgen / voortkomen uit. subsidiario, subsidiair / hulp / steunend / versterkend; fianza (garantia) —a, tweede (nadere) borgstelling. subsidio, hulp / steun / bijdrage. subsiguientc, volgend j nakomend. subsistencia, bestaan / bestendigheid I levensonderhoud; —s, kosten v. levensonderhoud / levensmiddelen. subsistente, bestaand / bestendig / voortdurend. subsistir, bestaan / voortduren / van kracht blijven / zich in het leven houden. substancia, wezen / substantie / kern / kracht / voedingsstof; de —, werkelijk; en —-, eigenlijk / in wezen. substaneial, substantieel / zelfstandig I wezenlijk / kernachtig / hoofd . substaucialmentc, bw., hoofdzakelijk. . subslancioso, krachtig / gewichtig. substantivamente, bw., als zelfstandig naamwoord. substantivar, lot zelfstandig naam- substantividad — sufieiencia woord maken / als znwr. gebruiken. substantividad, zelfstandigheid. substantivo, zelfstandig; (nombre) —, zelfstandig naamwoord. substiturión, vervanging. substituible, vervangbaar. substituir, vervangen. substitutivo, plaatsvervangend; el —, surrogaat. substituto, vervangen; el—, plaatsvervanger. substracción, onttrekking / aftrekking. substracudo, aftrekker (rekenkunde) . substra er, onttrekken / aftrekken; —se a, zich onttrekken aan. substrato, grondslag / subslrqat. subsuelo, ondergrond / kelderverdieping I souterrain. subteniente, onderluitenant. subicrfugio, uitvlucht / voorwendsel. subterraneo, onderaards / ondergronds; el —, kelderverdieping / souterrain . suburbano, uit de buitenwijk. suburbiu, buitenwijk / voorstad. subvención, ondersteuning / subsidie. subvencionar, ondersteunen / subsidiëren . subvenir, ondersteunen / tegemoet komen in. subvcrsión, omverwerping. subversivo, omverwerpend. subversor, —a, omverwerpend / ondermijnend; el —, revolutionnair. subvertir, omverwerpen. subyaccnte, onderliggend. subyugarfón, onderwerping / onderdrukking. subyugar, onderwerpen / onderdrukken . suceión, (uit)zuiging. succioiiar, (uil)zuigen. sucedaneo, vervangend; el —, surrogaat. sueedcr, opvolgen / overkomen / gebeuren; ■—se, afwisselen / op elkaar volgen . sucedido, gebeurtenis / voorval; lo —, het gebeurde. sueesible, opvolgbaar / erfrechtig. sueesión, opvolging / opeenvolging I successie / erfenis / nakomelingschap. sucesivamente, bw., achtereenvolgens . sucesivo, opeenvolgend / achtereenvolgend; en (para) lo —, voortaan. suceso, gebeurtenis / voorval / gunstig verloop. sucesor, opvolger / erfgenaam / nakomeling. suciedad, vuilheid / viesheid / schunnigheid. sucintamente, bw., in hel kort. sucinto, beknopt. sucio, vuil I vies / schunnig / onbehoorlijk I ruw (onbewerkt). suco, sap. sucoso, sappig. suculcncia, sappigheid. sueulento, sappig / voedzaam / rijk voorzien. sucumbir, bezwijken / verliezen (proces). sucursal, (casa) —, filiaal. sud, Zuid—•; el —, Zuiden. sudadcro, zweetdoek / zweetbad / vergiet. sudar, zwelen / uitslaan. sudario, zweetdoek. sudeste, m., Zuidoosten. sudoeste, m., Zuidwesten. sudor, m., zweel; —es, zweetkuur / angstige zorgen. sudoroso, bezweet. Suecia, Zweden. sueco, Zweeds; el —, Zweed; se hizo el —, hij hield zich van den domme / hij deed alsof hij doof was. suegro, —at schoonvader,—moeder; —s, schoonouders. suela, schoenzool / onderstuk / long (vis) I pomerans; de siete —s, stevig / geducht / doortrapt. sucldo, loon / soldij / beloning. sucio, bodem / grond; echar al —, op de grond werpen; irse por el —, venirse al —, ineenstorten / mislukken. suelta, losmaking / spanriem / reserve span ossen; dar —■, loslaten / vrijlaten. surfto, los I ongebonden / vrij / vrijmoedig; noticias —as, gemengde berichten; el—, krantenbericht / artikel / klein geld. suofio, slaap / droom; |ni por —I, geen denken aan! suero, hui / serum; — de manteca, karnemelk. suerte, lol / manier / soort / figuur in hei stierengevecht; tiene —, hij heeft geluk; mala —•, wanbof; de ninguna —, volstrekt niet; de todas —s, in ieder geval; echar —s, lolen. suertudo, (Z.A.) boffer / geluksvogel. sueste, m., zuidwester. suficieiicia, toereikendheid / geschikl- Spaans-Nederl. 21 sufioiente — superflcialidad heid I zelfgenoegzaamheid; a —, voldoende; con —, bevredigend. suücicnte, voldoende / genoeg / geschikt / zelfgenoegzaam. sufljo, achtervoegsel. sufraganeo, hulp— / ondergeschikt; obispo —•, wijbisschop / suffragaan—. sulragar, helpen / voorzien in. sufragio, hulp / bijstand / kiesrecht. sulrelotodo, zondebok. sulrible, dragelijk. sufrido, geduldig / toegeeflijk. suïrimiento, geduld / toegeeflijkheid I lijden. suirir, dulden / ondergaan / (met goed gevolg) doorstaan / lijden / oplopen (schade). sugerente, opwekkend / suggestief. sugerir, inblazen / ingeven / aan de hand doen / doen denken aan. sugestibilidad, ontvankelijkheid. sugestión, ingeving / influistering / suggestie. sugestionar, ingeven / influisteren / suggereren; —se, zich inbeelden. sugestivo, opwekkend / prikkelend / suggestief. suicida, zelfvernietigend; el, la —, zelfmoordenaar, —nares. suicidarse, zich van hel leven beroven . suicidio, zelfmoord. Suiza, Zwitserland. suizo, Zwitsers; el —, Zwitser / (R.K.) Suisse. sujeción, onderwerping / onderworpenheid I vastbinding / band; con — a, volgens / zich voegende naar. sujctador, —a, onderwerpend; el —, bevestiger / houder. sujctar, onderwerpen / bedwingen / binden / vastmaken; —se, zich onderwerpen; —se a, zich voegen naar. sujcto, onderworpen / onderdanig; — a, afhankelijk van / vallend onder; precios —s a confirmación, prijzen vrijblijvend; — al servicio, dienstplichtig; el —, persoon (lij kheid) / individu / subject / onderwerp / gegeven. sulfatado, zwavelzuur. sullatar, met zwavelzuur bewerken. sullato, zwavelzuurzout. sullhidrico, ècido —, zwavelwaterstof. suliurar, zwavelen / prikkelen / (fig.) boosmaken. sulfiïreo, zwavelachtig. sulfürico, ècido —, zwavelzuur. suliurii, zwavel. sulfuroso, zwavelig / zwavel—. sultan, —ana, sultan, sultane. suma, som / bedrag / samenvatting; en —, in 't kort. sumadora, (méquina) —, rekenmachine. sumamente, bw., uiterst / in hoge male. sumando, opieller. sumar, optellen / samenvatten / bedragen; —se a, zich voegen bij. sumaria, (gerechtelijk) voorlopig onderzoek I kort geding / standrecht. sumario, beknopt; el -—, korte samenvatting / inhoudsopgave / proces / onderzoek. sumarisimo, zeer beknopt / zeer summier. sumergiblc, m., onderzeeër. sumergir, onder water zetten / onderduiken; —se, zinken / verzinken; —se en, zich verdiepen in. sumcrsión, sumergimiento, onderdompeling I (ver)zinking. sumidad, top / spits. sumidcro, afvoerkanaal / riool. sumido, — en, verzonken in / verdiept in. sumillcr, keldermeester / kamerheer. suministrar, verstrekken / leveren. suministro, verstrekking / levering / voorziening. sumir, onderdompelen / onder de grond stoppen / doen ondergaan / (R.K.) nuttigen (v. Hostie); —se, verzinken / invallen. sumisión, onderwerping / onderworpenheid I gedweeheid. . sumiso, onderworpen / onderdanig / gedwee / gedempt. sumo, hoogste / uiterste; ei pontiflce, de paus; a lo —, hoogstens / ten slotte. suntuario, weelde—- / overdadig. suntuosidad, weelde / pracht. suntuuso, prachtig / luxueus. supeditación, onderwerping. supeditar, onderwerpen. super—, (voorvoegsel) over / hoofd— / opper— / super—. superable, overkomelijk. superabunclancia, overvloed. feuperabuiidante, overvloedig. superar, overwinnen / overtreffen. supcravit, m., overschot / balig saldo. supercherla, bedrog / oplichterij. superchero, bedriegelijk; el , bedrieger. superficial, zich aan de oppervlakte bevindend / oppervlakkig. superflcialidad, oppervlakkigheid. superfluidad — susccpeión superQuidad, overbodigheid / overtolligheid. superfluo, overbodig / overtollig. superhombre, man van bovenmenselijke begaafdheid / ,,Uebermensch". superior, hoger / verhevener / hoogste / voortreffelijk / boven; — a, meer dan / hoger dan / verheven boven; la parte —, het bovengedeelte; la tarea es — a sus fuerzas, de taak gaat zijn krachten te boven. superior, overste / superieur. superiora, moeder-overste / leidster. superioridad, meerderheid / voortreffelijkheid I overmacht / superioriteit. superiormente, bw., voortreffelijk / meesterlijk. superlativo, uitmuntend / voortreffelijk; en grado —, in de hoogste male; (grado) —, overtreffende trap. supernumerario, overtollig; miembro —buitengewoon lid. superponer, stellen op / — boven. superposición, boven elkaar plaatsing I opstapeling. superproducción, overproductie. superpuesto, boven elkaar geplaatst / opgestapeld. superstición, bi jge loof. superstieioso, bijgelovig. superviveneia, (het) overleven / erfrecht (op jaarrente of ambt). superviviente, overlevend (e) . supiuación, achteroverligging. supino, achterover / op de rug / in 'l oog vallend / ergerlijk (dom); el —, supinum. suplantaeión, verdringing / vervanging I vervalsing. suplantar, verdringen / vervangen / de voet lichten / vervalsen. suplefaltas, m., noodhulp / stoplap. suplemenlario, aanvullend / bij— / supplements— I toeslaqs—; franqueo—. strafport. suplementar, aanvullen. suplemento, aanvulling / bijvoegsel / bijlage / toeslag. suplente, vervangend / hulp—; el —, invaller / plaatsvervanger. supletivo, —torio, aanvullend. süplica, verzoek / —schrift. suplicacióu, verzoek / smeekbede. suplicante, smekend; el —, verzoeker I appellant. suplicar, verzoeken / smeken / appelleren. supliciar, terechtstellen. suplieio, marteling / folterbank / terechtstelling; dar —, folteren. suplir, aanvullen / vervangen. suponer, veronderstellen / vermoeden/ voorwenden / van aanzien zijn; es un —, laten wij dal even veronderstellen. suportar, verdragen / verduren. suposición, veronderstelling / vermoeden I valse aangifte / onderschuiving (kind) I aanzien; gente de —, mensen van aanzien. supradicho, bovengemeld / voornoemd. suprasensible, overgevoelig. supraterrestre, bovenaards. supremacia, oppermacht / voorrang / overhand. supremo, opperste / hoogste / hoog— / uiterste; la hora —a, hel stervensuur / het beslissende ogenblik. supresión, onderdrukking / weglating I schrapping / uitblijving / verzwijging. suprcsivo, onderdrukkend. supreso, onderdrukt / weggelaten / geschrapt. supresor, —a, onderdrukkend / schrappend; el —, onderdrukker / demper. suprimible, onderdrukbaar / ophefbaar I vatbaar voor intrekking. suprimir, onderdrukken / opheffen / weglaten / schrappen / doden. supucsto, verondersteld / vermoedelijk I onderschoven; — que, verondersteld dat; el —, veronderstelling; por —, natuurlijk. supuraeión, ettering. supurar, etteren. suputar, vermoeden / beramen. sur, m., Zuiden / Zuidenwind. surear, voren maken in / doorklieven I fronsen. surco, vore / rimpel. surcslavo, Zuidslavisch. surgir, opborrelen / opduiken / te voorschijn komen. surtida, uitval / achterdeur. surtidero, afvoerkanaal / draineerbuis / fontein / plaats waar men inkopen doel. surtido, gesorteerd / welvoorzien; el —, sortering / voorraad. surtidor, waterstraal / fontein. surlir, leveren / aanvullen / opleveren I voorzien van / opspuiten / voor anker gaan; —se de, zich voorzien van. surto, voor anker liggend. sus—, zie subs—. 2sus!, vlug!, komaan! suscepción, opneming / aanvaarding I opvanging. susceptibilidad — tabique susceptibilidad, gevoeligheid / lichtgeraaktheid. susceptible, gevoelig / lichtgeraakt; — de, in slaat lot / vatbaar voor. suseitación, opwekking / aansporing. suseitar, opwekken / aansporen / verwekken / veroorzaken; —se, ontslaan I verwekt worden. suso, bw., boven. susodielio, bovengenoemd / reeds vermeld. suspender, ophangen / onderbreken / schorsen / inhouden / verbaasd doen slaan / laten zakken (bij examen). suspendido, hangend / ingetrokken / gezakt (bij examen). suspension, (opjhanging / schorsing/ (tijdelijke) intrekking / verbazing; de hostilidades, wapenstilstand. suspensivo, opschortend / (lijdelijk) intrekkend; puntos—s, gedachtenpunten. suspenso, hangend / besluiteloos / slom verbaasd / gezakt (bij examen); el—, afwijzing Igezakte (bij examen); en —, in afwachting / onopgelost. suspensores, m. mrv., (fam.) draagbanden. suspensorio, bn., draag— / sleun / ophoudend; el —, draagband / suspensoir. suspieacia, achterdochtigheid / argwaan . suspicaz, achterdochtig / argwanend. suspirar, zuchten / vurig verlangen naar. . suspiro, zucht / rust (muziek) / schuimpje (soort gebak). suspiroso, hijgend. sustentable, houdbaar. sustentación, onderhoud / voeding / steun. sustentaculo, steunpunt. sustcntar, steunen / dragen / onderhouden I bekostigen / verdedigen; —se, zich in het leven houden. sustento, steun / levensonderhoud. susto, schrik / angst; dar un —, laten schrikken. susurranle, murmelend / fluisterend . susurrar, murmelen / fluisteren / mompelen. susurro, gemurmel / gefluister / gemompel. susurrón, —ona, mopperaar (ster) / overbrenger, —ster. sutil, dun I fijn / teer / scherpzinnig. , . ... , sutileza, fijnheid / scherpzinnigheid / list I behendigheid / haarkloverij. sutilización, haarkloverij / muggezifterij. sut ilizar, verfijnen / scherpen / uitpluizen / vitterig te werk gaan. sutorio, bn., schoenmakers—. sutura, naad / hechting. suyo, bez. vrnw., zijn / haar / uw / hun; es cosa —a, dat is echt iets van hem (haar, hun); de ;—, uil zichzelf / vanzelf / van aard; salió con la —a, hij heeft zijn zin gekregen; tiene algo , hij heeft iets eigens; cuando vió la —a, toen hij hel juiste ogenblik gekomen zag; tienen al maestro —, zij hebben den meester op hun hand. t, la (letra) te, de (letter) t. taba, koolbeentje / bikkel(spel). tabacal, m., tabaksplantage. tabacolero, bn., labaks—; industria —a, tabaksindustrie; el —, tabakshandelaar I —verbouwer. tabaco, tabak / sigaar. tabacoso, vol tabak / ruikend naar tabak. tabalear, wankelen / trommelen. tabanazo, draai om de oren. tabanco, stalletje / kraampje. tabano, horzel. tabanqup, m., draaischijf / mandje / bundeltje. tabaquera, tabaksdoos. tabaquerïa, tabakszaak. tabaquero, bn., tabaks—; el , tabakshandelaar / —kerver. tabaquisrao, labaksvergiftiging. tabaquista, m., sterke roker / labakskenner. tabardillo, nelelkoorls / scharlakenkoorts I zonnesteek. tabardo, lange boerenkiel / tabberd. taberna, kroeg / herberg. tabcrnaculo. tabernakel / loofhut / (R.K.) hoslieschrijn. tabernario, kroeg— / min / verlopen. tabernero, herbergier. tabernucho, kroegje. tabiear, afschutten / afsluiten. tabique, m., schot / tussenmuur. tabla — taladrar tabla, plank / plaat / laf el / tabel / paneel / bed (teelt); a raja —, tol iedere prijs / mei alle macht; las —s, dambord / toneel (,,de planken") / (wels) tafelen. tablado, plankier / stijger / podium / tribune / houten onderstel / schavot. tahlaje, m., beschot / plankwerk / speelhol. tablajeria, speelzucht / slagerij. tablajero, timmerman (v. tribunes) I slager / houder v. speelhol. tablazo, slag mei een plank / ondiepe plek. tablazón, m., slapel planken / plankier. tablear, planken zagen / pletten / effenen / in bedden verdelen. tablero, plank / plaat / werkbank / dambord / schaakbord / schoolbord / toonbank / beschot / speelhol. tableta, tabletje / reep (chocolade) . tabletear, klapperen / ratelen. tableteo, geklapper / geratel. tablilla, plankje / bordje / ii/si / tabletje / reep. tablón, m., dikke plank. tabulador, labulaleur / kolommenindeler. taburete, m., krukje / taboeret. tacaiïear, beknibbelen/schraperig zijn. tacaneria, schraperigheid / sluwheid. tacano, schraperig / sluw; el — schelm / yre/t. tacita, kopje. tacitamente, bw., stilzwijgend. tacito, siii / stilzwijgend / rustig. taciturnidad, stilzwijgendheid / jeslotenheid. taciturno, stilzwijgend / zwijgzaam / gesloten / somber; el —, de Zwijger. taeo, pin / wig / billardkeu I laadstok I hak (v. schoen) / fcto/c fü. scheurkalender) / proppenschieter J hapje I vloek; tenia aire de —, fti/ zaff er branieachtig uit; echar (soltar) —s, vloeken / te fceer jjraan. tacón, m., hak (v. schoen). taconazo, frap / schop. taeoncar, kittig stappen / mei (ie hakken stampen. taeoneo, gelrap, gestamp met de hakken. tactica, (krijgs)beleid / tactiek. taetico, beleidvol / tactisch; el —, krijgskundige / handig en beleidvol man. t&ctil, bn., tast— / gevoels—; impresión —, vingerafdruk; órgano —, laslorgaan. tacto, laslorgaan / gevoel / beleid / tact. tacha, gebrek / smet / betichting / spijkertje ; poner — a, ie is aan te merken hebben op. taehar, belichten / beschuldigen / uitschrappen / wraken (getuige); — de, betijchten van / verwijlen. tachón, m., schrapping / doorhaling / kopspijkerlje / galon / streepje. tachonar, galonneren / mei sierlijke kopspijkerljes beslaan. tachoso, gebrekkig ■ tachuela, spijkertje met versierde kop I kopspijkerlje / dreumes / (Z.-A.) fcroes / pan. taletan, m., laf ; — inglés, pleister; mrv., dundoek / vlaggen / opschik. tafllete, m., marokijn. taliali, ra., bandelier. tahona, rosmolen / bakkerij. tahonero, bakker. tahur, beroepsspeler / uaise speler. taliureria, speelhol / uais spei. taifa, iroep / partij. taimado, geslepen / listig. taita, paps / papa. taja, inkeping / /eer/. tajada, moot / schijf. tajadilla, schijfje. tajador, —a, snijdend; el —, sni/plank I hakblok. tajadura, snijding / hakking; s, afsnijdsel / spaanders. tajamar, m., scheg / steunbeer (v. brug pij Ier) / (fam.) mes / (Z.A.) frade. tajante, snijdend / snerpend / scherp. tajear, (ver)snijden / snoeien. tajo, snede / /eer/ / houw / hakblok I wasplank / steile bergwand / kloof / pioe<7 (werkvolk) / karwei. tajón, m., hakblok. tajuelo, kleine tajo / krukje. tal, bn., zodanig / zulk een / een zefcer / die bepaalde; el — hombre, de betrokken man; znmw., menigeen; Fulano de —, Dinges; un —, een zefcer iemand; bw., zo; con — que, mits; iqué —?, hoe gaal hel er mee?; ique — el libro ?, hoe vind je hel boek ?; otro que —, van het zelfde soort / net zo een; — vez, misschien. tala, (het) vellen (bomen) / rooung / snoeiing / verwoesting. talabarte, m., koppel / gordel. taladradora, boormachine. taladrante, doordringend. taladrar, (door)boren / gaatje maken in. taladro — (auto taladro, boor / —gat. talamo, huwelijk / •—sbed /—sband. talanquera, houten schol / schutting / veilige plaats. talante, m., aard / gesteldheid / stemming / uiterlijk; estéi de buen —, hij is goed gehumeurd. talar, vellen / rooien / snoeien / verwoesten. talar, bn., slepend (gewaad); héibito (traje) —, lang, slepend gewaad; los —es, las (alas) —es, talaria / vleugelschoenen v. Mercurius. taleo, talk. talego, —a, zak / buidel. taleguilla, zakje / broek v. stierenvechter. talentazo, groot talent. talcnto, talent / begaafdheid. talentoso, —tudo, begaafd. talión, m., ley del—, recht v. wedervergelding. talisman, m., tovermiddel/ talisman. talma, schoudermanteltje. talmente, bw., zodanig / (precies) zo als I misschien. talmüdico, Talmudisch. talon, m., hiel / hak / talon / bewijsje / certificaat / slok (v. register) / stronk / uitgesneden lijstwerk; — de hipoteca, pandbrief. talonario, (libro) —, chèqueboek / couponboek. talud, m., glooiing / helling / schuinte. talla, houtsnijwerk / houlplasliek / gestalte / grootte / bouw / losgeld /,,prijs" (op hoofd); media —, halfrelief; de —, (in hout) gesneden / fors; dulce —, kopergravure. tallado, bien—, goed gebouwd; el —, (hel) graveren / houtsnijwerk. tallar, bn., hak—; el —, hakhout; ww., houtsnijden / graveren / slijpen I bankhouden en geven (kaartspel) I melen (loleling). tallarin, m., —ines, m. mrv., macaroni. talie, m., gestalte / middel / snit / figuur; largo de —, lang van snit / rijkelijk. tallcr, m., werkplaats / atelier. tallista, m., houtsnijder / graveur / steenhouwer. tallo, stengel / steel / stek. talludo, dik van steel / stevig. tamanito, zo klein (tjes) / bedeesd / verschrikt. tamano, zo groot; — como, zo groot als; el —, grootte / formaat. tamara, Canarische palm / — bos / dadel / rijshout. tamarindo, tamarinde. tambalearse, wankelen / waggelen. tambaleo, wankeling / waggeling. también, ook / eveneens. tambor, m., trom / tamboer / trommel / rond borduurraam / raderkasl; a (con) —■ batiente, met slaande trom. tambora, grote trom. tajnborcte, m., kleine trom / ezelshoofd (scheepsterm). tamboril, m., kleine trom / tamboerijn . tamborilear, uitbazuinen / trommelen I gelijkmaken v. zetsel. tamborilero, tamboerijnspeler. tamborilete, m., tamboerijntje / dresseerplank / klopplank. tambor in, —ino, tamboerijn. Tamesis, m., Theems. tanüz, m., zeef. tamizar, zeven / ziften / ophelderen. tampoeo, evenmin / ook niet; ni yo —, en ik evenmin. tampon, m., stop / prop. tamponar, dichtstoppen / tamponeren . tan, bn., zo Izo zeer; —- como (cuan), even — als; jqué hombre — pesado!, wat een vervelende man!; — siquiera, minstens; ni — siquiera, zelfs niet j niet eens. tanda, beurt / ploeg (werkvolk) / dagtaak / partijtje; estar de —, aan de beurt zijn. tan<|anillas, en —, wankelend / waggelend. tangcncia, raking / snijding. tanycneial, rakend / raak—. tanjjente, rakend / raak—; el —, raaklijn. tanjjuista, m. en v., langodanser (es ) . tanino, looistof / ■—zuur. tanque, m., tank / vechtwagen. tan(taran)tén, tromgeroffel / lawaai. tanteador, punten aangever / bord waarop punten worden aangegeven. tantear, (be)rekenen / overleggen / onderzoeken / polsen. tanteo, beraming / overweging / polsing. tantico, —to, bw., enigszins; un —, een beetje. tanto, bn., zo groot / zo veel / zo hoog; por —, derhalve; por lo —, dus I daarom; bw., zozeer / zoveel; — como, even zoveel als; — mejor, des te beter; tres veces —, driemaal zoveel; algün —, enigszins / een beetje; tafier — tarjetero znwr., punt / fiche / afschrift; -—s, enkele / andere; dos — més, tweemaal zoveel; no es para —, zo erg is het niet; estar (quedar) al —, op de hoogte zijn; entre —, intussen; con — que, mits. tafier, (be)spelen / luiden; — a muerto, uitluiden. tafiido, (hel) spelen / gelui / klank / loon. tapa, deksel / boekband / klep / stop I laagje leer v. schoen; — de los sesos, (tam.) hersenpan / schedel. tapaboea(s), m., grof antwoord / ,,dooddoener" / slag tegen de mond / dikke das. tapadera, deksel / (fam.) heler. tapadcro, prop / stop. tapadillo, sluiering / gedempte (orgel) loon; de —, heimelijk. tapador, deksel / (fam.) heler. tapar, bedekken / dichtmaken / verbergen I helen; — la boca, de mond snoeren; —se, zich bedekken / zich sluieren; —se los oidos, zijn oren dichtstoppen. taparrabo, schaamgordel / (fam.) zwembroek. tapete, m., tapijt I tafelkleed. tapia, lemen tuinmuur / tussenmuur. tapial, m., schutwand bij het maken v. e. tapia / heining. tapiar, dichtmaken / —metselen. tapieeria, tapisserie / wandbekleding / behang / tapisseriezaak. tapieero, lapijlmaker / behanger. tapioca, sago(palm). tapir(o), tapir. tapiz, m., gobelin / wandbekleding / kleed. tapizar, bekleden /behangen/opvullen. tapón, m., slop / prop / kurk. taponar, dichtstoppen / lamponeren. taponazo, knal. taponeria, kurkenfabriek. taponero, bn., stop— / kurk . tapujarse, zich vermommen (door gezicht door kraag of das te verbergen) ■ tapujo, vermomming / geheimzinnig gedoe; sin —, vrij uil. taque, m., klik (v. slot) / gekras. taquera, rek v. biljarlkeus. taquigraf ia, stenografie. taquifjrafiar, stenograferen. taquigraifieo, stenografisch. taquijjralo, stenograaf. taquifjrama, m., stenogram. taquilla, secretaire / loket. taquillero, loketbeambte / kaartjesverkoper. taquïmetro, snelheidsmeter. tara, larra \ gebrek. tarabilla, onrust (v. molen) / luns (v. wiel) / pin / (fam.) flapuit. laraeea, inlegwerk / mozaiekwerk. tarambana, m. en v., blaaskaak / windbuil. tarantula, larantula (spin) ; pieado de la —, (fig.) heftig / als bezeten / (fam.) behept met een geslachtsziekte. tarara, m., tetteretet / trompetgeschal. tararear, neuriën. tarasea, draakfiguur (in processies) I draak (boosaardige vrouw). tarascada, grimmig antwoord. tarazar, verscheuren (met de landen) I kwellen / ergeren. tarazón, m., snede / moot / schijf. tardanza, vertraging / ireuzeling; sin —, onmiddellijk / op staande voet. tardar, dralen / treuzelen / uitblijven / duren; a més —, op zijn laatst; no tardara, hij zal dadelijk komen; t;mia mucho? duurt het lang?; no tardaré en venir, hij zal dadelijk komen; tardó mucho en volver, het duurde lang eer hij terugkwam; —se, dralen / treuzelen / te lang duren. tarde, bw., laat / te laat; de — en —, soms I af en toe; lo més —, op zijn laatst; — o temprano, vroeg of laat; se hace —, hel is al laat / het is hoog lijd; la —, namiddag / avond; buenas —s, goede middag. tardeeer, laat worden. tardecica, —eita, namiddag j ( avond) schemering. tardemente, tardiamente, bw., ie laat. tardio, traag / treuzelend / laai / na—. tardïsimo, heel laat. tardo, traag / langzaam; — de oido, hardhorend. tardón, —ona, traag; el—, treuzel. tarea, laak / werk / bezigheid. tarifa, tarief. tariiar, tarieven vaststellen / tarief opmaken. tarima, opstapje / podium / (voeten)bankje. tarja, rondas / beukelaar / kerfstok / (prijs)merk op goederen / (fam.) afranseling I (Z.-A.) visitekaartje. tarjeta, (visile)kaartje / ,, prijs je" (op goederen) / kaart(je) ; ■—postal, briefkaart; — doble, — met betaald antwoord. tarjetero, tasje f etui, schaal v. kaartjes. tarpeyo — tejadillo tarpeyo, la roca — a, de Tarpeïsche rots. tarquin, m., modder / slik. tarquinada, aanranding / verkrachting. tarraconense, uit Tarragona. tarzo, pot I inmaakpot / pan. tarso, voetwortel / knieholte / ,, sprong". tarta, taart / pastei / koek. tartago, springkruid / (fam.) tegenslag I onaangenaamheid. tartajoso, stamelend / hakkelend. tartalear, wankelen / waggelen. tartamudear, stamelen / hakkelen / stotteren. tartamudez, v., slameling / (het) stotteren. tartamudo, stamelend / hakkelend / stotterend. tartana, tartaan / tentwagentje. tartancro, koetsier v. tartana. tartareo, bn., uil de onderwereld (Tariarus) . tartaro, Tartaars; noticia —a, ,,Tartarenbericht" / onbetrouwbare tijding; el —, Tartaar / Tartarus / wijnsteen I tandsteen. tartera, pan / koekepan. tartrico, ócido —, wijnsteenzuur. tartuferia, Tartufferie / schijnheiligheid . tartulo, schijnhei lige (Tarluffe). tarugo, pen / prop / domoor. tarumba, le volvieron —, men bracht hem in de war / men verbijsterde hem. lasa, schatting / vaste prijs (taxe) / be las tingaans lag. tasaeión, schatting / laxering; — pericial, deskundige —. tasador, taxateur. tasajo, plak / schijf. tasar, schatten / laxeren / vaststellen / beperken / op rantsoen stellen. tasear, (vlas) breken / zwingelen; ■— el freno, op hel bit bijten / zich verbij ten. tasquera, gekijf / ruzie. tasto, ranzige smaak. tata, ,,paps" / papa. tatarahuelo, —a, betovergrootvader / —moeder. tatas, andar a —, wankelend lopen (kinderen) / kruipen. ;tatc!, hot / kalm aan! / juist! / o ja! tatuaje, m., talouering. tatuar, laloueren. taumaturgia, thaumalurgie / vermogen om wonderen te doen. taumaturgo, thaumaturg / wonderdoener. taurino, bn., stieren—; fiesta —a, stierengevecht. Tauro, Taurus / —gebergte. taurofilo, liefhebber v. stierengevechten. tauromaquia, (kennis van) stierengevecht. (auromaquieo, hel stierengevecht betreffend. taxativo, beperkend. taxi, m., taxi; —■ aéreo, luchttaxi. taximetro, taximeier. taz, — a —, in ruil. taza, kopje / nap / kom / bekken. tazón, m., grote kop / kom / bekken. taziiela, kopje. te, pers. vrnw., je I jou. té, m., thee; juego de-—•, theeservies. tea, fakkel / toorts. teatino, Thealijnfer monnik) / (fam.) Jezuiet. teatral, toneel— / theatraal / aanstellerig. teatro, schouwburg / toneelkunst / toneel / dramatische letterkunde. tcbaico, —bano, —beo, uil Thebe. tecla, toets; dió en la —, hij trof de gevoelige snaar / hij vond de juiste loon ; tocar todas las —s, (fig.) alles in het werk stellen. teelado, klavier / toetsenrij /■—bord. teelear, toetsen aanslaan / trommelen (met de vingers) / (fig.) proberen / zoeken. técniea, techniek. teenicismo, vakterm / technicisme. técnico, technisch; el —, technicus / deskundige. tcenologia, technologie / bedrijfsleer / vakterminologie. techado, dak. techar, van een dak voorzien. techo, dak / zoldering / huis. techumbre, m., dak (bedekking). tediar, een afkeer hebben van. tcdio, afkeer / tegenzin / verveling. tedioso, tegenzin wekkend / vervelend. tegumento, vlies / omhulsel. teismo, theisme. teista, m., theist. teja, dakpan; sombrero de —, lange, platte priesterhoed; a — vana, vluchtig / ondeugdelijk; a toca—, legen klinkende munt; lo de — abajo, de aardse aangelegenheden ; lo de — arriba, de hemelse aangelegenheden. tejadillo, (af)dakje / scherm / kap. tejado — tempestividad tejado, dak. tejar, m., pannenbakkerij; ww.,een dak leggen op. tejedor, wever. tejedura, weefsel / (hel) weven. tejedurfa, weefkunst / weverij. tejemaneje, m., handigheid. tejcro, pannenbakker. tejido, weefsel / geweven slof; — estampado, bedrukte stof. 1. tejo, laxis. 2. tejo, bikkel(spel) / baar goud / plak I (munl)pUaal. tejoleta, scherf; —s, kleppers. tejón, m., grote tejo / das (dier). tejuela, dakpannetje j zadelboog. tejuelo, kleine tejo / (titel op) rug v. e. boek / dop. tela, weefsel / doek / stof / linnen / web I vlies j kaam (sel); — encerada, wasdoek; — de punto, tricot; poner en — de juicio, grondig onderzoeken / betwisten; hay — para rato, dal zal nog wel een poosje duren. telar, m., weefgetouw / naaibank. tclaraiia, spinneweb ; tener — en los ojos, onduidelijk onderscheiden / bevooroordeeld zijn. telefon(e)ar, telefoneren. teleionema, m., telefonisch bericht I — gesprek. telefonia, telefonie; — sin hilos, draadloze —. telefónieo, anuario —, lista —a, telefoongids. telefonista, m. en v., lelefoonbeambte / telefonist (e) . teléfono, telefoon; llamar al (por) —, opbellen. telegrafia, telegrafie. telecjraflar, telegraferen. telecjrafieo, telegrafisch; despacho —, parte —, telegram; poste —, telegraafpaal. telegraflsta, m. en v., telegraafbeambte /' telegraflst(e). telégrafo, telegraaf. telegrama, m., telegram; carta —, brief telegram; — cifrado, cijfer—; poner un —, een — verzenden. teleolocjia, teleologie / doelleer. teleolócjico, teleologisch / de doelleer betreffend / meteen einddoel voor ogen. tclepatfa, telepathie / helderziendheid I gedachtenoverdracht. Iclepatico, telepathisch. telera, pin / bout (aan ploegschaar) I zwikhout I wrijfhout (aan wagen) / dwarshout. telero, rong(stok) / stut. telescópioo, lelescopisch. teleseopio, telescoop. televisión, televisie. telilla, vliesje / huls / fijne slof / kaamsel. telón, m., doek (toneelgordijn). telliz, m., paardedek / schabrak. tema, m., thema / onderwerp / taak I oefening / stam (v. woord). tema, v., hardnekkigheid / koppigheid I stokpaardje. tematieo, volgens de grondgedachte / de grondvorm betreffend / koppig / eigenzinnig. tembladera, tumbler / veertje, pluimpje (als sieraad) / sidderrog (torpedo) / (Z.A.) drassige grond. tembladero, drassige grond. temblar, beven / trillen / rillen / dreunen. temblequc, m., veertje, pluimpje (als sieraad). temblequear, bibberen / sidderen. temblón,—ona, bevend / trillend / angstig. temblor, m., bevingIsiddering/angst. tembloroso, beverig / sidderend. temer(se), vrezen / bang zijn voor. temerario, vermetel / roekeloos / gewaagd; Carlos el—, Karei de Stoute. temeridad, vermetelheid / roekeloosheid I gewaagdheid. temrroso, bevreesd / angstig / bang; — de Dios, godvrezend. temible, geducht / vreesaanjagend / gevaarlijk. temor, m., vrees / angst / beduchtheid; — de Dios, godsvrucht; por — de, uit vrees voor. temoso, koppig / eigenzinnig. tl'mpano, keteltrom J trommelvel / timpaan; — de hielo, ijsschots. temperación, matiging. temperamento, gemoedsaard / gestelj temperament / temperatuur. temperante, matigend / verzachtend; el —, verzachtend middel / (Z.A.) gehee Ion thouder. temperar, matigen / verzachten / temperen. temperatura, temperatuur. temperie, v., weersgesteldheid. tempero, (gunstige) zaaitijd. tempestad, storm / onweer / opgewondenheid . tempestear, stormen / bulderen. tempestivamente, bw., bijtijds / van pas. tempestividad, gepastheid / voegzaamheid I geschiktheid. tempestivo — tener tcmpestivo, tijdig / passend. tempestuoso, stormachtig. templa, waterverf. templado, gematigd / sober / lauw / (fam.) kranig; bien, mal —, goed, slecht gehumeurd. templador, —a, matigend / temperend; el —, slemhamer. tcmpladura, matiging / harding (v. metaal) / (het) stemmen. templanza, matiging / soberheid / gematigdheid / overeenstemming / harmonie . templar, matigen / temperen / harden / afkoelen / bemiddelen / stemmen I niet strak aanhalen (zeil); —se, zich matigen / zich beheersen / matig zijn. templario, Tempelier. templas, v.mrv., slapen. 1. tcmpie, m., weersgesteldheid / temperatuur / gesteldheid / (gemoeds)aard / harding / kranigheid / gelijkgestemdheid (v. instrumenten); pintura al —, waterverf schilderij. 2. Tempte, m., orde van de Tempeliers. templista, m. en v., waterverf schilder(es). templo, tempel / kerk. témpora, quatertemperdagen. tcmporada, tijdperk / seizoen / poosje; a —s, af en toe. temporal, lijdelijk / wereldlijk / aards / slaap—; hueso —, slaapbeen; el —, storm. temporalidad, lijdelijkheid / wereldlijkheid I aardsheid. temporalizar, lijdelijk maken / vergankelijk maken. temporaneo, —rario, lijdelijk. temporas, v.mrv., slapen. temporero, tijdelijk aangesteld. temporizar, dralen / lijd zoeken te winnen / toegeven. tempranal, vroeg vruchtdragend. tempranero, vroeg / —tijdig / —rijp ■ teöipranillo, vroeg; uvas —as, vroege druiven. tempranito, heel vroeg(jes). temprano, vroegtijdig / voorbarig; bw., [te) vroeg / voorbarig; tarde o —, vroeg of laat; lo més —, zo vroeg mogelijk . tcmulento, dronken. tenaeear, kwellen / aanhouden / aandringen op. tenaeidad, hardnekkigheid / volhardingsvermogen. tenacillas, v.mrv., snuiter / langetjel scharen (v. kreeft); — para rizar, friseertang. tenaz, hardnekkig / koppig / volhardend I schriel. tcnaza, tang; ■—s, scharen (v. kreef l). tenazuelas, v.mrv., tangetje /pincet. tcndal, m., zonnescherm / tent / doek om olijven op te vangen. tcndcdera, (Z.A.) drooglijn. tendcdero, (droog)rek / bleek. tendejón, m., kraampje / stalletje / winkeltje. tendeneia, neiging / strekking / tendenz. tendeneioso, tendentieus. tendente (a), strekkend lol / beogend. tender, uitrekken / uitstrekken / spannen / uitwerpen / toewerpen (blik); le tendió la mano, hij slak hem de hand toe; — un puente, een brug slaan; — a, neigen tot / beogen; —se, zich uitstrekken. tendero, —a, winkelier (ster) / tentenmaker. tendezuela, winkeltje. tendido, uitgestrekt /gestrekt (galop) I uitvoerig / wijdlopig; el —, tribune / (Z.A.) was (linnengoed). tendinoso, pezig. tendón, m., pees. tencbrosidad, duisternis. tenebroso, donker / duister. tenedero, goede ankerplaats. tenedor, bezitter / toonder / vork; — de libros, boekhouder. teneduria,•— de libros, boekhouding; — por partida simple, — doble, enkelvoudig boekhouden, dubbel —. teneneia, bezil / luitenanlsrang. tener, bezitten / vasthouden / hebben / krijgen; tiene tres aiios, hij is drie jaar; tiene frio, hij heeft hel koud; tuvo noticias de, hij kreeg bericht van; [tenga cuidado!, pas op!; no tiene palabra, hij houdt zijn woord niet; tienen flesta, zij hebben vandaag vrij; lo tuvo a bien, hij nam het goed op; — que, moeten; no tiene mds que, hij behoeft slechts; tengo hecha mi maleta, mijn koffer slaat klaar; lo tengo entendido, het is mij geheel duidelijk; no las tenia todas consigo, hij was niet op zijn gemak / hij was angstig en bezorgd; —se, zich houden / zich vasthouden I blijven staan / stand houden; se tiene en mucho, hij beeldt zich heel wat in; se tenia tieso, hij hield stand; se las tenia tiesas a todos, hij weerstond allen. teneria — ternero teneria, looierij. teniente, bn., onrijp / hardhorend / gierig / vrekkig; el —, plaatsvervanger / luitenant. tenis, m., tennis; pista de —, tennisveld. tenor, m., inhoud / strekking / wijze I stevigheid / tenor. tenorio, vrouwenverleider (Don J uan Tenorio). tensar, spannen I gespannen houden. tensión, spanning / inspanning; en —, gespannen; alta —, hoogspanning. tenso, gespannen. tentaeión, verzoeking / verlokking. tentaeulo, voelspriet / -—hoorn / vangarm. tentador, —a, verleidelijk; el —, verleider. tentar, belasten / op de proef stellen j verlokken / verzoeken. tentativa, poging. tcntemozo, stut / duikelaartje. tentempié, m., (fam.) hartversterking I pierenverschrikkertje. tenue, fijn / dun / zacht / zwak. tenuidad, fijnheid / teerheid / zachtheid. tenir, verven / besmeuren; —se el pelo, het haar verven. teoeracia, theocratie / priesterheerschappij ■ teocratico, theocratisch. teologal, theologisch; virtudes—es, hoofddeugden. teologia, theologie / godgeleerdheid. teológieo, theologisch. teólogo, theoloog / godgeleerde. tcorema, m., (leer)stelling■ teorctico, theoretisch. teoria, theorie. teórico, theoretisch; el—, theoreticus I boekengeleerde. teorizar, theoretiseren. tcosofia, theosofie. teosó'fico, theosofisch. terapéutica, ziektebehandeling / geneeswijze . terapéutico, geneeskundig. tercer(o), —a, derde; en tercer lugar, in de derde plaats; el tercero, de derde / bemiddelaar; la -—a, koppelaarster I terts I derde klas. tereeria, bemiddeling / koppelarij. tereia, derde deel (v. e. el) l terts. tereiado, azücar —, bruine suiker. tereiador, —a, bemiddelaar (ster ) . tereiana, derdedaagse koorts. tereiar, in drieën delen / dwars over de arm houden (bijv. jas) I scheef opzetten (hoed) / voor de derde maal bewerken (grond) / wieden (met de hak); — en, zich mengen in / bemiddelen; —se, slagen / tussenbeide komen / aanvullen. tereiario, tertiair; los —s, Tertiariërs. tereio, derde; el —, de derde / (oudtijds) infanlerieregiment; el — (extranjero), het (Sp.) vreemdelingenlegioen; hacer mal —, hinderen / een ondienst doen. terciopelo, fluweel. tereo, hardnekkig / eigenzinnig / laai I hard. terebinto, lerpentijnboom. teresiana, (platte) kepi / non van de orde v. d. H. Theresia. teresiano, van (de orde van) de H. Theresia. tersjiversaeión, uitvlucht. terjjiversar, verdraaien (woorden)I uitvluchten zoeken. terliz, m., trielje / dril (stof). termal, thermaal; aguas—es, warme bron(nen). termas, v.mrv., thermen / warme bronnen / — baden. térmieo, bn., warmte—; grado —, warmtegraad. terminaeión, einde / uilgang / afloop. terminaeho, —ajjo, plat woord / onfatsoenlijke uitdrukking. terminal, bn., eind— / slot / grens—. terminante, afdoend / nadrukkelijk. terminantemente, bw-, nadrukkelijk I ten strengste. terminar, afmaken / beëindigen / beslechten / aflopen; — en, eindigen in I uillopen in (op); —se, eindigen / aflopen. terminativo, bn., uilgangs—. término, einde / doel / grens / —paal I termijn / term / toestand; — medio, middenweg / gemiddelde. terminologia, terminologie. terminote, m., barbarismeIongebruikelijke term. termita, —e, termiet. termómetro, thermometer. termos, m. en v., thermosfles. termosiión, m., warmwaterinstallalie. terna, drietal / voordracht van drie. ternario, drietallig / —delig. terneeieo, —eito, heel zacht / — mals. ternero, —a, kalf / kalfsvlees. terneza — tetragonal terneza, tederheid / malsheid; —s, lieve woordjes. tcrnilla, kraakbeen. ternisimo, heel zacht. terno, drietal / pak (costuum); echar (soltar)—s, vloeken / te keer gaan. ternura, tederheid / liefheid. terquedad, halsstarrigheid / eigenzinnigheid. tcrrado, terras / plat dak. terraja, trekplaat / ■—ijzer / schroefsnijmachine. terraplén, — en(ad)o, aarden wal / ophoging. terraplenar, ophogen. terraqueo, bn., aard—; globo —, wereldbol. terrateniente, m., landeigenaar / grondbezitter. terraza, kruik / bloembed / terras. terremoto, aardbeving. terrenal, aards / werelds. terreno, aards / werelds; el —, terrein / gebied. térreo, van aarde / van leem / grauw. tcrrcro, aarde— / aards / laag bij de grond (vliegend) / laag / min; cesta —a, schanskorf; el —, ophoging / plein I doelwit. terrestre, aard— / aards / werelds / vastelands / overland. terrezuela, lapje grond van weinig waarde. terribilïsimo, heel verschrikkelijk. terrible, verschrikkelijk / gruwelijk. terr Ifieo, schrikaanjagend / gruwelijk. terrlno, van aarde. territorial, territoriaal / tot een gebied behorend / grond—. territorio, (grond) gebied. terrón, m., aardkluit; — de azucar, klontje suiker; —<3nes, landerijen. terror, m., schrik / schrikbewind / terreur. terrorlfleo, —roso, verschrikkelijk. terrorismo, terrorisme. terrorista, m., terroris t. terroso, aardachtig / grauw. terruiio, lap grond / geboortegrond. tersidad, —ura, glans / gladheid / zuiverheid. terso, glanzig / effen / zuiver. tertulia, gezelschap / besloten kring. tertuli(an)o, lid van besloten kring. tertuliar, geregeld samenkomen / (Z.A.) converseren. tesls, v., stelling / these / proefschrift. tesón, m., standvastigheid / eigenzinnigheid. tesoreria, thesaurie / ambt v. penningmeester. tesorero, thesaurier / penningmeester. tesoro, schat / schatkist. testa, kop / hoofd / versland. testaceo, schaaldier. testaeión, schrapping / doorhaling. testado, (murió) —, is gestorven met achterlating van wettig testament. testador, —a, erflater, erflaatster. testadura, schrapping / doorhaling. testaïerro, stroman. testamentar, bij uiterste wil vermaken I testeren. testamentar ia, bijeenkomst v. d. executeurs-testamentair / uitvoering v. d. laatste wil. testamentario, testamentair / volgens de laatste wil; el —, executeurtestamentair. testamento, testament / laatste wil; arca del —, Arke des Verbonds; el Antiguo —, el Nuevo —, hel Oude —, het Nieuwe —. 1. testar, (bij laatste wil) vermaken. 2. testar, doorschrappen / doorhalen. testarada, kopstoot / eigenzinnigheid. testarudez, v., koppigheid. testarudo, koppig. testarrón, —ona, koppig. testera, voorkant / hoofdeinde (bed) / voorbank (rijtuig) I hoofdstel (paard). testicular, bn., teelbal—. testieulo, teelbal. tcstifioación, verklaring / getuigenis. testifieal, bn., getuigen—. testiöcar, verklaren / getuigen / aantonen. testijjo, getuige; — ocular (presencial), ooggetuige; — de cargo, — de descargo, — ü charge, — a décharge. testimonial, bn., getuigen—. testimoniar, getuigen / te kennen geven . testimoniero, valse getuige. testimonio, getuigenis / bewijs. testudo, schutdak / schilddak (Romeinse leger). testuz, m., voorhoofd / nek (bij dieren). teta, tiet / borst; nino de —, zuige ling. tetanico, bn., stijf kramp—. titano(s), m., tetanus / stijfkramp. tetera, theepot. tetilla, tepel. tetón, m., tepel / borst / terp. tetona, met zware borsten. tetragonal, vierhoekig. tetrarca — tinta tetrarca, m., tetrarch / viervorst. tetrasilabo, vierlettergrepig. tétrico, somber. tetuda, met zware borsten. teutón, —ona, Teutoons / (fam.) Duits; el —, Teutoon / Duitser. textil, bn., textiel—; los —es, textielwaren. texto, tekst. textual, letterlijk. textualmente, bw., letterlijk / woord voor woord. textura, weefsel / bouw / samenvoeging. tez, v., teint / gelaatskleur. ti, pers. vrnw., je; a ti te lo digo, jou zeg ik hel wel. tla, tante; esa —, dat rare mens / die slet; — abuela, oudtante. tibia, scheenbeen. tibieza, lauwheid \ onverschilligheid. tibio, lauw / onverschillig. tiburón, m., haai. tiempo, tijd / weer / maat; hace buen —, mal —, hel is mooi weer, het is slecht weer; a —, op lijd; a su (debido) —, te gelegenertijd; de —■ en —, af en toe; desde hace —-, sinds lang; en otro —, eertijds; fuera de —, op een ongelegen ogenblik; andando el —, allengs; —s, lijden / tijdperk; en los buenos —s, in de goede oude tijd. tienda, tent / kraam / winkel. tienta, (het) uitzoeken van vechlslieren uit de kudde / onderzoek / sonde / sluwheid; a —s, op de last. tiento, tast / tastzin / voelhoorn / stok v. blinde / balanceerstok / poging / behoedzaamheid / kiesheid; a —, op de tast; con —, behoedzaam; le dió un —, hij polste hem. ticrnamente, bw., innig. tierno, teder / gevoelig / mals / zacht; la —a edad, de jeugd; ojos —s, leepogen. tier ra, aarde f land; —- adentro, hel land in / binnenland; — firme, vasteland; por —, overland; por debajo de —, heimelijk; dar en — con, echar por —, omverwerpen / vernietigen; irse a -—, venirse a —, neerstorten / le gronde gaan. tierruea, geboorteland / —plaats. tieso, stijf I strak / flink / stug; jtente —!, houd je flink!; se las tiene —as con, hij leeft op gespannen voet mei. tiesto, scherf / bloempot / domoor. tiesura, stijfheid / stugheid. tiio, tifus, typhus. tiloideo, liebre —a, typhus. tiión, m., wervelwind / waterhoos. tijjrc, m-, tijger. t ijjrero, tijger jager. tigresa, tijgerin. tiyrezno, jonge tijger. tiita, tantetje. tijera, schaar / schapenscheerder / schraag / afvoerkanaal / gebabbel / kwaadspreker / —spreekster; silla de —, oplclapstoeltje; de media —, middelmatig; buena •—, flinke kerel / flinke eter; —s, schaar. tijer(et)ada, —zo, knip mei de schaar. tijerctear, knippen / (fam.) zijn neus steken in. tijereteo, geknip / bemoeizucht. tila, linde / —bloesem. tildar, fouten aanstrepen / berispen; — de, beschuldigen van. tilde, m. en v., leken voor de n uitspraak / blaam / beetje / oogwenk. tilin, m., gerinkel; hacer —, bekoren; tener —, bevallig zijn. tiio, lindeboom. timador, bedrieger / oplichter. timar, bedriegen / oplichten. timbal, m., keteltrom. timbalero, pauker / paukenslager. timbrador, stempel / stempelaar. timbrar, stempelen. timbrazo, ruk aan de bel. timbre, m., helmkam / grootse daad / stempel / zegel / bel J klank. timidez, v., schuchterheid / bedeesdheid . timido, schuchter / bedeesd. timo, oplichterij / bedrog. timón, m., dissel / roer. timonear, sturen. timonel, roerganger. timorato, nauwgezet / angstvallig / vroom. timpano, trom / cimbaal / trommelvlies I timpaan. tina, kuip / tobbe. tinaco, tobbe. tinaja, aarden pol (voor wijn) / kuip. tingitano, uit Tanger. tinglado, afdak / loods / tribune. tiniebla(s), duisternis / (R.K.) vroegmissen in de Paasweek. tino, beleid / lakt / handigheid; perdió el —, hij raakte in de war; le sacaron de —, men bracht hem in de war. tinta, inkt / lint; — comunicativa, — para copiar, kopieerinkt; lo sabe de buena —, hij weet hei uit goede bron. tintar — tiznar tint ar, kleuren / iinlen. tinte, m., verf / tint / ,,verfje" / valse schijn. tinterazo, slag, worp met een inktpot. tintero, inktpot. tintilla, lichte zoete rode wijn. tintillo, heldere rode wijn. tintin, m., gerinkel / geklingel. tintinear, rinkelen / klingelen. tinto, geverfd / gekleurd / bevlekt; vino —, rode wijn. tintoreria, ververij. tintorero, verver (van sloffen). tintura, verf / (hel) verven / ,,verfje"l kleur I tinctuur. tiiia, hoofdzeer / schurft. tifioso, schurftig / vrekkig; el —, schurftkop / vrek. tio, oom / baas / kwibus; — abuelo, oudoom; — vivo, draaimolen. tipico, typisch / kenmerkend. tiplc, v., sopraan / —zangeres. tipo, oorspronkelijk beeld / zinnebeeld I type I koers / lettertype; — de intereses, rentevoet. tipografia, lypographie / boekdrukkerskunst. tipografico, typographisch. tipógralo, typograaf / boekdrukker. tiquismiquis, m. mrv., zottepraal / dwaasheid. tira, bandje / strook / lintje / reep. tirabuzón, m., kurkentrekker. tirada, worp / trekking / teug / tijdruimte / oplaag; ■— aparte, overdrukje; de una —, in één ruk / achtereen. tirado, (uit)gerekt / lang; a precios —s, tegen zeer lage prijzen; el —, afdruk. tirador, trekker / werper / schutter / trekpen j liniaal / handvat / af drukker / (Z.-A.) versierde gordel van gaucho's. tiraje, m., [het) afdrukken. tirania, tirannie / dwingelandij. tir&nico, tiranniek / wreed / willekeurig . tiranizar, tiranniseren / hard en willekeurig behandelen. tirano, —a, tiran / dwingeland. tirante, gespannen / strak; el —, bint I spant j draagriem; los —s, draagbanden I bretels. tirantez, v., strakheid / gespannenheid I spanning / lengte. tirar, (weg)trekken / (weg)werpen / (af)schielen / afdrukken; — alambre, draad trekken; — la lengua, de long uitsteken; ■— piedras, met stenen gooien; — adelante, opschieten; va tirando, hij sleept zich voort; |tiral, schiet op!; jtira atrésl, achteruit!; tiran mal, zij schieten slecht; tira a su padre, hij lijkt op zijn vader; tira a rojo, hel zweemt naar rood; tire usted a (por) la derecha, slaat u rechts af; — de, trekken aan / hanteren; —se, zich werpen; ■— de largo, verspillen. tiro, worp I schot / schietbaan / schietschijf / lading (v. vuurwapen) / draagwijdte / voorspan j irekriem / trek I tocht / ondienst / ontvreemding / schouderbreedte / lengte (van slof); a —, binnen bereik; — de pichón, (hel) duivenschieten; acertar el —, raakschieten; errar el —, misschieten; pegarse un —, zich voor de kop schieten. tirón, m., ruk / steek; de un —, in eens / achtereen. tirotcar, schieten / losse scholen wisselen / kibbelen. tiroteo, wederzijdse beschieting / geweervuur / gekibbel. tirria, afkeer; le tengo —, ik heb een hekel aan hem. tisana, aftreksel / drankje. tisico, teringachtig; el—, leringlijder. tisis, v., tering / tuberculose. tisü, m., brocaat. titan, Titaan / reus. titsinico, reusachtig. titere, m., marionet / dreumes / sukkel; —s, poppenkast / marionettentheater. literero, vertoner v. poppenkast / koorddanser. titil(e)ar, kietelen / flakkeren. titilco, gekietel / opvlamming. titiritaina, ketelmuziek / lawaai. litiritero, zie titerero. titubear, weifelen / aarzelen; no — en, zich verstouten le. titubeo, weifeling / aarzeling. titulado, lileldrager. titular, bn., titulair; catedrético —, gewoon hoogleraar; el—, titularis / houder / opschrift / schutspatroon; ww., betitelen / een titel geven / benoemen; —se, zich betitelen / de titel voeren van. titulo, titel I iemand met adellijke titel I opschrift / oorkonde / bewijsstuk / effect I aanleiding / gehalte; a — de, in de kwaliteit van / naar aanleiding van I bij wijze van. tiza, krijt. tizna, zwartsel. tiznajo, tiznón, m., vlek. tiznar, zwart maken / besmeuren / (vuil) afgeven; —se, zich vuil maken■ tiznc — tonillo tiznc, m. en v., roei. tizo, stuk (rokende) kool. tizón, m., sluk brandend hout / brand (in koren) / schandvlek. tizona, Tizona (zwaard v. d. Cid) I zwaard. tizonada, —ïiazo, foliering / hellesmarl. tizonear, oppoken (vuur). lualla, handdoek. toallcro, handdoekenrekje. tobera, pijp / buis. toca, vrouwenmuts / hoofddoek / sluier. tocado, aangeraakt / beduimeld; rosario —, gezegende rozekrans; — de viruelas, pokdalig; estéi —, hij is ,,getikt"; el —, kapsel / opschik. tocador, musicus / toilettafel / •—benodigdheden / kleedkamer met lavabo. toeante, (en lo) — a, betreffende / nopens. tocar, aanraken / (laten) zegenen / aantasten / proeven / besmetten / ontroeren I treffen (lol) / innen / bespelen / slaan (klok); le tocó el gordo, hij heeft de hoofdprijs gekregen; a usted le toca, hel is nu uw beurt; tocaron a degüello, men gaf het sein lot de aanval; toean a muerto, de doodsklok luidt; ■—se, elkaar (aan)raken / grenzen / hel haar opmaken / (zijn hoed) opzetten; se las tocó, hij is er stilletjes van doorgegaan . tocata, ouverture / kort muziekstuk / (fam.) pak slaag. tocayo, naamgenoot. toeineria, spekslagerij. tocinero, spekslager. tocino, spek. tocón, m., stompje. tocho, grof / lomp; el —, lompe kerel / blok ijzer. todavia, nog / toch. tudo, bn., geheel / elk / ieder; — escritor, iedere schrijver, ■—a la casa, het gehele huis; —s los hombres, alle mensen; Todos los Santos, Allerheiligen; —■ un, een echte / een ware; en —as partes, overal; a — costo, legen iedere prijs; con — eso, niettemin; bw., geheel; -— derecho, geheel rechtuit; asi y —, niettemin; el —, alles; antes que —, in de eerste plaats; de — en —, geheel en al; del —, volstrekt / -— niet; —s, allen. togado, in toga gekleed; el —, magistraatspersoon. toisón, el — de oro, het Gulden Vlies. toldadura, zonnescherm. toldillo, kleine toldo / overdekte draagstoel. toldo, zonnescherm / tent / huif (v. kar) I inbeelding. tolerable, draaglijk / toelaatbaar. tolerancia, —tismo, verdraagzaamheid. tolerante, verdraagzaam. tolerar, verdragen / dulden. torna, (het) beetpakken / verovering / inneming / ,,beetje" / dosis; — de posesión, inbezitneming; — de tierra, landing. tomada, inneming. tornado, beslagen / dof / hees; — de orin, verroest. tomadero, handvat. toniadnra, (het) beetpakken / wegneming / dosis. tornar, nemen / af—, in—, mee—, op—, over—, wegnemen / beetpakken / krijgen / gebruiken / veroveren / inslaan (weg); iqué toma usted? wat zult u gebruiken?; — estado, een beroep kiezen / trouwen; — la lección a, de les overhoren; — a pecho, Ier harte nemen; — el pelo a, voor de gek houden; — el sol, zich koesteren in de zon; el me la ha tornado, hij heeft hel op mij voorzien; lo tomó a risa, hij lachlle erom; lo tomó sobre si, hij nam het op zich; ■—se, dof worden / verroesten; se tomó la molestia de, hij gaf zich de moeite om. tomale, m., tomaat. tomento, pluis / dons. tomentoso, pluizig / donzig. tomillo, tijm. tomismo, Thomisme. tomista, m., Thomist. tomo, (boek)deel; de — y lomo, lijvig I echt / door en door. ton, sin — ni son, zonder reden / ongerijmd. tonada, wijsje / lied. tonadilla, liedje / vrolijk zangstukje. tonadillero, —a, zanger (es) v. tonadillas. tonalidad, grondtoon / toonstelsel / toonaard. tonel, m., ton / vat. tonelada, ton (scheepsinhoud). tonelajc, m., lonnenmaat. toneleria, kuiperij. tonelero, kuiper. tónico, nota —a, grondtoon; sllaba —a, geaccentueerde lettergreep; (remedio) ■—■, versterkend geneesmiddel. tonificar, versterken. tonillo, (hinderlijk) toontje. tonina — torpor tonina, tonijn. tono, toon / klank / wijs; darse —, (lig.) een toon aanslaan. tonsura, tonsuur. tonsurado, iemand met tonsuur / geestelijke. tontada, —teria, dwaasheid. tontcar, dwaasheden doen. tontin, —tuelo. dwaasje. tonto, dwaas; — de capirote, volslagen dwaas. topar, stoten; — con, — op; — en, berusten op; tope donde tope, in ieder geval. tope, m., top I sloot / buffer / bumper / uitkijk (op schip); hasta los —s, overvol / geheel en al. topera, molshoop. topetada, —tazo, sloot (met horens of kop). topctar, stoten / struikelen. topetón, m., stool. tópico, plaatselijk (geneesmiddel); el —, gemeenplaats. topo, mol I (fig ) domoor. topoyrafia, topographie / plaatsbeschrijving . toque, m., aanraking / belasting / toets I sloot I slag / gelui / waarschuwing (ssignaal); dar un — a, polsen; se dió unos —s, zij knapte zich een beetje op I zij maakte zich een beetje op. tora, Thora. torada, kudde slieren. torax, m., thorax / borstkas. torbcllino, wervelwind / (fig.) wi Idebras. torcaz, paloma —, houtduif. torccdor, —a, wringend; el —, wringer / tweerner / spil / hartzeer. toreedura, wringing / tweerning / slechte wijn / verdraaiing / verrekking / verstuiking. torcer, wringen / tweernen / (ver)draaien / verstuiken / verleiden / omkopen; tuerza usted a derecha, slaat u rechts af; torció el gesto, hij trok een lelijk gezicht; —se, kromtrekken / verwrongen worden / zuur worden (wijn); se torció el brazo, hij verrekte, verstuikte zijn arm. torcida, pil (v. lamp). torcidamente, bw., verkeerd / vals. toreido, krom / verwrongen / verkeerd I vals; el—, (het) wringen Islechte wijn I ge tweernde zij / soort confil uren taart. torcimiento, wringing / kromming / verrekking. tord (ill) o, appelgrauw; el—, appelgrauwe schimmel. tordo, lijster. toreador, stierenvechter. torear, legen slieren vechten / (fig.) sarren. toreo, (het) stierenvechlen. torcria, (het geheel van) de stierenvechters I (Z.A.) kallekwaad. torero, stierenvechters—*; el —, stierenvechter. tori], m., stierenhok. torillo, sliertje / naad / veelvuldig onderwerp v. gesprek. tormcnta, storm / onweer / rampspoed. tormento, marteling / pijn. tormentoso, stormachtig. tornio, rots / klip / kluit / klontje. torna, teruggave / —keer / stuwdam; —s, vergelding / ommekeer. tornada, terugkeer / —weg. tornadizo, wispelturig / afvallig. tornado, wervelstorm. tornadura, teruggave / —keer. tornai) uia, contramerk (v. d. douane). tornapunta, schoot / slut. tornar, teruggeven / —keren / omdraaien I maken lot; — a escribir, opnieuw schrijven; —se, omkeren / zich veranderen / worden. tornasol, m., zonnebloem / glans / weerschijn. tornasolado, weerschijnend. . tornatil, wispelturig. tornavoz, m., klankbord. tornear, draaien / tornooien. torneo, tornooi / wedstrijd. tornera,zuster-deurwachlsler (klooster) . torneria, draaiwerk / draaierswerkplaals. tornero, draaier. tornillcro, deserteur. tornillo, schroef; le falta un —, hij is niet goed bij het hoofd. torno, (het) draaien / draaibank / draaideur(Ije) / teruggave; en — de, rondom; en — mlo, rondom mij. toro, stier / voetring (v. zuil); correv —s, een stierengevecht houden. torpe, log / traag / onbeholpen / onhandig / dom / schandelijk; — de oldo, hardhorend. torpedear, torpederen. torpedero, lorpedeerbool. torpedo, sidderrog / torpedo. torpeza, logheid / traagheid / onhandigheid I domheid / schandelijke daad. torpor, m., verdoving / verstijving. torre — traer torre, v., loren / kasteel (schaakspel). torrecilla, torrejón, m., torentje. tórrefaceión, rooslering / branding (koffie). torrelaeto, geroosterd / gebrand. torreneial, lluvia —, stortregen. torrente, m., (berg)stroom / stortvloed. torrentera, bedding (v. bergstroom) I ravijn. torreón, m., zware vestingtoren. torrero, torenwachter. torreznero, vadsig; el —, luilak. torrezno, sneetje spek. tórrido, zona —a, hete zone. 1 orsión, verwringing / verdraaiing. torta, taart / koek / gebakje. tortada, pastei. tortera, koekenpan. tortero, banketbakker I koektrommel. tortieolis, m., stijve nek / (fam.) flemer. tortilla, eierpannekoek. tórtolo, —a, tortel, —duif / verliefde. tortuga, schildpad / schilddak (Romeinse leger). tortuosidad, kromming / bochtigheid . tortuoso, vol bochten / verwrongen / slinks. tortura, marteling / foltering. torturar, martelen / folteren; —se, zich kwellen. torvo, gruwelijk / grimmig. torzal, m., koord / streng. tos, v., hoest. toseo, ruw I grof. tosecilla, hoestje / kuchje. toser, hoesten / kuchen. tósigo, vergift. tosquedad, ruwheid / grofheid. tostada, toast. tostadero, — de café, koffiebranderij. tostado, verbrand / donker; el -—, [het) roosteren / branden. tostador, —a, roosterend; el —, rooster / kofpebrander. toston, m., geroosterde grauwe erwten/ toast I gebraden speenvarkentje. total, bil., totaal / algeheel / volkomen; bw., alles tezamen genomen / tenslotte; el —, hel gehele bedrag. totalidad, (het) geheel; en su —, alles tezamen. totalitario, totalitair. totalizador, opteller / totalisator. totalizar, optellen. totalmente, bw., geheel en al / volslagen. tóxico, vergiftig; el —, vergift. tozudo, stijfhoofdig / eigenzinnig. tozuelo, vlezige nek / speknek. traba, samenvoeging / kluister / band / belemmering. trabaeuenta, rekenfout / twist. trabadura, samenvoeging/verbinding. trabajado, afgetobd / ellendig. trabajador, —a, werkend / arbeidzaam; clase —a, arbeidersklasse ; el —, arbeider. trabajar, arbeiden / (be)werken / oefenen / gisten / lopen (machine) / kwellen; — en, handelen in / zich beijveren om; —se, zich afsloven / zich kwellen. trabajo, arbeid / werk / moeite; los sin —, de werklozen; —s forzados (forzosos), dwangarbeid. trabajoso, moeilijk / bezwaarlijk. trabar, verenigen / verbinden / beetpakken; — batalla, slag leveren; — conversación, een gesprek aanknopen; —se, verstrikt raken / stollen; se trabaron de palabras, zij raakten aan het twisten; —se con, handgemeen worden. trabazón, v., verbinding /samenhang. trabón, m., kluister. trabnca, voetzoeker. trabucar, verwarren; —se, in de war geraken / zich verspreken. trabueazo, schot met een donderbus / ontsteltenis; a — limpio, (fig.) met geweld. trabueo, katapult / donderbus / verwarring; — naranjero, romantisch ruiterpistool met wijde mond. traealada, mensenmassa / jool. traeamundana, geleur / gesjacher / lawaai. tracción, tractie / trekvermogen. traeto, afstand / tijdruimte. traetor, m., tractor. tradieión, afgifte / overdracht / uitlevering I overlevering. tradicional, volgens de overlevering. tradieionalismo, gehechtheid aan de traditie. tradicionalista, traditionalistisch; el—, handhaver van de traditie / conservatief. traduceión, vertaling. traducible, vertaalbaar. tradueir, vertalen / overbrengen / herleiden / toelichten; — al (en) espanol, — in het Spaans; —se, vertaald worden / herleid worden. traductor, —a, vertaler, vertaalster; — jurado, beëdigd —. traer, (mee)brengen / dragen / bij Spaans-Nederl. 22 tracres — transatlantico zich hebben / hebben / overhalen / aantrekken I veroorzaken; — puesto, aan hebben (kleren); — pruebas, bewijzen aanvoeren; — a mal, sarren; — entre manos, onder handen hebben; — entre ojos, in 'l oog houden; iqué le trae absorto?, wat houdt hem zo in beslag 1; — y llevar, belasteren; —se, beogen / in 't schild voeren; — se bien, mal, goed, slecht gekleed gaan / zich goed, slecht gedragen. traeres, m.mrv., kleren I,,spullen". trafago, verkeer / handel. tragaderas, v.mrv., tener buenas —, een flink keelgat hebben / een slokop zijn I lichtgelovig zijn / hel niet nauw nemen. tragador, slokop. tragaleguas, m., kilometervreter. tragaluz, m., venstertje / ,,koekoek". tragar, (in)slikken / opslokken; ■—se, verslinden / (fig.) slikken. tragedia, treurspel. tragico, tragisch / treurig; el —, treurspeldichter. tragicomedia, treurspel met vrolijk eind. tragicómieo, half treurig, half vrolijk. trago, slok/ teug / (fig.) tegenspoed; echar un —, een slokje nemen; a —s, bij beetjes. tragón, —«na, gulzig; el —, gulzigaard. traición, verraad / ontrouw; alla —, hoogverraad; a —, verraderlijk. traicionar, verraden. traieionero, verraderlijk; el —, verrader. traida, aanbrenging / aan—, vervoer . traido, versleten. traidor, —a, verraderlijk / trouweloos I vals; el —, verrader / trouweloze. trailla, koppel / — honden. traje, m., kleding / pak; — sastre, lailor-made. trajear, kleden; •—se, zich kleden. trajin, m., drukte / verkeer / handel. trajinante, —nero, vrachtrijder / voerman. trajinar, vervoeren / reizen en trekkenI druk in de weer zijn. trajincria, vervoer / transportwezen. tralla, touw / zweep. trallazo, zweepslag / uitbrander. trama, inslag / intrigue / komplol. tramar, inslaan / weven / beramen. tramltación, ambtelijk verloop v. e. zaak I verhandeling. tramitur, een zaak aan de vereiste formaliteiten onderwerpen / afhandelen. tramite, m., (af te leggen) afstand / weg I overgang / voortgang / ambtelijke weg die een zaak moet doorlopen I phase. tramo, afgebakend stuk land / afstand I deel (v. weg, v. trap lussen twee portalen) / brokstuk. tramojo, strooien schoof band / narigheid . tramontana, Noordenwind / Noorden/ (fig.) koers. tramontano, aan de overzijde v. d. bergen . tramontar, de bergen overschrijden / ondergaan (zon) / (gevangenen) behulpzaam zijn bij de vlucht; —se, ondergaan (zon) / vluchten. tramonte, m., zonsondergang. tramoya, toneeltruc / kunstgreep / intrigue. tramoyista, toneelknecht / intrigant. trampa, val / strik / bedrog / deurtje / rooster / opklapblad; armar —s, lagen leggen. trampcar, bedotten / oplichten; — (la muerte), doorsukkelen. trampilla, kijkgaatje / gulp. trampista, —poso, bedriegelijk; el —, bedrieger. trampolin, m., springplank. tranca, dwarsbalk/slang/(Z .A.) roes. trancada, grote stap. tranear, (met dwarsbalk) afsluiten I grote slappen maken. trancazo, slag met knuppel / (fam.) ongesteldheid / griep. trance, m., hachelijk ogenblik / gerechtelijke verkoop; — de armas, (beslissend) gevecht; el ultimo —, het laatste (levens)uur; a todo —, koste wal het koste. tranchete, m., leersnijmes /schoenmakersmes . tranquear, grote stappen nemen. tranquera, heining / schutting. tranquilidad, rust / kalmte. tranquilizador, —a, kalmerend / geruststellend. tranquilizar, kalmeren/geruststellen; —se, kalm worden / lol bedaren komen. tranquilo, kalm / rustig. tranquilla, kleine tranca / pin / list I bedrog. trans—, (zie ook tras) ^voorvoegsel) , over— / door— / ver—•. transaeeión, schikking / overeenkomst I transactie. transalpino, transalpijns. transatlantico, transatlantisch; el (vapor) —, oceaanstomer / pakelboot. transbordar — transubstaneiaeión transbordar, overladen /overstappen. transbordo, overlading / (hel) overstappen. transcribir, overschrijven / weergeven I (muz.) bewerken. transcripción, afschrift / weergave / (muz.) bewerking. transeri(p)to, overgeschreven; el—, afschrift. transourrir, verstrijken / verlopen. transourso, verloop (v. tijd). transeunte, voorbijgaand / doorreizend; el —, voorbijganger. transfcrencia, overbrenging / overdracht. transferible, vervoerbaar / overdraagbaar. transfcridor, —a, overdragend. transferir, overbrengen / overdragen / verdagen. Iranstigurueión, gedaanteverwisseling I verheerlijking. transfigurar, van vorm doen veranderen; —se, van gedaante veranderen. transfijo, doorboord. transfixión, doorboring/(f ig.) smart. transformación, gedaanteverwisseling I verandering. transformador, transformator. transiormar, geheel veranderen ; ■—se geheel veranderd worden. translormativo, grondig wijzigend. transfuga, —o, m., overloper / afvallige. transiundir, overgieten; —se, zich verbreiden. transfusión, overgieting / transfusie. transgredir, overtreden (de wel). transgresión, overtreding. transgresivo, overtredend. transgresor, —a, overtredend; el—, overtreder. transibcriano, transsiberisch. transioión, overgang. transido, verstijfd / uitgeput. transigeneia, schikking / vergelijk. transigentc, inschikkelijk/toegeeflijk. transigir, plooien / een vergelijk treffen; — con, genoegen nemen met. Transilvania, Transsilvanië / Zevenbergen . transitable, begaanbaar (weg). transitar, doortrekken j doorgaan. transitivo, transitief / overgankelijk. transito, doortocht / —voer / verkeer/ overlijden / (R.K.) bevordering lot heerlijkheid; de —, lijdelijk (verblijfhoudend) / doorgaand (verkeer) / doorvoers—; hacer —, pleisteren / (onderweg) rusten. transitorio, voorbijgaand / overgangs—. translimitación, grensoverschrijding. translimitar, de grenzen overschrijden; —se, de perken le builen gaan. transmarino, overzees. transmediterraneo, bn., (Spaanse) kustvaart—. transmigración, — de las almas, zielsverhuizing. transmigrar, trekken (vogels). transmisible, overdraagbaar / vervreemdbaar. transmisión, overdracht / doorzending. transmisor, —a, overzendend I uitzendend; el —, (uit)zender (radio). transmitir, overdragen / doorgeven / doorzenden / uitzenden (radio). transmudar, (geheel) veranderen. transmutable, veranderbaar / wijzig baar. transmutación, (gehele)verandering. transmutar, (geheel) veranderen. transoceanieo, aan de andere zijde v. d. oceaan gelegen / overzees. transpaciiico, (vapor)—, stoomboot van een Zuidzeelijn. transparcneia, doorschijnendheid / doorzichtigheid. transparcntarse, doorschijnen. transparente, doorschijnend / doorzichtig; el —, transparant. transpiración, zweting ƒ zweet. transpirar, zweten / uitslaan. transpirenaico, transpireneïsch. transponcr, verzetten / verplanten / afleggen (weg) / doortrekken / overtrekken (berg) / omslaan (hoelc); —se, zich verplaatsen / ondergaan (zon) I verdwijnen / insluimeren. transportable, vervoerbaar / draagbaar. transportaeión, vervoer. transportado, — de alegria, builen zichzelf van vreugde. transportador, transporteur /hoek—, graadmeter. transporte, m., vervoer / transport / vervoering / transpositie. transposición, verplaatsing / omzetting ] transpositie. transpuesto, verzet / afgelegd j overgetrokken. transrenano, aan de overzijde van de Rijn gelegen. transtibcrino, aan de overzijde var. de Tiber gelegen. transubstaneiaeión, transsubstantiatie I verandering naar wezen. trans vusar — trasquilón transvasar, overgieten. transverberar, doorboren. transversa 1, dwars ; linea —, dwarslijn I zijlinie. transverso, (over)dwars. tranvia, m., tram; — de sangre, stoomtram. tranviario, tram—; el —, wagenbestuurder. Trapa, orden de la —, Trappistenorde . trapaeear, bedriegen / oplichten. trapaeeria, bedrog / oplichterij. trapaccro, —eista, bedriegelijk; el —, bedrieger / oplichter. trapajo, lor / vod. trapajoso, in lompen / haveloos. trapalcar, trappelen / babbelen / liegen. trapalón, —oiia, babbelachtig / leugenachtig; el—, leugenaar / bedrieger. trapecio, trapezium. trapensc, Trappist. traperia, uitdragerij. trapero, voddenkoopman. trapichc, m., saikerfabriekje / oliemolen. trapichear, sjacheren. trapillo, lapje; de —, ongekleed. trapfo, tuigage / bevalligheid / kordaatheid. trapisonda, getwist / intrigue. trapisondista, ra., onruststoker / intrigant. trapito, lapje / (beste) plunje. trapo, lap; a todo —, met volte zeilen; le puso como un —, hij ranselde hem flink af. traque, m., geknetter / knal; a — barraque, ieder ogenblik / le pas of te onpas. traquea, luchtpijp. traque (te) ar, kraken / ratelen / schudden / herhaaldelijk aflopen (weg) / veel gebruiken. traqueo, geknetter / geratel / gehols / drukte. tras, vz., achter / na / achter ... aan; — de, achter / behalve; voorvoegsel, zie trans —. trasaéreo, servicio —, vliegdiensl. trasalcoba, achterkamertje / hokje. trasanteanoehe, bw., vooreergisterenavond. trasanteayer, bw., vooreergisteren. traseantón, ra., hoekpaal / kruier; dar —, zich schuilhouden / (vergeefs) laten wachten. trascendeneia, bovenzinnelijkheid / verhevenheid / scherpzinnigheid; de gran —( van verreikende betekenis. traseendental, bovenzinnelijk / heel belangrijk. trascordarse, zich niet juist herinneren I ontschieten. traseoro, gedeelte v. e. (R.K.) kerk achter het koor. traseqar, in de war sturen / verplaatsen I overgieten. trasera, achterkant. trasero, achter— / achterblijvend; el —, achterste. trasgo, kwelduiveltje / woelwater. trasguear, rondspoken / kaliekwaad uilhalen. trashumante, trek— / zwervend; rebano—, kudde die van de ene weidegrond naar de andere trekt. trasiego, overgieting / overlapping / afgietsel. trasijado, met ingevallen flanken / broodmager. traslación, overbrenging / verplaatsing I vertaling. trasladar, overbrengen / verplaatsen / vertalen / een afschrift maken; —se, zich verplaatsen / verhuizen. traslado, overplaatsing / verhuizing / afschrift / vertaling. traslucidez, v., doorschijnendheid. traslücido, doorschijnend. traslueir, doorschijnen / aan het licht komen / vermoeden; —se, doorschijnen . traslumbrar, verblinden; —se, verblind worden j verdwijnen. trasluz, v., glans / weerschijn; rairar al —, tegen hel lichl in bekijken. trasnoehada, afgelopen nacht / nachtwake / overval in de nacht. trasnochado, zwak / ziekelijk. trasnoehador, nachtbraker. trasnoehar, nachtbraken / opblijven / (Z.A.) overnachten. trasnonibrar, verwisselen (namen). trasoir, onjuist verslaan. traspasar, overdragen / doorwaden / overschrijden / doorboren / doordringen / van de hand doen. traspaso, overdracht / overtreding I hel van de hand doen / doordringende smart; — de cuentas, afrekening. traspié, m., misstap; dar un —, struikelen / een misstap doen; hacer —s, strompelen. traspunte, m., toneelknecht / souffleur. trasquilar, scheren (schapen) / slordig knippen / beschadigen. trasquilón, m., vlok haar / afhandig gemaakt geld; a —ones, slordig. trastnda — tremor trastada, kwajongensstreek / vlegelachtigheid . trastazo, opstopper / slag. traste, m., hals (v. luit, guitaar, viool); zie trasto. 1. trastear, toetsen aanslaan. 2. trastear, rommelen / tarten (stier) I afdoen (zaak) / handig aanpakken . trastera, rommelkamer. trastcria, oude huisraad / rommel. trastero, cuarto —, rommelkamer. trastienda, achterkamer (in winkel); tiene mucha —, hij is heel achterbaks / — heel behoedzaam. trasto, —c, oud meubelstuk / prul; dar al traste con, wegwerpen j laten verloren gaan / vernielen; —s, gereedschap I ,,spullen". trastornar, omverwerpen / in de war brengen; — el juicii?, verbijsteren; —se, zijn verstand verliezen. trastorno, omverwerping / verwarring I verbijstering. trastroear, verwisselen / veranderen / (fig.) op zijn kop zetten. trastrueeo, —que, verwisseling I verandering / verwarring. trastuelo, oud meubelstukje / prulletje . trasudar, [erg) zweten. trasunto, uittreksel / afschrift / model. trata, slavenhandel; — de blancas, handel in blanke slavinnen. tratable, handelbaar / gedwee / meegaand. tratadista, m., essayist. tratado, verdrag / verhandeling. tratamiento, behandeling / omgang / bejegening / titel; dar —overeenkomstig rang en stand bejegenen. tratante, handelaar. tratar, behandelen / regelen / omgaan met I bespreken; — a, omgaan met; — de, behandelen als / handelen over / trachten; —se, met elkaar omgaan; se trataron de til, zij spraken elkaar met tü aan; 4de que se trata?, waar gaat hel over'l trato, behandeling / bejegening / ontvangst / omgang / verkeer / handel / onderhandeling / overeenkomst. traumatieo, bn., wond—. tra versa, dwarsbalk / pardoen. través, m., dwarste / dwarsbalk / (fig.) tegenslag; a(l) — de, dwars door; dar al —, stranden / mislukken; dar al — con, omverwerpen / vernietigen; de —, dwars j schuin / scheef / scheel. travesano, dwarsbalk / peluw / dwarsligger / sport. travesar, dwars doorgaan. travesear, ondeugend zijn. travesero, bn., dwars—; el —, peluw. travesla, toepad / dwarsstraat / overtocht / gage / dwarswal. travesura, kallekwaad / ondeugd. traviesa, toepad / afstand / dwarsligger; a campo —, dwars door hel land I op goed geluk. travieso, dwars / ondeugend. trayecto, traject / afstand. traveetoria, (kogel)baan / loop. traza, ontwerp / plan / hulpmiddel J uiterlijk aanzien; se dió —s para, hij wist te bewerken dat; tiene —s de, het ziet er uil of; por las —s, naar hel uiterlijk te oordelen. trazado, bien —, welgebouwd; el —, bestek / ontwerp. trazador, ontwerper / (ontwerp )tekenaar. (razar, schetsen / trekken (lijnen) / ontwerpen. trazo, lijn / schets / trek; —s, golving van een kleed / draperie. trébedes, v.mrv., drievoet. trebejar, kallekwaad uithalen. ^ trehejo, gereedschap / ,,spullen" / speelgoed / schaakstuk. trebol, m., klaver. trece, dertien / dertiende; seguia en sus ■—, hij hield stand. treeeno, dertiende. treeentista, veertiende-eeuws. trecha, kunstgreep / streek. trecho, afstand / tussenruimte / poos; de — a (en) —, hier en daar; a —s, hier en daar / af en toe. tredéeimo, dertiende. tregiia, wapenstilstand / rust / uitstel I verpozing; sin —, onverpoosd . treinta, dertig / dertigste. treintena, dertigtal. treinteno, dertigste. tremebundo, verschrikkelijk / vreesaanjagend . tremedal, m., drassige grond. tremendo, verschrikkelijk / geweldig; lo echó por la —a, hij ging ontzaglijk te keer. tremesino, driemaandelijks. tremolar, laten wapperen / flakkeren . tremolina, wervelwind / geruis lawaai. tremor, m., siddering. trêmulo — tripa trémulo, sidderend / flakkerend. tren, m., irein / (leger)tros / gevolg / nasleep; — botijo, goedkope vacantietrein; — correo', —omnibus, boemeltrein;— de mercaneias, goederentrein; — de vida, levenswijs. trencilla, tres je / snoer / koordje. trenza, vlecht. trcnzado, vlecht / luchlsprongetje; al —, onachtzaam / slordig. trenzar, vlechten / een luchlsprongetje maken. trcpado, achterovergeleund; el —, boordsel / oplegsel / karleling /perforatie. trepador, —a, klimmend / klim—; el —, klimmer / (fam.) bedrieger. trepananación, schedelboring. trepanar, een schedelboring doen. trepar, (be)klimmen / opklimmen legen / doorboren / garneren. trepo, m., standje. trepidación, beving j siddering. trepidante, bevend / sidderend. trepidar, beven / sidderen. tres, drie / derde. tresanal, driejarig. trecientos, —as, driehonderd. treoentésimo, driehonderdste. tresillista, m., tresillospeler. tresillo, omber(spel) / triolet. trestanto, driemaal zoveel; el —, drievoud. treta, kunstgreep / list. Tréveris, v., Trier. trezavo, dertiende. tria, schifting / sortering. triaca, triakel / tegengif. triangular, —angulo, driehoekig. triiingulo, driehoek / triangel. triar, schiften / sorteren. tribu, v., (volks)slam. tribulación, tegenslag / verdriet. tribuna, spreekgestoelte / tribune. (ribunal, m., rechtbank / gerecht; — (examinador), examencommissie. tribuno, tribuun / volksredenaar. tributación, belastingstelsel / cijns. tributante, belastingplichtige. tributar, belasting betalen / (fig.) als lol betalen / hulde bewijzen. tributario, belastingplichtig; rio—, zijrivier. tributo, belasting / lol / verplichting. trieentésimo, driehonderdste. triciclo, driewieler. tricolor, driekleurig. trieornio, driekantige steek / soldaat v. d. Guardia Civil. tridente, m., drietand. tridentino, van Trente. triduo, (R.K.) driedaagse devolie. trienal, driejarig / driejaarlijks. trienio, tijdperk v. drie jaar. trifolio, klaverblad. trifulca, apparaat om de blaasbalgen v. hoogovens in beweging te brengen / | lawaai / ruzie. trigal, m., tarweveld / akker. trigésimo, dertigste. trigo, tarwe / koren; — sarraceno, boekweit; ■—s, korenakkers. trigonometria, driehoeksmeting. trigonométrico, trigonometrisch. trigucAo, donker / bruin. triguero, bn., tarwe—; el—, graanhandelaar I zeef. trilingiie, drietalig. trilogia, trilogie. trilla, dorsing / dorstijd. trilladpra, dorsvlegel. trillado, platgetreden / overbekend / I afgezaagd. trilladora, (maquina) —, dorsmachine. trillar, dorsen / platlopen. trillo, dorswerktuig (plat en breed als een eg) / dorsvlegel. trimestral, driemaandelijks. trimestre, m., trimester. trimotor, —a, met drie motoren; I el —, vliegtuig met —. trinado, triller / gekweel. triilar, trillen / kwelen / briesen (v. | woede). trinca, drietal / seizing. trinear, stukmaken / vastsjorren / I pimpelen. trincha, broekband / trekker. trinchante, voorsnijder / voorsnijmes; mesa —, (Z.A.) dientafel. trincliar, voorsnijden. trinchera, loopgraaf / verschansing / I zware regenjas. trinehete, m., schoenmakersmes / I (fam.) vleesmes. trinco, slee. trinidad, drieeenheid. trinitario, Trinilariër (monnik). trino, drievoudig / drieledig; el —, I triller / gekweel; echar —s, zwaar J vloeken. trinomio, grootheid uit drie termen beslaande. trinquete, m., fok / pal / overdekte kaatsbaan / —tennisbaan; palo de —, I fokkemast. trio, trio. tripa, ingewand / darm / buik; j hacer de —s corazón, zich verman- ■ tripartito — tropella nen / van de nood een deugd maken. tripartito, driedelig. tripe, m., trijp. tripero, darmenverkoper / (lam.) buikband. . triplano, (avión) —, driedekker. triplc, —o, drievoudig. triplicar, verdrievoudigen. triplieidad, drievoudigheid. tripode, m., drievoet / statief. triptieo, triptiek. triptoii{)o, drieklank. tripulaoión, bemanning. tripulante, — de uil avión, piloot; —s, bemanning. tripular, bemannen / sturen (vliegtuig). , . triquina, trichine. ^ triquinuela, kleinigheid / list / uitvlucht. triquitraque, m., geknetter. Iris, m., gerinkel / ziertje; en un —, bijna / op een haar na / in een oogwenk . trisagio, (R.K.) trisagion / trisagium. , , trisca, gekraak / herrie / plagerij. tristar, (stuk)stampen / laten kraken I verwarren / kattekwaad doen / plagen / scherp maken (zaag). trisemanal, driewekelijks. trisilabo, drielettergrepig; el —, drielettergrepig woord. trismo, klem / kramp in de kaken. tristc, droevig / treurig / ellendig. tristeza, droefheid. tristón, —ona, heel droevig / neerslachtig. trituración, vergruizeling / fijnstamping I gesar. triturar, vergruizelen / fijnstampen / sarren / erg hinderen. triunfador, overwinnaar. triunlal, bn., zege— / triomf—. triunlante, zegevierend. triunfo, overwinning / triomf. triunvirato, triumviraat. trivial, plat / alledaags. trivialidad, platheid / alledaagsheid. trivio, driesprong / (eertijds) trivium (grammatica, rhetorica, dialectica). triza, stukje / flard; hecho —(s), stuk. troeadamente, bw., op zijn kop / verkeerd. trocaico, trochaeisch. trocar, (om)ruilen / (ver)wisselen; —se, (zich) veranderen. troeito, stukje / brokje. trocha, (voel) pad. trochemochc, a —, op goed geluk / door dik en dun. trofeo, zegeteken. troglodita, m., holbewoner / barbaar / (fam.) reaclionnair. troj, v., graanschuur. trolc, m., trolley. tromba, waterhoos. trombón, m., trombone / bazuin. trompa, jachthoorn / slurf / toeter / bromtol / waterhoos; — de Eustaquio, buis van Euslachius; — gallega, mondharmonica; —s de Falopio, eileiders; el —, hoornist. trompada, —azo, opstopper / botsing I aanvaring. tromp(e)ar, lollen / (Z.A.) stompen/ stoten. trompero, bedriegelijk. trompeta, trompet; el—, trompetter. trompetazo, trompetstoot /—geschal. trompctear, trompetten. trompetero, trompetter. trompicar, strompelen. trompicón, m., gestrompel; a ones, bij horten en sloten. trompo, (brom)lol. trompón, m., grote tol; a , slordig / schunnig. tronada, onweer / donderslag. tronado, berooid / ellendig. tronante, donderend. tronar, donderen / knallen j bulderen; — con, ruzie maken met; truena, het onweert. troncal, bn., stam— / hoofd . tronco, (boom)slam / tronk / romp / span (trekdieren); duerme como un ■—, hij slaapt als een os; es un —, hij is een ongevoelige kerel. troncha, moot / plak / schijf / (Z.A.) gemakkelijk baantje. tronchar, knotten / met geweld breken; —se, zwaar gehavend worden / (fig.) barsten. tronchista, m., (7. .A.) baantjesjager. tronoho, stronk / steel. tronchudo, slronkig. troncra, schietgat / luik / biljarlzak; el —, boemelaar. tronido, donders lag. trono, troon; subida al —, troonsbestijging. _ . tronzar, in stukjes breken / in fijne plooien leggen (japon). tropa, troep / menigte. tropel, m., drom / menigte; de —, overhaast. tropelia, overijling / overval / gewelddaad . tropczar — tupé tropezar, struikelen / een misslag begaan; — con, sluiten op; — en, struikelen over. tropczón, m., struikeling / misstap; a —ones, bij horten en stolen. tropical, tropisch. trópico, tropisch; el —, keerkring; los —s, de tropen. tropiczo, struikeling / misstap / hinderpaal / (fig.) wrijving. tropo, troop / redekundige figuur. troquel, m., merk / muntstempel. troquco, trochee / tweevoelsmaal. t rota cal los, m., straatslijper. trotaconventos, v., koppelaarster. trotador, —a, dravend; el —, draver. trotar, draven. trotc, m., draf; al —, in draf; earreras al —, draverijen. trova, gedicht (v. troubadours). trovador, Provengaals minnezanger. trovadoresco, bn., troubadours— / minnezangers—. trovcro, Noord-Franse minnezanger / dichter. Troya, Troje; aqui (ahi, alli) fué—, (fig.) en toen brak de storm los. trovano, Trojaans; el —, Trojaan. tro/o, stuk I brok. trueo, kunstgreep; —s, biljartspel. truculencia, gruwelijkheid / wreedheid. truculcnto, gruwelijk / wreed. truclia, forel; es rauv —, hij is heel geslepen. truehiman, drogman / bemiddelaar / slimmerik. trueno, donder(slag) / knal; eenle del —, (fam.) doordraaiers. trueque, m., ruil; a — de. in ruil voor. trufa, truffel / leugen. trufador, —a, bedolter / leugenaar (ster) . trulian, potsenmaker / oplichter. truhaneseo, koddig / liedriegelijk. trujal, m., pers v. oliemolen. ti'ujaman, —iman, zie truehiman. trulla, troffel / lawaai. truiicar, knollen / verminken. trunco, afgeknot I verminkt. tu, bez. vrnw., je / jouw. tü, pers. vrnw., je / jij; tratar de — , jij en jou zeggen. tubérculo, (wortel)lcnol j knolvrucht/ luberkel. tuberculosis, v., tuberculose / tering. tuhermiloso, knobbelachtig / knol— / uberculeus. tuberia, stel buizen / (water)leiding. tubcroso, knobbelachtig / knol—. tubo, buis I pijp I lampeglas; — anodado, elleboog (pijp). tuhular, buisvormig j met behulp van buizen. tudcsco, (oud/Duits / Germaans; el —, Duitser / Germaan. tuerpa, schroef moer. tuerto, verdraaid I krom / eenogig / scheel; el —, eenogige / onrecht; a —as o a derechas, te recht of te onrecht. tuètano, merg; hasta los —s, in merg en been / door en door. tuiarada, walm I sterke geur. tutillas, m. en v., lichtgeraakt mens. tufillo, luchtje. tufo, walm I benauwde lucht / vermoeden / inbeelding. lugurio, hul / krot. tulipan, m., tulp. tullecer, verlammen / lam worden. tullido, lam. tumba, graftombe / graf. tumbajja, tombak / ring van —. tam bal, bn., graf—-. tumbar, op de grond werpen / om gooien; —se, zich op de grond werpen / gaan liggen. tuinbo, val / tuimeling; dió un —, hij viel op de grond; iba dando —s, hij strompelde voort. tumli/in, —ona, luibuis. tumefacción, zwelling / gezwel. tumelaeto, gezwollen. tumcscencia, zwelling / gezwel. tümido, gezwollen / opgezet. tumirse, opzwellen. tumor, m., gezwel. tumular(io) , bn., graf—. tüuiulo, grafheuvel / praalgraf. tumulto, oploop I opschudding. tumultuario, lawaaierig / oproerig. 1 . tuna, lediggang / troepje straatmuzikanten. 2. tuna, Turkse vijg / cactusvijg. tuiiantr. landloper / schelm. tunar, tnnear, straatslijpen. tunda, (hel) scheren v. laken / afranseling. tundir, laken scheren / afranselen. tünct, m., tunnel. tiinira, tunica / wollen onderkleed / vlies. tuno, schelm: es muy —, hij is erg geslepen. tuntiïn, al (buen) —, op goed geluk / onbezonnen. tupé, m., kuif; con mucho —, erg brutaal. tupido — ultraismo tupido, dicht (weefsel, struikgewas) . tupir, hecht en dicht maken; —se, zich volproppen. !. turfoa, drom / menigte / gepeupel. 2. turba, turf. turbación, verwarring / ontroering / verlegenheid. turbador, —a, verwarrend; cl —, onruststoker. turbar, verwarren / troebel maken / verontrusten; —se, in de war geraken I verlegen worden. turbia, turbiedad, troebelheid. turbina, turbine. turbio, troebel / schunnig. tiirbión, m., turbonada, stortbui / stortvloed. lurbulcncia, beroering / onrust. turbulento, troebel Iwoelia/onstuimig. turca, Turkin / roes; cogió una —, hij bedronk zich. turco, Turks; el —, Turk. turpencin, opzwelling / (lam.) buezem. turjjcnte, opzwellend. turgido, gezwollen. turismo, toerisme / vreemdelingenverkeer . turista, m., toerist / (jam.) belachelijk mens / rare kwibus. turistico, toeristisch / verkeers—. turnar, afwisselen / beurtelings doen; —se, elkaar afwisselen. turno, beurt / ploeg (werkvolk) ; de —, op post / in dienst; tü estas de —, jij bent aan de beurt. turón, m., fret. turpitud, v., schandelijkheid. turquesa, gietvorm. turquesco, —qui, Turks. Turquia, Turkije. turrón, m., noga / (jam.) vel ambtenaarsbaanlje. turronero, nogabakker / —verkoper. turulato, verbluft; se quedó —, hij bleef stomverbaasd staan. ;tus!, hier!; sin decir — ni mus, zonder een kik te geven. tute, m., kaartspel / omberspel. tutear, jij en jou zeggen. tutcia, voogdij. tulelar, beschermend / voogdij—; anirel—, beschermengel. tuteo, jij en jou zegging. tutiplén, a —, overvloedig / volop. tntor, —a, voogd(es) / beschermer, beschermster. tutoria, voogdijschap. tutriz, voogdes. tuyisinio, geheel de jouwe. tuyo, bez. vrnw., van jou / je. u. u, la (letra) u, de (letter) u (oe). uloerar, aan het zweren maken / u, (voor o of ho), of. doen etteren / verbitteren; —se, gaan ubérrimo, zeer vruchtbaar j over- zweren. vloedig. ulceroso, vol zweren / ontstoken. ubicación, ligging / huisvesting / ulterior, verder (gelegen) / aan gene (het) aanwezig zijn. zijde / volgend / later / na. ubicar, (/..A.) huisvesten; —se, iilteriormeiite, bw., tenslotte / zich bevinden / zijn intrek nemen. daarna. ubieuidad, alomtegenwoordigheid. ültima,— (carta), laatste schrijven; ubieuo, alomtegenwoordig. — (silaba), laatste lettergreep. ubre, v., uier. ultimamentCfbw.,tenslotte/onlangs. ucase, m., oekase / bevel. ultimar, afmaken / gereedmaken. uianarse, — de (eon), trots zijn op / ultimatum, m., ultimatum. zich beroemen op. ultimo, laatste / uiterste / verst u fan ia, trots / opgeblazenheid / op- afgelegene; a — a hora, op het aller- getogenheid. laatste ogenblik j tenslotte; por ^ , ulano, trots / opgeblazen / opgetogen. tenslotte; a —s del mes, legen het einde ufo, a •—, ongevraagd / uil eigen van de maand. beweging. ' ultra, vz., boven / behalve; — que, uiietista, m., lid van de IJ(nión) behalve dat; bn., es muy —, hij is een G(eneral) del T(rabajo). heethoofd / hij drijft zijn mening lol ujier, deurwachter / —waarder. het uiterste door; (voorvoegsel), Alccra, zweer. uiterst. uleeraeión, verzwering. ultraismo, ultraisme. ultrajador — untadura ultrajador, —a, ultrajantc, beledigend I kwetsend. ullrajamiento, belediging / kwetsing. ultrajar, beledigen / kwetsen / verkrachten . ultraje, m., belediging / hoon. ultrajoso, beledigend / kwetsend. ultrainar, overzee; Ministerio de —, Ministerie v. Koloniën. ultramarino, overzees / hemelsblauw; —s, specerijen / koloniale waren. ultramontano, ultramontaans. ultranza, a —, a outrance f lot het uiterste. ultraterrenal, —no. bovenaards. ultratumba, de —, aan gene zijde v. h. graf. ulular, huilen / janken. ululato, gehuil / gejank. umbeliferas, v.mrv... schermbloemigen. umbilieal, bn., navel—. umbral, m., dorpel / bovendrempel/ (fig.) begin. umbratieo, —atil, schaduwgevend / schaduwrijk. umbria, schaduwrijke plaats. umbrio, —roso, beschaduwd/donker/ kil. un, onbep. lidw., verkorte vorm; zie uno, una. unanime, eenstemmig. unanimemente, bw., eenstemmig / met algemene stemmen. unanimidad, eenstemmigheid; por —, eenstemmig. unción, zalving / insmering / stichting; la extrema —, (R.K.) hel laatste oliesel. uncir, inspannen (trekdieren). uinléciiiio, elfde. undoso, golvend / gegolfd. undulación, golving. undulante, golvend. undular, golven / wapperen / ondu leren. ungido, gezalfde. ungimiento, zalving. uncjir, zalven / met zalf insmeren. iiiif|ücnto, zalf. unfliilados, m. mrv.,gehoefde dieren. unible, verenigbaar. iinicamentc, bw., enkel / uitsluitend. uniro, enig / enkel. unicolor, eenkleurig. unicurnio, eenhoorn. unidad, eenheid. unldamcnte, bw., eensgezind. unido, verenigd / eensgezind; — a, tezamen met. unificación, vereniging / eenmaking. unifloar, tol één maken / gelijk maken; —se, zich verenigen. unifilar, eendradig. unifoliado, eenbladig. uniformad», in uniform gekleed. unifnrmar, gelijkvormig maken; —se gelijkvormig worden; — con, het geheel eens worden met. uniforme, gelijkvormig / eenstemmig I eentonig; el —, uniform. uniiormidad, gelijkvormigheid J eenstemmigheid I eentonigheid. unigénito, eniggeboren (zoon). unilatcral, eenzijdig. unión, vereniging / bond / verband / eendracht / samenvoeging / huwelijk / trouwring. unipede, eenvoelig. unipersonal, één in persoon / uit één persoon bestaande. unir, verenigen / verbinden / samenvoegen; —se, zich verenigen; —se a, zich aansluiten bij. unisonancia, gelijkgestemdheid / overeenstemming. unisono, unisön, eenstemmig; al —, eenstemmig / met algemene stemmen. unitario, eenheids— / naar eenheid strevend; el —, unitariër. unitarismo, unitarisme. univcrsal, algemeen / universeel; exposición —, wereldtentoonstelling. univcrsalidad, algemeenheid / algeheelheid f veelzijdigheid. universalizar, algemeen maken / overal verbreiden. universidad, algemeenheid / universiteit I hogeschool. universitario, universiteils—; extensifin —, volksuniversiteit. univprso, algemeen / universeel; el —, heelal. un(o), un(a), onbep. vrnw., een; una vez, eenmaal / op een keer; unos, unas, enkele; —- cuantos, —as, ettelijken f verscheidenen; — treinta, dertig ongeveer; telwoord, één; de una (vez), ineens / tegelijk; en —, eenstemmig / tegelijk; — que otro, een enkele / verscheidenen; — y otro, beiden; — por —, een voor een; es la una, hel is één uur; zelfst., iemand / men f ik; — no sabe a qué atenerse, een mens. ik, weel niet waar hij zich aan moet houden; unos dieen que, sommigen zeggen, men zegt, dal. untadura, insmering / invetting. untar — utilizablc untar, inwrijven / insmeren; — la usagre, m., huiduitslag / schurft. mano omkopen; —se, zich insmeren / usanza, gebruik ƒ gewoonte / zede. ^ch besmeuren. «sar, gebruiken / bezigen / gewoon imto imeerfsel) I vet. zijn ƒ (gewoonlijk) dragen; — de» untuoso, vettig / kleverig / zalvend. gebruik maken van; —se, gebruikelijk untuososidad, vettigheid / kleverig- zijn / in zwang :lJ'> *llJ'en. heid I zalvina. usarcé, (usarced, vuestra mer- una, naje; / klauw / hoe/; sacar eed), l/u>e Genade / u. con ia(s) (S), uilkrabbelen; descubrir useneia,(vuestrarevcreneia), Ber- la —, zich verraden; son carne v —, waarde. , . , zij zijn onafscheidelijk; — s, „tanffe „sia, (vuestraaeiiorui), UEdele/u. vingers" / diefachtigheid; comerse las usina, fabriek. s on zijn nagels bijten. usltado, gebruikelijk. una(ra)da, krab I haal met de klauw. uso, gebruik I zede / gewoonte I unero, fijt I ingroeiing v. d. nagel. slijtage / hso (betalingstermijn), üncta, nageltje / fctouuiye / sieeft- es de —, esta en —, Aei «» gebruikelijk; heitel I schoffelen (spel). en buen —, g^ed onderhouden; hizo — urbanidad, beleefdheid / welgema- de la palabra, Ay nam fceZ «-oorcL nierdheid. usted, pers. vrnw., u; el, su, libro urbanización, beschaving ƒ (het) de ■—, utu éoefe. . brengen van beschaafde zeden en ma- ustión, (uit)branding / gloeiing / nieren I uitbreiding v. d. stad. verbranding. urbanizar, beschaven / verfijnen wal ustorio, espejo —, brandspiegel, omqangsvormen betreft / bewoonbaar usual, gebruikelijk / gewoon. mnlren I uitbreiden v. stad. usualmente, bw., qewoonlijk. urbano, sleedt / stedelijk / we/ge- usuario, het vruchtgebruik genietend; manierd el —, vruchtgebruiker. urbe, v.. wereldstad. usucapión, inbezitkrijging door ver- urea, hoeker (schip). jaring / — doo< langdurig en feitelijk urdido, —dura, schering (weven). bezit. urdidor, scheerraam / scheerder (we- usufructo, vruchtgebruik / voordeel f ven) I beramer / aanstichter. opbrengst. _ urdinibre, v., schering / scheergaren/ usulruetuario, vruchtgebruiker, beraming / aanstichting. usura, (woeker)rente / woeker. urdir, scheren (weven) / beramen / usurano, bri., woeker—. aanstichten. usur(c)ar, woekeren. urente, brandend / schroeiend. usurero, woekeraar. urgencia, dringendheid / drang; usurpaeion, wederrechtelijke beM- caso de —, noodgeval; con —, dringend; neming. —s, drinqende aangelegenheden. ' usurpador, overweldiger. urgente, dringend; carla—,ijlbrief. usurpar, wederrechtelijk in bezit urqir, dringend zijn / dringen; nos nemen. _ ur"ewii dienen te / wij moeten on- usurpatono, wederrechtelijk, „ermiild utcnsilio, werktuig / gereedschap; ürieo, éicido —, piszuur. — s, benodigdheden; — s de casa, urinal, —ario, bn., urine— / huisraad; —s de cocma, keukengerei, pis—; el — waterplaats. uterino, bn., baarmoeder—; ner- urna, urn; — cineraria, urn voor manos—s, halfbroers van moederskant, as (v. dode); —s, verkiezing; un ütero, baarmoeder. gobierno salido de las —s, een wettig titil, nuttig \ voordelig / bruikbaar, gekozen regering. el —, nut / voordeel; los -es, gereed- upo • o€ros. schap / gerei. urnlorjo, uroloog / ,, water kijker' \ utilaje, m., (Z.A.) gereedschap. uroseopia, urineonderzoek. utilidad, nul / voordeel; es, urraca, ekster / (fam.) klapekster. baten / inkomsten. ... usadamente, bw., gebruikelijk / utilitario, utilitaristisch / hel nuttige volgens gebruik. als drijfveer en doel beschouwend. usado, gebruikt / versleten j tweede• utilitansmo, utilitarisme / nullig- hands • ai — volgens gebruik I naar uso heidsslelsel. (betalingstermijn). utilizablc, bruikbaar. utilizaeión — vale utilización, gebruikmaking / ten nulle making. utilizar, gebruiken / ten nulle maken ; —se de, gebruiken / zich bedienen van. ütilmente, bw., nutlig / voordelig. utopia, utopia, utopie / hersenschim. utópico, utopisch / fantastisch. utopista, m., utopist / najager van hersenschimmen. uva, druif / strontje (puistje); — pasa, rozijn. uvero, bn., druiven—; el —, druivenhandelaar. tivula, huig. uvular, huig — ; (consonantes)—es, huigmedeklinkers. v, la (letra) ve, de (letter) v. vaca, koe / rundvlees; — abierla, fokrund; ■— lechera, melkkoe. vacación, rusttijd; —ones, vacantie. vacada, kudde rundvee. vacancia, open plaats / vacature. vacante, onbezet / vacant / leegstaand I vrij (kamer); la —, open plaats I vacature. vacar, open zijn (betrekking) / onvervuld zijn / rusten (niet werken) ; — a, zich wijden aan; — de, missen / ontbloot zijn van. vaciadero, afvoerbuis / stortplaats voor vuil I gootsteen. vaeiadizo, gegoten. vaciado, (gips) afgietsel / groefje (in zuil). vaciadura, lozing. vaciar, ledigen / uitgieten / afgieten (vormen) / (hol) slijpen; —se, wegvloeien I uitmonden (rivier) / leeg, droog worden / (fig.) alles er uit flappen. vacicdad, leegheid / ijlheid / onnozelheid. vacilación, weifeling / aarzeling. vaeilante, wankelend / weifelend. vaeilar, wankelen / weifelen. vaeio, leeg / onbezet / onbevrucht / ijdel; el —, leegte / luchtledig / gebrek; dar en —, misslaan / zijn doel missen; de —, platzak / onverrichter zake. vacuidad, leegte. vacuna, koepokslof / vaccine / inenting. vacunaoión, inenting (mei koepokstof); fe de—, „pokkenbriefje". vacunar, inenten. vacuno, bn., rund— / runder—; ganado —, rundvee. vacuo, leeg / hol; el —, luchtledig / leegte. vadc, m., schrijf etui / schooltas / aantekenboekje. vadeable, doorwaadbaar / overkomelijk. vadear, doorwaden / overwinnen (moeilijkheden) / polsen. vado, doorwaadbare plaats / uitweg; dar — a, de vrije loop laten; pasar a —, doorwaden . vadoso, doorwaadbaar / ondiep. vatfabtindear, —mundcar, leeglopen I zwerven. vacjabundco, —mundeo, landloperij . vac|abundo, —mundo, landloper / zwerver. vagancia, landloperij / zwervend beslaan. vagar, zwerven / leeg rondlopen / zijn gedachten laten dwalen; el —, vrije tijd / niets doen / achteloosheid; andar de —, leeg rondlopen / niels uitvoeren. vagaroso, dolend / traag. vagido, gekrijt / geschrei. vago, (rond)dolend / vaag / onzeker; dar en —, slag in de lucht geven / zijn doel missen; el —, zwerver. vagón, m., wagon. vagoneta, lorrie. vaguedad, lediggang / vaagheid. vaguido, duizelig. vaguita, stafje. vaiiarada, adem I uitwaseming Iwalm. vahear, uitwasemen / dampen. vahido, duizeligheid / duizeling; nos dió un —, wij werden duizelig / wij vielen (bijna) flauw. vaina, schede / foedraal / huls / schil; el —, schunnig iemand. vainaras, m., slappeling. vainilla, kleine vaina / vanille. vaivén, m., schommeling / slingering I wiegeling / heen en weer geloop / onzekerheid. vajilla, vaatwerk. vale, m., afscheidsgroet (vale) / bon I bewijsje / orderbriefje / inzet / vrijkaartje \ bewijsje van goed gedrag met vrijstelling v. straf voor eerstvolgende overtreding (school). valcdero — vapulación valedcro, geldig / van kracht; cl —, beschermer. valodor, —a, beschermend; el —, beschermer / (Z.A.) makker. valenciano, Valenciaans; el —, Valenciaan. valentia, dapperheid / dappere daad / zwetserij. valentisimo, heel dapper / heel kranig. . valentón, —ona, zwetserig; el —, ZWe tser • valentonada, pochhanzerij / gezwets. valer, beschermen / waard zijn / geldig zijn / kosten; valgame Dios, God sla me bij / lieve help; eso vale poco, dal is weinig zaaks; hacer —, doen gelden; — con, invloed hebben op I vermogen bij; mós vale que, hel is beter dat; —se de, zich bedienen van; el —, waarde / invloed. valcroso, dapper / flink. valetudinario, sukkelend; el —, herstellende / zieke aan de beterende hand. val ia, waarde / prijs / aanzien / invloed; mayor —, waardeverhoging / overwaarde. validación, geldig verklaring / geldigheid. validar, geldig verklaren. validez, v., geldigheid; tener —, van kracht zijn \ geldig zijn; falto de —, ongeldig. valide, geldig / krachtig / /link. valido, begunstigd; el—, gunsteling. valientc, dapper / flink; el —, held I kranige kerel / zwetser. valija, valies / postzak. valimieiito, gunst / invloed / voorspraak; tiene gran — con, hij staat zeer in de gunst bij. valioso, waardevol / vermogend. valisoletano, uil Valladolid; el —, bewoner v. V. valón, —ona, Waals. valona, (oudtijds) geplooide halskraag. valor, m., waarde / prijs / bedrag / betekenis / strekking / muntvoet; — declarado, aangegeven waarde; —es, effecten. valoraeión, schatting j waardebepaling . valurar, schatten. valoria, (werkelijke) waarde. valorización, schatting / waardeverhoging I (Z.A.) uitverkoop. * valorizar, schallen / de waarde verhogen / (Z.A.) uitverkopen. valquiria, wa Ikijre. vals, m., wals. valsar, walsen. valuaciön, schatting. valuar, schatten. valvula, klep / ventiel. valla, heining / schutting / palissade / hindernis; romper la —, de eerste stappen doen / ,,he{ 'js breken". valladar, m., omwalling / bolwerk. vallado, omheining / heg. vallar, omheinen / omheggen. valle, m., dal / vallei. vallecillo, —cito, —juelo, klein dal I kleine vallei. vallisoletano, uit Valladolid; el —, bewoner v. V. vampir(cs)a, vampier. vampirico, vampierachtig. vanipirismo, vampirisme / bloedzuigtrij. . ... vampiro, vampier / vliegende hond (vleermuis) / bloedzuiger. vanagloria, roemzucht / ijdelheid. vanajjloriarse, ijdel zijn; de, zich verheffen op. vanamente, bw., vergeefs, vaiidalismo, vandalisme / vernielzucht. . vandalo, vandalico, woest / vernielzuchtig; el vandalo, vandaal. vanear, leuteren / bazelen. vanguardia, voorhoede / avanl- garde. vanidad, ijdelheid / inbeelding / leegheid. vanidoso, ijdel / ingebeeld / leeg. vaniloeucncia, —loquio, leeg gepraat. vaniloeuente, —ilocuo, praalzuchtig; el —, grootspreker / zwetser. vano, ijdel / leeg / voos / ingebeeld; en —, vergeefs / ijdellijk; el —, tussenruimte. vapor, m., damp / wasem / stoom / stoomboot; caballo de —, paardekracht; —es, grillen / ziekelijke aanvallen; linea de ■— stoomvaartlijn. vaporaeión, verdamping / uitwaseming. vapor (c) ar, (ver)dampen / uitwasemen . vaporizacióis, verdamping / vervluchtiging I behandeling met damp of stoom. vaporizador, vaporisator / verstuiver. vaporizar, verdampen / verstuiven; —se, vervluchtigen. vaporoso, dampig / luchtig / licht (kleren). vapulación, geseling l afranseling. vapul(e)ar — vegetación vapul(e)ar, geselen / afranselen. vapuleo, geseling / afranseling. vaqueria, koestal / rundvee / melkboerderij. vaquer(iz)o, —a, koeherder, —in. vaqueta, rundleer / kalfsleer / juchtleer. vaquilla, koetje / vaars. vara, roede / staf / el / piek, lans (v. picador) / dissel. varada, stranding. varadero, scheepshelling / gunstige plek om een schip op het strand te zeilen. varado, gestreept (slof) / stokstijf. varadura, stranding. varal, m., staak / stang / lemoen. varapalo, lange slok / afranseling / tegenslag / verdriet. varar, stranden / vastlopen; quedarse varado, blijven steken. varear, uitkloppen / van de bomen slaan (vruchten) / afranselen / opdrijven I wonden (s tier me t piek) / met de ellemaat uitmeten. vareajc, vareo, uitklopping / (hel) slaan / uitmeting. vareta, kleine vara / lijmstok / streep (in slof) / hatelijke opmerking; irse de —s, (fam.) buikloop hebben. variabilidad, veranderlijkheid / onbestendigheid . variable, veranderlijk / onbestendig. variación, verandering / afwisseling / variatie. varia(da)mente, bw., verschillend / afwisselend / op allerlei manieren. variado, verschillend / uiteenlopend. variante, v., variant / andere lezing. variar, veranderen / afwijken / verschillen. vóriee, v., adergezwel / •—spat. variooso, aderspal— / behept met aderspatten. variedad, verscheidenheid / veranderlijkheid I afwisseling / variëteit / variété. varilla, roetje / slokje / baleintje; — magica, — de virtudes, toverstafje / wichelroede. varillajc, m., stel baleinen (v. paraplu of waaier). vario, uiteenlopend j afwisselend; —s, verscheidene(n) / verschillende(n) ; —as veces, ettelijke malen. variólico, — oloso, lijdend aan de pukken / pokken—. varón, man / kind u. h. mannelijk geslacht; buen —, bezadigd cn verstandig man / goede lobbes. varona, —esa, vrouw / manwijf / manlijke tak. varonia, manhaftigheid / afstamming in de manlijke lijn. varonil, manlijk / manhaftig / flink. Varsovia, Warschau. varsoviano, uil Warschau. vasallaje, m., vazalschap / dienstbaarheid I onderworpenheid. vasall», vazal / leenman / onderhorige / (fig.) slaaf. vasar, m., keukenkast / bordenrek. vaseo, Baskisch; el —, Bask. vaseón, —ona; —congado, Baskisch . vascuenoc, ra., (hel) Baskisch / (fam.) brabbeltaal / koeterwaals. vaseular, —oso, bn., bloedvaten—. vasera, bordenrek / blaadje voor glazen / nachttafeltje. vasija, kruik / vaatwerk / vat. vasito, glaasje. vaso, glas / vaas / vat / pot /ruim v. schip; —s, aderen. vasquizante, wetenschappelijk beoefenaar v. h. Baskisch. vastaqo, loot / stek / afstammeling. vastedad, uitgestrektheid. vasto, wijd / ruim / uitgestrekt / veelomvattend. vatc, m., ziener / dichter. vaticinador, voorspeller / profeet. vatieinar, voorspellen. vatioinio, voorspelling / profetie. vatio, watt (electriciteit). vaya, fopperij / grapje; dar — a, voor de gek houden. vecero, plaatsvervangend / om het andere jaar vruchtdragend; el —, plaatsvervanger / klant. vpcinal, naburig / buren— / gemeente—; Iinea —, locaalspoor. vecindad, buurt / nabuurschap / omgeving / burgerrecht: casa de —, flatgebouw / huurkazerne. vecindario, buren / (het geheel v. d.) inwoners v. e. plaats. vecino, naburig / woonachtig / gelijkend I naverwant; el —, la —a, buurman, —vrouw / inwoner; cada hijo de —, Jan en alleman. veda, jachtverbod. vedar, verbieden / verhinderen. védieo, volgens de Veda's. vedija, vlok wol / verward bosje haar. vedijoso, —judo, met verward haar. veedor, —a, controlerend; el —, opziener / opzichter. veeduria, opzichterschap. vejja, vruchtbare vallei. vegetación, plantengroei / —rijkdom. vegetal — venoimiento vegetal, plantaardig / planten—; los — es, gewassen. vegelar, groeien / een armzalig bestaan leiden. vegetari (ani)smo, vegetarisme. vegetariano, vegetarisch; el —, vegetariër. vegetativo, groeiend / groeibevorderend / voorlplanlings—. vehemeneia, heftigheid. veliemente, heftig / sterk. vehieulo, voertuig. veintavo, twintigste. vcinte, twintig(ste). veintena, twintig stuks / twintigtal. vciiilenario. twintigjarig. veinteno, —ésimo, twintigste. vejaeión, kwelling / knevelarij. vejamen, m., plagerij / hekeling. vejar, kwellen / plagen. vejarrón, —ona, stokoud. vejestorio, oude sukkel / oude rommel. vejele, oud; el —, oud mannetje. vejez, v., ouderdom; —eces, oudheden. vejezuelo, oud mannetje. vejiga, blaas / blaar. vejigazo, slag met een blaas / plagerij. vcjote, stokoud. 1. vela, zeil / -—schip; estar a la —, zeilree zijn; hacerse a la —, uilvaren; recoger las -—s, de zeilen strijken. 2. vela, — ción, nachtwake / kaars; en —, wakend. velación, (R.K.) huwelijksvoltrekking . velada, nachtwake / avondpartij / avondbijeenkomst. velador, —a, wakend; el —, waker (bij dode) / nachtlichtje / tafeltje. veladura, omhulsel / waas / lichte tint. velaje, —men, m., zeilage j ,,doek''. 1. velar, sluieren / (R.K.) inzegenen v. huwelijk (door zinnebeeldige bedekking met sluier); —se, zich sluieren / in 't huwelijk treden. 2. velar, waken / de wacht houden bijl nauwlettend gadeslaan / opblijven / 's nachts werken. velar, bn., (zachte) gehemelte—; consonante —, — medeklinker. veleidad, bevlieging / opwelling / grilligheid. veleidoso, onstandvastig / grillig. 1.velero, (buque)—, (snelle) zeiler; el —, zeilmaker. 2. velero, kaarsenmaker. veleta, windwijzer / weerhaan / dobber. velillo, fijne sluier / sluierslof. velo, sluier / velum / (fig.) dekmantel. velocidad, snelheid; envio a (en) gran —, ijlgoed; a (en) pequefla —, vrachtgoed; — media, gemiddelde snelheid. velocimetro, snelheidsmeter. veloeipedo, vélocipède / fiets. veloeipédieo, fiets—. veloeipedismo, fietssporl. velocipedista, m. en v., fietser, petster. vclocisimo, zeer snel. velódromo, wielerbaan. velón, m., slaande olielamp mei enige pillen. veloz, snel. vello, donzig haar / dons. velloeino, schapevacht / vlies; el — de oro, hel Gulden Vlies. 1. vellón, m., schapevacht / —wol / vlok wol. 2. vellón, (eertijds) real de —, koperen reaal. vellorita, sleutelbloem / meizoentje / madeliefje. vellosidud, ruigheid / behaardheid (v. lichaam). vellosilla, schorpioenkruid. velloso, ruig / harig / donzig. velludo, ruig / harig; el —, trijp. vena, ader; en — de, goed op dreef; tiene — de loco, er is bij nem een steekje los. venablo, jachtspies; echaba —s, (fig.) hij ging vreselijk le keer. venado, hert / herteleer. 1. venal, omkoopbaar / veil. 2. venal, ader— / van de aderen. venalidad, omkoopbaarheid / veilheid. venatico, grillig / dwaas / gek. venatorio, bn., jacht—. veneedor, —a, overwinnend; el —, overwinnaar; salieron —es, zij overwonnen . veneejo, gierzwaluw / slrobandje. veneer, overwinnen / le boven komen / vervallen (termijn, wissel) / verjaren (overeenkomst); —se, zich beheersen / zich vermannen. vencible, overkomelijk / overwinnelijk. veneida, overwinning; ir de —■, (fam.) ,,hel moeten afleggen" / ten einde lopen. veneido, overwonnen / vervallen / betaalbaar. veneimiento, overwinning / vervaldag I (hei) vervallen; pagar al —, honoreren (wissel). venda — ventiscar venda, zwachlel / verband / blinddoek/ diadeem. vendaje, m., zwachtel / verband; le aplicaron un —, zij verbonden hem. vendar, verbinden / blinddoeken. vendaval, m., krachtige Zuidwestenwind I stormwind. vendedor, —a, verkoper, verkoopster. vendeja, verkoop (in een kraam). vender, verkopen; — a plazos, — op afbetaling; — en, por, — voor, tegen de prijs van; quedarse sin —, onverkocht blijven; —se, zich verkopen / zich laten omkopen / zich uitgeven voor; se veridió caro, hij liet zich lang bidden en smeken. vendi, m., bewijs van verkoop. vendihle, verkoopbaar. vendido, estoy -—, ik ben verraden en verkocht. vendimia, wijnoogst / buitenkansje. vendimiar, de druiven inzamelen / (fam.) ,,zijn slag slaan". vendimiario, wijnmaand / Vendémiaire. vendo, zelfkant (v. laken). vcnduta, (Z.A.) openbare verkoping / vendu. veneciano, Venetiaans; faroles a la -—a, lampions; el —, Veneliaan. venen», vergif / venijn. venenoso, vergiftig / venijnig. venera, kamschelp (pelgrimsembleem) I ordekruis. vencrable, eerwaardig. veneraeión, verering. vcnerudor, —a, vereerder, —ster. venerando, eerwaarde / eerwaardig. venerar, vereren / aanbidden. venéreo, enfermedades —as, geslachtsziekten. venero, —a, (water)bron / ertsader / schaduwstreep op zonnewijzer. vcnezolaiio, Venezolaans; el —, Venezolaan. venjjador, —a, wrekend; el —, wreker. venjjanza, wraak. vengar, wreken; ■—se de, zich wreken op (over). venjjativo, wraakzuchtig / wrekend. venia, buiging / vergiffenis / verlof / toegekend recht aan minderjarige om eigen goed le beheren. venial, pecado —, vergeeflijke zonde. venida, komst / (hoge) vloed I heftige aanval; idas y ■—s, heen en weer geloop / komen en gaan. venidero, toekomstig; en lo —, later; los —s, het nageslacht. venir, komen; te vierie bien el traje, het pak staat je goed; viene herido, hij is gewond; viene loca de alegria, zij is buiten zichzelf van vreugde; eso me viene rodado, dat komt me juist van pas; jvenga ese vale!, kom op met dal bonnetje!; —al caso, ter zake komen; —a menos, minder worden / tol armoe vervallen; le vino a costar, dat kwam hem te staan op; vengo de recibir, ik heb zo juist ontvangen; vino en consentir, luj stemde ten slotte toe; esto viene a ser, dat komt neer op; — por, komen om (te halen); — se,komen / rijzen (bakmeel); —se al suelo, op de grond vallen / instorten. venoso, geaderd / aderlijk. venta, verkoop / herberg / logement; de —, voorradig; ya no se halla a la —, hel is niet meer voorradig; puesto en —, le koop aangeboden. ventada, rukwind / windstoot. ventaja, voordeel / winst / voorsprong; sacar — de, voordeel trekken uit; juego de —, hazardspel. ventajista, rn., iemand die uitsluitend op zijn voordeel bedacht is / hazardspeler I valse speler. ventana, venster; — corrediza, schuifraam; echar la casa por la —, de bloemetjes buiten zetten; hacer —, voor 'l raam zitten / — heen en weer lopen (verliefde); las —s de la nariz, de neusgaten. venlanal, m., groot raam / kerkraam. ventanaz.o, dió un —, hij sloeg hel raam dicht. ventanero, veel langs 'l venster lopend I voor 't venster slaand (verliefde) . ventanilla, raampje / (kijk)gaatje. ventanuco, — ueho, klein raampje. ventari'ón, m., rukwind / windstoot. ventear, waaien / snuffelen / naspeuren; ventea mucho, het waait hard; —se, barsten (steen) / vol luchtbellen komen / geur, kracht verliezen onder invloed van de lucht. ventecillo, zwakke wind I zuchtje. venlero, (perro) —, speurhond; el —, herbergier / waard. ventilaeión, luchting / luchtverversing . venlilador, ventilator. ventilar, luchten / onderzoeken / bespreken; — un asunto, een zaak ampel bespreken. ventisca, sneeuwjacht. ventisear, —quear, sneeuwen en stormen. ventiseoso — verdugo ventiseoso, .weeilwig en winderig. ventisquero, sneeuwjacht \ gletscher. ventolera, windvlaag / windmolentje (speelgoed) / bui, bevlieging. ventolina, lichte ongestadige wind. ventor, (perro) —, speurhond. ventorero, winderige plek. ventorrillo, —orro, kroegje / armzalig herbergje. ventosa, luchtgat / (laat)kop. ventosear, winden laten. ventosidad, winderigheid. ventoso, winderig; el —, Ventdse (Windmaand) / (jam.) geveltoerist. v entral, bn., buik—. ventrera, buikgordel. ventrieulo, holle / maag (v. dieren) ; — del corazón, hartkamer. ventriloeuo, buiksprekend; el —, buikspreker. ventriloquia, (het) buikspreken. ventrón, m., dikke buik / pens. ventrudo, dikbuikig. ventura, geluk / voorspoed; decir la buena —, waarzeggen; mala —, tegenslag; por —, bij geval / wellicht; sin —, ongelukkig; el sin—, slakker. venturanza, geluk / —zaligheid. venturero, gelukzoeker / avonturier. venturo, komend / toekomstig; próximo —, eerstkomend / aanstaand. venturoso, gelukkig / voorspoedig. venusto, bekoorlijk /schoon /zinnelijk. ver, zien / bekijken / onderzoeken / bezoeken / behandelen (rechtszaak); a —, laat eens kijken; voy a ir a —, ik zal eens gaan kijken; eso no tiene nada que —• con, dat heeft niets te maken met; jhay que —!, neen maar!; alla veremos, wij zullen wel eens zien; bien se echa de —, hel valt in het oog; es co sa de —, hel is merkwaardig; a més —, lol ziens; ■—se, zich zien / zichtbaar zijn / zich bevinden / elkaar bezoeken; se vió en el caso de, hij zag zich genoodzaakt; se ve negro para, hij tobt zich af om; se vieron pobres, zij waren plotseling arm geworden; ya se ve, natuurlijk; en mi vida las he visto m&s górdas, (fam.) zo iets heb ik nog nooit beleefd / ,,zo zout heb ik ze nog nooit gegeten"; ya nos veremos las caras, wij zullen elkaar nog nader spreken; el —, uiterlijk / aanzien / gezicht (zintuig); a mi ver, mijns inziens. vera, rand / kant; a la — de, langs; a mi —, naast mij. vcraeidad, waarachtigheid / waarheidsliefde. veranda, veranda. veraneante, zomergast. veranear, zomer buiten doorbrengen. veraneo, zomerverblijf / (het) met vacantie builen zijn. veranero, zomerweide. veranicgo, zomers / zomer— / buiten—. veranillo, nazomer. verano, zomer; se puso de —, hij trok een zomerpak aan. veras, de -—, in ernst; de todas —, in alle ernst; entre burlas y —, half schertsend half ernstig. veraz, waarheidslievend / waarachtig / geloofwaardig. verba, tiene mucha —, hij heeft veel praalwater. verbal, mondeling / woordelijk / verbaal. verbena, verbena / kermis. verbenear, wemelen van / kermis houden / kallekwaad uilhalen. verberar, geselen / beuken. verliifjraeia, bijvoorbeeld. verbo, woord / werkwoord. verborrea, —osidad, woordenstroom I leeg gepraat. verbosear, woorden malen / zwammen. verboso, woordenrijk / met veel omhaal van woorden. verdad, waarheid; (a) la —, inderdaad; en —, heus / werkelijk; — es, het is werkelijk waar / het is zo; le dijo cuatro —es, hij zei hem ronduit waar het op stond. verdaderamente, bw., werkelijk / heus. verdadero, werkelijk / oprecht / juist. verdal, groenachtig. verde, groen / onrijp / wrang / fris I levenslustig / gewaagd (grap) / wellustig / dronken; el —, groen (kleur, voer, gebladerte). verdear, groen worden / naar groen zwemen. verdeeer, groen worden. verdecilla, groenling / —vink. verdegay, helder groen. verdemar, zeegroen. verdete, m., kopergroen. verdin, m., eerste groen / onrijpheid / kroos I mos / kopergroen. verdón, m., groenling / —vink. verdor, m., groen (v. planten) / jeugdige kracht. verdoso, groenachtig. verdugo, loot / stek / fijne degen / Spaans-Nederl. 23 verdugóii — vesanieo gesel / striem / beul / (Z.A.) scheur (in kleren). verdugón, m., flinke looi / zware striem. . verdut)uillo, bladknobbeltje / scheermesje I ringetje. verdulero, —a, groenteboer, —vrouw. verdura, groen (v. planten) / groente / wellustigheid. verduseo, — uzco, groenachtig. vcrecundo, beschaamd / zedig. vereda, pad / wandelpad / (Z.A.) trottoir. veredieto, uitspraak. verga, ra / mannelijke roede. vergajo, bullepees. vergel, m., tuin / boomgaard. vergonzante, beschaamd / beschroomd. vergonzoso, beschaamd / beschroomd/ verlegen / beschamend; partes —as, schaamdelen. vergüenza, schaamte / beschroomdheid I schande; sin —, onbeschaamd; le (ja —, hij schaamt zich erover; le sacaron a la —, zij maakten hem openlijk le schande; las—s, de schaamdelen. vergueta, stokje / rijzweep. verieueto, moeilijk begaanbare bergweg. , , .. veridico, waarheidslievend / oprecht. verificaoión, onderzoek j bekrachtiging I ten uitvoerbrenging / ijking. vcriiicador, —a, onderzoekend; e 1—, onderzoeker / opzichter / ijkmeester. veriflcar, een onderzoek instellen naar de echtheid van / verifiëren / bekrachtigen / ten uitvoer brengen; —se, bevestigd worden / tot stand komen / gehouden worden (vergadering). verismo, verisme / realisme. verista, veristisch / realistisch. verja, traliewerk / hek. verjel, zie vergel. verme, m., spoelworm. vermicida, wormverdrijvend; el —, — middel. vermicular, worm— / wormachtig. vermiiorme, wormvormig. vermilugo, wormverdrijvend; el —, — middel. vermü, —mut, m., vermouth. vernaeulo, inheems / gewestelijk / plaatselijk. vernal, lente— / voorjaars—. vernier, nonius / graadmeter / regelaar (v. zuiverheid van loon). veróniea, veronica / ereprijs; dar una —, de rode lap voorhouden (stierengevecht) . verosmii!. waarschijnlijk. verosimilitud, v., waarschijn lijkheid. verraeo, beer (varken). verraquear, knorren / blèren (kinderen). verriondez, v., bronst / ■—tijd. verriondo, bronstig. verruga, wrat / klit (zeurpiet). verrugo, gierigaard. verrugoso, vol wratten / wralachlig. versado, bedreven / bekwaam. versal, (letra) —, hoofdletter. versalilla, kleine hoofdletter. versallesco, uit Versailles / in de stijl van V. versar, draaien / aandachtig beschouwen I bestuderen / een cursus volgen; — acerca de, — sobre, handelen over; —se, zich bekwamen in. versatil, veranderlijk / onbestendig. versatllidad, veranderlijkheid / onbestendigheid. versecillo, versje. versiculo, (bijbel)vers / - spreuk. versiiicación, versbouw / dichtkunst/ overbrenging in versvorm. versifieador, verzenmaker / rij me laar. versificar, dichten / rijmen / in versvorm (over ) breng en. versión, vertaling / vertolking / lezing (versie). verso, vers; — agudo, staand (mannelijk) vers; — llano, slepend (vrouwelijk) vers; — libre (suelto), vrij (rijmloos) vers; — s pareados, gepaard rijm. versta, werst (Russische mijl). v értebra, werve l. vertebrat, bn., wervel . vertedera, strijkbord (v. ploeg). vertedero, gootsteen / mestput / hoosvat. veriedor, gooi / hoosvat. verter, uit—, vergieten / uitstorten / overlopen; — al (en) holandés, in het Nederl. vertalen; vierte salud, hij straalt van gezondheid; —se, uitgestort worden / wegvloeien. vertible, veranderlijk / onbestendig. verlical, rechtstandig / loodrecht; la (llnea) —, loodlijn. vértice, m., toppunt / kruin. vertiente, wegvloeiend; el—, la , helling / hellend vlak. vertiginoso, duizelingwekkend. vértigo, duizeling / duizeligheid; tuvo —(s), hij werd duizelig. vesania, waanzin / dolheid. vesdnico, waanzinnig / dol. vcsical — Victoria vcsical, bn., blaas—. vesicula, blaasje. vcspcrtino, avond—; el —, (fam.) nachtbraker / (Z.A.) avondvoorstelling. vestal, Vestaals; la —, Vestaalse maagd. veste, v., gewaad. vestibulo, vestibule. vestido, gekleed / bekleed; el —, kleding / japon / pak; — de paisano, (in) burgerkleding (civiel). vestidura, —menta, kleding / kledij; —s, (priester)gewaad. vestigio, spoor / afdruk / leken. vestigio, monster. vestir, (aan)kleden / bekleden / aanhebben / bemantelen; viste de luto, hij is in de rouw; viste de negro, hij is in hei zwart; viste bien, hij gaat goed gekleed; —se, zich kleden / zich bebedekken; —se con, zich kleden bij / zijn kleren laten maken bij; el —, kleding. vestuaria, kleding / garderobe. Vesubio, Vesuvius. veta, ader (in marmer en hout) / ertsader / streep (in slof). veteado, geaderd / gemarmerd. vetcrano, oudgediende. veterinaria, diergeneeskunde / veeartsenijkunde . veterinario, veeartsenijkundig; el —, dierenarts / veearts. veto, veto j verbod; poner — a, zijn veto uitspreken over. vetustez, v., hoge ouderdom / (eerbiedwekkende) oudheid. vetusto, hoogbejaard / zeer oud. vez, v., keer / maal / beurt; a la —, tegelijk; a su —, zijnerzijds / op zijn beurt; cada —, telkens; usted esta de —, hel is uw beurt; de una —■, in eens; en — de, in plaats van; otra —, nog eens; la otra —, de vorige maal; rara —, zelden; tal—, misschien; una y otra —, verscheidene malen; (alg)una que otra —■, soms; le han tornado la —, zij hebben hem van zijn plaats gedrongen; a las veces, soms; tres veces tanto, driemaal zoveel; muchas —s, dikwijls; hacer las —s de, de plaats vervullen van. vezar, gewennen. via, weg / straat / rail / middel / handelwijze; — estrecha, smal spoor; — férrea, spoorweg; — léetea, melkweg; cuaderna —, vierregelig vers van Alexandrijnen met één rijm (Middeleeuwen); por — de hecho, inderdaad I werkelijk. viabilidad, levensvatbaarheid / uitvoerbaarheid . viable, levensvatbaar / doenlijk / uilvoerbaar . viaducto, viaduct. viajado, bereisd. viajador, —a, reiziger, —ster. viajante, handelsreiziger. viajar, reizen. viajata, uilslapje / pleizierreisje. viaje, m., reis; — de bodas, — de novios, huwelijksreis; — circular, — redondo, rondreis; — de ida y vuelta, heen en terugreis; estar de —, op reis zijn; irse de —, salirde—, op reis gaan. viajero, reizend / trekkend / trek—; el —, reiziger; — clandestino, verstekeling. vial, m., laan / rail. vianda, voedsel; —s, eetwaren. viandantc, reiziger / zwerver. viaticar, (R.K.) ,,bedienen";—se, ,,bediend" worden. viatico, reisgeld / ,,teerkost"; el —, (R.K.) helH. Sacrament der stervenden. vibora, adder; — de cascabel, ratelslang. viborezno, —a, jonge adder. vibración, trilling / slingering. vibrante, trillend. vibrar, trillen / slingeren. vibratorio, trillend. vicaria, —iato, vicariaat. vicarial, vicariaals— / vicaris—. vicario, vicaris / plaatsbekleder. vice—, vice / plaatsvervangend. vicenal, twintigjarig / twintig jaar geldig . vicésimo, twintigste. viciado, bedorven / gebrekkig. viciar, bederven / verknoeien; —se, bederven / afdwalen / slecht worden. vicio, ondeugd / gebrek / slechte gewoonte; de—, por—, uit (verkeerde) gewoonte; —s, grillen / hebbelijkheden; ha contra ido varios —s, hij heeft allerlei slechte gewoonten gekregen. viciosidad, geneigdheid lol kwaad / slechtheid. vieioso, verkeerd / vol gebreken / vol ondeugden / zondig / weelderig (plant) ; nino -—•, bedorven (verwend) kind. vicisitud, v., (aj)wisseling / ommekeer; —es, wisselvalligheden / wederwaardigheden . victima, v., slachtoffer (fig. ook manl.) Victoria, overwinning / victoria (rij- victoriano — villorio luia) ■ (se) llevaron la zij behaalden (fig.) als de kalveren op het ijs dansen. de feSo9 'é^r-^pVriZfv. ^eAcJaf rechtheid « f §4 SR&rBWS. *""• , sssrwss«*, /.»«< i <+—> - #»jsss3i!» wawss. *-> / - sraa^Hï'Sé yrnsut &»H as?; '= :?» « sssi,'Sr.Lct'fc.w;« —■ - gZazuur / geglazuurd ™rdew*[ ■ _ s vigoïösidad, kracht / heftigheid. iSïffifcrü $=: S31 "■ "SSï ÏBSW 9'vidricro, glasblazer / handelaar in laa^hartighddT'gemeenheid glaswerk. _ tj vilipelldiar, minachten / smade/yfc ;«,6e& / - / ia " vidrioLor/taSiiff / Ste<<7 / droos / Hevó 'en W droeff ftaar in ryn '' vieja,"oude «rou» / oudje; cuentos "'TijLrt-Z'ring / hoepel (v. kuip) I :r4»- - - ' hiJ1ZdtZi:alrdTg]Zd; ca'steVanoIma'diego, 'to'mar las de zich l'LZer v. Oud-Castilië; perro uif dé voeten maken ^ ervaren baasje / siuw heerschap. viUanada, ' lompheid / laaghartige Viena, Wenen. vienés, esa; ensc, Weens —, a^ulaIiaje, m., (eertijds) dorperschap Wener. . „„i,*,-- fteapnover adel) I boerenbevolking. vientecillo, windje / zuchtje. ( ^ . volksliedje / kerstliedje. viento, wind op^ö/azen/z^d^/ v. —ona, lomp / ; lucht (vermoeden), (se) afloja e , ^/eoeZ I lompe kerel. SrZidcTT-f;\Z" vïllaniu, tof «/»~I I I Y"< ■ htj'^lfch "uil de geTah,nó.'dorperUjk {rtiel adellijk)! " ,£X' Z'iïU*™ £<«xv»" - »»». Jgg*" ' Goede —; la semana que no tenga —, villorio, genucm. vinagre — viril vinagre, m., azijn. vinagrera, azijnfles / (Z.A.) branderigheid, zuur (in de maag); —s, olie- en azijnstel. vinajjrero, ■—a, azijnhandelaar, —ster. vinagrillo, slappe azijn / soort geparfumeerd haarwater (vinaigre de toi lette) . vinagrón, m., slechte zure wijn. vinagroso, zuur / wrang / knorrig. vinajera, wijnkannetje (v. d. mis). vinal, vinar, bn., wijn— vinariego, wijnbouwer. vinatero, wijn—; el —, wijnhandelaar. vinaza, nawijn (v. water en druivenmoer). vinazo, dikke, koppige wijn. vinculación, verheffing lot majoraalsgoed I verbinding / verbod v. uitvoer. vincular, tot majoraatsgoed verheffen I uitvoer verbieden /bestendigen; •— a (en), verbinden met / vestigen op; —se, zich verbinden / bestendigd worden. vineulo, band / verbinding / waarborg I servituut (op goederen). vindicación, genoegdoening / terugvordering. vindicador, —a, wrekend / handhavend; el —, wreker. vindicar, wreken / handhaven / verdedigen (door verweerschrift) / terugvorderen; —se, zich wreken / zich handhaven / zich verdedigen. vindicativo, wraakzuchtig / straffend I verwerend / opkomend voor eigen goed recht. vincria, (Z.A.) wijnhandel / —zaak. vinico, wijn—; alcohol—, wijngeest. vinicola, wijnverbouwend / wijnbouw—. vinicultura, wijnbouw. vinifero, wijngevend / -—opleverend. vinilicación, wijnbereiding. vinillo, slap wijntje. vino, wijn; — abocado, half zoete wijn; — aguado, — bautizado, met water aangelengde wijn; — comün, — corriente, gewone tafelwijn; — de tres hojas, wijn v. drie jaren oud; — peleón, ordinair wijntje; — tinto, gewone rode wijn; adulterar el —, de wijn vervalsen; tiene mal —, hij heeft een kwade dronk. vinoleneia, onmatigheid in het drinken I drankzucht. vinolento, drankzuchtig; el -—, drinkebroer. vinosidad, wijngehalle. vinoso, wijnachUg / wijnkleurig. viAa, wijngaard / wijnstok / (fig.) goudmijn / gemakkelijk baantje; de mis —s vengo, ik was mijn handen in onschuld. vinador, wijnbouwer. vinedo, wijngaard / —berg. vincta, vignet. vinuela, kleine wijngaard. viola, altviool / viooltje; el —, altspeler. violaceo, violet. violación, schending / verkrachting / overtreding. violado, violet. violador, —a, schendend; el —, schender / verkrachter / overtreder. violar, m., perk viooltjes. violar, schenden / verkrachten / overtreden. violencia, heftigheid / geweldpleging / geweld; con —, heftig / gedwongen. violentar, geweld aandoen / dwingen / openbreken; —se, zich geweld aandoen. violento, heftig / gewelddadig; esté —, hij is zeer verontwaardigd; estuvo — con, hij is erg te keer gegaan tegen. violeta, viooltje. violin, m., viool / —speler. violinista, m., violist / vioolspeler. violón, m., violoncello / —cellist / contrabas / —sist; tocar el —, (fig.) zwammen / de boel door elkaar halen. violoneelista, m., cellist. violoncelo, —ehclo, violoncello cello. viperino, adder— / adderachtig / venijnig. vira, schicht / brandzool. virada, wending / draaiing. virador, bano —, flxeerbad. viraje, m., draaiing / bocht. virar, draaien / wenden / een bocht nemen / fixeren. virgcn, maagdelijk / ongerept / ongebruikt / zuiver / gedegen; la —, maagd. virgiliano, Virgiliaans. virginal, maagdelijk / rein / kuis; entereza —, maagdelijkheid / ongereptheid. virginidad, maagdelijkheid. virgo, maagdelijkheid / Maagd (sterrenk.). virgula, stokje / teen (twijgje) / streepje / komma. virgulilla, streepje / komma / haaltje. viril, mannelijk; el —, kleine monstrans. virilidad — vista virilidad, mannelijkheid / manhaftigheid; quitar la —, ontmannen. viripotencia, huwbaarheid / volwassenheid (v. meisje). viripotente, huwbaar / volwassen (meisje). virola, beslagring (aan mes bijv.) virolento, mottig / pokdalig. virote, m., (eertijds) pijl met beslagJ soort halsijzer (v. slaven, misdadigers) I ,,houten Klaas" / lanterfanter / domkop; mirar por el —, op zijn hoede zijn. virotillo, stut / steunsel. virreina, onderkoningin. virrcin(at)o, onderkoningschap / gebied v. d. onderkoning. virrey, onderkoning. virtual, krachtig / feitelijk / werkelijk / niet uitgedrukt (stilzwijgend erin besloten) / virtueel / schijnbaar (natuurkunde). virtud, v., kracht / vermogen / deugd / geneeskracht; varilla de (las) -—es, toverstafje / wichelroede; el remedio no tenia —, hel geneesmiddel had geen uitwerking; en — de, krachtens. virtuosidad, deugdzaamheid / kunstvaardigheid. virtuosismo, virtuositeit / kunstvaardigheid. viruela, puistje / pukkeltje / knobbeltje; —s, pokken; —(s) loca(s), waterpokken; a la vejez —s, hoe ouder hoe gekker. virulencia, kwaadaardige ziektestof / kwaadaardigheid / giftigheid. virulento, kwaadaardig / giftig I etterend. virus, m., virus / ziektekiem / smet- slof. , , viruta, krul / spaander; —s, zaagsel / schaafsel / houtwol. visado, visum. visaje, m., gezichtsuitdrukking) / grijns / ,,lelijk gezichthacer s, grijnzen / ,,lelijke gezichten trekken. visar, voor gezien tekenen / viseren / mikken / richten / beogen. viseera (s), ingewanden. visecral, ingewands—. visco, lijm. viseosidad, kleverigheid / slijm \ (het) aankleven. viscoso, kleverig / slijmachtig. visera, vizier (v. helm) / klep (v. pel); —s, oogkleppen. visibilidad, zichtbaarheid. visible, zichtbaar / kennelijk / duidelijk. visigodos, Westgolen. visijjótico, —tjodo, Westgotisch. visillo, gordijntje. visión, (het) zien / aanschouwing / gezicht (visioen) / visie. visionario, hersenschimmig; el —, visionair / dromer / fantast / dweper. visir, vizier (Turks minister). visita, bezoek / inspectie; — de cumplido, — de cumplimiento, beleefdheidsbezoek; — de despedida, afscheidsbezoek; •— domiciliaria, huisbezoek I huiszoeking; — de duelo, rouwbeklag; (\quién estéi de —?, wie is er op bezoekt; la llevó de —s, hij had haar meegenomen op bezoek. visitación, onderzoek / visitatie / bezoek / (R.K.) het feest v. h. bezoek v. d. Maagd Maria (aan Elizabelh). visitador, (gestadig) bezoeker / inspecteur. visitantc, bezoeker. visitar, bezoeken / inspecteren / visiteren; —se, elkaar bezoeken / legenbezoeken brengen. visiteo, (het) veelvuldig bezoeken. visitero, vaste bezoeker. visitón, m., hinderlijk lang bezoek. visivo, gezichts—. vislumbrar, ontwaren / vermoeden / gissen. vislumbre, m., flauwe 9fans I glimp I vermoeden / lichte gelijkenis / schijntje kennis (v. iets); —s, glanzing I zwakke gegevens (voor iets). viso, punt met wijd uitzicht / uitzicht / aanblik / glans / weerschijn / voorwendsel; de —, opzichtig / opmerkelijk / aanzienlijk; hacer —, glanzen; no tiene — de terminar, hij schijnt (voorlopig) nog niet op te houden; a dos—s, misleidend / dubbelhartig. visor, m., zoeker (v. fototoestel) . visorio, gezichts—. v isprra, vooravond; la —, daags le voren; —s, vespers; en —s de, kort voor I aan de vooravond van; estar en —s de, op het punt staan om. vista, gezicht (svermogen) / (hel) zien I aanblik / overzicht / oogmerk / prentbriefkaart / zicht (wissel) J visitatie / huiszoeking; — corta, bijziendheid; doble —, helderziendheid; punto de —, gezichtspunt; a primer(a) —, op het eerste gezicht; a veinte dias —, met twintig dagen zicht (wissel) ; — de una causa, onderzoek, behandeling v. een rechtszaak; le conozco de —, ik ken hem van gezicht; lo tengo a la , ik houd het in het oog; tenemos a la vistazo — viscaino su grata, wij hebben uw gewaardeerd schrijven ontvangen; hace la -— gorda, hij doel alsof hij het niet ziet; hasta la —, tol ziens; —s, uitzicht / samenkomst (bespreking) / wederzijdse verlovingsgeschenken; a ojos —s, kennelijk / zienderogen; el —, kommies v. d. douane. vistazo, vluchtige blik. vistillas, plek met ruim uitzicht; ir a las —, sliekum de kaarten v. d. tegenspeler bekijken. visto, gezien; esta — que, het is duidelijk dat; — que, gezien dat / daar; bien ■— / mal —, gezien / niet gezien (mens); digno de —bezienswaardig; por lo —, kennelijk; el —•, voor gezien tekening / goedkeuring / machtiging \ rechtsgrond. vistosidad, opzichtigheid / praal. vistoso, opzichtig / prachtig. visual, gezichts—; campo —, —veld; la (linea) —, gezichlslijn. visualidad, aangename aanblik / prachtig uiterlijk. vital, levens—. vitalicio, levenslang; renta -—a, lijfrente. vitalidad, levenskracht. vitalizar, levenskracht verlenen / — verhogen. vitando, verwerpelijk J afschuwelijk. vitela, kalfsleer / velijn; papel —, velijnpapier. viticola, wijnbouw—; el —, wijnbouwer. viticultor, wijnbouwer. vïtor, m., (eertijds) openlijke huldiging ; dar —es a, toejuichen. vitorear, toejuichen. vitrco, glazen / van glas / glas—. vitriticación, verglazing. vitrificar, verglazen / tot glas maken. vitrina, vitrine / glazen uitstalkast. vitriolo, vitriool. vituallas, v.mrv., levensmiddelen / proviand. vituperablc, afkeurenswaardig / berispelijk. vituperar, afkeuren / berispen. vituperio, afkeuring / berisping; —s, smaadwoorden. viuda, weduwe / (fam.) galg. viudal, bn., weduw—•/ weduwen—. viudedad, viudez, v., weduwschap / weduwepensioen. viudita, weeuwtje. viudo, bn., weduwnaar, weduwe geworden I (troosteloos) eenzaam; el —, weduwnaar. viva, leve; el—, la—, toejuiching; dar —s, toejuichen. vivae, m., bivak. vivacidad, levendigheid / levenskracht I scherpzinnigheid. vivainente, bw., levendig / van (ganser) harte. vivandera, marketentster. vivaquc, m., bivak. vivaqucar, bivakkeren. vivar, m., afgerasterd terrein v. konijnenfokkerij / visvijver. vivaracho, levendig / opgewekt. vivaz, levendig / vurig / scherpzinnig. vivera, zie vivar. vivcres, m.mrv., levensmiddelen / proviand. vivero, boomkwekerij / fokplaats / kweekbed / (fig.) broeinest / visvijver. viveza, levendigheid / scherpzinnigheid I geestige opmerking / uitval (bits antwoord). vividero, bewoonbaar. vivldo, beleefd / aan eigen leven ontleend . vividor, —a, levenskrachtig / duurzaam I overleggend; un pueblo—, een plaats met veel levensmogelijkheden; el —, overleggend mens / genotzoeker. vivienda, woning / verblijf / levenswijs . viviente, levend. vivificador, —a; —ante, levengevend I opwekkend. vivilirativo, versterkend. vivifleo, levengevend / opwekkend / bezielend. viviparos, m. mrv., zoogdieren die levende jongen ter wereld brengen. vivir, leven / beleven / voortleven / wonen; — a lo grande, op grote voel leven; ^quién vive?, wie is daar? / uier da ?; el —, levenswijs / inkomen; casa de mal —, huis v. verdachte zeden; gente de mal —■, gespuis. viviseeeion, vivisectie. vivo, levend / levendig / opgewekt / lichtgeraakt / scherpzinnig; piedra —a, ongehouwen steen; cal —a, ongebluste kalk; de —a fuerza, met geweld; de —a voz, van mond lol mond; al —, a lo —, naar hel leven / levendig / heftig; en lo mas —, diep in; dar en lo —, hel tere punt raken; el —, levend mens / scherpe kant / uilslag. vizcainada, Biskaische zegswijze / — handeling / gedaas. vizeaino, uit Biskaje / onverslaanbaar I verward; el —, Biskajer / hel Biskaische Baskisch. vizcaiturra — voluntariedad vizeaitarra, movimiento —, beweging voor de onafhankelijkheid van Biskaje; el —, Biskaisch separatist. Vizeaya, Biskaje. vizeondado, burggraafschap. vizconde, —esa, burggraaf,—gravin. voeablo, woord. vocabulario, woordenschat / —boek. vocaeión, roeping / voorkeur (v. een beroep); ha errado su —, hij heeft zijn roeping misgelopen. vocal, mondeling / vocaal (muziek); (letra) —, klinker; cuerdas —es, slembanden; el —, stemgerechtigd lid / bestuurslid / afgevaardigde. vocalieo, klinker—. vocalización, vocalisatie / stemoefening . voealizar, vocaliseren / slemoefeningen maken; —se, gevocaliseerd worden . vocativo, vocatief. voeeador, (rond)schreeuwer / omroeper. vocear, schreeuwen / af-—, omroepen / luidkeels aanbieden / — verkondigen. voeeo, voceria, voeerio, geschreeuw I geroep. voeilerar, schreeuwen / met ophef bekend maken. voeincjlear, schreeuwen. voeingleria, geschreeuw. voeinqlero, schreeuwerig; el —, schreeuwlelijk / —bek. vodka, wodka. voivode, m., woiwode. votada, vlucht; a las—s, vliegensvlug. voladero, vluchtig / voorbijgaand; el —, afgrond. voladizo, uitspringend / uitstekend; el -—, uitsprong (v. gebouw). volado, uitspringend; letra —a, kleine, boven de regel geplaatste, letter; esté —, hij is er lelijk aan toe / hij is builen zichzelf. volador, —a, vliegend; (cohete) —, vuurpijl; (pez) —, vliegende vis. voladura, in de lucht springing (door ontploffing). volandas, en —, vliegensvlug. volandcra, (bovenste) molensteen / (fam.) leugen. volandcro, vliegend / ongestadig. volando, bw., vliegend / vliegensvlug. volante, vliegend; (hoja) —, vlugschrift; el —, volant / vliegwiel / stuur / onrust (v. horloge) / palfrenier / lampekapje / briefje. volantón, —ona, uilvliegend (jonge vogel). volapié, a —, half lopend, half vliegend (bijv. struisvogel); matar a —, de stilstaande slier mei een snelle, onverhoedse aanval doden; de un —, in een oogwenk. volar, opjagen (wild) / oplaten (vlieger) / in de lucht laten springen / vliegen; echar a —, sacar a —, overal bekend maken; ■—se, wegvliegen. volateria, vogelvangst / pluimvee. volatil, vliegend / vluchtig / vergankelijk. volatilizar, vervluchtigen. volatin. —jnero, koorddanser. volcan, m., vulkaan. volcanico, vulkanisch. volear, kantelen / omvallen / omverwerpen; —se, omslaan / zich wentelen. volear, de bal in de lucht opvangen / (fam.) behendig wegnemen. volición, wilswerking / —uiting. volitivo, wils—. volquearse, zich wentelen. volquete, m., kipkar. voltaico, van Volta / galvanisch; arco —, booglamp. voltaje, m., voltage / spanning. voltametro, —imetro, Voltameler. voltariedad, wispelturigheid / ongestadigheid. voltario, wispelturig / ongestadig. voltear, (om)draaien / omkeren / omverwerpen; — la campana, de klok luiden; —- el lazo, de lasso slingeren; —se, zich omdraaien / voltigeren. voltejear, draaien / wenden. volteo, draaiing / zwenking / omverwerping I luchtsprong. volte(re)ta, zwenking / omkering. volterianismo, Voltairianisme. voïteriano, Vollairiaans; el —, Vollairiaan. voltizo, verward / wispelturig. volubilidad, beweeglijkheid / onbestendigheid I wispelturigheid. voluble, beweeglijk / onbestendig / wispelturig. volumen, m., grootte / inhoud / boekdeel. voluminoso, groot / omvangrijk / dik. voluntad, wil / begeerte / doel; buena —, welwillendheid; a —, naar eigen verkiezing; de (buena) —, bereidwillig I vrijwillig; ganar la — de, iemand voor zich winnen. voluntariadamente, bw., vrijwillig f uil eigen beweging. voluntariedad, vrijwilligheid / willekeur. voluntario — Vulgata voluntario, vrijwillig / willekeurig; el —, vrijwilliger. voluntarioso, eigenzinnig / nukkig. voluptuosidad, wellust / zinnelijkheid. voluptuoso, wellustig / zinnelijk; el -—, wellusteling. voluta, spiraal / kronkel. volver, (om)keren / draaien / teruggeven I terugkaatsen / terugkeren; — al revés, binnenste buiten keren; volvió la cara, hij keek om / hij keerde zich om; le volvió la(s) espalda(s), hij keerde hem de rug toe; el cine la vuelve loca, de bioscoop brengt haar het hoofd op hol, maakt haar gek; — blanco, wit maken; 110 vuelvas mal por mal, vergeld geen kwaad met kwaad; — a, opnieuw ...; volvió a decir, hij zei opnieuw; — de, zo juist ...; vuelve de llamar, hij heeft zo juist opgebeld; — en si, bijkomen / tot zich zelf komen; — por, opkomen voor; —se, zich omkeren I omslaan / verschalen / terugkeren; — alras, van gedachte veranderen; se ha vuelto loco, hij is gek geworden; se ha vuelto a casar, hij is hertrouwd. vómico, braak—. vomitar, (uitjbraken / overgeven / (uit)spuwen. vomitivo, —orio, braak—; el —, braakmiddel. vómito, braking / spuwing ; — negro, gele koorts. voracidad, vraatzucht / gulzigheid. voragine, v., draaikolk. voraz, vraatzuchtig / gulzig / verslindend. vórtice, m., draaikolk / wervelwind. vos, pers, vrnw., (in Spanje in heel plechtige stijl, in Z. A. gemeenzaam), gij / u. Vosgos, m. mrv., Vogezen. vosótros, —as, pers. vrnw., gijlieden I jullie. votación, stemming. votador, stemmer / kiezer / vloeker. votar, een gelofte doen / vloeken / stemmen. votivo, gelofte — / votief. voto, gelofte / exvoto / vloek / stem; — de amén, -— de reata, slaafse instemming; tener voz y —, zitting en stem(recht) hebben; ;— val, allemachtig!; —s, (klooster)geloflen; echar—s, soltar -—s, vloeken. voz, v., stem / toon / woord / stemrecht I goedkeuring; — activa, — pasiva, bedrijvende, lijdende vorm (v. ww.) / actief, passief stemrecht; en alta —■, luid; en — baja, zacht; mala —, kwade roep; llevar la — cantante, hel hoogste woord hebben; voces, geschreeuw; a —s, luidkeels; dar —s, schreeuwen; secreto a —s, publiek geheim. vozarrón, m., ruwe stem. vuece(le)ncia, (vuestra excelencia), Uwe Excellentie. vuelco, (om)kanteling / omdraaiing ; a — de dado, op goed geluk; dar un —-, omvallen; me dió un — el corazón, ik kreeg een schok in mijn harl. vuclo, vlucht I vleugel / uitsprong (v. gebouw) / wijdte (v. mouw, japon) I geboomte (op berg) / plooisel (op mouw); — inclinado,'—planeado glijvlucht; al —, in de vlucht; de un —, en un —, snel; pasar a —, over iets heenvliegen. vuelta, omkering / omdraaiing / keer / terugkeer / ommekeer / wandelingetje I reisje / teruggave / vergelding / omslag (op mouw) / achterkant / keerzijde / omploeging / afranseling; — del afto, jaarwisseling; — al mundo, reis om de wereld; otra —, nog eens; ;—!, omslaan / nog eens; — de campana, slag over de kop; a — de correo, per ommegaande; jhasta la •—!, tot ziens!; dar una —, een „ommetje" / tochtje I (rond)reisje maken / (fig.) erg veranderen; dar — a la esquina, de hoek omslaan; dar una — a la llave, de sleutel omdraaien; esta de —, hij is terug; ya no tiene — de hoja, daar is niets meer aan te doen; —s, wendingen/ loeren; a —s de, omstreeks / behalve; a pocas —s, spoedig; andar en —s con, kibbelen / harrewarren; andar en —s y revueltas, niet recht op zijn doel afgaan; dar —s a, overleggen; tener —s, wispelturig zijn. vueltecita, ommetje / wandelingetje; dar una —, een eindje omlopen. vuelto, omgekeerd / teruggekeerd / teruggegeven. vuestro, bez. vrnw., uw / jullie. vulcanizar, vulcaniseren. Vulcano, Vulcanus. vulgacho, gepeupel. vulgar, gemeen / plat / algemeen / alledaags; latin —, vulgair Latijn. vulgaridad, gemeenheid / platheid / algemeenheid. vulgarización, popularisering. vulgarizar, algemeen bekend maken / populariseren. Vulgata, Vulgata / Vulgaat. vulgo — yeso vulgo, algemeen / gewoon; el —, volk I gepeupel. vulnerable, kwetsbaar. vulnerar, kwetsen / wonden. vulnerario, helend; el —, wondhelend geneesmiddel. vulpeja, vos. vulpino, vosachlig / geslepen. w. w, la (letra) ve doble, de (letter) w. (Komt slechts in overgenomen woorden voor. W wordt daarin meestal vervangen door v). wagon, m., wagon. wat, m., watt (zie vatio). water(eloset), m., watercloset. whisk(e)y, wliiski, m., whisky. X. x, la (letra) equis, de (letter) x. xenofobia, afkeer v. vreemdelingen. xenófobo, afkerig v. vreemdelingen. xilólono, xytophoon. xilografia, houtsnijkunst. xilógrafo, houtsnijder. Y. y, la (letra) i griega, de (letter) y. yegüer(iz)o, merriehoeder / —be- y, vw., en / en wel; ■—eso que, waker. hoewel / ofschoon. yeismo, uitspraak v. 11 als y. ya, al / reeds / tenslotte / wel eens / yelmo, helm. zelfs; — veremos, wij zullen wel eens yema, knop / dooier / kern / ,,puikje" zien; —.... —, nu eens .... dan / ,,hartje"; dió en la —, hij raakte weer;—no/no-—, niet meer; — apenas hel wezen v. d. zaak; — del dedo, habla, hij spreekt haast niet meer; vingertop; en la — del invierno, in pues —, wel zo / nu ja (iron.); |—!, het hartje van de winter. ja zeker 1 / natuurlijk!;—s e\e, natuur- yen, m., jen (Japanse munt), lijk; — que, daar / aangezien. yerba, kruid / gras; — mate, yaeente, liggend. Paraguay thee (mate). yacer, liggen / gelegen zijn / ,,slapen yerbajo, onkruid. bij"; aqul yace, hier ligt / hier rust. ycrbaï, m., aanplant v. Paraguay yacija, ligplaats / (laatste) rust- thee. plaats. yermar, ontvolken / verwoesten. yacimiento, ligging / laag / bedding. ycrmo, woest / onbewoond / onbe- yambico, jambisch (vers). bouwd; el —, woestenij / onbebouwd yambo, jambe. land. Yanqui, Noordamerikaans; el —, yerno, schoonzoon. Noordamerikaan / Yankee. yero(s), (zwarte) wikke. yantar, eten; el —, (middag)eten. yertcz, v., stijfheid / starheid. yapa, (Z.A.) toegift (bij koop) / ycrto, stijf / star; la dejó —a, hij fooi. ontstelde haar hevig; se quedó —, hij yarda, yard. stond versteld. yaro, kalfsvoel / (gemene) Arons- yerro, fout / vergissing. wortel I broodgras. yesal, yesar, m., gipsgroeve. yatagan, m., jalagan (soort v. yesea, lont / tonder / prikkeling. Turkse houwdegen). yesera, gipsgroeve / —werkplaats. yate, m., jacht (schip). yescria, gipswerk / pleisterwerk. yedra, klimop. yesero, gips; el —, gipsbrander / yegua, merrie. pleisterwerker. yeguada, yegueria, kudde merries. yeso, gips / krijt; vaciar en —, in yeguar, merrie—•. gips afgieten. yesón — zambi yesón, m., gipsschilfer / kalkschilfer. yesoso, gipsachtig / van gips. yezgo, wilde vlier. yo, pers. vrnw., ik; entre él y—, hij en ik samen. yodado, yodilcro, jodium bevallend. yodo, jodium. yodoiormado9 gasa —a, jodoformgaas. yodolormo, jodoform. yoglar, jongleur / minstreel / potsenmaker . yoismo, ik-zucht / egocentrie. yueateeo, uit Yucalan. yugada, juk ossen / een dag ploegens met een juk ossen. yugo, juk; sacudir el —, het juk afschudden. yugular, vena —. halsslagader. yunque, m., aanbeeld / (fig.) standvastig mens; estar al —, (fig.) harde slagen le verduren hebben. yunta, span ossen. y lint pr ia, ossenstal. yuntcro, ploegknechl / keuterboer. yusera, (onderste) molensteen. yuso, bw., naar beneden. yute, m., jute. yuxtaponer, naast elkaar plaatsen / samenvoegen. yuxtaposición, naast elkaar plaatsing I samenvoeging. yuxtapuesto, naast elkaar geplaatst / samengevoegd. yuyuba, borstbezie / jujube. z, la (letra) zeda (zeta), de (letter) z. ;za!, ksl! / weg! (legen dieren). zabida, zabila, aloë. zaborda(miento), zabordo, stranding. zabordar, stranden. zabra, haringjager / logger. zabullir, zie zambullir. zafar, optooien / lichten (schip) / vlot maken; —se, ontsnappen / de wijk nemen; —se de, ontwijken / zich afmaken van. zaïariche, m., kruikenrek. zafarranchOj gereedmaking / toebereiding I ruzie / strijd. zaiio, boers / lomp. zaiir(o), saffier. zalireo, zaürino, saffierblauw / hemelsblauw. zaio, vrij in zijn bewegingen (schip) / onbeschadigd / onverlet. 1. zafra, oliekan / druipbak. 2. zaïra, rietsuikeroogst /suikerfabricatie. zaga, achterstuk / —hoede / back (voetbalspel); a (la) —, en —■, achteraan; quedarse en —, achterblijven. zagal, jongen / potige knaap / (boeren)knecht / herdersjongen. zagalejo, jongen / rok (v. boerenvrouwen) . zaguan, m., portiek / vestibule Ivoorhuis . zagucro, achterblijvend / achterste; el —, achterblijver / back. zaharciio, schuw / schichtig / nors. zalieridor, —a, berispend / grievend. zaherimicnto, berisping / hatelijkheid. zaherir, berispen / verwijlen / grieven. zahones, m.mrv., leren jachlbroek / —werkbroek / morsschort. zahondar, uitgraven j doorwroeten / wegzinken (voelen in de grond). zahori, ziener / scherpzinnig mens / vernufteling (ironisch). zahoria, helderziendheid / waarzeggerij. zaliorra, ballast. zahurda, varkenskot / krot. zala, m., buiging lol gebed of groet (Mohammedanen); hacer —es, (fig.) pluimstrijken. zalagarda, hinderlaag / schermutseling (v. ruiterij) / list / intrigue. zalama, diepe buiging / overdreven beleef dheidsbeloon. zalaincria, pluimstrijkerij / flikflooierij. zalamero, pluimstrijkend / flikflooiend. zalea, schapevel / —vacht. zalema, diepe buiging /pluimstrijkerij. zamacuco, sul / geniepigerd / roes. zamarra, schapevacht. zamarrada, lompheid / sluwe streek. zamarrear, schudden / sleuren. zamarro, schapevacht / boerenkinkel. zamb(aig)o, kleurling (vermenging v. neg e r— en Indiaans bloed). zambi, mesties. zanib(ig)o — zaque zamb(ig)o, krombenig / met x benen. zambomba, foekepot / rommelpot. zambombazo, slag / opstopper / knal. zambombo, lomperd. zambra, Moorse dans / (vrolijk) lawaai. zambucar, versloppen / wegmoffelen. zambuco, wegmoffeling / bedrog (in spel). zambullida, onderdompeling; dar una —, onderduiken. zambullir, onderdompelen; —se, onderduiken. zambullo, pot / (drek)lon. zampador, veelvraat. zampar, wegstoppen / verzwelgen; —se, ergens binnendringen / —sluipen. zampeado, onderlaag / fundering. zampear, heien / een zware fundering leggen. zampona, herdersfluit / rieten fluit. zampuzar, onderdompelen / verstoppen I stilletjes doorlaten; —se, onderduiken. zampuzo, onderdompeling / verslopping. zanahoria, wortel / (gele) peen. zanca, loop (v. steltloper) / langbeen / stelt. zancada, flinke slap. zancadilla, echar —, hacer — a, beentje lichten / geniepig benadelen. zancajear, heen en weer snellen / (fam.) zich aftobben. zancajo, hiel(been) / dreumes / krates. zaaeajoso, krombenig / met gaten in de hielen (v. kousen of schoenen). zanearrón, m., afgeknaagd bot / (fig.) min kereltje / prul. zanco, stelt. zancón, —«na, langbenig. zancudo, langbenig; el—, langpoot / (Z.A.) muskiet; —s, steltlopers (vogels). zangamanda, list j handige zet. zanganada, brutaliteit / onhebbelijkheid . zangandongo, —dullo, luilak / vadsige dikzak. zaïiganear, lanterfanten / luilakken. zanganco, —ancria, gelanterfant / geluilak. zangano, hommel / klaploper. zangolotear, schudden; •—se, wiebelen I flodderen / rammelen. zangoloteo, gewiebel / gerammel. zangolotino, heel kinderlijk / nog voor een kind willende doorgaan. zangón, slungel. zanguanga, hace la —, hij is schoolziek / hij houdt zich ziek. zanguango, lui; el —, luilak /sukkel. zanja, uitgraving / sloot / grondslag / (Z.A.) holle weg; abrir las —s, de grondslag leggen tol / (fig-) de eerste hand leggen aan. zanjar, uitgraven (sloot, bouwterrein) I uit de weg ruimen (moeilijkheden) I onderzoeken / afdoen. zanquear, wijdbeens lopen / (fig.) zich de benen uit het lijf lopen / zich afjakkeren. zanquilargo, langbenig; el —, langbeen. zanquilla, beentje / pootje; el (s), ,,kortbeen" / dreumes. zanquitucrto, krombenig; el —, krombeen. zanquivano, met spillebenen; el —, spillebeen. zapa, schop / spa / ondermijning j loopgraaf; caminar a la —, door een loopgraaf naderen; trabajos de —, (fig.) geheimzinnig gedoe / gekonkel. zapador, sappeur / schansgraver. zapata, (korte) laars I console / remschoen / kielplank / wig; —s, brandlatuw I hoefblad. zapatazo, trap / sc/iop / bons / gelrappel / ruk (v. h. zeil). zapateado, dans met getrappel met de hakken. zapatear, schoppen / trappen / trappelen / rukken (zeil). zapateo, gelrap(pel) / mishandeling. zapateria, schoenmakerijJ —winkel; — de viejo, schoenlapperij. zapatero, taai / bedorven / teleurgesteld; quedarse —, geen trek halen (kaartspel); el —, schoenmaker; — de viejo, schoenlapper. zapateta, sprong (met slag legen de voet); j—!, drommels! zapatilla. schoentje / dansschoen / muiltje I pantoffel / gespleten hoef / stukje leer (aan klepje v. e. fluit, billarlkeu, floret enz.). zapato, schoen; — botin, bottine; —s papales, overschoenen; meter en un —, (fig.) overbluffen. zapatudo, met stevige schoenen aan / met te grote schoenen aan / met zware hoeven. jzapo!, lest! / weg! / drommels! zaque, m., wijnzakje / (fig.) drinkebroer . zaquizami — zorruclo zaquizami9 m., vliering / dakkamertje I (fig-) „hok". zar, tsaar. zarabanda, sarabande. zaragate, (Z.A.) oplichter. zaragatona, vlooienkruid. zaragüclles, m.mrv., wijde boerenbroek (Murcia en Valencia). zarambeque, m., negerdans mei vrolijke muziek. zaranda, zeef / wan. zarand(e)ar, zeven / wannen / schudden / wiegelen (met de heupen). zarandeo, geschud / gewiegel. zarandillo, kleine wan / (fig-) beweeglijk mannetje. zarccar, (van binnen) schoonmaken (buizen) / (rond) snuffelen. zarceiio, braam—. zarcero, (perro) —, speurhond. zarcillo, oorring / hechtwortel. zarco, helder blauw. zarevitz, tsarewitsj ■ zarina, tsarina / tsarilsa. zarpa, klauw / (fam.) hand / ankerlichting; echar la —, de klauw uitslaan / grijpen; se hizo una —, hij werd sliknat. . . , zarpadas —zo, haal, slag met de klauw. zarpar, het anker lichten. zarracatin, (gewiekste) uitdrager. zarramplin, knoeier / sukkel. zarrapastrón, —un:i • schooierig, el —, schooier. zarria, (straat)vuil / vod. zarza, braamstruik / —bos / doorn. zarzagan, nt -, heel koude NoordNoordwestenwind . zarzal. m., plek begroeid met braamstruiken. zarzamora, braambes. zarzaperruna, egelantier / wilde rozeboom. zarzarrosa, wilde roos. zarzo, horde (vlechtwerk). zarzoso, vol braamstruiken / doornig. zarzuela, volkstoneelstuk mei zang en muziek. zarzuelista, m., schrijver v. zarzuelas / componist van zarzuelamuziek. jzast, klets! / pais! / bom! zascandil, m., bemoeial / intrigant. zato, stuk brood. zeda, zeta, letter z. zigzaguear, zich zigzagsgewijs voortbewegen . zipizape, m., geplukhaar / ruzie / lawaai. zócalo, voetstUK / sonKei. zocato, links / overrijp. zoc(J)o, klomp I overschoen / sokkel. zoco, links. zoco, markt (in Marokko). zodiaco, dierenriem (sterrenk.). zofra, Moors kleedje / — tapijtje. zoilo, Zoilus I muggenzifter / kleingeestig criticus. zona, gordel / aardgordel / aardtreek I luchtstreek / zone / gordelroos. zoncer(i)a, flauwiteit / dwaasheid. zonzo, flauw / smakeloos / dwaas. zonzorrión, —ona, heel flauw / zot. zooüto, plantdier I poliep. zoocjrafia, beschrijving v. d. dieren. zooiatria, aanbidding v. d. dieren. zoologia, dierkunde. zoológico, dierkundig; jardin , dierentuin. zoólogo, dierkundige. zopas, zopitas, m.env., lispelaar, —sier• zopcnco, lomp / stofjelachtig; el r kinkel / stoffel. zopo, krom / lam / onbeholpen, el —, lamme / lomperd. zoquctc, m., stuk hout / bonk lomperd / ,,houten klaas"; de pan, homp brood. zoquetero, arme slakker die om een homp brood vraagt / bedelaar. zoquctudo, onbehouwen / ruw \ slecht afgewerkt. 1. zorra, vos (mannetje en wijfje) I (fig-) sluwe vos / roes / (fam.) slet; — argentada, zilvervos; — corrida, (fig.) ,,oude rot"; desollar la —, dormir la —, (fig-) zlJn roes uitslapen; tengo —, ik ben zwaar in mijn hoofd; no es la primera que ha desollado, (fig.) hij is niet van gisteren. 2. zorra, lage sleperswagen. zorrastrón, —ona, sluw / geslepen, el —, slimmerik. zorrera, vossenhol / rokerig vertrek / zwaar gevoel in het hoofd. zorreria, sluwheid / geslepenheid. zorrero, sluw / geslepen / log / zwaar; (perro) —, hond v. d. vossenjacht. zorrilla, vosje. zorro, vos (mannetje) / vossevel / —bont I (fig.) sluwe vos / s lab akker ; se hace el —, hij houdt zich van de domme / hij slabakt; —s, stoffer. zorrón, m., }ioude rot" / slet. zorronglón, —ona, slabakkend. zorruclo, —a, vosje. zorruno — jzmzo! zorruno, vosse(n)—. zorzal, m., merel / (fig.) sluwe vos. zóster, m., gordelroos. zote, zot I stofjelachlig; el —, domkop I stoffel. zozobra, stormwind / schipbreuk / ongerustheid / hartzeer. zozobrar, door stormwind heen en weer geslagen worden / schipbreuk leiden / ten onder gaan / weifelen / zich verontrusten. zuavo, zouaaf. zuceo, klomp / schoenklomp / overschoen . zulü, Zoeloe / (fig.) kaffer. zulla, (fam.) drek. zullarse, (fam.) zich bevuilen / een wind laten. zullenco, zullón, —«na, windenlatend; el —, wind / oud vies kereltje. zumaque, m., sumak / (fam.) wijn; — del Japón, Japanse lak. zumaya, kerkuil / geitenmelker (nachtzwaluw). zumba, veebei (aan de hals) / plagerij; dar —, plagen. zmiihador, gonzend geluid. zumbar, gonzen / suizen / (slag) toedienen / plagen; le zumban los treinta, hij loopt naar de dertig; —se de, plagen / uitlachen. zumb(id)o, gegons / gesuis I (fam.) afranseling. zunibón, —ona, spottend / plagend; el —, veebei / plaaggeest / spotvogel. zumicnto, sappig. zumo, sap / (fig.) profijt. zumoMO, sappig / lekker. zuncho, bindhout / -—ijzer / klamp. zuno, fronsing. zupia, droesem / grondsop / troebele wijn I bocht (slechte drank) / afval. zurcidera, — (de voluntades), koppelaarster. zurcido, —dura, stop(sel) / (hel) sloppen. zurcidor, —a, stopper, stopster; — (de voluntades), koppelaar, stopster. zureir, stoppen j samenflansen / verbinden / leugens ineenweven. zurderia, linksheid / onhandigheid. zurdo, links / onhandig; no es —, hij is goed bij de pinken; a —as, op onbeholpen manier. zurear, kirren / koeren. zure», gekir / gekoer. zurita, (paloma) —, houtduif / woudduif. zuro, (paloma) —a, houtduif / woudduif; el —, lege maiskolf. zurra, (het) looien / pak slaag / vechtpartij / twistgesprek. zurrapa, uitschot / afval; —s, bezinksel / droesem. zurrapelo, (fam.) flink standje / afstraffing. zurrapiento, —poso, troebel; un tipo —, een schunnig type. zurrar, looien / afrossen / afranselen / afsnauwen / in het nauw brengen; —se, elkaar le lijf gaan / zich bevuilen van angst. zurriagar, geselen. zurriagazo, (zweep)slag / tegenslag. zurriago, gesel / zweep. zurriburri, m., schavuit / schooier / gespuis / (fam.) herrie. zurrón, m., knapzak / bast / schil / vlies I nageboorte. zurrona, (fam.) sluwe slet. zutano, —a, Dinges. jzuzo!, kst! I koest!