1 GESCHIEDENIS VAN NEDERLAND TER ZEE IN VIER DEELEN DOOR J.C.MOLLEMA ILLUSTRATIEVE VERZORGING W. VOORBEIJTEL CANNENBURG 1942 n.v. uitg.mij. „Joost van den Vondel” AMSTERDAM GESCHIEDENIS VAN NEDERLAND TER ZEE IN VIER DEELEN DOOR J.C.MOLLEMA VIERDE DEEL 1942 n.v. uitg.mij. „Joost van den Vondel" AMSTERDAM Gedrukt bij de N.V. Boek- en Steendrukkerij ,,De IJsel”, voorheen R. Borst & Co. Schurenplein i te Deventer HOOFDSTUK I DE NEDERLANDSCHE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE IN HAAR VERBAND MET DE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS DE PERIODE VAN 1813 TOT 1830 Wij plegen met het jubeljaar 1813, het einde van den Franschen tijd aan te duiden, hoewel voor ons land de Fransche naweeën tot 1815 duurden en voor de Marine speciaal, nog veel langer, namelijk tot het laatste schip, dat onder Fransch regiem, en wat daarna nog met den Franschen slag werd gebouwd, was vergaan, verkocht of gesloopt, en de laatste beschimmelde victualie uit de Fransche magazijnen door de maats, brommend was verorberd of over boord gezet. Den 3ien Maart 1814 deden de bondgenooten hun triomfalen intocht in Parijs: de Bourbons, die niets geleerd en niets vergeten hadden, werden op den troon hersteld, Napoleon abdiqueerde en vertrok naar Elba en Lodewijk XVIII sloot den 3oen Mei den vrede van Parijs met *s keizers vijanden. Terwijl het Weener congres delibereerde, zette de keizer alles op losse schroeven, toen na zijn landing te Cannes, den ien Maart 1815, de Franschen zich om zijn adelaars schaarden en de oorlog op nieuw uitbrak. Wij weten, dat de Souvereine Vorst de gelegenheid aangreep, den koningstitel wat vroeger aan te nemen dan in de bedoeling lag (16 Maart 1815) en met zijn Noord- en Zuid-Nederlanders mede optrok ten strijde. Bij Waterloo ging den i8en Juni 1815 Napoleons ster onder. Engeland had den treurigen moed den grooten keizer als gevangene op de Bellerophon naar Plymouth, en van daar, in Augustus, met de Northumberland naar St. Helena te voeren, waar hij wegkwijnde en in Den 24en Augustus werd het vereenigde koninkrijk gezegend met een doorgedreven grondwet, welke onze zuiderburen niet bekoorde; ons gaat vooral aan, dat bij die grondwet, s konings macht over vloot en leger bijna onbeperkt werd. Indien Nederland de Fransche erfenis onder benefice van inventaris had kunnen aanvaarden, zou het den boedel, wat het marinematerieel betreft, misschien nauwkeuriger hebben geïnspecteerd en dan geweigerd. Wij krijgen bij het relaas over het vervullen van de taak der Marine van ons weder in de rij der souvereine staten getreden land, gelegenheid te over om aan te toonen met welk een treurig materieel wij werden opgescheept. En dat, terwijl er veel en ernstig werk aan den winkel was. In de eerste plaats moesten wij het bij tractaat van 13 Augustus 1814 teruggegeven koloniaal bezit van Engeland ovememen. Wel maakte dit land het ons in zooverre: gemakkelijk, dat wij ons niet het hoofd behoefden te breken over kaap de Croede Hoop, Berbice, Demarara en Essequibo, want die gebieden bleven Engelsch, maar er was genoeg over om alle hens aan dek te roepen voor de juiste overname. ' Immers, ons prestige had geducht geleden; veel tijd, veel menschenlevens en ongetelde millioenen waren noodig om de traditie der almacht van de „Kompeme te herstellen in ons Oost-Indisch gebied, en al heeft het ons met aan tijd ontbroken, omdat het buitenland ons met rust het, aan de menschen en aan het geld haperde veel. „„ cRcr,AT RITN GEBOUWD TE ROTTERDAM IN 1816. WACHTSCHIP. Verder was Nederland vergeten; de vlag moest allerwegen vertoond, handelsbetrekkingen behoorden opnieuw aangeknoopt te worden. ^En broeide het in de wereld, of braken oorlogen uit, dan moest ons zeevarend land tant soit peu” zijn handelswegen beschermen, wat reeds dadelijk noodig was in de” Middellandsche Zee, waar de piraten weer Hollandsche schepen zagen bmnenstevenen, die slechts ongehinderd varen konden, wanneer oorlogsschepen de Barbarijschen vorsten er gedurig aan herinnerden, dat ons paspoort met geschenke S »n jaar lang na den definitieven vrede in Europa, is nog controle °PWij wensd^eTzeer kort te zijn over de bedrijvigheid der Koninklijke Nederlandsche Marine ten aanzien der vervulling harer passieve taak. Zij werd m afwachting van actie gereorganiseerd op elk gebied, de vele verbeteringen bespraken wij reeds ampel bij de behandeling der marineorganisatie. Er zouden dus overblijven de vermeldingen van vlagvertoon, de beschrijvingen van eskaderreizen en de aflossingen van schepen en commandeerende officieren, in het kort al die zaken, die den tijdgenoot-belanghebbende interesseerden en in een handboek voor de zeegeschiedenis op hun plaats zijn, maar volgens onze meening in dit werk gemist kunnen worden. Wij ontkennen geenszins de belangrijkheid, van wat in een gezegenden tijd van vrede, van een Marine een „objet sans histoire” maakt, maar, al mogen wij, die geen roman schrijven, ons dus niet beroepen op gebrek aan inspiratie om dit onmisbaar onderdeel der marineplichten naar waarde te boekstaven, toch hopen wij, dat onze lezers willen gelooven, dat het voor een verteller der krijgsgeschiedenis, ondoenlijk is zich warm te maken over de promoties van vlagofficieren, ceremonieel vlagvertoon, hooge buitenlandsche onderscheidingen, die den gouden penning en keten der zeehelden vervingen, of over het aflossen van Z.M. fregatten door korvetten — met de linieschepen was het spoedig gedaan sinds de meerderheid der moderne Amerikaansche fregatten was gebleken — ter reede van Malaga of PortMahon. Wie zich daarvoor interesseeren, zullen in de laatste hoofdstukken van Backer Dirks tweede deel der Nederlandsche Zeemagt, in Cohen Stuarts publicaties en m de jaarboeken der Koninklijke Marine, alles vinden wat zij wenschen. Wij zullen evenwel datgene aanstippen, wat o.i. boeit door bijkomende bijzonderheden, welke het varen en de strijd met de elementen bieden. Ons eerste schip, dat na den oorlog, den neus buitengaats stak, was de korvet Ajax, die den 22en Mei 1814 uitvoer ter begeleiding van den koopvaarder Prins van Oranje, met den heer Changuion, den Nederlandschen gezant in Amerika aan boord. Nauwelijks viel een krachtige voorjaarsbui in haar zeüen of de niet meer aan doek gewende fokkemast scheurde, en oponthoud te Spithead, ter reparartie van de averij was geboden. Den 5en Juni vandaar onder zeil gegaan, bereikte zij den 3ien Juli Boston, zonder veel last gehad te hebben van den oorlogstoestand tusschen Engeland en de Vereenigde Staten. Te Boston trof men een ex-adelborst, Zwart van Esch van de Maria Reygersbergen aan, die in 1806 bij Batavia door de Carolina was veroverd; de jonge man was in Amerika terecht gekomen en verdiende den kost als leerlooier, maar nu was het leed geleden, want het officierscorps had dringend aanvulling noodig. Zijn geval staat lang niet alleen; geleidelijk spoelden heel wat in den vreemde vrijgelaten ex-krijgsgevangenen aan, die weder een plaatsje in het oude corps verwierven. Tijdens de „Cent jours”, had de Marine minder te doen dan te laten. Het uitzeilen van een eskader naar Oost-Indië werd er door vertraagd, daar de zeelieden 2 moesten dienen op twee in allerijl samengestelde flottilles, de eene op de Schelde onder vice-admiraal Van Braam, de andere op de Maas onder commandeur Wolterbeek geposteerd. De Indische troepen vochten eerst den laatsten robber bij Waterloo uit, eer zij hun bestemming volgden. Kort na de groote zege vertrokken de Maas en de Irene met een convooi koop- Wij lezen van het vrijzetten van 138 zak bedorven erwten, 29 vaten vieescn, 57 vaten spek, 250 pond kaas en 7000 pond stokvisch. Hoe zou ons tegenwoordig marinebeheer op zijn achterste beenen staan, wanneer het vak van uitrusting een schip krijt en azijn meegaf, inplaats van loodwit en wijn; enfin, kleur en smaak zullen toentertijd weinig verschild hebben. Daar men niet gauw victualie afkeurde, begrijpt men wel, dat de stemming aan boord er niet beter op werd. Maar gelukkig, elk vat bedorven vleesch werd geleidelijk door een frisch vervangen; na 1818 werd de toestand beter, mede door het geleidelijk hooger wordend peil der schepelingen, dat aanvankelijk wegens het afschaffen der conscriptie (de conscriptie voor het leger bleef bestaan) hoogst treurig uitviel. Met de verbetering van het materieel ging het niet zoo vlug. Er moesten nog verscheidene op stapel staande schepen, afgebouwd worden en minister Van der Hoop bouwde voort op zijn kostbare werven naar het Fransche sjablone, zoodat in 1816, de Wassenaer (76 st., ex-Audacieux), en het fregat Rijn (44 st., ex-La Vestale) te water liepen, in 1818 gevolgd door de Holland (76 st., ex-Polyphème), de Schelde gaarders naar mlbao en t^aaiz, naar ook de Maas was niet :egen slecht weer bestand, want laar schandelijk slecht bevestigde boegspriet werd levendig ;n doorpriemde de kruitkamer. /% 1 .1 • • _ 1 * J ^ Up de thmsreis raaKten oeiae schepen ook nog verdwaald in iet Verkeerde Kanaal; zij zijn niettemin ten slotte behouden teruggekomen. 1 1 1 . _ _ 1 — ACHTERAANZICHT VAN HET LINIESCHIP DE ZEEUW, 1820. VOORBEELD VAN DE NIEUWE RONDE CONSTRUCTIE VAN ACHTERSCHEPEN, WELKE IN ONS LAND HET EERST WERD TOEGEPAST DOOR DEN CONSTRUCTEUR C. SOETERMEER. Aan de schepen en net beleid haperde dus wel een en mder, en van de victualie zullen wij slechts dit zeggen, dat in 1816 de schepen in de Middellandsche zee of op weg naar Indië, heel wat oneetbaren voorraad aan de visschen offerden. (44 st.j ex-Fidèle), de Zwaluw (20) en de Koerier; daarna kwamen de korvetten Lynx, Dolfijn, Komeet, Zeepaard en Arend, de brik Sirene, de fregatten Java (44) en Algiers (48), de bombardeerkorvetten Hekla en Proserpina en ten slotte, in 1822, de fregatten Rupel (48) en Maas (48). Al te goed vielen de meesten niet uit. Zeer te loven in het beheer des konings waren zijn maatregelen om de in de Napoleontische oorlogen het varen buitengaats afgewende zeelieden, op groote reizen uit te zenden, die tevens dienstbaar werden gemaakt aan het verzamelen van studiemateriaal op elk gebied, niet het minst ten bate der stoomwerktuigkunde, en aan het aanknoopen van handelsbetrekkingen in den vreemde. Wat de stoomvaart betreft, wij vermeldden reeds, hoe zeer deze de belangstelling Z.K. Ma. a rUOMPACKET CURAQAO, WELK SCHIP IN 1827 DE REIS VAN NEDERLAND NAAR WEST-INDIE EN TERUG MAAKTE. NAAR ALLE WAARSCHIJNLIJKHEID DE EERSTE STOOMBOOT, DIE DEN OVERTOCHT OVER DEN ATLANTISCHEN OCEAAN IN WESTELIJKE RICHTING HEEFT VOLBRACHT. van Willem I had, en ook, dat vooralsnog geen heil werd gezien in stoomkracht voor een oorlogsschip. Wij deden het onze, langzaam maar zeker, wij waren Engeland zelfs voor in het oversteken van den Atlantischen Oceaan; onze Curasao deed onder luitenant ter zee Moll, twee reizen naar de West in 1827 en 1828, zijn opvolger Le Jeune de derde. In Indië doorkliefde in 1826 de eerste stoomer, de Van der Capellen, de rustige baren van de aequatorzöne. Van de instructiereizen noemen wij die van de Pallas, welke in 1825 onder kapitein-luitenant Rijk langdurige bezoeken aan Engeland en Noord-Amerika bracht en een ruimen oogst aan gegevens voor de stoomvaart thuis bracht. Meer gericht op het aanknoopen van handelsconnecties waren in 1823 de reizen der Lynx om kaap Hoorn naar Indië, en in 1824 van het fregat de Maria Reygersbergen en de korvet Pollux, met dezelfde reisroute. De laatste twee schepen, beladen met monsters van Nederlandsch fabrikaat, deden Santa Cruz, St George d’Elmina (om een negerrelletje uit te maken), Montevideo, Buenos Aires en Valparaiso aan; zij complimenteerden den grooten vrijheidsheld Simon Bolivar en zij bereikten via de Zuidzee-eilanden, waar de omgang met de Zuidzeeschoonen, herinneringen aan Tasmans ervaringen opriep, Amboina en Soerabaya. Op deze reis was dus in het zog gevaren van Van Noort, De Cordes en Lemaire, maar men had geen menschenlevens te offeren voor het verkrijgen van verversching in het gebied, waar de afstammelingen der trotsche hidalgo’s en der vrijheidlievende Araucanen het Spaansche juk afschudden. Toch zijn, als weleer, onze beide schepen door de scheurbuik geteisterd, zij arriveerden met 49 zieken in de Oost, wel een bewijs, hoe lang het heeft geduurd, eer men die zeeplaag onder de knie kreeg. Na den oorlog is de Middellandsche Zee druk door de Marine bevaren. Reeds den I3en October 1814 voer de Kenau Hasselaer, het voor dit gebied bestemde eskader onder schout-bij-nacht Tulleken, vooruit, met eenige koopvaarders. Met een gebroken ra en klachten over de pompen bereikte het schip Malaga en wachtte daar het eskader af. Tulleken ging den 22en December 1814 onder zeil met een groot eskader, omvattend de Zeeland (68 st., ex-Doggersbank), de Rotterdam (68), de Yssel (44), de Dageraad (36 st., ex-Aurora), de Eendragt (24 st., ex-Najade) en de Havik (8). Drie heele dagen ging de reis voorspoedig, al lekte de Zeeland als een mand. Maar storm brak los, de schepen raakten verspreid en op het vlaggeschip, de Zeeland, woeien eerst enkele zeilen uit de lijken (uit de omboording), toen knapte de kruissteng (het verlengde van den achtersten mast) af en binnen boord dreef alles in een meer, want het zeewater drong door de opengewerkte naden binnen. Bij Ouessant brak de groote ra en Tulleken mocht blij zijn, dat hij met zijn ontredderd schip Plymouth kon halen. Spoedig kreeg hij daar de Havik en de Yssel in treurigen toestand bij zich. De Havik had zich kunnen redden door haar geschut over boord te werpen, maar op de Yssel zag het er deerlijk uit. Alle masten waren afgeknapt; voor het redderen van de vleet waren slechts vier bijlen aan boord en de enterbijlen bleken te zwak, zoodat de hoofdtouwen met tafelmessen moesten worden doorgesneden. De Dageraad, die eenige dagen later binnenviel, was er wat beter aan toe, zij had slechts haar bezaansmast verloren, doch de Eendragt, die te Brest en de Rotterdam, welke te Falmouth binnengevlucht waren, bereiktenPlymouth met zware averij. HET FREGAT MARIA REYGERSBERGEN EN DE KORVET POLLUX IN STORMWEER. 1825. OP HUN WERELDREIS ONTDEKTEN DE SCHEPEN IN DE STILLE ZUIDZEE HET NEDERLANDSCH EILAND, DAT OOK THANS OP VELE KAARTEN NOG ONDER DIEN NAAM VOORKOMT. De toestand van het eskader bleek zoo diep treurig, dat de regeering den constructeur Glavimans moest uitzenden om van rapport te dienen. Hij besliste, dat zoomin de Zeeland, als de vol gebreken zittende Rotterdam varen konden; haar equipages werden dan ook overgeplaatst op twee van het Engelsche gouvernement gekochte fregatten, de Melampus en de Diana. Zoo werd de Melampus het vlaggeschip en ingewijd met de proclamatie van 16 Maart 1815, waarbij de Souvereine Vorst, de koninklijke waardigheid aannam. De Nederlandsche vlag ging omhoog met een zevenvoudig „Leve de Koning”; een extra oorlam, en ’s avonds wijn, tabak en pijpen bezegelden de plechtigheid, maar ach, welk een figuur had de herboren Nederlandsche Marine in Engeland geslagen en dat nog wel, terwijl Napoleon weer de wereld in rep en roer bracht en onze schepen zoo noodig waren voor ernstig werk in de Middellandsche Zee en in ons herkregen koloniaal bezit. Men deed wat men kon om het eskader van Tulleken op dreef te helpen. De De Ruyter bracht victualie, de Rotterdam werd leeg gehaald en voor den sloop verkocht, met de Zeeland werd de terugtocht naar Texel aangedurfd en zij kreeg rust als wachtschip. Voor den constructeur Glavimans, den bouwheer van den Franschen tijd, had dit muisje een staart, de koning onthief hem van zijn functie. Eindelijk, den i6en Juni 1815, stak schout-bij-nacht Tulleken in zee met de Melampus (44)? Diana (44)» Yssel, Dageraad, Eendragt en Havik. Hij vond de Kenau te Malaga; den 24 Juli bracht hij zijn scheepsmacht voor Algiers. Geschillen waren hier als altijd te beslechten; onze contracten waren tijdens den oorlog wat in het vergeetboek geraakt en voor vernieuwing met wat minder vernedering, bleek de dey niet te vinden. Wij waren even ver als in 1803} in een soort oorlogstoestand dus. Toen dan ook een Algerijnsche korvet op de haven aanliep, liet de schout-bij-nacht toe, dat de Kenau, de Yssel en de Diana den piraat onder vuur namen, maar bij deze demonstratie bleef het; een poging om de korvet te veroveren werd niet ondernomen. Ons vuur had dus geen andere uitwerking, dan dat met den dey niet meer te praten viel. Het eskader verliet de baai, de schepen gingen uit elkaar, eenige vertoonden de vlag te Napels, andere verzorgden het vervoer van diplomatieke dépêches en de schout-bij-nacht stevende met de Melampus en de Diana naar Tunis, waar hij vriendelijker werd ontvangen. Zeven kisten en drie pakken cadeaux gingen paleiswaarts en de schepen ontvingen ossen, schapen, hoenders, tarwebrooden en versnaperingen. Een bezoek aan Tripoli verliep even vlot, den 9en October verzamelden de schepen weer en gaf Tulleken het bevel over aan vice-admiraal Van Capellen. Deze vlagofficier met zijn rijke ervaring in de Barbarijsche zaken, hoopte beter in Algiers te slagen, doch den 8en November ter reede verschenen, bleek de dey koppiger dan ooit. De admiraal moest dan ook volstaan met een passieve houding; hij had trouwens de handen vol om zijn equipage in het gareel te houden; het eindje touw was dikwijls noodig op de ruggen der ontslagen tuchthuisboeven, die het met bedorven victualie stellen moesten. Wat zijn schepen betreft, de Yssel gaf het op; zij werkte uit elkaar, er was geen droge plek aan boord te vinden en zij werd opgelapt om de thuisreis te kunnen maken. In Januari 1816 vertoonde de admiraal zich andermaal voor Algiers met drie schepen, maar hij vond den toestand niet verbeterd. Dus ging hij kruisen, hij zorgde voor vlagvertoon in Port-Mahon, Ahcante en Malaga en Het den 5^n Mei het anker voor Gibraltar vallen, waar hij vernam, dat Lord Exmouth (vroeger Sir Edward Pellew) aan het hoofd van een eskader meer dan gewone aandacht aan Algiers en Tunis dacht te besteden. De zaak was, dat Engeland sinds twee jaren vurig ijverde voor de afschaffing V van den slavenhandel en niet naliet, ten deze tragere staten aan te sporen, zoo niet te dwingen, mede te werken om een einde te maken aan dit uit den tijd geraakte instituut. Geen wonder, dat in Groot-Brittannië zich ook vele stemmen verhieven tegen de nog onduldbaardere toestanden in Barbarije, waar zeker wel 40.000 blanke zeelieden zich kromden onder het slavenjuk. De Engelsche regeering bedacht zich echter wel tweemaal, eer zij besloot het ZR. MS. KORVET LYNX OP HAAR REIS OM DE WERELD TER REEDE VAN VALPARAISO, 1824. ACHTER DE LYNX HET AMERIKAANSCHE LINIESCHIP FRANKLIN. wespennest van Algiers te verstoren; eerst trachtte zij de zeerooversstaten langs den weg van onderhandeling tot rede te brengen. Immers, een onderneming ter zee tegen een sterke, wel bezette, bewapende en waakzame vesting was hoogst gewaagd. Eeuwen lang hadden de zeemogendheden den overlast van het piratendom geduld, Engeland had evengoed als wij met cadeaux gewerkt, en al droeg de afgunst der zeestaten onderling, ontegenzeggelijk een deel der schuld hunner lijdelijke houding, voornamelijk was toch het feit, dat de zeeartillerie niet opgewassen was tegen sterke landforten, de oorzaak van het slappe optreden tegen de piratenvorsten. Men vergete bovendien niet, dat die artillerie werd gedragen door kwetsbare, houten schepen, die speelbal van wind en stroom zijnde, alles moesten mee hebben om op het gunstigste tijdstip in en uit de vuurlijn der batterijen te kunnen komen. Algiers was onneembaar, zoolang het niet werd belaagd door een reusachtige macht, die, zooals De Ruyter zich uitdrukte: „de zon, de maan, den dag en den nacht, den wind en het weer te harer hulp moest hebben”. Van die gelukkige samenwerking profiteerden Duquesne en d’Estrées in 1682, 1683 en 1688, maar bet roofnest definitief opgeruimd, hebben zij niet. Trad men in zee krachtig tegen de zeeroovers op, dan was de angst voor oorlogsschepen voldoende om de piraten binnen te houden, maar wij weten, dat in den tijd van ons verval, de regeering goedkooper meende uit te zijn met den afkoop der rooverijen dan met het onderhouden van sterke eskaders en vooral van snelle schepen in de Middellandsche Zee. Daarvoor zijn wij te gispen, niet voor het nalaten van een aanval op Algiers, die boven onze krachten ging en zelfs voor Engeland een echt bravourstukje was, een in Nelsons school opgegroeiden vlootvoogd waardig, maar niettemin doldriest. In het jaar 1815 had Amerika zijn eigen boontjes gedopt en met Algiers een tractaat gesloten, waarbij het uitsluitend voor zichzelf had gezorgd. Dit nu moest niet meer gebeuren, want zonder solidariteit der beschaafde naties, zou het in de 19e eeuw weder net zoo gaan als in de 18e en de 17e ,en de Middellandsche Zee zou een gevaarlijk vaarwater blijven. Aan het optreden van Sidney Smith op het Weener Congres is te danken, dat het gebrek aan samenwerking voor het voetlicht en de zeemogendheden tot coöperatie werden gebracht. Admiraal Exmouth zocht dan ook contact met vice-admiraal Van Capellen, toen hij den iyen Mei 1816, met 5 linieschepen, 3 fregatten en 4 brikken, de Melampus, de Diana en de Kenau aantrof voor de baai van Algiers. Exmouth, die al even weinig tegemoetkoming van den dey ondervond als onze admiraal, stelde Van Capellen voor, gezamenlijk de stad te bombardeeren en de onzen maakten zich geestdriftig gereed voor deze actie. Er gebeurde evenwel niets; de groote broer ging alleen onderhandelen; hij hield ons buiten zijn geheimen en verklaarde ten slotte, dat hij een bevredigenden wapenstilstand met de Algerijnen had gesloten en namens de koningen van Napels en Sicilië £ 357.000 had uitbetaald als losgeld voor Italiaansche slaven. Over Nederland was echter niet gerept; volgens den Engelschen admiraal was de dey momenteel te geïrriteerd om meer van hem te verlangen dan hij Engeland had toegegeven. Wij werden dus beschouwd als „voor spek en boonen” mee te spelen en bleven in oorlog met den piraat. De dey, Oemar Pasja, een uit de Janitscharen voortgekomen troupier, voelde zich zeer sterk; hij beschikte over 8000 man van dit keurvolk en zijn stad van 100.000 inwoners was een schier onneembare vesting. Zij was omringd door een zwaren buitenmuur van 8 bastions voorzien; aan den waterkant lagen twee sterke kasteelen, drie rijen forten aan de noordzijde, en twee aan den zuidkant. De havenkade was een aaneenschakeling van muren en versterkte poorten, afgewisseld door 9 forten, sommige van 2 of 3 batterij-étages voorzien. Voor de kust lag een rif, waarop de Algerijnen een golfbreker, de moelje, gebouwd hadden. Daarop lagen io zware batterijen en stond een geweldige sterke vesting, welke den vuurtoren droeg. Het rif was aan zijn eindpunten met den vasten wal verbonden door kaaimuren, waarvan in de zuidelijke een haveningang was uitgespaard. Eenmaal daarbinnen, achter de moelje, lag de Algerijnsche roofvloot als in Abrahams schoot. Alles tezamen, beschikte de dey over een met 398, achttien, vierentwintig- en drieendertigponders bewapende fortenketen; alleen reeds 120 stukken beheerschten den ingang der baai. Ten slotte lagen in de haven nog verscheidene, met achttienponders bewapende kanonneerbooten en enkele fregatten. Geen wonder dus, dat Exmouth het conflict niet wilde toespitsen, zoolang zijn scheepsmacht niet speciaal voor een bombardement was ingericht, en het is begrijpelijk, dat onze zwakke fregatten geen kracht konden bijzetten aan den eisch tot hernieuwing der tractaten van en na 1757. Exmouth vertrok; voor Van Capellen zat er niet anders op dan zijn kruistochten te hervatten. Hij liep in Juni Algiers nog eens aan; wisselde eenige schoten met een piratenbrik, zond enkele kogels in de stad en wachtte, bijgedraaid, onverschrokken de uitloopende kanonneerbootflottille van den dey af, welke zoo verstandig was het bij een demonstratie buiten schootswijdte te laten. Den 7en Juli lag hij te Gibraltar, waar eenige mutaties in het eskader plaats hadden. De uitgevaren Yssel kon nu met de Kenau en de Havik thuisvaren, nadat de Frederica Sophia Wilhelmina onder zijn vlag was gekomen. Inmiddels was gebleken, dat lord Exmouth zich met een doode musch had blijgemaakt, want nauwelijks had hij de hielen gelicht of de piraten overvielen een koraalvisschersvloot voor Bona; 60 visschers werden vermoord en 900 tot slaven gemaakt, een gevangen Engelschman boette zijn gehate nationaliteit aan het kruis en de dey liet den Engelschen consul in den kerker werpen. Hij had in zijn arsenaal nog een 23 voet langen honderdponder van ouderwetsche makelij, een halve eeuw geleden gebruikt om er een Franschen consul mee naar zijn land te schieten en de dey schijnt er ernstig over gedacht te hebben, ditmaal diens Engelschen collega op deze origineele wijze zijn paspoort te geven. Alles samen was dit genoeg om den Britschen leeuw in gramschap te ontsteken, en al heel spoedig, den 9en Augustus 1816, verscheen Exmouth weer te Gibraltar aan het hoofd van een indrukwekkende scheepsmacht. Hij noodigde onzen vlootvoogd andermaal tot samenwerking uit en tot gezamenlijke actie werd besloten; den I4en Augustus zeilde de gecombineerde vloot naar Algiers. Wat zal in de harten van Exmouth en Van Capellen zijn omgegaan? De lezer 3 lerinnere zich, dat deze Britsche vlootvoogd in 1806 en 1807 ons zieltogend eskader n Oost-Indië den genadeslag toebracht en weinig eerbied kan gevoeld hebben /oor de wijze, waarop wij ons toen hadden verweerd. „Wat zullen de Hollanders mij ditmaal te zien geven?” moet hij gedacht hebben. Onze Van Capellen had, als luitenant op de Den Briel onder kapitein Oorthuys nch onderscheiden m het gerecht van de Den Briel en de Castor tegen de Flora en Cres:ent,bij Gibraltar (1781). Maar lat was lang geleden. Sindsdien was hij piraten-spedalist geworden en bij dat karwei /iel weinig eer te behalen. In 1795, was hij, als oranjeklant uit den dienst gezet en in 1798 weer in de Marine getreden; in 1799 speelde hij bij de overgave van Story’s eskader een eigenaardige rol. Wij vertelden reeds dat hij geen lust had betoond, zich voor de Hooge Militaire Vierschaar te verantwoorden, en deze had hem in 1804 bij verstek, gecasseerd, meineedig, eerloos en infaam verklaard en levenslang verbannen. Maar de bordjes waren verhangen; in Mei 1814 trad Van Capellen in ’s konings dienst. Ons dunkt, dat de admiraal met beide handen de gelegenheid zal hebben aangegrepen, om den Brit te toonen, dat, wat hij ter reede van Texel gedaan of nagelaten had, niet voortsproot uit lafheid. Ons eskader bestond uit de Melampus (vlaggeschip; kapitein De Man), Diana (kapitein Ziervogel), Frederica Sophia Wühelmina (kapitein Van der Straaten), Amstel (kapitein Van der Hart), alle fregatten van ongeveer 40 stukken, de Dageraad (36 st., kapitein Polders) en de Eendragt (20 st., kapitein Wardenburg). Exmouth beschikte over 6 linieschepen: de Queen Charlotte (110), zijn vlaggeschip, de Impregnable (98), het vlaggeschip van schout-bij-nacht Milne, beide driedekkers, de 3 vierenzeventigers Superb, Albion en Minden en de Leander (60). Verder waren er de fregatten Severn, Glasgow, Hebrus en Granicus, bodems van 40 tot 44 stukken, 5 brikken en schoeners van 18 tot 6 stukken, een machineschip en 4 bombarden met de suggestieve namen Beëlzebub, Hecla, Infernal en Fury. Iets nieuws op het gebied der artillerie waren vuurpijltoestellen, die brandpijlen van 32 pond schoten. Toen de vereenigde scheepsmacht, den 2óen Augustus, Algiers bereikte, wachtte den opperbevelhebber het bericht van zijn aviso, Prometheus, dat de dey de lucht ONTWERPEN VOOR DE SCHEGVERSIERING VAN DE KORVET KOMEET. GEBOUWD IN 1818 TE ROTTERDAM. H van de expeditie had gekregen; hij had 40.000 man troepen gemobiliseerd en zijn batterijen schietvaardig gemaakt. De Engelsche consul zat nog in de gevangenis; de stoutmoedige commandant der Prometheus was er slechts in geslaagd diens vrouw en dochter in adelborstenuniform vermomd, uit de stad te smokkelen, niet echter de baby der consulsvrouw, want, de in een mandje gepakte zuigeling had in de waterpoort een keel opgezet, met het gevolg, dat de smokkelende adel- DE SPIEGELS DER NEDERLANDSCHE SCHEPEN MELAMPUS, DIANA, FRED. SOPHIA WILHELMINA, DAGERAAD, AMSTEL EN EENDRACHT, WELKE ALLE IN 1816 AAN HET BOMBARDEMENT VAN ALGIERS DEELNAMEN. borsten en de sloepbemanning wegens frauduleuzen uitvoer in het cachot waren gestopt. De dey heeft gelukkig in een humane bui, den kleinen schreeuwleelijk zijn moeder nagezonden. Er was dus weinig uitzicht op een vredelievende afdoening van zaken, en toen den 27en geen antwoord op Exmouths ultimatum was binnengekomen, zeilde de vereenigde vloot ’s namiddags ten 2 u, bij het doorkomen der zeebries op de moelje af, op het sein: ”1 shall attack immediately, if the wind does not fail”. De Queen Charlotte plaatste zich recht voor den haveningang, gesteund door 3 Engelsche linieschepen, die de binnenhaven en de forten van den waterkant aanvielen. Drie andere schepen namen de moeljeforten voor hun rekening. De kleinere schepen hielden het dragend (onder zeil drijvend) om naar eigen inzicht te handelen, waar voordeel te behalen viel, terwijl de bombarden en vuurpijlsloepen de stad op 2000 yards bestookten met hun werpprojectielen. Ons eskader kreeg tot taak, de tegen de moelje ageerende hoofdmacht te dekken tegen het vuur der zuidbatterijen. De Melampus en de Diana posteerden zich vlak tegenover een zware vijandelijke batterij; de Dageraad en de Amstel, even verdwaald door den dichten kruitdamp, vonden ten slotte zeer goede posities en de zwakke Eendragt maakte zich nuttig achter de vuurlinie met menig goed gericht schot tusschen de schepen door. Exmouth, die tot het laatste oogenblik hoopte op bekeering van den dey, opende niet onmiddellijk het vuur. Terwijl de dreigende trompen van zijn kanonnen op de kade, waar het krielde van Algerijnen, waren gericht, wenkte hij de onvoorzichtigen om dekking te zoeken — hoe ridderlijk streed men nog in dien tijd maar toen drie schoten van den vijand vielen, commandeerde hij ten 2 u 45 m vuur en veegde met één laag uit zijn driedekker, de kade schoon. In het nu volgende gevecht, deden wij uitmuntend onzen plicht. Later merkte Exmouth op: „The Melampus was fighting under a gallantry that never was surpassed”; bij dien vlootvoogd hadden wij dus onze reputatie herwonnen. De Engelschen hadden veel te verduren. Wel vernielden zij in korten tijd de Algerijnsche kanonneerbooten en de bovenste étages der moeljeforten, doch tegen de zware kazematten der onderétages had het vuur weinig uitwerking. De Impregnable kreeg een bom door zijn drie dekken heen, vlak bij de kruitkamer, zij verloor 150 man. Schout-bij-nacht Milne wist echter de batterij, die hem zoo hinderde, met het machineschip op te blazen. Tegen 4 u was de binnenhaven stormrijp en enterden de Engelschen de Algerijnsche fregatten; tegen vijven brandde de halve stad, ten 7 uur stonden de werven en tuighuizen in lichte laaie. Inmiddels had ons eskader de zuidbatterijen tot zwijgen gebracht, ondanks een hevig vuur uit de zwaarste kanonnen, en wij hadden gezorgd dat het gros geen moeilijkheden van die zijde ondervond. Tegen 8 uur verflauwde het vijandelijke vuur, tegen tienen verstomde het Algerijnsche geschut en achtte Exmouth zijn taak volbracht. Hij zeilde buiten het bereik der batterijen, en de Melampus passeerend, praaide hij den vice-admiraal toe: „Ik heb mijn Hollandsche vrienden niet uit het oog verloren; zij hebben evenals de mijnen tot den roem van den dag hun best gedaan”. De strijd was heet geweest. De Engelschen hadden 217.000 pond kruit en 41.000 projectielen verschoten, wij 46.000 pond kruit en 10.000 kogels; den dey was een schade van een millioen pond sterling toegebracht, meer denkelijk, dan hij ooit aan geschenken had vergaard. De Algerijnen verloren tusschen 4000 en 8000 man, de Engelschen 128 dooden en 690 gewonden, wij 13 dooden en 52 gewonden. Vergelijken wij de Engelsche verliezen van 818 man op een equipage van 7000, met die van 895 en 1524 in de zeeslagen voor den Nijl en bij Trafalgar op equipages BOMBARDEMENT VAN ALGIERS DOOR EEN ENGELSCH-NEDERLANDSCHE VLOOT OP 27 AUG. 1816. IN HET MIDDEN DE QUEEN CHARLOTTE, HET VLAGGESCHIP VAN LORD EXMOUTH, LINKS DAARVAN DE MELAMPUS ONDER VICE ADMIRAAL VAN CAPELLEN. OP DEN VOORGROND SLOEPEN MET VUURPIJLTOE- STELLEN VOOR HET IN BRAND SCHIETEN DER STAD. van 8000 en 17.000 koppen, dan blijkt wel, dat het bombardement van Algiers als een actie ter zee van den eersten rang beschouwd mag worden. Daar, strategisch gesproken, het verzet van den dey nog niet als gebroken beschouwd kon worden, zond Exmouth den volgenden dag op nieuw een ultimatum, en de dey zwichtte. De blanke slavernij werd afgeschaft, alle slaven herkregen de vrijheid, de koningen van Napels en Sicilië ontvingen hun losgelden en onderdanen terug en de dey moest in het publiek den consul vergiffenis vragen voor het hem aangedane leed. Wat ons land betreft... ja, de tractaten van 1757 en later werden in eere hersteld, maar deze berustten op het cadeausysteem en dit bleef gehandhaafd, zij het ook, dat de schenkages in den vervolge niet meer het karakter van een schatting, doch van een vrijwillige beleefdheid droegen. Onder de 1211 vrijgemaakte slaven waren 28 Hollanders: 4 schippers, 3 stuurlieden en 21 matrozen, die tot nu toe zware ketenen hadden gesleept, de sterken NEDERLANDSCH ESKADER ONDER BEVEL VAN DEN SCHOUT BIJ NACHT RUYSCH IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE. 1822. IN HET MIDDEN HET LINIESCHIP WASSENAAR MET DE COMMANDOVLAG AAN DEN KRUISTOP, LINKS HET FREGAT SCHELDE, RECHTS DE KORVET LYNX. van 100 pond gewicht, de knapen, van 30 pond; zij hadden gezwoegd in de steengroeven onder de zweepslagen van barbarenopzichters. De beide admiralen haastten zich, de mare der zege aan hun souvereinen te zenden. Van Capellen zond zijn adjudant P. Arriëns, later bekend geworden als de mentor van Prins Hendrik; den i6en September bereikte het nieuws Den Haag. De geestdrift over het behaalde succes was hier te lande misschien wat uitbundig, de lof den helden van Algiers in rijm toegezwaaid te hoogdravend, maar de vreugde gaf althans blijk van de tevredenheid der Natie met haar marine, die „ouderwetsch” was opgetreden en veel smaad had uitgewischt. Met kwistige hand werden belooningen uitgedeeld, 5 ridderkruizen der 3e klasse, 14 van de 4e klasse der Militaire Willemsorde, onlangs ingesteld. Er werden feesten gevierd, opgeluisterd door de aanwezigheid van 12 bevrijde slaven en enkele verminkte schepelingen. Ook de grijze admiraal Van Kinsbergen liet zich niet onbetuigd. Op het vernemen der heugelijke tijding, stak hij de vlag uit van zijn Apeldoomsche huizinge; de dorpelingen brachten hem een aubade en hij schonk hun een feest, dat klonk als een klok, al was hij te bejaard om het zelf bij tewonen. Hem is het gegeven geweest, kort voor zijn einde, getuige te mogen zijn van de wedergeboorte der Nederlandsche Marine. Na het bombardement van Algiers, deed het Middellandsche Zee-eskader zijn gewonen kruis- en vlagvertoondienst; schepen voeren thuis en werden vervangen; de eentonigheid van het werk deed den geest geen goed, het handhaven der discipline was geen sinecure. Middelerwijl wist de vice-admiraal hangende geschillen met Marokko uit den weg te ruimen; in het voorjaar van 1817 trof hij in Algiers en Tunis ook alles in goede orde aan, zoodat hij met een gerust hart den Juni het bevel kon overgeven aan vice-admiraal Van Braam. Wij lezen verder nog wel van het zenden van geschenken, maar daar stonden contrageschenken tegenover; trouwens de Middellandsche Zee werd redelijk veilig, sinds de Groote Heer te Konstantinopel de goede gewoonte volgde om zoons der piratenvorsten in gijzeling te nemen en de papa’s te dreigen met onthoofding hunner spruiten voor het geval, de deys, basha’s, sultans, bey’s en santen het dogma bleven huldigen: „De zeeroof maakt den handel van ons volk en is het eenige steunsel van den staat”. In December had op het eskader een bedenkelijk voorval plaats. Eenige onderofficieren en soldaten kwamen onder verdenking van een samenzwering om het vlaggeschip en zoo mogelijk ook andere schepen te overweldigen om er mede naar Algiers te stevenen. Achteraf bleek wel, dat de conspiratie nog in haar beginstadium was, maar het feit, dat een opperstuurman, een konstabel-majoor en een bottelier als aanstokers genoemd waren, geeft geen hoogen dunk van de discipline in de eerste jaren van onze herrijzing. De bottelier bleek werkelijk schuldig; hij boette den 3ien Januari 1818 zijn misdaad aan de groote ra van de Amstel, twee schepelingen werden gestraft met het vallen van de ra en de laars. In dat jaar moest Tunis worden gesust, want de bey was boos over het uitblijven der geschenken; verder heerschte rust. In 1819 demonstreerde ons versterkt eskader met een Spaansche scheepsmacht yoor Algiers en naar Tunis brachten wij eenig Hollandsch rundvee, als een extraatje, met de mededeeling evenwel, dat de regeering niet van zins was verdere pretenties te erkennen. Vice-Admiraal Van Braam gaf in 1820 het bevel over aan schout-bij-nacht Ruysch; onder diens bevel kon in 1821 en 1822 volstaan worden met het toezichtïouden op de handelswegen. II Zwaren dienst hadden de schepen niet; de volksopstand in Itahë door Oostenrijk, :n die in Spanje door Frankrijk onderdrukt, beroerden de blauwe wateren der oude wereldzee niet. Wel echter dreigde de vrijheidsoorlog der Grieken tegen de Turken, >egonnen in 1821, de rust te verstoren, omdat de Grieken als echte watergeuzen iet vriend en vijand lastig maakten. In 1823 werd de toestand zoo onhoudbaar, 3EZOEK VAN HET NEDERLANDSCH ESKADER ONDER BEVEL VAN VICE ADMIRAAL VAN CAPELLEN AAN TOULON. 1818 OF 1820. tECHTS OP DEN VOORGROND HET FRANSCHE WACHTSCHIP, DAARACHTER ONS ESKADER. AAN DEN VOORTOP VAN HET LINIESCHIP WILLEM DE EERSTE DE COMMANDOVLAG. lat Engeland, Frankrijk, Oostenrijk, Sardinië en de Vereemgde Staten 60 oorlogsschepen in de Middellandsche Zee onderhielden, waarbij ons eskader, omvattend ie Wassenaer (74), Algiers (44), Schelde (44), Hekla (24) en de brikken Gier en Pelikaan niet ongunstig afstak. Dit eskader onderging in 1824 eenige wijziging en kwam onder bevel van schoutbij-nacht Wolterbeek. In de twee genoemde en de twee volgende jaren werd druk gevaren, want met alleen eischte de Grieksch-Turksche oorlog herhaaldelijk onze tegenwoordigheid voor Smyma of de Dardanellen, maar bovendien werden de piraten weer roeng en toonde de dey van Algiers zich verstoord over de thans definitief afgeschafte geschenken. Hij bond evenwel in, toen hem een ultimatum was toegezonden. Met Tripoli en Tunis moesten schikkingen worden getroffen, zonder dat het gelukte afgedane zaken te maken, zoodat het piratengevaar latent bleef en de aanwezigheid van een eskader noodig maakte, dat evenwel weinig meer kon uitrichten dan zoo nu en dan eenige slaven lossen. In 1827 werd het Oostersche conflict krachtig uitgevochten. Engeland, Rusland en Frankrijk kwamen ten bate der Grieken tusschen beide in den wreed gevoerden oorlog en vernielden, den 2oen October, de Turksch-Egyptische vloot bij Navarino*) Wij bleven buiten de zaak; maar ook zonder onze bemoeienis, begon het er in dit jaar voor Algiers eindelijk heel slecht uit te zien. De driftige dey had den Franschen consul met zijn waaier een slag in het gezicht gegeven, een provocatie die gewroken moest worden. Wel aarzelde Frankrijk nog met een energieke revanche, maar het blokkeerde Algiers sindsdien scherp. Daar Nederland niet genegen was om zich in de groote politiek te mengen en nauwelijks meer te vreezen had van de piraten, begon ons verblijf in de Middellandsche Zee wel wat op een schijnvertooning te lijken. De regeering riep daarom ons laatste linieschip in deze wateren, de Holland, ZR. MS. FREGAT JAVAAN TER REEDE VAN SMYRNA, 23 NOV. 1827. HET SCHIP WAS HET VLAGGESCHIP VAN DE OOSTELIJKE DIVISIE VAN HET ESKADER. DAT ONS LAND IN DIE JAREN IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE ONDERHIELD. terug, zij was trouwens voor den dienst onbruikbaar, maar men achtte eenig vlagvertoon toch nog noodig, omdat Rusland met Turkije in een open oorlog raakte (geëindigd met den vrede van Adrianopel, 1829) en ons de zorg voor de onderdanen x) De Russische vloot stond onder graaf Van der Heyden, een Nederlander in Russischen dienst. (Zie Eererol, deel III, blz. 30). * an dit land en van Engeland en Frankrijk, in Turkije was toevertrouwd. Na het terugroepen, in 1828, van schout-bij-nacht Wolterbeek, werd onze kleine cheepsmacht in twee smaldeelen verdeeld, een West-divisie onder kapitein, later chout-bij-nacht Van de Sande en een Oost-divisie onder kapitein G. A. Pool. Tot 1830 kruisten deze smaldeelen op hun terrein, toen de politieke toestand n ons land het terugroepen van alle schepen uit de Middellandsche Zee eischte. Het jaar 1830 was rijk aan gebeurtenissen. Allereerst besteedde koning Karei X van Frankrijk het aan een afleidingsoorlog egen Algiers in de hoop daarmede zijn wankelen troon te redden. Waar een klap net een waaier al niet goed voor is! Den I4en Juni verscheen voor Algiers een groote vloot met honderden transportichepen, die 40.000 man overvoerde; reeds den 5en Juli moest de dey capituleeren ;n had Algiers opgehouden een rooversnest te zijn. Maar dezelfde maand bracht de Julirevolutie te Parijs, die Karei X de kroon postte, en de revolutiekoorts stak ook onze zuiderburen aan. Den 25en Augustus brak iet oproer te Brussel uit, dat, niet tijdig onderdrukt, oversloeg in een volksbeweging, velke de mobilisatie der strijdkrachten in Noord-Nederland noodzakelijk maakte. Dat was wel heel hard. Juist leek in het vaderland alles ten goede te keeren; vij waren verlost van de Barbarijsche piraten en uit Indië was de heugelijke tijding ontvangen, dat de Javaoorlog zijn einde naderde en Diepo Negoro in Februari tiet hoofd in den schoot had gelegd. Nieuwe en groote zorgen stonden weer voor de deur, welke wij in het volgende tioofdstuk zullen te boven komen. Even kalm als in de Middellandsche Zee, behoudens dan de glorierijke actie van 1816, was de taak der Marine in West-Indië verloopen. Allereerst bracht de Venus, den 9en October 1815, generaal Daendels, die onder Oranje het bescheiden postje van gouverneur van Guinee had aanvaard, naar zijn nieuwe standplaats; hij was genezen van staatsgrepen, politiek en zijn grootsche pnaar „rücksichtlose” energie als Toean Goentoer Besar (de groote donderheer). Toen volgde een eskader onder vice-admiraal Van Braam, bestaande uit de Van der Werff (44), Euridice (32), Irene (16) en Haai, dat den 21 en November onder zeil ging naar Suriname, vergezeld door de Prins van Oranje (80), bestemd voor St. Eustatius, St Martin en Cura?ao. Het eskader bracht gouverneur Van Panhuys naar Suriname, de Prins van Oranje, vice-admiraal Kikkert — ook een der groote mannen uit den Franschen tijd — als gouverneur, naar Cura9ao. De reis verliep gunstig; slechts de Haai moest wegens een lek te Falmouth binnenloopen. Van Panhuys heesch den 2óen Februari 1816 de Nederlandsche vlag te Paramaribo en Van Braam kon thuisvaren met de Van der Werff en de Euridice. Maar tegen de retourreis was de Van der Werff niet bestand, zij sloeg zoo lek, dat de admiraal moest overgaan op de Euridice ach, zoover was het gekomen, dat een Nederlandsche vlootvoogd van bodem verwisselen moest, omdat men hem een VREUGDEBETOON TE PORT MAHON BIJ AANKOMST VAN ZR. MS. PELIKAAN MET DE DOOR DEN DEY VAN ALGIERS VRIJGELATEN BEMANNING VAN EEN SPAANSCH SCHIP. 17 MAART 1826. NADAT WOLTERBEEK IN 1824 MET ZIJN ESKADER EEN VLOOTDEMONSTRATIE HAD GEHOUDEN VOOR ALGIERS, TEEKENDE DE DEY EEN WAPENSTILSTAND EN STOND HIJ WOLTERBEEK TOE EEN BEROEP OP HEM TE DOEN INDIEN DE SCHOUT BIJ NACHT DAARTOE AANLEIDING VOND. DEZE MAAKTE DAARVAN LATER GEBRUIK OM DEN DEY DE VRIJLATING VAN EEN SPAANSCHE SCHEEPSBEMANNING TE VERZOEKEN. ondeugdelijk vlaggeschip gaf; door zulk een oorzaak behoefden zijn voorgangers uit de ijzeren eeuw hun schepen niet te verlaten. Gelukkig viel het geheele eskader ten slotte behouden binnen. Verder waren in de West voortdurend schepen noodig, omdat de Spaansche koloniën in Zuid-Amerika in opstand waren tegen het moederland, en sinds zij in het voordeel kwamen, ook ter zee van zich deden spreken. Zoo zijn uitgezonden de Ajax, de Daphne, de Euridice, de Zwaluw, de Dolfijn, de Merkuur, de Komeet en de Kozak, met tegelijk, oh neen, soms was maar een enKei schip beschikbaar om in de West de eer der vlag hoog te houden. Enfin, in onzen tijd heeft zelfs die éénling wel eens ontbroken, en toen beleefden wij de overrompeling van Curagao. Overigens, in 1819, sloegen wij ook geen fraai figuur. De Kozak vergmg den 29en December op haar uitreis, bij Margate, gelukkig zonder verlies van menschen. In 1820 werd vrede verwacht en een wapenstilstand tusschen Spanje en de opstandige koloniën gesloten, doch de onderhandelingen stuitten af op de hooge eischen van Madrid. ' De oorlog, in 1821 hervat, verliep in het voordeel der opstandelingen; Caracas en La Guyara vielen in handen der Venezolanen; in September moesten de Spanjaarden de noordkust bij Porto Cabellona ontruimen. In dien tijd hadden wij één schip ter beschikking voor het beschermen der koopvaarders, maar deze brik, de Merkuur, werd den I2en September door den bliksem getroffen; zij verloor haar tuig en vloog in brand. Met zeer veel moeite is zij geslaveerd, doch eerst in Maart 1822 was zij gerepareerd en weer bruikbaar voor den dienst. . , Gelukkig verplaatste zich de strijd in dat jaar naar het binnenland en kon de West verder dommelen in den passaat, tot 1830 slechts bewaakt door een enkel schip. . In 1819 overleed te Cura^ao, vice-admiraal Kikkert. Na hem en Daendels gingen weldra andere groote mannen uit den roerigen Franschen tijd heen; schout-bij-nacht Lemmers stierf in 1822 als directeur en commandant van Amsterdam, viceadmiraal Van Braam overleed in hetzelfde jaar. De oude garde stierf uit; spoedig zien wij aan het hoofd van eskaders, de kapiteinen en luitenants uit den Franschen tijd, daarna dienden in de Marine mannen, die slechts onder de Koninklijke Nederlandsche, de prinsenvlag, hebben gevaren. De taak, welke de Marine in Indië kreeg te vervullen, was een bijna bovenmenschelijke. Onze schepen deugden niet voor lange reizen, aan de uitrusting ontbrak letterlijk alles, een overtocht was gevaarlijker dan de scherpste actie tegen een vijand. In Indië moest alles van den grond af, opgebouwd worden, zonder geld, zonder een geschoold ambtenarencorps, en men stond er tegenover een meerendeels vijandige bevolking, welke den eerbied voor het Nederlandsche gezag had verloren en de zwakke punten der Nederlandsche natie gedurende den vierden Engelschen oorlog, in haar patriottischen tijd van verdeeldheid en in de slavenperiode onder Napoleon geducht had leeren kennen. Hoe het grootsche gebouw der V.O.C. in puin was gevallen, zullen wij bij de behandeling harer zeekrijgsgeschiedenis verhalen. Het mag verwondering baren, dat na ’s keizers ondergang, Engeland zoo ge- makkelijk was met het teruggeven van ons Indisch bezit. Immers, na de hervatting van den oorlog in 1803, was alles volgens het recht van den oorlog veroverd en niet, zooals voordien, in naam van den Prins tijdelijk in bewaring genomen. De reden is geweest, dat de grootsche reorganisatie van Raffles, die, zoomin als Daendels een goed financier was, nog geen baten had afgeworpen en integendeel schatten geld kostte. HET OPBRENGEN VAN EEN VENEZOLAANSCHEN SCHOENER DOOR ZR. MS. BRIK DAPHNE ONDER BEVEL VAN DEN KAPITEIN TER ZEE COERTZEN, 1817. OP HET GENOMEN VAARTUIG IS DE NEDERLANDSCHE VLAG BOVEN DE VENEZOLAANSCHE GEHESCHEN. Bovendien had men m Engeland geen begrip van de waarde van het hoofdeiland Java en veel te kampen gehad met troebelen op Java, Sumatra en Celebes. Het behoeft dus geen betoog, dat het in 1816 door Engeland versmade gebied er wel troosteloos voor moest staan, toen de commissie van overname de vleet kwam redderen. Ons eerste eskader, bestaande uit de Evertsen (80), de Amsterdam (80), de Brabant (76), de De Ruyter (80), de Maria Reigersbergen (32), de Iris (18) en de Spion (18) vertrok den 29en October 1815, onder bevel van schout-bij-nacht Buyskes, uit Texel. Buyskes en zijn passagiers, de heeren Elout en Van der Capellen, de aanstaande gouverneur-generaal, vormden de commissie van overname van ons koloniaal bezit. Het eskader toonde heel wat, maar wij legden er geen eer mee in. Reeds bij het uitvaren, Hepen de Brabant en de Maria Reygersbergen op oen urempei, en nocwci zij spoedig vlot raakten, moesten beide schepen, met averij, respectievehjk Ports- mouth en Falmouth binnenloopen. ' Welk een miserabele indruk moest zulks op de Engelschen maken, die kort tevoren de halve wrakken van Tullekens eskader zagen binnensukkelen. De Brabant bleek verder volkomen onbruikbaar; men Het haar bijna een jaar te Portsmouth Hggen, eer de Prins Frederik haar contingent troepen kwam overnemen. Met de Maria Reygersbergen zag het er wel niet zoo treurig uit, maar toch duurde het tot Mei 1816, voor het schip voldoende was opgelapt om de reis voort te zetten. Zij moest de Simonsbaai binnenloopen, want het huidkoper hing er in lappen bij en io voet van de looze kiel was afgeknapt. . . . , , Enfin, zij haalde den 29en October 1816 Indië, precies een jaar na haar vertrek uit Texel en was dus door menigen Oostindiëvaarder, zelfs uit den eersten tijd der V.O.C., geslagen, al kende men den weg toen nog niet zoo goed! Buyskes had reeds den 26en April zijn bestemming bereikt, althans met de Evertsen en de Spion, want de Amsterdam, de De Ruyter en de Iris hadden hem niet kunnen bijhouden en Hepen een maand later binnen. Vooral de Amsterdam had veel doorstaan. Zij kon het niet tot het rendez-vous te Rio de Janeiro brengen, zij moest de AUerheiHgenbaai binnenvaUen, onderging daar een tijdroovende reparatie en worstelde toen verder met versleten tuig. Daarmede kon zij de Falsbaai niet halen en moest in de Tafelbaai op adem komen. Als een half wrak met een waggelenden boegspriet, een stootend roer, zwaar werkend en slingerend, en het huidkoper aan flarden, bereikte de Amsterdam Indië. Zelfs het zuigerleer der pompen was verspocht, de Marine moest leentjebuur spelen bij de landmacht en zooUeder ovememen van den commandant van het transport om de pompen op dreef te brengen. En wat vond de commissie van overname in de Oost? Raffles, onze hartstochtefijke vijand, was den ien Maart 1816 van het tooneel verdwenen en opgevolgd door John FendaU, maar niettemin regende het chicanes van financieelen aard, eer den I9en Augustus met de overname van Java een begin werd gemaakt en aan een Nederlandsche bestuursorganisatie kon worden gedacht. AUereerst werd, wat de Marine betreft, de koloniale Marine geschapen, aan welker hoofd kapitein ter zee Schutter werd gesteld (16 November 1816), die met korvetten, brikken, schoeners en kleinere vaartuigen te zorgen kreeg voor het beteugelen van den bloeienden zeeroof en het vervoer der nieuwe Nederlandsche ambtenaren naar hun standplaatsen. Geleidefijk kreeg zij voor veel geld de beschikking over de halfsleetjes van het auxihair eskader; vele officieren en schepe lingen gingen in haar dienst over, maar niet genoeg om de vrijwel uitsluitend uit inlanders bestaande bemanningen in het gareel te kunnen houden. Er werd druk gevaren. Makassar, Bandjermasin, Banka en Palembang werden in 1816 bezet. Banka bijvoorbeeld door 6 ambtenaren, 33 militairen en 16.... „bandieten” met vrouw en kind. Op dit eiland was de bevolking niet ingenomen met het Nederlandsche bestuur. Het had eigenlijk nooit rechtstreeks onder de V.O.C. gestaan en was nu tegen Cotchin geruild. Het eskader zeilde in Februari 1817 naar de Molukken. Amboina, Banda en DE SCHEPEN VAN DE TWEEDE STRAFEXPEDITIE IN DE BAAI VAN SAPAROEA. 1817. OP DEN VOORGROND RECHTS EN LINKS DE LINIESCHEPEN EVERTSEN EN NASSAU; OP DEN ACHTERGROND HET FORT DUURSTEDE. Ternate werden van de Engelschen overgenomen, maar ook hier ging het ons niet naar den vleeze, want Saparoea kwam, wegens te starre doorvoering van het specerijen-monopolie, in opstand en de bevolking vermoordde den resident Van den Berg en de bezetting van het fort Duurstede. Er werd een zwakke strafexpeditie onder den majoor der genie Beetjes heen gezonden, die versterkt werd met de landingsdivisie der Evertsen onder luitenant ter Zee Munter. Bij de landing met 378 man, sneuvelde Munter; de adelborst ’t Hooft trad in zijn plaats; hij was bovendien vaandeldrager in de 3c colonne, die den tegenstander omtrok, terwijl de beide andere colonnes den tegenstander in het front aanvielen. Deze twee groepen werden teruggeslagen en aan het strand, waar zij hun prauwen losgeslagen en afgedreven vonden, in de pan gehakt. De derde colonne trachtte de beide andere colonnes te ontzetten, maar werd ook deerlijk toegetakeld. In een carré om het vaandel geschaard, vocht zij tot den laatsten man, en ’t Hooft, die zijn vaandel niet in handen van den vijand wilde laten, greep een enterbijl en wist zich ondanks zijn wonden door te slaan. Hij sprong in zee; eindelijk geen uitkomst meer ziende, scheurde hij met zijn tanden het doek van den stok, wikkelde de vlag om zijn pistool en liet haar zinken. In dien uitersten nood vond een matroos hem en bracht hem in een rond zwalkende prauw, ’t Hooft overleed in 1860 als viceadmiraal. Een sterkere expeditie volgde. De mannen van de Iris en de Maria Reygersbergen wisten het fort weer te bezetten en er zich dapper te handhaven onder luitenant Ellinghuyze, tot de eskadercommandant versterking bracht met de Prins Frederik, spoedig gevolgd door meerdere schepen, o.a. de Venus en Wilhelmina (44), die in Januari en Mei ter versterking van het eskader uit Nederland waren gezonden. Reeds in October werden Saparoea en de omliggende eilanden onderworpen en streng getuchtigd. In het begin van 1818 moest schout-bij-nacht Buyskes een opstand op Ceram onderdrukken, hetgeen ook met gestrengheid gepaard ging, hoewel de Cerammers ontegenzeggelijk te klagen hadden over ons beheer sinds 1795. Nadat generaal De Koek als gouverneur der Molukken was geïnstalleerd, kon Buyskes zijn taak als geëindigd beschouwen; hij toog met zijn schepen, met specerijen beladen, naar Batavia terug. Inmiddels waren ter versterking van het eskader, de Tromp en de Eendragt aangekomen, het eerste schip met schout-bij-nacht Wolterbeek aan boord, ter vervanging van Buyskes, als commandant der zeemacht in Indië. Door al het varen waren talrijke gebreken aan de schepen aan het licht gekomen De De Ruyter moest al spoedig worden afgekeurd, zij werd te Soerabaya opgelegd en weldra gesloopt. De wrakke Amsterdam kon natuurlijk niets uitrichten, zij onderging een kostbare reparatie en leek toen sterk genoeg om met een lading koffie, rijst en arak naar Nederland te worden gezonden. Maar zij bereikte het vaderland niet. Door storm beloopen op de kust van Afrika, moest zij na het verlies van den grooten mast, de Algoabaai binnen vluchten. Haar commandant, kapitein ter zee Hofmeyer, zette den iyen December 1817 zijn schip op het strand; de equipage had nauwelijks de allemoodigste victualie aan den wal gebracht, of het schip brak. Op de onherbergzame kust leed de equipage eenige dagen groote ontberingen, eer zij door eenige Engelsche vaartuigen uit haar benarden toestand werd gered. Het Indische eskader werkte door onder steeds moeilijker omstandigheden. Wat aan schepen voor de mmtaire controle kon worden gemist, beurtschipperde op de Molukken om specerijen naar Java te brengen; Banka en Palembang werden nauwlettend in het oog gehouden, temeer omdat in 1818 onze onverzoenlijke vijand Raffles met het bestuur van het Engelsch gebleven en nabij gelegen Benkoelen was belast. Nu zijn ideaal, Java voor Engeland te behouden, in rook was vervlogen, HET ESKADER ONDER BEVEL VAN DEN SCHOUT BIJ NACHT WOLTERBEEK VOOR BANDA. 1819 OP DEN VOORGROND LINKS VAN HET MIDDEN HET LINIESCHIP TROMP. WOLTERBEEK’S VLAGGESCHIP. wüde hij althans probeeren Sumatra voor Engeland te reserveeren. Niet alleen wist hij de overgave van Padang tot Mei 1819 te verschuiven, doch bovendien stookte hij onrust in Palembang, ja, ontzag zich niet, aldaar de Engelsche vlag te hijschen, alsof de sultan van Palembang onder Britsche protectie stond. Ook bij de overname van Malakka vonden wij Raffles op onzen weg. Toen Wolterbeek in 1818 deze kolonie overnam, werden vele chicanes gemaakt, want tijdens de korte vredesperiode in 1803, waren wij niet tot de overname gekomen en voor het interregnum trachtten de Britten ons zwaar te laten betalen. De schout-bij-nacht trad evenwel krachtig op, wel wetend dat het Engelsche „home-government ons eerlijk ter wille was; ten slotte heesch hij den 2ien s September de vlag en betaalde slechts een tiende van de Engelsche vorderingen. Van Malakka uit, werden Riouw en Siak bezocht; ook daar toonden de sultans weinig lust zich weer onder de Nederlandsche vlag te stellen, maar met geduld en tact bracht hij den Riouwer tot rede en men scheidde in vriendschap na de wisseling van geschenken. De schoutbij-nacht werd vereerd met een gouden kris en een achtjarig Balineesch slaafje, dat hij de vrijheid gaf; de sultan ontving een zeer symbolisch present, een porceleinen kop met het opschrift „Durable amitié”. In December lag het eskader weer voor Batavia; daar werden de Evertsen, Prins Frederik en Maria Reygersbergen voor de thuisreis uitgerust. Met dit smaldeel zouden de commissarissen-generaal naar Holland terug reizen. Hun taak was volbracht, den ióen Januari 1819 installeerden zij de Hooge Regeering van Ned. Indië en het medelid baron Van der Capellen als gouvemeur-generaal. Schout-bij-nacht Buyskes gaf het commando over de zeemacht over aan den eskaderchef Wolterbeek, en scheepte zich op de Evertsen in met den heer Elout en den Heer Doef, den kranigen gouverneur van Decima, die gedurende de omwenteling en den Franschen tijd, de prinsenvlag van zijn loge nimmer had gestreken; de andere hooggeplaatsten waren passagiers op de Prins Frederik. Nog voor het vertrek van het smaldeel, kwam het bericht binnen over de bezetting van Singapore door Raffles, wel de geniaalste zet van dezen grooten Engelschman, die daarmede zijn land de sleutelpositie van den Indischen archipel bezorgde. Steeds had zijn regeering hem gedesavoueerd in zijn pogen om ons uit ons rechtmatig bezit te weren, doch ditmaal stond zij achter hem, toen hij het eilandje Singapore van den sultan van Djohore, die onder onze suzereiniteit stond, overnam. Voor onze zeemacht was zulks geen reden om langer te blijven. Den iyen Februari lichtten de drie schepen de ankers; tegenwind noopte tot 16 Maart onder Anjer te blijven, en op dien dag geraakte alleen de Prins Frederik door SOEPTERRIEN, BEHOORENDE TOT HET SERVIES, DAT DE SULTAN VAN MALAKKA DEN SCHOUT BIJ NACHT C. J. WOLTERBEEK AANBOOD NA DIENS OVERNAME DER KOLONIE VAN DE ENGELSCHEN IN 1818. DE STUKKEN VAN HET SERVIES ZIJN ALLE VOORZIEN VAN EEN SCHILD, WAAROP DE INITIALEN C. J. W. MET HET ONDERSCHRIFT MALAKKA. straat Soenda, met de Evertsen, die drie dagen tobde om zijn onklaar geworden ankers binnen te krijgen en toen met de Maria Reygersbergen vertrok. Zelfs deze twee schepen konden niet samen blijven, elk heeft op eigen gelegenheid de zware thuisreis trachten te volbrengen. Nauwelijks had de Evertsen de Maria Reygersbergen uit zicht verloren, of het schip sloeg zoo lek, dat het water tegen de pompen in wies. Het werd pompen met 80 man, dag en nacht; zelfs de officieren en passagiers moesten meedoen en men werkte zoo energiek voor zijn hachje, dat de spiegaten het lenswater nauwelijks konden verzwelgen. Onder die omstandigheden was het onmogelijk Mauritius te halen, doch men was te ver weg om terug te keeren, en dus werd besloten te trachten de Chagosarchipel en wel het eiland Diëgo Garcia aan te loopen. Zulks is op het nippertje gelukt; tonnen munitie en ballast, zelfs zoet water waren over boord gewerkt, toen den 8en April het eiland in zicht kwam. Op seinschoten der Evertsen liep een Amerikaansche brik, de Pickering, naar buiten; zij redde de 340 opvarenden van het wrak. tuil ESKADER VAN WOLTERBEEK, COMMISSARIS GENERAAL VOOR RIOUW EN LINGGA, TEN ANKER BIJ HET EILAND MARS. MAART 1820. IN HET MIDDEN DE KORVET VENUS MET DE COMMANDOVLAG AAN DEN KRUISTOP. OP DEN VOORGROND RECHTS EEN PRAUW MET EEN INLANDSCH VORST. Bij het verlaten van het schip, brak nog brand uit ook. De zaak was, dat in den tioogen nood de matrozen drank hadden gestolen en zwaar beschonken raakten. Een konstabel werd eerst wakker uit zijn roes, toen de laatste sloep was afgestoken en loste een noodschot om de aandacht te trekken; hierdoor schijnt de brand gesticht. De equipage en de hooge passagiers zijn, zoo goed en zoo kwaad als het ging, tot REDDING VAN DE 540 OPVARENDEN VAN ZR. MS. EVERTSEN DOOR DE AMERIRAAINöume BRIK PICKERING NABIJ HET EILAND DIEGO GARCIA. 1819. den 22en April op het dun bevolkte Diëgo Garcia gebleven. Toen bracht de briK de helft der bemanning en den heer Elout naar Mauritius; zij haalde op een volgende reis de andere helft af en de equipage bereikte in November Duins op het Engelsche transportschip Cadmus. De Maria Reygersbergen liep den 9en Augustus behouden binnen, zij het met een door scheurbuik geteisterde bemanning. De Prins Frederik kon den stal niet halen. Eerst was zij gedwongen in de Simonsbaai acht weken te repareeren aan haar versleten tuig en talrijke lekken. Op het volgende traject knapte de fokkemast af en bij het naderen der Gronden heesch zij de vlag in sjouw (het noodteeken, de vlag in een knoop), daar de door ziekten verzwakte bemanning niet meer bij machte was, de pompen te bedienen. Gelukkig bracht den 29en September een Engelsche brik hulp, zij stond een loods af, die het schip de Mountsbaai bmnenbracht. In die haven konden de ergste lekken provisorisch gedicht en het schip lens gepompt worden; de scherpe specerijenreuk van het lenswater voorspelde wel, dat deze oorlogsbodem-koopvaarder den heeren principalen een zeebeschadigd cargasoen zou afleveren. Van Mountsbaai is met Engelsche hulp naar Plymouth gesukkeld, doch aldaar den i4en October aangekomen, wachtte den commandant, den kapitein ter zee Van Senden, de onaangename verrassing, dat de admiraliteit, op verzoek van den kapitein der Engelsche brik, het schip aan den ketting legde. Wel scheurde de woedende commandant het aan den mast gespijkerde deurwaardersexploit af en protesteerde krachtig tegen de onmatige eischen van den Engelschen jutter, maar het heeft tot 1820 geduurd, eer een regeling tot stand kwam, waarbij schip en lading werden vrijgegeven. Toen werd de Prins Frederik ontladen, al wat nog bruikbaar was, gesloopt en geladen in een transportschip, dat met het rommeltje en 940 kisten specerijen naar Holland voer en daarna, den 23en Juli, de equipage kwam halen. Het hol is voor den sloop verkocht. Wij hadden andermaal een droevig figuur geslagen; de Engelschen zullen zich zeker herinnerd hebben, dat dezelfde Prins Frederik indertijd den desolaten boedel van de Brabant overnam, en nu viel ook dit schip in Engelsche sloopershanden. Als wij aan het relaas van deze „reizen van Bontekoe” toevoegen, dat in 1819 de brik Kozak was vergaan en de Prins, de Batavier, de Maas en de Piet Heyn waren afgekeurd, verkocht en gesloopt, dan behoeft het geen betoog, dat het vertrouwen van den lande in de Marine diep werd geschokt en onze zoo grootscheeps opgezette zeemacht smolt als sneeuw voor de zon. Evenmin zal het verwondering wekken, dat schout-bij-nacht Wolterbeek in Indië te kampen had met bijna onoverwinnelijke bezwaren om met het overgebleven weinige en slechte materieel op te treden, waar zulks spoedig noodzakelijk bleek. Reeds lang broeide het in Palembang; de Eendragt en de Ajax bewaakten geregeld de rivier en dekten het kleine garnizoen van 450 man, Den i2en Juni 1819 brak in Palembang een openlijke opstand uit. Tot den I5en verweerden het garnizoen en de equipages der beide schepen zich dapper, steeds bedreigd door branders, maar op dien datum moest men, na de inscheping der troepen de rivier afzakken en verder volstaan met het blokkeeren van den ingang. Op die reede passeerde een Engelsche korvet, de Indiana, met Raffles aan boord, Dp weg van Singapore naar Benkoelen, zoodat wij niet behoefden te vragen, uit welken hoek de wind woei. De regeering besloot met kracht de orde in Palembang te herstellen en zond iaartoe den 22en Augustus 1819, den schout-bij-nacht Wolterbeek met de Tromp m vier andere schepen, alsmede de juist uit het vaderland aangekomen brik Irene. ian het hoofd der 1250 man troepen, werd luitenant-kolonel Bisschop gesteld; roor de politieke zaken vergezelde de commissaris Muntinghe de expeditie. Deze :ommissaris kreeg de opdracht den sultan voor zich te dagen en in geval van wei;ering het offensief te gelasten. De sultan, zeker van Engelschen moreelen steun, bleek evenwel strijdlustig en HET SCHIP PRINS FREDERIK, NA ZIJN FOKKEMAST TE HEBBEN VERLOREN, BINNENLOOPEND IN MOUNTSBAY, 29 SEPTEMBER 1819. had inmiddels Banka aan zijn zijde gebracht, zoodat Wolterbeek moest beginnen, dit eiland in zijn rug, onder appèl te brengen. Hij zeilde naar Muntok en maakte van het oponthoud aldaar tevens gebruik een vijftal lichters, tjuma’s in deze streken genoemd, tot mortierschepen in te richten. De bevolking van Banka hield zich tijdens Wolterbeeks verblijf wel schijnbaar koest, doch met zijn geringe macht had de schout-bij-nacht het eiland natuurlijk niet volledig tot onderwerping gebracht, toen de dag van springtij (hooge vloed), de 18e September, naderde, uitgekozen voor het tijdstip van een coup-de-main tegen Palembang. Het gunstige oogenblik om over de Soengsang bank te raken werd evenwel gemist; m dit geval was zulks niet zoo erg, want men kreeg nu tijd voor de verovering der laatste benteng op Banka, waarna Wolterbeek tenminste zijn geheele macht tegen den sultan van Palembang kon inzetten. Den 3en October gelukte het hem zijn scheepsmacht over de bank te brengen — de diepgaande Tromp moest buiten blijven — en den 9en begon het opwerken van het smaldeel tegen den stroom, onder drukkende warmte, afgewisseld door piasbuien, terwijl de langzaam vorderende schepen geducht werden bestookt door in de risophoren-oeverwouden verborgen schutters. In den nacht van den I4en, doorstonden de schepen een hoogst gevaarlijke branderoverrompeling. Talrijke vlotten, waarop 6 tot 12 hutten waren gebouwd, gevuld met in harpuis gedrenkte droge palmbladeren, dreven, geweldig brandend, de rivier af en konden slechts met groote moeite worden afgeweerd. Op zooveel vechttactiek had onze bevelhebber niet gerekend; trouwens het gebrek aan hulpmiddelen, waardoor een systematische verkenning van de gelegenheid onmogelijk was, had een in den blinde ageeren onzerzijds ten gevolge. Men had een coup-de-main bedoeld en spoedig bleek, hoe schromelijk de macht des vijands onderschat was, een macht, welke de sultan, naar te vreezen is, waarlijk niet alleen aan eigen kunnen dankte. Achter hem schuilde onze werkelijke vijand, Raffles. Toen onze schepen den iyen October in de nauwte der rivier kwamen, zoodat de nokken der raas de takken raakten, werd de tegenstand der Palembangers hoogst ernstig. De Irene kreeg geschutvuur van den wal en 4 dooden en 6 gewonden; 3ok raakten twee schepen door vastloopen in groot gevaar door de op hen afgezonden branders. Eindelijk, den I9en tot Gombora opgewerkt, zag Wolterbeek wat hem verder aog te wachten stond. Hier was de rivier door een zware palissadeering versperd, welke door walforten en een drijvende batterij achter de hindernis was beschermd. Den 2ien ’s middags ten 1 u 30 m, waagde de schout-bij-nacht zijn aanval op le zware afsluiting. Hij legde zich met de Wilhelmina voor het paalwerk; tegen de batterijen aan den linkeroever, zette hij de Irene, de Ajax en de Arinus Marinus in, tegen de rechterDenteng een kanonneerboot, terwijl de Eendragt en een kanonneerboot recht op ie palissadeering aanliepen. Op eenigen afstand ageerden de schoener Emma, 5 prauwen en de 5 tjunia’s; buiten gevecht bleven drie huurschepen en eenige prauwen. Met zijn zwakke schepen stond de bevelhebber tegenover een zeer sterke stelling. Persoonlijke moed baatte hem en den zijnen weinig. Van zijn commandopost 30ven op het kippenhok der Wilhelmina, terwijl alles om hem heen kort en klein werd geschoten, bemerkte Wolterbeek spoedig, dat hij den vijand nauwelijks schade toebracht en de palissadeering onmogelijk bereiken kon. Tegen vieren moest hij het bevel tot den terugtocht geven, ’s avonds 6 uur was deze met zeer veel moeite volbracht. De Wilhelmina was verschrikkelijk geteisterd, terwijl wij 37 dooden en 59 gewonden, van wie nog velen stierven, te betreuren hadden. Het waagstuk was mislukt, wij hadden wederom te volstaan met een blokkade en Wolterbeek zelf, moest ijlings met de Tromp naar Muntok opzeilen, omdat aldaar de resident Smissaert was vermoord. Natuurlijk was nu een terugslag te vreezen in de onlangs met zooveel moeite gepacifeerde gebieden, zooals Banka, Riouw en Malakka. Teneinde daar uitbarstingen te voorkomen bleef, Wolterbeek aan de omgeving gebonden en kon eerst in Mei 1820 naar Batavia opkomen, om met de regeering te overleggen, wat ons nu verder te doen stond. Men was ter hoofdplaats reeds diligent geweest, een nieuwe expeditie was in voorbereiding, doch deze werd niet toevertrouwd aan de Marine, doch aan generaal De Koek. Te Batavia wachtte schout-bij-nacht Wolterbeek zijn vervanger, schout-bij-nacht Musquetier, die als gelijke in rang van generaal De Koek, niet persoonlijk het voor Palembang bestemde eskader kon aanvoeren. Het bevel over de scheepsmacht werd daarom aan kapitein ter zee Lewe van Aduard opgedragen. Nu men wist, wat ons voor Palembang wachtte, werd de nieuwe expeditie met zorg voorbereid, maar veel kon de regeering niet doen bij gebrek aan middelen. Men raseerde de als linieschip niet bruikbare Nassau en plaatste op haar tusschendek 20 vierentwintigponders; op deze wijze werd van het schip een niet diepste- DE EXPEDITIE NAAR PALEMBANG. 1821. LINKS DE ZWARE BATTERIJEN OP DEN ZUIDELIJKEN OEVER DER RIVIER, RECHTS DE BATTERIJ OP HET EILAND GOMBORA. OP DEN VOORGROND LINKS VAN DE BOEI DE SCHOENER, WAAROP ZICH DE OPPERBEVELHEBBER GENERAAL DE KOCK BEVOND. kende, geduchte drijvende batterij gemaakt. Verder werden eenige kiellichters tot kanonneerpontons ingericht en enkele scheepjes met palentrekkers uitgerust. Ten slotte, opdat de Marine aan eigen boezem geen slang zou koesteren, werden de equipages der koloniale vaartuigen met Europeanen versterkt, want in dezen tijd bleken de inlandsche marineschepelingen al zeer onbetrouwbaar, wel blijkend uit het afloopen van de brikken Marianna en Wilhelmina, de schoener Zephyr en de kotter Nautilus, bij welke misdaden de officieren waren vermoord. Met het overige materieel zag het er treurig uit, het koninklijke auxiliaire eskader kromp steeds in, omdat tegenover de versterking met de Van der Werff en het Zeepaard, de verzwakking stond, ontstaan door de schipbreuk der Galathé in straat Banka (29 Mei 1820), terwijl de Tromp en de Venus weldra werden afgekeurd en evenals de Nassau aan de koloniale Marine overgedaan voor een zoet prijsje. Zij werd met halve wrakken opgescheept, die al in 1823 gesloopt moesten worden. Vermelden wij nog het lot der Arinus Marinus, welke volgepropt met passagiers en gegageerde militairen, den 29en Januari 1821 thuisvoer en bij Christmaseüand verging. Slechts vier drenkelingen konden door een passeerende Deensche brik gered worden. Ook de Eendragt vertrok naar Holland met den afgetreden schout-bij-nacht Wolterbeek; zij bereikte behouden de reede van Texel. Ondanks dergelijke bezwaren kwam de uitrusting der Palembang-expeditie gereed; zij vertrok den 9en Mei 1821 naar de rivier. Generaal De Koek beschikte over de geraseerde Nassau, de Van der Werff, de Dageraad, die iets later uitzeilde, de korvetten Ajax, Zeepaard, Zwaluw en Venus, de brik Sirene, eenige koloniale vaartuigen en prauwen. De bezetting van het eskader onder kapitein Lewe van Aduard beliep 2600 zeelieden, waaronder 1200 Europeanen, de landingstroep telde 1700 man, op 100 na, allen blanken. De helaas op de schepen uitgebroken cholera eischte wel gedurig slachtoffers, doch zulks belette den generaal niet zijn plannen door te zetten. Den iyen Mei liep het eskader over de bank; men werkte langzaam aan op, nauwkeurig het land verkennend, tot men den 2oen Juni, herhaaldelijk door branders bestookt, de palissadenversterking van Gombora bereikte. ’s Morgens ongeveer 8 uur, openden de Van der Werff en Nassau het vuur, doch ten 9 uur was nog geen merkbaar resultaat met onze kneppelkogels bereikt en scheen het een tijdlang, of wij weder deerlijk verslagen zouden worden. De vijand had namelijk het geluk, de ankerkabels van de Nassau, het Zeepaard en de Dageraad stuk te schieten; deze schepen geraakten op drift en dreven ver uit de vuurlinie, zoodat de Van der Werff het geconcentreerde vuur van alle Palembangsche forten kreeg te verduren. Lewe van Aduard hield den ongelijken strijd vol tot 10 uur; toen moest ook hij 6 wijken met 14 dooden en 48 gekwetsten. Tegen den middag commandeerde de opperbevelhebber den terugtocht. Wij hadden twee kanonneerbooten verloren, onze schepen hadden zware schade aan tuig en rondhout opgeloopen, 46 man waren gesneuveld, 97 gewond. Het zag er benauwd uit; generaal De Koek vreesde zelfs een terugslag in Banka HET OVERBRENGEN VAN SULTAN MACHMOED BADAROEDIN NAAR ZR MS SCHOENER JOHANNA, 27 JUNI 1821. en zond van zijn kleine macht de Emma en een detachement troepen derwaarts om eventueele kwaadwilligen in toom te houden. Hij begreep, dat er nu alles op gezet moest worden Palembang dadelijk de baas te worden en hervatte den aanval op den 24en Juni, nu echter met de zeer juiste tactiek, dezen zoowel van de land- als van de zeezijde te ontketenen. Wij hadden ditmaal het geluk, met een sterk trekkenden vloed Gombora reeds ’s morgens ten 4 ure te bereiken. Een hevig bombardement werd ingezet en ziet, reeds ten 7 uur bespeurde kapitein Lewe van Aduard verzwakking van het vijandelijke vuur en weldra vernam hij de oorzaak. De landmacht had namelijk met prachtig élan de batterij op het eiland Gombora veroverd. Toen de maats hier de vlag zagen wapperen, werden zij door nieuwen moed bezield; de Venus en de Ajax brachten de batterij in de rivier tot zwijgen, de kleine schepen veroverden drie ben- tengs op den oever en tegen elven zond Lewe van Aduard 200 man aan wal om samen met de troepen den tegenstand der voornaamste vesting te breken. Ten 12 u was de geheele sperstelling in onze handen, zij het ten koste van 33 dooden en 133 gewonden. Onmiddellijk werden nu de palentrekkers aan het werk gezet, de schepen zeilden door de gemaakte opening en bereikten de kraton van den sultan, die na slappe verdediging, ons met 70 stukken in handen viel. De totale buit omvatte 200 vuurmonden, laat ons zeggen van onbekende herkomst. Generaal De Koek onderwierp den 3en Juli den sultan; hij zond hem op naar Batavia, na zijn neef in zijn plaats gesteld te hebben; de oude sultan werd naar Temate verbannen en is daarheen gebracht door de uit Holland gearriveerde Melampus onder kapitein De Man. Ons eskader was inmiddels naar Batavia teruggezeild op een tweetal kleine bodems na. _ De strijd was de Van der Werff en de Ajax blijkbaar te zwaar gevallen, de koloniale Marine werd met de afgekeurde bodems opgescheept evenals met de Wilhelmina, en lang hebben zij niet meer geleefd. Verder voeren in het laatst van 1821 de Irene en, den ien Januari 1822, de Dageraad met kapitein Lewe van Aduard thuis, deze schepen bereikten zonder ongevallen Texel. In haar plaats arriveerden de Dolfijn en de Komeet; met deze en de enkele overgebleven bodems moest schout-bij-nacht Musquetier de roerige Oost bewaken, en daarna, zijn opvolger kapitein J. J. Melvill baron van Cambee (1823). In 1822 vervolgde kapitein De Man op de Melampus de zeeroovers van Tontoli; later was zijn aanwezigheid te Padang vereischt. In Sumatra was namelijk een oorlog ontketend door de „mannen van Pedir”, de Padri’s, strenge Mohammedanen, die de Islam, zooals zij door de Menangkabauers werd beoefend, van heidensche smetten wilden zuiveren. De strijd brak in 1821 uit; wij mengden ons er in, op verzoek der Menangkabauers. In de Padangsche benedenlanden kon ons gezag betrekkelijk spoedig gevestigd worden, doch in de Bovenlanden waren de haarden van verzet nog niet uitgeroeid, toen de Javaoorlog uitbrak, welke het gouvernement noopte zijn troepen uit Sumatra terug te trekken. Inmiddels moest de Melampus, het brave vlaggeschip van Algiers, worden af gekeurd; het deed verder dienst als wachtschip en de Zeepaard voer thuis, doch leed in de Algoabaai schipbreuk met het verlies van eenige leden harer bemanning. En zoo beschikte de nieuwe vlootvoogd Melvill in 1823 nog slechts over de Eundice, de korvetten Komeet, Dolfijn, Arend en Irene. Van deze bodems voer de Arend thuis, afgelost door de Dageraad, maar dit schip werd spoedig afgekeurd; men bouwde evenwel in Indië de Javaan. In 1824 hield de koloniale Marine op, een zelfstandig bestaan te voeren; zij werd ,nder het bevel van den commandant en directeur Melvill gesteld. Met h^ar geringe middelen werkte de zeemacht tusschen 1819 en 1825 mee aan :nkele expedities tegen de Chineesche gouddelvers ter westkust van Bomeo. Deze lieden erkenden ons gezag niet. Verscheen een krijgsmacht, dan vemsden zij mderwerping, maar nauwelijks ïad men de hielen gelicht of dj waren alle tractaten vergelen. Met de bezetting van Ponianak in 1825 eindelijk op den ;oeden weg van succes gekomen, moest het gouvernement ïvenwel het gewonnene weldra prijsgeven door het uitbreken van den Javaoorlog. Zoo ging het met veel van bet bereikte in de periode 1815 tot 1825, maar in Palembang konden wij ons handhaven; een opstand van den nieuwen sultan werd in Augustus 1825 gedempt, de trouwbreker is gevangen genomen en naar Banda verbannen; sindsdien kwam het landschap onder rechtstreeksch, Nederlandsch bestuur. Zeer tot ons geluk kon in 1824, door het tractaat van Londen van den iyen Maart, een einde worden gemaakt aan de Engelsche intriges in Benkoelen. Nederland ruilde dit gebied benevens Padang en Billiton tegen het restje onzer bezittingen in Voor-Indië en Malakka, en het gaf zijn bezwaren tegen de Engelsche vestiging in Singapore op. Het tractaat legde ons bovendien de verplichting op, den zeeroof in den archipel krachtdadig uit te roeien, waartegen natuurlijk niet het minste bezwaar was, doch in deze werden wij zeer belemmerd door een tractaat, dat Raffles den sultan van schout RH NACHT T. T. MELVILL VAN CARNBEE 1776—1835. Atjeh in 1819 had opgedrongen; waarbij hij een handelsmonopolie bedong. Die overeenkomst moest nu wel vervallen, doch daartegenover werd ons de verplichting opgelegd de onafhankelijkheid van dit sultanaat te eerbiedigen, hoewel een dergelijke eisch niet was te rijmen met onzen contractueelen plicht, de veiligheid van handel en scheepvaart te waarborgen. Weldra werd het tractaat dan ook een bron van verwikkelingen. Tot het laatst toe heeft Raffles ons dus dwarsgezeten, al kwam in April 1825 Benkoelen onder ons rechtstreeksch bestuur. De toestand in Zuid-Celebes liet zich in 1823 dreigend aanzien. In dit gebied hadden de Engelschen nimmer vasten voet gekregen en men scheen er ingenomen met onzen terugkeer, totdat bleek, dat wij minder als handelaren dan wel als meesters optraden. De koningin van Boni en de koning van Soepa toonden zich onwillig het Nederlandsche oppergezag te erkennen. De Euridice hield hier in 1824 een oogje in het zeil, en den 25en Januari 1825 moest generaal Van Geen met een krachtige krijgsmacht optreden, gesteund door een scheepsmacht onder kapitein ter zee Pietersen, bestaande uit de Javaan (44), de Komeet, 3 transporters, 2 barkassen en 60 prauwen, welke den ien Maart voor Bonthain arriveerde. Hoewel bij de landing op den 3en, een vaartuig omsloeg en 35 soldaten verdronken, gelukte de expeditie schitterend. Soepa werd reeds in Juni onderworpen, maar de koningin van Boni week het binnenland in en was niet volkomen verslagen, toen in 1825 de zware opstand op Java onder Diepo Negoro uitbrak. De twee voornaamste oorzaken van den Javaoorlog, welke ons 5 jaren lang de grootste inspanning en zware offers kostte, waren een verbod van gouverneurgeneraal Van der Cappellen aan Europeanen om landhuurcontracten af te sluiten, welk verbod zoowel voor de hoofden als voor den Javaan nadeelig was, alsmede een kwestie over de erfopvolging in Djocja, die aan Diepo Negoro door de Engelschen was beloofd, doch door ons gouvernement niet gewenscht werd. Het heeft dikwijls zeer gespannen; met moeite werd de kraton van Djokja door generaal Van Geen ontzet, Soerakarta werd ernstig bedreigd; de cholera maaide onze soldaten weg, en in Diepo Negoro en zijn helper Sentot vonden wij talentvolle tegenstanders, die, na de verovering van Plered door generaal Cochius ons een zwaren guerillaoorlog aandeden. Hiertegen werd evenwel met het bentengstelsel en mobiele colonnes met succes opgetreden, en toen het moederland in 1827 een expeditionnair corps van 3000 geestdriftige vrijwilligers had uitgezonden, keerde de kans ten goede. Tweederde deel van dit corps heeft in Java het leven gelaten, maar eindelijk liep Sentot, in October 1829, naar de onzen over en in Februari 1830 werd tijdens een bespreking met Diepo Negoro, de halsstarrige fanaticus gevangen genomen en eindigde de zware oorlog, die den onzen 15.000 man, waaronder 8000 Europeanen, had gekost. De Javaoorlog brak uit op het wel zeer ongelegen tijdstip, toen gouvemeur-generaal, burggraaf Dubus de Gésignies zijn groote kracht zocht in bezuiniging a outrance, zoodat het lang duurde, eer leger en vloot de middelen ter beschikking kregen om den strijd energiek te voeren. De rol der Marine was uiteraard een zeer bescheidene. Kapitein ter zee Pietersen GEZICHT OP HET DEK VAN ZR MS KORVET TRITON, WELK SCHIP IN 1828 MET DEN SCHOENER IRIS EEN WETENSCHAPPELIJKEN ONDERZOEKINGSTOCHT NAAR ZUID NIEUW GUINEA MAAKTE beschermde met de Javaan het bedreigde Samarang en verloor van zijn landingsdivisie 34 man bij het ongelukkige gevecht bij Demak. De Maria Reygersbergen en de Pollux beschermden eerst Soerabaya, waar de Dageraad, Euridice en Dolfijn in timmering lagen; zij hielpen daarna te Samarang met haar landingsdivisies van 172 man, die vele schepelingen aan ziekten verloren. In deze jaren hadden verscheidene mutaties in het eskader plaats. De Euridice, de Dolfijn, de Komeet en de Javaan voeren in 1825, de Maria Reygersbergen in 1826 thuis. Dit laatste schip sloeg een vermeldingswaardig record. Het was immers om kaap Hoorn naar Indië gevaren en haar vaartijd, vermeerderd met den duur der thuisreis, bracht haar reis om de wereld op 375 dagen, korter dan welk schip ook, voor haar had gekund. In de plaats der genoemde schepen kwamen in den loop van 1826, de Bellona, Lynx, Arend en Triton. De Lynx werd reeds in 1827 afgekeurd; de nog in Indië gebleven Pollux naar huis gezonden. Dit schip heeft, na in Mauritius voor schatten vertimmerd te hebben, het vaderland bereikt. In dat jaar gaf schout-bij-nacht Melvill van Cambee het bevel over aan kapitein ter zee De Man, die de Atalante uit Nederland bracht. Wij zullen het zwijgen toedoen aan veel, van het niet tot de verbeelding van den lezer sprekende detailwerk onzer schepen. Dubus vertrok met de Bellona naar het vaderland; hij werd opgevolgd door gouvemeur-generaal Van den Bosch, die met de Rupel uitkwam; kapitein ter zee Wardenburg trad in de plaats van kolonel De Man. De Javaoorlog eischte den aanvoer van veel krijgsvolk, dat behalve door transportschepen overge- B B _ •*?'—** __ bracht zou worden door drie en flüte verwapende linieschepen, de Zeeuw, Waterloo en Kortenaer. Ook de Wassenaer, een schip uit den Franschen boedel, was voor dit karwei bestemd. De Zeeuw vertrok den 5en Januari 1827 uit Vlissingen, zij volbracht haar opdracht onder kapitein ter zee Lucas, die haar den ioen October weer behouden te Vlissingen thuisbracht. De Wassenaer had minder geluk. Zij verliet den i2en Januari ACHTERAANZICHT VAN HET LINIESCHIP WATERLOO. HET SCHIP WERD IN 1818 TE AMSTERDAM GEBOUWD EN BEHOORDE MET EEN BEWAPENING VAN 74 STUKKEN TOT DE KLEINSTE DER TOEN BESTAANDE DRIEDEKKERS. 1827 de reede van Texel maar reeds den volgenden dag rekte al het touwwerk dusdanig, dat weldra de ongesteunde groote mast overboord tuimelde, meenemend de kruissteng en de voormarsera. Kort daarna stortte de fokkemast in zee en sleurde den boegspriet mee; ten slotte knapte de bazaansmast af. Het schip vond den i6en Januari zijn einde op het strand van Egmond; 23 man kwamen bij de schipbreuk om. De equipage en de troepen gingen over op de Kortenaer, die den 2ien Augustus zee kon kiezen, in Januari 1828 te Batavia aankwam en in Juni behouden thuis keerde. Met de Waterloo scheen het even rampspoedig als met de Wassenaer te zullen afloopen. Dit schip, een nationaal product van 1824, verloor achtereenvolgens zijn groote- en kruissteng en groote ra. Een dag later knapte de fokkemast af en het schip dreef met den storm tot onder Helgoland, waar het ten anker kon komen. Hier kwam een zwerm pinken het schip te hulp en het ging ankerop met den wil naar Terschelling. Het kon deze reede evenwel niet bereiken, een nieuwe storm dreef het de Theems in. De Waterloo is in Engeland gerepareerd en van behoeften voorzien; zij kon den 9en Mei 1827 haar reis voortzetten. Zij bracht haar troepentransport naar Samarang en aanvaardde, geladen met 7000 balen koffie, de terugreis, welke zij gelukkig volbracht. De commissie, ingesteld om misstanden als de geschetste bij onzen maritiemen scheepsbouw te onderzoeken „veroorloofde” zich eenige opmerkingen en daarbij bleef het. Een andere commissie, die tot taak kreeg een oordeel uit te spreken over den algemeenen toestand der Marine, deed belangrijke voorstellen. Wij deelden vroeger het een en ander uit haar rapport van den 2en Juni 1829 mede; de staatkundige gebeurtenissen in het volgende jaar brachten het uiteraard op den achtergrond. In hoeverre minister Elout is gevallen op de gebleken wantoestanden in de Marine is moeilijk te zeggen; het marinebeheer was toentertijd nog onttrokken aan de controle der kamers en aan het oog der Natie. Wat er van zij, in zijn plaats trad per 1 Januari 1830, Prins Frederik als admiraal en kolonel-generaal op voor de geheele weermacht; voor wat de Marine betreft, bijgestaan door den directeur generaal, schout-bij-nacht Wolterbeek. Onder ’s Prinsen opperbeleid ageerde dus de weermacht tijdens den Belgischen opstand. LITERATUUR A. ALISON, History of Europe from the fall of Napoleon in 1815 to the accession of Louis Napoleon in 1852. (1857—1860) — G. W. VREEDE, Bijdr. tot de geschiedenis der omwenteling. (1795—1798) (1847) — H.T. COLENBRANDER, Vestiging van het Koninkrijk 1813—1815. (1927) — H. T. COLENBRANDER, Herwinning der Onafhankelijkheid. (Hist. en Lev. II, 1) — H. Ch. G. J. v. d. MANDERE, De teruggave van de Indische Koloniën aan Nederland 13 Aug. 1814. (Tijdschr. Zeew. 19, 1920) — H. A. RITTER, De teruggave onzer koloniën door Engeland. (Kol. Weekblad 26, 1926) — J. E. HEERES, De afstand der Kaap de Goede Hoop aan Engeland in 1814. (Brugmans Historisch Leesboek 1906) — W. A. C. DE JONGE, Brieven en bescheiden 1813—1814. de vice-admiraal Ver Huell. (1881) — G. J. W. KOOLEMANS BEYNEN, Bescheiden uit de archieven der Marine 1813—1814. (Mar. blad 1914— ’i6) — Een stukje marineleven 1814—’iö. (Tijdschr. Zeew. 12, 1913) — Extract uit de organisatie der Hollandsche Marine 1814. (Mar.blad XXIII, 1908—'09) — W. SCHISSELER, Aanteekeningen eener reis naar de Middellandsche Zee in de jaren 1814, 1815 en 1816. (Mar.blad 31 Aug. 1898) — J. J. BACKER DIRKS, Het verloren scheepsjournaal van Zr. Ms. Prins Frederik 1806—1812. (1892) — J. SWART, Korte levensbeschrijving van Mr. J. C. van der Hoop, minister van Marine. (1847) — J. RODENBURG, Uit de geschiedenis der eerste stoomvaart in Nederland. (Tijdschr. aardr. gen. 1905) — Een eeuw geleden heeft een Nederlandsch schip als eerste de stoomreis heen en weer over den Atlantischen Oceaan volbracht. (Ind. Gids 49, II) — J. W. VAN NOUHUYS, De eerste Nederlandsche transatlantische stoomvaart in 1827. Curacao. (1927) — EDW. OSLEN, The life of adm. viscount Exmouth. (1835) — C. GIJSBERTI HODENPIJL, Zr-Ms. fregat „Dageraad” voor Algiers 1816. (Nav. 1895) — M. G. WILDEMAN, Zr. Ms. fregat „Dageraad” voor Algiers 1816. (Nav. 1895) — H. GRAMMONT. Histoire d’Alger sous la domination Turque 1515—1830. (1887) — J. JENNINGS, Description of Lord Exmouth’attack upon Algiers on the 27th August 1816. (1818) — A. SALAMÉ, A narrative of the expedition to Algiers in the year 1816, under the command of the Right Hon. admiral Lord Viscount Exmouth. (1819) — C. N. PARKINSON, Edward Pellew, viscount Exmouth, admiral of the red. (1934) — J. C. MOLLEMA, Het bombardement van Algiers 1816. (Scheepvaart Mus. 1938) — Q. M. R. VER HUELL, Het leven van H. A. Ruysch. (Tijdschr. Zeew. Swart 1841) — E. J. HOOS, Hoe kwam Nederland in het bezit van het eiland Curacao 1815. (Tijdschr. Zeew. 1908) — B. DE GAAY FORTMAN, De in bezitneming van Curacao in 1816. (Tijdschr. v. Gesch. XXIX) — B. DE GAAY FORTMAN, Curacao en onderhoorige eilanden 1816—1828. (W.I. Gids IX en X) —WINTGENS, De gereedmaking der oorlogschepen bestemd voor de overneming der W.I. koloniën in 1815. (Onze vl. 1930) — WINTGENS, Uit- en thuisreis der oorlogschepen naar en van West-Indië 1815—1816. (Onze vl. 1930) — W. DIETRICH, Simon Bolivar und die latein-amerikanischen Unabhangigkeitskriege. (1934) — D. H. TELLEGEN, Wedergeboorte van Nederland. (1913) — J. C. J. K., Het Nederlandsch fregat de Prins van Oranje te New-York. (Jaarb. Mil. Acad. 1855) — J- WILLINCK, Reize om Kaap Hoorn naar Batavia (met korvet Lynx) 1823—1824. (1835) — P- TROOST, Aanteekeningen gehouden op een reis om de wereld met de Maria Reygersbergen en Pollux 1824—'26. (1833) — J. v. LEUVEN, Aanmerkingen en bijzonderheden mijner reize in de Middell. Zee a. b. Zr. Ms. Fregat Diana 1819—’2i. (1822) — G. GAUTHEROT, La conquête d’Alger. (1830) — E. MERCIES, Histoire de 1’Afrique septentrionale. III. (1891) — P. H. VAN DER KEMP, De teruggave der O.I. Koloniën. (1910) — Q. M. R. VER HUELL, Herinneringen van een Reis naar O.I. (1816—1819). (1834) — G. LAUTS, Geschiedenis van de Nederl. regeering in Indië 1816— 1858. (1866) — W., De vroegere koloniale Marine 1816—1838. (Ons Elem. I, 1922) — H. D. LEVYSOHN NORMAN, De Britsche heerschappij over Java en onderhoorigheden 1811—1816. (1857) — G. B. HOOYER, De krijgsgeschiedenis van Nederl. Indië van 1811—1894. (1895—'97) — I. H. J. HOEK, Het herstel van het Nederl. gezag over Java en onderhoorigheden 1816—1819. (1862) — Echt en nauw- 7 keurig verhaal van het gebeurde met het Nederlandsch koningschip „Amsterdam” kolonel en kapitein ter zee H. Hofmeyr op deszelfs terugreize uit Oost-Indien, in het laatst van 1817. (Vad. Lett. 18x8, II) — Uit de nagelaten papieren van den Vice-admiraal Fabius. Rapport van Zr. Ms. verongelukte schip „Admiraal Evertsen” onder bevel van den schout-bij-nacht A. A. Buiskes, aan Z. E. den Minister voor de Marine 1819. (Mar.blad 1905—’oó) — P. H. VAN DER KEMP, De Pickering, gezagvoerder Edes, bij de schipbreuk van de Evertsen in 1819. (Kol. Tijdschr. 9, 1920) — Nogmaals het vergaan der Evertsen in 1819. (Kol. Tijdschr. 9, 1920) — G. BRUINING, De heldhaftige bevrediging van Palembang, het aldaar sinds 1810 vooraf gebeurde, wederlegging van Raffles en Court en korte beschrijving van Palembang, Banca etc. (1822) — P. H. VAN DER KEMP, Nadere mededeelingen over den opstand van Saparoeain 1817. (Bijdr. Kon. Inst. taal-land en volkenk. Ned.-Indië 1913) — H. A. IDEMA, De oorzaken van den opstand van Saparoea in 1817. (Bijdr. taal, land en volkenk. Ned.-Indië 1923) — P. H. VAN DER KEMP, De verslagen van Gouverneur Van Middelkoop en den schout-bij-nacht Buyskes over den opstand in de Molukken van 1817—’i8. (Bijdr. Taal, Land en volkenk: Ned.-Indië 1919) — L. KERVEL, Bladen uit het memoriaal van den vice-admiraal J. Boelen. (Gids 1904) — P. H. VAN DER KEMP, Herstel Ned. gezag op de Molukken 1817. (Tijdschr. taal-land- en volkenk. Ned.-Indië 1911 ’i2 '14 '19) — P. VERMEULEN KRIEGER, O.I. oorlogen op de Moluksche eil., Cheribon, Bantamsche, Malakasche landen 1817—'20. (1829) — D. G. MULLER, Levensbijzonderh. van C. J. Wolterbeek, vice-admiraal. (1846) — P. H. VAN DER KEMP, Raffles’ bezetting van de Lampongs in 1818. (Tijdschr. Taal-landen volkenk. Ned. Ind. 1899) — F. W. HUDIG, De expeditie naar Palembang in 1821. (Mar.blad 31 Aug. 1898) — J. v. DOREN, De terugkomst der Nederl. en de uitbreiding van hun gezag op het eil. Bomeo 1816—1850. (1865) — H. M. DE LANGE, Het Nederl. Oost-Indische leger ter Westkust van Sumatra 1819—1845. (1854) — T. H. MILO, Leven van J. J. Melvill van Carnbee 1776—1833. (Rijnbode Jan. Febr. 1938) — M. L. VAN DEVENTER, Ned. gezag over Java sedert x8xx. (1891) — Papers rel. to the execution of the treaty of 1824 by the Netherland authorities in the East-Indies. (1842) — P. J. ELOUT, Bijdr. tot de geschiedenis der onderhandelingen met Engeland betreff. de Overzeesche bezittingen 1820—'24. (1863) — F. M. L. VAN GEEN, De generaal van Geen 1773—1846. (1910) — G. NIJPELS, Onze strijd in Z. W. Celebes tot 1838. (1902) — J. C. RIJNEVELD, Celebes of veldtogt der Nederlanders op het eiland Celebes in de jaren 1824 en 1825. (1840) — L. E. BOSCH, Levensschets van G. A. G. P. van der Capellen van Berkenwoude, oud gouverneur-generaal van Nederl. Indië. (1849) — P. J. F. LOUW en E. S. DE KLERCK, De Javaoorlog. (1894—1909) *— E. B. KIELSTRA, Eenige personen uit den Javaoorlog (Dipa Negara) (1896) — H. VAN DER WIJCK, De Nederl. O. Ind. bezittingen onder Du Bus de Gisignies 1826—1830. (1866) — H. A. VAN KARNEBEEK, Levensschets van den v. adm. A. W. de Man 1773—1861. (1861) HOOFDSTUK II DE NEDERLANDSCHE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE IN HAAR VERBAND MET DE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS DE BELGISCHE OPSTAND Vijftien jaar lang hadden de Zuid-Nederlanders ijverig gezocht naar wat hen scheidde van de stamgenooten in het Noorden en in 1830 de klove tot een onoverbrugbare verwijd. In 1579 scheidde ons de godsdienst, in 1830 letterlijk alles; laat ons erkennen, dat wij niet gemakkelijk samen „slaags vallen”, hoe goede buren wij ook kunnen zijn. Ook kunnen beide partijen het korte samengaan waardeeren; immers, ons NoordNederlanders bracht het saamhoorigheidsgevoel en vertrouwen in de toekomst, den Vlamingen de kiemen voor het verzet tegen overheersching door een Fransche cultuur. Te betreuren is evenwel, dat de scheiding, evenals die van 1579, de internationale positie van den Nederlandschen stam verzwakte, zoodat deze, zooals Hugo de Groot het reeds uitdrukte, „respectueuselijk” moet opzien tegen de groote buren; in 1830 wisten wij nog niet, dat, eerlang, bij Frankrijk en Engeland ook nog Duitschland en Japan zouden komen. In het eerste deel van dit werk schetsten wij de politieke gebeurtenissen van 1830 en stipten de actie onzer weermacht aan; wij laten nu het relaas der specifieke marinepraestaties volgen. Onmiddellijk na het uitbreken der onlusten, voeren de Gier en Panter met drie kanonneerbooten naar Antwerpen, gevolgd door de fregatten Euridice en Sumatra. Dit begin was slecht; de Sumatra stootte slechts even, maar zonk; zij werd vervangen door de Proserpina. Het eskadertje werd onder het bevel van kapitein ter zee, later schout-bij-nacht Lewe van Aduard gesteld, wiens macht den 3en October werd versterkt door de versch uit Indië gearriveerde Komeet onder kapiteinluitenant Koopman. Inmiddels werden drie liniën van defensie ingericht, de eerste, de Scheldelinie was onderverdeeld in drie divisiën, een van den Scheldemond tot het Sloe, een tweede van het Sloe tot Bath, de derde van Bath tot Antwerpen; de tweede linie, die der Ooster-Schelde, liep, in divisies verdeeld, VICE ADMIRAAL A. W. DE MAN. COMMANDANT DER ZEEMACHT IN OOST INDIE 1827—1830. van Bergen-op-Zoom via Tholen tot Zierikzee, van Keeten tot Zijpe en van Krammer tot het Haringvliet; de derde linie beschermde de strook van Willemstad langs de Kil, Geertruidenberg, Gorkum tot Nijmegen. Te Vlissingen en op de Westerschelde werden geconcentreerd de Amphitrite en Heldin, de juist uit Cura£ao teruggekeerde Vliegende Visch, de uit Indië gerepatrieerde Javaan, de Nehalennia, de Echo en de Pelikaan. Nadat ’s konings pogingen, den opstand te beteugelen door de bemiddeling van den Prins van Oranje te Brussel en door een in allerijl verzamelde troepen- BOMBARDEMENT VAN ANTWERPEN. 27 OCTOBER 1830. HET GROOTE SCHIP LINKS VAN HET MIDDEN IS DE EURIDICE, HET VLAGGESCHIP VAN DEN KAPITEIN TER ZEE JHR. LEWE VAN ADUARD. VOORTS DE KORVETTEN PROSERPINA EN KOMEET. DE BRIK GIER EN ENKELE K ANONNEER BOOTEN. macht onder prins Frederik, waren mislukt, blokkeerde het met verscheidene kanonneerbooten versterkte smaldeel sinds den 2oen October de Schelde; generaal Chassé verklaarde Antwerpen in staat van beleg, betrok met een deel zijner troepen de citadel en legerde de rest, 4000 man, op de rijkswerf. Reeds den 2óen rukten Belgische troepen de stad binnen; zij eischten de citadel op, en ontvingen een weigering; zij verkregen echter wel een wapenstilstand tot den 27en, namiddags 4 uur. De Belgen hielden zich niet aan de afspraak, de troepen op de werf werden geducht bestookt, en toen door het forceeren der werfpoort, de kade in hun handen raakte, kregen de hiervoor geposteerde schepen het zeer te kwaad. Lang bleven zij, op grond van den wapenstilstand, passief, doch toen luitenant Schröder op zijn boot no 4, twee dooden had gekregen, loste hij een kanonschot tegen de kade, gevolgd door boot no 2, de Gier en de Komeet. Wij komen straks op deze episode terug, omdat boot no 2 door Van Speijk werd gecommandeerd. De eskadercommandant, die nog geen bevel van de citadel had gekregen om den gebroken wapenstilstand te wreken, verbood den genoemden schepen door te vuren, doch toen ten 4 u 30 m het verlossend sein op de citadel werd geheschen, zetten de schepen het zware bombardement van Antwerpen van den 27en October 1830 in. Ons vuur was zeer werkzaam; op verschillende plaatsen in de stad braken branden uit, het arsenaal en het entrepot met hun kostbare voorraden gingen in vlammen op. Het is ongetwijfeld aan de Belgen zelf te wijten, dat het niet alleen tot een bombardement was gekomen, maar ook, dat het zoo lang heeft geduurd. Chassé Het namehjk ten 9 u 30 m ’s avonds „vast vuren” (ophouden) seinen, doch de Belgen staakten het vuur niet, zoodat wij het heropenden en het bombardement tot 11 uur werd voortgezet, toen „het muitziek rot” een wapenstilstand vroeg. Dit bombardement kostte den commandant der Komeet, luitenant KHnkhamer en luitenant Maas op de Proserpina, benevens 5 schepelingen het leven, en wij kregen 36 gewonden. Sindsdien bemoeide de diplomatie zich ernstig met den broedertwist. De vijf groote mogendheden drongen aan op het staken der vijandehjkheden, met het gevolg, dat de koning afzag van de blokkade van Gent en West-Vlaanderen en alleen voor Antwerpen een zwakke scheepsmacht handhaafde. De VUegende Visch en de Heldin verheten de Schelde en kruisten buitengaats ter bescherming der koopvaardij tegen eventueele Belgische kapers, en toen de winter inviel, trokken alle schepen terug naar veihger kwartieren en bleven ter beschikking van Chassé, de kanonneerbootjes onder bevel van Koopman, doorgaans geposteerd bij het door de onzen bezet gehouden Vlaamsche hoofd. Intusschen had de „wapenkreet” van 6 October weerklonken; vrijwilhgers stroomden toe en de weermacht wachtte met ongeduld op het „Voorwaarts” des konings. De Conferentie van Londen deed echter aHes om een gewapend conflict te voorkomen; de groote mogendheden, verontrust door de beroering onder de volkeren ten gevolge der Juh-revolutie, wenschten geen nieuwe ordeverstoring en hielpen dus braaf mede, hun eigen schepping te vernielen. Zoo werden den 2yen Januari 1831 de voorwaarden der scheiding onherroepehjk vastgesteld, en aanvaard door den koning, maar verworpen door de Belgen, en de mogendheden waren den laatsten ter wille en dehbereerden opnieuw. Maar Noord-Nederland was diep verontwaardigd, en blaakte, zeer tegen den nuchteren aard zijner inwoners, van strijdlust. Ook de Marine, die dagehjks werd gehoond en getreiterd door het volk aan den wal, ondanks den wapenstilstand, snakte naar actie. Haar dienst was zwaar. Was er geen ijs in de rivier, dan lagen de kanonneerbooten op stroom, zette het drijfijs op, dan zochten zij een opper bij de citadel en het Vlaamsche hoofd. Zoo geviel het den 3en Februari, toen de rivier ijsvrij was en de bootjes hun posten betrokken, dat de kanonneerboot no 2 onder luitenant J. C. J. van Speyk, door een valwind werd overvallen en op den lijwal bij Astruweel verviel. Alvorens Van Speyks opoffering voor de eer der vlag te verhalen, willen wij den lezer in kennis brengen met den jongen officier, die zich Reinier Claessen tot voorbeeld stelde. Wij moeten erkennen, dat wij, die den talrijken helden uit onze zeehistorie, en zelfs lang niet allen, slechts een korte biografie gunden, misschien het recht missen aan Van Speyk een uitgebreidere te wijden. Evenwel, Van Speyk is onze laatste zeeheld, die de gelegenheid kreeg en nam om te toonen, dat de Nederlandsche zeeman niet van zijn vaderen was ontaard en slechts 100 jaren scheiden hem van de tegenwoordige generatie jonge officieren, die tot hem opzien als het voorbeeld van uiterste plichtsbetrachting in een tijd, toen weinig eer daarmede was in te leggen. Jan Carel Josephus Van Speyk werd den 3ien Januari 1802 geboren, zooals o.m. te lezen staat in het „Leven van J. C. J. van Speyk” door J. Koning (1832). Wij noemen speciaal dit werkje, ter nagedachtenis van den kranigen officier geschreven, omdat het, behalve een nauwkeurige biografie van den zeeheld, den lezer zulk een merkwaardigen kijk geeft op de geprikkelde geestesgesteldheid der Noord-Nederlanders van dien tijd en op hun toenmaligen afkeer van de Belgen. Van Speyk was een jongen uit den kleinen handelsstand; in Frankrijk zou men zeggen uit den, sinds de revolutie in opkomst zijnden derden stand, welke zijn zonen in voordien onbereikbare posities geplaatst kreeg. Geen wonder dus, dat Van Speyks oudere broeder, ondanks vaders stokvischnering een officiersplaats in de Marine wist te veroveren en zulks zou ook den jongeren broeder niet moeilijk zijn gevallen, indien de middelen hadden gestrekt voor de opvoeding van Jan Carel. Door het vroegtijdige overlijden in 1806 zijns vaders en van zijn moeder in 1812, moest onze Van Speyk, één uit een gezin van zes, in 1813 naar het Burgerweeshuis te Amsterdam. Voor een vakkeuze gesteld, trad hij 1815 in dienst bij een kleermaker op 6 stuiver per week, en hanteerde de schaar tot 1820. Zijn goede hersens en groote energie deden hem zijn vrijen tijd vullen met studie, en vooral geneigd tot de zeegeschiedenis, ontwikkelde zich hartstocht voor de zee, temeer, daar hij zag hoe goed zijn broeder het in den dienst maakte, want deze was reeds in 1818 adelborst ie klasse (hij stierf zeer jong in 1823). Met diens hulp en na eenige rekwesten, kon hij in 1820 monsteren als stuurmansleerling op de Wassenaer, het vlaggeschip van schout-bij-nacht Ruysch. Maar, terwijl hij op een kruistocht in de Middellandsche Zee zeebeenen kreeg, zag hij in, dat hij in deze positie geen vooruitzichten had en veel te weinig wist om het verder dan onderofficier te kunnen brengen. Rechtuit verklaren, dat hij in de Marine was getreden om officier te worden, zal hem te ostentatief zijn voorgekomen en daarom vroeg hij in 1821 ontslag, zoogenaamd wegens weerzin in het zeemansleven, doch m werkelijkheid om zich aan den wal te kunnen voorbereiden voor het stuurmans-examen, dat toentertijd nog den weg baande tot het buitengewone adelborstenschap. Hij werkte een klein jaar hard en reeds in November 1821 kon hij de plaats van vierden stuurman op de Zeeland krijgen. Op dat schip voldeed hij buitengewoon goed, zoodat de commandant hem steunde bij een verzoek om tot het adelborstenexamen toegelaten te worden, hoewel hij de leeftijdsgrens reeds was gepasseerd. De minister beschikte goedgunstig; Van Speyk legde een uitstekend examen af en werd den ien Januari tot adelborst 2e klasse benoemd op de Dageraad, met welk schip hij eerst naar de Middellandsche Zee en daarna naar Indië zeilde. Op deze reis werd hij den ien Januari 1824 tot adelborst ie klasse bevorderd. In de Oost bij de koloniale Marme gedetacheerd, maakte hij op de Orestes onder kapitein Pietersen, de geslaagde expeditie tegen Boni mee. Wij zullen zijn praestaties niet op den voet volgen en er alleen van zeggen, dat hij zich een en andermaal bijzonder onderscheidde, als zeeman en niet minder als krijgsman, en niet alleen den 3oen December 1825, bij dagorder eervol werd vermeld, maar bovendien toestemming kreeg het examen voor luitenant ter zee 2e klasse af te leggen. In dien rang commandeerde hij schoeners en kanonneerbooten en kruiste energiek op zeeroovers. Op een zijner reizen raakte hij door foute loodsmansaanwijzing 8 op de kust van Billiton op de steenen en maakte eenige averij. Zich in zooverre schuldig achtend, dat hij den loods boven eigen inzicht had vertrouwd, betaalde Van Speyk, onverplicht en ongevraagd, de schade uit eigen middelen, en ruim waren die niet. Ook doet het prettig aan te weten, dat in dezen tijd, toen zoo menig scheepje door de inlandsche bemanningen werd afgeloopen, Van Speyks equipage, welke hem op handen droeg, den zeer slecht zwemmenden oud-weesjongen het leven redde bij een schipbreuk in 1828. Van Speyk voer eerst in 1829 thuis, en op non-actief geplaatst, bewoog hij hemel en aarde om een schip te krijgen, wat hem weldra gelukte, al was het slechts het wachtschip Amstel te Hellevoet. De politieke gebeurtenissen bezorgden hem spoeeen actieve plaatsing als commandant van de kanonneerboot no 2. Luitenant Schröder en hij werden den 5en September de Rupel op, tot den Boom gezonden, een hoogst gevaarlijke post, want met laag water lagen de bootjes droog en weerloos, indien het opgewonden volk aan den wal den moed zou hebben ze te bespringen. Het deed den 4en October zulk een poging, maar werd met geweervuur verjaagd, wat de eskadercommandant aanleiding gaf, de bootjes te laten afzakken naar de monding van het riviertje. Niet lang daarna, na het gevecht bij Waelhem, dat den onzen noopte deze post te verlaten, werden de booten no 2 en no 4, versterkt met no 3 en no 9 bij de citadel geposteerd. Zij lagen dicht voor de werf, toen de Belgen, met verbreking van den wapenstilstand, de scheepjes aanvielen. Vooral no 2 lag in een critieke positie en doorstond een hevig vuur, dat Van Speyk lijdelijk moest ondergaan, omdat de autorisatie voor het openen van het vuur lang uitbleef. Toen de booten eindelijk order kregen wat af te houden, hadden Schröder en hij reeds 6 gewonden en bij het onder zeil gaan, werd Van Speyk onder zulk een zwaar vuur genomen, dat hij gaffel en ra verloor en zijn werpankerkabel werd doorschoten. Weerloos naar den wal drijvend, was het nu geboden zich te verweren en op order van Schröder, den flottillecommandant, heten de bevelhebbers hun dertigponders op de kade spelen en veegden deze in een oogwenk schoon. Deze schoten waren, zooals wij zagen, het sein voor het zware bombardement. Van Speyks resoluut, moedig en beleidvol gedrag voor de kade bezorgde hem het ridderkruis 4e klasse der Militaire Willemsorde (16 November). Wij zeiden reeds, dat in den nu volgenden winter de zorg voor de blokkade uitsluitend was opgedragen aan de kanonneerboot-flottille onder commando van Koopman, een buitengewoon zware dienst, ondanks den wapenstilstand, want de winter was streng. Den 31 en Januari 1831 werd Van Speyk met de andere commandanten, van Kallo naar het Vlaamsche Hoofd gezonden, den 3en Februari schreef hij de laatste woorden in zijn journaal: „liever een Qaessen dan een Daine x) te worden”, twee dagen later loste hij zijn woord in. Op dien dag kreeg hij last, weder op stroom te gaan liggen; maar nauwelijks op zijn post ten anker gekomen, pakte een noordwest windvlaag zijn scheepje, het anker hield niet en het krabde naar den wal. Te vergeefs trachtte hij, door weer onder zeil te gaan zijn noodlot te ontloopen, VAN SPEYK’S KANONNEERBOOT OP LAGER WAL BIJ HET VLAAMSCHE HOOFD TE ANTWERPEN, 1831. DE BOOT WORDT BESPRONGEN DOOR DE BELGEN, DIE DE VLAG NEERHALEN. RECHTS IN HET VERSCHIET DE OVERIGE KANONNEERBOOTEN DER DIVISIE TEN ANKER OP DE SCHELDE. maar hij kon niet slaags vallen en raakte met zijn achterschip bezet vlak bij het in aanbouw zijnde fort St. Laurent. Grondarbeiders, gevolgd door leegloopers, leden der vrijcorpsen en zelfs geregelde soldaten ijlden op den veegen bodem toe; zij wisten over te komen, eer Van *) Daine was een geboren Belg. Hij bracht het in Napoleons leger tot bataljonschef en ging in 1815 over in Nederlandschen dienst. In 1830 mislukte hem, als brigadegeneraal, het transporteeren van vivres naar Luik. Hij werd, ten onrechte, van boos opzet beschuldigd, doch deserteerde. In den Belgischen opstand, vluchtte hij tijdens den tiendaagschen veldtocht. Speyk er in kon slagen zijn sloep te bemannen en een werpanker uit te brengen. Door de overmacht overweldigd, zag hij weldra de vlag neerrukken, zonder zich te kunnen verweren. Het is niet precies bekend, welke woorden hij met den aanvoerder der bende wisselde; men heeft hem hooren zeggen: „Ik zal ze gaan halen”, daarbij waarschijnlijk doelend op van hem geëischte documenten. Van Speyk, en niet hij alleen, maar alle bootcommandanten, hadden gezworen, ZELFOPOFFERING VAN VAN SPEYK. 1831. NADAT ZIJN BOOT DOOR DE BELGEN IS BESPRONGEN EN DE VLAG DOOR HEN IS NEERGEHAALD, BEGEEFT VAN SPEYK ZICH NAAR DE KRUITKAMER EN STEEKT DE LONT IN HET KRUIT. zich onder geen voorwaarde aan opstandelingen over te geven. Hoe Van Speyk het meende, weten wij reeds uit de woorden, waarmede hij den 3en Februari zijn journaal afsloot; hoe hij zijn woord gestand wilde doen, bewees de ijzige kalmte, waarmede hij een sigaar opstak en naar zijn kajuit ging. Iets in zijn blik beangstigde zijn hutjongen. „Commandant, gaat U het vuur in het kruit steken”, fluisterde de knaap hem toe, wetend dat Van Speyk, de laatste dagen had gewild, dat de sleutel in het kruitkamerslot bleef steken. Van Speyk zei hem slechts: „Berg je!” Ziet eens lezer, die keurige woorden heeft Van Speyk zoomin gebruikt als de oude sabreur Cambronne, diens schoone fraze, toen hij bij Waterloo werd gesommeerd zich met ’s keizers garde over te geven. „La garde meurt, mais ne se rend pas”, dat was mooi voor het tooneel; Cambronne maakte er zich af met één, heel leelijk woord, en iedere ingewijde in de scheepstaal (van den ouden tijd) weet wat Van Speyk den jongen toeriep, een term, krachtig genoeg om den knaap met één sprong naar het voorschip te brengen, enkele maats te waarschuwen, over boord te springen en daarmede zijn leven te redden. Eenige seconden later vloog het schip met een donderenden slag in de lucht met vriend en vijand, slechts 4 of 5 man van zijn equipage bleven behouden, 26 volgden hun commandant in den dood. Het behoeft geen betoog, dat een golf van geestdrift rolde over het land, dat door de groote mogendheden belemmerd werd, zijn zaken in eigen huis te beredderen. Wat van het stoffelijke hulsel van den held verzameld kon worden, is gebalsemd en in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven, gedekt door een gedenkteeken. Ook het Burgerweeshuis eerde zijn nagedachtenis op gelijke wijze. Verder werd op besluit des konings een in aanbouw zijnde korvet herdoopt in Van Speyk en vastgesteld, dat voortaan steeds een schip van de Nederlandsche Marine zijn naam zou dragen. Ten slotte kreeg de vuurtoren van Egmond, met vrijwillige bijdragen verbeterd, zijn naam. Het werd roerig op de Schelde. Wel moesten wij nog tot 1 Juni werkeloos blijven, op welken datum de Belgen hadden te beslissen, of zij de voorwaarden van de Conferentie wilden aannemen, doch in afwachting van hun voorziene weigering, versterkte de koning het Schelde-eskader aanmerkelijk. Behalve een zwerm kanonneerbooten, lagen hier den ien April 1831 de Euridice, het vlaggeschip van schout-bij-nacht Lewe van Aduard, de Amphitrite, de Nehalennia, de Hippomenes, de Heldin, de Proserpina, de Echo, de Meermin, de Vliegende Visch en de Gier en de stoomschepen Suriname en Cura^ao. Sommige der schepen werden vervangen, doch deze mutaties schenken wij den lezer. De dienst bestond uit het onderhouden van de communicatie met de citadel en kleine walexpedities om de Belgen wat ontzag in te boezemen; het wachten was op de groote actie, wanneer eindelijk de weermacht zou mogen doortasten. De Belgen maakten van het uitstel gebruik een koning te kiezen; zij slaagden des konings uitgeput, zijn „Voorwaarts” van den ien Augustus zette het leger in beweging en in io dagen waren de Belgen geslagen. Chassé schonk overeenkomstig een afzonderlijk verdrag Antwerpen nog drie dagen respijt, dat ijverig door generaal Belliard is benut, om zich zeer te versterken. Het landvolk trok op het luiden der alarmklokken gewapend op en bezette de Scheldeoevers. Hier tegenover bezetten onze zeebeden onder dekking van de Euridice en de Dolfijn het fort St Marie, terwijl de Medusa, Proserpina en de Komeet het oeverstruikgewas onder vuur hielden. Niettemin, onze actie was zwak; Belliard wist Chassé af te houden van krachtig ingrijpen en hij won er tijd mee. ten slotte bij Leopold van Saksen-Coburg, een keuze, zoo welgevallig aan de Engelschen, dat zij in de Conferentie een nieuw protocol doorzetten, de achttien artikelen, welke door Willem I werden verworpen en door de Belgen aangenomen. Nadat Leopold zich den 2ien Juli te Brussel had laten kronen, was het geduld PLECHTIGE LIJKVAART VAN VAN SPEYK. 1832. DE SLOEPEN WERDEN, IN KIELLINIE VAREND, VAN HET OOSTERDOK TE AMSTERDAM OVER HET IJ „GESCHEPT” NAAR DEN STADSHERBERG, VANWAAR HET STOFFELIJK OVERSCHOT TER BIJZETTING NAAR DE NIEUWE KERK WERD GEDRAGEN. Zoo bleef het schermutselen; Koopman hinderde Rupelmonde een beetje met de Zeeuw, de Suriname en drie kanonneerbooten; hij verloor één bootje en zijn vier gemaakte prijzen moesten worden teruggegeven. Ook een afleidingsmanoeuvre op den 5en Augustus, den dag van Doggersbank, had geen succes, hoe schitterend de commandanten der kanonneerbooten no 41 en 42 ook de eer der vlag hoog hielden. De luitenants Bouricius en Van Maldeghem drongen door tot het Kil van Hazegras in het Zwin, waar zij door 700 Belgen werden overrompeld. Aan den grond geraakt, voerden zij een bijna hopeloozen strijd tegen de overmacht en toen zij ’s avonds werden ontzet door een detachement Zeeuwsche schutters, was de boot no 41 reddeloos geschoten en moesten de overlevenden der equipage, na vernieling van het schip, overgaan op de no 42. Tien uur lang had de 46 dapperen tellende bemanning gestreden, twintig hunner werden gedood of verwond en 46 Belgen sneuvelden, eer zij terugtrokken. Onder deze bedrijvigheid had het leger twee overwinningen behaald, doch de inmenging der Franschen dwong ons tot den terugtocht en de diplomatie kwam weder aan het woord. Zij was ons slecht gezind. Men eischte ontruiming van het fort St Marie en de dichting van den Scheldedijk,; de taak onzer zeemacht bepaalde zich verder tot het in het oog houden van den niet al te zeer vertrouwden vijand. Veel materieel werd hiervoor niet noodig geacht; tegen het einde van 1831 zakten de meeste schepen de Schelde af naar Vhssingen. In 1832 scheen men een ingrijpen van Engeland te vreezen. Voor het Y werd de Rupel geposteerd, in Texel een eskader saamgebracht, bestaande uit de Javaan, Triton, Nehalennia en Waterloo, terwijl afsluitkettingen gereed lagen om de havens van Hellevoet en Nieuwediep af te sluiten. Tot October gebeurde er op krijgsgebied echter niets; onze groote vijand was de cholera, die alleen reeds op Koopmans smaldeel 80 schepelingen van de 800 wegmaaide. Ook de elementen waren ons ongunstig gezind; de Pollux, die op haar thuisreis uit Indië, haar commandant, 2 officieren en 40 man aan ziekte had verloren, strandde op de Banjaard en werd, niet dan ten koste van het over boord zetten van het geschut, geborgen. In November 1831 verving de Conferentie van Londen de achttien artikelen door de vierentwintig artikelen. Zij vielen ietwat gunstiger voor Nederland uit en de Belgen accepteerden ze, maar koning Willem I, rekenend op den steun van Pruisen, Oostenrijk en Rusland, hield vast aan de Januari-protocollen en zijn volk steunde hem. Doch ’s konings vrienden heten hem in den steek; Frankrijk en Engeland verbonden zich den 22en October 1832 om ons, desnoods met geweld tot aanvaarding der vierentwintig artikelen te dwingen. Den I2en November eischten de twee groote mogendheden de ontruiming der citadel en omringende forten. De koning weigerde. Dertien Engelsche en zeven Fransche oorlogsschepen staken in zee om onze kusten te blokkeeren, een embargo werd gelegd op Nederlandsche koopvaarders en een Fransch leger rukte België binnen; het sloeg den i8en November het beleg voor de citadel. Veel konden wij niet tegen zulk een overmacht uitrichten. Wij staken ons HET SNEUVELEN VAN DEN SCHOUT BIJ NACHT LEWE VAN ADUARD OP DE EURIDICE BIJ HET VOORBIJZEILEN VAN DE KRUISSCHANS, 12 DEC. 1832. dik in de stoomschepen, huurden tegen O.W. prijzen van vaderlandslievende reeders de Stad Antwerpen, de Zeeuw, de Batavier, de Hercules, de Beurs van Amsterdam en de Willem I, wij kregen gratis de Noord-Holland en de Moerdijk van de provincie Noord-Holland en het bestuur der domeinen te leen; verder werd Koopman met zijn 12 kanonneerbooten belast de Franschen de belegering der citadel zoo lastig mogelijk te maken. Men moet aannemen, dat de verdediging der sterkte eershalve is geschied en beide partijen waakten tegen uitbreiding van het conflict. Op een dreigement van een Franschen generaal, dat hij de schepen beschieten zou, als zij de Schelde opvoeren, werd zulks nagelaten en zakten wij af tot Lillo, den Franschen evenwel aanzeggend, dat wij den aanleg van belegeringswerken in deze omgeving zouden verhinderen. Dit deden wij ook. De Euridice en de Proserpina bombardeerden den I2en December een bij de Kruisschans opgeworpen batterij en brachten haar tot zwijgen. Vooral de Euridice leed bij dit gevecht, dat op het laatst den schout-bij-nacht Lewe van Aduard het leven kostte. Zijn opvolger, kapitein ter zee Lucas, liet den 23en December door de Medusa de Kruisschans andermaal bombardeeren en trachtte met troepen uit Bath een landing bij den Doel te doen, die echter met verlies van io dooden en 60 gewonden werd afgeslagen. Koopman maakte zich met zijn 12 kanonneerbooten vooral verdienstelijk bij de verdediging der citadel. Geregeld werden onder groote gevaren, de gekwetsten uit de vesting naar het Vlaamsche Hoofd gebracht. Helaas, zoomin Koopmans plichtsbetrachting als Chassé’s dapperheid konden de citadel behouden; den 24en December moest de generaal capituleeren. ■HUI riUIo Tb AIRE IN NOORD FRANKRIJK, WAAR KAPITEIN TER ZF.F. KOOPMAN IN 1835 VIJF MAANDEN IN KRIJGSGEVANGENSCHAP DOORBRACHT. Zijn uittocht was droevig. Zes schepen met gewonden werden door onze stoomers naar Bath en Bergen-op-Zoom gebracht, Chassé en zijn garnizoen als krijgsgevangenen naar Frankrijk gevoerd. Ook Koopman en de zijnen, en op hem waren de Franschen zeer gebeten, omdat 9 hij had geweigerd zijn bootjes in de capitulatie op te nemen en had getracht met zijn flottille te ontglippen. Dit gelukte hem niet, doch na het verlies van een zijner scheepjes, liet hij de overige in den grond hakken en verbrandde vlaggen en wimpels. Inmiddels leed onze koopvaardij zeer onder het embargo; 31 schepen waren in Fransche-, 29 in Engelsche havens in beslag genomen, 57 werden opgebracht, een schade voor de reeders, die meer dan opwoog tegen het zoete winstje op het verhuren der stoomschepen aan den lande. Maar nu de citadel was gevallen, was dit leed spoedig geleden. Den 21 en Mei 1833 werd een voorloopig tractaat gesloten, waarbij het embargo opgeheven, de krijgsgevangenen uitgeleverd en de vijandelijkheden gestaakt werden, in afwachting van de eindschikking met België, en de Marine kon dus elders te werk gesteld worden. VERTREK VAN DE NEDERLANDSCHE KOOPVAARDIJSCHEPEN UIT DE HAVEN VAN PORTSMOUTH NA OPHEFFING VAN HET EMBARGO OP 2 JUNI 1835. LITERATUUR F. DE BAS, Prins Frederik der Nederlanden en zijn tijd. (1887—1914) — H. T. COLENBRANDER, Nederland en België. (1925—'27) — H. T. COLENBRANDER, De Belgische omwenteling 1830. (1905) — C. GERRETSON, Muiterij en scheuring 1830. (1936) — S. LIPMAN, Hollands marine. (1831) — J. C. KOOPMAN, Zijner Maj. zeemagt voor Antwerpen. (1830—'32). (1853) — KOOPMAN, Nadere bescheiden betreff. Zr. Ms. zeemagt voor Antwerpen in 1830—1832. (N. Mil. Speet. 1853) — W. J. DEL CAMPO GEN. CAMP, Leven en krijgsbedrijven van David Hendrikus baron Chassé. (1849) — A. HAAK, Chassé. (Kramers kleine biografien 1938) — F. C. LAUTSMAN, De verdediging der citadel van Antwerpen 1831. (Holl. Revue 1932) — P. H. CRAANDIJK, J. C. J. van Speijk. (Milit. Gids 1892) — P. H. VAN DER KEMP, Van Speyk’s heldendood. (Speet. 1898) — J. KONING, Leven van Van Speyk. (1832) — Ter herinnering aan J. C. J. van Speyk. (Onze vloot 17, 1925) — D. VERSTEEG, Sketch of the Van Speyck’s career. (Holl. Soc. 1894) — H. A. RITTER, Van Speyk’s zelfopoffering. (Mar.blad I93°) — T. H. MILO, Het leven van Van Speyk. (Soerabajasch handelsbld. Febr. 1936) — J. R. LECONTE, Le general Daine a-t-il trahi en 1831? (1939) — J. BOELEN, Blokkade op de Schelde 1831—'33. (x903) — F* PRINS, Antwerpen in 1830. — De krijgsgeschiedk. rol van de redoutes ten N. van Antwerpen 1584—1830. (Rev. de 1’armeé Beige 1897) — W. G. DE BAS, De 10 daagsche veldtocht. (N. R. Crt. 12—26 Juli, 2 en 9 Aug. 1931) — W. G. DE BAS, Onze marine ged. de 10 daagsche veldtocht. (Holl. Rev. 1931) — H. VON REITZENSTEIN, Die Expedition der Franzosen und Englander gegen die Citadelle von Antwerpen und die Schelde Mündungen. (1834) — F- E. MULERT, Het aandeel der Marine in de verdediging der Citadel van Antwerpen. (Mar. blad XIV) — De flotille voor Antwerpen in Dec. 1832. (N. Mil. speet. 1852). r HOOFDSTUK III DE NEDERLANDSCHE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE IN HAAR VERBAND MET DE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS DE PERIODE VAN 1830 TOT 1875 \x V ellicht zeggen wij niets nieuws, al hopen wij van wel, met de be/ wering, dat de geschiedschrijving den historischen gebeurtenissen tt/ \y drie beurten geeft. V V Wie het heden boekstaaft, kan onmogelijk weten, wat eerst in de toekomst blijkt belangrijk te zijn. Gewoonlijk wordt hem door zijn onmiddellijke opvolgers verweten, dat hij het kleine te groot zag, en op lang niet malsche wijze wrijven zij hem zijn beperkten horizont aan en schrappen tal van in hun oogen onbeduidende feiten. Maar herhaaldelijk blijkt later, dat de schijnbaar kleinste gebeurtenissen enormen invloed op de toekomst uitoefenen, zoodat, wanneer een tijdvak zijn derde beurt krijgt, dikwijls een bij de tweede beurt verwaarloosd detail weer als hoofdzaak wordt behandeld. Ten aanzien van de Nederlandsche zeekrijgsgeschiedenis na 1830, zijn wij, in 1938, aangeland in het tweede stadium en wij zijn er dan ook volkomen van overtuigd, de fout van den man van de tweede beurt te zullen maken. Wij zullen bijvoorbeeld de schrijvers van 1864 niet volgen in de minutieuze beschrijving van het forceeren der straat van Simoneseki, al voelen wij terdege, dat dit feit een derde groote beurt zal krijgen in een niet meer ver verwijderde toekomst. Voor ons is echter de periode na 1830 nog onbelegen wijn, die eerst door den erfgenaam van onzen kelder, zijn gasten, oordeelkundig kan worden geschonken. Wij zullen daarom volstaan met het opnoemen der diverse crü’s, en hoe jonger het jaar van den oogst is, hoe korter wij zullen zijn. De taak der Marme na 1830 was precies dezelfde als die na 1648 en niet anders als zij in 1938 behoort te worden opgevat. Het vaderland had te zorgen, dat zij een levend en gezond organisme bleef; het deed zulks op zijn zuinige Hollandsche wijze. Aan de bescherming der handelswegen en der landgenooten in den vreemde, deed de Marine, wat haar hoogst voorzichtiglijk, geoorloofd werd, en met beschamend weinig middelen woekerde zij, bij het schragen van het Nederlandsche gezag in onze overzeesche gebieden, vooral in Oost-Indië. Wat zij vóór 1830 van een en ander terecht bracht, wij hebben er van verteld met geestdrift, met weemoed of met ingehouden verontwaardiging; goddank steeds met rechtvaardige waardeering van den goeden wil en de daden van het marinepersoneel, zoo lang het voer onder de prinsenvlag. Daaraan heeft het na 1830 ook zelden geschort, hoe secundair de taak der Marine meer en meer werd. Immers, ons land speelde in de buitenlandsche politiek geen rol van beteekenis ■ meer, en in Indië, het terrein harer hoofdtaak, de tweede viool. Te water was daar weinig te vechten, te land des te meer, maar uit den aard der zaak eindigt de invloed der Marine ter plaatse, waar de diepte van het water schepen en sloepen een halt toeroept en juist daar begint het eigenlijke arbeidsveld der landmacht, sinds Nederland eerst aarzelend, daarna welbewust, orde en regel schiep in het enorme gebied van den archipel. Het leeuwendeel dier taak is door het Koninklijke Nederlandsch-Indische leger volbracht op waarlijk grootsche wijze. Zouden wij ondernemen het aandeel der zeemacht uitvoerig te behandelen, dan zou onafwendbaar worden te kort gedaan aan de rol der hoofdspelers, tenzij wij aan de bedrijvigheid der landmacht, de haar toekomende, vele malen grootere plaats inruimden, hetgeen in een werk aan de zeegeschiedenis gewijd, niet wel doenlijk, en ons onmogelijk is. De Marine verleende onontbeerlijke hand- en spandiensten, het geschut der schepen begeleidde bulderend de ultimata aan opstandigen en dekte landingen. Menige landingsdivisie zette een actie in, de zeemacht verzorgde Jan Fuseüer met vivres en munitie en bracht zieken en gewonden naar veilige havens, maar het waren voornamelijk de strategie en de tactiek der legerbevelhebbers, de moed en het uithoudingsvermogen der soldaten, welke aan het achterlijke binnenland van den archipel, de zegeningen van het Nederlandsche bestuur brachten. Met een kort overzicht der Indische krijgsgeschiedenis meenen wij den lezers het best een indruk van het titanenwerk der weermacht te kunnen geven; de feiten zijn onze wijnmerken, welke later zullen blijken, het nauwkeurige proeven overwaard te zijn. Voor Indië was 1830 een hoogst belangrijk jaar. Terwijl in het moederland de Belgische opstand den wederopbouw dreigde te knotten, was in de Oost het prestige der Nederlandsche vlag hersteld, zij het ook, dat zij buiten Java, nog niet blijvend werd geplant. De zware Java-opstand was gedempt, de regeering kreeg de handen vrijer om veel, energiek aangevangen werk in de buitenbezittingen weder op te nemen en tot een goed einde te brengen. Vóór 1826 waren op Java weinig troepen aanwezig, dan wel, zij waren voor dit eiland zelf noodig geweest; hierdoor had menigmaal de Marine de leiding van expedities naar de buitenbezittingen. Blijvend succes kon zij daar echter zelden winnen, want een paar voet water moet onder de kiel blijven en landwaarts in, heeft Indië weinig diepe binnenwateren. Bovendien werd de Marine langen tijd als een manusje voor alles gebruikt, maar wij mogen er de regeering niet te hard over vallen, dat zij geraseerde en „en flüte”, onderbewapende oorlogsbodems gebruikte voor de specerijen-verscheping. Met onze koopvaardij zag het er namelijk na den Napoleontijd zoo erbarmelijk uit, dat de Britten ons overal, zelfs in Indië de vrachten konden voorschrijven en voor den neus weghalen. De Nederlandsche handelmaatschappij deed veel om de nationale scheepvaart er bovenop te helpen, doch eerst de batige saldi van het in 1830 ingevoerde cultuurstelsel brachten leven in de brouwerij. Het was een stelsel, dat geen humaan denkend mensch zal terugverlangen; wij noemen het slechts om een zijner gevolgen, de schromelijke verwaarloozing der buitenbezittingen, welke spoedig de bedrijvigheid der weermacht noodig maakte, eensdeels tot beteugeling van het bloeiend piratenwezen, anderdeels om het met zooveel moeite herkregen, doch nu snel dalend prestige te herwinnen. Beide taken waren bijna bovenmenschelijk zwaar. Van de batige sloten zij behoorden overigens reeds in 1877 tot het verleden — profiteerde de weermacht weinig; enfin, zuiver geld was het ook niet, maar last had zij te over van het cultuurstelsel, dat zich slechts om Java bekreunde, zoodat menigmaal de groote zeemogendheden onze politietaak overnamen en de publieke opinie in het vaderland lang niet malsch tegen het marinebeleid te keer ging. Ongetwijfeld zat daar veel politiek achter, sinds koning Willem I zijn populariteit verloor en grondwetherziening op den voorgrond kwam, maar onderwijl werd de Marine „de kurken zak” (stootkussen) en zulks had zij in de Oost zeer zeker niet verdiend. ‘ Gouverneur-generaal Van den Bosch, de vader van het cultuurstelsel, meende aanvankelijk Sumatra daarin te kunnen betrekken en daarom hervatte hij den Padri-oorlog. Het begin was niet kwaad; Bondjol (in het binnenland) werd in 1832 bezet, maar weldra werd de plaats overrompeld en uitgemoord. Ook in 1833 leden wij geduchte tegenslagen; het duurde tot 1837, eer generaal Cochius de kans deed keeren. Toen gelukte het generaal Michiels, na zwaren strijd, de Sumatra-havens Baroes, Singkil en Tapoesx) in het binnenland te veroveren, maar het vestigen van rechtstreeksch gezag in dit gebied achtte Engeland in strijd met het tractaat van 1824 en wij moesten een toontje lager zingen. Wat de Marine betreft, er waren door den Belgischen opstand te weinig schepen beschikbaar om krachtdadig mee te werken aan de onderwerping der Padri’s. Kapitein ter zee Wardenburg, die in 1830 het commando van kapitein ter zee De Man overnam, beschikte slechts over een auxiliair eskader van 3 kleine schepen. Diens opvolger, schout-bij-nacht Bolken bracht in 1833 menige versterking; in 1834 volgde nog een drietal bodems. De Palembang bewaakte in dat jaar korten tijd de reede van Padang; in de tweede helft van 1834 kon de expeditie van kolonel Elout beschikken over dit schip, de kmphitrite, de Meermin en eenige koloniale vaartuigen, terwijl in 1835, de Van Speyk, Diana en Boreas het troepentransport naar Padang, Benkoelen en Palembang verzorgden. Gedurende deze jaren werd bovendien rusteloos op zeeroovers gekruist, zonder *) Baroes en Singkil liggen benoorden Sibolga. o peel succes overigens, want met onze paar schepen was die plaag niet uit te roeien. Kapitein ter zee Koopman, de opvolger van schout-bij-nacht Bolken moest — het leek wel op onze oude politiek in de Middellandsche Zee — in stede van het geschut, zijn diplomatieke talenten aanwenden om Lingga en Riouw in 1835 tot een tractaat te overreden. Verder kon hij constateeren, dat onze koopvaarder Alexander was afgeloopen door piraten der Key-eilanden; luitenant ter zee Johr op de Diana hernam enkele sloepen en geschut, verloste bij een landing op het eiland Tordate (Tanimbar eilanden) 3 gevangenen en nam 20 verdachten in hechtenis. In 1836 hanteerde men den sloopershamer, toen de equipage der Diana en Pylades het fort Dubus op Nieuw Guinea hielpen slechten en de inventaris en bezetting naar Amboina brachten. Het was in dit jaar, dat de Engelsche regeering twee oorlogsschepen naar Riouw zond, om den sultan ontzag in te boezemen en de Times zinspeelde op een vlootdemonstratie voor Batavia. Gelukkig dreef deze bui over en kon in 1837 een tractaat tot stand komen, dat den grondslag legde voor onderling overleg tusschen de Nederlandsche- en Engelsche autoriteiten ten aanzien van samenwerking tegen den zeeroof. Bovendien zag de regeering de noodzakelijkheid van versterking der zeemacht in en zond, in 1838, een viertal schepen uit. Wel niet ter vermeerdering van het materieel, maar zeker tot verhooging van den eerbied voor het Nederlandsche gezag dienden de Bellona en de Snelheid, welke Prins Hendrik in 1837 in de Oost brachten. Hij bezocht Batavia, Makassar, de Molukken, Riouw, Singapore en Calcutta. Met het materieel bleef het sukkelen. Nog voor het vertrek van den prins, leed de Willem I schipbreuk op de Lucipara eilanden (20 bezuiden Boeroe). Zij had kolonel De Stuers en 140 man aan boord, die, toen zij gered werden, 35 dagen groote ontberingen hadden doorstaan op een koraalrif. In hetzelfde jaar stootte de Van Speyk en werd zoo beschadigd, dat zij afgekeurd moest worden. Zij werd, zooals gebruikelijk, de koloniale Marine „in de maag gesplitst” (opschepen), die haar nog korten tijd als wachtschip kon gebruiken. De Van Speyk moet wel het laatste dure geschenk van de Koninklijke- aan de koloniale Marine geweest zijn, want de laatste werd in 1838 opgeheven en eerlang door de Indische Marine opgevolgd. Bij de likwidatie kreeg het auxiliair eskader zijn bakkersverdriet terug. Daar volgens koninklijk besluit een varend schip den naam Van Speyk moest dragen, werd de oude Van Speyk herdoopt in Medusa, en een op stapel staand schip van dien naam in dienst gesteld als Van Speyk. Door de vermelde rampen beschikte schout-bij-nacht Lucas, in 1838, slechts over een eskader van 7 schepen; gelukkig bracht de critiek in het vaderland het marinebeheer tot het uitzenden van 5 bodems. Wij zullen verder de mutaties der schepen niet op den voet volgen en vermelden slechts, dat de sterkte der zeemacht in Indië, in 1842, op het redelijke peil was gebracht van 2 fregatten, 3 korvetten, 5 brikken en het stoomschip Phoenix. De boedel der koloniale Marine omvatte 2 brikken, io schoeners, 5 roei-kanonneerbooten en 2 ijzeren stoomschepen. Een en ander leek wel wat en stelde de Marine in staat, reeds in April en Mei 1840 deel te nemen aan de laatste expeditie tegen de Padri’s, ter bestraffing van den DE SCHIPBREUKELINGEN VAN HET STOOMSCHIP WILLEM I OP HET LUCIPARARIF, WAAR ZIJ 3j DAGEN VERBLEVEN, ALVORENS ZIJ KONDEN WORDEN GERED. MEI 1837. overval op Baroes in het vorige jaar. De Phoenix viel de eer te beurt, de heugelijke tijding van de verovering van Singkil, einde Mei 1840, te Batavia te brengen. Onze macht was evenwel te klein om voldoende kracht tegen de piraten te ontwikkelen; vooral met de beoefenaars van het kliprecht op Bali (anders gezegd, het een deel onzer landgenooten welbekende jutterrecht) en met de Soeloerooversx) hadden wij veel te stellen. De eersten plunderden den gestranden koopvaarder Overijssel, de piraten vergrepen zich aan de Engelsche handelsvaartuigen Young Queen, Anne en de Belgische brik Charles. Doch het waren niet alleen inlandsche roovers die ons het leven zuur maakten; buitengewoon ernstig wreekte zich onze politiek van verwaarloozing der buitenbezittingen, toen een Britsche avonturier, de ex- *) Deze lieden huisden op de Soeloe-eilanden, tusschen Borneo en Mindanao. zeeofficier Brooke, onzen archipel als niemandsland beschouwde, zich in 1840 in de zaken van het Borneosche sultanaat Serawak mengde en zich in 1842 de Serawaksche kroon op het hoofd zette. In 1846 bewoog hij den sultan van Brunei, om aan den Engelschman Mundy het eiland Labuan, benoorden Brunei, af te staan, welks vorst te williger den Britschen steun zocht, wegens ons optreden in 1844 tegen den sultan van Koetei. Een en ander had ten gevolge, dat een groot deel van Noord- en Noordwest Borneo onder Engelsche suzereiniteit kwam. Bovendien bracht de Britsche activiteit in deze streken mede, dat Engeland na den roof der genoemde schepen zelf maatregelen tegen de piraten nam. Gelukkig heeft Brooke’s GEVECHT MET BOEGINEESCHE ZEEROOVERSPRAUWEN BIJ RIOUW. optreden het gouvernement wakker geschud; geleidelijk schonk het aandacht aan de buitenbezittingen, en het moederland begon den nood der weermacht eenigszins te lenigen. In 1843 maakten de piraten het al te bont; niet minder dan 70 roofprauwen werden in straat Bali gesignaleerd, de Krokodil bevocht er zeven. In hetzelfde jaar vonden onze kruisers de overblijfselen der uitgemoorde Overijssel. Doch toen werd opgetreden! In straat Salajar x) vermeesterden de onzen 5 groote rooversprauwen, een dag later 6. Alles tezamen werden in dat jaar 36 rooversschepen vernield, 40 stukken buitgemaakt, 20 slaven verlost en 6 roovers gevat, waarvan drie te Makassar werden opgehangen en één verder goeden dienst deed als spion... met dieven moet men dieven vangen. Een volgende expeditie in hetzelfde jaar van de Phoenix en Zephyr naar Madoera *) Tusschen Celebes (Bonthain) en Poeloe Salajar. had nog grooter succes. De schepen vernielden 7 rooversprauwen, 70 piraten sneuvelden, 26 vielen ons in handen en wat aan slaven niet inderhaast door de eigenaars was vermoord, kon bevrijd worden. Zoo erkenden in 1843 zelfs onze critische Engelsche vrienden, dat wij niet meer achterlijk waren in de verdelging van het piratendom. Wij deden meer; de tijd was nu rijp om Bali de kracht onzer wapenen te laten voelen, de Overijssel zou gewroken worden. In Juni 1846 vertrok een expeditie onder bevel van schout-bij-nacht Van den Bosch, bestaande uit de Ceres, Bromo, Vesuvius, Huzaar, Windhond, 12 kruisbooten en kleine vaartuigen, bemand met 1250 zeelieden en 1750 soldaten naar het lastige eiland. De troepen onder luitenant-kolonel Bakker landden onder dekking van het geschut der schepen, een landingsdivisie onder kapitein-luitenant De Smit van den Broecke volgde en spoedig was de kraton van den sultan van Boeleleng veroverd. Bij den stormaanval verloor het leger 9 dooden en 29 gekwetsten, de Marine 4 gesneuvelden en 23 gewonden; onze buit beliep 60 stukken geschut. Een toen met den radja gesloten tractaat gaf ons o.m. het recht een sterkte aan te leggen, doch nadat het gros was vertrokken, schonden de Baliërs het verdrag herhaaldelijk en dwongen het gouvernement tot het zenden eener tweede expeditie, ditmaal gecommandeerd door generaal Van der Wyck. Ter reede van Boengkoelan1) verzamelden zich in Juni 1848, 4 stoomschepen, 4 schoenerbrikken of schoeners en een groote transportvloot met 2500 man troepen. Door een misslag van het bestuur was het ultimatum aan den vorst veel te vroeg gezonden; de vijand kreeg zoodoende de gelegenheid zich geducht te versterken en sloeg de onzen met bebloede koppen af. Voorloopig moest de Marine volstaan met een scherpe blokkade der kust en dit jaar was zij ook niet gelukkig in de bestrijding der Soeloesche zeeroovers. Wel zetten twee brikken een landingsdivisie aan den wal, die enkele kampongs in brand stak, doch zij kreeg geen voeling met de piraten en boekte slechts het succes, 26 slaven te verlossen. Het is niet te verwonderen, dat de publieke opinie in het moederland — 1848 was er een jaar naar — zich zeer geprikkeld toonde over het falen onzer wapenen op Bali en tegen de roovers, en de regeering aanspoorde de noodige versterkingen uit te zenden, welke dan ook kwamen en het in 1849 mogelijk maakten den onderganen smaad uit te wisschen. De derde expeditie naar Bah beschikte over 3 fregatten, 2 korvetten, 6 schoeners, 7 stoomschepen en veel klein materieel, tezamen 60 bodems. Zij werd gecommandeerd door vice-admiraal Machielsen, de 5000 man troepen stonden onder commando van generaal-majoor Michiels. Na de landing, den I5en April, werd Djagaraga2) veroverd en bezet; het meeren- 7 Noordkust van Bali; oost van Singaradja. ) Tusschen Boengkoelan en Singaradja. deel der troepen werd daarna ingescheept en landde den I2en Mei in Laboehan Amoek voor een tocht dwars door het eiland, waaraan ook de landingsdivisies der schepen deelnamen. KarangAsem en Kloenkoengx) werden veroverd. Wel kostte ons het heete gevecht den generaal Michiels, maar niettemin werd krachtig doorgezet, zoodat medio Juni de opstandige vorstendommen waren onderworpen. De zeemacht kon reeds tegen het einde dier maand naar Batavia terugkeeren, luitenantkolonel Van Swieten achterlatend om het laatste verzet te breken. Toch was Bali nog niet geheel teruggebracht van de dwalingen zijns weegs; in 1868 moesten kapitein-luitenantBonevalFaure met de Bromo, Amsterdam, Cycloop, Coehoorn en eenige kleinere vaartuigen, en kolonel De Brabant met zijn troepen andermaal ingrijpen en zij deden het met succes. Na de derde expeditie naar Bali bleven groote expedities eenige jaren uit. De zeeroovers van Kalatoewa werden in 1849 nog getuchtigd, maar overigens gedoogde de rust in den archipel, dat de gaande en komende schepen lange uit- en thuisreizen konden maken, besteed aan nut¬ tig vlagvertoon in China, Noorden Zuid-Amerika en de westkust van Afrika. Dergelijk representatief werk had plaats tijdens het commando van vice-admiraal Machielsen (overleden in 1849), schout- VTCE ADMIRAAL J. C. RIJK. 1787—1854. NA IN 1799 ALS SCHEEPSJONGEN IN DIENST TE ZIJN GETREDEN, VOERDE HIJ REEDS 5 JAAR LATER OP 17 JARIGEN LEEFTIJD TIJDELIJK HET BEVEL OVER EEN KANONNEERBOOT. RIJK ONDERSCHEIDDE ZICH OOK LATER IN VELERLEI FUNCTIES EN DEED MET NAME VEEL VOOR DE HYDROGRAPHIE EN HET STOOMWEZEN BIJ ONZE ZEEMACHT. VAN 1842—1849 VERVULDE HIJ HET AMBT VAN DIRECTEUR GENERAAL EN MINISTER VAN MARINE. *) Laboehan-Amoek op de z.o. kust van Bali; Karang Asem iets noordelijker; Kloenkoeng iets zuidelijker. bij-nacht Van den Bosch (overleden in 1851) en vice-admiraal Van der Plaat. Spoedig moest echter het zwaard weder getrokken worden. In West-Bomeo was reeds sinds 1850 met de zeer oude nederzettingen van gouddelvende Chineezen geen reê te bezeilen. Zij waren in open opstand gekomen na het in beslag nemen van eenige hunner smokkelschepen door recherche-vaartuigen. Wij bouwden in 1851 een fort aan de monding der Sambas om hen onder den duim te houden en in 1853 tuchtigden 2000 man de zich nog niet aan ons gezag storende ex-zonen van het Hemelsche Rijk. De straf was blijkbaar niet af doende en in 1854 namen de Celebes, de Lansier en 2 schoeners deel aan een groote expeditie, welke eindigde met de verovering van Montrado. Het heeft tot 1856 geduurd, eer het laatste verzet was gebroken. In dat jaar verloor de Marine ter reede van Kema de korvet Sumatra door brand en verzuchtte minister Ensli: „De Marine is in verval”, nadat sinds 1851, niet minder dan 15 schepen onbruikbaar waren gebleken. Niettemin waren onder vice-admiraal Van der Plaat, de piraten zoo energiek vervolgd, dat zij zich zelden meer buitengaats waagden en zijn opvolger schoutbij-nacht Bouricius Het hen evenmin met rust en vond gelegenheid een schip voor vlagvertoon naar Sydney, de Sandwich eilanden en Zuid-Amerika te detacheeren. In 1856 vormde de demping van een opstand op Nias een klein intermezzo. Hier bloeide een door Atjeh georganiseerde slavenhandel en wij ondervonden een kort maar hevig verzet, aangeblazen door, wegens de drukkende lasten van het cultuurstelsel, uit hun land geweken Bantammers. Over het algemeen begon het na 1855 weer roerig in den archipel te worden. In Atjeh moest in 1857 kracht worden bijgezet aan het onderteekenen van een nieuw tractaat, en toen in 1858 de sultan van Djambi weigerde het zijne te vernieuwen, was in September een expeditie noodig, aan welke de Celebes, Onrust en Van Kinsbergen deelnamen. Verder bestrafte luitenant ter zee Kroeff met de Soembing, Padang en Haai de bevolking van Retehx), die met piraten heulde. Meer moeite gaf de regeling der zaken met het sultanaat Bandjarmasin. In dit gebied was de steenkool de steen des aanstoots. Onze toenemende stoomvaart maakte het zwarte diamant noodig en het gouvernement had hier een mijnbedrijf geopend, dat geregeld tot strubbelingen met het zelfbestuur aanleiding gaf. Toen daarbij nog geschiHen over de troonsopvolging kwamen, braken ongeregeldheden uit. Vele employés en mijnwerkers werden vermoord; slechts één post en de plaats Martapoera 1 2) wisten den vijand af te slaan. Een strafexpeditie volgde in 1859, waaraan de Montrado en enkele andere bodems deelnamen. Tijdens deze expeditie overkwam de Onrust op weg van Band- 1) Op den Sumatra-wal, bewesten Lingga. 2) Oost van Bandjarmasin. jarmasin naar de Teweh1) een ontzettende ramp. Haar commandant, luitenant Van de Velde, had in goed vertrouwen een inlandsch hoofd met zijn volgelingen aan boord te gast genood, die van onze zorgeloosheid gebruik maakten, het schip te overrompelen en de geheele equipage van 50 man, af te maken. Bandjarmasin werd voor deze euveldaad zwaar gestraft. Het sultanaat werd in GESCHUT OP SCHUIF AFFUIT, ZOOALS DIT IN HET MIDDEN DER 19e EEUW OP DE ZEILSCHEPEN DER MARINE IN GEBRUIK WAS. 1859 opgeheven en onder rechtstreeksch bewind gebracht, maar deze maatregel deed een algemeenen opstand ontbranden, welke eerst in 1863 door generaal Verspyck gedempt kon worden. In dit gebied kon de zeemacht niet voldoende uitrichten. Zij beschikte in 1861 over één fregat, 2 korvetten, 2 brikken, 2 schoenerbrikken, 2 korvetten met stoomvermogen, 8 schroefbooten en 9 raderschepen, een veel te kleine en vooral te zwakke macht om in het ontzaglijk groote gebied van den archipel overal, waar het broeide, of de fakkel des opstands was ontstoken, tegelijk te zijn. Siak bijvoorbeeld, berokkende ons groote moeilijkheden, omdat zijn sultan zich afgaf met een geestverwant van radja Brooke, den Engelschen avonturier Wilson. x) Zijrivier van de Barito op i° Z.Br. Gelukkig stelde dit heer den vorst zulke hooge eischen, dat deze bijtijds inkeerde en steun vroeg aan de Indische regeering. Zij het ditmaal geen gras over de netelige kwestie groeien en zond de noodige macht, welke Wilson uit het land en uit zijn versterking te Bengkalis joeg, waar hij, nota bene al de Engelsche vlag had geheschen. Het gevolg dezer actie was in 1858 onze vestiging in Siak, Deli, Serdang, Langkat en Assahan, namen, die ons weïriekenden sigarendamp in de neus brengen1), doch voorloopig leverde de bezetting ons slechts vermeerderde spanning met Atjeh op, welk land niet op onze nabuurschap was gesteld. Ook de Engelschen klaagden steen en been, sinds in de genoemde havens rechercheambtenaren hen op de vingers tikten ten aanzien van voordeelige handelszaakjes, die niet door den beugel konden. Verder het Boni, in 1859, weer van zich spreken. Wij vermeldden reeds, dat generaal Van Geen hier veel bereikt had, maar door het uitbreken van den Java-oorlog, in 1825 geen afgedane zaken had gemaakt. Sindsdien taande onze invloed op Boni, de slechte verhouding spitste zich langzamerhand toe en toen het zelfbestuur, ditmaal weder door een koningin gevoerd, de onbeschaamdheid zoo ver dreef, zijn zeevarenden onderdanen te gelasten, de driekleur omgekeerd te hijschen, was de maat vol en zond het gouvernement in den zomer van 1859 een expeditie. Deze faalde volkomen, omdat een zware cholera-epidemie dwong naar Makassar terug te keeren. Het uitstel werd evenwel geen afstel, want reeds in November rukte luitenant-generaal Van Swieten andermaal op. De Marine kreeg in deze expeditie een belangrijk aandeel; zij was tegenwoordig met de Medusa, Gedeh, Bah, Soembing, Phoenix, Van Kinsbergen, Madoera, Singkil, Lansier en Rembang onder commando van kapitein-luitenant ter zee Westerouen van Meeteren. Aan haar krachtige medewerking was zeker mede te danken, dat Boni reeds in het begin van 1860 tot rede was gebracht en de generaal het sultanaat kon verlaten. Het is wel hoogst merkwaardig, dat ons toenmalig gouvernement, zich telkens dure en veel menschenlevens kostende expedities getroostte, uitsluitend tot schraging van het prestige, en na den opstandigen harde klappen te hebben toegediend, zich uit de zaken terugtrok. Dat met zulk een politiek niets van een economische ontplooiing der buitenbezittingen kon komen, behoeft wel geen betoog. Wij zonderen natuurlijk Deh en Bilhton uit, waar het particuliere initiatief het gouvernement een behartenswaardige les gaf, doch voor het overige was het wachten bhjkbaar op groote geesten, zooals Snouck Hurgronje en Van Heutz, die de oogen yan een bekrompen bureaucratie openden. Wie deze beide namen hoort, denkt onmiddellijk aan Atjeh, met welk gewest wij wel het allerergste te tobben hebben gehad. Alvorens de oorzaken van den zwaren oorlog met dit sultanaat te schetsen, stippen wij nog wat klein goed aan, door de Marine opgeknapt. Tijdens de bevelvoering x) De Deli-tabakcultuur dateert van 1861. . 1 van de schouten-bij-nacht Vogelpoot en May, de laatste in 1864 opgevolgd door schout-bij-nacht Fabius, werden de beruchte Soeloesche piratenvloten voor goed van de zee gejaagd en vermeesterde luitenant Bowier in 1861, in de wateren van Menado (baai van Lobo), een groot aantal rooversprauwen, waarbij hij 100 inlanders uit de slavernij verloste. En nu Atjeh! Het krijgshaftige volk van dit land sloeg in de 16e eeuw herhaaldelijk Portugeesche aanvallen af, en de Engelschen, zoo min als wij, slaagden er ooit in, toestemming voor den aanleg van een versterkte loge te verkrijgen. Raffles bracht het nog het verst met zijn monopoliecontract van 1819, waardoor, zeer tot ons nadeel, Atjeh bij het tractaat van Londen (1824), de uitzonderingspositie verwierf, welke het tamelijk ongehinderd in staat stelde zijn slavenhandel en piraterij naar de oude zede te bedrijven. Wij vonden de Atjehers dan ook herhaaldelijk op onzen weg naar prestige-herstel in den archipel. Zij waren het, die in 1829 de bezetting van Baroes uitmoordden en Tapanoeli overrompelden. Zij hielpen de Padri’s en brachten ons in ongelegenheid door de plundering van een Amerikaansch schip, zoodat de Marine der Vereenigde Staten, wegens de ons opgelegde afzijdigheid in de Atjehsche zaken, zelf de piraten tuchtigde. In 1834 trachtten de zeeroovers andermaal Baroes te veroveren, doch zij stootten het hoofd, maar wel Hepen zij het gouvernementsschip Dolfyn af; zij vermoordden de officieren, brachten het schip naar een Atjehsche haven op, en de sultan weigerde de uitlevering. In 1844 roofden zij twee Engelsche schepen; Engeland zorgde zelf voor de vergelding. In 1851 kwam een Napelsch schip aan de beurt, in 1851 nog eens een Engelsch. Machtsvertoon in 1857 van generaal Van Swieten had in zooverre succes, dat de sultan bewilhgde in een tractaat, waarbij hij beloofde den zeeroof en slavenhandel tegen te gaan, doch spoedig bleek, dat ’s vorsten invloed ten goede, zich niet uitstrekte buiten zijn kraton Atjeh (het latere Kota-Radja). Reeds in 1858 moest het gouvernement zich weer bij hem beklagen over de beschieting van Batoe Baroe, in het gebied van den ons welgezinden sultan van Siak gelegen. Het werd erger en erger. In 1863 bedreigde een Atjehsche vloot Defi; in 1868 viel nogmaals een Engelsch schip ten prooi aan de piraten. Doch toen gebeurde iets, wat den Engelschen deed inzien, hoe hun verdeel- en heerschpohtiek zich tegen henzelven kon keeren. Door de opening van het Suezkanaal werd de handelsweg naar het Oosten verlegd en voerde, via Singapore, gevaarfijk dicht langs de Atjehsche kust. Wilde Engeland niet het grootste nadeel ondervinden van den onhoudbaren toestand in Atjeh, dan moest het ons vrijheid van handelen toestaan, eer de verwaten sultan in de verleiding zou komen zich onder de bescherming van andere zeemogendheden te steüen. De sultan probeerde zulks in 1868 daadwerkelijk bij den Grooten Heer te Constantinopel en op diens weigering begon hij te coquetteeren met andere landen, die een begeering oog op dit onstabiele deel van den archipel wierpen. Zoo hebben dan eindelijk de beide groot-belanghebbenden elkaar gevonden en sloten Engeland ZK. Mi). FREGAT PRINS VAN ORANJE, GEBOUWD TE ROTTERDAM IN 1840. en Nederland den 2en November 1871 het Sumatra-tractaat, waarbij Brittannië afzag van verder verzet tegen uitbreiding van het Nederlandsche gezag in Sumatra en wij, kort gezegd, instonden voor de veiligheid in de Atjehsche wateren. Nederland kreeg dus de handen tegen Atjeh en in Sumatra vrij. In 1872 verleenden wij dan ook hulp aan den sultan van Deli, die met de Batakkers overhoop lag. De Marine nam aan deze expeditie deel met de Marnix, Den Briel en Banka onder kapitein-luitenant Rietveld en zij hielp de landmacht met een landings- divisie. Ook wist de Marnix den 9en September in de buurt van Idi een zeeroover te nemen. Inmiddels trachtte het gouvernement langs den weg van onderhandelingen den sultan van Atjeh in het goede spoor te brengen. Atjehsche gezanten verschenen in Riouw; een oorlogschip bracht hen via Singapore terug, maar van het korte verblijf in deze stad, maakten de heeren gebruik den consuls van Italië en deVereenigde Staten een tractaat aan te bieden, ja zij sloten zelfs met den laatsten eenvoorloopige overeenkomst. Dit was al te gek. De vice-president van den Raad van Indië riep, gerugsteund door 4 oorlogsschepen en een troepenmacht den sultan ter verantwoording en toen deze opheldering weigerde, het hij hem den 26en Maart 1873 de oorlogsverklaring overreiken. Maar — men moet een hand hebben om een vuist te maken, en zeer formidabel was onze krijgsmacht niet. Welk een harde les Nederland kreeg door verwaarloozing zijner weermacht, zullen wij in het Atjeh-hoofdstuk verhalen. Ons rest nog, in dit hoofdstuk een kort overzicht te geven van de bedrijvigheid der Marine in andere streken van den aardbol. Vangen wij aan met haar taak in West-Indië en op de westkust van Afrika. Tijdens den Belgischen opstand werd de West bewaakt door drie scheepjes van 18 stukken, De Sirene, de Koerier en de Valk. Van deze kleine scheepsmacht verloren wij, den 24 en Juni 1831, de Sirene door stranding op de kust van Bonaire. Het schip werd vervangen, op hun tijd ook de andere twee; het West-Indische smaldeel beschikte soms over een scheepje meer of minder, maar de gemiddelde sterkte bleef drie. Afwisseling in den eentonigen dienst bood het bezoek van prins Hendrik in 1835 met de Maas en de Snelheid, die, na Paramaribo en Cura?ao bezocht te hebben, thuis voeren via New-York. In 1839 hielden zich 5 kleine bodems in de West-Indische wateren op en bracht de Amphitrite den schout-bij-nacht J. C. Ryk, die tot gouverneur-generaal van West-Indië was benoemd. Het smaldeel van vijf, was in 1842 nog op sterkte; vermeldenswaard is slechts het vlagvertoon der Venus in November te Santa Martha, bij gelegenheid der plechtige overvoering van het stoffelijk overschot van den Zuid-Amerikaanschen vrijheidsheld Simon Bolivar. In dezen tijd was het in de West tamelijk roerig, omdat de slavenemancipatie groote waakzaamheid vereischte en soms moeilijkheden dreigden. Hoe welig de slavenhandel op Brazilië ook nog tierde, waar, ondanks scherpe Engelsche controle, tusschen 1840 en 1847, jaarlijks 60.000 tot 100.000 negers werden ingevoerd, kon de Marine toch zorgen, dat de Nederlanders de oude liefhebberij in de slavennegotie verloren. De rust werd nimmer verstoord; in 1860 volstond men met 4 scheepjes en achtte deze macht voldoende, tot 1861, toen de burgeroorlog in Noord-Amerika woedde en wij tezelfder tijd met Venezuela in moeilijkheden geraakten over de aanhouding van een schoener onder Nederlandsche vlag. De tijd was voorbij, dat Cura9ao een smokkelaarsnest, of een kapertoevlucht en St. Eustatius weer een gouden rots kon worden. Nederland vaardigde den I5en Juni 1864 een kaapvaartverbod uit en weigerde dienovereenkomstig vreemden kapers den toegang tot zijn havens; ook eischte de regeering van de eigen koopvaardij een strikte neutraliteit in het Amerikaansche conflict. Nu had de Sumter, een schip der Zuidelijken wel kolen te Cura?ao geladen, maar deze zaak werd spoedig uit de wereld geholpen door een bezoek van kapitein ter zee Fabius aan Washington, waarna hij met zijn schip, de Zeeland, het smaldeel in de West, bestaande uit de Apeldoorn, Vesuvius en Djambi versterkte. Hij behoefde niet lang te blijven en repatrieerde reeds in 1862. In dat jaar was het geschil met Venezuela bevredigend opgelost; daarna kreeg het smaldeel bemoeienis met de voorbereiding tot afschaffing der slavernij in onze West. De boschnegers in Suriname, weggeloopen slaven of afstammelingen van deserteurs, vertrouwden de boodschappers van het blijde nieuws niet en bejegenden hen zelfs vijandig. Ter bestraffing der ongeloovigen trok een landingsdivisie van de Amstel en de Zoutman tegen hen op. De tocht kostte ons een adélborst en een kwartiermeester, doch werd met succes bekroond, en den ien Juli 1863 werden de slaven vrij verklaard. Verder behoefden onze schepen Zoutman, Amstel, Stavoren, Dommel, Delfzijl en Schorpioen slechts een oogje in het zeil te houden, opdat de vreugde niet in brooddronken uitgelatenheid zou ontaarden. Wij kunnen nu van de West afstappen. De dienst der Marine aldaar is een sprekend voorbeeld van niet in het licht tredend marinewerk in tijd van vrede. Dan ligt haar hoofdtaak in het voorkomen van moeilijkheden, ongetwijfeld een schoone voor den bezadigden marineman, en te hooger te waardeeren, wijl haar richtige vervulling voor alles eischt, dat de maritieme krijgsman zich als militair weet weg te cijferen en eer en glorie achterstek bij zijn plicht om juist de vredesduif te zijn. Een merkwaardige episode onzer krijgsgeschiedenis ter zee, speelde zich af op de kust van Guinee. In het slappe jaar 1838, toen er voor de oefening der zeelieden zelfs geen zomereskaderreisje af kon, zeilde de Amphitrite (20) met het transportschip Merwede en de koopvaarder Rhoon en Pendrecht, onder bevel van kapitein-luitenant Tengbergen naar deze kust, ter overbrenging van een troepenmacht onder generaalmajoor Verveer, die in last had, een negeropstand te bedwingen. Men landde den nen Juli bij Sacondé en rukte op naar Tacorary. Veel tegenstand werd niet geboden, twee belhamels kregen den strop; toen voeren de Merwede en de Amphitrite thuis en transporters brachten de overtollige troepen naar Indië. Nu hoopten de kooplieden ter kuste ongestoord palmolie te kunnen koopen, maar zii stuitten or> nieuwe moeilijk¬ heden, welke de tusschenkomst van de regeering vorderden. Het vlagvertoon der Echo in 1842 baatte niet; op haar volgde in 1844 de Lansier, welker commandant, thuis gevaren, ook moest melden, dat hij met zijn geringe macht den negers geen ontzag kon inboezemen. Toen deed in 1845 luitenant ter zee Bruining met de Lansier en de Huzaar, op doorreis naar Indië, de kust aan en kon de inboorlingen iets handelbaarder maken. Zoo dommelde ons kleine bezit door tot 1863, toen moeilijkheden rezen tusschen de Nederlandsche- en Engelsche koloniale autoriteiten. Onze wederzijdsche bezittingen lagen zoo schots en scheef door elkaar, dat van grenscontrole nauwelijks sprake kon zijn en herhaaldelijk bisbilles optraden. In 1867 bemoeiden 1 . 1 ! j. rv 1 ^ • _i_ ^ 1 ^ ae oeiae upperoesiuren zien mei net ge¬ krakeel, en den 5en Maart kwam een tractaat van grondgebiedruil tot stand, met een groote vereenvoudiging der grenzen. De plechtige ruiling werd op 1868 vastgesteld, waartoe kapitein ter zee J. Vos met de Metalen Kruis, tegen het einde van 1867, naar de kust van Guinee stevende. Het bleek, dat de bevolking van Commenda zich ongaarne onder het Nederlandsche gezag stelde. Minister Pels Rycken vond zulks evenwel niet verontrustend; hij zond althans slechts één schip, de Amstel, derwaarts, ter vervanging der zooveel grootere Metalen Kruis. Hoewel de commandant van dit schip groeienden onwil bij de tot Hollandsche onderdanen gemaakte negers constateerde, werd de orde niet verstoord en ook de Amstel zeilde eind 1868 thuis. Dat was wel wat voorbarig, want nauwelijks terug, moest zij in Januari 1869 andermaal naar de kust gezonden worden. Het lag niet in de bedoeling geweld te gebruiken, maar op onze verschij- GOUDEN PENNING, IN 1828 VEREERD AAN DEN LUITENANT KOLONEL F. LAST NA DIENS SUCCESVOLLE VERDEDIGING VAN HET KASTEEL OP ST. GEORGE D’ELMINA TEGEN DE VEREENIGDE NEGERTROEPEN DER FANTIJNEN EN HASSANS. V rnng namen de inboorlingen het initiatief tot vijandelijkheden door de 5 overlevenden van een, den 2óen Mei, omgeslagen sloep gevangen te nemen, en één hunner, die trachtte te ontsnappen te dooden. De gevangenen doorstonden gruwelijke mishandelingen; eindelijk werden zij na betaling van losgeld, door de Britsche autoriteiten bevrijd. Toen zat er voor onze regeering niets anders op, dan den hoon te wreken en daartoe werd de Koopman onder kapitein-luitenant Van Troyen bestemd. Den ioen Augustus 1869 rukte luitenant ter zee P. ten Bosch op met een landingsdivisie der Koopman en Amstel tegen het „krom” (versterkt dorp) van Commenda. Het dorp werd vernield en een bivak betrokken bij Commany onder bescherming der tot hier toe opgezeilde schepen. Daarna drongen 197 man, waarvan 70 Afrikaansche soldaten, diep landwaarts in. Ondanks groote terreinmoeilijkheden en uit hinderlagen bestookt, welke actie ons 7 gewonden kostte, werd den 9en December een tweede krom genomen en den nen Januari 1870 het Kwassee-Krom stormenderhand, ten koste van 3 dooden en 30 gewonden, veroverd. Den i8en Januari bereikten de onzen Elmina. Het marinepersoneel had uitstekend zijn plicht gedaan; de beide schepen voeren thuis; luisterrijk was de ontvangst in het vaderland en.... in 1871 sloot Nederland twee belangrijke tractaten met Engeland, het eene, waarborgend ons gezag in Sumatra, het andere ter ontruiming van de kust van Guinée! Het laatste tractaat garandeerde ontegenzeggelijk, dat wij nimmer meer „soesah” konden krijgen ter westkust van Afrika. Het was een standpunt, maar was het een verstandig en een waardig? In den loop der eeuwen was op de kust veel bloed geofferd; dat is in allen gevalle vergeten! Voor het laatst zeilden twee Nederlandsche oorlogsschepen, Het Loo en de Wassenaer naar de kust van Guinée, om met de daar aanwezige Citadel van Antwerpen de plechtige overgave te bewerkstelligen. De waarnemend gouverneur Ferguson wachtte de aankomst der schepen niet af; den óen April droeg hij het aloude kasteel St. George d’Elmina en de overige bezittingen aan de Britten over; de Nederlandsche vlag, welke hier zelfs in den Franschen tijd was blijven wapperen, werd voor goed in Afrika gestreken. Gedreven door ons vreedzaam instinct, wist de regeering zich beleidvol buiten alle conflicten te houden, welke na 1830, herhaaldelijk gedeelten der wereld in rep en roer brachten. In één geval evenwel traden wij op den voorgrond, namelijk bij de pogingen om Japan te overtuigen, dat het goed zou doen, evenals China, zijn havens vrijwillig voor het wereldverkeer open te stellen, in plaats van daartoe vroeger of later gedwongen te worden. Wij waren voor dit advies de naasten daartoe door ons eeuwenlang verblijf in Decima; de raad van koning Willem II, aan tiet vreemdelingen-schuwe land in 1844 gegeven, was ontegenzeggelijk goed bedoeld en had, indien hij opgevolgd ware, Japan moeilijkheden kunnen besparen. Niettemin zullen de Japanners van het heden, den Hemel danken, dat de vrijheidszin hunner voorvaderen zich onwillig toonde den „blanken barbaren” te gemakkelijk invloed in hun land te gunnen. Eenmaal daartoe gedwongen, beseften zij, dat nationale eenheid geboden was om het lot der Chineezen te ontgaan, en toen deze OVERBRENGING TE NAGASAKI VAN DEN BRIEF VAN KONING WILLEM II AAN DEN KEIZER VAN JAPAN. WAARIN DEZEN DE RAAD WERD GEGEVEN, DE JAPANSCHE HAVENS OPEN TE STELLEN VOOR HET INTERNATIONALE VERKEER. 1844. ACHTER DEN VLAGGENDRAGER TWEE ONDEROFFICIEREN VAN ZR. MS. PALEMBANG, DIE HET VERZEGELDE KISTJE DRAGEN, WAARIN DE KONINKLIJKE BOODSCHAP WAS GEBORGEN. was bereikt, maakten zij van den nood een deugd; zij zogen de Westersche techniek gulzig in, en na geduchte zeving, ook de cultuur van het Westen, en slaagden er spoedig in, weerbaar in eigen huis te worden. Het Japansche antwoord aan koning Willem II in 1846 was hoffelijk afwijzend; men weigerde uitdrukkelijk vreemden schepen den toegang in Japansche havens. In 1854 kwam koning Willems voorspelling uit; wat hij geraden had goedschiks toe te staan, werd Japan afgedwongen door een Amerikaansch eskader onder commodore Perry en een Russisch onder admiraal Poutiatine. Het Japansche gouvernement, voorgelicht door ons opperhoofd te Decima, Mr. Donker Curtius, stelde twee havens voor de Amerikanen open, terwijl onze regeering de Soembing zond, welker commandant kapitein-luitenant Fabius, alles deed om den dorst naar kennis der jeugdige Japanners te lesschen. Tezelfder tijd daagde een Engelsch eskader onder schout-bij-nacht Sir James Stirling op, die eenige voorrechten voor zijn land bedong. Ons werd door Japan beloofd, dat, al wat aan anderen zou gegeven worden, ook ons ten goede komen zou, en in afwachting van dien zegen bood onze regeering Japan de Soembing aan en detacheerde luitenant Pels Rycken en eenig marinepersoneel te Decima ter opleiding van Japansche zeeofficieren. Te dien einde bezocht Fabius in 1855 Japan andermaal met de Gedeh. Kort daarna bestelde het ontwakende land 3 stoomschepen in Holland en sloot den 3oen Januari 1856 een tractaat met ons, niet van harte, zooals spoedig zou blijken. Fabius bezocht in dat jaar Japan ten derden male met de Medusa en vertoonde de vlag in de contractueel opengestelde havens. In 1857 leverden wij het eerste schip af, de Japan, te Kinderdijk gebouwd. In het volgende jaar arriveerden de Yeddo en Nagasaki, zoodat de Japansche Marine op het einde van 1858 beschikte over 4 stoomschepen, bovendien over enkele zeilschepen. In 1859 zette Huyssen van Kattendyke het onderwijs aan de jeugdige Japanners voort; hij boekte al aardig succes, toen plotseling zijn leerlingen het verder volgen van den cursus moesten staken. De dood des Shoguns en strubbelingen met HET EILANDJE DECIMA TEGENOVER DE STAD NAGASAKI IN JAPAN, WAAR DE HOLLANDSCHE NEDERZETTING RUIM TWEE EEUWEN BLEEF GEVESTIGD EN OOK GEDURENDE DE FRANSCHE OVERHEERSCHING DE NEDERLANDSCHE VLAG BLEEF WAAIEN. Rusland over het vermoorden van eenige Russen te Yokohama, maakte Japan afzijdiger dan ooit van vreemdelingen, en Huyssen van Kattendyke pakte zijn boeken in; hij verliet zijn leeggeloopen school om thuis te varen en zijn leeraarsvak te verwisselen met het ambt van minister van Marine. 2 Na zijn vertrek werden de vreemdelingen meer en meer bemoeilijkt; wij wel niet op Decima, maar elders was het gevaarlijk verblijven in het land, waar verscheidene feudale heeren den Westerlingen weinig goeds toedachten. Zoo vielen, korten tijd na de aankomst der Groningen in Februari 1860, twee Nederlandsche koopvaardij-kapiteins te Nagasaki ten offer aan den vreemdelingenhaat. Men hechtte evenwel geen staatkundige beteekenis aan dit incident en de Groningen vertrok na vlagvertoon te Yokohama en Yeddo. Ook tijdens het verblijf der Cachelot te Nagasaki en dat der Koopman in 1860 en 1861 gebeurde niets vermeldenswaardigs, maar in 1862 vond de Koopman, te Decima gearriveerd, het land, in afwachting van represailles van Engeland, wegens den moord op een landgenoot, Richardson, in rep en roer. In April 1863 verscheen voor Yokohama een Engelsch eskader onder vice-admiraal Kuper, vergezeld van eenige oorlogsbodems onder den Franschen schout-bijnacht Juarès; bij hen voegde zich de Medusa, de vervangster der Koopman, onder kapitein-luitenant De Casembroot. Beide schepen bleven eenigen tijd in de Japansche wateren; de Koopman verzeilde toen naar Hongkong. De Medusa, op reis om den Nederlandschen consul af te halen, passeerde nog ongehinderd de straat van Simoneseki, op welker oevers de plaatselijke heerscher, de prins van Nagato, zware versterkingen had liggen, ’s Mans vijandige gezindheid tegen vreemdelingen, ondervond ons schip, toen het andermaal de straat passeerde, want de Medusa werd zwaar beschoten en moest ten koste van 4 gesneuvelden en 7 gewonden den doortocht forceeren. De dood van twee brave schippers was ongewroken gebleven, maar deze beleeHiging de vlag aangedaan, was te veel. In Mei 1864 arriveerde de Djambi ter versterking, in Juni gevolgd door de Metalen Kruis onder bevel van kapitein ter zee De Man en wat later door de Amsterdam onder overste Muller. In overleg met de Engelsche- en Fransche vlagofficieren is toen besloten de straat van Simoneseki te forceeren ter bestraffing van den prins van Nagato. Negen Engelsche schepen, drie Fransche-, vier HoÜandsche — deze onder bevel van De Man — en een gehuurde stoomboot onder de Amerikaansche vlag, leverden den 5en en óen September een hevig gevecht met de walbatterijen, dat de vereenigde scheepsmacht op 12 gesneuvelden en 61 gewonden kwam te staan, doch dat den tegenstand van den prins brak. Het overige kon aan de diplomatie worden overgelaten; onze schepen zeilden thuis, en den 25en Juni 1866 sloot de Mikado de tractaten, welke Japans havens openstelden. Voor het zoover was gekomen, had de keizer een zwaren strijd met zijn leenmannen gevoerd. Het kan merkwaardig in de wereld loopen. Twee en een halve eeuw vroeger hadden Hollandsche kanonnen en kanonniers der de Liefde een revolutie helpen slagen; op dat tijdstip was het Shoghunaat ook waarlijk het beste voor Japan. Dit- maal hielp het Nederlandsche geschut indirect mede aan het herstel der keizerlijke macht en zulks was wederom een weldaad voor het land. Mogen breeddenkende Japanners in de Hollandsche inmenging in hun zaken de vingerwijzing der Voor- HET FORCEEREN VAN STRAAT SIMONESEKI DOOR ZR MS MEDUSA ONDER BEVEL VAN JHR. F. DE CASEMBROOT, 17 JULI 1863. GEHEEL RECHTS DE OP HET SCHIP VURENDE JAPANSCHE BATTERIJEN. zienigheid zien, welke een -klein land zoftder imperiale aspiraties aanwees, om Japan den goeden koers te toonen. Van Nederlandsche inmenging in andere buitenlandsche conflicten, wij zeiden het reeds, was geen sprake. In 1838, toen de ontevredenheid over het beheer des konings het toppunt had bereikt, was er geen schip in de Middellandsche Zee om een wandaad van Grieksche zeeroovers te bestraffen. Deze piraten hadden een Nederlandsche brik geplunderd, de kapitein en de equipage opgesloten, de luiken toegespijkerd en gaten in het schip geboord, waarna zij het heten zwalken. Gelukkig konden de gevangenen zich van hun boeien ontdoen, en bereikten met een sloep Smyrna. Men snakte in het vaderland naar rust; eindelijk, den I9en April 1839 kwam de eindregeling met België tot stand, maar toen werd het al bezuiniging wat de klok sloeg... en wat niet weg bezuinigd werd, verteerde; de documentenschat uit ons roemvol verleden werd in 1844 bij den brand van het Marine-departement een prooi der vlammen. Welk een symbool moet dat geweest zijn voor de ware vrienden der Marine! Toen Engeland en Frankrijk in 1842 China tot het openstellen zijner havens hadden gedwongen, profiteerden wij mede; de Zwaluw en de Arend gaven „acte de présence”. Maar onze reputatie als zeelieden bezaten wij nog, want toen Pruisen in 1847 aan de schepping zijner Marine begon, noodigde het overste Schröder uit, het daarbij behulpzaam te zijn. Het moeilijke jaar 1848 ging aan ons, terwijl andere rijken op hun grondvesten schudden, zonder zware schokken voorbij; de Marine ondervond er slechts nog meer bezuiniging van. Wat moesten wij ook met schepen doen, bijvoorbeeld in 1854, toen Engeland en Frankrijk Rusland den oorlog aanzegden, nadat dit land in November 1853, de Turksche vloot bij Sinopé had vernield. Wij riepen onze schepen uit de Middellandsche zee terug, het zekerste middel om buiten moeilijkheden te blijven, zij het ook de kortste weg naar algeheele onbeduidendheid. Rusland en de twee Westersche mogendheden sloten vrede in Maart 1856. Wij waren door de perykelen heen gelaveerd. Even goed ging het ons in den kortstondigen oorlog tusschen Frankrijk en Sardinië tegen Oostenrijk in 1859; wij kruisten in de Noordzee, terwijl het in de Middellandsche Zee spookte. De burgeroorlog in Noord-Amerika beroerde ons nauwelijks; niemand maakte het ons moeilijk om een strikte neutraliteit te handhaven en wij kregen de kostelijke les ons voor een prikje in de goedkoope monitors te steken. COMMANDANT EN ETAT-MAJOR VAN ZR MS MEDUSA, WELK SCHIP IN 1863 STRAAT SIMONESEKI FORCEERDE. Het gevaar kwam wel wat dichter bij toen Hannover, Saksen, Pruisen en Oostenrijk het kleine Denemarken in 1864 overvielen. Het was wel een groot geluk, dat de oorlogsschepen der strijdende partijen niet gelijktijdig de reede van Texel bezochten, want ons ontbraken ten eenenmale de middelen een neutraliteitsbreuk met de wapenen te verhinderen. Met gulle gastvrijheid gedoogden wij, dat drie DE VEREENIGDE NEDERLANDSCHE, ENGELSCHE, FRANSCHE EN AMERIKAANSCHE ESKADERS IN DE WATEREN VAN JAPAN. 1864. Pruisen Oostenrijksche versterking afwachtten om gezamenlijk de Denen op te zoeken. Toen zulks was gelukt en de gehavende Oostenrijkers in Texel binnenvielen, mochten zij rustig repareeren, waarna zij versterkt met 6 kameraden het vriendelijke Nederland verlieten. Volledigheidshalve vermelden wij nog het opruimen van eenige steenen des aanstoots in de buitenlandsche politiek. De Vereenigde Staten dwongen in 1857 Denemarken tot afschaffing van den gehaten Sonttol; wij, gewilliger, namen in 1863 genoegen met den afkoop van den Scheldetol. In 1866 was de vrees algemeen, dat het conflict tusschen Pruisen en Italië aan de eene zijde en Oostenrijk aan de andere, een Europeeschen oorlog zou ontketenen. De snelle zege der Pruisische wapenen voorkwam zulks en kon Nederland versterken in zijn waan geen krachtige zeemacht noodig te hebben. Overigens had de annexatie van Hannover en andere kleine Duitsche staatjes door Pruisen ons te denken kunnen geven. De Luxemburgsche kwestie ging ook niet met schokken gepaard (1867); dit landje lag wel niet aan zee, maar toch wel zoo dicht in de buurt, dat de zaak beroering OEFENINGSESKADER IN DE NOORDZEE ONDER BEVEL VAN DEN SCHOUT BIJ NACHT ZIERVOGEL. 1836. in den lande veroorzaakte en de Natie scheutiger maakte, wat de Marine 3 ramschepen en 3 monitors bezorgde. De atmosfeer der buitenlandsche politiek werd zwoeler. In 1868 raakte Spanje in rep en roer na de verdrijving zijner koningin en toen ten slotte een prins van Hohenzollern de kroon werd aangeboden, ontketende Napoleon III den onbesuisden oorlog tegen het in macht en kracht zoo toegenomen Pruisen (19 Juli 1870). Nu mobiliseerden wij; men vrage den enkelen grijsaard, die het fraais beleefd heeft, hoe?! Doch na de capitulatie van Sédan, behoefden wij voor overschrijding onzer grenzen niet meer te vreezen en wederom ging de ellende van een oorlog, waarvoor wij niet paraat waren, aan ons voorbij, ja, het gemeenschappelijke gevaar bracht Zuid- en Noord Nederland tot elkaar, ten blijke waarvan een Hollandsch eskader Antwerpen bezocht, dat het gebeente der gevallenen in de citadel haalde en naar het vaderland bracht. Wij sluiten dit hoofdstuk af met een zeer kort overzicht der marinebedrijvigheid in de periode 1830 tot 1874 ten aanzien van hare algemeene taak. Organisatorisch kwam bijzonder veel tot stand, doch daarover behoeven wij niet in herhaling te vervallen. Een en ander kwam voornamelijk neer op moderniseering van bepalingen, scheepsdienst, opleiding en uniformen, reorganisatie en eindelijk concentratie der dure werven en outilage, en op een langen strijd, over wat de oorlogstaak der Marine inhield en welk materieel daartoe het geschiktst was, alles gedrenkt in politiek en beheerscht door zuinigheid. Wij zaten door den Belgische opstand, ontegenzeggelijk slecht in de middelen, doch toen deze ruimer vloeiden, had in de hoofden der menschen, die ons land regeerden, het onuitroeibare idee post gevat, dat de weermacht luxe was, welke men aanhield voor zijn „standing”, zooals een zuinige kasteelheer zijn koetsier en diens livrei, ook al gebruikt hij hem alleen als tuinman of gegalonneerden huisknecht bij deftig bezoek. Na den val der citadel ging koning Willem I slechts schoorvoetend over tot demobilisatie der weermacht. In Juni 1833 rekende hij af met de dure gehuurde stoombooten en werd een aantal vrijwilligers ontslagen; de rest werd, na 1834, maandelijks bij kleine groepen naar huis gezonden, de liniën van defensie te water werden opgeheven; in 1835 togen de laatste vrijwilligers met groot verlof, zoodat in het begin van 1836 de Marine tot een uiterst kleine vredessterkte was teruggebracht. Verder beteekende de vredestoestand, wegens de zorgelijke financiën een schromelijke verwaarloozing van ons toch al bepaald slechte materieel, een sterk beknibbelen op den aanbouw van uit den tijd geraakte schepen; voor varen en oefenen was geen of weinig geld beschikbaar. Er kon, behalve voor den dienst in de koloniën, geen andere reis af, dan het uitstapje van prins Hendrik naar de West in 1835. Eerst in 1836 kreeg schout-bij-nacht Ziervogel de beschikking over een oefeningseskader van 10 schepen, dat van einde Mei tot einde Juli manoeuvreerde in de Noordzee. Toen werd het eskader ontbonden; prins Hendrik zeilde met de Bellona en de Snelheid naar Oost-Indië, andere schepen van het smaldeel togen in 1837 naar de West of voor vlagvertoon naar de Middellandsche Zee. In dat jaar oefende andermaal, gedurende slechts 6 weken, een eskader van 7 schepen in de Noordzee, zeer tot misnoegen der publieke opinie, welke terecht niet kon gelooven aan een behoorlijke geoefendheid der schepelingen, wanneer aan de eigenlijke opleiding buitengaats slechts enkele weken per jaar besteed werden. Maar er was geen geld, in 1838 bleef zelfs het zomeruitstapje achterwege en in de Middellandsche Zee kruiste slechts één schip. Niettemin, ook zonder varen verloren wij een bodem. De Diana, na thuiskomst uit Indië buiten dienst gesteld, vloog den ióen Januari 1839 in het dok te Willemsoord in brand. In dat jaar was van al ons materieel, bestemd voor den dienst in Europa, slechts één schip in dienst, en wel de Rijn (54), met prins Hendrik aan boord, bestemd voor vlagvertoon in de Middellandsche Zee. En dat, terwijl de Marine beschikte over 5 werven met 3000 arbeiders, die bezig gehouden werden aan het oplappen van de 68 hulken, die in de millioenenhoeken (bergplaatsen van buiten dienst gestelde schepen) sluimerden. Maar in 1840 hadden wij onze nieuwe grondwet, het beheer der Natie was in de plaats van dat des konings getreden, en ziet, een eskader van 5 schepen onder schout-bij-nacht Machielsen was 6 weken lang in de weer in de Noordzee, en de prins deed het zijne met de Rijn in de Middellandsche Zee. In 1841 commandeerde schoutbij-nacht Arriëns het Noordzeeeskader; hij luisterde daarmede den 25en Augustus de onthulling van het standbeeld van De Ruyter te Vhssingen op. Wij zaten dus weer midden in een critieke periode, want nimmer wordt het roem¬ rijke verleden meer gehuldigd dan tijdens een inhoudloos heden. In afwachting van de terugkomst van schout-bij-nacht Rijk uit de West, van wien men alle goeds verwachtte als minister van Marine, geschiedde in 1842 niets. Nadat hij de portefeuille had aanvaard, ondernam prins Hendrik met 2 schepen een vlagvertoonreis naar St. Petersburg, twee bodems volbrachten een oefeningsreis naar de Middellandsche Zee. Even beleefde de Marine een hoogtepunt in 1843, toen de prins een eskader van 9 schepen in de Middellandsche Zee commandeerde. Doch bezuiniging werd weder troef; de brand van het departement van Marine, in 1844, sloeg ook nog een gat in de beschikbare middelen, en in dat jaar moest de prins het met 4 schepen in de Middellandsche Zee stellen. In het volgende jaar was slechts de Rijn voor prins Hendrik beschikbaar, waarmede hij Schotland en Canada bezocht. Verder bezocht koning Willem II Engeland met de Cycloop, welk schip daarna het ruiterstandbeeld van Willem den Zwijger uit Le Havre haalde. HERINNERINGSMEDAILLE, GESLAGEN BIJ DE ONTHULLING VAN HET STANDBEELD VOOR ADMIRAAL DE RUYTER TE VLISSINGEN, 1841. In 1846, terwijl het klachten regende over de onbeduidendheid, waartoe de Marine was vervallen, kreeg men 7 schepen uitgerust en in dienst. De prins volbracht met drie een reis naar de Middellandsche Zee, drie andere verzorgden vlagvertoon in New-York. Maar in 1847 kon de Marine den lande zeer goede doensten bewijzen. Wij beschikten nu over stoomschepen; van deze stevenden de Cerberus, Suriname en Samarang naar de Sont en sleepten in totaal 63 graanschepen uit, welker lading den nood in het vaderland, veroorzaakt door de aardappelziekte, bijtijds lenigde. Ook oefende in dat jaar een eskader van 5 schepen in de Noordzee en bezocht prins Hendrik Edinburg; daarna volbracht hij de droeve taak ’s konings tweeden HET FREGAT RIJN EN DE BRIK SNELHEID ONDER BEVEL VAN PRINS HENDRIK, TER REEDE VAN GIBRALTAR. 1844. LINKS VAN DE RIJN OP DEN ACHTERGROND DE RADERBOOT PLUTON, HET VLAGGESCHIP VAN DEN FRAN- SCHEN ADMIRAAL, DEN PRINS VAN JOINVILLE. zoon prins Alexander naar Madeira te brengen, waar de ten doode opgeschreven jongeling baat van het klimaat hoopte te vinden. Hij vond er geen genezing; reeds in het volgende jaar moest de Phoenix zijn stoffelijk hulsel van Madeira halen; zij bracht het naar het vaderland. '3 In dat moeilijke jaar 1848, was het wel een zegen, dat een eskader van 3 schepen gemist kon worden voor een oefeningstocht in de Noordzee, want voor beteugeling HET ESKADER ONDER BEVEL VAN PRINS HENDRIK MET STORMWEER IN HET KANAAL, OCTOBER 1843. van ordeverstoring behoefde men in het revolutiejaar geen beroep op de weermacht te doen. Van 1850 vermelden wij slechts een reis van de Koerier over China, Californië en om kaap Hoorn van Batavia naar huis. In 1851 zeilde de Prins Frederik dezelfde route af in omgekeerden zin; de Prins van Oranje zorgde voor vlagvertoon in West-Indië en Amerika, de Sumatra in de Middellandsche Zee; terwijl in 1852 een oefeneskader van 3 bodems Spanje bezocht. In 1853 lezen wij slechts van de tegenwoordigheid van één schip in de Middellandsche Zee; in 1854 echter, bij het uitbreken van den Krimoorlog, waren aanvankelijk 6 schepen in dit bedreigde gebied present. Zij werden, nadat Frankrijk en Engeland verzekerd hadden, slechts op oorlogscontrabande te zullen letten, ijlings, op de Doggersbank na, teruggetrokken. Het jaar 1854 onderscheidde zich voornamelijk door den uitval van minister Enslie: „De vloot is in verval”, en als de verantwoordelijke bewindsman zoo iets meende te moeten uitroepen, mag men wel aannemen, dat de toestand al heel bedroevend was geworden.... ’s Ministers erkenning ontheft ons, voort te gaan met het opsommen van reisjes tot het vertoonen der vlag op schepen, welke als museumstukken konden gelden. Er werden er her en derwaarts gezonden, de Marine was steeds eenige modes ten achter gekleed; wij zeilden, terwijl anderen stoomden, wij bouwden van hout, terwijl anderen pantserden; als wij volgden, volgden wij laat. UEt *) —W. A. VAN REES, De Bandjermasingsche krijg van 1859—'63. (1865) —W. A. VAN REES, Opmerking betrekkelijk den Bandjermasingsche krijg. (Tijdschr. Zeew. Swart 1865) — Zakelijk verslag van de verrigtingen der Ned. Mar. in Oost-Indië ged. 1856, 1857—1864. (Tijdschr. Zeew. Swart 1860, 1861, 64, 65, ’66) — M. T. H. PERELAER, De Bonische expeditien. Krijgsgebeurtenissen op Celebes in 1859 en 1860. (1872) — Mc. LEOD, 19 Februari 1859. (Boni). (Mar. blad 31 Aug. 1898) — J. DE ROCHEMONT, 2e Bonische veldtocht 1859—’6o. (1860) — Het afloopen van Zr. Ms. stoomschip „Onrust 27 Dec. 1859- (Tijdschr. Zeew. V, 1906) — H. DE STUERS, Vestiging en uitbreiding der Nederl. ten W. kust van Sumatra. (1849) — E. B. KIELSTRA, De uitbreiding van het Ned. gezag op Sumatra gedurende deze eeuw. (Gids 1887, IV) — M., Iets over den roof der Atjehers op Plo Bras en de middelen tot tegengang. (Ind. Mil. Tijdschr. 1888) — H. T. TENGBERGEN, Verhaal van den reistogt sn expeditie naar de Nederlandsche bezittingen ter W. kust van Afrika. (1839) — I. A. OBREEN, De N. Amerikaansche oorlog 1865. (1871) — J. WOLBERS, Geschiedenis van Suriname tot 1860 — J. BOUDIJK BASTIAANSE, Voyage a la cöte de Guinée a bord du brick goelette le Lancier. (1853) — J. SCHOEMAKER, Laatste bladz. onzer Nederlandsch West-Afrikaansche historie. (Guinée 1868— 71) (Ind. Gids 1900) D. DEKKER, Een schoone bladzijde uit de geschiedenis van het Zeewezen. (exp. Guinée 1869—'70) (1870) — F. A. v. BRAAM HOUCKGEEST, De jongste expeditie naar de kust van Guinea. (Tijdschr. Zeew. Swart 1871) — H. MULLER SZN., De afstand der kust van Guinea aan Engeland. (1871) — E. S. DE KLERCK, De Atjeh oorlog. (1912) — MEURER, Seekrieg und Wirtschaftsleben im nordamerikanischen Sezessionskriege 1861—'65. (Mar. Rundschau 1924) — J. A. v. d. CHIJS, Neerlands streven tot openstelling van Japan voor den wereldhandel. (1867) — E. SOER) Een Nederlandsch oorlogschip in Japan in 1844. (Tijdsp. 1901, II) — Nederland en Japan in 1864. (N. Mil. Speet. 1865) — F. DE CASEMBROOT, De Medusa in de wateren van Japan in 1863 en 1864. (1864) — D. G. E. WOLTERBEEK MULLER, De Nederlandsche zeemacht in Japan in 1864. (Mar. blad 31 Aug. 1898) — De Medusa in de wateren van Japan 1863. (Handelsbl. 9 Juli 19x3) —W. J. TIJL, De Medusa in de wateren van Japan in 1863 en 1864 (Historia 1 jg. 10) — 11 Juli 1863. Het forceeren van straat Shimonoseki door Zr. Ms. korvet „Medusa”. (Onze vl. 1913) — Officieel verslag van het gevecht bij Shimonoseki in Sept. 1864 van Japansche zijde. (Tijdschr. Zeew. IV, 1905) — Vice-adm.-Jhr. F. de Casembroot. (Eig. Haard 1895) — OKUDA, Beschiesung Koegoshima 1863. (Mitt. a. d. Geb. Seew. 1914) — J. A. A. H. DE BEAUFORT, Vijftig jaren uit onze geschiedenis 1868—1918. (1928) — F. C. O. Iets over de Ned. Marine. (1844) — P. ARRIENS, Bijdrage tot de kennis onzer marine. (1846) — M. H. JANSEN, De zeemacht. (1848) — J. C. RIJK, Het bestuur der Marine ged. de jaren 1842—1849. (1853) — J. C. RIJK, Bestuur Ned. Marine 1851—1853 — G. F. TYDEMAN, Het marine materieel. (1862) — N. MAC LEOD, De marine 1848—1898. (Halve Eeuw I) — A. EDELING, Kort reisverhaal met Zr. Ms. Panter naar de Middell. Zee in 1834. (1835) — P. A. TALMA, Reistocht langs eenige havens van de Spaansche, Fransche, Italiaansche en Barb. kusten met Zr. Ms. Dolphijn. (1835) — MENSCHIG, J. Schröder, Deutsch admiral. (Mar. Rundschau 1937) — F. W. FREUDENBERG, Extract uit verschillende rapporten nopens de gedane reis met het fregat „Prins Frederik der Nederlanden” naar de Westkust van Amerika in 1851 en ’52. (Tijdschr. Zeew. Swart 1852). HOOFDSTUK IV DE NEDERLANDSCHE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE IN HAAR VERBAND MET DE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS Ij HET WERK DER MARINE VAN 1875 TOT 1914, OOK IN ONS OVERZEESCH GEBIED, BEHALVE IN ATJEH Om verscheidene redenen beschouwen wij 1875 als het eerste jaar eener nieuwe periode van onze zeegeschiedenis. In dat jaar werd uitvoering gegeven aan de vestingwet van 18 April 1874, waarbij aan walforten de defensie van havens, reeden en watertoegangen werd toebedeeld, gesteund door ons drijvend materieel, dat, in het kort gezegd, had op te treden, waar het vuur der forten den vijand niet bereiken kon. Door het aannemen van de vestingwet was dus het beginsel van 1672, de kustbescherming door een zeegaande vloot, losgelaten en werd de taak der Marine in het moederland een secundaire, gelijk zij het in Indië reeds geruimen tijd was. In de te schetsen periode is evenwel het besef geboren, dat onze primaire oorlogstaak, de stipte handhaving der neutraliteit, in Indië althans modern en niet te klein HET RAMTORENSCHIP PRINS HENDRIK, AAN BOORD HEBBENDE KONING WILLEM III, TER REEDE VAN TEXEL, 1867. )P DEN ACHTERGROND VAN LINKS NAAR RECHTS DE SCHEPEN ZOUTMAN, CURAQAO, ADOLF VAN NASSAU EN METALEN KRUIS, DIE KORT TEVOREN VAN EEN OEFENINGSTOCHT WAREN TERUGGEKEERD EN WELKER BEMANNING TER EERE VAN HET KONINKLIJK BEZOEK IN HET WANT PARADEERT. 14 ■ materieel vereischte en daarvan werd zooveel aangebouwd, dat wij in 1904 bij het uitbreken van den oorlog tusschen Japan en Rusland redelijk voor den dag konden komen. Ons dunkt verder, dat na 1875 vooral, het marinebeheer doelbewust aanstuurde op het bekwamen van het personeel voor modem oorlogswerk. Meer varen, jaarlijksche manoeuvres met het pantsermaterieel en uitstekende opleidingsinstituten voor alle takken van dienst, maakten het marinepersoneel het allerbeste materieel waard. De Marine kreeg dit zeker niet, maar met horten en stooten werd zij toch verlost van haar houten stoomfregatten, en al werden deze vooreerst voornamelijk, slechts vervangen door ijzeren, zoo droegen zij dan toch verdragend achterlaadgeschut, dat, vooral in Indië, de slagkracht der weermacht vergrootte. Indië kreeg bovendien weldra de beschikking over onze beide ramtorenschepen, de Hendrik en de Koning, maar aan dat geschenk zat een lucht je, want in 1876 reeds was gebleken, dat deze bodems door hun te licht pantser en geringe vaart, hopeloos uit den tijd waren. De Oost heeft aan beide schepen dure houpaardjes gehad. Dan bleek in 1875 duidelijk, dat de verovering der hoofdstad van Groot-Atjeh niet het einde had gebracht, maar het begin ingeluid van een zwaren, bloedigen oorlog, die ook aan de Marine tot in het begin der 20e eeuw hooge eischen stelde. Atjeh wordt immers aan drie zijden door de zee bespoeld, zijn belangrijkste volksvestigingen liggen aan de kust, de toegangen tot het bijna onbegaanbare binnenland waren van de zeezijde het best te forceeren. En, al kon een blokkade het sobere, strijdbare volk niet door honger tot overgave brengen, zoo was deze toch absoluut geboden om den Atjehers het verkijgen van wapenen en munitie zoo moeilijk mogelijk te maken. Voor de Marine was dus veelsoortig werk te doen. Menige groote actie werd ingeleid door haar geschut; landingsdivisies traden verrassend op tegen afvallige of weerspannige staatjes; steeds was zij in de weer met troepen-vivres- en munitietransporten en het evacueeren van zieken en gewonden. Haar zwaarste werk was echter de blokkade, welke door haar eentonigheid een zwaren wissel trok op het geduld en uithoudingsvermogen der schepelingen, overdag onder de brandende tropenzon, ’s nachts in de tropische duisternis, als de sloepen op brandwacht uitzwermden. Het relaas van dit en ander Indisch expeditionair werk zal zelden tot de verbeelding der lezers spreken, maar de offers van lichaam en ziel onzer marinemannen geëischt, die, opgeleid voor den strijd ter zee, op dit terrein meer bosch dan water zagen, billijken o.i. het hoofdstuk, dat wij straks aan dien moeilijken tijd zullen wijden, nadat wij in dit verhaald hebben van de bedrijvigheid der zeemacht in den vreemde en in de overige deelen van den uitgestrekten Oostindischen archipel. - In deze periode toch, miskende het moederland langzaam aan, niet langer het groote belang der buitenbezittingen; de Marine kreeg een groot aandeel in de vestiging van het rechtvaardige en gezegende rechtstreeksche Nederlandsche be¬ stuur over den archipel. Het behoeft dus geen betoog, dat de krijgsgeschiedenis der Nederlandsche zeemacht zich bijna uitsluitend in Oost-Indië afspeelde, overal elders in de wereld bepaalde de taak der Marine zich in het tijdvak 1875— 1914, tot nuttig en waardig vlagvertoon en tot de bescherming van Nederlandsche onderdanen, wanneer door anderen den tempel van Janus werd ontsloten. Wij zullen in dit werk het vlagvertoon niet bespreken. Wijlen oud-minister W. J. Cohen Stuart behandelde het uitvoerig in zijn „De Nederlandsche Zeemacht (1889—1915)”, ontleend aan de ook uitvoerige gegevens der „Jaarboeken van de Koninklijke Nederlandsche Zeemacht”, welke sinds 1875 geregeld verschijnen. Voor de overige verrichtingen der Marine, meenen wij niet met deze verwijzing te mogen volstaan, daar zij in de aangehaalde werken niet onderwerpsgewijs zijn gerangschikt, en dus den belangstellenden landge¬ noot, voor wien de genoemde publicaties bovendien moeilijk zijn te verkrijgen, geen overzichtelijk beeld der gebeurtenissen geven. LUITENANT TER ZEE L. R. KOOLEMANS BEIJNEN. 1852—1879. AAN ZIJN ONVERMOEID STREVEN WAS HET TE DANKEN DAT ONS LAND IN DE TACHTIGER JAREN DER VORIGE EEUW EEN WERKZAAM AANDEEL NAM IN HET INTERNATIONALE POOLONDERZOEK. Wij zullen eerst afrekenen met den officieelen hoofdschotel, de algemeene taak der Nederlandsche Zeemacht, de bescherming van den landgenoot in den vreemde, maar mogen daaraan een kleine hors d’oeuvre laten voorafgaan, en wel de Nederlandsche poging om het werk van een groot man uit de ijzeren eeuw, Willem Barentsz, voort te zetten. Vooral omdat de hervatting van het poolonderzoek te danken was aan het initiatief en de energie van een jong zeeofficier L. R. Koolemans Beynen, akt, naar Batavia, de Prins Hendrik had reeds einde November den gevangen rorst naar de hoofdplaats overgevoerd. Het bleef evenwel nog geruimen tijd roerig op het eüand. In October 1896 moest ie landingsdivisie der Atjeh op de oostkust optreden tegen twee kampongs in de buurt van Laboean-Hadji en er zelfs één verbranden. Na de gevangenneming van enkele weerspannige hoofden kon de Marine de bezetting der dorpen aan de Landmacht overgeven en deze bleef er, tot in 1897, de opgelegde boeten waren voldaan, waarna niet langer permanent een surveilleerend schip in de Lomboksche wateren noodig geacht werd. Nalatigheid van den vorst van het zelfbesturend-landschap Kloenkoeng (Oost- Rflli'ï was aanleiding, dat in Sentember 1002. y * — X + de Gelderland en wat later de Zeeland, de Piet Hein en de gouvernementer Zwaluw ter reede verschenen, ten einde den resident in de gelegenheid te stellen den vorst een ultimatum te overreiken. Het gouvernement had geduld en schonk hem 14 dagen bedenktijd. De vorst scheen zich te voegen, zoodat een langer verblijf der schepen onnoodig scheen. Een ander staatje, ditmaal Tabanan (ZuidBali), maakte echter in 1903 de aanwezigheid der Gelderland en Regentes noodig, opdat de controleur een krachtig woord met de weerspannige hoofden kon spreken. De scheepsmacht maakte blijkbaar indruk, tot strijd behoefde het niet te komen. Doch in Maart 1905 moest de Mataram naar Badoeng (Z.O. Bah) stoomen om den vorst te overtuigen der noodzakelijkheid van het betalen eener schadevergoeding voor het plunderen van een gestrand vaartuig. Daar zulk een eisch indruischte tegen het heilige strandrecht, kreeg het gouvernement nul op het rekwest en voorloopig blokkeerde de Mataram de zuid-oostkust en na haar de Ceram. Dit dreigement baatte evenwel niet; in 1906 zag het gouvernement zich genoodzaakt tot het voeren van krachtiger actie. Hietoe verzamelde zich in Juli ons geheele eskader voor Ampenan, bestaande uit de Hertog Hendrik, Wilhelmina, Regentes, Zeeland en De Ruyter, in September nog versterkt met de flottille-vaartuigen Mataram, Serdang en Flores. Het zou ditmaal gaan tegen Badoeng en Tabanan. De Hendrik, De Ruyter, HET GEVEST VAN DE GOUDEN KRIS. BEHOORENDE TOT DE Z.G. LOMBOKSCHAT, WELKE IN 1894 DOOR DE TROEPEN VAN DE LOMBOKBYPPniTIF WF.RD VEROVERD. Zeeland, Serdang, Mataram, Flores en Koetei stoomden met eenige gouveroementers op naar Sanoer (Zuid-Bali); den I2en September werd een ultimatum gesteld, den I3en arriveerden 4 paketstoomers met troepen. Met hulp der Marine landden den i4en ’s morgens de troepen bij Sanoer (bij Den Pasar); 100 man van elk der schepen De Ruyter, Zeeland en Wilhelmina vergezelden de expeditionnaire macht en brachten 10 stukken van 7.5 c.M., 12 van 3.7 cM. en 14 mortieren van 7.5 c.M. mede. Bij de landing werd geen tegenstand ondervonden, ’s avonds van den I4en was alles gereed voor den opmarsch. Alvorens op te rukken was een inleidend bombardement van het sterk bevestigde Den Pasar aangewezen. Op 6 K.M. afstand kreeg deze vesting reeds op den I4en, 10 schoten uit de 15- en 7.5-centimeters, daarna werd de plaats geregeld onder vuur gehouden met 10 schoten uit de 10.5-centimeters, elke twee uur. Op den i5en sprak het grof geschut, de 17~centimeters, een woord mee, den i8en bombardeerden de schepen van ’s morgens tot ’s avonds de vijandelijke stellingen en, eindelijk den I9en, terwijl de troepen oprukten maakten de Baliërs kennis met de zware granaten uit de 21-centimeters. Bij de oprukkende troepen was de landingsdivisie der Wilhelmina ingedeeld, aan de overige divisies werd de bewaking van het strandbivak opgedragen. Nog was voor den aanval op Den Pasar, op den 2oen, een zwaar inleidend vuur noodig; dit beukte den vijand zoo murw, dat de verovering der plaats met geringe verliezen mogelijk werd. De actie tegen Tabanan verliep nog vlotter. Na een bombardement op den 26en der Zeeland en Regentes met haar 12- en 15-centimeters, had de bevolking genoeg van verderen strijd en onderwierp zich, nadat de vorst en de kroonprins zelfmoord hadden gepleegd. In October kon de marinedivisie worden ontbonden. In April 1908 bekruisten, op verzoek van den resident, eenige schepen de zuidkust van Bah, want in dat jaar braken in Kloenkoeng (oostkust) ongeregeldheden uit bij de invoering der opiumregie. In afwachting van de komst van troepen, bombardeerde de Tromp in April Kloenkoeng, de Noord-Brabant Gelgel en de Hendrik Satria; ook ontscheepten de Noord-Brabant, de Hendrik en de Regentes landingsdivisies en 3^7 cM. geschut ter bezetting van de bivaks te Den Pasar, Gianjar en Karang-Asem, teneinde het leger meer vrijheid van beweging in het binnenland te verschaffen. Den 26en April konden de troepen landen na een hevig bombardement van Kloenkoeng gedurende de ochtenduren; ’s avonds reeds was de plaats gevallen, want de bevolking werd den vorst afvallig, zoodat hij met slechts 100 trouwe volgelingen in de hoofdpoeri den aanval moest afwachten en het onderspit dolf. Den 29en konden de landingsdivisies weder inschepen en de schepen begaven zich op één na naar Ampenan. Eer Bali tot rust kwam, was in September 1908, nog een demonstratie der Reeen- tes, Wilhelmina en Mataram voor Karang-Asem noodig. Men verwachtte hier onlusten, doch na een landing van troepen en landingsdivisies was de rust spoedig hersteld door de arrestatie van twee weerspannige goesti’s. Naar het enorme eiland Nieuw-Guinea is in den loop der jaren menig marineschip gestevend, voornamelijk ter opening van dit onbekende gebied, ter vestiging van ons bestuur en tot het scheppen van eenige orde, speciaal in het grensgebied. De resident van Temate stelde, in November 1875, met de Soerabaya een onderzoek in naar den staatkundigen en economischen toestand op de noordkust tot de Humboldtbaai, ook op de westkust en op de zuidkust tot de baai van Lakahia. In 1880 controleerde de Bromo de geplaatste wapenborden aan de zuidkust, met de bedoeling om het tot de grens op 1410 O.L. te brengen, maar stroom en wind waren tegen en de kolenvoorraad reikte niet voor den langen tocht. Het gelukte in 1881 de Batavia wel, zij waarmerkte de grens en controleerde op de noordkust de wapenborden op Japen, de Schouten-eilanden en in de Geelvinkbaai; onder de bedrijven door verwijderde zij een Engelsche vlag van Mafia (noord van den Vogelkop). De taak der Tromp in 1886 was meer een krijgskundige. De bewoners der Schouten-eilanden hadden het stoomertje Coredo afgeloopen, den kapitein en'3 schepelingen gedood, en 3 gewond. De landingsdivisie tuchtigde, na met pijlen beschoten te zijn, de schuldige kampong en wist twee der doodgewaande zeelieden van de Coredo te verlossen. Het volgende jaar bezocht de resident van Ternate met de Java de westkust en de golf van Maccluer; weerspannigheid van het hoofd van het eiland Ega, kostte hem zijn kampong. In December 1889 stevende hetzelfde schip naar Doré (aan de baai op de oostpunt van den Vogelkop) met een prauwenvloot van Tidore en Halmaheira, ten einde den troep te helpen bij het onderdrukken van ongeregeldheden. Den inlandschen krijgers zonk echter de moed in de schoenen, zoodat de landingsdivisie de zaak moest opknappen. In 1890 bezochten dit schip en de gouvernementer Raaf met den resident van Ternate aan boord, de zuid-westkust in verband met een klacht der Australische regeering over het uitmoorden der schoener Isabel. Het onderzoek was lastig, een officier werd verwond, maar men kreeg „ketrangan” (opheldering) en de schuldige dorpen werden getuchtigd. Op de noordkust moest bovendien een moord op 3 Ternataansche paradijsvogeljagers worden gestraft, maar daar de hulptroepen op den loop gingen, bleef de wandaad ongestraft. In 1892 toog de Java uit voor een politieke zending wegens vertoogen der Britsche regeering over grensschendingen der Tugeres. De resident wenschte een grens- post te vestigen in kampong Selerika, de Java hielp bij den bouw van den post en bracht er den posthouder met zijn pradjoerits heen. Na het vertrek van het schip, kon deze ambtenaar zich niet lang handhaven, hij verliet de nieuwe vestiging na een zwaar beleg te hebben doorstaan, met io gewonden. Dit optreden der grensbewoners gaf in het begin van 1893 aanleiding tot een volgende reis der Java, via Thursday eiland om met de Engelschen een gemeenschappelijke actie te overleggen. De Java stoomde daarna, vergezeld van een Engelsch gouvemementsjacht naar het grensgebied en bepaalde astronomisch de grens. Men demonstreerde nog even voor Selerika, doch de post werd niet meer bezet. De reis van hetzelfde schip in 1896 naar de Etna-baai (zuidkust) leverde het bewijs van den roofmoord op de Engelsche schoener Lizzie, waarvoor de schuldige kampong werd beboet. Van wetenschappelijken aard was de reis der Bomeo in 1897 langs de noordkust tot aan de grens. Veel gegevens op aardrijkskundig, hydrografisch en ethnologisch gebied werden verzameld; de resident van Ternate, die den intocht meemaakte, inspecteerde nederzettingen; hij deed recht en liet, waar noodig, straffen. De Serdang en de Edi waren in dat jaar ook druk doende op de noord- en westkust; zij hielpen voornamelijk bij het vestigen van controleursposten in Doré, Manokwari en Fak-Fak. In 1900 deed de Serdang twee reizen naar Selerika, op de zuidkust, waar drie onvoorzichtige stuurlieden van het stoomschip Pel een uitstapje aan den wal hadden gewaagd en verdwenen waren. Op de tweede reis gelukte het contact met de inwoners en zekerheid te verkrijgen, dat deze ongelukkigen den kannibalen tot spijs hadden gestrekt. Nieuwe klachten der Engelschen over invallen der Tugeres maakten overleg met de Britsche autoriteiten van Thursday-eiland andermaal noodig. De Serdang en de gouvemementer Zeemeeuw stoomden in October 1900 derwaarts. Met een Engelschen ambtenaar voer men toen naar de Merehead-rivier en had hier een kleine schermutseling met een 40 tal prauwen tellende vloot der Tugeres, waarvan een werd lekgeschoten. Hierna volgde een dagenlange sloepentocht stroomopwaarts, en toen de Sumatra zich bij de Serdang had gevoegd, een tweede de Beronka-rivier op. Tijdens dezen tweeden tocht werd het strandbivak eenige malen bepijld, wat met eenige salvo’s en de tuchtiging van een kampong werd bestraft. Een derde expeditie drong diep door langs den oever der Merauké-rivier; ook hier was het optreden der bevolking vijandig en menig salvo noodig om de pijlen schietende wilden op behoorlijken afstand te houden. Ten slotte kregen de schepen nog gelegenheid Selerika, waar onze post gevestigd was geweest, te bezoeken; daar de kampong was verlaten, kon hier niet worden gestraft. Nuttig opnamewerk op de Merauké-rivier werd in 1900 door de Java verricht, doch in 1902 moest de Ceram zorgen voor het beboeten van eenige kampongs op de noordkust wegens rooftochten der inwoners van Bongo. Eenig verzet werd geboden, een paar salvo’s volgden en ten slotte verkreeg men de uitlevering van den hoofdschuldige. De commandant van dit schip maakte zich nog verdienstelijk met de exploratie van een kolenbedding en stookte met zijn „output” van 165 Kg. den stoomketel van zijn sloep. Ten slotte verloste de Ceram enkele geroofde personen in deze contreien en overrompelde een schuldige kampong, waarbij een luitenant ter zee zwaar gewond werd. In hetzelfde jaar was de Nias werkzaam in de Merauké-rivier ter bebakening van den toegang en om hulp te verleenen bij den bouw en de inrichting van onze bestuursvestiging onder een assistent-resident aldaar, nadat de paketbooten Van Swoll en Van Goens de materialen, de werklieden en de militaire bezetting hadden aangebracht. Den I3en Februari begon de ontscheping en werd een bivak opgeslagen. De houding der bevolking was aanvankelijk nieuwsgierig, doch niet vijandig, doch toen eenig eigenwijs werkvolk buiten het bivak ging zwerven, boetten weldra 8 koelies hun onvoorzichtigheid met den dood; in den nacht van den 28en werd het bivak zelfs overvallen, maar de bevelvoerende bootsman sloeg de overrompelaars met bebloede koppen af. Inmiddels vorderde de bouw van het kampement, hoeveel last ook werd ondervonden van de omwonenden, die het vooral op de bakens en tonnen in het vaarwater hadden voorzien. Er zat niet anders op, dan met het 3.7 cM. geschut de omliggende kampongs te bestoken, en zoo kwam geleidelijk de bevolking tot het inzicht, dat het gouvernement vast besloten was te blijven. De Papoea’s Heten de vestiging verder met rust, maar wie zich daarbuiten waagden, zooals een aantal Atjehsche dwangarbeiders, vonden den dood. Nadat in Juli de Ceram de Nias en in December de Koetei de Ceram had afgelost, oordeelde het gouvernement al spoedig de verdere aanwezigheid van een oorlogsschip onnoodig, zoodat de Koetei in Maart 1903 het station verhet. De Java vervulde in 1902 een taak der beschaving op West- en Zuid-Guinea. Zij voer vaccinateurs, die de bevolking van de pokken afhielpen en bracht 8 bij een hongi-tocht geroofde mannen naar hun kampong terug. In 1909 was de Edi belast met het overvoeren van een militair detachement, dat belast was met de exploratie van het grensgebied, en ten behoeve waarvan aan de Kajo-baai (Humboldtbaai) een bivak, „HoUandia” was geslagen. Hetzelfde werk verrichtte de Koetei voor een exploratie-detachement naar de Mamberano in Januari 1910. De Edi loste de Koetei af en was de met ziekten kampende exploratieexpeditie herhaaldehjk behulpzaam evenals de grenscommissie, welke door de Edi met een sloepenflottüle tot hoog in de Kaiserin Augusta rivier werd gebracht. Op dien tocht moest een salvo worden afgegeven op een pijlenschietenden troep Papoea’s. In dit jaar heerschte groote bedrijvigheid op de kust van Nieuw-Guinea; de Mataram is ook nog ter plaatse geweest, doch van het werk dezer oorlogsschepen vermelden wij slechts, dat men er ten slotte in slaagde een hongi-vloot te verrassen en uit elkaar te slaan. In 1911 en 1912 waren de Koetei en de Mataram werkzaam op Noord-NieuwGuinea en op de zuid-westkust ter assistentie van de exploratie-tochten der landmacht. Hoe kort wij het ook gemaakt hebben met deze schets van de krijgsverrichtingen der Marine in den Indischen archipel, zoo kon deze bezwaarlijk anders uitvallen dan als een droge opsomming. Wij meenden ze echter niet te kunnen ontberen, want de opgave bewijst toch zeker, welk een veelomvattend werk de Marine met haar weinige en in den regel kleine schepen verricht in den archipel. Wie met Indië vertrouwd is, weet heel goed, dat waar het broeit en gist aan de kust, het oorlogsschip spoedig present is en menig angstig hart gerust stelt, maar onze landgenooten, die Insulinde niet kennen, hebben nimmer het materieel gezien of zelfs de namen der dappere kleine schepen gehoord, die rusteloos het eilandenrijk bevaren en samen met het onvolprezen Indische leger onder leiding van een tactvol gouvernement van dit enorme gebied een veiligen rechtstaat hebben gemaakt. Moge zulks zoo blijven, wat mogelijk is, als niet getornd aan en beknibbeld wordt op het „gelauwerde zwaard” van Indië. LITERATUUR J. K. J. DE JONGE, Nova Zembla, verslag over de voorwerpen door de Ned. zeevaarders na hunne overwintering achtergelaten en in 1871 door kapitein Carlsen teruggevonden. (1872) — J. K. J. DE JONGE, Nova Zembla, verslag over de voorwerpen door de Ned. zeevaarders na hunne overwintering achtergelaten en in 1876 door Chs. Gardiner teruggevonden. (1877) — ANTON D. VERSCHUUR, De „Willem Barents” 1878. (Ned. Zeew. 27, 1928) — H. D. GUYOT, Marine Studiën. (1898) — H. D. GUYOT, De organisatie onzer marine. (1887—1888) — E. BUZAC, Précis de quelques campagnes: La guerre Hispano-Americaine. La guerre Sino-Japonnaise. (1899) — Ons conflict met Venezuela. (Tijdschr. Zeew. 1908) —F. W., Herinneringen aan Venezuela. (Tijdschr. Zeew. 1908) — H. SCHUTTE Een eeredag voor onze Marine 15 Juni 1907. (Eig. Haard 1907) — NESLER, Tragic days of Vera Crüz 1914. (Un. States Navel Proc. 1914) — R. v. MACH, Aus bewegter Balkanzeit 1879—1918. (1928) — President Krüger aan boord v. H. Ms. Gelderland Oct. Nov. 1900. (Onze vloot 1925, 17) — G. P. J. MOSSEL, Herinneringen aan Siam. (Mar. blad 31 Aug. 1898) — A. A. VISSER, Het Nederlandsch Eskader in de wateren van China 1900. (Boon’s Mag. 111) —v. R., De Hollandsche vlag te Shanghai. (Onze vloot 6, 1919) — Reis der Divisie (de Ruyter, Koningin-Regentes en Tromp) naar de Philippijnen, China en Japan 10 Aug. 27 Nov. 1909. (Onze vloot 8, 1910) — G. v. J., Die Niederlandischen Flottenmanöver 1909—1910. (Mar. Rundschau 1911, 1) — G. STUMPHIUS, Iets over onze marine in 1913. (Onze vloot 1913) — S. TERETSCHENKO, La guerre russe-japonaise. (1931) — JAPANISCHER ADMIRALSTAB, Dér japanisch russische Seekrieg. — Wm. v. TETTAU, Der Russisch-japanische Krieg. (vert. Russische generale staf). 1911 — Hollandsche graven op Spitsbergen. (Tijdschr. aardr. gen. 2S. XLII, 1925) — v. D., Der italienisch-türkische Krieg 1911—’i2. (Mar. Rundschau 1912) — De „Gelderland” naar en voor Constantinopel. (Onze VI. 1912—*13) — O., Met de „Kortenaer” naar de Levant. (Onze VI. 19x2—'13, '14) — G. F. TYDEMAN, De dag van Krakatau aan boord Zr. Ms. „Koningin Emma der Nederlanden”. (Mar. blad 31 Aug. 1898) — G. GOBIUS, Herinneringen Marine 1874—1908. (1908) — Kort overzicht van de ongeregeldheden op Halmaheira. (Ind. Mil. Tijdschr. 1907, 1) — De toestand van Halmaheira in 1881. (Ind. Gids 1881, 1882) — Een herinnering aan een daad van Moed, Beleid en Trouw (H. Kremer). De verraderlijke overrompeling der stoombarkas no. 19 op de Indragiririvier 25 Sept. 1882. (Week 1908, 26 Sept.) — Van een kleine expeditie. Beschrijving van de „Excursie” naar Babber (Tenimber eilanden). (Eig. Haard 1907) — J. KERKS, De expeditie op de Tanimbar eilanden. (Annalen Missiehuis Tilburg 1912) — Expeditie naar de Aroe eilanden 1893. (Tijdschr. Ned. Indië 1893) —r Het aandeel der Marine aan de jongste krijgsverrichtingen tegen de Aroe eilanden en op de Tamiang rivier. (Mar. blad 1893—'94) — W. A. ARRIENS, De indische militaire marine in 1887. (1887) — H. B. L. BRAAM, De tocht op de Tambesi rivier in Mei 1901. (Mar. blad XVI, 1901—1902) — VETH, Borneo’s Westerafdeeling. (Ind. Gids 1889—'90) — P. G. SCHMIDHAMER, De expeditie naar Zuid Flores (11 Mei tot 11 Nov. 1890). (Ind. Mil. Tijdschr. 1893, II, 1894, I) — A. TISSOT VAN PATOT, Kort overzicht van de gebeurtenissen op Flores en eenige gegevens betreff. dat eiland. (Ind. Mil. Tijdschr. 1907, II) — P. G. SCHMIDHAMER, De Flores expeditie 1890. (Ind. Tolk van het Nieuws van den dag 1890) — D. K. WIELINGA, Soemba. (Macedoniër 1916, '17, ’i8) — H. ZENTGRAAFF, Pacificators in Midden Soemba. (1912) — L. TIP, In Zuid Celebes tusschen 1890—1900. (Kol. Tijdschr. 1924, '25) — JACOBS, Indisch krijgsleven (Kraeng Bonto) — De expeditie naar Zuid Celebes 1905—1906. (Off. bijdr. v. h. depart. van Oorlog in Ned. Indië, Ind. Mil. Tijdschr. extra bijl. 37, 1916) — A. W. A. MICHIELSEN, De expeditie naar Zuid Celebes in 1905— ’o6. (Ind. Mil. Tijdschr. 1915, extra bijlage 36) — W. LUCARDIE, Expeditie naar Z. Celebes 1905. (1906) — De expeditie naar Z. Celebes in 1905—’oó. (Ind. Mil. Tijdschr. extra bijlage 21, 1908) — M. C. KONING, Eene episode uit de 3e Boniexpeditie, Landingen te Patiro en Badjowa 1905* (Tijdschr. Zeew. IV, 1905) — A. TEN BROECKE HOEKSTRA, Aandeel der Marine in de Boniexpeditie 1905. (Mar. blad XX) — Das Ende des Krieges in Süd Celebes. (Deutsche Wochenzeitung 1906, I) — G. K. VAN ASBECK, De aanleiding tot de Lombokexpeditie en haar verloop tot 15 Aug. 1894. (Mar. blad IX, 1894—'95—'96) — De Lombokexpeditie van 15 Aug. tot hare ontbinding. (Mar. blad X, 1895—'96) — De samenwerking van zee- en landmacht bij Lombok. (Meded. a. d. Tweede Kamer, Ind. Gids 1895, I) — W. COOL en G. B. HOOYER, De Lombokexpeditie. (1895) — J. SCHOEMAKER, Het verraad van Lombok. — W. COOL, De Lombok expeditie. (1896) — P. GROEN, De mariniers op Lombok. (Ind. Mil. Tijdschr. 1895) — Die expeditionen von Lombok. (Deutsche Heeres Zeitung 1898) — De Marine bij de Baliexpeditie (Eigen Haard 1906) — A. FEUILLETEAU DE BRUYN, Expeditie naar Bali 1906. (1925) —A. HAGA, Ned. Nieuw-Guinea 1500—1883. (1884) — Kort overzicht van den toestand op Nieuw-Guinea. (Ind. Mil. Tijdschr. 1907, II) — F. v. P., De onlusten op Nieuw-Guinea. (Ind. Mil. Tijdschr. 1907, I) — E. B. KIELSTRA, Nieuw-Guinea. (Onze Eeuw 1914, IV) — L. TIJS, Enkele aanteekeningen over de geschiedenis van Nieuw-Guinea ged. de laatste jaren. (Kol. Tijdschr. 1926) — I. J. H. GIJSBERTI HODENPIJL, De werkkring der Marine waarin: Overzicht van de verrichtingen der Mil. Marine en der Gouvernementsmarine in Ned. Indië (de wateren van Atjeh en de Javakusten uitgezonderd) ged. 1875—1885. (1886) — E. B. KIELSTRA, De vestiging van het Nederl. gezag in den Indischen archipel. (1920). . HOOFDSTUK V DE NEDERLANDSCHE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE IN HAAR VERBAND MET DE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS 19 DE MARINE IN DEN ATJEHOORLOG et geven van een zeer gedetailleerd relaas der marinebedrijvigheid in de _____ wateren, rivieren, kreken en in het onherbergzame binnenland van Atjeh ligt niet in onze bedoeling. Alleen al aan de beschrijving der bombardementen van de kustplaatsen zou een bombardement van den lezer met de tallooze namen der Atjehsche bentengs vast zitten, welke in geen enkelen atlas en alleen nog op oude stafkaarten te vinden zijn. Doch bovendien en vooral — wij wezen daar reeds op — zou een uitvoerige beschrijving van het vervullen der secundaire taak der zeemacht haar in een landoorlog opgelegd, niet tot haar recht komen, zonder een even groote uitvoerigheid ten aanzien der veel belangrijkere legerhistorie, welke wij in dit werk slechts kunnen aanstippen. Wij zullen slechts zooveel geven als ons genoeg voorkomt om den lezer een indruk te geven van het groote nut, door het vaderland getrokken van zijn wel kleine, maar onmisbare en toegewijde zeemacht. Bij den aanvang der vijandelijkheden in de eerste dagen van April 1873, het direct gevolg van het ultimatum van 26 Maart, beschikte kapitein ter zee Koopman over het auxihaire eskader, bestaande uit de Djambi, de Citadel van Antwerpen en de Marnix, en ook over de Coehoorn, Soerabaya en Sumatra van de Indische militaire Marine, alsmede over de gouvernementsstoomers Siak en Bronbeek, terwijl de expeditieleider, generaal-majoor Kohier 3000 man troepen en de 300 man tellende marine-landingsdivisie onder kapitein-luitenant J. W. Binckes, commandeerde. Deze krijgsmacht bleek veel te gering. Ageerend tegen een geweldige Atjehsche overmacht, kon men na de landing op 5 April niet opschieten en het weldra sneuvelen van den opperbevelhebber, noopte diens vervanger tot den aftocht. Voorloopig moesten wij ons tot de kustblokkade bepalen en versterkingen afwachten. Nog in den zomer arriveerden de Metalen kruis, de Zeeland, Schouwen, Bommelerwaard, Riouw, Banda, Amboina en Watergeus voor Atjeh. Deze schepen waren, op het laatste na, door het kanaal van Suez gestevend, waarmede dit wel het groote voordeel van een korte verbinding met Indië bewezen had. Langs dezen nieuwen weg konden ook onze koopvaarders snel personeel en materialen naar Indië overvoeren. Aan den met spoed uitgezonden luitenant-generaal Van Swieten werd opgedragen den geleden smaad uit te wisschen. Hij kwam den 28en November 1873 voor Atjeh aan en, hoewel ongunstig weer en cholera een onmiddellijke actie zeer belemmerden, kon hij den 9en December, gesteund door het vuur der Citadel van Antwerpen, Watergeus, Amboina en Banda, 7000 man aan land zetten. De schepen bombardeerden onder kapitein-luitenant Binckes de kustbentengs, terwijl kapitein ter zee J. van Gogh met de Zeeland, Metalen Kruis, Koopman, Borneo en Riouw de westkust verontrustten. Na een hardnekkig gevecht op den I4en December, drong het leger door tot de missigit (26 December); deze versterkte tempel werd den óen Januari 1874 veroverd. Na ontzaglijke terreinmoeilijkheden te hebben overwonnen, werd eindelijk de kraton omsingeld en den 24 Januari stormenderhand genomen. Inmiddels had Van Gogh den radja van Pedir bestraft, die den sultan van Atjeh hulptroepen ZR. MS. STOOMTRANSPORTSCHIP JAVA, GEBOUWD TE AMSTERDAM IN 1865. had gezonden. Na een hevig bombardement der versterkingen in de Pedir-rivier, volgde een tuchtigingsexpeditie aan den wal, welke het eskader 2 dooden en 8 gewonden kostte. Op wel zeer effectieve wijze hadden onze mariniers bijgedragen tot het succes der tweede Atjehexpeditie. Generaal Van Swieten doopte de nieuwe hoofdplaats Kota-Radja en verklaarde Groot-Atjeh tot gouvemementsgebied. Het succes scheen volledig, een groot deel der troepen werd teruggezonden, slechts 3000 man bleven achter onder generaal Pel. Men had goede hoop, dat de tijd geslagen wonden zou heelen, en de talrijke, geregeld met elkaar overhoop liggende staatjes zich onder de bescherming der Nederlandsche vlag zouden stellen, nu het eenheidssymbool, het sultanaat van Groot-Atjeh was vervallen. Aan generaal Pel werd dan ook verboden aanvallend op te treden. Hoe deerlijk wij ons in den Atjeher vergisten, bleek maar al te spoedig, want de band tusschen Groot-Atjeh en de omringende staatjes was slechts zeer los en weldra werd Kota-Radja van alle kanten besprongen. Toen aanvaardde het gouvernement het voorstel van generaal Pel om GrootAtjeh van de zee en de onderhoorigheden met een postenketen te isoleeren. Ook deze maatregel had niet het minste succes, al zegevierden onze wapenen geregeld. De strijdlustige vijand vond in eigen land zijn sober droogje en natje, en een afdoende blokkade, welke hem wapenen en munitie kon onthouden, was niet te leggen. In 1877 bewees kolonel-gouvemeur K. v. d. Heyden, dat een krachtig offensief, het eenige middel was om den oorlog snel te winnen, en zoo vinnig kwamen zijn klappen aan, dat Groot-Atjeh in September 1879, geheel was onderworpen en de onverzoenlijken naar Pedië waren geweken. In 1880 viel in het gepacificeerde gebied geen schot. Generaal Éénoog, zooals de Atjehers Van der Heyden noemden, begreep, dat stabiliteit slechts verkregen kon worden door een rustelooze vervolging der verzetslieden in Pedië, maar, helaas, hij verloor het oor van het gouvernement, dat, misleid door de rust in Groot-Atjeh, slechts een sabreur in den ook bij den vijand hooggeachten krijgsman wilde zien en hem op den ien April 1881 verving door een civiel gouverneur. Welk een macabere April grap! Vrijwel onmiddellijk drongen vijandelijke benden Groot-Atjeh binnen en beoorloogden ons en de aan onze zijde gebrachte staatjes, of intimideerden de wankelmoedigen, totdat zij van ons afvielen. Op de westkust was het vooral de sluwe, maar dappere Toekoe-Oemar, die ons veel kwaad berokkende en ons ten aanzien van het buitenland al dadelijk in groote verlegenheid bracht door het afloopen van een Engelsch schip. Hoewel de toestand in Atjeh weldra weer even zorgwekkend was als voor het optreden van generaal Van der Heyden, was het gouvernement niet uit zijn apathie te wekken; erger, zuchtend onder de oorlogslasten van 150 millioen, besloot het in 1884 tot den aanleg der z.g. geconcentreerde linie van 16 forten, met daarvoor een kilometer breede schoongekapte terreinstrook en het liet de kooi bouwen, waarin het leger zat opgesloten, als een aap, gehoond en bespot door een treiterenden vijand. Deze politiek is van 1884 tot 1896 bedreven. Zij bezorgde de Marine zwaar en ondankbaar werk, omdat de regeering van een scherpe, maar in wezen ondoenlijke blokkade, verlichting van den toestand verwachtte. Edoch, meer dan plaatselijk succes leverde de afsluiting der kusten niet op; de Atjehers schaarden zich geestdriftig om den zoon van den verbannen sultan, den z.g. pretendent-sultan Mohammed Dawot, en ons gezag smolt als sneeuw voor de zon. Toch had onze slappe methode veel voorstanders, zij was goedkoop en het be- stuur slaagde er bovendien in Toekoe Oemar, schijnbaar, naar spoedig bleek, aan onze zijde te brengen. Toen deze weerhaan in 1896 het lang gedragen masker vallen liet, vielen het gouvernement de schellen van de oogen en gouverneur-generaal Van der Wijck schonk eindelijk vertrouwen aan mannen als Snouck Hurgronje en Van Heutsz. Nu werd een krachtig offensief ingezet, eerst onder generaal Vetter, spoedig onder Van Heutsz zelf. In 1897 reeds, was Groot-Atjeh gezuiverd, daarna kwam Pedië aan de beurt, waarheen de pretendent-sultan was uitgeweken. Oemar sneuvelde in 1899, Samalanga werd in 1901 definitief onderworpen; de pretendent-sultan week uit naar Gajoe, maar door Van Daalen rusteloos vervolgd, moest hij andermaal naar Pedië vluchten, waar hij en zijn voornaamste helper zich in 1903 overgaven. Met den beroemden tocht in 1904 van Van Daalen dwars door de Gajoe- en Alaslanden, was de onderwerping van Atjeh voltooid. In dat jaar aanvaardde Van Heutsz het gouverneur-generaalschap en verliet een volkomen onderworpen Atjeh. In dezen zwaren oorlog was een koloniaal leger gevormd, dat hoe klein ook, zijn wedergade nergens vond; daarin was elke marechaussée-luitenant een volleerd spoorzoeker, elke kapitein een bekwaam aanvoerder, elke fusilier een held. Daarmede werd in de komende jaren het verzet in alle overige buitenbezittingen gebroken. Onder den invloed van het succes der Oostersche wapenen in den JapanschRussischen oorlog, dreigde in 1905 het verzet nog eens op te laaien. Doch ditmaal greep het gouvernement — hoe kon het anders onder een man als Van Heutsz — dadelijk energiek in; de van verraad verdachte pretendent-sultan werd in 1906 gevangen genomen en verbannen, en een bestuursreorganisatie deed de rest, om de rust te handhaven. Plaatselijk liet nog wel eens een kleine bende van zich spreken, tot in 1912 de laatste verzetleider sneuvelde. Atjeh was gepacificeerd. Voor hoe lang, de toekomst zal het leeren; een paraat Indisch leger en een goede zeemacht zullen ongetwijfeld den Atjeher beter overtuigen van de noodzakelijkheid van het Nederlandsche bestuur, dan de zegeningen welke het in ruime mate het land bracht. Hoe de Marine zich aanpaste aan het gouvernementsbeleid zullen wij in de volgende regelen schetsen. De mariniers hadden, zooals wij reeds zeiden een belangrijk aandeel in de tweede expeditie onder luitenant-generaal Van Swieten. Een contingent van 300 man, in Mei 1873 uitgezonden en eenigszins geacclimatiseerd in Padang, rukte mee op, en nadat het geteisterde corps in 1874 te Fort de Koek op zijn verhaal was gekomen, toog het in het begin van 1875 weer naar het oorlogstooneel. Wat er van over bleef, werd in November afgelost door een verschen troep van 300 mariniers, die in den loop van 1876 repatrieerden. Het heldhafige corps werd onderscheiden met 12 ridderkruizen der M. W. O. en 19 eervolle vermeldingen1). Tijdens de dagen van Van Swieten en Pel was ons geheele auxiliaire eskader in de wateren van Atjeh gestationneerd. Het bestond uit het oude fregat met stoomvermogen Zeeland, twee schroefstoomfregatten ie klasse, Metalen Kruis en Djambi, de tweedeklassers Citadel, Koopman, Marnix en Watergeus, en de vierdeldasjes Schouwen en Bommelerwaard, terwijl de Indische militaire Marine beschikte over 8 schroefstoomers, 9 raderbooten en 15 stoombarkassen. Behalve het deelnemen aan de weldra bevolen defensieve actie van het leger, eischte het principe der isolatie van Groot-Atjeh, een strenge blokkade van dit gebied en daar de landmacht niet, of nauwelijks daar buiten in groot formaat mocht optreden, werden onze schepen dikwijls gebruikt om kleine staatjes, die het gevallen sultanaat welgezind waren, door machtsvertoon, zoo mogelijk, in toom te houden. Onder den indruk van den val der kraton erkende menig kuststaatje ons gezag, maar meer en meer bleek, dat men de Nederlandsche vlag aanvaardde om aan de blokkade te ontkomen en dat men in het geheim den vijand diensten bewees. Indien ontdekt, moest bestraffing volgen. Bij het onderhouden der gemeenschap tusschen de nieuwe hoofdstad KotaRadja en de reede van Oleh-leh, langs de Atjehrivier, stonden onze sloepen herhaaldelijk aan beschieting bloot; zoo kreeg in Juni 1874 een sloep 7 gewonden. De naaste omgeving der hoofdstad was dusdanig onveilig, dat onze scheepsmacht in 1874 en later meer dan eens de aan de monding der rivier opgeworpen bentengs moest beschieten en de vijandelijke versterkingen aan de nabijgelegen Kroeëng-Rababaai en de Koeala (monding) Gigieng onder vuur nam. Bij een beschieting der laatste bentengs, in Februari 1876, sloeg een sloep om; twee schepelingen verdronken. Ten einde de aanvankelijk aan ons gezag onderworpen, maar recalcitrant geworden staatjes op de westkust, Laboean Hadji en Meuké tot de orde te roepen, vernielden in Januari 1875, 4 schepen hun strandbentengs, twee andere namen twee andere staatjes voor hun rekening en op de noordkust werden Samalanga, Meureudoe en Kroeëng-Rajah beschoten. De vijand zat blijkbaar goed in zijn geschut, want bij deze acties kreeg de Schouwen een grondschot en een treffer in het tuig en de Palembang 3 treffers in het hol. Op de oostkust schoot een gewapende sloep der Amboina een zeerooversprauw met 3 stukken, in den grond. *) Het uiterlijke teeken van een eervolle vermelding is een kroontje op het lint van het expeditiekruis. Gespen op dit lint geven aan, aan welke expedities de onderscheiden krijgsman heeft deelgenomen. Janmaat en Jan Fuselier noemen het expeditiekruis „het looden ridder”, en om volledig te zijn, het kruis voor langdurigen dienst, het,,jeneverkruis ”. Teneinde het trouwgebleven Idi, op de oostkust, tegen Simpang-Olim te steunen, ageerden, in October 1876, een gewapende sloepenflottille en een militair detachement, samen met de Idireezen op de Djamboe-Ajé (loopt bij Diamantpunt in zee). De Atjehsche helpers richtten weinig uit, doch de flottille en de infanterie veroverden na een scherpen strijd van 4 uren lang, een oeverbenteng. In November voerde de Bromo versterkingen aan en de flottille hielp bij de verovering van SimpangOlim. De expeditie kostte de zeemacht 2 gesneuvelden en 16 gewonden. In het volgende jaar, 1877, werd de ons welgezinde Idische bondgenoot vermoord en moest andermaal in de Djamboe-Ajé opgetreden worden. Schepen brachten troepen naar het strijdtooneel en gelijksoortigen dienst bewezen zij bij een demonstratie tegen Langsa. In dit jaar had bovendien de groote actie tegen de afdeeling der XXVI Moekims in Groot-Atjeh plaats. Twee punten in de Kroeëng-Raja baai en de Koeala Loë, waren voor de landing uitgekozen, welke onder de persoonlijke leiding van den civiel- en militairen bevelhebber en geholpen door 5 onzer schepen, vlot verliep. De schepen volgden daarna de langs het strand oprukkende colonnes. Op de westkust brachten in April 1877 4 schepen 4 compagnieën infanterie voor het bestraffen van het zeerooversnest Loöng. Bij de landing kreeg de landingsdivisie 2 gewonden, zij bezette twee der zeven door de troepen veroverde bentengs. Op deze kust hielp de Deli bij het vestigen van een bestuurspost te Meulaboh en assisteerden de Bromo en Bandjermasin bovendien bij de onderwerping van het naburige Meureuboh. Na de verovering dezer kampong doorstond een sectie mariniers een klewangaanval, welke haar 4 dooden en 3 gewonden kostte. Op de noordkust heten ons ook allerlei staatjes in den steek en moest in 1877 streng worden opgetreden. De Aert van Nes, die het vorige jaar al twee geschuttreffers had opgeloopen, kreeg den I2en Mei één, welke 3 man verwondde. Verder werd een sloep van dit schip door de bemanning van een in beslag genomen prauw overrompeld. De commandant en 5 man werden gewond, doch de aanvallers heten 5 gesneuvelden achter. Uit de genoemde acties bhjkt wel, dat het systeem-Van der Heyden was aanvaard en in Augustus 1877 ging de toenmalige kolonel over tot het groote offensief tegen Samalanga en Meureudoe. Hieraan namen 10 marineschepen deel; 5 ingehuurde stoomers vervoerden 3 bataljons infanterie, de artillerie en geniedetachementen. De landing had den I2en plaats in zulk een zware branding, dat 23 sloepen op het strand werden geslagen. Dank zij evenwel de voorzorgen van den bevelhebber der maritieme middelen waren de vivres verpakt in luchtdichte buskruitkisten en gebruikte nipn hermetisch gesloten ketels voor het drinkwater, zoodat het den ontscheepten troepen aan niets ontbrak. Bij deze expeditie kon het scheepsgeschut zeer goede diensten bewijzen en was mede oorzaak, dat de beide staatjes zich reeds in September onderwierpen. Het groote offensief van 1878 eischte zeer veel krachtsinspanning van de Marine. Na twee kleine acties ter westkust door de Aert van Nes, Merapi en Sambas tegen kampong Pasir en Meulaboh, eischte Sigli op de noordkust onze volle aandacht op, sinds de bevolking aldaar een dreigende houding tegen onze bestuursvestiging aannam. Terwijl de Merapi voor den post ter reede lag, overvielen de Atjehers den 28en April onze benteng. Ijlings toegezonden gewapende sloepen hielpen krachtdadig mee aan het afslaan van den aanval, waarna de commandant den gamizoensbevelhebber 50 schepelingen afstond, die zich bij den tweeden aanval, op den 3en Mei, dapper weerden. Ter bestraffing van den afval der bevolking, zond Van der Heyden een sterke troepenmacht onder bevel van den in deze periode zoo zeer bekend geworden majoor Coblyn. Diens colonnes, versterkt met 125 man der Soerabaya, Watergeus en Merapi rukten den nen Mei tegen den belager van Sigli, den radja van Gigiëng op en onderwierpen hem binnen korten tijd; onze landingsdivisie verloor slechts één marinier. Na de onderwerping van Gigiëng bracht de Watergeus een compagnie naar Idi, dat eveneens door binnengeslopen vijandelijke benden uit Gedong werd benauwd. De toestand was hier den i8en Mei zoo hachelijk, dat de Borneo de vrouwen en kinderen der bezetting aan boord moest nemen. De bezetting, versterkt met 30 man van de Palembang en een kanon van 3.7 cM., kon echter den volgenden nacht een zwaren aanval afslaan. Toen de door de Watergeus gebrachte mannen Idi voldoende hadden beveiligd, moest Gedong zijn straf ondergaan. Een expeditionnaire macht ter sterkte van 3 compagnieën infanterie, versterkt met 50 man der Borneo, Palembang en Bandjermasin landde den 3en Juni met veel moeite op het strand van Pasé en betrok een bivak, dat door gewapende sloepen in de rivier werd beschermd. Een geduchte aanval op het dorp van den radja van Gedong, waarbij diens havenkwartier verloren ging, bracht hem tot onderhandelen, doch zijn tegemoetkomende houding was geveinsd; hij won er tijd mee om zijn weermacht geducht te versterken, waarmede hij een tweeden aanval kon afslaag "n ons zelfs tot den terugtocht dwingen. Bij een klewangaanval op den aftrekkenden troep verloor hij evenwel 17 dooden. Voorloopig moest volstaan worden met de verdediging van het kustbivak, vooral ;en waar corvée voor de bemanning der sloepenflottille, daar bovenstrooms een veeziekte heerschte en de lucht op de rivier werd verpest door de afdrijvende cadavers ier gestorven runderen. Maar, reeds den i6en, daagden de Soerabaya en de Metalen Kruis op, die een >toomer met den generaal zelf aan boord, en 5 compagnieën infanterie begeleidden. Helaas, hij bracht de order van den commandant der zeemacht mede, dat in den 20 vervolge geen landingsdivisies dan bij dringende noodzakelijkheid ontscheept mochten worden en dan alleen nog maar ter bivakbescherming, en zoo moest Janmaat Jan Fuselier alleen laten ploeteren. Dit was waarlijk iets om „het Atjeh in” (het land in) te krijgen. Zonder den bijstand der landingsdivisie dus, wisten de troepen evenwel een schit- ZR. MS. SCHROEFSTOOMSCHIP ie KLASSE DE RUYTER, DEN HAVEN VAN NIEUWEDIEP BINNENKOMEND. EEN ZESTAL DERGELIJKE SCHEPEN WERD IN DE JAREN 1876—’86 OP DE MARINEWERF TE AMSTERDAM GEBOUWD; ZIJ WAREN DE LAATSTE ZEILSCHEPEN ONZER MARINE. HET STOOMVERMOGEN WAS REEDS TAMELIJK GROOT, DAT VAN DE DE RUYTER BEDROEG RUIM 5300 P.K. terend succes te behalen, dat uitgebreid zou zijn tot Peusangan, wanneer niet onze oude vijand, de Arabier Habib Abdoe’r Rahman, die als rijksbestierder van Atjeh voor den oorlog, met den Grooten Heer te Constantinopel had gekonkeld, KroeëngRaba, onder den rook van Kota-Radja omsingeld had. Teneinde de troepen zoo spoedig mogelijk van Gedong naar het bedreigde punt te voeren, poogden de sloepen der Soerabaya, Watergeus, Palembang en Bandjermasin de colonnes aan boord te nemen en langs den zeeweg naar hare bestemming te brengen; de branding, eigenlijk onze grootste vijand op de Atjehsche kust, maakte zulks onmogelijk, wij verloren bij de poging 6 schepelingen door het omslaan van een sloep. Coblyn, de commandant der colonnes, moest zich dus over land naar de benarde vesting reppen, nadat hij door de schepen met veel zeemanschap van vivres was voorzien. Het gouvernement zag in, dat generaal Van der Heyden versterkingen noodig had; hij kreeg deze spoedig en kon Habib reeds in Juli tot onderwerping brengen. Met deze schitterende actie in het binnenland had de Marine uiteraard geen bemoeienis, maar zij hield de kusten onder den duim. De Merapi, in 1878, de Borneo in 1879, hielden de Kroeëng-Raja baai schoon, de Palembang en de Sambas bewaakten de westkust — het eerste schip kreeg een treffer in den schoorsteenmantel — en op de noordkust kruisten de Metalen Kruis, Deli, Soerabaya, Curaijao en Aert van Nes rusteloos op piraten en smokkelaars en bekogelden herhaaldelijk weerspannige kampongs. De expeditie naar Peusangan (Noord-Atjeh), uitgesteld door de actie in GrootAtjeh tegen Habib, werd in Juli, speciaal aan de Marine opgedragen. Vijf schepen straften met hun geschut het staatje ongenadig af. In 1879 verliet een aantal onzer oudste oorlogsschepen het station. De Metalen Kruis, Aert van Nes, Schouwen en Cura9ao sloten een lang leven af met den sloopenden vijfjarigen dienst in Atjeh, en al werden zij niet onmiddellijk door „la crème de la crème” der Marine, het ramtorenschip de Koning der Nederlanden en het ijzeren stoomfregat Atjeh vervangen, deze schepen waren tenminste in Indië aangekomen en konden op de kust worden verwacht, nadat zij op vlagvertoonreizen genoegzaam waren bewonderd. Met hun modern geschut konden zij den vijand heel wat krachtiger te woord staan dan de ouderwetsche schepen met hun „zuurpotten” 1). Overigens, er was geen haast, want in den loop van 1879, was Groot-Atjeh vrijwel gepacificeerd. In dat jaar had de Marine slechts op te treden ter bescherming van onze versterking SigH, wat succesvol werd verricht door de Watergeus en Palembang met haar sloepen en geschut. Ook in 1880 viel weinig vermeldenwaards voor, hetgeen echter niet zeggen wil, dat de taak der Marine licht was, want de scheepsmacht werd aanmerkelijk ingekrompen. Vijf bodems werden aan het station onttrokken en door slechts twee vervangen, zoodat men het, behalve met het stationschip, stellen moest met twee oude radeibooten en twee schroefstoomers 4e klasse. Van dit kleine eskader zorgde de Amboina voor het bombardement van een kustbenteng; de Soerabaya, Borneo, Amboina en Sambas transporteerden troepen naar Samalanga. *) zuurpotten: voorladers. De verliezen in dat jaar waren niet aan den vijand te wijten. Bij het beschieten van een prauw sprong een 12 centimeter der Pontianak, waardoor een officier en konstabel zwaar gewond werden, en de Borneo verloor voor Idi in den storm haar barkas op sleeper1); daarbij kwam de geheele sloepsbemanning op een lichtmatroos na, om het leven. In 1881 kregen wij de 1 April-grap! De groote Van der Heyden viel in ongenade; in zijn plaats deed de eerste civiele gouverneur zijn intrede in het nauwelijks onderworpen gebied, en met hem de vijand. De maritieme middelen moesten het ook ontgelden; in totaal waren in dit jaar slechts 4 kleine bodems in de Atjehsche wateren ter beschikking. In November reeds, was het wederom hoogst onveilig op de Atjehrivier; rivieren strandroof waren aan de orde van den dag, ja, de Soerabaya moest in Juni 1882 in de haven van Kota-Radja, Oleh-leh, 40 man aan wal zetten, daar men een overval der hoofdstad vreesde. En verder was het blokkeeren „und kein Ende”, vooral van de noordkust, waar zelfs de vischvangst werd belemmerd. Met de weinige scheepjes waren evenwel de visscherij en de in- en uitvoer niet te beletten; daarom werd de scheepsmacht in het laatst van 1881 en in het begin van 1882 versterkt met 3 schepen, ja, in Juni verschenen de „moderne” Atjeh en de Koningin Emma, en gezegd mag worden, dat zij op de Atjehsche hoofden diepen indruk maakten. Zij kwamen weldra in actie. Voor den radja van Peusangan was het zien, in Juli 1882, der Atjeh, al genoeg om zich gevangen te geven, de Emma liet den vijand, tot zijn groote schade, kennis maken met haar achterlaadgeschut, dat treffers maakte met indirect vuur op 2500 tot 3000 M. afstand2). De beide groote schepen richtten nog heel wat meer uit voor Samalanga, waar onze post in September herhaaldelijk was bestookt door groote guerilla-benden. De Atjeh zond den 7en haar landingsdivisie met een kanon en een mortier van 7.5 cM. te hulp en een dag later twee sloepen met munitie, die onder zwaar vuur den post bereikten. Den 9en en ioen schoot zij 50 granaten op de vijandelijke stellingen; de Emma, den I2en gearriveerd, voegde de stem van haar grof geschut bij die van het zusterschip. Na met zooveel ijzer te zijn murw geschoten, moest de vijand den I4en September bovendien een aanval der infanterie ondergaan, die was versterkt met de landingsdivisies der schepen, terwijl de troep werd gedekt door twee gewapende sloepen. Weldra bleek, wat een krachtig doortasten vermocht; in een oogwenk waren de vijandelijke stellingen vermeesterd. Doch, overigens op het defensief aangewezen, werd Samalanga reeds spoedig weer bestookt en was de aanwezigheid der Atjeh, *) op sleeper: aan een sleeptros meevarend. 2) indirect vuur: Als men het doel niet kan zien, is aan de hand der kaart en met driehoeksmeting de richtlijn te berekenen. Emma of Palembang voortdurend noodig om erger te voorkomen. De schepen leverden herhaaldelijk schepelingen ter versterking der bezetting of zuiverden met geschutvuur de omgeving. Te Lho-Seumawé kwamen de Emma en Madura de ook in het nauw gebrachte vestiging ontzetten; bovendien werden herhaaldelijk represaille-blokkaden gelegd voor de kusten van in opstand gekomen staatjes. Het was in 1883 van hetzelfde laken een pak. Toekoe Oemar dook op vele plaatsen verrassend op, en werd overal verwacht. Toen (nog in 1882) het garnizoen van Oleh-leh moest uitrukken tegen benden in de omgeving, verzorgden 40 schepelingen der Soerabaya den kazemedienst. De Atjeh strooide granaten op de opstandige plaatsjes der westkust, die de inwoners van Meulaboh hadden aangevallen, de Emma was op dezelfde wijze doende ter noordkust, op de oostkust hielp de Banka een aanval op onzen post te Idi afslaan. De Padang had op deze kust hét geluk, twee scheepjes met 5 kanonnen, eenige geweren en 30 vaatjes buskruit te nemen. Maar met onze defensieve politiek snapten wij in November een reuze-koopje dat ons zou heugen — de lezer vergeve ons deze „slang” om ons armzalig figuur te sterker te laten uitkomen. Op de westkust strandde het Engelsche schip de Nisero, welks bemanning door de Atjehers werd gevangen genomen. De radja van Teunom weigerde de lossing der gevangenen, eerst recht, toen het Britsche oorlogsschip Pegasus satisfactie kwam eischen. Wat zaten wij in den knoei, en hoe zwaar moet het den commandanten der Benkoelen en Palembang zijn gevallen, den Engelschen collega hun onmacht te erkennen! Maar, na lang gepraat, werd in 1884 tot een straf-expeditie tegen den sluwen radja besloten. De Bromo, Banka, Palembang en een ingehuurd vrachtschip stoomden in Januari naar Teunom. Zij brachten een bataljon infanterie, een sectie artillerie, genie en een grooten tros, onder bevel van den militairen commandant van Atjeh. Voor Teunom lagen reeds de Benkoelen en.... de wakende Pegasus, en onder de oogen van den Brit werd den 7en na een inleidend bombardement op schitterende wijze geland. De voorhoede legde een versterkt bivak aan, den volgenden dag werd de rest der troepen ontscheept, gedekt door gewapende sloepen. Allereerst werd toen, niet zonder belangrijke verhezen, het voorwerk van een sterke vijandelijke benteng veroverd. Den I2en werd de hoofdversterking met behulp van het scheepsgeschut en een flottille gewapende sloepen vermeesterd; kort daarna de tweede stelling, den radja van Simpang-Olim ontweldigd. Bij deze actie kreeg de Marine één doode en 3 gewonden. Ondanks het behaalde succes, duurde het tot September, eer de radja voor een hoog losgeld, en murw gemaakt door een Engelsch ultimatum, de gevangenen der Nisero in vrijheid stelde. Maar met de politiek ging het best. Met een ondoorgrondelijk gezicht had Toekoe Oemar de gastvrijheid der Benkoelen aanvaard; de listige Atjeher stal het hart van het bestuur wegens zijn succesvolle tusschenkomst bij den radja van Teunom, ten bate der lossing van de gevangenen der Nisero. Hij werd naar een andere streek gebracht om zijn invloed ten goede aan te wenden, doch tijdens de ontscheping van eenige zijner getrouwen, overvielen deze dubbelhartigen de sloep en maakten 6 van de 9 schepelingen der bemanning af. Toekoe Oemar wist natuurlijk van niets en suste het bestuur met de belofte van teruggave der sloep en der buitgemaakte wapenen. Maar spoedig zat hij ons weer openlijk dwars, en moeilijk was dat niet, want de geconcentreerde linie der stelling Groot-Atjeh van 1884, maakte het hem mogelijk zijn volle aandacht op die kooi te concentreeren, en de door ons in den steek gelaten onderhoorigheden vlogen hem grootendeels als gebraden duiven in den mond. Aan de Marine was de taak beschoren, den in- en uitvoer van de lastigste staatjes te beletten en op de geheele kust te zorgen, dat geen oorlogsmaterieel en het den Atjehschen strijder dol makende opium werd binnengesmokkeld. Voor deze z.g. politieke blokkade werden in October 15 oorlogsschepen aangewezen, in één divisie vereenigd. Aan deze groote scheepsmacht werden 6 gouvernementsstoomers onder bevel van zeeofficieren toegevoegd, zoodat de blokkade effectief kon zijn en ook was. Doch dit werk was hopeloos eentonig, daar de Atjehers zelden buiten kwamen; wij moesten tevreden zijn met de aanhaling van een belangrijke partij opium en het in beslag nemen van den onder Nederlandsche vlag varenden smokkelaar Hoth-An. Verder deed de Marine dienst bij de tragische ontruiming van de ten koste van zooveel bloed veroverde gebieden; zoo noodig sprak daarbij het geschut. Ons eenige verlies in dat jaar was de oude Leeuwarden, niet in het gevecht, maar op een rif bij Diamantpunt. Men kreeg den bodem met veel inspanning wel vlot, maar hij moest worden afgekeurd. Het gouvernement zag, nadat de geconcentreerde linie gereed was gekomen, weinig nut in een streng doorgevoerde blokkade; zuinigheidshalve riep het de meeste schepen terug, en in de Atjehsche wateren bleven slechts 4 over. Voor zoover doenlijk bewaakten zij de kust, een karwei, dat herhaaldelijk werd onderbroken als de „belegerden” in de geconcentreerde linie geholpen moesten worden. Bovendien tuchtigde in Juli 1885 de Bromo een kampong met granaatvuur wegens den roof van menschen uit prauwen van Oleh-leh. In die maand had de Sambas het geluk uit het Engelsche schip Canton een paar honderd geweren en een millioen slaghoedjes te lichten; ten slotte kon de Palembang een gestrand en beroofd Engelsch scheepje vlot brengen en den eigenaars restitueeren. Het meeste werk had de Marine aan het westfront der herhaaldelijk verontruste geconcentreerde linie, terwijl bovendien de Atjehers hun terrein van actie uitbreidden tot de eilanden in die buurt. Zoo werd op Poeloe-Bras onze versterking en eèn troep van 15 schepelingen der Palembang tijdens het schijfschieten door een bende „djahats” overvallen, waaibij wij 5 man verloren. Bij het doorzoeken van het eiland bleek de vijand gevlogen, doch de kampongs, die met hem hadden geheuld, werden in de asch gelegd SCHROEFSTOOMSCHIP 4e KLASSE JAVA. GEBOUWD TE FIJENOORD IN 1885. HET SCHIP WAS BEWAPEND MET EEN JAAGSTUK VAN 15 CM. EN j STUKKEN VAN 12 CM., DIE ZOOWEL AAN STUURBOORD ALS BAKBOORD KONDEN WORDEN GEBRUIKT. en hun prauwen vermeld door troepen, welke de Sambas, Palembang en Bromo ijlings hadden overgevoerd. Nergens waren wij meer veilig. Op Atjeh-hoofd, vlak bij Oleh-leh, moest geschut geplaatst worden, want uit een in de omgeving opgeworpen benteng, bestreken de Atjehers den vaarweg langs deze kaap. Op het eilandje Toewan verloren wij een matroos van de schijvenzetters, zelfs op Sabang bestookten benden ons blokhuis op de westkust en werd het met ons bevriende hoofd door volk van den Atjehwal overvallen. Vooral de benden van Toekoe Oemar onderscheidden zich door stoutmoedigheid. Zijn fanatieke volgelingen, als vrienden aan boord gestapt op de Hok-Canton in de Rigaih-baai, hepen het schip af, zij vermoordden twee officieren en brachten den doodelijk gewonden gezagvoerder met zijn vrouw en den tweeden machinist, gevankelijk naar den wal. Een poging van den commandant der Palembang om de gevangenen te lossen mislukte, zoodat de Merapi, Palembang en Sambas naar de baai stoomden met 450 man infanterie. Deze expeditie slaagde er wel in Oemars versterkt huis te veroveren, maar de bewoner was gevlogen. Een schijnmanoeuvre elders en een snelle marsch naar de schuilplaats van Oemar berokkenden het bendehoofd aanmerkelijke schade, veel buit van zeeroof afkomstig werd hernomen en een aantal familieleden van Oemar gevat, die als gijzelaars konden dienen, maar hijzelf zoomin als de gevangenen waren te vinden. Na al deze moeite in Juni, werd in Juli de uitlevering der gevangenen langs „diplomatieken” weg verkregen; daardoor was een hernieuwde actie der hiervoor reeds gereedgemaakte De Ruyter onnoodig. In dezen tijd maakte haar zusterschip, de Tromp, haar eerste verschijning in de wateren van Atjeh; zij werd belast met de strafblokkade van Lho-Seumawé op de noordkust. Daarmede en met een krachtige actie op de weststelling onzer linie, hield de Marine zich in 1886 bezig; men kon verder eenige prauwen veroveren in de buurt van Poeloe-Toean en belemmerde, waar doenlijk, scheepvaart en visscherij. Ook in 1887 breidde het terrein der marinewerkzaamheden zich niet uit; de vijand bleef in het offensief, het leger op hoog bevel passief, zij het ook knarsetandend. In Januari dreven de Atjehers hun stoutheid zoo ver, de bezetting van den vuurtoren van Poeloe-Bras te overrompelen; de Merapi en Sambas brachten troepen naar het eiland, de Palembang bekruiste de kusten en vernielde 7 prauwen. Eenige malen moest een oorlogsschip benden van de monding der Atjehrivier verjagen. Verder hielpen wij enkele trouw gebleven landschappen tegen Oemars benden; andere, die den vijand hand- en spandienst bewezen, werden gestraft, maar de onveiligheid te water was zoo groot, dat de Marine alle handelsscheepjes die voeren op Atjehsche havens moest convooieeren. In zekeren zin heten wij den handel dus vrij en daarvoor was een tragi-komische reden, welke doet denken aan de opvatting van onze voorouders, dat de oorlog den oorlog moest voeden. Wij hadden namelijk Toekoe-Oemar f 75.000 betaald als losgeld voor de gevangenen der Hok-Canton; deze schade moest verhaald worden op de medeplichtige staatjes. Zij konden evenwel alleen geld opbrengen, indien hun peperuitvoer toegestaan werd en de Marine had te zorgen, dat met de prauwen, welke peper kwamen halen geen contrabande en opium werden ingevoerd en de „Keumpeni” van elke partij specerij het hare kreeg. In October haalden Atjehsche prauwen het stoute stukje uit, de Atjehrivier binnen te varen; zij werden op hun terugtocht tevergeefs door sloepen van de Bali vervolgd; evenzeer mislukte het terugkrijgen der havensloep van Oleh-leh, welke zeer handig door den vijand in December was gekaapt. Inmiddels waren in November opnieuw benden op Poeloe-Bras geland. De Merapi, Banda en Bali begeleidden een transportschip met troepen derwaarts en steunden met geschutvuur de langs het strand oprukkende colonnes. Op de westkust bij Meulaboh, waar Oemar het ons goedgezinde hoofd met succes bestreed, trad in December en in den aanvang van 1888 de Bandjermasin krachtig op. Verscheidene bentengs werden gebombardeerd, een huis, het eigendom van Oemar, verbrand, hetgeen den verontwaardigden bezitter, die ondanks alles, het bestuur toch weer aan het lijntje wist te houden, aanleiding gaf tot een vlammend protest. De commandant antwoordde met 6 granaten. Bij de bescherming der bevriende staatjes op de westkust waren beurtelings de Bali, Merapi, Bandjermasin en Ceram in touw; bij het optreden van gewapende sloepen sneuvelde een luitenant ter zee. Dergelijke acties brachten den vijand zeker schade toe, maar zij wijzigden niets aan den hulpeloozen toestand buiten de geconcentreerde linie. Er waren in 1888 waarlijk schepen genoeg in de Atjehsche wateren, wel tien, maar hun actieradius reikte niet verder dan de kust en de dracht van het kanon; een eindje het binnenland in, zat de vijand als in Abrahams schoot, omdat het leger hem daar niet mocht opzoeken. In 1889 streefde het gouvernement evenmin naar uitbreiding van gezag in de onderhoorigheden; men meende den vijand binnen de perken te kunnen houden met het consequent belemmeren van zijn handel en scheepvaart. Reeds in December 1888 was alle in- en uitvoer en de vischvangst op het grootste deel der noordkust verboden; in April 1889 mocht de westkust na de klappen, het vorige jaar uitgedeeld, wegens verbeterd gedrag, wat ruimer ademhalen, doch na gebleken misbruik der vrijheid werd ook hier de blokkade weder verscherpt, en in 1890 werd de geheele noordkust gesloten. De toename der werkzaamheden voor de Marine ten gevolge van een en ander, maakte de concentratie van een speciaal blokkade-smaldeel, sterk 5 schepen, voor de noordkust noodig (1889), terwijl de rest voornamelijk ter westkust doende was. De controle op de oostkust behoefde niet zoo scherp te zijn; het bestuur liet daar de scheepvaart vrij, behoudens dan, dat steeds opgelet moest worden of geen oorlogstuig werd binnengesmokkeld op stille plekjes van het strand. De strijd bepaalde zich als voorheen tot het helpen afweren van aanslagen op de geconcentreerde linie en op een enkelen vastgehouden post daarbuiten, alsmede tot het verleenen van steun aan onze weinige overgebleven vrienden tegen de benden van Oemar en consorten. Zoo beschermde de Samarang in Juli 1889 Sigli; met de Ceram visiteerde zij herhaaldelijk prauwen of nam er op de kust in beslag, wat natuurlijk tot schermutselingen met de bezitters aanleiding gaf. De controle op den wapeninvoer ter oostkust had eenig succes. De gewapende sloepen der Makassar achterhaalden in Januari 1889 wel 179 geweren in de Soengai-Raja; daarentegen was het resultaat van een visitatie-tocht in de Peureudak-rivier, in grooten stijl zi opgezet door de Makassar, Samarang en een gouvernementer in Maart al heel mager, want men bracht slechts één blik kruit thuis. In het Idische ageerden in Mei, de Pontianak en de Makassar. Haar landingsdivisies van 75 man, versterkt met 75 man infanterie traden, overigens met zeer weinig succes en zware verliezen, op tegen de belagers van onzen post Idi-Besar. Ten einde den geleden tegenslag te wreken, verscheen in Maart 1890 niet minder dan het ramtorenschip de Hendrik met haar speciaal voor Atjehwerk geoefende landingsdivisie van 109 man, welke vereenigd met 105 man van het garnizoen, den 2óen April de belegeraars ongenadig afstrafte. Den I5en Mei werd andermaal uitgerukt met 248 infanteristen en 125 schepelingen tegen een volgende linie bentengs. Het verzet viel niet mee; wel beten vele Atjehers in het zand, maar alleen reeds de Marine kreeg één gesneuvelde en 13 gewonden en men kon niet totdebentengs doordringen. Edoch, in het bestuursbeleid begon een kentering merkbaar te worden; hier in Idi, werd het offensief krachtig hervat. Spoedig arriveerden versterkingen onder het bevel van den civiel- en militair bevelhebber, generaal-majoor Van Teyn, vergezeld van een veelbelovend kapitein van den generalen staf, den nog maar half van zijn onlangs bekomen wonden herstelden J. B. van Heutsz. Het werd dan ook tijd, want de vijand kreeg steeds meer toeloop door het ijverig prediken van den „perang sabil” (heilige oorlog). Den nen Juni rukten twee bataljons op met de landingsdivisie van 124 man, die de reserve vormde. Niettemin kregen de marinemannen hun deel van den strijd, want nadat de landmacht de voornaamste bentengs bestormd en veroverd had, bleek een in de alang-alang (hoog gras) verscholen versterking over het hoofd te zijn gezien en deze werd met schoon élan door de Marine, ten koste van 2 gewonden, vermeesterd. De verhezen der landmacht waren veel grooter, doch zij had ook het zwaarste werk gehad en een glansrijke zege bevochten. De generaal zette den I3en zijn opmarsch voort; sloepen der Benkoelen hielpen de troepen bij het oversteken van riviermondingen; den 21 en nam een marinetroep van 139 man deel aan een zwaren aanval op 9 bentengs en hielp krachtdadig het laatste verzet in het Idische breken. Men had den smaak van het offensief herkregen, de colonnes zetten het onversaagd voort in de noordelijk van Idi gelegen landschappen, welke volk verschaft hadden voor de aanslagen op de hoofdplaats. De sloepen der Sindoro deden bij deze alleszins geslaagde actie goed werk. Daar deze expeditie de kleine acties van 1890 geheel in de schaduw stelde, heten wij de vermelding van het „klein goed” achterwege. In 1891 was nog steeds een groote scheepsmacht in de Atjehsche wateren aanwezig, welke zich ditmaal niet alleen behoefde te wijden aan den eentonigen en vervelenden blokkadedienst, maar bovendien ijverig kusten, vaarwateren en riviermondingen opnam, een werk, dat wees op een verandering in de opvatting der Atjeh-specialisten, al was het nog niet zoo ver gekomen, dat zij de Atjehpolitiek uitmaakten. Hoe het ook zij, de Marine drong door waar zij kon; bij den visitatiedienst vlak onder den wal, ondervond zij natuurlijk herhaaldelijk verzet, dat ons io gewonden, doch den vijand heel wat dooden, wapens, munitie en bezit kostte. De sloepen der Merapi leden den iyen Februari een tegenslag ter westkust. Bij de visitatie van een in een kreek liggende prauw werden zij door een bende van Toekoe Oemar van 3 zijden beschoten, met het gevolg, dat wij 3 dooden en 5 gekwetsten te betreuren kregen. De Merapi bracht de gewonden naar Olehleh, doch was spoedig terug met de Bandjermasin. Getweeën legden zij Oemars vestiging met geschutvuur in de asch en kregen zelf eenige treffers uit diens lilla’sx). In 1892 toonde het leger zeer verhoogde activiteit. Het bezette weder de oude posten te Lho-Seumawé en Samalanga;op PoeloeRajah en Poeloe-Weh (Sabang) werd de Nederlandsche vlag geheschen en met ingang van 1 Januari 1893 l&g een groote scheepsmacht in de Atjehsche wateren, bestaande uit 13 oorlogsschepen en 2 jachten ter beschikking. De geconcentreerde linie sloeg vinniger van zich af; een bende, die zich ten westen der reede van Oleh-leh had neergeslagen, werd in October 1892 door het geschut der Bali gevoelige verliezen toegebracht; de Koning en de Merapi tuchtigden de kampongs, welke onze blokhuizen van het westfront der geconcentreerde linie hadden beschoten. Wel probeerde Toekoe Oemar nog onze nieuwe vestiging op Poeloe-Raja (westkust) te benaderen, maar hij vond de zeemacht op haar post, die hem in Januari 1893, ten koste van 3 gewonden, een groote prauw ontfutselde. *) lilla’s: zeer kleine voorlaadstukjes. HR. MS. SUMBAWA, GEBOUWD TE VLISSINGEN IN 1891. EEN DER VELE FLOTTIELJEVAARTUIGEN, DIE IN HET LAATSTE KWART DER 19e EEUW HIER TE LANDE VOOR DEN MARINEDIENST IN OOST-INDIE ZIJN GEBOUWD. In Juni behaalde het bestuur zijn groote politieke zege toen het den energieken verzetsleider, Toekoe Oemar, deed zwichten voor schoone aanbiedingen en van hem een bondgenoot maakte. Hij deed de Benkoelen de eer aan, zich op dezen bodem met 137 volgelingen, geweren, blanke wapenen en munitie in te schepen, om hem naar Oleh-leh over te brengen. Maar één zwaluw maakt geen zomer en een roofvogel met scherpe klauwen zeker niet. Het verzet verminderde weinig of niet. Onze post te Sigli werd in 1893 herhaaldelijk aangevallen; de Lombok kon hier uitstekend helpen, want zij was voorzien van een zoeklicht, nog een nieuwtje, dat van den nacht een dag maakte en bij nachtelijke overvallen den vijand „in het zonnetje zette”. Zij verloor helaas één doode en 3 gewonden van een detachement van 12 man, dat tijdens schijfschieten een klewangaanval had te doorstaan. Verder maakte onze oude onverzoenlijke vijand Nja Makam uit het halsstarrige Simpang-Olim het plan tot een inval in de residentie van Sumatra’s Oostkust; hij toog naar de Tamiangrivier, bij de grens gelegen, en deed in het begin van 1893 een aanval op ons etablissement Seroeway aan dien stroom, waarbij hij veel schade aanrichtte. Een sloepen-flottille der Sindoro voer de smalle rivier op; zij verjoeg den 2óen Januari den vijand uit het halfweg Seroeway gelegen Rantau-Pakam, doch den 27en werd Seroeway andermaal aangevallen, en vroeg de controleur versterking der bezetting aan de inmiddels voor de rivier aangekomen Samarang en Flores. Deze schepen zonden hun landingsdivisies, die, na op de rivier zwaar beschoten te zijn en 4 gewonden gekregen te hebben, den post bereikten. De vijand ontving evenwel ook versterking en zette zijn aanvallen voort, ook nadat het garnizoen met infanterie was vermeerderd. Bovendien legden de Atjehers kabelversperringen over de rivier, die wel telkens door kleine rivierstoomers werden opgeruimd, doch daarbij kregen wij nog al eens treffers uit het vijandelijke geschut. In Februari moesten het garnizoen van Deli, twee compagnieën infanterie en eenige artillerie te hulp komen; verder werden voor de Tamiang geconcentreerd: de Flores, Soembawa en Sindoro, welke een flottille van 11 barkassen en stoomsloepen samenstelden. Bovendien waren 5 kleine residentiestoomertjes ter beschikking gesteld. De flottille bracht den I4en Februari de troepen behouden de rivier binnen onder zwaar lilla- en geweervuur, na wederom verscheidene versperringen te hebben opgeruimd. De landmacht vermeesterde een aantal bentengs bij Rantau-Pakam, die onder bewaking van gewapende sloepen werden gesteld. Ten slotte werd Seroeway bereikt met betrekkelijk geringe verhezen, waaronder een officier der mariniers; daarentegen het de vijand 15 gesneuvelden en 35 gewonden op het slagveld achter. Hij was echter niet vernietigend geslagen, zoodat de sloepen, die de commu- nicatie tusschen Seroeway en de reede verzorgden, herhaaldelijk beschoten werden en gewonden kregen. Om het verzet te breken was dus een krachtig offensief noodig. Hiertoe werd het stoomscheepje Koerier met 4 kanons van 3.7 cM. bewapend, van een mastkorf voor scherpschutters voorzien, eenigszins gepantserd, en als een ouderwetsche galei kreeg zij een ijzeren snebbe om versperringen stuk te rammen. Versche colonnes werden aangebracht; de Sambas, Madura en Flores vormden weer een flottille, bestaande uit 12 gewapende sloepen, ter begeleiding van de rivierstoomertjes, die de troepen stroomopwaarts moesten brengen. Den 3oen Maart voer de expeditie de rivier binnen, weldra gestuit door twee achter elkaar gelegde kabelversperringen, bestreken door geschutstellingen op de oevers. De kleine Koerier stoomde onder hevig vuur, met haar gewonden commandant aan roer en telegraaf, kloek op de hindernissen in. Bij het doorbreken der tweede raakte het scheepje even bezet (aan den grond) en moest de bemanning, bij haar pogingen om het schip vlot te brengen, zich buiten de blindeering wagen. Ten koste van 3 gewonden kwam de Koerier los; daarna zag de dappere commandant kans, de bezetting uit de oeverbenteng te drijven en enkele lilla’s te veroveren. De flottille bereikte Seroeway ’s avonds, evenals de troepen, die langs den oever waren opgemarcheerd. Den 2en April rukten 316 man infanterie, 25 man artillerie met hun batterij, 78 schepelingen en 27 mariniers op, om de omgeving te zuiveren. Het doel was de vermeestering van 4 bentengs, een waarvan de Marine samen met een detachement infanterie was aangewezen. Op schitterende wijze kweet de landingsdivisie zich van deze taak, waarbij de commandant, een luitenant en 9 mqn gewond werden en 4 man sneuvelden. De verliezen van den vijand waren evenwel zeer groot. Na deze zege is nog eenige tijd rusteloos gewerkt aan het opruimen van verspreide vijandelijke stellingen, de scheepjes konden uitstekend helpen bij het vernielen van bentengs aan zijriviertjes en het afbreken van versperringen, waarbij zij nog 3 gewonden opliepen. Zoo verbeterde geleidelijk de toestand in het Tamiangsche; slechts één oorlogsschip werd verder noodig geacht en de Koerier eindigde in October en November haar werk na geen kreek onbezocht gelaten en de laatste resten der Atjehsche bentengs uitgeroeid te hebben. Toekoe Oemar mocht neutraal schijnen, maar, dat hij onder zijn ex-volgelingen school had gemaakt, en voor het uithalen van stoute, barbaarsche stukjes niet onmisbaar was, bleek in Juli 1893. Toen de Madura voor Diamantpunt op brandwacht lag, zag men in den nacht van den 2oen lichtsignalen van den wal; men kon echter de plaats van herkomst niet uitvorschen voor dagworden. Welk een luguber schouwspel deed zich toen voor de oogen der bemanning der uitgezonden sloep op. Aan den grond zat het Hollandsche stoomschip Rayah Kongseh Atjeh; een vreeselijk bloedbad had aan boord plaats gehad. Vijf Atjehers, als passagiers te Lho Seumawé aan boord gestapt, hadden in het holle van den nacht den Engelschen kapitein en den wachthebbenden stuurman gedood, 24 passagiers afgeslacht, 12 verwond, 9 gevankelijk meegevoerd en het schip leeggeroofd. In een lekke sloep waren 18 menschen gevlucht, maar de sloep zonk en zij verdronken. Slechts twee machinisten wisten zich op de vuurplaat schuil te houden; zij waren het geweest, die na het vertrek der Atjehers eenige gebrekkige vuurpijlen afgeschoten hadden, welke op de Madura waren gezien. De Sindoro heeft den 25en het schip vlot gekregen en naar Penang en zijn eigenaars teruggebracht. De overige gebeurtenissen in dit jaar bestonden uit rivierverkenningen door de Ceram, eenigen steun door 6 sloepen der Merapi en Batavia geboden aan den controleur in het Idische, de brandwacht der Ceram voor Lho Seumawé, waarbij enkele malen schoten werden gewissêld met den wal en de brandwacht der Madura, die een in de stoomsloep getroffen matroos verloor. Op het einde van het jaar bestond de scheepsmacht in de wateren van Atjeh uit de Koning, de raderbooten Merapi en Sindoro, 10 flottillevaartuigen en 2 stoomjachten. In 1894 trok het gouvernement ongetwijfeld groote voordeelen van Oemars „onzijdigheid”. De vijand voerde een zwakke actie, die ons zeer ten goede kwam, want in dat jaar maakte de geringe roerigheid der Atjehers de groote krachtsinspanning tegen Lombok mogelijk, waar wij, zooals wij reeds verhaalden, zware klappen hadden opgeloopen. De Marine handhaafde de afsluiting der kusten; intusschen bleek telkens, dat zij weinig effect had, want waar uit economische overwegingen de invoer niet werd belemmerd, leenden de ons zoogenaamd welgezinde staatjes zich tot doorvoer van allerlei contrabande naar het binnenland. De Bandjermasin en de Madura hielden zich verder onledig met de bescherming van Meulaboh op de westkust en het helpen van een bevriend hoofd tegen benden in de omgeving. Door het bivak der landmacht te bezetten kon het garnizoen tegen de bentengs uitrukken en de kwaadwilligen verjagen. Verder had Sigli op de noordkust de bescherming van de kanonnen der Padang noodig, de Lombok bombardeerde een versterking in de buurt en aan de Flores was de treurige taak beschoren den gewonden assistent resident, den controleur en den militairen commandant van Lho-Seumawé, allen slachtoffers van een moordaanslag, naar Oleh-leh te brengen (Maart). In het volgende jaar — de Koning was afgelost door de Tromp, en een raderschip vertrok en werd niet vervangen — veroverde de Madura eenige prauwen, de Pontianak bombardeerde een kustvestiging in het Meulabosche; bij Sigli werd ook eenige malen ingegrepen; daarentegen werd op Poeloe-Toean en LhoSeumawé de rust niet verstoord. Onze hoop bleef gevestigd op Toekoe Oemar, zijn invloed scheen gezegend, hij hielp zelfs mee aan de verzoening van eenige hoofden. De pessimisten vertrouwden den sluwen diplomaat evenwel geenszins, velen bleven heip met wrevel in het hart beschouwen als een onbetrouwbaren weerhaan en ergerden zich geducht aan de blakende gunst, waarin hij bij het bestuur stond, hij, de man, die zooveel verraderlijke overvallen had verwekt en tegen geen barbaarsche wreedheid had opgezien. Zij kregen gelijk, in het laatst van Maart 1896 bleek Toekoe Djohan, zooals Oemar zich na zijn bekeering noemde, onze zijde verlaten te hebben. De gevolgen van dit verraad heten zich ontegenzeggelijk ernstig aanzien, maar leger en vloot slaakten een zucht van verlichting; zij begrepen, dat het nu uit zou zijn met het politieke gekonkel, en de aap in de kooi der geconcentreerde Unie spoedig veranderen zou in den Nederlandsche leeuw, die zich niet langer tarten het. Het behoeft geen betoog, dat wegens Oemars afval, de vijanden allerwegen té hoop hepen, en niet alleen onze versterkingen buiten de geconcentreerde linie, maar ook deze zelf insloten. Oleh-leh werd onmiddelhjk bedreigd, zoodat de Tromp 60 man zond ter versterking van het garnizoen en twee stukken aan wal bracht die de lagune achter Oleh-leh bestreken. De Soembawa, met haar zoeklicht, posteerde zich aan de eene zijde der reede, de Flores bewaakte den anderen kant, de Ceram paste op Poeloe-Weh, en de Padang hield de Koeala-Pantjoer bezet, om te verhinderen, dat prauwen uit deze rivier in de Koeala Atjeh konden sluipen. Den 7en April arriveerde de legercommandant, luitenant-generaal J. A Vetter als regeeringscommissaris om de leiding der offensieve actie op zich te nemengeneraal-majoor Deykerhoff trad af als gouverneur. Nu stroomden versterkingen toe; den 2Óen April, nadat Oemar niet aan de hem gestelde eischen had voldaan, richtten de Tromp, Soembawa en de Koningin Wilhelmina een overstelpend vuur op de belegeraars der westehjke Unie onzer stelling Ten einde de krachten van den vijand te verdeden, werden in de laatste dagen van Aprü en in de eerste van Mei schijnbewegingen uitgevoerd; de Sambas, Merapi, Madura en Makassar demonstreerden in de Kroeëng-Raba baai en tuchtigden met haar geschut 5 kampongs. De groote operatiën der landmacht begonnen den 23en Mei, en daarbij hielp de Marine met troepentransporten, beschieting van door de landmacht aangevallen kampongs en met landingsdivisies. Wij zullen deze hulpacties, soortgelijk aan reeds zoo veel vermelde, niet memoreeren en slechts vermelden het grappige avontuur, dat de stoomsloep der Batavia den 3en April overkwam, toen haar schroef in een vischnet verward raakte en de bemanning bemerkte dat de sloep als een groote visch door Atjehers langzaam maar zeker naar den wal werd getrokken. De uitgeworpen dreg hield zelfs niet, eerst toen men op ondiep water kwam, konden de maats de riemen stevig in den grond pootén en begaf het net zich. Wij betreurden in dit jaar het verlies van 7 schepelingen. Twee vielen door het ontijdig springen van een 12 cM. granaat op de Sumbawa; door het omslaan van een sloep der Bah verloren 5 matrozen het leven. In 1897 kon met een geringer scheepsmacht worden volstaan; behalve de Prins Hendrik beschikte men over 8 flottillevaartuigen. Tijdens de krachtige actie van Van Heutsz bezetten de landingsdivisies bivakken, wanneer de landmacht uitrukte, het marinegeschut leidde menigen stormaanval in of veegde bezette terreinstrooken schoon, vooral in Sigli, waar 4 schepen de vijandelijke stellingen hevig bombardeerden. Verder namen de Ceram, Sumbawa en Batavia wraak op de „djahats” van Simpang-Olim, die als passagiers te Idi aan boord waren gestapt van het onder Engelsche vlag varende stoomschip Pegu en den kapitein en 7 opvarenden vermoord, 18 man verwond en grooten buit aan wal gebracht hadden. Een inlandsche stuurman wist het schip naar Lho-Seumawé te brengen; ten slotte zijn de geroofde sloepen teruggenomen en is een schuldige opgepakt. Ook in 1898 vergde de energieke krijgvoering veel secundair werk van de zeemacht die inmiddels met de Atjeh was versterkt. Noemen wij van het vele verrichte voornamelijk de zware Pedir- en Idi-expeditie. Uit de bemanningen der beide groote schepen, de Prins Hendrik en de Atjeh, werd een keur-landingsdivisie van 180 man samengesteld en door veelvuldige oefeningen voorbereid voor de ongewone taak in den rimboe-oorlog. Terwijl de schepen voor Sigli lagen, arriveerde een sterke troepenmacht onder bevel van den kolonel-gouverneur Van Heutsz, en in den namiddag van den 3en Juni debarkeerden onze menschen met hun ambulance en trein. Zij werden ingedeeld bij een bataljon infanterie, belast met den opvoer van vivres naar de colonne Van Heutsz, wat goed gelukte, evenals het transport van munitie en het terugvoeren van zieken en gewonden op de volgende dagen. Den I2en werd weder uitgerukt ter controle van het veroverde terrein, op een der marschen kreeg de landingsdivisie 2 gesneuvelden en 1 gewonde. Ten derde male rukte de troep den ien Juli uit, eveneens voor schoonmaak van het veroverde terrein, en, hoewel eenige malen beschoten, werden geen verliezen geleden. Intusschen was den 3oen Juni Idi door verzetslieden aangevallen. Op dit bericht, door de Sumbawa naar Sigli gebracht, stoomden de Hendrik, Atjeh, Batavia en Nias en 3 gouvernementsstoomers, overvoerend een bataljon infanterie en het korps marechaussée, naar de bedreigde plaats. Bij den eersten marsch, den nen Juli, maakte de landingsdivisie deel uit van een bataljon infanterie, dat de algemeene reserve vormde. In deze functie bezetten de schepelingen de door de voorhoede en hoofdcolonne vermeesterde stellingen; zij hielden den vluchtenden vijand onder vuur. Den volgenden dag streed de landingsdivisie in de voorhoede en attakeerde twee maal een Atjehsche bende, welke haar 6 gekwetsten toebracht, waaronder een adel- VERTREK VAN HR. MS. PANTSERSCHIP PIET HEYN UIT NIEUWEDIEP, 1899. HET SCHIP WAS WIT GESCHILDERD MET HET OOG OP HET VERBLIJF IN OOST INDIE, TOEN HET TIJDENS DEN BOXER OPSTAND OOK DIENST DEED TE SHANGHAI. borst ie klasse, wiens leven gelukkig is gespaard, zoodat hij na jaar en dag een onzer meest gewaardeerde admiralen is geworden. Nog volgde een zeer vermoeiende marsch, maar die terugmarsch was de ergste voor de aan dergelijke tochten niet gewende mannen; enkelen waren de uitputting nabij. Na 2 dagen rust trok de Marine weer op, ten einde te helpen bij de omsingeling van verslagen benden; zij maakte io gevangenen. De landingsdivisie ondernam den i8en Juli haar laatsten tocht in dit gebied, en bevond dat het verzet overal was gebroken. Zij kon verder gemist worden en werd naar Sigli teruggebracht. Slechts de Lombok bleef ter beschikking van de in Idi ageerende landmacht. Ook in de omgeving van Sigli deed de landingsdivisie goed werk; zij kreeg zelfs een zelfstandige opdracht, toen haar de bewaking werd opgedragen van een bivak in de buurt van Sigli. Uit dit bivak ondernam zij een tocht met het doel een in de omgeving huizende bende te verrassen. Haar commandant volbracht deze opdracht als waardige leerling van Van Heutsz. Hij legde twee secties in hinderlaag en liet de derde, goed in het zicht van den vijand manoeuvreeren, alsof zij afmarcheerde. Geweervuur uit den vijandelijken schuilhoek verraadde diens opstelling, en bij den toen gevolgden aanval werden den tegenstander zware verliezen toegebracht, zoodat hij verdween uit het landschap. Het specifieke infanterie-werk door deze landingsdivisie in den maanden Juni, Juli en Augustus gepresteerd, oogstte den volkomen verdienden lof van den opperbevelhebber. Voor het overige bestond het marinewerk in 1898 uit de gewone secundaire diensten: vervoer van troepen, assistentie bij in- en ontscheping, aanvoer van vivres en het overbrengen van spoedberichten; slechts zoo nu en dan sprak het kanon mee. Zoo werd door de Batavia en Nias opgetreden tegen Peusangan (bij Lho Seumawé) en steunde de landingsdivisie van de Batavia, de Madura en de Mataram een colonne infanterie, welke het staatje afstrafte. Op de westkust was een landingsdivisie ingedeeld bij de colonne, welke tegen Toekoe Oemar optrad, en zij trachtte den gladden vogel te vangen. Men kreeg verbinding met zijn troep, vernielde veel van zijn krijgsvoorraden, doch Oemars tijd was nog niet gekomen. De landingsdivisie kreeg door den vijand één gewonde, maar de bitterste tegenstander was de branding op de door den moesson gegeeselde kust; bij het embarkeeren van een brigade marechaussée sloeg een sampan om en 7 der dapperen verdronken in het hun onbekende element. De groote successen der campagne van 1898, maakte in 1899 een belangrijke inkrimping der scheepsmacht in de Atjehsche wateren mogelijk. Van de 8 flottillevaartuigen vertrokken drie, in hun plaats kwamen drie recherchescheepjes. Ter westkust werd de actie tegen Toekoe Oemar voortgezet. De Marine zorgde voor de communicatie, nam vaargeulen en riviermondingen op en verzorgde den opvoer van vivres, waarbij de sloepen der Bali, Makassar en Mataram soms hevig werden beschoten. De landingsdivisies van de Madura en 30 man der Emma hielpen bij een poging tot oplichting van een hoofd; men moest zich echter tevreden stellen met een zijner vele schoonvaders en het slechten van twee bentengs. Ter oostkust steunde de Lombok de voor Idi, en op de noordkust de Nias de voor Kroeëng-Raja ageerende colonnes. Doch daarna was onze geheele scheepsmacht noodig bij de belangrijke krijgsverrichtingen in Pathé en Gedoeng, in de buurt van Lho-Seumawé. Deze operaties werden door generaal-majoor Van Heutsz persoonlijk geleid. Uit de equipage der Emma werd een goed voorgeoefende landingsdivisie van 125 man samengesteld, die werd ingedeeld bij 2 bataljons infanterie, 6 brigades marechaussée, een batterij bergartillerie en detachementen cavalerie, genie, ambulance en intendance. Met een enkele uitzondering nam de divisie, als compagnie bij een bataljon ingedeeld, aan alle tochten deel, meestal ter dekking van den trein. Daar uiteraard de voorhoede en hoofdtroep de spits afbeten, had zij alleen vuur te verduren van in den rug der colonne vallende vijanden; deze verjoeg zij met succes, zonder verliezen te lijden. Bij het dekken van wegwerkers sloeg zij een klewangaanval af, ook verzorgde zij uitstekend een transport van 120 slachtossen en bewees daarmede, dat de marineman alles leeren kan. Overigens speelde het klimaat den schepelingen leelijke parten. Van de 125 man, den 24en Juni gedebarkeerd, moesten 88, met zware malaria en buikziekten worden geëvacueerd, de rest, 37 man, werd na terugkomst aan boord zonder één uitzondering zwaar ziek. Niet beter ging het de aanvulling, zij werd deerlijk door malaria geteisterd; een officier en een marinier overleden aan die ziekte. Van de sloepen werd in de zware branding ontzaglijk veel gevergd; tot driemaal toe sloeg een stoomsloep om, maar met trots kon de Marine wijzen op schoone plichtsbetrachting, toewijding van hoog en laag en succes. In het jaar 1900 werden wel enkele schepen vervangen, maar het getal bleef op 5 flottillevaartuigen bepaald, terwijl de Tromp de plaats van het vlaggeschip de Emma innam. De dienst was gelijksoortig aan dien van het vorige jaar: opnemen, bebakenen, het overvoeren van troepen, zieken, gewonden, gevangenen en den opvoer van vivres. Op de noordkust trokken seinen van den wal de aandacht der Koetei; delandingsdivisie ijlde te hulp en was de bezetting van het bivak Doi tot steun, die bij een klewangaanval een gesneuvelde en 8 gewonden had gekregen. De landingsdivisies der Mataram en Lombok namen in de buurt van Lho-Seumawé deel aan een actie tegen twee landschapjes, waarbij 2 matrozen verwond werden. Bij het lichten van een gezonken stoomsloep der Nias werden de sloepen der Koetei beschoten; de landingsdivisie kreeg 2 gewonden bij een excursie met het garnizoen van Lho-Seumawé; dergelijken dienst verrichtte de Edi te Meulaboh en de Sumbawa te Lho-Seumawé. Vermelden wij nog, dat de Koetei in Mei, het Russische stoomschip Rossia, dat nabij Diamantpunt aan den grond was geloopen, vlot sleepte. Het tijdstip van het einde der Marine-bedrijvigheid in Atjeh begon te naderen. In het jaar 1901 vertrok één flottillevaartuig; de oostkust behoefde verder slechts zelden bekruist te worden. Op de noordkust was meer te doen, vooral voor de landmacht in Samalanga, die, ervarend, dat haar artillerie te licht was, van de Koetei twee kanons van 10.5 cM. kreeg, welke op geïmproviseerde landaffuiten, bediend door marinepersoneel, veel goed deden. In Januari verscheen de Tromp voor Meureudoe. Haar zwaar geschut sprak een krachtig woord mee, het bestookte op grooten afstand de door de troepen en de landingsdivisie aangevallen bentengs. Verder verrichtten de schepen ter noordkust het reeds zoo dikwijls vermelde soort werk, ook op de westkust, doch bij de hulpexcursies in de omgeving van Meulaboh, vielen nog al eens klappen en werden 2 schepelingen der Edi verwond, een marinier van de Koetei sneuvelde, een kameraad van de Assahan werd gekwetst. Onze scheepsmacht was in 1902 voornamelijk betrokken bij de reeds genoemde actie in het Djambische; reeds den ioen Januari werd de Atjeh-divisie ontbonden en tegelijkertijd nam de Tromp afscheid als groot-oorlogsschip, zij gaf haar kanonnen van 17 centimeter en de bijbehoorende munitie af voor de kustverdediging van Sabang, waar deze stukken gedurende den Japansch-Russischen oorlog present waren om neutraliteitsschennis te beletten. Voorloopig bleven 4 flottillevaartuigen in de Atjehsche wateren; hun voornaamste praestatie is geweest het terugbrengen van 200 man der colonne Van Daalen, na diens glorievollen tocht in de Gajoelanden, van Meulaboh naar Groot-Atjeh. In November 1902 kruisten de Siboga, Sumbawa en Nias tusschen Sigli en Penang op het gerucht, dat de pretendent-sultan op een Atjehsch vaartuig zou zijn ontvlucht; de opgejaagde vorst meldde zich evenwel den I2en Januari 1903 te Sigli; de Sumbawa bracht 170 man van zijn gevolg naar Oleh-leh; op het recherchevaartuig Dog scheepte de vorst zich in. Er viel verder niet veel meer voor de Marine te doen. Zij was tegenwoordig bij de bekroning der zege, toen Sabang tot handelsstation werd ingewijd en de eerste mailboot der Maatschappij Nederland de schoone haven aandeed. Verder bewaakte zij de oost- en westkust, en hielp patroeljes en colonnes der marechaussée bij het breken van het laatste verzet. Door de aanwezigheid in 1904 te Sabang van het grootste deel der Java-divisie, tengevolge van het uitbreken van den Russisch-Japanschen oorlog, was Atjeh als van zelf van de zeezijde bewaakt; de gewone bekruisingsdienst was overigens opgeheven en slechts de Nias hield in de Atjehsche wateren een oogje in het zeil. Tot 1908 hooren wij niets meer van Atjeh, althans de Marine had weinig of geen bemoeienis met het gewest. In dat jaar echter kruisten de Edi en Serdang op de oostkust om een gesignaleerden smokkelhandel tegen te gaan. Toen tusschen 1 Juni en 1 November geen enkel delict was aan het licht gebracht, werd het bekruisen opgegeven; Atjeh was een gewest geworden als een ander, waar vlagvertoon voldoende was om hen, die droomden van het avontuurlijke verleden, te herinneren aan het bestaan van een parate Nederlandsche zeemacht met schepen voorzien van steeds modernere gevechtsmiddelen. LITERATUUR n. a. lUULblKA, Beschrijving van den Atjeh oorlog. (1885) — E. S. DE KLERCK, De Atjeh oorlog. (1912) — J. B. VAN HEUTZ, De onderwerping van Atjeh. (1893) — J. J. KORNDORFFER, De eerste Atchineesche expeditie. (Tijdschr. Zeew. Swart 1874) — E. B. KIELSTRA, Sumatra’s Westkust 1836—1890. (Tijdschr. Ind. taal-land- en volkenk. 1890—1892) — P. v. d. KEMP, Bijdrage bij Kielstra’s opstel Sum. Westkust. (Tijdschr. Ind. taal- land- en volkenk. 1894) — J. A. VINK, Over Atjeh. (Ind. Mil. Tijdschr. 1894, H, '95, II, '96, I) — Q. X., Ten kuste van Atjeh. (Ons elem. 1924) — J. A. BAART DE LA FAILLE, De „treurige” toestand der zeemacht in Ned. Indië bij den aanvang van den Atjeh oorlog in Maart 1873. (Mil. Speet. 1882) — J. A. PORTENGEN, De cholera op de vloot voor Atjeh in 1873. (Mar. blad 31 Aug. 1898) — J. A. PORTENGEN, 1873—1923. Verrichtingen van de vloot gedurende de tweede Atjeh expeditie. (Ons Elem. 1923) — E. KEMPE, De scheepvaartregeling in Atjeh voor zooveel betreft de bemoeiingen van de Marine. (Mil. Speet. 1893) —J. W. F. HERFKENS, Oost-Indische krijgsgeschiedenis, III. De Atjeh oorlog van 1873—1896. (1905) — A. J. A. GERLACH, De tweede expeditie tegen Atjeh. (Tijdsp. 1874, I, 1875, I, II, 1877, I) — J. R. J. P. CAMBIER, De mariniers te Atjeh van 26 Dec. 1875 tot 7 Febr. 1876. (Verslag verg. zeemacht 1889—1890) — P., Eene maritieme occupatie (van Atjeh). (Ind. Mil. Tijdschr. 1884) — De geconcentreerde stelling in Groot Atjeh. (1885) — H., Het Atjeh vraagstuk 1875—1883. (Tijdschr. Ned. Indië 1883, II) — J. KRUYT, Atjeh en de Atjehers, 2 jaar blokkade op Sum. N.O. kust. (1877) — Levensbijzonderheden van Generaal K. van der Heyden. (Reflector 1922) — De expeditie naar Samalanga 1877. (Ind. Mil. Tijdschr. 1884) De krijgsverrichtingen in Edi en Gedong in Mei en Juni 1878. (Ind. Mil. Tijdschr. 1885, II) C. S., Luitenant ter zee J. G. Snethlage. Kroeng Raba 26 Juni 1878. (Mar. blad 1914—'15) — F. W. STAMMESHAUS, Het Nisero incident. (Reflector 1921) — De vice-admiraal P. ten Bosch over de sluiting der kust van Atjeh. (Ind. Gids 1892, II, 1893, I) — Het afloopen door Atjehers van het onder Nederl. vlag varende schip „Hok Canton” in de Rigasbaai en de expeditie tegen Rigas. (Tijdschr. Ned. Indië 1886, II). (Ind. Mail I, 1886) — G. J. VAN KOOTEN, De expeditie tegen Edi in Mei 1889. (Ind. Mil. Tijdschr. 1889, II) — G. B. HOOYER, Onze buurman naast Groot Atjeh. (Pedir en Gighen). (Ind. Gids 1896) — H. DIJKSTRA, Gouverneur-Generaal Van Heutz. (Macedoniër XIV) — H. COLIJN, Generaal J. B. van Heutz. (Eig. Haard 1924) — J. A. VAN DER STAR, Iets over Toekoe Oemar en den tocht door de Kloof te Atjeh in Sept. 1893. (Mar. blad VIII, 1893—'94) — Beschouwingen over Atjeh 1893 en 1894. (Kath. Missiën XIX, 1894—*95ï XX, 1895—’9ö) — Oost-Indische krijgsgeschiedenis VI — J. PABST, Groot Atjeh van en met den afval van Toekoe Djohan (Oost-Indische Krijgsgeschiedenis VI, 1904) — Het afloopen der „Rajah Kongsie Atjeh” (door een opvarende van de Madura). (Tijdschr. Ned. Indië 1893) — Gevechten te Melaboeh in de maanden Febr. en Maart 1894. (Ind. Mil. Tijdschr. I®95) Het voorspel van Toekoe Oemar’s verraad. (Tijdschr. Ned. Indië 1896, II) — G. B. HOOYER, De oorlog in Atjeh 1896, Toekoe Oemar. (Tijdschr. Ned. Indië 1896) — J. C. PABST, Oost-Indische krijgsgeschiedenis VII. Overzicht Pidië 1897—'98. (1904) — De expeditie naar Segli in Augustus 1897. (Mil. Weekblad 1898) — A. TEN BROECKE HOEKSTRA, Aandeel der Marine in de Pedir expeditie en de krijgsverrichtingen ter Westkust van Atjeh Mei-Nov. 1898. (Mar. blad 1899—1900, XIV) — De Pedir en Edi expeditie 1898. (Ind. Mil. Tijdschr. 1898, II, 1899, I) — Marine landingsdivisiën. (Tijdschr. Ned. Indië 1882, II) — J. BRUINSMA, Onze versterking in het landschap Edi en de krijgsverrichtingen aldaar in 1899. (1900) — C. SNOUCK HURGRONJE, Verspreide geschriften. (1923—1927) — J. NIEUWENHUIS, De expeditie naar Samalanga 1901. (1901) — G. VELDS, De onderwerping van Djambi 1901 (Ind. Mil. Tijdschr. 1909) — J. KEUS, Djambi 1901—1926. (Madjoe 1926, Maart). HOOFDSTUK VI DE NEDERLANDSCHE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE IN HAAR VERBAND MET DE VADERLANDSCHE GESCHIEDENIS DE JAREN NA 1914 Nr iet het minst wegens Nederlands zuivere en met succes bekroonde neutraliteitspolitiek, behoefde de weermacht in den wereldoorlog en daarna, geen krijgsgeschiedenis te maken. In Oost-Indië evenmin, want reeds lang vóór het rampjaar 1914, had ons gouvernement in het groote overzeesche gebied een rechtvaardig bestuur gegrondvest, dat meer en beter dan een weermacht orde, wet en recht kan handhaven. Wij zagen reeds, dat het materieel, dat in 1904 Indië ter beschikking stond voor het handhaven der neutraliteit, zeer zeker niet was aangebouwd ter bestrijding van een inlandschen vijand. De gang van zaken in de wereld leidde er toe onze weermacht vrijwel uitsluitend voor het eerste doel te bestemmen, maar in 1914 werd de neutraliteitspolitiek van het vaderland geschraagd door wel zeer weinig materieel. HET NAAST ELKANDER MEREN VAN TWEE TORPEDOBOOTEN DER Z KLASSE. VAN DEZE BOOTEN, DIE IN ONZE MARINE DE EERSTE WAREN MET EEN „BAK” (VERHOOGD VOORSCHIP), LIEPEN ER IN DE JAREN 1915—’i7 ACHT VAN STAPEL. DE PROEFTOCHTSNELHEID BEDROEG 27 MIJL. 23 Wij noemden reeds de drie oude kruisers, die bij het uitbreken der vijandelijkheden in dienst en in patria waren. Voor de verdediging der kustwateren stonden ter beschikking n torpedobooten, type Ardjoeno, die tusschen 1886 en 1903 waren gebouwd, 16 modernere, type G-booten, die dateerden uit de periode 1904 tot 1914, 3 van wat kleiner type, terwijl 8 Z-booten, waarvan er heden ten dage nog braaf meevaren, in 1914 op stapel stonden, doch daarvan zijn 4 eerst in 1919 in dienst gesteld. Dan hadden wij nog 6 mijnenleggers, waarvan drie, oude kanonneerbooten waren; 8 van dergelijke veteranen waren voor de kleinste helft van modem geschut voorzien en hielpen bij de bewaking der zeegaten; ten slotte 6 onderzeebooten en de pantserboot Gruno, welk „cleen hoopken” weldra werd versterkt met de pantserbooten Friso en Brinio. Ook werden tal van zee- en riviersleepbooten ingehuurd voor de controle van in- en uitgaand zeeverkeer, en met dit weinige, en gelukkig de volle toewijding van het personeel, hebben wij het gesteld. In Indië was het eenigszins anders. Het varende Nederlandsch Indische eskader bestond bij het uitbreken van den oorlog uit de kleine pantserschepen, de Zeven Provinciën (1910), de Tromp (1905), de Hertog Hendrik (1904) en de Koningin Regentes (1901), bodems, vele modes ten achter bij die der belligerenten, verder 6 torpedojagers: Bulhond, Jakhals, Panter, Lynx, Vos, Hermelijn, schepen die tusschen 1910 en 1913 te water waren gelaten en eenig hulpmaterieel. Bovendien beschikte de Indische militaire Marine over 9 torpedobootjes (gereed gekomen tusschen 1900 en 1907), 2 mijnenleggers en eenige flottillevaartuigen. Spoedig kwam een onderzeeboot, de KI, het eskader versterken, andere stonden op stapel. Met dit materieel moest en kon in Indië buitengaats worden opgetreden, want niet alleen was het in de nabij de groote havens gelegen territoriale wateren niet altijd even pluis, maar ook moest worden opgepast, dat in de ontelbare schuilhoeken van den archipel geen ongerechtigheden gebeurden. Het oude en nieuwe materieel heeft geen schot op eenigen vijand gelost. Wij mogen van onze moderne zeemacht zeggen: „Heureux notre Marine sans histoire”, wat evenwel niet heeft beteekend, dat zij leeg zat. Maar „sans histoire” kunnen wij niet schrijven, zoodat wij den belangstellenden in het werk der zeemacht, behalve voor het weinige, dat tenminste riekt naar buskruit, moeten verwijzen naar de jaarboeken der Koninklijke Marine, die stof te over bieden om duidelijk te maken, hoe ernstig is gearbeid, hoe veel geoefend en geleerd werd en hoe krachtig is gegrepen naar het nieuwe, terwijl uit elk opgenomen reisrapport in het oog springt, dat de marinekrijgsman er zich van bewust was, geroepen te kunnen worden om op de grens, het buitenland de grens van het toelaatbare te toonen. Laat ons enkele woorden wijden aan de neutraliteitstactiek der weermacht, in casu dan der zeemacht. De plechtige voorlezing van de mobilisatie-proclamatie op den ien Augustus 1914 geschiedde onder het roeren der ouderwetsche schutterstrommen, de nieuwe waren immers noodig aan de grens. Oud marinematerieel „porde” naar zijn post, bemand met het beroepspersoneel en de op den eersten oproep toegesnelde militieplichtigen, doch ook met oudgedienden en gepensionneerden tot reeds grijzenden toe. De files van hen, die zich HR. MS. KRUISER JAVA, GEBOUWD IN 1916—'21 TE VLISSINGEN. HET SCHIP, WAARVAN DE WATERVERPLAATSING 6670 TON BEDRAAGT, HEEFT EEN HOOFDBEWAPENING VAN 10 KANONS VAN 15 CM. vrijwillig aanboden, neutraliseerden die andere van zelfzuchtiger vaderlanders voor spaarbanken en consumptiewinkels. Boven de goede en falende landgenooten stonden mannen, die het schip van Staat met vaste hand bestuurden; onder hen was niemand van wien op deugdelijke gronden kon beweerd worden, dat hij een voorkeur had voor de centrale- of geallieerde mogendheden. De liefde voor Nederland overheerschte ideologieën en alle andere sentimenten en gaf de Overheid haar kracht voor het voeren van een zuivere neutraliteitspolitiek. Deze werd dus niet gevoerd met holle phrasen, oratorisch gegoochel en barsch klinkende dreigementen. Zij was een stille en beheerschte, meer een van blikken dan van woorden. Een harer werktuigen was de weermacht onder den onvolprezen generaal Snijders; op die weermacht heeft de regeering herhaaldelijk een veelzeggenden blik geslagen, welke door de strijdende partijen begrepen werd. Zulk een beleid ontlokte de weermacht zeker geen sabelgekletter; zij, die op ver- antwoordelijke posten waren geplaatst zorgden, dat hun tactiek tact, hun strategie diplomatie was. Dergelijke deugden worden den sanguinischen krijgsman wel eens ontzegd, maar hij kan die evengoed bezitten als de burger speciale soldatendeugden. Wij konden bovenstaande uitweiding niet missen, want zij verklaart, dat de ge- DE ONDERZEEBOOTEN O 9, O io EN O 11, GEMEERD LIGGEND TE AMSTERDAM. DEZE BOOTEN, DIE ALLE IN 1922 OP STAPEL WERDEN GEZET EN IN 1925 TE WATER LIEPEN, HEBBEN EEN LENGTE VAN BIJNA 55 METER. DE ERVARINGEN, OPGEDAAN IN DEN VORIGEN WERELDOORLOG, DEDEN BESLUITEN DE GROOTTE BELANGRIJK OP TE VOEREN. publiceerde documenten zwijgen over veel, wat bij dag en bij nacht en ontij is gepraesteerd, en, laten wij het kort definieeren, neerkwam op het blusschen van vonken, eer zij brand konden stichten, terwijl niettemin binnen de secunde uit den diplomaat den krijgsman getooverd kon worden. Wie het werk der Marine in de oorlogsjaren in dezen geest beschouwt, zal met haar tevreden zijn. Wie zich echter rekenschap geeft van de mogelijkheid, dat eens het uur zal slaan, wanneer krijgsgeschiedenis gemaakt moet worden, die begrijpe, dat ons neutraliteitsinstrument in dat geval een realiteit heeft te zijn en een tot de tanden gewapende krijgsman moet optreden, indien alle regeeringsbeleid afschampt op den oorlogswil van een der strijdende partijen. Wij moesten ons al heel weinig geestdriftig uitlaten over de bewapening van onzen symbolischen krijgsman in 1914, maar met ons beetje materieel waren niettemin onze zeegaten binnen eenige dagen na het uitbreken der vijandelijkheden, moeilijk toegankelijk gemaakt voor ongewenschte bezoekers. Zulks ondervond het Noorsche stoomschip Tysla, minder een ongewenschte dan wel een onvoorzichtige gast, toen zij op de Wester-Schelde op een Nederlandsche mijn liep en zonk. Voorts was de oude Noord-Brabant bijtijds aanwezig om Engeland te waarschuwen, dat het weghalen der in de Belgische Schelde in beslaggenomen Duitsche koopvaarders een schending der neutraliteit beteekende, en scherp keek het Marineoog uit, of in onze havens geen aan het buitenland verkochte schepen voor oorlogsdoeleinden werden bestemd. De Marine leed haar grootste verliezen door mijnexplosies, zoowel bij de demontage als door het stooten op mijnen. Bovendien eischten het manupuleeren van gevaarlijke explosieven en de behandeling der supertechmsche machines op moderne oorlogsschepen eenige slachtoffers. Toen de herfststormen losbraken, sloegen tal van mijnen, door de oorlogvoerenden in de Noordzee gelegd, los van haar ankers en dreven de Nederlandsche zeegaten binnen of spoelden aan op de kust. De eerste konden veelal met geschut- of geweervuur onschadelijk worden gemaakt, maar de gestrande moesten worden gedemonteerd. Dit buitengewoon gevaarlijke karwei kostte ons den i6en November 1914? bij Westkapelle 10 menschen, waaronder 2 zeeofficieren en 3 schepelingen, terwijl den I9en Januari 1915 een luitenant ter zee en 4 minderen, den dood vonden bij het stooten hunner motorboot op een mijn, onder Wieringen. De stoomloodsboot Nr. 14 liep den I5en Februari 1918 op een mijn, tegelijk met de vischschuit Amemuiden 16; bij dit ongeval kwamen 8 menschen om. Onze G. 11 stootte den 3oen Maart 1918 op een mijn; zij zonk, doch op één man na, werd de equipage gered. Terwijl de Frans Naerebout den 2en Mei van dat jaar mijnen vischte, raakte zij een mijn en vloog in de lucht; 10 man werden gedood; ten slotte trof den 28en September 1918 het noodlot twee man van de jol der stoomloodsboot Nr. 12, die bij het helpen van een getroffen logger verdronken. Wij zullen de ongelukkenrubriek niet volledig maken en volstaan met de vermelding van eenige zware rampen, door eigen materiaal veroorzaakt. Op de Gelderland kostte den I4en Maart 1917 een ketelongeluk, één man het leven, 14 werden gewond. Twee dagen na den wapenstilstand op den nen November 1918, explo- deerde een afvuurkoker op de mijnenlegger Hellevoetsluis, waardoor de dokter, de schipper en een matroos gedood en 2 man gewond werden, en nog voor het sluiten van den vrede kreeg de G. 14, den nen Januari 1919, een ketelongeluk, dat 2 man het leven kostte, 5 werden gewond. Van de ontmoetingen met schepen der oorlogvoerenden noemen wij alleen die van den mijnenlegger Triton, welke den 24sten April 1915 op weg van Hellevoet naar Vlissingen, buitenom, van twee Engelsche torpedojagers het sein kreeg: „Stop onmiddellijk”. De commandant stopte niet, ook niet toen een der jagers de Triton praaide. Hij antwoordde door de megafoon: „Ben een Hollandsch oorlogs¬ schip; ik stop met! Nog vroeg de jager, waarheen hij wilde, maar hij hoorde, dat zulks onze zaak was; daarna liet de Brit zich zakken. Varen buitengaats kwam in deze jaren voor, wanneer schepen naar Indië en de West gezonden werden. Zulke reizen waren gevaarlijk wegens het mijnengevaar en de groote HR. MS. TORPEDOBOOTJAGER VAN NES OP DE RIVIER VOOR PARAMARIBO. kanS Op IïllSVerStan- den. De Canopus, een in Nederland gebouwd gouvernementsschip werd in Juli 1915 onder den gespleten wimpel (het kenmerk van het oorlogsschip) uitgestuurd en voer, voorzien van borstweringen van zandzakken op de brug en den bak door het Suezkanaal. Op dezelfde wijze passeerde de De Ruyter, die in October 1915 naar Indië vertrok, dit kanaal. Zij ontmoette te Colombo de Hendrik op thuisreis, welke deze bodem volbracht, varend langs menig getorpedeerd wrak van onze koopvaardij of buitenlandsche slachtoffers van dit sluipwapen. Ook de nieuwe gouvemementer Deneb stoomde als oorlogsschip naar Indië, door allerlei nauwe, zoogenaamd veilige vaargeulen, herhaaldelijk ondervraagd door vreemde oorlogsschepen. De Noord-Brabant deed in 1915 een uit- en thuisreis naar de Oost langs de oude route om kaap de Goede Hoop. Zoo zagen onze zeelieden tal van plaatsen, die in onze zeekrijgsgeschiedenis een rol speelden, zooals La-Luz op de Canarische eilanden, St. Vincent, St. Helena, Kaapstad, Madagascar, Reunion. Zij had de adelborsten van het oudste studiejaar aan boord, die hun carrière op zulk een reis wel schoon aanvingen, want al wat de elementen hun voorgangers van den zeiltijd berokkenden, maakten zij mee, zij het ook onder stoom, inplaats van in de marsen. Wij vermeldden reeds, dat bij het uitbreken van den oorlog, de Heemskerck en de Kortenaer zich in de West-Indische wateren bevonden. Zij maakten zich, uit Havanna te Cura^ao binnengeloopen, gereed voor gevecht en bekruisten de kust^ daar in deze wateren de Duitsche kruiser Karlsruhe nog rondwaarde en eerlang in Zuid-Amerika botsingen moesten volgen tusschen de Engelschen en het eskader van Von Spee. De Kortenaer werd echter reeds in October 1914 thuisgeroepen, de Heemskerck repatrieerde in Mei 1915* Op haar thuisreis was de zee schoon van koopvaarders, in hun plaats zwalkten evenwel vele losgeslagen mijnen, die het schip gelukkig wist te mijden en waar mogelijk vernietigde. De West is nadien weer bewaakt door de Kortenaer, die in September derwaarts stoomde en in Maart 1916 behouden thuiskeerde. In de volgende oorlogsjaren waren de Holland en Zeeland eenigen tijd in de West-Indische wateren aanwezig, het eerste schip vertoonde de vlag in Jamaica en Havana (1917), het tweede deed de West aan op haar reis via New York, het Panama-kanaal en Japan naar Soerabaya (1917) en terug langs dezelfde route (1918); het bezocht in het voorjaar van 1919 nogmaals de West gedurende eenige maanden. Voor de Marine was de zee dus niet gesloten, al was het varen geen onverdeeld genoegen. Zulks ondervond de onderzeeboot K I, die in September 1916 hare bestemming naar Indië volgde, gesleept door de Witte Zee, die voor deze gelegenheid den gespleten wimpel voerde. Zij werd bij Ouessant door een Fransch patroeljevaartuig beschoten, de projectielen vlogen voor en over het scheepje, tot de Franschman zijn vergissing bemerkte. In de Middellandsche zee nam de gewapende Engelsche mailboot, de Mongolia, den notedop onder vuur, er stonden gelukkig blijkbaar amateurs aan het stuk, zoodat men ver misschoot; een Fransche patroeljeboot wees den zenuwachtigen schutters bijtijds op hun dwaling en de K I is behouden in Indië aangekomen. Wegens de in het Suezkanaal gestremde vaart moest in 1917 de Tromp, over Japan, San Francisco, het Panamakanaal en New York thuisvaren; de Hendrik deed in Februari 1918 haar uitreis op wel zeer klassieke wijze benoorden Schotlandom. Evenals zoo vele van haar voorgangers in de ijzeren eeuw, werd zij bij de FarÖer door een orkaan beloopen; zij liep zulk een schade aan het roer op, dat zij sleepboothulp moest vragen en naar Bergen werd gebracht. Vandaar stevende zij naar Willemsoord ter reparatie en kon eerst in Juli weder uitvaren, ditmaal vergezeld van den hulpkruiser Tabanan, welke bodems de vrachtschepen Bengkalis en VERTREK VAN HR. MS. JOHAN MAURITS VAN NASSAU UIT NIEUWEDIEP NAAR WEST-INDIE, 20 JUNI 10??. Noordam convooieerden benoorden Schotland om, via Annabom, de Kaap, Mozambique naar Indië. Deze reis is een zware geweest, vooral voor de ouders onder de talrijke passagiers der beide koopvaarders, want een kinderziekte sleepte vele baby’s ten grave, slachtoffers van het vreeselijke oorlogsgedoe. OEFENING MET HET LUCHTAFWEERGESCHUT OP DEN TORPEDOBOOTJAGER KORTENAER. Ten slotte voer de Tromp in Juni 1918 via het Panamakanaal naar Indië en de Zeven Provinciën in November van hetzelfde jaar, langs dezelfde route thuis, doch de Regentes kon na het sluiten van den wapenstilstand het vaderland weer langs den weg door het Suezkanaal bereiken en vuurde op den 29en Juni 1919 te Port-Said haar saluut van 101 schoten, ter begroeting van den vrede. Wij vermelden van de schepenbewegingen na 1919 slechts, dat in 1921,1922 en 1923 niet minder dan 7 K-booten, de laatste drie met haar depötschip Pelikaan aan de scheepsmacht in Indië werden toegevoegd. Zij werden in 1925 door nog twee gevolgd, in welk jaar de moderne kruiser Java de Marine in Indië verrijkte. Een jaar later arriveerden de tweede kruiser Sumatra, twee flottillevaartuigen van modern type, Soemba en Flores en twee onderzeebooten. In 1928 deden de nieuwe torpedojagers De Ruyter — hij stond eerlang zijn naam af aan den nieuwen kruiser — Evertsen en Piet Hein hun intrede in de Oost, de Domierwalvliegbooten in 1929. Dan volgden in 1930 en in 1931 moderne jagers; in 1932 en 1933 versterkten 3 mijnenleggers en twee jagers de defensie te water in ons overzeesch gebied; 5 K-booten volgden in 1934; eindelijk in 1937 de kruiser De Ruyter en 4 moderne mijnenvegers. Met hoeveel minder modern materieel moest in 1914 het handhaven der neutraliteit in Indië onder de oogen worden gezien! En dan was er in den wereldoorlog uiteraard ook steeds eenig politiewerk, dat schepen aan het eskader onttrok. Laten wij daar allereerst mee afrekenen. Kort voor het uitbreken van den oorlog moest de Assahan de wateren van Riouw bekruisen, omdat herhaaldelijk berooving van opiumverkoopplaatsen was voorgekomen. Dit schip nam in hetzelfde jaar deel aan de beteugeling van een plaatselijken opstand in West-Borneo bij Singkawang door de landmacht. Zijn gewapende sloepen dekten de landing der infanterie, zijn landingsdivisie rukte mee op; verliezen werden bij de onderdrukking der relletjes niet geleden. Ook op Halmaheira is in September 1914 de orde verstoord. Achtereenvolgens waren ter plaatse de Tromp, Mataram en Koetei, want het duurde tot ver in 1915, eer een vast stationsschip gemist kon worden. De Koningin Regentes en de Tromp waren in den aanvang van 1915 noodig voor machtsvertoon op de kusten van Noord¬ en z,uid-L.elebes; de laatste bodembezocht in 1916 Timor, tijdens de definitieve vaststelling der Nederlandsch - Portugeesche grens en ten slotte lagen de Koetei en de Regentes achtereenvolgens voor de Djambirivier, toen hier woelingen moesten worden onderdrukt. Van belang waren de krijgsverrichtingen nergens, zoodat gezegd mag worden, dat onze Indonesische broeders het gouvernement het in de in groepsverband varende mijnenvegers. 24 zware oorlogsjaren niet al te lastig hebben gemaakt tijdens het vervullen van zijn hoofdtaak, de strikte handhaving der onzijdigheid. Hiertoe waren in de eerste dagen van Augustus de beschikbare schepen gevechtsklaar gemaakt en in hun oorlogspakje van donkergrijze kleur gestoken. Ons eskader van 4 pantserschepen en 6, weldra 8 torpedojagers, kruiste allereerst in de Bantambaai, bij de Karimon-Djawa eilanden en den Kangean archipel, daarna in de omgeving van Soembawa, terwijl de schepen der Indische militaire Marine, in totaal 21 bodems, neusden in alle hoeken en gaten van den archipel, speurend naar ongerechtigheden, want het Duitsche Aziatische eskader was in de weer en had zijn kleine kruisers naar alle windstreken uitgezonden om de geallieerde koopvaardij schade toe te brengen. Er moest rekening mee worden gehouden, dat de Duitschers onze baaien konden gebruiken als schuilplaatsen HET LEGGEN VAN EEN NEVELSCHERM DOOR SCHEPEN ONZER MARINE. VOOT hun kolen- en voorraadschepen, en voorkomen moest worden, dat hun vijanden eigen rechter speelden in onze territoriale wateren. Die taak was zwaar, te meer daar in Indië een kustwacht ontbrak en de zeemacht het stellen moest met een ijlings in elkaar gezetten inlichtingsdienst, welke bij gebrek aan voldoende radiostations niet altijd ideaal functioneerde. De snelle ontwikkeling van den oorlog maakte het door den stroom van onze groote havens binnenvluchtende Duitsche koopvaarders noodig, het eskader geruimen tijd bij Java geconcentreerd te houden. Verder spookte de lichte 1600-tons kruiser Geier in onze wateren; zij hield de Houtman van de Paket aan, en verscheidene Duitsche kolenschepen loerden op een gelegenheid dit schip van brandstof te voorzien, zoodat hun gangen moesten worden nagespeurd, opdat geen kolen werden overgenomen in een oppertje van een onzer baaien en de behoefteschepen ons gebied niet als bases gebruikten. Men trof van deze zwervers bij Timor, bezuiden Celebes en bij Ceram aan. Terwijl ons eskader de kleine Soenda-eilanden bekruiste, ontmoette de Tromp den beroemden kruiser Emden, zij noopte hem onze wateren vaarwel te zeggen. Daarna doken kolenschepen op in het westdeel van den archipel en ijlde het eskader naar Soerabaya, om op te letten, wat de Engelsche kruiser Minotaur in het schild voerde. Verder kwam de westkust van Sumatra aan de beurt; daar werden verscheidene kolenbooten, satellieten van de „elusive” Emden, aangetroffen, die „geshadowed” moesten worden. Zoo geschiedde het, dat onder onze oogen, de kolenbooten Marcomannia en Pontoporos, den I2en October 19143 door den Engelschen kruiser Yarmouth werden betrapt. Zij probeerden onze territoriale wateren te halen, maar de Brit wist hen tot stoppen te dwingen; hij nam het eene schip mee en schoot het andere in den grond, terwijl ons eskader duidelijk de grens der territoriale wateren markeerde. Toen de Emden Penang in rep en roer had gebracht en ter reede den Russischen kruiser Jemchug en een Fransche torpedoboot had vernield, werd zij kort daarna tot den ondergang gebracht door den Australischen kruiser Sydney bij de Cocoseilanden. Verder bleek het Duitsche eskader van Von Spee naar de Zuid-Amerikaansche wateren te zijn gestevend, waar het den Engelschen bij Coronel (Chili) een nederlaag toebracht, maar later onderging bij de Falklandseilanden. Hierdoor was in Indië de kans op neutraliteitschennis zeer verkleind, doch de Marine werd nog in touw gehouden door het restje van 50 dapperen der Emden, die op de Cocoseilanden geland, een schoenertje, de Ayesha, optuigden, denoorlogswimpel heschen en met dit geïmproviseerde oorlogsscheepje Padang aandeden. Wij wisten het schoenertje met een zoet lijntje weg te krijgen en het verdween uit den archipel (De bemanning stapte over op het kolenschip Choising en wist Hodeida in Arabië te bereiken). Na de Duitschers, berokkenden de geallieerden ons allerlei overlast, door meer dan gewone belangstelling in onze scheepvaart te toonen. Ook bleef oppassen op de in onze havens geïnterneerde Duitsche koopvaarders geboden, omdat deze hun landgenooten niet met verstopte draadlooze toestellen zouden helpen en zich heimelijk in hulpkruisers veranderen. Herhaaldelijk werden pogingen in die richting gesignaleerd en moest worden opgetreden tegen zwervers, die verdacht werden van wapensmokkelarij. Met tact en volhoudendheid kon de Marine dergelijke pogingen verhinderen. Door de waakzaamheid van het bestuur en de zeemacht is dus geen enkele gevaarlijk plan tot uitvoering gekomen. Een ernstig incident trad op in Februari 19153 toen onder Indische troepen te Singapore een zware muiterij uitbrak en tal van Duitsche krijgsgevangenen ontsnapten. Ons eskader lag gereed om naar Singapore te stoomen in verband met het groote gevaar, dat onze landgenooten aldaar hepen, slachtoffers van den opstand te worden. De rebellie werd echter spoedig onderdrukt; ons restte slechts, de naar ons gebied gevluchte krijgsgevangenen op te sporen en te zorgen, dat zij van daar uit niets tegen hun vijanden ondernamen; op parool werd hun natuurlijk de vrijheid gewaarborgd. Van het eentonige kruisen, waken en bewaken, meenen wij verder geen gewag VERTREK VAN HR. MS. EVERTSEN UIT SOERABAJA NAAR NEDERLAND, 27 DECEMBER 1933. behoeven te maken, de neutraliteit is niet geschonden en tot den laatsten dag van den oorlog bleef de zeemacht wakker en paraat. Na het sluiten van den vrede, heeft zij, krijgskundig gesproken, weinig te doen gehad. In Indië verzorgde in 1920 de Koetei het transport van een onderzoekingsexpeditie in Nieuw-Guinea, de Serdang kruiste in 1921 op piraatjes in straat Malakka. In het volgende jaar was politietoezicht door de Bulhond noodig bij de Tambelan eilanden (Zuid-Chineesche Zee), door de Lynx bij Tarakan, terwijl de Assahan op rooversprauwen kruiste in den Riouwarchipel, en eenige torpedobooten in straat Madura. In straat Malakka was in 1923 de Vos noodig om zeestroopers in toom te houden, evenals in het volgende jaar de Serdang, een torpedoboot en enkele vliegtuigen ter Sumatra’s Oostkust bij Bengkalis en in de straat van Malakka. Eerst in 1926 was weder eenig machtsvertoon gewenscht. Op de kust vanAtjeh en in de Anambaseilanden werd de vlag vertoond; de Krakatau en Soemba bekruisten de kust van Bantam om den verwekkers van communistisch e onlusten IIJNENVEGER, IN 1928—'29 OP DE RIJKSWERF TE WILLEMSOORD GEBOUWD VOOR DEN DIENST IN OOST INDIE. len pas naar Sumatra af te snijden. In dat jaar gaf de Flores „acte de présence” n Makassar, Amboina en Temate, waar de communisten ook roerig waren. Wegens kleine zee- en strandroofdelicten bewaakten in 1928 de Flores straat Malakka en de K XII en XIII de wateren van Serassan (Zuid-Natoenaeilanden) Na dit jaar zijn geen tochtjes met eenigen politioneelen ondergrond hetvermelden waard te achten over de Japansche visschers, die de Marine sinds 1931 in touw houden, zwijgen wij maar liever. In West-Indië kwamen ook na het sluiten van den vrede herhaaldelijk oorlogsschepen. De Zeeland was aanwezig toen op Cura?ao, bootwerkers Venezolaansche stakingbrekers beoorloogden en het kantoor der West-Indische mail beschadigden. Haar landingsdivisie steunde het garnizoen bij het dempen der onlusten, de ruziemakers hadden elkaar 2 dooden bezorgd. De Hendrik verzorgde in 1927 een taak van piëteit. Haar schepelingen droegen de stoffelijke resten der kameraden van de Alkmaar en Sommelsdijk, 30 jaar te voren aan gele -koorts bezweken, naar een waardige rustplaats op het militaire kerkhof van Cura9ao. Tijdens het verblijf in deze kolonie van den torpedojager Kortenaer, in het laatst van 1928 en in het begin van 1929, was er rebellie in Venezuela en alsof een paar doldrieste avonturiers op het vertrek van dit schip gewacht hadden, maakten zij van de afwezigheid van een oorlogsschip in de West-Indische wateren gebruik, den gouverneur en garnizoenscommandant te „kidnappen”. Met spoed, 22 mijl per uur, stoomde de Kortenaer den ioen Juli 1929 andermaal naar Cura^ao, bemand met 105 schepelingen en 41 mariniers. Te strijden viel er niet meer, de rust was hersteld; men kruiste wat op twee Venezolaansche hulpkruisers en was eind September weer thuis. Sindsdien waren er geregeld oorlogsschepen in de West-Indische wateren, de Hendrik in 1929, de Arend, Van Galen en Witte de With in 1930, de Van Nes in 1931, de Johan Maurits van Nassau in 1933, de O 12 en O 14 in 1937. De overval van Cura^ao was een klap in het aangezicht der Natie, maar schudde velen wakker, nog één zoo’n klap, die gewroken werd met de bom op de Zeven Provinciën en ziet, in den lande begon de belangstelling voor de nooden der zeemacht te ontkiemen, om na de schokkende gebeurtenissen in Europa op te bloeien met de vaart van een clivia. Moge, om bij de bloementaal te blijven, den bloei duren zoo lang als die der sterkste orchidee. Ten aanzien der bescherming van de Nederlandsche belangen in het buitenland, kunnen wij ook kort zijn. Aan het usantieele vlagvertoon gaan wij stilzwijgend voorbij. In October 1922 was de aanwezigheid der Tromp voor Smyrna noodig, waar de Turken deerlijk hadden huisgehouden in het Europeesche en Armenische gedeelte der stad. Ter reede lagen Engelsche, Fransche, Italiaansche en Amerikaansche oorlogsbodems, doch tot actie is het niet behoeven te komen. Ernstiger was de aanleiding voor de reis van den kruiser Sumatra naar Shanghai, cue via ae west door het Panamakanaal voor Indië bestemd, in Februari 1927 de Yangtze moest aandoen, wegens den burgeroorlog tusschen Zuid- en Noord - Chineezen. In Shanghai heerschte een algemeene staking, de stad was een broeinest van propaganda voor het Cantonleger, zoodat voor de mternatio- • onderzeeboot k xvin, bekend om haar wereldreis ten' nale concessie gevaar BEHOEVE VAN zwaartekrachtsonderzoek in de jaren dreigde en een groote scheepmacht van de belanghebbende landen voor de stad lag geconcentreerd. De commandant van onzen kruiser regelde alles om zoo noodig de landingsdivisie te debarkeeren ter bescherming van de wijk, waarin onze belangen lagen. Overigens verzette hij zich tegen het forceeren van de rivier, welke door den Chineeschen militairen commandant was gesloten, op grond, dat zulks het recht van de wettige regeering ter plaatse was. Shanghai was ten slotte niet opgewassen tegen het leger van Canton, en toen de Zuidelijken de stad naderden, werd de landingsdivisie ontscheept. Na eenige gevechten in Tsjapei, waardoor nog al eens kogels in de concessie terecht kwamen, trokken de Noordelijken af en veroverde Tsjang-Kai-Tsjek de stad, doch daar men vrees koesterde, dat zijn soldaten de concessie zouden binnendringen, zond ook de Sumatra versterkingen nagr den wal en haar sloep voor brandwacht op de. rivier. De Chineesche generaal wist echter spoedig de orde te herstellen; de Sumatra kon den I2en Mei de stad verlaten De Van Galen stevende in Maart 1932 naar dezelfde plaats, toen de Japanners* meenden te moeten ingrijpen in den boycot van Japansche goederen, de wraak der toenmaals nog betrekkelijk weerlooze Chineezen over de bezetting van Mandsjoerije. Uns schip lag ter reede met een groote internationale scheepsmacht, het was getuige ran het belegeren van de forten van Woosung. Ditmaal is onze landingsdivisie niet ;edebarkeerd; de commandant nam het standpunt in, dat bij een conflict tusschen wee mogendheden, ons optreden slechts gebaseerd mocht zijn op bescherming ran Nederlandsch eigendom bij eventueel uitbrekende onlusten en niet de schijn jewekt mocht worden van inmenging in het conflict. Nadat het Chineesche verzet egen de Japanners plotseling was verlamd, kon de Van Galen naar Indië terugkeeren. De lezers, die een volledig inzicht wenschen in het nut van dergelijk vlagvertoon, verwijzen wij naar de uitstekende en uitvoerige rapporten over den politieken toestand in China, opgenomen in de jaarboekjes der Koninklijke Marine 1926-2’] en i93i-’32. Dichter bij huis verrichtte de Nautilus een schoon werk op haar pelgrimstocht naar Jan Mayen, het initiatief van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap. Zij bracht een gedenkteeken voor de graven van de 7 Hollanders onder Rutgerts Jansz, die in 1634 bij hun poging om op dit barre eiland te overwinteren, waren omgekomen. Wel waren de Oostenrijkers ons voor geweest; zij hadden reeds in 1883 een kruis op de graven geplaatst. Behoort de actie van het eskader in Indië, in Februari 1933, tegen de muitende Zeven Provinciën tot de krijgsgeschiedenis der Nederlandsche Marine? Toen is met scherp geschoten op landgenooten, nadat sinds den Belgischen opstand de wapenen niet meer tegen blanken waren opgevat. Wij hebben een boek aan deze PROEFTOCHT VAN DEN FLOTTIELJELEIDER TROMP. 1937. HET SCHIP, WAARVAN DE WATERVERPLAATSING 3350 TON BEDRAAGT, HEEFT EEN HOOFDBEWAPENING VAN 3 KANONS VAN 15 CM. I HR. MS. KRUISER DE RUYTER, GEBOUWD IN 1933—'35 TE SCHIEDAM. HET SCHIP, WAARVAN DE WATERVERPLAATSING 6450 TON BEDRAAGT, HEEFT EEN HOOFDBEWAPENING VAN 7 KANONS VAN ij CM. tragedie gewijd en zullen er hier niet op terugkomen. In dienst van den Volkenbond diende de Marine op het einde van 1934 en in het begin van 1935 in het Saargebied. Onze mariniers hebben zich daar diep in het binnenland voorbeeldig gedragen en gezorgd, dat geen zegel van de door hen getransporteerde stembussen werd geschonden. Wij rekenen niet tot de krijgsgeschiedenis de wetenschappelijke reizen van verscheidene onderzeebooten, waarop professor Dr. T. A. Vening Meinesz in staat werd gesteld zijn belangrijke zwaartekrachtmetingen te verrichten. Wij stippen slechts de groote reis der K XVIII aan van 14 November 1934 tot 11 Juli 1935, die voerde van Den Helder langs Funchal, St. Vincent, Dakar, Pernambuco, Rio de Janeiro, Montevideo, Buenos Aires, Mar del Plata, Tristan da Cunha, Kaapstad, Durban, Mauritius, Freemaritle naar Soerabaya. Toen de Spanjaarden elkaar in de haren vlogen, wachtte de Marine een zware convooidienst in de straat van Gibraltar. In totaal zijn tot en met 1937, 800 Nederlandsche koopvaarders begeleid. Op dezen dienst maakten zich de Hendrik, Java, 25 de O 13 en O 15, Johan Maurits van Nassau, Nautilus en eenige mijnenvegers verdienstelijk. Slechts enkele bladzijden druks waren voldoende om een schets te geven van de krijgsgeschiedenis der Koninklijke Nederlandsche Marine over een tijdsverloop van een kwart eeuw. Zij was geen gouden kwart eeuw en ook geen ijzeren. Immers velen in den lande geloofden, dat na het sluiten van den vrede, de oorlog voor goed was uitgebannen. De stemmen van hen, die sceptischer tegenover de toekomst stonden, waren als die van roependen in de woestijn. Aan Nederland en zijn overzeesche gebieden werd dan ook tot voor kort het materieel mondjesmaat toegewezen, en dat het getal der nieuwe, kleine schepen nog zoo gering niet is, meenen wij dat te danken is aan de „Kinsbergens” in onze Marine, die koppig hebben doorgehamerd op het aambeeld der onontbeerlijke defensie te water. Wij hebben nagelaten in dit slothoofdstuk een resumé van den aanbouw te geven, want dit boek verschijnt in een periode, dat de schimmen van Schrijver en Van Kinsbergen elkaar met een knipoogje en een glimlach zullen zeggen: „Welk een late ijver; net als in 1747, in 1780 en in 1793, „pourvu que 9a dure”! Voor deze bladen bij den drukker komen, staan er misschien al kruisers op stapel van charters, zooals wij er nooit hebben gekend en heeft de volksvertegenwoordiging wellicht, in roerende eensgezindheid, slagschepen goedgekeurd. Laat ons hopen, dat in zulk een geval het den nieuwen schepen niet zal gaan zooals de Java en de Sumatra, die wegens gebrek aan bouwmaterialen, eerst vele jaren na het sluiten van den vrede in dienst konden worden gesteld, of zooals met de Celebes, die als „fausse couche” ter wereld gekomen, in haar „crèche” overleed. Moet het weer een ijzeren eeuw worden, moge dan bijtijds ons goud in staal zijn omgesmolten!1) i) Den lezer wordt in herinnering gebracht, dat deze regelen meer dan een jaar vóór den oorlog werden neergeschreven. • LITERATUUR H. BRUGMANS, Nederland in den oorlogstijd. (1920) — H. T. COLENBRANDER, De internationale positie van Nederl. tijdens, vóór en na den wereldoorlog. (Ned. Oorl. 103) — H. T. COLENBRANDER, Europa 1871—1914. (1939) — N. JAPIKSE, Die Stellung Hollands im Weltkrieg. (1931) — N. JAPIKSE, De uitbarsting. (1936) — P. J. BLOK, Nederland en de mogendheden. (Neerl. 1916) — H. BRUGMANS, Geschiedenis van Nederland onder de regeering van Koningin Wilhelmina. (1938) — J. B. H. BLOM, De vlootbouwpolitiek in de jaren 1898—1923. (Onze vloot 1923) — C. T. H. VAN DEVENTER, Verdediging van Ned. Indië en onze marine. (Gids 1914) —F. BAUDUIN, Het Nederlandsch eskader in Oost-Indië 1914—19*6. (Mar. blad 1922) — N. MAC. LEOD, De zeemacht voor NederlandschIndië. (Ned. Zeew. 1915) — A. VAN HENGEL, De mobilisatie van de zeemacht. (Ned. Oorl. 48) — De eerste slachtoffers van den oorlog (16 Nov. 1914, ongeluk op den Westkappelschen zeedijk). (Onze vloot, 6, 1914) — De ramp op de Schelde op 19 Jan. 1915. (Onze vloot, 1915) — De ramp aan boord van Hr. Ms. Hellevoetsluis (12 Nov. 1918). (Onze vloot 10, 1918) — Het ongeluk aan boord Hr. Ms. G. 14 (11 Jan. 1919) in de haven van Vlissingen. (Onze vloot 1919) — Der Krieg zur See, 1914—1918 — DEUTSCHE ADM. STAB, Kreuzerkrieg I, II, (over de Nederlandsche vloot in de O. Ind. wateren) — O. GROOS, Der Krieg in der Nordsee 1914—1918. (1921) — F., Der Verteidigung von Niederlandisch Indiën. (Mar. Rundschau 1914) — M. SELL, Die Niederlandische Seemacht und ihre Aufgaben. (Mar. Rundschau 1931) — H. T. COLENBRANDER, Curagao. Overval Willemstad. (Gids 1929, III) — De veiligheid op CuraQao en het Marine beleid. (Mar. blad 1929) — d. B. V., De gedenksteen voor Jan Mayeneiland. (Tijdschr. Aardr. gen. 2e S. XLII, 1926) — J. C. MOLLEMA, Rondom de muiterij op „De Zeven Provinciën”. (1934) “ ANGENENT, Alles wel, geen bijzonders (gedenkboek reis van de K XVIII. (1935) — ANGENENT, Onze Marine. (1935) HOOFDSTUK VII EEN SCHETS DER OOST- EN WEST-INDISCHE COMPAGNIEËN IN VERBAND MET HAAR KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE Wij gaven in den titel van dit hoofdstuk de eerste plaats aan de Oost-Indische Compagnie. Zij heeft daarop recht als oudste, zij was bovendien de grootste en de machtigste der twee. Maar wij vangen aan met haar strijdbare zuster, omdat deze de hoogste plaats in de zeekrijgsgeschiedenis van ons vaderland bekleedt. Immers, de W.I.C. is doelbewust als een Staatsoorlogsinstrument eesticht. georgamseerd en gebruikt. Haar geestelijke vader, Willem Usselinx, een refugié uit Antwerpen en een knap handelsman kwam, omtrent 1591, op de geniale gedachte een grootscheepsche kolonisatie te grondvesten in Spaanschof Portugeesch Amerika en vanuit de verworven bezittingen den erfvijand juist in dat gebied te bestoken, hetwelk hem de onuitputtelijke middelen bezorgde om den oorlog in Europa eindeloos te rekken. Zijn ijverige propaganda kreeg het oor van velen in Holland en Zeeland, maur men was voornamelijk bekoord door het uitzicht op een kaperkrijg; de gedachte aan een systematische kolonisatie raakte spoedig op den achtergrond. De zaak traineerde lang; zij werd helaas de inzet van den politieken strijd tusschen de oorlogspartij en de voor alles naar een redelijken vrede met Spanje strevende Remonstranten. De laatsten, onder Oldenbameveldt, dreven het twaalfjarig bestand door, en daar gedurende den wapenstilstand de COA/'ID /4 n v i h — — ■ - 4 4 ocgonnen geregelde scheepvaart op West-Afrika en Brazilië WILLEM USSELINX, AAN WIENS ONVERMOEIDE POGINGEN HET VOOR EEN GROOT DEEL WAS TE DANKEN, DAT IN i6zi TOT OPRICHTING DER WEST INDISCHE COMPAGNIE WERD BESLOTEN. ) voor ae afkortingen der Compagnie-namen is, wat die van de Oost-Indische betreft V.O.C. verantwoord, want zij gebruikte deze letters in haar monogram in plaats van V.N.G.O.I.C. Haar zustermaat chappij behoort, afgekort, eigenlijk G.W.C. te heeten, maar wij houden ons liever aan W I C weer wat aantrok, verflauwde de lust in een kolonisatie-compagme. Doch na Oldenbemevelts val en bij het naderen van het einde van het Bestand, werd Usselinx’ plan nieuw leven ingeblazen. En zoo beleefde op den 3en Juni 1621 de inmiddels 54 jaar geworden promotor de oprichting van de W.I.C. Maar Usselinx wreef zich de oogen van verbazing uit, toen hij zijn geesteskind aanschouwde. Zeker, men had van zijn ideeën, den kaperkrijg „a outrance” overgenomen, maar HET FORT NASSAU AAN DE GOUDKUST, IN 1612 OP LAST VAN DE STATEN DOOR JACOB ADKiAAJNSSHiN CLANTTUS GESTICHT. van het primaire, het grootsche kolonisatieplan was weinig overgebleven; het stond in de statuten als een bijzaak. Wij laten andere bezwaren van Usselinx, dien men trouwens buiten de zaak had gehouden, rusten. Voor ons is van belang er op te wijzen, dat de W.I.C. in allen gevalle als oorlogsinstrument ter wereld kwam en haar een gewichtige plaats werd toegedacht in het groote offensief op alle fronten, dat men na het Bestand wilde ontketenen. Wij behooren met enkele regelen te schetsen, hoe zich uit de bedrijvigheid der Nederlandsche zeebeden in de West en de daaruit voorvloeiende handelsbelangen de toestand ontwikkelde, welke Usselinx op zijn idee en de reeders tot de stichting van een West-Indische Compagnie bracht. Reeds een kwart eeuw vóór 1594 bevoeren Nederlandsche schepen Brazilië, maar zij waren gecharterd door Portugeesche handelshuizen en voeren onder Portugeesche vlag. Wel hadden Nederlandsche kooplieden belangen in de lading Na de verovering van Portugal in 1580 door onzen ouden „vriend” Alva, kwam er een kink in den kabel. Wij gaven de vaart wel niet op en de Portugeezen in Brazilië en op de kust van West-Afrika konden ons eigenlijk ook niet missen, maar veilig was het bedrijf niet meer. De vaart bleef na 1594 een geregelde, maar ook, als het ware, een gewapende, uitgeoefend in eskader-verband. Dikwijls zeer bemoeilijkt, begonnen toen onze in macht en rijkdom wassende reeders kwaadschiks op teeischen, wat hun goedschiks niet meer werd gegund. Als wij de namen van enkele dier reeders noemen, zooals Van der Hagen, Van der Veken, Hasselaer en Bicker, die zulk een groote rol speelden in de pioniertochten tot het vinden van den weg naar Indië, of van De Moucheron en de Lampsins, echte kaperreeders, dan behoeft het geen betoog, dat de scheepvaart op de West meer ging omvatten dan een vreedzame beurtschipperij. Daarbij kwamen weldra de kaapvaart en de pogingen om zich te nestelen in Spaansch- en Portugeesch gebied of in onbezette streken, die handelsmogelijkheden boden. Wat de eigenlijke vreedzame kolonisatie betreft, daarvan noemen wij de vestigingen in Essequibo (1596), aan de Oyapock (1598), aan de Amazone (1600; de forten Zeelandia en Kijk-uit) en in Guyana (1614). In enkele dier streken gingen zij teniet, sommige werden herbezet. Verder verkende in 1609 Hudson het gebied van het latere Nieuw-Nederland, waar zich, vooral na 1614, groepjes kolonisten neerlieten, terwijl in 1612 op de kust van Guinee, bij Loanda, een sterk fort werd gelegd, ten behoeve van den handel op Axim. Men kan zeggen, dat tot het Bestand, gemiddeld 80 Nederlandsche schepen de West en Afrika bevoeren en een deel daarvan trad niet vreedzaam op en werd niet vriendelijk bejegend. In 1596 reeds, deed schipper Huisdier een mislukten aanslag op Elmina en van 1598 vernemen wij, dat Laurens Bicker in Brazilië in gevangenschap geraakte, maar werd verlost door het eskader, dat Van der Does uit San Thomé derwaarts zond (1599—1600). Van de verovering en het verlaten van Ilho de Prindpe, in 1598, door Cheerhagen (reederij De Moucheron) vernamen wij reeds; Olivier van Noort vond er immers, op zijn reis, de talrijke graven der omgekomen voorgangers. Een echt kaperkarwei knapte in 1601 kapitein Clift op, die met 160 man Oviedo op Cuba afliep en de plaats rantsoeneerde voor 100.000 realen en een scheepslading huiden en suiker, en ook Van Caerdensx) reizen in 1603 en 1604 waren typische kapertochten; hij overrompelde eenige strandbatterijen voor Bahia en maakte nog al wat buit. 1) Paul van Caerden was adelborst op de Eerste Schipvaart naar Indië. In de geschiedenis der V.O.C. speelde hij een tragische rol, zooals wij later zullen zien. In 1605 had zelfs bij Manzanilla (noordkust Haïti) een ware zeeslag plaats tusschen Abraham Van Veme, aan het hoofd van 17 schepen, en 6 galjoenen onder den Spaanschen admiraal Alvarez. Hierbij vlogen de elkaar aan boord geraakte schepen van De Verne en den vijandelijken vice-admiraal in de lucht, en de Spaansche admiraal zonk op weg naar Truxillo (kaap Honduras). Wij verloren bij dit gevecht 5 schepen, doch de vijand viel zeer ontredderd Carthagena (Columbia, beoosten de golf van Darien) binnen. Wij vermelden deze actie vooral, omdat het zeer wel mogelijk is, dat hierbij Piet Heyn (voor de tweede maal) in Spaansche gevangenschap raakte. In November 1605 kwam een aantal zouthalers bij Pa. de Araya (Venezuela, bij Cumana) leelijk te pas bij een ontmoeting met 18 galjoenen. Menige landgenoot kreeg den strop of werd op de galeien gezet, maar zout bleven wij halen en de tegenslagen hielpen bij de verwerkelijking van Usselinx’ plannen, daar men inzag, dat door de vereeniging van alle krachten en meewerking aan het hooger genoemde offensief op alle fronten, veel te winnen was. Dit offensief is niet geheel tot zijn recht gekomen, maar het uitzenden in 1622 van de scheepsmacht onder Swartenhondt naar de Middellandsche Zee en de tocht der Nassausche vloot in 1623x) naar de westkust van Chili, alsmede de onderneming in 1624 der W.I.C. naar de Allerheiligenbaai waren onderdeelen van het weidsche plan. Zooals in den ouden tijd gebruikelijk, kreeg de W.I.C. een monopolie en wel op heel Amerika, behalve Newfoundland, op de westkust van Afrika tusschen den Kreeftskeerkring en kaap de Goede Hoop. Zij leek iets op het tegenwoordig zoo populaire „gemengde bedrijf”. De Regeering had zeggenschap in het beheer, meer dan in dat der V.O.C., omdat zij haar oorlogsinstrument uiteraard in de hand moest houden. In dit verband kon de W.I.C. ook eerder aankloppen om staatshulp dan de oostelijke zustercompagnie. Maar als vecht-compagnie kreeg zij haar kapitaal moeilijk volteekend. Particuliere participanten ontbraken aanvankelijk, want dé belegger begreep, dat kostbaar oorlogvoeren weinig uitzicht op andere dan toevallige winst bood. Van het standpunt van den koopman bezien, heeft men voor deze moeilijkheid een oplossing gevonden. De steden, die groot-kapitaal vertegenwoordigden, kregen agentschappen, z.g. Kamers der Compagnie, wat haren burgers, die geld in de i) De avonturen der Nassausche vloot onder Jacques L’Hermite, zullen wij vermelden bij de krijgsgeschiedenis der V.O.C. want zij werd door dit concern en den Staat uitgerust. Swartenhondt nam te Livorno een convooi onder zijn hoede, waarvan bij het einde van het Bestand een veertigtal schepen naar de West stevende. Zij verontrustten in 1622 en 1623 de Venezolaansche kust, maar leden tamelijk zware verliezen en bereikten slechts, dat de Spanjaarden op hun hoede waren, toen de W.I.C. haar actie begon. onderneming belegden, de leverantie waarborgde van al hetgeen voor de uitrusting der schepen noodig was, alsmede de voordeelen verbonden aan het verplichte markten der koopwaren in die steden. Op een dergelijke „commissie-basis” waren dus indirecte winsten zeker. Wij besteedden enkele regelen aan dezen opzet om te laten uitkomen, dat de kracht der Compagnie als oorlogsinstrument er door verzwakt moest worden. Haar beheer werd er ook te gedecentraliseerd door. Er kwamen Kamers in Amsterdam, Rotterdam, in het Noorderkwartier en in Zeeland, zelfs in Groningen en Friesland. Amsterdam met 4/9e en Zeeland met 2/»e der participatie kregen het grootste aandeel in het bedrijf. De bewindhebbers, 78 in getal, werden door de provincies gekozen, de dagelijksche leiding berustte bij 19 heeren, 8 uit Amsterdam, 4 uit Middelburg en 2 uit de andere Kamers, terwijl het 19e üd der z.g. Heeren XIX door de Staten Generaal werd benoemd. Een direct gevolg der „commissie-politiek” was, dat de ingebrachte bezittingen der Compagnie onder de Kamers werden verdeeld. Wel kwamen onze slavendepóts op de Afrikaansche kust onder rechtstreeksch bestuur der Heeren XIX, doch Amsterdam beheerde de vestigingen bij kaap Verde en Nieuw-Nederland, later ook Cura?ao, Aruba, Bonaire en Cayenne. Zeeland administreerde Arquin en Essequibo en, min of meer, de door particulieren bezette Bovenwindsche eilanden, terwijl de Kamer der Maze de zaken op Sierra-Leone, Friesland die op Gambia en Groningen die op de Greinkust dirigeerde. De Kamers hadden zoo min de middelen als het besef om van de reeds in den loop der jaren gevestigde nederzettingen iets meer te maken dan handelsfactorijen. En hoe kon de Compagnie ooit een echt nationale zaak worden, als haar baten slechts aan enkele groepen van participanten ten goede kwamen? De kiem der ontbinding was dus in haar inrichting gelegd, hetgeen ongetwijfeld in elk menschelijk bestel het geval is, doch hier wel zeer duidelijk. Het was voor de Compagnie een goed begin, dat zij reeds over eenige steunpunten beschikte; haar octrooi maakte deze als handelshavens en uitvalpoorten voor haar kapers zeer waardevol. Men heeft er dan ook wat kolonisten heengebracht, enkele naar de monding der Amazone, meer naar Nieuw-Nederland, maar tegen een energieke poging om in Spaansch-Amerikaansch bezit vasten voet te krijgen, zag men bepaald op. Wij mogen wel zeggen, dat men ter voldoening aan het koloniale programma het punt van geringsten weerstand uitkoos en zoo kwam men tot de verovering van San Salvador in de Allerheiligenbaai, dat „maar” Portugeesch was. Immers, Spanje beschouwde het Portugeesche bezit als „quantité négligeable” en het het onderworpen zustervolk, slecht gesteund, doortobben met te geringe middelen. Zoo verging het Brazilië, een gebied, zoowel door Spaansche (Pinzon) als Portugeesche (Cabral) zeevaarders ontdekt en sinds 1530 systematisch door de Portu- geezen gekoloniseerd. In 1549 was Bahia gesticht; de plaats was reeds toteenaanzienlijke stad uitgegroeid, toen in 1624 de W.I.C. een scheepsmacht uitzond om haar te veroveren. Zulks is gelukt, maar de Compagnie maakte te weinig spoed met het bevestigen van het veroverde gebied, zoodat de Spanjaarden het in 1625 reeds hernamen. Met de kaapvaart ging het beter; vooral de verovering der zilvervloot in 1628 bracht schatten op en stelde de Compagnie in staat andermaal een poging te doen om vasten voet in Brazilië te krijgen. Men achtte de Allerheiligenbaai echter te sterk en sloeg het oog op Pemambuco, een centrum van suikerindustrie en een afscheephaven van brazielhout. In 1630 is het plan uitgevoerd en werd Olinda, een stadje van 3000 inwoners, veroverd. Heeren XIX zijn eenigszins geschrokken van het succes, want mocht de verovering van een groot gebied al veel geld kosten, zij merkten spoedig, dat het behouden schatten verslond. PIET HEYN. 1578—1629. OM HET PORTRET DE SPIEGELVERSIERINGEN ZIJNER SCHEPEN. BOVEN: DE BAAI VAN MATANZAS, ONDER: DE ALLERHEILIGENBAAI MET SAN SALVADOR. Maar men zat er nu eenmaal, en daar juist Spanje eenigszins naar den vrede neigde, ging het niet aan een veroverd pand los te laten, want dat kon als een bewijs van zwakheid worden uitgelegd. De Compagnie heeft zich ondanks geringe hulpmiddelen van 1630 tot 1654 in Brazilië gehandhaafd. Wij werden in de door ons veroverde capitania’s nooit de onbetwiste meesters, maar onze zeemacht, of beter onze capaciteiten ter zee domineerden die van den vijand bijna tot het laatst. Tot 1635 lagen de Portugeezen in een vrijwel onneembaar kamp, het Arraial del Rey, vlak bij onze vestiging bij het kustrif, het z.g. Recief, en al werd deze geleidelijk een machtige vesting, toch ontleende zij haar eigenlijke sterkte agn de scheepsmacht ter reede. Voor onze bevelhebbers te land, van wie wij hier Von Schuppe en Artichefsky noemen, was de verdediging van het Recief en de langzame uitbreiding van ons gezag een taak der Danaïden, maar zij was ook een épos, dat aar» de schoonste heldenfeiten uit den Atjeh-oorlog doet denken. Maar het bleef detailwerk, ook nog nadat in 1633 de gedelegeerden der W.I.C. Matthys van Ceulen en Johan Gijseling de inwendige beheersorganisatie op betere leest hadden geschoeid; verder dan in de capitania’s Pemambuco, Tamarica, Parayba en Rio Grande konden wij niet komen. Periodiek zond de Spaansche koning zijn verwaarloosd Brazilië wel eens hulp met groote armada’s. Die vloten zijn doorgaans zwaar door onze scheepmacht gehavend, maar de Compagnie maakte haar zeemacht nimmer sterk genoeg om de Spaansche vloten te onderscheppen en te vernietigen voor haar aankomst, zoodat zij steeds enkele duizendtallen soldaten konden landen, die de guerillabenden op peil hielden en ons in onze ontplooiing belemmerden. De Compagnie kwam ten slotte in 1636 tot de conclusie, dat alleen een „sterke man de verovering en onderwerping van Brazilië tot een goed einde kon brengen. Maar toegewijde dienaren hadden niettemin tot dat jaar verbluffend veel gepraesteerd. De Compagnie had van 1623 af, niet minder dan 806 schepen uitgerust, die 547 Spaansche prijzen maakten ter waarde van 7 milhoen. Aan buit was te land en ter zee voor 31 millioen besomd. Maar daartegenover stonden 45 millioen uitgaven, makend een debetsaldo, dat wel wat zwaar op het budget van een particuliere maatschappij drukte. De sterke man voor Brazilië werd Johan Maurits van Nassau-Siegen (geboren in 1604), een kleinzoon van Jan den Ouden, den broeder des Zwijgers en een krijgsman van naam. Johan Maurits zette den 23en Januari 1637 sis gouverneur-kapitein-admiraalgeneraal voet aan wal op het Recief; reeds een maand later begon hij zijn vruchtdragende landvoogdij met een groote zege bij Porto Calvo. Daarna consolideerde hij het interne beheer der kolonie en nog in hetzelfde jaar zond hij een expeditie uit, waarbij Elmina op de kust van Guinee werd veroverd. Doch ook hem gelukte de verovering van het hechte centrum van het Portugeesche gezag, de Allerheiligenbaai, niet, en zonder dit bezit kon de Compagnie nooit op een domineerenden invloed in Brazilië rekenen. De oorzaak van zijn machteloosheid was de schrielheid der Compagnie, die hem de noodige middelen onthield. Ter zee echter, werden onder Johan Maurits groote overwinningen behaald; de enorme armada, die tegelijk met die andere, welke bij Duins door Maarten Harpertsz. Tromp werd vernietigd Spanje verliet, is in 1640 in een vierdaagschen zeeslag op de kust van Brazilië totaal verslagen. Doch ook zij had voordien kans gezien San Salvador van nieuwe troepen te voorzien, die den onzen te land veel moeite gaven. Wij zullen bij de behandeling der zeegeschiedenis van de V.O.C. leeren, dat deze handelscompagnie er wel in slaagde belangrijke steunpunten van den vijand als het ware te laten doodbloeden door systematische en scherpe blokkades. Had de W.I.C. deze tactiek kunnen toepassen, dan was Brazilië even zeker ons geworden als Malakka en Colombo in het Oosten. Maar eindelijk scheen voor Nederlandsch-Brazilië een schoone dageraad te gloren. In het laatst van 1640 wierpen de Portugeezen het Spaansche juk af, en wat was logischer, dan dat de beide voor hun onafhankelijkheid strijdende volken zich tegen den gemeenschappelijken vijand verbonden? Tn Europa kwam het dan ook tot een tractaat van vriendschap, maar de W.I.C. gebruikte den tijd, die noodzakelijk moest verloopen tusschen het sluiten van het verdrag en de ratificatie, voor een snelle uitbreiding van haar bezit in Brazilië. Het is twijfelachtig of de ridderlijke graaf Johan Maurits den aanstaanden bondgenoot van harte op'het lijf viel, maar hij had te gehoorzamen en rondde niet alleen het bezit der Compagnie in Brazilië af, doch nam bovendien bezit van Angola, het rijke slavendepot (1641), alsmede van San Thomé en Annobom, gebieden en eilanden op de westkust van Afrika gelegen. Uit de verovering van het slavendepöt blijkt wel, dat de graaf ernstige plannen had ten aanzien van de kolonisatie van Brazilië, die eindelijk mogelijk zou zijn na het strekken der wapenen op den dag der afkondiging van den 10-jarigen wapenstilstand (5 Juli 1642). Op dat tijdstip van onze grootste machtsuitbreiding waren wij meesters van de capitania’s Pernambuco, Tamarica, Parayba, Rio Grande, Ceara, Maranhao, en bezuiden het Recief, in Alagoas en Sergipe del Rey1). Wij zullen de platen laten spreken ten aanzien van Johan Maurits’ stedenbouw en de verfraaiing zijner nieuwe residentie Mauritsstad, welke met de lustsloten !) Van de kuststreken dezer capitania’s wel te verstaan. Vrijburg en Schoonzicht verrees op het drooggelegde terrein tusschen het kusteilandje Antonio Vaz en den vasten wal. Helaas, Heeren XIX grepen den vrede aan, als een goed motief om den gouverneur verder het allernoodigste te onthouden voor het vervolmaken zijner schepping. Zij eischten wel veel! Bewerend, dat de graaf nu de handen tegen Spanje vrij had, JJU LAMA, WhLKK IN LH1L1 DE BEWONDERING OPWEKTE VAN HENDRIK BROUWER’S MANSCHAPPEN EN WAAROP DEZE UIT RIJDEN GINGEN. noopten zij hem tot een aanslag op Chili, in de hoop, dat wij door samenwerking met de opstandige Indianen hier vasten voet en uiteindelijk den toegang naar de zilvermijnen van Potosi zouden kunnen krijgen. De veel te zwak uitgeruste expeditie van 1643, nog wel staande onder het bevel van den oud-gouvemeur-generaal der V.O.C., Hendrik Brouwer, mislukte echter volkomen. Veel erger nog was, dat Heeren XIX ondanks de ernstigste waarschuwingen van den graaf geen begrip toonden voor de gevoelens der Braziliaansche ingezetenen, die na een bijna 15-jarigen hardnekkigen strijd tegen de Nederlandsche overheer- schers, niet van zins waren ten bate van de politiek van hun moederland zich te onderwerpen. In dat kleine koloniale volkje was een nationaal besef geboren; een hartgrondig verlangen naar de vrijheid gloeide in de harten der guerillastrijders, die daarvoor willig goed en bloed offerden. Met tact en geduld meende Johan Maurits veel te kunnen bereiken, maar hij begreep, dat hij bovendien sterk moest zijn tegen onverzoenlijke elementen, die maar al te goed inzagen, hoe intrensiek zwak de Nederlandsche bezetting werd door herhaalde inkrimping der defensiemiddelen. Terwijl hier en daar reeds verzet oplaaide, vroeg Johan Maurits, volkomen ontmoedigd, ontheffing van zijn functie, eigenlijk al voor de derde maal, en in 1644 werd den „duren” graaf zijn eervol ontslag verleend en verliet hij de zieltogende kolonie. Brazilië holde na zijn vertrek achteruit. De W.I.C. kon zich nog 10 jaar op het Recief handhaven; men mag wel bijna zeggen uit koppigheid, omdat de StatenGeneraal eindelijk voelden welk een blamage de Staat leed door het erbarmelijke figuur, dat wij sloegen tegen een troep opstandelingen. Dat de Portugeezen ons niet eerder uit het Recief verdreven, was uitsluitend te danken aan het feit, dat de zeemacht meester bleef in de haventoegangen. Het Recief zelf was sinds 1645 permanent in een belegerden toestand en toen eindelijk in 1654 de Nederlandsche schepen ontbraken om een Portugeesche vloot te weerstaan, moest de trouwe, dappere Von Schuppe de stad bij verdrag aan de Portugeesche patriotten overgeven. Zeker, onze regeering was verontwaardigd en toen zij na den eersten Engelschen oorlog de handen vrij kreeg voor een revanche, verklaarde zij in 1657 Portugal, dat met de „rebellen” had geheuld, den oorlog. Wij verhaalden reeds, hoe slap deze in de Europeesche wateren is gevoerd en Brazilië bracht hij ons niet terug. Bij den vrede van den Haag (1661) deden wij definitief afstand van dat gebied voor 8 millioen. Welke ontzaglijke voordeelen, de om de eer der W.I.C. begonnen oorlog aan haar zuster de V.O.C. opleverde, zullen wij later verhalen. Na den val van Brazilië was het met de W.I.C. als oorlogsinstrument gedaan; als koloniseerend bedrijf faalde zij verder deerlijk. De Britten ontnamen haar in 1664, een jaar vóór het uitbreken van den tweeden Engelschen oorlog, de meeste factorijen op de kust van Guinee en het juist ontluikende Nieuw-Nederland. Wij zagen bereids, welk gebied De Ruyter heroverde. In dien oorlog gingen de Nederlandsche Antillen behalve Cura^ao en eenige vestigingen op de „Wilde Cust” (Guyana) verloren, maar daartegenover stond in 1667 de verovering van Suriname door een Zeeuwsche vloot. Na den vrede van Breda bezat de Compagnie deze kolonie, Curasao, Bonaire en Essequibo; onder haar hoogheid kwamen de bezittingen van particulieren: St. Eustatius, Saba en St. Martin. JAPANSCHE AFBEELDING VAN HET SCHIP SCHELLACH DER OOST INDISCHE COMPAGNIE HOEWEL DE VOORSTELLING GEEN AANSPRAAK MAAKT OP NAUWKEURIGHEID IS ZIT TOCH ONGFTWIJFELD DOOR DEN JAPANSCHEN ARTIST NAAR EIGEN AANSCHOUWING GEMAAKT, TOEN HET IN 1736 GEBOUWDE SCHIP TUSSCHEN 1741 EN 1744 JAPAN BEZOCHT. In Cayenne was het echter met haar invloed gedaan, de Franschen hadden de onzen daar weggewerkt. En toen in den derden Engelschen oorlog ook nog verliezen in Afrika werden geleden, moest Kamer voor, Kamer na, haar betalingen staken «(1674). Heeren XIX hadden lang te voren de débacle voorzien en tijdens de onderhandelingen over de octrooiverlenging geprobeerd met de V.O.C. te fuseeren, een juiste gedachte, want in wezen waren beide Compagnieën overheidsinstrumenten, welker voortbestaan niet uitsluitend van winstgevendheid behoorde af te hangen. De V.O.C. nam echter de armlastige verwante liever niet in haar huis op, en zoo bleef de W.I.C. op eigen zwakke kracht aangewezen, tot zij in 1675, onmachtig haar schulden te betalen, werd ontbonden. Zij had slechts enkele goede jaren gekend. De buit van de zilvervloot had haar veroorloofd in 1629 en 1630 50% en 25% dividend uit te keeren. Was dat geld maar liever voor het Braziliaansche avontuur gereserveerd! Een nieuwe W.I.C. is in 1674 opgericht, haar octrooi is in 1700, 1730 en 1762 verlengd, de vierde Engelsche oorlog bracht haar den nekslag toe. In 1792 bezweek zij en de Staat nam haar schulden en bezittingen over. Daar deze Compagnie geen oorlogsinstrument was, moest, wanneer haar bezittingen werden bedreigd, de Staatsmarine de noodige bescherming verleenen. De geschiedenis der W.I.C. heeft wel bewezen, welk een groote fout al bij de oprichting was gemaakt, namelijk de toekenning van invloed aan het bekrompen eigenbelang bij het nastreven van een nationaal belang. Korten tijd scheen zulks te kunnen, zoolang de kaapvaart ruime, maar dan toch toevallige baten afwierp. Het koloniseeren van gebieden zooals Brazilië en NieuwNederland was echter voor een kooplieden-maatschap, tuk op onmiddellijke winst, onmogelijk. Zoo was Nieuw-Nederland van te weinig kolonisten voorzien; het kleine hoopje in dit veelbelovende land was kort gehouden door den monopoliedwang der Compagnie; het kon zich dus niet handhaven tegen het snel aanwassende Engelsche element in de omgeving. Ook Suriname werd als een blok aan het been beschouwd. De nieuwe Compagnie verkocht zoo spoedig mogelijk 2/3e deel van haar bezit aan Amsterdam en aan Comelis van Aerssen, wiens erven in 1770 hun aandeel aan Amsterdam overdeden; deze stad stond de helft af aan de W.I.C. Wij zouden verder over de tweede Compagnie kunnen zwijgen, maar daar zij herhaaldelijk een beroep op de zeemacht van den Staat deed, behooren wij toch even aan te stippen welke belangen deze te beschermen had. Van zeer veel belang was de slavenhandel, want „om witte suiker te maken, waren zwarte werkkrachten noodig”. Cura?ao was van 1640 tot 1660 de groote stapelplaats, die geheel Spaansch-Amerika van het waardevolle artikel voorzaa* 27 ja, ondanks het feit, dat Engeland, bij den vrede van Utrecht (1713) het monopolie van Spanje (assiento) verwierf, bleef Cura9ao tot in het midden der 18e eeuw een belangrijk slavencentrum. Verder waren Cura?ao en St. Eustatius prachtige smokkelaarsnesten tijdens de vele oorlogen door Engeland, Spanje, Frankrijk en Amerika, gevoerd in dit gebied. HET JACHT VAN BEWINDHEBBEREN DER GEOCTROYEERDE WEST-INDISCHE COMPAGNIE. Menige particulier heeft dus door de W.I.C. schatten verdiend, maar de Compagnie zelf vischte achter het net; zij was zelfs te zwak om haar monopolie met klem te handhaven. En... voor onze zeemacht kan het beschermen van den slavenhandel en de smokkelarij geen verheffende taak zijn geweest; enfin, men dacht anders in dien „goeden” ouden tijd! Het bovenstaande zal o.i. voldoende de zeegeschiedenis der oudste W.I.C. encadreeren, maar eer wij overgaan tot het verhalen van deze buitengewoon merk- waardige historie, willen wij ook de krijgsgeschiedenis ter zee in het Oosten inleiden met een schets der Edele V.O.C. Die zullen wij zoo summier mogelijk teekenen, omdat den lezer zeer volledige en moderne werken over Insulinde ter beschikking staan1). Behalve als houdster van een monopolie, geleek de Oost-Indische Compagnie in weinig op de West-Indische. De drijfveer der uitreeders van de eerste vloot, die langs kaap de Goede Hoop naar Indië stevende, was negotie en niets dan negotie; den schippers was de verleidelijke kaapvaart ten strengste verboden. Wel begreep men, dat de Portugeezen ons zouden tegenwerken, maar het handelsprincipe zat zoo vóór, dat toen hun verzet steeds krachtiger actie onzerzijds uitlokte, een der bewindhebbers, de zachtaardige mennist Lyntgens uit het bestuur trad, omdat hij geen vecht-Compagnie wilde dienen. Hoe het ook zij, gevochten heeft de Compagnie en zwaar gevochten, en wij behooren te weten waarom, waartoe en wanneer. Onze pioniers troffen een gebied aan, dat op slechts enkele punten door Europeanen was bezet, en zeer zeker bijna nergens werd beheerscht. De Portugeezen hadden in het Oosten grooten invloed, maar zoo min de bewoners van den TnHisrbpn archipel, als wij, de indringers, lagen diep onder den indruk van de pauselijke bul en het verdrag van Tordesillas, die dit deel van de wereld voor Portugal hadden gereserveerd. In dien archipel woonde het Maleische-Polynesische ras, een vrij beschaafd volk, dat stoute zeevaarders telde, die hun reizen tot Madagascar uitstrekten. Het was maatschappelijk en politiek eenigszins georganiseerd; het kwam in het begin onzer jaartelling in contact met kooplieden uit Voor-Indië (ook met Chineezen) wier aanzien en overwicht dezen in staat stelden, geleidelijk en zonder geweld, Hindoe-rijken op Sumatra, Java en Bali te grondvesten (± 500 n. C.). Deze rijken behandelden elkaar niet vredig; permanente tweedracht verleidde zelfs Koeblai-Khan, den laatsten alleenheerscher der Mongolen uit de dynastie pan Dzenghis-Khan tot een poging om Java aan zijn kroon te hechten (1293), Joch hij faalde, want een geniaal Javaan, de grondlegger van het machtige Modjopait stond den invallers krachtig te woord. Na den dood in 1389 van den laatsten grooten heerscher van dit rijk, Hayam Woeroek, ging Modjopait snel den ondergang tegemoet, niet alleen door burgeroorlogen maar ook en bovenal door den strijdbaren Islam, die in het begin der 15e ;euw door fanatieke predikers uit Voor-Indië werd verbreid. 1) Wij doelen hierbij op de Koloniale Geschiedenis door Prof. Dr. H. T. Colenbrander, de Geschiedenis ran Nederlandsch Indië door Dr. F. W. Stapel en het gelijkgetitelde werk, dat onder diens redactie in litgave is bij den uitgever van ons boek. Zij bekeerden achtereenvolgens Malakka, Sumatra, Java en de Molukken, in iederen gewonnen landschapsregent kreeg de Islam een geestdriftig strijder voor de heilige zaak en verloor Modjopait een vreedzamen Bramaanschen of Boeddhistischen vazal. Nadat het geïslamiseerde Demak korten tijd de opperleiding op Java had, geraakte deze in 1575 in handen van den regent van Mataram, die het keizerrijk van dien naam stichtte. Bantam, in het westen, was nog onafhankelijk, toen in 1596 de Nederlanders hun intrede in den archipel deden; het Hindoeisme was toen bereids uitgeroeid op Java (behalve nog voor zeer korten tijd in den oostelijken uithoek). Slechts op Bah en Lombok wisten de Hindoe-vorsten zich te handhaven. Reeds in de vroege middeleeuwen waren de Indische specerijen en andere producten uit het Oosten in Europa gewild. Wij vermeldden al bij het verhalen der ontdekkingsreizen hoe zij, grootendeels langs de landwegen, te Venetië en Genua ter markt kwamen, tot de uitbreiding der Turksche macht in Azië, culmineerend in de verovering van Constantinopel in 1453, een einde aan den bloei der Italiaansche stedenrepublieken maakte. De energieke Portugeezen hadden dit einde sinds lang voorzien. Met buitengewone systematiek en „gründlichkeit”, verkenden de Lusitaniërs de route om de zuid naar Indië. De verovering van Ceuta, in 1415, openend het tijdperk van Hendrik den Zeevaarder, was het begin, al waren de Spaansche buren hen in 1402 al vóór geweest met de ontdekking der Canarische eilanden. In 1418 bereikten de Portugeezen Madeira, in 1433 de Azoren; het volgende jaar omzeilden zij kaap Bojador, tegenover de Canarische eilanden en in 1436 Blanco welk een horizont bestreken zij dus -reeds in het jaar, toen Hollands gravinne Jacoba van Beieren het jonge hoofd neerlegde en bij ons, onder Filips den Goeden, de wiekslag der scheepvaart ruimer werd! Na 1436 volgden 9 jaren van consolidatie; eerst in 1445 werd kaap Verde, een jaar later Rio Grande (het tegenwoordige Portugeesche Guinee op 12 y2 N.B.) bereikt. Dan volgden in 1456 de ontdekking der Kaap-Verdische eilanden en in 1462 die van Siërra Leone; in 1472 zat men op den evenaar (San Thomé, Annobom, Ilho do Principe). Eer de Portugeezen tot Zuiderbreedte doordrongen verliepen 12 jaren (Congo); in 1486 dreef storm Bartholomeus Diaz om de Kaap; den 2oen Mei 1498 bereikte Vasco da Gama met 3 schepen Calicut in Voor-Indië. Wij mogen trotsch zijn op onze „Eerste Schipvaart”, doch laat ons niet vergeten, dat wij pas een eeuw later (1596) met betere schepen en met de vermeerderde kennis der stuurmanskunst, van de Portugeezen geleerd, slechts voeren in hun zog. Er komt misschien een tijd, dat andere naties zullen profiteeren van ons pioniersen koloniaal werk en Nederlands baanbrekend werk zal worden gekleineerd en vergeten. Wij mogen zulk een onredelijkheid niet begaan jegens het reeds zoo lang —*" i i t a^S^^NGEBODEN door den koning van ternate aan admiraal jacob van neck aan HET HOOFD DER TAFEL DE KONING, AAN ZIJN LINKERHAND VAN NECK. OP DEN VOORGROND SPIEGELGEVECHTEN, VERTOOND DOOR TERNATAANSCHE KRIJGSLIEDEN. m de schaduw levende Portugal. Het is daarom, dat wij niet over het Neder. dsche werk wilden spreken, alvorens te hebben aangegeven, zij het met een stippe jntje, wat Portugal praesteerde, toen wij nog dorpsoorlogjes voerden. Ascension, St. Helena, de Saldanhabaai en Madagascar waren Portugeesche ontdekkingen uit het begin der 16e eeuw. Onze tegenstanders kregen in 1507 vasten voet in Ormuzd, zij vermeesterden in 1510 Goa en in 1511 Malakka. In 1518 waren zij tot Canton doorgedrongen, in hetzelfde jaar vestigden zij zich in Ceylon, drie jaar later in Atjeh, maar daar konden zij geen vasten voet krijgen. In Japan zagen zij kans een factorij te Hirado te drijven (1542)5 zij waren reeds eerder met Bantam op goeden voet gekomen (1532). Toen zij zich te Canton niet konden handhaven, nestelden zij zich in Macao. Maar uiteraard ging deze uitbreiding van invloed en macht gepaard met verzet der overheerschten, zoodat, toen wij in 1596 Oost-Indië verkenden, de Portugeezen al vele oorlogen in den archipel met afwisselend succes hadden gevoerd, ook in Voor- en Achter-Indië, in Ceylon en in het Maleische schiereiland, waardoor ons menige inlandsche bondgenoot in de armen viel. In dien tijd was Goa de residentie van den Portugeeschen onderkoning en Malakka het sterke centrum der Portugeesche macht in den archipel, van waaruit sinds 1511 (Alfonso d’Albuquerque) met eigen schepen de specerijen uit de Molukken werden gehaald. Die scheepvaart had het begrijpelijke gevolg, dat de Portugeezen zich in de geschillen der Moluksche potentaatjes mengden en allengs het recht verkregen sterkten te bouwen op Temate, Tidore, Ambon en de Solor-eilanden. Hadden zij geluisterd naar hun grooten missionaris Franciscus Xaverus, dan was een sterk Christenrijkje in de Molukken gesticht, maar de ruwe soldateska bedierven zijn werk en maakten het zoo bont, dat de Tematanen in 1575 de Portugeezen van hun eiland verdreven. Voor ons lag de weg dus bij wijze van spreken open. Bovendien leed de Portugeesche invloed door de inmenging van Spanje. Van de vloot van Magelhaes hij sneuvelde in 1521 in de Filippijnen — bereikten twee schepen Tidore en men stichtte er een factorij. Wel protesteerde Portugal op grond van de bij pauselijke bul vastgestelde demarcatielijn en Spanje scheen bij het verdrag van Lerida (1529) toe te geven, doch niettemin verschenen zijn schepen andermaal in I544s en Spanje nestelde zich in 1564 definitief in de Filippijnen. In 1606 bezette een Spaansche vloot uit Manilla Tidore en korten tijd later eenige punten in de buurt van Noord-Celebes, maar toen ging het al niet meer tegen de Portugeezen doch tegen de Hollanders. Nu denke de lezer niet, dat wij, na de Portugeezen en de Spanjaarden, de eersten waren, die Indië bezochten. Wij waren na hen de eersten, die er doelbewust heen stevenden om blijvende handelsbetrekkingen aan te knoopen. De Franschen hadden reeds in 1529 in Sumatra een kijkje genomen, terwijl de Engelschen den archipel in 1579, 1588 en 1592 Onveilig maakten. Wij volgden in 1596, wij verkenden de gelegenheid en onze pioniers vestigden in patria de overtuiging, dat de handel op Indië schoone vooruitzichten bood. De scheepjes der „Eerste Schipvaart” waren door de in 1592 opgerichte Compagnie van Verre uitgereed. Zij had geen monopolie, zoodat een ieder, die wilde en durfde haar voorbeeld volgen mocht. Nieuwe compagnieën rezen dan ook als paddestoelen uit den grond. In 1597 werd te Amsterdam de „Nieuwe Compagnie” opgericht, maar zij was zoo ver- rERUGKOMST VAN DE IN 1598 NAAR OOST-INDIE UITGEVAREN VLOOT OP HET IJ 19 TULI i,qq IN HET MIDDEN DE MAURITIUS, HET VLAGGESCHIP VAN JACOB VAN NECK, LINKS DE HOLLANT, RECHTS DE OVERIJSSEL EN DE VRIESLANT standig, spoedig te fuseeren met de C. v. V., die daarna de „Oude Compagnie” heette. r ® In 1598 kwam de „Brabantsche Compagnie” tot stand, welke in 1600 in de Oude Compagnie werd opgenomen; zij heette daarna de Eerste Vereenigde Compagme op Oost-Indië; verder werden twee Zeeuwsche compagniëen gesticht. De eene zond in 1598 den in ongenade gevallen leider der Eerste Schipvaart, Cornelis de Houtman naar Atjeh, waar hij den dood vond; de andere stuurde in 1601 Joris van Spilbergen naar Ceylon. Rotterdam wierp zich op de route door straat Magelhaes en bracht twee compagnieën ter wereld. Wij kennen haar praestaties; de eene tocht was „De Reis om de wereld door Olivier van Noort, de andere de reis van Mahu en De Cordes. De Vereenigde Compagnie was en bleef de voornaamste, niet het minst door haar prachtige succes op de tweede schipvaart behaald, onder het beleid van jacob van Neck en zijn onderbevelhebbers Wybrandt van Warwijck en Jacob van Heemskerck, den kranigen schipper van Nova-Zembla. Het eskader van Van Neck (vertrokken den ien Mei 1598) was in 14 maanden uit en thuis en besomde 100% winst, terwijl de andere schepen in September 1600 ook rijk beladen terugkwamen. Van dit tweede smaldeel waren eenige mannen op de Molukken achtergebleven als loge-bezetters om den aankoop van specerijen te organiseeren. Tegen het einde van 1601 waren 14 vloten, samen tellend 65 schepen naar de Oost uitgezwermd. Wel gingen daarvan n verloren, maar dergelijke verliezen doofden den ondernemingslust niet. Van deze vloten waren vier door de Oude Compagnie uitgereed; zij deden belangrijk werk voor de vestiging van den Nederlandschen invloed in het Oosten. Steven van der Hagen stichtte op Ambon het kasteel van Verre, Jacob van Neck, verlijerd naar China, toonde den Portugeezen voor Macao de tanden, Jacob van Heemskerck maakte een ontzaglijk rijke Portugeesche kraak buit en Wolfert Har- mensz. sloeg voor Bantam de Portugeezen ongenadig met den vreedzamen handel was het dus als spoedig gedaan! Onder elkaar hielden de vele compagnieën — wij noemden niet alle — ook al geen pais en vree; de wilde vaart joeg de prijzen op, de inlandsche hoofden speelden de maatschappijtjes handig tegen elkaar uit en het werd, zooals een tijdgenoot zei: „Men zeilt elkander het geld uit de beurs en de schoenen van de voeten.” Ook de Portugeezen ontdekten ons zwakke punt en schaadden den handel waar zij konden. Oldenbarnevelt pleitte dan ook ernstig voor de vereeniging der compagnieën. Wel had hij veel verzet te breken, eer onze individualistiscn aangelegde kooplieden konden worden samengebracht, maar het gelukte hem, mede gesteund door Prins Maurits, de Staten van Holland en Zeeland voor zijn inzicht te winnen en de zaak kreeg haar beslag in de Staten-Generaal. Zoo werd den 2oen Maart 1602 de „Vereenigde Nederlandsche Geoctrooieerde Oost-Indische Compagnie” geboren en in het genot van een octrooi gesteld, dat haar het handelsmonopolie waarborgde op alle landen oost van kaap de Goede . Hoop tot straat Magelhaes. Zij kreeg groote, vrijwel souvereine macht. Zij mocht tractaten sluiten met prinsen en potentaten, forten bouwen, gouverneurs benoemen, officieren van justitie aanstellen en soldaten en matrozen aanmonsteren, maar haar ambtenaren legden, behalve aan de Compagnie, ook aan de Staten-Generaal den eed van trouw af. De Compagnie verkreeg haar octrooi voor den tijd van 21 jaar, het is steeds verlengd tot 1798, even voor haar ondergang. De V.O.C. telde 6 Kamers, te Amsterdam, Middelburg, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen. Aanvankelijk gezegend met 76 bewindhebbers — voor alle functionarissen der saamgesmolten compagnieën was een plaatsje gereserveerd — had dit getal tot 60 uit te sterven, eer nieuwe leden konden worden benoemd. Amsterdam had recht op 20 be¬ windhebbers, Zeeland op 12, de andere 4 Kamers telden 7 leden. De kapitaalverdeeling is ten slotte zoo geworden, dat Amsterdam werd geacht te participeeren voor de helft, Zeeland voor %, de andere Kamers elk voor Vie- De centrale leiding berustte bij Heeren XVII, 8 uit Amsterdam, 4 uit Zeeland, één uit de andere Kamers, terwijl het 17e lid uit een der Kamers buiten Amsterdam werd gekozen, opdat nimmer de machtige koopstad aan het IJ de meerderheid der aandeelen zou vertegenwoordigen. Het is misschien niet onaardig het honorarium dezer halve vorstjes te vermelden. Zij ontvingen aanvankelijk 1 % van de scheepsuitrustingen en 1% der retouren, maar zij hadden van deze inkomsten hun kantoorpersoneel te betalen. Later werd hun een vast salaris toegelegd; de Amsterdamsche heeren toucheerden f 3000.— per jaar, de Zeeuwsche f 2500.—, de overige f 1000.—. Zullen zij het daarvoor gedaan tiebben ? AANHEF VAN HET OCTROOI, DAT OP 20 MAART 1602 DOOR DE STATEN GENERAAL AAN DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE WERD VERLEEND. De eerste vloot der V.O.C., eigenlijk nog uitgereed door de oude Compagnieën, zeilde in Maart 1602 naar Indië. 28 Wat deze en de haar volgende vloten op zeekrijgsgebied verrichtten, zullen wij in het volgende hoofdstuk verhalen. Over haar retourladingen willen wij echter dan en ook nu zwijgen. In deze algemeene schets volstaan wij met te zeggen, dat bij het sluiten van het twaalfjarig Bestand, de V.O.C. over menig goed steunpunt in de Molukken beschikte en haar invloed elders zich reeds krachtig deed gevoelen. Het Bestand heeft voor Indië in feite niet gegolden, en in die jaren begon de Compagnie ook last van de Engelschen te krijgen. Met de geldmiddelen zag het er bovendien niet rooskleurig uit. Men had in een royale bui in 1610 niet minder dan 132%% dividend uitgekeerd, maar in 1611 viel dit tot 30%, voor % uit te betalen in specerijen; enfin de aandeelhouders der Compagnie waren zaken¬ lieden, die de noten en nagels wel aan den man konden brengen. Tusschen 1611 en 1619 zagen de aandeelhouders geen geld1). Men maakte blijkbaar geen reserves en leefde van de hand in den tand, een hoogst gevaarlijke politiek, want behalve dat de Compagnie in het Oosten een zware taak had te vervullen, had zij benijders in patria, die haar monopolie verafschuwden en ijverden voor de vrije vaart, ja, die in hun concurrentienijd zoo ver gingen koning Hendrik IV van Frankrijk warm te maken voor den handel op Indië. Gelukkig voor de V.O.C. had zij de regeering der Unie steeds op haar hand en onze gezant wist ’s konings aandacht naar de West af te leiden. Al die moeiten deden Heeren XVII begrijpen, dat de V.O.C. haar taak als souvereine slechts kon volbrengen, indien het gezag in Indië in handen van één centralen leider werd gelegd en de zelfstandigheid der elkaar in bonte rij opvolgende admiralen der handelsvloten werd gekortwiekt. Zoo werd in 1609 Pieter Both benoemd als de eerste gouverneur-generaal. Zijn voornaamste opdracht was wel het uitkiezen en vestigen van een z.g. rendezvous, een centralen bestuurszetel dus, waarvan dan een Europeesche kolonie moest gemaakt worden. Met zijn kolonisten en werklieden te Bantam aangekomen, bleek aan Both, dat de rijksbestuurder ongenegen was toe te stemmen in het fortificeeren onzer loge. De vorst van Jacatra was even weinig plooibaar; hij weigerde de versterking van ons steenen huis Nassau, en zoo zat er niet anders op dan het ontschepen der kolonisten op Ambon. Both breidde in de Molukken ons gezag eenigszins uit, maar de grootste dienst, dien hij de Compagnie heeft bewezen, was wel, dat hij het boekhoudertje Jan Pietersz. Coen ontdekte en dezen schranderen jongen man bij keuze bevorderde tot boekhouder-generaal en directeur der kantoren te Bantam en Jacatra (1613). Boths opvolger, Gerard Reynst (1614), was wegens Engelsche intriges en Spaan- i) Voor liefhebbers van een goede geldbelegging moge nog dienen, dat de V.O.C. in haar bestaan van bijna twee eeuwen gemiddeld 18% dividend heeft uitgekeerd. GOUVERNEUR GENERAAL JAN PIETERSZ. COEN. 1587—1629. sche plannen, te Manilla uitgebroed, veel afwezig in de Molukken, maar hij kon met een gerust hart de zaken op Java aan den tot lid van den Raad van Indië benoemden Coen overlaten. Reynsts vervanger Laurens Reael (1615) wenschte geen definitieve benoeming tot het hooge ambt; hij droeg in 1617 Coen bij Heeren XVII voor. Zij benoemden den genialen man in dat jaar; in 1619 aanvaardde Coen het gouverneur-generaalschap. In Indië was een sterke man zeer noodig. Een Engelsche scheepsmacht schond ons monopolie, maar ook de Nederlandsche tegenstanders der Compagnie bleven niet achter, want zij zonden Jacques Lemaire ter ontdekking van het „Zuidland” met twee schepen om kaap Hoorn, langs een nieuwen en' dus niet gemonopoliseerden weg naar het verboden gebied, in de hoop daar indirecten handel te kunnen drijven. Ten slotte verschenen ook, tot twee maal toe Franschen in den archipel. Aan een man als Coen, toen nog de rechterhand van Reael, kon gerust worden toevertrouwd de monopoliebrekers krachtig aan te pakken, maar de uittartende houding der Engelschen te Bantam maakte het geboden zich ook op een krachtig defensief voor te bereiden, waartoe hij Jacatra versterkte. In dien tijd schreef hij zijn beroemden brief, waarin de schoone woorden, door daden bezegeld, voorkomen: „Dispereert niet, ontziet Uw vijanden niet.... daar kan in Indië wat groots verricht worden.” Tegen het beleedigde Jacatra, het ontrouwe Bantam en de overmachtige Britten was Coen aanvankelijk niet opgewassen. Hij stevende naar Ambon, hij verzamelde hier wat hij aan schepen bij elkaar kon krijgen en ziet, toen hij voor het belegerde Jacatra terugkwam, was de sterkte nog in onze handen. Niet door een dappere verdediging, maar tengevolge van de onderlinge verdeeldheid onzer tegenstanders werd Jacatra „door sonderlinge genade ende schickinghe Godes” gered. Eenige dagen na zijn aankomst had Coen het fort ontzet, enkele maanden later waren de Engelsche schepen verstrooid en grootendeels genomen, en Coen kon aan Heeren XVII schrijven: „Siet ende considereert doch, wat een goede couragie vermach.” Op Jacatra’s puinhoopen verrees Batavia, niet Nieuw-Hoorn, zooals Coen zijn schepping wilde noemen, maar met de stichting van de parel van het Oosten, was de Nederlandsche suprematie nog niet gevestigd. De V.O.C. had namelijk in 1619 met de Engelsche E.I.C. een soort belangengemeenschap gesloten, tot groote verontwaardiging van Coen, maar hij had zich ten slotte naar de lastgeving zijner superieuren te gedragen. Gelukkig wist hij den Britschen concurrenten den specerijhandel zoo moeilijk te maken, dat zij ten slotte de V.O.C. moesten verzoeken hen van de Molukken naar Bantam over te voeren (1623). Op Ambon verging het hun restje al heel treurig. Gouverneur Van Speult ontdekte hier een Engelsche conspiratie tegen ons fort; zijn Raad veroordeelde 12 samenzweerders ter dood; 10 ondergingen de doodstraf. Het is hier niet de plaats over dezen z.g. „Ambonsche moord” uit te wijden. De practische Engelschen hebben het voor dien tijd rechtvaardige, zij het wreed Jfc, 1JN oCrlbFlNlr VAN MATROZEN EN SOLDATEN DER O.I.C. BIJ DEN MONTELBAENSTOREN TE AMSTERDAM. uitgevoerde vonnis als motiveering van twee oorlogen uitgebuit en tot op het einde der 18e eeuw heeft de executie der samenzweerders de teedere harten der Britten periodiek op het psychologisch juist gekozen tijdstip ontroerd. Zij hebben er echter in den Indischen archipel geen munt uit kunnen slaan, want allengs werd hun het bestaan zoo moeilijk gemaakt, dat zij na een mislukte poging tot de stichting van een anti-Batavia in straat Soenda onder den Sumatrawal, diep teleurgesteld, moesten verzoeken naar Batavia te mogen worden gebracht (1624). Van daar zijn de laatsten der Engelsche kolonisten naar Bantam getogen, waar de Britten tot 1684 bleven zonder de Compagnie groote concurrentie te kunnen aandoen. Zij hebben zich daarna in Benkoelen genesteld, waar zij zich tot 1824 handhaafden. Na zijn terugkomst in patria (1623)} beijverde Coen zich om rLeeren Avii van iet nut van kolonisatie te overtuigen, en in dat geval den immigranten dan ook len vrijen handel te gunnen. Zijn voorstellen werden verworpen, doch niettemin iet Coen zich overhalen ten tweeden male het hooge ambt te aanvaarden (1627). Hij arriveerde bijtijds om Batavia van den ondergang te redden in den oorlog net Mataram. In Maart 1629 versloeg hij het belegerende leger, doch hij beleefde le eindzege in October 1629 niet. Hij bezweek den 2oen September 1629 aan lysentene. Voor het zeewezen is het beheer van zijn eersten opvolger De Carpentier (1623) m dat van den provisioneelen gouverneur-generaal Specx (1629), die optrad na Doens tweede bestuursperiode alsmede dat van Hendrik Brouwer (1632) van ondergeschikt belang geweest. Des te meer echter dat van Anthony van Diemen, die m [636 het opperbewind aanvaardde. Hij bevestigde op krachtige wijze het specerijenmonopolie door Ambon geheel laar zijn hand te zetten en verder pakte hij Makassar energiek aan, want die staat lield er een smokkelmarkt voor onze Europeesche concurrenten op na. Verder werden Goa en Malakka systematisch geblokkeerd, en tegelijkertijd begon tiij de verovering van Ceylon, die met den vrede van den Haag (1661) haar beslag kreeg. In 1641 was reeds Malakka den Portugeezen ontweldigd. Van Van Diemens overige verdiensten verhaalden wij reeds zijn initiatief, dat tot de ontdekking van Australië leidde (1643); ook de Koerilen en Sachalin zijn in zijn bestuursperiode, in 16435 door Maarten de Vries ontdekt. Aan Van Diemens schitterend werk ter vestiging van ons gezag op Java, gaan wij, als een actie, waarmede de zeemacht weinig bemoeienis had, stilzwijgend voorbij. Men mag zeggen, dat onder Van Diemen het glorietijdperk der V.O.C. aanbrak, dat ongeveer eindigde bij den dood van gouverneur Speelman, den laatste van het groote trio na Van Diemen, Maetsuycker (1653—1678)*), Van Goens (1678— 1681) en Speelman (1681—1684). .. Van de gebeurtenissen in de periode van opkomst en bloei, stippen wij hier slechts aan, het in bezit nemen van St. Helena (1633), welk eiland echter in 1673 definitief aan Engeland verloren ging. . De bezetting van Mauritius volgde in 1638; het eiland lag echter te ver uit de goede route om er een algemeene ververschingshaven van te maken, en het werd als zoodanig verwaarloosd, toen de aandacht op Kaapland was gevestigd. Aan Jan van Riebeek werd in 1650 opgedragen aan de Kaap een fort te bouwen en een groententuin aan te leggen. Uit die vestiging (1652) groeide Kaapstad, terwijl aan gouverneur Simon van der Stel de ontwikkeling der Kaapkolonie is te danken. i) Mr. Joan Maetsuycker bekleedde het hooge ambt 25 jaar; zijn beide groote medewerkers waren Van Goens en Speelman, wien uiteraard na den langen diensttermijn van Maetsuycker slechts weinige jaren restten als bekleeders van het hoogste gezag. Dr. Stapel naar wiens werk over de Geschiedenis van Nederlandsch-Indië wij in een noot verwezen, deelde de historie zeer overzichtelijk in door de verschillende tijdperken kenmerkend te definieeren. Wat wij tot dusverre beschreven, noemde hij de perioden van opkomst en bloei. Dan volgden de nabloei, de achteruitgang, het innerlijk bederf en de ondergang. Tijdens den nabloei is met betrekking tot het zeekrijgswezen nog wel wat belangrijks gebeurd, daarna wordt het snel minder, hoewel in den tijd van neergang, op het gebied der koloniale ge- J * 1 • 4 scmeuems zeer veel voorviel. De opkomst der groote mogendheden als zeevarende en naar koloniaal bezit strevende naties moest natuurlijk in botsing komen met onze machtspositie in het Oosten. Deze was echter, speciaal in den Indischen archipel, zoo verbluffend sterk, dat zelfs onze machtigste benijder, Engeland geen schaduw van kans kreeg om haar ZWART LEDEREN NOTITIEBOEKJE MET ZILVEREN BESLAG, WAAROP HET WAPEN DER O.I.C. EN HET MONOGRAM DER KAMER DELFT. Aan de genoemde mannen is de ontzaglijke uitbreiding van het bezit der V.O.C. te danken, tevens de verdrijving onzer oudste concurrenten, want in den oorlog met Portugal van 1657 tot 1661, die in de Europeesche wateren geen schijn van succes had, werd Portugals macht teruggebracht tot een kwijnend Goa, Macao, nair 1 ïmor en eemge factorijen op boembawa en Makassar. In 1663 bliezen bovendien de laatste Spanjaarden met stille trom den aftocht, door het in alle stilte verlaten van hun forten op Ternate, Menado en de Sanggir-eilanden. De beschrijving der zeekrijgsgeschiedenis der Compagnie zal ons gelegenheid bieden, de voornaamste oorlogen tegen Indische staten aan te stippen, echter uitsluitend ter oriëntatie van den lezer, want wat de krijgsbedrijven der Compagnie betreft, beperken wij ons tot den strijd tegen het buitenland. te ondermijnen. Dat zij ten slotte hopeloos verzwakte, was de schuld van ons vaderland zelf, doordat het den vierden Engelschen oorlog (1780—1784) uitlokte en de V.O.C. opofferde aan de verdwaasdheid van een kleine groep ideologen. Wat evenwel de buitenkwartieren in Voor-Indië betrof, daar werd Brittanmë ons en ook onzen anderen concurrenten den Franschen, al heel wat eerder de baas. De Franschen begonnen in 1664 door den ijver van Colbert krachtig van zich te laten spreken. Deze geniale minister had een Fransche Oost-Indische Compagnie gesticht, die zich in 1669 te Suratte vestigde. Zij meende in den oorlog van Franrijk met de Republiek (1672—1678) een mooien slag in de Oost te kunnen slaan, waartoe Colbert een scheepsmacht onder De la Haye uitzond, welke door den beleidvollen Rijkloff van Goens in 1674 ter reede van het stadje San Thomé, op de kust van Coromandel, tot capitulatie werd gedwongen. Zoo sterk waren wij zelfs in Voor-Indië, dat toch zoo ver verwijderd lag van ons gezagscentrum, dat Quaelbergen even glansrijk een Engelsche scheepsmacht afweerde en bij Mazulipatnam deerlijk versloeg. In den volgenden oorlog met Frankrijk, den negenjarigen (1688—1697), troffen wij kapitein Duquesne op onzen weg, maar hij vond zijn meester in den jeugdigen gouverneur van de Koromandelsche kust Laurens Pit. In den Spaanschen successieoorlog (1702—1713) zaten de Franschen en wij elkaar in het Oosten niet erg dwars, op grond van een overigens wel eens geschonden neutraliteitsverdrag, geldend voor dit gebied. Frankrijk heeft trouwens in Voor-Indië geen domineerende positie kunnen winnen, daar zorgden de Engelschen wel voor. Ondanks het streven van den energieken Joseph Dupleix, die in den Oostenrijkschen successieoorlog (1740—1748) het zijne deed en ondanks Frankrijks verweer in den zevenjarigen oorlog (1756— 1763), verloor het ten slotte al zijn bezittingen aan den Brit. Zooals wij weten, waren wij na den derden Engelschen oorlog Engelands bondgenoot, rnaar zulks sloot niet in, dat wij in Voor-Indië zijn vrienden waren. Wij werden er langzaam maar zeker dood geconcurreerd, niet zoozeer door Engelsche superioriteit in zaken, maar door den wassenden Britschen invloed in het rijk van den Groot-Mogol, wiens goede gezindheid jegens ons verkoelde. Ten slotte in Bengalen geheel overvleugeld, heeft de Compagnie in 1759 nog een energieke poging gedaan om haar prestige te herwinnen met een vlootdemonstratie en een landing op de oevers der Ganges. Wij kregen hier van de E.I.C. een harde les en daarna was het met onzen invloed in Voor-Indië gedaan. Op Ceylon kon de V.O.C. zich langer handhaven. Haar kranige gouverneur Falck wist in 1765 de souvereiniteit over Ceylon te vestigen en het was weer Falck, die dezen voorpost van ons Indische gezag in 1782, zij het met hulp der Franschen, wist te behouden. Wat onzen eigenlijken Indischen archipel betreft, de Compagnie handhaafde zich daar niet alleen in den tijd van verval, maar zij het er herhaaldelijk haar voornamelijk nog op prestige berustend gezag gelden en breidde dit zelfs niet onbelangrijk uit. Ja, zij kon zich nog „gestreng” weren tegen de tragi-comische inbreuk op haar monopone, in 1722 nog wel begaan door de .... West-Indische Compagnie. Wij zullen hier ter plaatse eenige regelen aan dit voorval wijden, omdat de zonde werd begaan door een smaldeel, dat eigenlijk een ontdekkingsreis ondernam, welke wij van te weinig belang achtten om haar een plaats in te ruimen in het hoofdstuk der Nederlandsche ontdekkingsreizen. Het oud-lid van den Raad van Justitie te Batavia Mr. Jacob Roggeveen had de W.I.C. weten warm te maken voor een poging om nog eens te trachten het continent te ontdekken, dat volgens hem en vele anderen tusschen Zuid-Amerika en Nieuw-Holland liggen moest. Men geloofde dus in dien tijd nog aan het bestaan van het geheimzinnige Zuidland. Roggeveen stevende via kaap Hoorn naar de Stille Zuidzee; hij ontdekte er eenige eilanden, doch vond het Zuidland niet, en na een zijner schepen en twee derden van zijn bemanning te hebben verloren, trachtte hij in één trek, Indië willende mijden, kaap de Goede Hoop te halen. Hij was door nood evenwel genoodzaakt Batavia aan te loopen en hij werd er bekeurd als vuigen monopoliebreker. GOUDEN MEDAILLE MET KETTING, IN 1753 DOOR DE O.I.C. TOEGEKEND AAN MAERTEN HARINGMAN ALS BELOONING VOOR HET BEHOUDEN OVERBRENGEN DER RETOURVLOOT. Wij stipten het vertoon van kracht in den eigenlijken archipel aan, om te laten uitkomen dat de V.O.C. lang op haar vet heeft kunnen teren. Inwendig was zij echter door morshandel en corruptie reeds lang uitgeteerd. Haar laatste actieve balans dateert van 1737. Toen ging het bergaf, langzaam maar -«• In 1779 had het lichaam 8 y2 milhoen schuld; deze was spoedig na het uitbreken van den vierden Engelschen oorlog opgeloopen tot 26 millioen. Bij den vrede raakte zij haar monopolie kwijt en stond in 1785 debet voor 55 millioen. In dien 29 oorlog was zij aan bezittingen voor n millioen, aan veroverde prijzen io millioen armer geworden. De schuld rees tot 1795 tot 122 millioen en eindelijk nam de Staat den faillieten boedel over met een schuldenlast van 134 millioen. Haar vlag was van de zeeën verdwenen. In 1775 passeerden nog 52 compagnieschepen de Kaap, in 1795 waren het er 15, in het volgende jaar nul. De Edele Compagnie, die in haar bloeitijd Spanje en Portugal bedwong en alle aanslagen der machtige Engelschen en Franschen verijdelde, was niet meer, en wat het meest tragische is: Niemand heeft haar ooit teruggewenscht; haar dienaren niet, die zij tot morsers verlaagde, omdat zij een slechte werkgeefster was, en de volken onder haar souvereiniteit niet, die zij exploiteerde voor gewin. In een vorig hoofdstuk verhaalden wij, wanneer en hoe de zeemacht van den Staat haar in haar najaren onder den arm nam, maar ook voor den Staat was het „Mené, Tekèl, Upharsin” geschreven, en Indië ging verloren met den Staat om met het vaderland te herrijzen. LITERATUUR H. A. RITTER, Figuren uit onze koloniale geschiedenis. Willem Usselincx 1567—1647? (Kol. Weekbl. 22, 1922) — C. K. KESLER, Willem Usselincx en de oprichting van de W.I.C. (W. Ind. Gids 3, 1922) CATH. LIGTENBERG, Willem Usselincx. (1914) — O. VAN REES, Willem Usselincx en zijne inzichten en bemoeiingen omtrent de stichting van volksplantingen in Amerika en de oprichting der W.I.C. (Vad. Letteroefeningen 1867) — J. FRANKLIN JAMESON, Willem Usselincx, founder of the Dutch and Swedish West India Companies. (1887) — A. P. NEWTON, The European nations in the West. Indies 1493—1688. (1933) — S. P. 1’HONORÉ NABER en J. C. M. WARNSINCK, Joannes de Laet. Jaerlijck verhael van de verrichtinghen der geoctroyeerde W.I.C. in 13 boeken. (1931—1937) H. D. BENJAMINS—J. F. SNELLEMAN, Encyclopaedie van Nederl. West Indië. (1916) — G. M. ASHER, Bibliographical and historical essay on the Dutch books and pamphlets rel. to New. Netherland, the Dutch West-India Company and its possessions in Brazil, Angola etc. (1868) — O. VAN REES, Geschiedenis der staathuishoudkunde; gesch. der koloniale politiek. (1868) — H. T. COLENBRANDER, Koloniale geschiedenis. (1925) — Stukken voor de geschiedenis des vaderlands uit het archief van Hilten. (1866 1882) — W. J. VAN BALEN, Het Nederlandsche rijk in Brazilië. (Haagsch Maandblad 1930) — B. F. RAMIZ GALVAO, Galeira de historia Braziliera 1500—1900. (1900) — T. A. DE VARNHAGEN, Historia general do Brazil. (1857) — P* M. NETSCHER, Les Hollandais aux Brezil. (1849) — G. EDMUNDSON, The Dutch power in Brazil. (Eng. Hist. Rev. 1896, '99, 1900) — H. WATJEN, Das Hollandische Kolonialreich in Brasiliën. (1921) — S. P. 1’HONORÉ NABER, Reisebeschreibungen von Deutschen Beamten und Kriegsleuten im dienst der Niederlandischen West- und Ost-Indischen Kompagnieën. (1930—'32) — O. GLASER, Prinz Johann Moritz von Nassau-Siegen und die Niederlandischen Koloniën in Brasiliën. (1939) — P- MOREAU, Histoire des derniers troubles du Brésil entre les Hollandais et les Portugais. (1651) — G. EDMUNDSON, The Dutch in Western Guyana. (Eng. Hist. Rev. 1901) F. E. MULERT, De Nederlandsche Bovenwindsche eilanden in het midden der 17e eeuw. (W. Ind. Gids L, 1919) —WIJNMALEN, Les colonies néerlandaises dans les Antilles. (Rev. col. intern. 1887, II) I. A. WRIGHT, The Dutch and Cuba 1609—1643. (Hispanic. American Historical Review I92ï) J. H. J. HAMELBERG, De Nederlanders op de West-Indische eilanden. (1903) — J. G. DOORMAN, Die Niederlandisch West-Indische Compagnie an der Goldküste. (Tijdschr. Batav. Gen. XL, 1898) — S. P. 1’HONORÉ NABER, De Nederlanders in Guinée en Brazilië. (1931) — J. K. J. DE JONGE, Opkomst van het Ned. gezag in Oost Indië. (1869—1909) — D. G. STIBBE, Encyclopaedie van Ned. Indië. (1917—1939) — F- W. STAPEL, Geschiedenis van Nederlandsch Indië. (1930) — E. S. DE KLERCK, History of the Netherlands East-Indies. (1938) — F. C. DANVERS, The Portuguese in India. (1894) — CH. DE LANNOY en H. VAN DER LINDEN, Histoire de 1’expansion coloniale des peuples européens Portugal et Espagne. (1907) — R. C. BAKHUIZEN v. d. BRINK, Isaac le Maire, bijdrage tot de wording en de eerste geschiedenis der N. O. I. compagnie. (Gids 1865) J. A. VAN DER CHIJS, Geschiedenis der stichting der Ver. Oost Indische Compagnie en de maatregelen der Ned. regeering betr. de vaart op Oost Indië. (1856) — I. COMMELIN, Begin ende voortong11 van de Ver. Nederlantsche geoctroyeerde O. I. Comgapnie. (1646) — F. W. STAPEL, Pieter iran Dam; beschrijvinge van de O. I. C. (1927) — J. TER GOUW, Oprichting der V. O. C. (Nederl. Gesch. II) — S. KALFF, De „Loffelijcke Compagnie”. (Histor. overzicht der O. I. C.). (1916) — G. W. KERNKAMP, De O. I. C. (Brugmans Hist. Leesb. 1906) — H. T. COLENBRANDER, De Nederlandsche Oost-Indiëvaarders. (Econ. 1868) — P. A. TIELE en J. E. HEERES, Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen Archipel. (1886—1890) — G. VAN DILLEN, Nieuwe gegevens omtrent de Amsterdamsche Compagniën van Verre 1594. (Tijdschr. voor Gesch. XLV) — J. P. I. DU BOIS, Vie des gouverneurs-genéraux avec 1’abrégé de 1’histoire des établissements des Hol- andais aux Indes Orientales. (1763) — F. VALENTIJN, Oud- en Nieuw Oost-Indiën. (1724—1726) — H. T. COLENBRANDER, J. P. Coen; bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië 1613—1629. (1919— 1934) — E. B. KIELSTRA, De stichting van Batavia. (Onze Eeuw 1919, II) — G. A. BALLARD, The effect of the anglo-dutch wars of the seventeenth century on Indian Ocean development. (Mar. Mirr. July 1926) — H. A. RITTER, Figuren uit onze koloniale historie: Antonie van Diemen. (Kol. Weekbld. 1922) — F. W. STAPEL, De Nederlanders op St. Helena. (Kol. Weekbld. 27, 1927, 12) — R. BONAPARTE, Le premier établissement des Néerlandais a Maurice. (1890) — E. C. GODÉE MOLSBERGEN, De Stichter van Hollands Zuid-Afrika: Jan van Riebeek. (1912) — A. MARTINEAU, Les colonies Francaises. (1929—*33) — REICHELT, Frankreich in O. Asien. (Mar. Rundschau Maart 1936) — P. E. ROBERTS, History of British India under the Company and the Crown. (1938) — F. E. MULERT, De reis van mr. Jacob Roggeveen ter ontdekking van het Zuidland 1721—'22. (1911) H. T. COLENBRANDER, Frankrijk en de O. I. C. in de patriottenjaren. (1899) HOOFDSTUK VIII DE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE VAN DE W.I.C. DE PERIODE VAN 1621—1630 Alvorens de krijgsverrichtingen der W.I.C. ter zee te schetsen, behooren wij te weten met welk soort materieel zij den vijand te woord stond. In het tijdperk (1621—1631) van den zuiveren kaperoorlog, volstond zij met schepen zelden grooter dan 500 ton, zelden bewapend met meer dan 30 stukken, doch het kaliber der vuurmonden was zwaar; op geen groot schip ontbraken 24-ponders. Verder rustte zij een zwerm snelle jachten van 60 tot 120 ton uit, bewapend met 10 tot 14 stukken. De bemanning was steeds groot, want de genomen schepen eischten prijsbemanningen. Na de verovering van Brazilië traden in de plaats der groote kaperschepen de vrachtvaarders-oorlogsschepen, die tot 1000 ton toe maten. Op de kust en in de West werden zij voor oorlogsdoeleinden gebruikt, op de uit- en thuisreizen als koopvaarders. Het kaliber en het aantal der kanonnen namen niet toe, want gewichtsvermeerdering daardoor, zou de ladingcapaciteit natuurlijk ten kwade komen. Onze Portugeesche tegenstanders gebruikten niet de enorme kraken zooals in de Oost en hun galjoenen waren niet zwaar en in den regel zwak gebouwd. Voor den kleinen oorlog op de kusten en het troepentransport had men de lichte karveelen, die echter zelfs niet tegen een Compagniejacht waren opgewassen. Verder was er nog een derde type schip, dat tusschen het galjoen en de karveel in stond en hoewel uitmuntend door bezeildheid, weinig gevechtswaarde toonde. Wat de schepen der Spanjaarden betreft, hun kracht lag nimmer in de bewapening, maar soms in de afmetingen en steeds in zeer zware bemanningen. Onze vijanden gebruikten in de West, in tegenstelling met de Oost, nooit inboorlingen aan boord, en zij hadden over hun volk dan ook niet te klagen. Het zal den lezer blijken, dat de W.I.C. daarentegen lang niet altijd over goede officieren en equipages beschikte; de V.O.C. zorgde daarvoor heel wat beter. Den 3en Juni 1621 verkreeg de W.I.C. haar octrooi, maar eerst tegen het einde van 1623, was 4.3 millioen van het op 7 vastgestelde kapitaal bijeengebracht. Geen wonder dus, dat zij zich in de eerste twee jaren van haar bestaan, had te beperken tot den gewonen zeehandel op haar vestigingen in Nieuw-Nederland, Essequibo en Goré1). Doch toen, na veel moeite, die 4 millioen ruim bereikt waren, besloten bewind- x) Ook ging men door met het zouthalen op de noordkust van Venezuela. Tot tweemaal toe legden de onzen een fortje aan, maar wij werden door de Spanjaarden verdreven (1621). Ook werkte in 1621 een Nederlandsch schip, de Zwarte Beer, onder Jan Nicolaes samen met den Franschen kaper Marquesa en den Engelschen collega Sevillano. Bij een treffen met Spanjaarden bij San Domingo moest Nicolaes zich na wanhopigen tegenstand overgeven. Daar Spanje groote versterkingen naar de West had gezonden, kon de W.I.C. in de eerste twee of drie jaar weinig bereiken. lebberen punt één van het programma, het offensief tegen Spanje en Portugal lan te vatten. De Kamer van Amsterdam zette de actie in met een kleine kaperexpeditie naar de kust van Guinee. Met 3 schepen ging in September 1623, commandeur Philips van Zuylen onder zeil naar Kaap Verde en bereikte den 4en November Goré, toen Goeree genaamd. Vandaar volgde hij de kust tot Siërra Leone. Op dien tocht werden 3 prijsjes gemaakt en het Portugeesche vlek Cachéu gebombardeerd, ook kon te Siërra Leone wat negotie in goud en ivoor worden gedreven. Een en ander had Van Zuylen lang bezig gehouden; eerst 4 Januari 1624 stevende hij van Opper- naar Neder-Guinee, waartoe hij tot bijna onder den Braziliaanschen wal en weer terug moest loopen, om van den N.O.- en Z.O.-passaat te kunnen profiteeren. Tien weken later lag hij weer voor de kust van Afrika, bij de baai van Mossamedes (Z.Br. 150). De commandeur bekruiste de kust noord-op, maar een tweetal koopvaarders waren hem te vlug af. Gelukkiger was hij te Benguela, waar het muitende Portugeesche garnizoen, dat zijn Spaanschen commandant had verjaagd, de Hollandsche schepen van verversching voorzag. In de omgeving van deze plaats kon Van Zuylen drie prijzen maken, en na zijn vertrek naar Loanda (1 Juni) vielen hem 7 koopvaarders in handen. De vijand te Loanda verwachtte echter de onzen en zond hun een „armada” van 11 schepen tegemoet. Met zijn 4 schepen, samen metend 760 ton en voerend 220 man, pakte Van Zuylen zonder aarzeling de overmacht, die over 150 stukken beschikte, aan. Eerst wendde hij zich tot het vijandelijke centrum, uit 4 zwakke schepen bestaande en schoot alle vier in brand, toen omsingelde hij de achterhoede van 3 bodems en veroverde daarvan twee, waarna hij zich op de hoofdmacht, welke de voorhoede van 4 schepen vormde, wierp en deze op het strand drong. Het gelukte Van Zuylen evenwel niet de gestrande schepen den volgenden dag te vernielen, want van den wal werden zijn enteraars te zwaar beschoten. Bij deze actie kreeg Van Zuylen 3 gesneuvelden en 6 gewonden. Overigens werd het kaperoorlogje op de Afrikaansche kust nog al gemoedelijk gevoerd, want de commandeur verkocht 3 der leeggehaalde prijzen voor f 50°°*— aan den vijand. In Juli maakten de onzen nog 4 schepen buit, geladen met meel, wijn, olijven en handelswaren. Augustus en September werden aan vreedzamen handel op de Congo besteed, want de scheepvaart had de lucht van onze aanwezigheid gekregen en op zee viel dus niets meer te verdienen. Den óen December arriveerde Piet Heyn met eenige schepen en versterkte zijn smaldeel met de bodems van Van Zuylen. Piet Heyn kwam in deze contreien, nadat hij had deel genomen aan de eerste groote actie in Brazilië. Na het vertrek der Nassausche vloot in April 1623*), was de W.I.C. overgegaan tot de uitreeding van een sterke scheepsmacht, doelbewust uitgerust voor de verovering van Portugeesch gebied. Deze vloot, bestaande uit 26 schepen, groot en klein, werd gecommandeerd door Jacob Willekens, een oud-vice-admiraal van de Compagnie van Verre. Zij was bemand met 3300 koppen en bewapend met 460 stukken. Het admiraalsschip was de Zeelandia (680 ton, 36 stukken en 213 man)* de wat kleinere Neptunes voerde de vlag van den vice-admiraal Piet Heyn, terwijl kolonel Van Dorth, de a.s. gouverneur van het te veroveren San Salvador aan de Allerheiligenbaai, zich op de Hollandia inscheepte. Alvorens de vloot te volgen, willen wij eenige regelen aan de carrière van Piet Heyn wijden. Deze kapiteinszoon was in 1577 te Delfshaven geboren en als 18 jarigen knaap met zijn vader, denkelijk bij een schepen-beslag in een Spaansche haven gevangen genomen en op de galeien geworpen. Zeer waarschijnlijk behoorde hij tot de gelukkigen, die in 1602 werden uitgewisseld tegen den in den slag bij Nieuwpoort gevangen genomen admiraal van Arragon. Maar later raakte Piet Heyn, zooals wij bereids vertelden, andermaal in Spaansche gevangenschap, ditmaal te Havana, waar hij zijn oogen, zeer ten nadeele van den Spanjaard, goed den kost heeft gegeven. In 1607 trad de zeeheld voor het voetlicht der historie als schipper in de Indische vloot van admiraal Verhoeff, na diens vermoording, toen Simon Hoen vice-admiraal was geworden. Tusschen 1609 en 1611 verrichtte hij uitstekend pionierswerk in de Molukken. Hij moet hebben sokgevaren2), want in 1622 werd hij het schepenschap van Rotterdam waardig gekeurd, dat alleen door gezeten burgers kon worden bekleed. Maar weldra bekroop den kranigen man de verleiding om andermaal zijn geluk 3P z^e te beproeven bij de zoo vele mogelijkheden biedende, jeugdige W.I.C., "n hij aanvaardde het vice-admiraalsschap op Willekens vloot. In 1625 met roem bedekt thuis gevaren, werd hij in Maart 1626 admiraal- en sapitein-generaal der W.I.C. Hij onderscheidde zich buitengewoon bij den beroemden „afhaaltocht” in de Allerheiligenbaai, en was in den herfst van 1627 weder in patria terug. Hij stak in Mei 1628 als „Generael” nogmaals in zee, veroverde ie fameuze zilvervloot en, behouden thuis gevaren, meende hij genoeg te hebben gedaan en was van plan „hem tot rust te begheven”. Het vaderland had hem echter hard noodig. Nadat Hendrick Lonca hem bii de 3° *) Zie noot blz. 202. 2) Sokvaren = zeeterm voor sparen. Compagnie had vervangen, werd, in Maart 1629, Piet Heyn, luitenant-admiraal ran Holland. Wij weten, dat hij reeds den i8en Juni tegen de Duinkerkers sneuvelde. Admiraal Willekens verliet den 22en December 1623 dereede van Texel; hij bereikte den 8en Mei 1624 de Allerheiligenbaai. De vloot bleef *s nachts ver uit den VEROVERING VAN SAN SALVADOR. 1024. OP DEN VOORGROND ONZE SCHEPEN IN DE ALLERHEILIGENBAAI, RECHTS HET STERKE DOOR PIET HEYN MET ZIJN SLOEPEN VEROVERDE „NIEUWE FORT”. wal om niet ontijdig ontdekt te worden, de infanterie werd op 4 der grootste schepen verzameld. De sloepen voor de landing bestemd, werden gereed gemaakt, maar zouden bij het opzeilen bij haar eigen schepen blijven, ten einde den vijand zoo lang mogelijk in het ongewisse te houden ten aanzien der te volgen landings tEctick* In den vroegen morgen van den 9^1* zeilde de vloot op tot voor San Salvador, tmmua een ommuurde stad van wel 1400 huizen, gedekt door 3 kasteden en een waterfort, terwijl zij was omzoomd door een bijna ondoordringbaar kreupelbosch. De landing verliep vlot ondanks zwaar vuur van den wal, en vooral Piet Heyn onderscheidde zich, want hij dekte haar en posteerde zich met zijn schepen, de Gelderland, Groningen en Nassau op een musketschot-afstand van het waterfort, dicht bij 16 Portugeesche koopvaarders. De rest van de vloot bombardeerde de vijandelijke stellingen op wat grooter afstand. Het zware bombardement duurde van 10 uur ’s morgens tot ’s avonds 7 uur zonder den tegenstander merkbaar schade toe te brengen, terwijl de Groningen er door werd ontredderd. Toen nam Piet Heyn het kloeke besluit, 3 sloepen, bemand met 60 koppen, op de Portugeesche schepen af te zenden. Zijn mannen verwekten een paniek, het vijandelijke scheepsvolk liet zijn bodems in den steek en weldra stonden 5 in brand. De vice-admiraal, die had gezien, hoe geschokt het moreel was, liet dadelijk 14 booten bemannen en voerde zijn flottille persoonlijk aan tegen het oogenschijnlijk onneembare waterfort. Bij het beklimmen van het bastion was zijn jeugdige trompetter hem een pas voor, en men mag zeggen, dat die dappere den doodelijken kogel opving voor den bevelhebber bestemd. Piet Heyn althans, betrad ongedeerd als eerste het fort, dat binnen weinige oogenblikken was veroverd. Hij hield zich tot het vallen van den nacht staande in het aan de stadszijde onbeschermde werk; toen vernagelde hij het geschut en embarkeerde, daar de troepen nog niet tot den aanval op de stad hadden kunnen overgaan. In den loop van den nacht bereikten deze echter de poorten, en den volgenden morgen behoefde men den strijd niet te hervatten, daar de vijand de witte vlag uitstak. Deze schoone zege, ten koste van slechts 50 gevallenen behaald, was voornamelijk aan Piet Heyn te danken. Willekens had niet veel van zich laten merken, zoodat de bewindhebbers „weynich contentement in hem genomen hebben”. Aan het beleid van dien admiraal haperde zeker ook, dat hij eerst den 4en Juni het bericht der overwinning afzond, zoodat Heeren XIX pas in Augustus vernamen, wat te Lissabon reeds een maand vroeger was bekend geworden. Bovendien meende Willekens genoeg gedaan te hebben na kolonel Van Dorth als gouverneur te hebben geïnstalleerd. Door den 28en Juli thuis te varen, liet hij de vestiging veel te spoedig aan haar lot over onder een nieuwen gouverneur — Van Dorth sneuvelde reeds den iyen Mei bij een verkenning buiten de stad — die weinig voor de toekomst beloofde. Tijdens de Hollandsche bezetting van San Salvador, liepen tal van argelooze Portugeesche koopvaarders, die niets van de verovering wisten in de fuik en konden 4 onzer schepen, volgeladen met buit gemaakte suiker, tabak en huiden, naar patria worden gezonden. Willekens zeilde met zijn Zeelandia en io schepen via West-Indië thuis; hij viel in December behouden te Texel binnen. Hij had 8 schepen en 3 jachten in de Allerheiligenbaai achtergelaten, doch daarvan 4 bestemd om onder Piet Heyn naar Afrika te stevenen, met opdracht, te trachten S. Paulo de Loanda, de groote afscheephaven van slaven te veroveren. Wij vermeldden reeds, dat de vice-admiraal op de kust van Guinée Van Zuylen trof. Deze commandeur had het zijne gedaan, maar — en zoo wreekte zich de fout van het gedecentraliseerde beheer der W.I.C. — de Portugeezen te vroeg uit den dommel gewekt, zoodat zij Loanda intusschen zeer hadden versterkt en voor Piet Heyn onneembaar gemaakt. Een onderneming tegen het blijkbaar weer onder appèl gebrachte Benguela mislukte eveneens, en zonder iets te kunnen uitrichten, moest Piet Heyn begin Januari 1625 naar Brazilië terugkeeren. Hij wist op Annobom verversching van de Portugeezen los te krijgen, en om niet met leege handen te San Salvador terug te komen, besloot hij ter oostkust van Zuid-Amerika een aanslag op Espiruto Santo te doen. Hij had den I3en Maart weer geen succes. De oorzaak was, dat hij over weinig soldaten beschikte en voornamelijk was aangewezen op de maats, die in zijn tijd, in rij en gelid geschaard, nog een aanfluiting van militaire discipline waren en dus volmaakt ongeschikt om aan den wal op te treden, wanneer zij niet door soldaten waren geëncadreerd. Terwijl Piet Heyn aan de spits van zijn landingsdivisie oprukte, stond hij plotseling voor de tromp van een veldstuk, dat in hinderlaag was opgesteld. Met een vervaarlijken zijsprong wist hij op het nippertje het schot té ontwijken, maar zijn troep werd door paniek bevangen en hij kon de orde niet meer herstellen, zoodat hij met een verlies van 8 dooden en nog meer gewonden naar de sloepen moest terugtrekken. Den volgenden dag ondernam hij een sloepentocht en vermeesterde een bark, maar een zijner booten werd door 3 kano’s overvallen; zij ging met de bemanning, die werd afgemaakt, verloren. Piet Heyn gaf verdere pogingen op en zeilde door naar de Allerheiligenbaai. Op die reis kon hij zijn verliezen nog eenigszins goed maken met de verovering van een suikerschip. Maar, den i8en April voor de baai gekomen, vernam hij van den stuurman van zijn verkenningssloep dat men een Spaansch schip op brandwacht voor de stad had gezien en ook de vlam van op de vesting spelend geschut. De vice-admiraal begreep, dat een groote vijandelijke overmacht de stad belegerde. Hij bleef in de buurt, buiten zicht van den wal, tot hij op zijn vingers kon natellen, dat zijn aanwezigheid den vijand bekend was geworden door de inlichtingen van twee hem ontglipte koopvaarders. Den 25en April zeilde hij weg om de noord; hij nam een kijkje voor Pernambuco, waar hij ook niets kon uitrichten, laadde water te Femaö Noronha en voer thuis; einde Juli 1625 liep hij binnen en vernam dat San Salvador reeds was gevallen. nr was aus in üraziüe in den tusschentijd heel wat gebeurd. In San Salvador zelf, was na den dood van Van Dorth het hek van den dam. Zijn opvolger Allert Schouten verwaarloosde de verdedigingswerken; na diens overlijden desorganiseerde zijn onwaardige broeder door wangedrag, den dienst volkomen. Men dacht blijkbaar aan geen gevaar, dat toch zeer snel naakte. De vijand had zijn maand voorsprong uitstekend besteed. De koning van Spanje verwaarloosde ditmaal de belangen van zijn Portugeesche onderdanen niet en wenschte niet te berusten in het verlies van de belangrijke stad, zoodat hij eengroote scheepsmacht uitrustte ter herovering van de Allerheiligenbaai. In November 1624 liepen 20 Portugeesche schepen uit, die bij de Kaap-Verdische eilanden de Spaansche hoofdmacht van 30 bodems onder Frederik de Toledo afwachtten. Beide vloten vereenigden zich den 4en Februari 1625. Hoewel onze gedecentraliseerde Compagnie niet zoo snel kon werken als een absoluut monarch, pakten de verschillende Kamers de consolidatie van het onlangs verworven bezit toch buitengewoon energiek aan. De Compagnie rustte niet minder dan 3 vloten uit, welke, als zij onder centraal bevel werkten, bepaald waren opgewassen tegen de Spaansch-Portugeesche macht. Doch een der vloten, onder Jan Lam gesteld, was aangewezen voor actie op de kust van Guinee, de tweede onder Boudewijn Hendriksz. en de derde onder Andries Vemon waren aanvankelijk ook niet voor gezamenlijk opereeren bestemd. Lam vertrok in den aanvang van 1625 naar zijn kruisterrein; bovendien detacheerde de Compagnie in Juni van dat jaar nog haar commandeur Hendrik de Kat met 10 scheepjes op de Spaansche kust, welk smaldeel daar weinig kon uitrichten, ehoudens dan3 dat het jacht de Windthondt bij kaap Ortegal een karveel veroverde en, versterkt met het jacht de Schildtpadde, voor Oporto een groot Spaansch schip aan boord legde, het veroverde en behouden te Falmouth binnenbracht. Nog voor het vertrek van Hendriksz. en Vemon werd het Heeren XIX duidelijk, dat zij goed zouden doen, althans deze beide eskaders vereenigd naar Brazilië te zenden, niet omdat men een onmiddellijk ingrijpen van den vijand verwachtte, maar omdat men onze scheepsmacht voor San Salvador, door het ontijdige vertrek ran Willekens te klein achtte. f Hendriksz. en Vernon vertrokken begin Maart 1625, met 14 schepen en 2 jachten ^99° nian, 338 stukken); de vloot werd bij Plymouth nog aanmerkelijk versterkt. Zij arriveerden den 2óen Mei in de Allerheiligenbaai, maar.... te laat! Het was jammer, al dat versnipperen der Compagniemacht! De Kamer van Zeeand bijvoorbeeld, werkte op eigen gelegenheid en zond den 2óen Januari 1624 twee ichepen, de Hoop en de Eendracht en een jacht onder commandeur Pieter Schouten laar de Caraïbische Zee. Barbados, S. Lucia, Martimque, St. Vincent, Granada, ie kust van Venezuela, Haïti en Jamaica werden bezocht of verkend. Op de kust ran Yucatan en Cuba werd gekruist, de kapiteins verontrustten de kusten en namen menige prijs, ja het gelukte hun zelfs in de buurt van Havana eemge maien contact te krijgen met de zoo gezochte Spaansche zilverschepen. Edoch, wat konden twee schepen aanvangen tegen io en meer galjoenen? Zij konden er voor wegvluchten, na een enkel schot te hebben gewisseld. Schouten verliet dan ook in Augustus 1624 dit kruisterrein, hij scharrelde tot in het voorjaar van 1625 weder rond in de Caraïbische Zee en voer thuis met de Hoop. Gelukkiger was de Eendracht. Het 300-tons scheepje van 14 stukken snapte bij de westpunt van Cuba twee rijke Hondurasvaarders van 600 en 800 ton en wist één, de Batista (24), te veroveren. Met deze prijs verlijerde zij echter in de golf van Mexico, strandde en verging. Doch de maats stapten over op den Spanjaard en brachten den rijken buit in September 1624 behouden thuis. Zoo maakten de Compagnieschepen het den vijand wel buitengewoon lastig in alle zeeën, maar op het voornaamste punt, in San Salvador, faalde de W.I.C. Aldaar was De Toledo bereids den 4en April 1625 aangekomen. De onzen boden slechts zwakken tegenstand. De Spaansche admiraal ontredderde allereerst de weinige Nederlandsche schepen ter reede, en met het garnizoen had hij gemakkelijk spel, want nadat dit aan het muiten sloeg en Willem Schouten had afgezet, gaf zijn vervanger, een vaandrig, den ien Mei de stad over. Toen dan ook Hendriksz. en Vernon den 2óen voor de baai verschenen, merkten zij weldra onraad. Gevangenen uit een prijsje meldden, dat een Spaansche armada San Salvador belegerde. De onzen, nog hopend, dat de stad zich kloek hield, zeilden de baai in, maar de Spaansche vlag ziende waaien van de torens der kasteelen, begrepen zij, dat zij voor het ontzet te laat waren, en daar zij zich te zwak wisten voor de herovering der stad, verheten zij de baai en stevenden naar Noord-Brazikë en de Westindische wateren1). Van deze kruisreis zullen wij enkele gebeurtenissen verhalen. Een verkenning van Pemambuco leverde misschien eenige gegevens op voor de toekomst; aan de Parayba trof men goedgezinde Indianen aan, die zoo te klagen hadden over het Portugeesche regiem, dat zij, zeer overijld, de onzen als verlossers binnenhaalden, maar beteuterd op hun neus keken, toen Hendriksz., die zich ten slotte te zwak achtte voor de bezetting van dit gebied, zijn talrijke zieken inscheepte en vertrok. Voor het gewone kruiswerk was zijn scheepsmacht evenwel te groot; daarom zond hij Vernon met 12 schepen naar Afrika, waar deze vlootvoogd zich met Lam vereenigde — wij zullen hen straks bij Elmina aan den slag zien — terwijl Hendriksz. den i) Toledo bleef niet lang in Bahia; op zijn thuisreis verloor hij verscheidene schepen door den storm, maar hij ontmoette een V.O.C. schip, dat hij tot zinken bracht. Zijn Portugeesch contingent verging het rampzalig; niet minder dan 9 schepen leden schipbreuk, terwijl 2 bij de Canarische eilanden slag leverden tegen drie Hollanders, voor wie zij vluchtten, nadat een der schepen en een Hollander waren verbrand. DE BRAZILIAANSCHE KUSTSTREKEN TEN TIJDE VAN JOHAN MAURITS VAN NASSAU LINKS ONDER DIENS WAPENSPREUK. *eheelen zomer van 1625 met zijn geteisterd eskader (hij verloor 700 man aan ziekten) bij de Antillen kruiste en in September voor Porto Rico opdook. Eer hij zijn doel bereikte, was hij overvallen door een orkaan, waarin 4 schepen met man en muis vergingen. De admiraal besloot met zijn restant van 10 bodems een aanslag op de stad S. [uan, te wagen. Dat was een doldriest stuk, want daartoe moest hij een nauwen ingang, bestreken door een sterk kasteel, passeeren. Het gelukte hem onder een bevig vuur, dat hem 4 dooden en eenige gewonden kostte, en ook de landing op den volgenden dag verliep vlot, zij het ook dat het noodzakelijke uitstel door den nacht, den vijand in staat stelde zich in zijn kasteel op de noordpunt van het eilandje, dat de stad draagt, stevig te nestelen. Onze macht was ontegenzeggelijk te klein om de spoedig veroverde plaats afdoende te bezetten, de toegangen naar het vaste land af te sluiten en het sterke kasteel volgens de regelen van de kunst, maar zonder het noodige materieel te belegeren. De vijand zag dan ook steeds kans zijn sterkte te victualieeren en geduchter te maken; herhaaldelijk werden sloepen op brandwacht uit hinderlagen overrompeld en de fortbezetting hield ons door uitvallen dag en nacht in touw. Wij hebben een paar torentjes van het fort in puin geschoten, maar ons vuur maakte geen indruk op den Spaanschen commandant, evenmin ons dreigement, dat wij de stad zouden raseeren. De hidalgo antwoordde spottend, dat er hout en steen genoeg te krijgen was om San Juan te herbouwen en merkte schamper op, dat hij onze vloot nog „goedtkoop” dacht te krijgen. Zulks vreesde Hendriksz. ten slotte ook en hij scheepte den 22en October zijn volk en den buit in. Het verlaten der reede bleek echter ontzaglijk moeilijk, want tot 1 November heerschte tegenwind; de admiraal moest tweemaal verhalen om onder het geschut der forten weg te komen. En toen hij eindelijk met doorgaande koelte de engte kon nemen, werden zijn schepen zoo getracteerd, dat zij buiten gekomen het „op de lij mosten smacken” (bijdraaien) om de lekken te stoppen en masten, raas en tuig te repareeren. Bovendien gelukte het de Medemblik niet de reede te verlaten, want zij liep aan den grond. Met behulp van 5 sloepen heeft Hendriksz. den volgenden dag het veege schip wel vlot gekregen, maar door den onwil van het muitziek volk raakte het weer bezet. Dagelijks vreeselijk beschoten, trachtte hij niettemin tot den 7en November, het schip te salveeren, maar toen moest men het in handen van den vijand laten. Hendriksz. repareerde zijn schepen in een stil baaitje; daar bevrachtte hij twee schepen met den veroverden buit en zond ze naar het vaderland. Zij brachten nog al wat thuis: specie, zilveren baren, suiker, gember, huiden en tabak, kanonnen, staal, ijzer en wierook. Ook detacheerde hij 4 bodems naar San Domingo, die op een gesignaleerd galjoen kruisten, maar dit bleek al onder het geschut der stad te liggen, zoodat werd volstaan met een paar kanonschoten op het plaatsje. Nadat dit smaldeel zich einde December 1625 bij de westpunt van Porto-Rico weer onder de vlag van den admiraal had gesteld, ondernam hij eenige landtochten op het eiland, voornamelijk bedoeld om verversching te verkrijgen. Als altijd in vijandelijk land, werden water, groenten en vee met menschenlevens betaald. In Januari 1626 werden 12 man in een hinderlaag gelokt en doodgeslagen, later bij het doorzoeken van een kreupelbosch vielen 8 matrozen. Van Porto-Rico ging het in Februari naar Dominica (eiland Boven den Wind, 15/4° N.Br.), toen naar Grenada; van daar stak Hendriksz. over nqar de kust van Venezuela. Bij kaap Pavia (noordkust) kon hij den 25en Februari een Spaansch kasteel verrassen, zij het ook, dat bij den aanval de sectie van den admiraal werd afgesneden. Zijn troep verloor 9 man en kreeg talrijke gewonden, doch hij werd op het nippertje ontzet en veroverde daarna het kasteel, waar hij zelf de vlag plantte. Veel buit werd niet gemaakt, evenmin bij de mislukte overrompeling van een andere sterkte. De maand Maart werd besteed aan verscheidene strooptochten aan den wal, welke een goede hoeveelheid zout, vruchten, mais en brandhout opbrachten, betaald met het leven van twee uit een embuscade neergevelde maats. In April kruiste Hendriksz. bij Bonaire; hij zette hier een aantal gevangenen aan den wal en had het geluk een zeer rijk geladen schip te nemen, dat echter door zijn muitziek volk al vrijwel was leeggeplunderd, eer orde op de zaken kon worden gesteld. Een nauwkeurige doorzoeking van Jamaica, in April, leverde weinig op. Inmiddels had de admiraal onzen zeeheld in den dop, Banckert met zelfstandige opdrachten uitgezonden, eerst op het jacht West-Cappel, waarmee hij een prijsje ving, daarna met de Jonge Tijger en 2 jachten naar Haïti. Tusschen Porto-Rico en Haïti had Banckert den ioen April een ontmoeting met 4 vijanden. De kloeke zeeman had weldra een veroverd en vervolgde een anderen tot middernacht onder den wal en wist een daar gestrand vaartuig te vermeesteren; een derde vijand strandde. Het rijkste schip was hem echter ontsnapt. In Mei en Juni maakte Hendriksz. de wateren van Cuba onveilig. Hij vermeesterde vele kleine prijzen, doch de verwachte zilverschepen uit Mexico daagden niet op. e Den 2en Juli trof de vloot de ramp van het overlijden van haar energieken en dapperen admiraal. Hij had zijn muitziek volk steeds binnen de perken kunnen houden, nu was „het onsach uyt, ende ’t volck begon de pijpen te stellen”. De maats dwongen Hendriksz’ opvolger, vice-admiraal Adriaan Claesz., den I2en Juli thuis te varen. Geen grooter tegenslag dan dit ontijdige thuisvaren van Hendriksz’ vloot had de Compagnie kunnen treffen. Haar grootsche project tegen een zilvervloot was gebaseerd op de vereeniging van een nieuwe schoone vloot onder Piet Heyn met het voor Havana geposteerde eskader, welks officieren inmiddels zoo veel ervaring 31 hadden opgedaan in de Spaansche wateren en alle gelegenheden systematisch verkend. Piet Heyn, in Mei uitgezeild, zocht naar Hendriksz.’ schepen, hij trof ze natuurlijk niet, en zoo was het hem onmogelijk de zilvervloot, die hij in 1626 ontmoette, aan te tasten, omdat zijn scheepsmacht daartoe te zwak was. Maar voor wij ons met hem zullen ergeren over dien tegenslag, moeten wij kortelings de lotgevallen van de eskaders van Lam en Vernon schetsen. Wij stipten reeds aan, dat Vernon den 4en Augustus 1625 scheidde van Hendriksz. Hij arriveerde den 2óen ter reede van Siërra Leone en trof aldaar admiraal T am met 3 schepen. Lam had niets kunnen uitrichten; hij lag hier reeds twee maanden „met groote ellende van siecken ende ander tegenspoet”. Men ververschte gezamenlijk tot 25 September en ging onder zeil naar de Goudkust, met de bedoeling een aanslag op het Portugeesche kasteel S. Jorge da Mina te probeeren. Men bereikte den 9en October de Greinkust (Peperkust, thans Liberia) en den 2ien Commany (dicht bij Mina), welk punt voor de landing werd vastgesteld. Bij deze actie hadden wij den steun van de Nederlandsche vestiging Nassau, beheerd door gouverneur Arendt Jacobsz., die had aangeboden „sonder eenighe jalousie” den dienst der W.I.C. te helpen betrachten en dan ook een compagnie van 150 negers ter beschikking stelde. Den 25en October landden 1200 soldaten en matrozen onder admiraal Vernon. Men trok op tot dicht bij het kasteel, met de bedoeling zich ’s nachts in te graven en den volgenden morgen vroeg de sterkte te bestormen. Vernon en zijn staf beklommen een heuvel om de gelegenheid te verkennen, maar van hun afwezigheid maakte de troep misbruik, door zonder eenige voorzorg rond te kuieren en naar water of iets eetbaars in het bosch te zoeken. Van die zorgeloosheid maakte een groot aantal negers gebruik om het bivak te overvallen, en in een oogwenk waren 350 soldaten, 66 matrozen en 25 negers der hulp-compagnie afgemaakt en onthoofd, want op eiken kop hadden de Portugeezen een premie gesteld. Vernon zelf, sneuvelde na dapperen tegenstand; met hem alle kapiteinen der soldaten en vele subalterne officieren. Wat de zeven schepen betreft, zij hadden met hun 122 stukken het kasteel hevig gebombardeerd, maar het nauwelijks schade kunnen toebrengen; een herhaald bombardement op den 5en November had evenmin uitwerking. Ook bleek, dat eenige negerkoningen, die ons ter wille heetten, verraderlijke neigingen toonden, zoodat admiraal Lam besloot, na het gedunde garnizoen van fort Nassau versterkt en het restant der troepen, 600 man, die men reeds verloren waande, te hebben ingescheept, de verovering van het kasteel op te geven. Hij vertrok den 29en November 1625 en hield zich gedurende de laatste maanden van het jaar op bij de kust van het huidige Spaansch Guinee en voor Gabon (Fransche Congo). Van Januari tot en met Maart 1626 bleef Lam kruisen ter Afrika’s westkust; hij ververschte op Annobom, stak in April over naar Pernambuco, doch vond het ongeraden daar iets te ondernemen. Ten slotte besloot hij tot de thuisreis en bereikte den 2oen Juni 1626 het vaderland. Wij zouden nog kunnen verhalen van den kapertocht van kapitein Thomas Sickesz., die met de Gulden Dolphijn en een jacht den i8en December 1625 Texel verliet, doch achten het voldoende te vermelden, dat hij op zijn reis naar Brazilië, de Caraïbische eilanden, Siërra Leone en terug naar Brazilië, niet minder dan 11 prijzen maakte en grooten buit thuis bracht. En nu is het weer de beurt van Piet Heyn. Heeren XIX, op de hoogte van admiraal Boudewijn Hendriksz’ plannen om benoorden Cuba, op de zilverschepen van Porto-Belo en Vera Cruz te kruisen, rustten in den aanvang van 1626 een vloot van 9 schepen en 5 jachten uit, bemand met 1340 matrozen en 335 soldaten, en bewapend met 312 vuurmonden. Zij stelden deze scheepsmacht onder den tot admiraal en kapitein-generaal bevorderden Piet Heyn. Hij kreeg de opdracht de vloot van den generaal en opperhoofd in West-Indië, Boudewijn Hendriksz. op te zoeken om zoo mogelijk tezamen een zilvervloot te kapen. Het was de bedoeling, daarna Hendriksz. te laten thuisvaren en Piet Heyn met het generaalschap te bekleeden. Het welslagen van het groote plan hing dus geheel af van het gelukken der vereeniging van beide vloten, want elke op zich zelf was te zwak om het tegen een sterke zilvervloot op te nemen. Piet Heyn liep in het laatst van Mei 1626 in zee en bereikte den 2ien Juli Mona (tusschen Porto Rico en Haïti), waar hij van het verkenningsjacht Vos het onaangename bericht ontving, dat Hendriksz. nog niet was gevonden. De kusten zorgvuldig mijdend, om zijn aanwezigheid in de Westindische wateren niet te verraden, liep hij, onontdekt kaap S. Antonio, de westpunt van Cuba aan, het landverkenningspunt der vloten van Mexico en Terra-firma. Hij pakte hier een prijsje, waaruit hij vernam, dat Hendriksz. gestorven en diens vloot was thuisgevaren „waermede werde verloren de alderschoonste occasie die de Compagnie oyt hadde ghehadt om de vijandt afbreuck te doen”. Dit nu, ondervond Piet Heyn weldra. Op den 9en September toch, liep zijn zwakke macht eerst 6 of 7, later meer dan 40 zilverschepen op den kop, maar hij moest de rijke vloot laten ontsnappen. Zijn scheepsraad was eenstemmig van oordeel, dat het „niet gheraden was soo machtigen vloote met soo weynich schepen aen te tasten!” Men kan zich Piet Heyns stemming voorstellen, toen hij het relaas van dien dag in zijn journaal schreef en eindigde met de woorden: „Het doet mij wee, soo schoone occasie voorbij (te) hebben moeten laten gaen door het manckement van assestentie”. Gelukkig zat de admiraal niet bij de pakken neer, hij had nog pijlen op zijn boog... de smaad in de Allerheiligen baai ondervonden, kon gewroken worden. Zijn tegenslag met de zilvervloot had hij in de buurt van Florida opgeloopen, h'Teit S>owsj W DE VEROVERING VAN DE PORTUGEESCHE SUIKERSCHEPEN. 1627. GEHEEL RECHTS HET SCHIP, DAT DE PORTUGEEZEN IN DE VAARGEUL HADDEN DOEN ZINKEN EN DAT PIET HEYN DEED VERBRANDEN. LINKS DAARVAN DE GENOMEN PORTUGEESCHE SCHEPEN, DIE DE RIVIER AFZEILEN, GEVOLGD DOOR DE ONZE. GEHEEL LINKS HET VERLATEN PORTUGEESCHE VLAGGESCHIP; OP DEN ACHTERGROND ONZE MET DIERENHUIDEN GEBLINDEERDE SLOEPEN. maar om van daar naar de baai te komen, kon hij niet den rechten weg volgenj want zulks gedoogden de heerschende winden niet. Recht oost kon hij zeilen en zeilde hij dan ook langs de Azoren tot bij de kust van Portugal (!); vandaar moest hij langs Afrika’s westkust varen tot hij met den Z.O. passaat kon oversteken naar Brazilië. Hij heeft zoodoende eerst in Maart loz/j na. een reis van 6 maanden en met de schepen vol scheurbuikpatiënten, de kust bereikt. Op zijn programma stond nu allereerst een z.g. „afhaaltocht”, zoo noemden onze zeelui het veroveren en in zee sleepen van onder het geschut van walforten liggende koopvaarders, een gevaarlijk werkje, waarin zij meesters waren. Het plan zat goed in elkaar. Hij had zijn macht in tweeën gesplitst, de voorhoede zou Spaansche vlaggen voeren (een algemeen gebruikelijke krijgslist) en naar de baai.... vluchten, zoogenaamd achtervolgd door de met los kruit vurende overige schepen, met de prinsenvlag in top. Ja, de admiraal had zelfs niet vergeten, opdracht te geven, het kerkje aan de Moedermaagd gewijd, bij het passeeren te salueeren, zooals het de Spaansche gewoonte was. Deze tactiek is echter niet toegepast, want Fortuna liet Piet Heyn aanvankelijk in den steek. Bij het opzeilen flauwde de wind af en tegenstroom noopte hem tot ankeren. Daarentegen stak den 3en Maart de zeewind niet als gewoonlijk om io uur ’s morgens, doch reeds ten 4 uur op. De schepen konden, hoewel reeds ontdekt, met dien wind welke „hun van den Duyvel maer niet van Godt” gezonden was, zooals de Portugeezen zeiden, met volle zeilen afgaan op 26 onder de forten liggende koopvaarders. Wel kortten deze nog dichter onder het land, en de wind draaide tegen, zoodat 4 laveerslagen noodig waren om de koopvaarders te bereiken, maar niettemin drong Pirt Heyn tot op steenworpafstand en tusschen de in twee linies geschaarde vijanden in, met vier kapitale en vier kleine, zwaar bemande bodems. Hij bereikte met deze manoeuvre het groote voordeel, dat de vijandelijke binnenlinie hem beschermde tegen het vuur uit de landforten. Na een gruwelijke kanonnade gedurende een heel uur, was de vijand dusdanig „gematteerd , dat hij om kwartier riep „welc haer ten deele vergunt werde, maer (zij) wierden almeer gematst ende geschoten van die van Landt”. Piet Heyn zegt met deze woorden, dat tijdens het veroveren van 23 prijzen vele der aan dek geschaarde gevangenen door het vuur uit de stad werden gedood. Binnen enkele uren was de kostbare buit bij het gros gebracht. Evenwel was Piet Heyns schip dusdanig doornageld, dat het zwaar lekkend en onmanoeuvreervaardig geworden, op het kustrif verlijerde en den geheelen nacht — het was lichte maan onder zwaar vuur van den vijand werd gehouden. s Morgens kwam het gros wel tot zijn assistentie, maar, hoewel hij zijn ballast en een deel van het geschut overboord had geworpen, wilde het admiraalsschip bij den vloed niet rijzen, het water wies buiten- en binnenboord even snel „sodat het subyteHjck moste geruymt”, en na het vernagelen van de kanonnen in brand werd gestoken. Hij had in het gevecht 17 dooden en 57 gewonden verloren. Tot overmaat van ramp vloog bovendien een ander schip „de Orangienboom” door „eygen cruyt” in de lucht, bij welk ongeluk 63 schepelingen omkwamen. Behalve de vermelde verliezen, had de vloot echter slechts 20 gesneuvelden en 40 gekwetsten te betreuren. Piet Heyn koos uit de prijzen de beste vier schepen, welke hij liet beladen met den buit: 2564 kisten suiker, 75 kisten tabak en 1172 huiden. Hij liet echter een groot getal slaven „’t welck voor ons geen goede Coopmanschap was, naar land brengen. Daar konden zij zich nuttig maken in de suikermolens, de suiker zou hij later wel eens komen halen! Want, Piet Heyn was tevreden, maar nog niet voldaan. „Het is hier nu in schlapste van de tijt”, schreef hij, „sulcx dat wij ’t moeten patiënteeren tot in de maent van Juny en July; sullen middelertijt wat anders bij de hant nemen, (want) alzdan comen de costelijcxste schepen met de Oost-Indische caraquen . *) Ook had hij uit de gevangenen vernomen, dat „tegen voorszegden tijt een Bisschop verwacht (werd), Godt geve, dat hij ons in handen mach vallen! ) De admiraal heeft den tijd gedood met het kruisen tusschen Rio de Janeiro (230 Z.Br.) en Rio de la Plata (350 Z.Br.) en het nemen van enkele prijzen met zijn in 3 eskaders verdeelde vloot. In den drukken tijd was Piet Heyn weer op zijn post voor de Allerheiligenbaai. Weer trad hij verrassenderwijze op en nam twee schepen, doch de voorzichtig geworden Portugeezen hadden vier volgeladen koopvaarders hoog de rivier op, in kreken verstopt. Deze aanwijzing had de admiraal losgepeurd uit de gevangenen, tevens kwam hij er achter, waar hij den buit kon vinden. De nu volgende afhaaltocht getuigt van een onverschrokkenheid, welke op het eerste gezicht roekeloosheid schijnt. De admiraal vormde een rivierdivisie, bestaande uit de vijf jachten en alle groote sloepen der vloot. .. Hij posteerde drie jachten voor de riviermonding; met de rest passeerde rnj de ondiepe baar (bank) voor de rivier, welker oevers wemelden van vijandelijke musketiers. Zestien mijlen had hij de rivier opgevaren, toen hij de eerste twee schepen ontdekte; de sloepen veroverden één, het andere ontkwam vooralsnog, door den stroom hooger op te varen. .. , Men achtervolgde dit schip eenige mijlen en vond het terug, liggend bij de twee resteerende koopvaarders. Piet Heyn was nu op de hoogte der situatie; dien avond keerde hij naar zee terug, om den volgenden dag te beter voorzien, zijn grooten slag te slaan. 1) caraquen = kraken = groote vrachtschepen. 2) Voor een bisschop zou hij namelijk een zeer hoogen losprijs kunnen bedingen. s Morgens ging de flottille onder hevig geweervuur van den wal, langs tallooze hindernissen en na menigmaal te zijn vastgeloopen op de oeverbanken, de drie tegenstanders opzoeken. Allereerst kwam de Portugeesche admiraal aan de beurt. De man vocht niet, hij verliet zijn bodem na dezen dwars in den snellen stroom verankerd te hebben, een goede tactiek, want daardoor vormde zich bij dit schip een zandbankje, dat Piet Heyn op zijn terugtocht danig heeft gehinderd. Van den Portugeeschen vice-admiraal ondervonden de onzen dapperen tegenstand. Hij sloeg den eersten sloepenaanval af, Piet Heyns persoonlijk voorbeeld was noodig om zijn mannen aan boord te krijgen, doch toen was het pleit na een bloedig gevecht met de cortelassen (kortjan) ook spoedig beslecht. Bijna alle vijanden sneuvelden, onder hen ook de capitan Padilha, de man „die voor dezen, den Colonel Dorth bij embuscade omgebracht had.” Het derde schip werd zonder slag of stoot genomen.... 900 kisten suiker rijker trok Piet Heyn den volgenden morgen af. Het buitenbrengen der prijzen was een uitermate zwaar karwei. Eerst stuitte men op de zandbank bij het schip van den admiraal, de maats groeven bij laag water een geul in de bank met „beslaghen schoppen”. De getijstroom diepte het geultje verder voldoende uit. Nadat deze hindernis was gepasseerd, barstte een der prijzen zoo lek, dat de lading door de andere schepen moest worden overgenomen en het twee dagen nam eer men de riviermonding tot op een kilometer was genaderd. Inmiddels hadden de Portugeezen niet stil gezeten; Piet Heyns verkenners meldden, dat zij een schip midden in de vaargeul hadden laten zinken en borstweringen op de oevers gebouwd. De admiraal nam echter uitstekende maatregelen. Hij liet bij laag water het omtrent droogstaande schip verbranden en ’s nachts de. boorden zijner jachten en sloepen blindeeren met behulp van buitgemaakte huiden; zoo had hij tegen den morgen zijn schepen in miniatuur-pantserscheepjes getransformeerd. In alle vroegte „porde hij, verwerpend (zich op werpankers voorttrekkend) naar buiten, zonder dat de kogelregen van den wal zijn mannen deerde, de musketkogels smoorden in de huiden, hij verloor geen enkelen man op zijn terugtocht. Van meerling genoeg vemcht te hebben, wendde Piet Heyn den steven naar het vaderland, dat hij den 25en October 1627 bereikte; zijn vier kostelijke prijzen waren reeds eerder binnengevallen. Zijn lastgevers waren tevreden over hun admiraal, zij beloonden den wakkeren zeeheld met een „sware gouden keeten met een penningh daeraen”. .Het groote doel der expeditie, de verovering van een zilvervloot, waarnaar alle vijanden van Spanje watertandden, mocht gemist zijn, maar de bekwame vloot- oogd had op zijn kruisterrein genoeg gegevens verzameld, om Heeren XIX, nog it zee, een degelijk project voor een volgende onderneming te kunnen toezenden. Wij behoeven den inhoud niet te bespreken, want weldra zullen wij zien, hoe Let werk werd ten uitvoer gelegd. Halen wij er slechts uit aan, wat de lezer weten moet van de Spaansche vervoerirganisatie der zilverschatten. Men onderscheidde drie vloten. De Terra-firma vloot laadde de edele metalen ran Peru te Porto-Belo, de haven op de oostkust der landengte van Panama. Deze chatten waren eerst te Panama aangevoerd en vandaar over de landengte naar >0rto-Belo gebracht. De Nieuw-Spanje vloot (Mexico) laadde zilver te Vera Cruz :n de derde, de Hondurasvloot nam huiden en campêchehout uit dit landschap in. Deze vloten brachten haar waren en al hetgeen uit de Filippijnen aan Indische jroducten ter westkust van Zuid-Amerika werd aangevoerd naar Havana, waar zij verden overgescheept in zilvergaljoenen. Deze zeer groote, zwaar bewapende en net soldaten volgepropte zeekasteelen brachten de schatten naar Spanje. Die galjoenen vormden dus eigenlijk de echte zilvervloten en deze zijn nimmer, roo min door de Engelschen als door de onzen, in vlootverband veroverd. Trouwens dj hadden strenge instructies het vechten, indien eenigszins doenlijk te vermijden m zij zochten den strijd dus niet. De lezer onthoude, dat de zilvervloot, welke Piet Heyn later veroverde, een eskader voedingsschepen was voor de eigenlijke zilvervloot; de vloot, welke hij onlangs had moeten laten loopen was wel een echte geweest. Maar aan Piet Heyns groote succes zijn wij nog lang niet toe. Van het jaar 1626 rest ons nog te vermelden, dat Cornelis Jol, bijgenaamd Houtebeen — hij was „te scheep” echter zoo rap als anderen met twee gezonde beenen — tusschen Januari en Juli met zijn jacht de Otter, waarbij zich ter hoogte der KaapVerdische eilanden het Bruynvisken en de Maegt van Enchuysen voegden, voor Pernambuco kruisend, niet minder dan 8 vette prijzen maakte. Telken jare zwermden verder kleine smaldeelen uit, welker avonturen wij niet alle op den voet kunnen volgen. Wij zullen evenwel de resultaten van de voornaamste kapertochten aanstippen om te laten uitkomen, dat de kaapvaart, dikwijls met zeer kleine schepen ondernomen, de W.I.C. veel winst in het laatje bracht en vooral den vijand ontzaglijk veel schade berokkende. De balans der W.I.C. van 1627 zag er, vooral door den buit van Piet Heyn in de Allerheiligenbaai gemaakt, niet kwaad uit; de nu volgende jaren tot 1630 gaven nog heel wat beters te zien, en, wat ons vooral heeft te interesseeren, in die periode was de Compagnie een prachtig oorlogsinstrument voor den Staat. Aan het succes van 1627, hadden naar hun krachten, ook meegewerkt twee eskaders: een Zeeuwsch van 3 kleine schepen onder commandeur Hendrik Lucifer en een Amsterdamsch van 3 jachten onder Dirk Uytgeest. Periodiek werkten deze beide smaldeelen samen. Lucifer vertrok den 22en Januari uit Vlissingen en lag reeds den 3en Maart voor de monding der Amazonerivier, ten einde eenige kolonisten te ontschepen, bestemd voor een nederzetting aan de Oyapock, de grensrivier tusschen het tegenwoordige Fransch Guyana en Brazilië. Wij zien dus, dat de W.I.C. het koloniseeren niet heelemaal vergat. Aan de monding der Amazone was in Mei 1625 door kapitein Oudaen een kleine kolonie gevestigd. Bij Lucifers komst was zij evenwel verdwenen. Spanjaarden en Portugeezen hadden de kolonisten overvallen en verdreven, en wat van hen was overgebleven, was door tweedracht verspreid. Een vijftigtal Het zich neer aan de Oyapock; zij konden evenmin onder elkander in vrede leven en het einde was, dat Indianen de vestiging uitmoordden. Slechts 3 menschen brachten er het leven af en Lucifer dwong de inboorlingen deze uit te leveren; één hunner was zijn moedertaal bereids vergeten (een vreemde saecke). Men besloot de moordenaars maar niet te bestraffen, met het oog op het stichten der nieuwe kolonie onder kapitein Jan van Rijen. Laat ons hier reeds zeggen, dat in 1628 op St. Vincent twee leden dezer nederzetting werden aangetroffen, die mededeelden, dat de Indianen ook Van Rijens stichting hadden verwoest. Lucifers smaldeel ontmoette den 4en Mei de jachten van Uytgeest op de kust van Venezuela. Deze commandeur was in Januari uit Texel in zee gestoken. Beide vlootvoogden verdeelden nu het kruisterrein en maakten heel wat prijzen. Den I4en Mei weder vereenigd, verplaatsten zij hun werkterrein naar de Caraïbische Zee. Drie bodems, de Kater, Ter Veere en de Leeuwinne hadden den 8en JuH een vermeldenswaardige ontmoeting met twee groote Spaansche schepen van dé Hondurasvloot, die samen wel 1400 ton maten en 700 man voeren, maar met hun 36 stukken, artilleristisch toch zwak waren tegenover de 58 stukken van Gijsels, Lucifer en kapitein Pietersz. De „admiraal” was hun aanvankehjk te vlug af, maar toen de onzen de viceidmiraal aan boord legden, schoot zij haar maat te hulp en Hep de Leeuwinne op zijde, waarvan het volk vergeefs had geprobeerd de vice-admiraal te enteren. Immers, vanuit dien notedop konden de Jannen niet tegen het hooge boord van den tegenstander opklauteren. Met de Leeuwinne zag het er dus leehjk uit, doch onze maats wisten de viceidmiraal dusdanig met handgranaten te bestoken, dat zij vuur vatte en haar vreesachtig geworden volk trachtte over te springen, maar dit werd neergesabeld. Het schip was weldra genomen; de admiraal zag echter nog kans te ontkomen. 32 Men heeft het vaderland met de kostbare prijs bereikt en, beide commandeurs op verschillende tijdstippen binnen gevallen, konden een lange prijzenlijst overleggen Aan buitgelden was zooveel binnengekomen, dat de Compagnie zich in 1628 in staat achtte verscheidene groote vloten in zee te brengen. VEROVERING VAN TWEE HONDURASVAARDERS DOOR PIETER ADRIAENSZ ITA BIJ HAVANA. 1628. LINKS HET HOOGE VLAGGESCHIP VAN DEN SPAANSCHEN VICE-ADMIRAAL, DAT GEËNTERD WORDT DOOR DE WALCHEREN (HET MIDDELSTE SCHIP DER GROEP), BIJGESTAAN DOOR DE FORTUIN. OP DEN ACHTERGROND DE LEEUWIN MET ZWARE SLAGZIJ EN OVERBOORD GEVALLEN GROOTE MAST. Allereerst vertrok Pieter Adriaensz. Ita (27 Januari), in wien wij misschien een broeder van Michiel Adriaensz. de Ruyter mogen zien, aan het hoofd van 12 schepen, die wel niet gelijktijdig uitzeilden, maar toch werkten onder het systematische beleid van den bekwamen vlootvoogd. Bekruist werden de Caraïbische eilanden, de kusten van Venezuela, Florida en Cuba, terwijl tal van prijzen werden gemaakt, en, wat hoogst belangrijk was, het net kon gespannen worden voor eenige verwachte Hondurasvaarders. En zoowaar, den ien Augustus, liepen de admiraal en de vice-admiraal van deze vloot, vlak bij Havana, in de fuik. Ita zag met 7 bodems kans de beide groote schepen van de veilige haven af te snijden. Zijn overmacht was trouwens groot, want zijn eskader mat 2000 ton en voerde 158 stukken, terwijl de 700-tons galjoenen slechts 4° kanonnen ter beschikking hadden. De zeer bezeilde Leeuwinne, onder Pietersz. — wij kennen het edele scheepje van 200 ton reeds uit het vorige jaar — abordeerde de Spaansche vice-admiraal, maar daar zij niet beschikte over enterdreggen, kon zij niet vastmaken aan den tegenstander. Beide bodems verlijerden te dicht op den wal, met het gevolg, dat zij aan den grond liepen en de Leeuwinne in een moeilijke positie geraakte, want zij kon slechts enkele stukken laten spelen, terwijl de vijand laag op laag op het veege schip afvuurde. Weldra lag de groote mast der Leeuwinne over boord en tot overmaat van ramp wist de Spaansche admiraal op haar andere zijde te komen, terwijl de wind ons admiraalsschip de Walcheren, de Dolphijn en de Fortuyn niet diende om bij hun maat te komen. Gelukkig stak de zeebries nog net bijtijds op, en in den namiddag konden de 3 schepen de geteisterde Leeuwinne ontzetten. De Walcheren legde de vice-admiraal op zij, die echter een enterpoging dapper afsloeg. Toen bovendien de Dolphijn en Fortuyn aan de Walcheren hadden vastgemaakt en hun volk bijsprong, lieten de Spanjaarden den moed zinken. Zij verloren in het bloedige gevecht 150 man, de helft der equipage, de rest sprong over boord en trachtte zwemmend den wal te bereiken. Inmiddels konden de Kater, Eendracht en Friesche Jager ook de aan den grond geloopen admiraal bereiken, maar deze wachtte zelfs het enteren niet af. Haar volk sprong over boord, ook de gewonde admiraal De la Cerda en het schip werd na zeer zwakke tegenweer van slechts enkelen, genomen. Zoo vielen de schoone schepen Nossa Senhora de los Remedios en de San Jago, ieder met 300 koppen bemand en met 20 stukken bewapend in Ita’s handen, ten koste van 13 gesneuvelden en 50 gewonden op onze vloot; de grootste verliezen had uiteraard de Leeuwinne geleden. Daar de Spaansche vice-admiraal niet was vlot te krijgen, moest men het schip in brand steken, de admiraal kwam echter los. Toen was het hoog tijd, de omgeving van Havana te verlaten, want eiken dag kon de groote vloot uit Terra-firma verwacht worden, die ons smaldeel maken en breken kon. Den 4en Augustus was Ita klaar voor de thuisreis. Buiten het onveilige gebied werd de Spaansche admiraal ontladen, de rijke buit van indigo, huiden, gember, balsem, zilver en haar geschut over de schepen verdeeld en op het einde van September 1628 was Ita weer thuis. Commandeur Dirck Uytgeest was den 24en Januari, eenige dagen voor Ita, van Texel uitgeloopen met 9 schepen; 3 andere tot zijn eskader behoorende bodems zeilden wat later uit. Het charter zijner schepen was klein, het admiraalsschip bijvoorbeeld, de Geele Sonne, mat slechts 300 ton. Op de half zoo kleine Otter was Cornelis Jol schipper. Uytgeest bereikte in de tweede helft van April de Braziliaansche kust en hij had gauw beet; 3 rijke prijzen hepen hem in de armen. Haar lading suiker was voldoende om met twee zijner jachten naar patria gezonden te worden. De lading van een volgende prijs maakte het naar huis zenden van wederom 2 jachten noodig. Ten einde het overladen ongestoord te kunnen verrichten, was Uytgeest naar de Caraïbische Zee gegaan, doch om vandaar naar de Zuid-Braziliaansche kust te zeilen, bleek door een zwaren weststroom ondoenlijk. Er zat dus niet anders op dan naar Siërra Leone over te steken en van Afrika den oversteek naar Brazilië te ondernemen. Hij bereikte den 2oen Juli Goré, den 2en Augustus Siërra Leone, ververschte daar en hervatte zijn tocht met 7 schepen. Op weg naar Pemambuco werd een prijs genomen en dicht bij deze plaats kwamen, den 31 en October, 6 Portugeezen in zicht. Uytgeest was met zijn 102 stukken den vijand, die er 94 had, de baas. Er is dan ook meer gejaagd dan gevochten; slechts het admiraalsschip bood dapperen tegenstand en kon eerst na drie vergeefsche enterpogingen door de Hoorn onder schipper Duinkerker worden vermeesterd. Voor het overladen van den rijken buit uit 5 veroverde Portugeezen, stevende Uytgeest andermaal naar de Caraïbische Zee en bij St. Vincent werden lijnwaad, damast, tapijten, muskus, indigo, kaneel, rijst, suiker, huiden, specie en diamanten — hiervan hadden de maats nog al wat in hun zakken getooverd — over de schepen verdeeld. Alles was in Januari 1629 netjes voor elkaar en Uytgeest voer thuis. Wat door de genoemde vlootvoogden was gepresteerd, werd in het jaar 1628 verre in de schaduw gesteld door „generael” Piet Heyn. De generaal werd aan het hoofd gesteld van een macht van 20 schepen en 11 jachten, bemand met 4000 koppen en 689 stukken. Zijn admiraal was Hendrik Comelisz. Loncq, een bijzondere doch zeer bescheidene figuur, die herhaaldelijk voor het opperbevel van een expeditie had bedankt. Hij beschikte over uitstekende kapiteinen, met veel ervaring in de Amerikaansche wateren. Van hen noemen wij twee, die in onze zeegeschiedenis een groote rol hebben gespeeld: Witte Cornelisz. de With, den vlaggekapitein van Piet Heyn op de Amsterdam, een zwaar schip van 1000 ton en Joost Banckert, den vice-admiraal van het Zeeuwsche contingent. Het grootste deel der vloot stak den 2oen Mei in zee; geleidelijk bereikten de achterblijvers het gros. Men bereikte den I2en Juli St. Vincent (Bovenwindsche eilanden) en ververschte daar. Den I9en organiseerde de generaal een bokkenjacht op Blanquilla (kust van Venezuela) maar daarbij had hij pech. Een scheepsjongen, moe van de jacht, was aan den wal ingedut en door de maats vergeten, en hoe Piet Heyn ook naar hem zoeken liet, men vond den knaap niet. Wat later een Spanjaard wel, de jongen moest vertellen, hoe hij hier kwam en zoodoende werd het Spaansche gouvernement in staat gesteld alle afscheephavens te alarmeeren. De Terra-firma vloot is zoo verstandig geweest het geheele jaar 1628 in Carthagena te blijven en viel Piet Heyn dus niet in handen. Kleine oorzaken hebben dikwijls groote gevolgen. Onze vlootvoogd stak de Caraïbische Zee over en meende den 31 en Juli onbespied de zuidkust van Cuba bereikt te hebben, het terrein, waar men zilverschepen kon verwachten. Hij had zich echter misrekend. Niet alleen zijn slaapkop van een scheepsjongen had gebabbeld, maar bovenien hadden twee zijner achterblijvers Granada en S. Christopher aangedaan, Banckert had Tobago aangeloópen en de verovering op den ien Augustus van de Hondurasvaarders door Pieter Ita, leerde den Spanjaarden te Havana trouwens, dat er kapers op de kust waren. Van het laatste geval wist Piet Heyn natuurlijk niets; de berichten van de twee achterblijvers Roode Leeuw en Pinas, den 3en Augustus bij het gros gekomen, gaven hem echter wel te denken. Deze twee schepen hadden al de noodige avonturen achter den rug. Kort na hun vertrek, doorstonden zij een hevig gevecht met Duinkerkers en bij het ververschen op Granada vielen 33 man in een Indianenhinderlaag, wat de kapiteins noopte om het Engelsche St. Christopher voor de aanvulling van den watervoorraad aan te loopen. Wat Banckert betreft, deze Zeeuwsche vlootvoogd was niet bijtijds gereed geweest om tegelijk met het gros uit te varen en Piet Heyn liet ijverig naar hem zoeken. Ten slotte bereikte de Zeeuw den 7en September met 6 schepen het gros, één dag voor de zilvervloot kwam opdagen. Hij had een aanslag op Tobago gedaan, welke hem 54 man had gekost, maar een zijner schepen maakte den tegenslag eenigszins goed met de verovering van een rijke prijs bezuiden Cuba. De groote roerigheid der Nederlandsche kapers maakte den gouverneur van Havana voorzichtig. Hij zond negen adviesjachten uit om den bevelhebbers der zilvervloten te gelasten binnen te blijven. Maar drie van deze boodschappers vielen Piet Heyn in handen, één werd veroverd door Witte de With, en de andere zijn te laat op hun plaats van bestemming aangekomen, althans ter waarschuwing van de Mexico-vloot. De Terra-firma- en de Hondurasvloot waren van andere, reeds vermelde zijden, op de hoogte gebracht. De ongelukkige admiraal van de Nieuw-Spanje-vloot Juan Benavides-y-Bazan had, zich van geen gevaar bewust, den 22en Juli 1628 Vera Cruz verlaten, doch even buitengaats, beliep hem een zware storm, waarin zijn eigen schip strandde en alle masten verloor. Hij was, na te zijn vlotgekomen, genoodzaakt terug te keeren om de averij te herstellen, doch dit tijdverlies redde hem niet van den ondergang, want de Spaansche adviesjachten arriveerden eerst, nadat hij andermaal was mtgezeild, met schepen door deklading overbelast, welke het gebruik van het geschut bezwaarlijk maakte. Inmiddels zat Piet Heyn, die door het aanhalen van scheepjes geleidelijk goed op de hoogte was geraakt van de plaats, waar hij de vloot het best zou kunnen onderscheppen, tusschen de Tortugas eilanden en de reede, als een spin in zijn voor de toegangen tot Havana geweven net. Eindelijk, den 8en September werd zijn geduld beloond. In den nanacht van den 8en September hoorde men schieten bij de voorposten, toen zij een prijsje buitmaakten. De gevangen genomen schipper verklapte, dat de Spaansche zilvervloot uit Nieuw Spanje „mede bij de handt quam”. Men stelle zich de vreugde op de Hollandsche vloot voor, toen het nieuws de ronde deed: „De Spekken (Spanjaarden) komen”. De ontmoeting was ten slotte nog geheel aan geluk te danken. Een zware ooststroom had Piet Heyn ver voorbij Havana, zelfs nog oost van Matanzas doen wegdrijven, doch.... hetzelfde lot was ook den Spanjaard beschoren. Bij het aanbreken van den dag kreeg de generaal de koopvaarders, zeilend in twee, slecht verband houdende groepen, in het zicht. Zij werden beschermd door twee zware galjoenen. Aan lij had hij twaalf, aan loef acht schepen. Binnen zeer korten tijd veroverde hij negen van de twaalf lijschepen, die geen zilver, doch huiden, meel, campêche-hout, cochinille en indigo mhadden. In de loefschepen moest dus wel het zilver zitten. Deze bodems deden al hun best, de baai van Matanzas te bereiken, en daar Piet Heyn hun den weg niet kon afsnijden, gelukte het den zilverschepen tegen de schemering de haven te maken. De Spaansche admiraal wilde dwars in den havenmond den vijand de breede zij van zijn galjoen bieden en al vechtend tijd winnen, totdat de lading der koopvaarders aan land gebracht kon zijn, of indien daarvoor te weinig tijd zou overschieten, den schippers tenminste gelegenheid was gegeven ze te verbranden. Bij het binnenvaren echter, raakte vrijwel de geheele Spaansche vloot op een bank vast; er brak een paniek uit, het grootste deel der bemanning vluchtte met de passagiers, zwaar beladen met hun schatten, den wal op en het bosch in, tot velen uitgeput door het torsen van den zwaren last hun goud wegwierpen, terwijl Piet Heyns schepen met een doorstaanden zeewind en bij helder^ maan snel naderden. Banckert voerde de spits aan; eenige zijner schepen hepen ook vast op de banken in de baai, doch zij dienden den generaal als zoovele bakens in zee, zoodat hij, zonder zelf te stranden, tot op een musketschotafstand van de beide galjoenen kon naderen. Het drukke sloepenverkeer van de schepen met den wal ziende, wilde hij geen tijd verliezen met een geschutgevecht; trouwens, risico loopen om de schepen in brand te schieten en de lading te bederven, wenschte hij evenmin, zoodat hij zijn mannen beval in de sloepen te vallen en te enteren. Het schip van den vice-admiraal was weldra genomen; diens aanbod van „Buena guerra” (kwartier) werd dadelijk aanvaard. Op de admiraal ging het al even gemakkelijk. VEROVERING VAN DE SPAANSCHE ZILVERVLOOT. 1628. OP DEN ACHTERGROND IN DE BAAI VAN MATANZAS DE GROOTE SPAANSCHE GALJOENEN, OP DEN VOORGROND PIET HEYN’S SCHEPEN, DIE DE BAAI BTNNF.N7.FTT.KN Met snelheid en kracht stelde Piet Heyn orde op de zaken „vermits de veelheid der plunderage die daer was”. Op deze wijze werden, behalve de galjoenen, ook de overige schepen genomen, zonder dat wij één man verloren of er veel geplunderd werd.... nu ja, enkele maats hebben kans gezien een io a 15 pond goud in hun scheepskisten te smokkelen. Er was een week noodig voor het inventariseeren en het inladen van den ge- weldigen buit, onder welk prettig werk, de papegaai van den Spaanschen admiraal: „Victoria, o que buena va” krijschte. Het resultaat der inventarisatie was in het kort: 177.329% pond zilver a f 44*— het pond f 7.802.498.— 606 balen Cochinille a f 3000.— » 1.818.000. 154 balen zijde a f 2000.— » 308.000.— 2112 kisten indigo a f 400.— » 844.800. 37.375 huiden a f 12.— » 448.500.— diversen ,, 288.650. f 11.510.448.— Onder de „diversen” ressorteerden kostbare sieraden, zijden damesdessous, muskus, amber en edelsteenen. Toen alles was ingeladen, bracht' Piet Heyn door het Bahama kanaal zijn vloot naar patria. Verspreid door storm is zij in Januari 1629 toch veilig langs de Duinkerker kapers gekomen onder de hoede van een konvooi van Jan Evertsen. Piet Heyp had op den zwaren tocht slechts 150 dooden te betreuren, nog geen 4% van de sterkte, doch het percentage aan zieken was 50%. Tusschen de ontvangst van de Spaansche bevelhebbers en die van Piet Heyn door hunne overheden, was uiteraard een groot onderscheid. Uit den aanhef van het rapport van den gouverneur van Havana over het gebeurde blijkt wel, met hoeveel schroom hij zijn koninklijken meester de jobstijding meldde. „God weet Sire”, schreef hij „hoezeer ik het betreur, dat uit deze haven zulke onaangename berichten gaan aan mijn Heer en Koning, dien ik zoozeer liefheb, dat ik meen, dat hem slechts berichten van aangenamen aard moeten worden toegezonden”. De koning was woedend! Hij schreef op het proces-verbaal van den Raad van Oorlogszaken: „Deze zaak is van groot gewicht en doet onze natie zooveel smaad aan, zoolang zij ongestraft blijft, dat het noodig is de straf te voltrekken ter plaatse waar de misdaad werd begaan. Komen de bevelhebbers hier in Spanje, dan zouden de hoofden der schuldigen naar de haven van Matanzas moeten worden gebracht, opdat zij daar ten toon gesteld worden”. Don Juan Benavides-y-Bazan is na een proces, dat 5 jaren duurde, ter dood veroordeeld en in 1634 geëxecuteerd. Als ridder van de Militaire Orde van Santiago, mocht hij echter door zijn mederidders met praal worden begraven. De Leoz, de vice-admiraal, zuchtte 5 jaren in een Afrikaansche gevangenis en overleed daar. Zij overleefden dus hun overwinnaar, maar.... hoe? Onze admiraal werd in het vaderland „magnifyckelijk getrakteerd . Vijftig kanonnen werden drie malen losgebrand en „met niet minder vlijt wierter ghedaen met vyeren ende vuyrwercken en kloeken te luyen ende voorts den Heere daneksegginghe in de kereken ghedaen”. Op zijn zegetocht door Leiden op weg naar Amsterdam, onderging Piet Heyn een zeer geestdriftige betooging. Het was toen, dat hij zeide: „Siet hoe het volck nu raest, omdat soo grooten schat ’t huys brenghe, daer weynich voor hebbe ghedaen; ende tevoren als ick dervoor hadde ghevochten ende verre grooter daden ghedaen als dese, en heeft men sich naeuwlycks aan mij ghekeert!” ’t Was feest in Haarlem en Amsterdam. Prins Frederik Hendrik schonk den held een gouden penning van 5 cM. middellijn, Hunne Hoogmogenden een gouden keten van f 1000.— daarbij; Lonck en Banckert werden met goedkoopere vereerd. En toen kwam de verdeeling van den buit.... reglementair. De W.I.C. reserveerde 1 y2 millioen, de prins kreeg de hem toekomende 10% van de netto winst, op 7 millioen berekend, en de bemanning ook io%, voor Piet Heyn neerkomend op f 7000.—. Hier moge worden bijgevoegd, dat het verhaal, alsof hij zijn vrouw vóór zijn binnenkomst had opgedragen actiën der Compagnie te koopen, hetgeen de voorzichtige dame niet aandurfde, een legende is. Het is niet oninteressant ook te vertellen, hoe veel royaler ruim 1 y2 eeuw later de Engelschen een goed geslaagde kaperij betaalden. Toen zij in 1796 ons Amboina en Banda ontroofden, kreeg een „captain” £ 15.000.— uit den rijken buit van specerijen en toen zij in 1799 twee Spaansche zilverschepen uit Mexico kaapten, de Sa. Brigita en de Thetis, die een schat van £ 600.000.— vervoerden, kregen de captains ieder £ 40.700.—, de luitenants £ 5090.—, de onderofficieren £ 2468.—, de adelborsten £ 791.— en de matrozen en de mariniers £ 182.—. Piet Heyn was echter tevreden met zijn matige premie, niet alzoo de maats; zij hebben een opstootje voor het West-Indisch Huys gemaakt. Onder hen scholen opstokers, die fluisterden „’t Comt alleen tot de Rycke, gelijck een seltsame Tulpe” (men stond aan den vooravond van den dwazen windhandel in tulpen). Doch „liefhebbers” van het vaderland stonden hun te woord met de vraag: „Gaetet U oock niet aen, als een (held) Uwen vijandt den bloedigen degen, daermet hij U vervolgd, met cracht heeft uyt sijn hande geslaghen?” Eenige maanden na het uitzenden der groote expeditie onder Piet Heyn, was door ie W.I.C. een redelijk groot eskader in zee gebracht onder admiraal Adriaen Pater, bestaande uit 12 schepen, voerend 1147 man en 255 vuurmonden. Pater zeilde den I5en Augustus 1628 uit en kruiste zonder succes bij de Azoren op Westindische thuis vaar ders tot het einde van het jaar. Den ien Januari 1629 verliet hij dit kruisterrein en stevende naar Brazilië, naar de Allerheiligenbaai. Hopend iets in San Salvador te kunnen uitrichten, liep hij tot voor de stad, maar slechts enkele leege schepen onder de forten aantreffend, begreep hij, dat het de „pijne niet weerdich” was, schepen en volk te wagen, en hij verzeilde den 4en Februari naar Pernambuco. Hij nam in die buurt een prijsje, maar vernam van een visscher, dat hij al gesignaleerd en men in de haven op zijn hoede was. Dus maar weer verder, nu naar de Caraïbische Zee om hier en daar wat te ververschen — de Deventer schoot er 6 man bij in. Tusschen Haïti en Porto Rico diende Pater het geluk; hij nam twee prijzen en lichtte er 4000 realen van achten uit (Spaansche matten a f 2.25) dat is te zeggen 3200, want de plunderende maats waren niet secuur geweest bij het inleveren. Het verdeelen der vloot om meer vaarwegen te kunnen beheerschen, leverde weinig op. In Juni maakte men twee kleine prijzen en vleide zich in de buurt van Haïti met de hoop op de komst van een Spaansche vloot, door gevangenen verklapt. De gelegenheid was gunstig, want den ioen Juli vereenigden zich in de buurt van Cuba 6 schepen van een eskader onder commandeur Jan van Hoorn met Paters vloot. Deze scheepsmacht was in April te zijner versterking uit patria ge¬ zonden; zij had in groepen ageerend, in de Caraïbische Zee gekruist en 3 tamelijk goede prijzen genomen. Pater beschikte nu over 20 schepen en hoopte daarmede bewesten kaap Florida een val voor zilvervloten te kunnen stellen; schepen kreeg hij genoeg, want langzamerhand voegden zich de overige zes tot Van Hoorns eskader behoorende bodems bij de vlag. Het wachten was echter tevergeefs; de vijand was hoogst voorzichtig geworden na de ongenadige klappen hem onlangs toegebracht. De room was van de melk en Pater besloot 9 bodems met de prijsgoederen naar huis te sturen, een schamele Maunanimus V1R. D Henuicus Cokneuus LiWCKIU*. ROSF.NHAUE.VJIS BüARANTÜs. SOCIETATIS INIM.F OCCIDÊNTAUS. • rttsft&e* aPkovixui* coxf cvattftm Fk,«reett;* Ciaan» HENDRIK CORNELIS LONCQ, DIE IN 1629 TOT „GENERAAL” OVER DE VLOOT DER W.I.C. WERD AANGESTELD. OP HET PORTRET DRAAGT HIJ DE MEDAILLE, GESLAGEN TER HERINNERING AAN DE VEROVERING VAN DE ZILVERVLOOT IN DE BAAI VAN MATANZAS. buit, in aanmerking genomen de groote kosten der expeditie. Met de rest overwinterde hij in West-Indië. Hier kruiste een deel zijner schepen, hijzelf deed in November en December een verkenning op de Orinoco (Venezuela). Men verontrustte de oevers, plunderde en verbrandde de stad S. Thomé en verliet de rivier met den wil naar Trinidad. Buit vond hij daar niet, en van zijn werk is slechts vermeldenswaard, dat hij in Januari 1630 op Bonaire landde en daar den dood van een in hinderlaag gevallen schipper wreekte met de vernieling der Spaansche nederzetting. Op de kust van Columbia heeft hij ten slotte het stadje S. Martha aangevallen en voor 5000 realen gerantsoeneerd (Maart 1630). Den nen Juni was hij thuis. Aan Paters ijver had het niet gelegen, maar deze expeditie was een groote strop voor de Compagnie. Doch, zij kon een verliespost lijden en had middelen te over om nu ernst te maken met haar kolonisatieplannen. Men heeft over allerlei Spaansche bezittingen gedacht, maar ten slotte kreeg Brazilië, om redenen die wij reeds vermeldden, de voorkeur. Men sloeg het oog op Noord-Brazilië; met name Pemambuco, scheen Heeren XIX de beste plaats. De W.I.C. beschikte evenwel niet meer over Piet Heyn, deze held was in staatsdienst als luitenant-admiraal van Holland overgegaan, maar aan bekwame vlootvoogden schortte het in de Republiek niet. De Compagnie benoemde den „mantiaften” Loncq in Mei 1629 tot generaal, Pieter Ita tot admiraal en tot vice-admiraal Joost van Trappen „geseght” Banckert. Kolonel van het krijgsvolk werd [hr. Diederik van Waerdenburgh. Er werd een vloot van 26 schepen uitgerust, de grootste van 800 ton (het vlaggejchip Amsterdam mat zelfs 1000 ton); zij voerde 654 stukken en 3968 man Deze scheepsmacht werd later nog versterkt met 38 bodems, voerend 643 stukken m 4000 man, en met het grootste gedeelte heeft generaal Loncq den 2en Maart [630 Olinda de Pemambuco veroverd. Met zijn expeditie vangen wij het volgende hoofdstuk aan. LITERATUUR S. P. 1’HONORÉ NABER en J. C. M. WARNSINCK, Johnnes’ de Laet. jaernjcK vernaex van ac verrichtingen der geoctroyeerde W. I. C. in 13 boeken. (1931—1937) — A- DE VARNHAGEN, His;oria das Lutas com os Hollandeses no Brazil desde 1624—1654. (1871) — S. P. 1’HONORÉ NABER, Reisebeschreibungen von Deutschen beamten im dienst der Niederlandischen West- und Ost-Indischen Kompagnieën. (1930—'32) — S. P. 1’HONORÉ NABER, De Nederlanders in Guinée en Brazilië. (1931) — J. G. DOORMAN, Die Niederlandisch West-Indische Compagnie an der Goldküste. (Tijdschr. Batav. Gen XL, 1898) — J. C. M. WARNSINCK, Piet Heyn. (1937) — Advies tot aanbeveling van de verkering van Brazilië door de W. I. C. 12 Sept. 1622. (Hist. Gen. Kron. 27 jg.) - De verovering van San Salvador 1624. (Historiestem 1908) — V. T. HARLOW, Colonising expeditions to the West Indies and Guiana 1623—1667. (1925) — W. R. MENKMAN, Nederland in Brazilië en de Caraïbische Zee. (West Ind. Gids 1938) — E. M. A. TIMMER, Twee pamfletten over de herovering van Bahia in 1625. (Hist. opst Br 38) — RE. HATTINK, Twee brieven van den admiraal Piet Pietersz. Heyn 10 Nov. 1626 en 3 Oct. 1628. (Hist. Gen. Kron. 4de jg.) - S. P. 1’HONORÉ NABER en I. A. WRIGHT, Piet Heyn en de zilvervloot. (1928) — J. H. J. HAMELBERG, De Nederlanders op de West-Indische eilanden. (1901 1909) I. A. WRIGHT, Nederlandsche zeevaarders op de eilanden in de Caraïbische zee en aan de kust van Columbia en Venezuela 1621—1648(49). (i934~’3S) — A- THOMAZI, Les Flottes de 1’or (1937) — J- H. BEEN, De zilvervloot. (Eig. Haard 54, 1928) — M. G. DE BOER, De verovering van de zilvervloot. (Tijdschr. v. Gesch. XXXV) - N. KLUYVER, Het laatste bedrijf van de zilvervloot. (Eig. Haard 1902) — J. TER GOUW, Piet Heyn brengt de zilvervloot binnen. (Ned. Gesch. II) C. K. KESLER, De verovering van de zilvervloot. (9 Sept. 1628). (W. Ind. Gids X) P. A. LEUPE, Admiraal Lonq. (Nav. 16) — A. DE ROTTE, Genealogie Lonq. (Wapenheraut XXII) HOOFDSTUK IX DE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE VAN DE W.I.C. DE PERIODE VAN 1630—1637 \V V oor een gedecentraliseerd georganiseerd lichaam als de W.I.C., was het / ondoenlijk, de groote scheepsmacht van Loncq, samengesteld uit de \/ contingenten der verschillende Kamers gehjktijdig in zee te brengen. V Dit gelukte zelfs niet met het eerste échelon; Loncq aanvaardde den 27en Juni 1629 zijn reis met slechts een zeer klein deel zijner vloot. In afwachting van de komst der ontbrekende bodems, besteedde hij zijn tijd nuttig aan het bekruisen der Portugeesche kust. Op zijn eerste rendez-vous, ter breedte van de Barles (bij Lissabon) arriveerde eenige versterking en hij stevende toen naar het tweede rendez-vous, Teneriffe, waar hij 18 schepen onder zijn vlag kreeg. Dit eskader ageerde in twee eskaders ter verontrusting van de omgeving. Loncq liep den 23en Augustus, terwijl hij met 8 schepen dicht onder de kust zeilde bijna in het verderf, want bij het lumieren van den dag, bleek hij te zijn vervallen onder een groote vijandelijke vloot. Deze scheepsmacht, onder bevel van Frederik de Toledo, was op weg naar Spaansch-Amerika om versterkingen te brengen, de voedingsvloten der zilvervloot naar Havana te convooieeren en deze zelf naar Spanje te geleiden. Toledo’s macht omvatte 36 schepen met 7300 koppen bemand, zoodat hij de onzen maken en breken kon. Met wat zeemanschap had hij Loncq gemakkelijk kunnen vangen, want een niet te bezeilen kaap aan loef belette den Hollandschen admiraal naar de ruimte te wijken, zonder te dicht bij de Spaansche vloot te komen, die hem aan lij opwachtte. Loncq profiteerde echter van een groot gat in de vijandelijke linie. Hij vierde zijn schooten en brak op die plaats onder zwaar schutgevaart in. Bij die doorbraak leden de onzen nauwelijks verliezen, maar Loncqs volle laag zat zoo prachtig, dat hij het kermen der verwonde vijanden hoorde. De Spanjaarden joegen hem den volgenden dag wel, doch slapjes. Wij mogen aannemen, dat De Toledo instructies had om zich niet aan verhezen bloot te stellen, voor hij op het terrein zijner speciale werkzaamheden was aangekomen en dus afzag van een scherpen strijd bij de Canarische eilanden. Hij was nog geen uur geleden van koers veranderd, toen vice-admiraal Banckert met zijn Zeeuwsche schepen opdaagde. De bewerker van het „Jaerlijck Verhad” der W.I.C. (Johannes de Laet), wijlen S. P. L’Honoré Naber merkt op, dat dit de tweede maal was, dat Banckert als het ware uit de lucht kwam vallen om zijn opperbevelhebber in een moeilijk oogenblik zijn waardevollen steun te brengen. Hij kwam in Piet Heyns vloot op den avond voor het opdagen der zilvervloot; ditmaal versterkte hij Loncq op een critiek tijdstip, toen men nog niet wist wat Toledo van*zins was, en nog eenmaal is hij als een geschenk des hemels naar Maarten Tromp gevoerd, namelijk bij Duins (1639)5 toen de admiraal zoo hard versterking nqodig had. * ,/• . v De W.I.C. heeft van De Toledo verder weinig last gehad. De Spaansche vlootvoogd heeft zich in September 1629 op de Engelsche koloniën Nives en Sint Christopher geworpen en den Britten groote schade toegevoegd, maar verder lag hij, wegens bedorven victualie en geldgebrek werkeloos, en in den loop van 1630 had zijn kostbare scheepsmacht wel zoowat de waarde van al het zilver der aan zijn hoede toevertrouwde zilvervloot geconsumeerd. Toen Loncq de omgeving der Canarische eilanden had afgeroomd, verzeilde hij in September naar de Kaap-Verdische-, waar hij voor St. Vincent zijn derde rendezvous vaststelde. Daar wies zijn vloot aan tot 27 schepen, maar hij had er nauwelijks emplooi voor. _ Het was ook niet de bedoeling geweest hier lang te blijven; Loncq heeft 4 maanden op zijn groote versterking van 38 schepen moeten wachten door onvoorziene omstandigheden. , De zaak was, dat het vaderland in den zomer van 1629 moeilijke dagen doormaakte. Immers, terwijl stadhouder Frederik Hendrik ’s Hertogenbosch belegerde, deden keizerlijke troepen een inval in Gelderland en veroverden Amersfoort. Ieder, die helpen kon deed het zijne, ook de W.I.C., die haar krijgsvolk en munitie ten dienste van het land stelde. . , Door de verrassing van Wesel werd evenwel het gevaar spoedig afgewend; ’s Hertogenbosch viel den 4en September, en de Compagnie kon zich weer aan haar eigenlijke taak wijden. . '' , Tusschen het einde van September en het laatst van December bereikten de meeste schepen der tweede vloot Loncqs vlag en kon hij den 26en December met 52 schepen en 13 kleine bodems St. Vincent verlaten. Het lange verblijf op de volgepropte schepen in een tropisch klimaat had de equipage zeer veel kwaad gedaan; toen de vloot in de stilten der aequatorzóne zwalkte, lagen 800 man plat te kooi. Na het snijden van den aequator telde de vloot 1200 zieken en reeds 246 man waren over den fokkeschoot te water gegleden (in zee begraven). De vloot kreeg den 3en Februari 1630 de Brazihaansche kust m zicht, doen ver benoorden Pemambuco, en bij de pogingen om zuid te maken verlijerde zij meer en meer om de noord. ' Loncq moest dus wel een slag maken naar Femando Neronha, een eüand 200 mijl N.O. van kaap San Roque (oostpunt Noord-Brazilië) gelegen, vanwaar zuid gemaakt en Pemambuco kon worden bezeild. Den I3en Febmari kwam de gewenschte plaats in zicht, terwijl nog slechts 5800 man van de 8000 opvarenden dienst konden doen. De aanval op Pemambuco, of beter op de hoofdplaats Olinda van deze capitama, werd als volgt geregeld. .. , ,. De bevelhebber der troepen, kolonel Van Waerdenburch, scheepte zijn landings troep, 2900 man, waaronder 700 matrozen op 16 schepen in en stevende naar Amorella, een geschikt punt, benoorden Olinda gelegen. Loncq bestemde een flottüle van 9 lichte schepen onder Ita, om tot de binnenhaven door te dringen en een andere van 6 bodems voor het forceeren van een vaargeul, terwijl hij aan 3 groepen, elk van 2 jachten, opdracht gaf tijdens het gevecht te onderzoeken, of zich beneden Olinda een zwak verdedigde plek voor een landing van matrozen leende en of tot achter het kustrif, het z.g. Recief kon worden doorgedrongen, ten einde de op dit rif staande kasteelen in den rug aan te vallen. De admiraal zou zich met zijn gros tegenover het waterkasteel op de punt van het Recief posteeren en dit reddeloos schieten evenals het meer binnenwaarts gelegen „landrecief’-kasteel. In den morgen van den I5en Februari zeilde de vloot met „lieflijck” weer op naar de stad. Tegen den middag zette Loncq den aanval in met een zwaar bombardement van beide kasteelen, en bij hoog water ten 3 ure namiddags, trachtten de flottilles de havengeulen binnen te dringen, wat haar evenwel niet gelukte, omdat de vijand, die wegens den langen duur van Loncqs reis was gewaarschuwd voor zijn komst, de toegangen met zinkschepen en kettingen had versperd. Daar het bombardement evenmin veel uitwerking had op de steenen forten, hing alles af van de troepen. Zij hadden geluk. Bij de landing ondervonden zij nauwelijks tegenstand, en het leger trok, verdeeld in drie divisies, elk van 1000 man, ongestoord op tot voor de buitenwerken der stad, welke ijlings door de bezetting werden ontruimd. Toen Loncq eindelijk 500 varensgasten aan land kon werpen, was Olinda reeds door Van Waerdenburch genomen. De kasteelen op het Recief wilden echter van geen overgave weten, en buiten de stad verzamelde de gouverneur, Mathias d’Albuquerque, den broeder en gevolmachtigde van den eigenaar der capitania zijn troepen, bestaande uit 1000 Portugeezen en 3000 Brazilianen en organiseerde ze in het hem zoo goed bekende terrein om den onzen eiken duim gronds van het achterland te betwisten. Ben man als Albuquerque, die groot belang had bij het particuliere familiebezit en niettemin zonder aarzeling zijn pakhuizen met 15.000 kisten suiker aan de vlammen en daarmede 2 millioen dukaten prijs gaf, moet wel een edel vaderlander zijn geweest. Wij hebben van hem en de leerlingen uit zijn school ondervonden wat het zeggen wilde, te moeten strijden tegen ware vaderlanders, die tot de grootste offers bereid waren. Wij konden eerst den 2en Maart de belegering der halsstarrige kasteelen ernstig beginnen, want voordien moest de stad in staat van verdediging worden gebracht tegen de aanvallen van Albuquerque. Doch eenmaal omsingeld, zwichtten de beide kasteelen; den 3en Maart werd met een plechtige dankzegging de verovering van Pernambuco gevierd. 34 Helaas, Pernambuco was slechts een klein gedeelte van Brazilië. In het binnenland stonden wij langen tijd, eigenlijk steeds, tegenover een den hardnekkigen guerilla voerenden tegenstander. Overigens bezaten wij voorloopig van de capitania slechts de stad Olinda en tiet daarvan een mijl bezuiden liggende havenstadje Recief. Het zou jaren duren, OP DE ONDERSTE HELFT DER AFBEELDING IN HET MIDDEN DE STAD OLINDA, GEHEEL kelhis AMORELLA, WAAR VAN WAERDENBURCH MET ZIJN LANDINGSTROEPEN AAN WAL WERD GEZET. LINKS DE SCHEPEN ONDER LONCQ IN GESCHUTGEVECHT MET HET FORT OP HET KUSTRIF EN HET KASTEEL ST. GEORGE OP DEN VASTEN WAL, WELKE SAMEN DEN TOEGANG TOT DE BINNENREEDE BEHEERSCHTEN EN OP DE BOVENSTE HELFT DER PRENT ZICHTBAAR ZIJN. eer wij de in de capitania gebouwde 70 suikermolens, door 15.000 slaven gedreven, weer zoo’n beetje aan het malen konden krijgen. Aan de zeezijde waren wij veilig; Loncq behoefde zelfs niet te blijven; hij kon geleidelijk eskaders naar het vaderland terugzenden en andere op kruistochten in de Caraïbische Zee sturen; zijn zeevolk hielp de landmacht bij de zuivering der om- gevmg van Olinda of hield den vijand in de Allerheiligenbaai bezig; zelf repatrieerde hij den 8en Mei met 9 schepen. Voor Pernambuco bleven voorloopig 19 bodems, onder commando van Johannes van Walbeek, ter beschikking van den kolonel-gouverneur. Van Waerdenburch kreeg geen gemakkelijke taak; de in het z.g. Arrayal verschanste Portugeezen waren daaruit niet te verdrijven1). Ook mocht hij aannemen, dat de Spaansche koning niet zou berusten in het geleden verlies, maar daar Heeren XIX spoedig werden ingelicht over de uitrusting van een hulpexpeditie voor Albuquerque, zorgden zij gelukkig voor het zenden van een nieuwe vloot van 16 bodems, bewapend met 407 stukken en bemand met 1330 koppen, die werd toevertrouwd aan „generaal” Adriaen Pater — zoo werd de opperbevelhebber van een Compagnievloot betiteld — en aan admiraal, eigenlijk dus vice-admiraal, Maarten Thijsz. In vlootverband zeilde dit eskader niet, de schepen kwamen het eene na het andere, tot in December 1630, in Brazilië aan; ook werden Pater nog 8 bodems onder commandeur Jan Booneter nagezonden. In Olinda en het Recief had de W.I.C. inmiddels een goede vlootbasis gekregen van waaruit gemakkelijk kapertochten konden worden ondernomen. Joost Banckert kruiste voor St. Helena; Dirck Symons maakte de Allerheiligenbaai onveilig; een eskader onder Dirk Ruyters werkte in West-Indië en bij Haïti samen met dat van Ita; de laatste vlootvoogd loerde op een zilvervloot benoorden Cuba en kruiste voor zijn thuisreis met Booneter, die daarna de Caraïbische eilanden voor zijn rekening nam Ten slotte bezocht Pater Trmidad, Bonaire en Haïti, en allen brachten vele prijzen thuis en verrijkten de kennis onzer zeelieden met hetgeen ter zee en op de kusten kon dienen voor de bestrijding van den vijand. Van dergelijk werk zullen wij niet steeds de details vertellen, wij kunnen er in het algemeen van zeggen, dat menige toevalstreffer rijken buit opleverde, maar toevalstreffers bleven het en veel geld werd verslonden en veel zeelui leden of stierven op de maandenlange tochten in vijandelijk gebied, waar het probleem der verversching van den aanvang af moeilijk was. Sluiten wij het jaar 1630 af met de vermelding van de kranige daad van kapitein Jan Lichthart, die den 23en November op zijn thuisreis voor het Kanaal werd besprongen door 3 Duinkerkers. Deze veinsden vreedzame koopvaarders te zijn, ten einde ongehinderd de Overijsel, Lichtharts bodem, te kunnen naderen, maar Lichthart vertrouwde hen niet en bracht de kapers door allerlei argwanende vragen er toe, te vroeg het masker af te werpen, Zij eischten toen het strijken van de vlag voor den koning van Spanje en kregen het fiere antwoord, dat Lichthart slechts streek voor den prins van Oranje. Toen pakten de kapers, die samen 71 stukken voerden, de Overijsel (26) aan en gaven haar laag na laag. Zij durfden echter niet *) Het Arrayal lag 5 km N.W. van het Recief in een moerassig gebied, gevormd door de Rio Capibaribi en de strandlagune benoorden Olinda. te enteren, want de HoUandsche schipper had hun blijkbaar zeer overtuigend toe^eroepen, dat hij liever de lont in het kruit stak dan zich over te geven. Na 8 uren schutgevaart was de Overijsel haar grooten mast kwijt en de fokkemast was doornageld. Zij had 17 schoten onder water en 400 door haar romp, het roer was aan spaanders geslagen en haar verlies aan menschen bedroeg 13 dooden en 22 gewonden. Maar de drie Duinkerkers waren zelf zoo gehavend, dat zij het schip moesten loslaten. Lichthart bereikte Plymouth; daar repareerde hij en hij bracht de Overijsel behouden thuis. Een gouden keten van Heeren XIX was zijn welverdiende loon. Het jaar 1631 onderscheidde zich wat de bedrijvigheid ter zee betreft, vooral door de actie van Pater. Generaal Pater was den I4en April weder met 5 schepen in Pemambuco aangekomen en nadat hij de in Brazilië beschikbare bodems onder zijn vlag had gebracht, scheepte hij op zijn eskader van 14 groote en eenige kleinere schepen 1300 man troepen onder overste Steyn Callenfels in (Artichefsky, een der echte rimboeloopers in Brazilië, maakte deze expeditie als jong kapitein mede) en aanvaardde een tocht naar Tamarica, een eiland, ongeveer 15 zeemijlen benoorden Olinda gelegen. Onder de dekking van het eskader landden de troepen, maar Albuquerque had bijtijds de lucht van het plan gekregen en de bezetting der sterkten vermeerderd met 700 man. Verder was ons de „gelegenheid” al zeer slecht bekend, ook schoten onze middelen deerlijk te kort, zoodat wij moesten volstaan met een fortje (Oranje) aan te leggen op een naburige eilandje, waarna Pater den ien Juli naar het Recief terugzeilde. Inmiddels was de zeemacht ook actief geweest bij de controle der Allerheiligenbaai; onze verkenners namen niet alleen eenige rijke prijzen, doch meldden bovendien de aankomst van een Spaansche vloot onder Don Antonio d’Oquendo. Het jacht de Kater had 30 zeilen geteld, waaronder 4 zware galjoenen; bovendien moesten nog meer schepen op komst zijn. In het begin van 1631 was namelijk in Portugal besloten een scheepsmacht uit te rusten, die ten doel had de troepenmacht van Albuquerque te versterken, de Allerheiligenbaai te beschermen en zoo mogelijk het Recief te hernemen. Spanje deed bovendien het zijne, vooral om zijn zilvervloten sterker convooi te bezorgen. De beide landen brachten een groote scheepsmacht in zee. Het Spaansche eskader bestond uit 16 oorlosschepen, en wel 13 galjoenen van 400—900 ton en 3 galjooten van 150; het Portugeesche contingent omvatte 5 galjoenen van 300—450 ton en 5 karveelen van ongeveer 100 ton. De vloot mat in totaal 10.220 ton; zij was bewapend met 542 stukken en bemand met 4939 koppen. Verder bracht zij 3000 man troepen onder den graaf Bangnolo aan en nam 32 koopvaarders onder haar hoede. De groote uitrusting bleef in Holland niet onbekend, en Pater arriveerde voor de armada, maar men had haar grootte onderschat; ook haar snelle overtocht was een tegenvaller. Toen bovendien de Kater, de verkenner ter reede van Bahia slechts 30 meest kleine vijandelijke zeilen telde, werd Pater volkomen misleid ten aanzien van wat hij te verwachten kreeg. Nadat het gouvernement te Pernambuco met voortvarendheid de verdediging van het Recief had verzekerd, verliet Pater, den 3oen Augustus de reede met een vloot van 18 schepen, die 9160 ton mat en 350 stukken en 3245 man voer. Hij was dus qua materieel weinig zwakker dan d’Oquendo, te meer, daar hij een zeer groot schip, de Prins Willem (1000 ton; 4b st.) commandeerde en zijn viceadmiraal Maarten Thijsz. en zijn schout-bij-nacht Sickesz. ook het bevel voerden over kloeke bodems* de Vereenigde Provinciën (800 ton; 38 st.) en de Hollandia (600 ton; 30 st.). Voor de Allerheiligenbaai gekomen, bleek d’Oquendo verzeild te zijn; Pater gooide het om de zuid in de hoop den vijand te kunnen vinden. Hij had succes; hij kreeg den nen September bij zonsondergang, voeling met den tegenstander. Den volgenden morgen bleek hem echter weldra, dat zijn verkenner, de Friesche jager, evenals kort geleden de Kater, het getal der vijanden zeer had onderschat. Hij rekende 3P 8 galjoenen, maar het bleken er 18 te zijn, terwijl de geheele vijandelijke macht 53 vaartuigen telde. Paters strijdplan, in den krijgsraad van den nen vastgesteld, berustte op het bevechten van 8 galjoenen, welke door zijn kapiteins twee aan twee zouden worden geënterd. Het kleinere materieel vreesde hij niet. Zoo had de admiraal de Walcheren, rader Jan Mast, aangewezen om hem, en de Provincie Utrecht onder Dirk Jansz. Dm vice-admiraal Thijsz. te secundeeren. Er was geen gelegenheid meer de Dlannen te wijzigen; trouwens Pater was van oordeel, dat hij alles in het werk moest >tellen om den vijand te verhinderen, zich tusschen het Recief en onze vloot te >laatsen. En daar hij de loef had en d’Oquendo’s linie slecht was geformeerd, liepen lij en Thijsz. en beider secundes onstuimig op d’Oquendo’s vlaggeschip en de vijindelijke vice-admiraal in. Tactisch ware het beter geweest een geschutgevecht in de inie te leveren in plaats van de zwaar bemande galjoenen te enteren. Helaas, rnkele Hollandsche schippers toonden zich „flauwhertigh”; zij volgden hun vlag)fficieren slechts aarzelend. Daarentegen schoten 2 galjoenen d’Oquendo te hulp, vaarvan Pater na ruim een uur vechten, een in den grond boorde, maar zijn Prins Villem was inmiddels zeer ontredderd. Met de Santiago van d’Oquendo zag het ;r niet beter uit; deze admiraal kreeg zeker reden, zijn woorden voor den slag, dat de Nederlanders wel niet zouden aanvallen, daar hun scheepsmacht niet veel zaaks vas, te berouwen. Thijsz. had inmiddels de San Antonio geducht toegetakeld, al werden zijn Verenigde Provinciën en de Provincie Utrecht ook door de Buenventura aangevallen. Jet gevolg was, dat de Utrecht haar grooten mast verloor en in brand raakte. Het was nu middag geworden, en tijdens den reeds 3 uur langen strijd der 4 Mederlandsche schepen staken enkele schippers geen vin uit, terwijl andere volstonden net wat schutgevaart. Op die wijze was de Utrecht niet te redden, en tegen eenen zonk het schip met 170 maats, die ettelijke malen tevergeefs hadden beproefd, le Antonio te enteren om zich op dat schip te bergen. Gelukkig stond Thijsz. zijn nan; ten 2 u. 30 m. had hij de San Antonio doomageld en tot zinken gebracht, en spoedig daarna streek de Buenventura, terwijl korten tijd later de Goerée de Batista n den grond schoot. Jammer genoeg, had de Hollandia haar dapperen schout-bijlacht Sickesz. verloren bij het enteren van de Spaansche schout-bij-nacht, zoodat ie Hollandia losmaakte en de Spanjaard ontkwam. De moedige Pater hield den ongelijken strijd tot 4 uur vol. Toen brak brand uit 3p zijn achterschip, en daar d’Oquendo dit onder een overstelpend musketvuur hield, was blusschen onmogelijk en trok het volk zich op den bak terug. Toen kreeg i’Oquendo kans zijn wrak geschoten bodem vrij te krijgen van de Prins Willem en bij, die zelf 250 dooden en gewonden verloren had, zag voor zijn oogen den tegenstander zinken, terwijl Pater, die zich nog geruimen tijd, hangend aan een touw voor den boeg, boven water hield, eindelijk jammerlijk verdronk. Van de Prins Willem zijn slechts 6 man gered. Na den ondergang der Prins Willem verflauwde de strijd. De nacht scheidde de partijen. Thijsz. herstelde zijn linie en zorgde zich tusschen het Recief en den vijand te plaatsen. Langzaam aan viel hij met zijn beschadigde schepen binnen, terwijl d’Oquendo zich even voor Parayba ophield en toen naar West-Indië stevende om een zilvervloot te dekken. De verliezen aan beide zijden waren zwaar geweest. Wij verloren twee schepen en ongeveer 500 dooden, de vijanden 4 galjoenen en meer dan 1500 gevallenen. Voegen wij daarbij nog, dat de beschadigde tegenstanders op de verdere reis en de thuisreis nog 4 schepen kwijt raakten, dan mogen wij zeker wel zeggen, dat Pater niet te vergeefs was gesneuveld. • Op school leeren wij d’Oquendo slechts kennen als de niet zeer vechtlustige admiraal, die in 1639, door Tromp voor Duins ongenadig werd geslagen. Wij ontmoetten hem nu in Brazilië als een dapper zeeheld, maar van gering tactisch kunnen, want zijn vechten was slechts een passieve defensie tegen 4 onverschrokken aanvallers. Op het Recief kregen enkele laffe schippers o.i. wel zeer milde straffen. Twee werden levenslang verbannen, één voor vier jaar, zij en twee andere verbeurden hun gage en werden veroordeeld tot betaling der proceskosten. De nabijheid der Spaansche armada heeft de Politieke Raden zoo’n hoofdbreken gekost, dat het plan rijpte om Olinda te evacueeren en te slechten, ten einde zich sterker te kunnen retrancheeren op het Recief; in November was zulks geschied, wat niet op een sterke positie wees. De vijand was echter niet van zins onze vestiging van zee uit te bestoken; d’Oquendo had volstaan met het ontschepen van troepen in Porto Calvo, ruim een breedtegraad bezuiden Pernambuco gelegen. In het zuiden konden de onzen dus niet optreden, het Arrayal en Tamarica werden ook te sterk geacht, maar men meende een goede kans te hebben tegen de capitania Parayba, een graad benoorden Olinda gelegen. Met 16 schepen werden 13 compagnieën onder Steyn Callenfels overgevoerd; de expeditie arriveerde den 5en December voor de Rio Parayba. Zij mislukte echter deerlijk, en reeds den ioen scheepten de troepen zich in, na het hoofd te hebben gestooten tegen de dapper verdedigde vijandelijke stellingen, met een verlies van 180 dooden en gewonden. Men probeerde het daarna met de capitania Rio Grande, 80 mijlen benoorden Parayba gelegen. De kansen stonden hier niet kwaad, de hier woonachtige Indianenstam der Tapoeiers was het juk der Portugeezen moe en vroeg onze hulp. Allereerst zeilde commandeur Smient derwaarts; hij bevestigde de goede berichten. Zoo stevenden den 2ien December 14 schepen onder admiraal Thijsz., versterkt met 10 compagmën onder Steyn Callenfels, noordwaarts, en men bereikte den 24en de zuidpunt der monding van de Rio Grande, Punto-Negro. De ingang bleek bestreken door het geschut van een sterk kasteel, zoodat werd besloten wat noordelijker bij Genepaboe te landen. Aldaar werd wat vee geroofd, maar het kasteel was niet te naderen, en Callenfels en Thijsz. keerden den 9en Januari 1632 onverrichter zake op het Recief terug. Wat dus op eenigszins grootscheepsche wijze in het afgeloopen jaar was ondernomen, liep op mislukking uit, doch de kaapvaart bloeide en de AmerikaanschSpaansche- en Portugeesche kusten werden onvermoeid bestookt. Van de kapervaarten zullen wij een enkele verhalen. Commandeur Jan Booneter, dien wij in het laatst van 1630 bij Haïti ontmoetten, wist in Januari en Februari 1631 in de omgeving 3 prijzen te nemen, uit één lichtte hij een schoonen buit aan gember, huiden en suiker. Daarna verzeilde hij naar de droogten der Tortugas tusschen Florida en Cuba en bekruiste de toegangen tot Havana en Matanzas. Hij schommelde in de buurt der laatste plaats wat verversching op, maar Spaansche schepen daagden niet op “n Booneter kreeg veel te stellen met zijn equipages. Die van zijn eigen schip maakte het zoo bont, dat hij eindelijk mismoedig zijn bodem verliet en overging 3P het schip van zijn vice-commandeur. En daar het met onwillige honden kwaad dazen vangen is, besloot hij in Maart thuis te varen. Zijn langdurige kruistocht was door het voortijdig verlaten van zijn post, ondanks menige goede prijs, een groote strop voor de W.I.C. Commandeur Jonathan Necker en zijn heldhaftige vice-commandeur Cornelis [ol-Houtebeen, die in April 1631 naar Brazilië zeilden, troffen het beter, al hebben dj wellicht niet geweten, wat hun grootste praestatie is geweest. Zij bekruisten sinds Mei het zeegedeelte tusschen Haïti en Columbia. Nu eens verden Spaansche koopvaarders op den wal gejaagd, dan weer genomen en de buit vas zoo ruim, dat Necker thuis kon varen met volgeladen schepen. Jol bleef. In Augustus kreeg hij een 18 zeilen tellende Spaansche vloot in zicht op weg van Harthagena naar Porto-Belo (Panama), welke hij natuurlijk niet kon deren, maar rijn aanwezigheid was den opperbevelhebber der Havanavloot, Thomas de LarrasDuru aanleiding de zilvervloten lang binnen te houden met het gevolg, dat de vloot, iie uit Mexico in den zomer naar Havana had moeten vertrekken, te laat in het seizoen, en wel in October uitzeilde, doch door een orkaan beloopen, bijna geheel schipbreuk leed. Met deze vloot gingen niet minder dan 3.5 millioen realen van achten (Spaanschen matten) verloren, nog gezwegen van haar kostbare lading cochinille, zijde, brasilhout, huiden en chocolade. De Hollanders profiteerden niet van dien buit der zee, maar het feit, dat de aanwezigheid der kleine Otter van Houtebeen met nog 2 jachten de indirecte oorzaak was der ramp, bewijst de geduchte reputatie der Nederlandsche kapers en hoe schitterend de kaperij als oorlogsmiddel tegen Spanje functionneerde. Jol bleef tot April 1632 op zijn kruispost tusschen Haïti en Columbia of in de buurt van Cuba. Wij zullen zijn prijzen niet opnoemen, haar waarde kon natuurlijk niet in de schaduw staan van die van het door de golven verzwolgen zilver. Merkwaardigsheidshalve vermelden wij slechts, dat hij een prijs met slaven geladen, vrij het, daar hij geen handelswaar in het zwarte ivoor zag. Hieruit blijkt wel, dat men in Pernambuco nog niet ernstig aan koloniseeren dacht, want als men toen reeds zelf suiker had willen fabriceeren, in plaats van deze waardevolle versnapering te kapen, zou een slaaf zijn gewicht aan de zoete stof zijn waard geweest. Jol kwam met vrij veel buit in patria terug, maar lang genoot hij er niet van een welverdiende rust; enkele maanden later begon hij een nieuwen torn naar de West, welke bijna 2 jaar duurde. Wij komen straks tot het verhalen zijner avonturen. Voor het jaar 1632 stond allereerst een plan om het Arrayal te veroveren op het programma. Men had vernomen, dat zware ziekten de bezetting teisterden en overloopers verraadden de zwakke punten van het sterke kamp. Nadere verkenningen bevestigden de berichten echter niet, en daar men zich nog te zwak voelde voor het opruimen van dit centrum van ’s vijands macht, werd gedelibereerd of het niet juister ware een aanslag op de Portugeesche vestiging bij kaap St. Augustin, 20 mijl bezuiden het Recief, te ondernemen. Het bleef bij praten; ook een expeditie naar Tamarica werd afgestemd en ten slotte werd volstaan met een strooptocht in de omgeving van Rio Formoso, een rivier iets bezuiden kaap Augustin gelegen. Deze expeditie, omvattend 17 schepen, stond onder bevel van den gouverneur en van admiraal Johannes van Walbeek; Von Schuppe maakte den tocht als kapitein mede. Men heeft in Januari 1632 in het binnenland huizen en suikerpakhuizen verbrand, maar kon den buit niet meevoeren, zoodat de tocht geen gewin voor de W.I.C. opleverde. ^ niet te verwonderen, dat Heeren XIX ontevreden werden over den geringen voortgang der kolonisatie en herhaaldelijk aandrongen op de verovering van het Arrayal, want zoo lang de vijand onder den rook van Pernambuco lag genesteld, hing onze positie in Brazilië in de lucht. De vertoogen der bewindhebbers hielpen in zooverre, dat althans tot een nieuw offensief werd besloten, wel niet rechtstreeks tegen het Arrayal, maar in het gebied van St. Augustin, dat de vijandelijke vesting voedde. De gouverneur stevende den I3en Maart met 18 schepen onder Maarten Thijsz. en 14 compagnieën onder bevel van overste Steyn Callenfels derwaarts, nadat de bevelhebbers persoonlijk in den aanvang der maand de situatie hadden verkend. Niettemin werd geen noemenswaard resultaat bereikt, de vloot was den 2oen ai weer thuis; zij had slechts enkele prijzen gemaakt. Bij het invallen van het regenseizoen, in April, was er voor de groote schepen op de Braziliaansche kust niets uit te richten. Thijsz. kreeg daarom bevel met 22 bodems thuis te varen, doch op weg eerst West-Indië te verontrusten. Vier schepen werden gereserveerd om de buit gemaakte suiker naar patria te brengen; met dit smaldeel voer Steyn Callenfels thuis. Voor het Recief bleven nog ter beschikking 13 schepen onder Jan Mast. Admiraal Thijsz. heeft tot begin September met zijn smaldeelen in de WestIndische wateren gekruist, doch veel prijzen maakte hij niet, evenmin zijn commandeur Geleyn Stapel, die zijn kruistocht tot Campêche, op de westkust van het schiereiland Yucatan uitstrekte. Beide vlootvoogden arriveerden gescheiden in November in het vaderland. In deze periode leerde ons een overlooper Domingo Calabar de juiste strijdmethode tegen zijn landgenooten. Met zijn voorlichting slaagde een tocht met 4 schepen en 570 man naar Barra Grande en Porto de Frances1). Er werd wel niet veel buit gemaakt, maar wel zooveel vijandelijk eigendom vernield, dat de schrik voor de Hollanders er langs de geheele kust in kwam en Albuquerque zelfs onderhandelingen opende. Even actief was het gouvernement bij het bekruisen van kaap Augustin, maar inmiddels hadden Heeren XIX besloten twee bewindhebbers, Matthijs van Ceulen en Johan Gyseling, naar Brazilië te detacheeren om een organisatie te scheppen, zooals zij die wenschten. Deze heeren zouden dus in de plaats treden van het bewind van den legercommandant en de Politieke Raden. Zij brachten tusschen December en Januari 1633 6 schepen met eenige versterking aan. Een dezer was de Otter, het schip van Cornelis Jol, die, na aankomst, vereenigd met commandeur Jan van Hoorn of alleen, zijn langdurigen kruistocht van October 1632 tot Juni 1634 aanving. Wij zullen hem straks aan zijn schitterend x) Barra Grande ligt op 90 Z.B., Porto de Frances ligt 40 mijl zuidelijker in de capitania Rio d’Alagoa. 35 werk zien, maar eerst kortelings aanstippen, wat in 1633 onder de leiding der beide gedelegeerde bewindhebbers tot stand kwam. Allereerst dan, bracht in Januari de equipagemeester Jan Lichthart met 5 schepen majoor Von Schuppe om de zuid naar Rio Formoso (30 mijl bezuiden het Recief); men wist een klein sterk fort te veroveren en maakte de bezetting af. In Februari vertrokken 3 schepen met troepen onder kapitein Bijma andermaal om de zuid, ditmaal naar Porto do Frances. Hij was in Maart terug, na wederom geducht onder de suikermolens te hebben huisgehouden; bovendien nam hij een vet prijsje op den terugweg. In deze maand legde kolonel Van Waerdenburch zijn functie neer en voer thuis met den admiraal, tevens politieken raad Van Walbeek. Bevelhebber der troepen werd Laurens van Rembach. Ongeveer tegelijkertijd deden de Tapoeiers pogingen tot toenadering en beloofden ons hulp, als wij naar Rio Grande (160 Z.Br.) wilden komen. Zij moesten nog wat geduld hebben, want het seizoen was ongeschikt. Allereerst wenschten de heeren gedelegeerden het halsstarrige Arrayal te vermeesteren. Aan den aanslag op deze sterkte nam de zeemacht deel met sloepen en en een paar honderd natrozen onder Lichthart, De zware strijd kostte ons kolonel Rembach, waardoor Von Schuppe bevelhebber der troepen werd. De actie werd nog al eens onderbroken en is in Augustus gestaakt. Doch ditmaal was het Arrayal ongetwijfeld zeer benauwd, en de onderhandelingen met den vijand hadden eenige afspraken tot lumaniseering van den oorlog ten gevolge; wij moesten echter ten slotte door gebrek aan middelen tot den terugtocht besluiten. Wij laten verder eenige kleine expedities onbesproken, en vermelden slechts den tocht naar Tamarica, waar wij in den afgeloopen tijd ons moeilijk hadden kunnen handhaven in ons fortje Oranje. De heeren gedelegeerden en de nieuwe kolonel voerden het bevel over 11 schepen; zij gingen den I4cn Juni onder zeil. Ons doel was het kasteel en het stadje Na. Senhora da Concei?ao, dicht bij Oranje gelegen, en later in Schuppe-stad herdoopt. Onmiddellijk werden de vaargeulen van den vasten wal naar het eiland door schepen en sloepen bezet, zoodat geen ondersteuning uit het Arrayal te hulp kon komen. Het plaatsje was zoodoende spoedig veroverd, en al antwoordde de kasteelbevelhebber op de sommatie tot overgave, dat Portugeezen wel van ossenhuiden leven ZILVEREN PLAQUETTE MET GEGRAVEERDE VOORSTELLING VAN DE VLOOT ONDER JAN VAN HOORN, TEN ANKER VOOR TRUXILLO, 1633. RECHTS DE SCHEPEN DIE DE LANDINGSDIVISIE AAN DEN WAL ZETTEN EN DE BUITENWERKEN DER STAD ONDER VUUR HOUDEN. konden als het voor den koning ging, toch verveelde hun dit dieet na 4 uren en zij besloten tot de overgave. Nadat ons nieuw verworven bezit eenigszins was geconsolideerd, werden aan den overkant Rio de Goyana en Rio Dolce onder handen genomen (Juli). Waar wij kwamen, week de vijand wel, maar tot duurzame vestiging kwam het nog niet. Terwijl dus langzaam maar niet zeker, eenige uitbreiding van ons gezag in de buurt van de hoofdvestiging werd verkregen en wij veelal in het offensief waren, bleef de kaapvaart ook de volle belangstelling der heeren gedelegeerden houden. Wij volstaan met de beschrijving der expeditie van commandeur Jan van Hoorn, die den 28en December 1632 met eenige schepen naar Bahia was gezonden en hier in Februari 1633 Jol vond. Met 8 schepen bezochten beide vlootvoogden Rio de Janeiro en namen eenige prijzen, waarna zij order kregen naar West-Indië te stevenen. In Mei en Juni 1633 werd bij de noordgrens van Brazilië en bij Haïti en Porto Rico gekruist, in Juli bij Jamaica en Cuba1) en toen naar kaap Honduras gestevend. Het doel was de stad Truxillo. Op buitengewoon verrassende wijze werd deze plaats door de schepen en de gelande troepen ingesloten. Een smaldeel van 4 bodems hield de buitenwerken onder vuur, tot de soldaten tot onder de muren waren doorgedrongen. Zij hadden verder gemakkelijk spel; binnen 7 uren waren de onzen, met slechts een verlies van 7 gesneuvelden binnen de stad. Met ijver werd een groote buit bijeengezameld en naar een wachthuis in het fort gebracht, maar den volgenden morgen brak door onnaspeurlijke oorzaak een zware brand uit, welke de plaats voor twee derden in de asch legde en het kruithuis tot ontploffing bracht. Met het gevolg, dat wij ons moesten tevreden stellen met een paar honderd huiden en wat indigo benevens 20 pond zilver, waarmede de geruïneerde bevolking de verwoesting van het laatste derde deel van Truxillo afkocht. De vloot vertrok den 2ien Juli met den wil naar Havana, doch door zwaren stroom wraakte (verlijering door den stroom) zij naar Campêche, een stedeke op de westkust van het schiereiland Yucatan. Hier den I3en Augustus aangekomen, stapte ’s nachts een landingsdivisie van 400 man aan den wal en rukte op, gedekt door met boegstukken bewapende sloepen. Er werd weinig tegenstand geboden, de overrompeling was zoo volkomen, dat den kanonniers op de in allerijl versterkte marktplaats zelfs de tijd ontbrak om hun stukken te lossen. Wij troffen ter reede 22 koopvaarders aan, maar bijna alle waren leeg en de gouverneur had geen reaal over voor hun rantsoeneering en die der stad. De bevelhebber van onze scheepsmacht, die hier niet al te veilig lag, wilde geen tijd A) Hier veroverde hij o.a. een schip uit de vloot, die den ie Juli St. Martin had vermeesterd. Wij haalden daar geregeld zout en bouwden er een fort, dat door een scheepsmacht onder De Hoces werd vermeesterd, ten koste van een der 5 ter reede liggende Hollanders. verkwisten aan het verbranden van Campêche, want de huizen waren van steen, doch men kon nog zaken doen met 5 prijzen, welke de eigenaren terugkochten, en ten slotte betaalde de gouverneur wat losgeld voor de gevangenen. Toen zeilden wij den i8en September weg met enkele prijzen, de resteerende werden verbrand. Men bezocht nog even Havana, maar daar werd niets gevangen en het vergevorderde seizoen maakte het voor Van Hoorn wenschelijk om met de groote schepen thuis te varen. Hij bereikte den nen November behouden Texel. Jol bleef met 3 jachten op het kruisterrein achter. Bij kaap Corriëntes (westpunt Cuba) kreeg hij aan lij de vuren van een galjoen der zilvervloot in zicht, maar hoe hij zich ook repte, toch ontsnapte hem deze rijke prijs. Hij heeft nog wel eenige koopvaarders veroverd, de meeste echter ongeladen, en in April 1634 wendde ook hij den steven naar het vaderland, dat hij in Juni bereikte. Hij en Van Hoorn hadden op hun kruistocht den vijand 35 schepen ontfutseld. Inmiddels had het gouvernement te Pemambuco naar beste kunnen het zijne gedaan om Albuquerque’s macht te verzwakken en vooral zijn prestige bij de plattelandsbevolking te knotten, door te bewijzen, dat hij haar niet beschermen kon tegen onze onvermoeide actie. Zoo toog de gedelegeerde Gyseling met den politieken raad Carpentier den nen October met 12 schepen om de zuid naar Porto Calvo (90 Z.Br.) op den suikerroof. Zij namen verscheidene geladen barken, ledigden menig pakhuis en brachten den vijand in Porto de Frances ook groote schade toe, zoodat zij, den 9en November te Pemambuco teruggekomen, een buit van 250 kisten suiker en een partij brazielhout thuisbrachten en konden bogen op het verbranden van 10 koopvaarders en vele vestigingen, zonder één man te hebben verloren. Ongeveer tegelijkertijd tuchtigde de andere gedelegeerde Van Ceulen Tamarica, terwijl het achterland van Pemambuco herhaaldelijk werd verontrust. Een belangrijke actie ter zee werd door commandeur Smient gevoerd met 6 schepen in Parayba. Terwijl hij met in waaiervorm uitgezwermde bodems de kust onderzocht, kreeg hij den 2óen October 1633 op de Pegasus (220 ton; 20 st.), vergezeld van het jacht Windthondt (30 ton; 6 st.), bij de baai van Formoso (45 mijlen benoorden Parayba) 5 karveelen onder geleide van 2 convooiers van 300 en 400 ton in zicht. Deze convooiers bleken later Duinkerkers te zijn, die den vijand 500 man versterking hadden gebracht en nu op de thuisreis waren. Zij waren een pinas van 20 stukken en een fluit van 16. Smient jaagde ’s nachts het convooi tot de hoogte van Monguapi (15 mijl noord van Parayba) en kon ’s morgens de fluit onder schot krijgen en lek schieten. De vijanden probeerden toen den wal te halen en braken ook door, maar de fluit had genoeg ijzer in den romp en liep met gestreken vlag tot in de branding, waar zij ten anker kwam. De pinas verweerde zich dapper. Haar geschut werd uitstekend bediend; nauwe- lijks was het achterste kanon gelost, of het voorste stond al weer te boord, maar schade deed haar vuur ons weinig. Zij zette het ten slotte met een der karveelen naast de fluit. Inmiddels wist een andere karveel in een kreek te ontsnappen en een derde ging ook in de branding ten anker; twee wisten te ontglippen. Smient durfde den vijand in het gevaarlijke vaarwater niet te volgen, voor hij zijn geheele eskader bij elkaar had en daarom ging hij per sloep op zoek naarde maats; hij vond ze weldra en bracht ze ’s nachts bij de pinas en de fluit. Toen de vijand onze vergroote macht ontwaarde, kapte de fluit haar ankerkabels en liep omhoog op de kust. Smient liet dadelijk met sloepen de karveel aanvallen, die het gevecht niet afwachtte en in haar haast om den wal te bereiken omsloeg. Ook de pinas en de tweede karveel kapten de kabels en strandden. Smient heeft de schepen toen zoo lang beschoten tot zij geheel ontredderd waren, en zeilde weg. Maar den 3ien October kwam hij nog eens neuzen en constateerde, dat de beide convooiers wrak waren geslagen en twee karveelen haar lading losten. In deze actie verloor de vijand meer dan ioo dooden en van de gelande soldaten bereikten slechts 180 man de guerillabenden in het achterland; de rest was verdwaald en omgekomen. Er was hier blijkbaar nog wel wat te halen; commandeur Lichthart toog er daarom in November nog eens op uit met eenige sloepen, die 7 barkjes druk aan het laden zagen. In een oogwenk had hij de wacht dezer barkjes verjaagd, den buit gelicht en de barkjes verbrand. Op dezen tocht volgde een expeditie naar de Rio Grande, die speciaal door Heeren XIX was gewenscht. Zij stond onder Matthias van Ceulen en den commandeur der Braziliaansche kusten Jan Lichthart, en omvatte 8 schepen en 4 sloepen, die 8 compagnieën, samen 808 man sterk, innamen. Men vertrok den 5^n December, en benoorden Parayba commandeur Smient ontmoetend, nam men den in deze wateren zoo ervaren zeeman mee. Voor Rio Grande gekomen, werd een deel der soldaten bij Punto Negro aan de riviermonding aan land gezet (8 December) want den schepen wachtte de zware taak om onder het vuur van het kasteel den nauwen rivieringang te forceeren en men wenschte den vijandelijken kogels geen gelegenheid te bieden te erg huis te houden op de met volk volgepropte schepen. Lichthart forceerde, ondanks het zware vuur uit het kasteel, den ingang, maar hij zette dapper door en wist zelfs door zijn sloepen twee karveelen onder het fort te laten „afhalen . Boven het kasteel gekomen, wierp hij 150 man aan wal; deze rukten, evenals de bij Punto Negro gelande troep, in een gloeihitte door het mulle duinzand tegen een vlek op, dat zonder tegenstand werd genomen, Een uur verder lag het kasteel; het was ’s avonds bereids ingesloten, ’s Nachts werd geschut aan den wal gebracht en kon zelfs het bombardement reeds geopend worden. Lichthart had wel geluk gehad, want het geschut zijner schepen, dat on- geschikt was voor een belegering} kon worden aangevuld met mooie metalen ioponders, die op de karveelen waren buitgemaakt. Den volgenden dag werd het kasteel zwaar beschoten en ’s nachts zijn onze geschutstellingen goed in orde gemaakt, ’s Morgens eischte onze bevelhebber het kasteel op, maar de gouverneur gaf het trotsche antwoord liever 1000 dooden te willen sterven dan zich over te geven. DE VLOOT ONDER MATTHIAS VAN CEULEN EN JAN LICHTHART VOOR K1U URAJNUC., 1033. LINKS HET STERK VERDEDIGDE FORT AAN DE RIVIERMONDING, DAARVÓÓR DE BEIDE PORTUGEESCHE KARVEELEN DIE LICHTHART DOOR ZIJN SLOEPEN LIET „AFHALEN”. Het vuur werd dus hervat en onze konstabels deden hun goede reputatie eer aan, want dien dag ontramponeerden zij het kasteel en brachten zijn vuur tot zwijgen. Den volgenden morgen verscheen een parlementair. De gouverneur was wel geen 1000 dooden gestorven, doch lag zwaar gewond bewusteloos; een onderbevelhebber gaf het fort over. De buit, vooral aan geschut en krijgsbehoeften, was groot en werd aangevuld met heel wat meer, wat strooptochten in de omgeving opbrachten; bovendien zijn nog eenige karveelen veroverd. Daarna werd het fort door de onzen in goeden staat van verdediging gebracht en van garnizoen voorzien, want wij wenschten vasten voet in Rio Grande te krijgen. Het gros was in den aanvang van 1634 op het Recief terug. Het gouvernement van Pemambuco beschikte nu wel over een redelijk groote macht, maar deze werd toch lang niet groot genoeg geacht om met kracht tegen de drie sterkste vijandelijke vestigingen, het Arrayal, Parayba en kaap Augustin op te treden. Wij domineerden slechts ter zee en daarom werd in 1634 de scheepsmacht allereerst gebruikt voor demonstraties op de kust. Drie schepen hielden zich op voor Rio de Janeiro, vier voor de Allerheiligenbaai; voor Parayba kruisten 8 bodems en tusschen kaap Augustin en de zuidgrens van wat wij ons Braziliaansch gebied kunnen noemen, de San Francisco, hinderden 10 kapers de vijandelijke scheepvaart. Toen in Januari 1634 eenige versterking uit het vaderland was aangekomen, boden Von Schuppe en commandeur Lichthart aan om eens een onderzoek in te stellen in de tallooze kreekjes om de zuid, die prachtige schuilplaatsen boden voor suikerschepen, wanneer de onzen aan de kim verschenen. Zij kregen autorisatie voor zulk een tocht en gingen den i5en met 6 groote en kleine schepen en 200 man op reis. Het succes was matig. Eén suikermolen werd in de asch gelegd, maar een zware storm dreef het smaldeel op lager wal; het ontkwam slechts op het nippertje aan schipbreuk, doch den 23en bereikte het ten slotte nog behouden het Recief. Er werden meer zulke strooptochten ondernomen, eigenlijk voornamelijk bedoeld om de Portugeezen tot wanhoop te brengen en afkeer van het koppige volhouden van Albuquerque in te boezemen, een middel, dat misschien wel eens tijdelijk hielp, maar ook de kiemen legde voor weerwraak, toen de ster van den overwinnaar ging verbleeken. Ons heeft het zeer zeker niet de harten der vreedzame suikerboeren bezorgd. In Januari 1634 brachten schepen uit patria zooveel versterking en vivres aan, dat de heeren gedelegeerden een aanval op Parayba verantwoord achtten, hoewel de vijand zich hier inmiddels geducht had versterkt. Voor deze expeditie werden 1500 soldaten en 21 schepen aangewezen, onder het opperbevel van Gijseling. Von Schuppe werd bevelhebber der troepen; Lichthart commandant der schepen, speciaal van het eskader van 9 bodems, dat de „bloetvlagh” voerde; het tweede, bestaande uit 12 bodems, zeilde onder de prinsenvlag en stond onder Gijseling. Deze scheepsmacht ging den 24en Februari onder zeil en bereikte den 27en ’s morgens de Rio de Parayba. Het plan was nu, dat het eskader der prinsenvlag zijn volk bij de monding zou landen en het bij zijn opmarsch dekken. Het eskader der bloedvlag kreeg opdracht den rivieringang te forceeren, langs de forten te zeilen en deze bovenstrooms in te sluiten, opdat geen hulptroepen uit het Arrayal het fortgarnizoen versterken konden. De wind gedoogde echter de uitvoering van dit plan niet. Gijseling kreeg zijn soldaten aan land, maar de bries was te schraal voor Lichthart; hij moest buiten het bereik van het geschut der forten ten anker komen. De vijand bemerkte weldra Lichtharts onmacht en kon dus al zijn krachten concentreeren op het verweer tegen de oprukkende landingsdivisie. Tegen die krachtsontwikkeling was Gijseling niet opgewassen, maar hij begreep zulks bijtijds, zoodat hij den aftocht, goed gedekt met een in allerijl opgeworpen batterij, kon volbrengen en zijn volk zonder groote verliezen aan boord bracht. De mislukking was een groote teleurstelling voor den gedelegeerde, en niet gaarne onverrichter zake op het Recief terugkeerend, besloot hij zijn geluk te probeeren bij kaap Augustin in de hoop, dat de vijand deze stelling van troepen zou hebben ontbloot om Parayba te hulp te snellen. Gijseling dacht niet aan de mogelijkheid om de sterke vestiging aan deze kaap te nemen; hij sloeg zijn oog op de suikerafscheephaven van dit gebied, die verdedigd werd door een vooruitgeschoven fort, het Puntal. Hij ging onder zeil, hij passeerde het Recief zonder dit aan te doen en arriveerde in den nacht van den 4en Maart met gedoofde lichten bij de kaap. In den vroegen morgen zeilde Lichthart aan het hoofd van het eskader van de bloedvlag de hier in zee stroomende rivier in, zwaar beschoten door het Puntal. Zijn jacht, de Zeeridder, raakte vast en werd in den grond geschoten, maar hij bracht zijn eskader tot voor het fort. De aanval was dusdanig verrassend, dat de vijand slechts op zelfbehoud bedacht was. De Portugeezen verbrandden hun pakhuis dat met 1500 kisten suiker was gevuld en zij hakten twee groote koopvaarders en twee met 600 kisten geladen barken, in den grond. Ditmaal ondervond Von Schuppe een tegenslag, soortgelijk aan dien van Lichthart voor Parayba. Hij landde met moeite op een ongeschikte plaats en kon niet voorwaarts dringen, maar ten slotte is hij Lichthart gevolgd naar het Puntal, wat in deze omstandigheden ook de beste tactiek was, want de vijand bood geen weerstand meer en gaf het fort over. Het werd bezet en dadelijk stevig bevestigd, en zulks was geboden, want reeds den 7en Maart had het een onstuimigen aanval van 1500 Portugeezen te doorstaan. Deze werd dapper afgeslagen en kostte den vijand 100 dooden; een tweede, door 1200 man ondernomen, mislukte even deerlijk, vooral omdat Lichthart een prijs gemaakte karveel had bewapend en als uitlegger geposteerd op een punt, vanwaar hij den toegangsweg naar het Puntal kon bestrijken. Vooral op hun terugtocht leden de Portugeezen zware verliezen door het geschut van dien uitlegger. Nadat de schoone buit aan suiker, welke verscheidene prijzen en strooptochten in het binnenland opleverden, met zeer veel moeite de rivier was uitgebracht, en in de groote schepen geladen, het achterland was geteisterd en het fort in staat DE V.LOOT ONDER GYSELING EN LICHTHART VOOR KAAP ST. AUGUSTIN, 1634. OP DEN ACHTERGROND, BINNEN HET RIF, LICHTHART’S SCHEPEN, WELKE BIJ VERRASSING HET PUNTAL WISTEN TE VEROVEREN. van tegenweer gebracht, vernet Gijseling den 27en April de kaap, den 4en Mei door Lichthart gevolgd. In de volgende maanden stuurden Heeren XIX geregeld wat versterking, zij het ook mondjesmaat, doch genoeg om kleine strooptochten en de kaperij ononderbroken voort te zetten. Maar het bleef een klein bedrijf. Zoolang wij de Portugeezen niet van de San Francisco in het zuiden, tot kaap San Roque in het noorden, uit Brazilië konden verdrijven, was het uitgesloten om iets van de kolonisatie terecht te brengen, want van geroofde suiker kon de W.I.C. zeker niet bestaan. 36 De heeren gedelegeerden waren hiervan het beste overtuigd, doch daar op hun rertoogen in het moederland te weinig acht werd geslagen, wenschten zij, ondanks iet aandringen van Heeren XIX geen verlenging van hun mandaat en zij maakten dch gereed voor hun vertrek. Zij droegen de regeering weder op aan de Politieke laden, en de eenige moeilijkheid, welke die overdracht van het beheer in den weg ion staan, werd opgeruimd door de collegialiteit van Artichefsky. Deze hoofdjfficier was namelijk als kolonel van verlof teruggekeerd met de toezegging, dat hij ilechts bevelen had af te wachten van heeren gedelegeerden. Hij aanvaardde ïchter kolonel Von Schuppe als zijn chef. Hij heeft het later aan den stok gekregen net graaf Johan Maurits en werd beschuldigd van querulantisme, maar uit dit voorbeeld van gezindheid tot goede samenwerking mag toch wel worden gecon:ludeerd, dat Johan Maurits ten opzichte van den dapperen sabreur niet geheel /rij uit gaat. Maar zoover zijn wij nog lang niet. De beide legerbevelhebbers werkten uitstekend samen, en de gedelegeerden voeren n September met een gerust hart, zij het ook diep teleurgesteld door Heeren XIX, Jiuis. In zekeren zin konden zij trotsch zijn op hun praestaties. Zij hadden de Compagnie 5500 kisten suiker bezorgd, meest gestolen goed, maar als zoodanig vatte men den buit niet op, en één kist bracht f 310.— op. Verder 72 mille aan brazielhout, terwijl de tijdens hun beheer genomen 31 prijzen op een half millioen werden geschat. Na hun vertrek zaten de Politieke Raden niet stil. Reeds den 22en September vertrokken Von Schuppe en Lichthart met 8 schepen, vervoerend 6 compagnieën Dm de zuid op een nieuwen strooptocht. Allereerst was Porto Calvo aan de beurt. Men bereikte deze haven den 24en en roofde in het achterland suiker en munitie. Van den ien tot den I9en October werd geducht huisgehouden in het 30 mijlen zuidelijker gelegen Porto de Frances, dicht bij de Rio d’Alagoa. Men veroverde hier 4 karveelen en maakte suiker en brazielhout buit, en op een landtocht moest een suikermolen het ontgelden. Daarna is de Rio de San Francisco verkend en den 23en was men weder terug op het Recief, 242 kisten suiker rijker en de vijand bovendien nog 800 vernielde kisten en 8 gestrande barken armer. Onze Indianen-vrienden, de Tapoeiers van de Rio Grande wier koning Jandowi (ook Jan de Wij genoemd) vertrouwen wekte, brachten ons tot een kleine expeditie onder Artichefsky naar hun gebied. Wij vermelden daarvan slechts, dat de onzen door twee uit Portugeesche krijgsgevangenschap ontsnapte matrozen, het spoor terugvonden van de Duinkerker pinas en de fluit, welke door Smient met haar karveelen in de baai van Formoso op het strand waren gejaagd. Zij hadden aan de monding van de in deze baai stroomende Rio Conjahu een schansje gemaakt ter bescherming van de plek, waar zij een nieuw schip waren gaan bouwen van niet minder dan 200 ton. De arme kerels hadden het bijna afgetimmerd, toen Artichefsky hen en de kleine Spaansche bezetting rauw op het lijf viel. De schans werd genomen, het schip verbrand, enkele karveelen veroverd en de bevelhebber zette zijn succesvollen strooptocht voort naar Monguapi, 20 mijl zuidelijker gelegen. Hij was in November weer terug op het Recief. In die maand, op den 8en, viel het gewichtige besluit om ditmaal coüte-quecoüte Parayba de baas te worden. Hiertoe werden aan Von Schuppe en Artichefsky 2354 man en 30 schepen ter beschikking gesteld. De beide legeraanvoerders scheepten zich met 1945 soldaten in op het eskader der prinsenvlag, dat 19 groote en kleine bodems telde, terwijl Lichthart het eskader der bloedvlag van 11 schepen commandeerde voor de eigenlijke actie te water en 400 soldaten meekreeg om deze naar vooruitgeschoven punten te brengen. Deze groote scheepsmacht ging den 24en November onder zeil, het Recief overlatend aan het garnizoen van 2300 man. Men wist op sterken tegenstand te zullen stuiten, want de vijand had op een eilandje in de monding der rivier een nieuw fort aangelegd, terwijl wij al hadden kennis gemaakt met de kasteelen op den noord- en zuidoever gelegen. Men arriveerde den 4en December voor de rivier en bestemde den 5en voor de actie. Daar de zee onstuimig was, werden de troepen niet in de sloepen, maar op de jachten en de allergrootste booten geëmbarkeerd, en nadat een verkenningsjacht een goede landingsplaats had uitgekozen, zeilde de flottille recht op de kust aan. Von Schuppe was de eerste, die aan land sprong, hij kreeg met moeite 600 man aan den wal, goed gesteund door het zware vuur der jachten op de Portugeezen, die hem de landing betwistten. De zware branding maakte het ontschepen van meer volk echter uiterst moeilijk, en zoodoende heeft de bevelhebber een zorgvollen nacht doorgebracht, want hij moest een zwaren aanval doorstaan, dien hij echter met zeer groot verlies voor de Portugeezen afsloeg. Lichthart had inmiddels het mogelijke gedaan om op te werken tot in de monding, maar de wind diende hem niet, zoodat er niets anders op zat dan met de jachten een opper te zoeken achter het kustrif en in het rustige water op te werken naar de forten, terwijl de beide troepenleiders oprukten aan den wal. Den volgenden morgen forceerde Lichthart met 7 jachten en 7 sloepen, vervoerend zijn 400 man soldaten, den ingang, met de bedoeling boven de kasteelen te komen ten einde allen aanvoer te water naar de forten te kunnen beletten. Zijn stoutmoedige daad werd met succes bekroond. Slechts één van zijn jachten raakte even vast en kreeg 8 schoten in het hol, maar overigens passeerde hij zonder veel verliezen de hevig schietende kasteelen en bereikte het eilandje, waar hij al dadelijk twee barken met hulptroepen kon afsmjden. Spoedig daarna vielen zijn soldaten het eilandfortje aan en veroverden het zonder veel moeite. Het beleg der kasteelen was de taak der landmacht, die werd ondersteund door 300 opgedaagde Tapoeiers. Lichthart had voornamelijk te zorgen, dat den vijand geen barken met troepen VEROVERING VAN PARAYBA, DECEMBER 1634. OP DEN VOORGROND ONZE VLOOT ONDER BEVEL VAN LICHTHART; TUSSCHEN DE SCHEPEN EN DEN WAL DE SLOEPEN, DIE DE LANDINGSTROEPEN OVERBRACHTEN. RECHTS BIJ DE MONDING VAN DE RIVIER HET FORT ST. CATHARINA EN DAARBOVEN HET NOORDERFORT, DAT NA DEN VAL VAN HET EERSTGENOEMDE NIET MEER IS VERDEDIGD. werden toegevoerd en al glipten enkele door, toch had hij daaraan spoedig een einde gemaakt, na enkele in den grond te hebben geschoten. Wat zullen wij veel vertellen van het beleg? In het zuidfort Sa. Catharina werden 468 kogels geschoten en 52 granaten en 7 vuurkogels geworpen; toen was het garnizoen murw en men zond een bezadigden ouden heer, vergezeld van den jeugdigen, opbruisenden Don Gaspar naar onze stellingen om te onderhandelen. Men werd het eens; de oude heer aanvaardde het document dat de condities der overgave bevatte, maar toen ontstak Don Gaspar in woede. Hij rukte den collega het stuk uit handen en verscheurde het tot snippers. Maar onze kolonels van noordelijker temperament, zeiden glimlachend, dat zij dan maar weer het woord aan het kanon zouden geven en ziet, toen brak Don Gaspar in tranen uit en ontroerde onze ijzervreters, zoodat zij een nieuwe copie voor hem lieten afschrijven. Jammer, dat onze vijanden, die waarlijk als leeuwen streden, hun rodomontades niet konden afleeren; zij maakten er zich dikwijls, geheel onnoodig, belachelijk mee. Na de overgave van fort Catharina — het meisje is later herdoopt in Margaretha, naar de zuster van graaf Johan Maurits — was men aanvankelijk van plan het noordfort, San Antonio, met rust te laten tot de stad was veroverd. Maar een overlooper kwam vertellen, dat de moed er in dat fort uit was en de vijandelijke bevelhebber, graaf Bangnolo er het grootste deel van het garnizoen al had uitgelicht. De deserteur had de waarheid gesproken. Toen een trompetter de sterkte opeischte, bedong de commandant slechts, dat hem zou worden toegestaan een beetje voor den vaak over onze hoofden heen te vuren, waarmede hij zijn figuur meende te redden, en na dat onschuldige vuurwerk gaf hij zich over. ..Den 23en December kon worden opgerukt naar de stad. Lichthart volgde met zijn jachten door de rivier het legertje van 1600 man, maar er behoefde niet te worden gevochten, want Bangnolo was bereids afgetrokken na den suikervoorraad te hebben verbrand. Zoo werden wij meester in de capitania Parayba, en met de bedoeling er te blijven, werd de plaats stevig bevestigd. Inmiddels was men op het Recief niet werkeloos gebleven. Van daaruit en ons fort bij kaap Augustin werd de vijand geducht bestookt, op zee werden talrijke prijzen gemaakt en een aanslag op het Recief werd bijtijds ontdekt en liep op niets uit. Van 1634 rest ons nog slechts de verovering van Curagao te verhalen, een wel zeer gemakkelijke, maar belangrijk in hare gevolgen. Jan Otzen, een krijgsgevangene, die eenigen tijd op Cura5ao had doorgebracht, wist de Politieke Raden warm te maken voor een aanslag. Wat zal zijn schim hebben opgekeken, toen die in de 20e eeuw de geweldige ontplooiing van het „eilandsje” zag maar wat zal die van Johannes Walbeek zich hebben geërgerd, toen enkele Venezolaansche avonturiers den gouverneur „kidnapten” in de gouden „olie-eeuw”! Van Walbeek toog den 4en Mei 1634 met 5 schepen, voorzien van krijgsvolk ander Pierre Legrand, naar dit ons nauwelijks bekende eiland. Hij deed er lang averen bereikte eerst den 3en Juli Bonaire; een landing aldaar bracht niets op. Bij de verkenning van Cura?ao en op zoek naar een goede haven kreeg hij last ran tegenwind, met het gevolg, dat hij heelemaal naar Haiti moest zeilen ten einae renoeg loef te winnen om Curasao andermaal te kunnen bezeilen. Op half rantsoen lebben zijn schepelingen getobd, maar den 25en Juli was hij weer bij Bonaire erug en ditmaal stonden weer en wind tot zijn dienst. Hij bereikte den 29en het jewenschte eiland en de landing, op den 31^5 werd hem nauwelijks betwist. Wat konden ook 400 Indianen en 32 Spanjaarden, inclusief vrouwen en kinderen egen de onzen uitrichten? Zij hebben hun eigen huizen verwoest en enkele kleine lanvallen ondernomen, maar spoedig gaf de geheele bevolking zich over en zij s op 75 rnan na geëvacueerd, want op hun vriendschap was niet te hopen. Er is direct aangevangen met den bouw van een fort aan den oosthoek van het khottegat, en toen in Februari 1635 bericht binnenkwam dat Heeren XIX het dland voor de Compagnie wenschten te behouden, is dit stevig bevestigd. Onze bezetting is enkele malen verontrust door berichten, dat Spaansche schepen >p weg waren om Cura^ao te hernemen. In December heetten het er 5 uit St. Domingo, in Januari 1635 sprak men van le aanwezigheid van 6 schepen en 2 fregatten op de reede van Cumana (Venezuela), rnaar het liep met een sisser af. In Februari hoorde men kanonschoten en bereidde zich voor tot den strijd, maar de schepen daagden niet op en in November ran dat jaar vernam men, dat er te Caracas wel troepen waren geconcentreerd doch le galjoenen welke hen zouden overvoeren, waren niet verschenen, zoodat het legertje verliep. Wij konden dus op ons gemak Curagao koloniseeren en zijn schoone tiaven als basis voor onze kapers en koopvaarders inrichten en wij hadden geen last zan vreemde eenden in de bijt, daar de weinige op het eiland gebleven Indianen geleidelijk met hun kano’s verdwenen. Tn het jaar 1636 gebeurde er meer te land dan ter zee; wij kunnen dus over dit laar zeer kort zijn. Allereerst dan werd door het rusteloos patroeljeeren van Artichefsky, Parayba gezuiverd en door het succes onzer wapenen toonde Rio Grande toenadering. In het noorden hadden wij dus het overwicht, maar het Arrayal, zoo dicht bij het Recief gelegen, was ons nog een doom in het vleesch en dit kon zich handhaven, zoolang wij het niet konden afsnijden van het gebied en de haven van kaap Augustin, waardoor het steeds van vivres en krijgsbenoodigdheden werd voorzien. De Politieke Raden durfden een krachtige actie in het zuiden eigenlijk niet aan. Zij beriepen zich op het gebrek aan vivres en de noodzakelijkheid om op „secours” uit het vaderland te wachten, hoe de twee kolonels ook aandrongen op een onderneming tegen het centrum van den vijand bij kaap Augustin, het sterke fort Nazareth. De partieele acties in het gebied van de kaap in Februari ondernomen, hadden evenwel zulk een snel en groot succes, dat Artichefsky het beleg voor het Arrayal aandorst. Hij opende de loopgraven in Maart; den 8en Juni reeds, gaf het Arrayal zich over. Op de zeemacht werd te land een beroep gedaan om Barro Grande (90 Z.B. bij Porto Calvo) te onderwerpen. Commandeur Lichthart stevende met 6 schepen en 5 jachten derwaarts en landde met zijn scheepsvolk, na den maats, die in rij en gelid nimmer op hun best waren, er ernstig op te hebben gewezen, dat den eerste die het gelid zou verlaten, de strop wachtte. Zijn tocht verliep ongedacht gunstig; ja, toen Artichefsky Lichthart vroeg hem te komen helpen bij de belegering van het Arrayal „excuseerde” de vlootvoogd zich, daar hij de schoone „occasie” om Porto Calvo te vermeesteren, niet wilde laten voorbijgaan. Hij dwong graaf Bangnolo na eenige zware gevechten tot den aftocht naar de capitania Alagoa, waartoe de Portugees zich door de dichtste wildernis een weg moest banen, omdat Lichthart met veel beleid de rivier van S. Antonio met sloepen had bezet. Porto Calvo werd door de on/en veroverd. Von Schuppe buitte verder het succes onzer troepen uit om in Juli in de capitania Augustin het fort Nazareth aan te vallen, daarbij geholpen door Artichefsky, na de verovering van het Arrayal. Reeds in dezelfde maand ging Porto Calvo echter weder verloren, want ontbloot, ten behoeve van ons verder doordringen om de zuid en in het binnenland, zag Albuquerque kans den I9en Juli met de hulp van verraders het fort te overrompelen. Von Schuppe en Artichefsky waren wel met snelle marschen tot ontzet toegeijld, maar zij kwamen te laat en zij nestelden zich in het nabijgelegen Barra Grande. Wij mogen dus zeggen, dat den Portugeezen in 1635 harde klappen waren toegediend, maar zij zagen desondanks kans den guerillaoorlog in de wildernis voort te zetten. Zij wisten trouwens, dat hulp opdaagde uit het moederland. Gelukkig werden ook wij bijtijds ingelicht over de nieuwe armada, welke ons van de zeezijde kwam bedreigen. Toen in Augustus namelijk 6 schepen, die voor de Allerheiligenbaai kruisten, een schoone prijs van 720 ton, geladen met 1850 kisten suiker, vermeesterden, vernam men van den Lübeckschen schipper, dat in de Allerheiligenbaai op de spoedige komst van een Spaansche vloot werd gerekend, die soldaten en benoodigdheden meebracht en die verder was bestemd voor het convooieeren van wel 60 koopvaarders, welke sinds jaar en dag wachtten op hun suikerlading uit de volgepropte pakhuizen. De schrik voor de kapers zat er zoo in, dat het Portugeesche gouvernement geen schip had durven wegzenden. Het was echter nu bekend, dat bij Mayo (Kaap-Verdische-eilanden) 30 Spaansche oorlogsschepen waren geconcentreerd, ten einde hulp te brengen. In dezen tijd was het Recief al heel matig van schepen voorzien, maar men deed wat men kon om de plaats zoo sterk mogelijk te maken. Toen dan ook den 26en November de Spaansche vloot van 32 schepen, waar- ader 8 galjoenen, gecommandeerd door De Hoces zich voor het Keciei vertoonde, onze scheepsmacht, bestaande uit n groote en kleine schepen, uitgerust voor et gevecht en de forten waren bezet. De Spanjaarden naderden resoluut, doch op een gotelingschotafstand van ons skadertje gekomen, wendde de admiraal en zeilde weg, na met ons voorste schip [echts één schot te hebben gewisseld. Neen, ter zee waren onze vijanden met op un best, want indien zij hadden doorgezet, hadden zij een prachtige kans tegen e bepaald zwak bezette vesting gehad. De armada vertoonde zich daarna voor kaap Augustin en hier vernam de adairaal, dat fort Nazareth en het Arrayal waren gevallen, zoodat hij van een landing fzag. Hij liet zich ook nog even zien voor Barra Grande, waar ons kleine fortje n een jacht fier de prinsenvlag lieten waaien. Het rood-wit-blauw maakte de ïpanjaarden voorzichtig; ook hier ondernamen zij niets. Nadat de Spanjaard, zoo onverwacht, het Recief had verlaten, wilde men toch yel weten, wat hij eigenlijk in het schild voerde. Lichthart ging den 27en met 6 chepen en 2 jachten onder zeil en vond den vijand ten slotte voor de Rio d Alagoa, Irak bezig aan het lossen van troepen. Onze bevelhebber ging een mijl boven de irmada ten anker; hij zocht en vond verbinding met Artichefsky, en de bevelhebbers jesloten gelijktijdig te land en ter zee te probeeren de juist gelande troepen te >verrompelen. . . , ,. , , Dit plan is echter mislukt. Lichthart kreeg tegenwind en Artichefsky werd door mbekwame gidsen op dwaalwegen geleid, met het gevolg dat de vijanden de veilige vildemis konden bereiken en den onzen dus weer veel last in het binnenland stond :e wachten. Menige Portugees, die was gaan wanhopen aan den steun van het noederland, stak het hoofd weer op, zoodat wij in de capitania Porto Calvo dusdanig verden bestookt en door overrompelingen geplaagd, dat besloten werd het terrein /oor de bevolking onbewoonbaar te maken en te „depopuleeren”. Dit onedel en in wezen radeloos gedoe is met succes volbracht. In het jaar 1635 verscheen de dappere Scheveninger Cornelis Jol, alias Houtebeen, weer in de Braziliaansche wateren. Hij was op eersten Kerstdag 1634 op zijn oude Otter uit Texel vertrokken en arriveerde den 22en Februari in Curaenden steeds te verstrooien en eigenlijke klappen kregen wij niet, behalve dan een n October, toen de Politieke Raad Eyssens met een kleine patroelje in Parayba verd overvallen en na dapperen tegenstand sneuvelde. Als stelregel gold, dat het gouvernement de groote vestigingen in het Recief en Serinhain niet van een deel van het garnizoen wilde ontblooten ten bate van groote :xpedities, en zoo moest Artichefsky, die in September al goed op weg was om 5orto Calvo te onderwerpen, terugkeeren, omdat men zich in het Recief bedreigd ichtte. Wij raden hun, die belang stellen in den Atjehoorlog, ook de kennisneming aan van ie daden onzer Braziliaansche rimboeloopers. Wanneer zij de bladzijden 207 253 ran deel IV van het „Jaerlijck Verhael van Joannes de Laet” (uitgave XL der Linschotenvereeniging) lezen, is het of zij Atjeh voor zich krijgen met zijn geconcentreerde linie en de tragedie onzer onmacht aldaar, tot eindelijk het besef veld von dat er een sterke man noodig was. In Atjeh werd dat Van Heutsz, in Brazilië ;raaf Johan Maurits van Nassau. Wij hadden te volstaan met slechts enkele regelen, gewijd aan Von Schuppe en Artichefsky’s onverdroten streven, want de zeemacht speelde slechts een zeer ondergeschikte rol in de acties te land, of beter zij vervulde dezelfde stille taak, als later de blokkademacht voor Atjeh, die niet tot de verbeelding van den landgenoot spreekt. Zij vervoerde troepen en gewonden, zij bracht vivres, en zoo nu en dan rukte een landingsdivisie mee op, of veegde haar geschut het strand schoon. Het was de zeeheld Jol, de Scheveninger met het houten been, die buitengaats den betrekkelijken smaad voor de Allerheiligenbaai ondervonden, uitwischte op zijn schitterenden kapertocht van 30 Augustus 1636 tot November 1637* Reeds spoedig, nadat hij uit de krijgsgevangenschap was ontslagen, vertrok hij als commandeur van de Swol (260 ton, 27 stukken en 103 man), het jacht de Katte (180 tón, 16 stukken en 61 man) en het jachtje de Jonge Otter (20 ton, 6 stukken en 15 man) mt Texel. Hij zeilde via Haïti naar Cuba en lag den 27en November in de buurt van Matanzas, waar hij den 29en zijn eerste prijsje maakte. Maar veel was hier ditmaal niet te vangen, zoodat hij den I3en December besloot met de Swol en de Katte door het Bahama kanaal weer naar Haïti te loopen; hij zond de Jonge Otter dicht onder den zuidwal van Cuba. Den 2en Februari 1637 waren de schepen hereenigd bij kaap Teburin, de westpunt van Haïti, vanwaar via Santiago de Cuba werd gezeild naar West-Cuba. Bij kaap Antonio besprong de Katte een scheepje, dat 140 pottissen wijn in had: „verdeylden de wijn onder ’t volck ende hackten ’t scheepken in de grondt”. Op een rustig plekje werden de jachten schoongemaakt en daarna werd de kruistocht op de Cubaansche noordkust hervat. Jol nam hier twee prijzen, de eene bracht hem 700 zak meel op; op dit schip plaatste hij een prijsbemanning en zond het op naar Cura9ao. Het werd Maart, blijkbaar het goede seizoen voor Havana, want in die maand vielen Jol een vette prijs met meel en een met hout geladen in handen; de eerste werd ook naar Curagao gezonden. In April verliet Jol dit gebied; hij zeilde door straat Florida en via de Benedenwindsche eilanden naar de noordkust van Porto Rico en vandaar door de Mona passage naar de zuidkust van Haïti. Op het westschiereiland werd eens op den wal geneusd, de maats brachten 10 koeien en 168 varkens aan boord. Vandaar zeilde Jol den 2en Juni recht om de zuid met den wil naar de kust van Columbia (golf van Darien). Hij maakte daar al spoedig twee prijzen, een, geladen met bananen. Den 2ien kreeg hij de Spaansche vloot uit Carthagena, sterk ongeveer 20 zeilen, in zicht, die waarschijnlijk op weg was naar Porto-Belo (Panama) om zilver te halen. Maar tegen zulk een overmacht was niets te bereiken en Jol bleef kruisen voor Carthagena. Hij lag er best. In het begin van Juli veroverde hij een prijs met victualie, bestemd voor Porto-Belo en een fregat, beladen met 32.000 bananen, wel wat veel van het goede; verder lichtte hij een goede hoeveelheid huiden uit 3 andere schepen. Den 22en ’s avonds kwam er ernstiger werk aan den winkel. Een commissievaarder, die juist was slaags geweest met een koningsjacht en in het gevecht 1 doode en 6 gekwetsten had gekregen, had het jacht moeten opgeven, maar hij wist waar het onder den wal was gekropen. Den volgenden dag zeilde Jol er op af; wel zette de Spanjaard zich aan den grond en werd door zijn :igen volk in brand gestoken, maar Jol deed al zijn best het vuur te blusschen. regen den middag scheen hij daarin geslaagd te zijn, maar terwijl men bezig was bet schip vlot te brengen, moet een niet ontdekte vuurhaard het kruit hebben bereikt. Het jacht vloog in de lucht; van de 50 maats aan boord sneuvelde één en 24 werden zwaar gewond, en, van de schoone tabaklading konden geen „twaalf blaadjes”, zooals een pijpvol heette, gered worden. De Katte was inmiddels op eigen gelegenheid aan den slag geweest. Zij had een [amaica-vaarder het strand opgejaagd en er 2800 huiden uit gelicht. En alles samen vas nu wel zoo veel buit verzameld, dat Jol er een tegengekomen koopvaarder nee kon bevrachten. In het laatst van Juli werd dan onzen andermaal een blik gegund op de 26 schepen :ellende zilvervloot uit Porto-Belo. Zij lag in Carthagena toen Jol voor de haven /erscheen, maar zij het zich niet door de kapertjes afschrikken en zeilde den 2en Augustus uit. Twee van de 10 de zilvervloot convooieerende oorlogsschepen hepen Dp den loerenden kaper toe, en verjoegen hem. Maar niet ver, want Jol bleef volgen in het zog der linie en probeerde bovenswinds te komen, de beste plaats, om als -en schip mocht afdwalen, het te kunnen bespringen. De wind diende hem echter niet en de vijand hield goed verband. Nu eens was Jol het contact met de vloot kwijt, dan hervond hij het weer, in het kort, hij hield haar op den oversteek naar Jamaica in de gaten. Op de westpunt van dit eiland laadde hij water, hij rondde kaap Corriëntes op de westpunt van Cuba en kreeg den I4en Augustus de zilvervloot weer in bet zicht, ditmaal aan lij, terwijl één schip buiten de Unie zeilde. Jol greep zijn kans, maar dat schip bleek een zijner lastige concurrenten, een particuliere commiessievaarder te zijn, die eveneens als de kat op het spek was afgekomen. De zilvervloot heeft het onaangename gezelschap, nog vermeerderd met 8 commissievaarders, moeten dulden tot Havana, doch ook Jol ergerde zich geducht, want hij zag het gescharrel der commissievaarders met leede oogen aan. Immers, deze maakten den vijand dubbel waakzaam en zeilden hem in den weg. Den 25en werden een galjoen en een koopvaarder korten tijd omringd door de commissievaarders, maar zij kregen geen kans, en de Spaansche vloot viel den 27en Augustus behouden de haven binnen. Jol bleef voor Havana. Hij wist, dat zij er niet zou blijven en dat er nog meer schepen werden verwacht. Zoo smaakte hij den óen September het betrekkelijke genoegen de zilvervloot van Mexico, 20 zeilen sterk, te zien komen, goed beschermd door 4 galjoenen en denzelfden dag verliet die van Terra Firma (33 zeilen) de haven op weg naar Spanje. Jol zat den 7en dus als een m^~.in den suikerpot, doch het is wel heel jammer, dat hij zoo’n nuchter man was en geen details geeft van zijn moedigen en slimmen zet om een der koopvaarders, die zijn beschermer ver aan lij had, te overvallen. Wij vernemen slechts: „leyden dien aan boordt ende sleypte hem te loefwaert van de vloote, ’t was stillekens en ’t luchtjen Noordelijck.” Als goed dienaar der Compagnie geeft hij wel zijn buit op: 60 last gember, 60 kisten suiker, 800 huiden en 5 last campêchehout. In September nam hij nog enkele prijzen; de rijkste werd door de Katte gevangen, zij had 1960 huiden in. Jol repatrieerde tegen het einde van het jaar; hij had op zijn kruistocht 15 prijzen eemaakt. LITERATUUR De zeeslag bij Fernambuco. (Tijdschr. Zeew. VI, 1907), D. d’ALBUQUERQUE COELLO — Memorias Diarias da Guerra do Brasil. (1654) — H. WATJEN, Das Hollandische Kolonialreich in Brasiliën. (1921) — G. EDMUNDSON, The Dutch power in Brazil. (Eng. Hist. Rev. 1896, 1899, 1900) — Een cort ende waarachtig verhael van de vermaerde seestrijdt en loffelijcke Victorie, die Godt Almachtigh verleent heeft de Generale W. I. C. onder ’t beleyt van den manhaften admiraal generael Adriaen Janssen Pater ende vice-adm. Maerten Tyssen, teghen de Spaensche Armade, onder ’t beleyt van Don Antonio Doquendo Biscayen, geschiet op de cust van Brazil in desen Jahre 1631. (1631) G. ED¬ MUNDSON, Battle of 1631. (Eng. Hist. Rev. XV) — J. HYGINO, Batalho naval de 1631. (Rev. Hist. Bras. LVIII) — Cornelis Jol. (Haagsche Jaarb. 1894) — J- J. BACKER DIRCKS, Corn. Corn. Jol, bijgenaamd Houtebeen. (Haagsch Jaarb. 1895) — H. WATJEN, Holland und Braziliën im 17 Jahrhundert. (Hans. Geschichtsbl. 17, 1911) — W. J. VAN BALEN, Het Recief en zijn achterland. (Aarde en haar volken 1930) — C. C. UHLENBECK, Een Poolsch adm. in Ned. dienst Arciszewski. (Ned. Speet. 1893) — J. C. M. WARNSINCK, Christoffel Artichewski. (1937) — C. P. AMELUNXEN, Geschiedenis van Curacao. (1929) — P. A. LEUPE, Maerten Thijszen. (Jaarboek Zeeland 1854—'55) — S. P. 1 HONORÉ NABER en J. C. M. WARNSINCK, Joannes de Laet. Jaerlijck verhael van de verrichtingen der geoctroyeerde W. I. C. (1931—’37) — G. W. KERNKAMP, De brieven van Sam. Blommaert. (Bijdr. Hist. Gen. XXIX, 1908) — J. BAERS, Olinda verovert op den 16 Febr. 1630 onder het beleydt van Hendrick Lonck. (1630) — S. v. Schuppe aan de Staten 8 Juni 1636 over de krijgsbedrijven in Brazilië. (Hist. Gen. Kron. 25) 38 HOOFDSTUK X DE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE VAN DE W.I.C. DE PERIODE 1637—1654 nn oen de Compagnie tot het besef was gekomen, dat Brazilië een sterken man noodig had, die in zijn persoon den regeerder en den krijgsman vereenigde en door zijn stand een natuurlijke autoriteit over de koloniale halfgodjes had, sloeg zij haar oog op den 32-jarigen graaf Johan Maurits van Nassau-Siegen. Deze jonkman van vorstelijken bloede had niet alleen een uitstekende universitaire opleiding genoten, maar ook zijn sporen als beleidvol krijgsman verdiend bij de verovering van ’s Hertogenbosch en Schenkenschans. In overleg met stadhouder Frederik Hendrik en de Staten-Generaal werd hem de positie van gouvemeur-kapitein-admiraal-generaal als een bijna vorstelijke aangeboden en ruime middelen worden hem voorgespiegeld om zijn taak naar behooren te vervullen. Doch toen Heeren XIX gingen rekenen en de koude cijfers der balans sloten op een debetsaldo van 18 millioen, bleef er weinig over van de schoone beloften. In stede van met 32 schepen en een leger van 7500 man, door den graaf noodig DE VLOOT, WAARMEDE JOHAN MAURITS VAN NASSAU IN 1636 NAAR BRAZILIË VERTROK. OP DEN VOORGROND RECHTS ZIJN VLAGGESCHIP ZUTPHEN. geacht om Brazilië volledig te onderwerpen, moest hij het stellen met 12 bodems en slechts 2700 man. Hij ervoer dus reeds spoedig, dat hij een particuliere handelsmaatschappij van zwakke „standing” diende in plaats van den Staat; de kaperkrijg, die den vijand zulk een onnoemelijke schade toevoegde, leverde immers den aandeelhouders weinig rendement op, want wat had men aan verbrande suiker en aan op het strand gejaagde prijzen? Maar och, de sanguinische jonge man telde zoo min zijn 32 jaren als de beloofde 32 schepen. Johan Maurits kon in zijn ongeduld zelfs niet wachten op de uitrusting van zijn kleine eskader; hij ging reeds den 25en October op de Zutphen onder zeil, slechts begeleid door 3 andere bodems. Hij mocht van geluk spreken, dat de waakzame Duinkerkers hem niet te pakken kregen en een zware storm hem spaarde, al dwong deze den graaf een opper in Falmouth te zoeken, waar hij 40 dagen op gunstigen wind moest wachten. Verder verliep zijn reis zonder tegenspoed. Zijn schepen ververschten in den aanvang van 1637 op Mayo (Kaap-Verdische eilanden) en lieten den 23en Januari voor het Recief de ankers vallen. Met, of even na den graaf arriveerde zijn staf, o.a. zijn drie geheime raden Adriaen van der Dussen, en de oud-gedelegeerden van Heeren XIX, Matthias van Ceulen en Johan Gijseling. Wij weten, dat hij verder beschikte over de uitstekende legerbevelhebbers Von Schuppe en Artichefsky en den admiraal Lichthart, een corps getrainde rimboeofficieren en zeer ervaren, onverschrokken kapercommandeurs. Bij de troepenmonstering na zijn aankomst bleek, dat hij kon rekenen op een veldleger van 35°° man en op 2600 man in de verschillende garnizoenen. Hij vond Brazilië in een treurigen toestand. Bangnolo brandschatte ons achterland, de suikerbouw was volkomen lamgeslagen en de Portugeezen zaten stevig genesteld in Porto Calvo. Wat wonder, dat Johan Maurits geen dag verzuimde om den vijand op krachtige wijze zijn aankomst te melden. Reeds den 5en Februari rukte hij uit met de oude troepen over land via Serinhain; de recruten en zijn lijfgarde zond hij over zee naar Barra Grande; de schepen vervoerden bovendien de vivres en de krijgsbenoodigdheden. Bangnolo werd bij het eerste treffen al geducht geslagen; hij moest, na 400 man te hebben verloren, wijken naar de capitania Alagoas, en spoedig daarna zwichtte Porto Calvo, de indertijd door Lichthart genomen vesting, welke later door verraad was verloren gegaan. Door de goede samenwerking van land- en zeemacht was het zuidelijk gebied en ook het geheele achterland van Pernambuco spoedig gezuiverd, maar als steeds waren de bekwame Portugeesche rimboeloopers aan vernietiging ontsnapt, en in het Portugeesche gebied bezuiden de San Frandsco konden zij op adem komen. Zoolang de sterke vijandelijke basis in de Allerheiligenbaai de steun en de toeverlaat der guerillabenden was, moest de algeheele onderwerping van Brazilië illusoir blijven. Maar bij het invallen van den regentijd van 1637, die groote acties aan weerszijden belemmerde, was ons gebied toch dusdanig beveiligd, dat de graaf zich kon wijden aan het scheppen van orde in het rechtstreeks beheerde gebied. Hij reinigde er een waren Augiasstal, want in Brazilië gold maar al te zeer de stelregel: „Aan gene zijde der Linie kent men geen zonde”. Verder maakte hij van de rust in onze capitania’s gebruik om, voorzoover zijn middelen het toelieten, den vijand in diens eigen gebied te toonen, dat het hem ernst was met zijn plannen om van Brazilië een Nederlandsch gewest te maken, een Nieuw-Holland, zooals men het reeds ging noemen. Allereerst kreeg de Allerheiligenbaai een voorproefje van de dingen die komen zouden. Lichthart blokkeerde de baai en stevende daarna ver om de zuid, waar hij, na Camania te hebben verontrust, een succesvolle landing deed in de capitania San Jorge des Ilheos. In dit arme gebied maakte hij weinig buit, maar hij voerde er den humaneren oorlog, dien de graaf reeds in Porto Calvo had ingeleid met een uitstekende behandeling der krijgsgevangenen en het sparen van het stadje San Jorge. Van groote beteekenis voor de kolonie was zeer zeker de in dit jaar ondernomen expeditie naar een andere plaats aan San Jorge gewijd, namelijk de tocht naaf S» Jorge da Mina op de kust van Guinée (50 N.B.). Het feit, dat de gouverneur zijn oog op Afrika sloeg, is wel het beste bewijs, dat hij het ernstig meende met de kolonisatie van Braziljë. Elmina had een sterk kasteel, onder welks hoede een negerdorp, een z.g. krom lag. Niet ver vandaar bezaten wij, zooals wij reeds vermeldden, een sterkte, het fort Nassau, reeds in 1612 door de Staten-Generaal gebouwd; de lezer zal zich den mislukten aanslag van 1625 op Elmina herinneren. De graaf belastte overste Johannes Kühn met de verovering van dit gebied; hij gaf hem, in Juni 1637, de beschikking over 9 schepen. Na Kühns aankomst op de kust van Guinee trad de bevelhebber in overleg met den gouverneur van fort Nassau, en nadat deze bij Commenda zijn krijgsmacht had vereenigd met ons bootsvolk, landden bij Cabo Corso 800 matrozen en 300 soldaten. Evenals in 1625, viel onze landingsdivisie, terwijl zij naar het kasteel oprukte, in een hinderlaag en werd onstuimig aangevallen door duizend woest schreeuwende en schrikbarend toegetakelde negers. Maar ditmaal hield ons volk stand; het sloeg den aanval, ten koste van 45 gesneuvelden, krachtig af. Kühn had het fort spoedig omsingeld, en al deed zijn bombardement uit veld- stukken weinig schade aan de zware steenen muren, en al werden zijn sommaties tot de overgave verontwaardigd afgewezen, toch zakte heel gauw den vijand de moed in de schoenen. Hij gaf den 29en Augustus de sterkte over, en de onzen maakten een grooten buit aan geschut en munitie. Nadat Kühn het fort van voldoende garnizoen had voorzien, zeilde hij terug DE STERKE VESTING PORTO CALVO, DOOR JOHAN MAURITS VAN NASSAU KUKl na aijjn AANKOMST IN BRAZILIË VEROVERD. 1637. naar het Recief. Hij had met veel beleid en wat geluk de Compagnie voor weinig kosten een schoon handelsgebied ontsloten, wat Brazilië goed van pas kwam. Uiteraard was er van vijandelijke zijde eenige reactie geweest op onze acties zoo ver van huis. Bangnolo stak het hoofd op bezuiden Alagoas, in de capitania Sergippe del Rey, waar wij ons na de zege in Porto Calvo hadden gevestigd. Von Schuppe moest er met 2300 man en 250 matrozen op af, terwijl Lichthart voor de Allerheiligenbaai kruiste om den vijand zooveel doenlijk te beletten hulp te zenden. De combinatie werkte uitstekend. Von Schuppe maakte wel 3000 stuks vee buit en wierp Bangnolo terug tot in de capitania der Allerheiligenbaai. Ten slotte toog in dit vruchtbare jaar George Gaerstman met een kleine scheepsmacht om de noord naar Ceara, de capitania op de noordkust bewesten Rio Grande gelegen, ten einde de inwoners, op hun verzoek, van het Portugeesche juk te verlossen. Gaerstman veroverde met de hulp der Indianen het fort; zijn eenige verlies was een jacht, dat op de thuisreis verdween. De graaf had aan deze expedities niet kunnen deelnemen. Hij was, nog voor geacclimatiseerd te zijn, al te energiek van wal gestoken; hij had zware koortsen opgeloopen, die hem maanden lang aan het ziekbed kluisterden. Zijn sterk gestel kwam de ziekte echter te boven, in 1638 beschikte hij weer over al zijn kracht en energie, welke hij inzette voor een expeditie naar Parayba. Deze capitania lag reeds tusschen gebieden onder onzen invloed, maar zij was nog niet afdoende gepacificeerd en vooral niet voldoende geadministreerd. Zooals wij weten, hadden wij er in 1634 vasten voet gekregen (in het aangrenzende Rio Grande reeds een jaar tevoren), fort Ceulen herinnerde aan den succesvollen overwinnaar van dit gebied. Johan Maurits regelde hier de zaken en benoemde Elias Herckmans1) tot gouverneur. De beschreven acties schetsen als het ware de grenzen van het gebied, dat Johan Maurits opeischte als Nederlandsch Brazilië, een gebied in het zuiden door de parallel van 150 Z.Br. en in het westen door den meridiaan van 450 W.L. afgeteekend. Noemen wij even de capitania’s, welke daarbinnen lagen: Los Ilheos, B a h i a, Sergipe, Pernambuco, Parayba, Rio Grande, Ceara en Marinhao2). Doch meer dan den buitenomtrek aanwijzen deden de expedities niet, wat er binnen lag moest nog op den dapperen en halsstarrigen vijand veroverd worden, vooral het sterke Bahia. In 1638 sloeg de graaf het oog op de Allerheiligenbaai; zijn actie werd bespoedigd door berichten over een op komst zijnde armada, welke wij ter zee wel niet vreesden, doch die ongetwijfeld nieuwe troepen en vivres brengen zou. En als de Spanjaarden en Portugeezen eenmaal de wildernis bereikt hadden, waren zij niet te onderschatten tegenstanders. Kapitein Schaap bracht de verontrustende tijding. Bezuiden de Allerheiligenbaai kruisend, ontmoette hij eenige vijandelijke schepen. Hij nam één, het tweede schip joeg hij het strand op, een derde was op de vlucht gegaan. In de prijs vond hij brieven, die verrieden, dat in Spanje 30 galjoenen en 30 trans- *) Herckmans is de dichter van het in zijn tijd zoo beroemde „Der Zeevaert lof”. Wij ontmoeten hem nog als onderbevelhebber van admiraal Brouwer op diens expeditie in 1643 naar Chili. 2) Marinhao lag nog bewesten Ceara. 39 portschepen, naar het heette onder d’Oquendo, werden uitgerust met de bedoeling om met één forsche actie Brazilië te heroveren. Johan Maurits drong onmiddellijk bij Heeren XIX aan op de zending eener scheepsmacht, opdat deze de armada voor haar aankomst in de Braziliaansche wateren mocht onderscheppen, en in afwachting daarvan, liet hij zich te land gelden, want de vijand, die moed had gevat, nu hulp zoo nabij scheen, was de San Francisco overgetrokken en in verscheidene capitania’s binnengevallen. Met deze benden rekende hij zonder veel moeite af, hij besloot toen, den vijand voor te zijn en zoo spoedig mogelijk de Allerheiligenbaai te vermeesteren. Met zijn jeugd-energie zag hij niet op tegen de bijna onoverkomelijke bezwaren verbonden aan een onderneming, welke zonder groote versterking uit het moederland slechts bij toeval kon gelukken. Hij beschikte over een klein veldleger van 3400 man en 1000 Brazilianen, maar niet over deugdelijk belegeringsmateriaal. De verleiding om nu zijn slag te slaan was evenwel groot, daar herhaaldelijk spionnenberichten uit Bahia wezen op tweedracht tusschen de Portugeesche bevelhebbers en op muitziekte van het garnizoen. En zoo is de graaf, den 8en April 1638, met 22 schepen naar de Allerheiligenbaai gestevend; hij verscheen den I4en voor San Salvador, nadat zijn scheepsmacht door de toevallige aankomst van 9 bodems uit het vaderland was versterkt. In den aanvang lachte de Fortuin hem toe. Door voor Rio Vermelho op en neer te houden, verschalkte hij den vijand. Deze meende, dat hij op die plaats wilde landen en dirigeerde zijn hoofdmacht naar dit punt, en toen Johan Maurits verzeilde, kon hij niet zoo snel terugmarcheeren, of de graaf was reeds de binnenbaai ingezeild en had zijn troepen op 1 % mijl van de stad geland. Hij rukte snel op. Maar op zijn weg lag een onbekende hindernis, een kreek die met hoog water niet doorwaadbaar was. Dit bleek een groote tegenvaller, hoewel deze onoverkomelijke hindernis niet door de Portugeezen werd verdedigd, omdat zij ijlings naar de binnenwerken waren afgetrokken, toen Jan Mast met 14 schepen tot voor de stad was geloopen en den schijn aannam een frontaanval te zullen ondernemen. Toen deze uitbleef en de Portugeezen wederom de buitenwerken bezetten, stond de graaf nog voor de kreek. Zoo heeft het getij onze vijanden geholpen, zooals het ons later ten dienste stond met de wonderbaarlijke ebbe van 1673. Met ebbe liep de kreek droog; de graaf is er doorheen geworsteld en heeft na harden strijd de bezetting op den oever verjaagd. Zelfs wist hij door te dringen in de voorwerken der stad, zoodat zijn legertje verbinding kreeg met de vloot en de aanvoer van vivres werd verzekerd. Maar inmiddels was het element der verrassing verloren. De vijand bekwam van den eersten schrik en bracht met zijn overmacht zijn sterke vesting spoedig in goeden staat van verdediging. Een mislukte aanval op een hardnekkig verdedigd werk kostte ons groote verliezen, en tot overmaat van ramp brak een storm los, die onze blokkadevloot verstrooide, zoodat een aantal Portugeesche victualieschepen op de vleugelen van den harden wind binnenzeilden en de bezetting van het noodige voorzagen. Weldra hernam het garnizoen het offensief, en als dit beleg heeft bijgedragen tot den roem van den graaf is het, omdat hij met zeer veel beleid en weinig verhezen zijn leger weer aan boord heeft gekregen. Hij had twee groote fouten der jeugd begaan. Hij had op tijdige aankomst der hem door Heeren XIX in het vooruitzicht gestelde hulp gerekend, dus aan wonderen geloofd, en verder vertrouwd op berichten van Portugeesche spionnen. Het is hem wel duidelijk geworden, dat de verhalen over tweedracht en muitgeest uit verradersduimen waren gezogen. Heeren XIX hadden overigens zeer ernstig nagedacht over het toezenden van versterkingen, maar ’s graven doelwit, om van Brazilië een onbetwist Nederlandsch domein te maken sprak niet zoo tot hun verbeelding, als de herinnering aan de gemakkelijke vermeestering der zilvervloot door Piet Heyn, nu zoowat io jaar geleden. Van diens Spaansche matten lagen niet veel meer in de berooide Compagniekas zoodat men vond, dat geprobeerd moest worden nog eens zulk een slag te slaan. De Compagnie beschikte over een man, geknipt voor dat karwei, Comelis Jol die wel heel lang op waardeering had gewacht, maar nu dan toch eindelijk tot admiraal werd benoemd, zelfs met voorbijgaan van eenige oudere kapiteins en commandeurs. Ongeveer in denzelfden tijd, toen Johan Maurits tegen de Allerheiligenbaai oprukte, zeilde Jol uit Texel (14 April) met den wil naar Brazilië. Daar aangekomen, moest hij den gouverneur melden, dat hij niet was uitgezonden om mee te helpen aan den bouw van Nieuw-Holland, maar Piet Heyn moest gaan spelen. De graaf gehoorzaamde Heeren XIX; hij stelde zijn plannen om den vijand zijn suikeroogst te verderven uit en gaf Jol een versterking van enkele schepen en 600 man Wij hebben tot nu toe, kortheidshalve, doorgaans vermeden, namen van schepen van de W.I.C. te geven. Wij zullen echter het 14-tal van Jol noemen, daar zij zoo aardig blijk geven, te zijn uitgereed door een particulier bedrijf, werkzaam in de West. Jol commandeerde op de Salamander over de Swol, Overijsel, Goeree, Tertholen, Hoop, Oranje, Faam, Graaf Ernst, Canarie, Guyana, Waakhond, Mercurius en Groot-Postpaard. Deze schepen maten tezamen 4660 ton en voerden 338 stukken en 1900 man. De plannen der Compagnie waren den Spaanschen koning bekend, en Piet Heyns stoute daad had zulk een onuitwischbaren indruk op hem gemaakt en Jols naam had zulk een vreeswekkenden klank, dat hij in allerijl 4 aviso’s uitzond om de autoriteiten in het Spaansche gebied aan te sporen, goed op de Terra-firma vloot te passen en die van Nieuw-Spanje binnen te houden tot het volgende jaar. Inmiddels was de Terra-firma vloot bereids uitgezeild en ontdekt door Hollandsche verkenners, die ook door de Spanjaarden waren gezien, maar niet sterk genoeg geacht werden, iets tegen haar te kunnen ondernemen, zoodat de vloot rustig doorzeilde naar Havana. Jol verliet het Recief den 22en Juni 1638. Het begin was niet goed. Uit zijn sloep aan boord stappend bij hooge deining, raakte zijn gezonde been bekneld tusschen den sloepwand en den tromp van een kanon, en zijn officieren zagen daarin een kwaad voorteeken. Ook dienden verscheidene niet van harte onder den aartskaper, die bepaald op Witte de With heeft geleken. Hij was ruw en driftig en wel van een weergaloozen, maar soms ook roekeloozen moed. Als kapitein en commandeur had hij zeker met de ruwe maats kunnen omspringen, maar als vlagofficier werd zijn regiem door zijn kapiteins niet algemeen gewaardeerd. Hij was trouwens enkelen over den kop gesprongen en deze gehoorzaamden hem ongaarne. Als kaperspecialist toonde hij zich echter op deze reis weer op zijn best. Hij verkende het zeegebied, waar hij de Terra-firma vloot kon treffen, zoo wakker en systematisch, dat hij haar den 3oen Augustus 1638 bij Los-Organos (West Cuba) in zicht kreeg: 8 groote galjoenen en 6 kleinere schepen. De Spaansche scheepsmacht stond onder admiraal Ibarra. Zij mat 4510 ton en voer 222 stukken en 2600 man. Ook wist Jol, dat in de vijandelijke admiraal „de aap” zat, zooals hij de rijke lading wel zal hebben genoemd. Zijn scheepsmacht was dus niet zwakker dan die des vijands. Jols admiraalsschip, de Salamander, was ook eén nieuw schip van 600 ton, bewapend met 44 stukken en met 200 koppen bemand, maar haar marsen staken nauwelijks uit boven het opperdek der Spaansche galjoenen, doch het voerde 6 stukken meer. Niettemin zagen Jols kapiteins op tegen de linie van zeekasteelen, die bovendien zeer zwaar bemand waren. Maar Jol zelf achtte een aanval op die reuzen een peulschil. Tn den scheepsraad voor het gevecht zei hij zijn meening ongeveer in deze woorden: „Uw vijanden vervoeren eer buit dan wapenen en begrijp wel, dat buit niemand kan dekken of verwonden. In die groote kolossen ligt slechts schitterend maar weerloos zand, doch krijgslieden huizen er waarlijk niet in”. Jol beval den kapiteins der Graaf Ernst en Tertholen tegelijk met hem de kostelijke admiraal aan te vallen. Zijn vice-admiraal, de ons al bekende Abraham Roosendael, kreeg order de Spaansche vice-admiraal aan boord te leggen en zijn schout-bij-nacht Jan Mast — wij ontmoetten hem ook reeds — moest het opnemen tegen de vijandelijke schout-bij-nacht. Denkelijk hadden de overige Nederlandsche schepen de strijdende vlagofficieren te dekken tegen te hulp opzeilende Spanjaarden. Maar toen Jol, den 31 en Augustus, onvervaard op den vijand inbrak, deden slechts Roosendael en Mast hun plicht. De andere schepen treuzelden, ook de Graaf Ernst en de Tertholen. De 3 vlagofficieren lagen spoedig den 3 Spanjaarden op zijde. Jol sloeg als een leeuw twee glazen lang (een uur). Hij maakte recht van den nood een deugd, want uit zijn marsen, die even boven het opperdek van den Spanjaard uitkeken, bestookte hij hem met gloeiende 18- en 24-ponds kogels. Zij verspreidden zulk een schrik, dat de maats konden overspringen. Zij dreven den vijand omlaag, zij werden meester aan dek en reeds enterde een matroos, aangelokt door een premie van f 1000.— op, om de admiraalsvlag naar beneden te halen, toen Jol tot zijn schrik bemerkte, dat de beide andere Spaansche vlaggeschepen zich hadden losgemaakt van de onzen en met volle zeilen opdaagden tot ontzet van hun admiraal. Door niemand gesteund, moest Jol de enterhaken kappen; hij slaagde er met groote zeemanschap in, uit zijn benarde positie te komen. Weer bij de zijnen gekomen, vernam hij het sneuvelen van Roosendael, van Mast en 50 man; hij zelf had 150 gewonden. Schuimbekkend van drift ontving hij zijn plichtvergeten kapiteinen, en toen die van de Graaf Ernst iets in het midden bracht, ranselde Houtebeen hem met een stok af en schorste hem in zijn commando. Met een toespraak, die klonk als een klok, wees hij zijn officieren op hun eed. Hij herinnerde hen aan Piet Heyn, die dicht bij deze plek den grootsten roem had geoogst. Hij wees hen op zijn eigen voorbeeld; zij hadden hem slechts te volgen, hij wreef den mannen, die zooveel gevaren hadden doorstaan, onder den neus welk een schande was gelegen in den angst voor de groote kasten van den vijand. „Wat zult ge in Holland worden uitgelachen, als men hoort, dat gijlieden, die zoo ver zijt gereisd om Spanjaarden aan te vallen, hen slechts hebt aangegaapt” beet hij hun toe. „Wat heb ik aan een grooten mond buiten het gevecht, als ge U laf toont in den strijd! Denk toch aan Uw voorouders, de Bataven, en zie naar mijn steven, die U den weg wijst. Kent ge den vijand dan nog niet en mij niet en Uzelven niet? Wat is die vijand anders dan een bezorgde bewaarder van het Gulden Vlies? Valt hem aan en ge zult hem zien verbleeken en geel worden als zijn goud!” Jol heeft zich te veel voorgesteld van den indruk, dien zijn woorden maakten. Toen hij andermaal aanviel, treuzelden de meeste kapiteins, ja een geest van verzet bleek over hen vaardig geworden. De admiraal moest dus afzien van het gevecht. ’s Anderen daags in den scheepsraad, bezwoer hij zijn mannen hun plicht te doen. Hij wist hen te brengen tot het afleggen van een nieuwen eed en ditmaal scheen hij den flauwhartigsten een hart onder den riem te hebben gestoken en kon zijn linie, dien dag bestaande uit de Salamander, Oranje, Faam, Swol, Tertholen, Ernst, Overijsel, Goeree en Mercurius naar den vijand voeren. Helaas, de wind draaide, de Spanjaarden kregen de loef, en daar de „bewaarders van het gulden vlies” niet vochten als zij niet werden aangevallen, kwamen zij niet af en bepaalden zich tot schutgevaart. Trouwens, lang duurde het vleugje moed van Jols kapiteinen niet; erg hun best om naar den vijand op te werken, deden zij niet. Toch had Jol hem in de afgeloopen dagen een verlies van 91 dooden en 162 gewonden toegebracht, en één galjoen was gestrand en verbrand. Zoo raakte de zilvervloot uit zicht, en toen den iyen September Jol weer vernam waar zij lag, toonden de kapiteins zich geheel onwillig den strijd te hervatten en het scheepsvolk had niet den minsten lust onder chefs, die zij hadden leeren minachten, het leven te wagen. Jol heeft toen 5 commandanten geschorst; met hun gewilliger vervangers zette hij koers op Los Organos (westkant Cuba) waar hij de Spanjaarden hoopte te vinden. Aldaar aangekomen bleek echter, dat de vijand naar Nieuw-Spanje was gezeild. Jol is in September met een deel zijner schepen thuis gevaren, eenige liet hij op het kruisterrein achter, andere zond hij naar het Redef. De schuldige kapiteins zijn niet gestraft. Misschien heeft de wrok van twee door Jol gepasseerde kapiteins als verzachtende omstandigheid gegolden en zijn gebrek aan tact is breed uitgemeten. Of het voornamelijk daaraan heeft geschort, zouden wij niet gaarne beweren. Het is waarschijnlijker, dat Jol een daad als die van Piet Heyn heeft willen volbrengen en er dus alles op zette om de zilvervloot te veroveren. Daartoe was ongetwijfeld een bijna roekelooze moed noodig en zijn kapiteins konden op goede gronden beweren, dat met een geschutgevecht de zilvervloot was te vernietigen geweest. Wij hadden dan wel geen buit gemaakt, maar zouden strategisch veel hebben bereikt. Immers met de 16 millioen schats, die deze vloot inhad, kon de koning van Spanje de Armada van 1639 uitrusten, alsmede die, welke tegelijkertijd naar Brazilië stevende en welke door Loos is verslagen, zooals wij straks zullen zien. Jol wilde het onderste uit de kan en zijn kapiteins waren te diep onder den indruk der galjoenen. Vermelden wij van Jol nog even, dat hij, ondanks zijn échec, waardig werd gekeurd het smaldeel van compagnieschepen aan te voeren, dat de W.I.C. den óen October 1639 Tromp toezond, toen in onze wateren een armada opdaagde. Hij werd door onzen grooten vlootvoogd belast met de bewaking van den noorduitgang der reede van Duins en voerde den 2ien, het 5e eskader van Tromps vloot aan in den beroemden slag bij Duins. In den aanvang van 1639 bereikte de voor Brazilië bestemde armada, welker komst Schaap reeds had gemeld, haar bestemming. Het zou haar niet beter vergaan dan die van d’Oquendo bij Duins en maar weinig tijds later. Haar admiraal Don Femando de Mascarenhas, graaf de la Torre liep met 41 schepenx) even het Recief aan, maar hij ondernam niets tegen onze vestiging en zeilde door naar de Allerheiligenbaai. x) 18 Spaansche- en 10 Portugeesche galjoenen, benevens 13 karveelen. Wij konden zulks bij gebrek aan schepen ter reede niet verhinderen en dus evenmin, dat hij den vijand vivres en soldaten bracht. Alvorens de actie ter zee tegen deze vloot te verhalen, stippen wij terloops aan, dat 1639 het jaar was, waarin de graaf overhoop lag met Artichefsky en deze dappere «E.J. 1.U010LU1 vaijöuad, DAT JUHAN MAURITS VAN NASSAU DOOR PIETER POST DEED BOUWEN. dienaar der Compagnie het veld ruimde. Johan Kühn, de held van Elmina, werd zijn opvolger. In dit jaar wrocht Johan Maurits zijn schoone Mauritsstad op het drooggelegde terrein tusschen het fort Frederik Hendrik en het eilandje Anton Vaz en verrezen zijn lustsloten yrijburg en Schoonzicht; een der torens van het eerste werd voor vuurtoren ingericht. De afbeelding van zijn schepping is een nauwlettende beschouwing waard, daar hierdoor ook duidelijk wordt, hoe sterk hij het Redef heeft bevestigd, zoodat het in zijn nadagen den vijand lang weerstand kon bieden. Nadat de graaf alle sterkten van voldoende garnizoen voorzien en de kust in goeden staat van defensie had gebracht tegen een landing der troepen uit de armada, besloot hij te trachten deze vloot zoo spoedig mogelijk onschadelijk te maken; zijn verkenners waren druk in de weer om de bewegingen van den vijand te volgen. Hij moest lang geduld hebben, want de Spanjaarden maakten weinig haast met cic actie. Eerst in begin September 1639, zagen de 4 schepen van het bewakingseskader 3 Spaansche galjoenen en 2 kleine schepen uitzeilen. Zij vielen den vijand direct aar> en dwongen hem op de reede terug te vallen. Maar kort daarna wist in een donkeren nacht een deel der armada uit de baai te glippen, naar later bleek onder het bevel van den admiraal. Onze verkenners hadden niet dadelijk bemerkt, dat de admiraal zelf was uitgevaren, want van een der ter reede gebleven schepen woei de admiraalsvlag, met de bedoeling den onzen zand in de oogen te strooien. Op het Recief maakte men zich natuurlijk ongerust, en naar alle kanten zwermden aviso’s uit om er achter te komen, wat de vijand in het schild voerde. Maar even ongezien als hij was uitgezeild, liep hij weer binnen, men had slechts een koopvaardijvloot naar buiten geconvooieerd. Wat er van zij, de armada was zeilreê gebleken. Haar zeilree te maken, dat had lang geduurd. Zij had in last gehad, dadelijk na aankomst het Recief aan te vallen, dan bij Olinda troepen aan land te werpen en verder waren haar 2 jaar toegestaan om de zee van het kaperdom te verlossen. Toen zij den ióen Januari 1639 in de Allerheiligenbaai binnenviel, trof zij ons blokkade-eskader van 13 schepen onder admiraal Willem Comelisz. Loos niet aan. Dit was zeer tot zijn geluk 4 dagen te voren voor de periodieke verversching naar het Recief gezeild. Maar overigens was de armada totaal ongeschikt om gebruik te maken van de vrije zee; zij had een lange periode van rust noodig. Zij had tijdens haar verblijf bij de Kaap-Verdische eilanden 3000 man aan ziekten verloren; de gaanden en staanden moesten in de hospitalen van San Salvador worden opgenomen en smolten weg als sneeuw voor de zon. Admiraal De la Torre moest dus de epidemie wel laten uitzieken, door werving probeeren zijn gedunde equipages aan te vullen, en verder wachten op versterkingen uit het vaderland. Daarmee gingen vele maanden verloren; eerst in Augustus kon hij er aan denken zijn galjoenen weer uit te rusten. Zoo lag de enorme scheepsmacht werkeloos te verkommeren in het tropische klimaat. Zij was overigens van schrikaanjagend uiterlijk; de galjoenen waren sterke kasteden, haar boorden op het berghout 5 palm dik, gewoonweg pantserschepen voor dien tijd, want een kanonskogel drong niet door dien wand, en zulke schepen waren met 500 tot 800 koppen bemand. Doch zeer homogeen was haar equipage niet. Spanje had altijd gebrek aan zeelieden en zoo was deze armada bemand met Spanjaarden, Portugeezen, Basken, Bretons, Oosterlingen (Oost-Duitschers') en ... Hollanders. Die geweldige macht is door 18 compagnieschepen maandenlang opgesloten gehouden, en toen in September een scheepje zijn neus buiten de haven stak en werd prijs gemaakt, las de graaf uit brieven van den Spaanschen admiraal, alle details, die hij wenschte te weten. Zoo vernam hij, dat op dat tijdstip het gros 16 galjoenen onder den admiraal van Castilië, Don Juan de Vega Bazan en io onder den admiraal van Portugal, Rodrigo Lobo telde, terwijl aan boord een landingsleger van 5000 man was ingescheept. Wij kregen eerlang nog een sterkere macht te bestrijden, want door het groote beleid aan den wal van De la Torre, is zijn scheepsmacht opgevoerd tot 86 schepen en het leger tot 10 a 12000 man. De graaf las ook, dat de armada tegelijk met die onder d’Oquendo de Spaansche havens had verlaten. Die beiden zouden het kleine Holland eens mores leeren, de eene in zijn eigen wateren, de andere in de Amerikaansche, waar de Nederlandsche rebellen de trotsche Spaansche vlag zoo vreeselijk hadden gehoond. Doch de Spanjaarden gaven ons ruim den tijd om ons te weer te stellen. De graaf had het geluk, dat 19 versche schepen uit patria, juist op tijd het Recief binnenliepen; zij zijn maar niet ontladen, want zij waren dadelijk noodig in de linie, en op die wijze kreeg de graaf een scheepsmacht bij elkaar van 41 bodems, waaronder 17 compagnieoorlogsschepen, van geen grooter charter dan Jols Salamander. Loos werd met die vloot bij Olinda, 4 mijl buiten den wal, geposteerd. Den 2oen November 1639 is de Spaansche armada eindelijk uitgeloopen, maar wij zullen de 6 weken, die verliepen eer het tot een treffen kwam, niet op den voet volgen. Zij werd ten slotte door onzen post aan de Rio S. Michel in Barro Grande (bij Porto Calvo) gezien en Loos kreeg van dien post het bericht. Hij ging onmiddellijk onder zeil; hij bereikte den 3ien de Barro Grande en vernam daar, dat de vijand den 29en was verzeild om de noord. De armada was blijkbaar het Recief voorbijgezeild, want den ioen Januari 1640 kreeg Loos bericht, dat zij den 8en voor Parayba was gesignaleerd. Hij is toen weer teruggekeerd en den nen vernam onze vlootvoogd, dat zij bij Tamarica, dus gevaarlijk dicht bij het Recief, was aangekomen. Ten slotte kreeg hij den I2en den vijand in zicht bij Paomorel vlak bij Tamarica. Hij zag, dat de Spanjaarden klarigheid maakten voor een landing (van 7000 man), doch door de komst der onzen verrast, staakten zij hun pogingen en gingen onder zeil om de noord, niet zeer fraai in de linie en met de onzen aan loef. Loos commandeerde een considerabele scheepsmacht. Zij bestond uit 17 compagnieschepen, metend 6580 ton, bodems van 16 tot 40 stukken, 11 jachten van 4 tot 10 stukken en 12 ingehuurde schepen. De totale tonnenmaat was 11.200 ton, de artillerie omvatte 694 stukken en de bemanning beliep 3900 man. Loos had snel te handelen en hij deed het met groote onverschrokkenheid. Tegen 3 uur ’s namiddags liep hij met zijn Faam de voorste galjoenen op zijde; hij 4° IL abordeerde de admiraal, de S. Jezus (54), hoewel 3 galjoenen toeijlden om den opperbevelhebber te ontzetten. Van onze vloot volgden hem de Swaen en de Alkmaar op den voet; de rest hield van ver schutgevaart. Na een scherp gevecht van 1 y2 uur grepen meer van onze schepen in, vooral de Gouden Zon onder schout-bij-nacht Huygen. Helaas, inmiddels was Loos gesneuveld, hoewel zijn aan masten en tuig zwaar beschadigd schip, slechts weinig verliezen aan menschen had geleden. Dit eerste treffen, op den I2en Januari, had DE TWEEDE DAG VAN DEN VIERDAAGSCHEN ZEESLAG. 13 JANUARI 1640. OP DEN ACHTERGROND RECHTS VAN HET MIDDEN DE ZINKENDE GOUDEN ZON, HET EENIGE SCHIP, DAT DOOR DE ONZEN OP DIEN DAG WERD VERLOREN. plaats tusschen Tamarica en Rio de Goyana, 3 mijl uit den wal; het gevecht eindigde tegen half vijf, toen de armada zeewaarts stevende. Den vijand was groote schade toegevoegd, maar van onze vloot was alleen de Alkmaar lek geschoten. Toen de nacht de vloten scheidde, belegde majoor Pierre le Grand, de chef der militie, scheepsraad en deze benoemde Jacob Huygen tot admiraal, waarna die vlootvoogd op de Faam overstapte. Schout bij-nacht Jan Aldrixs werd vice-admiraal en Dirk Evertsz. schout-bij-nacht. Men repareerde ’s nachts de averij en toen den I3en bleek, dat de vijand was te bezeilen, kon het gevecht ten 10 uur ’s morgens worden hervat; het heeft tot zonsondergang geduurd. Op dien dag kregen wij merkwaardig weinig dooden, maar wij hadden het verlies der Gouden Zon te betreuren, die met 45 man van haar equipage zonk. De Spaansche vlaggeschepen werden den tweeden vechtdag zeer beschadigd; er was gestreden tusschen Goyano en Cabo Blanco (even bezuiden Paraybo gelegen). De Spanjaarden hielden dus koppig om de noord. Den I4en hadden wij weer de loef en met frisschen moed hervatte Huygen den strijd door met de Faam tusschen de admiraal van Castilië (32 st.) en die van Portugal (28st.) in te breken. Wij streden nu vlak voor Parayba, 2 mijl uit den wal. Weer leden wij zeer weinig en ’s vijands wijken om de noord begon zich als een vlucht af te teekenen. Op dezen derden dag had de Swaen onder schout-bij-nacht Jan Aldrixs het zwaar te verantwoorden. Toen hem zijn fokkemast was afgeschoten, kwam hij ten anker om de vleet te redderen, en van zijn hulpelooze positie maakten 11 tegenstanders gebruik om hem te omsingelen. Doch Huygen zag het gevaar voor de Swaen bijtijds in. Hij zond Aldrixs een smaldeel te hulp, dat 5 vijanden van de Swaen wist weg te lokken, doch de 6 andere enterden het veege schip. Niettemin zag Aldrixs kans, de overgekomen Spanjaarden af te slaan, doch daar hij zich niet lang tegen de overmacht kon handhaven, kapte hij zijn ankerkabel en het zich naar de kustdroogten afdrijven. Vier van zijn tegenstanders waren zoo verstandig hem niet op dien gevaarlijken weg te volgen; zij heten hem los, maar zoo inderhaast, dat een deel van het overgekomen volk in den steek werd gelaten, waarmede Aldrixs korte metten maakte, want hij joeg ze overboord. Het 5e schip van 21 stukken, welks commandant, „de admiraal der eilanden” Don Antonio de Cunha Andrade, Aldrixs niet had doorzien, hep op hem toe en raakte bezet naast de reeds gestrande Swaen. Door de paniek, die hierdoor op den Portugees uitbrak, sprong een deel der equipage overboord en wilde zich op de Swaen redden, maar in het heete gevecht werd aanvankelijk geen kwartier gegeven. De rest van het volk, 230 man en de admiraal werden na de verovering van het Spaansche schip gevangen genomen en gespaard, en hoewel Aldrixs zijn schip moest prijsgeven aan de elementen, kreeg hij zijn welverdiende loon voor zijn dapperheid, want uit het galjoen lichtte hij 30.000 Spaansche matten. Onze admiraal besteedde den volgenden dag aan het repareeren der schade, maar onvermoeid bleef hij met een zwakke bries den vluchtenden vijand jagen. Den i6en was het bladstil, eerst tegen drie uur ’s middags stak een briesje op, doch toen was het te laat voor vechten geworden. Doch den iyen diende ons de wind, en een hevig gevecht ontspon zich van 9 uur ’s morgens tot zonsondergang voor de Rio Conjahou (baai van Formosa). De strijd bepaalde zich echter vrijwel uitsluitend tot een van Huygen en Evertsz. met de vijandelijke vlaggeschepen; de meeste Nederlandsche schepen hielden te grooten afstand. Op den avond van dien 4en dag doorbrak Huygen de linie van lij naar loef, wel een bewijs, dat de Spanjaarden slecht oppasten. De Spaansche admiraal werd mtramponeerd en ging op de vlucht; twee van zijn vice-admiralen leidden verder ie armada en werden vreeselijk toegetakeld, terwijl de onzen zeer weinig verliezen eden. Ook dreven onze jachten 3 karveelen het strand op. Toen de rekening van ien slag werd opgemaakt bleek, dat wij in de gepasseerde 4 dagen door het vijandelijke zuur en de scheepsramp van de Gouden Zon slechts 81 dooden en 106 gewonden tiadden gekregen. Het zag er voor den vijand benauwd uit. Eiken nacht had hij geprobeerd zijn slinkenden watervoorraad aan te vullen door kleine vaartuigen naar den wal te zenden, maar zulks was hem door onze jachtjes steeds belet. ' ... ^ _ a 4 •• 1 Wij dreven gedurende den i8en m stilte met den vijand eerder om de noord. Er werd scheepsraad belegd en besloten de wijkende en zeer verstrooide Spanjaarden nogmaals aan te vallen. Doch bij het lumieren van den I9en waren zij uitzicht. De Spaansche admiraal had begrepen, dat hij, benard door onze schepen, Brazilië’s noord-oost-kaap San Roque niet kon halen, en daar hij bovendien geen land kon maken om water te halen zocht hij de ruimte. De hier heerschende zuid-oosten wind en de Golfstroom boden de armada zeker geen gelegenheid om de Allerheiligenbaai weder te bereiken, zoodat onze bevelhebber het gevaar geweken achtte. De vijand had slechts de keuze tusschen thuisvaren en een reis naar de West-Indische eilanden. Ons gros staakte de vervolging, het verliet den 25en Januari het gebied van de Rio Grande en was grootendeels den ien rebruari behouden op het Recief terug. Het maakt een eigenaardigen indruk, dat in dezen slag, die door zulk een kleine Nederlandsche scheepsmacht zoo schitterend was gestreden, toch te klagen is geweest over verscheidene kapiteins der Compagnie. Het is Huygen gegaan als Jol; hij en zijn vlagofficieren beten de spits af en het voornaamste vechten geschiedde tusschen de vlaggeschepen. Ditmaal is streng tegen de lafaards opgetreden. Twee zijn gearquebuseerd, een is gegratieerd op het schavot, twee werden ontslagen en hun werd de degen door den scherprechter gebroken, anderen liepen onteerende straffen op, terwijl de schippers der ingehuurde schepen, die hadden gefaald, er met een berisping afkwamen; daarentegen werden de dapperen met gouden penningen beschonken. Maar wie kent Loos en Huygen, en wie heeft ooit gehoord, dat onze dappere zeemacht twee vierdaagsche zeeslagen heeft geleverd en gewonnen? Ach ja, Brazilië ligt ver weg; Loos en Huygen zijn vergeten. PENNING, GESLAGEN TER EERE VAN DE OVERWINNING, BEHAALD IN DEN VIERDAAGSCHEN ZEESLAG, 12—17 JANUARI 1640. De gevolgen der nederlaag zijn voor de armada ontzettend geweest; ons zijn de feiten uit de Spaansche bronnen bekend geworden. Op den 4en vechtdag werd de vloot zoo gehavend, dat zij slechts twee dagen in open zee kon blijven en daarna moest afhouden naar de Baixios de Rochas, een riffengroep bij kaap San Roque, waar Bangnolo met 2000 man landde. Doch weer in zee gestoken, kreeg de weststroom de schepen te pakken en dreef ze voort naar de kust van Venezuela. Op die reis kwamen tal van lieden van den honger om; sommige galjoenen telden 300 en 400 dooden. Den ien Februari teisterde een storm de veege vloot, toen zij op de kust van Venezuela ten anker lag en bovendien brak ernstige oneenigheid uit tusschen den Portugeeschen en den Spaanschen admiraal. Het resultaat is geweest, dat de Portugeesche admiraal met een deel van zijn vloot naar zijn land terugzeilde, en De la Torre bevel gaf, dat ieder zich maar moest zien te salveeren. Enkele schepen hebben zich in West-Indische havens kunnen bergen, maar van een groot deel is niets terecht gekomen. Dit was het einde der tweede groote armada, en haar vernietiging kwam Nederlandsch-Brazilië zeer ten goede. Want toen zij de Allerheiligenbaai had verlaten, waren Portugeesche troepen op weg gegaan naar Paomorel om zich te vereenigen met de troepen, die De la Torre hier had willen landen. Kühn bracht dezen benden zonder moeite een nederlaag toe en dempte ook andere kleine opstanden, terwijl de Tapoeiers, diep onder den indruk van onze zege, nu een vast verbond met ons sloten. Het is zelfs niet uitgesloten, dat deze ramp, gevoegd bij de nederlaag voor Duins, de oorzaak is geweest, dat de wassende ontevredenheid der Portugeezen over het Spaansche bewind tot kookhitte steeg, zoodat zij de gunstige gelegenheid van een oproer in Catalonië aangrepen om in opstand te komen. Heeren XIX, gesterkt door het succes en overtuigd, dat Jols falen bij het nemen van een zilvervloot zeker niet aan wanbeleid te wijten was, hadden goede hoop, dat een nieuwe poging om een Terra-firma-, een Nieuw-Spanje- of een Hondurasvloot te kapen, zou gelukken. Te dien einde zonden zij in den aanvang van 1640 een nieuwe vloot van 28 schepen onder Cornelis Jol en Johannes Lichthart naar Brazilië, die den iyen Maart voor het Recief aankwam. Johan Walbeek voer op deze vloot als passagier mee; hij was tot advocaat-fiscaal der kolonie benoemd. Met deze groote scheepsmacht achter de hand, heeft het gouvernement van Pernambuco ernstig over een nieuwen aanslag op San Salvador gedacht, maar de graaf, die zich met eigen oogen had overtuigd, wat hem daar te wachten stond, bewandelde den voorzichtigen weg, met het besluit de vijandelijke basis op indirecte wijze te verzwakken; hij gebruikte de versche troepen voor tuchtigingsexpedities in het vijandelijke gebied. Zoo zond hij Jol met 8 schepen en 900 man landingstroepen naar Porto Frances, :>m guerillabenden in de Alagoas onschadelijk te maken. Bij Jols komst waren deze ;chter reeds verdwenen, zoodat de vlootvoogd volstond met hun nieuwe strooptochten ónmogelijk te maken door eenvoudigweg het gewest te ontvolken. Hij roerde namelijk alle inwoners weg. Aan Lichthart werd opgedragen met 20 schepen en een landingsleger van 2500 man de kusten der Allerheiligenbaai te verontrusten. Hij heeft daar ontzettend TUCHTIGINGSEXPEDITIE ONDER BEVEL VAN LICHTHART EN KÜHN NAAR DE KUSTEN BIJ DE ALLERHEILIGENBAAI, 1640. VERWOESTING DER PORTUGEESCHE SUIKERMOLENS DOOR HET LANDINGSLEGER. huisgehouden; suikermolens, landhuizen, dorpen en binnenvaartuigen werden verbrand, wie de wapenen kon voeren werd over de kling gejaagd. Kühn verrichtte dergelijk onedel werk zuidelijker, maar daarbij verloor hij een in hinderlaag gevallen compagnie en stootte ten slotte het hoofd voor Espiritu Santo, dat hij, evenmin als Piet Heyn vóór hem, kon veroveren. Het succes van deze expedities was ontegenzeggelijk, dat de guerillabenden naar San Salvador verjaagd werden, maar eenmaal daar, konden zij zeggen, „réculer pour mieux sauter”; de pacificatie was en bleef monnikenwerk met deze sterke vesting in den rug. „ De graaf, meenend te land voorloopig genoeg te hebben gedaan, kon nu Heeren XIX ter wille zijn, door Jol en Lichthart op zoek naar een zilvervloot te zenden. Zij zeilden in Juli 1640 uit met 24 uitstekend uitgeruste schepen, bemand met 2000 matrozen en 1700 soldaten. Den ien September bereikten zij het rendez-vous der zilvervloten, Havana. De vloot zwermde in smaldeelen uit in de hoop de logge rijke galjoenen te vinden, maar de zee was als ontvolkt. Aan het Recief, vergiftigd met tal van ontrouwe Portugeezen was niets geheim te houden; de plannen van den graaf waren uitgelekt en de Spanjaard hield dit jaar zijn schatten in de veilige havens. Bovendien werd onze scheepsmacht door een orkaan beloopen. Eenige schepen strandden op de kust van Cuba en vergingen, het volk raakte in gevangenschap. Die maats zullen Jol hebben geprezen, want de van de Spanjaarden ondervonden uitstekende behandeling en hun spoedige vrijlating hadden zij zeker te danken aan Jols humaniteit jegens de hem op zijn talrijke kapertochten in handen gevallen vijanden. Hij had geen gevangene ooit een haar gekrenkt en hen steeds bij de eerste gelegenheid aan wal gezet. De storm had onze vloot zoo beschadigd en verstrooid, dat enkele bodems moesten thuisvaren en andere op eigen gelegenheid terugkeerden naar het Recief. De vlootvoogden hadden slechts 16 schepen bij elkaar kunnen houden, die niets meer konden uitrichten en die zeer gehavend te Pernambuco zijn binnengevallen. Aan dezen tocht beleefde Johan Maurits dus geen vreugde, zooveel te meer echter aan de zonéclips van den I3en November, want de inboorlingen zagen in s graven glorie de wolk, die den zonneglans der Spaansche macht verduisterde. De gouverneur vergaapte zich echter niet aan den schijn. Hij rustte de scheepsmacht opnieuw uit en belastte Lichthart met het bestoken van de toegangen naar Rio de Janeiro. Lichthart blokkeerde deze met 3 eskaders, maar ook hier was de zee als uitgestorven; hij moest zich tevreden stellen met één mager prijsje van f 2000.— en een vette van ongeveer een ton waarde. Hij verkwistte hier dan ook niet veel tijd en was weer spoedig op het Recief terug. Heeren XIX waren niet zeer gesticht over Lichtharts weinig succesvol uitstapje zoo ver van huis, terwijl men dichtbij het heet verlangde San Salvador nog steeds links liet liggen. Maar hun vertoogen baatten niet; de gouverneur bewees den veeleischenden heeren, dat hij met de geringe hem gegunde middelen de handen al vol had aan de bescherming der onderworpen capitania’s, en stroopexpedities ver van huis noodig waren om de vijandelijke overmacht te verdeden. Hij slaagde in deze periode bepaald redelijk; de Portugeezen gingen inzien, dat het systeem hard tegen hard, hun de zwaarste klappen bezorgde1). Van hen ging het initiatief uit om door onderhandelingen tot matiging van het woeste en hardvochtige oorlogvoeren te geraken. ') Van de bedrijvigheid, meer speciaal tegen Spanje, noemen wij aanslagen van uit Essequibo op Trinidad (1637) en onze verdrijving uit Tobago (1637). Terwijl in deze reeds eemge resultaten weraen oereiKi, scneen piotseiing ecu einde aan den langen oorlog te zullen komen. Ju Portugal namelijk, was de ontevredenheid over het Spaansche bewind tot een uitbarsting gekomen en in betrekkelijk korten tijd wisten de Portugeezen, onder hun nieuwen koning Johan IV van Braganza het Spaansche juk af te schudden. Het was dus te voorzien, dat wij eerlang niet alleen in vrede met de Portugeezen zouden leven, maar zelfs bondgenooten zouden worden tegen den gezamenlijken vijand. En wat dan? Zouden wij moeten helpen om Portugal in Brazilië en in SpaanschAmerika sterk te maken en zelf halfweg blijven steken in de verovering van het gebied, dat reeds zulke groote offers had gekost? Neen! Heeren XIX wisten heel wat beters. Zij verzochten Johan Maurits als gouverneur aan te blijven, ja, er alles op te zetten, voordat het „ontroerde” Portugal bij machte zou zijn zich te laten gelden, om te pakken wat hij krijgen kon, liefst en vooral de Allerheiligenbaai. Johan Maurits schijnt echter aan deze vesting een broertje dood gehad te hebben. Hij het haar met rust, maar overigens deed hij wat kon om onze grenzen uit te zetten. Allereerst onderwierp hij Sergrippe del Rey, doch veel belangrijker was de verovering van Angola bezuiden de Congo gelegen. Daar groeiden de beste slaven, en werkkrachten vooral, zou hij noodig hebben, wanneer de vrede eindelijk zou veroorloven de hand aan de ploeg te slaan voor de ontwikkeling der kolonie. Jol kreeg opdracht om met een vloot van 20 schepen, bemand met 900 matrozen en 220 soldaten onder Henderson, den aanslag op Angola uit te voeren. Hij aanvaardde zijn reis den 30^n Mei 1641 cn bereikte de plaats in Augustus, en ditmaal diende hem het geluk. Hoewel het sterke kasteel zijn schepen en gelande troepen met een zwaar vuur overstelpte, kregen wij weinig verhezen en na een korten strijd met het legertje van den gouverneur Don Pedro de Menezes was de zege ons. De vijand nam de vlucht, hij het het stadje San Paulo en het kasteel in den steek (24 Augustus). . Jol kon zich de handen wrijven over dit gemakkehjke succes, want mt de boeken bleek, dat Angola alleen al op den slavenhandel jaarhjks 6 millioen gulden winst maakte en Brazilië zou kunnen rekenen op een jaarimport van 15.000 man. Hij het het niet bij Angola. Nadat hij de plaats goed bevestigd had, verzeüde hij naar het op den evenaar gelegen eiland San Thomé. Hier zette hij troepen aan land en liep den volgenden morgen met zijn schepen tot vlak onder het voornaamste kasteel. Een zware wederzijdsche beschieting volgde, met het voor de onzen leelijke gevolg, dat de Enkhuizen door het vijandehjke vuur of eigen onvoorzichtigheid m de lucht vloog. Op den eindafloop had dit ongeluk echter geen invloed. De troepen namen dien dag een klein fort. Zij moesten evenwel afzien van de bestorming van het groote kasteel, want zij waren slecht voorzien van stormladders en handgranaten en stonden dus machteloos tegen de 28 voet hooge kasteelmuren. Den volgenden dag zorgde Jol voor een beleg volgens' de regelen der kunst, en nadat zijn mortieren 65 bommen in de sterkte hadden geworpen, was deze vrijwel verwoest en moest de gouverneur capituleeren. Jol heeft Annobom nog laten bezetten en het zijne gedaan voor de administratie van het nieuwe bezit, maar weldra werd hij aangetast door een tropenziekte, welke onze krijgsmacht decimeerde. Wij herinneren den lezer er even aan, dat in 1600 de equipage van de vloot van £Wer JmmyieK sxwss Saüits&Sfojs&tb ©e fojwvo VEROVERING VAN SAN PAULO DE LOANDO DOOR EEN VLOOT ONDER CORNELIS JOL, 26 AUGUSTUS 1641. OP DEN ACHTERGROND DE STAD; OP DEN VOORGROND ONZE OPZEILENDE VLOOT, GEHEEL LINKS DE PLAATS, WAAR DE SCHEPEN DE TROEPEN AAN DEN WAL ZETTEN. Jhr. v. d. Does op even schrikbarende wijze haar tol aan de malaria heeft betaald, toen men zich op San Thomé ophield. Jol overleed den 3oen December; hij werd in de hoofdkerk van San Thomé begraven; in zijn plaats trad Matthijs Janssen. Met hem was een onzer grootste zeehelden heengegaan, een man van zeer bescheiden afkomst, ruw en van weinig hoofsche vormen, maar ongelooflijk moedig, en bezield door een eerzucht, die hij niet ten bate van zich zelf, maar ten dienste van het land uitleefde. Zijn stof rust, zooals Barlaeus het ongeveer uitdrukt, op den evenaar, daar waar de Zon, het oog des Heelals en de getuige zijner verdiensten, tweemaal ’s jaars met loodrechte stralen het graf van dezen man, die zoowel op het Noordelijk als op het Zuidelijk halfrond heeft getriumfeerd, zal beschijnen. 41 Van de kolonisatie van San Thomé is niet veel gekomen. Gedurende den korten tijd, dien het eiland in ons bezit bleef, gebruikte Johan Maurits het ongezonde oord, evenals de Spaansche en Portugeesche koningen voor hem, als ballingoord. Wat bij de reiniging van Pernambuco eigenlijk voor de galg bestemd was, werd naar San Thomé gezonden. Na de verovering van Angola en San Thomé heeft Johan Maurits den korten tijd van nog gepermitteerden oorlog benut om in September 1641 Elias Herckmans een grooten tocht diep in de binnenlanden van Parayba te laten doen, waaraan wij stilzwijgend voorbijgaan en ten slotte sloeg hij, op speciaal aandringen van Heeren XIX, zijn slag op de Braziliaansche noordkust in de capitania Maranhao, omdat de haven als geknipt was voor een kaperbasis tegen het dichtbij gelegen Cuba, Jamaica en Porto Rico. De leiders van deze expeditie waren Lichthart en Kühn. Zij zeilden in October 1641 met 8 groote en 6 kleine schepen uit en hadden weinig moeite om het hoofdplaatsje San Luiz te bereiken. Na een verkenning werd de westtoegang tot de haven gekozen om voor de stad te zeilen; de weg langs een vurend fort werd zonder veel moeite geforceerd, en toen de landingsdivisie aan den wal stond, kwamen haar onderhandelaars tegemoet, die de capitania overgaven. De bevelhebbers zeilden terug, na het veroverde gebied door 600 man te hebben bezet. Ook overrompelden in October 5 Nederlandsche schepen onder Gerardsz. Maracaïbo, welke stad werd geplunderd en in November verlaten. Dit alles was geschied, terwijl de onderhandelingen tusschen Portugal en Nederland in vollen gang waren over het sluiten van een of- en defensief verbond tegen Spanje. Het kwam den I2en Juni 1641 tot stand. Daarbij beloofden wij Koning Johan een sterke hulpvloot, terwijl voor de koloniën een 10-jarige wapenstilstand werd gesloten, in West-Inchë in te gaan na de officieele afkondiging van het tractaat. Johan IV ratificeerde het verdrag wel vrij laat, den i8en November, maar de Staten-Generaal treuzelden tot 22 Februari 1642 en wachtten toen nog twee maanden, eer zij den gouverneur het stuk toezonden. Johan Maurits ontving het den 3en Juli; hij publiceerde het verdrag den 5en. Juridisch was de graaf dus volkomen verantwoord, dat hij, eer het zoover was, zijn oogst had binnengehaald en het verworvene wilde behouden, omdat beide partijen contractueel recht hadden op al hetgeen ten tijde der publicatie in haar bezit was. Maar de Portugeezen vonden onze methode „met de eene hand water en met de andere vuur aandragen” en in hun hart leek het er niet op, dat zij zich bij de feiten zouden neerleggen. Het zag er oogenschijnlijk nu goed voor Brazilië uit. Er heerschte vrede, één vijand bleef nog slechts over, maar tegen Spanje waren wij ter zee opgewassen en MÊkÉè\ belooide de kaperoorlog nog altijd voordeel, terwijl schepen en troepen vrij kwamen om tegen het Spaansche koloniale bezit te gebruiken. Een expeditie naar Chili scheen vooral aanlokkelijk, want in dat land streden de Spanjaarden sinds jaar en dag met de vrijheidlievende Araucanen, en als wij met die Indianen op goeden voet konden komen, zouden zij ons misschien wel den weg naar nei znverrijKe rem willen wijzen. Het is tot een expeditie naar Chili gekomen, maar voor het zoover was, was de toestand in Brazilië al verre van rooskleurig. Heeren XIX hadden zich er namelijk geen rekenschap van gegeven, dat de Braziliaansche zonen van Portugal waarlijk geen reden hadden om ingenomen te zijn met den Nederlandschen overheerscher en zeker geen lust voelden om den met afwisselend succes gevoerden vrijheidsoorlog van meer dan io jaar lang op te geven, omdat het moederland den steun der Republiek in Europa noodig had. Bovendien deed het gouvernement te Pemambuco weinig om het hart der Lusitaniërs te stelen; in deze lag het waarlijk niet aan den breeddenkenden graaf, maar aan vele van zijn ambtenaren. Al kwamen dan ook schoone werken des vredes tot stand, toch bleef de Portugeesche, ka¬ tholieke bevolking in de calvinistische Nederlanders haar onderdrukkers zien; zij kon alleen door groot machtsvertoon onder appèl worden gehouden. Maar in ons land was verwaarloozing der defensie nu eenmaal het natuurlijke gevolg van vrede. Heeren XIX besnoeiden dus op alle uitgaven voor dit doel en ordonneerden een belangrijke vermindering der strijdkrachten. Welk een enorme fout zij daarmee maakten, zag Johan Maurits volkomen in; K i OH ANNE 5 MAURITIUS BW P*U»C*W MkMAVMt, COMKS C«TT JMS JBgf .UBÖCf . VlANttK AC . JJOMiKUS J$r* Wg ««iMrnen*. Orimaus S Iohannis Hitaoso-wjjüt LiMiTANJ «ea Ma*C»UAM .SAX05UAM. POMfc F ,*AXUM :** VAKBAfclAM MA&WYJUk. ÜUCATUS^M CtiviA Pauiwatus Mjnoxnsjs kt 'U WM M*MU KT RavknSJMJRC/f: GUUiRNATOJl «TC iwmxr rfriwf *&>*** • U Mt» GRAAF JOHAN MAURITS VAN NASSAU, GOUVERNEUR VAN BRAZILIË. 1637—1644. lij wees er dan ook met allen nadruk op, dat ons jmst n u het grootste gevaar ireigde in ons eigen nog niet geconsolideerd gebied; hij vroeg zelfs ontheffing /an zijn functie, als men hem de noodige middelen bleef onthouden. Zijn vertoogen baatten niet; hij moest sterk op de defensie bezuinigen, en ditnaal toonde hij zich zeker niet den sterken man, want hij liet zich tegen beter weten n bepraten, om te blijven. Zoo was hij nog in functie, toen de inwoners van Maranhao in opstand kwamen vegens misbruik van gezag in de capitania, en onze bezetting verdreven. En toen hij er ernstig aan dacht Buenos Aires door Lichthart te laten bestoken, ioreeg hij bericht, dat twee Portugeesche schepen San Thomé hadden overrompeld ;n de onzen in het kasteel belegerden. Om daar orde op de zaken te stellen, zond bij in 1642 Adam Texmar met eenige schepen, die den opstand onderdrukte, maar de graaf voelde wel, dat in Brazilië zelf geconspireerd en gemurmureerd werd en vooral, dat Heeren XIX, die ziende blind en hoorende doof bleven voor al zijn voorstellen, genoeg kregen van den duren graaf en hem wel kwijt wilden. Hij was nog op zijn post, toen in 1643 in Ceara de revolutie uitbrak; aldaar ging ons fort door een vijandelijken list verloren, maar in October van dat jaar vroeg hij ten derden male zijn ontslag en ditmaal werd het hem „onder dankbetuiging verleend. Hij verliet den nen Mei 1644 zijn schoone hoofdstad; hij nam afscheid in Parayba en zijn reis daarheen was een ware triomftocht; den 23en scheepte hij zich in op een eskader van 13 schepen en bereikte twee maanden later Texel. Kort tevoren, in Maart, had Stuyvesant tevergeefs, met 7 schepen St. Martin belegerd. Min of meer als de heengaande chef, die al bezig was aan zijn memorie van overgave, of zijn politiek testament, zooals dit waardevol stuk beter mag heeten, heeft Johan Maurits de expeditie naar Chili helpen organiseeren en is hij getuige geweest van haar mislukking. Heeren XIX waren zeer op dezen tocht gesteld. Zij ordonneerden den oudgouverneur-generaal van Indië, den dapperen, maar ongemakkelijken Hendrik Brouwer, om met de schepen Amsterdam, Vlissingen, Eendracht, Oranjeboom en het jacht Dolfijn, voorzien van 360 soldaten, de poging te ondernemen. Vice-admiraal was Elias Herckmans. Van zijn instructie noemen wij hier slechts, dat de admiraal moest probeeren vasten voet te Valdivia of op het eiland Sa. Maria te krijgen en een dezer plaatsen had in te richten tot een „Duinkerker” basis tegen de Spaansche zeevaart op de westkust van Zuid-Amerika. Bovendien werd hem gevraagd bij zijn reis door straat Lemaire te zien, of hij wat meer van het „Zuidland” te weten kon komen. Wij weten, dat men nog altijd geloofde aan het bestaan van dit 5c werelddeel, dat zich zou uitstrekken van Statenland, bezuiden straat Lemaire tot het tegenwoordige, zooveel kleinere Australië, waarvan men toen al sporen had ontdekt. Brouwer vertrok den I5en Januari 1643 uit Brazilië en bereikte den 5en Maart straat Lemaire. Bij zijn verkenning van Statenland bleek hem, dat hij met een eiland had te maken. De zuidpunt is dan ook Brouwershoek genoemd en het vaarwater daar bezuiden, een nieuwe toegangsweg dus naar de Stille Zuidzee, de Brouwersgolf. Reeds den ien Mei 1643 bereikte hij Chiloë, ons reeds bekend van de reis van De Mahu en De Cordes. Pogingen om aanraking met de Indianen te krijgen hadden geen succes, een verkenning de rivier op, bracht ook geen inlichtingen op en dit hoeft ons, dunkt ons niet te verbazen, want de sloepencommandant had wel order met losse schoten en een witte vlag zijn komst te melden, maar als er geen beweging in het volkje was te brengen, dan moest hij de bloedvlag hijsdien en scherpe schoten doen. Met de Indianen werd het dus voorloopig niets, maar met de Spanjaarden werd wel contact gekregen en natuurlijk op weinig vredelievende wijze. De onzen brachten een patroelje eenige verliezen toe, zij namen een fortje en sabelden de bezetting neer en eindelijk werd het stadje Castro, dat zulke tragische herinneringen had aan de mannen van de Trouw, uit de vloot van De Cordes, vernield. Zoo zagen de Indianen tenminste, dat wij vijanden van hun erfvijand waren en geleidelijk werden onderhandelingen mogelijk. Brouwer kreeg niet de gelegenheid om te toonen wat zijn diplomatie vermocht; hij overleed den 7en Augustus 1643. Zijn opvolger Herckmans, de dichter en een man van zachten aard, schoot oogenschijnlijk beter met de Indianen op. Hij bracht de vloot naar Valdivia, dat in Indiaansche handen was, en daar praatte hij op de wijze, die wij nog wel kennen uit de boeken van Aimard, en wij waren al dicht bij het sluiten van een bondgenootschap, toen het bleekgezicht zinspeelde op goud. De roodhuiden verstomden op dat heillooze woord; later verklaarden zij welk een vloek het goud voor den Indiaan was geworden. Inmiddels zag Herckmans in, dat hij met zijn kleine macht, zijn weinige vivres en een gansch niet tegemoetkomende bevolking, niets zou kunnen bereiken. Hij zond een schip naar Brazilië met het verzoek om versterking, en voor hem werd ook een bodem uitgerust, doch het was al niet meer noodig, want Herckmans viel onverwacht den 28en December 1643 °P het Recief binnen, geheel ontmoedigd. Hij moet al ziek zijn geweest, want in Januari 1644 overleed hij. Na het vertrek van den graaf werd het gouvernement in handen gelegd van den Hoogen Raad, bestaande uit een koopman, een goudsmid en een timmerman, misschien meesters in hun vak, maar zonder autoriteit en talent om te regeeren. Ten aanzien der religie waren zij bovendien onverdraagzame geestdrijvers. Heeren XIX maakten het hun ook niet gemakkelijk, want waar zij de begrooting konden kortwieken, deden zij het. Binnen korten tijd heerschte alom groote ontevredenheid over het Nederlandsche regiem, en toen een mulat Vieira en de Portugees Vidal de opstandige elementen onder hun bezielende leiding brachten, brak de vrijheidsoorlog uit, welke weldra in het geheim werd gesteund door den gouverneur der Allerheiligenbaai, Antonio da Silva. Medio 1645 al, stond de capitania Pemambuco in vuur en vlam. De inval van Vidal was systematisch voorbereid. Er was met eenige Nederlandsche officieren gekonkeld; zelfs was een majoor Hoogstraten omgekocht tot verraad. Den 2ien Juli 1645 stak een Portugeesche vloot onder Serrao de Payva, den 24en gevolgd door een retourvloot onder Correa de Sa in zee met Vidals troep van 1000 man. Payva zette Vidal bij Serinhain aan wal, en na zich met de opstandelingen te hebben vereenigd, trok Vidal op naar het Recief. Onder de muren kwam het tot een geregelden veldslag, waarin de onzen onder kolonel Haus het onderspit dolven (13 Augustus). Sindsdien viel de eene capitania na de andere den opstandelingen in handen en was het Recief vrijwel belegerd. Wij moesten onze lijn van defensie inkorten, zelfs de jonge Mauritsstad en de beide lustsloten van Johan Maurits opofferen en slechten. De Portugeesche patriotten werden verder openlijk gesteund door het gouvernement van de Allerheiligenbaai en zelfs door Portugal zelf. Doch niettemin heeft zich het Recief nog bijna 10 jaar kunnen handhaven, omdat onze zeemacht den KAARTJE VAN HET VAARWATER RONDOM STATEN EILAND, VERVAARDIGD OP DE REIS VAN HENDRIK BROUWER NAAR CHILI, 1643. DOOR STERKEN WESTENWIND GEDWONGEN, VOER BROUWER, INPLAATS VAN DOOR STRAAT LEMAIRE, BEOOSTEN HET STATEN EILAND LANGS, DAARMEDE VOOR HET EERST AANTOONEND DAT DIT NIET DEEL UITMAAKT VAN EEN GROOT VASTELAND. LEMAIRE EN SCHOUTEN, DIE HET IN 1616 ONTDEKTEN, VERKEERDEN WEL IN DIE MEENING EN DOOPTEN HET TOEN STATENLAND. vijand den baas bleef, hoe weinig schepen er ook ter beschikking stonden en hoe slecht deze ook waren uitgerust. Den ien Augustus, nóg voor Haus’ nederlaag, verschenen de beide genoemde Portugeesche vloten, bestaande uit io galjoenen en eenig klein materieel voor het Redef en troffen ter reede slechts 8 Nederlandsche schepen in lossing aan. De admiraal zond parlementairs met het aanbod de onzen tegen de rebellen te helpen (wij waren in Europa immers verbonden), maar het gouvernement liep niet in de gespannen strik en maakte in allerijl de schepen gevechtsklaar, die tot met bierdragers toe werd bemand. Onze onverschrokken houding ontnam admiraal Correa de Sa, die de zorg voor een retourvloot van 24 koopvaarders had, den lust om zijn bodems aan een strijd te wagen. Zeer tot ons geluk liet hij zijn collega Serrao de Payva in den steek en voer thuis, welke domheid de Payva noopte het Recief te verlaten en Serinhain binnen te loopen. Het initiatief kwam toen aan den onvolprezen Lichthart. Hij zeilde in begin September met een eskader, bestaande uit 8 schepen, metend 2400 ton en voerend 176 stukken, de Portugeezen na en wist hun den 9en September in de baai van Tamandaré een ongenadige nederlaag toe te brengen. Kort na zijn aanval op Payva’s 6 galjoenen, werd de vijandelijke admiraal gewond; hij gaf zich na heldhaftigen tegenstand met zijn brandend schip over. Lichthart veroverde bovendien 2 galjoenen, twee andere en 6 karveelen werden verbrand. Tegenover een verlies van 32 Nederlandsche dooden en 60 gewonden, stond dat van 600 Portugeezen. Maar aan den wal liep alles mis. Op het einde van 1645 waren wij al ons gebied bezuiden Pernambuco kwijt en wij konden in de noord-capitania’s Rio Grande en Ceara nog slechts een schijngezag laten gelden. In Juni 1646 ging het Recief zelf bijna verloren; een vreeselijke hongersnood woedde, maar op het nippertje vielen de Valck en de Elisabeth, geladen met vivres, binnen en zij brachten het bericht van de komst eener hulpvloot. Deze vloot was voornamelijk op aandrang der Zeeuwen uitgerust. Zij telde 3 oorlogsschepen van den Staat en 9 der Compagnie, benevens 30 koopvaarders; zij was onder den zeeheld Joost Banckert gesteld. Rooskleurig zag het er evenwel aan boord niet uit, want de uitrusting der over te voeren 2000 man was miserabel en vele ziekten traden op. Zij was ook niet op tijd gereed, en daarom had men de genoemde victualieschepen vooruit gezonden. Banckert arriveerde met het gros den 3oen Juli voor de haven, doch storm vertraagde tot 11 Augustus het binnenloopen. Zij bracht de hulptroepen onder de oude getrouwen Von Schuppe en Henderson, die als brave soldaten zich hadden laten overreden nog éénmaal de met den ondergang bedreigde kolonie te hulp te snellen. Zij bracht ook 5 nieuwe raadsheeren mee van hooger gehalte dan het triumviraat soopman-goudsmid-timmerman; de nieuwe president werd Walter van Schoonen- jorgh. Noemen wij van de andere heeren alleen Hendrik Haecx, die ons een waarderol dagboek over de nadagen van Brazilië heeft nagelaten. Deze heeren aanvaardden het bewind op een tijdstip, toen de vijand ook groot gebrek leed, zoodat eenige ontspanning aan het Recief optrad en de zeemacht zelfs >p kleine schaal, soms offensief kon optreden, voornamelijk met de bedoeling om rns garnizoen levensmiddelen te bezorgen. Zoo toog Henderson met noo man naar de Rio de San Francisco, door Lichtïart vervoerd met een eskader. Men bezette, in November 1646, het door de onzen verlaten fort Maurits en bracht dit weder in staat van verdediging. Tijdens die verkzaamheden overleed de trouwe dienaar der Compagnie, Lichthart, en spoedig iaarna leden onze ongedisciplinieerde troepen een nederlaag tegen de voor een schoon ideaal dapper vechtende Portugeezen, zoodat Henderson in 1647 zijn positie weer moest prijsgeven. Banckert volgde Lichthart als bevelhebber der mariieme middelen op, maar veel kon hij niet doen om het Recief eenigszins te ontasten en daarom besloot Von Schuppe, in Januari 1647, geholpen door Banckert ie Allerheiligenbaai te teisteren, opdat de belegeraars van het Recief zich naar iet eigen gebied zouden terugtrekken. Zij togen met 26 schepen en een leger van 2400 man derwaarts. Aanvankelijk lachte de Fortuin hen toe; een aanslag op het eiland Itaparica, dicht bij San Salvador gelegen, gelukte. Daar werd opgetreden, zooals in een verbitterden burgerlorlog gebruikelijk en vreeselijk wraak genomen over de verwoestingen, die de Portugeesche patriotten in ons gebied hadden aangericht. Zij werden bij honderden aeergesabeld, het land werd verwoest. Ook slaagde Banckert er in, de scheepvaart op de baai te stremmen; in April meed hij een Portugeesch smaldeel van 2 galjoenen en 7 karveelen van Bahia af ;n veroverde de twee groote schepen. Maar al handhaafde Von Schuppe zich geruimen tijd ter plaatse, de insluiting van het Recief bleef even onverbreekbaar als voorheen, temeer daar Banckert den 4en September 1646 met 5 schepen thuis voer — hij overleed op de thuisreis — en Portugal in October een vloot van 18 schepen naar Brazilië zond, die 5000 man troepen aanvoerde. In dat jaar begon de publieke opinie in Nederland zich met de Braziliaansche tragedie te bemoeien. De Staten-Generaal raakten overtuigd, dat men de worsteling der W.I.C. met het opstandige gebied, bezwaarlijk langer kon beschouwen als een particulier oorlogje van een handelsmaatschappij. Het werd Heeren Hoog Mogenden duidelijk dat ons prestige als groote zeemogendheid op het spel stond. Allereerst heeft men er, op aandringen der W.I.C., aan gedacht een stadhouder met dictatoriale macht naar Brazilië te zenden en het oog viel natuurlijk op Johan Maurits, die inmiddels in zijn door Pieter Post gebouwd Mauritshuis, omringd door Braziliaansche herinneringen, stil leefde. De graaf stelde echter te hooge eischen. Toen is in Augustus besloten een sterke vloot uit te rusten. Het noodige geld, 1.5 millioen, kreeg de V.O.C. te betalen als premie op haar octrooi-verlenging. Zij kocht er bovendien de haar bijna opgedrongen fusie met de armlastige zustercompagnie mee af. Aan het hoofd van 12 oorlogsschepen en 12 compagnietransportschepen, die 6000 man vervoerden, werd Witte de With geplaatst. De Staat nam op zich, deze vloot en de troepen 4 jaar lang te betalen; de W.I.C. behoefde slechts de transportschepen uit te rusten en 1350 soldaten te leveren. Op meer dan schandelijke wijze werd deze expeditie uitgerust. Het gehalte der troepen was buitengewoon slecht, de meegezonden wapens waren aan oud roest gelijk, het buskruit was verlegen en krachteloos. Den 2óen December 1647 vertrok onze beroemde admiraal; den i8en Maart 1648 arriveerde hij op den „hongerberg”, zooals hij het Recief spoedig zou noemen. Op reis hadden zijn schepen 38 tot 40 man dooden gekregen; er waren bodems die geen 20 gezonden hadden. Hij kwam op het nippertje, want de vijand lag al zoo dicht bij, dat zijn kogels midden in de stad insloegen. Von Schuppe besloot nu, zich ruimte te maken en den I9en April deed hij met 4500 man een uitval. Deze mislukte deerlijk, want hoewel wij slechts tegenover 2400 Portugeezen stonden, werden wij afgeslagen en 470 man bleven op het slagveld liggen in dezen eersten slag bij Guararapes. De oorzaak van de nederlaag was de onwil der compagniesoldaten, die in het gezicht van den vijand vrijwel dienst weigerden, omdat hun gage niet op tijd was uitbetaald. De nederlaag had echter geen nadeelige gevolgen voor het Recief, want admiraal De With’s scheepsmacht beheerschte de haven en haar toegangen. Zijn kracht was en bleef echter een passieve, want de magazijnen waren leeg en letterlijk alles ontbrak voor het onderhoud der schepen en de voeding der equipages. „Wij leven hier als de beesten en sterven als de verckens” bromde de admiraal. De Hooge Raad moest zijn voorstel om voor de Allerheiligenbaai op suikerschepen te kruisen afslaan; wat hij aan victualie had, moest hij grootendeels afstaan voor Von Schuppe’s troepenonderhoud. Evenmin vond zijn voorstel gehoor om nauwlettend acht te geven op het uitzeilen van een Portugeesch eskader, waarvan men wist, dat het werd uitgerust om het verloren gebied in West-Afrika te heroveren. Hij kon een enkel kort reisje ondernemen; hij hinderde dan de koopvaardij voor de Allerheiligenbaai en brandschatte de kust, maar toen hij de lucht kreeg van het Portugeesche eskader van Correa de Sa, dat den wil naar Angola had, had hij te weinig victualie aan boord om het te vervolgen, en dit eskader heeft Angola en San Thomé den onzen ontrukt, het eerste na een heldhaftige verdediging, die den Portugeezen 160 dooden, 180 gewonden en een schip kostte. 42 Slechts eenmaal kon De With tot scherpe actie komen. Den 28en September 1648 voor de Allerheiligenbaai komend, zag hij kans 4 groote schepen af te snijden. Met zijn gewoon élan viel hij het grootste aan, maar hij werd afgeslagen en bij de tweede entering kreeg hij een aanvaring met zijn schout-bij-nacht Liewe de Zeeuw op de Wapen van Nassau! De With moest dus op zijn Brederode de averij herstellen, ioch de Ovenjsel nam zijn :aak over en niet lang daarna egde de With ook de vijanielijke admiraal aan boord en iet schip werd veroverd. Inmidiels had viceadmiraal Matthys Gillesz. de Spaansche viceidmiraal geënterd samen met ie Utrecht onder kapitein Cort. De Portugees verdedigde zich niet alleen dapper, maar bovendien stak hij, toen zijn toestand hopeloos was, zijn bodem in brand en sleurde op die wijze zijn beide belagers in het verderf. Slechts 60 opvarenden brachten er het leven bij deze ramp af. Beide partijen hadden 2 schepen verloren maar De With nam den admiraal De Menezes, den nieuwen gouverneur-generaal van Brazilië gevangen. Als zijn schepen beter waren voorzien en gecommandeerd geweest, had hij gemakkelijkhet heele smaldeel kunnen vernietigen, waarvan nu twee ontsnapten. Het is begrijpelijk, dat De With de woorden uit de pen vloeiden: „liever den Turk te dienen (d.i. piraat te worden), dan de Compagnie . Den 28en October nam De With een Engelschen blokkadebreker. De Britten hebben dien hoon, de Engelsche vlag aangedaan, mede uitgebuit om ons den eersten Engelschen oorlog aan te doen. F.n terwijl admiraal Dubbelwit in December juist loerde op een vette prijs m de Baai, werd hij den 7en met spoed opgeroepen naar het Recief, waar men hem WITTE CORNELISZ DE WITH. 1599—1658. DE ADMIRAAL DRAAGT OP HET PORTRET HET ORDETEEKEN ZAN ST. MICHIEL, DAT HEM IN 1646 NA DE VEROVERING VAN DUINKERKEN DOOR DEN FRANSCHEN KONING WERD GESCHONKEN. noodig had voor het convooieeren eener transportvloot, zoodat hij zijn wisse prooi moest laten schieten. Ten slotte was De With getuige van de vreeselijke ramp, welke den I9en Februari 1649 het door hem overgevoerde legertje trof in den tweeden slag van Guararapes, onder de muren der vesting. Het beleid van dit gevecht berustte niet bij Von Schuppe, die nog niet was genezen van de zware verwonding, welke hij in den eersten slag had opgeloopen, maar bij overste Van den Brinck, die aan het hoofd van 35°° man den uitval commandeerde. Hij leed een zware nederlaag, en sneuvelde met 1048 der zijnen; ook vice-admiraal Gillesz. viel hier. De With schreef over het lot zijner mannen, dat de door hem aangevoerde versterking nu wel was „gefncasseerd”. Sindsdien was voor het eskader van De With niets meer te krijgen en niets meer uit te richten. Met boozer en boozer vertoogen wendde de driftige admiraal zich tot den machteloozen Hoogen Raad. Eischte deze, dat hij iets ter ontlasting van den druk op het Recief zou ondernemen, dan was zijn onveranderlijk antwoord: „Zorgt gij eerst voor het victualeeren van mijn schepen,” en den ioen November 1649, gaf hij de brui aan zijn nutteloos verblijf voor het Recief en zeilde zonder toestemming van het gouvernement met 21 schepen thuis. Wij verhaalden reeds, dat hij, na den 28en April 1650 te zijn binnengevallen, in arrest werd gesteld op de Voorpoort te Den Haag. Inmiddels was er in het vaderland veel gebeurd, dat de Braziliaansche zaak ten goede had kunnen komen. De vrede van Munster had een einde gemaakt aan den 80-jarigen oorlog, en koning Johan IV, zeer bevreesd dat de vrijgekomen geweldige Nederlandsche zeemacht hem op het dak zou vallen, bood aan, Brazilië op eervolle voorwaarden terug te koopen. Maar Heeren XIX waren dusdanig zeker van den steun der StatenGeneraal en zij stelden zich zooveel voor van admiraal De Withs optreden, dat zij de onredelijkste eischen stelden, zelfs de teruggave van al het door de Portugeezen heroverde gebied. De onderhandelingen werden dus afgebroken en het woord was aan de Portugeesche patriotten, die met taai geduld, zij het ook, dat zij zelf groote ontberingen leden, den vrijheidsoorlog voortzetten. Zij waren te zwak om de zege in den tweeden slag van Guararapes voldoende te benutten, en het Recief genoot betrekkelijke rust, tot in Februari 1650 de vestiging ook van de zeezijde werd bedreigd door een Portugeesche vloot. Deze vloot, gecommandeerd door Joao de Castel Melhor telde 30 of 40 schepen en was geen koninklijke, maar een particuliere scheepsmacht, uitgerust door een Portugeesche compagnie, welke eenigszins op dezelfde leest was geschoeid als de W.I.C. en dus vechten kon met een anderen particulier, zonder dat zulks de Kroon compromitteerde. Zij was den 4en November 1649 uitgezeild, dus zoowat op het tijdstip, dat De With op eigen gelegenheid thuis voer. Het is begrijpelijk welk een paniekachtige schrik het opdagen voor het Recief van deze vijandelijke scheepsmacht in ons garnizoen veroorzaakte en ook, dat over De With in Pernambuco geen goed woord werd gesproken. Maar gelukkig, ter zee stonden wij den Portugees nog altijd, al was het slechts met 6 erbarmelijk slecht uitgeruste schepen, die onder commandeur Caspar Govevertsz. Cop de overmacht onverschrokken aantastten. Nadat drie onzer bodems de Portugeesche vice-admiraal ontredderd hadden, moesten zij wel op het Recief terugvallen wegens het opkomen van het gros, doch blijkbaar hadden zij toch den Portugeezen den lust benomen om iets tegen onze vesting te ondernemen. Het was natuurlijk uitgesloten den vijand te verslaan, hij kon ongehinderd in de buurt blijven en van dien tijd af, was het Recief niet alleen van de landzijde, doch ook van de zeezijde ingesloten te achten. Er zijn uit Nederland nog ongeregeld schepen met victualie naar Brazilië gezonden; de bezetting kreeg net genoeg om te leven en iets te veel om te sterven en zij handhaafde zich enkele jaren, juist omdat de Portugeezen ons van de zeezijde niet de baas konden worden. Men rustte in Holland nog eenmaal een vrij sterke scheepsmacht uit ter aflossing van het restant van De Withs eskader, die in Mei 1650 op tijd aankwam om de vijandelijke blokkade te verbreken en door verontrusting der kusten het Recief wat op adem te laten komen. Onder Haultijn, een legerbevelhebber, die naar Holland was gezonden om hulp te halen, arriveerden 14 slecht uitgeruste schepen. In September onderschepte hij 6 schepen, die den wil naar Bahia hadden, 2 Fransche kapers en 4 Portugeezen. Haultijn veroverde een der kapers en joeg drie Portugeezen op de klippen1). Verder blokkeerde Cop met 6 compagnieschepen de reede van Bahia, doch toen in September een nieuwe, 120 schepen tellende vloot van de Portugeesche compagnie, onder De Magelhaes opdaagde, moest hij de blokkade opgeven. Magelhaes voer thuis en wij konden den neus weer buitengaats steken, waarvan wij weinig gebruik maakten en inmiddels slonk het eskader door vertrek van schepen en gebrek aan middelen, zoodat toen in Februari 1652 een derde Portugeesche compagnie-vloot van 61 schepen voor het Recief verscheen, Haultijn daar met veel moeite slechts 8 weerbare schepen tegenover kon stellen. Daar de Portugeesche vloot slechts over 8 galjoenen beschikte, leek Haultijn een aanslag verantwoord. Hij liep uit, hij wist in den nacht een afgedwaalden koopvaarder te nemen en 4 op het strand te jagen en vond ’s morgens van den 26en de vijandelijke scheepsmacht in halvemaansformatie in de baai van Tamandaré geschaard. Haultijn kon haar bezet houden tot eenige versterking was gearriveerd en daarna viel hij met 7 schepen in een keurige linie aan. Hij leverde een hevig passeergevecht over 2 *) Haultijn was eigenlijk „gecommitteerde”, zooals De Witt op De Ruyters vloot. Het eigenlijke bevel werd gevoerd door commandeur Schooneman en na diens overlijden door vice-commandeur Boonacker. boegen, maar hoewel hij de Portugeesche admiraal in den grond kon schieten, liep hij zelf zooveel schade op, dat hij naar het Recief moest terugkeeren. Toen was het de beurt aan de Portugeezen. Zij verschenen den 27en voor het Recief en hielden de havens tot 2 Maart geblokkeerd. Daarna verzeilden zij naar de Allerheiligenbaai, maar Haultijn was machteloos, daar letterlijk alles ontbrak om zijn schepen te repareeren. Wie nog varen kon, liep uit om het vaderland te halen, zoodat in April van de staatszeemacht niets meer in Brazilië over was en de verdediging was overgelaten aan 3 compagnieschepen en 8 jachten. Versterking kwam niet meer, de zware oorlog tegen Cromwell maakte het de Republiek onmogelijk, zich voorloopig aan Brazilië te wijden. De compagniejachtjes deden echter wat zij konden; zij hebben in 1653 wel 14 prijzen opgebracht en van haar lading leefde de bezetting van het Recief. Toch was het de regeering in het moederland een doom in het vleesch Brazilië weerloos te laten. Zij liet in Juli Tromp 6 schepen met proviand en soldaten op weg geleiden en verder zijn in den loop van dit jaar nog enkele behoeftenschepen uitgezonden, doch de meeste kwamen te laat, want den 2oen December arriveerde een Portugeesche vloot onder Magelhaes en Correa de Sa voor het Recief en de ons resteerende 7 scheepjes konden niet meer in of uit. Deze vloot zette den 5en Januari 1654 troepen aan land Den I5en Januari 1654 veroverden zij met de patriotten de buitenwerken na dapperen tegenstand, den 28en gaf de edele Von Schuppe het Recief op eervolle voorwaarden over, en in Februari scheepten de bezettingen van enkele geisoleerde forten op Tamarica en Parayba zich in. Vidal, de vrijheidsheld, bracht persoonlijk het bericht der herovering van Brazilië aan zijn koninklijken meester Johan IV. Hoewel wij Nederlanders bij tegenslag niet dadelijk roepen: „Nous sommes trahis!”, bracht het smadelijke verlies ons toch leelijk uit het lood. In plaats dat de W.I.C. ter verantwoording werd geroepen, kregen haar slachtoffers, o.a. de dappere Von Schuppe, een stroom van verwijten naar hun onschuldig hoofd. Zeggen wij daarvan slechts, dat Von Schuppe werd gearresteerd, en al kon men hem niet veroordeelen, toch werden hem als dank voor een leven van trouw en plichtsbetrachting zijn geldelijke vorderingen op de Compagnie ontzegd. Dat was dus een kleine meevaller voor de Compagnie, welke den kramers denkelijk wel aangenamer zal zijn geweest dan een vonnis tot gevangenisstraf, dat niets in het laatje brengt. „Verzuimd Brasiel! O, rijke velden Wier aard is diamant en goud, Uw laatste rampen gaan zich melden Nu Banckert U niet meer behoud! Vergeefs heeft Post1) Olinda’s kerken x) Post, de bouwmeester van Johan Maurits. Verwoest voor onze nieuwe werken. Met Nassau wijkt het wuft geluk. De Plaats, de naamen zijn verlooren, Die d’overwinnaar had verkooren In ’t hedendaagsche Pemambucq! (Geuzenlied; Onno Zwier van Haren) De Republiek sloot den 5en April 1654 met Engeland den vrede van Westminster, zij kreeg dus de handen vrij en verlangde er naar om van Portugal genoegdoening te eischen voor den klap in haar aangezicht. Onze regeering eischte kort en goed Brazilië, Angola en San Thomé terug en toen Portugal weigerde, verklaarde zij dit land den 22en October 1657 den oorlog, dien wij in een vorig hoofdstuk reeds behandelden. Deze in Europa slap gevoerde krijg bracht ons schade, maar in Oost-Indië groot gewin en eindigde den 6en Augustus 1661 met den vrede van Den Haag, waarbij Portugal onze aanspraken op Brazilië voor acht millioen, te voldoen in 16 jaar, afkocht. Met den val van Brazilië eindigde de taak der W.I.C. als oorlogsinstrument van den Staat; wanneer zij nadien in moeilijkheden raakte, moest de regeering ingrijpen. LITERATUUR H. A. RITTER, Figuren uit onze koloniale historie: Johan Maurits van Nassau, gouverneur van Brazilië 1636—1644. (Kol. Weekbl. 22, 1922) — A. N. J. FABIUS, Johan Maurits de Braziliaan. (1914) — H. A. RITTER, Maurits de Braziliaan 1636—1644. (Rijkseenheid, 1930—1931) — O. GLASER, Prinz Johann Moritz von Nassau Siegen und die Niederlandischen Koloniën in Brasiliën. (1939) S. P. 1’HONORÉ NABER, Caspar Barlaeus-Nederlandsch Brazilië onder het bewind van Johan Maurits, grave van Nassau 1637—1644. (1923) — F. DE WITT HUBERTS, Een herinnering aan Maurits den Braziliaan. (Tijdsp. 1901, II) — C. C. UHLENBECK, Een Poolsch admiraal in Ned. dienst Arciszewski. (Ned. Speet. 1893) — S. P. 1’HONORÉ NABER, De West-Indische Compagnie in Brazilië en Guinée — Voordracht gehouden voor de afd. ’s Gravenhage Kon. Ned. Ver. „Onze Vloot” op 13 Maart 1930 J. G. DOORMAN, Die Niederlandisch West-Indische Compagnie an der Goldküste. (Tijdschr. Batav. Gen. XL, 1898) — Onderschepte brieven geschreven uit Brazilië naar Spanje 1637. (Hist. Gen. Kron. 1869) — Braziliaansche brieven 1637. (Hist. Gen. Kron. 1869) — Missive van den kolonel Artichofsky met klachten over de W. I. C. 1637. (Hist. Gen. Kron. 1869) — Relacion de la victoria que alcanzaron las armas Catolicas en la Baia de Todos Santos, contra Olandeses, que fueron a sitiar aquella placa en 14de Junio de 1638. Siendo governador del estado del Brasil Pedro de Silva. (1638) — Translaet uyt den Spaenschens weghens ’t Gevecht tusschen des Conincx Silver Vloot en den Admirael Houte-been in WestIndien op den 31 Augustus 1638. (1639) — Cornelis Jol. (Haagsch Jaarboek 1894) — Apologie van Artichofsky aan de Staten tegen de beschuldiging van den Raad van Brazilië Aug. 1639. (Hist. Gen. Kron. 1869) — Verhaal van de komst en het vertrek van de Spaansche vloot in Brazilië 1640. (Hist. Gen. Kron. 25 jg.) — Auctentijck Verhael van ’t remarcquabelste is voorgevallen in Brasil, tusschen den Hollandschen admiraal Willem Cornelisz. ende de Spaensche vloot. (1640) — J. HYGINO, Batalho Naval de 1640. (Rev. Hist. Bras. LVIII) — J. C. M. WARNSINCK, Een mislukte aanslag op Nederlandsch Brazilië 1639—1640. (Gids 1940) — JONATHAS SERRANO, Historia do Brasil. (1931) — Stukken voor de geschiedenis des vaderlands uit het archief van Hilten. (1866—1882) — Brieven van Paulet betreffende Brazilië 1637—1641. (Hist. Gen. Kron. 1869) — I. A. WRIGHT, The Dutch and Cuba 1609—1643. (Hispanic American Historical Review IV, 1921) — J. H. J. HAMELBERG. De Nederlanders op de West-Indische eilanden. (1901—1909) — W. J. VAN BALEN, Het Recief en zijn achterland. (Aarde en haar volken 1930) — F. E. M., Uit de oude doos: Mauritsstad in Ned. Brazilië. (Tijdschr. Zeew. VII, 1908) — F. CALAND, Hofhouding van Johan Maurits, graaf van Nassau in Brazilië 1643. (Nav. 1898) — Requesten van bewoners van het Recief en Mauritia in Brazilië tegen het vertrek van graaf Maurits 1 April 1643. (Hist. Gen. Kron. 1869) — Memorie van den Raad van Brazilië over het gepasseerde in Angola Mei 1643. (Hist. Gen. Kron. 1869) — EDG. PRESTAGE, As lutas LusoHolandesas em Angola de 1641 a 1648 contudas por Luis Felis Crus testemunha ocular. (Bol. Lisb. XIII, 1923) — S. P. 1’HONORÉ NABER, H. Haecxs Dagboek 1645—1654. (Bijdr. en Meded. Nederl. Hist. Gen.). (1926) — JOAS RIBEIRO, Historia do Brasil. (1909) — Brief van den Luit. adm. Adriaen van Trappen, gezegd Banckers, 19 Sept. 1647, geschreven aan de Staten van Holland. (Hist. Gen. Kron. 5 jg ) — Brief van den Vice-admiraal Matthijs Gillisz. 23 Dec. 1647. (Hist. Gen. Kron. 24 jg.) — Journael ?an de Reyse van de vlote uyt de Vereenighde Nederlanden na Brasiliën, vervattende alles ’t gene is voorgevallen mitsgaders de Batalie tusschen den Ghenerael Sigismundus Schoppe ende den Ghenerael van de Portugiesen. (1648) — Voorlooper van D’Hr. Witte Cornelisz. de With, admirael van de West Indische Compagnie, nopende den Brasylschen handel. (1650) — J. C. DE JONGE, Levensbeschrijving van Witte Cornelisz. de With. (verh. en onuitgeg. st.) — S. P. 1’HONORÉ NABER, ’t Leven en bedrijf van vice adm. de With zaliger. (Bijdr. en Med. Hist. Gen. deel XLVIII) — S. HAAGSMA, Kapt. M. ]. Schaef 1646—1656. (Tijdschr. Zeew. 1902) — S. KALFF, Versuymd Brasil. (Gids 1899) HOOFDSTUK XI DE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE VAN DE V.O.C. HET AANDEEL DER COMPAGNIE-ZEEMACHT IN DE VESTIGING VAN HET NEDERLANDSCHE GEZAG 43 DE PERIODE 1596—1629 Alvorens de lezer kennis neemt van de gebeurtenissen ter zee in het Oosten behoort hij te weten, dat de zeemacht der V.O.C. er geheel anders uitzag dan die van den Staat of der W.I.C. Haar doelstelling en het terrein harer werkzaamheden verschilden immers. De V.O.C. was voor alles een handelslichaam, maar als semi-overheidsbedrijf verleende zij hand- en spandienst aan den Staat, terwijl zij in het gebied harer eigenlijke werkzaamheid vrijwel Souvereine was. Haar schepen waren dus koopvaarders en wel zeer groote, want zij moesten verre reizen doen en kleine vrachten loonden niet, maar zij waren ook semi-oorlogsschepen, zij het ook, dat deze niet van het grootste charter behoefden te zijn. Door den aard van haar taak moest zich een groot gedeelte van de geschiedenis der V.O.C. afspelen op zee. Wat daar in den loop van de twee eeuwen van haar bestaan is geschied, zou, wilden en konden wij het volledig boekstaven, 4 deelen aan dit 4e deel toevoegen, en zelfs dan nog meenen wij, dat even veel gebeurtenissen ongeschreven zouden blijven. Want hoevele gevechten zullen in haar tijd als verwaarloosbare details van een Indië-reis zijn beschouwd en met de journalen, waarin zij waren opgeteekend, in vergetelheid geraakt? Immers, een rijk geladen Oostindiëvaarder moest zich letterlijk een weg banen door tal van hindernissen. In de talrijke oorlogen van den Staat was het onderscheppen van retourvloten een belangrijk onderdeel van de strategie des vijands; diens kapers behoefden maar een afgedwaald schip te veroveren om hun reeders met één slag rijk te maken. Dan waren er de piraten, die al likkebaardden bij de gedachte aan een kansje op een compagnieschip. De Oostindiëvaarders moesten dus voor krachtigen afweer geschikt zijn, en dat waren zij van den aanvang af in veel hoogere mate dan bijvoorbeeld onze Straatvaarders, die het tegen een piraat of op zijn best tegen een Duinkerker konden opnemen. Zoolang de Compagnie nog zuiver en alleen op het drijven van handel was ingericht, zond zij betrekkelijk kleine, maar stevige en goed bewapende schepen uit op de verre reis. Maar toen bleek, dat de Portugeezen en Spanjaarden ons den toegang tot het Oosten betwistten, groeide uit den ten oorlog uitgerusten koopvaarder het oorlogsschip, dat bovendien geschikt was voor de berging van een groote lading, en stevenden schepen van 400 tot 800 ton met buitengewoon zware bewapening, dikwijls sterker dan die der staatsoorlogschepen, naar het hardnekkig omstreden gebied. De Compagnie gebruikte ook veel kleinere bodems, z.g. jachten van 50 tot 250 ton, want deze had ze noodig als aviso’s of als verkenners en ook voor acties in de onbekende en dikwijls ondiepe Indische kustwateren. Reeds in 1602 beschikte de V.O.C. over schepen met 36 stukken, waarvan zes 24-ponders. Na 1615 veranderde de opzet. Men zag in, dat een eigenlijke Oostindiëvaarder slechts bij uitzondering behoorde te vechten; hij moest het kunnen en goed kunnen in het defensief, maar den strijd zoeken behoefde hij niet. Voor den oorlog in het Oosten werd een kleiner scheepstype meer speciaal tot oorlogsschip ingericht; men mag wel zeggen: de jachten groeiden uit tot 300 tonners, ja tot 600 tonners en zij stonden vol geschut. De grootste droegen wel 32 stukken, waarvan de zware 18-ponders de voornaamste waren, de kleinere voeren 22. Daarbij bleef het niet. De Compagnie ervoer, dat zware artillerie enorme voordeelen op den vijand bood, zoodat in den zwaren eindstrijd met de Portugeezen, welke vijanden delezer vooral niet moet onderschatten, de groote oorlogsschepen der V.O.C. dikwijls 40 tot 54 stukken voerden en 36-ponders geen uitzondering waren. Na dien strijd, dien wij als geëindigd kunnen beschouwen met den vrede van Den Haag (1661), waren er geruimen tijd geen groote acties ter zee en kon de Compagnie voor haar kleine oorlogen met minder speciaal ten oorlog uitgeruste bodems, kleiner materieel en zwakkere bemanning volstaan, hoewel soms, als de groote Europeesche oorlogen overwaaiden naar de Oost, zware schepen dienst deden. Wat de eigenlijke Oostindiëvaarder betreft, deze groeide in de eerste helft der 17e eeuw tot 800 en 1000 ton, het charter blijft dan een eeuw stationnair, maar DE PRINS WILLEM, GEBOUWD IN 1650. HET OUDSTE BEKENDE MODEL VAN EEN SCHIP DER OOST INDISCHE COMPAGNIE. verkleint in den tijd van verval tot weinig grooter dan 600 ton. Eerst omstreeks 1780 doen schepen van 1200 ton hun intrede. Met de beschreven soort bodems heeft de Compagnie haar overwicht kunnen behouden. Hadden wij conflicten met Engeland of Frankrijk, dan stonden wij tot in de 18e eeuw tegenover soortgelijk vijandelijk materieel. Daarna zonden deze landen staatsoorlogsschepen of bodems hunner handelscompagnieën uit, die het in tonnenmaat ver van de onze wonnen. De Portugeezen gebruikten heel ander materieel. Zij werkten met voor dien tijd ontzaglijk groote schepen, z.g. kraken van 1600 a 2000 ton, blijkbaar omdat zij zeer veel passagiersvervoer hadden. Hun oorlogsschepen, de galjoenen, waren kleiner, tenminste het soort, dat in de Oost werd gebruikt. Deze schepen waren verwonderlijk licht bewapend en door het eeuwige gebrek aan zeelieden onderbemand, althans wat betreft het scheepsvolk. Een galjoen voer slechts 80 matrozen; de manoeuvres leden dus onder dit gebrek aan zeelieden. Daarentegen waren 100 artilleristen en 100 tot 200 soldaten aan boord; de laatsten waren uiteraard slechts bruikbaar bij de entering en konden op korten afstand met musketvuur veel kwaad doen, maar het kiezen van het tijdstip voor het enteren en van den afstand voor een werkzaam vuur, eischte een zeemanschap, welke Iberiërs dikwijls ontbeerden. Een galjoen in Indië was bewapend met veel te lichte stukken, 6- en 9-ponders pas later, door scha en schande wijs geworden, plaatste men 18- en 24-ponders aan boord. Bovendien was het geschut niet goed opgesteld; de hooge opbouw maakte het vuren voor- en achteruit bezwaarlijk, en daar alle kanonnen op het bovendek stonden, leed de daar het meest aan het vijandelijke vuur blootgestelde bezetting zware verliezen. De Spanjaarden trokken eerder goede lessen uit de vechtpraktijk der Nederlanders en zorgden voor beter bezeilde, van goed en zwaar geschut voorziene schepen; met hen hadden wij echter het minst te maken. Uit het voorgaande blijkt, dat het een fout is den zeestrijd der Nederlanders tegen de Portugeezen te beschouwen als een van notedopjes tegen zeekasteelen. Soms streden wij met een tonnage en een bemanning de helft kleiner dan die van den vijand, doch met bijna diens dubbele getal kanonnen, terwijl 250 rappe maats op een groot en 100 op een klein compagnie-oorlogschip de bevelen van een ervaren commandant in snelle daden omzetten. Bij het verhalen der zeegeschiedenis van de V.O.C. zullen wij ons een bepaalde beperking opleggen, want de Compagnie was een particulier concern, dat particuliere oorlogen voerde, terwijl wij met onze Geschiedenis van Nederland ter zee beoogen te vertellen van de acties van het Nederlandsche volk. Gevechten, voortvloeiend uit de zelfbescherming der Oostindiëvaarders laten wij dus in den regel onvermeld, evenals die tegen inlandsche vorsten tijdens het souvereinschap der Compagnie; deze missen bovendien veelal het stempel van den echten zeestrijd. Wij zullen ons bepalen tot de voornaamste gebeurtenissen, welke verband houden met de groote oorlogen onzer republiek, waarbij dus meer de eer der vlag dan de veilige overkomst der specerijen op het spel stond. Onze eerste inbreuken op de bul van Paus Alexander gaven, voor zoover het betrof het forceeren van den weg om kaap de Goede Hoop, geen aanleiding tot gewapende conflicten; het bevaren der route door straat Magelhaes echter zooveel te meer. Wij hebben Van Noort en De Cordes op de westkust van Zuid-Amerika en in de Filippijnen in de weer gezien en behoeven hier ter plaatse slechts te herhalen, dat deze kapers den vijand voorspelden, dat de Hollander als een wolf in zijn schaapskooi zou dringen. De vergelijking van de Portugeesche macht in Oost-Indië met een schaapskooi gaat niet mank. Immers, nadat in 1580, Portugal zijn onafhankelijkheid had verloren, was het aan Spanje’s reeds krakende zegekar geketend en het kreeg Engeland en Nederland niet alleen als verbitterde, maar ook als ter zee superieure vijanden op zijn dak. In Portugals bloeitijd voeren jaarlijks ongeveer 10 kraken op de Oost, daaronder enkele geweldige zeekasteelen van 2000 soms zelfs van 3400 ton, die heel wat lading en passagiers konden bergen. Maar na 1580 werden het er gemiddeld 5, waarvan geregeld een derde deel werd gekaapt. Tusschen 1595 en 1600 kon, wegens de blokkade van den Taag, geen enkele kraak zee kiezen en op het tijdstip der komst van de Hollanders in den archipel, was het Portugeesche bezit slechts verdedigd door een erg met inboorlingen vermengd leger van 15000 man, dat zeer verspreid lag gegamizoeneerd. Niettemin verzette Portugal zich energiek tegen onze tegenwoordigheid, allereerst met intrigues en diplomatieke listen en het lokte zoodoende ontegenzeggelijk, eerder dan noodig was geweest, een strijd op de wapenen uit. Toen op grond van het succes der Eerste Schipvaart verscheidene vloten haar geluk in Indië beproefden, raakte reeds het principieel vredelievende der handelspenetratie op den achtergrond. Een vlootje onder Steven van der Hagen, in April 1597 uitgevaren, bestreed Portugeesche sterkten op de Kaap-Verdische eilanden en het eiland Principe, want de toegang tot deze ververschingsplaatsen werd ons ontzegd. Ook belegerde hij op Ambon een Portugeesch fort en legde er een Nederlandsche versterking aan. In 1600 tastte Jacob van Neck zonder resultaat een Portugeesche sterkte op Temate aan, maar tot een zeer scherpe actie kwam het eerst in 1601. Deze had plaats voor Bantam, toenmaals de voorname afscheepplaats van specerijen uit de Molukken en producten uit China, Sumatra en Java, en een onaf- hankelijk staatje, dat zich door betoonde tegemoetkomendheid jegens de Nederlanders, een blokkade van een Portugeesche scheepsmacht op den hals had gehaald. Het toeval wilde, dat een eskader onder Wolfert Harmensz. (uit de vloot van Jacob van Heemskerck), bestaande uit de Gelderland (500 ton, 20 st.), de Zeeland (400 ton, 20 st., het vice-admiraalsschip van Hans Bouwer), de Utrecht (240 ton, I?. Wachter (120 ton, 4 st.) en ’t Jagt (50 ton, 4 st.), op weg naar deze reede, bijtijds werd ingelicht over de aanwezigheid der Portugeezen. Deze stonden onder het bevel van admiraal Andrea Hurtado de Mendoza en ZEEGEVECHT BIJ BANTAM TUSSCHEN VIJF NEDERLANDSCHE SCHEPEN ONDER BEVEL VAN WOLFERT HARMENSZ EN EEN PORTUGEESCHE VLOOT ONDER ANDREA HURTADO nu \rownn7A schenen opgewassen tegen onze schepen^ want de blokkeerende vloot omvatte tenminste 6 galjoenen, een twintigtal fregatjes (ook wel galjooten genoemd) en eenige galeien. De galjoenen maten ongeveer het dubbele van onze grootste schepen, maar zij waren zeker niet zwaarder bewapend en hun groote bemanning telde veel inlanders. Mendoza lag met zijn gros dicht voor de stad, hij had twee galjoenen op brandwacht in de baai bij Poeloe Pandjang geposteerd. Harmensz. en Bouwer talmden niet met het aantasten van deze uitleggers, toen zij den 2yen December 1601 de Bantambaai bmnenzeilden. Bouwer schoot binnen Korten tijd zijn tegenstander reddeloos, maar Harmensz. had tegenslag, want zijn Gelderland raakte onklaar wegens het springen van een ijzeren stuk. Den volgenden dag kon wegens ontstuimig weer niet gestreden worden, maar den 29en diende ons de wind, en de Utrecht en Wachter konden de nieuwe uitleggers, twee galeien, bereiken en veroveren. Bovendien spilde de vijand twee tot branders ingerichte galeien, die haar doel misten. Den 3oen scheen het tot een geregelde actie te zullen komen. De beide vloten zeilden elkaar tegemoet, doch nog voor zij binnen schootsafstand waren gekomen, kwamen zij ten anker, alsof zij elkaar een „Après vous Madame” aanboden. Maar eindelijk, den 2en Januari 1602, heesch Mendoza de bloedvlag en ging onder zeil. Op een kort passeergevecht volgde de aftocht der Portugeezen, zoodat de onzen in triomf voor Bantam zeilden. Wij kregen hiermede een wit voetje bij den vorst en zijn toestemming om een loge te stichten, maar wat nog meer waard was, de vijand die vooral in opdracht had ons uit de Molukken te weren, was voorloopig vleugellam. Deze gemakkelijke zege kostte ons slechts één doode, doch wij hadden veel gewonden en nog al zware beschadigingen opgeloopen. Op andere fronten werd ook het masker van den vreedzamen koopvaarder afgeworpen. Twee compagnieschepen, de Zeeland onder De Rooy en de Lange Barck onder Laurens Bicker, die voor St. Helena de Zwarte Arend onder Pietersz. aantroffen, kregen hier een Portugeesche kraak in zicht. Onze drie notedoppen voeren samen slechts 136 man, maar zulks weerhield de stoutmoedige schippers niet, de met 17 stukken bewapende en met 400 koppen bemande kraak aan te tasten. De Portugees zette alle zeilen bij om zoo dicht mogelijk onder den wal te komen. Hij hoopte daardoor aan bakboord door de kust gedekt te zijn en met al zijn geschut r^ar stuurboord gesleept, zijn bespringers gelaat te kunnen toonen. De kleine Zeeland doorzag evenwel zijn plan. Haar waaghals van een kapitein, rekenend op zijn geringen diepgang, wrong zich met groote zeemanschap tusschen den wal en de kraak. De Lange Barck kwam de kraak aan stuurboord op zijde en onder het kruisvuur der beide Hollanders moest de gedoubleerde St. Jacob weldra strijken. Een enorme buit kostte den onzen slechts twee gesneuvelden en 3 gewonden. Van de gevechten, die schepen der diverse compagnietjes leverden, voor zij vereenigd werden in de V.O.C., en eer de Iberiërs systematisch maatregelen tegen de indringers namen, zullen wij enkele aanstippen. Zoo ontmoette in 1601 Van Spilbergen, vergezeld van twee Franschen onder De la Bardelière bij Puerto Dale 3 Portugeesche kraken, doch deze bleken hem te sterk en hij moest voor ze wijken. Hij deed Ceylon aan, en daar de keizer van Candy met Portugal overhoop lag, was hij er welkom en kreeg als loon voor de vermeestering van 3 Portugeesche vaartuigen, handelsvoorrechten. Wij noemden even onze Fransche vrienden, omdat zij op de thuisreis zijn ver- gaan, welke ramp de Fransche concurrentie niet geanimeerd zal hebben, al te spoedig nieuwe schepen aan het Indische avontuur te wagen. Van Spilbergen vond in Atjeh andere concurrenten, namelijk een Engelsch eskader van 3 schepen onder Lancaster van de East-India-Company. Deze compagnie bestond sinds 1599 en was opgericht in verband met het groote succes der wereld- GKUUTB „KRAECK” IN STRAAT MALAKKA DOOR VAN SPILBERGEN IN SAMENWERKING MET EEN ENGELSCH ESKADER ONDER LANCASTER. 13 OCTOBER 1602. LINKS ONDER ONS VLAGGESCHIP, RECHTS BOVEN DAT VAN DEN ENGELSCHEN BEVELHEBBER. OP DEN VOORGROND DE SLOEP VAN VAN SPILBERGEN, WELKE NAAR DE KRAECK WORDT GEROEID. reizen van Drake (1577) en Cavendish (1586) en den kapertocht van Lancaster zelf (1591). Wij waren in Europa bondgenooten en hebben dan ook samengewerkt tegen den gemeenschappelijken vijand. Onze Lam en onze Schaap veroverden, samen met de trotsche Hector en Dragon een groote kraak van 1000 (of 1400) ton, ter hoogte van Malakka. Ten slotte is in 1602 Jacob van Heemskerck bij de Kaap-Verdische eilanden nog slaags geweest met 13 schepen, en in Maart 1603 nam deze dappere op zijn Witte Leeuw, geholpen door Jan Pauwelsz. op de Alkmaar een nog grootere kraak 44 -jan zoo even vermelde, eene uit Macao van 1500 ton met 800 koppen bemand, iie streek, nadat zij 70 man had verloren. Het zou dus niet te verwonderen zijn geweest, als Oldenbarnevelts schepping ran den 2oen Maart 1602 op een oorlogsleest ware geschoeid. Doch zulks was toch niet het geval; de instructie voor de eerste V.O.C. vloot ademde een vreedzame geest en was uitsluitend op het defensief gefundeerd; eerst die voor volgende vloten gelastten het offensief. De aanval was Heeren XVII opgelegd door de maatregelen van Spanje en Portugal. Onze tegenstanders versterkten niet alleen hun forten in de Molukken en detacheerden er Mendoza met een scheepsmacht, maar bovendien bemoeide Manilla zich met den archipel. De Portugeesche scheepsmacht was in deze periode overigens zwak, omdat geen versterking uit het moederland kon toegezonden worden. Malakka was beschermd door 6 middelgroote schepen, Goa beschikte over slechts één galjoen, 11 schepen en 22 galeien en in de Molukken kruisten 6 galjoenen, 18 schepen en een galei. In Manilla was men ijverig in de weer met den aanbouw eener vloot, maar men maakte de fout schepen van veel te klein charter (200 a 300 ton) te construeeren, die het zeker niet tegen de zwaar bewapende Hollandsche 500-tonners konden opnemen. Spanje dacht natuurlijk voornamelijk aan de kustverdediging der Filippijnen. Toen echter in 1602 vijf galjoenen er in slaagden Manilla te bereiken, zond het Spaansche gouvernement in Januari 1603 een eskader vaö één galjoen en 4 fregatten naar de Molukken om in Ternate Mendoza te helpen. Deze vlootvoogd zag echter in de Spaansche bemoeizucht een overschrijding der demarcatielijn en verjoeg de vrienden. Inmiddels was de eerste V.O.C.-vloot, nog samengesteld uit contigenten der gefuseerde compagnieën, den iyen Juni 1602 haar vreedzamen weg gegaan onder bevel van Van Warwijck, en bestemd als zij was voor den handel, werd zij gesplitst om in verscheidene havens lading in te nemen. Een drietal schepen zeilden vooruit naar Ceylon, drie stevenden naar Atjeh, de rest naar Bantam, en van die haven uit, werden de Molukken en China bewerkt. Maar bijna al deze smaldeelen hebben moeten vechten. Sibald de Weert — wij herinneren ons hem nog wel van de reis van Mahu en De Cordes — verkende de gelegenheid op Ceylon en raakte, evenals Van Spilbergen, op goeden voet met den „Keizer van Kandi”, wien hij steun toezegde tegen den gemeenschappelijken Portugeesche vijand; natuurlijk „a raison” van een goede kaneelleverantie. Hij toog naar Atjeh voor versterking en keerde met 7 schepen ter oostkust van Ceylon terug. Maar toen kwam er een kink in den kabel. Door onwetendheid vergrepen de Nederlandsche maats zich aan heilige runderen der Singhaleezen, en wat de keizer den onzen ook niet kon vergeven was, dat De Weert de equipage van 4 Portugeesche schepen, die hem in de armen liepen, spaarde. Het treurige gevolg was, dat De Weert op een gastmaal, waarheen hij zich met te weinig dekking had begeven, werd overrompeld en met 47 der zijnen afgeslacht. Tactloos optreden zijnerzijds, onder den invloed van alcohol, schijnt in dit drama ook een rol te hebben gespeeld. Zijn opvolger Cornelis Pietersz. liet, uit politieke overwegingen de wandaad ongewroken en vertrok met een kleine kaneellading, doch hij deed kort daarna goed werk, toen hij met 2 schepen en een jacht in straat Malakka eenige Portugeezen buit maakte en daarna, samen met een scheepsmacht van den sultan van Djohore, bestaande uit 5 galjoenen en 40 prauwen, diens hoofdstad ontzette, na een scherp gevecht tegen 2 Portugeesche schepen, 4 galeien en 20 prauwen. De opperbevelhebber Van Warwijck kon zich meer op den handel concentreeren en stichtte de steenen loge te Bantam, dat voorloopig ons handelscentrum werd. Hij deed nog veel meer tot uitbreiding van onzen invloed in den archipel, welk werk en al hetgeen zijn navolgers verrichtten op dit gebied boeiend en overzichtelijk is beschreven in het derde deel van de Geschiedenis van Nederlandsch Indië (Dr. F, W. Stapel). Als krijgsman hielp hij den sultan van Djohore andermaal uit den brand, terwijl hij voor en bij Patani twee Portugeezen veroverde. Het door hem naar China gezonden smaldeel van twee bodems, de Nassau en de Erasmus vermeesterden bij Macao een zeer rijke Portugeesche kraak. Alles tezamen genomen bracht Van Warwijck dus het Portugeesche prestige in het oosten harde klappen toe en zijn negotie bracht 165% winst op, maar de centra der macht van den vijand waren nog niet geschokt. Onze tweede scheepsmacht, een zuivere V.O.C.- en een echte vechtvloot van 10 schepen en een jacht, stond onder Steven van der Hagen; haar bewapening met 6 vierentwintig ponders op de 36 stukken der grootste schepen bewees wel, dat zij voor het offensief was bestemd. Van der Hagens taak was, den vijand in zijn belangrijkste vestigingen te treffen, in Mo9ambique, het belangrijke ververschingsstation op den weg naar Indië en in Goa, de residentie van den onderkoning. Aan deze politiek is de V.O.C. trouw gebleven, maar het heeft lang geduurd eer zij succes had. Van der Hagen arriveerde in het midden van 1604 voor Mozambique Veel kon hij er niet uitrichten. Hij liet een kraak „afhalen” onder het vuur der kasteelen en 5 kleine schepen verbranden, maar zijn landingsdivisie werd verslagen, en daar de Portugeezen bijtijds de lucht van zijn komst hadden gekregen, bleven ook de uit Lissabon verwachtte koopvaarders uit. Van der Hagen verspilde hier dan ook niet veel tijd en verzeilde naar Goa. Aldaar moest hij in Augustus volstaan met een kort bombardement der vesting, want hij achtte zich terecht niet opgewassen tegen n in de haven aangetroffen oorlogsschepen. Dan maar naar Calicut om den vorst, den Samorijn, te steunen tegen diens aartsvijanden, de Portugeezen. De admiraal toonde hem, wat een Hollandsche bondgenoot waard was, want hij joeg een op hem afgezonden Portugeesch eskader van 20 fregatten smadelijk uiteen. Te Bantam gearriveerd, wachtte hem een deputatie Ambonners, die zijn hulp vroeg tegen de Portugeezen. Wij hadden namelijk de eigen stichting van den admiraal, in 1600, het kasteel Van Verre op Hitoe, wegens personeelsgebrek moeten verlaten en dit was bezet door admiraal Hurtado de Mendoza. Onze vlootvoogd VEROVERING VAN HET EILAND TIDORE DOOR VIJF SCHEPEN ONDER VICE ADMIRAAL BASTIAANSZ. 1605. RECHTS VAN HET MIDDEN HET KASTEEL DAT DOOR DE MANSCHAPPEN VAN DE GELDERLAND STORMENDERHAND WERD GENOMEN. talmde niet. Reeds in Februari 1605 was hij voor Amboina, en het opeischen van het groote Portugeesche kasteel was voldoende om dit in onze handen te krijgen. Spoedig was geheel Ambon in het bezit der V.O.C., waarmede zij haar eerste grondgebied in den archipel verwierf. Na dit succes zond Van der Hagen zijn vice-admiraal Bastiaansz. met 5 schepen naar Tidore. Allereerst werden twee schepen veroverd en daarna werd het dapper verdedigde kasteel bestormd door 150 man van de Gelderland onder Jan Mol. Bij den derden aanval trof een gelukkig schot het vijandelijke kruithuis, dat met 76 verdedigers in de lucht vloog, waarna de sterkte spoedig was genomen. Daar Bastiaansz. echter den raad van den sultan van Ternate cm hier een sterke bezetting te leggen in den wind sloeg, beleefde de Compagnie slechts korte vreugde van haar gemakkelijke verovering. Admiraal Don Pedro da Cunha concentreerde in den aanvang van 1606 in de Molukken een scheepsmacht, bestaande uit 5 galjoenen, 16 kleinere schepen, 4 galeien en 12 prauwen, varend 3100 man, waaronder 1400 Spanjaarden. Hij liet de voor Temate liggende West-Friesland wel ongemoeid, want hij wilde zijn boorden niet wagen aan haar 18-ponders, maar hij ontscheepte troepen op dit eiland en op Tidore en veroverde in April onze sterkten. Bij die acties verloor hij evenwel door stranding twee zijner schepen. Behalve van de Spanjaarden kregen wij omstreeks dezen tijd ook last van onze vrienden, de Engelschen. Het kwam nog wel niet direct tot dadelijkheden, maar zij zaten ons danig dwars door hun munitieleveringen aan den vijand in de Molukken. Inmiddels was in Mei 1605 een vloot van 11 schepen, waaronder drie 700 tonners, onder bevel van Comelis Matelief naar Indië gestevend, en dat zij voor het offensief was bestemd, bleek zeker wel uit de aanwezigheid van 200 soldaten op dit eskader. Mateliefs opdracht was Malakka te veroveren en de scheepvaart van Ghirm en de Molukken op Goa te schaden waar hij kon. Een verrassing der stad op den 3oen April 1606 mislukte, maar een systematische belegering bood goede kans op slagen, omdat wij verbonden waren met den sultan van Djohore. Deze vorst sloot de stad van de landzijde in en Matelief blokkeerde de haven. Bij den eersten aanloop vermeesterde hij 4 door den vijand in den steek gelaten schepen en richtte een batterij in op Poeloe Malakka. Maar de Portugeezen verweerden zich dapper. Wij waren nog niets opgeschoten, toen den i4en Augustus een sterke vloot, bestaande uit 12 of misschien 14 galjoenen, 4 galeien en 70 prauwen onder bevel van den onderkoning van Goa, De Castro, opdaagde tot ontzet. De Castro’s overmacht scheen groot, zijn vloot van 10300 ton was met 3300 koppen bemand, terwijl onze scheepsmacht slechts 5820 ton mat en was bemand met 1200 eters. Doch onze 324 stukken leverden Matelief een artilleristische kracht, ver uitgaande boven die des vijands, die over slechts 226 kanons beschikte. Den i8en trachtte de vijandelijke scheepsmacht, ter hoogte van kaap Rochado, op een zeer goed gekozen oogenblik, onze blokkadelinie te doorbreken. Het was bijna windstil, onze schepen waren wat uit elkaar gedreven; de Oranje, het vlaggeschip, en de Nassau en Middelburg lagen zelfs ver bezijden den kop. De vijandelijke admiraal, de Nossa Senhora de Concepcion, een schip van 1000 ton en 24 stukken, greep de Nassau aan en haar volk enterde. Wel liepen de Oranje 2n de Middelburg op den maat toe, maar daar zij slecht manoeuvreerden door de windstilte, zeilden zij elkaar aan boord en waren weldra door 3 galjoenen omsingeld. Van onze zijde konden slechts de vice-admiraal, de Amsterdam en de Maurits opkomen; de andere Hollanders moesten niet alleen werkeloos den zwaren strijd der vier kameraden aanzien, maar bovendien konden zij de doorzeilende vijandelijke linie niet van de reede afsnijden. De strijd tusschen de kampende schepen was verbitterd. Wij schoten een galjoen in brand, doch dit dreef de Middelburg aan boord en zette ook haar in vlammen. Ons vlaggeschip, de Oranje, aan weerszijden door een tegenstander belaagd, wist MAtACCA . DE VLOOT VAN CORNELIS MATELIEF VOOR MALAKKA. 1606. ze af te slaan en zij ontramponeerde den eenen dusdanig, dat hij hulpeloos afdreef tegen de Middelburg aan en dus ook in brand raakte. Op de Nassau brak brand uit, nadat zij door twee vijanden was geënterd, die zij echter wist af te slaan. Maar ondanks het feit, dat den Portugeezen de zwaarste verliezen waren toegebracht, was strategisch de zege aan hen, want bij het doorkomen van den wind kregen zij de loef; zij konden de linie herstellen en naar de stad zeilen. Daardoor was Matelief gedwongen het beleg op te geven. Overigens waren door onze artilleristische meerderheid ’s vijands verliezen schrikbarend groot, terwijl wij slechts 24 gesneuvelden hadden te betreuren. De Portugeesche vlootvoogd maakte na deze betrekkelijke overwinning een groote fout. Hij achtte de stad met een bewakingseskader van 6 groote schepen voldoende beveiligd en zeilde met de rest van zijn vloot een retourvloot uit China tegemoet om haar convooi te verleenen. Toen dan ook Matelief den i8en October met 9 schepen verrassenderwijs weer voor Malakka opdook, vond hij ter reede slechts het bewakingseskader en den 22en greep hij met de Oranje, de Groote Zon en de Geünieerde Provinciën een galjoen aan, met het onmiddellijke succes, dat hij het veroverde. Hij vertrouwde deze prijs toe aan de Groote Zon. Haar schipper paste echter slecht op den buit en liet het galjoen ontsnappen, doch de vlucht baatte den Portugees niet, want hij strandde en is toen door het eigen volk in brand gestoken. Verder enterden de Maurits en de Zwarte Leeuw de Portugeesche vice-admiraal, die met een ander galjoen de Amsterdam had geënterd. Na korten strijd stond het eene galjoen in lichte laaie, het andere was ontredderd. De Erasmus, later door de Maurits geholpen, wist een galjoen te vermeesteren en stak het in brand en daarmede was het eskader van Don Manuel de Mascarinhao vernietigend geslagen. Toen Matelief den 3oen October de reede tot voor de stad opliep, vond hij de ontkomen galjoenen als verbrande wrakken in de modder verzonken. Wij hadden in deze actie slechts 58 man, de Portugeezen 500 man verloren; bovendien lieten zij 186 gevangenen in onze handen. Matelief heeft evenwel zijn zege niet kunnen volmaken met de verovering van Malakka. Hij achtte de vesting te sterk en gaf de blokkade in Januari 1607 op. Op de terugreis ontmoette hij het op de China-schepen varende eskader, bestaande uit 7 galjoenen. De vijand kreeg hem bijtijds genoeg in zicht om zich aan den wal van Poeloe Boetan vast te meeren met kabels en kettingen, en zijn geschut naar de naar de zee gekeerde zijde op te stellen, aldus een kasteel vormend, dat Matelief niet aan dorst vallen. Hij is toen via Bantam naar Temate gezeild; hij herstelde daar het fort Oranje, bij onze factorij Malayoe gelegen, maar tegen de Spanjaarden op Tidore trad hij niet op. In deze periode kwam onze actie tegen de Spanjaarden in de Molukken eigenlijk neer op schermutselingen, die resulteerden in de stichting van verscheidene factorijen op Ambon en elders. Ook in andere streken kregen wij vasten voet, zooals in Bonthain, Makasser, Grissée, Djohore en Patani, en in Voor-Indië te Masulipatnam, Petapoeli en Suratte. Heeren XVII verloren echter de hoofdzaak, het vermeesteren der voornaamste rijandelijke gezegscentra, niet uit het oog. Zij belastten in Mei 1606 Paul van Caerden, een ontstuimig dappere, maar roekelooze vlootvoogd, die als adelborst de Eerste Schipvaart had meegemaakt, met een aanslag op Mo?anibique. Hij vertrok in Mei met 8 schepen, doch stootte den 29en Maart 1607 het hoofd voor Mosambique, waarbij de Zierikzee werd lek geschoten en strandde. Hij blokkeerde, met een tusschenpoos aan ververschen besteed, tot Augustus de OP DEN ACHTERGROND DE VERGEEFSCHE BELEGERING VAN HET KASTEEL OP MOQAMBICUE DOOR PAULUS VAN CAERDEN IN HET VOORJAAR VAN 1607. OP DEN VOORGROND DE VEROVERING VAN EEN PORTUGEESCHE KRAECK IN DE NABIJHEID VAN GOA OP 10 OCTOBER D.A.V. haven en wij zien hem in 1608 voor Temate, waar hij Makjan bij verrassing veroverde. Tijdens zijn verblijf aldaar, voer hij met een klein scheepje naar een eilandje onder de kust van Halmaheira. Hij veroverde daar een kleine schans, maar op de terugreis werd hij in een baai door twee galeien overrompeld en na dapperen tegenstand tot de overgave gedwongen. Wel had hij het geluk twee jaar later te worden uitgewisseld, maar de zorgelooze had niets geleerd, zooals wij straks zullen zien. Al slaagde de V.O.C. menigmaal in het kleine, toch waren haar groote acties tegen de vijandelijke centra van macht steeds mislukt en zulk werd door Heeren XVII terecht als een groote tegenslag begrepen, omdat er vredesgeruchten in de lucht hingen en men zich dus haasten moest, om vasten voet in den archipel te krijgen. Immers er was een machtige vredespartij in patria, die misschien zou bukken voor den pertinenten eisch van den Spaanschen koning om de oude monarchie weer de uitsluitende vaart op de Indiën te laten. Teneinde zich bij voorbaat en met klem tegen dergelijk overvragen te dekken, wenschte de Compagnie meer dan ooit, waardevolle panden in handen te krijgen en dat waren en bleven Mozambique, Goa en Malakka. Het zwaartepunt der geheime instructie aan den admiraal Pieter Verhoeff van een vloot van 9 schepen en 4 jachten was dan ook de verovering dier steunpunten van het Portugeesche gezag. Hij stak einde 1607 in zee met mannen aan boord, die eerlang heel wat in onze koloniale- en zeegeschiedenis zouden beteekenen. Verhoeff zelf had onder Van Heemskerck gestreden, zijn vice-admiraal was Fran^ois Wittert, het oud logehoofd van Bantam, de vloot bracht verder den onderkoopman Jan Pietersz. Coen en zijn collega Jacques Specx uit en als hoogbootsmansmaat voer op de Hollandia Piet Heyn, die op deze reis promotie tot schipper maakte. Toch boekte Verhoeff weinig succes. Na een kort vergeefsch beleg van het dapper verdedigde Mozambique en het nemen van eenige prijzen, waaronder een groote kraak van 36 stukken, verzeilde hij naar Goa en liet de kust van Malabar door twee smaldeelen bekruisen met geen beter resultaat dan de verovering van een koopvaarder. Op handelsgebied bereikte hij meer, doch daarvan vertelt Dr. Stapel uitvoerig. Op krijgsgebied had hij weer geen geluk bij zijn actie tegen Malakka; Djohore toonde geen lust om te helpen, en daar zijn tegenwoordigheid in de Molukken dringend was geboden, vertrok hij in het voorjaar van 1609 met 8 schepen derwaarts, terwijl hij 4 bodems onder vice-admiraal Wittert naar Makassar detacheerde, die zich later weer bij zijn vlag zouden voegen, om dan gezamelijk de Spanjaarden uit de Molukken te verdrijven. Allereerst bouwde hij op Bandaneira een fort, maar de aanleg van een tweede op Lontor veroorzaakte verzet bij de Bandaneezen. Toen de admiraal zich vrij roekeloos aan wal begaf om met de hoofden te onderhandelen, werd hij overvallen en met zijn gevolg van 33 man afgeslacht. Engelsch gekonkel was aan dat verraad niet vreemd geweest. In Verhoeffs plaats trad vice-admiraal Simon Hoen. Hij nam bloedig revanche, daarna werden onze forten afgebouwd en van garnizoen voorzien; de leden der Engelsche loges werden gedwongen het veld te ruimen. Wittert had inmiddels met Makassar vriendschappelijke relaties aangeknoopt en te Ternate gekomen, vernomen, dat Van Caerden in gevangenschap zuchtte. Met zijn kleine macht kon hij echter weinig tegen de Spanjaarden ondernemen, maar niet leeg willende zitten, besloot hij op eigen gelegenheid tot een kort uitstapje naar de Filippijnen, waar hij rijken buit verwachtte. Toen dan ook Hoen op Ternate arriveerde, was Wittert juist den vorigen dag vertrokken. In November 1609 veroverde hij Batjan, welks fort in Bameveld werd 45 herdoopt. Tegen de gemaakte Spaansche gevangenen kon Hoen onzen admiraal Van Caerden uitwisselen (Maart 1607). Doch eer Van Caerden terug was, stierf Hoen bij een beleg van Tidore, zoodat de komst van Van Caerden een groot geluk was voor de vloot zonder opperhoofd. De roekelooze vlootvoogd genoot echter slechts 6 weken van de herkregen vrijheid. In Juli stak hij met het jacht de Goede Hoop van Orangie over naar Makian, en halfweg gekomen in stilte dobberend, viel hij ten prooi aan een door een galei gesleept Spaansch fregat, waaraan hij zich na een zwaar gevecht van 3 uur moest overgeven. De onzen hadden het gevraagde losgeld van 40.000 realen niet voor hun admiraal over, en zoo is Van Caerden naar Manilla gebracht, waar hij als steenensjouwer is gestorven. Het is te begrijpen, dat Verhoeffs scheepsmacht, zonder hoofd, niets goeds meer uitrichtte en de toestand in de Molukken er bijna hopeloos ging uitzien. De tocht van Wittert1) liep al zeer treurig af. Hij was den 23en September 1609 met 3 schepen en een sloep vertrokken. Zijn eskader werd met nog één bodem versterkt; hij bereikte den ioen November Cavite in de Filippijnen. Hij werkte hier zooals indertijd Olivier van Noort, en tot April 1610 met bevredigend resultaat, want zijn schepen maakten tal van jonken prijs en schaadden de kustvaart aanmerkelijk. Maar de Spanjaarden hebben er blijkbaar de archieven uit Van Noorts tijd eens op nageslagen en gehandeld zooals bij dat bezoek. Zij rustten zeer in het geheim 3 groote schepen van 450 tot 600 ton uit en tuigden verder 4 fregatten en 2 galeien op. Dit eskadertje, bewapend met 70 stukken en met 750 koppen bemand, liep den 25en April uit en verraste Wittert volkomen. Hij beschikte over de Amsterdam van 600 ton, de Arent en de Pauw van 240 en de Valk van 200 ton, samen voerend ongeveer evenveel kanons als de vijand, maar slechts 370 man. De Valk werd door 2 fregatten overrompeld; spoedig daarna ook aangetast door den Spaanschen vice-admiraal, en windstilte maakte, dat Wittert den ondergang van dit scheepje moest aanzien zonder het te hulp te kunnen komen. Wegens de stilte waren natuurlijk de galeien op hun best; tegen die zwaar bemande roeischepen kon de hulpeloos drijvende Arent niet op; zij werd veroverd en verbrand. Wittert vocht 6 uren, maar hij was tegen de overmacht niet opgewassen, vooral niet, omdat hij, hoewel beschikkend over zwaar kaliber vuurmonden, door de !) FranQois Wittert, verwant aan Hugo de Groot en zwager van admiraal Jacob Willekens, den veroveraar van San Salvador (1624), was secretaris van Olivier van Noort en maakte den slag in de baai van Manilla mee (1600). Hij was schipper van de Rotterdam in de vloot van Van Warwijck (1602) en werd hoofd van de loge te Bantam. In de vloot van Verhoeff was Wittert vice-admiraal. (Admiraal Fran$ois Wittert, 1571—16x0, door Mr. E. B. F. F. Baron Wittert van Hoogland). windstilte met manoeuvreeren en dus een entering niet beletten kon. Nadat hij was gesneuveld, streek zijn Amsterdam. Slechts de Pauw ontsnapte. In deze actie verloren de onzen 85 dooden en 134 gevangenen, de Spanjaarden 100 gesneuvelden. Wij zijn inmiddels in het 12-jarig Bestand geraakt. Het mislukken onzer aanslagen op Mozambique, Malakka en Goa was gelukkig geen troef in de handen van den Spaanschen koning. De Staten-Generaal verkregen een wapenstilstand, die in feite voor Indië niet gold, want beide partijen bleven ten aanzien der vaart op de Oost onwrikbaar op haar standpunt staan. En wij zaten, ook zonder een bepaalde basis, stevig in-ons nieuwe gebied genesteld. Dat wij al zoover waren, is ongetwijfeld te danken geweest aan de regeering, want zij had er voor gezorgd, dat de V.O.C. zoo min mogelijk was belemmerd in haar wijden vleugelslag. Immers, ten tijde der krachtige Compagnie-acties hield de Staatsmarine de Spaansche kust geblokkeerd (1606) en in 1607 bracht de oud compagnie-admiraal Jacob van Heemskerck, toen in den staatsdienst, den Spanjaarden bij Gibraltar de geweldige nederlaag toe, die ’s konings zeemacht voorloopig verlamde. De Compagnie beschikte nu over steunpunten in de Molukken, over loges en factorijen in Bantam, Grissee en Jacatra, in Djohore, Patani, Soekadana, Bandjermasin, Siam en Suratte, alsmede over handelskantoren op de kust van Coromandel en te Hirado (Japan). Geen wonder, dat men de noodzakelijkheid ging inzien van centraal gezag in de Oost. Pieter Both opende in 1609 de rij der gouvemeurs-generaal en arriveerde in December met 8 schepen te Bantam. Centralisatie was niet alleen noodig voor een goed functionneerend handelsbedrijf, zij was mede en vooral wenschelijk om krachtig tegen de concurrentie van Franschen en Engelschen te kunnen optreden, vooral tegen de laatsten, want allengs volstonden dezen niet meer met dwarsdrijverij en intriges, maar zij lieten zich ook op de wapenen niet onbetuigd, getuige een treffen in 1610 in de Roode Zee met Middleton en in 1612 bij Suratte. Ook scharrelden zij geregeld in de omgeving van Banda en op de kusten van Sumatra, zoodat verwikkelingen vroeger of later waren te verwachten. Wij zullen niet stilstaan bij de vele schermutselingen tegen de Spanjaarden en Portugeezen gedurende het Bestand, die in 1613 uitdraaiden op het hervatten van den openlijken oorlog, waarvan voornamelijk de Molukken de inzet waren. In dien strijd bleven wij aan de winnende hand; noemen wij slechts de verovering van 5 victualieschepen in de wateren tusschen Ternate en Manilla, de vermeestering van Solor op de Portugeezen en die van het fort Marieko op Tidore op de Spanjaarden. En zelfs in zijn Amerikaansch domein maakten wij den erfvijand het leven moeilijk. In 1614 vertrok voor de Magelhaensche Compagnie admiraal Van Spilbergen met 4 schepen en een jacht. De grootste twee maten 600 ton en voerden 28 stukken, de twee andere waren van ongeveer 400 ton en met 18 en 22 kanons bewapend. Samen was de tonnenmaat 2100, de bewapening 104 stukken. Van Spilbergen bereikte door straat Magelhaes de westkust van Zuid-Amerika. Maar de vijand had de lucht van zijn expeditie gekregen en het admiraal Rodrigo de Mendoza van Callao uit op de Hollanders kruisen met een eskader van 7 schepen (3 groote, 2 middelgroote en 2 galeien), samen voerend 54 stukken en 1540 man. Den iyen Juli 1615 ontmoetten de tegenstanders elkander; ’s avonds kwam het tot een treffen. De Spaansche admiraal, gesecundeerd door zijn vice-admiraal en nog een schip, viel ons admiraalsschip de Zon en het jacht Jager aan, maar onze artilleristische meerderheid werd hem funest, want weldra had Van Spilbergen de galei San Frandsco in den grond geboord. De overige Spanjaarden bekommerden zich niet om den hachelijken toestand van hun admiraal; zij zeilden door. Maar daar onze vice-admiraal, de Maen, ver buiten de linie lag, moesten zij tusschen haar en ons grosje door en kregen in het passeergevecht heel wat kogels van de Maen. De eigenlijke strijd bleef evenwel dien avond en ook den volgenden dag beperkt tot de vlaggeschepen, totdat de andere Hollanders hun chef konden bereiken en met hem den vijand tot wijken brachten. Bij de vervolging tot in den nacht, raakte de Maen tusschen de beide Spaansche vlaggeschepen en wist ze met haar grof geschut totaal te ontredderen, met het gevolg, dat zij elkaar aanvoeren en de viceadmiraal, de St. Anna zonk, nadat een dappere matroos op haar was overgesprongen en de vlag had neergehaald. De admiraal ontkwam met een verlies van 60 dooden en 80 gewonden; in totaal hadden de Spanjaarden in deze actie 2 schepen en 500 man te betreuren; wij denkelijk 100 man. Van Spilbergen heeft verder nog eenige steden op de westkust verontrust, maar JORIS VAN SPILBERGEN. zijn macht was te klem om groote resultaten te bereiken. Hij stevende langs Manilla naar Temate, waar hij den 3oen Maart 1616 aankwam. Van Manilla heeft hij geen notitie genomen, wel vernam hij in de buurt, dat de scheepsmacht der Filippijnen was uitgeloopen. Waarheen? Dat was de Compagnie in Indië reeds gebleken. De opzet der Spanjaarden was namelijk, dat de gouverneur van Manilla, Don Juan de Silva zich met een Portugeesch eskader uit Goa onder admiraal De Miranda te Malakka zou vereenigen met de stationsvloot aldaar onder De Mendoza. Over dit plan waren wij onjuist ingelicht. Wij lagen onder den indruk, dat de beide Portugeesche eskaders in de Molukken of te Manilla hun Spaansche vrienden zouden opzoeken. Wij waren dus waakzamer in de Molukken en op den weg naar Manilla dan in de buurt van Malakka en maakten het hierdoor den vereenigden eskaders van Goa en Malakka mogelijk om in het laatst van 1615» in afwachting van de komst van De Silva, een vlootdemonstratie tegen Atjeh te ondernemen met 6 galjoenen en 12 galjooten. Mendoza keerde echter spoedig naar zijn station terug, waar hij alles in rep en roer vond over het bericht der nadering van Hollanders. Zij kwamen den ioen December, 5 schepen en twee jachten onder Van der Hagen. De galjoenen ontweken den strijd in de ruimte, zij trokken terug naar het eilandje Pandjang, waar zij zich onder de bescherming van een fort en achter het kustrif veilig waanden. Maar de onzen konden 3 achter elkaar in de nauwe vaargeul liggende galjoenen naderen. Dat karwei moest door 4 onzer schepen van 250 tot 500 ton worden opgeknapt, want voor meer was geen ruimte van beweging. Door deze omstandigheid kwam ons smaldeel, metend tezamen 1520 ton en voerend 90 stukken, in actie tegen de drie galjoenen van totaal 2500 ton, die over 80 stukken beschikten. De strijd was kort maar hevig; hij kostte den onzen 21 dooden en 90 gewonden, maar de zege was volkomen. De Sao Louren^o en de Sao Bento vlogen in brand, het tweede schip explodeerde, terwijl de Nossa Senhora do Remedio op een rif zonk en aan de vlammen werd prijsgegeven. De kern van het Malakka-eskader was hiermede vernietigd en Van der Hagen kwam bovendien uit brieven van een onderschept jacht op de hoogte van de werkelijke plannen van den vijand en dus van de nadering en den om vang der verwachte armada uit Manilla. Deze groote scheepsmacht bestond uit 6 galjoenen en 42 kleinere vaartuigen, bemand met 2000 Spanjaarden en 3000 inlanders. Het admiraalsschip, de San Salvador, mat 2000 ton en droeg 42 stukken, terwijl de overige galjoenen tusschen 600 en 1600 ton maten. De vloot heeft in Maart 1616 Malakka bereikt, maar het ging haar als zoo menige hulpvloot, die later naar de Allerheiligenbaai in Brazilië stevende: Toen zij haar doel had bereikt, lag alles uit de binten en stierf door een epidemie het scheepsvolk als ratten. Ook de admiraal viel de ziekte ten slachtoffer, en zijn opvolger zag er geen heil in, langer in het sloopende klimaat te verwijlen; hij sloop in Juni „geruischloos” terug naar Cavite. De Compagnie had zich overigens niet al te ongerust over deze armada gemaakt, want zij beschikte in dezen tijd reeds over een macht van 38 schepen, artilleristisch sterk door haar 513 stukken geschut, en ook had zij in de Oost 3000 soldaten gebracht. En hoewel nog niet de eerste man in Indië, liet het lid van den Raad van Indië, de geniale Coen, al van zich spreken en hij gebruikte een deel van die groote macht onder commandeur Lam om een eskader Engelsche octrooibrekers bij Poeloe Ai in de Molukken te verjagen. Hij trof daar 4 Engelschen onder commander Castleton aan. Het toeval wilde, dat de Engelschman oude verplichtingen aan Lam had en zijn vriend niet wou bestrijden; Castleton ruimde de reede zonder gevecht. Lam stevende daarna naar Temate en kreeg opdracht om vandaar met 10 schepen naar Manilla te zeilen en den Spanjaarden in te peperen, dat zij beter deden zich niet te ver van hun basis te verwijderen. In het laatst van October 1616 in de Filippijnen aangekomen, was De Silva al weer terug, en Lam vernam, dat de Spaansche scheepsmacht, omvattend 10 galjoenen, 4 groote galeien en een aantal kleinere schepen, bij Cavite uitgerust en gereed voor het gevecht lag. Niettemin legde hij den ien November zijn blokkade en den I5en Januari 1617 maakte hij het jaar-beurtschip uit Amerika prijs, terwijl zijn schepen tal van jonken vermeesterden. Dit prijzenjagen verdeelde Lams vloot natuurlijk meer dan verantwoord was, met een vijandelijke vloot in de buurt, en zoo gebeurde het den I4en April, dat Lam slechts 3 bodems, de Nieuwe Zon (admiraal), de Oude Zon en de Oude Maen onder zijn vlag had, toen 6 zware galjoenen, 3 groote galeien en een fregat, onder bevel van admiraal Don Juan Ronquillo opdaagden. Deze schepen waren ditmaal „naar hun stand”, met veel en zwaar geschut bewapend. Lams positie was netelig. Meer dan 3 mijl van hem af lagen 3 zijner schepen, een 4e, de Engel, nog verder, terwijl onlangs zijn eskader was verzwakt door het wegzenden der Walcheren met zieken naar Temate. Wij hadden aanvankelijk geluk. Lam zette alle zeilen bij om bij zijn kameraden te komen en tegen den avond was hem dat gelukt, behalve dan, dat de Engel het gros nog niet had bereikt. Bij de jacht was de Spaansche admiraal met 2 galjoenen zijn gros vooruitgeloopen; hij haalde den I5en Lam in, die hoewel hij liever noord was blijven doorliggen om in de ruimte een goede vechtpositie te kunnen kiezen, nu toch besloot eerst met de twee galjoenen af te rekenen. Hij wendde dan ook en viel ze aan. , Maar de Spanjaarden hadden galeien bij zich en lieten zich door deze roeischepen bovenwinds der Hollanders boegseeren, zoodat Lam hen niet verhinderen kon terug te vallen op hun gros, dat ook scherper zeilde dan de onzen, omdat de vijandelijke schepen schoon en de onze sterk aangegroeid waren. Zoo konden ten slotte de Spanjaarden ons den i6en April in keurig linieverband en met de loef slag leveren. Wij kregen de Fortuin niet mee. Lam deed zijn Spaanschen collega wijken na een scherp gevecht, maar toen zonk zijn Nieuwe Zon hem onder de voeten weg en hij moest zich met zijn volk op de Oude Zon bergen. De Aeolus en de Ter Veer werden in brand geschoten; de equipage van het laatste schip kon door andere schepen worden gered, maar de Aeolus sprong in de lucht. Lam moest ten slotte met de Oude Zon, de Oude Maen en de Nieuwe Maen wijken. Hij bereikte Japan, de twee andere schepen ontkwamen naar Temate, ook de Engel, die zich blijkbaar tusschen al die hemellichamen toch niet op haar gemak ^ was tenminste bij den aanvang van het gevecht al gevlucht. Onze vlootvoogd had echter vinnig van zich afgeslagen. Na den slag zonk de Spaansche vice-admiraal en de Spaansche schepen waren zoo beschadigd, dat zij niet aan een vervolging konden denken. Verder hielpen de elementen ons nog een handje, want in October heeft een typhoon al de galjoenen vernield en kwamen 400 man in de golven om. Niettemin was het Spaansche succes, strategisch beschouwd, volkomen, omdat de blokkade was opgeheven. Wij stippen hier even aan, dat de Spanjaarden Lam konden verslaan, omdat zij de noodzakelijkheid hadden ingezien van een groote en zware artillerie. Het is ook goed, dat de lezer wel wete, dat de Spanjaarden zoo min ais de Portugeezen ter zee laf waren. Zij dolven echter doorgaans het onderspit, omdat wij hen technisch en tactisch veelal, en in zeemanschap bijna steeds de baas waren. Wij moeten nu eenige regelen wijden aan onze andere vijanden, waarmee de Staat in voUen vrede, doch de Compagnie in harden concurrentiestrijd leefde, de Engelschen. Zij hadden zich in 1617 in de buurt der Molukken op Poeloe Roen genesteld en heten hun vestiging door twee schepen onder Courthope bewaken, maar nauwe-’ hjks was den gouverneur van Ambon, Steven van der Hagen, zulks ter oore gekomen, of hij zond 5 schepen onder Dedel en Jaspar Jansz. derwaarts. In Februari trof Dedel een der Britten in de wateren van Ceram en dwong, na een hevig gevecht de Swan te strijken; de tweede Engelschman, de Hope, viel hem in handen, tengevolge van een muiterij harer equipage. Men blokkeerde toen wel een jaar lang het eiland en ziet, het geduld werd beloond, want de Salmon en de Attendance, die uit Makassar kwamen, Hepen in Maart loio m de fuik en werden veroverd. Men begrijpt dat de Engelschen, die koppig op Roen bleven zitten, in die verliezen niet berustten, maar voordat zij ons grooten last bezorgden, verschenen andere mnnnpnliebrekers en wel allereerst landgenooten: Jacques Lemaire en Willem Schouten met de Eendracht en de Hoorn. Zij waren in Juni 1615 uitgezonden door de Austraal-Compagnie te Hoorn ter ontdekking van het Zuidland via een nieuwen waterweg bezuiden straat Magelhaes. Zij ontdekten straat Lemaire, Stateneiland en kaap Hoorn, maar het zwervensmoede scheepsvolk dwong Lemaire het verder zoeken op te geven en naar Indië te stevenen. Hij bereikte in September 1616 Temate en verzeilde naar Jacatra, waar Coen korte metten met de indringers maakte, die hij, na confiscatie hunner bodems, opzond naar patria. Twee Franschen, de Montmorency en de Marguérite, bemand met tal van Nederlanders ging het niet beter. Te Jacatra werden zij vrijwel ontvolkt door desertie en arrestatie der Hollandsche maats, en het droevig einde der Fransche expeditie was, dat één schip in de Oost moest worden verkocht en alleen het andere met eenige lading kon repatrieeren (1617). Nog ppninaal waagden, in Januari 1618, de Franschen een kans, ditmaal met de St. Michel en de St. Louis. Ook zij waren grootendeels met Nederlanders bemand en stonden onder bevel van den landgenoot Hans de Decker, den opvolger van den op reis overleden Franschen commandeur. Dit heer en de andere Nederlanders werden gevangen genomen; op de St. Michel werd beslag gelegd en de St. Louis zeilde in 1618 met een enkel pondje kruidnagels en kon vertellen uit wat hout Jan Pietersz. Coen was gesneden. t Op de Franschen volgden Denen, wier O.I.C. in 1616 opgericht, heel wat Hollanders onder haar aandeelhouders en dienaren telde. Den 29en November 1618 zeilden twee koopvaarders uit, geconvooieerd door twee Deensche oorlogsschepen onder admiraal Ove Gjedde, een ex-dienaar der V.O.C. evenals zijn adviseur Boshouwer. Zij schoten in Ceylon onder onze duiven, maar zij verloren er een schip en ten slotte zijn zij door de onzen weggewerkt zonder ons veel concurrentie te hebben aangedaan, terwijl Boshouwer en het grootste deel van het volk op dezen tocht stierven. Maar die Engelschen?! De groote Coen onderschatte hen niet. Wel kon hij Roen onder den duim houden en in een scheepsgevecht sneuvelde Courthope, maar dichterbij, in Jacatra en Bantam, zag hij in de Britten de allergevaarlijkste mededingers en wilde hen coüte que coüte bijtijds uit den archipel verdrijven. Daartoe moest hij de Compagnie sterk maken in haar zetel te Jacatra, zoo dicht bij Bantam gelegen, waar de Britten grooten invloed hadden. Coen bouwde onze loge te Jacatra uit tot een fort (Juli 1618), wat natuurlijk indruischte tegen den wil van den vorst, die dan ook in Augustus de nieuwe sterkte aanviel, maar werd afgeslagen. Inmiddels concentreerden in het laatst van 1618 de Engelschen een scheepsmacht, bestaande uit 14 bodems van zeer verschillend charter, onder Dale. Diens admiraalsschip mat slechts 400 ton, maar in zijn vloot zeilde ook de Royal James een schip van 1000 en er waren bodems van 500, doch ook van 250 ton onder. De Engelschen voelden zich al heer en meester te Bantam, wat de Swarte Leeuw ondervond, die argeloos ter reede gekomen, in beslag werd genomen. Op deze uitdaging antwoordde Coen met een aanval op een buitenwerk der Engelsche loge in Jacatra en hij zorgde voor het verzamelen van de beschikbare 6, even later 7 Compagnieschepen. Terwijl hij den 3oen December een tweeden aanval op het Engelsche fort ondernam, kwam de Engelsche vloot onder Dale uit Bantam in zicht. Coen nam een snel en geniaal besluit. Hij wist, dat hij met zijn 7 schepen in de baai niet tegen Dale was opgewassen en hij begreep, dat het eventueele, tijdelijke verlies van Jacatra geen onoverkomelijke ramp was, wanneer hij zijn eskader kon vereenigen met de scheepsmacht in de Molukken om daarna met een sterke vloot terug te keeren en het verlorene te herwinnen. Hij scheepte zich dan ook in en ging onder zeil. In een hevig gevecht van 3 hut* lang, sloeg hij zich den ien Januari 1619 door de Engelschen heen, hoewel zij de loef hadden en Coen slecht van munitie was voorzien. Goddank trof geen der 1200 verschoten Britsche kogels de hoop der Compagnie. Hij had der Compagnie grootsten schat, de schepen en zich zelf, haar genialen leider, uit de handen der Britten gered en deze konden nu hun krachten gebruiken samen met Bantammere en Jacatranen tegen ons fort, maar daarin klopte niet meer het hart der V.O.C. Natuurlijk kostte het Coen moeite zijn overmachtigen vijanden vrij spel te laten; hij bleef na het onbesliste gevecht in de buurt der reede ten anker liggen in de hoop den Brit slag te kunnen leveren, indien eenige hulpschepen mochten komen opdagen. Doch den 3en Januari kreeg Dale een versterking van drie bodems en besloot Coen definitief het fort in den steek te laten en naar de Molukken te zeilen. Hij bereikte den 4en Februari Ambon, verzamelde daar alles wat hij aan schepen kon krijgen en beschikte weldra over een scheepsmacht van 16 bodems en een jacht. Met deze vloot — de geladen retourschepen veilig in de achterhoede geschaard — kwam hij voor Jacatra terug. Wij stipten in de schets der V.O.C. reeds aan, dat onderlinge verdeeldheid der tegen ons verbondenen Dale hadden genoopt onverrichter zake terug te trekken naar straat Soenda, zoodat Jacatra behouden bleef. En spoedig liet zich nu de Nederlandsche superioriteit in den archipel voelen. Want, nadat Heeren XVII in 1618 niet minder dan n kloeke schepen hadden uitgezonden, beschikte onze groote gouvemeur-generaal nog in 1619 over een scheepsmacht van 41 bodems, die bij stukjes en beetjes Dale’s vloot opruimden. Den 26en Juli namen 3 compagnieschepen voor Patani de Samson (28) en de Hound (25) na een scherp gevecht van 1 y2 uur, waarin de Britten van hun equipage van 138 man, 39 dooden en 50 gewonden verloren. 46 Wij kregen den I2en Augustus in straat Soenda de Star te pakken en al moesten de Haarlem, de Zeewolf, ’t Hert en de Amsterdam in die straat na 3 uur strijd wijken voor 4 Engelschen, daar tegenover stond dat een smaldeel van 4 schepen ter westkust van Sumatra, 4 Britten onder admiraal Banner veroverde. De admiraal en zijn gewonde vice-admiraal Hare werden met 300 schepelingen gevangen genomen; de Engelschen hadden 30 en wij slechts 5 man verloren. Maar hoewel Coen de Engelschen volkomen had lam geslagen wisten Heeren XVII het beter, want, tegen het einde van het Bestand waren zij in hun hart beschroomd voor het machtige Albion en zij sloten den iyen Juli 1619 met de Engelsche E.I.C. een hoogst gevaarlijk tractaat. Dit hield in de instelling van een Defensieraad en de organisatie van een defensievloot, die tegen den Spanjaard en den Portugees zou optreden. De slimme Britten hadden zich het derde deel van het monopolie in de Molukken bedongen en Coen begreep wel, dat daarmede het paard van Troje werd binnengehaald. Hij nam geen blad voor den mond. Hij schreef zijn lastgevers: „Groote dank zijn de Engelschen UEd. schuldig, want zij hadden zich zelf al uit Indië geholpen en de Heeren hebben hen er weer midden in gezet.” Hij had zich natuurlijk naar zijn superieuren te voegen, tenminste in de Molukken, want in 1620 hield hij Bantam geblokkeerd. In 1621 kwam de defensievloot in actie. Engelands aandeel bestond uit 10 schepen, van 500 tot 800 ton, de meeste met 150 koppen bemand en met 30 stukken bewapend. Van dit contingent werkten de Elisabeth, Buil, Hope en Paltsgrave samen met de Haarlem, Nieuw-Bantam, Trouw, Hoop, St. Michel, Zwaan en Expeditie voor Manilla, maar men presteerde hier evenmin iets als de vooruitgezonden Haarlem, Nieuw-Bantam en Trouw onder W. Jansz. van Amsterdam, die op het jaarlijksche galjoen van Acapulco kruisten en het ook tegenkwamen, doch vergezeld door twee andere galjoenen, die tezamen den aanval afsloegen. In 1622 bezocht een defensievloot andermaal Manilla. Zij telde ditmaal 4 Hollanders en 4 Engelschen onder Jansz. en hield de haventoegangen eenigen tijd geblokkeerd, waarna zij doorzeilde naar Macao en daar een Portugeesche fregat nam. Een derde defensievloot, het Compagnie-contigent bestaande uit 5 schepen onder Dedel, en dat der E.I.C. uit 4 bodems onder Sir Humphrey Fitz Herbert kruiste in 1622 tusschen Goa en Mozambique. Op dezen kruistocht stierf de Engelsche vlootvoogd. De vloot had het geluk den 23en Juli voor Mozambique 3 Portugeesche galjoenen en een kraak te ontdekken, die door Dedel scherp werden vervolgd. Hij kon het achterste schip inhalen en raakte daarmede in gevecht. Wel schoot hij het den grooten mast af, maar de andere Portugeezen dekten den vleugellammen kameraad en zij wisten in den nacht te ontdonkeren. Bij het al te haastig binnenloopen strandden echter 2 galjoenen; het eene sloeg in stukken en het andere werd door de Portugeezen zelf in brand gestoken. Voor ons was die zeeramp vooral van belang, omdat de zeekasteelen waren bestemd voor de versterking der scheepsmacht te Goa. In zekeren zin coöpereerden de beide concurrenten ook bij een expeditie naar China. Coen liet in 1622 een vloot uitrusten van 6 schepen en 2 jachten onder Comelis Reyersz., bemand met 1024 koppen, die in April vertrok met den wil naar Macao. Onder de kust van Cochin-China versterkte een smaldeel van 4 jachten onder Comelis van Nyenrode zijn scheepsmacht en op de reede van Macao trof hij twee Hollandsche en twee Engelsche schepen uit de vloot van defensie van Jansz. Een aanval op Macao op den 24en Juni mislukte echter deerlijk. Reyersz. verloor 136 dooden en werd met 125 der zijnen verwond. Zijn scheepsmacht heeft nog lang in de Chineesche wateren gekruist en men bouwde zelfs een fort op de Piscadores, doch met de Chineezen was niet tot overeenstemming te komen. Reyersz. opvolger Martinus Sonck verliet de vestiging en bouwde in 1624 op Formosa het sterke fort, dat later zoo bekend werd onder den naam Zeelandia. Het schijnt wel of de Engelschen inzagen, dat onze Oost geen spekje voor hun bekje was; zij begonnen meer aandacht te besteden aan het westelijk gedeelte van den Indischen Oceaan, wel blijkend uit het feit, dat zij in dat jaar den Portugeezen Ormuzd ontweldigen. Zij verlieten in 1624 Batavia en begonnen aan de stichting van een anti-Batavia op Poeloe Lagoendi in straat Soenda, maar nadat hier honderden waren omgekomen, trok het restantje weer naar Batavia. In 1627 verlieten zij onze hoofdstad andermaal en toen voor goed. In 1623 werd het octrooi der V.O.C. vernieuwd en Coen trad af; hij kon den dienst overgeven met 83 bodems op de schepenlijst, terwijl de Engelschen nog slechts op 28 konden bogen. Spanje waagde geen schip meer in de gevaarlijke zone en vegeteerde in enkele fortjes, terwijl Portugal beoosten Malakka een schijnmacht was geworden in ons eigenlijk Oost-Indische gebied. Ons gezag was dus stevig gegrondvest, maar daar Coens rol niet was uitgespeeld en zijn tweede verschijning op het tooneel zijner schepping bewees, dat het met zooveel moeite verworvene nog verloren kon gaan, behooren wij dit hoofdstuk aan de vestiging van ons gezag gewijd, af te sluiten met het jaar van zijn dood in 1629. De octrooiverlenging der V.O.C. viel ongeveer samen met de oprichting der W.I.C. Ter inluiding van de offensieve actie van het nieuwe oorlogsinstrument en tot steun van de V.O.C. rustte de Staat in 1623 de z.g. Nassausche vloot1) onder admiraal Jacques 1’Hermite (vice-admiraal Huigen Schapenham; ook Witte de *) De vloot kreeg haar naam te danken aan de belangstelling in haar voorbereiding van Prins Maurits en stadhouder Willem Lodewijk. With maakte de reis mee) uit. Deze vloot telde n schepen; de admiraal, de Amsterdam, mat 800 ton, het kleinste, een jacht, 60 ton. De totale maat van deze scheepsmacht beliep 5660 ton, zij voer 1624 koppen. L’Hermite vertrok in April 1623 en bereikte via Siërra Leone en Annobom en door de straat Lemaire de kust van Chili en wel bij Callao (bij Lima). In deze haven lagen bij zijn komst 3 uitgeruste galjoenen en een galjoen in aftimmering, maar niet de verhoopte zilverschepen. L’Hermite probeerde een aanslag op de haven; hij zag kans een der in aanbouw zijnde schepen te verbranden en de blokkade leverde hem een buit van 17 prijzen op. Tegen de stad zelf kon hij niets uitrichten, ook trof de vloot het ongeluk van het overlijden van den op¬ perbevelhebber. Zijn opvolger Schapenman heeft nog een uitstapje naar Guayaquil gemaakt en daarbij een galjoen verbrand, maar de vijand werd op krachtige tegenweer bedacht en rustte te Callao een zwerm van lichte, snelle vaartuigen uit. Men heeft met die kleine schepen nog wat geschermutseld, maar niets van belang werd bereikt en Schapenham stak ten slotte via de Ladronen en de Filippijnen over naar Temate. Hij hielp Van Speult op een hongitocht op Ambon en bij de verovering van een sterkte op Ceram; zijn vloot is daarna opgelost in de scheepsmacht der Compagnie. Deze groote opzet had dus weinig tastbaars opgeleverd, maar L’Hermite heeft tenminste de wetenschap gediend, want hij ontdekte dat kaap Hoorn ver van het hypothetische Zuidland lag. Zooals wij reeds zeiden, merkten wij na de likwidatie der defensievloten voorloopig weinig van de Engelschen. DE REEDE VAN CALLAO. WELKE DOOR DE NASSAUSCHE VLOOT WERD GEBLOKKEERD. 1623. OP DEN ACHTERGROND VOOR DE STAD ONZE BRANDER. DIE BESTEMD WAS OM EEN GROOT SPAANSCH GALJOEN IN BRAND TE STEKEN, MAAR AAN DEN GROND RAAKTE EN, HEVIG BESCHOTEN ZIJNDE, TENSLOTTE ZELF IN VLAMMEN OPGING. GEHEEL RECHTS O.M. DE AMSTERDAM, HET VLAGGESCHIP VAN L’HERMITE, DIE TIJDENS HET VERBLIJF TER REEDE OVERLEED. (Zij bewandelden weer den ouden weg der intriges, doch ditmaal beoogden deze niet minder dan het omverwerpen van ons gezag op Amboina. De straf volgde op de misdaad; de executie der schuldigen is in de historie bekend als de Ambonsche moord (1623). Voor de Compagnie was heel wat meer te vreezen van de merkwaardige en energieke inspanning der Portugeezen om te elfder ure de verloren heerschappij te herwinnen en speciaal Ormuzd te heroveren. In 1624 zond Portugal den hoogst bekwamen admiraal Nuno Alvarez Botelho met dit doel naar het Oosten aan het hoofd van 8 galjoenen en 2 middelgroote schepen. Botelho vereenigde in de Perzische golf zijn eskader met een scheepsmacht van meest kleine schepen onder den gouverneur van Maskate en Arabia Félix, Ruy Freire de Andrade. Een zoo groote vloot beteekende een zeer ernstige bedreiging van onze scheepvaartverbindingen. Wij bemerkten dit reeds den ioen Februari 1625, toen 4 compagnieschepen onder Albert Becker en 6 Britten onder commodore Weddell de reede van Ormuzd, op reis naar Suratte, verlieten en zich den weg versperd zagen door 8 oorlogsschepen onder Botelho, gesteund door 16 fregatjes van Andrade. iTegen deze schijnbare overmacht durfden Becker en Weddell den strijd wel aan te nemen, want artilleristisch waren zij de meerderen. De Engelschen en wij voerden 294 stukken tegen de vijand 232, en met de noodige zeemanschap woog dit voordeel op tegen het nadeel, dat wij in tonnenmaat verreweg de minderen waren en slechts ï350 man, tegen de Portugeezen 2500 in het vuur konden brengen. Wij namen het initiatief tot den aanval en zeilden dapper op den vijand toe, tot windstilte dwong ten anker te komen. Spoedig bleek, dat wij met een beleidvollen vloothouder te maken hadden, want Botelho, die scheen te vreezen, dat wij gedurende den nacht zouden ontdonkeren, liet zijn volk te boot vallen en een zwerm sloepen uitwaaieren op brandwacht. Daar de verbondenen echter niet aan wijken dachten, bleven zij kalm achter hun ankers liggen tot het aanbreken van den dag en den nen stevenden wij resoluut op den vijand af. Er heeft zich toen een hoogst merkwaardige zeeslag ontwikkeld. Nauwelijks waren de voorste twee schepen onzer linie, de Nieuw-Bantam en de Zuid-Holland, de twee kopschepen der tegenliggende vijandelijke linie op zij gekomen of het werd bladstil. Botelho, die over veel roeischepen beschikte, liet toen verscheidene van zijn groote eenheden naar de twee Hollanders boegseeren, die het dus zeer zwaar te verantwoorden kregen, en van onze kant kon alleen de Maagd de plaats van het gevecht bereiken. Voor zij haar kameraden steunde, moest zij -en zwaar gevecht tegen een middelgroote Portugees leveren. Zij werd tweemaal geënterd en vloog in brand, maar de maats wisten den vijand van boord te drijven m het vuur te blusschen. Gelukkig hielden onze twee schepen zich ook kranig, en toen na een zwaren strijd yan i y2 uur twee Britten en de Weesp konden naderen, liet het laatste schip zijn geschut zóó trefzeker spelen, dat een galjoen na een uur schutgevaart was ontredderd en de onzen waren ontzet. Het gevecht verflauwde, omdat de onzen terugweken naar Ormuzd, zij het in een geregelden aftocht. HET EILAND ORMUZD IN DE MONDING DER PERZISCHE GOLF. DE VIER TER REEDE LIGGENDE HOLLANDSCHE SCHEPEN ZIJN VERMOEDELIJK DIE ONDER BEVEL VAN ALBERT BECKER. In dit eerste treffen was Becker gesneuveld „met een grof iser ’t hart uyt het lijf geschooten”, hij werd vervangen door Sebald Wonderaar. Botelho had dus den slag gewonnen; hij hield ons in Ormuzd geblokkeerd. Maar verslagen waren wij geenszins. Nadat een etmaal was besteed aan het herstellen der averij, werd den i3en andermaal een poging gedaan om uit te breken. Wij hadden de loef; met de Royal James aan het hoofd der linie passeerden wij de vijandelijke linie onder het wisselen van de volle laag. Toen zag de Royal James blijkbaar een gat in de vijandelijke linie, zij doorbrak haar en legde de Portugeesche admiraal, die de 2e plaats innam aan haar bakboordzijde aan boord, terwijl de Nederlandsche schepen haar aan stuurboord onder zwaar vuur namen. Door de manoeuvre der Royal James was het vijandelijke kopschip afgesneden en geïsoleerd, het moest na een zware beschieting door twee der onzen, wijken naar Lareque, de ankerplaats, waar de Portugeezen ’s nachts hadden gelegen. De Royal James en de Portugeesche admiraal schoten elkaar reddeloos en moesten het laten drijven. Verder kon de Maagd de Portugeesche vice-admiraal tot wijken brengen; de Zuid-Holland en de Nieuw-Bantam kregen een galjoen tusschen zich in, dat spoedig zoo was toegetakeld, dat het ook ijlings naar de ankerplaats onder Lareque week. Niet lang daarna vluchtte het geheele vijandelijke gros daarheen, nog gejaagd door een Engelschen brander, die echter zijn doel miste, maar de weg was nu voor de onzen vrij om Ormuzd te verlaten. Onze schepen waren in het gevecht evenwel dusdanig beschadigd, dat zij gedwongen waren naar Ormuzd terug te keeren om te repareeren. Den iyen Februari waren zij weer gevechtsklaar, maar ook Botelho had zijn tijd goed besteed, zoodat wij hem ten derden male op onzen weg vonden. Hij zeilde ons onverschrokken tegemoet, doch in niet zeer gunstige conditie. Een zijner mastelooze galjoenen moest onder Lareque blijven liggen, een ander sukkelde eenigen tijd met noodmasten mee, maar het verloor deze weldra en werd door fregatten weggesleept. Wij kunnen over de actie op dezen dag kort zijn. Twee Engelschen ontredderden spoedig de admiraal. De Nieuw-Bantam schoot een galjoen in brand en dit nam in lichte laaie de wijk. De Zuid-Holland belette een ander galjoen zijn admiraal te hulp te komen en bracht het zooveel grondschoten toe, dat het met zware slagzij moest vluchten; de Maagd en de Nieuw-Bantam teisterden den staart der Portugeesche linie en de Weesp en een Engelschman maakten korte metten met de kleine fregatten. Het duurde dan ook niet lang, of de Portugeezen waren in vollen aftocht naar Lareque en ditmaal sloegen de onzen den vrijgemaakten weg in en zeilden heen met den wil naar Suratte. Het was strategisch natuurlijk een kapitale fout om met half werk tevreden te zijn. Wij hadden in Botelho een volwaardigen en hoogwaardigen tegenstander gevonden en nu boden wij hem de kans te ontkomen en zich te herstellen van zijn nederlaag, waarna hij de Compagnie opnieuw ernstig zou kunnen schaden. Het is waar, dat zich op onze schepen munitiegebrek voordeed, want zij hadden 12000 schoten gelost, maar in werkelijkheid is ons wegzeilen veroorzaakt door de tweeledigheid der doelstelling van de Compagnie. Haar schepen moesten vechten, vooral in dezen tijd, nu het er om ging de Portugeezen klein te krijgen, maar anderzijds waren zij geladen voor Suratte. Zoo won het de negotie van de strategie en werd nagelaten, ondanks ons kleine verlies van 80 man, het ontredderde eskader van Botelho te vernietigen. De fout heeft zich gewroken; deze admiraal heeft ons nog danig dwars gezeten ondanks zijn zware nederlaag in den slag bij Ormuzd, welke hem 481 dooden, waaronder verscheidene dappere kapiteinen, kostte en 6 ontredderde schepen, waarvan twee bij het binnenloopen van Muskate door stranding schipbreuk leden. Vermelden wij in dit hoofdstuk van de verdere bedrijvigheid van Botelho, dat hij in October met 4 galjoenen eenige compagnie-koopvaarders in Suratte opgesloten hield. Op reis daarheen had hij echter 2 van dergelijke groote schepen in den storm verloren. Na zijn blokkade van Suratte viel hij 3 Britten aan; het hevige gevecht bleef onbeslist; zijn helper Andrade zag echter kans met zijn fregatjes bij Ormuzd een Engelschman prijs te maken. Ten slotte werd de niet uit het moederland aangevulde scheepsmacht der beide vlootvoogden te zwak om lang en systematisch onze scheepvaart in dit gebied te hinderen, maar wij zullen Botelho spoedig dichter in de buurt weer ontmoeten, woekerend met de kleine middelen, die hem nog restten. Stippen wij even aan, dat vóór den terugkeer van Coen, de Spanjaarden nog hebben getracht om ons met 4 schepen uit Formosa te verdrijven. Dit gelukte niet, zij moesten vol¬ staan met den bouw van een eigen versterking op de noordkust van het groote eiland (1626)x). Formosa groeide uit tot een belangrijk centrum van handel op China maar wij raakten betrokken in den strijd tusschen dit land en piraten, die onder den ex-tolk der V.O.C., I-kwan, een ware zeepest werden. Door de Chineesche regeering om hulp gevraagd, zond de gouverneur van Formosa De Witt een eskadertje van 3 PIETER VAN DEN BROECKE. 1575—1641. GRONDLEGGER VAN DEN HANDEL DER O.I.C. IN ARABIË, PERZIË EN VOOR-INDIË. In 1642 veroverde Hendrick Harousé aan het hoofd van 8 schepen het Spaansche fort. schepen en 4 jonken onder koopman Harmen Stryen op de zeeroovers af. Hij trof ze aan in een baai, doch in plaats van hen aan te vallen, koos hij de ruimte, waar weldra een typhoon zijn schepen verspreidde (1627). In het zelfde jaar vermeesterde I-kwan het compagnieschip West-Cappel. Enfin, van vijand werd I-kwan allengs weer vriend en de Compagnie kreeg haar schip terug. Coen zond in 1628 commandeur Carel Lievens met 9 bodems naar Formosa en deze scheepsmacht hielp I-kwan, die inmiddels in keizerlijken dienst was overgegaan om de piraten te verslaan en Amoy te veroveren. De V.O.C. trok echter weinig nut uit I-kwans vriendschap, want hij werd overgeplaatst en zijn vervanger hield China VOor de Hollanders gesloten als een pot. I-kwan had echter een zoon, Kok-Sing-A, ons beter bekend als Coxinga, van wien wij in 1662 meer zullen hooren. In het overzicht der geschiedenis van de V.O.C. vermeldden wij reeds, dat Coen juist op tijd terugkwam om zijn schepping Batavia van den ondergang te redden en dat hij stierf toen hij zeker kon zijn van de uiteindelijke zege. Met het jaar van zijn heengaan, 1629, sluiten wij dit hoofdstuk af. Zijn opvolgers beschikten nu over een sterke basis van ons gezag; het was aan hen om daarop voort te bouwen. 47 ondanks zijn zware nederlaag in den slag bij Ormuzd, welke hem 481 dooden, waaronder verscheidene dappere kapiteinen, kostte en 6 ontredderde schepen, waarvan twee bij het binnenloopen van Muskate door stranding schipbreuk leden. Vermelden wij in dit hoofdstuk van de verdere bedrijvigheid van Botelho, dat hij in October met 4 galjoenen eenige compagnie-koopvaarders in Suratte opgesloten hield. Op reis daarheen had hij echter 2 van dergelijke groote schepen in den storm verloren. Na zijn blokkade van Suratte viel hij 3 Britten aan; het hevige gevecht bleef onbeslist; zijn helper Andrade zag echter kans met zijn fregatjes bij Ormuzd een Engelschman prijs te maken. Ten slotte werd de niet uit het moederland aangevulde scheepsmacht der beide vlootvoogden te zwak om lang en systematisch onze scheepvaart in dit gebied te hinderen, maar wij zullen Botelho spoedig dichter in de buurt weer ontmoeten, woekerend met de kleine middelen, die hem nog restten. Stippen wij even aan, dat vóór den terugkeer van Coen, de Spanjaarden nog hebben getracht om ons met 4 schepen piETER van den broecke. 1575—1641. uit Formosa te verdrijven. Dit GRONDLEGGER VAN DEN HANDEL DER O.I.C. IN ARABIË, PERZIË , . ... ' . EN VOOR-INDIË. gelukte met, zij moesten vol¬ staan met den bouw van een eigen versterking op de noordkust van het groote eiland (1626)x). Formosa groeide uit tot een belangrijk centrum van handel op China maar wij raakten betrokken in den strijd tusschen dit land en piraten, die onder den ex-tolk der V.O.C., I-kwan, een ware zeepest werden. Door de Chineesche regeering om hulp gevraagd, zond de gouverneur van Formosa De Witt een eskadertje van 3 ') In 1642 veroverde Hendrick Harousé aan het hoofd van 8 schepen het Spaansche fort. schepen en 4 jonken onder koopman Harmen Stryen op de zeeroovers af. Hij trof ze aan in een baai, doch in plaats van hen aan te vallen, koos hij de ruimte, waar weldra een typhoon zijn schepen verspreidde (1627). In het zelfde jaar vermeesterde I-kwan het compagnieschip West-Cappel. Enfin, van vijand werd I-kwan allengs weer vriend en de Compagnie kreeg haar schip terug. Coen zond in 1628 commandeur Carel Lievens met 9 bodems naar Formosa en deze scheepsmacht hielp I-kwan, die inmiddels in keizerlijken dienst was overgegaan om de piraten te verslaan en Amoy te veroveren. De V.O.C. trok echter weinig nut uit I-kwans vriendschap, want hij werd overgeplaatst en zijn vervanger hield China voor de Hollanders gesloten als een pot. I-kwan had echter een zoon, Kok-Sing-A, ons beter bekend als Coxinga, van wien wij in 1662 meer zullen hooren. In het overzicht der geschiedenis van de V.O.C. vermeldden wij reeds, dat Coen juist op tijd terugkwam om zijn schepping Batavia van den ondergang te redden en dat hij stierf toen hij zeker kon zijn van de uiteindelijke zege. Met het jaar van zijn heengaan, 1629, sluiten wij dit hoofdstuk af. Zijn opvolgers beschikten nu over een sterke basis van ons gezag; het was aan hen om daarop voort te bouwen. 47 LITERATUUR E. KEBLE CHATTERTON, The old East Indiamen. (1933) — H. T. COLENBRANDER, De Nederlandsche Oost-Indiëvaarders. (Econ. 1868) — J. BOISSEVAIN, De Nederlandsche Oost-Indiëvaarders. (Econ. 1868) — H. A. RITTER, De „kruisers” der O. I. C. (Onze vloot Nov. 1931) — J. TER GOUW, De eerste Oostinjevaarders. (Amsterd. Tafer.) — S. KALFF, Indische retourvloten. (Tijdschr. Zeew. 16, 1917) — J. W. IJZERMAN, Aanteekeningen betreffende Steven van der Hagen. (Bijdr. Taal N.I. 83, 1927) — J. P. HENDRIKS, Een thuisreis voor drie eeuwen (van admiraal Steven van der Hagen 1620). (Kol. Weekbl. 26, 1926) — P. A. LEUPE, Eskader Harmensz. voor Bantam. (Tijdschr. Vad. Gesch. 1892) — J. K. J. DE JONGE, Opkomst van het Ned. gezag in O.I. (1869—1909) — H. T. COLENBRANDER, Reisverhaal van Jacob van Neck. (Hist. Gen. bijdr. 1900) — J. KEUNIG, De tweede schipvaart. (1938) — J. v. SPILBERGEN, Journael van de voyagie gedaen met 3 schepen, uyt Zeelandt naer Oost-Indiën onder.... zijn eerste reyse 1601—1604. (1663) — A. WICHMANN, Joris van Spilbergen 1568—1620. (1908) — P. A. LEUPE, J. van Spilbergen (1617). (Bijdr. Taal Ned. Indië N. volgr. II) — DE GEER, Opkomst van het Ned. gezag over Ceylon. (1921) — B. PENROSE, Sea Fights in the East Indies 1602—1639. (1931) — G. A. BALLARD, Rulers of the Indian Ocean. (1927) — G. A. BALLARD, The arrival of the Dutch and British in the indean ocean. (Mar. Mirr. Jan. 1926) — F. DANVERS, The Portuguese in India. (1894) — CH. DE LANNOY en H. VAN DER LINDEN, Histoire de 1’expansion coloniale des peuples européens; Portugal et Espagne. (1907) — F. BLUMENTRITT, Hollandische Angriffe auf den Philippinen im XVI, XVII, XVIII jahrhundert. (1906) — J. MAVER, Historical view of the Philippines. (1803) — Moord op den vice-admiraal Sebalt de Weert. (Gesch. Leesb. 133) — N. MAC LEOD, De O.I.C. als zeemogendheid in Azië 1602— 1650. (1927) — J- A. VAN DEN BROEK, De Portugeezen in de Molukken 1511—1677. (Tijdsp. 1897) — P. A. LEUPE, Verovering Banda 1616 en 1621. (Lam). (Bijdr. Ned. Indië Taal- land- en volkenk. deel 12) — E. B. F. F. WITTERT VAN HOOGLAND, Admiraal Francois Wittert 1571—1610. (1938) — A. DE MORGA, The Philippine islands at the close of the i6th century. (1868) — A. KIRCHOFF, Die Niederlander auf den Molukken. (Deutsche Kolonial zeitung 1888) — J. A. VAN DEN BROEK, De Portugeezen op den weg naar Ternate. (Tijdsp. 1897) — D. A. SLOOS, De Nederlanders in de Philippijnsche wateren vóór 1626. (Tijdschr. Ned. Ind. 1878) — P. A. LEUPE, Eskader Matelief voor Malakka. (Tijdschr. vad. gesch. 1896) — Breeder verhael van tghene den admiraal Cornelis Matelief de Jonge inde Oost-Indien voor de stadt Malacca ende int belegh der zelver wedervaren is, alsooc den vreesselijken strijdt ter zee tusschen den admirael voorsz. ende de Portugysen 1608. (Knuttel 1512) — P. A. HILL, The Dutch in the Philippines. (Inter Ocean 1923) — I. DE COSTA QUINTELLA, Annaes da marinha Portugueza. (deel II, 1840) — J. FAYOL, Secunda relacion de varios successos de mar y terra en las Islas Filipinas. (1647) —M. A. VAN RHEDE VAN DER KLOOT, De gouverneurs-generaal en commissarissen-generaal van Nederl. Indië 1610—1888. (1891) — P. E. ROBERTS, History of British India under the Company and the Crown. (1938) — J. E. HEERES, De Denen in den Maleischen Archipel. (Encyclopaedie v. N.I., I, 434—436) — E. B. KIELSTRA, De stichting van Batavia. (Onze Eeuw 1919, II) — H. T. COLENBRANDER, J. P. Coen: Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië 1613—1629. (1919—1934) — PH- DE LANNOY en H. VAN DER LINDEN, Histoire de 1’expansion coloniale des peuples européens; Néerlande et Danemark. (1911) — C. F. KRUISINGA, Voor 300 jaren. Vestiging, verwaarloozing en verlies van Formosa. (Indië geill. Tijdschr. 8, 1924—'25) — H. KERN, De Hollanders op Formosa. (Gids 1914, I) — M. G. DE BOER, Van oude voyagiën. (1923) — F. W. STAPEL, De Ambonsche moord (9 Maart 1623). (Tijdschr. Bataviasch gen. 1923) — T. H. MILO, Uit oude scheepsjournalen: een zeeslag bij de Perzische golf in 1625. (Act. wereldnieuws 13 Maart 1938) — BECKING, Hollandsche en Portugeesche vestigingen op het eiland Ternate. (Indië VIII, 1924—'25) HOOFDSTUK XII DE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE DER V.O.C. HEI KNOTTEN DER PORTUGEESCHE HEERSCHAPPIJ EN DER EUROPEESCHE CONCURRENTIE IN HET OOSTEN (1629—1663) De opvolgers van Jan Pietersz. Coen, Jacques Specx (1629) en Hendrik Brouwer (1632), — den laatsten hebben wij reeds vermeld in een latere periode, waarin hij in dienst der W.I.C. op de expeditie naar Chili overleed — waren op zich zelf verdienstelijke mannen, maar zij vielen wel af bij hun grooten voorganger. Zij deden weinig aan de uitbreiding van het gezag der Compagnie, maar na Brouwer trad een echte „empire”-bouwer voor het voetlicht, Anthony van Diemen, die den ien Januari 1636 het Opperbewind aanvaardde. Wij moeten hier zwijgen over zijn groote prestaties als bevestiger van het specerijen-monopolie in de Oosterkwartieren en over zijn verdiensten als organisator van den inwendigen dienst der Compagnie; wij kunnen ook niet stilstaan bij zijn regeling van de verhouding met Mataram en Bantam. jURATTE OP DE WESTKUST VAN VOOR-INDIË, WAAR DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE OMSTREEKS 1618 VASTEN VOET VERKREEG. Indertijd verhaalden wij, wat hij deed ter ontdekking van het „resteerende onbekende deel der aardcloot”, en ditmaal zijn aan de beurt de acties der zeemacht, op zijn initiatief gevoerd, teneinde zijn grootsche schema’s tegen de Portugeesche heerschappij in den archipel en in Voor-Indië te verwerkelijken. Hij kon uiteraard in de 9 jaren van zijn gouvemeur-generaalschap niet alles bereiken wat hij wenschte; zijn opvolger Comelis van der Lijn (1645) en Carel Reyniersz. (1650) lieten minder van zich spreken, omdat zij in een tijd van betrekkelijken vrede regeerden, maar dan opent Air. Joan Alaetsuycker (1653) de periode, waarin de V.O.C. tot een groote mogendheid uitgroeide. Het tijdperk van den grootsten bloei viel onder diens beheer en onder dat van zijn groote leerlingen en opvolgers Rijkloff van Goens (1678) en Comelis Speelman (1681). Onder Specx en Brouwer is veel gestreden, maar een groote lijn in de acties ontbrak, men zou ze „klein goed” kunnen noemen. Wij zullen de voornaamste verhalen. Specx verzuimde in 1629 de schoone gelegenheid om samen met de Atjehers op te trekken tegen Malakka; hij vreesde namelijk daarmede het met ons verbonden, maar Atjeh vijandig gezinde Djohore te ontstemmen. Hij liet dus den energieken sultan van Atjeh, Iskander Aloeda, alleen het beleg voor de stad slaan en verhinderde niet, dat de actieve admiraal Botelho uit Goa zijn landgenooten te hulp snelde. Het gevolg was, dat Botelho de blokkeerende Atjehsche vloot op haar beurt met 30 schepen insloot en een geweldige nederlaag toebracht. En nu zat Botelho gevaarlijk dicht bij huis, want zijn scheepsmacht van 6 galjoenen, 10 jachten en 150 prauwen vormde een ernstige bedreiging van onze scheepvaart door straat Malakka en van onze vestiging in Djambi. In 1630 werd dan ook commandeur Wagensveldt met 6 jachten uitgezonden om een oogje op Botelho’s bewegingen in de buurt van Djambi te houden. Splitsing van het kleine eskader heeft den commandeur een zwaren tegenslag bezorgd, want toen twee zijner schepen in de Djambirivier lagen, werden zij den 5en April door den Portugeeschen vlootvoogd verrast. Deze schoot in een kort gevecht de Klein Heusden in brand en de Oostzaan in de lucht en drong, na ook nog een Engelsch jacht te hebben vermeesterd, door tot voor onze loge. Terwijl hij deze blokkeerde, liep de Walcheren argeloos binnen. Botelho enterde het schip persoonlijk, maar tijdens het gevecht explodeerde de Walcheren en bij die ramp verloor de dappere het leven. Zijn kapiteins hebben toen het beleg der loge opgebroken, en naar weldra bleek, juist op tijd, want nauwelijks hadden zij de rivier verlaten of een Hollandsch eskader van 5 schepen onder Pieter Vlacq stevende de Djambi binnen. Onze verhouding met de Chineezen werd er in dezen tijd niet beter op; wij hadden nog steeds van zeeroovers te lijden. Om aan die piraterij paal en perk te stellen, zond de Compagnie, in 1633, Hendrik Putmans met 11 schepen naar Amoy, de basis der roovers. Hij hield geducht huis onder een piratenvloot onder I-kwan, waarvan hij 25 groote jonken van 16—36 stukken en 20 kleinere vernielde. Deze zege verleidde hem tot een aanval op Amoy, maar ter reede beloopen door een storm, moest hij de blokkade na een verlies van 4 jachten opgeven. Elders in het Oosten, zaten de Portugeezen ons met hun intriges dwars, overal steunden zij opstandelingen, die een willig oor aan hun inblazingen leenden en daar zij door een verblijf van meer dan een eeuw de Oosterlingen beter peilden dan onze schippers en kooplieden, waren zij ons in het bespelen der Oostersche psyche langen tijd voor. Wilden wij in het nieuw verworven gebied ooit heer en meester worden, dan moesten de Portugeezen er volkomen uit verdreven worden. Dat zullen mannen als Specx en Brouwer ook hebben ingezien, maar voor het ontketenen van een geweldig offensief om de sterk bevestigde Portugeesche machtscentra te veroveren, ontbraken hun de middelen en ook de overtuigingskracht, noodig om Heeren XVII warm te maken voor het zenden van een aanmerkelijke versterking van schepen en troepen. Zij volstonden met het laten kruisen op de vaarwegen naar- en met kleine demonstraties tegen de vijandelijke reeden. Hoe gevaarlijk het in de buurt der Portugeesche vestigingen voor een alleen zeilend schip was, ondervond in 1630 de Terschelling, die op de kust van Coromandel door 15 fregatten werd aangetast. Haar schipper streed als een leeuw; maar toen hij er 2 den wal had opgejaagd en 4 in den grond geboord, kreeg hij het vuur in de kruitkamer en zijn schip vloog in de lucht. Wij namen wraak. Een eskadertje van 4 schepen zeilde naar de Coromandelsche kust en maakte in eenige gevechten verscheidene fregatjes onschadelijk, zij het ook, dat daarbij twee onzer schepen zware averij opliepen. Dergelijke kruistochten hadden ook elders plaatselijk succes. In 1632 wist Willem Coster met 4 schepen bij Djohore 9 Portugeezen het strand op te jagen, hij nam bovendien één prijs en verbrandde het vlaggeschip van Don Freire Manuel, en ook in Maart 1633 boekte hij goede resultaten, want na 4 koopvaarders uit Macao te hebben omsingeld, bespaarden de Portugeezen hem verdere moeite en staken er zelf den brand in. Een andere blokkade-commandeur Jacob Cooper veroverde in October het galjoen Madre de Dios; hij verbrandde een tweede en maakte tal van kleine schepen buit. Het is begrijpelijk, dat Malakka ontzettend veel van dergelijke kruistochten leed en als handelshaven hollend achteruit ging, maar zoolang er de Portugeesche vlag woei, bleef het een vat van ongerechtigheden, van ons standpunt uit gezien, wel te verstaan. Wat het zwakker wordend Malakka in ons Oosterkwartier had beteekend, waren Goa en Colombo nog in de Westerkwartieren, waarop de V.O.C. een graag oog sloeg. Zeker, in de Voor-Indische wateren stonden wij ook ons mannetje, maar in hun oude, volkrijke vestigingen zaten de Portugeezen genesteld als een vos in zijn hol, en te land sloegen zij even dapper van zich af als de patriotten van Albuquerque, Bangnolo en Vidal, die wij in Brazilië in de weer zagen. De V.O.C. moest zich dan ook lang beperken tot de controle ter zee, in de verwachting, door een onvermoeiden kaperkrijg de bestaansmogelijkheid van centra, zooals Goa, Ceylon en Mozambique twijfelachtig te maken en in de hoop die steden zoo murw te beuken, dat zij wel van zelf zouden doodbloeden. Deze politiek heeft vrucht gedragen, maar zij eischte veel tijd. Malakka en Ceylon zijn daadwerkelijk gezwicht en Goa en Mozambique tot onbeduidendheid vervallen, maar het is 1663 geworden eer wij het tot zoover gebracht en tevens Spanje overtuigd hadden, dat het verkeerd had gedaan met het overschrijden der demarcatielijn. Toen gouvemeur-generaal Brouwer in 1632 optrad, beschikte hij zeker niet over een macht, welke het Ooster- en Westerkwartier beide onder permanente controle kon houden. De scheepsmacht der V.O.C. omvatte slechts 38 kapitale schepen, 31 jachten en het noodige kleine materieel. Maar Heeren XVII begonnen geregeld versterking uit te zenden, zoodat 4 jaar later den bedrijvigen Van Diemen 85 schepen ter beschikking stonden en bovendien had hij 3500 soldaten achter de hand. Brouwer was dus nog aangewezen op de indirecte strijdmethode. Hij kon den vijand verzwakken met kruisen en periodieke blokkades, vooral gericht tegen het nabij gelegen Malakka, maar hem rechtstreeks aanvallen in diens gebied, dat ging nog niet. Zoo bekruiste in 1633 commandeur Pieter Lucasz. met 8 schepen het zeegebied tusschen Ormuzd en Suratte. Bij de eerste plaats enterde de schipper der Vlissingen met sloepen twee kapitale schepen, de S. Anthony en Sa Luda en nam ze na hevigen tegenstand, die den onzen 5 gesneuvelden en 55 gewonden bezorgde. Doch daarbij bleef het, en ook een blokkade van Malakka in 1634 door Cooper en een andere van het koppige Makassar, dat maar niet wilde buigen voor ons specerijen-monopolie en met zijn snelle prauwen nagelen en noten en foelie voor Spanjaarden, Portugeezen, Engelschen, Franschen en Denen smokkdde, leverden slechts kleine prijzen op. Pieter Vlacq bereikte op een kruistocht tusschen Goa en Mozambique wel wat meer. Hij kaapte onder den rook van Goa een galei, de S. George en joeg een andere het strand op. Ten slotte werd het door de concurrenten opgehitste Bantam door Jochem van Dutecum krachtig aangepakt, want op een strenge blokkade volgde een bombardement ter correctie van den met de monopoliebrekers heulenden vorst. In 1635 moest de V.O.C. noodgedwongen de vaarwegen naar Goa met rust laten. De Engelschen hadden namelijk vrede met de Portugeezen gesloten, zoodat de laatsten tusschen Ormuzd en Suratte niets meer van den Brit hadden te vreezen en wij onze beschikbare scheepsmacht daarheen moesten dirigeeren ter bescherming onzer koopvaardij. Goa profiteerde weldra van de vrije zee. Verscheidene oorlogsschepen konden binnenloopen, zoodat de kans om den vijand in zijn centrum te schaden, verder dan ooit verwijderd scheen. Ook Spanje toonde in dit jaar weer teekenen van leven in de Molukken. Zijn 2 galjoenen in Temate hadden lang werkeloos gelegen, maar toen er twee uit Manilla bijkwamen, liep het Spaansche smaldeel wel eens uit en slaagde er den 2en Maart 1636 in, onze Galjas en Tholen zwaar te beschadigen. Maar het was maar een vleugje, spoedig daarop keerden de galjoenen naar Manilla terug, zij werden in hun zog gevolgd door commandeur Engels, die met zijn kruiseskader de Filippijnen eenigen tijd in onrust hield. En toen was het met het „klein-goed” gedaan. In dat jaar besloot Van Diemen „de bhare van Goa” geducht onder handen te nemen. Cooper kreeg bevel de reede met een eskader van 10 schepen, spoedig tot 14 vergroot, te bezetten. Hij zond zijn onderbevelhebber Gardenijsz. met 4 schepen vooruit om de gelegenheid te verkennen, Toen deze commandeur voor Goa aankwam, meenden de Portugeezen korte metten te kunnen maken met een smaldeel, dat slechts 1960 ton mat, en 590 koppen en 134 stukken voer. Admiraal De Telles liep den 2en November uit aan het hoofd van 6 galjoenen, een galei en 16 fregatjes, om met die scheepsmacht van 6000 ton, varend 2200 man en 270 stukken Gardenijsz. te kraken. Misschien heeft onze commandeur gedacht, dat de galjoenen wel even armzalig als vroeger met veel te weinig en te licht geschut voorzien waren. Hij week althans niet voor de overmacht. Integendeel, hij loefde wat hij kon om tusschen den wal en den vijand te komen, ten einde hem den terugtocht af te snijden. Die manoeuvre gelukte, doch toen de beide eskaders op tegenkoers in een passeergevecht raakten, vlogen Gardenijsz. de 18 ponds kogels om de ooren en hij bemerkte tot zijn schade, dat de Portugeezen de Hollandsche lessen goed hadden geleerd. Met kranige zeemanschap wist hij zich gelukkig uit de perikelen te redden; zijn Amalia kon zelfs gesalveerd worden, hoewel zij door het verlies van de voorstreng half vleugellam was geschoten. De Portugeezen mochten zich vleien met het verbreken der blokkade, doch lang 48 duurde de vreugde niet, want een week later daagde Cooper met zijn gros op en de vijand bleef wijselijk binnen. Cooper had, eer hij naar Goa koers zette, korten tijd Malakka geblokkeerd en deze reede met verlaten zonder 3 jachten onder Thibault voor de haven achter te laten. Wel wat heel stoutmoedig, hoopte deze onderbevelhebber een éclatant succes te behalen, toen hij met zijn 3 scheepjes de reede opzeilde, waar hem 20 vijanden afwachtten. Dat aantal was Thibault toch te veel en hij volstond met in plaagzieke jongensachtigheid de vijandelijke scheepsmacht gauw een laag te geven en daarna maakte hij beenen. Maar hij werd gejaagd en zijn Wieringen legde het loodje, want dit schip werd ingehaald en streed tot het in de lucht vloog. De Wieringen is gewroken. In 1637 werd het blokkadeeskader van Malakka versterkt; die scheepsmacht heeft 3 oorlogsschepen in brand geschoten en één veroverd met den admiraal Coutenho Vivere aan boord; slechts 5 Portugeezen ontliepen dit lot door er zelf den brand in te steken. Thibault zelf heeft deze wraak mogen oefenen en het karwei schitterend opgeknapt, ten koste van slechts 26 gesneuvelden en 25 gewonden. Inmiddels had Cooper voor Goa ook niet stilgezeten en hij kon heel wat doen met een eskader van 4560 ton en 885 prima matrozen bij de zeilen en achter zijn 242 stukken. Den 2ien Januari 1637 waagde hetzelfde Portugeesche eskader, dat kort te voren Gardenijsz. had verdreven, zich buitengaats. Van De Telles’ gros van 6 galjoenen raakten in den vroegen morgen 4 in de loefpositie slaags, maar één kreeg weldra eenige grondschoten en 9 voet water in het ruim en moest door fregatten uit den strijd worden gesleept. Cooper op zijn Utrecht lag bij den aanvang van den slag eenigszins aan loef van zijn eigen linie. Hij kon de verleiding niet weerstaan, op zijn eentje nog dichter naar den vijand op te werken. Zoodoende kwam de onverschrokken vlootvoogd de Portugeesche admiraal overrompelend snel op zij en hij takelde haar zoo toe, dat zij spoedig moest wijken, weldra gevolgd door een tweede galjoen, dat door de Hof van Holland was lek geschoten, en toen door zijn gros, dat ijlings naar binnen vluchtte. Er was zeer zwaar gevuurd, doch de Portugeesche kogels hadden de onzen weinig gedeerd. Wij kwamen er dien dag met wat averij en 6 dooden en 17 gewonden af. De vijand probeerde den iyen Februari andermaal de blokkade te breken en leverde ons een geschutgevecht op parallelkoers, dat onbeslist bleef, en ons 7 gesneuvelden en 45 gewonden kostte. Toen had De Telles voor langen tijd genoeg van het blokkade-breken. Cooper heeft den degen niet meer met hem gekruist, want hij werd in Augustus afgelost door Adam Westerwolt met diens eskader van 11 schepen, dat 5 koopvaarders, bestemd voor Suratte convooieerde. Na dit karwei te hebben opgeknapt sloot hij in October de reede van Goa nauw in. Bijna een jaar na zijn eerste nederlaag, zeilde De Telles, den 4en Januari 1638, nog eens uit met dezelfde schepen als voorheen. Noemen wij nog één detail van zijn scheepsmacht en wel, dat zijn vlaggeschepen 1000 ton maten en met 60 stukken waren bewapend, terwijl Westerwolt de Utrecht van 700 ton en 42 stukken had overgenomen. Ditmaal stonden in totaal 292 Nederlandsche kanonnen de 270 des vijands te woord. De Telles begon goed. Hij had de loef en het woei een allerzachtst briesje, zoodat hij met 3 galjoenen de bijna roerloos liggende Utrecht en met 3 andere bodems onze no. 2 van de linie, de Rotterdam, bereikte, zonder dat onze overige schepen hun kameraden konden steunen. Zijn verwoed schutgevaart deerde onze twee schepen echter weinig en toen tegen den middag de zeewind opstak en wij bovendien de loef kregen, had de Portugees genoeg van den strijd. Hij vierde zijn schooten en vluchtte voor den vijand op de haven toe. De Utrecht joeg wat zij kon; zij haalde ten slotte de Portugeesche admiraal in en liep haar te boord, en al wist deze nog van ons vlaggeschip vrij te zwaaien, zij kwam van den regen in den drup, want zij liep de Vlissingen en de ’s-Gravenhage in de armen, die haar konden enteren. Inmiddels had De Telles kans gezien van schip te verwisselen, en zulks op het nippertje, want zijn vlaggeschip vloog in brand tegelijk met zijn twee belagers. Ten slotte wisten de meeste Portugeezen nog de veilige haven te bereiken met een verlies van 230 dooden en 140 gevangenen; ons kostte dit treffen 35 gesneuvelden. Wat de Portugeezen niet konden, deed ten slotte de moesson, die Westerwolt den I9en April dwong de blokkade van Goa op te breken. DE ZEESLAG VOOR GOA, 4 JANUARI 1638. IN HET MIDDEN OP DEN VOORGROND DE UTRECHT, HET VLAGGESCHIP VAN ADAM VAN WESTERWOLDT, DAT OP DEN PORTUGEESCHEN ADMIRAAL IN ZEILT. GEHEEL RECHTS HET TEGELIJK MET DE VLISSINGEN EN DE ’S-GRAVENHAGE IN VLAMMEN OPGAANDE PORTUGEESCHE GALJOEN SAN BARTHOLOMEUS. IN HET VERSCHIET DE VOOR-INDISCHE KUST BIJ GOA. En toen kwam Ceylon aan de beurt, van welk kostelijk eiland wij nog weinig hebben verteld. Edelsteenen, ivoor en kaneel! en daarvan kaneel het allerbeste zulk een schatkamer kon de V.O.C. toch niet ongemoeid laten! De kaneel was een uitermate gewild en prijzig product, dat op de vruchtbare zuid- en westkust (Gale, Colombo, Negombo) wies, zoodat de sinds 1518 op Ceylon gevestigde Portugeezen zich vooral op dit vruchtbare deel van het eiland hadden neergelaten en de rotsachtige oostkust (Batticaloa en Trinconomale) lang onbezet heten. Eerst toen onze Ceylon-specialist Boshouwer, teleurgesteld in zijn werkgeefster de V.O.C., de Denen naar Ceylon had gebracht — wij verhaalden reeds hun mislukte poging er vasten voet te krijgen — waren de Lusitaniërs zoo voorzichtig geweest om ook de oostkust te bezetten, zoodat er voor ons niets overbleef. Maar ziet, de Portugeezen kregen in den beroemden „Keizer” van Cevlon. Singha, die de talrijke staatjes van het eiland onder zijn gezag bracht, een gevaarlijken tegenstander, vooral toen hij de hulp der Hollanders inriep. De verovering van Ceylon was een kolfje naar Van Diemens hand. Hij besloot in te grijpen op een hoogst gunstig tijdstip, namelijk toen de Portugeezen een ontzettend fiasco hadden geleden bij een poging om Singha, vóór onze tusschenkomst, onschadelijk te maken. In Maart 1638 toch, was een Portugeesche krijgsmacht, die Candy had geplunderd op haar terugtocht in de pan gehakt. Van Diemen gelastte allereerst commandeur Westerwolt een 4-tal schepen van het Goa-eskader onder Coster naar Ceylon te detacheeren en daarna zelf op te komen. Coster legde enkele batterijen tegenover het fort Batticaloa en toen de commandant den ioen Mei met het gros der vloot voor de plaats verscheen, was deze sterkte spoedig veroverd en kreeg Westerwolt weldra een prachtig kaneel-contract van keizer Singha los, al groeide op de oostkust slechts wilde, ongenietbare kaneel. Enfin, in den handel snapt men wel eens meer koopjes, en Westerwolt zeilde welgemoed naar Batavia, na in het fort garnizoen te hebben gelegd en Coster met het bevel daarover te hebben belast. Daar de expeditie naar Ceylon, misschien nog meer dan de kwade moesson, Goa van zijn blokkade had bevrijd, talmde de onderkoning niet met het zenden van TRINCONOMALE OP DE OOSTKUST VAN CEYLON. WELKE PLAATS ANTHONY CAEN MET ZIJN VLOOT DEN 2EN MEI 1639 OP DE PORTUGEEZEN VEROVERDE. versterkingen naar het benarde eiland. Hij stuurde 7 schepen en 700 man, die 2 dagen na Westerwolt vertrek onder den wal kwamen. Door een zwaren storm beloopen, zijn deze schepen alle gestrand en vergaan en de schipbreukelingen door Singha’s benden in de pan gehakt. Welk een „occasie” dus voor de V.O.C. om krachtig op den ingeslagen weg voort te gaan. Van Diemen drong met klem bij Heeren XVII op versterking aan en hij kreeg hun oor, want in stede van den geregelden toevoer van gemiddeld 14 schepen per jaar, gunden Heeren XVII Van Diemen verder jaarlijks 20 tot 24. Met die schoone zeemacht en het uitzicht op meer, kon Van Diemen spoedig, reeds in Juli 1638, de blokkade van Goa herstellen, ditmaal door Anthony Caen met 11 schepen. Caen lag lang voor de stille haven, maar vaartuigen vertoonden zich niet en toen het goede seizoen verliep stevende hij naar Colombo, waar hij den I2en Maart 1639 arriveerde. Doch ook hier was het stilletjes, omdat onze bondgenoot, Singha, zich schuil hield en wij dus voor de actie te land vergeefs op zijn hulp wachtten. De keizer was al wat bekoeld en de Portugeezen hielden hem bovendien op afstand. Caen verzeilde daarom maar naar Trinconomale; in dit zwak bezette gebied had hij een snel succes op den 2en Mei met het bezetten der plaats. Wij waren inmiddels wel zeer ontnuchterd door het feit, dat aan de oostkust op geen goede kaneel te hopen viel, maar nu wij eenmaal den smaak van deze specerij beet hadden, werd Singha aan het verstand gebracht, dat wij nog altijd gaarne met hem de Portugeezen zouden uitroeien, maar het desnoods zonder hem, ja tegen hem zouden ondernemen, als hij ons niet beter hielp om aan de zuid- of westkust midden in de kaneel te raken. Doch om daar te komen moest een ware rijstebrijberg worden doorworsteld, temeer omdat een deel van onze macht Goa onder den duim moest houden, opdat het zich niet in den strijd kon mengen. Zoo werd voor Goa in 1639 een vierde blokkade gelegd door een scheepsmacht van 20 bodems. Zij werd in Augustus gesplitst. Negen schepen bleven voor Goa onder Van der Veer, de rest zeilde onder Filip Lucasz. naar Ceylon, voorafgegaan door 2 schepen onder Minne Keertekoe, die troepen overvoerden voor het garnizoen van Batticalao; dit volk was bestemd om van dit fort, dwars door Ceylon op te rukken naar de westkust. Laat ons eerst Van der Veer aan den slag zien. Toen hij den 3oen September de reede van Goa verkende, zag hij, dat 12 fregatjes den haveningang bewaakten en 3 galjoenen onttakeld bij de werf lagen. Hij maakte van de gunstige gelegenheid gebruik om een tocht naar Chatham in het klein te ondernemen; hij zeilde stoutmoedig de rivier op, bombardeerde een fort en joeg de fregatten hoog den stroom op, waarna hij de galjoenen kon nemen en verbranden. Maar niet zonder moeite. Van der Veer moest 1900 schoten lossen, eer hij het drietal onder de knie kreeg, hoewel slechts de Bon Jesus „gearmeerd” was. Dit schip sloeg zóó fel van zich af, dat het den onzen 76 gesneuvelden en 70 gewonden toebracht, eer het streek. Bij een volgenden aanval, op den óen December op 12 fregatten, betaalde Van der Veer de vernietiging van deze geheele scheepsmacht met zijn leven. VERRASSING VAN DE PORTUGEESCHE GALJOENEN IN DE BAAI VAN GOA OP 30 SEPT. 1639. RECHTS DE BOM JESUS EN DE ONTTAKELDE GALJOENEN; GEHEEL LINKS ONZE BEVELHEBBER CORNELIS SIMONSZ VAN DER VEER EN ZIJN VICE ADMIRAAL IN GESCHUTGEVECHT MET HET FORT. Hij sneuvelde echter niet vergeefs, want zijn beide overwinningen hadden Goa’s scheepsmacht vrijwel vernietigd, zoodat zij ten bate van Ceylon niets meer konden ondernemen en ons blokkade-eskader van 1640 kleiner mocht uitvallen. Inmiddels was Lucasz. via Malakka naar Colombo gestevend. Maar hij kon er zijn slag niet slaan, daar keizer Singha weer niet ten tooneele verscheen. Daar Lucasz. zich te zwak voelde om alleen van de zeezijde Colombo, die „scherpgeclaude catte”, aan te tasten, verzeilde hij naar Negombo en wist deze plaats, nadat Singha eindelijk was opgedaagd, den 9en Februari 1640 te veroveren. Den 9en Maart volgde een landing bij Gale, welk station den i3en na zwaren strijd in onze handen viel. Lucasz. kon deze stad echter eerst nemen, toen hij van het blokkade-eskader van het bijna weerloos geslagen Goa, drie schepen ter versterking had gekregen. Na den val van Gale rustten de wapenen eenigen tijd. De kwestie was, dat onze voorzichtige bondgenoot Singha wat dikker in de kaneel wenschte te zitten, voor hij nieuwe oorlogslasten op zich nam, want met kaneel moest hij onze hulp betalen. De Compagnie verloor in de actie tegen Gale Lucasz. en niet lang daarna ook Coster, die, al of niet met medeweten van Singha, in Augustus 1640 werd vermoord. De schijnbare rust in Ceylon kwam ons optreden tegen Malakka ten goede; de V.O.C. kreeg nu eindelijk de handen vrij om den genadeslag toe te brengen aan deze stad, welke door permanente blokkades en ononderbroken kruistochten op de toegangswegen naar de reede stormrijp was gemaakt. Malakka was het eigenlijk al veel eerder, maar de Indische regeering heeft lang geaarzeld met toe te slaan, omdat wij de steeds met elkaar overhoop liggende nabijgelegen sultanaten Djohore en Atjeh beide te vriend wilden houden en het ons nooit gelukte ze tegelijk tegen Malakka uit te spelen. Maar onze „indirecte” methode mocht lang duren, doch zij had resultaat. In 1638 heerschte al groot gebrek in de geblokkeerde stad, in 1639 was het er tot „d’uiterste extremiteit” gekomen. Toen wilde Van Diemen niet langer wachten. Hij zond in 1640 een scheepsmacht onder Cooper, versterkt met eenige schepen en jachten van het Ceylon-eskader onder Anthonisse, den opperbevelhebber, welke den 2en Augustus de haven van de zeezijde afsloot, terwijl een leger van den sultan van Djohore het beleg voor de stad sloeg. De Portugeezen hebben zich met wanhopigen moed, schitterend verdedigd. Vijf maanden lagen wij voor de stad zonder te kunnen opschieten en wij leden ontzaglijke verliezen door het uitbreken van een epidemie, die 1200 man wegrukte, o.a. Anthonisse. Den 2óen December deed de tot het uiterste gebrachte vijand een uitval met 5 galjooten en 7 prauwen, maar één werd veroverd, een tweede in de lucht geschoten, terwijl de rest de haven moest invluchten. Cooper heeft de inneming van Malakka niet beleefd. Hij viel den 3en Januari 1641 als slachtoffer der epidemie en het was Minne Keertekoe, die den ioen Januari de vesting voor de laatste maal opeischte en na bekomen weigering met een algemeenen stormaanval de stad den I4en veroverde. Malakka was ons. Van de stad, die in haar bloeitijd 20.000 inwoners telde, vielen ons slechts puinhoopen in handen, waarin zich 1400 half verhongerden verscholen. De zege over het weleer zoo machtige Portugeesche centrum had de V.O.C. evenwel zulk een groote krachtsinspanning en zware verliezen gekost, dat het wel bezwaarlijk was, den oorlog op Ceylon met kracht voort te zetten. Daar stond ons zeker een sterk verweer te wachten, want een nieuwe onderkoning van Goa zette er alles op, althans Ceylon te redden, sinds zijn pogingen om Malakka te ontzetten tot mislukking bleken gedoemd. Den i6en October 1640, dus kort na de vermoording van Coster, daagde voor Ceylon een vloot van 16 schepen uit Goa op, die 400 man aan wal wierp, welke krijgsmacht, versterkt met het garnizoen van Jafnapatnam en Colombo, den 8en November Negombo aanviel en heroverde. de KbhUts VAJN KALLE OP DE ZUIDKUST VAN CEYLON IN HET MIDDEN DER 17E EEUW. Gale kon gelukkig behouden worden door Jan Thijsz., met hulp van drie schepen van het vijfde Goa-blokkade-eskader, dat dit jaar onder Bauwensz. de stad bezet hield. Het heeft lang geduurd voor de Hooge Regeering te Batavia iets kon doen om ien geleden smaad te wreken; de heerschende moesson duldde het niet. In het najaar van 1641 evenwel, was een groote scheepsmacht van 16 schepen ander Matthys Quast uitgerust met de opdracht, dat daarvan 6 onder Bauwensz. rechtstreeks naar Colombo moesten stevenen en 10 de 6e blokkade voor Goa leggen, am daarna, te goeder tijd, zich met de scheepsmacht voor Ceylon te vereenigen. Quast deed voor Goa zijn best. Den 24en September viel hij met 4 schepen een 49 groote kraak van 26 stukken aan en wist deze te vermeesteren, helaas ten koste van zijn leven. Hij werd opgevolgd door Comelis Blaeuw1). Inmiddels was in Europa iets geschied, dat ons den gansch niet verhoopten vrede met Portugal „berokkenen” moest. De lezer weet al, Portugal had het Spaansche juk afgeworpen en „liebaugelte” met de Republiek. De V.O.C. het echter haar veroveringsplannen evenmin in de war sturen als de W.I.C.; ook zij gebruikte de periode, welke verliep tusschen het vriendschapsbestand van den Haag (12 Juni 1641) en de lang uitgestelde ratificatie en afkondiging, om te grijpen wat er nog te halen viel. Zij scheepte de gezanten uit Goa, die door bemiddeling van Blaeuw naar Batavia waren vervoerd, af met de mededeeling, dat haar niets officieel van een wapenstilstand bekend was, en, om kort te zijn, in het haar geschonken jaar respijt, heeft zij met den tijd gewoekerd, maar zonder succes. Van Diemen nam twee pijlen op zijn boog; hij besloot zoowel Goa als Ceylon te verpletteren. Tegen Goa was echter niets met kans op succes te ondernemen. Blaeuw, de commandant der 7e blokkade, zag zulks in en verzeilde in den aanvang van 1642 naar Ceylon, Jan (van) Galen met 7 schepen voor Goa achterlatend2). Zelf arriveerde hij in Februari met 12 schepen, meebrengend 600 man troepen voor Colombo. De vloot kon hier evenmin iets uitrichten en vertrok den ien April huis-toe. Het was een leelijke streep door de rekening. Want, toen den 7en October het Bestand met Portugal wel moest worden afgekondigd, bezaten wij op Ceylon aan de kaneelkust slechts Gale en wij konden chicanes maken over Negombo, dat korten tijd in onze handen was, doch de Portugeezen beriepen zich op het contract en weigerden de ontruiming van gebied, dat op den datum der afkondiging in hun bezit was. F.nfin, de V.O.C. was Souverein in Indië, zij kon althans tegen Portugal wel als zoodanig optreden, zoodat in April 1643 onze gezant in Goa, Boreel, zijn afscheid van den onderkoning nam en.... met de bloedvlag in top wegzeilde, waarmede de V.O.C. Portugal binnen de limieten van haar octrooi weer de veete aanzegde. Dit beteekende een nieuwe blokkade van Goa, de achtste, ditmaal gelegd door Frai^ois Caron aan het hoofd van 19 schepen en jachten. Wij konden hier zulk 1) Wij merken bij dit jaar 1641, even terloops op, dat onze factorij in Japan te Hirado verwisseld werd met het geisoleerde en onder sterke regeeringscontróle staande Decima. In 1642 werden wij echter heer en meester van geheel Formosa door de verovering der Spaansche forten op dit eiland. 2) Deze Jan (van) Galen was niet de zeeheld, die in 1653 in den zeestrijd tegen Appleton bij Livorno sneuvelde, maar gouverneur van Cambodja en commandeur van eenige eskaders in dien tijd. een macht besteden, omdat Van Diemen het volle vertrouwen van Heeren XVII had, en dit College, overtuigd van het belang van het bezit van Ceylon, hem in het vorige jaar niet minder dan 13 kloeke schepen en 4500 man had toegezonden. De gouvemeur-generaal kon er zelfs nog 3 missen om op straat Malakka een oogje te houden, en Jan Jansz. nam hier 3 groote Portugeesche prijzen. Het is in één woord enorm, wat de Compagnie in deze periode in haar verschillende kwartieren presteerde. Wij moeten zwijgen over de succesvolle acties in dit jaar tegen Mataram en Djambi, die 7 schepen, speciaal voor de bewaking van Palembang opeischten en over Caens geslaagde expeditie tegen de Makassaren bij Ambon, en daartegenover stond slechts de eenige nederlaag, dat onze loge te Cambodja werd uitgemoord, waarbij 2 schepen werden afgeloopen. Laat ons nu zien, wat Caron, dien wij later als onzen vijand weer zullen ontmoeten, maakte van zijn opdracht tegen Ceylon. Na zijn kruistocht voor Goa, verzeilde hij naar Gale en bereikte in December 1643 dit steunpunt. In Januari 1644 lag hij voor Colombo, maar de klauwen der kat waren ook hem te scherp en hij verzeilde naar Negombo, waar hij vlot kon landen en reeds den 4en het plaatsje had heroverd. Hij wilde nu probeeren over land tegen Colombo op te rukken, maar had geen geluk en onverrichter zake zeilde hij in Maart naar Batavia terug. Daarna is op Ceylon onder het beheer van Van Diemen niet meer gevochten. Er is ten slotte in Maart 1645 een tractaat tot stand gekomen, dat wij niet zullen uitpluizen, maar dat Negombo aan ons toewees, al was het na den vrede met Portugal genomen. De Compagnie dacht er niet aan, zich uit de kaneel, te laten werpen en in patria ging men er gaarne mee accoord, dat „trop de zêle” bij den afstand van bezit volkomen ongewenscht was. De V.O.C. hield haar veroveringen bezet en voor alle securiteit een scheepsmacht onder commandeur Blocq in de Ceylonsche wateren, die bovendien een oogje op den weinig betrouwbaren keizer Singha hield. Van Diemen zat verder vast aan het 10-jarig bestand, maar lang heeft hij niet onder de werkeloosheid geleden, want hij overleed in 1645. Wij herinneren ons, het voor de eer van den Staat ondragelijke figuur, dat de W.I.C. in Brazilië sloeg na het vertrek van graaf Johan Maurits. De StatenGeneraal moesten hun grieven lang opzouten, want de eindslag, de overgave van het Recief viel in een tijd, toen de Republiek gebukt ging onder zwaren oorlog met Cromwell. Doch voor zij er over kon denken Portugal in de Europeesche wateren den oorlog aan te doen, kreeg de regeering te Batavia reeds in het voorjaar van 1652 bericht, dat de Compagnie haar particulieren oorlog met de Portugeezen moest hervatten, als zij maar binnen haar octrooigrenzen bleef. De taak kwam op de schouderen van Mr. Joan Maetsuycker te rusten, den op- 11 volger, in 1653, van Carel Reyniersz., die in 1650 Comelis van der Lijn had vervangen in het hooge ambt van gouvemeur-generaal. Maar voor wij dezen laatsten Portugeesche oorlog begonnen, was, onder Van der Lijn, de zeemacht ingezet tegen Spanje. In 1646 werd voor het eerst sinds langen tijd weer eens een groots opgezette expeditie tegen Manilla ondernomen. Zij opereerde in de Filippijnsche wateren, verdeeld in 3 eskaders. Een smaldeel van 4 schepen onder Caron werd belast met de ondersteuning van opstandige Filippino’s, het tweede onder De Vries, tellend 7 schepen en 4 fregatjes, kreeg de oostkusten te bekruisen, ten einde de twee jaarlijksche beurt-galjoenen van Mexico te onderscheppen, terwijl een 3e smaldeel van 4 bodems onder Pieter de Gooyer op post werd gelegd voor de toegangen naar Manilla. Het scheen, dat wij van de Spaansche zeemacht niets meer hadden te vreezen. Haar kern bestond uit nog slechts 2 galjoenen onder den admiraal Ugaldo de Orello, een man echter, die bewezen heeft, wat een kaerel uit één stuk met kleine middelen vermag. De Orello viel den I5en Maart met zijn beide galjoenen en 4 fregatjes Carons smaldeel aan. Hij was met zijn tonnenmaat (1500) en equipage (600) natuurlijk Caron de baas, die slechts over 800 ton en 340 man beschikte, doch onze artillerie bestond uit 80 stukken en de zijne slechts uit 64. Met groote zeemanschap heeft De Orello Caron belet van zijn artilleristische meerderheid gebruik te maken. Hij slaagde er met een stoute manoeuvre in op zijn Encamacio tusschen onze Lillo en Kievit door te breken en Caron op de Lillo tusschen zijn beide galjoenen te klemmen. De Kievit kreeg bovendien haar deel. Na een gevecht van 3 y2 uur was Carons schip zoo ontredderd, dat hij zijn stuurboordstukken naar bakboord moest sleepen ten einde slagzij te krijgen om zijn grondschoten aan stuurboord boven water te brengen en zoo week hij met zware slagzij, gevolgd door zijn 3 kameraden. Laten wij hier tot zijn verdediging aanvoeren, dat zijn schepen met 12 ponders veel te licht bewapend waren en de galjoenen ditmaal beschikten over verscheidene 18- en 24 ponders. De Spanjaard had blijkbaar onze lessen, zij het wat laat, ter harte genomen. Het kordate Spaansche smaldeel liet den 23en Mei andermaal van zich spreken, toen het Maarten de Vries’ eskader aanviel om den weg voor de Mexico-galjoenen vrij te maken. Ditmaal streden de beide galjoenen tegen 7 Hollanders, samen metend 1590 ton en varend 186 stukken. De Orello was tegen deze macht niet opgewassen en werd dan ook na een kort gevecht de baai van Tigoa ingejaagd; De Vries hield hem daar twee maanden geblokkeerd. Hij trachtte den 3oen Juli de galjoenen met branders onschadelijk te maken, en hoewel hem zulks mislukte, besloot De Orello toch ijlings zijn gevaarlijke ligplaats te verlaten. Buiten de baai kreeg De Orello spoedig twee tegenstanders op zijn bakboordzijde en twee aan stuurboord, terwijl zijn vice-admiraal door twee schepen werd besprongen. De Vries had op dien dag nog over twee andere bodems de beschikking, doch deze konden niet opkomen en namen aan den strijd geen deel. Tot den avond is zwaar gestreden, zonder dat een beslissing werd bevochten. Den volgenden morgen werd de strijd hervat in kiellinie en lieten de Spanjaarden hun geschut zoo schitterend spelen, dat de Breskens in den grond en de Visscher, een jachtje, in de lucht werd geschoten. De Vries moest zelfs wijken na 22 dooden en 58 gewonden te hebben gekregen, tegen de vijand slechts 9 gesneuvelden, maar daaronder bevond zich de vice-admiraal der Rosario, De Fuenta Cortes. Nadat De Vries zijn vijand had moeten laten ontsnappen, hervatte hij zijn kruistocht (tot October), waarop hij een koopvaarder nam. Inmiddels zocht en vond de kranige De Orello ons derde eskader en op dat tijdstip was zijn smaldeel met een galei versterkt. Hij trof De Gooyer aan, toen de galjoenen wat ver uit elkaar zeilden en daardoor kregen 3 Hollandsche schepen den tijd om de vice-admiraal zoo toe te takelen, dat zij moest wijken en De Orello zijn onderbevelhebber wel volgen moest. Gejaagd werden zij evenwel niet. Het laatste treffen met de beide galjoenen, op den 3en October, bepaalde zich tot wat schutgevaart in de kiellinie en kostte beiden partijen 15 man. De Vries werd in 1647 andermaal met de blokkade van Manilla belast; 10 schepen en 8 jachten voeren onder zijn vlag. Hij heeft de galjoenen teruggevonden, maar zij bleven liggen onder walbatterijen. Toen heeft hij getracht ze af te halen en zelfs een landing ondernomen, maar hij werd met een verlies van 39 dooden en 73 gewonden afgeslagen. Vóór het einde van zijn blokkade-tom overleed in Januari 1648 De Vries; hij werd door De Gooyer opgevolgd. Deze commandeur werd in den loop van het jaar afgelost door Abel Tasman aan het hoofd van 8 schepen; maar de ontdekker van Australië behoefde weinig te vechten, want het einde van den 80-jarigen oorlog was aangebroken. Wij verhaalden slechts de voornaamste blokkades en kruistochten voor Manilla, Tactisch zijn zij nooit geslaagd, maar strategisch beter dan de tijdgenoot heeft geweten. Onophoudelijk hebben Nederlandsche schepen dit gebied onveilig gemaakt, tal yan jachten ondernamen landingen en strooptochten op Luzon en andere Filippijnen, herhaaldelijk is het den zilverschepen van Acapulco onmogelijk gemaakt Manilla te bereiken. Al die speldeprikken en „last but not least” de ongelegenheid, waarin het Filippijnsche gouvernement geraakte, omdat het de soldijen voor de garnizoenen niet of niet op tijd kon uitbetalen, hebben gemaakt dat de Spanjaarden in dit nimmer gepacificeerde gebied zich niet goed konden ontplooien en zij hebben terecht hun Hollandschen vijand daarvan de schuld gegeven. In 1649 werd dus de V.O.C. de vrede deelachtig, voor zoover zulks mogelijk was voor een op haar monopolie naijverig godje. Zij heeft in dat jaar Rijkloff van Goens met 8 schepen moeten laten jagen op twee Genueesche monopoliebrekers, schepen, die nota bene te Zaandam waren gebouwd, grootendeels met Nederlanders waren bemand en onder Hollandsch commando voeren. Maar Van Goens had ze spoedig bij de kraag. De Compagnie beschikte in 1649 over een scheepsmacht van 105 bodems ter bescherming van haar kwartier in de Molukken en omgeving, en van het gebied, door Malakka in het westen en door Makassar in het oosten begrensd, en van het Westerkwartier, dat omvatte Ceylon, enkele posten op de kust van Coromandel, stations in Siam, Bengalen en Arabië. En dan lagen ver in het oosten nog Formosa en Decima. Met die macht kon Maetsuycker zoo noodig aan den slag gaan en bij zijn intrede in 1653 wachtte hem nieuw oorlogswerk in Ceylon. Op dit eiland had men het bevel van 1652 om de vijandelijkheden te hervatten voorloopig niet al te letterlijk opgevat, want tot 1655 zaten beide partijen niet dik in haar strijdmiddelen, en onzerzijds was bovendien groote voorzichtigheid geboden, want al te best verging het ons niet in den eersten Engelschen oorlog (1652—1654)! Overigens merkte de V.O.C. in haar gebied merkwaardig weinig van den geweldigen strijd in Europa, wat zeker wel een bewijs is van haar overmachtige positie in het Oosten. Wij hebben in 1654 een Brit bij Batavia genomen en 4 Engelschen dolven het onderspit in de Perzische golf. Dit gevecht wees, zooals wij zullen zien, er zeker niet op, dat de compagnieschapers erg opzagen tegen de collega’s van de E.I.C. Maar ondertusschen toonden zij zich bij de bestrijding van den concurrent niet op hun best, als geen streng commandeur de heeren onder den duim hield. Wat gebeurde? Den 2en Februari 1654 ontmoetten de Muyden, de Sluys, de Cabeljau, de Saphier en de Avenhom 4 Engelsche compagnie-schepen, de Mare, Dove, Falcon en Endeavour. De Britten ontweken het gevecht niet; zij zeilden in linie op onze admiraal, de Muyden, aan, doch na een kort schutgevaart, liepen de rijk geladen Mare en Dove door, terwijl de Falcon en Endeavour haar aftocht dekten. Dit tweetal kon natuurlijk niet lang aan de opdringende Hollandsche overmacht weerstand bieden; de Falcon lag dan ook weldra geïsoleerd van vijanden omringd en de Endeavour heesch de witte vlag. Inmiddels had de Sluys de vluchtende Dove gejaagd en al bijna ingehaald, toen haar schipper door vrees werd bevangen, dat de collega’s, die de Falcon en Endeavour voor het grijpen hadden, met deze prijzen zouden gaan strijken. En het zekere voor het onzekere nemend, wendde hij en zeilde de Endeavour te boord op hetzelfde oogenblik dat de Saphier haar aan de andere zijde aanklampte. Niemand dacht verder aan zijn plicht of aan de Compagnie; de maats plunderden naar hartelust; het heeft een haar gescheeld of zij waren elkaar te lijf gegaan en dan hadden de gevangen Britten niet alleen een mooie kans gehad de rinkelrooiers over boord te werken, maar bovendien hadden zij de Sluys kunnen nemen, wier hebzuchtige schipper slechts 3 man op zijn bodem had achtergelaten om met al zijn volk mee te kunnen plunderen. Onze plichtvergeten matrozen zijn gruwelijk gestraft voor hun wanbedrijf. Na de plundering zwaar beschonken geraakt, merkten zij te laat, dat de Endeavour zonk en zoo zijn io Nederlanders en ook nog 12 Engelschen bij den ondergang van het schip verdronken. De Avenhom en de Muyden hadden werkeloos moeten toezien. Zij waren in den aanvang van het gevecht vleugellam geschoten en konden niet opkomen voor het drama was afgeloopen. Zij hebben bij wijze van spreken de scherven opgeveegd, door het in bezit nemen der reddelooze, met 20 Engelschen rondzwalkende Falcon. Met 20 dooden en 22 gewonden werd deze tragi-comische actie betaald. In den loop van 1654 werd het op Ceylon wat levendiger. In Maart namelijk zagen 5 Portugeesche galjoenen kans onze blokkade te breken; zij brachten vivres en versterking voor het garnizoen aan. Daarna wisten zij uit te breken, want ter reede bevonden zich op dat tijdstip slechts de Dromedaris, de Rhinoceros en Windhond, onder De Gilde en de Portugeezen waren deze combinatie van logheid en magerheid blijkbaar te vlug af. Zij sloegen zich door, bij welk gevecht De Gilde sneuvelde. Gelukkig voor de V.O.C., moesten de galjoenen nog een tweede blokkade passeeren om Goa te bereiken en die blokkade werd gecommandeerd door den beleidvollen Rijkloff van Goens. Hij had bereids voor Goa met zijn 7 schepen een prachtigen slag geslagen, want verzeild tusschen een Portugeesche koopvaardijvloot van 65 schepen had hij er 35 of 40 genomen of op het strand gejaagd. De uit Colombo ontsnapte galjoenen hadden een stormachtige thuisreis, welke het eskader verspreidde. Onder Goa liepen den ien Mei twee galjoenen, de Sao Félippe (42) en de Sao José (38) Van Goens in de armen. In een minimum van tijd had hij beide den wal opgejaagd, waar zij door het eigen volk in brand werden gestoken. Uit de gevangenen vernam onze admiraal, dat er nog 3 galjoenen op komst waren. Zij lieten niet lang op zich wachten, den 3en liepen de Sao Joa en de Sao Antonio in zicht. Deze twee schepen verweerden zich gedurende den ganschen nacht dapper, hoewel zij elk door 3 of 4 Nederlandsche schepen met vuur werden overstelpt. De afloop kon echter niet twijfelachtig zijn, het eene galjoen werd op de kust gedrukt en het andere vloog in de lucht. Den volgenden dag liep de Nazareth in den val; zij moest na een kort gevecht strijken. Deze zege kostte Van Goens 26 dooden en 50 gewonden, en alles tezamen had hij er Goa een slag mee toegebracht, die menigen smaad, in Brazilië geleden, uitwischte. De ondergang van het Redef werd echter nog geduchter gewroken, want nu kreeg Ceylon zijn beurt. De regeering zond den I4en Augustus 1655 een eskader van 12 schepen onder Gerard Huift1) derwaarts. Huift debarkeerde in November bij Colombo een sterke landingsgroep en deze ontketende een stormaanval, terwijl de schepen de stad bombardeerden. Wij stootten echter op deerlijke wijze het hoofd. De storm mislukte volkomen, wij verloren niet minder dan 200 dooden en 300 gewonden en ter zee was ook niets gewonnen, want de schepen moesten wijken, nadat de doomagelde Maegd van Enkhuysen2) voor wrak op het strand gedreven en door den vijand genomen was. Huift moest dus trachten de stad met een geduldige, systematische belegering tot de overgave te dwingen. GERARD HULFT. 1621—1656. HET PORTRET IS OMGEVEN DOOR EEN AANTAL VOORWERPEN, DIE BETREKKING HEBBEN OP HULFT’S VEELZIJDIGE WERKZAAMHEID. TERWIJL DE FOLIANTEN BOVEN HET PORTRET HERINNEREN AAN ZIJN WERKKRING AT S STADSSECRETARIS, WIJZEN DE ZEEVAARTKUNDIGE INSTRUMENTEN OP ZIJN BEKWAAMHEDEN ALS AANVOERDER TER ZEE. DE METAMORPHOSE, DIE HULFT ONDERGING BIJ DE VERWISSELING VAN DE PEN VOOR HET ZWAARD, IS NADER VOORGESTELD OP HET BLAD PAPIER, WAAROP EEN RUPS ZICH ONTPOPT TOT EEN VLINDER. *) Wij ontmoetten dezen patriciertelg reeds. Hij was de vrijwilliger, die in den eersten Engelschen oorlog met een door hem zelf bekostigde sectie van 24 man op ’s Lands vloot diende. 2) Haar commandant was Volckhart Schram, den lateren vice-admiraal van het Noorderkwartier. 5«> Eerst in April 1656 kreeg hij de hiertoe noodige versterking uit Batavia, terwijl inmiddels door een uiterst scherpe blokkade van Goa was gezorgd, dat de onderkoning geen kans kreeg de belegerde vesting van vivres te voorzien. Hij heeft het eenmaal geprobeerd, doch de vloot van 22 fregatjes, welke in April 1656 kon uitsluipen, werd door de Vlissingen onder Jan van der Mast en den koopman Pieter Braams onderschept; zij vernielden 5 en joegen 21 scheepjes tusschen de klippen. Deze bereikten wel Tutocorin, maar daar werden zij geblokkeerd door de schepen van Van der Mast. Nadat Huift zijn versterking had gekregen, wilde hij geen oogenblik langer wachten met de bestorming der vesting. Helaas, bij de voorbereidingen velde, den ioen April, een vijandelijke kogel hem tijdens een inspectie der loopgraven. Het was aan zijn opvolger Adriaen van der Meyden, den gouverneur van Gale, gegeven, den storm van den 7en te commandeeren, die ons de zege bracht. Nadat een voorwerk was veroverd, moest Colombo zich den I2en Mei overgeven. Ook hier weer hadden de Portugeezen zich tot het bittere einde als helden gedragen. Toen onze troepen binnenrukten, lagen de straten met honderden lijken bezaaid en van het garnizoen waren slechts 100 man in leven gebleven. De kaneel was dus wel duur betaald en wij waren er nog niet, want Manaar en Jafnapatnam in het noorden, bevonden zich nog in Portugeesche handen. Verder lagen Tutocorin en Negapatnam aan den overwal veel te dichtbij om rustig van het bezit van Ceylon te kunnen genieten, en natuurlijk bleef Goa een bedreiging van niet verre. De laatste plaats werd in 1657 nauwgezet geblokkeerd, eerst door 9 schepen onder Roothaes, bij wien zich spoedig de opperbevelhebber voor de acties tegen Goa en Colombo, de onvolprezen Van Goens, met 7 bodems voegde. Maar als steeds bleek Goa onneembaar. Portugal had kans gezien de stad een versterking van ettelijke galjoenen en 1000 man te bezorgen, zoodat het gouvernement nu over een scheepsmacht van 10 zware schepen beschikte, waartegen Van Goens niet het hoofd te pletter wilde loopen. Een verkenning van de haven leerde hem, dat deze schepen goed gearmeerd waren, zoodat hij zijn plan opgaf, in de verwachting overigens, dat de haven verder door Roothaes met 10 schepen voldoende zou zijn geblokkeerd. Hij ging dan ook in December met de overige schepen onder zeil en bereikte den ien Januari 1658 Colombo. Van die stad uit werd de verovering van de genoemde plaatsen ondernomen. Tutocorin viel den 25en Januari zonder tegenstand te bieden. Manaar verdedigde zich beter, doch nadat 8 Portugeesche fregatten waren vernield, was een landing mogeüjk en de stad viel den 22en Februari. Het geweldig sterke Jafnapatnam kostte Van Goens een beleg naar de regels van de kunst. Van deze krijgsverrichtingen vertellen wij weinig, omdat de vloot er slechts een klein aandeel in had. De schepen weraen voornamelijk gebruikt voor troepentransport, de bewaking der haventoegangen, en het bombardement van de zeezijde. • Het^asteel van Ja^naPatnam heeft zich prachtig verdedigd, maar nadat een „pestilente ziekte 2200 man had weggemaaid, moest de fortcommandant zich den 22en Juni overgeven. Daarmede was de V.O.C. de „dominateur” van het kostelijke Ceylon geworden en Negapatnam aan den overwal viel ons reeds in Juli in handen, zonder dat een schot was gelost. Zoo bleef alleen nog over Goa te bedwingen, maar Van Goens koesterde alle hoop, deze zich hardnekkig handhavende stad onder den duim te kunnen krijgen. Roothaes blokkeerde in 1658 met 9 schepen de koppige laatste redoute van het Portugeesche gezag. Hij verdeelde zijn vloot in 3 eskaders, elk kreeg zijn post voor een der drie toegangen tot de haven. Den 2oen Januari probeerde de vijand, die een voor Portugal bevrachte kraak buitengaats wilde brengen, de blokkade te doorbreken. Tengevolge van windstilte schoten de Portugeezen niet hard op, zoodat Roothaes zijn verspreide schepen onder zijn vlag kon brengen en den tegenstander den pas afsnijden. Hij viel het eskader aan en bracht het tot wijken onder de walforten, hoewel hij verre van overmachtig was met zijn bodems van 300 tot 800 ton en 338 stukken tegen de zware vijandelijke galjoenen, die 432 kanons voeren. De Portugeesche admiraal Mendoza de Furtado had echter een bedoeling met zijn terugtocht. Hij had een goede ankerplaats uitgekozen vanwaar hij bij het invallen der duisternis spoedig de ruimte zou kunnen bereiken. Dus ging hij even voor zonsondergang anker-op, maar Roothaes kwam hem dicht op de hielen, en daar Furtado’s linie slecht opgesloten zeilde, kon onze vlootvoogd juist voor donkeren doorbreken achter no. 2 der vijandelijke linie, waarmede hij de admiraal en haar volgster afsneed. Bij die manoeuvre in de korte schemering en weldra in de duisternis ramde de Portugeesche vice-admiraal onze no. 2 de Zierikzee en hij enterde no. 3, de Weesp, doch beide schepen wisten zich het galjoen van den hals te schudden. De donkere tropennacht brak den strijd af, maar stichtte leelijke verwarring in onze linie, met het gevolg, dat de Weesp, die op het gros terugviel voor een vijand aangezien en zwaar beschoten. Haar aankomst was ook bepaald argwaanwekkend, want zij ramde twee onzer schepen, voor zij op haar plaats kwam en het misverstand was opgelost. Roothaes kon dien nacht nog zijn linie herstellen, en weldra bleek, dat de vijand te zwaar geleden had om de doorbraak door te zetten; hij was onder de bescherming der forten teruggezeild. Furtado probeerde, den 27en, wederom, profiteerend van de duisternis, van de reede weg te sluipen, en Roothaes, die de slechte kansen van een nacnigevccm liever vermeed, volstond met de lichten der blokkadebrekers goed in het oog te houden, ten einde hen bij het opkomen van de maan op het lijf te vallen. Doch toen Luna met haar zilveren stralen de onbewogen zee verlichtte, bleek het Roothaes dat zijn tegenstander hem bij den neus had gehad. Diens helpers aan den wal hadden het langzaam wegdrijven der vloot langs de kust bedriegelijk nagebootst met het verplaatsen van lichten en den zeeman bedrogen. Het systeem lijkt wel wat op het bedrijf onzer vroegere jutters, die als zij een zoekend schip onder den wal ontdekten, een koe met een brandende flambouw aan den staart het duin injoegen om den veegen bodem op een valsch spoor te leiden. Het was jammer voor Furtado, maar op die manier is Roothaes niet ver genoeg weggelokt, zoodat hij toch nog het uitzeilen der Portugeezen kon beletten. Den 29en Januari ondernam Furtado zijn derde poging, en ditmaal was hij Roothaes niet met een list, maar tactisch de baas. Bij het elkaar tegemoetzeilen op tegengestelden koers Het de Portugees zich met zijn 3 kopschepen plotseling van den wind vallen, doch de rest van zijn linie zeilde zoo scherp mögehjk bij den wind door, met het gevolg, dat de schoone, niet aangegroeide, uitstekend bezeildè Portugeezen ons aan loef en de 3 galjoenen ons aan üj passeerden en wij dus tusschen twee vuren raakten. Nadat de 3 galjoenen onze heele linie zwaar hadden beschoten, wendden zij, om haar op tegenkoers nogmaals te bestoken en dit gebeurd zijnde, gingen zij weer door den wind en sloten zich achter het staartschip der eigen linie aan, terwijl de onzen ver verhjerden. Waarom Furtado toen zijn poging heeft afgebroken is niet duidehjk; welücht waren zijn schepen in het schutgevecht te beschadigd geraakt. Hij zocht althans tegen den avond de bescherming der forten op en wachtte tot den 3en Februari met een nieuwe poging tot doorbreken. Op dien dag bleek weer de uitstekende bezeildheid der Portugeesche schepen. Zij wonnen bij den uiterst zwakken wind gemakkeHjk de loef, maar bij het schutgevaart tusschen de beide drijvende Unies, leed Furtado toch zooveel schade, dat, toen tegen den middag de zeebries doorkwam, hij verder vechten weigerde en van den wind week om de Zuid. Roothaes zette er alles op om hem van den haveningang weg te drukken en zijn kansen leken goed, daar Furtado een kaap moest ronden, die ware zij door onze vloot eerder bereikt, hem den terugweg zou versperd hebben. De plaatselijk zeer goed bekende Portugeesche vlootvoogd slaagde er echter in, vlak onder het walletje op te steken en Roothaes te ontghppen. Enfin, de vijand was tenminste weer opgebotteld en Roothaes had geduld. Eindehjk, den 28en Maart, ondernam Furtado zijn vijfde en laatste pogmg. Profiteerend van bijna windstil weer, waarvan hij echter met zijn goed bezeilde schepen elk zuchtje kon benutten om zijn Unie goed opgesloten te houden, maakte hij boven- dien een handig gebruik van de omstandigheid, dat Roothaes’ scheepsmacht zeer verdeeld lag, en eer onze commandant zijn schaapjes bij elkaar had, kreeg Furtado het middensmaldeel onder Roothaes zelf bij de kraag en teisterde het in een gevecht van 3 uren geducht. Gelukkig hadden wij de loef, zoodat langzaam maar zeker het smaldeel van den vice-admiraal Van Leenen en dat van den schout-bij-nacht Janssen afkwamen en de actie algemeen maakten. In dat gevecht gelukte het den onzen het groote galjoen de S. Thomé, masteloos en in brand te schieten en toen dit in de lucht gevlogen en Furtado’s vloot zwaar gehavend was, gaf de admiraal den strijd op en hij viel op de haven terug. Daar hij nu overtuigd was, dat hij de blokkade niét kon breken, liet hij zijn schepen onttakelen, waarna Roothaes de reede voor eenige maanden verliet. Met haar zeemacht, die in 1659 niet minder dan 26 schepen van 900 tot 1200 ton, 56 groote jachten en 49 fluiten en fregatjes telde, was de V.O.C. in Indiëtot een groote mogendheid uitgegroeid; men bedenke maar eens wat het zeggen wilde, in een ver van Europa verwijderd gebied te beschikken over 51.000 ton scheepsruimte. Onze jachten waren middelgroote oorlogsschepen van 350 tot 600 ton geworden, de fluiten waren kleiner, maar maten toch 160 tot zelfs 500 ton en de fregatjes, meer en meer galjooten of barken genoemd, stevige scheepjes, die de nauwste vaarwateren konden binnendringen en als de neus en de oogen der Compaghie in de verste en moeilijkst toegankelijke uithoeken, de negotie roken en de „gelegenheid” opnamen. Speciaal het lichte materieel deed uitstekenden dienst in de vele conflicten met Indische staatjes. Wij zeiden reeds, dat wij ons daarin niet zullen mengen, maar wij moeten een uitzondering maken voor Makassar, omdat de vorst van dat gebied zich den toom der Compagnie op den hals haalde wegens zijn handelsbetrekkingen met onze Europeesche concurrenten. Bij onze afrekening met dezen staat vonden wij natuurlijk de Portugeezen op onzen weg. Makassar wilde het smokkelen op de Molukken niet opgeven, goedschiks niet en kwaadschiks niet, zoodat de oorlog met Makassar in 1616 begonnen, vrijwel permanent was. Een blokkade van 1633 baatte evenmin als het persoonlijke ingrijpen, in 1637, van Van Diemen; ja zelfs de zware nederlaag, den vorst van Makassar in 1640 door Caen toegebracht, waarbij hij 36 prauwen aan spaanders schoot, bracht Makassar niet tot rede. Jaar in jaar uit werden elk tractaat en elke afspraak geschonden. Maar in 1660 DE VEROVERING VAN MAKASSAR DOOR EEN VLOOT ONDER VAN DAM EN TRUITMANS. 1660. OP DEN ACHTERGROND DE 11 SCHEPEN, DIE DEN AANVAL MET EEN BOMBARDEMENT VAN DE PLAATS EN DE PORTUGEESCHE NEDERZETTING INLEIDDEN; GEHEEL LINKS HET FORT PANNAKOKE, DAT DAARNA STORMENDERHAND DOOR DE LANDINGSTROEPEN WERD GENOMEN. was het geduld der V.O.C. uitgeput en Maetsuycker zond een geweldige macht van 31 groote en kleine schepen en 5200 man onder Van Dam en Truitmans naar de opstandige stad. De Maas en de Brakel zeilden vooruit. Zij vonden ter reede een eskadertje van 6 Portugeezen, dat zij stoutmoedig op het lijf vielen, met het snelle succes dat zij ten koste van slechts 4 dooden en 8 gewonden de admiraal in de lucht schoten, twee tegenstanders verbrandden, twee het strand opjoegen en den zesden veroverden. Na aankomst van het gros volgde een demonstratief bombardement en een fort werd veroverd, waarna Makassar het hoofd in den schoot legde. De vorst beloofde plechtig de smokkelvaart op te geven en den Portugeezen „met hare creaturen ende aanhang” het verblijf in zijn residentie te ontzeggen. Makassar was echter trouweloos. In 1666 en 1667 moest Speelman aan het hoofd van een eskader van 12 schepen, het nog eens eedbreuk inpeperen, hij nam bovendien wraak over het afloopen van een gestrand compagnieschip, de Leeuwin. Onze scheepsmacht vernielde de Makassaarsche vloot volkomen, zij bombardeerde de stad en de troepen leverden gelukkige gevechten met het gevolg, dat de Compagnie een handelsmonopolie met uitsluiting van alle andere Europeanen kreeg en de nog aanwezige Engelschen hun piek moesten schuren. Nog even laaide het verzet op, doch in 1669 werd Zuid-Celebes overwonnen, en in wezen als rechtstreeks beheerd gebied bestuurd. Daar hadden wij dus niet meer voor concurrentie te vreezen. Wij liepen even op den tijd vooruit om het conflict met Makassar, dat vooral een eindconflict met onze Europeesche concurrenten was — Poeloe Roen werd na den vrede van Breda (1667) ook door de Engelschen ontruimd — te likwideeren. In onzen eigenlijken archipel hadden wij dus ons doel bereikt, maar in Voor-Indië verzetten zich de Portugeezen met hun laatste krachten tegen een algeheele uitroeiing. Van Goens hield hier de leiding der actie tot uitbreiding van ons gezag, als gouverneur van Ceylon. Hij bestookte in 1658 en volgende jaren de Portugeesche vestigingen op de kust van Malabar. In December 1658 nam hij Coylang na hardnekkigen tegenstand, doch daar de oorlog met Makassar veel van de krachten der Compagnie vergde, ging deze stad weer spoedig aan de Portugeezen verloren. De oorlog tegen Makassar had Van Goens bovendien verhinderd om op de kust van Malabar, Cananoor en Cotchin aan te vallen. Nadat echter in 1660 een vrede met Makassar was tot stand gekomen, zond de regeering Adriaan van der Meyden met 12 jachten en later Abraham Verspreet naar de kust. Allereerst viel hij de vesting Paliport aan (Februari 1661), dicht bij Cranganoor gelegen; hij nam ze aa een scherp gevecht. Meer veroorloofde de moesson niet, doch in November :oog Van Goens persoonlijk kustwaarts met 22 schepen, bemand met 4000 koppen. Zijn vice-admiraal was de dappere Roothaes. Reeds den 7en December was Coylang hernomen en toen kwam Cranganoor aan de beurt, welke stad na een zware bestorming werd veroverd op den i5en Januari 1662. Toen verzeilde Van Goens naar Cotchin, doch de moesson verhinderde een langdurig beleg, zoodat Van Goens in .Maart moest aftrekken. De regeering wenschte echter de plaats te bezitten, eer de vrede met Portugal was geratificeerd en daarom HET HOOFDKANTOOR DER V.O.C. TE OÜGELY IN BENGALEN. 1665. toog Van Goens in Juli met 18 schepen andermaal naar Cotchin. Zijn onderbevelhebbers waren commandeur Ijsbrand Godske en Jacob Hustaerdt. Deze scheepsmacht arriveerde bij gedeelten ter plaatse en in Januari 1663 zwichtte de belangrijke plaats, waarmede de geheele kust van Malabar op Goa en het juist door de Portugeezen aan Engeland gecedeerde Bombay na, onder den invloed der V.O.C. was gebracht. . Zulks was wel een enorme Nederlandsche prestatie maar.... hooge boomen vangen veel wind. , , , , , . Bij het beleg van Cotchin hielden twee schepen van het blokkade-eskader onder Jacob Hustaerdt een tweetal Engelsche koopvaarders aan. In dien tijd peurde Karei II naar oorlogsmotieven, want de Ambonsche moord, hoewel nog bruikbaar, was toch wel wat „oude koeien uit de sloot” halen. En Hustaerdts euveldaad kregen wii od ons brood, toen de tweede Engelsche oorlog moest worden geprovoceerd. VEROVERING VAN DE STAD COCHIN DOOR EEN VLOOT VAN 18 SCHEPEN ONDER HET OPPERBEVEL VAN RIJKLOF VAN GOENS. 1663 OP DEN ACHTERGROND DE STAD; RECHTS DE PORTUGEESCHE FORTEN AAN DE MONDING DER RIVIER. Goa had de vernietiging van de laatste resten van het Portugeesche gezag lijdzaam moeten aanzien, geblokkeerd als het in 1662 was door een eskader onder Van der Heyden, maar Van Goens heeft geen aanslag meer op deze stad gewaagd en een expeditie in 1662 op Mo?ambique van de Kaap uit ondernomen, mislukte. En toen was het met den strijd tegen de Portugeezen gedaan; in 1663 werd de vrede van den Haag van 6 Augustus 1661 in Indië afgekondigd. Portugal kreeg Brazilië terug, de zieltogende W.I.C. keek op haar neus, maar Heeren XVII lachten in hun vuistje, daar zonder dat de armlastige verwante in haar huis was opgenomen, het „verzuimd Brasiel” de V.O.C. de prachtige gelegenheid had geboden den Portugees in het Oosten den nekslag toe te brengen. Ja, zaken zijn zaken! De tegenslag voor Mosambique, was niet ernstig te noemen, maar dat de Compagnie haar tijdperk van ontplooiing moest afsluiten met het verlies van Formosa, deed haar groot leed. De Compagnie had dit eiland sinds 1624 met succes geëxploiteerd. Maar na de verdrijving der Ming-dynastie in China door de Mandsjoes (1650) organiseerden verdreven aanhangers der Mings een jonkenvloot, die zeer doet denken aan onze Watergeuzen-zeemacht. Een hunner leiders, Coxinga — de zoon van een dapperen vader, I-kwan, en een Japansche moeder — verscheen in 1661 met een machtige vloot en 12.000 krijgslieden voor het eiland en had dit weldra veroverd, waarna hij het beleg voor het fort Zeelandia sloeg, dat werd verdedigd door gouverneur Cojet. Bij de eerste overrompeling vielen 3 ter reede liggende schepen, de Hector, de ’s-Gravenland en Mana den piraat in handen, althans de laatste twee, want in het scherpe gevecht met de Chineesche jonken vloog de Hector in de lucht. Batavia zond versterking in den vorm van twee jachten onder commandeur Jacob Cau. Maar Cau had geen geluk. Bij zijn aankomst in Augustus, werd hij overvallen door een typhoon en de Chineezen, en moest wijken naar de Pescadores. Van daaruit heeft hij nog een poging ondernomen om het fort Zeelandia wat versterking en munitie toe te voeren en hij is daarin gedeeltelijk geslaagd. Doch bij een poging om de blokkade te breken, leed Cau een verlies van 150 man; een zijner schepen, de Urk, liep aan den grond en viel den Chineezen in handen, en de Koukercke en Kortehoeff gingen in vlammen op. Daar Batavia verder buitengewoon nalatig was in het zenden van een krachtige scheepsmacht, moest Cojet in Februari 1662 capituleeren. Het ging hem als den edelen Von Schuppe, die de schuld kreeg van de overgave van het Recief. Ook Cojet moest boeten voor de fout van zijn Compagnie; hij werd voor levenslang naar den Banda-archipel verbannen. Willem III hergaf hem in 1674 gelukkig de vrijheid. De Compagnie heeft nog getracht het waardevolle bezit terug te krijgen langs 51 den weg van diplomatieke onderhandelingen met de Chineesche regeering. Commandeur Bort zette in 1662 met 12 schepen, en in 1663 met 16 schepen kracht bij aan onze eischen om Coxinga te bestraffen, maar men beweerde dat de piraat bereids was overleden en dus evenmin te bereiken was als de Chineesche generaals van het jong verleden, die, indien gezocht, een buitenlandsche reis hadden aanvaard. HET FORT ZEELANDIA OP TAJOEWAN BIJ FORMOSA, DAT ONZE GOUVERNEUR CO JET IN 1662 AAN COXINGA MOEST OVERGEVEN, WAARDOOR FORMOSA VOOR ALTIJD VOOR DE O.I.C. VERLOREN GING. En zoo is Formosa ons ontnomen, al heeft er nog een loge, door Bort gesticht, tot 1667 gekwijnd. Nu is Japan er heer en meester. Eindigen wij dit hoofdstuk met een verkorte balans van de bedrijvigheid der Compagnie in de beschreven periode. De Portugeezen en de Spanjaarden waren practisch afgeschreven. De Engelschen hadden, wel is waar, in 1662 nog eens Poeloe Roen bezet, maar zij moesten het eiland in 1667 verlaten en hun en anderen Europeeschen concurrenten was de tantaluskwelling der ongrijpbare specerijen van de Molukken op een eenvoudige, zij het zeer drastische wijze ontnomen, omdat de Compagnie de nagelcultuur systematisch had uitgeroeid, inmiddels zorgend dat voor de compagnie-markten genoeg overbleef. Wij meenden den lezer de vermelding van dezen voorlooper van productie restrictie-schemas of Westlandsche groentenvernietiging niet te moeten onthouden. De methode benam den Engelschen en anderen in allen gevalle den lust om verder veel moeite voor de verloopen Molukken te doen; trouwens in Bantam beteekende hun concurrentie ook weinig en zij hadden zich bij het verkrijgen van Bombay, den bruidsschat van de Portugeesche gemalin van Karei II, een nieuw veld van werkzaamheid geschapen, waarvan overigens de enorme beteekenis zich op dat tijdstip nog niet liet voorzien. De Spanjaarden ten slotte, hadden zich zonder debat uit de Molukken teruggetrokken en aan het hoofd der Compagnie stond Maetsuycker, in wiens handen haar bezit veilig was en die over een paar kranige helpers, Rijkloff van Goens en Comelis Speelman beschikte om met hem en na hem het verworvene te consolideeren en den inlandschen rijken binnen de limieten van het octrooi de Opperhoogheid van de Edele Compagnie zoo noodig bij te brengen. LITERATUUR E. S. DE KLERCK, History of the Netherlands East-Indies. (1930; — J. r. x. vu gouverneurs généraux avec 1’abrégé de 1’Histoire des établissments des Hollandois aux Indes Orientales. (1763) — S. KALFF, De „loffelijcke Compagnie”. (1916) — H. A. RITTER, Figuren uit onze koloniale historie: Antonie van Diemen. (Kol. Weekbl. 1922) — N., Anthony van Diemen. (Indië 3, ! pt xg >20) F. W. STAPEL, Cornelis Jansz. Speelman (1936) —W. VOORBEYTEL CANNEN- BURG, Cornelis Speelman. (Jaarvers. Scheepv. Mus. 1930) — J. AALBERS, Rijcklof van Goens. (1916) N. MAC LEOD, De V.O.C. op Sumatra in de 17e eeuw. (Ind. Gids 1903, II) — J. F. L. DE BAL- BIAN VERSTER, De zeeslag voor Goa in 1638. (Eig. Haard 1905) — J. C. OVERVOORDE, Hollandsche herinneringen te Malakka. (Oudh. Jaarb. III, 1923) — W. v. GEER, De opkomst van het Nederlandsch gezag over Ceilon 1636-1647. (1895) - W. v. GEER, De Nederlanders op Ceylon. (Gedenkboek Alg. Ned. Verbond). (1893-1923) - D. FERGUSON, Cartas de Raja Singa II, Rei de Candia dos hollandeses 1636—1660. (Bol. da Soc. de Geogr. de Lisboa 1907, 1, 3» 5) ~ p* A- LEUPE, Com. Symons v. d. Veer voor Goa 1639. (Jaarboekje Zeeland 1856) — C. R. BOXER, Naval actions between the Portuguese and Dutch in India 1654. (Mariners Mirror 1928) — P. E. PIERIS, Ceylon and the Hollanders 1658—1796. (2e dr. 1924) — P- E. PIERIS, The Dutch power in Ceylon. (1929) — P- A. LEUPE, Beknopte historie Ceylon. (Hist. Gen. Kron. 7) — F. DE QUEROZ, Conquest of Ceylon. (1930) H. W. CODRINGTON, Short history of Ceylon. (1939) — p- A- LEUPE, Stukken beleg Malakka 1640. (Hist. Gen. Kron. 7) — J. C. OVERVOORDE, Eene niet gepubliceerde kaart van de belegering van Malaka in 1640—'41. (Tijdschr. Bat. Gen. 1926) — J. VAN KAN, Compagniebescheiden en aanverwante archivalia in Britsch-Indië en Ceylon. (1932) — C. R. BOXER, The surpnsal of Goa’s Bar. (Mariners Mirror 1930) — P. A. LEUPE, Eskader Quast. (Swart. verh. zeew. 1856) — P. A. LEUPE, Math. H. Quast voor Goa 1641. (Bijdr. Ind. Taal- land- en volkenk. N.R. 2) — F. W. STAPEL, Francois Caron. (Ind. Gids 1933) — C. R. BOXER, Francois Caron. (Argonautpress) — R. A. LEUPE, Francois Caron. (Nav. deel 3 en 8) — H. KERN, De Hollanders op Formosa. (Gids 1914, I) — P. A. LEUPE, Maarten Gerritsz. Vries 1622—1647. (N. Frieschen volksalm. 1859) — Vijandelijkheden ter zee tusschen Spanje en Nederland in 1647. (Hist. Gen. Kron. 4de jg.) — Wapenstilstand ter zee door Spanje in 1647 aangezocht. (Hist. Gen. Kron. 4de jg.) — G. A. BALLARD, The effect of the anglo-dutch wars of the seventeenth century on Indian Ocean developments. (Mar. Mirr. July 1926) — D. FERGUSON, Correspondence between Raja Sinha II and the Dutch 1650—1656. (Journ. of the R. Asiat. Soc. Ceylon Branch XVIII, 1904) — D. FERGUSON, Letters from Raja Sinha II to the Dutch 1652. (Journ. of the Royal As. Soc. Ceylon Branch XXI, 1909) — P. A. LEUPE, Gerard Huift. (Nav. 10) — M. A. H. FITZLER, Ceilao e Portugalo: o cerco de Columbo. (1928) — The Dutch Burgher Union. (Jaarboekjes I909—1914) — C. J. GIMPEL, Gerard Huift. (Eig. Haard 1906) — H. RAUWS, Gerard Huift. (Historia 2 jg. 9) — W. SCHOUTEN, Oost-Indische voyagie vervattende voorname voorvallen en bloedige zee- en landtgevechten tegen de Portugeezen en Makassaren 1658—1665. (1676) — N. MAC LEOD, De onderwerping van Makassar door Speelman 1666—1669. (Ind. Gids 1900, II) H. DEHERAIN, Une tentative de conquête du Mozambique Portugais par les Hollandais en 1662. (Journ. d. Sav. 1903) — S. KALFF, De val van Formosa. (Ind. Verlofg. 1927—28) — C. R. BOXER, The siege of fort Zeelandia and the capture of Formosa from the Dutch 1661—'62. (Trans. Jap. Soc. XXIV, 1926 I927) HOOFDSTUK XIII DE KRIJGSGESCHIEDENIS TER ZEE DER V.O.C. NABLOEI, VERVAL EN ONDERGANG (1663—1799) et zal den lezer verwonderen, dat de acties ter zee van de V.O.C. tegen haar Europeesche vijanden in de periode van 1663 tot 1799, kunnen worden verhaald in een kort hoofdstuk, hoewel die periode omvat de -IL _LL zwaarste worstelingen der Republiek en de geweldige conflicten, waarin zij partij was of een moeilijke neutraliteitspolitiek voerde, die onze koopvaardij en ook de V.O.C. nochtans niet spaarde voor vijandelijkheden der belligerenten. Dat Indië betrekkelijk weinig werd gestoord door onze grootste vijanden, eerst Engeland, toen Engeland en Frankrijk samen, daarna Frankrijk alleen, was tot en met den negenjarigen oorlog (1688—1697) ongetwijfeld te danken aan het feit, dat de V.O.C. volkomen was opgewassen tegen de concurreerende buitenlandsche compagnieën en zelfs te sterk was voor derzelver natuurlijke beschermers, de twee groote zeemogendheden. Het bondgenootschap met Engeland zorgde er na 1688 bovendien voor, dat Frankrijk ons in het Oosten weinig kwaad kon doen, want de domineerende positie van Engeland in Voor-Indië duldde uiteraard geen Fransche kapers op de kust. Dat wil echter niet zeggen, dat dit bondgenootschap den handelsnaijver der E.I.C. ook maar een oogenblik deed verflauwen. Integendeel, systematisch en met alle middelen, ook met geweld, werkte deze in macht en aanzien rijzende Compagnie de V.O.C. uit haar Westerkwartieren. Zij kon zulks te succesvoller doen, omdat onze Edele Compagnie besmet raakte door de treurige mentaliteit in het moederland, en een haast ongelooflijke corruptie haar kracht ondermijnde. Haar verzwakking naar buiten was in den Spaanschen succesieoorlog (1702—1713) voor den insider reeds duidelijk. Zij ging echter langen tijd schuil achter haar groot prestige in den eigenlijken archipel, waar zij zich zoo lang en dusdanig krachtig handhaafde, dat zij tot in de periode van het diepste verval van de Republiek haar gezag over de inlandsche staten gestadig consolideerde, ja belangrijk uitbreidde. De lezer geloove, na kennisname der weinige éclatante acties ter zee dan ook niet, dat Indië in deze lange periode een gelukkig land „sans histoire” was. Wanneer hij zich wil verdiepen in de koloniale geschiedenis, zal hij ervaren dat de V.O.C. vrijwel geregeld in zware binnenlandsche oorlogen was gewikkeld en ze er uitstekend afbracht, tot zij door den onbekookten, door het moederland geproviceerden, vierden Engelschen oorlog (1780—1784), die ten koste der Compagnie werd gelikwideerd, zieltogend neerzeeg. Zij is toen nog even door de Staatsmarine onder den arm genomen; wij herinneren den lezer aan de werkzaamheid der eskaders van Van Braam, Sylvester en Staringh tusschen 1783 en 1791, maar nadat het moederland was ondergegaan, maakte ook de Compagnie zich gereed om te sterven en zij blies den 3ien December 1799 haar laatsten adem uit, betreurd door geen weldenkende, want haar morswinkel was uit den tijd geraakt en hoorde niet meer thuis in de 19e eeuw. In het vorige hoofdstuk lieten wij reeds uitkomen, hoe weinig Indië van den eersten Engelschen oorlog heeft gemerkt. Engeland en de Republiek lieten den strijd in het Oosten aan beider Compagnieën over en de Britsche beteekende nog niet veel. In den tweeden Engelschen oorlog had de Koninklijke Afrikaansche Compagnie meer de belangstelling van het Hof dan de E.I.C., misschien wel omdat de broeder van Karei II het presidium der Afrikaansche bekleedde. Onze al zoo geplukte W.I.C. moest andermaal veeren laten, maar in het Oosten liet de Brit zich nauwelijks gelden. In de Europeesche wateren aasde hij op rijk geladen retourschepen en hij heeft er eenigen buit gemaakt, maar ook in het Noorsche Bergen de kracht der Compagnie aan den lijve ondervonden, toen Pieter de Bitter met mannenmoed de aan zijn zorg toevertrouwde cargasoenen verdedigde en behield. Daar men in tijd van oorlog de retourschepen benoorden Schotland om liet thuisvaren en de Staatszeemacht in de gevaarlijke zones voor sterke convooien zorgde, kwamen verreweg de meeste behouden in patria aan. In het Oosten blokkeerde in 1666 een compagnie-eskader van 4 schepen Masulipatnam en dat was alles wat de V.O.C. in haar gebied heeft te strijden gehad in een tijd, toen heel Europa was vervuld van De Ruyters zege in den vierdaagschen zeeslag en van zijn triomftocht naar Chatham. Het heeft er zoo waar naar geleken, dat wij van onze bondgenooten, de Franschen, meer last zouden hebben. In Frankrijk was namelijk in 1642 een Société de 1’Orient opgericht, die van Richelieu patenten kreeg voor den handel op Madagascar. Verder kwam zij ook niet; zij stichtte een kleine kolonie op het groote eiland en bouwde het fortje Dauphin, maar de zaak kwijnde, totdat Colbert zich ging toeleggen op koloniale expansie. Deze staatsman zond in 1665 4 schepen onder De Rennefort naar Madagascar op aanraden van Frangois Caron, dien wij al tegenkwamen als commandeur. Hij had het bij de Compagnie tot directeur-generaal gebracht, maar was in 1652 ontslagen, wegens het drijven van particulieren handel — hij verrijkte zich al te vrijmoedig en liep daardoor te erg in de gaten. Caron verhuurde zich toen aan den concurrent. Of hij en of zijn tijdgenooten daar nu bepaald landverraad in zagen staat te betwijfelen, want de compagnie-dienst was in wezen niet ’s lands dienst. Colbert aanvaardde ’s mans diensten gaarne, daar Caron een hoogst bekwaam man was en zoo vergezelde hij een tweede Fransche expeditie in 1667 onder De HET EILAND ONRUST IN 1699. HET EILAND WAS GEDURENDE DE 17E EN 18E EEUW DE VOORNAAMSTE SCHEEPSTIMMERWERF VAN DE OOST INDISCHE COMPAGNIE IN HET OOSTEN EN OOK GEDURENDE DE 19É EEUW DEED HET ALS ZOODANIG DIENST VOOR DE MARINE. HET WAS DAARTOE MET TUIGHUIS, HOUTZAAGMOLENS, KRANEN, ENZ. UITGERUST EN RONDOM MET BASTIONS VERSTERKT. OP DEN VOORGROND VERMOEDELIJK DE ZEILSLOEP, DIE DAGELIJKS DE VERBINDING MET BATAVIA ONDERHIELD; RECHTS EN LINKS SCHEPEN DER COMPAGNIE, WAARVAN HET LINKSCHE VOOR HET SCHOONMAKEN DER HUID MET BEHULP VAN TWEE DER KRANEN WORDT GEKRENGD. Mondevergue, die zeer voortvarend loges oprichtte te Suratte, waar de Engelschen en wij al zaten, ook te Masulipatnam, en wat nog erger was, zij vestigde bovendien een kantoor te Bantam (1669). De Fransche concurrentie had wel niet veel om het lijf, maar de V.O.C. die heel goed wist, dat de Republiek vroeger of later met Frankrijk in oorlog moest geraken, was op haar qui-vive en vooral bezorgd voor Ceylon, waarop Colbert een oog sloeg. Wij zaten op Ceylon ook nog niet stevig in den zadel, want keizer Singha had ons wel binnengehaald om de Portugeezen uit zijn gebied te verdrijven, maar niet met de bedoeling, dat wij hun opvolgers en zijn overheerschers werden. In 1670 trachtten de Franschen, toen wij met Singha in open oorlog waren geraakt, in troebel water te visschen. In dat jaar stevende De la Haye met 9 schepen, waarvan 5 met meer dan 30 stukken bewapend — het admiraalsschip de Navarre voerde 56 stukken — en bemand met 2100 matrozen en 430 mariniers via de Saldanhabaai en Madagascar naar Voor-Indië, met den opzet om vestigingen op Ceylon en Banka te stichten. Mochten de Hollanders zich daartegen verzetten, dan moest geweld worden gebruikt. Welnu, aan verzet behoefde De la Haye niet te twijfelen; de Compagnie had zich terdege voorbereid. Van Goens had voor Ceylon 6 schepen geconcentreerd, Roothaes bewaakte de kust van Malabar met 12 bodems, in straat Soenda lag een bewakingseskader van 6 schepen onder Van der Dussen en ter westkust van Sumatra kruiste een smaldeel onder Quaelbergen; zelfs lagen twee schepen op post voor de Perzische kust. De Fransche rustverstoorders verschenen in Juli 1671 voor Suratte om Caron op te pikken, maar de overlooper was op toumée naar Bantam. Overigens kon de loge-gouvemeur Baron den admiraal De la Haye ook van voorlichting dienen, want ook hij was een ex-dienaar der Compagnie. Caron arriveerde trouwens bijtijds om de expeditie mee te maken. In Januari 1672 zou het ernst worden. De la Haye stevende naar Ceylon en toen hij ter hoogte van Goa een versterking van 5 schepen onder Duclos kreeg, werd hij zoo vechtlustig, dat hij het eskader van Roothaes, dat hij den 2ien Februari ontmoette, wilde aanvallen. Caron ontraadde hem zulks echter met klem, want de Fransche schepen waren reeds erg uitgevaren en hij kende oud-collega Roothaes te goed om niet te weten, dat men op zijn best zwaar gehavend uit den slag zou komen en dan zijn kansen voor een krachtige actie op Ceylon zou verspelen. De la Haye luisterde naar den wijzen raad en vervolgde zijn reis om den 22en Maart Trinconomale te bereiken. Men had hem blijkbaar op de kaneelkust verwacht en de bezetting op de oostkust niet versterkt, zoodat onze kleine krijgsmacht de in bezit name van twee kusteilandjes niet kon verhinderen. De Franschen beleefden evenwel geen genoegen van hun verovering; De la Haye mocht van geluk spreken, dat hij hier niet alles op één kaart had gezet en den 3en Juli was weggezeild, met achterlating van slechts een kleine bezetting in de sterkten. Want toen daagden van alle kanten compagnie-eskaders op: dat van wijlen Roothaes, nu onder Laurens Pyl, van Van Goens en Quaelbergen (de laatste vlootvoogd volgde Roothaes op, die op deze reis, na een wel zeer welbesteed leven in den dienst der Compagnie, was overleden). Van Goens vond van de Franschen, behalve de twee fortjes, ook nog twee tot drijvende batterijen ingerichte halfsleetsche schepen van De la Haye’s vloot. Zonder veel moeite veroverde hij een en ander, en voorts had Quaelbergen het geluk de uit De la Haye’s vloot gezeilde 1’Europe en Phoenix prijs te maken op haar reis om victualie te halen van de kust van Coromandel. De la Haye was inmiddels met zijn in bedroevenden staat verkeerende scheepsmacht naar San Thomé gestevend, een plaatsje even benoorden Pondicherry gelegen, op de kust van Coromandel. Hij ontnam deze plaats aan den vorst van Golconda, maar nauwelijks had hij haar bezet of de Indische vorsten uit de omgeving sloegen het beleg voor het stadje (24 Juli). Daar de Republiek en Frankrijk, voor zoover men wist, nog niet in oorlog waren, trad Van Goens niet dadelijk offensief op; voorloopig bepaalde hij zich tot de bewaking van Ceylon met de vereenigde scheepsmacht, die nu bestond uit 10 kloeke schepen, 7 fregatten, 4 fluiten en eenig licht materieel. Hij behoefde zich niet ongerust te maken over nieuwe activiteit der Franschen, want zij hadden genoeg te doen om zich in S. Thomé staande te houden en met het opkalefateren van hun uitgevaren schepen. En zelfs dat kon maar half; De la Haye moest de lekke Navarre en Triomphe op vlak water leggen1) en de Julie naar huis zenden; de Breton (48) werd vlaggeschip. Toen den 3en September de Compagnie de tijding ontving van het uitbreken van den oorlog met Frankrijk en Engeland, besloot Van Goens tot het offensief. Hij detacheerde 4 schepen naar de Perzische golf, die weldra een mooi succes boekten met de verovering van drie Engelsche compagnieschepen en het den wal opjagen van een vierde. Doch tegen de Franschen ondernam hij, misschien vreezend voor een coup-demain der Engelschen op Ceylon, nog niets. Het jaar 1673 was voor de Compagnie niet onverdeeld gunstig. De Britten op St. Helena maakten van den oorlogstoestand gebruik, zich van het geheele eilandje meester te maken en de onzen te verwijderen. Wel hernam den ien Januari een uitgaande compagnievloot van 5 schepen ons ververschingsstation en verjoeg twee Britten van de reede, maar spoedig daarna, den 4en Mei, daagde een Engelsch convooi onder captain Munden op, die niet alleen onze her- 1) Op vlak water leggen: in ondiep water aan den grond zetten. ovenng ongedaan maakte, maar bovendien het geluk had, drie argeloos binnenloopende en rijk geladen retourschepen, de Oliphant, de Europa en de Wapen van Campveer te verschalken. Zijn 4 oorlogsschepen maakten later nog de Papenburg en eenige kleine koopvaarders buit. Tegenover dit verlies van haar uitersten buitenpost stond echter in Indië de rijke buit van 11 Engelsche koopvaarders, waaronder één uit Japan en twee uit Bengalen. Gouvemeur-generaal Maetsuycker had dan ook energieke en beleidvolle maatregelen tegen Fransche en Engelsche agressie genomen. Ter beschikking van Van Goens en zijn Ceylonsch ressort stonden 12 oorlogsschepen; een smaldeel van 4 bodems bekruiste de kust van Bengalen, een ander, ook 4 schepen sterk, bewaakte de toegangen tot Bombay, 4 kruisers deden in diverse wateren van Voor-Indië dienst, zoodat in totaal, van 24 oorlogsschepen de vlag wapperde op de kusten van Ceylon, Malabar, Coromandel en Perzië. Het Bombay-eskader nam in 1673 vier E.I.C.-vaarders en deed, zij het een mislukten aanslag op Bombay, en met al die Hollanders in de buurt konden de nog steeds belegerde Franschen in S. Thomé al zeer weinig uitrichten. Zij maakten van hun verblijf gebruik om in het nabij gelegen Pondicherry een versterkte loge te stichten. Ook waagde De la Haye, zoo lang hij nog niet was geblokkeerd, zich eenige malen buitengaats. Op een van zijn kruistochten viel hij den I4en April met zijn vlaggeschip, de Breton, de Flamand en 3 sloepen een prauwenvloot van zijn Indische vijanden uit Masulipatnam aan en joeg deze het strand op. Daarna begon hij met dezelfde schepen een kapertocht in de Bengaalsche wateren. Maar nadat zijn scheepsmacht in Mei nog eenigszins was versterkt met een schip, een fluit en een hoeker, was het uit met het spelevaren, want den ióen Juni verscheen Van Goens ter reede van S. Thomé met 12 oorlogsschepen en 10 koopvaarders. Hij arriveerde op het gunstige tijdstip, toen De la Haye met de Breton en de Flamand nog buitengaats waren. Van Goens onderbevelhebber Quaelbergen zette onmiddellijk de actie tegen het treurige restant der Fransche vloot in, met 6 onzer beste schepen. Hij trof de Navarre, de Triomphe en de Bayonnais aan, zoo dicht mogelijk gekort onder het fort Pondicherry, en daar de eerste twee al half vergaan in de modder lagen, kostte hem de algeheele vernietiging dier schepen weinig moeite; het derde liet hij onder de batterijen in de modder liggen. Den 2ien Juli echter kreeg de bevelhebber van de zoo gehavende Fransche scheepsmacht een schoone gelegenheid om te toonen, dat hij een wakker man was. Tegen den avond van dien dag kwam namelijk De la Haye met zijn Breton ter reede van Pondicherry, terwijl Quaelbergen den toegang met 7 schepen bezet hield, alle op één na vijftigers, die dus gemakkelijk spel met den vijandelijken achtenveertiger konden hebben. Maar De la Haye had geluk. Men had hem noordelijker voor S. Thome verwacht :n hield die reede beter bezet, en toen de Breton met volle zeilen en harden wind n het zicht kwam, ver aan lij van den kop onzer blokkade-lime, kon Quaelbergen liet zoo snel onder zeil komen, of de Breton was den kop al gepasseerd en dicht >nder den wal gekomen,waar zij, opstekend en scherp zeilend nog de loef won ook. De Ter Gouw, onze beste zeiler, repte zich wat zij kon om het schip van den wal if te snijden, maar haastige spoed is zelden goed, hetgeen haar schipper Ouwel mdervond. Hij zette te veel zeil met den straffen wind en hield zijn lij onderjatterijpoorten wat te lang open, met het gevolg, dat het water binnengudste en lij na een kort geschutgevecht moest bijdraaien om zijn poorten dicht- en zijn schip ens te krijgen. Van die vertraging maakte de Breton gebruik om haar voorbij te komen. Zij noest wel, na haar wending, de kogels van 4 onzer schepen trotseeren, maar niettemin kwam zij weinig beschadigd uit den strijd en wist de twee wrakken der Navarre en Triomphe en de halfsleetsche Bayonnais te bereiken. De la Haye’s andere schip, de Flamand, ontging echter haar noodlot niet. Zij werd door het Bengalen-smaldeel omsingeld en zonder moeite veroverd, omdat zij voor haar kruistocht bijna de helft van haar geschut afstond voor de verdediging van S. Thomé en haar equipage was gesmolten tot slechts 55 man. Het op de verhaalde wijze tot machteloosheid gedoemde Fransche eskader, kon dus door Van Goens voorloopig onbewaakt worden gelaten, toen hij bericht kreeg van roerigheid der Engelschen. Dit rapport behelsde de mededeeling van het vertrek uit Engeland van een vloot van 10 schepen onder commodore Bass met opdracht om met de Franschen samen te werken. Zij werd in Augustus voor Ceylon verkend. Quaelbergen concentreerde dadelijk zijn blokkadevloot van San Thome voor Paliakatte en wachtte met 13 schepen, 3 fluiten en 2 sloepen den tot ontzet van De la Haye naderenden commodore af. Den ien September 1673 daagden de Engelschen op en trachtten de blokkade te doorbreken. Wij vingen het gevecht onder ongunstige omstandigheden aan. Quaelbergen had wel de loef, maar de wind was heel flauw en hij moest, terwijl hij den vijand opliep onder een hoek de vijandelijke linie bereiken. Het gevolg was, dat hij voorloopig slechts 6 zijner schepen binnen schotsafstand van 10 vijanden kon brengen, 3 uur lang bepaald in het nadeel streed en zware beschadigingen leed. In dit eerste treffen verloren wij vice-admiraal Frederiksz. Maar tegen 3 uur namiddags lag onze heele linie in de loefpositie evenwijdig aan die des vijands en toen keerde de kans. Weldra weken 4 Britten uit het centrum en veroorzaakten daarmede zulk een verwarring, dat Quaelbergen het oogenblik voor een algemeene entering aangebroken achtte. Jammer genoeg, gaven met al zijn schippers aan het bevel gehoor, maar hij zelf met de Damiate klampte de Antilope, de Outshoom de President (het vlaggeschip van vice-admiraal Hiddy) en de Cranesteyn de Samson aan boord en alle drie werden veroverd, waarna Bass den aftocht blies naar Madras. De schoone zege van Paliakatte kostte den onzen behalve den vice-admiraal en twee kapiteins, 45 dooden en 150 gewonden en het materieel had veel schade opgeloopen. Onze zeemacht hield nog ruim een maand S. Thomé geblokkeerd, maar nadat Van Goens persoonlijk de vloot met 3 schepen was komen versterken, oordeelde hij het, in den aanvang van October, juister om naar Trinconomale te verzeilen, omdat de kwade moesson ging doorstaan en de schepen belangrijke reparaties behoefden. Voor De la Haye was de zee dus weer schoon. Hij maakte daarvan gebruik door den 28en October met de Breton, de opge- SCHEGBEELD VAN EEN O.I.C. SCHIP, EEN JAVAANSCHE VROUW kalefaterde Bayonnais voorstellend. 1725. en de fluiten Guillot ten onzent werd in de 17e eeuw als schegbeeld algemeen de neder- ■ . LANDSCHE WAPENLEEUW TOEGEPAST; EERST IN DE 18e EEUW KWAMEN en St. Dems nog eens geleidelijk ook andere schegbeelden in gebruik. 1 uit te loopen. Nu had Van Goens wel voorzichtigheidshalve een observatie-smaldeel, bestaande uit de Cranesteyn, Rheenen en Pijl achtergelaten, maar daarmede onderschatte hij de kracht van De la Haye. De drie schepen waren De la Haye niet de baas, al hebben zij zich goed gedragen en een energieke poging om te enteren krachtig afgeslagen. Doch verder hebben de elementen de Compagnie geholpen. Het Fransche smaldeel werd namelijk op zijn victualie-reis naar Tranquibar door storm beloopen; de onzeewaardige Bayonnais strandde den i6en November voor deze reede en ook de beide fluiten leden schipbreuk, zoodat alleen de Breton de haven bereikte. Toen in April 1674 Quaelbergen met een gedeelte der Ceylon-vloot weer zijn post voor S. Thomé betrok, waren ook hem de elementen ongunstig. Tijdens een storm op den ien Mei sloeg de Cranesteyn om en werd met haar geheele equipage van 150 man door de zee verzwolgen, ook de Rheenen strandde. Het stormachtige weer was echter even funest voor de rustelooze Breton; de dappere kruiser verging den óen Mei. Van de Fransche scheepsmacht was dus niets meer over. Den óen September zagen admiraal De la Haye en gouverneur Baron zich gedwongen, het ook nog steeds van de landzijde belegerde S. Thomé over te geven. Zij en de 520 overlevenden der oorspronkelijke equipage van 2500 Fransche zeelieden zijn op twee Nederlandsche schepen en op de Fransche Diligente naar hun vaderland teruggebracht. Het jaar 1674 bracht den vrede met Engeland, waarmede de Compagnie van haar sterksten Europeeschen vijand was bevrijd. Zij mocht die gunstige omstandigheid zegenen, want in haar eigen gebied had zij met groote moeilijkheden te kampen, die wij zullen aanstippen om te laten uitkomen, hoe zij desondanks, den Engelschen en Franschen haar groote macht deed voelen. Wij vermeldden welk een zwaren strijd zij tegen Makassar streed, welk landschap onderworpen, maar daarmede nog niet was gepacificeerd, zoodat tal van malcontenten waren uitgeweken, voornamelijk naar het oosten van Java, waar zij door den energieken Madoerees Taroeno Djojo, in 1673 waren georganiseerd tot hulpbenden in zijn opstand tegen Mataram. De Compagnie wist, door te wedden op het goede paard, den rebel in 1679 na een zwaren oorlog te onderwerpen (eigenlijk pas in 1681). Aan Bantam wenschte, in 1651, sultan Agong zijn ouden luister te hergeven, wat in 1656 tot een openlijken strijd met de Compagnie voerde, dien zij wel won, maar met den vrede ging de handel opbloeien, en dat de Engelsche, Fransche en Deensche loges daarvan profiteerden was de V.O.C. een doom in het oog. Toen dan ook in 1676 kwesties over de troonopvolging rezen, hield zij de zijde van den man der toekomst en hielp hem aan den troon in 1683, wat dien vorst, sultan Hadji er onder zachten compagnie-dwang toe bracht den vreemden eenden in de bijt den toegang tot Bantam verder te verbieden, een zware slag voor de Engelschen, die hadden te vertrekken. Palembang was in 1659 getuchtigd, omdat de sultan in 1658 twee compagnieschepen liet afloopen; zijn straf was, dat hij den bouw van een fort aan de Moesi moest gedoogen en de Compagnie het pepermonopolie gunnen. Verder werd Menangkabau ter westkust van Sumatra van de Atjehsche overheersching verlost; het loon der Compagnie was Padang, dat het hoofdkwartier ter Westkust werd (1667). En ten slotte had Menado in 1657 onze hulp tegen de Tematanen ingeroepen en was van die roovers verlost voor een prijsje, namelijk de Minahassa en Gorontalo, die in 1683 definitief onder Compagnie-bewind kwamen. Is het niet verbazingwekkend, dat in de zware jaren van het laatst der gouden eeuw, aangevangen met het rampjaar 1672, toen de Republiek haar ondergang nabij was, de zwoegende „pennisten” in het kasteel van Batavia slechts werden geplaagd door de hitte en wolken muskieten en geregeld de rijke retourvloten bevrachtten en in „zooveel”-voud de missiven van den göuverneur-gerieraal en Raden copieerden, die victorie na victorie rapporteerden over de machtigste zeemogendheden, even goed als over tal van Indische staten? Noemen wij daarvan nog even het verre Perzië, dat de Compagnie den zijdehandel onmogelijk maakte. Daarheen werd in 1684 Casembroot met 7 schepen en een fluit gezonden. Hij veroverde 13 Perzische koopvaarders en het eiland Kismis, maar door zijn overlijden liepen de onderhandelingen met den Sjah in het zand en handelbaarder werd de vorst er niet op. In dezen tijd trad een nieuw euvel op, en wel de zeeroof, vooral in de Voor-Indische wateren, maar ook in den archipel. In hetzelfde jaar besloot Engeland den geleden smaad te Bantam te wreken; de E.I.C. rustte een eskader zware schepen uit om de stad te veroveren. Deze scheepsmacht was gesteld onder admiraal Andrews en telde een zeventiger, 4 zestigers, 4 vijftigers, 7 schepen van 30—40 stukken en 8 transporters; haar equipage bedroeg 7000 man. Tegenover schepen van een dergelijk charter kon de V.O.C. echter ook zware bodems stellen. Zij rustte te Batavia 17 schepen van 36 tot 64 stukken uit; verder posteerde zij commandeur Bors met 11 schepen in straat Malakka en 7 bodems in straat Soenda. De V.O.C. heeft gelukkig geen last van de groote Engelsche scheepsmacht gehad. De E.I.C. zond slechts een gedeelte naar Benkoelen en de Britten nestelden zich daar. Het is misschien voor Bors een groot geluk geweest, dat de Engelschen ter zee niets ondernamen, want hij voer niet gelukkig, daar hij twee schepen door stranding verloor. Met het uitbreken van den negenjarigen oorlog (1688—1697), mocht de Compagnie met recht vreezen, dat de Roi-Soleil zich in het Oosten niet onbetuigd zou laten. Frankrijk had voor zijn koloniale expansie reeds in 1685 een oogje op Siam geslagen, zich in dit land gevestigd en ook zijn loge te Pondicherry versterkt. En dat het verder gaande plannen had, bleek uit een systematische versterking der Fransche scheepsmacht in het Oosten. In 1689 gelukte zulks nog niet al te wel, want den 26en April trof een compagnie-retourvloot van 10 schepen de Normandie en de Coche bij de Kaap aan en veroverde ze. Onder nieuwe namen, Goede Hoop en Afrika, werden zij bij de zeemacht der Compagnie ingedeeld. Men wist toen nog niet dat de oorlog was uitgebroken en ook nog niets zekers, ien 22en Mei, toen het bericht van de troonsbestijging van Willem III binnenhvam, maar de Hooge Regeering te Batavia concludeerde daaruit terecht, dat zulks ien open oorlog met Frankrijk beteekende. Zij gelastte dan ook de concentratie yan een scheepsmacht onder Laurens Pit te Negapatnam, welke plaats werd inTericht om in 1690 de hoofdzetel van ons bestuur op de kust van Coromandel te INSCHEPING DER PASSAGIERS BIJ HET VERTREK VAN HET O.I.C. SCHIP CASTRICUM. RECHTS EEN TWEEDE SCHIP DER O.I.C. EN LINKS EEN FREGAT, DIE BIJ DE HEERSCHENDE WINDSTILTE DOOR SLOEPEN VAN DE REEDE WORDEN GEBOEGSEERD. worden, nu Masulipatnam in 1686 ook door Pit, aan het bezit der Compagnie was toegevoegd. De Compagnie had goed gezien. In 1690 arriveerde uit Brest een eskader van 6 schepen onder Duquesne. Deze Duquesne was niet de groote tegenstander van De Ruyter, maar diens neef, die Indische ervaring had opgedaan als luitenant op het eskader van De la Haye. Zijn eskader bereikte het Oosten niet ongeschonden. Frankrijk lag ook in oorlog met Engeland, en bij een treffen, den 3en Juli 1690, met den Engelschen compagnievaarder Philip Herbert, stak de dappere schipper van dien koopvaarder liever de lont in het kruit dan zich over te geven; bij die ramp verloor Duquesne 19 dooden en gewonden. Duquesne heeft de Compagnie veel last bezorgd. Den, 29en Juli veroverde hij onder Ceylon de Montfoort, en, den ioen Augustus aangekomen voor Negapatnam, wist hij de Mijdrecht te knippen; hij het echter drie andere schepen, die onder de bescherming van het fort lagen, ongemoeid. Den I2en Augustus lag hij voor Pondicherry; den 24en nam hij een kijkje voor Madras, waar Pit met de Engelschen alles in gereedheid had gebracht om hem warm te ontvangen. Hij lag er met 3 veertigers, een groot Engelsch schip en twee kleine Britten ter reede, terwijl onder den wal nog twee Hollandsche fregatjes van 12 stukken geankerd lagen. Hoewel de Franschen slechts 220 stukken aan de 258 der verbondenen konden presenteeren en deze bovendien het fort in den rug en de loef hadden, waagde Duquesne toch een aanval. Hij zeilde de reede op, ankerde in linie tegenover het Nederlandsch-Engelsche eskader en opende het gevecht met een branderaanval door de Montfoort, zijn prijs van Ceylon. Daar dit schip van lij moest opwerken en geen deugdelijke enterdreggen had, kwam het ten slotte tusschen de beide linies terecht en ging in vlammen op. Bovendien raakte de Florissant, misschien in haar manoeuvres belemmerd door de nabijheid van den brander, de 1’Ecueil aan boord, en ten slotte teisterden de onzen, die al hun geschut over één boord hadden gehaald, de Franschen zoodanig, dat zij met een verlies van 23 dooden (2 kapiteins) en 32 gewonden moesten afdeinzen. De verbondenen hadden 8 gesneuvelden (een kapitein) en 28 gewonden, waaronder de Engelsche commodore Heath. Deze nederlaag brak de kracht van het kleine eskader, dat nu Pondicherry geen hulp meer kon bieden. Duquesne splitste zijn eskader in twee smaldeelen en is in Januari 1691 na meer dan 100 dooden aan ziekten te hebben verloren, met een 400-tal lijders, thuisgezeild. Toch was de balans der Compagnie over 1690 niet zoo gunstig als de zege over de Franschen zou doen vermoeden. Zij verloor in dat jaar 11 schepen tegen 3 in het vorige jaar en wat niet uit de balanscijfers bleek, maar veel ernstiger zou uitkomen, was de vestiging der Engelschen in Calcutta, waarmede zij eerst recht stevig in Voor-Indië in den zadel kwamen. In 1692 liepen verontrustende berichten binnen over de komst van een nieuw Fransch eskader, ditmaal een van 12 schepen, waartegen de V.O.C. een scheepsmacht van 10 schepen met 46 tot 64 stukken bewapend uitrustte, het z.g. Bengaalsche- daarna het Malabaarsche eskader genoemd, gecommandeerd door admiraal Van den Berg met als onderbevelhebbers vice-admiraal Burggraeff en schout- bijnacht Ursijn. Voorloopig stevende deze scheepsmacht naar Cotchin, waar wij in oorlog lagen met de bevolking. Veiligheidshalve werd ook nog een Coromandelsch eskader van 9 kleinere schepen gevormd onder commandeur Wanderpoel. 53 Geen van beide vloten heeft echter tegen de Franschen behoeven te strijden, want het kleine vijandelijke smaldeel, dat werkelijk is aangekomen, heeft zich maar 2ven voor Bombay vertoond; het nam daar in de buurt een Engelschen compagmeyaarder en zeilde daarna thuis. De vereenigde eskaders onder Van den Berg en Wanderpoel konden zich onder het opperbevel van Pit toch nog nuttig maken. Pit sloeg het beleg voor Pondicherry, dat hij den 8en September na korten doch hevigen tegenstand veroverde. De Fransche diplomatie, hoogst vindingrijk in het loslaten van „canards”, wist de Hooge Regeering op het einde van 1694 weer te verontrusten met geruchten over enorme uitrustingen voor het Oosten. T en einde tegen alle verrassingen beveiligd te zijn, rustte de Compagnie niet minder dan 6 eskaders uit. Zij kon zulk een formidabele scheepsmacht, omvattend 40 bodems, in zee brengen, want op haar schepenlijst stonden 17 kloeke schepen van 600—1000 ton, 6 jachten van 400—800 ton, 16 van 200—400 ton en 19 van 100—200 ton, benevens 21 fluiten van 200—700 ton en 142 kleine vaartuigen. In 1694 en 1695 woei onze vlag van een Malabar- een Suratte- een Ceylon- een Colombo- een straat Soenda- en een straat Malakka-eskader onder de vlootvoogden Burggraeff, Van Scheeve, Voet, Huntum, Pijl en De Roo. Zij kruisten echter tevergeefs, want veel Franschen daagden niet op, en in 1696 hield men het Malabaren Ceylon-eskader binnen. In dat jaar hadden enkele mutaties in de andere eskaders plaats, die wij buiten beschouwing kunnen laten. Zeggen wij daarvan slechts, dat het Suratte-eskader onder Van Scheeve van 6 DEKZICHT NAAR ACHTEREN OP EEN SCHIP DER O.I.C. 1725. OP DEN VOORGROND HET OVER HET GEHEELE SCHIP DOORLOOPENDE OPPERDEK. ACHTER DEN GROOTEN MAST HET. VERHOOGDE HALFDEK; GEHEEL ACHTER DAAR BOVEN DE „HUT” MET DE KAMPAGNE. VÓÓR DE HUT HET ZONNEDEK, DAT OP COMPAGNIESCHEPEN VEEL VOORKWAM. tot 9 schepen werd vergroot. Het bevond zich den 7en Februari te Cotchin, toen Van Scheeve bericht kreeg, dat een Fransch eskader van 6 bodems onder De Serquigny d’Aché zich op de kust van Malabar had vertoond. Drie hunner waren volwaardige oorlogsschepen; twee dezer, vierenzestigers, droegen de goede Hollandsche namen Zeeland en Medemblik en waren dan ook prijzen; de 3 overige schepen bewapende koopvaarders.1) Op deze tijding haastte Van Scheeve zich den I4en Januari om de noord, waar de vijand was gesignaleerd; hij vatte post voor Goa, waar hij den 7en Maart den vijand in zicht kreeg. Ons eskader was tegen het Fransche zeer zeker opgewassen; dit had trouwens al een schip minder, dat zwaar lekkend naar Suratte was opgezonden. Van Scheeve’s 7 schepen voerden 316 stukken tegen de Franschen slechts 262, zij het ook, dat deze gemiddeld van zwaarder kaliber waren en bovendien had hij, toen beide vlootjes op tegenkoers op elkaar toezeilden, de loef. Van zijn overwicht heeft Van Scheeve evenwel geen gebruik gemaakt wegens een slimme manoeuvre van d’Aché, die hem verleidde tot foute reacties, welke een deel van zijn eskader buiten gevecht brachten. Wij zullen probeeren de tactiek in dit gevecht voor Goa den lezer duidelijk te maken. Even voordat het kopschip der Fransche linie het onze had bereikt, gingen de Franschen door den wind en maakten rechtsomkeert, zoodat zij den schijn aannamen te wijken. Maar een uur later draaiden zij plotseling terug op den ouden koers en passeerden onder hevig vuur onze linie. Halfweg de linie gekomen, draaide d’Aché, die in het midden voer op zijn Zeeland, plotseling tot loodrecht op zijn koers van ons af. Hij bekreunde zich dus niet erg om zijn linieverband, maar Van Scheeve blijkbaar ook niet, want onze vlootvoogd volgde hem dadelijk, na zijn eskader geseind te hebben links uit de flank te marcheeren. Hij commandeerde semi-oorlogsschepen met schippers, niet genoeg bedreven in de vechtmanoeuvres. Het gevolg was, dat alleen de volgschepen koers veranderden en zijn 3 voorlieden op den ouden koers doorliepen, omdat zij het sein niet hadden begrepen. Op deze wijze werd zijn eskader in twee mooten gesneden en kreeg d’Aché gedurende 11/2 uur slechts 4 tegenstanders te bestrijden. D’Aché zag daarna kans door zeer hoog te zeilen de loef te winnen, hetgeen hem ook gemakkelijk werd gemaakt, omdat Van Scheeve wat vallen moest, ten einde zijn afgedwaalde bodems weer bij de vlag te krijgen. En zoo moest het gebeuren, dat *) Wij herinneren er den lezer aan, dat kapitein Philip Schrijver de Zeeland en kapitein Jan van der Poel de Medemblik commandeerde in den slag bij Lagos (27 Juni 1693). Zij redden de vloot der geallieerden door het vijandelijke gros tot zich te trekken en moesten hun bodems na een heldhaftige verdediging overgeven. de Franschen, ruim de loef wonnen, ons adieu zeiden en tijdens den nacht ons ver vooruit raakten, zoodat Van Scheeve de vervolging moest opgeven. De verliezen aan menschen waren aan weerszijden niet groot, maar onze schepen waren nogal gehavend en wat erger was, de Franschen hadden ons een lesje in eskader-varen gegeven en waren zoo vrij als een vogeltje in de lucht op de druk bevaren scheepsvaartroute. De regeering te Batavia was dan ook niet zeer gesticht over het gevoerde beleid; zij verwees Van Scheeve naar den krijgsraad en hij boette zijn fout met degradatie. Vóór zijn terugkomst te Batavia was het Colombo-eskader onder Huntum ter versterking gezonden. Het arriveerde den 22en Februari te Cotchin en vereenigde zich den I9en Maart met dat van Van Scheeve voor Goa. Men ging toen op zoek naar de Franschen en ditmaal was het Huntum, die met 8 schepen naar Suratte gestevend, de Franschen den I5en April op de rivier aantrof. Ten einde d’Aché het ontsnappen te beletten, liep hij in den nacht van den 2óen April de riviermonding binnen tot weinig benedenstrooms van het vijandelijke eskader, met de bedoeling het met het krieken van den dag aan te vallen. Maar d’Aché was een „uitgestudeerd” zeeman. In het holle van den aardeduisteren nacht, üep hij met gedoofde lichten uit langs Huntums schepen en werd zoo laat opgemerkt, dat het onzen vlootvoogd niet meer baatte de ankerkabels te kappen en in allerijl de vervolging te beginnen. Een dag lang heeft hij den vijand in zijn zog gezeten, maar de Franschen waren beter bezeild en raakten hem te ver vooruit. Overigens hadden zij nu genoeg van het verstoppertje spelen; d’Aché voer thuis en de Compagnie heeft alleen nog last van hem gehad aan de Kaap, waar hij de Veenmol kaapte. Hoe jammer is het, dat de onzen gefaald hebben in het hernemen der twee exNederlandsche oorlogsschepen, die zich bij Lagos zoo schitterend hadden geweerd. Met d’Aché’s expeditie was de Fransche actie in het Oosten afgeloopen; zij had ons weinig geschaad en den Franschen zeker niet gebaat, en niet de wapenen maar koning Lodewijks diplomaten maakten de verovering van Pondicherry ongedaan, want bij de vrede kreeg Frankrijk zijn station terug en het maakte er in de volgende jaren een bloeiende handelsplaats van. Het jaar 1697 markeerde het toppunt en het keerpunt der maritieme kracht van de V.O.C. en dat wel uiterst scherp! De vrede, hoe weinig vast ook, veroorzaakte weldra een groote inkrimping der weermiddelen ter zee en bovendien kenmerkte een verbluffend snel inzettende verslapping de bestuursorganisatie na 1698. In deze is de Compagnie ziende blind geweest, want mocht zij zich misschien met eenigen schijn van recht paaien met de vaste vriendschap van Engeland, dan heeft zij toch wel, zeer laakbaar, het zich snel ontwikkelend zeerooversbedrijf in de Oostersche wateren en de toenemende handelsconcurrentie onderschat. Zij was reeds spoedig niet opgewassen tegen tal van Arabische piraten, Engelsche en Fransche avonturiers en vooral niet tegen den ondememenden en stouten zeerooversvlootvoogd, den Voor-Indischen piraat Angria. Het is waar, de Compagnie kreeg spoedig veel te stellen in eigen huis, en jaren waren noodig om de orde in den archipel te herstellen. De drie successie-oorlogen op Java (1704—1708; 1719—1723; en 1749—1757) verslonden schatten en bonden een groot deel van de krijgsmacht der Compagnie aan Java. Werkelijke rust heerschte op het hoofdeiland eerst na 1772 en ook Bantam was toen intusschen definitief bedwongen (1753). Verder was in 1722 het gezag met omverwerping bedreigd door woelingen en conspiraties van compagnieslaven; Pieter Erbervelds doodshoofd te Batavia op een lans geprikt als „gedagtenisse”, herinnert nog steeds aan deze bedreiging. Buitengewoon ernstig was de Chineezenopstand van 1740, die oorzaak was van een paniek en den moord op duizenden zonen van het Hemelsche Rijk. Lang maakten naar het binnenland geweken maraudeerende benden, zeker van den steun van Mataram, Java onveilig; eerst in 1743 was dit euvel bedwongen. Deze gebeurtenissen wijzen zeker niet op groote inwendige kracht der Compagnie; het ging haar ook niet goed meer, de corruptie ondermijnde het eens zoo onverwoestbaar lijkende lichaam. Ten slotte voerde de Compagnie in 1766 weder een zwaren strijd met Makassar, die het volgende jaar in ons voordeel werd beslecht; West-Bomeo werd in 1778 onder het gezag der V.O.C. gebracht. In de Westerkwartieren evenwel ging haar gezag hollend achteruit. Militair sterk waren wij daar trouwens nooit geweest, als men de prachtige acties der hier zoo lang werkzame zeemacht uitzondert, want territoriaal bezit hadden wij er eigenlijk niet; onze macht was beperkt tot versterkte loges. Economisch waren wij er uiteraard zwakker dan in den Indischen archipel, omdat wij, behalve in Ceylon, nergens een monopolie bezaten. De Engelschen zorgden, dat de Franschen in Voor-Indië weinig invloed kregen, zij hebben hen er in den zevenjarigen oorlog (1756—1763) vrijwel absoluut uitgewerkt. Doch daar wij er nu eenmaal zaten en bondgenooten waren, hebben de Britten ons voornamelijk door een economischen oorlog klein moeten krijgen. MEDAILLE, GESLAGEN BIJ HET HONDERDJARIG BESTAAN DER OOST INDISCHE COMPAGNIE. 1702. Hun grootste succes is geweest, dat zij ons van den steun van den Groot-Mogol beroofden, waarna wij zonder al te veel moeite werden overvleugeld. Wij hebben in 1759 een laatste energieke poging gedaan om den verloren invloed met geweld te herwinnen, wij komen straks op de daarbij ondervonden nederlaag terug. De V.O.C. vreesde ook, en terecht, dat de Engelschen ons op Ceylon niet met HET „PERMANENT GERIGTSTEEKEN” TE HUISDUINEN, WAAR DE LICHAMEN VAN DE MUITERS VAN Htl O.I.C.” SCHIP NIJENBURG NA DE TERECHTSTELLING ALS AFSCHRIKWEKKEND VOORBEELD WERDEN TENTOONGESTELD. 1763 rust zouden laten. Zij lag in 1760 met den vorst overhoop en vreesde Britsche inmenging, maar hier handhaafde de Compagnie nog geruimen tijd haar vooraanstaande positie door het beleid van de laatste groote figuur der Compagnie Iman Falck, die in 1766 den vorst de souvereiniteit over onze bezittingen wistaf te dwingen. Van kaap de Goede Hoop maakte de Compagnie niet veel. Van 1685 dateert de eigenlijke propaganda voor de kolonisatie van Zuid-Afrika, waar de Amsterdamsche weesmeisjes van konden meepraten, doch het monopolie-dogma verhinderde de ontplooiing van den Compagnie-tuin tot een schoone, bloeiende kolonie van den Nederlandschen stam. De vierde Engelsche oorlog (1780—1784) luidde den ondergang der Compagnie in. Zij verloor spoedig tal van bezittingen. Bij den vrede van Parijs kregen wij wel bijna alles terug, maar Negapatnam, het gezagscentrum der Westerkwartieren, niet, en.... ons kostelijk monopolie in den archipel waren wij kwijt met en benevens ons prestige bij de inlandsche vorsten. In Riouw en Selangore brak verzet uit; Malakka werd belegerd, de hulp der Staatszeemacht was noodig om het wankelende Compagniegezag te herstellen. En toen werd in 1795 in Nederland de vrijheidsboom geplant en Engeland trad energiek tegen ons in het Oosten op. Wij raakten de Kaap, alle kantoren in Voor-Indië, de Westkust van Sumatra, Malakka, Ceylon, Ambon en Banda kwijt. Slechts Ternate werd dapper verdedigd en tot den insolventen boedel der Compagnie behoorden nog slechts Java, Palembang, Bandjermasin, Makassar en Menado. Met deze jeremiade — en wij hebben nog wel tal van kleine conflicten in de verschillende kwartieren onvermeld gelaten — moeten wij de laatste krijgsacties ter zee der V.O.C. na het bloeitijdperk inleiden. Zij zijn er dan ook naar! Tijdens den Spaanschen successieoorlog (1702—1713) bleek opvallend, hoe snel de krijgsmacht ter zee was vervallen. Reeds in 1703 was zij zoo zwak, dat niet kon worden verhinderd, dat twee Fransche schepen twee Britten tot op de reede van Malakka vervolgden en er één buit maakten. In 1705 kaapten 4 Franschen onder De Pallières voor Coromandel de rijk geladen Gouden Phenix. Schepen voor een convooi konden er blijkbaar niet meer af, hetgeen toch zeker was geboden, want de directeur-generaal van Coromandel Poons was aan boord en raakte dus in gevangenschap. De Compagnie kreeg 6 schepen bij elkaar om De Pallières te verjagen, maar de uitrusting nam zooveel tijd, dat, toen men buitengaats kwam, de Franschman reeds was thuisgevaren. Gelukkig beschikte de Compagnie nog over kranige schippers. Op den I3en April ontmoetten 3 uitgaande Oostindiëvaarders een Fransch eskader onder Des Augiers, bestaande uit twee kloeke zestigers en twee kleinere schepen. Des Augiers veroverde na zwaren tegenstand de Hochstadt (56). Haar schipper De Rooy streek eerst, nadat hij 60 dooden en gewonden had gekregen. De Assendelft moest zich na 7 uur strijd, brandend overgeven. De Berg wist een tweëenveertiger af te slaan en ontkwam; in totaal kostte deze actie tegen koopvaarders den vijand 85 man. Bovendien was het of de Engelschen de ontbinding der Compagnie roken. Zij zagen, hoe telken jare de schepenbeweging minderde, hoe vreeselijk de ziekten op de uitgaande vloten en in de Indische garnizoenen huis hielden, zoodat onze weer- macht ter zee en te land smolt als sneeuw voor de zon. Op de schepen vervingen steeds meer inlanders de Europeanen, aan nieuwbouw van groote schepen werd niets meer gedaan, men hield de communicatie gaande met opgekalefaterde, kleine vaartuigen. En als conflicten rezen, zocht de Compagnie haar kracht in onderhandelen en dingen, maar niet meer in de wapenen. Zij ontruimde in 1706 Madagascar; de Franschen namen het weldra in bezit, en de Engelschen zeilden in drommen naar Batavia, monopolie of geen monopolie; 38 schepen arriveerden in 1706. k SCHIPBREUK VAN HET O.I.C. SCHIP „DE JONGE THOMAS” NABIJ KAAP DE GOEDE HOOP, i JUNI 1775. DE 65 JARIGE VEEOPZICHTER WOLTEMADE SLAAGDE ERIN ZEVENMAAL TE PAARD DEN TOCHT VAN DEN WAL NAAR HET SCHIP TE MAKEN, WAARBIJ HIJ 14 SCHIPBREUKELINGEN WIST TE REDDEN. BIJ DE ACHTSTE POGING KWAM HIJ ZELF IN DE GOLVEN OM. TER HERINNERING AAN DEZE HELDENDAAD HEEFT DE O.I.C. EEN NIEUW SCHIP NAAR WOLTEMADE GENOEMD. Gedurende den geheelen oorlog verloren wij schepen aan de Franschen. Twee haalden, in 1709, voor Mocha de Koning van de reede weg; kleine, stroopende Fransche eskaders namen tusschen 1709 en 1712 tal van koopvaarders, zonder dat er iets tegen werd gedaan. En dan, de vrede van Utrecht bracht Indië niet de weldadige rust, die het dommelend moederland deelachtig werd. Andere volken werden wakker. In 1716 begon de Compagnie van Ostende onder onze duiven te schieten. Wel deed zij in den aanvang niet zoo heel veel kwaad en in 1721 heeft de V.O.C. drie harer schepen genomen, maar het was toch maar goed, dat de keizer van Oostenrijk op andere motieven dan onze kracht besloot zijn schepping in 1735 te likwideeren, want de Compagnie kreeg ook last van nieuwe concurrenten. Zij zag in 1731 de schepen der Zweedsche O.I.C. haar limieten overschrijden en in 1732 die van een Spaansche Compagnie. Deze waagde het van de Filip¬ pijnen uit, handel op de Molukken te drijven. Dat was de Compagnie toch te bar. Zij rustte 4 scheepjes uit, die onder commandeur Van Hoekers op een kruistocht voor Mindanao (Filippijnen) werden gezonden. Den 21 en October 1733 viel het kleinste, de Langerack (10) onder Van Ingen, Mindanao binnen, maar eenige Spaansche galeien van 16 stukken veroverden het aan den wal gemeerde scheepje na een scherp gevecht en de bemanning werd zeer „spaansch” in de ketenen geklonken en op de galeien gezet. 54 Dit snoode bedrijf noopte de regeering in 1735 een sterk eskader van 4 schepen, neevoerend 170 soldaten, satisfactie te laten eischen en indien deze niet werd gereven, Manilla te blokkeeren. De commandeur De Vrij had opdracht zich met niet ninder dan 5000 realen schadevergoeding tevreden te geven en als goed handelsman rcoeg hij dus 10.000. Och, en daar de hidalgo’s niet op een paar Spaansche matten ragen, slaagde de commandeur er na vele plichtplegingen in, 6500 realen los te ringelen en hij kreeg de gevangenen vrij. De elementen waren de Compagnie in 1737 al zeer boos gestemd. Bij een zwaren itorm aan de Kaap verloor zij van haar retourvloot van 8 schepen niet minder ian 7, en kan men in dit geval den storm de schuld geven, het feit dat zij tusschen [737 en 1742 drieëntwintig en tusschen 1742 en 1747 zeventien bodems door sclripjreuk verloor, geeft voedsel aan de klachten van zoo menigen zeeman uit dien tijd, lat de retourschepen veel te zwaar beladen thuisvoeren, volgestopt als zij waren met particuliere handelswaren van knoeiende schippers en hun lastgevers, de hooge :ompagniedienaren, en bovendien herhaaldelijk voor de belangen dier heeren den Tiinstigen tijd van het oversteken van den Indischen Oceaan verzuimden en ondergingen in de zware orkanen, die op hooge Zuiderbreedte waaien. 3 De Oostenrijksche successieoorlog (1740—1748), waarin de Republiek op het Laatst werd betrokken en die haar slechts schade en schande bracht, ging aan Indië nagenoeg schadeloos voorbij, maar één gebeurtenis is toch vermeldenswaard. Een Fransch eskader onder La Bourdonnais stevende naar het Oosten, spoedig gevolgd door een Engelsch onder vice-admiraal Boscawen. Het laatste eskader trof, in Maart 1748, aan de Kaap een uitgaande compagnievloot van 6 schepen onder commandeur Betting, die met het oog op den oorlogstoestand goed was uitgerust en 400 soldaten aan boord had. Beide vlootvoogden vonden ae ontmoeting een prachtige aanleiding tot samenwerking en zij besloten samen een aanslag tegen Mauritius te ondernemen. Men zeilde den i8en Mei uit, bereikte den 25en het eiland, maar Boscawen achtte de vestiging toch te stevig bevestigd en men zag van den aanval af. La Bourdonnais heeft de V.O.C. geen kwaad kunnen berokkenen, omdat stormweer hem zulks belette. Zijn vèrdragend plan Malakka te overrompelen, zou hem waarschijnlijk zijn gelukt, omdat de haven slecht verdedigd was, maar het booze weer vernielde eenige zijner schepen, ook het vlaggeschip, en de overige werden zwaar beschadigd. Van den zevenjarigen oorlog had de V.O.C. evenmin veel last; veel grooter schade voegde ons Angria toe, die de Compagnie, in 1755, op de kust van Coromandel 3 schepen ontroofde. Ook aan de Boegineesche piraten, die in Djohore en Selangore de eerste viool en in Riouw geheel den baas speelden, toonden wij onvoldoende gelaat. Een eskader kon de roovers uit Selangore verdrijven maar uit Riouw waren zij niet te verjagen. In Voor-Indië ging het sneller en sneller bergaf met de Compagnie. Ondanks den vrede bezetten de Engelschen in 1757 onze loge te Tegenapatnam en de Franschen vernielden die te Sadraspatnam en legden beslag op de Haarlem. Maar toen de Engelschen in 1759 zoo ver gingen onze oude loge te Suratte te bezetten, knoopten de compagniedienaren van Houghly geheime onderhandelingen SCHIPBREUK VAN HET O.I.C. SCHIP WOESTDUYN, 24 JULI 1779. NADAT HET SCHIP DES MORGENS OP DE RASSEN BIJ WALCHEREN WAS GELOOPEN, WERD TEGEN DEN AVOND BESLOTEN TUIG EN MASTEN TE KAPPEN. INTUSSCHEN KWAM VAN VERSCHILLENDE ZIJDEN HULP OPDAGEN, WAARBIJ ZICH VOORAL DE GEBROEDERS NAEREBOUT ONDERSCHEIDDEN, DIE 87 OPVARENDEN WISTEN TE REDDEN. SLECHTS 12 MANSCHAPPEN VERLOREN BIJ DEZE RAMP HET LEVEN. aan met den Nabob van het Ganges-gebied, ten einde den Engelschman uit de buurtvesting Fort William te verdrijven. Het zou een wanhoopsdaad blijken, maar de regeering te Batavia had ooren naar het plan en rustte 6 schepen uit onder commando van commandeur Middelmeer. Aan kolonel Roussel werd het bevel over 330 Europeesche- en 560 inlandsche soldaten gegeven met last bij Chinsura te landen. Het was echter een tijd geworden van veel praten en loslippigheid, om maar van verraad te zwijgen. De Engelsche gouverneur Clive was dus veel eerder op de hoogte van onze plannen dan de schepen waren uitgerust en bovendien zeilde één schip vooruit naar Chinsura, en wat Clive daarvan zag, versterkte zijn argwaan. Den 29en September 1759 arriveerde ons eskader voor Chinsura; het was vergaderen en beraadslagen, dag in dag uit, en al groeide ons eskader nog met 2 schepen, sneller wies de macht van den gewaarschuwden tegenstander. Ten slotte nam hij het initiatief tot de actie. Op den 22en November namelijk stond zulk een zware stroom in de groote rivier, dat twee onzer schepen gingenkrabben (met anker en al meegesleurd door den stroom) en aan den grond raakten. Van de daardoor ontstane verwarring maakten de Calcutta (50), de Duke of Dorset (40), de Hardwich (36) en 12 sloepen gebruik om af te komen; zij ankerden bij ons voorste schip de Vlissingen en namen dit onder zwaar vuur. De tijden waren wel veranderd. Drie Engelschen, tezamen metend 1690 ton, met 126 stukken en 540 man, attakeerden zonder schroom 7 Hollanders, metend 3060 ton, bewapend met 204 stukken en bemand met 370 HET O.I.C. SCHIP CANDIA, GEBOUWD IN 1788. koppen. Uit deze cijfers blijkt echter wel ons zwakke punt, de ernstige onderbemanning der schepen. De zaak was, dat het eskader veel matrozen voor de actie te land had moeten afstaan. Ook hadden wij tegenslag, of beter, wij konden een tegenslag niet meer goedmaken met buitengewone zeemanschap. Na een half uur strijd werd de ankerkabel van de Vlissingen stuk geschoten, en op drift geraakt, voer zij no. 2 der linie, de Bleyswijck aan, die daardoor naar den wal zwaaide en met het achterschip geboeid raakte. Vechten kon zij dus nauwelijks en de Vlissingen kreeg het geconcentreerde vuur der Britten te verduren, dat spoedig stengen en raas en 36 dooden en gewonden kostte, terwijl zij in brand raakte. Vóór zij streek, wist de Bleyswijck vlot te komen; dit schip Het zich tot bij de twee gestrande schepen zakken. Na de VHssingen kwam no. 3 der linie, de Welgelegen, aan de beurt, die spoedig op drift raakte, no. 4, de Prins van Oranje ramde, en deze meesleurde op den oever. En toen kwam de Bleyswijck ten slotte nog eens aan de beurt; zij streek na een strijd van 3 kwartier, gevolgd door de beide gestrande schepen. Onze nederlaag was dus volkomen, al had het volk zich zeer flink gedragen; de Duke of Dorset bijvoorbeeld had 90 kogelgaten in haar romp. Onze verhezen bedroegen 30 gesneuvelden en 35 gewonden. Van onze scheepsmacht was nog slechts één schip, de EHsabeth Dorothea, die lager op de rivier lag over; zij werd den 25en November zonder tegenstand te bieden genomen, nadat ons expeditiecorps, den 24en, totaal was verslagen. In dat rampzahge gevecht vielen 372 man, en kolonel Roussel werd met velen der zijnen gevangen genomen. Den 3en December werd een wapenstilstand gesloten, gevolgd door een hoogst nadeehg vredesverdrag. In Bengalen mochten nog 125 man bhjven, en tegen een groote schadevergoeding kregen wij 4 der schepen terug. En dat, terwijl de Repubhek bevriend was met Engeland en in zekeren zin zelfs verbonden! 1. Dat land streed ook met voorspoed tegen Frankrijk, post na post werd aan het laatste land ontweldigd, en wij hadden last van beide partijen. Ook in den archipel Heten de Engelschen en Franschen elkaar niet met rust. Den 7en Februari 1760 veroverde D’Estaing met de Condé en de Expédition het fort Marlborough en TapanoeH in Benkoelen. Hij verscheen daarop voor Batavia en repareerde op Onrust zijn schepen. De hoffeHjke Franschman bood de V.O.C. de veroverde plaatsen aan en wij hadden bepaald recht op dat bezit, dat Russell ons eenige maanden tevoren had ontfutseld, maar angst was de raadsman der Comgapnie geworden en dus bedankten wij gracieuseHjk voor het aanbod. Onze geste is bHjkbaar niet door de Britten gewaardeerd; zij hielden althans, in zicht van Batavia, twee onzer schepen aan. Op Ceylon zat de Compagnie in angst en beven voor de Engelschen. Groot was dan ook de ontsteltenis, toen in November 1761 vijf Engelsche oorlogsschepen het anker in de haven van Colombo Heten vaUen. Het was echter nog slechts bangmakerij, evenals in 1762 toen 20 Britten onder Cornish voor Trinconomale opdaagden, maar geen vijandeHjkheden pleegden. Onze reactie was de versterking van Trinconomale, m 1764 zond de regeering 5 schepen en troepen ten einde Candy, eer de Britten ernstiger zouden optreden, te onderwerpen en zoodoende tenminste geen vijand in den rug te hebben. Wat baatte het al? In 1771 ging Cananoor verloren; Cotchin werd in 1776 door Indiërs aangevallen, ach, de Compagnie zond één schip en wat licht materieel en werd verslagen, m 1777 kwam nog een schip, en Cotchin kon tenminste behouden worden, zoo lang het duurde. Die volkomen machteloosheid in de Westerkwartieren is eigenlijk zoo onbegrijpelijk, want de V. O. C. beschikte nog over 95 schepen van 600 tot 800 ton, waarvan natuurlijk een groot deel op reis van en naar patria TEWATERLATING VAN DRIE SCHEPEN OP DE WERF DER O.I.C. TE AMSTERDAM, was en OVer een 2 JULI 1783. OP DEN ACHTERGROND HET GROOTE MAGAZIJN DER COMPAGNIE, . i dat in 1822 instortte. zwerm sloepen, noe- kers en prauwen. De verklaring is voor een deel hierin te zoeken, dat de Compagnie tot het inzicht was gekomen, dat zij te ver had gereikt en te hoog had gegrepen en verstandiger deed, zich naar krachten, zoo sterk mogelijk in den archipel te maken. Wij vermeldden reeds in hoofdzaak, waar zij haar gezag uitbreidde, verstevigde of nieuw vestigde. In 1780 brak de fatale vierde Engelsche oorlog uit. In Augustus 1781 werd de Westkust van Sumatra aan twee Engelsche oorlogsschepen overgegeven, hoewel 100 man weerstand konden bieden en de Menangkabausche hoofden hulp aanboden. Dat is juist het merkwaardige van deze periode, dat hier, en in Java de hoofden en de vorsten de Compagnie onverdacht trouw waren en ons eerst in den steek lieten, toen de dolle patriot Daendels door zijn grootsch maar tactloos beheer onze beste vrienden van ons had vervreemd. De overgave van de Westkust was een smadelijke, de belofte der Engelschen, den corrupten compagniedienaren hun particuliere bezit te waarborgen, was genoeg om de kolonie aan den vijand over te dragen. De Kaap bleef in 1781 behouden, omdat De Suffren voor den Engelschen schoutbij-nacht Johnstone de Kaap bereikte, wat den Engelschen helaas niet verhinderde hun slag tegen 7 Oostindiëvaarders, ter waarde van 10 millioen gulden, in de Saldanhabaai te slaan1). Een Britsch leger onder Munroe en een scheepsmacht onder Hugues ontnamen HET ESKADER ONDER DEN KAPITEIN COMMANDEUR J. P. VAN BRAAM IN OOST INDIE. DEBARKEMENT VAN DE LANDINGSTROEPEN BIJ TOELOE CATAPANG OP DE KUST VAN MALAKKA, 18 JUNI 1784. in hetzelfde jaar Negapatnam aan de Compagnie. Zij verloor verder al haar bezittingen op de kust van Coromandel. Dat zij haar factorijen op de kust van Malabar behield, was uitsluitend te danken aan de vrees der Engelschen voor de Franschen onder Suffren. In 1782 leverde De Suffren een gewonnen zeeslag tegen Hugues, tengevolge waarvan het in den aanvang van dat jaar verloren Trinconomale kon heroverd x) Johnstone had Suffren bij Porto Praya verslagen, maar liep daarbij zulk een schade op, dat hij te laat aan de Kaap moest komen; hij had dus een Pyrrhuszege behaald. worden. In deze succesvolle actie van den 3ien Augustus handhaafde gouverneur Falck zijn schoone reputatie. De Compagnie deed dus zelf ook nog wel wat. Zij zond 3 schepen — een heette nota bene de Compagnies Welvaren — naar Malakka en drie naar de vloot van De Suffren, waarvan twee hem volgden in den slag bij Cuddalore en daarna victualie voeren voor de Franschen. Na het sluiten van den wapenstilstand is in 1783 kapitein Abo nog met 7 schepen tegen de Boegineesche piraten opgetreden; een zijner bodems werd bij windstilte overrompeld en is den zeeroovers bijna ten prooi gevallen, een andere, de „Malaksche Welvaren”, deed haar naam geen eer aan, want zij strandde en vloog in de lucht, en toen trok men af voor piraten! En in 1784 kocht het vaderland den vrede, ten koste der Compagnie, door over een deel van haar bezit en haar monopolie te beschikken, hoewel de V.O.C. 30 millioen voor den oorlog had uitgegeven. Wij verhaalden reeds wat de staatszeemacht tusschen 1783 en 1791 ten bate der Compagnie presteerde. Wat zij zelf in haar doodsstrijd uitrichtte is in enkele regelen te verhalen. Bij het uitbreken in 1793 van den oorlog met Frankrijk, beschikte zij nauwelijks over verdedigingsmiddelen. Zij had nog twee schepen (onder Van Straelen) te missen voor de verdediging van straat Soenda, maar bij de verschijning van 4 Franschen weken deze en de Franschman blokkeerde den hoofdtoegang tot Batavia. Verder bloeide de Fransche kaapvaart, die haar basis had op Isle de France, en verscheidene schepen, die het nog waagden den neus buitengaats te steken, vielen haar ten prooi. Een enkele maal sloegen de onzen dapper van zich af, zooals de Erfprins, die in 1793 van Japan komend, twee uur lang een Fransch fregat van 36 stukken bevocht en het kloek afweerde. Ook de Christoffel Columbus hield zich kranig. Zij ontmoette een kaper met een Hollandschen prijs bij de Duizend eilanden en ontrukte hem het schip. Daar wij in dezen oorlog met Engeland waren verbonden, konden de Franschen niet lang in den archipel den baas spelen. Een sterk eskader van 5 Britten onder commodore Mitchell verloste ons in 1794 van twee kapers en twee door Frankrijk gecharterde Amerikanen; bovendien veegde hij straat Soenda schoon, waar de Franschman zich zoo lang had thuis gevoeld. Maar Mitchell vertrok in 1795 naar Bombay, en toen er weer Engelschen opdaagden, kwamen zij als vijanden en ontbraken de in patria met zooveel hysterisch gejuich binnengehaalde Franschen. Na den ondergang der Republiek in 1795, veroorzaakte Prins Willem V een eigen- aardigen status in ons koloniaal gebied met zijn „Brieven van Kew”, welke den kolonialen autoriteiten gelastten, de bezittingen aan de Engelschen, tijdelijk, in bewaring te geven. In Oost-Indië desavoueerden compagniedienaren en vrijburgers dit beleid; zij dwongen de regeering eenigszins tegemoet te komen aan de beginselen van „Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap”, doch in wezen bleef de regeeringsorde zooals zij was en het kon ook bezwaarlijk anders, daar men onkundig bleef van de afzetting der Heeren Zeventien in het moederland en de instelling van het „Comité tot de zaken van den Oost-Indische handel en bezittingen”. Overigens kenmerkten weerloosheid en onwil tot verweer de houding tegen de Engelschen. Lord Elphinstone veroverde met zeer weinig moeite de Kaap, onze bezittingen in Voor-Indië, ter westkust van Sumatra, Malakka, Ceylon, Ambon en Banda. Slechts Ternate sloeg de Engelschen dapper af, en Java, Palembang, Bandjermassin, Makassar en Menado bleven in handen der Compagnie. De Nederlandsche vlag verdween van de zee; tal van schepen werden opgebracht of in Èngelsche havens in beslag genomen. Wat nog aan negotie mogelijk was, werd verzorgd door Amerikaansche-, Deensche-, Zweedsche-, Pruisische- of Genueesche schepen en wat aan eigen schepen over was, verrotte en verging zooals de zeemansgeest hunner equipages. Nog een korten tijd zwalkte het laatste Compagnie-eskader, de Hertog van Brunswijk, de Columbus en de Harlingen onder commandeur Baane rond; onze hoop op een Fransch eskader onder schout-bij-nacht Sercey vervloog in rook, want wel hinderde het in 1796 de Britten, maar ons bracht het geen hulp, en in 1797 lag de handel volkomen stil. In 1796 lagen 17 Compagnieschepen voor Batavia te rotten, in 1799 waren daarvan nog 6 zeewaardig en de Edele Compagnie blies in dat jaar haar laatsten adem uit, vier jaar na de Republiek der Zeven Provinciën, omdat een onder benefice van inventaris aanvaarde boedel nu eenmaal veel tijd kost om te beredderen. Met den tragischen afloop van de zeekrijgsgeschiedenis der V.O.C. sluiten wij dit werk wel zeer in mineur af, en met opzet, opdat de lezer zich het langst herinnere, het eerloos einde van een grootsche schepping van een energiek klein land, eerloos, omdat de nakomelingen van een dapper volk te lamlendig waren om het erfdeel hunner vaderen te bewaren. En ook opdat hij het langst onthoude, dat de liefde voor het vaderland moet uitgaan boven ideologiëen, boven eigenbelang en boven het sceptisch aanvaarden van een noodlot, want alleen de vaderlandsliefde is sterk genoeg — hoe menig eenvoudige maat heeft het in de periode van ons diepste verval bewezen — om een in wezen krachtig volk te genezen van defaitisme en van dom vertrouwen op de apostelen der weerloosheid. 55 LITERATUUR H. RICHMOND, The navy in India 1763—1783. (1933) — G. B. MALLESON, History of the French in India from the founding of Pondichéry in 1674 to the capture of that place. (1909) — REICHELT, Frankreich in O. Asien. (Marine Rundschau Maart 1936) — G. A. BALLARD, The effect of the anglodutch wars of the seventeenth century on Indian Ocean developments. (Mar. Mirr. July 1926) — F. H. DE VOS, Francois Caron and the French East-India Company. (Journ. of the Royal Asiat. Soc. Ceylon Branch XVIII) — TH. DELORT, Escadre de la Haye. (Rev. maritime et col. 1875) — TH. DELORT, La première escadre de la France dans les Indes. Rivalité de la France et de la Hollande. (1670—1675). (Rev. Mar. Col. XLVII, 1875) — N. MAC LEOD, Eerste ontmoetingen van de Franschenen Hollanders in Indië(Ceylon) 1672—'74. (Ind. Gids 1900, I) — P. A. LEUPE, Gevecht van den commandeur Cornelis van Quaelbergen tegen de Engelschen in Oost-Indiën. (1 Sept. 1673)* (Ber. v. Zeevaartk. 1856) — N. MAC LEOD, De machtsuitbreiding der V.O.C. op het vasteland van Azië 1683—1697. (Ind. Gids 190I, II, 1902, I) — Journal ou relation d’un voyage fait aux Indes Orientales par une esquadre de six vaisseaux, commandée par M. Du Quesne de 24 Febr. 1690—20 Avril 1691. (1692) — DE HAVART, Op- en ondergang van Coromandel. (1693) — N. MAC LEOD, Malabar in het laatst van de 17e eeuw. (Ind. Gids 1902) — S. LA ROQUE, Voyage de 1’Arabie heureuse. (1712) — J. SAAR, 15 j. O.I. Reise. (1672) — P. J. ZÜRCHER, Pieter Erberveld en sijne verfoeyelijcke daet. (Ind. Gids 1922, I) — P. ALBERS, De moord der Chineezen te Batavia in 1740. (Stud. op godsdienstig gebied LI) — J. TH. VERMEULEN, De Chineezen te Batavia en de troebelen van 1740. (1938) — G. NIJPELS, Hoe Nederland Ceilon verloor. (1908) — A. K. A. GIJSBERTI HODENPIJL, De Zweedsche O.I.C. in 1732. (Ind. Gids 1922, II) — E. C. GODÉE MOLSBERGEN, De Nederlandsche expeditie naar Manilla in 1735. (Feestbundel Kon. Bat. Gen. II, 1929) — Sir W. HUNTER, History of British India. (1899—1900) — Een vroegere Hollandsche kolonie (Chinsura). (Tijdschr. Aardr. Gen. 2e Ser. 1927» XLIV) — KLERK DE REUS, Aanval op Chinsura in 1759" (Ind. Gids 1889—1890) — B. W. WTTEWAALL VAN WICKENBURGH, Uit de laatste dagen der O.I.C. (Oorlog op Ceylon in 1765). (Bijdr. Inst. Taal- land en volkenkunde Rks. 4, X) — G. B. MALLESON, The decisive battles of India from 1746 to 1849. (1914) — G. A. BALLARD, Hughes and Suffren. (Mar. Mirr. Oct. 1927) — KLERK DE REUS, Verovering van Chinsura in 1781 en 1795. (Ind. Gids 1891) — G. ESCHAUZIER, Gedenkpenning voor de verovering van Fransche schepen aan de Kaap in 1789. (Nav. 1909) — T. H. MILO, De schout-bij-nacht Sercey en het Fransche eskader in Indië 1796—1799. (Actueel wereldnieuws 27 Nov. 1937) — E. C. GODÉE MOLSBERGEN, De Compagnie in den Archipel na 1684 tot 1791. (1938) AFKORTINGEN TIJDSCHRIFTNAMEN IN DE LITTERATUURLIJSTEN GEBRUIKT. Aarde en haar volken Aardr. congr Abh. zur Verkehrs- und Seegesch. Act. wereldn Alg. Ned. Fam. bl Am. Hist. Rev. Amstel. Mbld Amsterd. Tafer Amsterd. Weekbld Ann. D. R. Ann. d. géogr Annalen Missiehuis Tilburg Arch. österr. Gesch Arch. Zeel Ausl. Wochenschr Belg. Mus Ber. Hist. gen Ber. v. Zeevaartk Boek Bol. da Soc. de Geogr. de Lisboa. Bol. Lisb Boon’s Mag Broers bijdr Buil. de géogr Bijdr. Gesch. Gron Bijdr. Kon. Inst. Bijdr. Ned. Indië Bijdr. taal-, land- en volkenk.... Col. doe. inéd Comm. Holl. Danske Mag D. Heeresz D. Kol. Zeit D. Wochen Zeit De aarde en haar volken. Rapport van het internationale aardrijkskundig congres 1938. Abhandlungen zur Verkehrs-, und Seegeschichte im Auftr. des Hansischen Geschichtsvereins. D. Schafer. Actueel wereldnieuws Oost-Indië. Algemeen Nederlandsch Familieblad. The American Historical Review. Amstelodamum, maandblad voor de kennis van Amsterdam. J. ter Gouw, Amsterdamsche Tafereelen. Amsterdamsch weekblad. Annalen des Deutschen Reichs für Gesetzgebung, Verwaltung und Volkswirtschaft. Annales de géographie. Annalen van O. L. Vrouw van het H. Hart. Missiehuis Tilburg. Archiv für Kunde Oesterreichischer Geschichtsquellen. Archief. Vroegere en latere mededeelingen voorn, in betrekking tot Zeeland, uitgeg. door het Zeeuwsch Gen. Das Auslandische Wochenschrift. Belgisch Museum voor de Nederduitsche Taal- en Letterkunde. Berigten van het Historisch Genootschap. J. F. L. Schröder. Berigten en verhandelingen over onderwerpen der zeevaartkunde. Het Boek; 2e R. van het tijdschrift voor Boek en bibliotheekwezen. Boletim da Sociedade de geographica de Lisboa. Boletim da Classe de Letras. Academia das Sciencias de Lisboa. Boon’s geïllustreerd magazijn. Bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen, bijeengebracht door H. J. Broers. Bulletin de géographie historique et descriptive. Bijdragen tot de geschiedenis en oudheidkunde van de Prov. Groningen. Bijdragen v. h. Kon. Instituut voor Taal-, land- en volkenkunde van Ned. Indië. Zie bijdr. Kon. Inst. Zie bijdr. Kon. Inst. Coleccion de documentos inéditos para la historia de Espana. Commercial Holland. A monthly journal of foreign trade for the Netherlands and colonies. Ny danske Magazin, til Historiens og Srogets oplijsning. Deutsche Heereszeitung. Deutsche Kolonial Zeitung. Deutsche Wochen Zeitung für die Niederlënde. D. War Econ .. Econ. Hist. Rev Eig. Haard. ..' Eng. Hist. Re7. Fakkel Felix Mer . : Fr. volksalm Geld. Oudh Gen. Tijdschr. v. Ned. Ind. Geogr. journ Gesch. atl : Gesch. bijdr Gesch. Leesb .- Gesch. opst Gids Gron. Volksalm. Haagsch jaarb. H. maandbld H. Schetsen H. Stemm Halbertsma Letterk. naoogst Hand. nat. congr Handelsbl Hans. geschichtsbl Hans. 7olksh Halve Eeuw Historia Hist Hist. Av Hist. bl Hist. en Lev. Hist. fragm Hist. gen. bijdr Hist. gen. kron Hist. opst. Br Hist. stem Hist. stud Hist. Stud. J Hist. Taschenb Hist. Verh. Hist. Zeitschr. ..... •....■ Holl. Rev Holl. Soc Ind. Dietsche Warande (en Belfort). De Economist. Economie history Review. Eigen Haard. The English Historical Review. De Fakkel, of bijdragen tot de kennis van het ware, goede en schoone. Overzigt der werkzaamheden van de afdeeling koophandel der maatschappij „Felix Meritis”. Friesche volksalmanak. Geldersche Oudheden. Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch Indië. The geographical journal. Geschiedkundige atlas van Nederland. Geschiedkundige bijdragen van J. W. van Sypesteyn. Geschiedkundig leesboek verz. door J. Schaap Hzn. 1900. Geschiedkundige opstellen, aangeboden aan R. Fruin. De Gids. Groningsche volksalmanak. Haagsch jaarboekje. Haagsch maandblad. P. A. Haaxman Jr. Haagsche Schetsen. (1918). Haagsche stemmen. J. H. Halbertsma, Letterkundige naoogst. Handelingen van het Nederl. natuur- en geneeskundig congres. Handelsblad. Hansische Geschichtsblatter. Hansische Volkshefte. Eene halve eeuw 1848—1898. Historia, maandschrift voor geschiedenis. History. A quarterly journal of the historical Association. Historische avonden, uitgeg. door het Hist. Gen. te Groningen. Th. Jorissen, historische bladen. H. T. Colenbrander, Historie en Leven. J. H. Been, historische fragmenten. Bijdragen en mededeelingen v. h. Historisch Genootschap. Historisch Genootschap, Kronijken. Historische opstellen, opgedragen aan H. Brugmans 1929. De Historiestem. Orgaan der Ned. Oranje Ver. te Rotterdam. Historische Studiën von Emil Ebering. Th. Jorissen, historische studiën. Historisches Taschenbuch. P. Simons, Historische verhandelingen. Historisches Zeitschrift, H. von Sybel. De Hollandsche Revue. Yearbook of the Holland Society of New York. Indië, geillustreerd tijdschrift voor Nederl. en Kol. Ind. Gids Ind. Mail Ind. Mil. Tijdschr Ind. Tolk Ind. verlofg Indol. bid.. Inst. verh. openb. verg. .. Inter Ocean Jaarb. Milit. Acad Jahrb. Emden Journ. of the R. As. Soc. Journ. d. sav 7. Kampen Mag. Kath. ill Katk. Missiën Knuttel Kol. Tijdschr Kol. Weekbld. Konst- en letterb Kron Letterb Lett. Hand. en Levensb. . Lev. v. Ned. Mann. en Vr. Linsch. ver. ..- Maandbld. Ned. Leeuw ... Maandbld. Sluis Mac Madjoe. Mar. bid Mar. Mirr Mar. Rundsch Martens Erzalh Med. Kon. Ac Med. Ned. Hist. Inst Mél. d’hist. off. a Pir. ... Mil. Gids Mil. Speet. Indische Gids. De Indische Mail. Indische Militair Tijdschrift. Indische tolk van het Nieuws van den dag. De Indische verlofganger. Indologenblad, orgaan der Indologenvereeniging. Verhandelingen van het Kon. Ned. Inst. van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone kunsten te Amsterdam. Inter Ocean, a Netherlands East Indian Magazine devoted to Malaysia and Australasia. Jaarboek van de Militaire Academie te Breda. Jahrbuch der Gesellschaft für bildende Kunst und vaterlandische Altertümer in Emden. Journal of the Royal Asiatic Society. Journal des savants. N. G. van Kampen. Magazijn voor wetenschappen, kunsten en letteren. De Katholieke illustratie. De Katholieke missiën en het Christelijk huisgezin. Knuttel, catalogus van de pamflettenverzameling berustende in de Kon. Bibliotheek te ’s Gravenhage. Koloniaal tijdschrift. Het koloniaal weekblad. Konst- en Letterbode. De Kroniek. (Zie Konst- en letterb.). Handel, van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden en levensberichten. Levensbeschrijving van meest Nederlandsche mannen en vrouwen. Werken uitgeg. door de Linschoten Vereeniging. Maandblad v. h. genealogisch-heraldisch genootschap: De Nederlandsche Leeuw. Maandblad voor het district Sluis in Vlaanderen. De Macedoniër, zendingstijdschrift. Madjoe, maandblad v. d. vereeniging van onderofficieren in Oost- en West-Indië. Marine blad. Mariners Mirror. Marine Rundschau. G. F. von Marten’s Erzahlungen merkwürdiger Falie des neuen Europaischen Völkerrechts. Mededeelingen v. d. Kon. Ned. Academie van Wetenschappen. Mededeelingen v. h. Ned. Historisch Instituut te Rome. Mélanges d’histoire offerte a Pirenne 1926. De militaire gids. De militaire spectator. Mil. weekbld Mitt. a. d. Geb. Seew. v. d. Monde Tijdschr. . Nav Nav. chron Nav. and mil. records . Nav. Ree. Soc Nederl Ned. Fam. Archief ... Nederl. gesch Ned. jaarb Ned. Mag Ned. Oorl. Ned. Rijksarchief Ned. Speet Ned. Zeew Neerl N. Jahrb. Alt. Niederl. Mus N. Gids N. Mill. Speet N. Tijd Nijhoff, bijdr Nut van ’t algem. alm. Off. gedenkb Ons elem. Ons leg Onze eeuw Onze vit Opbouw Op de Hoogte Org. N. I. Off. Ver. . Org. ver. Indië Weerb. O. en N Oude K Oude T Oudh. jaarb Het militair weekblad. Mitteilungen auf dem Gebiete des Seewesens. Tijdschrift voor geschiedenis, oudheden en statistiek van Utrecht onder red. v. N. v. d. Monde. De Navorscher. Naval chronicle. Naval and military records. Werken, uitgeg. door de Navy Records Society. Nederland, verzameling van oorspronkelijke bijdr. van Nederlandsche letterkundigen. Nederlandsch Familie Archief. Nederlandsch gesch. en volksleven door Van Lennep, Moll en Ter Gouw. Nederlandsche jaarboeken. Nederlandsch Magazijn. Nederland in den oorlogstijd onder leiding van H. Brugmans. Het Nederlandsche Rijksarchief. De Nederlandsche Spectator. Het Nederlandsche zeewezen. Officieel orgaan van de vereeniging „Het Nederlandsche zeewezen.” Neerlandia, maandblad v. h. Algemeen Nederlandsch verbond. Neue Jahrbücher für das klassische Altertum. Niederlandisches Museum, Magazin für Geschichte, Literatur, Kunst u.s.w. De Nieuwe Gids. De Nieuwe militaire spectator. De Nieuwe tijd, sociaal democratisch tijdschrift. Nijhoff, bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde. Volksalmanak uitgeg. door het „Nut van ’t Algemeen.” Officieel gedenkboek onder red. van H. Brugmans, uitgeg. 1923 ter gelegenheid v. h. 25 j. regeeringsjubileum van Koningin Wilhelmina. Ons Element, geill. weekblad voor zeew. en watersport. Ons Leger. Onze Eeuw, maandschrift voor Staatkunde. Nederl. vereeniging Onze Vloot, periodiek. De opbouw, democratisch tijdschrift. Op de Hoogte, geillustreerd maandschrift. Orgaan van de Nederl. Indische Officieren Vereeniging. Orgaan der Vereeniging Indië Weerbaar. Oud en Nieuw uit de gesch. der Ned. Luthersche Kerk door J. C. Schulz Jacobi. Oude Kunst, een maandschrift v. verzamelaars en kunstzinnigen. De oude tijd. Oudheidkundig jaarboek, 3e serie van het bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond. Oud Holl. Overijss. alm Pilaar tijdschr. zeew Prins Willem v. Oranje Ree. o. der Ree. Ree. de tra7. Gand Reflector Rev. col. intern Rev. d. 1’arm. beige Rev. Franc Rev. hist Rev. hist. Bras Rev. d’hist. mod Rev. mar Rev. quest. hist R. G. P Rotterd. gen Rott. jaarb Royal Un. Serv. Inst. Rijkseenh Scheepv. Mus Schuil en v. d. Hoop, bijdr Sljucht Stud Stud. op godsd. geb Stud. zu neuern Gesch Swart, verh. betreff. zeew T. B. G Tideman stud. en schets. Trans. Jap. Soc Tijdschr. aardr. gen Tijdschr. Batav. Gen.... Tijdschr. Boekw Tijdschr. Gesch Oud Holland, nieuwe bijdragen voor de gesch. der Nederlandsche kunst, letterkunde en nijverheid. Overijsselsche almanak voor Oudheid en Letteren. Pilaar en Obreen, tijdschrift toegewijd aan het zeewezen. 1831—1852. Prins Willem van Oranje, gedenkboek 1533—1933. De recensent, ook der recencenten. Univ. de Gand. Recueil de travaux publié par la Faculté de Philosophie et lettres. Reflector. Revue colonial internationale. Revue de 1’armée beige. Revue Francaise. Revue historique. Revista do instituto historico e geographica Brasileiro. Revue d’histoire moderne. Revue maritime et coloniale. Revue des questions historiques. Rijks geschiedkundige publicatiën. Rotterdamsche Historiebladen, Ile afd. genealogische aanteekeningen en levensbeschrijvingen. Rotterdamsch jaarboekje. Royal United Service Institution. De Rijkseenheid, staatkundig economisch weekblad ter versterking van de banden tusschen Nederl. en de Indiën. Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam. Jaarverslag. P. S. Schuil en A. van der Hoop, bijdragen tot boeken- en menschenkennis. Sljucht en Riucht, Rijm en Onrijm. Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap, etc. Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied. Studiën zu neuern Geschichte. Verzameling van ber. over eenige onderwerpen der navigatie Van Swinden, Nieuwland en Hulst van Keulen, voortgezet als Tindal en Swart Verhandelingen betreffende het zeewezen, daarna Swart Tijdschrift voor het zeewezen. 1788—1880. (Zie Tijdschr. Bat. Gen.). J. Tideman, studiën en schetsen op het gebied van de geschiedenis en letterkunde. Transactions and proceedings of the Japan Society. Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap. Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde uitgeg. door het Bataviasch genootschap. Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen. Tijdschrift voor Geschiedenis. riidschr. Muz. rijdschr. Ned. Ind rijdschr. Ind. Taal-, land- en volkenk. rijdschr. vad. gesch rijdschr. Zeew rijdschr. gesch. land- en volkenk rijds Vad. Lett Verh. en onuitgeg. st. J. C. de Jonge. Versl. Arch • Versl. Prov. Utr. Gen Verspr. geschr Volksbl Volksgeschr. Voor 300 jaar Vr. v. d. dag Vr. d. Tijds Vr. Fries • • • • Wapenher. Week Werk. Hist. Gen • • West D. Zeitschr W. I. Gids. de Zee Zeeland Zeeuwsche volksalm ... •. Z. Holl. volksalm. 7 on N Hnll. volksalm Tijdschrift der vereeniging voor Noord- Nederlandsche muziekgeschiedenis. rijdschrift voor Nederlandsch Indië. zie Tijdschr. Bat. Gen.). rijdschrift voor vaderlandsche geschiedenis. rijdschrift van de vereeniging „Het Nederlandsche Zeewezen” D. F. Scheurleer. 1902—1921. Tijdschrift voor geschiedenis, land- en volkenkunde. De Tijdspiegel. Vaderlandsche letteroefeningen. J. C. de Jonge, verhandelingen en onuitgegeven stukken. Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven. Verslagen van het Provinciaalsch Utrechtsch Genootsch. Verspreide geschriften van R. Fruin. Broers, volksbladen. Volksgeschriften, uitgegeven door de Maatschappij tot nut van 't algemeen. Voor 300 jaar, volksbladen. Vragen van den Dag. Vragen des Tijds. De vrije Fries. De wapenheraut, maandblad gewijd aan geschiedenis, geslachts-, wapen-, en oudheidkunde. Van week tot week, wekelijksch bijvoegsel van Eig. Haard. Werken uitgeg. door het Historisch Genootschap. West Deutsch Zeitschrift. West Indische Gids. De Zee, tijdschrift gewijd aan de belangen der Nederl. stoomen zeilvaart. Jaarboekje Zeeland. Zeeuwsche volksalmanak. Zuid-Hollandsche volksalmanak. Zuid- en Noord-Hollandsche volk-almanak. REGISTER DER AFBEELDINGEN Afkortingen: Drug. Drugulin. Allgemeiner Portrait-Katalog. Leipzig, 1860. 8°. Van Loon. Van Loon. Beschrijving der Nederlandsche historipenningen. ’s-Graavenhaage, enz., 1723—1862. folio. 6 dln. M. Muller. Beschrijvende catalogus van 7000 portretten van Nederlanders. Amsterdam, 1853. 8°. F. M. Muller. Beredeneerde beschrijving van Nederlandsche historieplaten, zinneprenten en historische kaarten. Amsterdam, 1863—'82’ 8°. 4*Loando. 1641. Gravure door Balthasar Flores van Berckrode. F. M. 1850. Portret van Tohan Maurits van Nassau. Gravure naar G. Flinck door C. van Dalen. M. 495* , 32ó! Kaart van het vaarwater rondom Staten eiland.1643. Handschrift uit de bescheiden betreffende Brouwer s reis naar Chili op het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage. .... 330 Portret van Witte Cornelisz de With. Anoniem schilderij in particulier bezit. 340! Model van het V.O.C.schip Prins Willem. Rijksmuseum te Amsterdam. 343. Zeegevecht bij Bantam. 1601. Anonieme gravure. F. M. 1x72. . .... ..„.1 Tnnm.rl 345. Verovering van een Portugeesche kraeck in Straat Malakka. 1601. An. gravure uit Histonael Joumael... van Joris van Speilberghen. A’dam, 1617. 8° oblong. Verovering: van het eiland Tidore. 1605» Anonieme gravure. F. M. 1221 A. , - < D «o! De vloot van Comelis Matelief voor Malakka. 1606. Anonieme gravure uit Historische Verhael van de Reyse 35 naer de Oost Indien ... door Com. Matelief de Ionge. In Begin ende Voortgangh. A’dam 1646.8 oblong. 352. Vergeefsche belegering van Mozambique. 1607. Anonieme gravure uit het Joumael... door Com. Claesz van Purmerendt. A’dam, 1651. kl. 40. _ 3*6. Portret van Joris van Spilbergen. Anonieme gravure, v. S. 5240. „tnnt AMam 364. Reede van Callao met de Nassausche vloot. 1623. An. gravure uit Joumael van de Nassausche vloot. A dam, 366. Gezicht op Órmous. An. gravure uit P. v. den Broecke. Korte Historiael... Haarlem, 1634. 8 oblong. 368. Portret van Pieter van den Broecke. Gravure naar Frans Hals door A. Matham uit idem. • 73 • 373 Gezicht op Suratte. An. gravure uit Dapper. Asia. A’dam, 1672. folio. . m 378. Portret van Adam Westerwolt. 1636. Schilderij toegeschreven aan Van Mierevelt in het Rijksmuseum te Amsterdam 380 Zeeslag voor Goa. 1638. Schilderij door Abr. Beerstraten in het Koloniaal Invalidenhuis Bronbeek. 381! Gericht op Trinquenemale. An. gravure uit Baldaeus. Nauwkeurige beschryvmge van Malabar & Choromandel. 383. Ve97 Dient als adelborst bij de eerste schipvaart. 1598/1600 Dient onder Van Neck andermaal in Oost-Indië. ióoo/’o3 Commandeert als vice-admiraal onder Wolfert Harmensz. de „Zeeland ; strijdt tegen de Portugeezen voor Bantam. i6o9/’io Manipuleert met aandeelen der V.O.C.; vlucht, doch wordt in 1615 gearresteerd en gaat bankroet. VILLEM VAN BREDERODE (?—OCT. 1639) VAN DE ADMIRALITEIT DER MAZE. SOLDAAT IN 1604, ADELBORST IN 1608, VAANDRIG IN 1609, LUITNT. IN 1619, KAPITEIN IN 1627, COMMANDEUR IN 1639. i609/’i6 Dient de V.O.C. in Oost-Indië. iói7/’i9 Dient bij de hulptroepen in Venetië, strijdt tegen de Spanjaarden. i6i9/’20 Dient bij het garnizoen te Hamburg. 1621 Dient in een regiment in Deenschen dienst. iÓ23/’25 Dient op de Nassausche vloot onder 1’Hermite, strijdt in Chili tegen de Spanjaarden. 1627 Wordt kapitein in dienst van de Maze. i628/’3i Dient op de blokkadevloot voor Duinkerken. 1639 Strijdt onder M. H. Tromp voor Duinkerken. pieter VAN DEN BROECKE (25 FEBR. 1585—1 DEC. 1640) VAN DE V.O.C. OPPERKOOPMAN IN 1613. i6o5/’o6 Dient als ondercommies bij een particuliere maatschappij op een reis naar Kaap Verde. i6o7/’o9 Dient als ondercommies op een reis naar Congo en Angola. ióo9/’i2 Dient als commies op twee reizen naar Angola en Loango. 1613 Treedt in dienst der V.O.C. gaat als opperkoopman onder Reynst naar Oost-Indië; maakt op de „Nassau” reizen naar de Roode Zee en Arabië. i6i8/’i9 Leidt de verdediging van Jacatra, wordt gevangen genomen, speelt minder fraaie rol. i62i/’29 Opperkoopman te Suratte, bezoekt Perzië en Hindoestan. i629/’30 Commandeert de retourvloot. ió37/’39 Dient te Batavia. 1639 Commandeert een eskader voor Suratte, dient bij het beleg van Malakka; overlijdt voor de vesting. HENDRIK BROUWER ijgi 7 AUG. 1643) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1606, RAAD VAN INDIË IN 1611, GOUVERNEUR- GENERAAL IN 1632. i6o6/*09 Secretaris van den breeden raad op de „Banda” onder Van Caerden naar Oost-Indië, neemt deel aan den aanval op Mozambique, de blokkade van Goa en de verovering van Makjan, repatrieert. i6io/’ii Commandeert de „Roode Leeuw met Pijlen” in een eskader naar OostIndië, kruist in de Molukken en bij de Philippijnen, gaat naar Japan. i6i2/’i4 Opperhoofd te Hirado. 1615 Neemt deel aan den mislukten aanval op Poe Ay. i6i4/’i6 Raad van Indië, repatrieert in 1616. i6i7/’3i Bewindhebber van de V.O.C. voert diplomatieke besprekingen in Engeland, stelt voor Banka als centrum van het gezag te kiezen. ió32/’36 Gouverneur-generaal, commandeert in 1636 de retourvloot. iÓ42/’43 Treedt in dienst der W.I.C., leidt een expeditie naar Chili, strijdt tegen de Spanjaarden, overlijdt te Chiloë. Maakte zich zeer verdienstelijk met zijn adviezen om de uitreis naar Indië op hooge Zuiderbreedte te maken. CLAES JANZ. BRUYN VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1631, COMMANDEUR IN 1633. iÓ3i/’32 Kruist voor Patani op de Portugeezen; strijdt op de kust van Coromandel. 1633 Commandeert een eskader in straat Karimata. 1634 Dient onder Putmans in de blokkade van Amoy. 1^35l’3^ Commandeert een eskader voor Mo9ambique en Perzië, verovert twee Portugeesche schepen. 1636/’37 Commandeert de retourvloot. WILLEM BURGGRAEFF (?—1697) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1688, COMMANDEUR IN 1694. 1690 Dient in het eskader onder Pit voor de Houghly; strijdt tegen de Franschen. ió92/’94 Dient als vice-commandeur op de „Oost-Souburg” onder Van den Berg voor de Houghly, strijdt onder Pit voor Pondichery. Commandeert het eskader voor de Houghly. i69ó/’97 Ont- vanger-generaal te Batavia. 1697 Vice-commandeur der retourvloot op de „Bantam”, wordt voorbij de Kaap commandeur, verongelukt in de Wielingen. ANTOiy; CAEN (?—ïx AUG. 1648) VAN DE V.O.C. VRIJBURGER IN 1621, BALJUW IN 1624, COMMANDEUR IN 1625, RAAD VAN INDIË IN 1641. ió22/’24 Krijgt als vrijburger te Batavia vergunning schepen op den vijand uit te rusten, kruist in straat Malakka en op de kust van Coromandel; verovert vele Portugeesche vaartuigen. 1624 Baljuw te Batavia. 1625 Commandeert een eskader voor Malakka, op de kust van Ceylon en voor Moqambique. iÓ27/’28 Opnieuw baljuw te Batavia, onderscheidt zich tijdens het beleg. 1632 Gezant te Mekassar. 1632/’33 Eskadercommandant voor Patani en Siam; bestrijdt een Portugeesch smaldeel. 1634 Repatrieert. 1636 Commandeert een vloot naar Oost-Indië. 1637 Dient op de vloot onder Van Diemen naar Ambon, tuchtigt Makassaren en Cerammers, strijdt bij Boeton, blokkeert Makassar. ió38/’39 Blokkade-commandant voor Goa, verovert Trincomale. i639/’42 Directeur te Ternate en gouverneur van de Molukken. iÓ42/’43 Als Raad van Indië, admiraal en super-intendent met een eskader naar Ambon, strijdt tegen de Makassaren en Toeloekabesi. 1644 Commandeert de retourvloot. 1646 Arriveert op de „Provincie” wederom in Oost-Indië. 1648 Visiteert Malakka en overlijdt te Batavia. PAULUS VAN CAERDEN (i I57°—1616) VAN DE V.O.C. ADELB. IN 1595, VICE-ADMIRAAL IN 1599, ADMIRAAL IN 1603. I59S/’9Ö Dient op de „Hollandia” bij de eerste schipvaart onder De Houtman. 1599/1601 Dient als vice-admiraal onder Both op den tocht naar Oost-Indië, verovert eenige schepen bij Atjeh. i6oi/'o2 Raad op de vloot onder Van Warwijck. i6o3/’o5 Commandeert een vloot naar Brazilië, doet een aanslag op Bahia. 1606 Commandeert een vloot naar Oost-Indië, valt Mo9ambique aan, kruist voor Goa. lóoj/’oS Verovert Makjan, wordt door de Spanjaarden gevangen genomen. 16x0 Wordt uitgewisseld, gouverneur der Molukken, doch opnieuw gevangen genomen en te Manilla in gevangenschap overleden. FRANCOIS CARON (1602—5 APRIL 1673) VAN DE V.O.C. KOKSMAAT IN 1617, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1641, COMMANDEUR IN 1641, RAAD ORDINARIS IN 1646. 1617 Gaat als koksmaat naar Oost-Indië, deserteert in Japan, blijft te Hirado. i6i9/’32 Tolk te Hirado, beheerscht het Japansch volkomen. i633/’4i Koopman te Hirado, daarna opper- koopman en hoofd der factorij, strijdt onder rutmans vuoi ' retourvloot. i643/’44 Commandeert de vloot naar Oost-Indië, blokkeert Goa, leidt de expeditie op Ceylon, verovert Negombo. i644/’46 Gouverneur van Formosa, strijdt als eskadercommandant voor Manilla tegen de Spanjaarden. i646/*49 Raad van Indië te Batavia wordt d^ecteurgeneraal. 1650 repatrieert en krijgt ontslag. x664 Treedt in dienst der Fransche Compagnie. 1666 Dient op de vloot onder Mondevergue naar Madagascar. 1667/ 71 Sticht ka toren te Suratte en Bantam. x672/’73 Vergezelt De la Haye op zijn tocht naar Ceylon en St. Thomé, vaart thuis op de „Julie”, lijdt schipbreuk bij Lissabon en verdrinkt in de Taag. OHAN CARSTENSZ. (VAN EMDEN) VAN DE V.O.C. OPPERKOOPMAN IN 1621 TE BANDA, DAARNA VRIJBURGER. COMMANDEUR 1623 Commandeur op de „Arnhem” op de exploratietocht naar Nieuw-Guinea en de noordkust van Australië^i624 Commandeert een eskader in straat Boeton tegen de Makassaren, vern hun vloot. IÓ25/-26 Vice-commandeur onder Van Speult voor Suratte en Mocha, verslaat de Portugeezen bij Cochin. 1627 Repatrieert. 1631 Commandeert een eskader bij Formosa. 163 / 33 Vice-comnuuideur onder Lucasz. voor Go,, Suratte Perzid, Mozambique, verovert twee Portugeesche schepen na hevig gevecht. x634 Dient op de vloot onder Vlacq voor Goa en Suratte; repatrieert. HR} FRANC GIS FREDERIK DE CASEMBROOT SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1872, VICE-ADMIRAAL IN 1879. x836/’4i Dient in Oost-Indië, onderscheidt zich op de „Triton” bij de expeditie naar Singkel wordt gewond. 1862/’63 Commandeert de „Medusa” in de wateren van Japan j onderscheidt zich bij’ het forceeren van straat Shimoneseki. 1864 Commandeert de „Medusa bij het internationaal ingrijpen in de straat Shimoneseki. 1870 Adjudant des komngs. IEINIER CASEMBROOT (?-x4 AUG. x68S) VAN DE V.O.C. ASSISTENT IN 1662, ONDERKOOPMAN IN x67o, OPPERKOOPMAN IN 1681, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1684. i662/’83 Dient in verschillende functies te Gamron. 1683 Opperkoopman te Batavia. x684/’85 Leidt de expeditie tegen Perzië, blokkeert Gamron, verovert Kismis, doch moet dit weer prijsgeven, overlijdt te Gamron. ACOB CAU (MEI 1626—?) VAN DE V.O.C. ONDERKOOPMAN IN 1656, KOOPMAN IN 1660. 1656 Dient te Batavia in den Raad van Justitie. 1660 Commissaris te Makassar i66i/’62 Commandeert de expeditie naar Formosa, wordt door Coxinga verdreven, kruist op de kust ^van China. 1663 Commandeur te Makasser. i664/’6S Commandeur ter westkust Sumatra. 1666 Commandeert de retourvloot. vl|.fTHJJS yAN CEULEN VAN DE W.I.C. . , ... . . i627/’32 Bewindhebber van de W.I.C. i632/’36 Gedelegeerde in Brazilië, onderscheidt zie j vele expedities op de kust van Brazilië tegen de Portugeezen. JULIAANCLEERHAGEN (± 1555—1598). 1585 Dient onder Prins Maurits, doet een mislukten aanslag op ’s Hertogenbosch. 1586/'87 Bevelhebber van Gorinchem en Woudrichem. 1588 Commandeert een vendel te Utrecht, wordt bij een straatgevecht gewond. i597/’98 begeeft zich in dienst van De Moucheron, verovert St. Principe en overlijdt aldaar. ADRIAEN HEERTJE CLEYNTJE (1610—30 OCT. 1653) VAN DE ADMIRALITEIT VAN HET NOORDERKWARTIER. LICHTMATROOS IN 1618, BUSSCHIETER BIJ DE V.O.C. IN 1628, SCHIPPER IN 1648, KAPITEIN IN 1652. ió28/’48 Strijdt in Oost-Indië bij de blokkade van Malakka en Goa, neemt in 1633 deel aan de verovering van negen Portugeesche schepen. 1653 Dient onder M. H. Tromp in den slag bij Ter Heide, vergaat met zijn schip voor Texel. JAN PIETERSZ. COEN (8 JANUARI 1587—20 SEPT. 1629) VAN DE V.O.C. 1607 Treedt in dienst der V.O.C. 1613 Commandeert een eskader in Oost-Indië, onderhandelt te Japara, vestigt zich te Bantam, wordt Raad van Indië. i6i5/’i6 Directeur-Generaal. i6i7/’23 Gouverneur-generaal. i6i8/’i9 Sticht loge te Jacatra, verdedigt deze tegen Mataram, strijdt ter zee tegen de Engelschen, verzamelt de vloot te Ambon, verdrijft de Engelschen van de kust. 1621 Verovert Banda. 1623 Repatrieert. i627/’29 Gouverneur-generaal, leidt de verdediging van Batavia, overlijdt tijdens het beleg. JACOB COOPER (± 1600—3 JANUARI 1641) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1622, COMMANDEUR IN 1633. i622/’23 Commandeert de „Wapen van Rotterdam” te Masulipatnam, wordt geschorst wegens particulieren handel en naar Nederland gezonden. 1632 Dient in het blokkade-eskader voor Malakka. iÓ33/’35 Commandeert het eskader voor Malakka, verovert twee Portugeesche schepen, jaagt vier op het strand, verbrandt 48 prauwen. i63ó/’37 Commandeert de blokkade voor Goa, levert slagen tegen de Portugeezen; dient onder Van Diemen in de Molukken, tuchtigt de Cerammers. 1639/’41 Commandeert de zeemacht voor Malakka, overlijdt voor de verovering. CTÏSPAR GOVËRTSZ. COP (?—1654) VAN DE W.I.C. i65°/’52 Dient als commandeur in de vloot onder Boonacker; strijdt bij Tamandaré en St. Augustin. 1653 Ingehuurd door de admiraliteit van Amsterdam op de „Ster”, zal versterking naar Brazilië brengen, doch overlijdt. WILLEM JACOBSZ. COSTER (?—16 AUG. 1640) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1629, COMMANDEUR IN 1631. iÓ3i/’32 Commandeert een eskader op de kust van Coromandel, verovert na hevig gevecht een Portugeesch schip, levert twee gevechten bij Negapatnam tegen een Portugeesch smaldeel. i632/’33 Commandeert een eskader in straat Malakka, jaagt eenige Portugeesche schepen op den wal. 1633/’34 Dient als vice-commandeur onder Putmans op de kust van China, blokkeert Amoy, strijdt tegen de Chineezen. 1635 Commandeert de retourvloot. 1636 Commandeert de II vloot naar Oost-Indië. 1637 Dient onder Van Diemen in de MoiuKKen, tucnugi ue i637/’38 Dient als vice-commandeur onder Westerwolt voor Goa, gaat naar Ceylon, onderhandelt met radja Singa; verovert Baticaloa. ió39/’40 Ageert tegen de Portugeezen op Ceylon, verovert Negombo en Gale, wordt door volgelingen van radja Singa vermoord. Ir. JOAN VAN DAM (16x7—27 AUG. 1677) VAN DE V.O.C. STUDENT IN 1636, ADVOCAAT IN 1640, COMMANDEUR IN 1656, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1662. ió36/’39 Studeert in de rechten. iÓ4o/’52 Advocaat van het Hof van Holland en dat van Utrecht. 1655 Lid van den Raad van Justitie te Batavia. 1656 Sergeant-majoor van het garnizoen te Batavia, i657/’59 Leidt de expeditie en blokkade van Bantam. 1660 Leidt de expeditie tegen Makassar. i66i/’6s Gouverneur van Banda; wordt Raad van Indië, treedt op tegen de Engelschen te Poe Roen en Dammar. 1666 Commandeert een eskader in straat Soenda tegen de Engelschen. 1667 Commandeert de retourvloot. 1677 Onderneemt een reis naar Smyrna, overlijdt te Constantinopel. flr. CQRNELIS DEDEL (?—11 JULI 1617) VAN DE V.O.C. 1613 Gaat naar Oost-Indië als advocaat-fiscaal. 1616 Wordt Raad van Indië; dempt met Van der Hagen een opstand te Ambon. i6i6/’i7 Blokkeert P°e Roen, verovert twee Engelsche schepen, overlijdt tijdens de blokkade. [ACOB WILLEM SZ.‘ DEDEL (± 1580—29 AUG. 1624) VAN DE V.O.C. OPPERKOOPMAN IN 1618, RAAD VAN INDIË IN 1620, ADMIRAAL IN 1621. 1618 Dient als opperkoopman op de „Amsterdam” in de vloot van F. de Houtman, verkent de westkust van Australië, verovert een Portugeesch schip. iói9/’20 Dient in de Molukken. i62i/’23 Commandeert als admiraal de vloot van defensie voor Mozambique, verslaat een Portugeesch eskader, kruist voor Goa en Suratte. iÓ23/’24 Directeur van Coromandel. ANTHONY VAN DIEMEN (IS93—I9 APRIL 1645) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1616, ADELB. IN 1618, RAAD VAN INDIË IN 1625, GOUVERNEUR-GENERAAL IN 1636. I6i6/’i7 Koopman te Amsterdam, gaat failliet. 1618 Gaat onder valschen naam als adelborst naar Oost-Indië. i6i9/’28 Klerk te Batavia, wordt boekhouder-generaal en Raad van Indië. i628/’29 Strijdt bij het beleg van Batavia. 1631 Commandeert de retourvloot. 1632/’33 Dient op de vloot naar Oost-Indië. i636/’45 Gouverneur-generaal. i637/’38 Dempt een opstand in de Molukken, strijdt tegen de Makassaren en Cerammers. Stimuleerde verscheidene ontdekkings- reizen. ADRIAEN JACOBSZ. VAN DER DUSSEN (1585—2 OCT. 1642) VAN DE V.O.C. EN DE W.I.C. ONDERKOOPMAN IN 1607, OPPÉRKOOPMAN IN 1614, RAAD VAN INDIË IN 1616. i6o7/’o8 Dient op de vloot onder Verhoeff, strijdt bij Banda. 1609fta Commandeur op Batjan na de verovering op de Spanjaarden, afgezet wegens overspel. 1614 Gezant te Johore. 1615 Leidt expedities naar Sangi en P°« Ay. 1616. Gouverneur van Banda, helpt P°* Ay veroveren. 1617 Wegens misdragingen opgezonden naar Bantam. i6i8/’i9 Neemt deel aan de gevechten om Jacatra, dient op de „Hoorn” onder Coen. i62o/’23 Opperhoofd te Djambi; wordt Raad ordinaris van Indië. 1624 Repatrieert onder F. de Houtman. ió29/’36 Lid van regeeringscolleges te Rotterdam. 1632. Bewindhebber der W.I.C. 1636/’39 Dient als secrete raad onder Johan Maurits in Brazilië. LUCAS VAN DER DUSSEN (?—22 JULI 1673) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1658, COMMANDEUR IN 1672. i658/’6i Koopman te Batavia. i662/’63 Schout-bij-nacht onder Van Goens bij de veroveringen op de kust van Malabar. i66^/’6g Commandeur te Cochin. i6jo[’ji Directeur in Perzië. ió72/’73 Commandeert een eskader in straat Soenda tegen de Franschen, commandeert een eskader in straat Banka tegen de Engelschen, overlijdt aan boord. JOCHEM ROELOFSZ. VAN DUTECUM (?—8 JULI 1649) VAN DE V.O.C. SOLDAAT IN 1619, VAANDRIG IN 1624, LUITNT. IN 1628, COMMANDEUR IN 1632. iói9/’22 Dient als soldaat, strijdt bij het beleg van Jacatra. 1624 Kruist op zeeroovers voor Krawang. ió28/’29 Strijdt bij het beleg van Batavia. 1632/’33 Commandeert het blokkade-eskader voor Krawang, gaat als gezant naar Bali. 1634 Blokkade-commandant voor Bantam. iÓ35/’37 Gouverneur van Ambon, strijdt tegen de Makassaren en onder Van Diemen op Ceram en Boeton. 1638 Gezant te Atjeh. 1639 Commandeert de retourvloot. ió4i/’49 Dient te Batavia, leidt in 1647 een gezantschap naar Atjeh. JAMES-ENSLI (26 DEC. 1795—3 JULI 1877) ADELB. IN 1816, LUITNT. T. Z. 2e KLASSE IN 1824, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1836, KAPT. LUITNT. IN 1844, KAPT. T. Z. IN 1848, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1851, VICE-ADMIRAAL IN 1854. 1826 Commandeert detachement matrozen tijdens den Java-oorlog te Soerabaya en Samarang i83o/’3I Strijdt op de Schelde voor Antwerpen. 1841 Commandeert de „Zwaluw” in het eskader van Prins Hendrik in de Midd. Zee en bij Madeira. i848/’5i Directeur der Marine te Willemsoord. 1851 Minister van Marine. GERHARDUS FABIUS (13 DEC. 1806—24 MAART 1888) LICHTMATROOS IN 1820, ADELB. IN 1824, ADELB. ie KLASSE IN 1826, LUITNT. T. Z. 2e KLASSE IN 1832, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1844, KAPT. LUITNT. IN 1854, KAPT. T. Z. IN 1860, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1864, VICE-ADMIRAAL IN 1867. i83o/’3i Commandeert een kanonneerboot op de Schelde. 1833 Kruist onder aangenomen naam op de Noordsche gronden ter waarschuwing der Nederlandsche scheepvaart voor het Engelsch-Fransche embargo. 1838/42 Vaart ter koopvaardij. x845/’48 Adjudant van den commandant der Zeemacht in Oost-Indië. i854/’5b In Japan ter instructie van Japansche zee-officieren; commandeert de „Soembing”, het geschenk der Nederlandsche regeering aan Japan; commandeert in 1856 -de „Medusa” in Japan. i86i/’62 Eskadercommandant in de Noordzee en WestIndië, regelt moeilijkheden met Venezuela. i864/’68 Commandeert de zeemacht in Oost-Indië. 1873 Commandeert de Marine te Amsterdam. 1874 Lid der Tweede Kamer. Mr. IMAN WILLEM FALCK (1736—1785) VAN DE V.O.C. STUDENT IN 1753, ONDERKOOPMAN IN 1757, KOOPMAN IN 1761, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1767, RAAD ORDINARIS IN 1776. i753/’S6 Studeert te Utrecht in de rechten. 1757 Vertrekt als onderkoopman naar Oost-Indië. 1:759 Secretaris van den gouverneur-generaal Mossel. 1761 Koopman en secretaris der regeering. i7Ó3/’83 Gouverneur van Ceylon, leidt den oorlog op het eiland, pacificeert het gebied. i78i/’82 Verdedigt Ceylon met behulp van de Fransche vloot tegen de Engelschen bij Trincomale. JACOB FREDERIKSZ. (?—1 SEPT. 1673) VAN DE V.O.C. 1666 Strijdt onder Speelman bij de tuchtiging van Makassar. ió72/’73 Commandeert de „Tulpenburg” onder Quaelbergen bij Ceylon en St. Thomé; strijdt tegen de Franschen, sneuvelt in den slag tegen de Engelschen. JAN DIRKSZ. GALEN (?—1645) VAN DE V.O.C. OPPERKOOPMAN IN 1636, COMMANDEUR IN 1639. 1636/’38 Opperkoopman in Cambodja; moet vluchten bij het verbranden der loge. 1639 Commandeert een eskader bij Formosa. i64o/’42 Raad van Justitie te Batavia, dient als schout-bijnacht in de blokkade voor Goa. ió42/’43 Commandeert het blokkade-eskader voor Goa. 1644 Repatrieert. A^E^JT GARBENIJSZ. (?—16 JULI 1643) VAN DE V.O.C. ï632/’33 Gouverneur van Coromandel, afgelost wegens verdenking van particulieren handel. 1636 Visiteert Ambon. 1636/’37 Strijdt als vice-commandeur in de vloot van Cooper tegen de Portugeezen voor Goa, visiteert Suratte en Gamron. i638/’43 Gouverneur van Coromandel, geeft last het veroverde Negapatnam te ontruimen. HENDRIK GERRITSZ,'. (?—18 JUNI 1668) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1621, VICE-ADMIRAAL IN 1644, ADMIRAAL IN 1654. 1621/^24 Dient als schipper in Oost-Indië. 1632/’33 Commandeert een eskader in den blokkadedienst voor Bantam. 1634 Dient als vice-commandeur onder Dutecum voor Bantam. iÓ34/’35 Commandeert een eskader voor Makassar. 1635 Repatrieert. 1644 Strijdt als vice-admiraal in Zweedschen dienst in de slagen bij het Listerdiep en Kolbergerheide tegen de Denen, krijgt den naam Sjöhelm. 1658 Strijdt tegen Obdam in den slag in de Sont in Zweedschen dienst. 1660 Ontslagen. 1663 Werkt mede aan de oprichting der Zweedsche Oost-Indische Compagnie, gaat naar Oost-Indië, wordt aangehouden en keert naar Nederland terug. VSBRANDT GODSKE (?—29 SEPT. 1691) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1652, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1672. i655/’56 Strijdt onder Huift op Ceylon, wordt gezant bij radja Singa. i656/’62 Commandeur te Gale. 1658 Strijdt onder Van Goens bij de verovering van Manaar. i66o/’62 Strijdt onder Van Goens op de kust van Malabar en bij de mislukte verovering van Cochin. 1663 Repatrieert. i66$l’J0 Commandeur te Cochin. 1670 Commandeert de retourvloot via Perzië. i672/’77 Gouverneur van Kaap de Goede Hoop. 1677 Commandeert de retourvloot. KIJJ^JLUf VAN IjUIlJNb (24 JUNI 1619—14 NOVEMBER 1682) VAN DE V.O.C. ASSISTENT IN 1634, KOOPMAN IN 1642, OPPERKOOPMAN IN 1645, RAAD VAN INDIË IN 1653. 1628 Vaart met de „Buren” naar Oost-Indië. iÓ29/’33 Dient op de kust van Coromandel. i634/’48 Dient te Batavia, afgebroken door eenige zendingen naar Palembang. 1649 Commandeert op de „Hulst een eskader in straat Soenda tegen de Genueezen. ió49/'53 Gezant naar Siam en Mataram. ió53/’54 Commissaris en commandant der navale macht in de Westerkwartieren, verslaat een Portugeesche vloot bij Goa. 1654 Commandeert de retourvloot op de „Paerl”. 1657 Commandeert de vloot naar Oost-Indië op de „Oranje”.- i6s8/’59 Admiraal en opperbevelhebber op Ceylon, verovert het noordelijk gedeelte van het eiland en de plaatsen op den overwal. i66o/’63 Opperbevelhebber op de kust van Malabar, verovert Cochin. i664/’75 Gouverneur van Ceylon. 1675 Directeur-generaal. i678/’82 Gouverneur-generaal. PIETER DE GOOYER (?—1662) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1637, OPPERKOOPMAN IN 1645, COMMANDEUR IN 1646. ÏÓ4S Vice-commandeur in het blokkade-eskader voor Manilla. i646/’47 Commandeur van een eskader voor Manilla, strijdt tegen een Spaansch eskader. ió48/’49 Opperhoofd op de kust van Sumatra, visiteert Siam. i655/’56 Gezant in China. 1657 Ontvanger-generaal in Batavia. i657/’58 Opperhoofd te Djambi. JOftCHI^ GL/SELS , (?—1636) VAN DE W.I.C. STUURMAN IN 1623, SCHIPPER IN 1624, COMMANDEUR IN 1635. 1624 Strijdt op de „Bruinvisch” onder Van Zuylen voor S. Paulo in den zeeslag tegen een Portugeesch eskader; wordt bevorderd tot schipper. 1626 Commandeert de „Bruinvisch” onder Sickesz. in de Caraïbische Zee. 1627 Commandeert de „Kater” onder Uytgeest; strijdt tegen de Hondurasvloot, verovert een schip. 1628 Dient onder Ita, onderscheidt zich in den slag tegen de Hondurasvloot. iÓ29/’3o Dient onder Pater in West-Indië en op de kust van Brazilië. iÓ33/’34 Commandeert de „Overijsel” onder Smient in den slag bij Parayba. STEVEN VAN DER HAGEN (1563—JULI 1624) VAN DE V.O.C. SCHEEPSJONGEN IN 1575, SCHIPPER IN 1585, COMMANDEUR IN 1598, ADMIRAAL IN 1603, RAAD VAN INDIË IN 1613. IS75 Loopt weg van den lakenkoopman, waar hij in dienst is, wordt scheepsjongen te Calais. 1585 Schipper op de „Witte Leeuw”, vaart op Spanje. 1587 Verliest zijn schip te Cadiz bij den aanval van Drake. 1588 Wordt met een schip te Valencia aangehouden, blijft gevangen tot 1589. IS9°/’94 Vaart op de kust van Spanje. 1598 Commandeert twee schepen op de kust van Guinea. Ï599/I60I Commandeert drie schepen naar Oost-Indië, sticht een fort te Ambon, doch doet het weer verlaten. i6o3/’o6 Admiraal van 12 schepen naar Oost-Indië, strijdt voor MoQambique, Calicut en Goa, verovert Ambon. i6i3/’20 Admiraal van vier schepen naar Oost-Indië, verslaat Portugeezen bij Malakka, dempt onlusten te Ambon, wordt gouverneur van Ambon in 1617. 1620 Commandeert de retourvloot op de „Gouden Leeuw”. Solfert harmensz. VAN DE V.O.C. 1601/ 03 Commandeert een vloot naar Oost-Indië, verslaat een Portugeesche vloot voor Bantam. HENDRICK HAROUSÉ (?_13 JUNI 1644) VAN DE V.O.C. KAPITEIN IN 1629, COMMANDEUR IN 1642. 1629 Commandeert de „Oranje” op een kruistocht bij Ternate. 1642 Commandeert een eskader op de noordkust van Formosa, helpt de Spaansche vesting S. Salvador veroveren. 1644 Commandeert een eskader naar Cambodja; sneuvelt in een slag op de Mekong. MARCUS HARTMAN (?—31 OCT. 1653) VAN DE ADMIRALITEIT DER MAZE. KAPITEIN IN 1648. ió5o/’52 Commandeert de „Eendragt” onder commandeur Boonacker in Brazilië, strijdt tegen de Portugeezen bij Tamandaré. 1652/’S3 Dient onder M. H. Tromp in den driedaagschen zeeslag en bij Ter Heide. 1653 Strandt met de „Gekroonde Liefde” bij Texel en verdrinkt. JACOB VAN HEEMSKERCK * (13 MAART 1567—15 APRIL 1607) VAN DE V.O.C. COMMIES IN 1595, SCHIPPER IN 1596, VICEADMIRAAL IN 1598, ADMIRAAL IN 1600. 1595 Neemt als commies deel aan den tweeden tocht naar het Noorden. i596/’97 Neemt als schipper deel aan den derden tocht, overwintert op Nova-Zembla. 1598/1600 Commies op de „Gelria” onder Van Neck naar Oost-Indië, dient als vice-admiraal onder Van Warwijck in de Molukken, sticht loges op Banda en Lonthor. i6oo/’04 Commandeert een vloot van acht schepen naar Oost-Indië, strijdt tegen Spaansche galjoenen op de uitreis, verovert de Portugeesche kraak „Sa Catharina” bij Johore. 1607 Commandeert de Staatsche vloot naar Gibraltar, verslaat de Spanjaarden, doch sneuvelt in den slag. HENDRIK WLADIMIR ALBRECHT ERNST, PRINS DER NEDERLANDEN, HERTOG VAN MECKLENBURG (19 APRIL 1876—3 JULI 1934) SCHOUT-BIJ-NACHT TIT. IN 1902 1907 Onderscheidt zich bij de redding der schipbreukelingen van de „Berlin”. i9o8/’i3 Maakt aan boord van oorlogsschepen reizen naar Noorwegen, Engeland en in de Noordzee. 1914 Maakt op de „Zeeland” een reis naar St. Petersburg. 1924 Maakt op de „Heemskerk” een reis naar de Midd. Zee. I9i6/’2ó Beijvert zich voor het Nederlandsche Reddingswezen, en bij de overstromingsrampen. BOÜDEWIJN HENDRIKSZ. (LOEN) (IS6o—2 JUNI 1626) VAN DE W.I.C. RAAD VAN EDAM IN 1590, DAARNA SCHEPEN. BURGEMEESTER IN 1603, GENERAAL DER W.I.C. IN 1625. i625/’26 Commandeert een vloot in de Caraïbische Zee, komt te laat voor het ontzet van Bahia, doet een aanslag op St. Juan, voert overvallen uit op de kusten van Porto Rico, Cuba, Venezuela en Bonaire; overlijdt in zee. ELIAS HERCKMANS (i596—8 JAN. 1644) VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1620, VICE-COMMANDEUR IN 1643. ió2o/’30 Vaart op Archangel, schrijft zeevaartkundige werken en gedichten. 1635 Treedt in dienst der W.I.C. wordt lid van den Hoogen Raad en gouverneur van Tamarica en Rio Grande, leidt expedities tegen de Portugeezen. 1641 Leidt een exploratie-expeditie naar de binnenlanden van Brazilië. 1643 Dient onder H. Brouwer in de expeditie naar Chili, strijdt tegen de Spanjaarden, wordt bevelhebber, overlijdt na terugkeer te Recief. JACQUES L’HERMITE (JAN. 1582—2 JUNI 1624) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1605, RAAD VAN INDIË IN 1610, ADMIRAAL IN 1623. i6o5/’o8 Dient als secretaris tip de „Oranje” onder Matelief naar Oost-Indië, strijdt bij Malakka tegen de Portugeezen in twee zeeslagen, wordt gewond. i6o8/’io Factor te Bantam. 1611 Repatrieert op de „Hollandia” onder F. de Houtman. i6i2/’22 Adviseur der V.O.C. én koopman in patria. iÓ23/’24 Commandeert de Nassausche vloot naar de westkust van Amerika, strijdt tegen de Spanjaarden, overlijdt voor Callao. JAN BINJO HESSING . (1740—1803) VAN DE V.O.C. ADELB. IN 1764, LUITNT. IN 1772, GAAT OVER IN DIENST VAN TIPPO SULTAN. i7Ó4/’8o Maakt verschillende reizen naar Oost-Indië. 1781 Wordt generaal in dienst van Tippo Sultan. iy8^/’go Strijdt in vele veldslagen tegen den Nizam van Hyderabad. 1792/1800 Commandant der lijfgarde. i8oo/’o3 Commandeert de vesting Agra, krijgt moeilijkheden met zijn harem en schuldeischers, overlijdt te Agra. 1803 Mausoleum voor hem opgericht. PÏËTER PIETERSZ. HEYN * (25 NOV. 1577—20 JUNI 1629) SCHIPPER VAN DE V.O.C. IN 1607, VICE-ADMIRAAL BIJ DE W.I.C. IN 1623, GENERAAL IN 1626. LUITNT.-ADMIRAAL IN STAATSDIENST IN 1629. Ï593/ÏÖ06 Gaat naar zee, kruist in West-Indië, geraakt tweemaal in Spaansche gevangenschap. i6o7/’io Dient op de vloot van Verhoeff in Oost-Indië, strijdt bij Ambon, Banda, Ternate en Batjan. 1611 Commandeert de „Hollandia” in de retourvloot onder F. de Houtman. ió23/’24 Dient als vice-admraal onder Willekens op den tocht naar Bahia, onderscheidt zich bij de verovering der stad, leidt een expeditie naar de Afrikaansche kust. 1626 Commandeert een vloot in West-Indië, kruist op de Zilvervloot; doet een aanslag op Bahia en op Portugeesche schepen. 1628 Commandeert een vloot in West-Indië, verovert de Zilvervloot in de baai van Matanzas. 1629 Commandeert de Staatsvloot voor Duinkerken, reorganiseert den dienst, sneuvelt in een gevecht tegen de Duinkerkers. JACpB HOBEIN (1810—1888) 1831 Dient als matroos in Zeeland; haalt onder zwaar vijandelijk vuur bij Philipine de Nederlandsche vlag van een verlaten sloep; onderscheiden met de M.W.O. 1838 Opperstuurman, wordt in 1876 gepensionneerd. SIMON JANSZ. HOEN (?—12 JAN. 1610) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1598, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1607, VICE-ADMIRAAL IN 1609. 1598/1600 Dient als schipper op de vloot onder Van Neck naar Oost-Indië op de „Overijsel”. i6o3/’o6 Dient onder Van der Hagen in Oost-Indië, strijdt voor Moqambique, Calicut en Goa, verovert Ambon. 1607/’10 Dient onder Verhoeff op den tocht naar Oost-Indië, doet een aanslag op Mozambique, blokkeert Goa en Malakka, strijdt voor Banda, wordt vice-admiraal, sticht het fort Nassau op Banda, verovert Batjan, overlijdt te Ternata. FRANCOIS XAVIER RICHARD ’T HOOFT (23 OCT. 1799—16 MAART 1860) STUURMANSLEERLING IN 1814, ADELB. IN 1815, ADELB. ie KLASSE IN 1817, LUITNT. T. Z. 2e KLASSE IN 1824, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1833, KAPT. LUITNT. IN 1846, KAPT. T. Z. IN 1851, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1856, VICE-ADMIRAAL IN 1859. 1817 Onderscheidt zich bij Saparoea door het redden der Nederlandsche vlag. 1819 Lijdt schipbreuk met de „Evertsen”. 1830 Adjudant van Gobius tijdens den Belgischen opstand. i84i/’45 Commandeert de „Arend” op de Koetei-expeditie. i858/’59 Commandeert het oefenings-eskader in den Atlantischen Oceaan. 1860 Gepensionneerd. JAN JANSZ. VAN HOORN VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1628, COMMANDEUR IN 1629. 1628 Dient op de „Witte Leeuw” onder Piet Heyn bij de verovering der Zilvervloot. i629/’30 Commandeert een eskader ter versterking van de vloot onder Pater, kruist in de Caraïbische zee. 1632 Voert als commandeur de gedelegeerden naar Brazilië, kruist in West-Indië. 1633/’34 Commandeert een vloot in de Caraïbische Zee en voor Rio de Janeiro, verovert Truxillo en Campéche. FREDERIK PlETERSZ. DE HOUTMAN (1570—21 OCT. 1627) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1595, OPPERKOOPMAN IN 1603, RAAD VAN J INDIË IN 1619. I592/’94 verblijft te Lissabon. 1595 Neemt deel aan de eerste schipvaart naar Oost-Indië. 1598/1602 Dient onder zijn broeder op een tocht naar Oost-Indië, wordt in Atjeh gevangen genomen, door Bicker bevrijd. i6o3/’ii Dient op de vloot onder Van der Hagen, strijdt bij Mozambique, Goa en Calicut, neemt deel aan de verovering van Ambon, wordt gouverneur der Molukken. i6ii/’i2 Commandeert de retourvloot. i6i4/’i8 Lid van de vroedschap te Alkmaar. 1619 Commandeert een vloot naar Oost-Indië. 1620/’2i Dient onder Coen, neemt deel aan de verovering van Banda, blokkeert straat Soenda, wordt gouverneur van Ambon. 1624 Commandeert de retourvloot, wordt wederom lid van de vroedschap te Alkmaar. GERARD HULFT (DEC. 1621—10 APRIL 1656) VAN DE V.O.C. STUDENT IN 1640, SECRETARIS VAN AMSTERDAM IN 1648, DIRECTEUR-GENERAAL IN 1655. iö4o/’43 Studeert te Leiden in de rechten. i648/’54 Secretaris van de vroedschap van Amsterdam. ió52/’53 Dient als vrijwilliger met eigen manschappen op de vloot onder M.H. Tromp, strijdt bij Ter Heide. 1655 Vertrekt als directeur-generaal naar Oost-Indië, wordt opperbevelhebber van de expeditie naar Ceylon; belegert Colombo, wordt bij een aanval op de vesting gewond. 1656 Sneuvelt in de loopgraven voor Colombo. PAULUS HUNTUM (?—1701) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1684, COMMANDEUR IN 1692. i693/’94 Commandeert een eskader op de kust van Perzië, kruist op de kust van Malabar en Ceylon op de Franschen. 1696 Commandeert een eskader op de kust van Coromandel en Malabar, laat d’Aché bij Suratte ontsnappen. 1698 Repatrieert. JACOB HUSTAERT VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1646. i6S3/’6o Gouverneur van Ambon. 1661 /’Ó3 Commandeert onder Van Goens een eskader op de kust van Malabar, neemt deel aan de verovering van Cochin en Cananore, houdt tijdens de blokkade Engelsche blokkadebrekers aan. 1663/’67 Gouverneur van Ceylon, daarna van Coromandel. JACOB HUYGEN VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1629, VICE-ADMIRAAL IN 1640. 1630 Strijdt op de „Gulden Sonne” onder Loncq bij de verovering van Olinda. 1631 Strijdt aan den wal als kapitein der landingsdivisie. 1633 Commandeert de „Ekster” op de kust van Brazilië. 1640 Vice-admiraal op de vloot onder Loos in den vierdaagschen zeeslag op de Braziliaansche kust, neemt bevel, na sneuvelen Loos, over en verslaat de vijandelijke vloot. WILLEM JOHAN CORNELIS, RIDDER HUYSSEN VAN KATTE ND YKE j'(22 JAN. 1816—6 FEBR. 1866) ADELB. IN 1831, ADELB. ie KLASSE IN 1835, LUITNT. T.Z. 2e KLASgr SE IN 1839, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1851, KAPT. LUITNT. IN 1858. 1839 Dient op de „Rijn” (54) onder Prins Hendrik in de Midd. Zee. i842/’4Ó Adjudant van den minister van Marine. 1849/’sx Adjudant des konings. i8Só/’57 Belast met de opleiding der Japansche zee-officieren in Japan. i86i/’66 Minister van Marine. MAjflNUS HENRI JANSEN (n AUG. 1817—9 SEPT. 1893) ADELB. IN 1831, ADELB. ie KLASSE IN 1835, LUITNT. T. Z. 2e KLASSE IN 1839, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1851, KAPT. LUITNT. IN 1861, KAPT. T. Z. IN 1865, SCHOUT-BIJ-NACHT TIT. IN 1889, LID VAN DEN RAAD VAN STATE. 1831 Dient op de „Proserpina” voor Antwerpen. Onderscheidt zich bij de opname in Oost-Indië. i842/’48 Onderscheidt zich bij de opname en de verbetering der vaarwaters van Soerabaya. 1851 Commandeert de „Prins van Oranje” naar West-Indië en Noord-Amerika. i859/’6i Chef materieel. i86i/’62 Commandeert de „Djambi” in West-Indië; maakt deel uit van commissie ter bestudeering pantserschepen. i865/’66 Commandeert de „Prins Hendrik”, het eerste pantserschip in Nederland; commandeert een eskader in de Noordzee. i867/’93 verwerft bekendheid door zijn onvermoeide propaganda voor gepantserd materieel en voor de meteorologie. JACOB JANSZ. (VAN COPENHAGEN) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1639, COMMANDEUR IN 1643. ï639/’40 Onderscheidt zich bij het beleg en de verovering van Malakka. iÓ43/’44 Commandeert een eskader in straat Malakka, verovert vier Portugeesche schepen, houdt een Engelsch schip aan. JASPER JANSZ. (?—15 AUG. 1630) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1605, OPPERKOOPMAN IN 1607, RAAD VAN INDIË IN 1614. 1605/’10 Dient op de vloot onder Matelief en Verhoeff in Oost-Indië, strijdt bij Malakka in de beide zeeslagen tegen de Portugeezen, bij Banda, Ternate en Batjan. i6io/’i4 Gouverneur van III Ambon, pacificeert het gebied. 1615 Strijdt op de „Neptunus” onder Van der Wagen Dij iwaïaKKa tegen een Portugeesch eskader, vernielt drie galjoenen. i6i6/’i£ Gouverneur der Molukken, verovert met Dedel drie Engelsche schepen, blokkeert Poe Roen. i6i7/’i8 Blokkeert Bantam, repatrieert. VILLEM JANSZ; VAN AMERSFOORT VAN DE V.O.C. BOOTSMAN IN 1603, STUURMAN IN 1612, SCHIPPER IN 1613, VICE-COMMANDEUR IN 1633. 1603 Dient op de vloot van Van der Hagen naar Oost-Indië, strijdt bij Mozambique, Goa en Calicut. iói2/’i3 Dient op de vloot naar Oost-Indië, strijdt bij Ternate tegen de Spanjaarden. i6i4/’i7 Commandeert het jacht „Jacatra” in Japan, strijdt bij Macao. 1617 Repatrieert als opperstuurman op de ,,West-Friesland’’. i6i8/’i9 Commandeert de „Wapen van Haarlem” naar OostIndië, verovert een Engelsch schip in straat Soenda. 1619 Dient onder Coen bij Ambon en bij het ontzet van Jacatra, dient onder W. Jansz. van Amsterdam bij Ticco; strijdt bij de verovering der vier Engelsche schepen aldaar. iÓ2o/’2i Dient op de defensievloot voor Manilla. i62Ó/’28 Equipagemeester te Batavia. iÓ29/’30 Commandeert de „Zwarte Arend” bij Japan en Formosa. i63©/’33 Maakt nieuwen tocht naar Japan. ió33/’34 Dient als vice-commandeur onder F. Lucasz. _fff voor Goa, repatrieert via Perzië. VIÜLEM JANSZ. VAN AMSTERDAM -I-1638) VAN DE V.O.C. STUURMAN IN 1598, SCHIPPER IN 1603, COMMANDEUR IN 1614, RAAD VAN INDIË IN 1619. 1598/1600 Dient als stuurman op de „Hollandia” onder Van Neck op den tocht naar Oost-Indië. i6o3/’o5 Dient op de „Duyfken” onder Van der Hagen naar Oost-Indië, strijdt voor Mozambique, Goa én Calicut. 1605 Onderzoekt de kusten van Nw. Guinea en Australië. 1606 Repatrieert met de „West-Friesland”; het schip strandt bij Madagascar, de bemanning keert naar Bantam terug. i6o8/’o9 Strijdt bij de verovering van Ternate en Batjan. 1609/’10 Commandeert de „Eendragt” in een eskader naar Atjeh, Coromandel en Ceylon, verbrandt zes Portugeesche schepen, sticht een kantoor te Palicate; repatrieert. i6ii/’ï2 Commandeert de „Oranje” onder Blocq Martensz. naar Oost-Indië, gaat naar Japan. i6i4/’i5 Commandeur op Solor. 1618 Commandeert de Mauritius” naar Oost-Indië; verkent de westkust van Australië, dient onder Coen voor Jacatra in den slag tegen de Engelschen en in de Molukken. 16x9 Commandeert de achterhoede bij het ontzet van Jacatra, commandeert een eskader voor Ticco, verovert vier Engelsche schepen; beloond met een gouden keten. i62o/’2i Dient als vice-admiraal op de defensievloot voor Manilla. i62i/’22 Commandeert de vloot van defensie voor Manilla. i623/’27 Gouverneur van Banda. 1628 Commandeert een eskader naar Suratte en Perzië. 1628^29 Commandeert een afdeeling bij het beleg van Batavia, repatrieert. HENDRICK JACOBSZ. KAT ( ± 1580 1629) VAN DE W.I.C. ADELB. IN DEENSCHEN DIENST IN 1596, LUITNT. IN 1598, KAPT. IN STAATSDIENST IN 1600, COMMANDEUR BIJ DE W.I.C. IN 1624. 1596/1600 Dient op de Deensche vloot. ióo3/’o5 Strijdt in Staatsdienst tegen de Duinkerkers. 1625 Commandeert een eskader op de kust van Portugal, verovert een Spaansch en een Portugeesch schip. 1628 Commandeert de „Provincie Utrecht” (30) onder P. Heyn bij de verovering van de Zilvervloot. JAN CORNELISZ. KEERTEKOE VAN DE W.I.C. EN DE ZEEUWSCHE ADMIRALITEIT. KAPITEIN IN 1628. 1628 Commandeert de „Griffioen” (32) onder P. Heyn bij de verovering van de Zilvervloot. iÓ29/’30 Commandeert hetzelfde schip onder Pater in West-Indië. i637/’39 Dient onder M. H. Tromp bij de blokkade van Duinkerken, strijdt bij Duinkerken en Duins. MINNE WILLEMSZ. KEERTEKOE VAN DE V.O.C. BUSSCHIETER IN 1623, SCHIPPER IN 1627, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1639, COMMANDEUR IN 1640. 1623 Dient als busschieter op de „Gouda” naar Oost-Indië. ió27/’28 Dient als schipper in OostIndië; repatrieert. 1632 Commandeert de „Leeuwin” naar Oost-Indië. 1636/’37 Dient onder Caen en Van Diemen in de Molukken, strijdt tegen Makassaren en Cerammers. 1638/’39 Commandeert de „’s Gravenhage” in den zeeslag voor Goa onder Westerwolt, gaat daarna naar Ceylon. ió39/’40 Dient als schout-bij-nacht bij het beleg van Malakka, wordt opperbevelhebber, verovert de stad. 1641 Commandeur van Malakka. 1642 Vice-commandeur van de retourvloot. PAULÜS VAN^EfE KERCKHOVE (1614—23 MEI 1658) VAN DE ADMIRALITEIT DER MAZE. 1639 Dient als luitenant onder M. H. Tromp in den slag bij Duins. 1641 Commandeert de „Neptunus”.(2o) onder A. Gijsels op den tocht naar Portugal, strijdt bij kaap St. Vincent tegen de Spanjaarden. 1644 Kruist voor Duinkerken, brengt Engelschen blokkadebreker op. ió5o/’5i Commandeert de „Nijmegen” onder Boonacker naar Brazilië. 1652 Dient als vlaggekapitein onder Haultyn in den slag van Tamandaré. 1652 Dient onder De Ruyter in den slag bij Plymouth. 1653 Strijdt in den driedaagschen zeeslag en bij Ter Heide. LAURENS REINHART KOOLEMANS BEYNEN (11 MAART 1852—11 NOVEMBER 1879) ADELB. IN 1871, LUITNT. T. Z. IN 1874. 1873 Strijdt in de Atjeh-expeditie. i875/’76 Maakt een tocht naar het hooge Noorden. 1878 Maakt een tocht naar het hooge Noorden. Bekend door zijn propaganda voor Nederlandsche pooltochten. (Willem Barents) JA^TCoiwRAAD KOOPMAN (21 MAART 1790—21 APRIL 1855) CADET IN 1803,' LUITNT. IN 1808, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1817, KAPT. LUIT. IN 1822, KAPT. T.Z. IN 1831, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1841, VICE-ADMIRAAL IN 1848. i8o4/’o8 Strijdt op de „Knorhaan” in de Bataafsche flottille onder Verhuell; commandeert daarna een divisie kanonneerbooten op de Wadden. 1814 Onderscheidt zich bij de bevrijding van ons land bij het beleg van Naarden. 1817 Commandeert de „Daphne” in West-Indië, verovert een brik van de Spaansche opstandelingen. 1821 Strijdt voor Palembang. i83o/’3i Commandeert de kanonneerbooten voor Antwerpen; onderscheidt zich bij de maritieme verdediging der citadel, raakt in Fransche krijgsgevangenschap. i835/’38 Commandeert de zeemacht in OostIndië. i839/’42 Commandeert het adelborsten-instituut te Medemblik. 1843 Commandeert de „Curaijao”, haalt het stoffelijk overschot van Koning Willem 1 uit Hamburg. i843/’47 Commandeert opnieuw het adelborsten-instituut. 1848 Lid van het Hoog Militair Gerechtshof. 1849 Adjudant des konings. K dUYBERT DE LAIRESSE T ' (?—1667) VAN DE V.O.C. ASSISTENT IN 1642, ONDERKOOPMAN IN 1645, KOOPMAN IN 1649, OPPERKOOPMAN IN 1653. 1642 Komt als assistent op de „Harderwijk” te Suratte. ió42/’54 Dient te Suratte en te Batavia. 1654 Commandeert de retourvloot. i662/’63 Commandeert een vloot naar Indië, doet een mislukten aanval op Mozambique, strijdt onder Bort als vice-commandeur in de Chineesche wateren, blokkeert Amoy. i66s/’67 Directeur in Perzië. fAN DIRKSZ. ’T LAM AP VAN DE V.O.C. EN DE W.I.C. OPPERKOOPMAN IN 1605, COMMANDEUR IN 1610, RAAD VAN INDIË IN 1614, ADMIRAAL DER W.I.C. IN 1625. i6o7/’o8 Dient op de „Delft” onder Verhoeff, strijdt bij Mozambique, blokkeert Goa en Malakka. ióop/’io Dient op de „Vereenigde Provinciën” bij Ternate en den aanval op Batjan. i6io/’i2 Commandeert de „Cleyne Sonne” in de Molukken en voor Bantam, commandeert een eskader bij de Philippijnen. 1613 Commandeert de retourvloot, verliest de „Witte Leeuw” bij St. Helena in een gevecht met een Portugeesch schip. 1614 Commandeert op de „Wapen van Amsterdam” een vloot naar Oost-Indië, verovert een Portugeesch schip bij Annobom. i6i5/’i6 Commandeert een eskader bij de blokkade en verovering van P°« Ay, onderhandelt met de Engelschen; blokkeert Manilla, wordt in een zeegevecht verslagen, waarbij zijn schip, de „Nieuwe Zon” zinkt; wijkt naar Japan. i6i7/’i8 Commandeert een eskader in de wateren van Japan. 1618 Doet een mislukten aanval op Lontor, verovert twee Engelsche schepen. i6i9/’2i Gouverneur der Molukken, versterkt Ternate. 1621 Commandeert een smaldeel van twee schepen naar Nederland. ió25/’26 Commandeert een vloot der W.I.C. in de Caraïbische Zee en op de kust van Guinea, wordt bij Elmina verslagen. 1628 Commandeert een eskader in de Noordzee, kruist op de retourvloot. ADRIAAN VAN LEENEN VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1654, VICE-COMMANDEUR IN 1657. i654/’55 Commandeert de „Prins Willem” naar Oost-Indië. i655/’56 Dient op de blokkadevloot voor Colombo, strijdt bij den aanval op de stad, keert op de „Prins Willem” via Bengalen naar Batavia terug. 1656 Blokkeert Bantam. ió57/’58 Dient als vice-commandeur onder Roothaes bij de blokkade van Goa, strijdt in vier zeeslagen tegen de Portugeezen. i66o/’6i Dient als vicecommandeur onder De Bitter bij de blokkade van Goa. 1663 Repatrieert. JACQUES LEMAIRE i (1585—22 DEC. 1616) 1606/’14 Koopman. i6i5/’l5 Rust een eskader uit ter ontduiking monopolie V.O.C. ontdekt straat Lemaire, overlijdt op zijn terugreis. JHR. JAN EVERT LEWE VAN ADUARD (14 NOV. 1774—12 DEC. 1832) VAN DE ADMIRALITEIT VAN AMSTERDAM. ADELB. IN 1789, LUITNT. IN 1793, KAPT. LUITNT. IN 1801, LUITNT. KOLONEL IN 1808, KAPT. T. Z. IN 1813, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1830. i8oo/’02 Commandeert de „Brak” (7) in Texel. i8o2/’o3 Dient op de „Hippomenes” in WestIndië. 1804 Wordt bij de verovering van Suriname door de Engelschen gevangen genomen. 1806 Uitgewisseld. 1808 Dient op de „Utrecht”, strandt bij de Orkaden, opnieuw gevangen en ( op parool vrijgelaten. i8o9/’io Dient op de „Euridice” te Feyenoord. i8io/’i3 Commandeert het instructieschip der adelborsten, de „Irene”. i8is/’i7 Commandeert de „Prins van Oranje” naar West-Indië. i8i9/’20 Commandeert de „Van der Werff” (44) in het eskader van Musquetier naar Oost-Indië. 1821 /’23 Commandeert de „Dageraad” (26), leidt het maritieme gedeelte van de expeditie naar Palembang onder generaal De Koek. 1832 Sneuvelt als eskader-commandant op de „Euridice” voor Antwerpen. JOHAN CORNELISZ. LICHTHART (1601—30 NOV. 1646) VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1629, COMMANDEUR IN 1633, ADMIRAAL IN 1640. iÓ29/’30 Commandeert de „Matanzas” onder Loncq naar Brazilië; strijdt bij de verovering van Olinda. 1630 Commandeert de „Overijsel” naar Nederland, bestrijdt de Duinkerkers in het Kanaal, beloond met gouden keten. ió32/’33 Equipagemeester te Recief. 1633 Neemt als commandeur deel aan de expedities naar Parayba, Itamarica, Rio Grande en Rio Formosa. 1634 Neemt deel aan de expedities naar Puntal, Cabo Augustin en Parayba. 1635 Blokkeert Bahia, strijdt tegen de Spanjaarden, neemt deel aan expedities naar Porto Calvo en Barra Grande. 1636 Strijdt als blokkade-commandant voor Bahia tegen de Portugeezen. 1637 Blokkeert de Braziliaansche kust, repatrieert. 1,640 Kruist in West-Indië, op de Braziliaansche kust en voor Bahia. 1641 Verovert met een eskader de capitania Maranhao. 1645 Verslaat een Portugeesche vloot voor Tamandaré. 1646 Neemt deel aan een expeditie naar de Rio Sn Francisco, waar hij overlijdt. CARÈtT LIEVENS jM VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1624, COMMANDEUR IN 1626. i626/’27 Blokkeert Malakka, verovert een Portugeesch schip van Macao. i627/’28 Blokkeert de Chineesche kust voor Macao en Amoy, steunt I-Kwan tegen de piraten en bij de verovering van Amoy. iÓ3o/’3i Commandeert een eskader op de kust van Java, blokkeert Bantam; dient als vice-commandeur onder P. Vlacq in straat Malakka. ió3i/’32 Blokkeert Malakka, jaagt eenige Portugeesche schepen op den wal. WILLEM CORNELISZ. LOOS (?—12 JAN. 1640) VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1630, COMMANDEUR IN 1634. iÓ3o/’34 Dient onder Ruyters in West-Indië en voor het Recief; dient op de kust, wordt commandeur van een eskader voor Rio Grande, neemt deel aan expeditie, verovert een Portugeesch schip. i638/’40 Commandeur ter kust, commandeert in den vierdaagschen zeeslag op de Braziliaansche kust tegen de Portugeezen en Spanjaarden; sneuvelt op den eersten dag. ENGELBERTUS LUCAS (8 JUNI 1785—11 MAART 1870) ADELB. IN 1796, LUITNT. IN 1802, KAPT. LUITNT. IN 1814, KAPT. T. Z. IN 1826, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1836, VICE-ADMIRAAL IN 1844. 1796 Dient bij zijn vader op den tocht naar de Saldanhabaai; gevangen genomen. 1799 Uitgewisseld. i8o2/’o4 Dient op de „Revolutie” onder De Winter in de Midd. Zee en onder Hartsinck in Oost-Indië. 1805 Dient op de „Pallas” onder Aalberse, gewond in het gevecht in straat Saleier en gevangen genomen. i8i3/’i4 Dient op de „Triton” te Rotterdam, sluit zich aan’bij den opstand tegen het Fransche bewind. i8is/’i7 Commandeert diverse schepen. i8i8/’22 Commandeert de „Irene”, onderscheidt zich bij Palembang. i823/’29 Commandeert diverse schepen in Oost- Indië en de Midd. Zee. i83o/’3i Commandeert de „Sumatra” op de Schelde. 1832 Vervangt den gesneuvelden Lewe van Aduard als eskadercommandant op de Schelde; bombardeert de Kruisschans. i838/’4i Commandeert de zeemacht in Oost-Indië. (Padri-oorlog, verovering van Singkel). i849/’So Minister van Marine. "ILIP LUCASZ. (± 1600—S MAART 1640) VAN DE V.O.C. OPPERKOOPMAN IN 1625, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1631, RAAD ORDINARIS IN 1632, DIRECTEUR-GENERAAL IN 1635. i62S/’28 Opperkoopman en secunde te Ambon, regelt geschillen met inlandsche hoofden, strijdt tegen de Makassaren. ió28/’3I Gouverneur van Ambon, verovert Kombello. ió3i/’32 Blokkeert Goa, verzekert de rust in de Westerkwartieren. 1632/’33 Blokkeert Goa, strijdt tegen de Portugeezen, verovert 2 schepen, commandeert de retourvloot. ió35/’40 Directeur-generaal te Batavia. 1640 Commandeert de vloot op de kust van Ceylon, verovert Negombo, overlijdt op de terugreis naar Batavia. HENDRIK JAqOBSZ. LUCIFER VAN DE W.I.C. 1627 Commandeert een eskader op de „Veere” (20) in de Caraïbische Zee, brengt kolonisten naar Oyapock, strijdt tegen de Hondurasvloot. 1628 Dient onder Uytgeest in de Caraïbische Zee. JAJsï PIETER MACHIELSEN (30 MAART 1782—15 NOVEMBER 1849) STUURMANSLEERLING IN 1795, ADELB. IN 1796, LUITNT. IN 1801, OPPER-LUITNT. IN 1808, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1814, KAPT. LUITNT. IN 1824, KAPT. T. Z. IN 1829, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1840, VICE-ADMIRAAL IN 1847. 1797 Strijdt op de „Delft” bij Kamperduin; gevangen genomen. 1799 Uitgewisseld. i8o2/’o5 Dient op de kanonneerbooten op de Wadden. 1814 Sluit zich te Medemblik bij den opstand tegen de Franschen aan. i8i4/’i6 Dient op de „Dageraad” in de Midd. Zee, strijdt bij het bombardement van Algiers. i824/’28 Commandeert de „Arend” (24) naar Oost-Indië via Amerika. 1837 en 1840 Commandeert een eskader in de Noordzee. i84i/’45 Commandeert de zeemacht in OostIndië. i847/’49 Commandeert andermaal de zeemacht in Oost-Indië, onderscheidt zich bij de Bali-expeditie. CORNÈLIS MANGELAER (?—ï8 FEBR. 1653) VAN DE ZEEUWSCHE ADMIRALITEIT. COMMANDEUR IN 1639, KAPITEIN IN 1646. 1639 Dient als commandeur onder M. H. Tromp in den slag bij Duins. ió5o/’52 Commandeert de „Goes” (40) onder Boonacker in Brazilië, strijdt bij Tamandaré en kaap Augustin tegen de Portugeezen. 1653 Dient onder M. H. Tromp; overlijdt voor den driedaagschen zeeslag aan boord. JAN MAST (?—3i AUG. 1638) VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1625. 1628 Strijdt als vlaggekapitein van Ita tegen de Hondurasvloot. ió29/’30 Commandeert de „Walcheren” onder J. van Hoorn in West-Indië. ió3o/’3i Dient onder Pater, onderscheidt zich in den zeeslag tegen d’Oquendo op de Braziliaansche kust. ió32/’33 Commandeur op de kust van Brazilië. 1633 Repatrieert. x637/’38 Commandeert een eskader, neemt deel aan den aanval op Bahia. 1639 Commandeert onder Jol bij den aanval op de Zilvervloot, sneuvelt in den slag. CORNELIS MATELIEF(F) DE JONGE ' (± 1S70—17 OCT. 1632) VAN DE V.O.C. i6o5/’o7 Commandeert een vloot naar Oost-Indië, strijdt in twee zeeslagen tegen de Portugeezen bij Malakka, bezet een Spaansch fort bij Ternate, gaat naar China, ageert voor Canton. 1614 Lid van de vroedschap te Rotterdam. ADRIAAN' VAN DER MEYDEN VAN DE V.O.C. LICHTMATROOS IN 1633, KOOPMAN IN 1644, RAAD VAN INDIË IN 1663. 1633 Gaat als hooplooper op de „Wapen van Rotterdam” naar Oost-Indië. iÓ44/’52 Dient op de kust van Coromandel, regelt geschillen met de vorsten op de kust van Voor-Indië. ió53/’5ó Strijdt op Ceylon tegen de Portugeezen, verovert Colombo. ióS7/’63 Gouverneur van Ceylon, neemt deel aan de veroveringen op de kust van Malabar, blokkeert Goa als eskader-commandant. 1663 Vice-commandeur der retourvloot. JOHAN MAURITS VAN NASSAU-SIEGEN _ (17 JUNI 1604—20 DEC. 1679) VAN DE W.I.C. VRIJWILLIGER IN 1620, VAANDRIG IN 1621, KAPITEIN IN 1626, KOLONEL IN 1629, GOUVERNEUR VAN BRAZILIË IN 1636. LUIT NT.-GENERAAL IN 1645, VELDMAARSCHALK IN 1668. 1620 Treedt in Staatsdienst, dient te Wesel, trekt onder Frederik Hendrik naar de Palts als vrijwilliger. ió2i/’25 Strijdt als vaandrig bij Kleef, Gulik en Goch tegen de Spanjaarden. i627/’29 Neemt deel aan de herovering van Goch, aan het beleg van ’s. Hertogenbosch en aan den veldtocht bij Wesel. 1632 Strijdt bij Roermond, wordt gewond, strijdt bij Maastricht; onderscheidt zich tegen Pappenheim. 1633 Verovert Rijnberk. 1636 Verovert de Schenkenschans. 1636 Wordt gouverneur-kapitein en admiraal-generaal der W.I.C. in Brazilië. i637/’38 Verovert Porto Calvo, doet een mislukten aanval op Bahia, doet Elmina en Ciara veroveren. 1639/’40 Bewaakt de kust van Brazilië tijdens de campagne der vijandelijke vloot. 1641 Doet Sergippe del Rey, Maranhao en St. Thomé veroveren vóór den vrede met Portugal. 1644 Verzoekt en verkrijgt ontslag als gouverneur, repatrieert. iÓ4S/’47 Luitnt.-generaal der cavalerie en commandant van de vesting Wesel, voltooit het Mauritshuis. 1647 Stadhouder van Kleef in Brandenburgschen dienst. 1652 Grootmeester der Johanniterorde. 1655/’56 Legt vestingen in het Kleefsche aan. 1657 Vertegenwoordigt den keurvorst bij de keizerskeuze te Frankfort. 1660 Voert onderhandelingen met Karei II van Engeland. i66i/’64 Reorganiseert als gouverneur van Wesel de Staatsche artillerie. 1665/’66 Opperbevelhebber van het Staatsche leger, mobiliseert de troepen tegen Munster, ageert tegen de legers van den Bisschop aan de Ysel, herovert Lochem. 1672 Dient onder Willem III, bezet Muiden, dekt Amsterdam. 1673 Bevordert de verdediging in Friesland, verslaat de Munsterschen bij Staphorst, doet een mislukten aanval op Zwartsluis. ió74/’75 Neemt deel aan den slag bij Seneffe, wordt bevelhebber van Utrecht, tijdelijk opperbevelhebber der strijdkrachten in Nederland. 1676 Verzoekt en verkrijgt ontslag uit den krijgsdienst. i6y6/’jg Gouverneur van Kleef. JACOB VAN NECK (1564—8 MAART 1638) VAN DE V.O.C. ADMIRAAL IN 1598. i598/’99 Commandeert de tweede schipvaart naar Oost-Indië, behaalt groote handelsvoordeelen. ióoo/’o3 Commandeert een vloot naar Oost-Indië, strijdt bij Ternate tegen de Spanjaarden, wordt gewond, gaat naar China. 1611 Raad van Amsterdam, wordt in 1622 burgemeester. ONATHAN DE NECKER (?_ ± ÏÖ45) VAN DE W.I.C. EN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1029, iukuuabueuk ioji. i629/’3I Commandeert de „Domburg” onder Pater in West-Indië, doet een mislukten aanslag op Tamarica, strijdt in den zeeslag tegen d’Oquendo. i63i/’32 Commandeert een eskader in de Caraïbische Zee, verovert vele prijzen. ió43/’44 Commandeert een eskader in Oost-Indië, blokkeert Siam, tuchtigt onder Harousé Cambodja, levert een slag op de Mekong, moet terugtrekken, gaat naar Formosa, waar hij overlijdt. ACOB JANSZ. PATACKA (?—10 MEI 1637) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1622, COMMANDEUR IN 1625. i623/’2S Dient op de Nassausche vloot, strijdt bij Callao. 1625 Strijdt in de Molukken, op Tidore, kruist als commandeur met een eskader bij de Philippijnen. iÓ27/'28 Ageert bij Ambon tegen de Makassaren. 1629 Strijdt bij de verdediging van Batavia. 1630 Verovert Kombello, strijdt tegen de Makassaren. i635/’3ó Dient onder C. Bruyn in de vloot voor Goa, verbrandt twee Portugeesche schepen. 1637 Strijdt onder Van Diemen op Ceram, waar hij overlijdt. VDRIAAN JANSZ. PATER (?—12 SEPT. 1631) VAN DE V.O.C. EN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1614, COMMANDEUR IN 1629. IÓI4/’I7 Commandeert de „Zwarte Beer” in Oost-Indië, strijdt op de kust van Coromandel tegen de Portugeezen. iÓ29/’30 Commandeert een vloot in West-Indië, doet een mislukten aanval op Tamarica en Bahia. 1631 Commandeert de vloot op de Braziliaansche kust, sneuvelt na dapperen strijd in den slag tegen d’Oquendo. I/^COB PIETERSZ (?—1 AUG. 1628) VAN DE W.I.C. i6i4/’i5 Vaart reeds op de Amazone. iÓ23/’25 Kaper en zouthaler in West-Indië. 1627 Commandeert onder Lucifer de „Leeuwin”, brengt kolonisten naar de Oyapock, strijdt tegen de Hondurasvloot. 1628 Dient onder Ita, sneuvelt in den slag tegen de Hondurasvloot. CORNELIS PIETERSZ. (?—29 SEPT. 1604) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1601. i6oi/’o2 Commandeert de „Zwarte Arend” naar Oost-Indië, verovert op de thuisreis bij St. Helena een Portugeesche kraak. ióo2/’o4 Commandeert de „Maagd van Enkhuizen” onder S. de Weert op den tocht naar Ceylon, wordt commandant van het smaldeel na den dood van De Weert, steunt Johore tegen de Portugeezen bij Malakka, overlijdt op de thuisreis. JAN CAREL PILAAR lv> DEC. 1798—28 OCT. 1849) STUURMANSLEERLING IN 1814, ADELB. IN 1816, ADELB. ie KLASSE IN 1818, LUITNT. IN 1820, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1827, KAPT. LUITNT. IN 1843. I8i4/’I5 Dient op de „Zeeuw” (80). i8is/’i7 D^nt op de „Diana”; strijdt bij het bombardement van Algiers. i8i8/’2I Dient in West-Indië. 1823 Officier-instructeur aan de artillerie- en genieschool te Delft. 1827 Leeraar zeevaartkunde aan het instituut te Medemblik; geeft zeevaartkundige geschriften uit en het „Tijdschrift toegewijd aan het Zeewezen van Pilaar en Obreen”. LAURENS PIT (DE JONGE) (1648—1700) VAN DE V.O.C. ONDERKOOPMAN IN 1665, KOOPMAN IN 1667, OPPERKOOPMAN IN 1673, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1693, RAAD ORDINARIS IN 1696. i665/’7i Dient te Batavia en op de kust van Coromandel. i672/’74 Dient als districtshoofd van het landschap Mature op Ceylon. i675/’84 Dient te Batavia en op de westkust van Sumatra. i686/’96 Gouverneur van Coromandel, organiseert de verdediging tegen de Franschen, verslaat Duquesne voor Madras, verovert Pondichery. 1696/1700 Dient te Batavia. LAURENS PIT (DE OUDE) (1610—29 JUNI 1684) VAN DE V.O.C. ASSISTENT IN 1631, OPPERKOOPMAN IN 1636, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1657 RAAD ORDINARIS IN 1661. i63i/’36 Dient als assistent en koopman op de kust van Coromandel. 1637 Commandeert een eskader voor Makassar en bewerkt een tijdelijken vrede. 1641 Raad van Justitie, belast met een zending naar Formosa, blokkeert Bantam met een eskader. ió42/’5i Opperkoopman te Paliacate, landvoogd van Masulipatnam. i652/’63 Gouverneur van Coromandel, beraamt een aanslag op St. Thomé. i663/’84 Dient te Batavia in verschillende betrekkingen, o.a. als weesmeester. HitNS PUTMANS VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1623, KOOPMAN IN 1625, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1630. ió23/’24 Dient op de blokkadevloot voor Bantam. i625/’29 Dient te Batavia als koopman, wordt commandant der Chineezen tijdens het beleg. i63i/’36 Gouverneur van Formosa, onderhandelt met China, voert oorlog voor Amoy, verslaat de Chineesche vloot, verliest door brand en storm vier schepen, moet terugtrekken, wordt door de Chineezen op Formosa aangevallen. 1637 Commandeert de retourvloot. LAURENS PIJL (?—1698) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1663, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1680. 1663 Dient op de „Beurs”, neemt deel aan de verovering van Cochin en Cananore, wordt koopman te Canara. i664/’67 Commandeur te Jeffanapatnam. 1672 Vice-commandeur onder Roothaes op de kust van Malabar tegen De la Haye, wordt commandeur, vereenigt zich met Van Goens, herovert Trincomalé. 1673 Herovert St. Thomé, verovert Pondichery op De la Haye. i679/’8o Gouverneur van Ceylon, daarna van Coromandel. i694/’95 Commandeert een eskader in straat Soenda tegen de Franschen. CORNELIS VAN QUAELBERGEN (± 1620—3 FEBR. 1687) VAN DE V.O.C. ASSISTENT IN 1639, ONDERKOOPMAN IN 1644, KOOPMAN IN 1647, OPPERKOOPMAN IN 1650, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1676, RAAD ORDINARIS IN 1684. 1639 Dient als assistent op de „Maria de Medicis”. i639/’57 Dient op de kust van Coromandel, wordt opperhoofd te Masulipatnam. 1657 Commandeert de retourvloot. i666/’6g Commandeur aan de kaap de Goede Hoop. i67o/’72 Dient te Batavia, o.m. als ouderling, schepen en weesmeester. i672/’74 Commandeert een vloot naar Ceylon, blokkeert St. Thomé, verslaat de Fransche en de Engelsche vloot. i676/’8o Gouverneur van Banda. i68o/’84 Gouverneur der Molukken. i684/’87 Dient te Batavia. IV MATHIJS HENDRIKSZ. QUAST C (± 1600—6 OCT. 1641) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1628, COMMANDEUR IN 1636. 1628 Commandeert de „Domburg” op de kust van China. 1632/’33 Dient onder Putmans op de kust van China in de gevechten voor Amoy, verliest zijn schip door brand, wordt gevangen genomen, doch vrijgelaten. 1634 Commandeert de „Bredamme” in Japan. 1635 Vice-commandeur in een eskader op de Chineesche kust. 1636 Commandeert de „Galeas” te Formosa als eskadercommandant, wordt vice-commandeur der retourvloot. ió38/’39 Commandeert de „Zutphen” naar Oost-Indië; commandeert de „Engel” op een ontdekkingsreis naar Japan. 1640 Equipagemeester te Batavia. 1641 Blokkade-commandant voor Goa, wordt in den strijd tegen de Portugeezen doodelijk gewond. CORNELIS REYERSZ. (± 1585—11 APRIL 1625) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1609, COMMANDEUR IN 1622. i6io/’i4 Commandeert de „Goes” op de vloot van Both naar Oost-Indië, strijdt bij Ternate en Batjan, neemt Portugeesche schepen op de kust van Coromandel, verdedigt met zijn matrozen fort Gelria, onderscheidt zich in straat Malakka tegen een Portugeesch eskader, brengt de tijding van de komst der Portugeesche versterking te Ternate. 1615 Commandeert de „Witte Beer” in de retourvloot. 1618 Kruist op de kust van China, neemt bezit van de Pescadores. iói9/’2i Dient in de Molukken, kruist als vice-commandeur op de Engelschen, neemt deel aan de verovering van Banda. 1622 Equipagemeester te Batavia. i622/’24 Commandeert de vloot voor Macao, wordt bij een aanval op de stad gewond, sticht een fort op de Pescadores. 1625 Commandeert de retourvloot, sterft op de thuisreis. PAULUS^DS^ROO (?—9 AUG. 1695) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1684, COMMANDEUR IN 1694. i684/’93 Secretaris van den Raad van Indië. x694/’95 Eskadercommandant op de kust van Malabar tegen de Franschen, voorkomt opstanden van Malabaarsche vorsten. 1695 Sterft, vergiftigd als commissaris te Suratte. ABRAÉfAM ROOSENDAEL (?—31 AUG. 1638) VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1633, COMMANDEUR IN 1635. 1634 Dient onder Jol op de „Brack” in West-Indië. iÓ35/’37 Commandeert een eskader in de Caraïbische Zee, maakt verscheidene prijzen, o.a. een schip van de Terra Firmavloot. 1638 Viceadmiraal onder Jol bij den aanval op de Zilvervloot; sneuvelt in den slag. ADRIAEN RÖOTHAES (JULI 1615—26 MAART 1672) VAN DE V.O.C. PRIESTER, DAARNA SCHIPPER, KAPITEIN IN 1652, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1655, VICE-COMMANDEUR IN 1656, COMMANDEUR IN 1656. 1635 Priester te Gent, vlucht naar Nederland. 1646/’52 Schipper in de Midd. Zee. i652/’53 Ingehuurd door den vice-admiraal Catz, strijdt onder Van Galen bij Livorno tegen de Engelschen. i653/'54 Commandeert een eskader in de Midd. Zee, verovert een groot aantal Engelsche schepen en eenige zeeroovers bij Gibraltar. i655/’56 Treedt in dienst der V.O.C., blokkeert Colombo tijdens de belegering, blokkeert een Portugeesch eskader te Tutacorijn. i656/’57 Commandeert de blokkade voor Goa, valt de Portugeesche fregatten onder fort Marmagaö aan, verovert eenige lichte vaartuigen. i657/’58 Strijdt in vier zeeslagen tegen de Portugeezen voor Goa, verbrandt een galjoen en houdt de overige geblokkeerd. i658/’6o Blokkeert twee achtereenvolgende jaren Goa, houdt de Portugeesche vloot opgesloten. i66o/’6i Valt een Portugeesch galjoen onder fort Marmagao aan en verbrandt het, blokkeert de overige schepen. 1661 Commandeur te Gale. 1662 Dient onder Van Goens bij den mislukten aanval op Cochin. i662/’72 Commandeur te Gale. 1672 Commandeert een eskader op de kust van Malabar tegen de Franschen, overlijdt te Gale. JACOB JANSZ. DE RO Y VAN DE V.O.C. MATROOS IN 1669, KAPITEIN IN 1683, COMMANDEUR IN 1703. 1669 Gaat als matroos naar Oost-Indië, wordt vrijburger en bakker, vlucht wegens schulden naar Bantam, gaat over in dienst van den vorst. 1682 Wordt kapitein van de lijfwacht, plundert een Portugeesch vaartuig. i683/’90 Kapitein van het garnizoen te Batavia. 1690 Geraakt in gijzeling wegens Portugeesche protesten. 1691 Ontvlucht met een scheepje naar Siam. lóg^/’gy Admiraal der Siameesche vloot. 1697 Gepardonneerd en opnieuw kapitein te Batavia. i703/’04 Commandeert de retourvloot, strijdt bij St. Helena tegen de Franschen. DIRK RUYTEfcS VAN DE W.I.C. VAART JAREN LANG OP DE KUST VAN GUINEA EN WEST-INDIË. 1617 Vaart op Zuid-Amerika, wordt gevangen genomen. 1619 Vaart opnieuw op Zuid-Amerika. 1623 Geeft de „Toortse der Zeevaert” uit. ió24/’25 Dient onder Willekens bij de verovering van Bahia, verkent de stad, commandeert de landingsdivisie. iÓ29/’3o Dient onder Loncq bij de verovering van Olinda. 1630/’31 Commandeert een eskader in West-Indië, sluit zich aan bij Ita kruist onder Booneter, maakt eenige prijzen. GJEEN HUIGEN SCHAPENHAM (?—S NOV. 1625) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1616, VICE-ADMIRAAL IN 1623. i6i6/’i8 Commandeert de ,,Gouden Leeuw” in Oost-Indië, strijdt bij Ternate en Batjan. iÓ23/’25 Vice-admiraal onder 1’Hermite in de Nassausche vloot, wordt admiraal, strijdt op de westkust van Zuid-Amerika bij Guyaquil, verbrandt een galjoen, strijdt op Tidore, Batjan en Ceram, overlijdt in straat Soenda. BRUYN JANSZ. VAN SCHEEVE (?—± 1699) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1688, COMMANDEUR IN 1695. i688/’90 Dient als schipper op de kust van Coromandel, strijdt tegen Duquesne bij Madras. ió92/’93 Strijdt bij de verovering van Pondichery. i6gs/’g6 Commandeert een eskader op de kust van Perzië en Malabar, strijdt tegen d’Aché, laat de Fransche vloot ontsnappen, wordt gesuspendeerd van zijn ambt en gage en naar Nederland gezonden. 1698 Ontslagen en spoedig daarop overleden. WILLEM CORNELISZ. SCHOUTEN (?—1625) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1603, i6o3/’o4 Commandeert de „Delft” onder Van der Hagen naar Oost-Indië, strijdt voor Mozambique, Goa en Calicut; verovert een schip bij de Nicobaren. i6i5/’i7 Dient onder Lemaire ter ontdekking van het Zuidland; ontdekking straat Lemaire; de Schouten-eilanden naar hem genoemd. ió23/’25 Dient in Oost-Indië onder Reyersz. bij den aanval op Macao en Amoy, repatrieert met Bontekoe. [V* [AN SCHRÖDER (IS NOV. 1800—2 MEI 1885) SCHEEPSJONGEN IN 1812, ADELB. IN 1814, LUITNT. T. Z. 2e KLASSE IN 1821, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1830, KAPT. LUITNT. IN 1842. IN PRUISISCHEN DIENST IN 1846, COMMODORE IN 1848. i8i8/’26 Dient in Oost-Indië; onderscheidt zich bij de verovering van Palembang, begiftigd met de M.W.O. 1827 Redt schipbreukelingen van de „Adm. van Wassenaer”. 1830 Commandeert een kanonneerboot voor Antwerpen, opent het bombardement op den 27sten October, raakt bij het overgaan der citadel in Fransche krijgsgevangenschap. i844/’45 Dient op de „Rijn” (54) onder Prins Hendrik. 1848 Commodore van een Pruisische kanonneerbootflottille. 1849 Commandeert de „Preussische Adler”; onderscheidt zich in een gevecht met een Deensche brik. 1852 Commandeert eskaders naar West-Indië, Amerika, Engeland en Frankrijk. 1854/ 6° Commandeert het Station Ostsee. 1860 Gepensionneerd; praesteerde veel voor de grondlegging der Pruisische Marine. rHOMAS SICKESZ. (?—12 SEPT. 1631) VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1623, COMMANDEUR IN 1625. 1623 Commandeert op de „Dolphijn” als vlaggekapitein van Van Zuylen in een eskader op de westkust van Afrika; strijdt tegen de Portugeezen bij St. Paulo. 1624 Dient als vice-commandeur onder Schouten in West-Indië. ió25/’27 Commandeert een eskader op de kust van Brazilië, in West-Indië en op de Afrikaansche kust, verovert elf prijzen. 1628 Commandeert op de „Hollandia” (30) onder P. Heyn bij de verovering van de Zilvervloot. ió3o/’3i Dient onder Loncq bij de verovering van Olinda, sneuvelt in den zeeslag onder Pater tegen d’Oquendo. ELLERT SMIENT VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1630, COMMANDEUR IN 1632. 1630 Dient onder Loncq bij de verovering van Olinda. 1631 Commandeert de „Nieuw-Nederland” bij de expeditie naar de Rio Grande, repatrieert. ió32/’34 Commandeert een eskader op de Braziliaansche kust, verslaat een Portugeesch eskader bij Parayba. MARTINUS SONCK' (?—3 SEPT. 1625) VAN DE V.O.C. PROMOVEERT TE LEIDEN IN DE RECHTEN IN 1616. iói9/’20 Advocaat-fiscaal van den Raad van Indië. ió2i/’23 Gouverneur van Banda. 1624 Gouverneur van Pehoe. ió24/’25 Commandeert de strijdkrachten op Formosa, sticht fort Zeelandia, ontruimt de Pescadores, verdrinkt op Formosa. JACQUES SPECX (± 1588—?) VAN DE V.O.C. ONDERKOOPMAN IN 1607, KOOPMAN IN 1609, RAAD EXTRAORDINARIS IN 1622, RAAD ORDINARIS IN 1628. i6oi/’o4 Dient bij het beleg van Ostende. 1607 Dient onder Verhoeff op den tocht naar OostIndië, gaat naar Japan. ióo9/’2i Hoofd te Hirado, uitgezonderd i6i3/’i4. iö22/’27 Dient te Batavia, repatrieert. 1629 Commandeert een vloot naar Oost-Indië. ió29/’32 Gouverneur-generaal, repatrieert als admiraal der retourvloot. CORNELIS SPEELMAN (3 MAART 1628—11 JAN. 1684) VAN DE V.O.C. ASSISTENT IN 1645, BOEKHOUDER IN 1648, KOOPMAN IN 1652, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1670, RAAD ORDINARIS IN 1671, DIRECTEURGENERAAL IN 1678. ió45/’5x Dient op de kust van Coromandel. i65i/’52 Secretaris van een gezantschap naar Perzië. x6S3/’66 Gouverneur van Coromandel. i666/’69 Commandeert een vloot in de Molukken, tuchtigt Makassar en de Makassaren. Sluit het Bongaaisch verdrag. 1672 Commandeert een eskader in straat Soenda tegen de Franschen. i676/’78 Leidt de krijgsverrichtingen in Midden-Java. i68i/’84 Gouverneur-generaal. HERMAN VAN SPEURT'-/ iiiV ,.,v C- (i—23 JULI 1626) VAN DE V.O.C. OPPERKOOPMAN IN 1616, RAAD VAN INDIË IN 1619. i6i7/’i8 Secunde te Ambon, tuchtigt Leitimor. i6i8/’25 Gouverneur van Ambon, berecht de conspiratie van Ambon, strijdt tegen de Cerammers. i62S/’26 Commandeert een eskader voor Goa en Suratte, verovert twee Portugeesche schepen, overlijdt te Mocha. JORIS VAN SPILBERGEN (OCT. 1568—31 JAN. 1620) VAN DE V.O.C. ADELB. IN 1592, COMMANDEUR IN 1596. 1592 Dient bij het garnizoen te Rammekens tegen de Spanjaarden. 1596 Neemt deel aan een expeditie van De Moucheron naar de westkust van Afrika. 1598/1600 Dient onder Cleerhagen in de expeditie naar Uho de Principe, verovert een Spaansch schip in den Atlantischen Oceaan. ïóox/’o4 Commandeert een vloot naar Oost-Indië, strijdt bij Atjeh tegen de Portugeezen, gaat naar Ceylon, knoopt betrekkingen aan met radja Singa, strijdt tegen de Portugeezen. 1607 Dient onder Van Heemskerck in den slag bij Gibraltar. i6i4/’i7 Commandeert een vloot naar OostIndië via Zuid-Amerika, verslaat een Spaansche vloot bij Callao. JAN CAREL JOSEPHUS VAN SPEYK (31 JAN. 1802—5 FEBR. 1831) WEESKIND, KLEERMAKERSLEERLING IN 1815, STUURMANSLEERLING IN 1820, ADELB. IN 1823, ADELB. ie KLASSE IN 1824, LUITNT. T. Z. 2e KLASSE IN 1827. i82o/’2i Dient in de Midd. Zee; verlaat den dienst. 1823 Treedt opnieuw in dienst. i824/’28 Dient in Oost-Indië, gedeeltelijk bij de Koloniale Marine, onderscheidt zich bij de Boni-expeditie, bij dagorder eervol vermeld in 1825; commandeert een kanonneerboot tegen de piraten bij Banka en Billiton, lijdt in 1828 schipbreuk. 1830 Commandeert kanonneerboot no. 2 bij het bombardement van Antwerpen; onderscheiden met de M.W.O. 1831 Geraakt met zijn schip aan lager wal op het Vlaamsche Hoofd, wordt overrompeld, steekt de lont in het kruit en sneuvelt. GÊLEYN VAli STAPELS VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1625. i625/’27 Dient onder Lucifer in de expeditie naar de Oyapock. 1628 Dient onder Ita, strijdt tegen de Hondurasvloot, voert kolonisten naar Tobago. IÓ29/’3I Strijdt onder Loncq bij de verovering van Olinda, wordt equipagemeester op het Recief. 1632/’33 Commandeert een eskader in WestIndië. JOCHEM HENDRICKSZ. SWARTENHÖNDT * lp \ (1566—5 JUNI 1627) VAN DE AMSTERDAMSCHE ADMIRALITEIT. KAJUITSJONGEN IN 1578, STUURMAN IN 1596, LUITNT. IN 1598, KAPITEIN IN 1602, VICE-ADMIRAAL IN 1621. i578/’87 Dient als kajuitsjongen en matroos, wordt door de Spanjaarden gevangen genomen, doch ontsnapt. 1588 Dient op de vloot tegen de Armada. i593/’95 Dient in het leger voor Grol. 1596 Strijdt in het Kanaal tegen een Spaanschen kaper. i597/’99 Dient in de blokkade van Duinkerken en onder Van der Does op de kust van Spanje en de Canarische eilanden. 1602 Verovert een Spaansch schip uit West-Indië. ióo3/’o5 Dient onder Van Caerden op den tocht naar Brazilië, strijdt voor Bahia. i6o6/’o8 Onderneemt een nieuwen tocht naar West-Indië. ió2i/’22 Commandeert een convooi naar de Midd. Zee; strijdt tegen de Spaansche vloot bij Gibraltar, behoudt zijn convooi, beloond met gouden keten. 1623 Verzoekt en verkrijgt ontslag, wordt herbergier, slaat verzoeken af van de koningen van Denemarken en Zweden om in hun dienst te treden. ORLANDO THIBAULT (?—3 APRIL 1640) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1630, OPPERKOOPMAN IN 1632. x63o/’3i Dient te Suratte, begeleidt karavanen naar Ahmadabad, strijdt in het gebergte tegen roovers. 1632/’33 Dient als opperkoopman, wordt, verdacht van particulieren handel, naar Batavia gezonden. 1635/’36 Strijdt als vice-commandeur bij de blokkade van Malakka, neemt eenige Portugeesche vaartuigen, wordt aangevallen en verliest een schip. 16371'38 Vernielt als vice-commandeur voor Malakka drie oorlogsschepen, steekt vijf in brand, blokkeert de kust, kruist bij Siam. iÓ39/’40 Onderscheidt zich bij het beleg en de verovering van Malakka. JAN;.THYSSEN (TjHYSZ.) (?—7 OCT. 1678) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1639, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1663. r637/’39 Dient op de „Valck” onder Westerwolt, strijdt bij de blokkade van Goa, gaat naar Ceylon, neemt deel aan de verovering van Baticaloa, wordt commandeur van de plaats. iÓ4o/’46 Commandeur te Gale, behoudt de vesting tegen de Portugeezen, gaat als gezant naar radja Singa. 1646/’51 Gouverneur van Ambon. i65i/’Ó2 Gouverneur van Malakka. i6Ó2/’69 Vice-president van den Raad van Justitie te Batavia. 1669 Commandeert de retourvloot. MAARTEN THYSZ. (± 1590—21 MAART 1657) VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1624, COMMANDEUR IN 1644, VICEADMIRAAL IN 1645. ió24/’25 Strijdt als kaper tegen de Spanjaarden, verovert vele prijzen. i63o/’3i Vice-admiraal onder Pater in den slag tegen d’Oquendo, boort twee galjoenen in den grond, verovert één. 1632 Commandeert de expeditie naar kaap St. Augustin, repatrieert. 1633/’44 Equipagemeester te Vlissingen. iÓ44/’45 Commandeert een hulpvloot voor de Zweden, wordt bij het Listerdiep geslagen, doorbreekt de Sont, verslaat de Deensche vloot bij Kolbergerheide, wordt in den Zweedschen adelstand verheven onder den naam Anckerhjelm. i64ó/’47 Commandeert een Zweedsch eskader op de kust van Portugal. ió48/’56 Organiseert de Zweedsche marine. JOAN TRUYTMANS . VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1646, COMMANDEUR IN 1656. ió47/’48 Dient als schout-bij-nacht onder Tasman bij de blokkade van Manilla, ageert tegen Siam. 1656 Commandeert een eskader bij de blokkade van Atjeh. ió57/’58 Commandeert een eskader voor Japara, doet de haven voor den handel openstellen, visiteert Djambi, commandeert bij de verovering van Palembang. 1660 Tuchtigt met Van Dam Makassar. DIRCK SYMONSZ. VAN UYTGEEST v\ (?—DEC. 1630) VAN DE W.I.C. SCHIPPER IN 1625, COMMANDEUR IN 1627. iÓ25/’26 Dient onder Hendriksz. in West-Indië, strijdt bij Havana en Porto Rico. i62ó/’27 Commandeert een eskader in West-Indië, maakt eenige prijzen. 1628 Commandeert opnieuw een eskader naar West-Indië, verovert eenige schepen, kruist op de Afrikaansche kust en Brazilië, verovert een Portugeesch eskader! ió29/’30 Commandeert onder Loncq de expeditie naar Brazilië, verovering Olinda, blokkeert Bahia, vaart thuis met de „Zwarte Leeuw”, welke met man en muis vergaat. CORNELIS SYMONSZ. VAN DER VEER (± 1600—6 DEC. 1639) VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1632, COMMANDEUR IN 1636. 1632 Commandeert de „Utrecht” naar Oost-Indië. 1633 Commandeert de „’s Hertogenbosch” bij de blokkade van Goa onder Lucasz., strijdt tegen de Portugeezen. 1636/’38 Dient onder Coöper bij de blokkade van Malakka, verslaat de Portugeesche vloot onder Vivère. 1638/’39 Commandeert de blokkadevloot voor Goa, verbrandt drie galjoenen onder de kasteelen, sneuvelt bij een aanval op Portugeesche fregatten. P/rcTJUPaWI^LEMSZ. VERHOEFF 1 (£^560—22 MEI 1609) VAN DE V.O.C. KAPITEIN IN 1600, COMMANDEUR IN 1607. 1607 Onderscheidt zich onder Van Heemskerck in den slag bij Gibraltar, wordt schout-bij-nacht. i6o7/’09 Commandeert een vloot naar Oost-Indië, vernielt bij Mozambique twee Portugeesche schepen, kruist bij Malakka, wordt op Banda vermoord. ANDRHiS VERNON (?—25 OCT. 1625) VAN DE W.I.C. 1625 Vice-admiraal op het eskader onder Hendriksz., gaat naar de Afrikaansche kust, vereenigt zich met Lam, leidt den aanval op Elmina, sneuvelt voor de vesting. JATN WILlEMSZ. VERSCHOOR (1578—28 JAN. 1638) VAN DE V.O.C. ASSISTENT IN 1603, KOOPMAN IN 1608, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1623, COMMANDEUR IN 1625. i6o3/’o8 Dient op de vloot onder Van der Hagen, strijdt bij Mozambique, Goa en Calicut, wordt koopman te Bantam. i623/’25 Dient als schout-bij-nacht op de Nassausche vloot, strijdt op de westkust van Amerika tegen de Spanjaarden. i625/’26 Commandeert een blokkade-eskader voor Malakka, strijdt bij Tidore en Ternate. 1626 Blokkeert Bantam, repatrieert. ABRAHAM VERSPREET (?—7 AUG. 1671) VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1661. i66i/’63 Neemt deel aan de expedities op de kust van Malabar, doet een mislukten aanval op Cananore, blokkeert Goa. 1664 Koopman te Makassar, commissaris op de westkust van Sumatra, ageert tegen de Atjehers. i665/’7o Hoofd te Cranganore. lóyo/'yi President te Ternate. 3r. PIETER VLACQ VAN DE V.O.C. STUDENT TE LEIDEN, PROMOVEERT IN DE RECHTEN, RAAD VAN INDIË IN 1624. i624/’26 Dient te Batavia. ió27/’28 Gouverneur van Banda. 1629 Strijdt bij het beleg van Batavia. 1630 Blokkadecommandant in straat Malakka, ageert bij Djambi tegen de Portugeesche vloot onder Botelho. i63ï/’32 Commandeert een eskader op de noordkust van Java, ageert tegen Mataram. 1634/’35 Commandeert het blokkade-eskader voor Goa, jaagt en verovert twee Portugeesche schepen, repatrieert via Perzië. HARMEN VOET VAN DE V.O.C. SCHIPPER IN 1689, COMMANDEUR IN 1695. i695/’9ó Commandeert een eskader bij Ceylon tegen de Franschen. MAERTEN GERRITSZ. DE VRIES (± 1600—SEPT. 1647) VAN DE V.O.C. MATROOS IN 1622, SCHIPPER IN 1639, COMMANDEUR IN 1645. 1622 Dient op de „Wapen van Hoorn” naar Oost-Indië; strijdt tegen de Portugeezen. 1638/ 39 Dient bij de blokkade en het beleg van Malakka. ió4i/’42 Dient bij de blokkade van Goa onder Quast, strijdt tégen de Portugeezen. iÓ42/’43 Commandeert de „Castricum” op een ontdekkingsreis naar China en Japan; Commandeert de „Tayoean” op Formosa, strijdt bij de verovering van het Spaansche fort. i644/’45 Commandeert een blokkade-eskader voor Manilla; strijdt tegen de Spanjaarden. i64ó/’47 Commandeert de blokkade voor Manilla, levert een zeeslag tegen de Spanjaarden, overlijdt tijdens de blokkade. PIETER PIETERSZ. WAGENSVELDT (?—1632) VAN DE V.O.C. ONDERKOOPMAN IN 1620, OPPERKOOPMAN IN 1621, COMMANDEUR IN XÓ22. 1620 Dient op de „Oranje” naar Oost-Indië. 1621 Strijdt op de „Delft” bij de verovering van Banda. 1622 Commandeert een eskader in de Molukken. ió25/’27 Fiscaal te Batavia, daarna in de Molukken. 1628 President in de Molukken. 1629 Commandeert de blokkadevloot voor Mataram. ió29/’30 Commandeert de blokkadevloot in straat Malakka, ageert bij Djambi tegen de Portugeesche vloot onder Botelho. i63i/’32 gaat met een eskader naar Japan, overlijdt daar. johAn VAN WALBEEK (1601—1649) VAN DE W.I.C. COMMANDEUR IN 1629, POLITIEKE RAAD IN 1630, ADMIRAAL IN 1631. 1621 ƒ'23 en i626/’27 Studeert te Leiden in de wiskunde. i623/’25 Dient op de Nassausche vloot naar Oost-Indië, strijdt op de westkust van Amerika en in de Molukken. 1628 Gaat met Reael als gezant naar Denemarken, strandt op de terugreis op de Holsteinsche kust. 1629/ 30 Commandeert de „Neptunus” onder Loncq naar Brazilië, strijdt bij Olinda, wordt politieke raad; blokkeert Bahia. i63o/’32 Dient als admiraal op de kust van Brazilië, commandeert de expeditie naar Rio Formosa; repatrieert in 1633. 1634 Commandeert een eskader naar West-Indië, verovert Curaijao. 1640 Advocaat-fiscaal in Brazilië, komt uit op de vloot onder Lichthart. HERMAN DIRKSZ. WANDERPOEL VAN DE V.O.C. KOOPMAN IN 1678, COMMANDEUR IN 1694. 1678/80 Dient als districtshoofd op Ceylon. i68i/’82 Dient op de „Delfshaven” op de kust van Coromandel. i688/’90 Strijdt in Midden-Java als kapitein van een compagnie. i694/’95 Commandeert een eskader op de kust van Coromandel tegen de Franschen. W YB RANDT VAN WARWYCK (1569—11 JULI 1615) VAN DE V.O.C. 1598/1600 Dient als vice-admiraal onder Van Neck, wordt admiraal van het eskader in de Molukken. i6o2/’o6 Commandeert een vloot naar Oost-Indië, gaat naar Bantam en China, verovert bij Patani twee Portugeesche schepen. ADAM WESTERWOI/T (?—29 AUG. 1639) VAN DE V.O.C. OPPERKOOPMAN IN 1615, RAAD EXTRA-ORDINARIS IN 1636. i6i5/’i6 Wordt directeur van den handel in de Molukken, visiteert Soela, strijdt in een prauw tegen gewapende Spaansche jonk. i6i8/’i9 Commandeert een eskader in de Molukken, gaat naar Japan, kruist in de Philippijnen. 1620 Commandeert op de „West-Friesland” de retourvloot. 1636/’37 Commandeert op de „ Nieuw-Amsterdam” een eskader naar Oost-Indië. 1637 Vicepresident van den Raad van Justitie. i637/’38 Commandeert de blokkadevloot voor Goa, verslaat de Portugeesche vloot, zeilt naar Ceylon, verovert Baticaloa, sluit een verdrag met radja Singa. 1639 Directeur der negotie in Perzië, overlijdt te Ispahan. J^qÖB WItLEKENS (1564—1649) VAN DE COMPAGNIE VAN VERRE EN DE W.I.C. HARINGKOOPER TE AMSTERDAM IN 1595, ADMIRAAL IN 1600, GENERAAL IN 1624. i6oo/’o2 Admiraal op de vloot van de Compagnie van Verre met P. Both naar Oost-Indië. i624/’25 Commandeert de eerste expeditie der W.I.C. naar Brazilië, verovert Bahia. i639/’48 Raad der admiraliteit van Amsterdam. WILLEM FREDERIK HENDRIK, PRINS DER NEDERLANDEN (13 JUNI 1820—13 JAN. 1879) ADELB. ie KLASSE IN 1830, LUIT NT. T. Z. 2e KLASSE IN 1836, LUIT NT. T. Z. ie KLASSE IN 1828, KAPT. LUIT NT. IN 1839, KAPT. T. Z. IN 1840, SCHOUT-BIJNACHT IN 1848, VICE-ADMIRAAL IN 1851, LUITENANT-ADMIRAAL IN 1852, ADMIRAAL IN 1879. 1833 Dient op de „Nehalennia” naar Spanje. 1834 Dient op de „Zeeuw” naar de Oostzee. 1835 Dient op de „Maas” naar West-Indië. i836/’38 Dient op de „Bellona” naar Oost-Indië. i839/’40 Eerste officier, later commandant op de „Rijn” in de Midd. Zee. 1841 Commandeert de „Rijn” in het oefeningseskader onder Arriëns. 1842 Maakt een reis naar St. Petersburg. i843/’44 Commandeert een eskader in de Midd. Zee. 1845 Maakt een reis naar Schotland, Ysland en Nw. Foundland. i846/’47 Commandeert op de „Prins van Oranje” een eskader in de Midd. Zee en Noordzee. 1847 Maakt een reis naar Madeira. WILLEM FREDERIK KAREL, PRINS DER NEDERLANDEN (28 FEBR. 1797—8 SEPT. 1881) 1830 Admiraal der vloot en kolonel-generaal van het leger. Organiseert de troepen-concentratie tegen België; onderscheidt zich tusschen 1830 en 1840 door het voorstellen van vele verbeteringen in de Marine-organisatie. 1840 Treedt af als opperbevelhebber der vloot met behoud van den titel admiraal. WILLEM NICOLAAS ALEXANDER FREDERIK KAREL HENDRIK, PRINS DER NEDERLANDEN. (4 SEPT. 1840—11 JUNI 1879) LUITNT. T. Z. 2e KLASSE IN 1853, LUITNT. T. Z. ie KLASSE IN 1855» KAPT. LUITNT. IN 1856, KAPT. T. Z. IN 1857, SCHOUT-BIJ-NACHT IN 1858, VICE-ADMIRAAL IN 1860, LUITNT.-ADMIRAAL IN 1863. 1854 Dient op de „Amsterdam” in het Kanaal. 1855 Dient op de „Doggersbank” in de Midd. Zee en naar de Canarische eilanden. 1856 Dient op de „Merapi” in Noorwegen. 1857 Dient op de „Groningen” in de Midd. Zee. FRANCOIS WITTERT W (1571—23 APRIL 1610) VAN DE V.O.C. 1602 Dient op de „Rotterdam” onder Van Warwyck naar Oost-Indië. ió03/’05 President van de loge te Bantam; repatrieert, lóoj/’og Vice-admiraal op de vloot onder Verhoeff, strijdt bij MoQambique, Banda en Ternate, sticht de loge te Makassar; wordt opperbevelhebber na den dood van Verhoeff. 1610 Blokkeert Manilla, sneuvelt in den zeeslag tegen de Spanjaarden. SEBAEI? WONDERAAR VAN DE V.O.C. ONDERKOOPMAN IN 1614, KOOPMAN IN 1617, OPPERKOOPMAN IN 1629. 1614 Dient op de „Duyfken” naar Oost-Indië. 1615 Strijdt bij Paliacate tegen de Portugeezen. 1617/’18 Bezoekt Suratte, Socotra en de Roode Zee, strandt bij Suratte, trekt dwars door VoorIndië naar Masulipatnam, strijdt in het gebergte tegen inlanders. i623/’25 Dient op een eskader bij Suratte en op de kust van Perzië, strijdt bij Ormuzd tegen een Portugeesche vloot, wordt bevelhebber van het Nederlandsche contingent. ió28/’29 Strijdt bij het beleg van Batavia. 1629 Wordt gezant te Mataram. ió3o/’3i Vrijburger op Borneo te Banjermasin. ió32/’38 Havenmeester te Batavia. 1637 en 1639 Gezant te Bantam. ió46/’48 Gezant te Mataram en ontvangergeneraal te Batavia. CORNERS VAN DER ZAAN ■ !>'V" fwKwW. (6 MEI x666—VOOR 1700) VAN DE ADMIRALITEIT VAN AMSTERDAM. ADELB. IN 1684, LUITNT. IN 1688, COMMANDEUR IN 1688, KAPT. IN 1691. 1688 Commandeert de „Harderwijk” (46) bij den overvoer van Willem III naar Engeland. 1689 Commandeert hetzelfde schip in de Noordzee. iÓ92/’93 Commandeert de „Amsterdam” (64) bij La Hogue. 1695/’97 Commandeert de „Rozenburg” (20) in den convooidienst. WILLEM VAN DER ZAAN (6 OCT. 1664—31 AUG. 1692) VAN DE ADMIRALITEIT VAN AMSTERDAM. LUITNT. IN 1682, COMMANDEUR IN 1687, KAPT. IN 1690. 1688 Commandeert de „Maria Elisabeth” (46) bij den overvoer van Willen III naar Engeland. 1690 Commandeert de „Agatha” (50) in den slag bij Bevesier. 1692 Sneuvelt tegen Forbin in den strijd om het behoud van zijn convooi. FjHïLIÊS VAN :ZUYLEN VAN DE W.I.C. COMMANDEUR IN 1623. i623/’24 Commandeert een eskader op de westkust van Afrika, strijdt tegen een Portugeesch eskader voor St. Paulo, verslaat het, wordt in den slag gewond. De met * gemerkte namen komen reeds in de eererol van Deel II voor, doch zijn nu met uitgebreider biografieën opgenomen. ERRATA DEEL I Blz. 221, illustratie; staat Palermo lees Syracuse. Blz. 320, staat 19-jarig, lees 10-jarig. Blz. 329, illustratie; staat 1878, lees 1879. ERRATA EEREROL DEEL III. Blz. 16 sub. Constant; staat sneuvelt, lees gewond, brengt zijn schip thuis.* Blz. 19 sub. Dingemans; staat Volgabrug, lees Follegabrug. Deze correctie geldt ook voor blz. 37 sub. Van Kervel en voor blz. 423 van den tekst. Blz. 25 sub. Gobius; ■ staat 2 Jan. lees 2 Juni. Blz. 29 sub. v. d. Hart; staat Plymouth, lees Portsmouth. Blz. 37 sub. Keiler; staat kaap Finisterve, lees Kaap Sinte Marie. Blz. 38 sub. Van Kinsbergen; staat „Staten-Generaal”, lees „Admiraal-Generaal”. Blz. 44 sub. Melvill; staat 1831, lees 1833. Blz. 45 sub. Thysz.; staat 1634, lees 1643. Blz. 50 sub. Pool; staat 1836, lees 1 Jan. 1847. Blz. 56 sub. Rysterborgh; staat 1843, lees 19 April 1843. Blz. 58 sub. Schutter; vóór i8o8/’i4 invoegen: i8oi/’o4, vaart ter koopvaardij. Blz. 58 sub. Van Senden; laten vervallen: I793/’9Ó. Luitenant op de Vrijheid (74) van het Texeleskader: lees ijgi/’gj dient in Oost-Indië. Blz. 75 sub. Ziervogel; staat Juli, lees Juni. GESCHIEDENIS VAN NEDERLAND TER ZEE REGISTER VAN PERSONEN EN ZAKEN 1942 N.V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „JOOST VAN DEN VONDEL” AMSTERDAM A A (Ariëns) II 344 Aalbers(e) (Nicolaas Steven) III 450, £ 3, IV E 21 Aap II 53 Abel I 97 Abercromby (Sir Ralph) I 282 III 411, 425 Aberson (Louis) III 328, E 3 Abo (Erland Nicolaus) IV 434 Ackerboom II E 18 Adamant III 387, 388 Adams (William) II 244, 258, 259 Adder I 114, 342, 344, III 427, 475, 479, E 19, IV 109 Addington(Henry, viscount Sidmouth) III429 Adelaer (Curt Sivers) I 208, 372 II 343, E 5, III 73. 74- Adelaer (Jan Jeroensz) II £ 5 Adels (Weerd) III 356 AdmiraaL-Generaal III127,133,287,288, 290, 292, 293 Admiraal Willem Bastiaense I 324/325 Adolf van Nassau IV 105 Adroit III 181 Aemilia (Prinses Aemilia) I 182, II 138, 139, 141, 142, 147, III x88f 192, E 39, yo. Aenea (Hendrik) I 300, III 426, 458 Eolus II 107, E 5, IV 359 Van Aerssen (Cornelis) IV, 209 Van Aerssen van Sommelsdijk (Frangois) 1238 III 21, 194, 209, 2X0, 225, 227, 228, 230, 233» 236, E 3,10,16, 22, 25, 26, 2y, 40, 41, 54, 60, 74. Aert van Nes IV 152, 153, 155 Aeysha IV 187 Afrika (Coche) IV 417 Agatha II 385, 386, III 65, 66, IV E 34 Agoeng (sultan) IV 416 Agricola (Rudolf) II 26 Ahlefeld(t) (Claus) II 354, 355, 356 Aimard (Gustave) II 224, IV 325 Ajax I 321, III 286, 288, 303, 337, 385, 433, 434» 485» E 4, 23, 51, 72, IV 9, 27, 37, 39, 41, 42, 43. Akersloot (Abraham) III £ 3 Alarm III 264, 265, 318, 367, 379, 418, £ 10, 23, 45, 60, 68. Albanais (Batavier) I 3x6 Albemarle III 188, 189 Albemarle (George, duke of) Zie Monk Alberoni (Jules) I 243 UI 219 Albertina II £ 13, 33 Albertina Agnes (Oranje Nassau) I 189 Albion IV 18 Albrecht (graaf v. Holland) I 75, 152, II x6, 17, £ 18, 24 d’Albuquerque (Alphonso) IV 214 d’Albuquerque (Mathias) IV 265, 267, 268,* 273, 276, 279, 287, 376 Alcion III 68, 69, 71 Aldegonde (Filips Marnix van St.) II 54, 75, 79 Aldrixs (Jacob) IV 314, 315, £ 3 Alexander IV 74 Alexander (prins) I 320, IV 97 Alexander (Willem Nicolaas — Frederik Karei Hendrik, prins der Nederlanden) IV E34 Alexander VI (Paus) II 154, 177, IV 342 Alfred de Groote (koning Engeland) I 151 Algiers III £ 62, IV xx, 24 Alkmaar III 329, 331, 332, 385, 386, 388, 392, E 38, 54, 56, IV X12, 190, 314, 345 REGISTER. E — Eererol. Alliantie III 353, 354, 367, E 35, 60 Allin (Thomas) II 338, 360, 368, E 12, III II, 13 d’Almeiras (Guillaume) III 87 Van Almonde (Filip) 1205, 221, 227, 232, 239, II3S9. E 5,I2, 14,18,19,34,41, III18, 21, 42> 57. 59. 74. 75. 76, 77. 89, 9». 101, 102, 105, 110, 112, 116, 117, 118, 121, 124, 125, 126, 127, 133, 137, 139, 148, 149, 151,156, 161, 163, 169, 172, 173, 174, 176, 178, 179, 180, 193, 194, 197, 198, 239, E 3, 5, 9, 19, 2°, 26, 35, 36, 39, 40, 41, 42, 43, 45, 51, 52, 54, 57, 63, 64, 72 Alphen III 262, 263, E 22 Alteras (Laurens Jacobsz) II 106, 107, 108, 109/no, 131, E 5 Alting van Geusau (Jhr. G. A. A.) I 355 Alva (Ferd. Alvarez de Toledo, hertog Tan) I 160, II 32, 33, 39, 41, 43, 46, 47, 49, 53, 54. 55. 56. 76, 161, IV 201 Alvarez (Juan) IV 202 Amalia IV 377 De St Amant (Philippe Claude Touraud) III E 3 Amazone III 322, 367 Ambitieuse I 316 Amble euze III 479 Amboina IV 147, 151, 155 d’Amfréville (Franjois Davy marquis) III112, 125. 187 Amiral III 188 Amphion III 508 Amphi'ite III 254, 288, 293, 298, 319, 403, 412, 415, 418, E 10, 33, 38, 43, S4, 58, 73, 74, IV 54, 61, 73, 84, 85, 86 Ampt (Frederik Hendrik) I 288, III 508, E 4 Amstel I 341, III E 29, 46, 59, IV 18, 19, 20, 23. 58, 85, 86, 87 Van Amstel (Jan) II E 6, IV 18, 19, 20, 23 Amsterdam II 204, 209, 214, 215, 216, 228, E 32, 46, 47, 51, UI 32, 272, E 27, 32, IV 29, 30, 32, 78, 252, 324, 349-, 351, 354, 355. 362, 364, E 10, 34 Amsterdamfsche Handel) III 500, 509, E 33 Anak Agoeng Made IV 134 Anckarhjelm (zie Thysz-Maarten) Andrade IV 110 Andrade (Don Antonio de Cunha) IV 315 Andrade (Ruy Freire de) IV 365, 368 Andreas (koning Tan Hongarije) II 12 Andrews (C.) IV 417 Andriesz (Claes) II191, 192 Andriesz (Maarten) III 46 Andringa (Joris) II £ 6 lil 80, 91 Angaria I 373 Angria IV 423, 428 Anjou (Franjois Alenfon duc d’) I 170, II 67, 68, 179 Anna III 207 Anna (koningin Engeland) I 226, 232, 235, III 176, 179, 184, 193, 213, 219 Anna (prinses-gouvernante) I 254, 255, 256 373, III 236, 249, 251, 258, 259 Anna Paulowna (koningin) I 330 Anne IV 75 d’Ansembourg (Lodewijk) III E 4 Antilope III 464, IV 415 Antonisse (Adriaen) IV 384, E 3 Antonisz (Anthonie) II 265 Antonisz (Cornelis) I 20 Antonisz (Evert) II £ 6 Antonisz (Jacob) II £ 6 Apeldoorn IV 85 Appel (Aplet) III 76 Appleton (Henry) II 285, 286, 287, 288, £ 21, 40, IV 386 Archimedes I 322, 323, III 503 Are Royal II 83, 84 Des Ardens (Hector) III 30, 39 Ardent III 135, 192, 387, 389, 393, £ 10 Ardjoeno I 119, 359 IV 178 Arend I 156, III 158, 159 200, 277, 307, 433, 438, 443. 445. 477. E 8, 16, 28, 35, 39, 66, IV 11, 43, 47, 92, 190, 354, £ 5, 16, 22 Argo III 264, 287, 288, 290, 291, 293, 298, 359. 367. 368, £ 19, 29, 38, 61, 69 Argus IV 133 Ariel III 345 Arinus Marinus IV 39, 41 Aristoteles II 177 Arjen (Tan Wieringen) II 206 Ark van Delft II 62 Van Arkel (Jan) II 17 Van Arkel (Willem) II 17 Arkenbout (Johannes) III £ 4 Arminius II 78 A rnemuiden XVI, IV 181 Arnhem III 160, IV £ 8 Arragon (Johanna Tan) II 21, 22 Arriëns (Pieter) I 320, IV 22, 96, £ 3, 33 Arrogant III 192 Arrow III 423 d’Artagnan III 49 Artichefsky (Christoffel) IV 205, 268, 282, 283, 286, 287, 288, 290, 292, 293, 294, 302, 311 Artois III 288, 304 Assahan IV 127, 128, 130, 131, 132, 172, 185, 188 Assendelft III 238, IV 425 Ashby (Sir John) III 112, 117, 119, 125, 129, 130 Asperen II £ 9, 43 Atalante III 385, 393, 433, 475, £ 14, IV 47 Attendance IV 359 Atjeh I 341, 343, 347, 351, 364 IV 109, 133, 135,155. 156.157.168 Alias I 113 Des Augiers (Emanuel, cheyalier) III 131, IV 425 Auguste (zie Prins van Oranje) Augustus (koning Tan Polen) I 232 Aukes (Douwe) II 278, 383, £ 6 Aurora III 152, £ 43, 47 d’Austria (don Juan) II 64, 67 d’Austria (don Juan) III 81, 82, 85, 91 Avenhorn IV 391, 392 Avesnes (Guy Tan, bisschop Utrecht) II 14 d’Avila (don Juan Alvarez) II 107 d’Avila (Sanchio) II 55, 56, 57, 58, 59, £ 28 Avonturier III 433, 442, 444, 447, £ 4, 17 Aylmer (Matthew, lord) III 119 Aylva (Hans Willem baron Tan) II 383, 384, 386, £ 6 III 15, 122 Ayscue (sir George) II275, 276, 277, 278, 284, 345. 360, 363, 364, 365, 367, 381, £ 18 Aytona (markies Tan) II 128, 129, 130 Aytta (Viglius—van Zuichem) II 31 Azincourt III 387 B Baane (J. C.) IV 435 Boards I 101 II 18 De Babgian (P.) III 392 Back (Pieter) II 53 Backer Dirks (J. J.) I 7, 8, IV 9 Bacheri III 335 Baggelaar (Jan Hendrik) III 496, £ 4 Baker (John) III 209 Bakker (Pieter) III 32 Bakker (G.) IV 77 Bakker (Taco) IIIE 4 Balchen (Sir John) III 237, 238 Balck (Aug. David) II 293, E 7 Balderick (bisschop) II 10 Bali IV 81, 119, 129, 135, 160, 161, 163, 168, 170 Ballengier I 101, 102 Banckert III 483 Banckert(Adriaen) 1203, 238 II280, 293, 302, 318, 326, 346, 350, 359, 362» 368, 371. 37*. 382, 384, 389, E 7, 38. UI !2, 17. 20, 22, 28, 29,30,31, 33,34, 39,40, 57, 58,100, 241 Banckert (Johan) II £ 7 Banckert (Joost) II £ 7 Banckert (Joost) II 100, 132, 135, 136, 140, 143, 144, 150, 293, E 7 20, 31, 34, III 24i, £ 48, IV 241, 252, 253, 254, 257, 259, 263, 267, 327, 328, 333. Banckert (Michiel) II £ 7 Banda IV 120, 147, 161, £ 6 Bandjermasin IV 152, 153, 154, 161, 163, 166 De Bangnolo (comte de) IV 268, 285, 287, 302 34. 3°S. 3J7i 376 Banier III £ 41 Banka IV 83, 119, 122, 129, 157 Banner IV 362 Bantam IV £ 7 De Barbanpon (Albert de Ligne prins) II 128 Barbarysche Piraten I 46, 58, I25, I27» *75» 185, I87, 196, 207, 212, 220, 225, 226, 242, 243,246,248, 254,257,258, 313,319, II10, 24, 28, 108, 117, 1x8, 1x9, 121, 152, 276, 285, 286, 315, 324, 325, 326, 327, 328, 329, 338, £ 5, 9, 12, 14, IS, 20, 21, 22, 24, 25, 29. 30, 31, 33, 35, 37, 38, 39, 41, 43, 44, 45, ■ 46, 4y, 48, 49, 50, si, III 9, 10, II, 12, 45, SS| 63, 64. 67, 92, 93. 99. ÏOO, 101,103,104, 120, 145, 146, 208, 2X1, 219, 221, 224, 225. 226, 227, 228, 229, 230, 231, 232, 233, 240, 250. 251, 252, 253, 254, 255, 284, 314, 329. 331, 332, 333. 334. 335. 344. 436. 437, 438, 477. E 3, 5, 6, 7,8,10,11,12,13,14,17,18, 19, 20, 22, 2S, 26, 27, 29, 30, 31, 34, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 49, 5°, 51, 52, 53, 54, 55, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, IV 8, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, £ 3, 5, 22, 24 De la Bardelière (Frotet) IV 344 De Bardt(Franpois) III x8x, £ 5 Barentsz (Willem) 116/17.18, II 5°. *81. 182, 183, 184, 187, 190, 191, 192, 193, 195, 196, 204, £ 7 IV X08 Barlaeus (Caspar) IV 321, Barlaymont (Karei, graaf van) I 37, II 31 Barlow (Edward) I 130 Baron (Franpois) IV 411, 416 De la Barre (Antoine le Fevre) II 378, 379 De Barry (Pieter) III xo Bart (Jean) I 219, 220 II £ 13, 30 III 59, 60, 62, III, 119, 130, 132, 137, 142, 143. I44> 149, 151, 156, 158, 159, 161, 164, 178, 181, 187, £ 6, 11, 15, 20, 28, 30, 33, 38, 41, 42, 50, 52, 63, 64, 68, 71 De Bas (Jean Charles) III 45 Bass (William) IV 414, 415 Bastiaensz (Cornelis) IV 348, £ 3 Bataaf III 371 Bataafsche Trouw III 477 Batavia IIE34 III498, IV 119,123,138,166, 167, 168, 170 Batavier (Albanais) I 316, III 151. 287, 290, 292, 293, 379, 382, 385, 386, 389, 391, 392, 396, 412, 415, 417, 450, £ 6, 9, 20, 31, 58, 60, IV 37, 64 RatAnViiirtr /R A \ ITT 190 Baiista IV 238, 270 Baio III 422, 435, 443, 444» 445» E 15, 44 Baud (J. C.) I 327» 328 Bauer (Barent) II 206 Bauwensz (Dominicus) IV 385, E 3, 4 Bayonnais IV 413, 414, 415 Bazan (Inez de) II 262 Bazan (don Juan Benavides y) IV 253, 254, 256 Bazan (don Juan de Vega) IV 313, Bgaver III 475 Le Beau (Jean) III156, E 5 De Beaufort (Fran$ois de Vendöme, duc) II 359, 360, 374, 383» 389» 390 Beaulieu III 387, 388 Beaumont (Basil) III 178 Beauvoir (Filippe de Lanois comte de) II 56, E 10 Becker (Albert) IV 365, 366, E 3 Bedell du Tertre (Charles) III 495 Bedford III 387, 393 Beekman (Elias) I 215 Beekman (Cornelis) III 192, 199» 209, 211 212, E 5 Beekvliet III 238 Beelaerts (Gerard) III E 5 Beëlzebub IV 18 Beemster III E 64 De Beer (Nicolaas) III 252, E 5 Beetjes (Pieter Jacob) IV 31 Behain (Martin) II 176 Beieren (Jan v., elect Luik) II 17» 18 Beieren (Lodewijk v.) II 16 Bellamy (Jacobus) I 265 Belle Poule III 288 Bellerophon IV 7 Belliard (Augustin Daniël, comte) IV 62 Belliqueux III 387, 393, 455 Bellona I 320 III 254, 285, 288, 291, 298, 300, 320, 321, 367, 369, 374, 375» E J9» 2It 24* 29, 32, 48, IV 47, 74, 95» -E 5» 33 Bemen (Frans) II 29 Benbow (John) III 158, 172, 176 Benckes (Jacob) II E 8,10,19, 44» 45» 5°» 52» II 11, 12, 45, 46, 47» 48» 49» 5°> 65» 66, 67» 68, 69, 71, 72, 73, 74, 129, 161, 252, 274, E 15, j6, 21} 23, 31, 36, 44» 45» 59» 62, 7° Bengkalis IV 183 Benkoelen IV 124, 157, 158, 162, 164 Bennings (Albert) I 77 Bentam (Charles) I 248, 252, 272 Bentheim (Christ. Bern. graaf) I 238, III 160, 161, E 5 Bentinck (Hans Willem, lord Portland) I 205 Bentinck (Wolter, Jan, Gerrit, baron) I 274, III 255, 272, 287, 288, 290, 292, 295, E 6, 9, 88 Bentinck van Rhoon (Willem, Gustaaf, Frederik, graaf) III 350, 351» 41®* Bentivoglio (Guy, kardinaal) I 44 Ber(r)anger (Pierre) III 439 Van Berchem (Wembrich) II E 8, 16 Van Berckel (Pieter Johan) III E 8 Berg IV 425 Van den Berg (Johannes Rudolphus) IV 31 Van den Berg (Simon) IV 419, 420, £ 4» 7 Van den Berg (graaf Hendrik) II119»I22> I23 Van den Berg (graaf Willem) II 46, 68, 119 Bergansius (J. W.) I 351 Berg Calvarie III 63 Van Bergen (Louis) II 42 Bergeon (Jacques) III 304 Bergerac (Cyrano de) I 292 III 49 Van den Bergh (Willem) III 158, E 6 Berkeley (Sir William) II 380 Berkeley (Sir William) II 362, 367, 373, 381, 389 Berkeley (John, lord Stratton) III 111, 138, 139» 148, 150, 151» 155 Berkeley (George Cranfield) III 348, 350, 351 Van Berkhout (Adr. Teding) II E 8 Berlin IV E 14 Bernadotte (Jean, Baptiste, Jules) I 285 Berry (Sir John) II 378, 379 Bertier (Louis AJexandre, prins van Wagram en Neuchatel, hertog van Walengin) III 471 Berwick III 288, 290, 291 Beschermer III 231, 319, 379* 385» 39» 391* 392, 412, E 9, 20, 23, 27, 31, 36, 49, 50, 63 Bescherming II E 43, III 65» 69, 71, 72 Beschutter III 207, 463, E 16, 23, 48, 57 Betting (Annius Lodewijk) III 259, E 6 Betting IV 428 Beukelsz (Willem) I 34 Van Beuningen (Gerrit) II 204, 205» 209, 210, 211, 216, 242, 243, 245, 257, 260, E 8 Beurs IV E 25 Beurs van Amsterdam I 242 IV 64 Beverwijk III 277, 307, 308 Beyerinck (Pieter Gerardus Johannes) III 474 Bezemer (Ary) III E 6 Bezemer (Pieter) III 427, E 6 Bicker (Andries en Cornelis) II 270 Bicker (Gerrit) IV 201 Bicker (Laurens) IV 201, 344, E 4 Bicker (Wendela) II 311 Bielke (Christ.) II 321» Hl 74 Bielkenstjern (Claudius) II 316 Biels (Dirk Cornelis) II 89 Bienfaisant III 288, 290, 292 Biesman (Lambert) II 204, 219, 227, 228, E 8 Bilderdijk (Willem) I 279, III 494 Binckes (Jan) III 252, 258, 266, 274, 281, 283, E 7 Binckes (Jan Willem) IV 147 Bisdom (Evert) III 253, 261, E 7 Bisschop (Johan Franciscus Simonsz) III156, E 7 Bisschop (Bernard) IV 38 De Bitter (Pieter) II 352» 353» 354» 355» 356, E 9, III 67, E 43, IV 410, E 20 Blaeu (Dr. Joan) 120,31,47 Blaeu (Willem) I 20 Blaeuw (Corns. Leendertsz) IV 386, E 4 Blair (William) III 288 Blake (Robert) I 194, II 272, 273, 274, 275, 278, 279, 281, 283, 284, 291, 293, 294, 296, 325, E 6, 46 Le Blanc III 404 Blanken (Jan) III 427 Blankenburg III 479, 480 De Blénac (Pierre, comte La Roche Cour— bonde) III 19, 68 Van Bleyswyck (Pieter) III 301, 302 Bleyswijck IV, 431 Bligh (William) II 235 III 288, 387, 392 Blikkenburg III 207, 212, E 15 Block (Joris) II £ 9 Block (Simon) II 366, £ 9 Blocq (Claes Cornelisz.) IV 387, £ 4 Blocq Martensz (Adriaen) IV £ 4, 18 Bloedhond I 347 Bloeyende Blom III 356 Blok ( P. J.) III 24 Blom (Marinus) II £ 9 Bloys III £ 75 Bloys van Treslong (Cornelis Isaac) III £65 Bloys van Treslong (Cornelis Johan) III £ 65 Bloys van Treslong (Cornelis Johannes) III £ 65 Bloys van Treslong (Jacob Arnout Bastingius) III £ 65 Bloys van Treslong (Johan Arnold) III 367» 379» 381, 385, 386, 391, 392» 393» 396, 397» 398, £ 5°, 65 Bloys van Treslong (Johan Lodewijk Guy) III £ 66 Bloys van Treslong (Willem) 1157» *62, 372» II 43, 44, 45, 80, £ 9 Bloys van Treslong (Willem Otto) III 346, ö+l, 5/*> 45w» 439» 49«» 495» ^ -*4» »■*> 29, 46, 5J, 59, 66, 70 Blijde Boodschap (alias Vliegend Hert of Duyve) II 242, 243, 244, 251, 256, 257 Bock (David) III 412, 421 Van Bockholt (Jan) II 242, 250 Bodel (Cornelis Adriaan) III 469, 471, E 7 Bodley (of Badiley) (Richard) II285, 286,288, 295, 299» 324, E 21, 25 Boeier I 43, 105, II 62 Boekenrode III E 34 Boelen (Jacobus) IV E 4 Boellaart III 207 De Boer II 53 De Boer (Corn. Jacobsz) II £ 9 De Boer (Jacob) I 194 Den Boer (Andries) III 148, 153, 154, 172, 193» 199» E 7, 54 Den Boer (Pieter Aryaensz) IV £ 5 Boes (Gerb. Volckert) II E 10 Boetzelaer III E 35 Van Boetzelaer (Carel, baron) I 277 De Bohamais (Hortense, koningin Holland) l35 Du Bois (Eland) II E 10 III 14 Boisot (Lod.) I 157, 372 II 56, 57, 58, 61, 62, 63, E iot 13 Bol(c)k (Willem Adriaan) III 188, E 7 Bolivar (Simon) IV 12, 84 Bolken (Jan Hendrik) III E 8 IV 73, 74 Bols (Alexander Arnoldus) III334,348, E 8,65 Bom Jesus II 224, 225, 226, 228, IV 383 Bommel II E 12 Bommelerwaard IV 147, 151 Bonaire IV 109 Bonaparte (Letitia) III 482 Bonaventure II 283, 284, 288 Van Boneval Faure (H. P.) IV 78 Bonifacius I 67 Boni IV 128 Bont (Jan) II 381, E10,13, III 62,65,66,67,68 Bont (David Jansz) II E 10 Bontekoe IV E 27 Bontemantel (Frederik) II £ 13, III 131, £ 8 Bontemantel (Hans) II 289 Bonte Varken III £ 43 Bonte Walvis I 324/325 Boom (Johannes) III 456, 457, 458, £ 8 Boom (Maarten Barentsz) III 163, 178, £ 8 33, 73 Boonacker (Pieter Willemsz) IV 332, £ 9,14, z9, 22 Booneter (Jan Gijsbertsz) IV 267, 271, £ 5, 27 Boot (Justus) III 308, 332, 333, £ 8, 60, 63 Boreas III469, £ 22, 68 IV 73 Boreel (Adriaan) I 239 III 182, 184, £ 9 Boreel (Johan) I 208 Boreel (Pieter) IV 386 Van den Borg (J. L.) IV 125 Borgia (don Louis Rochas) IV 293 Borneo I 349 IV 121, 122, 131, 132, 133, 135, *39»147»153,155, 156 Borough (Stephen) II 178 Bors (Hendrik) IV 417 Van Borselen (Frank) II 18 Van Borselen (Hendrik, heer van Ter veer e) I 153» J59» II 22, £ 10 Van Borssele (Jhr. Jan, van der Hooge) III 249 Bort (Balthasar) IV 404, £ 5, 20 Boscawen (Edward) IV 428 Bosch (Jan Louis) III 290, 292, 293, 360, £ 9 v. d. Bosch (Engelbertus Batavius) III 479, £ 9, IV 77, 79 v. d. Bosch (Jan, graaf) IV 47,73 Ten Bosch (Pieter) IV 87 Boshouwer (Marcelis) IV 360, 381 Boshuyzen (Jan) I 160 Boshuyzen (Frans) I 160 II41, 43, 48, 50, 53, E 9, jj, 23, 42 Van Bosse (Pieter Philip) * I 339 Bossu (Maximiliaan de Hennin, heer van) 1104, 155, II 44, 46, 47, 50, 51, 53, 54, 107, £ jj, Tj Bost (Caspar) III £ 9 Botelho (Nuno Alvarez) IV 365, 366, 367, 368, 374. E 3, 32 Both (Pieter) IV 218, 355, £ 7, 26, 33 Boudaen (Hendrik Jan) III 230, 251, £ jo, 26 Boudaen (Mathias) III192, 201, 213, 224, 225, E 3, iot 27, 75 Bounty II 235, III 288 Bourbon III 177, 178, 207, 208, £ 26 Bourbon (Louis Alexandre de, graaf van Toulouse) III 187, 188, 189, 190, 196, 208 Le Bourdonnais (Bertrand Francois Mahé) IV 428 Bourgondië (Adolf van) II £ jj Bourgondië (Adolf van) II 29, £ jj Bourgondië (Anthony van) II 21, £ jj Bourgondië (David van) II 21 Bourgondië (Filips van) II 24 Bourgondië (Maximiliaan van) I 154, 155, II 29, £ jj Bouricius (Willem Livius) III 288, 340, 348, £ jo Bouricius (Jan Frederik Daniël) IV 63, 79, E 3 Bourne I xx6 Bourne (Nehemiah) II 272, 273 Bournon (Hans) II 133, E 11 Bouwer (Hans) IV 343, E 6 Bowier (M. W.) IV 82 Boye III 76 Braak (Adriaan) I 353, II 287, 340, 342, 367, 368, 370, 371, 379, 421, E 10, 27, 28, 39, 32, 41, 66, 73 Van Braam (Aegidius) I 299 III341, 405, 406, 408, 409, 410, 412, 420, 421, E 10 23, 38, 56, IV 10, 23, 26, 27, 28 Van Braam (Jacob Pieter) I 274 III 273, 314, 3*5. 3*6. 3*7. 3*8, 320, E10,11, 32,38, 48, 52, 55, 58, 61, 64, 67, 69, 75, IV 409, 433 Van Braam (Willem) III 418, 419, 495 Van Braam (Willem) I 253, 274, III 285, 286, 287,289,290,295,296,314,33*, 333, E 11,63 Braams (Pieter) IV 394 Brabant (Brutus) I 303 III 509, E 9, 29, 44, 59. IV 29, 30, 37 De Brabant (Desiré Lambert) IV 78 Bra(c)k III232, 348, 360, £9, 27, 34, 58, jo, 72, IV 132, 288, 291, 292, E 20, 26 Brackman (Cornelis Danielsz) II 116, E 12 Braek (Adriaen) III 200, E 11, 52, 73 Brakel III 322, 332, 333, 334, 343, 360, £ 23, 48, IV 399 Van Brakel (Cornelis) II 135, 151 Van Brakel (Cornelis) II £ 12, III 156 Van Brakel (Jan) I 214, 238 ,11 386, 387, 388, £ 12, III 18, 21, 23, 32, 91, 92, 93, xoi, 110, 112, 113, 115, 116, £ IS, 57 Van Brakel (Pieter) II 319, 321, 338, £ 12, 32 Brander I 107, 108, 109, 180,199, 202, II 24, 83, 86, 89, 140, 147, 148, 277, 287, 288, 295, 299. 3°2, 3*6, 3*8, 320, 345. 348, 355, 359, 368, 371, 372, 373, 374, 379, 382, 384, 386, 387, 390, 391, £ 5, 10, 12, 28, 34, 33, 36, 39, 4°, 47,52, III17, 18, 20, 21, 24, 26, 27, 32, 33, 39, 40, 47, 56, 62, 69, 70, 71, 72, 73, 76, 78, 83, 86, 90, 115, 119, 127, 128, *34, *35, 136, 139, 140, 143, 148, 149, 151, *55, *74. *77, 329, 346, E 35, 36, 52, IV 37, 344, 364, 367, 388, 419 Brandt (Gerard) I 242, II 397 Brandt (Marinus) II 45 Brandt (Pieter) II 20 Brathwa(i)te (Richard) III 288 Brave (Prinses Frederica Louisa Wilhelmina) I 280, III 367, 369, 37S, 376, £ 56, 76 De Brauw (Cornelis) III 359 Breda II £ 14 Bredamme IV £ 26 Brederode I I32'i33, 187, 192, II 273, 279, 295,298,315,316,318, £50, III£22, J9, ji, IV 330. Brederode (Adam) II £ 12 Brederode (jonker Frans van) II 22, 23 Brederode (Hendrik) II 31 Brederode (Lancelot van) II 42 Brederode (Willem van) II 18 Brederode (Willem van) IV £ 6 Breskens IV 389 Breton IV 412, 413, 414, 415, 416 Breidel III £ ig, 22 Breydel (Jan) II 14 Brielle (of Den Briel) III 107, 152, 281, 282, 283, 284, 285, 314, 328, 344, £ 14, 22, 25, 26, 37, 40, 48, si, 62, IV 18, 83 v. d. Brinck IV 331 Brinio I 119, 354, 359, IV 178 Brion (Louis) III 440 Brisbane (Sir Charles) III 372, 441, 447 Brocx (L. G.) I 337, 339, 340 v. d. Broeck (Joris Pietersz) II 276, £ 13 v. d. Broecke (Pieter) IV 368, £ 6 Broeder (Jacob Willemsz) II £ 13, III 131, 132, E 33, so Broederschap III 418, £ 13 Bromo I 322, IV 77, 78, 119, 138, 152, 157, 158, 159 Bronbeek"IV 147 Bronovo (Jean Jacques) III 456, 458, £ 11 Brooke (Sir James) I 331 IV 76,80 Brouwer (Hendrik) II 231, £ 13, IV 207, 222, 35,324,325,326,373,374,375,376, £ 6,14 Bruce (Stewart Jean) III 483 Bruining (Pieter) IV 86 Bruix (Etienne Eustache) III 428, 467 Brune (Guillaume, Mari, Anne) III 409, 422, 425 Brunswyck III £ 14 Van Brunswijk-Wolfenbuttel(Elisabeth, prinses) III 204, 211 Van Brunswijk-Wolfenbuttel(Lodewijk, Ernst hertog) I 254, 256, 257, 265 Brutus (Willem I of Brabant) III 354, 369, 379, 385, 386, 391, 392, 393, 433, 434, 459, £ 11, 22, 29, 43, so, 65 Bruyn (Claes Jansz) IV £ 5, 7, 24 De Bruyn (Andries) III 296 Bruynsvelt (Hendrik) II 318 Bruynsvelt (Hendrik) I 204, II359, 366, £ 13, III 20, 34, 57, £ 36 Bruynvis II £ 25, IV £ 13 Bruynvisken IV 248 Buat (Henry de Fleury de Coulan, heer van) I 210, II 322 Bucking (Rutger) III 158, £ 6,11, 28, 42, 63 Buckingham (George Villiers, hertog van) I 192, II 128 Buckingham III 119 Buenventura IV 269, 270 Buffalo III 288, 290, 291 Buffel I 119, 347 Buis 1101,132/133, II23,30,77,87,275, £ 37 Bul I 132/133, II £ 36, 37 Bulhond IV 178, 188 Buil II 366, IV 362 Bullen (Sir Charles) III 394 Buren IV E 13 Van Buren (Arent Isaac) III 205, 206, £ 12 Burggraeff (Willem) IV 419, 420, £ 7 Burg van Leyden II £ 32, III £ 34, 50 v. d. Burgh (Andries) II 328 Burg) II £ jo Buschman (Cornelis Hubertus) III E 12 Du Bus de Gesignies (Leonard) IV 46,47 Butger (Simon) III 288 Butler (Francois en Louis) III 251 V Buys (Dirk) III E 12 Buyskes (Arnold Adriaan) I 293, 302, 314, III 442, 446, 447, 455. 468. 47». 47i. 479. 495. 497. 5»7. E 12, 61, IV 29, 30, 32, 34 Byam (William) II 377 Bijbel (David) III 409 Van Bylandt (Frederik Sigismund, graaf) III 275, 276, 333. 334. 335. 351. 352. 359, 366, E 13, 25. 27 Van Bylandt (Lodewijk, graaf) I 261, 267, 271, 274, III 254, 255, 262, 263, 264, 265, 266, 272, 274, 275, 278, 281, 295, 296, 298, 301, 302, E 11, 13, 14, IJ, 22, 28, 32, 38, 4», 45, 49, 53, 63, 68, 69, 7o, 72 Bijleveld (Mr. H.) 1355 Byma IV 274 Byng (Sir George) III185,196,199, 201, 206, 207 c Cabeljau IV 391 Cabeljau (Jacob, heer van Mühlen) II E 13 Cabot(e) (John en Sebastian) II 177. z78 Cabral (Pedro Alvarez) II 177 Cachelot IV 90 Cadmus IV 36 Cadoudal (George) III 466 Caen (Anthony) IV 381, 382, 387, 397, E 7,19 Caerden (Paulus v. d.) II 204, 257, E 37, 44, IV 201, 352, 353, 354, E 6, 7, 30 Ca(e)rmarthin (Peregrine, markies) III 139 Caesar (zie Prins Frederik) Caesar (Julius) II 155 Caffin (Jean) III 306, E 13 Cagelaer (Herman Camarens) III 498 Calabar (Domingo) IV 273 Calais III 480 Calcutta IV 430 Callandsoog II E 44 Callenburgh (Gerard) I 205, 227, 232, 239, II E 13 ,III 22, 57, 80, 87, 89, 90, 91, 110, lil, 112, 113, 114, 115, 117, 118, 119, 124, 129. 133. 136. 137. 138. 144. 145. 146. 148> 149, 153. 154. 159. 172, I73. 181, 182, 183, 184, 185, 188, 189, 198, E 3, 5, 36, 42 Calvijn (Jean) I 37 Cambronne (Pierre Jacques Etienne, baron de) IV 61 Cameleon III 304 Camp (Hendrik Jansz) II 284, E14, 46 Campen of Kampen II 295, E 40, 41, 44, III 77, 200, 207, E 12,16 Canarie IV 307 Candia IV 430 Canopus IV 182 Canton IV 158 Cantzlaer (Pieter Roelof) III 500t 5°7. E z3 Van Capellen (Theod. Frederik) I 274, 291, 299. 313. Hl 284, 334, 405, 406, 408, 409, 411, 412, 415, 416, 417, 420, 421, E 14, 37, 42, 62, IV 14, 16,17, 18, 20, 21, 22, 23, 24, E 3 Van der Capellen III 315 Van der Capellen IV 12 Van der Capellen (Mr. G. A. G. Ph., baron) 1314, III E12 IV 29, 34,45 Carausius (Marcus, Aurelius, Valerius) I 25, II 9, E 14 Carloff (Hendrik) III 66 Carlos (Don) III 230 Carlsen IV 109 Carolina III 450, 451, 480, 498, IV 9 Carolus Quintus II 349, 386 Caron (Caron Ironworks; de uitvinder heette Robert Melville) I 82 Caron (Franpois) IV 386, 387, 388, 410, 4x1, E 4,7,8 Caron de Schoonewal (Jacques) II 42 Carp(GuillelmoSwedenryck)III 438,475,5x4 Carpentier (Jacobus) III 469, 471, 495, E 14 Carpen tier (Servaas) IV 276 De Carpentier (Pieter) II 219, IV 222 Carrega (Jan Hendrik) III 447, 453. E 4, *4 Carstensz (Jan of Johan) II 233, E 16, IV E 8 Carstensz (Floris) III 77 Carteret III 125 Casembroot (Reinier) IV 417. E 8 De Casembroot (Jhr. Franpois Frederik) IV 90, 91, 124, E 8 Casen (Gilles) III 62 Casimir II (stadh. Friesland) I 226 Cassard (Jacques) III 206,2x1 Du Casse (Jean Baptiste) III 187 Castaignier (Jean Joseph) III 408, 422 Castleton (Samuel) IV 358 Castor III 281, 282, 283, 284, 285, 334, 335, 346. 369. 37». 377. E 4,14, is, 25, 38, 44, 48, 65, 66, IV 18 Castricum IV 418, E 32 De Castro (Martin Alfonse) IV 349, 351 De Castro (Capriano) I 314, IV 110 Catharina II 353 Catharina II (keizerin Rusland) I 56,261, 262, III 342 Cato III 294 Cats (Jacob) II 270 Catz (Joris) II147,160,285,286, E14, 21, 25, 4°, 43, 45, 47 IV E 26 Cau (Bonifacius) III 254, E 14 Cau (Ingelius) III E 15 Cau (Jacob) IV 403, E 8 Cau (Nicolaas) III E 13 De la Cave (Mathias) III 144, E 15, 2o Cavendish (Thomas) II 179, 180, 220, 244, IV 345 Cederström (Olaf Rudolf, baron) III 437 Celebes I 120, 357, IV 79, 194 Centaurus III E 25 Centen (Bast.) II 284, 346, 348, E 14 Ceram IV 122, 127, 133, 136, 140, 161, 166, 167, 168 Cerberus 11x3,1x9,322 III379,384,385,386, 389. 392. 393. 412, 415, 439, E35, 47, 5i, IV 97 De la Cerda (Don Alvaro) IV 251 Cerealis II 8 Ceres III 319, 371, E 18, 28, 30, 37, IV 77 Cervera (Don Pascual) IV 113 Van Ceulen (Matthijs) IV 205, 273, 274, 275 2769 277, 2789 282, 302, 305, E 8 Chamberlain (Sir Neville) IV 113 Chamberlain (Joseph) IV 113 Changuion (Pierre Jean) IV 9 Changuion (Frangois Daniël) III440,441» 442 Charüy II 347, 349, E 23 Charlemagne (Nassau) I 316, III 502 Charles IV 75 Chassé (David Hendrik, baron) I 311, 312, IV 54» 55, 62, 65 Chasseur II 329, 330 Chateau—Regnaud (Louis de Rousselet de) II E 18, 39, III 92, in, 113, 117, 145, 149, 155» 176, 177» 178, 187 Chatham III 472, 500, 501, E 38, 43, 53, 75 Chatham(John Pitt, earl of) 1285, III481,482 La Che(r)nay II 116, E 12 Chester III 206 Chicely (sir John) III 29, 39, 40 Choising IV 187 Christiaan II (koning Denemarken) II 26, 27 Christiaan IV (koning Denemarken) II 121, 122, 125, 157, 158, 159, 160, iói* Christiaan V (koning Denemarken) I 219, III 73, 76, 77, 137 Christianus Quintus III 74, 76 Christina (koningin Zweden) II 158 Christoffel Columbus IV 434, 435 Cifuentes III 204, 209 Circe III 387, E 51, 74 Citadel van Antwerpen IV 87, 147, 151 Van Citters (Aernout) III 144 Claessen (Dirck) II 390 Claessen (Reinier) 1178, II 78, 105, xo6, E 14, 24» Hl 392, IV 56, 59 Claesz (Adriaan) IV 241 Claesz (Cornelis) II E 15 Clantius (Jacob Adriaensz) IV 200 Claris (Jacob) III 376, E 15 Claudius Civilis III 496, E 50 Claudius Civilis I 24, II 8 Cleerhagen (Juliaan) IV 201, E 9, 29 Cleyntj(i)e (Adriaen Heertje) IV £ 9 Cleopatra III 288 Clermont II 198 Cleuter (Hendrik) II £ 15, 47 Cleydyck (Jacob) II 293, £ 15 Cleynsorgher (Jacob) II 118, £ 15 Clift IV 201 Clive (Robert, lord) IV 429 Clowes (William Laird) III 214 Coblijn (Wilhelmius Antonius) IV 153, 155 Coche IV 417 Cochius (Frans David) IV 45, 73 Codde van der Burch (Willem) 11 E 15 Coehoorn IV 78, 147 Coen (Jan Pietersz) II 219, IV 218, 219, 220, 222, 293, 353, 358, 360, 361, 362, 363, 368, 369, 373» £ 4, 9, jj, 16, 18 Coenders (Rudolf) 1204, II359, 368, 372, £ 15 Coertzen (Frederik) III £ *5, IV 29 Coëtlogon (Allain Emmanuel, markies de) III 125, 136, 181, 182, 187, 206, £ 9» 22> 64, 7°» 73 Coevorden 11 E 44 Cohen Stuart (W. J.) I 7, 352, 353, IV 9, 107 Cojet (Frederik) IV 403, 404 Colbert (Jean Baptiste de Seignelay) I 20, 222, 372, II 313, III 124, 129, IV 224, 410 411 Cole (Charles Arthur) III 498 Colenbrander (Prof. dr. H. T.) IV 2x1 Coligny (Gaspard de) II 40 Coligny (Louise de) II 117» 121 Collaert (Jacques) II 135, £ 7, 20, 22, 27, 31 III £48, IV 290 Collaert (Jean) II 324, £ 18, 31 Colman (John) II 197 Colombein (Anth.) III 63 Colster (Willem, de oude) II139,166,167tE 16 Columbus (Christoffer) I 21, 99, 102, 330, II 176, 177 Colve (Anth.) III 45» 48, £ 15 Colijn (Dr. H.) I 355, 356 Comeet III 367, £ 15, IV xx, 18, 28, 43, 45, 46, 53, 54, 55, 62 C omeet star II £ 32, 33, III 32, 40, £ 04 Compaen (Claes) I 175, II 117, 1x8 Compagnies Welvaren IV 434 Concordia III 208, 278 Condé IV 431 Condé (Louis II de Bourbon, prins van) II 124, 154, 313 De Coninck (Pieter) II 14 Connio (Nicolal) III 423, 424 Conquerant III 32 Constant (Pieter) II 136, 150» III 65» £ Constitutie III 4x8 De Conti (Frangois Louis de Bourbon, prins van) III 164 Van Convent (Jan of Johan) III 201, 203, 211, 212, £ 16 Cook (James) II 234, 235, 236, 258 Cooper (Jacob) IV 375, 376, 377, 37®, 379» 384, £ 4, 9, 3* Van Cooperen (Jacob) III 204, 224, £ 10 Coornhert (Dirk Volckertsz) II 43 Cop (Caspar Govertsz) IV 332, £ 9 Corakel I 98 uoroetto (jjon rearoj 111133 Corbulo I 24, II 8 De Cordes (Balthasar) II 242, 250, 259, 260, 261, 262, 263, 264, 265 De Cordes Jr. (Simon) II 243, 258 De Cordes Sr. (Simon) II 241, 242, 243, 244, 247, 248, 249, 250, 251, 252, 254, 257, 259, 260, 265, E 8, 16, 37, 49, IV 12, 215, 325, 342, 346 Coredo IV 138 Corlie (Maarten) III 200, E 16 Camelia III 101, E 21 Cornelis (Christ.) III 355, E 16 Cornish (Sir Samuel) IV 431 v. d. Cor(n)put (Johan) II 68 Comwallis III 498 Coronation II 379, III 119 Cort (Jacob Pauwelsz) IV 330 Cortes (de Fuenta) IV 389 Cortgene III 117, E 7 Cort Heyligers (G. M.) I 285 Coster (Willem Jacobsz) IV 375, 381, 385, E 9,10 Costerus (Albertus) III 446, 495, E 16 Courier III 379, 405, E 32, 75 Courier dit Dubicart (Frangois) III 479 Couronne (Willem I) I 316, III 188, 503 Courthope (Nathaniël) IV 359, 360 Covertine II 366 Cowell (William) III 453, 454, E 4, 13 Craig (Sir James Henry) III 376 Cranesteyn IV 415, 416 Cras (David Hendrik) III272, E 17 Crash III 409, 427, E 42 Crato (Don Antonio, prior van) II 88 De Crauwelaer (Jan) III 230, E 17 Crecentio I 115 Crescent III 282, 283, 284, 285, IV 18 Creutz (Lorents) III 75 Crocodil III E 50 Cromwell (Oliver) I 48, 84, 179, 185, 187, 189, 192, 226, II 149, 154, 156, 167, 270, 272, 284, 291, 295, 305, 311, 313, 320, 331, 344, 388, IV 333, 387 Cromwell (Richard) II 313, 320 Von Cronström (Isaac, baron) I 247 De Croque Laroche (Valentin) I 238 Crown II 357 Crul (Willem) III258, 266,276, 277, 319,421, E17,18, 28, 35, 38, 68 Cruyck (Adr.) II 293, E 16 Van Cruyningen (Adr.) II E 16 III 57, E 62 Cruys (Cornelis) 121, 53, 56, 67, III160, E 17 Crijnssen II 143 Crijnssen (Abraham) II 376, 377, 378, 379, 380, 381, E 16, 30, III 48, 68, E 41 Cumberland III 206 Da Cunha (Don Pedro) IV 348, 349 Cuperus (T. T.) III 336 Curafao I 65, 321, III E 57, IV II, 61, 105, 135.E 19 Custine (Adam Philippe, comte de) III 345 Cuylenburg (Willem) III 31 Cycloop I 322, IV 78, 133 D Van Daalen (G. C. E.) IV 150, 172 Dabenis (Quirijn) III 253, E 17, 22 Daendels (H. W.) I 270, 277, 278, 281, 282, 299, UI 380, 381, 405, 406, 409, 411, 412, 445. 447. 455. 496. 497, 498, E 17, IV 26, 28, 29, 432 Dageraad (Aurora) IIIE 29, 46, 5o, 39 IV 12, 13, 14, 18, 19, 20, 41, 43, 46, 57, E 21, 22 Daine (Nicolaas) IV 59 Dale (Sir Thomas) IV 361 ' Dalrymple(Sir John) II236 Van Dam (Mr. Johan) IV 398, 399, E 10, 31 Damiate II E 51 III 139, 238, 243, E 33, 39, 53, 57. J«, IV 415 Dampierre (Guy, graaf van Vlaanderen) II13, M. >5 Danckert (Corn.) III 152, E 18, 43 Danckerts (Jan) III 346 Dankbaarheid III 260, E 18, 38 De Danser (Simon) 1175, II117 Dan ton (Georges Jacques) III 373 Daphne III385, 433, 437,477, E 4,15, 22, 23, IV 27, 29, E 19 Dappere (Prins Maurits) III 369 Dappere Patriot III 304, E 68 Darne (Michiel) II 151 Das III 463 Datheen (Petrus) II 67 Dauphin Royal III 135 Davis (John) II 178 Davis (Thomas) I 248 Davou(s)t (Louis Nicolas, duc d’Auerstadt, prince d’Eckmühl) I 287, III468, 470, 471, 507, E 32 Deane (Rich.) II 291, 296 Decaen (Charles Mathieu Isidor, comte) ÏII 445 Decker (Pieter) III 24 De Decker (Hans) IV 360 Deckers (Mr. L. N.) I 356 Decrës (Denis, duc) III 473, 495, 506, 508 Dedel (Mr. Cornelis) IV 359, E zo, 18 Dedel (Jacob Willemsz) IV 362, E 10 Dedel (Salomon) I 253, 256, 257, 274, III254, 255, 260, 261, 287, 288, 290, 293, 295, 309, E 6, 18 Defiance I 305, 321, III 306 Dekker (Simon) I 288 III 322, 340, 341, 360, 367, 435. 436, 438, 442. 443. 444. 445, 447. 448, E15,18, 44, 75 Delavall (Sir Ralph) III 112, 119, 122, 125, 127, I33 Delfshaven IV E 33 Delft II361, 381, E 28, 29,30,32,35, III x6x, *62, 379» 382, 384, 385, 386, 388, 393, E 14, 22, 26, 30, 37, 41, 51, 59, 69, 72, IV E 20, 22, 27, 32 Delfzijl IV 85 Deli III 498, IV 120, 152, 155 Delmenhorst IIE 10 Deneb IV 182 Denijs (Hendrik) II 136, 147, E 16 Derksz (Adr.) II 89, E 28 Detmers (Anthony Theodorus) III 348, 351, E 18 Deugd III 477 Deventer II E 36, 39, 43, III 31, IV 258 Devonshire III 206 Deyckerhoff (C.) IV 167 Diamant III 316 Diamond II 344, III 307, 308 Diana (Kenau Hasselaer) I 303, III 260, E 68, 71, 75, IV 13, 14, 16, 18, 19, 20, 73, 74» 95» E 24 Diaz (Bartholomeo) I 21, II 176, IV 2x2 Dibbets I 311 Dibbetz (Johan Hendrikus) III 447, E 19 Dibbetz (Hermanus Maurits) III E 19 Dick (Jan) II E 17, III 21, 32, 42, 105, 110, 112, 114, 115 Van Diemen (Anthony) II 232, 233, 235, 236, IV 222, 373, 374, 376, 377, 381, 382, 384, 386, 387, 397, E 4, 7, 9,10, zz, Z9, 23 Van Diemen (Maria) II 234 Dicpenheim I 142, III E 3 Diepo Negoro IV 26, 45 Dieren III 204, E zg, 53, 38 Dignums (Jan) II 209 Diligente IV 416 Dilkes (Sir Thomas) III 202, 203 Dingemans (Jan Justus) III 427, 479, E Z9 Van Dirckink (Adr. Christ. Leopold, van Holmfeld) III 358, E 19 Dircksz (Corn.) 1162, II 50, 51, 53, E 17 Director III 387, 392 Dirk III (graaf van Holland) I 25, 151, II 10 Dirk IV (graaf van Holland) II 11 Dirk V (graaf van Holland) II II Dirk VII (graaf van Holland) II 13 Discovery III E 4 Djanibi IV 85, 90, 128, 147, 151, E 17 Doeff (Hendrik) III E Z2, IV 34 v. d. Does III E 22 v. d. Does (Jacob) II 62, 204 v. d. Does (Frank) II 204, 264 v. d. Does (Pieter) I 140, II 77, 83, 86, 95, 96, 97. 99, E Z7, 2Z, 22, 24, 44, 49, IV 201, 321, E 30 Doesburg II E 44 Dog IV 172 Doggersbank I 342, III 307, 403, 459, 509, E 22, 59, 69, IV 99, E 34 Dol van Ourijk (Johan Hendrik) III259, E 48 Dolfijn II E 36, 41, III 144, 232, 261, 288, 290, 291, 315, 336, 338, E 6, 7, 20, 3Z, 34, 37, 38, 45, 58, 60, 62, 7z, 76, IV 11, 27, 43, 46, 62, 82, 251, 324, E 5, 28 Dolhain (Adr. van Bergen, heer van) I 160, II 41, 42, E 8, 38 Dolman (Thomas) II 383 Dolphin III 288, 291 Dom van Utrecht II E 43 Domburg IIIE 5z, IV 288, E 24, 26 Dommel IV 85 Donckum (Gerardus) III 370, E 8 Donker Curtius (Mr. J. M.) IV 88 Doornekroons I 324/325 Dordrecht II 297, E z6, 20, III 333, 367, 369, 375, 376, 377, E z6, 26, 40, 44, 51 Doreslaer (Isaac) I 189, II 269, 270 Doria (Andrea) II 28 Van Dorp(Filips) 1175,176,177,178,179,180, 197. 37*. II 127, 128, 133, 134, 135, 136, 137, E 6, 8, z6, Z7, 30, 36, 37, 47, 48, 49 Dorrevelt (Barent Pietersz) II 151, E J7 Van Dorth (Johanna, Magdalena, Catharina, Judith, tot Holdhuizen) III 418 Van Dorth (Johan, heer vu der Horst) IV 233, 235, 237, 247 Douwes (Corns.) I 253 Dove IV 391 Downing (Sir George) I213, II314,331, III13 Draak (of Draeck) I 126, 156, III 423, 424, E zg Draecx (Cornelis) III 132, E Z9 Dragon IV 345 Drakar I 99 Drake (Francis) I 31, II 75, 88, 179, X80, 241, IV 345. E Z3 Drakesteyn III139, E 2Z, 45 Drebbel (Corns.) I 45, 115, xx6 Drechterland III 418 Drent(h)e I 272 ,111 329, 330 Drie Helden Davids II E 42 Drie Koningen II 357 Drieman (Abraham) III E 20 Dromedaris IV 392 Dromone I 99 Droop (Jan Jobst) III 412 Druimelaar II 62 ,III 23 Drusus I 24, II 8 Duclos (Regnier) IV 411 Duguayt-Trouln (René) III x6x, 162, 163, 180, 182, 206, E 64, 72 Duif ken (of Duifje) II 204, 212, 213, 216, 217, 232, 242, III 418, IV E z8, 34 Duke of Dorset IV 430, 431 Duinker (gebroeders) III 410, 411, 496 Duinkerker (Jan Jansz) IV 252 Duinkerkers I 125, 164, 166, 175, 176, 177, 178, 179, 180, 181, 182, 184, 199, 2x8, 219, 229, 237» ü ^8, 75» 77» 82, 83, 89, 94* *oo, 102, 104, X17, xx8, 122, 123, 124, 125, 127, 128, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 142, 144, 147, 148, 150, 151, 152, 153» *54» 163, 165, 167, 179, 276, 286, 312, 314» 324» 330, E 5, 6, 7, 8, 9, jo, jx, 12, jj, 14, 75, j6, J7, x8, 79, 20, 2J, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 2#, 29, 30, 3J, 34, 35, 36, 37, 38, 40, 41, 43, 44, 45, 46, 47, 4&, 49, 5, 5*, 52, III 59, 60, 61, 62, 63, 87, in, 117, X19,120, 130» 132, 136, 137» I4°» I4I> 142, 143» *44» 148, 149, 150, 151, 152, 153, 154, 156, 157, 158, 159, 163, 178, 181, 186, 193, 199, 200, 205, 206, 207, 211, 212, 213, 235, 240, 241, 345» 357» 358, E 5, 7, 8. 15, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 26, 30, 37, 40, 41, 43, 44, 45, 47, 48, 49, 5i, 52, 54, 56, 57, 63, 7*, 72, Iv 234» 253» 256, 267, 268, 276, 282, 290, 302, 324, 330» 339» E 5, 6, 15, 18, 19, 21, 30 Dumonceau (Jean Baptiste, graaf de Bergen— dael) III 409 Dumoulin (C. D.) I 277 Dumouriez (Charles Fran^ois) I 277 III 335 345, 347, 352 Duncan (Adam) I 298, 373, III 382, 384, 385, 387, 388, 389, 390, 391, 392, 393, 394, 395, 411, 412 Dupleix (Joseph) IV 224 Dupuy de Lome (Stanislas, Charles, Henry, Laurent) I 116 Duquesne (Abraham) II 324, III 19, 82, 83, 84, 86, 87, 90, IV 16, 418 Duquesne Jr. (Abraham Guiton) IV 224, 418, 419, E 23, 27 v. d. Dussen (Adriaan Jacobsz) IV 302, E 10 v. d. Dussen (Gerard) I 238, III 136, 137, E 20 v. d. Dussen (Lucas) IV 411, E 11 v. d. Dussen (Paulus) 1238, III111,163,178, 179, 180, 182, 183, 185, 188, 189, 190, 191, 192, 193, 194, 199, 205, E 5, 20, 30, 39 Van Dutecum (Jochem Roelofsz) IV 376, 377» E 11, 12 Duym (F. C.) III 353 ▼. d. Duyn I 238 y. d. Duyn (Willem Hendrik, baron) III357 Duynwyck III 120 Duysent (Dirck) II 357 Duyvel (Dirck Claesz) II 44, E 17 Duyvenvoorde II 362, E 43, IIIE 64 Duyvenvoorde (Jacob, heer van Obdam) I 371, II xoo, 101, 128, 229, E 18, 35 Duyvenvoorde (Johan, heer van Warmond) I 162, 371, II 83, 91, 92, 93, 94, 98, 99, 100, E 6, 18, 21, 22, 37, 41, 49 Dwingeland III E 34 Dwinger III 348, 349, E 10 Van Dijk (J. J. C.) I 355, 356 Dyserinck (H.) I 344, 348 Dzenghis—Khan I 17, 75» H 24, 174» ^ 211 £ Echo III 367, 368, 403, 433, 498, E 37, IV 54» 6x, 86 Van Eek I 176 Ecueil IV 419 Edam I 132/133, II E 31, 51, III 200, 238, E 5, 15, 21, 22, 34, 54, 63, 73 Edi I 350, IV 113, 139, 140, I7I» *72 Eduard I (koning Engeland) II 13, 155 Eduard III (koning Engeland) II 16 Eduard IV (koning Engeland) I 29, II 21, 22 Van Eemskerck (Corns.) II 204, 216 Eendracht (Najade) 181,206, 221, 316, II219, 220, 221, 222, 227, 229, 315, 344, 345, 348, 349, 361, E 8,19, 35, III 45, 80, 83, 84, 85, 87, 88, 91, 274, 403, 433» 442, E 4, 4i, 52, 54, IV 12 13, 14, 18, 19, 20, 32, 37, 39, 41, 237, 238, 251, 324, 360, E 14, 18 Eenheid III E 74 Eenhoorn II 139, E 17, III 179, E 47, 32, IV E 5 Eensgezindheid III 288, 293, 370, E 10 Eer III 477 De Eerens (D. J.) I 325 Egeria IV 120 Egmond (Gerrit van) I 152, II E 18 Egmond (Karei van, hertog van Gelre) II 24, 29 Egmond (Lamoraal, graaf van) II 31, 39, 126 Egudel III E 26 Eilbracht (Jan Florens) III 412, E 20 Ekster II 53, IV E 17 Elias (Elbert) III 227, E 20 Elisabeth II 379, 380, IV 327, 362 Elisabeth—Dorothea IV 431 Elisabeth (koningin Engeland) I 31, 157, 168 192, II 41, 44, 61, 64, 74, 75, 77, 82, 83, 88, 91, 92, 93, 94, 100, 105, III 173 Eliza III 371 Ellinghuyze (Adriaan Anton) IV 32 El lis (A. G.) I 351, 353, 369,'H 198 Elphinstone (Sir George Keith) III 372, 374, 376, 470, IV 435 Elout (Mr. Cornelis Theodorus) I 314, 323, 324, 325, IH E 12, IV 29, 34, 36, 48 Elout (Cornelis Pieter Jacob) IV 73 Elsevier (Daniël) II E 18, III 21, 103 Elswoud II E 32, III 114, E 19, 47 Embuscade III 385, 412, 418, E 14, 34, 34 Emden IV 187 Emma IV 39, 42 Encarnacio IV 388 Endeavour IV 391, 392 Engel II 41, IV 358, 359, E 26 Engelenburg (Willem) III144, E 20 Engels (Teunis Jacobsz) IV 377 Enkhuizen III 379, E 63, IV 320 Ensli (James) I 332, 333, IV 79, 99, E 11 Erasmus II 243, 259, IV 347, 351 Erasmus (Desiderius) II 26, 219, 243 Erasmus (Jan, Reining) III 69, 137, 139, 161, E 21 Eratosthenes II 177 Erberveld (Pieter) IV 423 Erfprins III 287, 288, 290, 291, 328, E 3,10, IV 434 Erfprins van Brunswijk III 370, E 29 Erik (koning van Denemarken) II 20 Ernst Casimir (stadhouder Friesland) I 183, II 77, 118, 122, 123 Erp van Taalman Kip (W. F.) I 340, 341, 342, 343 Van Es (Wouter Joannes) III 479, E 21 Van Esch (Anthony) III 423, 424 Escher (B. G.) I 333 Essen II E 41 III 11, 84 Essex II 366 Essex (Robert Devreux, earl of) II 91, 92> 93, 94 d’Estaing (Charles Hector Theodat du Saillans comte) IV 431 d’Estrées (Jean, comte) WE 8, 44, III 19, 20, 27, 29, 30, 32, 33, 34, 39, 65, 68, 69, 70, 71, 72, 100, 101, 129, E 23, 45 d’Estrées (Victor Marie, duc) III113,122,124, 134, 136, IV 16 Etienne (Jean Pierre) III 495, 500 Etna I 113, 322, 341, 352 Euridice I 302, 317, III 472, E 6, 14, 21, 27, 56, 7X, 74, IV 26, 27, 43, 45, 46, 53, 54, 61, 62, 64, 65, E 21 „ Europa IV 413 Europe IV 412 Ever I 119, 340, IV 291 Evert (Hendriksz) I 371, II 88 Everts (Cornelis Gerardsz) III 440, 441, 442, E 21 Evertsen 1120,124,349,357, 358, 359, III494, 509, 12, 20, 29, 39, 42, 09, 73, iv 29, 30, 31, 34, 35, 36, 99, i*8, 185, 188, E 16 Evertsen (Cornelis, de Jonge) II 324, 326, 346, 359, 372, 374, 389, E 18, 31, 41, 42, III 10, ix, 17, 20, 28, 29, 33, 39, 57, 74, 76, 91, 92, 93, Evertsen (Cornelis, de Jongste) I 239, II 344, E8, 19, 50, III 14, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 60, 61, 100, 104, 105, 110, xxi, 112, X13, 114, 115, xi6, X17, 118, X2X, 130, 153, 161, 198, E 13, 64 Evertsen (Cornelis, de Oude) I 203, 208, 209, 210, II145,279,302,319,326,338,344,346, 350, 352, 358, 359, 360, 362, 366, 368, 371, 372, E 19, 44, III 45, 100, 198 Evertsen (Evert) III 46 Evertsen (Evert) II E 19 Evertsen (Geleyn) II £ 19 Evertsen (Geleyn) I 239, II E 19, III 105, 110, 116, 122, 124, 133, 137, 138, 139, 145, 146, 148, 153, 159, 160, 170, 171, 178, 179, 181, 198, E 16, 20, 24, 36, 41, 42, 46, 47, 37 Evertsen (Jan) I 180, 190, 194, 195, 203, 204, 206, 208, 210, 372, II 129, 135, 136, 145, 147, 148, 150, 280, 281, 284, 291, 293, 294, 295, 296, 300, 302, 319, 321, 337, 344, 345, 346, 350, 35*. 368, 370, 372, E 7, 20, 22, 27, 31, 48, III 100, 198, 241, IV 256 Evertsen (Jan, de Jonge) II E 20 Evertsen (Johan, heer van Lodyck) II E 20 III 257 Evertsen (Johan, de Oudste) II118, E 20, 37 Evertsen (Pieter) II E 20 Evertsz (Dirck) IV 314, 315 Ewouts (Lambert) II 151 Ewoutsz (Boudewijn) I 371, II 57, E 20 Ewoutsz (Cornelis) III 46 Van Ewyck (Willem) III 101, E 21, 42 Exmouth (lord, ex Sir Edward Pellew) I 299, 313, III 451, 452, 453. 454. E 4, 6, 17, 43, 33, IV 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21 Expeditie III 418, E 68, IV 362 Expedition IV 431 Eyck (Aafje van der) I 207 Eyssens (Ippo) IV 294 F Faam III E 20, 23, 31, IV 307, 309, 313, 314, 3*5 Fabius (Gerardus) I 338, IV 82, 85» 88, 89, E 11 Faessen (Jan) II 121 Fagel (Gaspar) I 226, 241, III 36, 104 Fagel (Frangois Nico laas) III 182 Fairborne (Sir Strafford) III 174, *76, *94 Falck (Mr. Iman Willem) IV 224, 424, 434, E 12 De Falck (Gustaaf Adolf) III 375» E 21 Falcon IV 391, 392 Fallser II 208 Fanfaron III 163, E 72 Fazant II JE 40 Feilding (Charles) III 265, E xj» 3&, 4°, 45, 63, 69, 72 v. d. Feltz (George Willem Hendrik, baron) III 262, E 22 Fendall (John) IV 30 Fendant III 70 Ferdinand (kardinaal, infant) II 120 Ferdinand (koning Spanje) II 22, 25 Ferdinand II (keizer) II 120, 122, 128 Ferguson (Jan Helenus) IV 87 Fergusson (John) III 288 Ferreter III 479, 480, E 9,15,19, 21, 30, 33, 74 Feteris (Pieter) III 447, 450, 451, 452 Feugen (J. C.) III 357 De Fiasciardo (Don Louis) II 105 Field III E 23 Filips de Goede (hertog Bourgondië) I 29, 32, 152, 153, II 17, 18, 19, 21, IV 212 Filips de Schoone (koning Frankrijk) II 14 Filips de Schoone (koning Spanje) II 21, 22, 24 Filips II (koning Spanje) I 37, 133, 156, 157, 160, 164, 168, 170, 179, II 30, 31, 32, 41, 48, 49» 50» 56, 60, 61, 64, 68, 75, 76, 94, 97, 179, £ 11, 26, 34, III 154 Filips III (koning Spanje) II 77, 94, 97, 98, 119, 179, 230, 236, E 22 Filips IV (koning Spanje) I 231, II 119, 124, 137 Filips V (koning Spanje) I 231, 233, 234, III 171, 176, 182, 190, 192, 195, 196, 197, 204, 205, 209, 210, 2ix, 213, 219 Filips Willem (prins van Oranje) II 119 Filz (Jean Philippe Frangois) III 498 Fin de la guerre II 82 Fitz Herbert (Sir Humphrey) IV 362 De Flacourt (Etienne Le Br et, chevalier) III 113 Flamand IV 413, 414 Flora III 282, 283, 284, 285, 354, E ig, 27, 72, IV 18 Flores I 357, IV 123, 125, 128, 129, 136, 137, 164, 165, 166,167,184,189 Floris III (graaf Holland) I 151, II 11 Flor is IV (graaf Holland) II 12 Floris V (graaf Holland) I 14, 26, II 13 Florissant IV 419 Florisz (Anthony) II 132 Florisz (Jan) II 53 Florisz (Pieter) I 194, 195, II 281, 284, 291, 292, 293, 296, 300, 304, 315, 317, E 21, 28, 33, 42 Fock (Mr. C.) I 339 Forant (Job) II E 21, 47 De Forbin(Claude) III m, 130,161,200,205, 206, 207, E 11, 12, 16, 26, 45, 52, 63, 73, IV E 34 Forman (Samuel) III 119, 156, 182, E 5, 22 Fortitude III 288, 290, 291, 292 Fortuyn II 79, 81, III 69, 70, IV 250, 251 Fram II 184, Francken (Adriaan Anthony) III 465, 471, 483, E 22 Franklin IV 15 Frans I (koning Frankrijk) II 29, 58 Frans Naerebout IV 181 Franssen van de Putte (J. D.) I 340 Fransz (Jan, van Haarlem) II 192 Frederik I (koning Pruissen) III 196 Frederik (koning Zweden) III 219, 234 Frederik II De Groote(koning Pruissen) 1245, 247, 250, 254 Frederik III (keizer) II 21 Frederik III (koning Denemarken) II 312,323, 343. 354. 356 Frederik IV(koning Denemarken) III169,171 Frederik (Willem, — Karei, prins der Nederlanden) 1309,325, 327, III Eg,E 74, IV 48, 54» £ 33 Frederik Barbarossa II 11 Frederik Hendrik II E 8,17 Frederik Hendrik (stadhouder) 1176,178,179, x8o, 183, II73,117,118,119,120, 121,122, 123, 124, 125, 126, 129, 131, 133, 134, 135, 136, 137» J38» *4°» 144» *45» 157» J6o, 162, 165, 166, 167, IV 257, 264, 301, E 23 Frederik Willem (Gelijkheid) III 369 Frederik Willem II (koning Pruissen) I 257, 271 Frederiksz (Jan of Jacob) IV 414, E 12 Frederiksz (Dames) II 53 Fredriks (Luitje) III £ 22 French Victory III 17 Frensel (Alexander) III 227, 250, E 22 Freres Bataves III E 23 Fret I 354 De Fricquaboult (Pierre de Certaines) II 329, 330 Friedland (zie: Vlaming) Friesche Jager IV 251, 269 Van Friesheim (Johan Theodoor, baron) III 201 Friesland I 269, 350, 351, 359, III 114, 338, 485,496,£ 26,42,54,IV xxi, 113,117,118, 215 Frisia III £ 45 Frisius (Gemme) I 20 Friso (of Johan Willem Friso) I 347, 354, 359, E 24, IV 1x2, 178 Friso (Johan Willem, stadh. Friesland) I 232, 373 Frobisher (Sir Martin) II 178 Frykenius (Simon Hendrik) III 322, £ 23 Fuchs (Johan Balthasar) III £ 23 Fuchs (Lodewijk Bernard) III £ 23 Fuentes (Pedro Henriquez de Guzman, graaf van) II 76 Fuentes (Don Juan Claros de Guzman, graaf) III 209 Fulton (Robert) I 321, 354, II 198, III 427 Furie (Wilhelmina, Oranje Prinses) III 369, 404, 405, £ 12 Fury IV 18 G G 11 IV x8x G 14 IV. 182 Gaaymans (Willem Gijsbert) III £ 23 Gabaret (Jean) III 19, 83, 87, lil, 113, 125, 135 Gabaret (Louis, le Jeune) III 31, 68, 70 Gaerstman (George) IV 305 Gaesterland III 182, £ ig, 73 Gaffelaar III £ 48 Galant III 70 Galathê III 379, 385, 412, 418, £ 31, 54, IV 41 Galeas IV £ 26 Galei I 98, 99, 102, 156, 335, II 8, 14, 15, 48, 51,62,78,83,84,87,92,97,98,99, xoo, 101, 102,103, 105, 175, 228, 256, £ 9,18, 24,34, 37, UI 83, 84, 85, 86, 87, 90, 91, 147, 153, 178, 179, 187, x88, 193, 196, 202, 209, 210, 232». 332, 409, 447» 450» E 4, 43, 72, 75, IV 202, 233, 344, 346, 347, 349, 352, 354, 356, 358, 359» 376, 377» 389» 427 Van Galen I 343, 363, IV 109, 190, 191 Van Galen (Bernard, bisschop van Munster) I 206,211 Van Galen (Jan) I 177, 183, II 135, 160, 285, 286, 287, 288, 289, 302, E 9, 14, 21, 25, 40, 43, 44, 45, 47, IV £ 26 (Van) Galen (Jan Dirksz) IV 386, £ 12 Galey II £ 51 Galilei (Galileo) II £ 38 Galjas IV 377 Galjoen I 104, 190, II 29, 82, 83, 85, 86, 87, 94» 105, 107, 108, 140, 143, 148, 162, 163, 256, 274, III178, 195, 212, £ 10, 51, 72, 75, IV 231, 238, 241, 248, 251,.254, 255, 268, 269, 270, 276, 286, 288, 292, 293, 296, 305, 308, 310, 312, 313, 319, 327, 332, 341, 343, 346, 347» 349, 350, 351, 357, 358, 359, 362, 364, 365, 366, 367, 368, 375, 377, 379, 380, 382, 383, 388, 389, 392, 394, 396, 397, £ 3,14,18, 27, 30 Galtjes (Gallie) III £ 23 Da Gama (Vasco) I 21, II 177, IV 212 Gamascus II 8 Gans (Jan in de) II £ 21 Gansfort (Wessel) II 26 Ganteaume (Honoré) III 459, 468, 472 Gardenysz (Ar ent) IV 377, 378, £ 3, 12 Gardeyn(Willem Michiel Philips) III212, £ 24 Gardiner (Ch.) II 187, 194, IV 109 Gardner (Allan, lord) III 419 Gaspar (Don) IV 285 De Gastanago III 147 Gedeh IV 81, 89 Geelvinck (Corns.) I 226, III 104 Geelvink II 41 Van Geen (Joseph Jacobus, baron) IV 45, 81 De Geer (Lodewijk) I 46, 81, II 157, 158 Geerling (F. L.) I 342, 343 Geerman (Christ.) III 307, 308, £ 53 Geier IV 186 Gekroonde Burg III 114 Gekroonde Liefde IV £ 14 Van Gelder (Anna) II 277, III 26 Van Gelder (Jan) II 328, 359, £ 21, III 39, 41, 42 Gelderland I 350, 358, 359, 360, II 139, £ 9, £ 16, 25, 2g, 35, 51, III 133, 183, 329, 333, 343, 352, 412, 415, 418, 455, 456, 457, E 11, 13, 16, 46, 57, 61, 62, 66, 70, IV xxx, 113, 114, 117, 119, 125, 136, 181, 235, 343, 348 Geldersche Jonkvrouw II E 21 Gele Zonne IV 252, Gele Roos III 228, E 3 Geleynsz (Corns.) II 95, 97, £ 21 Geloof II 223, 224, 242, 243, 244, 249, 250, 251, 252, 253, 254, 255, 259, £ 32, 50, 51, III £ 67, 70 Gelre (Arnoud, hertog van) II 21 Gelria IV £ 14 Gelukzoeker III 371 Gelijkheid (Prins Frederik Willem) III 367, 369, 379. 385. 390, 392, E 3, 15, 55 Genie I 307, III 507, 511 Van Gennep (Corns.) III 298, 299, 302, 303, £ 6, 24 Van Gent (Otto, heer van Dieden) II 122 George III 41 George I (koning Engeland) 1235,243, III219 George II (koning Engeland) I 245, 256, III 235, 237, 239, 256, 259, 261 Gérard (Stephan Thomas) I 312 Gerards (Balthasar, of Fran$ois Guyon) 1165, II 68, III 154 Gerardsz (Hendrik) IV 322 Gerbrands (Pieter Franciscus) III 469, 471, 473, 474, 484, 485, E 24 Gerbrandsz (Jan) II 83, 89, 95, 96, 104, £ 22 Germanicus I 98, II 8 Gerritsd (Willempje, van Emden) II 349, 350 Gerritsz (Corns.) III 208 Gerritsz (Hendrik, later Sjöhielm) II 315, IV £ 12 Gerulf II 10 Gervais (Pieter Johannes) III 408, £ 24 Getrouwe Harder II £ 31 Geünieerde Provinciën IV 351 G(e)ysels (Artus) II 162, 163, 164, 277, £ 21, 23, 30, 39, 42, IV £ ig Van Ghent I 357 Van Ghent (Willem Joseph, baron) 1198, 210, II 360, 372, 380, 382, 383, 384, 385, 386, 387, 388, 389, 392, £ 8, 18, 22, 30, 35, 36, 39, 4i» 44, 45, 47, 4&, III 10, XI, 12, 13, 17, 18, 20, 21, 22, 23, 45, 67, 188, £ 62 Van Ghent (Willem Joseph, baron) III 188, 197» x99, 202, 203, £ 5, 24 Gianibelli (Frederik) I 107, 115, II 80, 81, 86, III 150 Gideon II £ 33 Gier I 361, III 367, 368, 403, 423, 424, £ 49, IV 24, 53, 54, 55, 61 De Gilde (Cornelis) IV 392 Gil(e)quin (Philip Herman) III 411, 412 Gillisz (Mathys) II £ 22, IV 330, 331 Van Ginkel (Johannes) III 464, 466, £ 25 Gioja (Flavio) I 17 Gjedde (Ove) IV 360 Glasgow IV 18 Glavimans (Pieter) I 293, IV 13, 14 Glimes (Jan van, heer van Bergen op Zoom) II 56, 57» 58, 59 Glinthorst III £ 53 Gloeyendenoven (Adr. Jansz) II 136, E 22 Gloire I 114, 335 Glorieux III 32, 70, 71 Gloucester (hertog van) II 18 Glowworm IV 109 Gobius (Jan Isaac Werner) III 321, 322, E 25, 7 4 Gobius (Otto Willem) III 334, 335, 344, 359, E 25, IV E 16 Godfried (de Bultenaar) II 11 Godfried (de Noorman) II 10 Godin (Carel) III 202, 226, 227, E 25, 27, 57 Godske (IJsbrandt) IV 400, E 12 Goede Hoop IV 354, 417 Goede Verwachting III E 13 Goeman Borgesius (H.) I 350, 351 Van Goens IV 140 Van Goens (Rijkloff) III 45, IV 222, 224, 374, 390, 392, 394, 395, 399» 400» 401/A02* 4°3» 405, 411, 412, 413, 414, 415, E ii, 12, 13, ij, 25, 2J Goeree IV 270, 307, 309 Goes (of Tergoes) II 348, E 10,16, 44, III 313, E 48, 51, 61, IV E 22, 26 v. d. Goes (Antonides) III 15 v. d. Goes (Jan) III E 25 v. d. Goes (Filip) I 238, 239, II E 52, III114, 119, 124, 127, 133, 134, 137» x49» X5X» x52» 153, x54» 158, 163, 173» 177» x78, 180, 193, 20ï» E 5*16, 26, 33* 39* 5°, 5** 52, 57* 62, 68 Goethals (Dirk Jansz) II 132, E 22 Van Gogh (Jan) IV 147» 148 Gomarus (Franciscus) II 78 Gomez (Juan, Vincente) IV m Van der Gon (Adr. David) III 252, 253, E 26 Van der Gon (Jacob) III E 26 Goodson(n) (William) II 318 Van Goor Hinlopen (Jan) III 253, E 30 Goos (Pieter) I 31, 204/205 De Gooyer (Pieter) IV 388, 389, E 13 Van Gorcum (Gerrit Sebastiaensz) II E 23 Gordon (Johan Albertus) III 474 Gorinchem of Gorkum II E 12, 35, III 257, E 5, 45 Gouda I 132/133, II 365, E 36, 41, 44, 45* 47, III 63, 89, 103, 163, 418, E 3, 5, 35, 37* 42, IV E 19 Gouden Leeuw 1104,107, 357, II 80, 109/110, E 26, 41, 42, 4j, III 27, 32, 40, IV E 13, 2j Gouden Monnick III 69, 70 Gouden Phénix IV 425 Gouden Rots III 157, E J3 Gouden Son of Zon II E 40, III 227, E 3, IV 314, 315, 316, E ij Gouden Star III 68, 69, 70 Gouderak III E 49 Goudtschalck (Pieter) III 63 Gouwenaer (Adriaan) III 200, E 26 Graaf Ernst IV 307, 308, 309 Graaf Floris III E 4j Graaf Solms III E 42 Graaf Willem II E 46 v. d. Graaf (Cornelis) III E 26 Graef (Liewe Willem) I 238, 241 v. d. Graeff (Jacob) I 216 Graeme (Alexander) III 288 De Grancey (Fran^ois Benedict Rouxel de Medavy, graaf) III 19, 30, 66 Grand Fontaine III 170 Granicus IV 18 Granveile (Antoine Perrenot, kardinaal) II 31 Grasshopper (Irene) III 503 Gr(a)auw III 160, 161 Grave (Hendrik) I 245, 246, III 220, 222, 223, 225, 233, 235, 237, 238, 239, E 9, io, is, 22, 2j, 33*34* 45* 53* 57* 71* 74 's-Graveland IV 403 *s—Gravenhage IV 379, 380, E 19 Greyhound III 450, E 3 Griffioen III £ 40, IV E 19 Grim (Daniël) III E 2j Grimaldi (Reinier) I 152, II 14, 15, 18 Grindet (Herman) III 235, E 2j Grobbendonck (Anthony Schets, heer van) ,II 122 Groene Vliegende Draech II 133, 134 Groenwijf III £ 47, 64 Groningen II £ 42, III 200, £ 16, 26, IV 90, 235» E 34 De Groot (Hugo) II 117, 154, IV 53, 354 Groot Frisia II £ 48 Groot Hollandia II 347, III 21 Groot Postpaard IV 307 Groote Christoffel II 142, III 208 Groote Draak I 100 Groote Galei II £ 6 Groote (Geert) II 26 Groote Hulk II 63 Groote Sint Joris II 357 Groote Sint Paulus III 135 Groote Zon IV 351 Van Grootveldt (Willem) III 62 Van Grotenray (Johan Arnold) III 348, 360, 383, £ 2J Gruno I 354, 359, IV 178 Grijpskerk III 132, 200, £ 52 Grijpvogel III £ 75 Guericke (W. A. L.) I 343, 344 De Guiche (Armand de Grammond, graaf) II 360 Guillot IV 415 Gulden Dolphijn IV 243 Gulden Valk III 24 Gulik (Willem van, hertog Gelre) II 29 Gunoseau (Hendrik Zacharias Adriaan) III £ 27 Gustaaf Adolf (koning Zweden) I 183, II 121, 123 Guyana IV 307 Gijseling (Johan) IV 205, 273, 274, 275, 276, 279, 280, 281, 282, 302 Gijsels (Joachim) IV 249, £ 5, 13 H Haai III 475, £ 14, IV 26, 79 Van Haamstede (Adolf) II 60, 61 Haan II 53 Haarlem I 250, II £ 12, 33, 4j, III 247, 385, 386, 388, £ 16, 63, 66, J3 IV 362, 429 Haarlemmerhout E ji Haasje III 385, 393, 437, 438, £ 75 Habib Abdoe’r Rahman IV 154, 155 Haddock (Sir Richard) III 117 Hadji (sultan Bantam) IV 416 Hadji Moesa III £ 45 Haecx (Hendrik) IV 328 Haecxwant (Leendert Ariënsz) II £ 23 Ten Haeff (Adriaen Hendriksz) II 255 Van der Haegen (Pieter) II 241, IV 201 Van Haemstede (Witte) II 14 Haen (Cornelis Jansz) II 135, £ 23 Den Haen (Jan) II319, 346, 347, £ 23, III20, 22, 26, 28, 29, 33, 34, 35, 39. 40» 42> 57. 76, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 87, 88, 89, 90, 91, 110 Van der Hagen (Steven) IV 216, 342, 347, 348. 357» 359, E 3* 13, 15* *6. *9* 27, 31 Haireddin (Barbarossa) II 28 Halewijn (Jan) III 158» E 28 Van Hall (Floris Adriaan, baron) I 329, 335 Van Halm (Anastasius Jacobus) III 319, 320, 348, £ 28 Halve Maen I 354, II 174, 196, 197, 198, III 229 Ham (Claes) II 158 Van Hamel (Jan Willem) III 353, 354 Hamell(Anthony) III 315,318 Hamers (Pieter) III 208 Handig I 119 Hannibal I 73 Hanze I 28, 29, 30, 31, 32, 44, 76, 77, 152, 156, II 7, 19, 20, 24, 88, 154, 175, 177, 290, £ 10 Harex (Douwe) II £ 23, III 44 Hardenbroek III 200, 212, £ 45 Harder II £ 51 Harderwijk II £ 21, 34, 35, 45, 50, III 101, £ 21, IV £ 20, 34 Harding(u)e (George Nicolas) III 475 Hardwich IV 430 Hare IV 362 Van Haren (Adam) II 44, 45 Van Haren (Onno Zwier) IV 334 Harencarspel Decker (Guilleaume) III 288, 291, £ 18 Haring (Jan) II 54, 58 Haringman (Joost Cornelis) III 351, £ 28. Haringman (Maarten) III 258, 261, £ 28, 49, 61, IV 225 Harlingen III 329, 331, IV 435 Harlow (Thomas) III 161 Harman (John) II 362, 378, 380, £ 19, III 19, 21, 29, 39 Harmensz (Wolfert) IV 216, 343, £ 6, 13 Harmon (Thomas), III 49 Harousé (Hendrik) IV 368, £ 14, 24 Harrier III 450, £ 3 Harrison (John) I 241 v. d. Hart (Willem Anton) III 471, £ 29, IV 18 Hartekamp III £ 29, 39 Hartley (Jan Willem) III 212 Hartman (Hendrik) II 97, £ 24 Hartman (Hermanus) III 320, 322, £ 28, 29 Hartman (Marcus) IV £ 14 Hartog (Dirck) II 231 De Hartog (N.) III 1x2 Hartsinck (Andries) III 254, 266, 272, 279, 280, 285, 298, 299, 301, 302, 327, 452, £ 14, 24, 29, 52, 53, 68 Hartsinck (Pieter) III 371, 424, 433, 434, 435, 438, 442, 444, 445, 447, 448, 449. 452, 453» £ 3, 6,11,14, 2j, 28, 29, 32, 33, 35, 39, 40* 41, 42, 43, 44, 54* 55* 56* 57* 6l* 64, 66, 74* 75* IV £ 21 Harvey (Sir Henry) III 357 Harwich III 119 Hasselaer (Gerard Arnoud) I 253, III 249 Hasselaer (Pieter) II 50, 194, IV 201 Haultain (Willem de Zoete, heer van) I 175» 178, 372, II 78, 99J 100, 102, 104, 105, 106, 118, 127, 128, 131, 133, £ 5,12,14* 17* 20* 22, 24, 25, 28, 29, 36, 3j, 4J, 49* 5° Haultyn (Philippe) IV 332, 333 Haus (Hendrik) IV 326, 327 Havik III 351, 369, 427, £ 6, 12, 19, 30, 61, 64, jo, IV 12, 14, 17 Hayam Woeroek IV 211 De la Haye (Jacques Blanquet) IV 224, 411, 4x2, 4x3, 414, 415, 416, 4x8, £ 8, 25 Hayes (Auke) II 135, 136, E 24 De Ha(e)ze (Adriaen) II £ 24, E 2j, E 35, 3J, UI x4» x5 Hazewind(t) II £ 25, III £ 36 Heath (Thomas) IV 419 Hebrus IV x8 Hec(k)la I 113, 322, 341, IV 11, 18, 24 Hector III 379, 418, £ 45, IV 345, 403 Heemskerfc)k I 351, 352, 353, 358, 359, II 233, III 469, 470, £ J, IV ui, 1x6, 119, 183, £ 14 Heemskerck (Laurens) I lil, II 351* 372» 373 III 19 Van Heemskerck (Jacob) I 18, 111, 135» 178» 180, 184, II 50, 78, 162, 182, 183, 184, 186, 188, 189, 190, 191, 193, 194, 195, 204, 223, 228, 233, E 5, 25, 24, 28, 29, 37, 46, 47, IV 216, 343, 345, 353, 355, E 4, J4, 29, 31 Van Heemskerck van Beest (Jhr. J. E.) IV 118 Van Heemskerk (Dir)t) III £ 29 Van Heemskerk (Gerard) III E 30 Van Heemskerk (J. Azn) I 342, 343, 356 Van Heemskerk (Willem) III 480, E 30 Heemstede III E 41 Van Heemstra (Groote Pier) II 24 Van Heemstra (S., baron) I 335 Heenvliet (Jan van) I 152, II E 24 Heiberg III 394 Heilige Geest I 104, II 50 v. d. Heim (Paulus) III 479, 480, 494 Heinsius (Anthonie) I 231, 236, 241, III 173, 22X Heldin III 385, 418, E 44, 52, IV 54, 55, 61 Helhond III 423 Hellevoetsluis IV 182 Helmers (J. T.) II 106, 234, 235 Hembijze (jonker Jan van) II 67 Van Hembijze (Willem) II 42 Henderson (Robert) IV 320, 327, 328 Hendrickse (Willem) II 381, E 28 Hendrik Casimir (stadh. Friesland) II 118, 1x9, 124 Hendrik Frederik II 219, 220, 222, 224, 226, 229 Hendrik (Willem Frederik, prins der Nederlanden) 1309,320, 326,329,330,332,IV 22, 74, 84, 95, 96, 97, 98, 118, E 3, 6, jj, J7, 28, 33 Hendrik (Wladimir, Albrecht, Ernst, prins der Nederlanden, hertog van Mecklenburg) I 358, 359, II 198, IV E 14 Hendrik (de Zeevaarder) I 17, 21, II 175, IV 212 Hendrik III (keizer) II 11 Hendrik III (koning Frankrijk) II 67, 74 Hendrik IV (koning Frankrijk) II 75, 76, 90, 1x7, IV 218 Hendrik VII (koning Engeland) I 157 Hendrik VIII (koning Engeland) I 157 Hendriksz (Boudewijn, Loen) IV 237, 238, 240, 241, 242, 243, E 14, 31 Hengist I 25, II 9 Henry III 21 Herbert (Arthur, lord Torrington) III 105, xo8, ixo, xxi, xi2, 1x3, 114, 115 Herckmans (Elias) IV 305, 322, 324, 325, E14 Hercule III 440 Hercules II 284, III 300, 304, 329, 330, 337, 379i 38S» 39i. 392, E 7. 20 > 44, IV 64 Herder III 149 Hermelijn IV 178 L’Hermite (Jacques) II E 50, IV 202, 363, 364, E 6, 15, 37 L’Hermite (Pierre Louis) III 503, 504, 506, 57 Hero III 503 Herodotus II 175 De Hérouard (Jean, de la Piogenie) III 70 Hersteller III 403, 459, 472, E 58 ’t Hert IV 362 Hertog Bernard IV 129 Hertog van Brunswijk IV 435 Hertog Hendrik I 351, 358, 360, IV 126, 131, Ï32. 13S1 136. 137. 178, 182, 183, 190, 193 Hertog van York III 69, 70 ' s—Hert ogenbos ch IV E 31 Heshusius (Gerard, Johan, Hendrik) III 405, E 30 Hessen Darmstadt (prins George van) III184, 185, 186, 194 Hessing (Jan Binjo) IVE13 Heude I 101, 105, II 29, 62, 82 Van Heutsz (J. B.) III 313, IV 81, 150, 162, 168, 170, 294 v, d, Heyden IV 403 v. d. Heyden (Karei) IV 149, 152, 153, isSi 156 ▼. d, Heyden (Lodewijk Sigismund, Vincent, Gustaaf, graaf) III 359, E 30, IV 25 Heyn(Piet) 1110,131,132,133,171,176,177, 371, II 100, 122, 133, 134, 135, 223, 257, E 6, 7,8, 9,11,16, 24, 27,30,31,46, 47, 50, III 178, 396, IV 201, 204, 232, 233, 234, 235. 236. 241. 242, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 252, 253, 254. 255, 256, 257, 259, 263, 307. 39. 3io, 318, 353, E 5, ij, 16,18,19, 28 Heyneman (Jan Willem) III 458, E 30, 59 Heyns (Zacharias) II 241, 247, 257 Hicks (Edmund) III 203 Hiddy (John Thomas) IV 415 Hidejosji II 258, 259 Hillebrandt (Cornelis) III 370 Hilversum II 349, E 6, 27, 32 Hinloopen III 316 Hinxt (Dooitse Eelkes) III340, 390, 394, E 31 Hinxt (Geert) III 488, E 31 Hippomenes III 403, 436, 439, E 51, IV 61, E 20 Hobein (Jacob) IV E 13 Hoces (Don Lope de) II 140, IV 275, 288 Hoche (Lazare) III 379, 380, 381 Hochstadt IV 425 Hodorp (Hendrik) III 145, 146 Hoek (Jan) IIIE 31 Van Hoekers (Abraham) IV 427 Hoen (Simon Jansz) IV 233, 353, 354, E 13 ’t Hoen II 50 ’t Hoen (Albert Ooms.) II E 23 ’t Hoen (Govert) II 368, 372, E 23 Hoeuft (Jan) III 231, E 31 Hoeuft (Jacob, van Oyen) III 232, E 31 Van Hoey (Jan Jacob) III 262, 301, E 32 Van Hoey (Pieter Jacob Coolen) III348, E 32 Hofmeyer (Hermanus) III 471, E 32, IV 32 Hof Sint Janskerk III E 26, 33 Hof ter Linden III 315, 316 Hof van Holland IV 379 Hof van Rhenen III E 33, 75 Hof van Zeeland II 362, E 9, III 243 Hofwaal (Johan Carel) III 261 Van Hogendorp I 238 Van Hogendorp (Dirk) III316,435, E 32 Van Hogendorp (Gijsbert Karei) III 316, 494 Van Ho(o)genhouck(Coms.) III132,144, £33 Van Ho(o)genhouck (Justus) III160,161,E33 Hohenlohe (Filips van) I 164 Hok Canton IV 159, 160 Holland I 116 Holland (Polypkeme) I 119, 122, 272, 323, 35®, 351. 35*. 359. 36». 361. UI 287, 290, 293. 319. E 16, 18, 33, 49, 63, IV 10, 25, 110, 1x4, 1x5, 118, 126, 131, 183, 215 Holland (Samuel Anton) III 389, 397, 447, 503. E 33 Hollandais III E 21, 23, 62 Hollandia I 107, 172/173, 209, II 204, 208, 209, 210, 216, 217, 358, 362, £ 18, 231 30, 39, III 103, 112, 145, 160, 161, £ 10, 64, IV 233, 269, 270, 353, £ 7, jj, 18, 28 HoUandsche Tuyn I 84, 107, II 96 Hollare (Corns.) II £ 23 Hollare (Gerrit) II 138, £ 23 Hollare (Jacob) II £ 23 Hollare (Marinus) II107,129,130,136, £ J2, 22, 25, 36 Holmes (Sir Robert) II 330, 331, 368, 372, 373. 375. 388, III 14, 15, 19, 21, 27 Hondius (Hendrik) I 20 Hondius (Jocodus) I 20, II 249 Hongarije (Maria van, landvoogdes) II 25, 30 Honneur III 478 Honslaersdijk III 161, 162, E 16, 30 Hood I 118 Hood (Sir Samuel) III 439 't Hooft (Fran{ois Xavier Richard) IV 31, 32, 99, £ j6 ’t Hooft (Willem) III 228,235,238 239, £ 33 Hoogeboom (Jan en Pieter) III 304 Van Ho(o)geveen (Albert) III 232, 235, £ 34 Ho(o)gerbeets (Rombout) II X17 Hoogstraten (Dirk) IV 326 Van Hoogstraten (Samuel) III £ 34 Hoop II 81, 219, 220, 221, 222, 224, 226, 227, 229, 242, 243, 244, 245, 247, 251, 257, 258, £ 8, III 319, 349, 455, 458, 498, £ 46, IV 237, 238, 307, 362 v. d. Hoop (Mr. J. C.) 1317,318,322, 323,324, III 509, IV 10 v. d. Hoop (Willem Gerardus) III 480 Hoorn III 298, 319, £ 24, IV 252, 360, £ 11 Van Hoorn (Jan Jansz) II £ 27, IV 258, 273, 274, 275, 276, £ 16, 22 Hoorne (Jan Belgicus, graaf van) I 205, II 334, £ 25, III 22, 57 Hoorne (Philippe de Montmorency, graaf van) 1 z53> 155. II 39, 40,126, £ 26 Hoorne (Willem Adr., graaf van) II £ 26, III 23. 57. 58. 59 Hope IV 359, 362 Hoppesack (Lucas) II £ 26 Hopsonn (Thomas) III 140, 144, 177 Horatio III 508 Horsa I 25, II 9 Hoth-an IV 158 Hound IV 361 Van Houten (Anthony, heer van Fleteren) I 371, II 24 Van Houten (S.) I 350, 367 Houtlust III £ 14 Houtman IV 186 De Houtman (Corns.) I 21, 40, II 203, 204, 205, 209, 210, 211, 2X2, 213, 214, 215, 216, 218,219,231,242,243,264, £ 8,26, IV 215, £ 7, j6 De Houtman (Frederick Pietersz) II 205, IV £ 3,10,11,13,16 Houttuyn (Adr.) II £ 26 ’t Hoveling (Frederik Pietersz) II 142 Howard (Charles, lord Howard of Effingham, earl of Nottingham) 1192, II 82, 83, 84, 85, 86, 91, 92, 93, 94 Howe (Richard, earl of) I 275, III 301, 343 Hudde (Joh.) I 226, III104 Hudecopee (Huydecoper) II 243, 258 Hudson (Henry) I 354, II 173, 174, 195, 196, 197, £ 26, IV 201 Huerta (Victoriano) IV 116 Hugues (Sir Edward) IV 433 Hugues (Jacobus) III 423, 424 Huift (Gerard) I 195, IV 393, 394, £ 12, 16 Hulk 1100, 101,105, II 28, £ 23 Hulls (Jonathan) I 120 Hulscher (Carolus) IV 201 Hulst IV £ 13 v. d. Hulst (Abraham) II 300, 346, 359, 362, 384. 366, 368, £ 6, 26 Hume (David) IÏ 294 Huntum (Paulus) IV 420, 422, £ 16 Hustaerdt (Jacob) IV 400, £ 17 De Huybert (Pieter) II 376 Huydecoper (Jacob Jansz) II 219, 222 Huygen (Jacob) IV 314, 315, 316, £ 17 Huygens (Christ.) I 45, 196 Huygens (Rutger) I 208, II 357 Huyghens (Willem Theodorus) III £ 34 Huys (Johan Nicolaas) III 412, 415, £ 34 Huys in ’t Bosch III 251, 314, £ jj, 6j (Huys te) Kruiningen II E 12, 36, 43, 44, III 65, 69, 70, £ 7o Huys Nassau II £ 22 Huys te Zwieten II 321 Huyssen van Kattendijke (Willem Tohan Cornelis, ridder) I 335, 336, 338, IV 89, 90, E 17 Huzaar IV 77, 86 Hydra I 340, 351, 354, 359 Hyena III E 73 I Ibarra (don Carlos d’) IV 308 d’Iberville (Pierre Lemoine) III 206 Van Idsinga (Gijsbert Arendsma) III E 34 Ijejasoe II 258, 259 I-Kwan IV 368, 369, 375, 403 E 21 Van Ilpendam (Jacob Claesz) II 219, 221, 222, 223, 224 Imansz (Jacob) III 241, E 34 Immortelle (Frederica Sophia Wilhelmina) I 316 Impregnable IV 18, 20 Indiana IV 37 Infernal IV 18 Van Ingen (Jacob Adam) IV 427 Inquisitie I 104, II 50, 53, 60 Intrepide III 70, 71 Invincible I 335 Irene III 472, 503, 507, E 11, 15, IV io, 26, 37, 39, 43, E 21 Iris III 368, 371, 485, E 19, 29,50, IV 29, 30, 32, 46 Isabel IV 138 Isabella (infante, landvoogdes) II 76, 77, 98, 120, 123, 128 Isis III 387, 416, 417, 424,. 4g5 Iskander Moeda (sultan Atjeh) IV 374 Isselmuyden (Gerolf van) IIE 27, III14 Ita (Pieter Adr.) II 136, E 27, IV 230, 251, 253, 259, 265, 267, E 5, 13, 22, 24, 27, 29 Iwan (de Verschrikkelijke) I 29 J Jacatra IV E 18 Jackman (Charles) II 178 Jacoba van Beieren (gravin Holland) I 32, 77, II17, 18, E 10, IV 212 Jacobson (G. J.) I 300, III 458 Jacobson (Hendrik) III 389 Jacobsz (Arent) IV 242, Jacobsz (Jacob, alias Koppe) II 81 Jacobsz (Jan) II 132 Jacobus I (koning Engeland) I 192, II 78» 104, 116, 120, 155 Jacobus II (koning Engeland) 1199, 220, 225» 226, 229, 231, II 330, 331, 335, 344. 345» 347, 348, 350» 383» 39i» UI 18, 19» 20» 21, 22, 27, 55, 98, 99, 103, 105, 106, 107, 108, ui, 115, 117, 118, 122, 123, 128, 129, 130, 140, 153» 154» x72» 2I3i 235t IV 410 Jacobus III Edward (pretendent Engeland) I 226, 231, 245, III 99, 106, 172, 206, 207, 213, 219, 235, 245 Jaersveldt IIE 26f 28, 47 Jager 324/325, III 200, 305, 368, 371, E 18, 35» 66, 75, IV 356 Jager (Nicolaas) III 367, 447» 45°» 451» E 35 't Jagt IV 343 Jakhals IV 178 James II 273 Jan I (graaf Holland) II 13 Jan van Avesnes (graaf Holland) II 14 Jandowi (Jan de Wij) IV 282 Jansen (J. C.) I 348, 350 Jansen (Marinus Henri) I 332, 334» 3361 IV E 17 Jansonius (Johan) I 20 Janssen III 274 Janssen (Matthijs) IV 321 Janssen (Rins) IV 397 Janssens (J. W.) I 288, III 435, 446, 496, 499, cob Jansz (Corns.) II 293 Jansz (Dirk) IV 269 Jansz (Gilles) II 242, E 27 Jansz (Jan of Jacob) IV 387, E 17 Jansz (Jasper) IV 359, E 17 Jansz (Rutgerts) IV 192 Jansz (Willem van Amersfoort) IV E 18 Jansz (Willem van Amsterdam) IV 362, 363, E 18 Jantken II 208 Japan IV 89 Jason III 368, 370, 501, E 8, 5$, 62, 68, IV E 6 Jaureguy (Jean) II 68 Java, (Maria Reygersbergen) I 120, 357, 360, 365, IV xi, 123,124,126,130,133,138,139, 140, 148, 159» 179» 184, 193, 194 Javaan III 496, E 4, 50, IV 25, 43, 45, 46, 54. 63 Jemchug IV 187 Jennings (Sir John) III 210, 211 Jervis (Sir John) III 380 Le Jeune (J.) IV 12 Johan IV (koning Portugal) II 161, IV 320, 322, 331, 333 Johan Maurits van Nassau IV 184, 190, 194 Johan De Witt I 302, III 403, 433, 434, 459, 509, E 19, 21, 24 38, 50. 5*. 74 Johanna IV 42 Johnstone (George) III 278, IV 433 Johr (J.A.) IV 74 Joinville (Prince de) IV 97 Jol (Corns.) II136,145,147, £ 27, 29, IV 248, 252, 271, 272, 273, 275, 276, 288, 289, 290, 291, 294, 295, 296, 307, 308, 309, 310, 313, 316, 317, 318, 319, 320, 321, E 22, 26 Jollesz (Jolle) III 205, 209, E 35 Jones (Paul I 261, 373, III 263, 305 De Jong (Arnold) III 208, E 33 De Jong van Roodenburg (Cornelis) III 412 416, 417, 421, E 35 De Jonge (Jhr. Mr. B. C.) I 355 De Jonge (Mr. J. C.) I 7, 8, III 383 De Jonge (Jan Jacob) III E 35 Jonge Leeuw II 344, E 19 Jonge Otter IV 294, 295 Jonge Prins WE 46 Jonge Thomas IV 426 Jonge Tijger IV 241 De Jongh (Arnold) III 200 De Jongh (Cornelis Frangois) III 510 De Jongh (Jacob) III 190, E 36 De Jongh (Jan Jansz) III m, E 36 Jongknecht (Corns.) III 161, 162 Jonker (Ir. L.) I 372 Joosken II 208 Jordan (Joseph) II 368, 391, III 19 Joseph I (keizer) I 230, 234, III 210, 211, 213 Joseph II (keizer) I 59, 268, 269, 276, III 331, 332» 335. 337 Joseph Ferdinand (keurprins Beieren) I 230, 231 Josua II E 17, III 21 Jou jou III 427 Jourdan (Jean Baptiste, comte) I 277, III 352 Juarès (Louis Jacques Charles) IV 90 Juel (Niels) IIE 33, 4* III 74, 75, 77 Juffrouw Catharina III E 33 Juffrouw Louise III 119 Juliana (prinses der Nederlanden) I 359 Julianus (de Afvallige) II 9 Julie IV 412, E 8 Jumel (Charles) III 496, 499, 500 Juno, III 313, 315, 316, 318, 403, 433» 442» E 59, 75 Jupiter II E 9, III 32, 332, 372, 379, 385, 386, 388, 389, E 24, 46, 53, 64 Justina van Nassau II E 34 Juynbol (Dirk) II 284, E 27 Juynbol (Nicolaes) II 152, 155, E 27 K KI IV 178, 183 K XII IV 189 K XIII IV 189 K XVIII I 368, IV 191, 193 Kaap Grisnez III 479 Kabeljauw (Jacob) II 44 Kabesse (Jan) II 335 Kaetjes (Pieter) III 212, E 36 Kaleb II E 25, E 34 v. d. Kam (Adriaan) III E 36 v. d. Kamp (Adriaen) III 257, 258 Van Kampen (Jan) II 318, 326, 331, 334, 335 E 28, 47 Kanonneerboot No. 2 IV 55, 56, 58, E 29 Kanonneerboot No. 3 IV 58 Kanonneerboot No. 4 IV 55, 58 Kanonneerboot No. 9 IV 58 Kanonneerboot No. 41 IV 63, E 5 Kanonneerboot No. 42 IV 63 Kappeyne (J., van de Copello) I 341 Karei de Groote I 25, 151, II 8, 9 Karei de Stoute I 34, 152, 169, II 18, 21, 22 E 10 Karei I (koning Engeland) 148,185, 186,187, 188, 189, 192, II 120, 122, 125, 127, 137, 145, 146, 148, 149, 155, 156, 165, 166, 167, 269, 275, E 16 Karei II (koning Engeland) I 187, 188, 189, 196, 197, 199, 200, 206, 213, 214, 218, 220, 222, 225, II 154, 164, 269, 291, 294, 313» 314, 320, 330, 33i, 336, 337, 338, 344, 350, 354, 356, 359, 360, 373, 375, 377, 381, 382, 388, III 9, 13, 14, 15, 25, 36, 40, 43, 44, 45, 55, 59, 91, 92, 97, 98, 103,186 IV 400, 405, 410, IV E 23 Karei II (koning Spanje) I 230, 231, III 7®, 81, 82, 85, 88, 116, 117, 145, 164, 169, 171 Karei III (koning Spanje, of Karei VI, keizer) I 230, 231, 233, 234, 235, 243, 244, 245, III 171, 174, 180, 182, 183, 184, 186, 194, 195, 196, 199, 203, 204, 205, 209, 210, 211, 213, 220, 232, 233, 235 Karei V (keizer) 114, 30,32,33,36, 37, 61/62, 132, 155, 156, 158, 170, II 22, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 155, E 11, 21 Karei VII (koning Frankrijk) II 18 Karei X (koning Frankrijk) I 310, III 510» IV 26, Karei X Gustaaf (koning Zweden) II 312, 313, 315, 3i8, 322 Karei XI (koning Zweden) III 76 Karei XII (koning Zweden) I 54, 232, 233, 237, 243, UI 169, 171, 173, 219, 222, 224 Karimata III 424 Karlsruhe IV 183 Van Karnebeek (Jhr.) I 368 Karsseboom (Pieter) III 103, E 36 Karveel I 99, 102, II 28, 83, 177, IV 231, 237, 276, 277, 278, 283, 310, 316, 327 (De) Kat (Hendrik Jacobsz) IV 237, E 18 Kat III E 36, 63 Kater III E 63, IV 249, 251, 268, 269, E 5,13 Katte IV 294, 295, 296 Katwijk III 188, E 6, 39, 41 Keats (Sir Richard Goodwin) III 482 Keersemacker (Lieven Jansz) II E 28 Keertekoe (Jan Cornelisz) IV E 19 Keertekoe (Minne Willemsz) IV 382, 384, £ 19 Keith (zie Elphinstone) Keizer Karei III £ 38 Keiler (Cornelis Philip Willem) III 468, 469, £ 37 Kei Ier man (Fran$ois Christoffe, duc deValmy) III 479 Kempes (Thomas è) II 26 Kemphaan III 307, 371, £ 19, 29, 32, 36 Kempthorne (John) II 368, III 19, 30, 39, 40 Kenau-Hasselaer (Diana) I 303, III 436, 440, 44i, 442> E Z2t z5> z9t 2Z* 32> 59» IV 12, 14, 16, 17 Kent III 115 v. d. Kerckhove (Melchior) II 118 v. d. Kerckhove (Paulus) IV E 19 Kernkamp (Dr. G. W.) II 156 Kerouailles (Louise de) I 213 Van Kervel (Isaac Hendrik) III 408, 410, 433, E 37 Van Keulen (Johan) I 21 III 185 Van Keulen (Olivier) II 12 Keurvorst van Brandenburg II E 64 Keyser (Pieter Dircksz) II 205 Keyzer (Karei) III 59 Kiela (Dirck Jobse) II 381, E 28 Kievit IV 388 Kievit (Johan) I 210 Kikkert (Albert) III 371, 459, 479, 483, 495, 502, 508, E 37, 51, IV 26, 28 Killigrew (Henry) III 112, 116, 117, 133 Killigrew (Sir William) II 318, 319, 320 Van Kinckel (Hendrik August baron)III E37 Kindt (Michiel) III 63, E 37 Kingbell III 439 Kingston IV 119 Van Kinsbergen I 358, IV 79, 81, 119 Van Kinsbergen (Jan Hendrik) I 258, 271, 273, 274, 275, 27ó, 277» 279. 290, 3o» 304, 305. 308, 317, 332, 371, III 198, 254, 255, 264, 265, 272, 279, 280, 285, 287, 288, 290, 291, 292, 295, 299, 302, 303, 332, 335, 342, 343, 346, 347. 348, 349. 35, 351, 352, 355, 356, 357, 358, 359, 365, 366, 398, 478, 5x1, E 3, 8,10,11,13,16, 24, 28, 37, 38, 43, 53, 56, 65, 66, 68, 69, 7o, 72, IV 22, 23, 194 Kits III E 7o Klaessen (Jan) II 305 Klein Heusden IV 374 Klein Hollandia II E 35 Kleine Galei II E 6 Kleine Harder II E 10 Kleine Zon IV E 20 Klinkhamer (Justus) IV 55 Kloeck II 249 Klok II 41 Knobel (F. M.) IV 115 Knorhaan IIIE 25, IV E 19 De Koek III 349 De Koek (Hendrik Merkus, baron) III 465, 471, IV 32, 40, 41, 42, 43, E 21 Koe II 53 Koeblai-Khan II 174, IV 211 Koek (Leendert) III 349 Koene (Leendert) III 120 Koens (Albert) III 355 Koerier IV xx, 84, 98, 165 Koetei IV 121, 137, 141, 144, 171, 172, 185, 188 Koevorden II 348 Kogge I 100, iox, 103, 104, 106, II 12, 16, 18 De Kogge II 353 Kohier (J. H. R.) IV 147 Kok—Sing-A (Coxinga) IV 369, 403, 404, E 8 Kolff (Dirk Hendrik) III 391, 408, 410, 412, 421, E 38 Kompenie (Jan) II 163, 333 Koning IV 426 Koning (Jacobus) IV 56 Koning David III 72 Koning der Nederlanden I 119, 341, 347, IV105,155,163,166 Koning Salomo II 338 Koning van Spanje III 226 Koning Willem III 110, 120, 153 Koningin (Jason, Ambitieuse) I 316, III 501, E 23 Koningin Emma IV 113, 123, 133, 135, 156 157, 170, 171 Koningin Mary III 120, E 56 Koningin Regentes I 119, 350, 360, 361, 369, IV 110, 115, 131, 132, 136, 137, 138, 178, 184, 185 Koningin Wilhelmina (Prinses WiUielmina) I 119, 348, IV 113, X14, 136, 137, <38, 167 Koninklijke Hollander (Wreker) 1303, III403, 485, 486, 496, 500, 50X, E 37 Koolemans Beynen (Laurens Reinhart) II194, IV 107, xo8, 109, E 19 Koopman IV 87, 90, 147, 151 Koopman (Jan Coenraad) 1322, IV 53, 55, 58, 63, 64, 65, 66, 74, E 19 Koopman (J. F.) IV 147 Kooymans (Albertus) III 483 Koppestock (Jan Pietersz) II 45 Kortehoeff IV 403 Kortenaer I 91, 119, 324, 340, 342, 349, 357, 358, 359, III 298, 331. 382, 383, 384, 435, 443, 444, 445, 447, 449, 452, 453, E 27, 75, IV 47, 48, ui, 115, 116, 117, 119, 183, 184, 190 Kortenaer (Egbert Meeusz) I 195, 203, 204, 205, 206, II 300, 317, 322, 324, 337, 344, 345, 346, 347, 348, 349, 35, 352, E 28, 35 Koukerke IV 403 Kozak IV 28, 37 Kraai III 212, E 36 Kraaier I 101 Kraak I 104, II 19, 105, 206, 217, E 24, IV 23i, 246, 34i, 344, 345, 346, 347, 352, 395, E 3, 4, *4, 24 Kraanvogel II E 13 Kraft (Jan Willem) III 388, E 38 Krakatau IV 189 Krayenhoff (Cornelis Rudolphus Theodorus baron) III 508 Kreeft III 72 Kreekel (Jan Willem) III 458, E 38 Krekel III 485, E 37 Kroeff (A. J.) IV 79 Krokodil IV 76 Kromsteven 1101, 105, II23, 62, 63 Kroon (Stora Kronan) III 75, 144 Kroonprins (of Prins) III 483, 500, 509, E 29, 46, 62 Kroonvogel III E 64 Von Kropff (J. M. baron) I 277 Krüger (Paul, president Transvaal) IV 113, 114 Van Kruyne III 337 Kruys (G.) I 348, 351, 367 Kruysse(Pieter Pietersz) HE 28 Kruytberg III £ 36 Kühn (Johan) IV 303, 304, 311, 317, 318, 322 Kuper (Sir Augustus Leopold) IV 90 Kuyper (Dr. A.) I 352 Kuyper (Leendert) III E 38 L Labrador IV 111 Van Laeren (Pieter) III E 39 De Laet (Johannes) IV 263, 294 De Lairesse (Huybert) IV E 20 Lalande (Pierre Dumont markies) II 329 Lam IV 345 't Lam (Jan Dircksz) IV 237, 238, 242, 243, 358, 359, E 20, 31 Lambooy (J. M. J. H.) I 355 Lambrechts (Martinus) III 230, E 10, 39, 71 Lamie (L. A. H.) IV 114 Lamme Eend III 371 Lampsins (gebr. Adr. en Corns.) I 178, II 135, 151, 163, 378, E 39, 46, III 68, IV 201 Lancaster III 387 Lancaster (Sir James) IV 345 Lancester (Thomas) III 388, 397, 447, 448, 449, E 39 Land van Belofte II 56 Landman II 366, E 6 Landskroon III 202, E 17, 66 Langakker (Hendrik) III E 39 De Lange (Sebast.) II 46, 47, E 29 Langebarck IV 344 De Langen (Gijsbert) III E 39 Langerack IV 427 De Langeron (Joseph Andrault, marquis) III 1x3, 125, 187 Lansier III 371, IV 79, 81, 86 De Lapper (Jan) II E 29 De Larraspuru (Thomas) IV 272 Last (F.) IV 86 Latona III 288 Latouche Tréville (Louis Réné Madeleine Levassor de) III 467, 472 Lauffer III 371 Lawrence (Henry) I 262 Lawson (John) II 296, 299, 328, 332, 333, 337, 345, 349 Leake (Sir John) III 189, 190, 191, 192, 195, 197, 199, 203, 204, 205 Leander IV x8 Lebrun (Charles Frangois, hertog van Platsance) I 286, 306, III 494, 508 v. d. Leek II 219 v. d. Leek (Willem) I 371, II128, 133, E 16, 20, 29, 37 Leda III 468 De Lede (markies) II 154 Ledenberg (Gilles van) II 117 Leeghwater (Jan Adr.) I 46, II 122 Van Leenen (Adriaan) IV 397, E 20 Leeuw III E 21, 27 Leeuwarden IIE 47, IV 158 Leeuwen II E 52, III 11, E 62 Van Leeuwen (Gerrit) III 135, 188, 189, 190, 192, E 39 Leeuwenhorst III £ 29, 34 Leeuwin (ne) III 87, 103, IV 249, 250, 251, 399, E 19, 24 Legrand (Pierre) IV 285, 314 Leicester (Robert Dudley, graaf van) I 84, 165, 166, 167, 168 II 64, 74, 75, 82, 179, III 173 Lemaire (Jacques) II 233, 254, IV 12, 220, 326, 360, £ 20, 27 Lemmers (Nicolaas) III 351, 479, 483, 495, 503, £ 40, IV 28 Leopold (van Oostenrijk) II 12 Leopold I (keizer) I 230, 231, 276 Leopold I (Saksen Coburg, koning België) I 3x1, IV 62 De Leoz (Don Juan) IV 256 De Lery (Charles Lefeire de la Barre, cheva— lier) III 66, 68, 69 Lesage (Benjamin en gebr.) III X20 Lesnoje I 340/341 Levrdte III 340, £ 48, 60 Lewe van Aduard (Jhr. Jan Evert) III £ 6, IV .40, 41, 42, 43, 53, 54, 55, 61, 64, 65, £ 20, 22 Leyden III xx, 90, 105, 160, 379, 385, 386, 39i, 392, 412, 415, £ 10, 19, 46 Van Leyden van Leeuwen (Louis) III 163, £ 40, 72 Leyderdorp III £ 54 Leynsz (Jasper) II 58 Libertador IV xxo Liburne I 98, 99 Lichtenberg II 376, 381 Lichthart (Jan of Johan Cornelisz) II 135, 136, E 27, 29, IV 267, 268, 274, 277, 278, 279, 280, 281, 282, 283, 284, 287, 288, 292, 293. 2941 302, 303, 304, 317, 318, 3x9, 322, 324, 327, 328, E 21, 32 Van Liedekerke (Antonie) II 132, E 29, 43 Liefde II 242, 243, 244, 257, 258, 259, E '31, 37, 40, III E 23, IV 90 De Liefde (Corns.) II E 29, III 42, E 40 De Liefde (Evert) III ii6,j 127, 155, 156, E 26, 40 De Liefde (Jan) I 183, 204, II 318, 326, 346, 359» 362, 366, 368, 384, 387, E 30, III 10, ii, 20, 26, 28, 29, 33, 39, 41, 42, 93 De Liefde (Pieter) III 93, E 40 De Liefde (Sier) II E 30 Liefhebber (Jasper) I 179, II 134, 136, 137, E 30, 4^ Lieftinck (Jan) III 228, E 40 Van Lier (Jan) III 10 Lievens (Carel) IV 369, E 21 Lightning III 458 Lülo IV 388 Van Limburg Styrum (Leopold, graaf) I 288 Linois (Charles, Alexandre, Leon, Durand, comte de) III 444, 447» E 4 Van Linschoten (Jan Huygen) II 179, 203, 207, 231 Lintre I 98 Lionswhelp I 49 Lippe Bisterfeld (Ludolf Ferd.) I 238 List III E 68 Lister Kay (Ellis C.) II 194 Livorno III 63 Lizzie IV 139 Lobo (Rodrigo) IV 3x3 Lobs (Jacob) II E 30, III 24, 44 Lodesteyn (Willem) III 212, E 40 Lodensteyn (Pieter) III 36 Lodewijk (koning Holland) I 59» 60, 133, 284, 285, 286, 302, 303, 304, 305, III 398, 422, 442, 452, 472, 478, 479, 480, 482, 483, 484, 485, 486, 487, 488, 489, 497, E 66, 67 Lodewijk XI (koning Frankrijk) II 21, 22 Lodewijk XIII (koning Frankrijk) II 121, 122, 125, 127, 128, 146, 150, E 22, 24 Lodewijk XIV (koning Frankrijk) I 32/33, 52, 128, 185, 199, 210, 2IX, 214, 215, 2x8, 220, 223, 224, 225, 226, 227, 229, 230, 231, 233» 234, 235, 286, 287, II 154, 165, 312, 313, 314» 329» 330» 338, 343» 358» 359» 372, 377» 382, 383, 389, III 9, 13, 15, 16, 19, 55» 59, 62, 68, 71, 72, 76, 78, 85, 91, 93, 97» 98,99,100,101,102,104,106,107, xo8,110, Xl8, 120, 122, I24, 129, 130, 137, 138, I40, I42, 148, 151, 153, 154, 155» 156, 160, I63, X64, 169, 171, 172, 187, 189, 199, 201, 210, 212, 2X3, 2X9, 259, IV 330, 417, 422 Lodewijk XV (koning Frankrijk) I 245» 246, III 237, 239, 241, 246, 256 Lodewijk XVI (koning Frankrijk) I 59, 264, 269 Lodewijk XVIII (koning Frankrijk) I 290, III 511, IV 7 Lodewijk de Heilige (koning Frankrijk) II 12 Lodewijk de Vrome II 9 Loen (Bouwe) III 152, E 41 Lombar (Jean Baptiste) III E 41 Lombok IV 164, 166, 169, 170, 171 Loncq (Corns. Simonsz, van Rozendael) II 82, 83, 86, E 30, 37 Loncq (Hendrik Corns.) IIE 7,27,31, IIIE 48 IV 252, 257, 258, 259, 263, 264, 265, 266, E 17, 21, 27, 28, 29, 31, 32 Loncq (Simon) II 376, E 30, III 60, E 41 London II 303, III 21 •t Loo I 361, IIE 52, III 160, IV 87 *t Loopende Hart II E 33 Loos (Willem Cornsz.) IV 310, 312, 313, 314, 316, E 17, 21 Lorentsz (Mr. H. A.) II 233 Lotsy (Mr. J. S.) I 333» 334» 335 Louis III 336, 337, E 71 Louis Philippe (koning Frankrijk) I 311, II 511 Louvois (Fangois Michel Letellier, marquis de) I 218, II 313 Loyal London II 384, 387, III 140 Lucas (Engelbertus) I 281, 295, 299, III 368, 369. 372» 373» 374» 375» 37$, 377» 378» 382, 397» 475» £ 6> 15» *6, 19, 21, 41, 44, 48, 50, 5Ii 53» 5ö, 67, 71, 76, IV E 21 Lucas (Engelbertus) I 324, 332, IV 47, 65» 74» E 2J Lucasz (Filip) IV 382, 383, 384, E 3,18, 22,31 Lucasz (Pieter) IV 376, E 8 Lucifer (Hendrik Jacobsz) IV 248, 249, 250, E 22, 24, 29 Luctor et Emergo I 119, 356 Luipaard I 347, II 357, E 45 Lumbres (Gilain de Fiennes, heer van) I 162, II 42, 43, 44, E 20 Lumey (Willem van, graaf van der Marck) I x6x, 162, II 44, 45, 46, E 31, 39 Luther (Maarten) I 37, II 25 Lutine I 282, III 424 De Luxembourg (Fran$ois Henry de Montmo— rency, duc) II 313, III 15, 44 Luyckx (Koelken) II 208 v. d. Lijn (Corns.) IV 374, 388 Van Lijnden (C. Th. graaf, van Sandenburg) I 342 Lijnslager (Hendrik) III 230, 231, 234, 250 E 41 Lijnslager (Herman) III 187, 188, E 41 Lijntgens (Pieter) IV 211 Lynx III 319, 320, 335, 424, 485, E 22, 45, 48, 5°t 5It IV ii, 12, 15, 22, 47, 178, 188 Lyonne (Hugues de, marquis de Berny) II 313 Lys III 192 M Maagd, IV 365, 367 Maagd van Dordt II E 30, 35, III E 7, 49 Maagd van Enkhuizen 1132/133,187, IIE 31, 45, III «4. 36, 50» IV 248, 393, E 24 Maagdenburg III E 33 Maan II £ 44, IV 356 Van Maaren (Jacob) III 409, 507» E 42 Maarsen III E 9, 34, 41 Maarseveen II 348, 349, E 29 Maas (Dudovicus Cornelis) IV 55 Maasnymph III 427, 483, E 4, 6, 34 Maastricht II E 16 Macartney (George, earl) III 288, 290 Machielsen (Jan Pieter) IV 77, 78, 96, E 22 Machmoed Badaroedin IV 42, 43 Mackay (Ae., baron) I 344, 348 Madre de Dios IV 375 Madura IV 8x, 130, 133, 157, 165, 166, 167, 170 Madurees III 498 Maetsuycker (Mr. Joan) IV 222, 374, 387, 391, 399» 405» 413 Magelhaes (Fernao) 121, II177,178, 230, 251, IV 214 De Magelhaes (Pedro Joao) IV 332, 333 Magnanime III 192 Magnus(sen) (Peter) II 392, E 31 Magon (Charles Réné, de Clos-Doré) III 466 Mahomed Ali III 315 Mahomed Dawot IV 149, 150, 172 Mahu (Jacques) II 219, 223, 225, 241, 242, 243, 244, 247, 249, 256, 257, 259, 265, E 8, 16, 37, 49, IV 215, 325, 346 Makassar IV 161, 162, 167, 170 Malaksch Welvaren III 315, IV 434 Malcontent (Gijsbert) II E 31 Van Maldeghem ( H. J. J.) IV 63 Malhèze I 291 De Man (Anton Wilhelm) III E 42, IV 18, 43» 47» 53, 73 De Man (J. E.) IV 90 Mana IV 403 Manard (Anthony) III 158, E 42 Manard (Arnold) III 101, 154, 158, 159, 163, E 21, 43 Mandarijn III 498, E 6 Mangelaer (Cornelis) IV E 22 Mangelaer (Frans Querijnsz) II 145, 319, 324, E 18, 31, 38 Manilla III 503 Manke Gerrit (de Fries) II 206 Manly III 458, 479, E 30, 48, 59 Mansel (Sir Robert) II xoo Mansfelt (Charles, prins) II 76 Manuel (Don Freire) IV 375 Marcomania IV 187 Marco Polo II 175 Mare IV 391 Margaretha III 498, E 55 Margaretha (gravin Holland) I 75, II 16 Marguérite IV 360 Maria I 156, III 37X, E 20 Maria (van Bourgondië) I 32, 154, II 21 Maria Anna (koningin, regentes Spanje) III 78, 82, 91 Marianne IV 41 Maria de Medicis IV E 25 Maria Elisabeth IV 34 Maria Reygersbergen (Java) III435, 444, 447, 450, 451, E 15, 22, 35, IV 9, 12, 13, 19, 30, 32, 34, 35. 36, 46, 47 Maria Theresia (keizerin) I 244, 245, 246, 254, 268 III 220, 235 Maria Theresia (koningin Frankrijk) I 211, 230, II 312 Maria Wilhelmina III 450, E 4, 43 Marie Louise (keizerin Frankrijk) I 63, 306, III 502 Marlborough (John Churchill, duke of) I 234 III 117, 140, 176, 213 Marmont (Auguste Frédéric Louis Viesse de duc de) III 459, 471, 473 Marnix IV 83, 84, 109, 147, 151 Marquis III 70, 192, E 15, 47 Marquesa IV 231 Marrevelt (Nic.) II 302, E 31 Mars III 184, 254, 275, 276, 277, 304, 379, 385, 39i, 392. 393, 412, 418, E 13, 17, 18, 28, 35, 38 Martel (Charles, marquis de) III 39, 41 Martena (Duco) II 50, E 32 Martin III 387 Martin (William) III 239 Martinius (E. G.) III 418 Mary I 387, E 12 Mary (prinses van Oranje, koningin Engeland) I 220, 226, 227, 229, III 55, 99, 103, 106, 107, 108, 1x5, 117, 122, 123, 124, 130, 140, M4, 153 Mary Tudor (koningin Engeland) I 157 Maryat (Frederick) III 330 De Mascarenhas (Don Fernando, graaf de la Torre) IV 310, 3112, 313, 316, 317 De Mascarinhao (Don Manuel) IV 351 Mast (Jan) IV 269, 273, 306, 308, 309, E 22 v. d. Mast (Jan) IV 394 Matanzas II E 29, IV E 21 Mataram I 350 IV 117, 12X, 124, 125, 136, 137, 138, 141» x7, 171* i85 Matelief(f) (Corns., de Jonge) II 257, E 37, IV 349, 350, 351, E 15, 17, 23 Matenes (se) III E 5, 26, 30, 40, 45 Mathias II 386, E 40 Mathias (keizer) II 67, 120 Mathijsen (Robert) III 62 Mathijszen (Jan) II E 32, III 20, 23, E 51 Maure III 130 De Mauregnault (Caspar Cornelis) III E 43 De Mauregnault (Jacob) III 152, 200, E 18, 43 Mauritius II 204, 208, 209, 210, 215, 216, 217, 219, 220, 221, 223, 224, 225, 226, 227, 229, 242, 253, IV 215, E 18 Maurits IIE 21, IV 349, 351 Maurits (stadhouder) I 41, 42, 165, 167, 168, 169, 175, 186, 372, II 68, 73, 74, 75, 76» 77, 78, 80, 82, 90, 98, 102, 115, 116, 117, 118, 119, 121, 122, 123, 128, 163, 211, 219, 220, 229, E 22i 29t 42> IV 216, 363, £ 9 Maurits van Saksen I 246 Maximianus II 9 Maximiliaan (keizer) I 139, 154, II 21, 22, 23, 24, 25, 26 Maximiliaan (Rüth) III E 43 May IV 82 May (Job Seaburn) III 419, 509, E 43 May (William) I 272, III E 43 May (William) III 254, 255 De Maynie III 66 Mazarin (Julio, kardinaal) I 174, 372, II 126, 3**, 313, 329 Maze (Maas) I 320, II E 12, III 114, 115, E 5*, 59, IV 10, XI, 37, 84, 399, E 33 Medea III 329, 330, 331, 332, 371, E 67, 73 Medemblik II E 26, III 286, 288, 322, 360, 367, 368, E 18, 24, 50, 56, 65, IV 240, 421 Medina Celi (hertog van) II 47, E 32, 33, 51 Medusa I 354, 359, IV 62, 65, 74, 81, 89, 90 91, 92, E 8,11 Meduse III 496 Van Meeckere (Gerard) I 160, II 27, 29, E 21, 32 Meermin II E 12, iy, III 360, E 27, IV 61, 73, E 6 Meervliet III E 10 Mees (George) III 160 Meesters (Willem) III 140, 141, 149, 150, 151 Van Meetkerke (Nicolaes) II 88 Meeuw III 485 Van Meeuwen (Jacob) II 371, E 32, III 22, 62, E 21 v. d. Meeze (Diederik) I 160 Mefiante III 340 Melampus III E 42, IV 13, 14, x6, 18, 19, 20, 21, 23, 43 Melhor (Joao de Castel) IV 331 Melis II 220 Melissen (Abraham) III 442 De Mello (I.) IV 112 Melms (Ernst Frederik) III E 43 Melvill van Carnbee (James, John baron) III 374, 444, 448, E 44, IV 43, 44, 47 Melvill van Carnbee (Pieter baron) I 274, III 278, 281, 282, 283, 284, 285, 330, 333, 334, 335, 337, 346, 348, 349, 35*, 352, 357, 366, E 18, 25, 28, 29, 44, 65, 66 De Mendoza (Francisco, Amirant) II 77, 257 De Mendoza (Andrea Hurtado) IV 343, 346, 348, 357 De Mendoza (Rodrigo) IV 356 De Mendoza Furtado (Luis) IV 395, 396, 397 De Menezes (Francisco Barreto) IV 330 De Menezes (Don Antonio de Telles) zie De Telles De Menezes (Don Pedro) IV 320 De Mennick (Adr. Michiel) II £ 32 Van Mentheda (Jhr. Barthold) II 43, 44, E 33 Vleppel (Jan Corns.) I 195, 203, 209, II 319, 326, 327, 336, 345, 352, 359, 362, 368, 370, 384, 390, E 33, III 42 Merapi I 322, IV 123, 153,155, 160, 161, 163, 166, 167, E 34 Mercator (Gerard) I 20, II 249 7. d. Merck(t) (Hendrik) III 61, E 44 Mercurius I 237, II 353, III 152, 200, 367, 368, E 7, 18, 20, 43, IV 307, 309 Mercuur III 320, 321, E 23, 25, IV 28 Merlin I 213, 214, III 13 Mermaid II 344 Merrimac I 114, 335 Merwede IV 85, 86 Du Mesnil de 1’Estrille (Jean Fran£ois) IIIE44 Metalen Kruis IV 86, 90, 105, 147, 151, 153, *55 Meulenaer (Jan) II 204, 216 deur er (Frederik Alexander) III 320, 367, 385, 426, E 45 /an Meurs (Wijnand) II E 33 Meuse III 507 v. d. Meyden (Adr.) III E 45 v. d. Meyden (Adr.) IV 394, 399, E 23 Meyer (Jan) III 455, 458 Meyer III 226 De Meyer (Jan) III 200, E 45 Michaud (Claude Ignace Frangois) III 359 Michiel (de Zeevos) II 132 Michiels (A. V.) IV 73, 77, 78 Middagten (Christoffel) III 170, 188, E 45 Middelburg II E 18, 42, 44, 31, III 69, 70, 306, E 13, 49, 62, IV 349, 350, E 3 Middellandt (Pieter) II E 33, III 89,90 Middelmeer IV 429 Middleton IV 355 Mignon III 158 Milne (Sir David) IV 18, 20 Milo (T. H.) I 10, II £ 3 Minden IV 18 Minerva III 385, 405, 418, £ 20, 25, 30, 67 Mings (Christ.) II 345, 367 Minotaur III 496, IV 187 Minto (Gilbert Elliott, lord) III 499 De Miranda (Francisco Henriques) IV 357 De Missiessy (Edouard Jacques Burgues, comte) III 467, 468, 482, 495, 500, 502 De Mist (Mr. Jacob Abraham Uytenhage) Hl 435 Mitchell (Andrew) III 411, 416, 417, 422, 423 Mitchell IV 434 Mitchell (Sir David) III 148 Mitchell (Matthew) I 246, 248, III 241, 242 Mocqué (J. B.) III 442 Modéré III 130 Moerdijk IV 64 Mohamed Ali III 315 Mol (Jan) IV 348 Molenaar (Pieter Olfert) III 340,342 Molitor(Gabriel Jean Joseph) III506,507,509 Moll (J. W.) IV 11 Mollerus(Abraham) III 151 Monarch III 387, 388, 389, 393 Monarque III 182, 237 Mondevergue (Frangois de Lopis de) IV 411, £ 8 Mondragon (Christobal de) II 55, 59, 63, 64 Mongolia, IV 183 Monitor I 114, 118, 335 Monk (George, hertog van Albemarle) I 194, 196, II 291, 296, 299, 313, 360, 364, 365, 366, 367, 368, 369, 374, 386, 387, III 27 Monmouth II 386, III 387, 388 Monmouth (James Scott Fitzroy, duke of, and Buccleuch) I 225, 226 Vionnet (Louis Claude) III 459, 482 Monnikendam III 313, 315, 316, 318, 343, 367, 379, 385, 388, 393, 394, £ 39, 54, 65 Monses (Dirk) III 120 Monson (Sir William) I 49 Montague III 387, 388 Montague (Sir Edward; zie Sandwich) Montbas (Joan Barton Bret) I 215 Montecuculi (Ernest, graaf) II122 Montesarchio (Don Andrea d’Avola) III83, 85 Montespan (Frangoise Athenais de Rochechouart, marquise de) I 129, III 187 Montfoort IV 419 /an Montfoort (Willem) II 18 Montgon III 149 De Montigny de Clarges (Jhr. Pieter) III 66, 73. £ 45 Montmorency IV 360 De Moor (Abraham) II £ 33 De Moor (Cornelis) II 136, £ 34 De Moor (Jan) I157, II E 34 De Moor (Joos) II 56, 58, 60, 83, 98, xoi, 136, E 12, 34 De Moor (Josias) II £ 34, 47 dooy Lambert I 180, II 89, 104, 106, 107, 109/110, xi8, 119, 121, 133, 302, £ 15, 22, *5, 28, 37, 46, 47 Moreau (Jean Victor) I 279, 291 Morgenster II 316, 317, 318 Moriaan III £ 64 Moriaanshoofd II £ 18, III 103 Moselle III 372 Mossel (Jacob) IV £ 12 De la Motte Piquet (Toussaint) III 276 De Moucheron (Balthasar) I 40, II 180, 194, 220, 248, IV 201, E 9, 29 De Moultson (Jean Louis) III 346 Mug III 368, 371 Mühlenfeld (A.) III 445, Muiderberg III 181, E 70 Mulder (Cornelis Hermanus) III 288, 291, 333, 334, 367, E 29, 45 Muller (J. P. G.) IV 90 Munden (Sir John) III 174 Munden (Richard) III 43, IV 412 Mundy (Sir George Rodney) IV 76 De Munnick (Arend) III 242, £ 46 De Munnick (Hendrik) II 293 Munro(e) (Sir Hector) IV 433 Munter (Jacob Hendrik Frederik) IV 31 Muntingh(e) (W. H.) IV 38 Muntz (Pierius Theodorus) III £ 46 Murray (Sir George) III 346 Musquetier (Arent) III 391 Musquetier (Jan Daniël) III 356, 357, £ 46, IV 40, 43, £ 21 Muyden III £ 57, IV 391, 392 Muyderberg III 181, £ 70 MuyÜromp II £ 28, 48, 52 Muys (Jan Gerrit) II £ 34, III 122, 124, 133, *37, 156 Mijdrecht IV 419 Mijer (P.) I 337 N Van Naaldwijk (Jan) II 23 Naber (S. P. 1’Honoré) I 367, IV 263 Nachtegaal II 41 Naeldhout (Nicolaes) II 391, £ 34 Naerebout (gebr.) IV 429 Nagasaki I 338, IV 89 Nagato (prins van) IV 90 Nagelboom II 349, 366 Nagtegael (Pieter) II 42 Najade (Eendracht) I 316 Nansen (Fridjof) II 184 Napoleon I (keizer Frankrijk) I 14, 15, 59, 60, 63, 64, 112,113, 263, 271, 282, 283, 284, 285, 286, 287, 288, 289, 290, 294, 299, 300, 301, 303, 304, 305, 306, 307, 313, 316, III 316, 380, 393, 398, 404, 407, 422, 428, 429, 433, 435, 438, 439, 448, 458, 459, 460, 461, 462, 463, 465, 466, 467, 468, 471, 472, 473, 474, 478, 480, 481, 487, 488, 489, 493, 494, 495, 496, 498, 500, 501, 502, 503, 504, 505, 506, 507, 508, 511, £ 32, 69, IV 7, 13, 28, 59, 61 Napoleon III (keizer Frankrijk) IV 94 Napoleon Louis I 286 Vaseby (zie Royal Charles) . Vassau (Charlemagne) I 316, III 272, 274, 277, 307, 308, £ 25,27,30,43,53,59, IV 31, 40, 41, 235, 347, 349, 350, £ 6 Nassau (Hendrik van) II 60 Nassau (Jan van) II 128, 130 Nassau (Jan van, de Oude) II 67, 68, 74, 128, IV 205 Nassau (Johan Maurits van, Siegen de Braziliaan) I 183, 189, II 270, III 44, IV 205, 206, 207, 208, 239, 282, 283, 285, 294, 301, 302, 303, 304, 305, 306, 307, 311, 312, 313, 3*7, 3*8, 3*9, 320, 322, 323, 324, 325, 326, 328, 333, 387, E 11, 23 Nassau (Justinus van) I x6i, 175, 372, II 80 82, 83, 89, 97, 98, 99, 104, £ 21, 34, 41, 49 Nassau (Lodewijk van) II 39, 40, 43, 46, 49, 60, E 33, 38 Nassau (Louise Henriëtte van) II 120 Nassau (Margaretha van, Siegen) IV 285 Nassau—Dietz (zie Willem Frederik, stadh. Friesland) Nassau—Odijck (Willem van) III 104 Nassau-Saarbrücken (Lodewijk van) I 238 III 147, 172, 203, E 46 Nassau-Weilburg III 272, 274, 277, 307, 329, E 17, 68 Nassau Weilburg (Prins van) III 356 Naudin ten Cate (W.) I 355 Nautilus I 123, III 427, IV 41, 192, 194 Navarre IV 411, 412, 413, 414 Naves Actuariae I 98 Naves Longue I 98 Naves Onerariae I 98 Nay (Cornelis) II 181 Nazareth IV 392 Nebogatow IV 117 Van Neck(Jacob Cornelisz) 1135, II 219, 265, IV 213, 215, 216,342,E6,14,15,18, 23,33 Necker (Jonathan) IV 271, 272, E 24 Nederburgh (Sebastn. Cornelis) III 322 Nehalennia I 320, IV 54, 61, 63, E 33 Nelson (Horatio, viscount) III 473, IV 16 Nemours (Louis, Charles, Filippe, Raphael d’Orleans, duc de) I 311 Neptunus (Tilsit) I 316, III 208, 403, 433, 459, E 38, IV 233, E 18, 19, 32 Van Nes IV 182,190 Van Nes (Aert) I 203, 209, 210, 238, II 279, 293» 318, 326, 357, 359» 362, 364» 366, 368, 37i» 374» 382, 384» 389, 390» 39i» 392, E 33, 35, III 12, 20, 21, 26, 27, 28, 29, 33, 39, 40, 41, 57, 58, 100, 121 Van Nes (Aert Jansz, Oude Boer Jaep) II 279, 280, 293, E 13» 35, 49» UI 10, 14, 15 Van Nes (Jan) I 238, II 359, 361, 371, 384, 389, E 13, 35, III 17, 20, 21, 26, 27, 28, 29, 30, 33, 4i, 57, 6o» 6l» *2, 76, 77, 100 Van Nes (Jan) III 440, 441, 442, E 46 De Nesmond (André, marquis) III 113, 125 Neville (John) III 138, 145, 159, 160 Nias IV 140, 168, 170, 171, 172 Nicolaes (Jan) IV 231 Nicolay (Cornelis) I 176 v. d. Niepoort (J. W. van Everdingen) III 500 Van Nierop (Mijndert) III 404, 405 Van Nieuhof (Willem) II 150, E 35 Nieustadt (Gerrit) III 179, E 47 Nieuw Amsterdam IV E 33 Nieuw-Bantam IV 362, 365, 367 Nieuw-Guinea I 119 Nieuw-Nederland IV E 28 Nieuwe Eendracht II E 31 Nieuwe Zon IV 358, 359, E 20 Van Nieuwenaer (Adolf) II 73 Nimrod I 119 Nisero IV 157, 158 Nja Makam IV 164 Noach II 190 Noailles (Adrien, Maurice, duc de) III 145 Noodweer III E 75 Noor dam IV 184 Noord-Brabant I 350, 359» 360, IV 118, 119, 137, 181, 182 Noord-Holland III 114, 329, 330, 331, 332, E 63 ,IV 64 Noorderkwartier III E 54 Noormannen 125,99,100,151, II9,10,23,26 Van Noort (Olivier) II 13, 100, 203, 204, 217, 218, 219, 220, 221, 222, 223, 224, 225, 226, 227, 228, 229, 241, 243, 250, 253, 254, 256, 257, 265, E 8, 35, IV 12, 201, 215, 342, 354 Noorthey (Adriaen) III E 47 Nooy (Jan) III 427, 469, E 19, 47 Normandie I 103, 335, IV 417 Norris (Sir John) II 88 Norris (Sir John) III 160, 209, 210, 211, 222, 224 Northumberland IV 7 Nossa Senhora de Concepcion IV 349 Nossa Senhora de Los Remedios IV 251, 357 Nottingham (zie Howard) Nottingham (Daniël Finch, earl of) III 137 Van Nouhuys (J. W.) II 233 Noyrot (Jan) III 60, 87, E 47 Nyenburg IV 424 Van Nyenrode (Corns.) IV 363 Nijmegen III 161, E 21, 41, IV E 19 Van Nijmegen (Jan Willem) II E 36 Nymphe III 496, E 4, 52 O 0 9 IV 180 0 10 IV 180 0 11 IV 180 O 12 IV 190 O 13 IV 194 O 14 IV 194 O 15 IV 194 Obreen (J. M.) I 327, IV E 24 O’Brien Drury (WilHam) III 498 Ockerse(Jan Cornelis) III 188, 192, 226, 235, 241, E 15, 47 Oelsen (Jacob) III 390 Oemar Pasha IV 16, 17, 18, 19, 20, 21 Oenarang IV 119 Ohman (Otto Engelbert) III E 47 Olaf (Noorman) I 100 Oldenbarnevelt III 403, 408, 436, 439, 445, E 24, 46 Oldenbarnevelt (Johan van) I 41, 186, 216, II50, 73, 74,77, 98,115, 117,119,121, 31X, IV 199, 200, 216, 346 Olifant I 276 277, II 56, III 32, 33, IV 413 Oliviers (Jan) III E 48 Olijve (Jan) III 474, 475, E 48 Van Ommen (Willem Anton) III 473 Onrust IV 79, 80, 128 Onslow (Sir Richard) III 274, 385, 387, 388, 394 Onyx III 458, E 30 Ooms (Jan Egbert) II E 36 Oorthuys (Gerardus) I 274, III 278, 281, 282, 283, 284, 285, 314, 322, 350, 360, E 14, 25, 37, 44, 48, IV 18 Oostenrijk (Albertus van) II 76, 98, 120 Oostenrijk (Ernst van) II 76 0(o)stergo II £ 13, III E 36 Oosterwijk II 321, E 33,36, 41,44,50, III207, E 39 Oost-Souburg IV E 7 Oostzaan IV 374 Ophyr I 351 Opmeer (Hendrik) III 119, 120 Opperdoes III E 70 d’Oquendo (Don Antonio) II 137» *4°, z42> 143, 144, 145, 146, 147, 148, 149, E 45, IV 268, 269, 270, 306, 310, 313, £ 22, 24, 28, 30 * Oranje II 80, 348, £ 14» *5, 37» Hl 63, 64, IV 307, 309, 349, 350, 351, E 13» 14» I5» 18, 32 Oranjeboom III 227, IV 246, 324 Oranje Nassau I 22 Oranjeprinses (zie: Furie) Oranjezaal III E 24, 41, 48, 49 De Orello (Ugalde) IV 388, 389 Orestes I 113, 322, IV 57 Orgeuilleuse II 15 > Orleans (Filippe van, regent) III 219 Ormond(e) (James Butler, duke of) III 174 176 Ortelius I 30 Van Oss (Dirck) I 40 d’Ossery (Thomas Butler, earl of) III 14, 19, 30, 39, 40 Ossewaarde (Cornelis) III 463, 464, 465, 471, 479, 483, 486, E 48 Otho (Rom. Keizer) II 8 Otter IIE 27, IIIE 25, IV 248, 252, 272, 273, 288, 290 Otto I (hertog Gelre) II 11 Otzen (Jan) IV 285 Oudr-Carspel lil E 36, 62 Oudr-Naarden III E 36, 45 Oud~Teylingen III 243, E 26 Oudaen IV 249 Oude Maan IV 358, 359 Oude Zon IV 358, 359 Oudkerk Pool (Scipio) III 356, 408, E 51 Oudshoorn II E 45, IV 415 Outghersz (Jan) II 249 Ouwel (Dirk) IV 414 Ouwens (Pieter Jacob) III 483 Over beek & Dent IV 120 O verf el d (Jonas Frederik) III 208 Overijssel HE 29, 32, III 192, 328, 332, 360, E 9,10, 67, IV 75, 76, 77, IV 215, 267, 268, 307, 309, 330, E 13» 15» 21 Van Oyen (Corns.) II 132, 135, E 36 Van Oyen (Ludolf Hendrik) III 261, E 49 P Pacificateur III E 42 Pacificatie II E 41 Padang IV 79, 157, 166, 167 Padilha IV 247 Paerl IV E 13 De Pallières IV 425 Pain et Vin (Moïse) III 16 Pakenham (Sir Thomas) III E 48 Palembang IV 73, 88, 151, 153, 154, I55, *57» 158, 159, 160 Pallas III 332, 333, 438, 447, 450, E 3» 7» 33» 54» 55» 73» IV 12, E 21 Palm (Frangois) II 383, E 36, 44, III 18, 22, 23, 44, 59 Palm III 197 Palts (Frederik V, v. d., koning Bohème) II 120, £ 36 Palts (Johan Casimir v. d.) II 67 Palts (Karei Lodewijk v. d.) II 145 Palts (Maria Anna v. d.) III 1x6, X17, 171 Palts (Prins Rupert v. d.) II120,172,331,334, 335, 345» 360, 364, 365, 368, 369» 374» III27,28,29,30,31,32,33, 34,35,39,40,41 Paltsgrave IV 362 Pandora IV 109 Van Panhuys (Simon) II E 36, III 21 Van Panhuys (W. B.) IV 26, 27 Pannetier (Frangois de la Croix) III 125, 135 Pant(h)er III 348, 367, 368, E 25, 32, 38, 59, IV 53, 178 Papachino III 133, 138, 145 Papenburg IV 413 Pappenheim IV E 23 Parfait III 83 Parker (Hyde) I 264, III 285» 287, 288, 289, 290, 291, 292, 294, 295 Parma (Alexander Farnese) I 30, 107, 166, 167, II 67, 68, 73, 74, 75, 76, 77» 79, 80, 82, 83, 85, 86, 179, E 15» J8 Parma (hertog van) II 31 Parma (Margaretha van, landvoogdes) I 37, II 3*» 39 v. d. Parre (Rombout) II E 36 Patacka (Jacob Jansz) IV £ 24 Pater (Adriaen Jansz) II E 45, IV 257, 258, 259, 267, 268, 269, 270, £ 13, 16, 19, 22, 24, 28, 30 Patrick II 381, E 28 Patriot III 315, 450 Paulus (Pieter) I 267, 275, 279, 286, 292, 293, 294» 295, UI 343,365,366,367,369,373,378 Pauw III132, E 50, IV 354, 355 Pauw (Jacob) II 366 Pauwelsz (Jan) IV 345 Pauwenburg III 243 De Payva (Serrao) IV 326, 327 Pedroque (Jean) II 14, 15 Pegasus III 424, E 30, IV 157, 276 Pegu IV 168 Peixoto IV 112 Pel IV 139, 151 Pel (J. L. J. H.) IV 148, 149, 151 Pel(l)ikaan I 319, II 316, 317, 318, IV 24, 27 54» 184 Pellew (Sir Edward, zie: Exmouth) v. d. Pels (Jan) III 473, 474, E 49 Pels Rijcken (G. C. C.) I 336, 337, 338, IV 86, 88 Pelsen (moet zijn Oelsen) III 390 Van Pelt(Paulus Hendrik) III 340, 342 Pembroke III 176 Penn (William) I 194, II 279, 285, 291, 296, 299» 344 Pen(n)ington (Sir John) II 127, 143, 144, 145, 148, 149 Pepys (Samuel) I 128, 226, III 115 Perle III 130 Perry (Matthew) I 338, IV 88 Perseus III 424, E 72 Peterborough (Charles Mordaunt, earl of) III 193, 194 Peter de Groote (keizer Rusland) I 53, 54, 56,117, 233, 237, III160, 222, 223, E 10, 27 Peter en Paul I 117 De Peterse (Ernst, baron) III E 49 De Petersen III 337 Du Petit Thouars (Georges) III 495, 500 Pet(t) (Arthur) II 178 Peyzel (H. W.) III 480 Pezijn (Jacob) III 243 Pfeil( Justus Hendrik) III 479 Phaeton III 472 Philip Herbert IV 418 Phoenix 1113, 193, 320, 322, II 286, 287, 288, 356, E 45, III 403, 433, 442, 444, 447, 450, 451, 452, E 19, 34, 46, 56, 6a, IV 75, 76, 8l, 97, 412 Pichegru (Charles) I 277, 278, III 352, E 73 Pichot (Daniël) III 254, 255, 295, E 18, 49, 52 Pickard (Peter) III 138 Pickering IV 35, 36, Pierson (N. G.) I 350, 351 Pieter Paulus (zie Utrecht) Pietersen (Pieter) IV 45, 46, 57 Pieterson (Anth.) I 239, III173, 199, 207, 210 2i 1, 228, E 25, 30, 49 Pieterson (Jacob Jan) III 228, 231, E 50 Pietersz (Cornelis) IV 344, 347, E 24 Pietersz (Fop) II 208 Pietersz (Jacob) IV 249, 251, E 24 Pietersz (Legier) II 136, E 37 Piet Hein I 292, 349, 350, 351, 352, 357, 358, 359, III 287, 289, 290, 293, 314, 360, 367, 368, 371, 464, 480, 506, E 11, 27, 29, 41, 60, IV 37, 113, 114, 115, 118, 136, 169, 185 Pilaar (Jan Carel) I 327, IV E 24 Pile (James) III 307 Pinas IV 253 Pinas 1107, II 89, 95, 204, 212, 216, 217, 232, 244, 258, IV 276, 277, 282 Pit (Laurens, de Jonge) IV 224, 418, 419, 420, E 7, 25 Pit (Laurens, de Oude) IV E 25 Pitt (William) I 282, III 419, 429, 481 Pius II (Paus) II 21 v. d. Plaat (E. G.) IV 79 Plaisance (hertog van) zie Lebrun Plancius (Peter) I 20, 40, 42, 45, II 180, 182, 183, 189, 190, 195, E 7 Plantijn I 20 Pleit I 101, II 18, 80, 81, 82 De Plessy I 238 Pletz (Bartholomeus) III 404, 405 Plinius I 97 Plunger I 116 Pluto III 403, 435, 443, 444, 445, 447, 450, 452> 4S3, E 4, 27, 76 Pluton IV 97 v. d. Poel (Jan) III 133, 135, E 50, IV 421 Poelgeest (Aleida van) II 17 De Pointis (Jean Bernard Louis Desjean baron) III160, 178, 187, 190, 191, 192 Polanen III 228 Polders (Johannes Martinus) III 392, 397, 485, E 50, IV 18 De Polignac (Melchior) I 234, III 213 v. d. Poll (Willem Gerrit) III 290 Pollux III 336, 343, 367, 368, 371, E 32, 57, 62, 66, 71, 75, IV 12, 13, 46, 47, 63 Polo (Marco) II 175 Pomp (Dirck Gerritsz, alias China) II 179, 242, 244, 256, 257, 258, E 3y Pompeux III 83 Du Pon (Gilles Jansz of Dupon) III 132, E 33» 50 Pontianak IV 121, 122, 123, 133, 156,162, 167 Pontoporus IV 187 Pool (Bartholomeus Jacobus) III 455, 456, 457 Pool (Gerrit Claes) I 117 Pool (George Alexander) III 496, E 50, IV 26 Poort (Adr.) II E 37, III 63, 64 Poort III 116, 117 Pop (W. F.) I 355 Popkensburg III 69, 71, E 47, 62 Post II 80, III 200 Post (Pieter) IV 328, 333 Post(Tobias) III 14 Post van Haarlem II 41 Postiljon II 242, 244, 249, 258, III 132, 370 E 22, 33 v. d. Pott (Barend) III 178, E 51 Poutiatine (Euthyme), graaf) I 338, IV 88 Powerful III 387, 389 Precieux III 70, 71, 72 President IV 415 Preston III 288, 290, 292 De Preuilly Humières (Raymond Louis de Crevaud, marquis) I 224, III 83, 87, 90, 102 Preussiche Adler IV E 28 Prince III E 46 Princess A mei ia III 288, 290, 292, 293 Prins III 124, IV 37 Prins Casimir III E 45 Prins Frederik (Caesar) I 316, III 369, E 23, E 33» 49» 5?» IV 30, 32* 34» 36, 37» 38, 98 Prins Frederik Willem III 369 Prins Friso III 143, E 71 Prins Hendrik I 119, 336, 339, 341, 347, 351, IIE35, IV 105,106,124,130,133,134,135, 162, 168, E 17 Prins Hendrik Casimir II E 13 Prins Maurits II 348, III 369 Prins van Oranje (Auguste) 1316,357, IIE 26, IV 9, 26, 83, 98, 118, 431, E 6, 17, 21, 33 Prins te Paard IIE 12, 45, III 32, 63, 103 Prins Willem II 279^280, III 259, 285, 296, 297, 329, 330, 331, 332, E 6, 24, 28, IV 269, 270, 340, E 20 Prins Willem III III 62 's Prinsen Wapen II E 43 Prinses Caroline III 272, E 49, 57 Prinses Frederika Louise Wilhelmina III 369, E 28 Prinses Louise II E 35, III 10, 281, 283, 313, E 7, z7> 52 Prinses Maria II E 41, III 114 Prinses Royal, FrederikaSophiaLouise IIIE41 Prinses Royal, Frederika Sophia Wilhelmina (Immortelle) I 316, III 263, 264, E 17, 62, IV17, 18, 19,E 5 Prinses Wilhelmina III369 Probus (Rom. keizer) II 9 Procris III 454 Prometheus IV 18, 19 Pronk I 65 Pro Patria I 119, II 386, E 40 Proserpine III 353, 354, 371, 436, 439, IV 11, 53. 54, 61, 62, 65, E J7 Provincie IV E 7 Provincie Utrecht II E 43, 50, III 228, E 9, 16, 26, 36, 57, IV 269, E 18 Provincie Zeeland III 65, 71, E 16 Provinciën II E 6 Prudent III 83 Pruissen (Prinses Marie van) IV 118 Psyche III 453 Ptolomaeus I 16 Püchler (Eustachius) II 315 PuUusk (zie Waterloo) Purmerlust III 229 Putmans (Hendrik of Hans) IV 375, E 7, 8, 9» 25, 26 v. d. Putte (Carel) I 238, III 100, iox, 102, 105, 110, 112, X13, 114, 1x8, 122, 124, 130, 133, 137, 140. 148, E 47, 5Z v. d. Putte (Johannes Adolphus) III E 51 Van Putten (Nicolaas) II 14 Pijl III 319, 320, 360, E 60, IV 415 Pijl (Laurens) IV 412, 420, E 25 Pylades I 113, 322, III 439, IV 74 Pijn III 102 Pijnacker (Cornelis) IIE14 Q Quaekernaeck (Jacob Jansz) II 243, 258, 259, E 37 Van Quaelbergen (Cornelis) III 45, IV 224, 411, 412, 413, 414, 415, E 12, 25 De Quartel (Hendrik Willem) III 441, E 51 Quast (Hillebrandt) II118, 132, 133, 134, 136, E 24, 30, 37, 45 Quast (Matthijs Hendriksz) IV 385, 386, E 4, 26, 32 Queen Charlotte IV 18, 20, 21 Queen Mary I 103 De Quiros (Pedro Fernandes) II 230 Quispel (H.) IV 133 R Raaf of Rave II 53, III 200, E 5, 11, 34, IV 138 Van Rabenhaupt (Karei) III 15, 44 De Rabesnieres (R. de, Treillebois) III 19 Raders (Jan Ernst (van),) III 367, 379, E 52 Radja Ali III 316, 317, 318, 319 Radja Hadji III 315, 316, Radja Mahmoed III 316 Raethuys van Haerlem IIE 5,31, III158, 199, E 11, 39, 64 Raffles (Thomas Stanford) I 314, III 499, 500, IV 29, 30, 33, 34, 37, 39, 44, 45, 82 Rambonnet (J. J.) I 355, 369 De Rame (Maurice) II 376, 377, 380 Rauws (Helena) I 10 De Rave (Willem) III 62, E 52 Raven (Lucas) IV 291 Ravens (Hendrik) III 200, E 52 Rayah Kongseh Atjeh IV 166 Reael (Laurens) II E 15, 20, 25, 38, IV 220, E 32 Van Rechter en (graaf Fred. Rudolf Carel) III 254, 288, E 52 Van Rechteren (Jhr. Johan Willem) III 133, 140, 144, 188, E 33, 52 Recht door Zee III £ 23 Recruteur III 498 Ré d'Italia I 114 Regemorter (Johan) II 293, £ 38 Regemorter (Johannes) II 136, 145» E 38 Regent I 78 Reggio (Charles Nicolas, Oudinot, duc de) I 286, 306, III 488, 494 La Régine II 329, 330 Reinier Claessen I 348, 349, 352 Reis (Simon) II 28 Reisig (Joan Gotlieb) III 474, E 52 De Relengue (Ferdinand) III 125 Van Rembach (Laurens) IV 274 Rembang III 498, IV 81 Rendorp (Mr. Joachim) III 297 De Rennefort (Urbain Souchu) IV 410 Rennenberg (George de Lalain, graaf van) II 68, E 33 Requesens (Don Luiz de) II 55, 56, 57, 58, 60, 61, 64 Resolution II 370 De Reus (Jacob) II 348 Reuter (Fritz) II 125 Revolutie (Prins Frederik) 1280, III 369, 372, 376» 4°3» 436, 438, 447» 448, 449, 45®, 452, E 6, 39, 43, IV E 21 Reyersz (Corns.) IV 363, E 26, 27 Reygersberg II E 52, III 129, E 39, 41, 62 Reyniersz (Carel) IV 374, 388 Reynst (Arie) III 465 Reynst (Gerard) IV 218, 220, E 6 Reynst (Jacob) III 228, 235, 236, 241, 252, E 34, 53 Reynst (Pieter Hendrik) I 274, 371, III 251, 252, 255, 327, 329, 33i, 332, 333, 335, 33$, E 11, 24, 28, 44, 53, 56, 61, 67 Reyntjes (Hermanus) I 291, 292, III 359, 360, 367, 379, 381, 383, 384, 385, 386, 388, 389^394» E 45, 46, 53 Reys (Josef, alias Gerrit Jacobsz) II 326 Van Rheede (Willem Frederik graaf) III E 53 Rheenen IV 415, 416 Van Rheenen (Bastiaan) III 374 Rhenus I 119, 347 Rhinoceros IV 392 Rhoon en Pendreckt IV 85 Ribbing (Charles) III E 53 Richardson (Charles Lennox) IV 90 Richelieu (Armand Jean Duplessis, kardinaal) I 32/33, II 12X, 123, 126, 127, 140, 145, 150, IV 4x0 Richewijn (Jan) III E 23 Ridderschap IIE 10, III xx6, E 16, 40 Ridderschap van Holland II E 30 Van Riebeek (Jan) IV 222 Riemersma (Nicolaas) III 328 Rietveld (A.) IV 83 Rietveld (Hendrik) III 272, 295, 307, 308, 309, 329, E 53 Riouw IV 120, 147 Ripperda (Joan Willem hier van Jensuma en Poelgeest) I 243, III 219 Ripperda (Wigbolt) II 50 Rivery (Johan) III 412, E 54 Robespierre (Maximilien Marie Isidore de) I 276, 278, III 478 De Robles (Caspar) II 46 La Roche (Louis, St. André) II 390 Rochussen (Isaac) III 120 Rodney (Georges Brydges, baron) III 275, 276, 288, 410, E 13 Rodstehn (Jens) III E 31 Roëll (Jhr. J.) I 350 Roëll (Jhr. J. A.) I 350, 351 Roelofsz (Jan, van Hoorn) II 338 Roemer Vlacq (Adr.) III 232, 244, 253, E 71, 76 Roerdomp III 474 Roggeveen (Mr. Jacob) IV 225 Rojestvensky (Zenobius Petrowitch) III 382, IV X17 Rol (Jan Symonsz) II 53 Rollo (Noorman) II 10 Rombouts (Matthijs) II 135, 151, E 20, 22, 36, so Rome (Napoleon, koning van) I 307, III 502 Romein III 120 Romero (Julian) II 56, 58, E 10 Ronquillo (Don Juan, de Castello) IV 358 Röntgen (Gerhardt Moritz) I 322 De Roo (Paulus) IV 420, E 26 Roobol (Corns. Geerlofsz) II 44, E 38 De Roock (Adriaan) III 274, 275, E 54 Roode Hart III 227 Roode Leeuw II 109/110, IV 253 Roode Leeuw met Pijlen IV £ 6 Rooke (Sir George) III 112, 125, 128, 133, 134, 135, 137, 148, 155, 163, 169, 171, 174, 176, 183, 184, 185, 186, x88, 189, E 26 Roos III 208 Roos (Dirk) III £ 54 Roos (Jacob) III £ 54 Roosendael III x8x, £ 5, 9, 15, 22 Roosendael (Abraham) IV 291, 292, 308, 309, £ 26 Roothaes (Adriaen) II £ 9, IV 394, 395, 396, 397, 399, 4XX» 412» E 20, 25, 26 Roothoof II 136 Roothoofd (Dirk Pietersz) I 208 De Rooy (Gerard) IV 344 De Ro(o)y (Jacob Jansz) IV 425, £ 27 Rosario IV 389 Rosary II 283, 284 Rosé III 427, 436, 469, £ 19, 41 Rossia IV 171 Rossum III 232, £ 26, 34, 40, 45, 49 Van Rossum (Lodewijk Willem) xxx £ 54 De Roth (Pieter Jacobus) III £ 54 Rotterdam II £ 33, 43, 47, III 144, 182, 272, 274, E 5,15,22,32,44,49,71,72,73, IV 12, 13. 14. 354» 379» E 34 RoUerdamfsche Handel) III 483, 500, 509, E 13, 42, 59 Roussel (Jean Baptiste) IV 429, 431 Van Rouveroy (Leonard) III E 55 Royal Catharine II 348, III21 Royal Charles I 197, II 347, 348, 360, 369, 374» 386, 387, 388, E 45, III :6, 28, 32, 34» 4° Royal Charter I 334 Royal George II 362 Royal James 1109, II 348, 360, 369, 384, 387, E 40, III 21, IV 361, 366, 367 Royal Oak II 387, III 206 Royal Prince II 348, 360, 363, 364, 365, 387, III17, 19, 21, 32, 40 Royal Sovereign II 369 Van Royen (Henricus) I 300, 302, III 458, 461, 478 Van Royen (Prof. L. A.) I 355 Rozenburg III 424, IV E 34 Rozendael III181 Ruby III 206, E 4, 35 Rudolf II (keizer) I 31, II 67, 76 De Ruiter (Herman) II 42 Rupel IIIE 8, IV 11, 47, 63 Russell III 387 Russell(John Edward, earl of Oxford) III115» 116, 118, 122, 123, 124, 125, 126, 128, 130, >33» 138, 145» 146. 147» 148, 154. 171 Russell (Thomas Macnamara) IV 431, Rusthof III 453, 454 Ruychaver (Nicolaes) II 44, 53, £ 38 Ruys de Berenbrouck (Jhr. Mr. Dr. Ch. J. M.) I 355 > Ruysch (Jhr. Hendrik Alexander) III 3x5, 356.357.390,397.447.483.484.485. 486, 489, 495, 500, 503, 507, E 55, IV 22, 33. 56. E 3 Ruysch (Nicolaes) II 332 Ruyter( Jan Gerrit) III 498, E 55 De Ruyter (of Admiraal de Ruyter) 1103,120, 339. 351» 35*. 357» 358. 359, 360, 367, III 287, 290, 293, 329, 330, 367, 369, 412, 415, 494. 59. E 34, 35, 59, 65, 76, IV 14, 29, 30, 32, 110, 112, 115, 118, 131, 132, 133, 136» 137» *54» 160, 182, 185, 193, E 6 De Ruyter (Adr.) II 162 De Ruyter (Engel) I 238, II 328, E 39, III11, 12, 18, 22, 23, 26, 39, 42, 56, 57, 64, 76, 84, 88, 91, 92, 100, 101, 103 De Ruyter (Michiel Adriaensz) I 51, 52, 55, 81, 84, 86,110, in, 126, 131, 133, 134,140, i7*/>73. 178» 178, 180, 190, 193, 194, 195, 197, 198, 199, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210, 211, 215, 216, 217, 218, 219, 221, 222, 227, 236/237, 238, 242, 250, 284, 294, 298,310,330,334,372, II125,161,162,163, 164, 165, 276, 277, 278, 279, 281, 283, 284, 291, 292, 293, 294, 296, 298, 299, 300, 302, 304, 306, 314, 315, 318, 319, 320, 321, 322, 323, 324, 325, 326, 327, 328, 329, 330, 331, 332, 333» 334» 335» 336, 337, 338, 345, 350, 351. 352, 353, 354» 356, 357, 359, 360, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 367, 368, 369, 370, 37». 372. 373, 374. 376, 377, 37», 382, 383. 384» 385, 386, 387. 388, 389, 39°, 392» E 5, 6,7, 9,10,12,13,14,18,19, 20, 21, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 39, 4», 41, 42. 43, 44, 46, 47, 4&, 49, 30, 51, III 9, xo, 12, 13, 16, 17, x8, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 39, 40, 4X» 42, 43, 44, 56, 57, 58, 59, 68, 72, 73, 74, 76, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 100, 103, 105, 110, 133, 134, 177, 189, 197, 198, 199, 241, 294, 302, 309, 346, 369, 375, 385, 397, 466, £ 21, 36, 40, 47, 51, 62, 63, 64, 67, 70, IV 15, 96, 208, 250, 332, 410, 418 £ 19 De Ruyter (Michiel Witte) II £ 39,50, III44, 84, 103 Ruyters (Dirk) IV 267, £ 21, 27 Ruyven III 212, £ 40 De Rijck (Jacob Simonsz) II 44, E39 Van Rijen (Jan) IV 249 Rijk (Julius Constantijn) I 324, 328, 329, 331, 332, M 464, 479, 5io, 511, £ 55, IV 12, 78, 84, 96 Rijn (Vestale) I 320, 324, 326, IV 8, 10, 96, 97, £ 17, 28, 33 v. d. Rijn (Jan Daniëlsz) I 109, II 286, £ 40, III18, 21, 22 Rijnbende (Jan) III 372 Van Rijneveld (Daniël Jan) III 288, 343, £ 46, 56 Rijnland III 328, 329, £ 45, 49 Rijp (J. C.) II 182, 183, 193 Rijsterborgh (Hendrik Anthony) III 371, 485, £56 S De Sa (Correa) IV 326, 327, 329, 333 Van Saenen (Corns.) II 162 Le Sage (Benjamin) III £ 56 Le Sage (Jan) II £ 40 Sai (Mozes) III 483, £ 56 De Saint Pol (Mare Antoine, chevalier) III178, 181, 200, 206, £ 5, 43, 58, 64, 74 Saksen (Maurits van) I 246, III 235 Saksen Meissen (Albrecht van) II 24 Salak IV X19, 120, X2i, 123, Salamander III £ 35, 46, 66, IV 307, 308, 309, 313 De Salinas (Don Bernardo) III 58, 59 De Salinas (Don Diego) III 186 Van Salingen (Joris) II 286, £ 4° Salisbury III 207 Salmon IV 359 Salomonsz (Pieter) II 364, £ 4° De Salve (Jan Marius) III 261 Samarang I 113, IV 97, 119, 120, 123, x6x, 162, 164 Sambas IV 153, 155, 158, 159, 160, 165, 167 Sambre III E 56 Sampan III 498 Sampson II 287, 288 Samson IV 361, 415 San Antonio IV 269, 270 San Augustin II 107, 109/110 San Bartholomeus IV 380 San Jago II 142, 143, 148, IV 251 San Jesus IV 314 San Francisco IV 356 San Salvador IV 357 San Thomé IV 397 v. d. Sande (Frederik Wijnold Carel) III 447 452» 453, 495, E 56, IV 26 Sandenburg III 227, E 27 Sandersz (Mees) II259, 264 Sandwich (Sir Edward Montague, lord) I 109, II 313, 319, 320, 345, 347, 348, 350, 352, 354, 356,357, UI 18, 19,20, 21, 22 Santa Anna IV 356 Santa Brigitta IV 257 Santa Catharina IV E 14 Santa Croce (Alvaro de Bazan, markies de) II 119, 128 Santa Cruce (Don Alvaro de Bazan) II 84 Santa Lucia IV 376 Santa Maria III 178 Santa Thcresia II 140, 143, 144, 148 Santiago IV 269 Sanuto I 17 Sao Antonio IV 392 Sao Bento IV 357 Sao Félippe IV 392 Sao Joa IV 392 Sao José IV 392 Sao Lourengo IV 357 Saphier IV 391 Sapho III 496 Sappeur (zie Spion) Sappius (Michiel) III 241, 243 Sarassin (gebrs.) IV 130 Sas van den Bossche (Jan) III 195, E 9 Satinck (Jan) III 272, E 57 Sautijn (Jacob en Jan) III 120 Savoye (Eugenius van) III 180, 201, 203, 213 Savoye (Margaretha van) II 22 Scaphae I 98 Schaap IV 345 Schaap (Cornelis) IV 305, 310 Schaap (Hugo) III E 57 Schaffelaar (Jan van) II 22 Schakerloo II 381, E 28, 50, III 45, 47, 49, 50 Schapenham (Geen Huigen) IV 363, 364, E 27 Schattershoef III E 42 Van Scheeve (Bruyn Jansz) IV 420, 421, 422, E 27 Schelde (Fidele) IV 10, xx, 22, 24 Schellinger II 209, 2x5 Schepers (Willem Bastiaensz) I 224, 239, II £ 14, 18, 19, 34, 33, 39, 40, 41, 43, 48, 50, 51, 52. UI 42» 57» 58» 60. 61. 76. 77» 102, 103, 104, 105, 107, 121, 132, 154, 197, E 35, 36, 5r> 52» 62, 63, 67 Schermer III 182, E 33, 64 Schey (Dirck) II E 40 Schey (Dirck) II 346, E 8, 41, III 10, II, 91 Schey (Gillis) I 54, 238, 239, II E 41, III II, 84, 87, 91, 100, 103, 105, III, 112, 113, 114, 115, 117, 118, 122, 124, 137, 138, 148, 180, E 70 Schiedam II 374, E 43, III 62, 133, 184, E 9, 51, 52 Schieland II E 34, 37, III E 3, 62 Schierhout (Adriaan) III 342 Schildpadde IV 237 Schimmelpenninck (Rutger, Jan) I 284, 285, 302, III 405, 460, 473, 478 Schomberg (Frederik Herman, duke of) III 25 Schooneman (Pieter) Van Schoonenborgh (Walter) IV 327, 328 Schoonoord III 161, 162, E 64 Schorpioen I 119, 347, 364, IV 85 Schot (Hans) II 58 Schotman (Hendrikus) III 471 Schouten (Allert) IV 237 Schouten (Pieter) IV 237, 238, E 28 Schouten (Willem) IV 237, 238 Schouten (Willem Comelisz) II 233, 254, IV 326, 360, E 27 Schouten (Willem Hendrik) II E 41 Schouwen IV 147, 151, 155 Schram (Volckert Adriaensz) I 203, 372, 11 346» 359» 384, E 41, 42, III 20, 28, 29, 32, 42, IV 393 Schreuder Haringman (Jan) III 303, 333, 334, 345» 346, 347» 359» E 18, 28 ,32 Schrik III 423, 474, 475, E 48, 68 Schrik der Vijanden I 102 Schrikverwekker III 403, 436, 437, 438, 447, 449. E ss Schröder (Jan) IV 55, 58, 92, E 28 Schröder (J. F. L.) I 302 Schrijver (Corns.) I 240, 246, 247, 248, 250, 252, 253, 274, 275, 308, III 198, 226, 227, 228, 229, 230, 235, 236, 238, 239, 241, 242, 243. 244» 252, 253, 254, E 9, 13, 29, 33, 34, 40, 45, 5°, 57, 62, 66, 71, IV 194 Schrijver (Philip) III 133, 135, 163, 188, 205, 207, 209, 236, E 57, IV 421 Von Schuppe (Sigismund) IV 205, 208, 272, 274, 279, 280, 282, 283, 287, 292, 293, 294, 302,, 304, 305, 327, 328, 329, 331, 333, 334, 403 Schutter (Jacob Diederik) III412, E 38, IV 30 Schwarz (Barthold) I 75 Sdpio III 319, 320, 370, 380, 382, 383, 384, 436, 438, 447» 452» 453. E 4,14, 21, 35, 37, 39, 4i, 56, 76 Scorpion III 405, 475, E 30 Scylla I 351 Seelig (Hendrik Gerard) I 312 Seine III 353, 354 Selden (John) II 155 Seis (Jan) III 340, 342, 367, E 58 Seis (Joost) I 239, II E 20, III 252, 258, 259, E 5,17, 26, 28, 29, 48, 38, 66 Seis (Maurits) III 199, 200, 201, E 38, 64 Seis (Pieter) III £ 58 Van Senden (Willem Hendrik) III 412, 417, E SS, IV 37 Sentot IV 45 Sercey (Pierre César Charles Guillaume)IV 435 Serdang 1350, IV 121,131,132,136,137,139, 172, 188, 189 De Serguigny d’Aché (Jean, comte de) IV 421, 422, £ 16, 27 Serpent III 436, 439, £ 31, 34 Sevenhuyzen (Rens Corns.) II £ 42 Sevenwolden II £ 43 Severn IV 18 Sevillano IV 231 Seymour (Henry) II 83, 86, 87 Seymour (Hugh, lord) III 371 Shovell(Sir Cloudesley) III125, 133, 138, 140 *51» 154» I8o, 184, 188, 193, 194, 195, 197, 201, 203 Siak IV 147 Siberg (Johannes) III 443 Siboga IV 126, 127, 132, 172 Siccama (Harco Hilarius Hora) III £ 59 Sickesz (Thomas) IV 243, 269, 270, £ 13, 28 Sidney Smith (Sir William) III464,474, IV16 Sidonia (Medina) II 84, 85, 86 Da Silva (Antonio) IV 326 De Silva (Don Juan) IV 357, 358 Simonsz (Menno) I 37 Sindoro IV 120, 162, 164, 166 Singha (keizer Ceylon) IV 381, 382, 383, 384, 387, 411, £ zo, 12, 29, 30, 33 Singkel IV 81 Sin Hong Bie IV 122 Sint Andreas II 92 Sint Anthony IV 376 Sint Denis IV 4x5 Sint Esprit III 83 Sint Faust (Jean) III 476, 477, 478 Sint George III 281 Sint Jacob II 338, IV 344 Sint Jan III 146 Sint Joris III 45 Sint Louis IV 360 Sint Maartensdijk III 261, E 61, 7o Sint Mattheus II 86, 92 Sint Michael III 40 Sint Michel III 21, IV 360, 362 Sint Paulus III E 39 Sint Pieter I 124 Sint Philippe III 19 Sint Philippus II 86 Sinte Lucie III 345, 346, 347, E 28, 34, 58, 66 Sirene III 237, 369, 376, E 12, IV xx, 41, 84 Sirius III 405 Sjöhielm (zie Gerritsz) Slingelandt (Simon van) I 248, III 233 Sloot (Mathijs) III 253 Van Sloterdijk (Jan Willem) III 442, E 59 Slot Hooningen II 356, 387 Sluys IV 391 Smient (Ellert) IV 271, 276, 277, 282, E13, 28 Smissaert (Gijsbert) III 329 Smissaert (M. A. P.) IV 40 De Smit van den Broecke (A. J.) I 333, IV 77 Smith III 306 Smith (Jeremias) II 368, 371 Sneek III X63, E 40 Snekkar I 99, II xx Snelheid III 352, 368, E 31, IV 74, 84, 95, 97 Snelle Lastdrager III E 68 Snellen (Jan) III 114, 115, X19, E 5, 15, 16, 20, 52, 69 Snellius (Willebrord) I 20 Snoek III 475, E 41, 48, 68 Snouck Hurgronje (Jhr. C.) IV 8x, 150 Snuffelaar III 437, 477 Snijders (C. J.) I 359, IV 179 Soemba IV 184, 189 Soembing I 334, 338, IV 79, 81, 88, 122, E 11 Soerabaya IV 138,147,153,154,155,156,157 Soestdijk III 158, E 6 Soetermeer (C.) IV 10 Soleil Royal III 1x3, 127, 188 Soleiman (pasha) II 326 Solms III 158 Solms (Amalia van) II 131, 270 Sommelsdijk IV 109, 110, 190 Van Son (Jan Carel Frangois) III E 59 Van Son (Sebast. Telemachus) III 465, 471, E 59 Sonck (Martinus) IV 363, E 28 Sonoy (Diederick) I 153, 162, II 41, 49, 53, E 11, 42 Sont I 30, 32, 41, 44, 125, 126, 178, 186, 195, 196, 203, 335, II 24, 26, 27, 88, 125, 156, z57, 158, 159, x6o, 161, 260, 290, 304, 305, 312, 3Z3, 3Z5, 3ï6, 319, 320, 322, 343, £5, 8, 7 ,8, 9, *0, 12,13,14,18,19, 20, 2i, 22, 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 46, 47, 48, 49, 5, 51, 52, III 77, 132, 169, 170, 212, 279, 285, 286, 298, 299, 351, 429, 477, E 5, 9,16,18, 20, 23, 26, 31, 35, 36, 38, 41, 42, 43, 51, 52, 57, 59, 82, 63, 67, 70, 71, IV 93, 97, £ ia, 30 De Soubise (Benjamin de Rohan, seigneur) II £ 24, 36 Soult (Nicolas Jean de Dieu, duc de Dalmatie) III 471 de Sourdis (Henri d’Escoubleau de, aartsbisschop Bordeaux) II 140 Souter (Jan Jacob) III 389, 396, £ 60 Sovereign III 34 Sovereign of the Seas I 192, II 156 Spaan III 300 Spaan (Corns.) III E 60 Span (Hendrik) II £ 42, III 77 De Sparre (Carel Willem, baron) III 172, 173, 174, 176, E 60 Sparrenhurg III 71 Spartorpedóboot No. 1 I 352 Specx (Jacques) IV 222, 353, 373, 374, 375, E 28 Von Spee (Maximiliaan, graaf) IV 183, 187 Speelman (Corns.) IV 222, 374, 399, 405, E 12, 29 Speelman (Willem) III 149 Speenhoff (J. P. H.) I 242 Spengler (Albert) III E 60 Spengler (Laurens) III 358, E 60 Spengler (W. A.) III 418 Van Spengler (Jhr. J. T.) I 332 Sperwer III E 27, 29 Van Speult (Herman) IV 221, 364, E 8, 29 Van Speyk IV 73, 74, 113, 123, 124, 133 Van Speyk (Adriaan Johannes) IV 56 Van Speyk (Jan Carel Josephus) I 7, 312, 323, 340, IV 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, £29 Sphaera Mundi II £ 30, III 71, £ 41 Sphynx I 119, III £ 30, 68 Spiegel II £ 22, 27, 32, 39,41, III11, 87, £ 70 v. d. Spiegel (Adr.) III 62 v. d. Spiegel (Laurens Pieter) I 275, III 351 Spiegelsbosch III 230, 232, £ 17, 31 Spiering (Fran^ois Ewout) III 233, £ 60 Van Spilbergen (Joris) I 225, IV 215, 344, 345. 346. 356, 357, E 29 Spinola (Ambrozio) II 77, 78, 97, 119, 121 Spinola (Fred. en Franciscus) I 102, 125, II 97, 100, 101, 102, 103, £ 18, 34 Spion (Sappeur) I 316, III 232, 288, 293, 43» 477» E 59» IV 29, 30 Spoors (Jacob) I 299, III 377, 403 Spragg(e) (Sir Edward) II 368, 387, 390, 391, III 14, 18, 27, 30, 31, 32, 33, 39, 40, 41 Sprenger (Querijn) III 66 Sprinkhaan III 463, £ 30 Van Staaten (Hans) II 206 Van Stabel (Charles) I 292 Stachouwer (Frederik) I 204, II 346, 359, 366, 368, £ 42 Stad Antwerpen IV 64 Stad Utrecht II £ 10 v. d. Stadt (Engel) III 477 Stadt en Lande I 264, 269, II £ 6, £ 41, 43, III 143, 338, £ 39, 68 Sta(e)ring (Everhard Christiaan) III 287, 291, 298, 329, 331, £ 61 Stapel (Dr. F. W.) II 230, 234, 236, IV 211, 223, 347, 353 (Van) Stapel(s) (Geleyn) IV 273, £ 29 Stapleton IV 123 Star I 132/133, II 160, IV 362 Star (Enno Doedes) II 324, 326, 372, 384, 389, 391, £ 42, 50, III 20, 34, 39, 91, 92, 118, Z19 Staringh (Anthony Hendrik Christiaan) III 287, 290 320, 321, 322, 330, £ i2,14,19, 2$, 30, 61, 72, IV 409 Staringh (Damiaan Hugo) I 274, III £ 61 Starrenburg III £ 26 De Stassart (Goswin Joseph Augustin, baron) III 505, 506 Staten Generaal I 291, III 118, 367, 369, 382, 385» 386, 3?9> 392» 435» E x4, 381 44, 62 Staveren II E 6,18, 32, III 21, IV 85 Stavorinus (Jan) III £ 36, 61 Stavorinus (Jan Splinter) III 314, £ 61 Steden II E 48 Steeling (Jan) III £ 61 Steenbergen II £ 21, 33, III 12, 90 Van Steenbergen (Willem Albertus) III 480 Steenis (Hendrik Cornelis) III 251, £ II Steinbach (Jacob) II 132, £ 43 Steinbach II £ 43 Stellingwerf (Auke) I 204, 206, 208, II 345, 346, 349, 351. 352. E 43 v. d. Stel (Simon) IV 222 Stelte (Andries) III 133, £ 62 Ster IV £ 9 Stevin (Simon) 11 76 Stewart (James) III 238 Steyn Callenfels (Hartmann Gottfried baron van) IV 268, 271, 273 Stier I 119, 346 Stinstra (Ate Intes) II 347, 348, 351 Stirling (Sir James) IV 88 Van Stirum (Frederik Willem, graaf van Bronckhorst) I 238, III 87, 100, 101, 102, 103, 107, 121, 122, £ 57, 62 Van Stöcken (Jan Hendrik) III £ 62 Stoer bar endt II 206 Stolwijk (Pieter) III 66, £ 62 Stoomloodsboot No. 12 IV 181 Stoomloodsboot No. 14 IV 181 Stopford (Sir Robert) III 499 Story (Samuel) I 122, 282, 291, 296, 299, III 367» 385» 386, 389, 391, 392, 393, 397, 406, 407, 408, 409, 410, 411, 412, 413, 414, 415, 416, 417, 419, 420, 421, 423, 475, 496, £ 10, 14, 20, 34, 35, 37, 38, 50, si, 53, 54, 58, 62, IV 18 Stoute III £ 35, 71 v. Straalen III 316 Van Straalen (Hendrik Jan) IV 434 v. d. Straaten (Jacob Adriaan) III £ 62, IV 18 Strachan (Sir Richard) III 481 Strickland (Sir Roger) III 106 Strickland (Walter) II 165, 166 Strijen (Harmen) IV 369 Stuart (James) III 146 Stuart(Karei Eduard) 1245, 273, III235,239, £ 12, 17 Stuart (Maria) II 120, 152, 270 Stuart (Mary) II 75, 78 De Stuers (Hubert Joseph J«an Lambert, ridder) IV 74 Stutger (Jan Hendrik) III 288 Stuyvesant (Pieter) IV 324 De Suffren (Pierre André, St. Tropez, dit le Bailly de Suffren( III 278, IV 433, 434 Sumatra I 120, 347, 357, 360 IV 53, 79, 98, 121, 126, 133, 139, 147, 184, 190, 191, 194, £ ,5» 22 Sumbawa IV m, 129, 163, 164, 167, 168, 171, 172 Sumter IV 85 Superb IV 18 Suriname I 321, 361, III 45, 48, 440, 441, £ 46, IV 61, 63, 97, 109, 110 Surprise III 288 Sussex III 144 Sutherland I 340/341 Suzannah II 386 Swaen IV 314, 315, 362 Swaen (Rudolf) III 161, £ 63, 64 Swan IV 359 Swanenburg II 348, III 45 Swart (Hendrik Claes) II £ 43, III £ 48 Swart (H. N.) IV 126 Swart (Jacob Andriesz) II £ 43 , Swart (Jacob Corns.) II £ 43, III 10 Swart (Jacob Pietersz) II £ 43 Swart (Jan) II £ 44 Swart (Volckert) II E 44 Swartenhondt (Jochem Hendricx) II131, 132, E 5, 17, 3°, 42, 44, 50» IV 202, £ 30 Sweers (Isaac) III158, £ 63 Sweers (Isaac) I 276/277, II 293, 319, 336, 357» 359, 364» 365» 368, 371, 374, 381, 384, £ 44, III 9, 13, 20, 22, 23, 32, 33, 34, 39, 40, 41, 43, 158, £ 36 Sweerts de Landas (Jacob Dirk) III 508 Van Swieten (J.) IV 78, 81, 82, 147, 148, 150, I5i Swiftsure II 362, 373 Van Swinden (Jan Hendrik) I 293 Swol II £ 27, IV 291, 295, 307, 309 Van Swoll IV 140 Sybille Antoinette III 418, 435, £ 32 Sydney IV 187 Sylvester (Willem) III 264, 318, 319, 320, 369» 371» E 23, 28, 32, 41, 54, 63, 73, IV 409 Sylvia III 498 Symons (Dirk Symonsz) zie Van Uytgeest T Tabanan IV 183 Taelman (Abraham) III 130, E 63 Taelman (Jan) III 235, 244, 245, £ 63 Talleyrand (Charles Maurice de Perigord, prince de Benevent) III 460 Talmash (Thomas Tollemache) III 139 Tamarica IV 291 Tamarlan II 175 Tamiang IV 122 Taneman II 300 Taroenadjojo IV 416 Tasman (Abel) II 203, 230, 232, 233, 234, 235, 236, £ 45, IV 12, 389, £ 30 Tayoean IV £ 32 Teddiman (Thomas) II 352, 354, 355, 356, 368, £ 9 Teengs (Jacob) III 161, 182, 204, £ 64 Teengs (Jacobus) III 182, 199, 200, 230, £ 64 Teget(t)hoff (Wilhelm, Freiherr) I 114 De Telles (Don Antonio, de Menezes) IV 330, 377» 379» 380 Temple (William) I 41, 213, III 13 Tengbergen (H. F.) IV 85 Ter gouw IV 414 Terhorst- III 229 Termeer III £ 64 Terrible III 125 Terschelling IV 375 Tetsinck (Hendrik) III 473 Texmar (Adam) IV 324 Teyler van Hall (A.) III 477, 478 Van Teyn (H. K. F.) IV 162 Theseus III 440 Thetis III 254, 274, 320, 370, 477, £ 24, 30, 42, 68, IV 257 Thibault (Orlando) IV 378, £ 30 Thiel(A) III 476 Van Thienen (Mijndert) III 15 Thistle III 455, £ 12 Tholen (of Tertholen) II £ 30, III60,114, 360, £ 34, 41, IV 307, 308, 309, 377 Thomasz (Hendrik) II 40, 41 Thomson (L. W. J. K.) IV 118 Thorbecke (Mr. J. R.) I 331, 332, 336, 340 Thijsz (Jan) IV 385, £ 30 Thijsz (Maarten, alias Anckerhjelm) II 158, 159, £ 45, IV 267, 269, 270, 271, 273, £ 30 Tiberius (Rom. keizer) II 8 Van Tienhoven (G.) I 348, 349 Tiger II £ 50, III 49 Van Til (Jacob) II 53 Tilsit (zie: Neptunus) Tippo (sultan) IV £ 15 Titsingh (Abraham) I 139 Tjerk Hiddes de Vries III 332, 379, 385, 386, 390» 39i» E 4, 75 Tobago III 227, £ 22 Tobyas (Thomas) II 357, 382, 386, E 45, III 11, 63, 64, 72, E 37 Toekoe Oemar IV 149, 150,* 157, 158, 159, 160, 161, 163, 164, 165, 166, 167, 170 Tolck (Jacob Pietersz) II 162, 163, 164 De Toledo (Frederik) IV 237, 238, 263, 264 Van Toll (Hendrik) III 119, 148, 155, E 64 Tonnant III 31 Tonijn III 61, E 44 Torbay III 177 Torck van Roosendael (Lubert) I 248 De Torres II 96 De Torres ( Luis Vaez) II 230, 236 lorrington (lord) zie Sir ArthurHerbert De Tourville (Anne Hilarion de Cotentin, graaf) III 19, 87, 90, 112, 113, 117, 119, 122, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 134, 135, 136. 137. z44> Z4S> z47i E i6> 33, 39, 3°, 52, 57, 62, 68 Toussaint (Pieter) III E 64 Toussaint Louverture III 433 Trave III 507, E 42, 61 Tremendous III 372 Treslong (Otto) II 366, E 45 Van Trier (Hendrick) II 53 THomphe IV 412, 414 Trip I 81, 82, II 158 Trip (Dirk) I 247 Triton III 143, E 17, 52, IV 46, 47, 63, 182, E 8, 21 Triumph II 353, III 387, 393 Troelstra (P. J. I 367 Trollope (Sir Henry) III 384, 394 Tromp (of Admiraal Tromp) I 120, 351, 357, 358, 360, III 329» 369» 375» 494» E 24, 25, 27» 47» 67, IV 32, 33, 37, 39, 40, 41, 113, 133» 134» *35» 137» i38» 160, 166, 167, 171, 172, 178, 183, 184, 185, 187, 190, 192 Tromp (Cornelis) I 52,193,194, 203, 204, 205, 208, 209, 210, 216, 2x7, 218, 219, 224, 227, 228, 238, 250, 294, 372, II 286, 287, 288, 34» 315» 324» 325» 327» 337» 346» 347» 350, 35i» 352, 359» 360, 362, 363, 364, 366, 367, 368, 369, 370, 371, 372, E 5, 7, 8, jo, 13, 16,17,18, 23, 26, 33, 35, 36, 37, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 48, 52, III 20, 26, 27, 28, 29, 30, 3i» 32, 33» 34» 39» 40, 41. 4*» 57» 58» 59» 73» 74» 75» 76» 77» 78» 8o» I02» 105, 118, 155» 294» 397» 466, E 31,36,37,54,59,67,70 Tromp (F. C.) I 344 Tromp (Harpert) II 107, 298, E 46 Tromp (Maarten Har per tsz) I 84, xio, 131, 132/133» 140, 141» 171» 176, 177» *79» 181» 182, 184, 187, 190, 191, 192, 193, 194, 209, 227, 250, 294, 371, II 100, 107, 124, 125, 133» 134» J36, 137» *38» 139» 140, 141» *42» 143, 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 152, 153» 154» 164, 165, 166, 271, 272, 273, 274, 275, 276, 277, 279, 280, 281, 283, 284, 285, 286, 290, 291, 292, 293, 294, 295, 296, 297, 298, 299, 300, 301, 302, 303, 367, E 5, 6, 9, jo, 12, 14, 15, 16, 17, 22, 23, 25, 26, 27, 2*> 30, 37» 38, 39, 43, 45, 46, 47, 4&, 49, 52 III 29,118, 199,294,397,466,IV 206, 263, 270, 310, 333, E 5, 6, 9,14,16, 19, 22 Tronchin (Cornelis Cornelisz Alexander) III E 66 Trouw II 242, 243, 244, 245, 250, 251, 252, 253» 257, 259, 260, 261, 262, 263, 264, 265, IV 325, 362 Van Troyen (B. D.) IV 87 Van Troyen (Jan) II 42 Truguet (Laurent Jean Fran$ois, comte) III379» 38o, 494» 50i» 53» 504» 505» 506,508 Truytmans (Joan) IV 398, 399, E 30 Truscott (William) III 288 Trijntjes (Jacob) II 53 Tsang-Kai Tsjek IV 191 Tucker (Thomas Tudor) III 498 Tulleken (Jan van Hogenhouck) III 340, 341, 419, E 42, 44, 59, 66, IV 12, 13, 14, 30 Tulpenburg IV E 12 Le Turcq (Pierre) III 305, 306, E 66, 75 Turenne (Henri de la Tour d’Auvergne, vicomte de) II 313 Tuyll van Serooskerke I 238, III 151 Tuymelaer III 498 Twent (Anthony Cornelis) III 418, 485, 486, 503, E 67 Twickelo III 228, E 33 Twisk (Jacob Pietersz) II 357 Tijdverdrijf II E 6, 41, 31, III 103, E 62 Tijger III E 13, 18 Tijloos (Cornelis) III E 67 Tysla IV 181 u Uggla (Clas) III 76 Ulrica Eleonora (koningin Zweden) III 224 Unie I 272, III 188, 303, 418, 477, 478, E 72 Unity II 386, 388, E 12 Urania I 323, 340 Urk IV 403 Ursijn (Johan nes) IV 419 Usselinx (Willem) I 40, IV 199, 200, 202 Utber (Richard) II 368 Van Utenhove (Anthonie) II 42 Utrecht (Pieter Paulus) I 125, 303, 350, 359, 360, II 198, 348, 361, E 10, 23, 29, 31, III 107, 209, 313, 314, 403, 409, 412, 415, 446, 472, E 11, 16, 32, 38, 52, 54, 55, 59, IV 110, 118, 130, 270, 330, 343, 344, 379, 380, E 20, 31 Uytenhove III 57 Van Uytgeest (Dirk Symonsz) IV 249, 250, 251, 252, 267, E 13, M, 31 V Vaillant (Jan Olphert) III 322, 351, 358, 366, E 13, 67, 69 De Valbelle (Jean Baptiste) III 78, 84 Val(c)k I 156, II 53, III 264, 274, 320, 335, 379, 418, E 3, 17, 63, 66, IV 84, 327, 354, E 30 Valk (Pieter) III 226 Valkenberg III E 30, 71 Valkenburg III 374 Valkenburg (Jan) III 377, 486, E 67 Valkenburg (Johan) II 333, 334, 335 La Vallière (Frangois Louise de la Baume le Blanc, duchesse de) I 128 Vanguard I 49 Vastenou (J. H. C.) IV 126 Vauban (Sebastien Leprestre, seigneur de) II 313, III 140 De Vayonne (Francisco Diego Bazan y Benavides, markies de Bayona) III 85 Veenmol IV 422 De Veer (Abraham) III 455 v. d. Veer (Cornelis Symonsz) IV 382, 383, E 3, 4, 31 De Veer (Gerrit) I 18, II x86, 188, 191 De Veer (Hendrik) III 193, E 68 Veere (of Terveere) IIE 9,16, 24, 28, III192, 202, 227, 258, E 10, 15, 25, 28, 47, 61, IV 249, 359, E 22 Veere (Francis) II 77 v. d. Veken (Johan) II 241, IV 201 v. d. Velde (J. C. H.) IV 80 v. d. Velde (Willem) II 3x6, 360, 367 v. d. Velden (Jacob Andries) III 262, E 68 v. d. Velden (Jan) III 357, E 68 Veldmuys (Pieter Jansz) II 152, E 46 Velleda II 8 Velsberg (Daniël) III 475, E 68 Veluwe III 177, 192, E 16 Vendome (Louis Joseph, duc de) III 147 Venerable III 387, 388, 389, 391, 393, 395 Vening Meinesz (Dr. T. A.) IV 193 Venus III 262, 288, 343, 368, 370, 379, 380, 418, E 6, 22, 37, 52, 66, IV 26, 32, 35, 41, 42, 84 Verbaan (Daniël) III 304, E 68 Verburgh (Dirck Gerritsz) II E 46 Verburgh (Jan Gideonsz) II 277, 284, 297, 319» 344» 359» E *4, 46 Verdooren van Asperen (Gerrit) III 358, 388, 397» 479» 483» 495» 502, 508, 511, E 51, 69 Vereenigde Provinciën IIE 8, 43, IV 269, E 20 Vergulde Roos III E 52 Vergulde Snoeck II E 44 Vergulde Son(ne) II 151, E 52 Vergulde Walvis I 324/325 Verhaef (Jan Aertsz) I 194, II E 47 Ver hoef f (Pieter Willemsz) II 107, E 24, 47, IV 233, 353, 354, E10,15,17, 30, 38,31,34 Verhuell (Carel Hendrik) I 274, 284, 285, 290, 300, 301, 302, 304, 305, 306, 307, 308, 316, III 198, 351, 352, 406, 421, 435, 460, 461, 462, 463, 464, 465, 466, 468, 469, 470, 471.473.478,479.480,486.489.493.495. 498,501,503,504,505,506,507,508,509, 510, 511, E 7, 13, 14, 15, 30, 33, 33, 34, 35, 28, 30, 31, 33, 43, 47, 48, 49, 53, 53, 54, SS, 56,59, 60, 67, 69, 7o, 71, 73,75,76, IV E19 Verhuell(Christ. Ant.) 13019III322,461, E69 Verhuell (Quirijn Maurits) III 471, E 69 Verhuist (Rombout) I 221, III 86, 88 Verken II E 10 De Verne (Abraham) IV 202 Verne (Jules) I 1x5 Vernieler III 423 Vernon (Andries) IV 237, 238, 242, E 31 Vernon (Edward) III 239 Verschoor (Jan Willemsz) IV E 31 Verschoor (Nicolaes) III 80, 83, 84, 89, E 70 Verschuur (Joost) II E 47, III xx Verspreet (Abraham) IV 399, E 31 Verspijck (Jhr. G. M. )IV 80 Vertrouwen (zit: Erfprins van Brunswijk) Verveen (Dirck Querijn) II E 47 Verveer (Jan) IV 85 Verveer (Mathias Jacobus) III E 70 Verwachting III 336, 337, 343, 418 Vesuvius I 322, IV 77, 85, 129 Veteran III 387, 389 De Veth (Lucas) III 222, E 27, 35, 57, 70 Vetter (J. A.) IV 133, 150, 167 Viborg III E 17 Vice Admiraal III 285 Victor III 454, 455 Victoria II 315, 316, III 450 Victorieux III 135 Victory III 238 Vidal (Andrea, de Nigreiros) IV 326, 333, 376 Vieira (Joao Fernandez) IV 326 Vigos III 183 Vikinger I 99, 100, II 9, 10 De Villaret Joyeuse (Louis Thomas, comte) III 353» 354, 434 De Villars (Claude Louis Hector, duc) III203, 434 De Villeneuve (Pierre Charles Jean Baptiste Sylvestre) III 459, 467, 468, 472, 473 De Villette (Gabriël Claude, graaf, Mursay) III 1x3, 125, 187 Vincy (Leonardo da) I 115 Vink (Jacob Volckertsz) II E 14, 47 Virginia III E 27 Virginie III 456, 457, 498, E 11 De Virieu (Alexander Gijsbert Cornelis) II E 48, III E 70 De Virieu (Dominicus) II E 48 Vis (Cornelis) III E 70 Vis (Pieter) III 357 Visscher IV 389 Visscher (Frans Jacobsz) II 233 Visscher (Hendrik) III x88 Visschersherder II 377, 378, 379 Visscherij (Groote) I 34, 46, 54, 58, 66, 126, 130, 238, 249, II 19. 24> 3». 87, 155. IS6, 173. 3«>4. 337, E zz> 37, 46, 50, III XS9,181, 193, 242, E 5 Visscherij (Kleine) I 16, 34, 46, 51, 54, 58, 66, 126, 130, 177, 201, 217, 238, 244, II 87, 102, 156, 157, 163, 173, 182, 275, 294, 306, 37S, E 6, 30, 40, 50, III 63, 121, 137, 193, 199, 234, 242 Vitellius (Rom. keizer) II 8 Vivere (Coutenho) IV 378, E 31 Vivonne (Louis Victor de Roche Chouart duc de Montemartet) III 78, 90 Vlaardinge(n) III E 11 Vlacq (Dr. Pieter) IV 374, 376, E 8, 21, 32 Vlacq (Roemer) III 65, 70, 181, 182, 232, E 9, 22, 64, 70, 73 Vlaming (Friedland) I 316 De Vlamingh (Willem) II 231 Vlasblom IV 291 Vleermuis III 463 Vlieboot I 83, 104, 110, 179, II 62, 75 Vlieg III 458, E 4, 38, 62, 69, 75 Vliegend Hert II 41 Vliegende Visch III 371, 440, E 29, 32, 56, IV 54. 55. 61 Vlieger (Hendrik Jansz) II 136 Vlies (Christiaan) III 146 Vlissingcn II E 9, 24, 32, III E 37, 73, IV 324. 378. 379. 380, 394. 43». 431 Vlissinger III 305, 307, E 66, 73 Vloo (Peter) II 135, 136, E 48 Vlug I 119 Vlugh (David) II 371, 384, 386, 387, E 37, 48, III 20, 26, 27, 28, 29, 32, 42, E 38, 54 Vlugh (Thomas) II E 48, III 42, 57, 61, 102, 103, 110, E 44, 54 Vlugheid III 367, 368 V. O. C. I 9, 10, 15, 16, 26, 40, 59, 65, 117, 121, 124,126, 129,131, 133, 139, 144, 177, 199, 212, 217, 220, 244, 249, 253, 268, 274, 308/309, 332/333, II78,100,105,106,136, 144, 145,147, 154,161,162, 173, 180,195, 196, 197,198, 205, 229, 230, 232, 233, 259, 277, 280, 330, 344, 352, 353, 355, 356, 359, 375, E 3, 8, 9, zz, z3, 23, 24, 26, 30, 32, 38, 4Z, 45, 47, 5», Hl 16. 25. 43, 45. 55. no, 135. 155. 193. 229, 241, 278, 298, 304, 313, 314. 315. 3x6, 317. 318, 319. 320, 321, 352, 428, 435, 445, E 4Z, 5, 8, zz, 14, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 32, 42, 4j, 48, 31, 57, 58, 61, 63, 64, 67, 76, IV 8, 28, 30, 31. Registeropgaven V.O.C. over de aan haar gewijde hoofdstukken zijn niet opgenomen. Voet (Harmen) IV 420, E 32 Vogel Phoenix II E 12 Vogelpoot (Gerardus) IV 82 Vogels (F.) II 42 Vogel Struys II 277, 278, 293, E 6,16, IV E 5 Van Volbergen (Anthonie Johan) III 272, 274. 336, E 7J Volckertsz (Jacob Jan, de kaper) III 9 Vollenhoven III E 46 Vollenhoven (Hendrick) II 371, E 48 VoUigeur III 472 v. d. Vondel (Joost) II 125 Voorbeytel Cannenburg (W.) I 10, 372 v. d. Voort (Jacob Louis) III 244 Voorzichtigheid III 32, E 17 Voorzorg III 427, E 47 Vos III 479, E 19, 25, IV 178, 189, 243 Vos (J.) IV 86 Voshol III 102 Van Voss (W. A.) III 418, 419 Vranck (Claes) IV 291 Vre(e)de II277, 386, E12,32,40,43, III161, 433.444. E63 Vrede van Breda III 9 Vredelust III 418 Vredenhof III E 20 Vrede en Rust III E 8 Van Vreeland (George) III 475 Vrek (Jan Cornelis) II 352 Vriendschap III 355 De Vries (G. Azn.) I 340 De Vries (Hidde Sjoerdsz) III 136, 142, 143, 151, E zz, 33,68, 71 De Vries (Maarten Gerritsz) IV 222, 388, 389, E 32 De Vries (Tjerk Hiddes) I 208, 209, 210, II 346, 347, 351, 352, 359, 362, 368, E 48, III 142 Vroom (Jacob) III 27 Vrouw Catharina Wilhelmina III 272 Vrouw Magdalena III 307, 308, E 53 Vrouw Maria III 369 De Vrij (Hendrik) IV 428 Vrijheid I 273, 295, II E 6, 12, III 90, 116, 329,330,33X. 333.343.379.385.386,389. 390, 391, 392, 394, 504, E 42, 43, 53, 54, 58, 59, 61, 68, 73 w Waakhond IV 307 Waakzaamheid III 298, 353, 354, 379, 385, 404, 405, E 9, 23, 28, 41, 52, 67 v. d. Waayen (Jan) III 230, 231 Wachtmeister (Hans, graaf) III 170 Van Waerdenburgh (Jhr. D ieder ik) III £ 71, IV 259, 264, 265, 266, 267, 274 Waesdorp II E 36, 39, 47 Wageningen III 226, 227, 230, E 57, 64 Wagensveldt (Pieter Pietersz) IV 374, E 32 Wager (Sir Charles) III 233 Waghenaer (Lucas) I 20, 39 Wagter III 498, IV 343, 344 Wakende Boei IIIE 67 Van Walbee(c)k (Johan) IV 267, 272, 274, 285, 286, 317, E 32 Walcheren II E 19, III zxx, 254, E 14, 28, IV 250, 251, 269, 358, 374, E 22 Waldeck (Johan Hendrik) III 412 Van Waldersee (Alfred, graaf) IV 115 De Wale (Jan, Cruyck) II E 49 v. d. Wal (Anthony) III 355 Walraven III 243 Wanderpoel (Herman Dircksz) IV 419, 420, E 33 Wapen van Alkmaar III £ 7 Wapen van Amsterdam IV £ 20 Wapen van Arnhem III £ 54 Wapen van Campveer IV 413 Wapen van Enkhuizen II £ 48, III £ 36, 38 Wapen van Friesland III £ 45, 54 Wapen van Goes II £ 35 Wapen van Haarlem IV £ 18 Wapen van Hólland II E 9 Wapen van Hoorn II £ 34, IV £ 32 Wapen van Leiden III 69, 70, £ 23 Wapen van Medemblik III 133, 135 Wapen van Monnikendam III 103, £ 36 Wapen van Nassau II £ 48, 52, III £ 36, IV 330 Wapen van Rotterdam III £ 22, IV £ 9, 23 Wapen van Utrecht II £ 41, 48, III 114, £ 7, 60 Wapen van Zeeland IV £ 3 Wardenburgh (Jan Friedrich Carl) III 466, 471, £ 71, IV 18, 47, 73 Warmont (Willem Adr.) II 280, £ 49 Warnsinck (J. C. M.) II 39, 353, 376, III 39 Warren (Sir Peter) III 242, 243 Warrior I 114, 288, 335 Warwick (Richard, duke of) II 22^ £ 10 Warwick (Robert Rich., earl of) II 164, 166 Van Warwijck (Wybrandt) II 231, IV 216, 346» 354» E 7, 14, 33, 34 Washington (Staten-Generaal) III 369, 403, 411, 412, 417, £ 14, 23, 50, 62 Wassenaer (Audacieux) I 363, II £ 12, 29, III 313, 385, 386, 389, 391, £ 16, 25, 33, 40, 64, 65, IV 10, 22, 24, 47, 48, 56,87,E28 Van Wassenaer (Jacob, van Obdam) I 8x, 171, 184, 189, 191, X94, 196, 203, 204, 206, 209, II 303, 3Mt 315» 316, 317, 318, 319, 320, 321, 323, 337, 338, 345, 346, 347, 348, 349» 350, 351» 383, E 5, 6, 7, 9, 10, 19, 2if 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31f 33, 35, 39, 43 44, 46t 47, 48, 49, 50, 51, III 73. 74. E 23, IV £ 12 Van Wassenaer (Jan Gerrit, baron) I 238, 239, III 163, 172, 173, 174, 176, 180, 182, 183, 188, 193, 195, 196, X99, 203, 205, 224, 231, 236, £ 27, 72 Van Wassenaer (Willem, baron, heer van Spanbroeck) III 177, 231, 232, 236, 251, 252, 254, 279, 280, 296, £ 17, 61, 62, 72 Van Wassenaer (Willem Lodewijk, baron van, heer van Starrenburg) I 238, III x6x, 162, 163, 177, 178, 182, 183, 188, £ 24, 64, 72 Waterdrincker (Sybrandt) II 302 Waterdrincker (Sybrandt Barentsz) II 158, E 49 Watergeus IV 121,122,147,151,153,154,155 Watergeuzen I 37, 83, 104,160, x6x, 162, 167, 170, 179, II 23, 32, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45.46, 49. 61, 63, 75, 99, 206, 214, 215, 219, 223, 224, 244, 260, £ 6, 8, 9,11,13,15,17, 18, 20, 23, 31, 32, 33, 34, 38, 39, 42, III 340, IV, 24, 403 Waterhond III £ 71 Waterland III 132 Waterloo (Pultusk) I 3x6, IV 47, 48, 63, £ 5 Watervliet III £ 22 Weddell (John) IV 365 Weerd (Groote) II 24 De Weert (Sibald) II 242, 244, 246, 250, 251, 252, 253, 254, 255, 256, 259, £ 49, IV 346, 347, £ 24 Weerwraak III 409, £ 42 Weesp (of Wesep) III 140, IV 366, 367, 395 Weldam III 158, £ 63 Van Welderen(Lodewijk Marie,graaf) III286, 288, 294, 303, £ 72 Welgelegen IV 431 Welvaren III £ 32, 49 Wentholt (J.) I 353, 354. 355 v. d. Werff III £ 38, IV 26, 27, 41, 43, £ 21 v. d. Werff (Jan Adriaensz) II 300 v. d. Werff (Pieter Adr.) II 62 Wesp III £ 14 Wesi-Cappel IV 24, 369 Westr-Friesland II £ 33, 34, 48, III 103, 1x4, IV 349, £ 18, 33 Wester dij kshorn III £ 50, 62 Westergo III 21 Van Westerholt (Alexander Jan Augustus, baron) III 424, £ 72 Wes ter ou wen van Meeteren (J. J.) IV 81 Westerveld (E. P.) I 355 Westerwolt (Adam van) IV 378, 379, 380, 381, 382, E 10, 19, 30, 33 Weststellingwerf III £ 17 Wezer III 507, £ 13 Wheeler (Sir Francis) III 144, 145 Whetstone (Sir William) III 193 Whiteaker (Sir Edward) III 205, 209 W. I. C. I 9, 10, 15, 16, 40, 59, 176, 177, 186, 188, 204/205, 206, 220, 268, 304, II 100, 115, 116, 122, 132, 133, 136, 144, 145, 147. 154» !58, x6x, 162, 173, 198, 324, 330, 331, 333, 375, E 3, 7, *3, 24, 25, 27, 29, 31, 42, 45, 50, III 16, 344, £ 21. Registeropgaven der W.I.C. over de aan haar gewijde hoofd— stukken zijn niet opgenomen. Wichers (Jhr. H. L.) I 341 Wicquefort (Abraham de) I 144 De Widt (Thijs) III 182, 200, £ 73 Wieder (Dr. F. C.) I 19, II 259 Wieringen IV 378 Wiertz (Franciscus Jacobus) III 288, 320, 37». E 33, 37, 73 Wiese (Albertus Hendrikus) III 449 Wiggerts (Olphert) III 388, 463, E 73 Wiglema (Schelte) II 293, E 49 De Wildt (Gideon) I 204, II279, 319,325,326, 329, E 44, 45, 49, UI E 63 De Wildt (Hiob) I 226, 241, III 104 Wilhelmina (Ambitieust) 1316, III369, E 19, IV 32, 39, 40, 41, 43, 114, 115 Wilhelmina (koningin der Nederlanden) I 359, IV 114, 117 Wilhelmina (prinses Pruissen) I 257, III 341 Willaumez (Jean Baptiste Philibert, comte) III 53. S°4 Willebrordus I 67 Wittekens (Jacob) II E 24, IV 233, 234, 235, *36. 237, 354» E z5> *7, 33 Willem I (Couronne) I 316, III 188, 369, 503, E 44, IV 24, 64, 74 Willem I (graaf Holland) II 12 Willem I (koning der Nederlanden) I 7, 64, 65, 282, 288, 289, 290, 307, 308, 309, 310, 311, 312, 316, 317, 318, 321, 325, 326, 330, 373, III 411, 413, 418, 421, 498, 508, 509, 511. IV 7. *3. t4. 54. 55. 62, 63, 64, 73. 75. 9», 95. E *9 Willem I (stadhouder) 137,153,155,160,161, 162, 163, 164, 165, 168, 170, 179, 223, 371, II 31, 32, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 49. 50. 54. 55. 57. 59. 60, 61, 62, 63, 64, 65, 67, 68, 73, 74, 75, 119, 120, 123, 269, E 8, 20, 28, 31, 32, 33, 38, 42, III 108, 173, IV 96, 205 Willem II (graaf Holland) II 13 Willem II (koning der Nederlanden) I 310, 311, 312, 326, 328, 329, 330, 331, 332, 338, III 5X1, IV 54, 87, 88, 9