Hoe Wim meehielp :: DOOR HERMANNA :: MET ILLUSTRATIES VAN WILLEM HARDENBERG UITGAVE •• H. TEN BRINK •• ARNHEM BIBLIOTHÉËKCëiNïiiAL! ai NIEUWE ZONDAGSSCHOOL-SERIE ONDER REDACTIE VAN A. L. GERRITSEN. HOE WIM MEEHIELP =ZZZZ DOOR zzm HERMANNA. GEÏLLUSTREERD DOOR W. HARDENBERG. UITGAVE H. TEN BRINK ARNHEM. IN DEZE SERIE ZIJN OPGENOMEN: VAN KERSTLICHTJES, door Hermanna. HOE WIM MEEHIELP, door Hermanna. DE QOUDLEEREN SCHOENTJES, door Hermanna. PAU'S KERSTGANG, door Hermanna. POPPELIJNTJE, door W. A. G. J. Gilles. STO.VIPEJAN, door W. A. G. J. Gilles. Gecartonneerd. GEWONE JONGENS, door Henri Hooqlandt. Gecartonneerd. ECHT GEBEURD, door J. L. F. de Liefde. BETER ZOO, door J. L. F. de Liefde. TRUUSJES PLATEN, door A. N.-S. WAT HET TURFSCHIP BRACHT, door A. N.- S. Gecartonneerd. KERSTKAARSJES, door E. Palma. VAN DONKERE DAGEN, door W. Blomberg - Zeeman. Gecartonneerd. WIM EN MIEN, door W. Blomberg - Zeeman. LUCIUS, naar het Duitsch van V. M. Viator door A. L. Gerritsen. Gecartonneerd. HOE WIM MEEHIELP. „Niemand is te klein om wat voor een ander te doen," stond er in het verhaaltje, dat Wim Grootmoeder verleden Zondag had voorgelezen, toen hij bij haar op visite was. ,,En ook is niemand er te arm voor," had Grootmoeder er bij gevoegd. Toen was Wim, in zijn ijver om toch maar duidelijk en ,,mooi op toon" te lezen, daarbij niet blijven stilstaan, maar nu moest hij er gedurig aan denken. De juffrouw op school had van de zending verteld van de kinderen. heel ver weg, over de zee, die dikwijls zoo bang zijn voor booze geesten en allerlei akelige dingen, omdat ze niet weten dat God, Dië ook hun leven bestuurt, hen liefheeft. Zij kennen de mooie verhalen uit den Bijbel niet over Abraham, Jakob en Mozes,.... en over het leven van den Heiland, Die de kinderen zegende. — Als zij dit alles wisten, zouden zij stellig veel gelukkiger zijn en hun ouders ook. Daarom gaan de zendelingen uit naar die vreemde landen om den menschen en kinderen te vertellen van Gods liefde en kun allerlei goeds te leeren. De menschen in de Christenlanden, die niet zulke verre reizen kunnen doen, willen toch ook graag hieraan meehelpen en brengen 't geld bijeen, dat noodig is voor het zendingswerk. Maar er is heel, heel veel voor noodig, telkens weer meer. — En niet ieder kan een Jieelvboél geven.... Nu had de juffrouw van Wims klas toch zoo'n mooi plan bedacht; ze had er al met den hoofdonderwijzer en de andere onderwijzers en juffrouwen over gesproken en die hadden 't allemaal ook erg best gevonden. Ze wou een bazaar houden, waarvan de opbrengst voor de zending zou wezen. Daaraan zouden allen kunnen meehelpen — en — — vele kleintjes maken één groot De kinderen waren dadelijk vol ijver voor 't plan geweest. De juffrouw had t hun heel smakelijk voorgesteld en gezegd, dat ieder van hen er iets toe zou kunnen bijdragen; niemand was nu eens te klein om mee te helpen. Toen had Wim op eens moeten denken aan wat Grootmoeder gezegd had: niemand te klein, maar óók — niemand te arm om wat voor een ander te doen. Wim was klein en... Wim was arm, ja, zelfs heel arm; Moeder was weduwe en had een harden dobber om door de wereld te komen. Moeder kon dus geen geld en ook geen andere dingen geven voor „Juffrouws winkeltjes." Want zóó had de juffrouw 't haar klas uitge- % legd: een bazaar was eigenlijk een verzameling winkeltjes en wat daar verkocht werd, was bijeengebracht door vriendelijke menschen, die 't óf zelf gekocht, óf eigenhandig gemaakt, óf wel afgestaan hadden uit hun eigen kast. Maar dan mocht er natuurlijk geen enkel gebrekje aan zijn. Een van de kinderen riep: ,,Juffrouw,'ik heb thuis een vaasje, maar er is een hoekje uit!" Toen legde de juffrouw 't meteen nog eens aan allen te zamen uit, dat iets, waar ook maar een kleinigheid aan mankeerde, niet voor den bazaar zou kunnen dienen. Wims gezichtje betrok. Hij dacht aan de beeldjes op Moeders kast, die hij Moeder had willen afbedelen en nu kon dat niet, want 't eene poppetje miste z'n neus en 't andere een stukje van z'n arm . 't Was erg verdrietig, want liij wou toch zoo graag wat geven. De juffrouw vertelde verder hoe ze doen zouden. — — Als alles ging zooals zij 't zich voorstelde zou er zeker een aardig sommetje bij elkaar komen. Wat heerlijk als de kinderen dan konden denken: ,,daar hebben wij óók aan meegeholpen!" Kleine Wim bleef na schooltijd niet met de anderen spelen, maar liep stilletjes recht toe, recht aan, naar huis. Hij kon 't verdrietige gevoel, dat hij alleen niets te geven had, maar niet van zich afzetten. Joost uit den manufactuurwinkel had zoo gepocht, dat Vader wel een kistvol goed zou sturen en Lies van den molenaar had haar vinger opgestoken en het heel hard door de klas geroepen, dat Moeder en haar groote zus lekkere zandtaart konden bakken; die zouden de menschen wel graag op den bazaar willen koopen. Jansje, die naast haar zat, had haar nieuw kopje en schoteltje beloofd. Iets anders had ze niet, was er toen een beetje verlegen uitgekomen, maar de juffrouw had Jansje geprezen en gezegd, dat het heel lief van haar was iets van haarzelf te willen afstaan. Dat had veel meer waarde, dan dat een kind groote dingen van Yader of Moeder aanbracht. Zoo had ieder wat opgenoemd, alleen Wim niet. Nu liep hij in z'n eentje naar huis en schopte landerig steentjes voor zich uit. Hij had niets, niets van Moeder en niets van zichzelf. ,,M'n beste pak, maar dat 's niet nieuw meer — m'n lei, maar daar 's een barst in m'n plakboek — nee, dat hangt uit elkaar — Zoo telde Wim in gedachte zijn schamele bezittingen op, eerst wat hij thuis, toen wat hij buiten, op 't erfje had: een kapotte hark, een gieter met een deuk, een oude slee in 't schuurtje. — — Opeens kreeg Wim een schok. Dat hij daar niet eerder aan had gedacht: zijn konijntjes! — Hij had van een buurman pas twee jonge konijntjes gekregen, die nu in een hok in 't schuurtje zaten. Zulke leuke diertjes waren het! Die zou hij kunnen geven, maar o, hij deed het veel liever niet; hij hield zooveel van zijn konijntjes! Toen Wim 't erfje opliep en in 't voorbijgaan even in 't schuurtje keek, wist hij 't zeker — nee, hij zou 't niet doen — hij wou zijn konijntjes niet missen. Maar 's middags, toen hij met Moeder in 't keukentje zat te eten en het druk over den bazaar had, waaraan hij toch ook, net als de andere kinderen, zoo erg graag wou meedoen, zei hij toch, opeens, dat hij zijn konijntjes wou geven. Moeder glimlachte. „Ze zijn nog maar zoo klein en min, joggie! Ze kunnen wel door 't sleutelgat. Niemand zal ze willen koopen." Bedroefd begon Wim te huilen. „Maar ik heb niks anders en 'k wou toch wat geven. Ieder kind geeft wat en als 'k nou maar een kopje en schoteltje had, zooals Jans, maar bij ons zijn de beeldjes ook stuk en d'r mag geen hoekje af wezen, zegt de juffrouw." ,,Ik wou, dat 'k maar wat voor je had," zuchtte Moeder, „gerust joggie, dat wou ik — maar 'k ben maar een arm mensch — — „Grootmoeder zegt toch: niemand is te arm om om ." Door 't snikken kon Wim er niet uitkomen. „Weet je wat," zei Moeder toen opbeurend, „ga jij morgen maar 's met je konijntjes naar de juffrouw en vraag dan wat ze er van denkt". Hij kreeg ze natuurlijk weer net zoo mee Toen hij met Moeder in 't keukentje zat te eten. terug, zulke kleine, magere beestjes, maar dan had hij toch zijn goeden wil getoond en was 't hart gerust, meende Moeder. Maar 't ging heel anders dan zij dacht. Met een verrukt gezichtje kwam \\ im den volgenden dag thuis zonder konijntjes. „Ik heb een geheim met de juffrouw! Ik doe óók mee aan den bazaar," vertelde hij vol trots. „En Moeder, de juffrouw zegt, dat u ook moet komen kijken." „Kind. 'k heb immers geen centen om wat te koopen; wat zal 'k er doenT' „De juffrouw zegt: dat 's niks — u moet. toch komen en Grootmoeder ook. omdat ik mee doe aan den bazaar — maar 'k vertel niet /ioe." „Verkoop je in een van de winkeltjes? Maar Wim, daar ben je toch nog veel te klein voor!" „Nee, 'k zeg niks! 't Is een geheim van de juffrouw en mij; wij weten 't alleen! 1 Wim sprong uitgelaten in het rond. Moeder was blij, dat Wim zoo'n schik had en vroeg niet verder naar zijn geheim; hij mocht 't anders eens verklappen — Wim was zoo gewoon alles aan Moeder te vertellen en dan zou de aardigheid er voor den jongen af wezen, dacht ze. De bazaar werd in de eerste week van de groote vacantie gehouden, in de school. De banken waren op zij gezet en overal was bet keurig met vlaggedoek en sparregroen versierd. De „winkeltjes" zagen er aardig uit; alle artikelen waren zoo aanlokkelijk mogelijk uitgestald en de verkoopsters — meisjes uit de hoogste klas en nog een paar ouderen — waren vol moed en ijver. Bij de opening waren er al dadelijk aardig wat koopers en verder liep het den heelen dag af en aan. In den namiddag kwamen Grootmoeder en Moeder een kijkje nemen. Zij waren er toch wel nieuwsgierig naar wat Wim uitvoerde; hij was heel niet thuis geweest om te eten. De juffrouw gaf hem wel wat — hij zou 't veel te druk hebben om tusschenin thuis te komen, zoo had hij 's morgens, bij het weggaan, met veel gewicht verzekerd. In 't eerste lokaal zagen ze hem niet; in 't volgende evenmin. „Kom, we gaan maar weer," zei Moeder, die zich in deze volte niets op haar gemak voelde en trok Grootmoeder aan haar omslagdoek. — Maar Grootmoeder had eens even door de openstaande deur van 't gymnastieklokaal ge- keken, waar de meeste bezoekers waren, en daar opeens Wims krullebol ontdekt. Moeder vond het maar half prettig, want nu wou Grootmoeder er volstrekt heen en je moest zoo door de menschen dringen om bij Wim te komen; dat was niets voor haar. Zuchtend schoof zij achter de oude vrouw aan door de menigte. — Daar stond Wim, omgeven door een vroohjk groepje. Zoo gauw hij Moeder ontdekte, schoot hij op haar af. „Wilt u 's wat zien?" vroeg hij zoo plechtig, alsof Moeder een vreemde voor hem was. ,,'t Kost twee centen voor één keer kijken." Gewichtig wenkte hij haar, dat ze hem moest volgen. Maar Moeder weifelde, bleef staan. Toen kwam Wim gauw weer terug en fluisterde, nu met zijn gewone stem: ,,'t Kost natuurlijk niks voor u, Moeder; dat zei ik zoo maar om de menschen! 't Is nou niet echt, begrijpt u!" Heel duidelijk te begrijpen was dit niet, vond Moeder, maar gelukkig kwam „Wims juffrouw" er bij en gaf haar met een glimlach een wenk, dat zij maar mee moest gaan. „Volgt u mij maar," zei hij wijs, nu weer geheel in zijn rol en stapte vooruit naar een „Wilt u 's wat zien?" vroeg hij. afgeschoten hoekje van de zaal, waarvoor een gordijn hing. „Éénmaal kijken kost twee centen," riep hij nog eens met nadruk. Toen moest Moeder achter het gordijn kruipen en zag een mand met hooi, waarin Wims kleine, magere konijntjes zaten. Een bakje met kopergeld en ook wat zilver er bij, stond op een tafeltje er naast. „Dat heb ik allemaal al verdiend," vertelde Wim opgetogen, ,,'t Kost twee centen, maar sommigen hebben een dubbeltje gegeven en één meneer zelfs twee kwartjes!" „Wim helpt toch zoo heerlijk mee," zei de juffrouw, die juist met Grootmoeder achter het gordijn was gekomen: „hadt u dat wel gedacht1?" Neen, dat had Grootmoeder niet gedacht en Moeder ook niet. „Dat was ons geheim, hè, Juffrouw?" riep Wim. „De menschen vinden 't allemaal leuk en nou brengen mijn konijntjes nog meer op dan dat 'k ze verkocht had. De juffrouw dacht ook eerst, net als u, Moeder, dat 't niks gedaan zou wezen met de konijntjes, omdat ze nog zoo klein en min zijn en niemand ze zou willen koopen. Maar toen zei ik, dat 'k niks anders had om te geven en 'k vertelde van Groot- moeder, dat die toch gezegd had: „niemand is te arm om wat voor een ander te doen," maar niemand beklaagde zich. en toen hebben wij ons nog 's goed bedacht en toen heeft de juffrouw er dit op verzonnen. — En nou moet 'k weer gauw andere menschen ophalen!"