$%DG3 IBöIMallIM H.TEN BRIMK-arhhem L VAN EEN EENZAAM KLEIN MEISJE. No. 3. MIJN BIBLIOTHEEK ONDER REDACTIE VAN J. C. WIRTZ Cz. SCHOOLOPZIENER IN HET DISTRICT WINSCHOTEN. VAN EEN EENZAAM KLEIN MEISJE door - ALETTA HOOG. geïllustreerd met zwarte en 2 gekleurde plaatjes door = h. j. kolk. zzi tweede druk. H. TEN BRINK ARNHEM — 1918. IN /AIJM BIBLIOTHEEK ONDER REDACTIE VAN J. C. WIRTZ Cz. VERSCHENEN: No. 1. J. L. F. de Liefde, Een zomer aan zee, 3e druk ƒ 1.60 No. 2. W. G. van de Hulst, Niek van den Bovenmeester, 4e druk . . f 1.60 Nq. 3. Aletta Hoog, Van een eenzaam klein meisje, 2e druk. . . ƒ 1.35 No. 4. J. L. F. de Liefde, Bruno van Joop, 2e druk f 1.35 No. 5. Bart van de Velüwe, Een stoel van goud ƒ 1.10 No. 6. Aletta Hoog, Een Hollandseh meisje in Amerika, 2e druk ƒ 1.35 No. 7. J. M. Westerbrink—Wirtz, Zwak en toch machtig . . . . f 1.10 No. 8. J. L. F. de Liefde, Het lichtje in de verte ƒ 1.10 No. 9. W. Blomberg—Zeeman, Hij zorgt voor U ƒ 1.90 No. 10. J. M. Westerbrink—Wirtz, De glazen knikker ƒ 1.35 No. 11. W. A. G. J. GILLES, De jonge Verkenners f 1.75 Alle boeken zijn fraai geïllustreerd. I. TREURIGE EN PRETTIGE DINGEN. 't Was in Juni. De regen kletterde tegen de ruiten, en maakte belletjes in het water van de gracht. Deboomen langs den kant zagen er treurig uit met hun druipende blaren. En geen enkel muschje trippelde heen en weer; ze hadden allemaal een beschut plekje opgezocht. Voor het raam van een smal huis zat een klein meisje. Zij keek niets vroolijk. Zij vond het weer al even treurig als de muschjes het vonden. Dora, zoo heette het meisje, schudde even haar lang, blond krulhaar. Toen keek zij weer naar buiten, naar de belletjes op het water, en naar een musch, die gauw van den eenen boom naar een anderen vloog. Het diertje zat zeker niet droog genoeg. Voor het raam van, een smal huis zat een klein meisje. Meer was er niet te zien, en 't verveelde Dora, om daar zoo te zitten. En toch ging zij niet spelen zooals anders. Neen, daar had ze geen lust in. Tante Line was ziek. O, maar dat gebeurde wel meer. Ja, maar nu was 't heel erg, had Rika, de meid, gezegd. Tante kon niet beter worden. Dat klonk heel treurig, vond Dora. En daarom kon ze niet spelen. Toen Dora nog heel klein was, waren haar ouders gestorven, en sinds dien tijd had zij bij tante Line gewoond. Dora was net zes jaar. Daar ging de kamerdeur open. Dora draaide zich haastig om, en dadelijk klaarde haar bedrukt gezichtje op. 't Was de dokter, en die was altijd zoo aardig en vroolijk met haar. Maar dit keer maakte de dokter geen grapje met Dora, en zij kreeg ook niet van de chocolaadjes, die hij meestal in zijn zak had. Neen, hij deed heel anders. Hij keek zoo ernstig. Hij ging in den leunstoel bij het raam zitten, nam Dora op zijn knie, alsof zij nog heel klein was en; vroeg: „Dora, je weet wel. dat tante heel erg ziek was, is 't niet?" Dora knikte. „En nu is tante gestorven." Dat klonk nog treuriger dan wat Rika gezegd had van: „niet beter worden." Dora's blauwe kijkers vulden zich met tranen, terwijl zij langzaam begreep, wat de dokter eigenlijk bedoelde. Opeens helderde Dora's gezichtje weer op. „Maar dan is tante naar den hemel," zei ze. „Ja," zei de dokter. „Maar zeg, kleintje, hier kan je niet blijven — wil je met mij meegaan?" „Hè ja," zei Dora. Nu tante naar den hemel was, begreep zij wel, dat zij ook ergens anders naar toe moest. En de laatste dagen was 't hier zoo treurig geweest, dat zij wel graag weg wou. „Goed, dan kom je een paar dagen bij mij logeeren, en onderwijl zullen we verder zien Ik zal aan Rika zeggen, dat zij wat goed voor je inpakt en dan kom ik je straks halen." Vlug zette hij Dora van zijn knie, en was weg. Toen dokter Rengers een uur later terugkwam, stond Dora in de gang met hoed op en mantel om, en pop Josientje in den arm. Rika huilde. Zij hield veel van Dora. En Dora van haar. Maar Dora vond het toch prettig om mee te mogen gaan met dokter Rengers in zijn koetsje. Dat deed zij zoo graag. Zij had ...., stond Dora in de gang met hoed op en mantel om, 't wel eens meer gedaan. Een enkel keertje mocht zij meerijden, als hij bij tante was geweest. En dan eindigde het ritje altijd met even stil houden bij een banketbakker, waar de dokter dan wat lekkers voor haar kocht. Maar dit ritje eindigde heel anders. Zij hielden stil voor 't huis van dokter Rengers. „Waar zit je, vrouwtje?" riep de dokter, zoodra zij in de gang waren. Met schrik bedacht Dora zich, dat zij niet alleen bij den dokter kwam logeeren, maar ook bij een vreemde mevrouw. Gelukkig was ,,de vreemde mevrouw" een vroolijk jong vrouwtje, die lief en zacht tegen Dora deed, omdat zij dacht een bedroefd kindje bij zich te krijgen. Zij bracht Dora naar een snoeperig logeerkamertje om haar hoed en mantel af te doen. Alles was er wit geschilderd, met een groen randje: het bed, de \vaschtafel, het kastje en de stoelen. Dora vond 't net een kamertje uit een sprookje, zoo iets voor een fee, en zij vond 't heerlijk om daar te mogen slapen. Aan tafel kreeg zij een prijsje van den dokter, omdat zij zoo nebjes at met vork en mes. En mevrouw gaf haar een groot stuk pudding. En de dokter en mevrouw keken naar haar en zeiden iets tegen elkaar over ,,ons eigen kindje." Wat ze zeiden, begreep Dora niet, maar zij zag wel, dat de dokter en mevrouw heel vroolijk keken, dus was 't zeker iets prettigs. 's Avonds deed mevrouw een spelletje met haar en bracht haar zelf naar bed. Dora vond mevrouw zoo lief, dat zij besloot om pop Josientje voortaan Bettie te noemen, want zoo heette mevrouw. Het klonk ook eigenlijk veel deftiger dan Josientje. Den volgenden dag was alles ook heel prettig. Eerst mocht zij mevrouw helpen met het afwasschen van 't ontbijt. Toen de suikerpotjes en theebusjes naar het provisiekamertje brengen, waar die gevuld moesten worden. Daarna speelde zij een poosje met pop Bettie. Zij vergiste zich telkens en zei Josientje tegen de pop, en verbeterde dan zich zelf. Kijken om een hoekje van de deur naar al de menschen, die bij dokter op het spreekuur kwamen, was ook een ongekend pretje. En later nam mevrouw haar mee de stad in, om boodschappen te doen. Toen gingen zij taartjes eten, en Dora kreeg er drie. Kijken om een hoekje van de deur naar al de menschen, Nog twee zulke prettige dagen volgden. Maar toen kwam 't nare. Juffrouw Heintje kwam Dora halen. Juffrouw Heintje was de huishoudster van Dora's oud-oom Herman. Dokter Rengers had aan dien oud-oom geschreven en gevraagd, wat er met Dora gedaan moest worden. Die oud-oom was het eenige familie-lid, dat Dora nog had. ,,Ik wou veel liever bij u blijven," zei Dora huilend, terwijl zij haar armpjes om mevrouws hals sloeg. ,,Ja kindje, maar dat kan nu niet," zei mevrouw Rengers sussend. ,,Maar luister eens. Ais je nu gehoorzaam meegaat met juffrouw Heintje, dan mag je over een poosje hier weer eens een paar dagen komen logeeren." ,,Op 't zelfde kamertje?" vroeg Dora. ,,Ja, op 't zelfde kamertje." Dat troostte Dora een beetje. ,,En dan gaan we weer boodschappen doen en taartjes eten," zei Mevrouw Rengers. Nu was Dora heelemaal getroost. Toen juffrouw Heintje een kop koffie met een broodje gebruikt had, werd Dora's koffertje ingepakt. Rika zou haar overige goed, dat nog in het huis van tante was gebleven, wel sturen. Dora nam afscheid van den dokter, van mevrouw, van Anna, de meid, en van Mimi de poes. En tot ieder zei ze: ,,Over een poosje kom ik terug." Toen stapte zij nogal gemoedigd met juffrouw Heintje de deur uit. II. EEN NIEUW TEHUIS. Erg op haar gemak voelde Dora zich toch niet met juffrouw Heintje. Zij vond, dat juffrouw Heintje er heelemaal zoo streng uitzag. Zelfs haar hoed en mantel zagen er streng uit, vond Dora. Ze waren dan ook zoo stijf en recht. Praten deed juffrouw Heintje niet veel. Anders zou Dora het sporen zeker heel prettig gevonden hebben, maar nu duurde het haar lang. Zij was blij, toen de trein stopte en juffrouw Heintje zei: ,,Nu zijn we er." 't Was een klein station, waar. zij uitstapten. Maar zij waren nog niet heelemaal aan 't eind Juffrouw Heintje. van de reis. Want oud-oom Herman woonde op een buiten, dat nog een heel eind verder lag. 't Was prachtig zomerweer. Een ritje in een open rijtuig zou zeker prettig geweest zijn. Maar in plaats daarvan stond er een vigilante klaar. Na een langen tijd rijden in de benauwde vigilante, was Dora weer blij, toen juffrouw Heintje zei: ,,Hier is 't." Dora zag een tuinhek, en zij reden de buitenplaats op. Tusschen hooge boomen stond een oud vierkant huis, dat er somber uitzag. „Ga maar vast in de gang, ik moet den koetsier nog betalen," zei juffrouw Heintje. Zij deed de voordeur met den sleutel open. Dora stapte naar binnen, en stond in een hooge, kale gang. Wat voelde zij zich opeens klein en verlaten in die groote, stille gang. Als 't lang geduurd had, waren de waterlanders stellig gekomen. Maar vóór 't zoover was, was juffrouw Heintje klaar met den koetsier en sloot de voordeur. „Ga mee, dan kan je meneer goedendag zeggen." Dat oom niet aan den trein was, viel Dora al tegen. Maar waarom kwam hij nu niet voor den dag? Als oom op de stoep had gestaan Tusschen hooge boomen stond een oud vierkant huis,.... Van een eenzaam klein meisje. M. B. No. 2. 3de druk. en haar omhelsd had, dat zon Dora zoo prettig gevonden hebben. Een gevoel van iets te missen kwam over kleine Dora, terwijl zij achter juffrouw Heintje een breede trap opliep. Boven gekomen, zag zij net zoo n kale, hooge gang als beneden. Voor een deur aan 't eind van de gang hield juffrouw Heintje stil, en tikte. Geen antwoord. Weer tikte juffrouw Heintje. Nog geen antwoord. ,,Hij slaapt zeker," zei Dora. Maar juffrouw Heintje schudde haar hoofd. Nee, dat was onmogelijk. Zij tikte nog eens harder en nu klonk 't eindelijk: „Binnen!" Juffrouw Heintje deed nu de deur open, en schoof Dora naar binnen. Een schrijftafel vol boeken en papieren, stoelen met boeken erop, en open kasten vol boeken — dat was 't wat Dora het eerste oogenblik zag. Toen zag zij achter de schrijftafel een ouden man zitten met een zwart mutsje op het witte haar.... en een grooten bril op. Hij zat Toen zag zij achter de schrijftafel een ouden man zitten met een zwart mutsje op het witte haar. gebogen over een dik boek. Toen hij niet opkeek en ook niets zei, keek Dora juffrouw Heintje vragend aan. Deze schoof Dora nog wat meer naar voren en zei: „Meneer...." Nu keek de oude man op. Toen hij Dora zag, liet hij een verschrikten uitroep hooren en vroeg: „Wat moet dat kind hier? Waarom kom je me storen?" „Juffrouw Heintje heeft zich zeker vergist, en is in 't verkeerde huis gegaan," dacht Dora. Maar juffrouw Heintje was in 't geheel niet verbaasd. Heel kalm begon zij te vertellen: ,,'t Is uw achternichtje, meneer, 't dochtertje van uw nicht Marie. Haar tante, bij wie ze aan huis was, is gestorven. Drie dagen geleden hebt u gezegd, dat ik haar moest gaan halen, omdat zij geen familie meer heeft behalve u. " De oude heer schoof zijn mutsje wat naar achter, en als tot zichzelf zei hij: „Ja, Marie is dood en haar man ook, en Line.... ik had er waarlijk niet meer aan gedacht. Wel kleintje, zei hij wat harder: „hoe heet je?" „Dora, oom." „Zoo, Dora. Nou Dora, dan moet je maar een heel zoet meisje zijn, en niet morsen met je eten en.. . Dora keek hem heusch een beetje boos aan. Niet morsen met eten en zoet zijn? Wat dacht oom wel! Dat ze nog een echt klein kindje was! Maar oom merkte hier niets van, en zei: „Ga maar zitten, kleintje, en vertel me eens, of tante Line .. .." Wat of ze vertellen moest van tante Line, heeft Dora nooit geweten, want oom keek alweer in zijn boek. Juffrouw Heintje was de kamer uitgegaan. Zoo was Dora dan alleen met haar oud-oom, een heel knappen man. Want 't was bij een geleerde, dat Dora was aangeland. En die oom behoorde tot de geleerden, die altijd aan 't studeeren zijn, en aan niets anders denken dan aan hun boeken. Zelf schreef hij ook heel geleerde boeken. Hij was vroeger professor geweest en werd meestal nog professor genoemd. Terwijl Dora daar zoo zat tegenover dien oom, die alweer vergeten was, dat zij er was, kwam er een heel treurig gevoel over haar. O, waarom had zij niet bij mevrouw Rengers mogen blijven! Mevrouw had haar zoo gezoend, toen zij wegging. En de dokter was ook altijd zoo aardig tegen haar, zoo-heel anders dan oom. Nu kwamen de waterlanders heusch heel hoog. Maar Dora was een dapper kleintje, en zij wilde niet huilen. Daarom keek zij maar eens om zich heen, O wat een boeken! Tegen al de muren stonden boeken in open kasten, tot aan de zoldering toe. Boeken, daar had Dora nog niet veel mee op. Want 't kostte haar nog veel moeite om een paar woorden goed te spellen. Behalve één oud sprookjesboek en een paar prenteboeken, waren er bij tante Line geen kinderboeken. „Zou ik stilletjes weggaan?" dacht zij, en liet zich van haar stoel glijden. „Maar misschien merkt oom 'ten wordt hij boos." Nee ze durfde, toch niet goed. Dus bleef zij op den grond zitten op het zachte kleed. En moe als zij was van de reis, duurde het niet lang, of zij viel in slaap met 't hoofdje op haar arm, geleund op een dik boek, dat op den grond lag. Om zes uur kwam juffrouw Heintje binnen met een groot blad, waar het middageten van meneer op stond. Meneer at altijd in zijn En moe als zij was van de reis, duurde het niet lang, of ze viel in slaap met 't hoofdje op haar arm, studeerkamer, dat nam het minste tijd. En dan kon hij zoo nu en dan nog eens een oogje in de boeken slaan! ,,Moet 't kind hier eten, meneer?" De geleerde oom keek haar weer zoo verbaasd aan, dat juffrouw Heintje dacht heusch weer het heele verhaal van voren af aan te moeten doen. Zij bukte zich en keek naar de kleine slaapster. Toen bukte meneer zich ook, en onder de schrijftafel door, zag hij Dora en herinnerde zich zijn nieuw huisgenootje. „Nee. hier kan ze niet eten, stellig niet! Zij slaapt, Heintje." Alsof Heintje dat zelf niet zag! ,,Je moet haar naar bed brengen en dan.. .. en dan verder voor haar zorgen." En tevreden, omdat hij dat alles zoo goed geregeld had, sloeg de geleerde weer een blad om, en liet zijn eten koud worden. Heintje nam Dora op, en droeg haar naar de keuken. Daar werd zij wakker. Maar dadelijk na het eten vielen haar oogjes weer toe. Zoo moe was ze. Zij vroeg, of juffrouw Heintje haar naar bed wou brengen. En zij was te slaperig om veel te denken aan de vreemde kamer en het vreemde bed. Den heel en nacht sliep zij als een roos. III. Dora's ontdekkingstocht. Den volgenden morgen werd Dora wakker, toen de zon al hoog aan den hemel stond. Vlug sprong zij uit bed, en ging zich wasschen en aankleeden. Met de drukknoopjes van haar jurk had ze eerst wat moeite. Maar 't lukte toch. 't Haar opmaken? —■ nee, dat kon ze toch niet, dat zou ze maar niet eens probeeren. Toen knielde zij neer voor haar morgengebedje. Tante Line had 't haar geleerd. ,,Lieve Heer, ik dank U wel, dat ik zoo lekker geslapen heb van nacht, en dat U ons allemaal bewaard hebt. Help me om gehoorzaam en vriendelijk te zijn vandaag. En zegen...." Nu hield Dora even op. Want zij was gewoon te zeggen: ,,tante Line. Rika, mij en alle menschen". Maar zonder dat iemand 't haar gezegd had. voelde zij, dat ze nu niet meer voor tante Line hoefde te bidden. En toen zij aan tante dacht, kreeg zij opeens zoo'n verlangen naar tante. Zij bleef een heel poosje stil op haar knietjes liggen denken. Eindelijk zei ze: „Maak me net zoo lief als tante Line was. En zegen oom en juffrouw Heintje en ons allemaal. Amen." Wat waren er beneden in de gang toch veel deuren! Waar zou juffrouw Heintje wezen? Wel vier deuren had Dora al open en dicht gedaan, en nog had zij juffrouw Heintje niet gevonden. Eindelijk! in de keuken, daar stond juffrouw Heintje groenten schoon te maken. ,,Morgen, juffrouw Heintje," zei Dora vriendelijk. Want tante Line had haar geleerd: als je om iets bidt, dan moet je er op den dag aan denken, anders helpt 't niet, of je al bidt. „Goeden morgen," zei juffrouw Heintje nogal kortaf. Al Dora's lust om te praten was opeens weg. Zij bleef bij de tafel staan, en wist niet goed, wat zij doen zou. Zij verlangde naar 't ontbijt, maar durfde er toch niet om vragen. Juffrouw Heintje ging kalm door met haar groenten. En eerst toen die klaar waren, veegde zij de tafel af, kreeg een bordje met boterhammen uit de kast en zette een grooten kop voor Dora neer. „Daar maakt zij zeker mijn chocola in," dacht Dora. Bij tante Line kreeg zij altijd aan het ontbijt een heerlijken kop water-chocola. Maar zij had mis gerekend. Een beetje slappe thee met één schepje suiker en veel n de keuken, daar stond juffrouw Heintje melk, dat groenten schoon te maken. was 't Wat juffrouw Heintje haar gaf. Op het teleurgestelde gezichtje van Dora lette zij niet. „Begin maar gauw, 't is al laat." Met een zucht vouwde Dora haar handjes en bad: „Zegen, Heer, deez' spijs en drank, Amen." Toen begon zij aan haar ongewoon ontbijt, dat haar toch wel smaakte, omdat zij honger had. Toen zij klaar was, dacht zij opeens aan het haar, dat nog niet was opgemaakt. „Juffrouw Heintje " „Wat is er?" „Zou u mijn haar op willen maken?" „Je haar opmaken? Kan je dat zelf niet?" Juffrouw Heintje vroeg 't zóó, dat Dora zich eigenlijk schaamde, dat zij 't niet kon. „Nee." „Nou, ga dan maar naar je kamer, dan zal ik er ook komen. Of dacht je soms, dat ik 't hier zou doen en haren in mijn eten wou hebben?" 't Was heel niet vriendelijk van juffrouw Heintje om zoo tegen Dora te praten. Maar zij was eigenlijk nog niet bekomen van den schrik, dien zij gehad had, toen meneer haar vertelde, dat Dora bij hen op Lommerlust zou komen wonen. Een kind in haar nette, stille huishouden! Wie weet, wat een robbedoes 't zijn zou! Kinderen gaven zooveel last. Nee, juffrouw Heintje hield niet van kinderen. „Morgen moet je probeeren om 't zelf te doen," zei ze. „Dat is voor ons allebei veel makkelijker." En zij kamde en borstelde Dora's haar met zoo'n kracht, dat Dora besloot om 't te probeeren. Dat zou zeker minder pijn doen dan nu. „Wat zal ik nou gaan doen?" vroeg Dora, toen haar krullen in orde waren. „Alles wat je wilt. als je maar geen kattekwaad uitvoert." „Zal ik oom goeden-morgen gaan zeggen?" „Naar meneer gaan? hoe verzin je't! Meneer wil niet gestoord worden. Je mag alleen naar zijn kamer gaan, als hij je laat roepen." Als zij moest wachten tot oom haar riep. dan zou ze wel niet dikwijls in de studeerkamer komen; dit begreep Dora wel. „En je moet niet om mij heen draaien; want dan kan ik niet werken, 't Huis is groot genoeg, je mag 't heelemaal gaan bekijken. Als je om twaalf uur maar hier bent voor de koffie." 't Huis gaan bekijken —■ ja, dat leek Dora wel prettig. En dus begon zij haar ontdekkingstocht. Beneden aan den voorkant vond zij een ruime salon. Maar de blinden waren dicht. Dus moest zij een heel poosje in de half duistere kamer blijven staan, vóór zij iets kon onderscheiden. Toen haar oogen er wat aan gewend waren, zag zij groote stoelen, bedekt met hoezen, en geschilderde portretten met gaas er overheen. En.... een piano! O, dat was heerlijk! Nu kon zij hier leeren piano spelen. Zij hield zooveel van muziek. Als tante Line of tante's vriendin speelde, had zij altijd heel stil zitten luisteren. Naast de salon was een eetkamer. Waarom at oom boven en moest zij in de keuken eten, als er toch een eetkamer was? Daar begreep zij niets van! Verder waren er beneden nog twee kamers, maar die waren op slot. Dus trok Dora naar boven. Daar vond zij een paar slaapkamers, die er uit zagen, alsof ze gebruikt werden. Later hoorde zij van juffrouw Heintje, dat oom z'n ouders al in dit huis gewoond hadden. En alles was precies zoo gebleven, ook de kamers van de broers van oom, die al lang gestorven waren. En dan was er nog een kleine kamer, die er veel gezelliger uitzag dan de andere, 't Was er zoo licht en de stoelen waren blauw, en er hingen platen aan den muur. Hè, waarom mocht zij hier niet slapen, in plaats van in die groote, sombere kamer, waar zij van nacht geslapen had? Als Dora geweten had, dat haar moeder dikwijls in die kamer geslapen had, dan had zij 't zeker nog liever 'gewild. Zij zat even in een aardig leunstoeltje. Toen bedacht zij zich, dat zij nog niets van den tuin had gezien. Dus gauw daarheen! O, wat was die tuin mooi en groot. Lommer lust was een echte buitenplaats. Dit merkte Dora nu. .Lanen met nooge boomen,... Aletta Hoog. jyjgg,. wat wag Jat ? gen (mjsje stond daar Arnhem, Van een eenzaam, klein H tan Rrink- tusschen de boomen. 't Was begroeid met klimop en wingerd. Lanen met hooge boomen, en boschjes van heesters, en groote grasvelden en zacht mos, waar veel wilde bloemen groeiden —- dat alles vond Dora. De plaats was weinig aangelegd. Er waren geen bloemperken of geharkte paden, maar dat was juist heerlijk voor Dora. Nu kon zij rennen en draven, zooveel zij maar wou. En op 't mos gaan liggen en bloemen plukken. O, wat vond zij 't hier heerlijk! Zijwasblij.dat ze bij oud-oom Herman gekomen was. Zij liep al de lanen door en onderzocht de boschjes. Zij was benieuwd, wanneer zij aan 't eind van de plaats zou komen. O, daar had je eindelijk een muur met een houten poortje er in. Maar wat was dat? Een huisje stond daar tusschen de boomen. 't W as begroeid met klimop en wingerd. Heel oud en vervallen zag het er uit. Buiten was een vermolmd houten trapje van een paar treedjes. Voorzichtig liep Dora het op, deed de deur open en.. .. bleef verrast staan. Het ronde huisje bestond uit maar één kamer Van een eenzaam klein meisje. M. B. No. 3. 2de druk. 3 met twee ramen. Er stond een rieten tafel met vier rieten stoeltjes. Het huisje was een oude thee-koepel. 't Was Dora, alsof zij een schat gevonden had. Wat een heerlijk huisje om te spelen! Hier zou zij al haar speelgoed naar toe brengen en huishoudentje spelen met Josientje, o nee, Bettie heette haar pop nu naar mevrouw Rengers. Arme Bettie! Dora had nog niet naar haar omgekeken. Bettie lag zeker nog in de kast, waar juffrouw Heintje haar gisteren avond in had gelegd. Gauw Bettie gaan halen. Op een drafje kwam Dora aangerend, juist toen juffrouw Heintje naar boven wou gaan met het koffieblad voor meneer. „Ga gauw je handen wasschen en kom dan in de keuken, 't Is goed, dat je op tijd bent." Dora kr§eg een kleur bij dit prijsje, dat zij niet verdiend had. 't Was immers bij ongeluk, dat zij op tijd was. Eerlijk als ze was, wou ze dit zeggen. Maar juffrouw Heintje zei: „Nee, nee, geen praatjes! 'k heb geen tijd." Dus ging Dora maar gauw haar handen wasschen, borstel- de elk mosje en stofje van haar jurk, en kwam in de keuken. Er stond een glas melk en een paar boterhammen met worst voor haar klaar. Dora liet 't zich best smaken, terwijl juffrouw Heintje ijverig zafc te breien aan een groote wollen kous. Toen de boterhammen op waren, legde zij een banaan en een paar lange beschuitjes op Dor a's bord. „Mag ik dit buiten opeten?" vroeg Dora. „Jawel, maar je moet een hoed opzetten, want 't is warm in de zon. En denk er om: geen kattekwaad uitvoeren. En we eten om zes uur." „Ik zal er om denken," zei Dora heel verheugd, dat ze nu zoo'n langen middag had. Banaan en beschuitjes verdwenen in haar zak, en zij ging naar boven om haar pop te halen. Bettie was een mooie, groote pop met bruin haar en blauwe oogen, die open en toe gingen. Zij had een massa kleertjes. Want de naaister van tante Line maakte altijd van de overgeschoten lapjes een jurkje of manteltje voor de pop, als zij iets voor Dora naaide. En de pop deed veel langer met haar jurken dan het bewegelijke poppen-moedertje. Op 't oogenblik had Dora eigenlijk maar één jurk, die ze dragen kon. Het was een rouwjurk, die de naaister gauw voor haar gemaakt had in die dagen, dat Dora bij dokter Rengers was. Den heelen middag was Dora bezig met heen en weer loopen van het koepelhuisje naar haar kamer. Haar koffer was 's morgens gekomen en juffrouw Heintje had dien uitgepakt. Het speelgoed had zij gelegd in een kast op Dor a's kamer. Maar in die sombere kamer was Dora toch niet van plan ooit te gaan spelen. Wel in het aardige koepelhuisje. Daarom bracht zij er haar meeste speelgoed naar toe. Toen het avond was, was Dora haast even moe als den vorigen dag na de reis. Maar nu was zij heel niet treurig. Zij was zoo blij met al, wat zij dien dag ontdekt had. En ze zei in haar gebedje: ,,Lieve Heer, ik dank U wel, dat U me op Lommerlust hebt laten komen." IV. Dora zoekt bezigheid. 't Was een heel ding voor Dora om zich den volgenden morgen behoorlijk te wasschen en aan te kleeden en haar gebedje te zeggen. Zoo'n haast had zij om naar buiten te gaan en naar het koepelhuisje. Toch kamde en borstelde zij het haar een beetje. Maar al te best lukte het toch niet en haar haarlint zat niet op de goede plaats. Na het ontbijt zei juffrouw Heintje dan ook: „Ga maar weer naar boven, dan zal ik je haar opmaken." „Ik heb 't toch geprobeerd," zei Dora. „Jawel, maar om 't nog meer in de war te maken. Eigenlijk moest 't haar er maar af, totdat je groot genoeg bent om 't zelf op te maken." Dora's blauwe oogen werden groot van verbazing. 't Haar afknippen? Daar had zij nog nooit over gedacht, 't Leek haar niets prettig. Maar zij dacht, dat het toch misschien niet naar zou zijn om 't haar kort te hebben, toen juffrouw Heintje met kracht de kam door de verwarde krullen trok. Maar aan alle narigheid komt een end. En vol van al haar plannen voor dien morgen, was Dora die pijnlijke oogenblikken gauw vergeten. Het koepelhuisje moest schoon gemaakt worden. Dat was heel noodig. Zou zij om een bezem vragen? Of een stotter en een blik? Neen, dat was te gewaagd. Juffrouw Hein- Het koepelhuisje moest schoon gemaakt worden. tje kon haar de heele schoonmaak wel eens verbieden. Daar zag zij naast den schoorsteen op haar kamertje een stoffertje staan met een langen steel, 't Was een stoffertje uit een haardstel. Dat was nu juist, wat ze hebben moest. Blij over die vondst, liep Dora er mee op een drafje naar het koepelhuisje. Maar er is nu eenmaal geen zonneschijn zonder schaduw, en geen schoonmaak zonder stof. En zoo kwam het, dat Dora er ontoonbaar uitzag, toen zij om twaalf uur naar huis kwam. De zwarte jurk zat van onder tot boven vol met spinnewebben en stof. „Maar, kind!" riep juffrouw Heintje met de handen in de hoogte, „wat heb je uitgevoerd?" Dora bekeek haar jurk. O, foei! wat zag die er uit! „Maar, wat heb je toch gedaan?" „Het koepelhuisje schoongemaakt." „Het koepelhuisje schoongemaakt," herhaalde juffrouw Heintje verbaasd. „Welk koepelhuisje? Bedoel je dat krot heel achter in de plaats?" Dora had bijna iets heel brutaals gezegd, toen zij haar koepelhuisje zóó hoorde noemen. Maar ze zei niets en knikte alleen van ja. „Wat een idee! Als je zoo'n lust in schoonmaken hebt, dan had je je eigen kamer wel eens kunnen doen, dat was beter geweest." Maar toen zij dit gezegd had, bedacht juffrouw Heintje zich, dat 't nu toch niet zoo'n heel groot kwaad was, wat Dora had uitgehaald. Daarom knorde zij niet meer, maar borstelde Dora eens flink af. Toen zei ze: „Je moest een paar groote schorten hebben om je jurk te sparen. Ik zal er een paar voor je maken, want naaien zal je nog wel niet kennen." „Nee^ ik ken 't niet, maar ik zou 't wel graag leeren. Wil u 't me wijzen?" „Later misschien. Je bent nog jong genoeg." Op 't o ogenblik was er iets veel prettigers voor Dora te doen dan leeren naaien. Want juffrouw Heintje had wat middageten van den vorigen dag opgewarmd en zette een lekker warm hapje voor haar neer. Dat smaakte best na al het werken. Juffrouw Heintje was toch eigenlijk heel goed voor haar, vond Dora. Zij had maar heel even gebromd, en zij had haar niet verboden om naar het koepelhuisje te gaan „Pas op, dat je je nu niet weer zoo vuil maakt als van morgen." Dat was 't eenige verbod. „Nee, juffrouw Heintje," zei Dora heel gedwee. Maar er was nu ook geen verzoeking om zich vuil te maken. ,,Het tooverslot," zooals Dora in stilte het koepelhuisje noemde, was schoon en op orde. Het poppentafeitje met de stoeltjes van Bettie stonden voor een der lage ramen. Ze leken nog ééns zoo klein bij de rieten tafel en stoelen, die Dora voor het andere raam had gezet. Een paar dagen genoot Dora volop van haar tooverslot. Maar ook 't prettigste gaat vervelen, als je het te lang achtereen doet. Als Dora den heelen morgen huishoudentje met Bettie gespeeld had, verlangde zij 's middags naar wat anders. Maar wat? Zij zou een tuintje voor Bettie maken vlak bij het huisje. Spade en hark had zij niet, dus moest zij zich met een stok behelpen. Er kwamen toch perken en paadjes in het tuintje, en alles werd beplant met groen en wilde bloemen, of belegd met stukjes mos. Maar den volgenden dag was alles verlept, en dat benam haar den lust om 't weer te doen. Wat nu? Daar dacht zij opeens aan de piano in de donkere salon. Juffrouw Heintje had gezegd, dat zij doen mocht wat zij wou, als ze maar geen kattekwaad uithaalde. Zou pianospelen kattekwaad zijn? Een heel poosje zat Dora hierover te denken. Het gaan vragen durfde zij niet goed. Als zij juffrouw Heintje iets moest vragen, dan kreeg zij zoo'n benauwd gevoel, omdat die oogen haar zoo koud aankeken. 't Eind van haar gepeins was: dat pianospelen geen kattekwaad kon wezen. Want tante Line had haar eens verteld, dat Mozart een heel beroemde man was, en dat alle menschen eerbied voor hem hadden. En Mozart speelde al piano, toen hij drie jaar was. Dora zette buiten een van de salon-blinden op een kier, zoodat het er niet zoo donker was. Toen ging z*j binnen. Zij liecscii zich op den hoogen stoel, die voor de piano stond, en deed voorzichtig de piano open. Zij zette haar vingertje op een toets, en.. .. Toen zette zij haar beide handjes op het klavier. schrikte zelf van 't geluid. Zij keek om, of er niemand kwam. Maar 't bleef stil in het stille huis. Toen zette zij haar beide handjes op het klavier. De klank viel haar tegen. De wijsjes, die tante Line zoo dikwijls voor haar gespeeld had, zaten nog zoo goed in haar hoofdje. Daarom dacht zij, dat zij ze ook wel zou kunnen spelen. Dwaze, kleine Dora! Juffrouw Heintje was boven bezig om Dora's kleeren na te kijken. Zij rekende uit, hoeveel goed er noodig zou zijn voor een paar schorten, toen zij een vreemd geluid hoorde. Wat was dat? 't Was maar even, 't hield dadelijk op. Misschien een kat, die buiten geschreeuwd had. Maar daar had je 'tweer! En nu veel harder en langer, 't Was muziek. Zeker een orgeldraaier, die op de plaats gekomen was. Wel foei! wat zou meneer wel denken! Dat zij dat volk niet weg wist te houden! Zij legde haar el neer en holde de trap af. In de gang bleef zij een oogenblik stokstijf staan. Hoorde zij 't wel goed? Ja, werkelijk, het geluid kwam uit de salon. Zou dat kind? .... Driftig deed zij de deur open, schreeuwend: „Kind, hoe durf je!" Dora hield dadelijk op. Het gezicht van juffrouw Heintje zag rood van drift. Opeens begreep Dora, dat, al mocht „Alla! dadelijk er uit!" Mozart pianospelen, toen hij drie jaar was, zij 't op haar zesde in dit huis stellig niet mocht „Alla! dadelijk er uit!" schreeuwde juffrouw Heintje, ,,en haal me nooit van z'n leven weer zoo iets in je hoofd! In de salon sluipen en de piano open maken! Alsof de tuin niet groot genoeg was! En dan zoo'n lawaai maken en meneer storen! Je hebt kans, dat meneer naar beneden komt en je een pak slaag geeft!" Een pak slaag! de goedige, oude professor zou er zeker niet aan gedacht hebben, al had hij het pianospelen gehoord. Maar 't was niet eens tot hem door gedrongen, zoo verdiept zat hij in zijn boeken. Maar dit wist Dora niet. En de gedachte, dat oom beneden zou komen om haar te slaan, joeg haar grooten schrik aan. Zij vluchtte naar een verborgen hoekje van de buitenplaats. En in de eerste uren durfde zij niet te voorschijn komen. Arme, kleine Dora! V. Dora verveelt zich. Dora zat in een van de rieten stoeltjes van haar tooverslot. Maar in een sprookjes-stemming was zij niet. Zij verveelde zich. Bettie had zij in slaap gemaakt en haar kleertjes opgeruimd. Het poppenmoedertje vroeg zich af, wat zij nu eens doen zou. Naar huis gaan? Maar, wat zou ze daar uitvoeren? Naar haar kamer gaan? Nee, daar was niets aan. Naar de keuken? Juffrouw Heintje zou zeggen, dat zij haar in den weg liep. En verder was er niets dan de gangen, want oom mocht zij niet storen. In de salon durfde zij geen voet meer zetten na dien schrik met 't piano-spelen. Dus bleef er niet anders over dan hier blijven. Dora zat in een van de rieten stoeltjes van haar tooverslot. En geleund in het armstoeltje gingen er heel wat gedachten door Dora's hoofdje. Zij dacht aan tante Line, en vergeleek toen met nu. Bij tante Line was 't toch heel anders dan hier. 's Morgens kwam Rika haar altijd helpen bij het aankleeden. En dan gaf Rika haar bij 't ontbijt zoo'n grooten kop chocola. Tante stond later op, omdat zij zoo dikwijls ziek was. Koffiedrinken en eten deed zij altijd met tante, en tante zei haast nooit: „nee," als Dora om iets vroeg. Tusschenin was zij ook veel bij tante, of bij Rika in de keuken. Daar was '1 veel prettiger dan hier in de keuken. Rika had dikwijls iets lekkers voor haar. En vertellen, ja, dat kon Rika prachtig! 't Waren niet maar verzinsels, maar 't was over echte kinderen, die heusch leefden, over kinderen, bij wier ouders Rika gediend had. Hè, als er nu een paar van die kinderen hier waren! Wat zou ze prettig met hen kunnen spelen op deze groote buitenplaats! Van een eenzaam klein meisje. M. B. No. 3. 2e druk. 4 Dora vergat, dat Rika niet jong meer was, en dat zij in haar jonge jaren bij die kinderen gediend had. En dat dus die kinderen nu al groot waren. Zij herinnerde ze zich nog allemaal van Rika's verhalen. Daar was Lucie, een Indisch kind, dat erg ondeugend kon wezen en erg grappig ook. En Jacob, een stille gehoorzame jongen, die zooveel van lezen hield en ook van Rika's pannekoeken. En Johan, een wildebras, die altijd allerlei streken en kluchten uithaalde. Maar 't meeste wist zij van Bob, een jongen van tien jaar met zwart haar, en die een fluweelen pak had met een kanten kraag. En die zoo mooi viool kon spelen, dat je er van moest gaan huilen. Maar die toch een heel vroolijke jongen was met heel veel vrindjes. Als Dora luisterde naar de verhalen over Bob, wat hij eens gezegd had, en wat hij toen en toen gedaan had, dan was zij een en al oor. En dan bestond er niets meer voor haar als Bob en zijn huis. Bij tante Line woonde zij wel in een stad en was er een kleine tuin. Maar zij ging toch eiken dag uit: wandelen of boodschappen doen met tante of Rika. En Zondags mocht zij mee naar de kerk. Hier was de Zondag erg saai geweest. Juffrouw Heintje zei, dat de weg naar de kerk 's zomers veel te zonnig was. Tante Line las ook den kinderbijbel met haar. Dat vond Dora altijd heerlijk. Al die mooie geschiedenissen van Abram en Mozes, en Jozef en David. En dan al, wat de Heer Jezus gedaan had, toen Hij op aarde was. Ook dat hij de kinderen zegende. Opeens kwam er in Dora een groot verlangen om weer naast tante Line te zitten, en met haar te kijken naar de platen in den kinderbijbel, en haar stem te hooren, als zij voorlas. O, waarom had de lieve Heer tante toch weggenomen? Tante had dikwijls gezegd: „al, wat de lieve Heer doet, is goed." Maar dit kon Dora nu heel niet goed vinden. Zij kon heusch niet begrijpen, dat dit nu goed was. 't Was naar hier op Lommer lust. /-!«■» + T^rv-no Vioot» VirtnfHiü nn tofol 1 orrrlo pn snilftA Zou zij hier altijd moeten blijven? dat Dora haar hoofdje op tafel legde en snikte, snikte.. Ook, als ze groot was? O nee, als je groot was, dan ging alles heel anders. Dan mocht je doen, wat je wou. Dan zou ze Lucie en Jacob en Johan en Bob vragen om bij haar te komen spelen. Dat zou heerlijk zijn! Maar.... als je groot was, speelde je niet meer. O, wat naar! Dus ze zou nooit kans hebben om met hen te spelen? Nee, nooit. Die gedachte vond Dora zoo treurig, en het gevoel van alleen-zijn en verveling was zoo naar,.... dat Dora haar hoofdje op tafel legde en snikt, snikte.... VI. Bob. Dora had een nieuwe gedachte! Die gedachte kwam 's morgens onder het aankleeden. Waarom ging juffrouw Heintje toch nooit met haar uit? Buiten 't hek van Lommerlust, daar was 't zeker prettiger, daar zou zij allerlei nieuwe dingen zien. Ze zou juffrouw Heintje vragen, of die eens met haar uitging. Ja, dat zou ze doen. Gauw voortmaken! Dan kon zij 't gaan vragen. In haar haast droogde zij haar gezicht met zoo'n ijver af, dat het rood als een kreeft uit den handdoek te voorschijn kwam. Maar, o wee! toen zij eenmaal beneden was, kwam de gewone verlegenheid weer over haar. En alle lust tot praten en vragen was weg. Stil at zij haar boterham. Maar zij wou het toch zoo dol graag. Eindelijk begon zij: „Juffrouw Heintje.. „Wat is er?" „Zou u.... met me.... uit willen gaan?" kwam 't er haperend uit. Dat strenge gezicht maakte haar ook dadelijk van streek. „Uitgaan? waar naar toe?" „Zoo maar 's, eens wandelen." „Dat kan je op de plaats doen." „Maar ik wou er zoo graag eens uit, eens buiten 't hek," zei Dora, die al pratend meer moed kreeg. „Ik heb geen tijd en geen lust om met je te gaan wandelen. Ik heb waarlijk genoeg te doen. Dat is goed voor kinderjuffrouwen." ,,Misschien komen we dan wel kinderjuffrouwen tegen met andere kinderen, en dan zou ik vriendinnetjes krijgen." Juffrouw Heintje antwoordde niet dadelijk, 't' Kind was altijd alleen, dat was waar. Maar, nee, dan zouden die vriendinnetjes hier op visite willen komen, en dat zou veel te veel last geven. ,.Ja, vriendinnetjes krijgen, waar ik je naar toe zou moeten brengen. Dan zou ik je midden op den dag nog eens kunnen opknappen en je haar opmaken! En dan zouden die kinderen hier komen en den boel op stelten zetten! Nee, dank je wel, hoor. Zet dat maar uit je hoofd. En ga naar buiten en wat spelen.' Arme Dora! Yroolijk was ze niet, toen zij door de lanen van Lommerlust drentelde. Zij vond 't heel onaardig van juffrouw Heintje. Tegenover het koepelhuisje was een steenen bank. Daar ging Dora op zitten met haar Daar ging Dora op zitten ellebogen op de knieën en haar gezichtje geleund op de handen. Daar zag zij het houten poortje in den muur. Want aan den achterkant van Lommerlust was geen hek, maar een steenen muur. Dat poortje, zoo dicht bij het koepelhuisje, had Dora natuurlijk van 't begin af gezien. Maar nu dacht zij er voor 't eerst aan, dat zij door dat poortje misschien wel naar buiten kon komen. Zij sprong op. ,,Als juffrouw Heintje dan niet met me uit wil gaan, dan ga ik alleen, zei ze half hardop. Het poortje was gesloten met een grendel Zij kon er net bij. De grendel ging er zeker niet dikwijls af, want die zat geroest in 't slot. Dora moest trekken — trekken — eindelijk, daar schoot hij los. Zij deed het poortje open, en was buiten. 't Was een bosch, waar zij nu in was. Een bosch met heuveltjes, waar je prettig op en af kon loopen. Dora deed het, en zij voelde zich een beetje trotsch, omdat zij 't durfde: zoo alleen in een bosch te loopen. Toch was zij niet heelemaal op haar gemak. Na weer een heuveltje afgeloopen te hebben, Na weer een heuveltje afgeloopen te hebben, komt zij aaneen riviertje. komt zij aan een riviertje. Hier zal zij een poosje gaan zitten. „Ik ben blij, dat ik hier naar toe ben gegaan." Zegt zij dit om eens iets te hooren in de stilte? Of zegt zij het om het stemmetje van binnen tot zwijgen te brengen? Want dat stemmetje zegt: Juffrouw Heintje zal 't niet goed vinden, dat je hier bent.'1 Een poosje houdt Dora zich bezig met steentjes in 't water te gooien. Dan gaat zij op haar knietjes liggen en laat het frissche nat ovei haar handje loopen. Wat is dat? Zij hoort zuchten, en af en toe klagende schreeuwtjes. Een beetje verschrikt staat zij op en luistert.... 't Is een dier. Nu hoort zij hem bepaald huilen en janken. 't Is stellig een hond. Zij loopt den kant uit, waar het geluid vandaan komt. En daar vindt zij op een open plek tusschen kreupelhout een geel, langharig hondje. Dadelijk houdt het op met janken, als het haar ziet. Hij springt voor haar op en neer, en likt haar handjes, als Dora hem aait. „Lief hondje, dag hondje! Wat doe je hier? Ben je verdwaald, lief beestje? Je was zeker bang, hè? Wat jammer, dat je niet van oom Een heel tijdje zat Dora naast hem op den grond. bent, wat zou ik je graag altijd bij me hebben om met me te spelen." Die vriendelijke woordjes scheen het hondje heel prettig te vinden. Zij aaide hem aldoor, en telkens gaf hij Dora een dankbaren lik. Zijn trouwe, bruine oogjes keken haar vertrouwelijk aan. Een heel tijdje zat Dora naast hem op den grond. Zij dacht er over, hoe prettig 't zijn I zou om zoo'n hondje te hebben. Eindelijk stond zij op om te zien, of zij ook iemand vinden kon, aan wien 't hondje hoorde. Het diertje volgde haar. Zij kwamen aan een weg. Aan den overkant van den weg zag zij een veld, waar een boer aan het spitten was. „Meneer! meneer!" riep Dora. De boer keek op. Toen hij een klein meisje zag staan, begreep hij, dat zij hem geroepen had. „Wat is er van je dienst, juffertje?" vroeg bij vriendelijk. „Meneer is dit hondje van u?" De boer schudde het hoofd en zei: „Nee, van mij niet." Hij keek het hondje eens goed aan, en zei toen: „Het dier is bepaald zijn baas kwijt, want ik heb het hier al twee dagen zien rond loopen. Arm, klein beest! Het is nog veel te jong om voor z'n eigen te zorgen.' Dat het hondje waarschijnlijk geen baas had, vond Dora wel prettig om te hooren. Ze dacht hetzelfde als de boer, toen deze zei: „Houd u hem, jongejuffrouw, 't is net een aardig speelmakkertje voor u, jong bij jong. Hij is stellig een trouw diertje. Kijk, hij schijnt u al goed te kennen." 't Was waar: het hondje wreef zijn kopje vertrouwelijk tegen Dora's beenen. ,,Ja," zei Dora, ,,ik zal hem maar houden." ,,Dat is braaf," zei de boer. ,,Maar denk er om, dat u goed voor hem zorgt, dat hebben hondjes noodig net als kinderen. En als een kind wat mist, dan kan 't er om vragen, maar een hond niet." Meteen nam de boer zijn spa weer ter hand en ging voort met zijn weik. En Dora stak den weg over en ging het bosch in, gevolgd door haar hondje. Eerst stapte zij stevig door. Maar toen zij den muur van Lommerlust door de boomen zag, begon zij hoe langer hoe langzamer te loopen. 't Was erg aardig om een hondje te vinden en dat mee te nemen, maar.... maar En die ,,maar" was: juffrouw Heintje zou 't niet goed vinden, dat wist Dora zeker. Dus? Het hondje maar weer aan zijn lot overlaten? Nee, dat ging ook niet. 't Zou wreed zijn. Tante Line zei altijd, dat God alle schepselen liefheeft, en dat we daarom goed moeten zijn voor alle dieren, want dat we anders Hem bedroeven. En dan, Dora zou 't nu ook naar vinden om 't hondje te missen. Want zij hield heusch al van hem. Wat dan? Opeens, daar had zij weer een gedachte! Ja, de gedachten, die kwamen dien morgen maar bij Dora, alsof 't zoo niets was! Het hondje zou in het koepelhuisje wonen! Met pop Bettie. Ten minste, als ze goed met elkaar overweg konden, en het hondje er blijven wou. Zoo werd dan het hondje binnen gelaten in Dora's tooverslot. Hij scheen 't er nogal goed te vinden. Bettie kreeg dadelijk een lik over haar rose wangetjes. Toen sprong hij op een van de rieten stoeltjes en keek Dora vragend aan. Ik zal je Bob noemen . 't Is waar, wat de boer gezegd heeft: hondjes kunnen niet vragen. Als zij het konden, dan zou dit hondje vragen om eten; want o! hij heeft zoo'n honger! Den vorigen dag heeft een medelijdende boerin hem een bordje eten gegeven, maar na dien tijd heeft hij niets gehad. Maar dit weet Dora niet. Zij gaat naast het hondje zitten. Deze legt zijn kopje op haar knieën, en 't heeft er veel van, of hij luistert, naar wat Dora zegt. ,,Zie je hondje, dit is nu je huis. Hier mag je wonen. En je moet heel zoet zijn en nooit hard blaffen en niet wegloopen. Je moet altijd wachten, tot ik er ben. Want als juffrouw Heintje je zag, zou zij je stellig buiten 't hek zetten, en daarom is 't beter, dat ik je hier verstop, begrijp je?" Ja, 't hondje begreep 't stellig, want hij kwispelde met zijn staartje. En nu moet ik een naam voor je bedenken, want je kunt me je naam niet zeggen." En Dora zat even te denken. ,,Ik weet wat! ik weet wat! Ik zal je Bob Van een eenzaam klein meisje. M. B. No. 3. 2de druk. 5 noemen, naar dien aardigen jongen, waar Rika altijd van vertelde. Want Bob is ook een hondennaam." VII. Vriendschap. Nog een aai over Bob z'n kop — en dan gaat Dora heel vlug het koepelhuisje uit, zoodat Bob geen tijd heeft om haar achterna te loopen. Op een drafje loopt Dora naar huis. 't Is goed ook, want juffrouw Heintje heeft het koffieblad al aan meneer gebracht, en zij komt juist de trap af. Als juffrouw Heintje onder het koffiedrinken even opstaat en zich omdraait, steekt Dora gauw wat brood van haar bordje in haar zak. Zij eet meer brood dan anders. Juffrouw Heintje zegt er niets van en is in stilte blij, dat Dora niet mokt over de weigering om uit te gaan. Daarom geeft zij Dora drie beschuitjes in plaats van de gewone twee en een handjevol kersen. Dora is er heel blij mee: nu heeft zij nog meer voor Bob. Zij haast zich naar het koepelhuisje. Zoodra zij de deur heeft open gedaan, springt Bob tegen haar op, met korte blafjes van blijdschap. „Stil toch, st! Bob. Juffrouw Heintje kan je wel hooren." Maar Bob is al stil, want hij besnuffelt den ingang van Dora's zak. „Ja, ja, er zit wat in, voor jou, hoor." Dora voert hem het brood. In een oogwenk is 't op. Nu de beschuitjes. — ook al op! „O foei, wat ben jij gulzig," zegt Dora. „Nou, dan de kersen maar." Maar Bob lust geen kersen. Even ruikt hij er aan, en dan besnuffelt hij den zak weer. 't Helpt niet. Er komt niets meer uit. „Wil je geen kersen? Nou, dan eet ik ze op." „Nu gaan we wat spelen," zegt Dora, als de kersen op zijn. Maar, waar? In den tuin? Dat kan niet, want Bob mocht eens blaffen en dan zou juffrouw Heintje het hooren. Dan maar het poortje uit, en het bosch in. O, wat is 't heerlijk om met een hondje te wandelen! Wat is 't prettig om krijgertje met hem te spelen en te stoeien! En dan zoo iets levends om van te houden! Zij voelt zich nu heelemaal niet eenzaam meer. Hijgend van 't stoeien en rennen gaat Dora eindelijk zitten met Bob naast zich. Bob opent zijn bek en geeuwt. Telkens geeuwt hij weer. Hij heeft bepaald nog honger. WTat kan ze doen om Bob nog wat eten te bezorgen? Dora denkt en denkt. Bij tante Line kreeg zij altijd nog 't een of ander in den middag, omdat ,,de wacht tot zes uur te lang is voor een kind," zei tante. Hier heeft zij nooit iets gehad en er ook niet om gevraagd. Als zij dat nu eens deed! Zoo gedacht, zoo gedaan! Bob wordt weer in het koepelhuisje opgesloten. Het kost moeite, want hij heeft er niets geen zin in, en begrijpt niet, waar't voor dient. Dan loopt Dora naar üe keuken, waar ]ulfrouw Heintje zit te naaien. „Juffrouw Heintje, hebt u ook wat \ ooi me te eten? Vroeger bij tante kreeg ik altijd wat tusschen den middag, omdat 't zoo lang duurt, vóór 't zes uur is." „Dat had je me mogen zeggen, Dora,' zei juffrouw Heintje ongewoon vriendelijk. „Je behoeft hier geen honger te lijden. Wat heb je liever: een boterham of een paar beschuitjes?" Dora aarzelt even. Wat zou Bob liever hebben? Beschuitjes is lekkerder, maar brood helpt meer voor den honger. „Graag een boterham." Juffrouw Heintje snijdt een stuk brood en legt er abrikozen-gelei op. Juist de gelei, waar Dora 't meest van houdt! Met een „dank u wel" loopt Dora weg. Onderweg wil zij niet naar de boterham kijken, uit vrees van.... Zij heeft er zelf dollen trek in. Vlak bij het koepelhuisje moet zij toch eens even kijken en.... een rose tongetje glijdt over de gelei. Daar hoort zij Bob zacht janken. Nee, geen likje meer. 't Is voor Bob. Nog nooit in zijn leven heeft Bob gelei geproefd. Eerst trekt hij een vies gezicht bij den vreemden smaak. Maar al etend bevalt 't hem wel, en de boterham verhuist in korten tijd naar de maag van Bob. Voordat zij naar bed gaat, weet Dora nog even naar het koepelhuisje te gaan. Zij geeft Bob de brood¬ korstjes, die zij onder 't eten in haar zak heeft gemoffeld. Als ze öp zijn, verwacht Bob, .. en een rose tongetje glijdt over de gelei. dat er meer uit den zak zal komen. Maar als er niets komt, gaat hij toch tevreden liggen. Dora heeft de dekentjes van het poppenbed op een Dora heeft de dekentjes van het poppenbed op een van de rieten stoelen gelegd. van de rieten stoelen gelegd. Daar moet Bob op slapen. Een paar maal aait zij hem en dan gaat Dora naar huis. Als zij een half uur later in bed ligt, verheugt zij zich op morgen, omdat zij dan Bob weer zal zien. Den volgenden dag is Bob van zijn kant ook heel hartelijk. Hij toont zich dankbaar voor al, wat zijn kleine meesteres hem brengt. Hij weet niet, hoeveel overleg er voor noodig is geweest om dat alles ongemerkt bij elkaar te krijgen. En Bob weet ook niet, dat Dora zelf er gen trek heeft in de beschuitjes en de boterham, die zij hem 's middags brengt. VIII. Schortjes passen en een ongeluk. Na twee dagen vroeg Dora zich. af, of zij toch eigenlijk niet te slecht gedacht had over juffrouw Heintje. Wie weet, of Bob toch niet in de keuken had mogen komen! „Eigenlijk is zij toch niet zoo erg onaardig. Ze is maar één keer heel boos geweest, toen met de piano, maar zij was ook bang, dat t oom zou hinderen," zei Dora in zich zelf. Toen zij aan oom dacht, zuchtte Dora. Hij was zoo heel anders dan zij gedacht had. Na dien eersten dag was zij een paar maal bij oom geweest. Dan praatte hij tegen haar, alsof zij nog een klein kindje was, en dan opeens zat hij weer in zijn boek te lezen. Dan scheen hij heelemaal vergeten te zijn, dat er een Dora in de kamer was. En dan sloop Dora maar stilletjes heen, en voelde zich erg alleen. Maar nu: juffrouw Heintje en Bob. Als zij die eens bij elkaar kon brengen! Eerst zou zij eens zien uit te vinden, hoe juffrouw Heintje over hondjes dacht. Maar dien morgen was juffrouw Heintje bepaald uit haar humeur. En Dora durfde er niet over beginnen. En haar hartje was er toch zoo vol van! Wat zou 't prettig zijn, als Bob eens in de keuken mocht komen om te smullen van een bord warm eten. Toen Dora klaar was met haar boterham van twaalf uur, zei juffrouw Heintje: „Ga even mee naar boven, dan zal ik je een schort passen." Gewillig ging Dora mee. Misschien kon zij 't nu wel vragen. En terwijl juffrouw Heintje haar een groot schort van grijs linnen met lange mouwen aanpaste, begon Dora: „Houdt u van hondjes, juffrouw Heintje?" „Wat een vraag! Nee, zeker houd ik niet van honden." „Maar als ze heel zoet zijn, heel gehoorzaam en heel mooi," zei Dora. Zij hoopte, dat juffrouw Heintje zoo'n volmaakt dier wel lief zou vinden. ,,Toch niet. Honden zijn altijd lastig, vies terwijl juffrouw Heintje haar een groot schort van grijs linnen en vuil. En van katten houd ik ook niet, dus als je soms van plan was me om een hond of een kat te vragen, dan weet je nu meteen, dat daar nooit sprake van kan zijn. Bovendien, honden blaffen en katten miauwen, en je oom kan geen lawaai in huis hebben, dat stoort hem in zijn werk." En toen zij dit gezegd had, trok juffrouw Heintje met een ruk het schortje recht. Maar Dora merkte het niet eens. Zóó naar vond zij, wat juffrouw Heintje zei. Dus was er niets geen hoop! Nooit, nooit zou Bob in de keuken smullen van een bord warm eten, en altijd, altijd zou hij tevreden moeten zijn met brood, gelei en beschuitjes. „Nare juffrouw Heintje," had Dora wel willen zeggen, als zij gedurfd had. Nu dacht zij het. En zij schrikte er zelf van. Want nooit mocht je zoo iets denken, had tante Line gezegd, als je den Heer Jezus liefhad. Dan mocht je niet leelijk over andere menschen denken. En Dora wildé heusch den Heer Jezus liefhebben. Zij wou 't al, toen ze nog bij tante Line woonde, en nu tante naar den hemel was gegaan, wou zij 't nog veel meer. Daarom vroeg zij zachtjes aan den Heer: „Help u me om niet boos op juffrouw Heintje te zijn." Eén oogenblik dacht zij er over om naar oom te gaan en hem alles van Bob te vertellen. Maar nee, dat zou toch niets helpen. Oom zou misschien niet eens luisteren, 't \\ as maar 't beste, dat Bob stilletjes bleef, waar hij was, in het koepelhuisje. Dora had Bettie mee naar het bosch genomen. Zij voelde zich een rijk moedertje: zoo met Bettie op den arm en Bob naast zich. Zij ging aan den oever van het riviertje zitten. Bob deed een dutje, en Dora zat in het water te turen om te zien, of zij ook vischjes zag. Bettie zat naast haar. Toen opeens door een onhandige beweging van Dora, viel Bettie om en rolde hals over kop het water in. Het verschrikte moedertje gaf een schreeuw en Bob werd wakker. Dora wees naar de pop, die door het stroomende water langzaam werd meegevoerd. Bobs dapper hondenhart vond, dat hij de pop moest redden. Dora zag, wat hij doen wou. Zij wist niet, dat honden goede zwemmers zijn. Zij sloeg haar armpjes om Bob en riep*. ,,0 nee, niet doen! anders verdrink jij ook nog! En dan heb ik niemand meer. O nee Bob, ik weet niet, of je zwemmen kan. Arme Bettie, Bettie!" en Dora snikte. Toen Bob het verdriet van zijn meesteresje zag, vond hij, dat hij haar moest troosten en langzaam, langzaam zonk zij in de diepte. door likjes en kwispelstaartjes. In dien tijd werden Bettie's kleertjes zwaar van het water, en langzaam, langzaam zonk zij in de diepte. Zoo was Dora nu geen poppenmoedertje meer. Bij tante had zij nog een paar oude poppen gehad, maar die had Rika niet naar Lommerlust gestuurd. Bob was nu het eenige, wat Dora had, en hij werd haar hoe langer hoe liever. IX. Bob heeft honger, en Dora neemt een besluit. Dag aan dag is 't Dora's zorg, hoe zij eten voor Bob zal krijgen. Hij wordt bepaald mager, dat kan zij zien. Hij eet alles, wat Dora meebrengt, zelfs dingen, waar een hondenmaag niet aan gewend is, zooals vruchten en chocola. Maar dit staat toch niet gelijk met een bord stevigen kost. Als Dora niet bij hem is, slaapt hij maar. Dora heeft haar kam gebroken. Juffrouw Heintje heeft een nieuwen laten meebrengen door den vrachtrijder. De twee stukken van den gebroken kam zijn dadelijk verhuisd naar het koepelhuisje. Met die \ stukken wordt het zijachtige haar van Bob iederen morgen gekamd. Af en toe laat Bob wel eens een pijnlijken kreet hooren, als zijn haar wat in de war zit. Maar over 't geheel is hij geduldig. Dan volgt tot belooning het ontbijt met droog brood. Dora zou het graag in haar thee-melk geweekt hebben. Daarom heeft zij al eens aan juffrouw Heintje gevraagd, of zij buiten ontbijten mocht. Maar deze wil dat niet hebben, omdat het kopje en het bordje wel eens konden breken. Dan, als Dora's zak leeg is, gaat zij met Bob het bosch in. Gelukkig, dat juffrouw Heintje het altijd zoo druk heeft in huis, en er nooit over denkt om tusschen de maaltijden eens te kijken, wat Dora uitvoert. Ook in het koepelhuisje is zij nog nooit geweest, sinds Bob er woont. Een geliefd spelletje van Dora en Bob is: verstoppertje spelen in het bosch. Dora zegt: „st! blijven zitten!" En Bob gehoorzaamt, want hij weet, waar 't voor is. Dan gaat Dora zich verstoppen een eind ver, achter een dikken boom of in het kreupelhout. En dan roept zij: ,,Zoek!" Dan gaat Dora zich verstoppen een eind ver, achter een dikken boom Yan een eenzaam klein meisje. M. B. No. 3.2de druk. Als Bob dat korte woord hoort, weet hij, dat hij komen mag. Hij snuft en zoekt.... en 't is me een blijdschap, als hij haar gevonden heeft. Dan rollen zij over elkaar van plezier, en .... en komt er haast geen eind aan de liefkoozingen. komt er haast geen eind aan de liefkoozingen. Op een dag komt Dora in een deel van het bosch, waar hazelnoot-boomen staan. Ze hebben vruchten. Wat een ontdekking! Dat is een goed eten voor Bob. Zij plukt al de hazelnoten, waar ze bij kan, en kraakt ze met haar hak. Een heel enkele komt in Dora's mond, de meeste worden gegeten door Bob z'n scherpe tandjes. Als Dora den volgenden morgen opstaat, ziet zij, dat het hard regent. Dadelijk denkt zij aan Bob. Nu kan zij niet met hem gaan wandelen in het bosch, en zal zij den heelen morgen met hem in het koepelhuisje moeten blijven. Maar ook dat kan niet eens. W ant, als zij na het ontbijt naar buiten wil gaan, zegt juffrouw Heintje: „Met dit weer mag je niet naar buiten, je zou kletsnat worden." ,,Maar ik wou maar even heel hard loopen naar 't koepelhuisje, en er dan den heelen ochtend blijven," zegt Dora. ,.'t Is ver genoeg om nat te worden. Je kan er eiken dag naar toe, dus is 't niet erg om eens een dagje thuis te blijven." Niets erg! Juffrouw Heintje weet niet, dat 't heel erg is, want dat dit voor Bob beteekent: honger lijden! De ochtend gaat treurig en langzaam voorbij. Dora houdt zich bezig met een legkaart, om iets te doen. Maar het duurt lang, vóór de prent in elkaar ligt, want haar gedachten zijn er niet bij. Die zijn bij Bob. Hij zal stellig denken, dat zij hem vergeet. En wat zal hij een honger hebben! Als 't nu eens den heelen dag regent, wat dan? En als 't nu eens dagen achtereen blijft regenen? Dan zal hij sterven van honger. De tranen komen in Dora's oogen. Maar zij dringt ze gauw terug, want juffrouw Heintje mag haar niet zien huilen. Juffrouw Heintje begint het koffieblad voor oom in orde te maken, en.... Dora's gezichtje klaart op. Yan middag om kwart voor zes zal juffrouw Heintje naar boven gaan om voor oom te dekken. Dat oogenblik wil Dora waarnemen om gauw eventjes naar Bob te gaan en hem eten te brengen. 't Is heel wat voor Dora om dat besluit te nemen. Zij weet niet zeker, of 't eigenlijk geen ongehoorzaamheid is, en ongehoorzaam wil zij niet zijn. Maar zij heeft zoo'n vreeselijk meelij met Bob, en zij is immers de eenige, die voor hem zorgt? Dien middag kijkt Dora telkens op de klok. Wat gaan de wijzers langzaam. Eindelijk is 't kwart voor zes. Juffrouw Heintje doet een schoon schort voor. Dan maakt zij een dienbakje met het noodige klaar, giet de soep in de terrine en gaat naar boven. Zoodra Dora haar langzamen stap op de trap hoort, krijgt zij te voorschijn al, wat zij voor Bob heeft weten te verstoppen tusschen haar speelgoed. Zij doet de deur naar den tuin open en rent, zoo hard als zij kan naar het koepelhuisje. Bob ligt op zijn dekentje. Hij is erg uit zijn humeur, dat is duidelijk. Die dag van alleen-zijn en vasten is hem heel niet bevallen. Hij heeft gejankt, gebromd, en tegen de deur gekrabbeld. En toen dat alles niets hielp, is hij maar gaan slapen Eerst is hij niets vriendelijk tegen Dora. Maar hij is toch niet bestand tegen haar zoete woordjes. „Arme Bob, ik kon 'theusch niet helpen; want zie je, 't regende zoo hard en ik mocht niet uit." Zij laat hem eventjes uit, en dan lokt zij en rent, zoo hard als zij kan, naar het koepelhuisje. \ hem gauw weer binnen met een beschuitje. Zij durft niet te blijven, tot hij alles heeft opgegeten, en legt het dus voor hem neer. Zij kijkt, of hij nog genoeg drinken heeft. Anders haalt zij eiken morgen frisch water voor hem uit hét riviertje, in het badje van Bettie. „Dag Bob," en Dora rent terug. Te laat! Juffrouw Heintje staat aan de tuindeui en wacht haar op, met een heel boos gezicht. „Wat een stout kind ben jij," zegt zij streng. Je krijgt niets als een bord soep en dan ga je dadelijk naar bed." Dora spreekt niet tegen. Misschien is 't wel een beetje stout van haar. Maar het kon immers niet anders, om Bob niet te laten sterven v an honger? Zij heeft de straf er wel voor over, nu zij Bob eten heeft kunnen brengen. Stil eet zij haar soep met een stuk brood, waarvan zij nog een paar stukjes in haar zak weet te moffelen. Dan zegt zij precies als altijd: „Nacht, juffrouw Heintje." Juffrouw Heintje heeft op dat oogenblik heusch spijt van haar strengheid. Zou zij Dora toch maar wat vleesch en groente geven? Zij weifelt... en in dien tijd is Dora al naar boven gegaan. I Den volgenden morgen is al de narigheid vergeten. Helder schijnt de zon, en alles ziet er even vroolijk en frisch uit. Dora en Bob genieten weer van een tocht door het bosch. Toch is Dora stiller dan anders. Dat komt, omdat zij iets heeft om over te denken. „Als je een groot-mensch bent en je wil wat hebben," denkt zij, „dan koop je het." Nu is zij wel geen groot-mensch, maar zij heeft toch wel al eens iets gekocht, toen zij bij tante Line was, zooals een hoedje voor Bettie, of een paar schoentjes of wat lint. Want tante gaf haar elke week een dubbeltje. En met Dora's laatsten verjaardag was tante al sukkelend en kon niet zelf naar de speelgoedwinkels gaan om wat voor Dora te koopen. Toen had tante haar twee rijksdaalders gegeven. Dora vond 't zoo heerlijk om twee van die groote rijksdaalders in haar beursje te hebben, dat zij er niet dadelijk van scheiden kon. Kort daarna was tante erger ziek geworden en gestorven. En zoo kwam het, dat die twee rijksdaalders altijd nog in Dora's beursje zaten. En nu maakt Dora plannen, wat zij er voor koopen zal. En 't zal geen nieuwe pop zijn, zooals zij anders dol graag gehad had — en geen poppenkamer, waarnaar zij dikwijls ver- .... vleesch voor Bob. langd ' heeft, en ook geen winkeltje, maar.... vleesch voor Bob. Hoe duur of vleesch is, dat weet zij niet, maar dat zij er een heelen tijd vleesch van zal kunnen koopen, dat gelooft zij wel. Maar nu, waar en hoe? Er moet een dorp zijn, niet zoo heel ver van Lommerlust af. Daar zal wel een slager zijn. Maar den weg er heen, weet zij niet. En dan, het moet natuurlijk stilletjes gebeuren, zoo, dat juffrouw Heintje er niets van merkt. Als 't niet te ver weg is, dan kan zij het van middag wel doen in plaats van in het bosch te gaan wandelen. Ja, dat zal zij doen. Na de koffie zal zij haar beursje uit haar mantelzak nemen, en er dan met Bob op uit gaan. X. Frits. Zoodra Bob had opgegeten, wat zij had meegebracht, wou Dora geen minuutje meer verliezen en ging dadelijk met hem op 't pad. Door het bosch kwam zij gauw op den weg, waar zij met den boer had gepraat, toen zij Bob gevonden had. Aletta Hoog, ya|| ,Jjen wgg 2flg 2£ |,ee| jn ,Je verte Arnhem, fan een eenzaam, klein , H. ten Briuk. ,Iieisje „ een kerktoren en eenige daken. Van dien weg zag je heel in de verte een kerktoren en eenige daken. Dat was zeker het dorp. Dus maar dien kant uit. Bob vond 't heel aardig op den weg. Hij sprong met korte, vroolijke blafjes voor Dora uit, en liep dan weer snuffelend langs de kanten van den weg. Dora was liever in het koelè bosch. 't \\ as hier zoo zonnig en stoffig. Hè, wat was die weg lang! De kerktoren en de daken bleven altijd maar even ver weg. Hier en daar was wel een huisje of boerderijtje, maar niets, dat op een winkel of dorpsstraat leek. En het leek haar toe, dat zij toch al heel lang geloopen had. Als zij maar terug zou kunnen zijn vóór 't eten. Na een bocht van den weg zag zij een bank staan onder een boom. Het laatste eind was minder zonnig geweest, omdat er hier en daar boomen stonden. Eventjes uitrusten. Bob vond 't ook best. Hij ging aan haar voeten liggen met den kop op zijn voorpooten, heel rustig. Opeens sprong hij op en blafte. Een jongen kwam op de bank af. Hij was een heel stuk grooter dan Dora. Hij wou zeker ook rusten. „Dag," zei de jongen. „Dag," zei Dora. En Bob ging weer liggen. „Kom je ook van 't dorp?" vroeg de jongen. „Nee, ik moet er naartoe. Hoe ver is 't nog?" „Zoowat een half uur. Ben je er nog nooit geweest en moet je er nu alleen naar toe?" vroeg hij en nam het kleine, blonde meisje in haar rouw jurk eens goed op. 't Leek hem zoo vreemd, 't Was veel meer een meisje om bij een kindermeid aan een handje te loopen, dan om er alleen op uit te gaan, vond hij. En Dora dacht: „zou ik 't hem vertellen?" en zij nam hem ook eens op. Deftig zag hij er niet uit. Maar zijn pak was toch netjes, en hij had een vriendelijk, vroolijk gezicht. „Ik moet naar den slager," zei ze. „Naar den slager?" herhaalde de jongen ver- „Dag," zei de jongen. „Dag," zei Dora, baasd. Hij vond Dora heelemaal geen kind om voor haar Moe een boodschap bij den slager te gaan doen. „Ja, voor hem, zie je," zei Dora wijzend op Bob. En toen kwam van zelf het heele verhaal: over het vinden van Bob, over juffrouw Heintje, die niet van honden hield, en over 't koepelhuisje, waar zij Bob verstopt hield. En dat't zoo moeilijk was om genoeg eten voor hem te krijgen. En eindelijk over haar geld en 't plan om vleesch te koopen. De jongen vond het een heel belangrijk verhaal. ,,Loopt Bob je overal na?" vroeg hij. ,,Ja, overal." „Maar dan krijg je last met hem bij den slager, want die wil geen honden in den winkel hebben, dat begrijp je!" Daar had Dora heel niet aan gedacht. „Ga jij met me mee, dan kan jij 't voor me koopen en blijf ik buiten met Bob." Maar de jongen had een beter plan. ,,Wil ik 't voor je koopen en het je morgen middag komen brengen in het bosch? Dan is 't toch Woensdag. Als je nu nog naar het dorp gaat, ben je misschien niet vroeg genoeg thuis en dan merkt je juffrouw het, en dan is alles bedorven, 't Is al over half vier, want we hebben tot drie uur school gehad, dat is altijd Dinsdags." „Al zóó laat?" Ja. Dora vond het een best plan. Zij nam haar beursje uit den zak en liet hem haar schatten zien. „Dat is genoeg," zei hij en wees naar een kwartje. Want behalve de twee rijksdaalders had Dora nog een kwartje aan opgespaard weekgeld. Nu hadden ze nog wel even tijd om te praten. De jongen vertelde, dat hij Frits heette en dat zijn vader verleden jaar gestorven was. Hij woonde met moeder en twee broertjes en een klein zusje in het dorp. ,,Ik ben nu moeders steun, zegt moeder, en als ik groot ben, moet ik voor haar werken. Ik ben elf jaar, en 't volgend jaar ga ik van school. Als vader was blijven leven, dan had ik door mogen leeren en was ik meester geworden, want dat wou ik zoo graag. Maar nu hebben wij er geen geld voor." Toen hij dit zei, keek Frits heel ernstig. Dora vertelde van oom, dat hij een kamer had vol met boeken. En de oogen van Frits glansden, toen hij hoorde van zooveel boeken. Na nog een poosje gebabbeld te hebben, zeiden ze elkaar goedendag. Bij het riviertje zouden zij elkaar den volgenden middag vinden. Bob moest het dien dag nog met brood en beschuitjes doen. Maar zijn meesteresje vertelde hem van het lekkere vleesch, dat hij morgen krijgen zou. En hij verheugde er zich zeker op, want hij kwispelde telkens met zijn staart, terwijl Dora praatte. Woensdag morgen zat Dora in angst, 'dat het zou gaan regenen en zij dus niet naar het bosch zou kunnen gaan. Gelukkig bleef het droog, al scheen de zon niet. Na een poosje wachten bij het riviertje, daar had je Frits! Hij had een pakje in de hand, in stevig grauw papier. Daar zat het vleesch in, gesneden in kleine dobbelsteentjes. Dat had Frits aan den slager gevraagd. Dora en Frits gaven Bob om beurten een stukje. Zoo werd Bob gauw goede maatjes met Dora's nieuwen vriend. Of Bob ook smulde! Je kon 't goed aan hem zien, en Dora en Frits genoten er van. Maar hij kreeg niet alles. Hoe hij ook blafte om méér en aan Dora's zak snuffelde, waar het pakje in geborgen werd, . hij kreeg niets meer. De Hij had een pakje in de hand,.... WaS \ OOI Donderdag en Vrijdag, want Frits zou p£s Zaterdag terug kunnen komen. Dora nam Frits mee naar het poortje. Even mocht hij het koepelhuisje zien. Hij vond het er erg leuk, zag de poppenstoeltjes, en kreeg het verhaal van Bettie's verdrinken. Van een eenzaam klein meisje. M. B. No. 3. 2de druk. 7 Toen zij beiden Zaterdags weer samen waren kwam 't uit, dat Dora nog maar heel weinig lezen kon. Dat vond Frits heel erg voor een Dat vond Frits heel erg. meisje van zes jaar. Hij bood aan om het haar te leeren. Dora wou het graag. Frits beloofde den volgenden Woensdag een leesboek mee te brengen van een van zijn broertjes. XI. Wat juffrouw Heintje ontdekte. Frits had al een paar maal leesles gegeven. Het lezen ging al wat vlotter. Als Dora genoeg had van al die letters, dan gaf Frits geschiedenisles, 't Liefst vertelde hij van Prins Willem van Oranje, want die Prins was zijn held. Zoo stonden de zaken op een zekeren Dinsdag Frits had al een paar maal leesles gegeven. middag. De groote vakantie was begonnen. Frits kwam nu wel driemaal in de week. Juffrouw Heintje was de laatste week bijzonder tevreden over Dora. Zij vond, dat het kind wel een belooning verdiende, omdat zij haar heel niet in den weg liep. Toen zij dus eenige dingen voor meneer noodig had, besloot zij zelf naar het dorp te gaan en Dora mee te nemen. Zij wou Dora in den speelgoedwinkel dan iets uit laten kiezen. Zij vroeg meneer om geld. Hij vond 't best. Hij vond alles best, als hij maar op zijn studeerkamer kon blijven, 's Avonds ging hij altijd een uur wandelen. Juffrouw Heintje dacht, dat Dora in den tuin speelde en riep haar. Toen zij geen antwoord kreeg, dacht zij opeens aan het koepelhuisje. Daar had het kind 't in het begin zoo druk over gehad, maar nu hoorde zij er nooit meer van. Daar zou Dora zeker wezen. Dus ging juffrouw Heintje er heen. De leesles was gedaan en Frits zat te vertellen uit de vaderlandsche geschiedenis, van het beleg van Haarlem. Dora rilde, toen zij van al die akeligheid hoorde, van brandend pek, dat de Spanjaarden op hun hoofd kregen en dat vreeselijk pijn deed. Opeens rilde Dora van iets anders, want de deur ging open en.. .. juffrouw Heintje stond daar, stom van verbazing over het tooneeltje, dab zij hier vond. Frits hield op met vertellen, en een oogenblik waren alle drie stil. 't Was de stilte, die een onweer voorafgaat. Bob, die lag te slapen, werd wakker. Hij sprong op en blafte bij het zien van een vreemde. Dat gaf juffrouw Heintje haar spraak weer. „Wat beteekenen hier die jongen en die hond?" vroeg zij streng. Dora had wel in een muisje willen veranderen om in een klein gaatje te kunnen wegkruipen en zich te verbergen voor juffrouw Heintje. Maar zij was en bleef een meisje en moest dus wel antwoorden. ,,Dat is Frits.. .. mijn vrind." ,,Je vrind? Waar heb je dien opgedaan?" „Ik ben hem tegen gekomen op den weg." „Op den weg? Dus je bent buiten 't hek geweest. Maar dat is verschrikkelijk! Je oom is zoo goed om je hier te halen, en ik verzorg Opeens rilde Dora van iets anders, want de deur ging open en .... je dag aan dag ondanks al den last, dien me dat geeft! En dan ga je stilletjes den weg op en haalt me binnen, al wat je maar tegen komt: een straatjongen met een hond! Je hoort in een verbeterhuis thuis!" Maar nu nam Frits het woord. ,,Ik ben geen straatjongen," zei hij, ,,en u mag gerust naar me vragen in het dorp. Ik kan best een vrind van Dora zijn. En u mag Dora niet zoo beknorren, want zij is den weg op gegaan, omdat zij zich hier zoo vreeselijk verveelde, en u en haar oom nooit naar haar omkijken. Ze is zes jaar en ze kan nog niet eens goed lezen en dat is heel erg. En nu ben ik bezig om 't haar te leeren. Juffrouw Heintje kon eerst geen woorden vinden, zoo verbaasd was zij over die toespraak van Frits. Maar nu zei ze: „Zoo? jij bent ook niet op je mondje gevallen! Maar wil je nu wel eens maken, dat je gauw wegkomt met je mormel van een hond?" Dora wou wat zeggen, maar Frits liet er haar den tijd niet voor. „Ik wil wel weggaan met mijn hond," zei hij, en bij de woorden „mijn hond" gaf hij Dora een knipoogje. .,Maar u moet me beloven, dat we terug mogen komen om Dora te zien.' „Hoor eens, wat een praats!" zei juffrouw Heintje; „ik moet den jongeheer nog wat beloven ook! Maak, dat je weg komt, en wees blij, dat ik je niet laat oppakken!" „Laat oppakken!" herhaalde Frits, nu op zijn beurt boos, „dieven worden opgepakt, maar geen jongens, die niets gedaan hebben." „Gauw er uit, en geen praatjes meer." „Dag Dora," zei Frits en gaf haar een hand. ,,Ik zal wel aan je oom vragen, of ik gauw terug mag komen. Kom, Bob." Bob keek wel even naar Dora, of die ook kwam. Maar toen Frits hem nog eens riep, ging hij toch mee. En Dora riep hem niet terug, want zij begreep, dat het voor Bob op 't oogenblik beter was om met Frits mee te gaan. En zij wist, dat Frits goed voor hem zorgen zou, totdat hij op Lommerlust terug mocht komen. Tot straf werd Dora dadelijk naar bed ge- En daar lag ze te huilen. stuurd. En daar lag zij te huilen om het gemis van haar twee vrindjes. XII. % Oom Boek. Juffrouw Heintje was bezig met het eten voor meneer. Zij was zoo vol van wat zij zooeven in het koepelhuisje gevonden had, dat zij wel dadelijk naar boven had willen gaan. Maar zij had meneer al eens gestoord, en nu weer.... nee, dat ging niet. Dus ging zij maar wat vroeger dan anders naar boven om te dekken. Langer kon zij 't niet uithouden. Zij begon het tafeltje op zoo'n drukke manier te dekken, dat mijnheer er op lette. Vragend keek hij op. „Wel, heb je wat moois voor haar gekocht?" Nu barstte juffrouw Heintje's boosheid los. „Wat moois voor haar gekocht? Ja, terwijl wij ons uitsloven om een pleziertje voor het kind te bedenken, weet u, wat zij uithaalt? straatjongens in den tuin halen!" „Straatjongens?" herhaalde mijnheer verbaasd. „Ik zei straatjongens, maar 't was er eigenlijk maar één, maar meneer zal me. toegeven, dat 't meer dan genoeg is. En hij zat me daar heel deftig in het tuinhuisje met zijn hond en zijn boeken, en... . „Boeken, had hij boeken bij zich, dan kan 't toch niet zoo'n erge straatjongen geweest zijn," zei de geleerde man, die zelt zoo veel van boeken hield. Hier wist juffrouw Heintje niets op te zeggen, maar zij ging voort: „En hij was nog zoo brutaal om me te zeggen, dat we Dora aan haar lot overlieten. Alsof ik er niet altijd goed voor zorg, dat ze op tijd haar eten krijgt! En dan zei hij, dat het heel erg was, dat Dora nog met a0ed lezen kon en hij 't haar geleerd had. En hij zegt, dat hij aan u zal vragen om terug te mogen komen." Ditmaal dwaalden de gedachten van mijnheer nu eens niet naar zijn boeken. Hij luisterdef heusch goed. Hij schoof zijn mutsje naar achteren, keek juffrouw Heintje aan en zei: „Maar dit is een ernstig geval. „Ja, heel ernstig," zei juffrouw Heintje, maar zij bedoelde het anders dan hij. „Wat doet het kind?" „Nu? Ik heb haar tot straf naar bed gestuurd „Nee, niet nu, maar ik bedoel zoo eiken dag. „Zij speelt." „Wat en waar!" „Ik geloof met de pop, en meestal in den tuin, daar is zij zoowat den heelen dag." „Den heelen dag?" „Maar dit is een ernstig geval." „Ja, dat is te zeggen: met de koffie en't eten komt zij "binnen." Terwijl zij dit zei, kwam 't voor 't eerst bij juffrouw Heintje op, dat zij toch wel wat meer naar Dora had kunnen omkijken. Mijnheer streek zich over 't voorhoofd. Hij had toch geen ongelijk, die jongen, om te zeggen, dat Dora aan haar lot werd overgelaten: „Hoeveel dagen is zij nu hier?" „Hoeveel dagen? 't Is al vier weken, meneer." „Vier weken! Hoe is 'tmogelijk! Maar waarom komt ze nooit bij me?" ,,Ik was bang, dat ze u storen zou, als zij zoo maar kwam. En dat meneer haar wel roepen zou, als hij haar hebben wou." „Je moet haar bij me brengen. Niet nu, omdat ze in bed is, maar morgen ochtend. Ik moet zien, wat ik voor 't kind doen kan." Het trof juffrouw Heintje, dat meneer zich de zaak zoo aantrok. Zij begon in te zien, dat zij zelf ook heel wat verzuimd had. En dat het toch eigenlijk niet genoeg was, als zij Dora op tijd haar eten gaf en zich verder niet met haar bemoeide. Dora was heel verbaasd, toen juffrouw Heintje haar kwam zeggen, dat zij' op mocht staan en beneden komen eten. Onder 't eten zei juffrouw Heintje niets bijzonders. Maar bij het goedennacht zeggen vertelde zij, dat Dora morgen ochtend in ooms kamer moest komen. Dat was nu niet heel geschikt om Dora blij en rustig te maken. Want zij dacht, dat oom haar zou gaan beknorren over Bob en Frits. Gelukkig viel zij toch gauw in slaap. En maar even droomde zij van een boozen oom, die haar strafte. Maar hij dacht heel niet aan straffen of knorren, de goede, oude oom! Of 't moest zijn, dan hij in gedachten zich zelf beknorde, omdat hij zich zoo weinig met zijn nichtje bemoeid had. Hij dacht aan zijn broer, den grootvader van Dora. En aan Dora's moeder, de kleine Marie. Toen die nog de kleine Marie was, had zij. hem den grappigen naam van „oom Boek" gegeven, omdat hij zooveel boeken had en zelf boeken schreef. En nu was het dochtertje van die kleine Marie hier bij hem aan huis. Het was, of hij dat nu eigenlijk pas goed begreep. Met de kleine Marie had hij zich dikwijls bezig gehouden. Dat kon hij nu toch ook wel met haar dochtertje doen. En zoo kwam het, dat oom hartelijk zei, toen er den volgenden morgen een klein meisje wat verlegen binnen kwam: ..Zoo, kleine Dora, wil je het je stouten oom vergeven, dat hij zich zoo weinig met je bemoeid heeft?" En oom breidde zijn armen uit. En Dora wierp zich in die armen. Voor 'teerst kreeg zij een zoen van oom, die een heel lief gezicht had, als je hem dichtbij zag, vond Dora. Oom vroeg haar, wat zij die weken had uitgevoerd. Toen vertelde Dora alles, tot in de kleinste kleinigheid. En oom begreep, hoe eenzaam dat kleine ding daar op zijn knie zich al dien tijd gevoeld had. Een paar maal moest oom erg zijn neus snuiten en zijn oogen afvegen. „En dus, dat vrindje van je is geen straatjongen?" ' ,,0 nee, heelemaal niet, oom. Hij heeft een Toen vertelde Dora alles, tot in de kleinste kleinigheden. heel net pak aan, en zijn vader was klerk bij den notaris. En hij zon meester worden, als zijn vader was blijven leven, zegt Frits. Maar nu moet hij gauw geld gaan verdienen voor zijn moeder, als hij van school komt, zegt Frits." „Zoo," zei oom, „ik zal eens kennis met hem maken. En als hij en Bob heusch zoo lief zijn, als je zegt, dan mogen ze hier wel eens komen." Toen Dora beneden kwam, zei ze: „juffrouw Heintje, complement van oom, en of u in de eetkamer de koffie klaar wil zetten, want daar gaan oom en ik samen koffiedrinken. En eten ook," voegde zij er stralend bij. Meteen was zij weer de trap op. Want oom had gezegd, dat zij terug mocht komen. Oom zocht in zijn boekenkasten, of er soms nog een oud kinderboek was van vroeger, toen de kleine Marie er was. Hij vond niet gauw wat. Toen hielp Dora hem door te vragen: „Oom, hebt u ook een platenbijbel net als tante Line had?" Ja, dien had oom. Geen kinderbijbel, maar Van een eenzaam klein meisje. M. B. No. 3. 2de druk. 8 een echten platenbijbel met heel veel platen er in. En dat 't niet voor kinderen was, wat er bij geschreven stond, hinderde niets, vond Dora. Dat kon oom er best bij vertellen, want oom was immers zoo knap, die wist dat allemaal wel. En heusch! oom ging vertellen, die mooie geschiedenissen uit den Bijbel. En dicht tegen hem aangedrukt, zat Dora te luisteren, en te kijken naar de platen. En zoo deden zij voortaan eiken dag een poosje. Oom vroeg, of Dora graag naar school zou gaan in het dorp. Dora wou dol graag. Maar dadelijk bedacht zij zich. dat er nu geen school was, dat het groote vakantie was. ,,Dan mag je zoo lang bij mij leeren, tot de school weer begint," zei oom. „En ik zal er eens met Frits over praten en dan met den meester." Wat was dat een aardig koffiemaal, zoo samen tegenover elkaar in de eetkamer. De tuindeuren stonden open, en de zon scheen zoo vroolijk naar binnen. Wat was dat een aardig koffiemaal, zoo samen tegenover elkaar In de keuken schudde juffrouw Heintje haar hoofd over zóó'n verandering! Of ze blij of boos moest wezen, dat wist zij nog niet. Oom vertelde allerlei aan Dora: over Mama, toen die klein was en wat ze toen deed en zei. En dat Mama hem „oom Boek" noemde. Dat vond Dora prachtig,. „Zoo ga ik u ook noemen," zei ze, in de handen klappend. De grijze oud-oom zag er heusch jong en vroolijk uit, toen hij vertelde van dien goeden, ouden tijd. Dora snakte er naar om Frits te vertellen, hoe heel anders het opeens bij oom was geworden. Oom beloofde, dat hij den vrachtrijder den volgenden morgen een briefje mee zou geven aan Frits, om te vragen, of die eens op Lommerlust wou komen. Juist was dit afgesproken, toen juffrouw Heintje kwam zeggen, dat... . „dat die jongen. ... ja, u weet wel, die jongen van gisteren er was om meneer te spreken." „Laat hem maar binnen komen," zei oom. Dora kreeg een kleur van plezier. Frits begreep er niets van, toen Dora zoo vroolijk naar hem toe kwam. „Zoo, mijn jongen," zei oom, ,,'tis goed, dat je komt. Zie je, het was beter geweest, als je niet zoo in 't geheim op Lommerlust gekomen was. Maar ik begrijp, dat je bang was, dat ik het niet goed zou vinden. En per slot is 't nog goed, dat alles zoo geloopen is. Want het is eigenlijk door jou, dat Dora nu eens goed kennis heeft gemaakt met haar ouden oom. Ga zitten, en vertel eens, wat je met den hond hebt uitgevoerd." Frits was heusch een beetje in de war door deze vriendelijke ontvangst. Hij had het zich zoo heel anders voorgesteld. „Ja, Bob," zei Dora. „waar is Bob?" „Ik heb hem niet meegebracht," zei Frits, „omdat.. .. omdat ik meneer kwam spreken." „O ja, dat is waar," zei oom, „je kwam vragen, of je hier af en toe mocht komen. Zeker dat mag, hoor, zoo dikwijls als je wilt." „Ziet u nu wel, dat hij geen straatjongen is?" fluisterde Dora in ooms oor. En oom knikte. Frits had hier niets van gemerkt. Hij keek naar een kastje met glazen deurtjes. Wat een mooie boeken stonden daar in! Hij keek naar een kastje met glazen deurtjes. Dora zag, waar hij naar keek. Ze zei tegen oom: „Hij houdt zoo vreeselijk veel van lezen." .,0 ja," zei oom, „dat is waar ook: ik moet je "nog 'bedanken, omdat je begonnen bent Dora lezen te leeren." „O, niet te danken, meneer. Ziet u, ze is al zes en dan moet je toch leeren. „Frits, ik mag naar school van oom, na de groote vakantie. En tot zoo lang zal oom me leeren lezen, en me nog een heeleboel andeie dingen leeren." „Hè, wat zal je dan knap worden," zei Frits. Het klonk een beetje, alsof hij hetzelfde ook wel zou willen. „Zou je ook graag knap worden?" vroeg oom. ,,0 ja," antwoordde Frits met vuur, „ik wou zoo graag vreeselijk veel leeren. „We zullen zien, we zullen zien," mompelde oom. Toen werd er over Bob gesproken. Er werd bepaald, dat Frits Bob zou gaan halen, en dat Bob op Lommerlust- zou mogen blijven. Dora was zoo verrukt, dat zij van louter plezier juffrouw Heintje omhelsde. Die wist eerst niet, wat voor een gezicht zij hierbij zetten moest. Maar onplezierig vond zij het toch niet om zoo'n hartelijk klein meisje bij zich te hebben. Eerst schrikte zij wel - van het bericht, dat , dat zij van louter plezier juffrouw Heintje omhelsde. Bob in huis zou komen. Een oogenblik dacht zij er over om aan mijnheer te zeggen, dat zij dan wegging. Maar nee, dat ging toch niet. Zij was al meer dan vijf en twintig jaar bij meneer. En nu zou ze weggaan om een hond! Ze zou er zich maar in schikken. Toch schudde juffrouw Heintje in de volgende dagen nog menig keer haar hoofd over zóóveel veranderingen! 9 XIII. Alles komt terecht en iedereen is tevreden. Wat was Dora blij, toen zij Bob terugzag! Zij liet zich even door Bob likken. En toen het bedtijd was, waren ze beiden wel 't gelukkigst. Want Bob mocht op een oud kussen slapen in een hoek van Dora s kamer. Toen juffrouw Heintje merkte, dat Bob een fatsoenlijk hondje was, dat nooit snoepte en weinig blafte, kon zij 't wel met hem vinden. Als zij soep klaar maakte, gaf zij hem het uitgekookte vleesch. En iederen middag kreeg Bob nu fijngemaakte aardappelen en brood met een beetje vleeschnat er over. 't Werd nu een heel feest voor Bob, als Dora met hem speelde of met hem in het bosch ging wandelen. Want zijn meesteresje had daar nu niet zooveel tijd voor, als in 't eerst. Zij had het nu heel druk op haar manier. Zij liet zich even door Bob likken. Eiken morgen zat zij een paar uur bij oom Boek op de studeerkamer te lezen en te schrijven. Oom had schik in haar leeren. Hij vond 't aardig om die nieuwe kleine Marie bij zich te hebben. Want voor oom Boek was Dora eigenlijk niet anders dan een nieuwe kleine Marie. Dikwijls noemde hij haar bij vergissing „Marie". En Dora vond 't wel prettig, omdat het Mama s naam was. Dan kwam er tweemaal in de week een En iederen middag kreeg Bob nu fijngemaakte aardappelen. juffrouw om Dora piano-les te geven, want oom Boek had gemerkt, dat Dora heel veel aanleg had voor piano-spelen. Nu klonken er in het stille huis zachte tonen, zonder dat de deur haastig werd open gedaan en er een booze juffrouw Heintje kwam binnenstormen. Dora studeerde trouw eiken dag. Dora studeerde trouw eiken dag. geoefend moeten zijn om ze er uit te brengen. Juffrouw Heintje hielp Dora om kleertjes te maken voor de nieuwe Bettie, want Dora vond het veel prettiger zelf daaraan te helpen Zij wist nu, dat het niet genoeg is, of de wijsjes al in je hoofd zingen, maar dat de vingertjes DE NIEUUJE BETTIE dan alles gemaakt te koopen. Ja, er zat een nieuwe Bettie in het koepelhuisje. Dora had haar in het dorp gekocht van haar eigen geld, dat zij nu niet meer noodig had om stilletjes vleesch te koopen voor Bob. De nieuwe Bettie was niet zoo groot als de oude, die een heel dure pop was geweest. Daarom moesten er nieuwe kleertjes voor haar genaaid worden, want de oude pasten niet. Dora sliep nu niet meer op de groote sombere kamer, die juffrouw Heintje haar eerst gegeven had. Oom vond, dat Dora de kamer van Mama moest hebben. En dat was de kleine, lichte kamer met de blauwe stoelen en de schilderijen, waar Dora den eersten dag een poosje gezeten had. Maar het toppunt van geluk voor Dora kwam, toen zij hoorde, wat oom van plan was. Bijna was oom Boek gestikt onder Dora's omhelzingen. Frits was bij Dora op visite, 't Was nu al voor den derden keer na dien middag, toen juf- frouw Heintje hem in het koepelhuisje gevonden had. Frits had iets voor oom moeten overschrijven, 't Was iets, waar hij niets van begreep, want het was vreeselijk geleerd, en er stonden allerlei vreemde woorden in. Toch had hij 't keurig gedaan en zich geen enkelen keer vergist. Oom knikte tevreden. Toen zei hij: „Wil je hier Woensdags en Zaterdags middags komen om dingen voor me over te schrijven? Dan verdien je eiken keer een gulden. Dien kan je dan aan je moeder geven. En dus behoef je niet te wachten met geld verdienen, tot je van school bent." „O, meneer Boek!" riep Frits verrukt. Want „oom Boek" was voor hem „meneer Boek." ,,Ja, en dan over een jaar zullen we eens zien — misschien laat ik je dan wel voor onderwijzer leeren, als je moeder 't goed vindt. Want ik geloof wel, dat je aanleg voor onderwijzer hebt, anders had Dora je lessen niet zoo prettig gevonden," zei oom lachend. En weer riep Frits verrukt: ,,0, meneer Boek!" En zoo kwam alles terecht, en was iedereen tevreden. En het verhaal is nu meteen uit. Want het was immers de geschiedenis van een eenzaam klein meisje? En eenzaam is Dora nu niet meer. Zij heeft En eenzaam is Dora nu niet meer. Zij heeft oom Boek en juffrouw Heintje, Bob en Frits oom Boek en juffrouw Heintje, Bob en Frits. Op school heeft zij al vriendinnetjes. En Frits komt bij haar op visite, en zij ,bij Frits. Ja, bij Frits komt zij graag. Die heeft aardige broertjes, een snoeperig klein zusje, en vooral een heel lieve moeder. Dora houdt al net zooveel van Frits z'n moeder als van tante Line. En die moeder van Frits praat ook soms net met haar, als tante Line deed. Over den Heere Jezus en dat je je hartje aan Hem moet geven en dat je nooit iets moet doen, wat Hem bedroefd maakt. En dat de Heere Jezus zooveel van je houdt en het je vergeven wil, als je iets gedaan hebt, wat niet goed is. Ja, daar praat Frits z'n moeder allemaal over met Dora, En klein vindt Dora zichzelf nu heelemaal niet meer. Als je ook iederen dag meer dan een half uur alleen naar school loopt, dan ben je toch immers niet klein meer! Die lange wandelingen geven haar honger. En zij kan nu alles opeten, wat zij op haar bordje krijgt, want voor Bob behoeft zij nu niet meer stilletjes wat te bewaren. En Bob is ook tevreden in zijn nieuwe tehuis! % Van een eenzaam klein meisje. M. B. No. 3. 2de druk. 9 INHOUD. Hoofdstuk. Bladz. I. Treurige en prettige dingen 5 II. Een nieuw tehuis ' • • 14 III. Dora's ontdekkingstocht 25 IV. Dora zoekt bezigheid 37 V. Dora verveelt zich 47 VI. Bob 53 VII. Vriendschap 66 VIII. Schortjes passen en een ongeluk 73 IX. Bob heeft honger en Dora neemt een besluit 79 X. Frits 90 XI. Wat Juffrouw Heintje ontdekte 98 XII. Oom Boek 105 XIII. Alles komt terecht en iedereen is tevreden . 121