Kt ; i 3 epe^esch ie3 eo i s M dela^ei) vat) Napoleor)! V. eJ. Ki-iO ppE R^. rorneli§ w V.» C ' ""r 'V« ' ''****•» b*g9. ftïft-h ■ DE JONGE TAMBOER.' " EENE GESCHIEDENIS UIT DE DAGEN VAN NAPOLEON I. J^aai: het cingelsch. Corvelis ran df>T Non t DOOR Porïoïr/tftt JOU S-Grave7)j.fii ( P. J. KLOPPERS. Tweede Druk. KIND- BOEK- LEES? ft"1 O. L. B- 'S-QRAVENHAüt Qy7__^\/p f! NIJMEGEN — P. J. MILBORN. /2£f X*** 6erste dag van een nieuvv Jaar> het jaar A T> oevers yan de "rivier de Agueda, niet ver van de Portugeesche kust zag men de kampvuren en de witte tenten der Engelschen. In een van die tenten bevond DE JONGE TAMBOER. 4 zich een officier, die naar zijn uniform te oordeelen den rang van kapitein droeg. Hij had zich in zijn reisdeken gewikkeld en scheen zich aan de rust te willen overgeven. Hoewel zijn gelaat onder de stralen der zuiderzon bruin geworden was en een nog nauwlijks gesloten wonde zijn voorhoofd schond, mocht hij met recht een schoon man genoemd worden. Zijne vurige, donkere blikken volgden met klimmende belangstelling de bewegingen van een jong soldaat, die zich onledig hield met het schoonmaken van de wapenen en kleederen des kapiteins. „Gelooft ge wel, dat ge er keurig uitziet in uw nieuw uniform, Harry? Ik had niet gedacht, dat er zoo'n flinke knaap uit u groeien zou. Hoe lang zijt ge wel „Vijf voet, tien duim, mijnheer. Nog iets er over.'' „Zoo lang al ? En pas zeventien jaar! Wat hebben we al vreemde geschiedenissen doorleefd de laatste vier jaren!' „Ja, mijnheer! Als ik daarover denk, kan ik u niet dankbaar genoeg zijn voor al de vriendelijkheid, die u mij bewezen hebt-" „Och, jongen, zwijg toch daarover? Ik ben u meer verschuldigd,' dan ik u ooit heb kunnen verplichten aan mij. Dacht ge, dat ik het slagveld van Vimiero ooit vergeten kon en wie mij daar van den dood gered heeft ?" „Dat deed die hond, mijnheer," antwoordde Harry, terwijl een gulle lach zich op zijne trekken teekende. „Als hij er niet geweest was, zou mij nooit iemand gehoord hebben." „Maar de hond waagde zijn leven niet voor het mijne en dat deedt gij wel. Hoe het zij, het was een genadige tusschenkomst van den Heer, die den wolfshond op het slagveld leidde. Ik zou wel eens willen weten, wat er van hem geworden is." „Niemand scheen iets van hem te weten. Hij werd later niet weer gezien. Hij verdween even voor wij met u het kamp bereikten en wij waren te bezorgd vooi u om ons ter wille van het beest, op te houden. „De goede, oude sergeant houdt er nog al van, om die geschiedenis telkens eens op te halen. Hij kan ze zoo roerend vertellen. Wat mij betreft, ik weet de bijzonderheden daarvan niet eens meer." „Ik ook niet, mijnheer. Somtijds verbeeld ik mij, dat hij er een beetje te veel kleur aan brengt." „Waarvan hij niet weinig voordeel trekt, he? Het verhaal van den sergeant heeft u waarlijk geen schade aangebracht. Daardoor werd het mij veel gemakkelijker u uit den troep te krijgen. Zeg eens, hoe bevalt u de ruil r „Eiken dag beter, mijnheer. Gij zijt zoo vriendelijk voor mij, dat ik mij in uw dienst wel gelukkig gevoelen moet." „Och, dat is de „dienst", waarin wij allen zijn. Tusschen u en mij kan er van dienst geen sprake zijn. 't Eeni^e, wat er op zit, is, dat wij als vrienden samen omgaan! Hoor eens, Harry, ik heb al zoo dikwijls in het nauw gezeten, dat ik mij niet vleien durf, het er bij een volgende keei weer goed at te brengen, maar als gij nog ooit naar ons goede Engeland terugkeert, zal mijn oom u wel bewijzen, dat zijne dankbaarheid niet alleen in woorden bestaat. Help mij even die overjas aantrekken; ik wil eens naar de brug gaan zien, die zij over de Agueda leggen. Werp dat goed maar in de kist en volg mij!" Het was bitter koud. De meeste Engelsche soldaten zaten of lagen rondom hunne vervaarlijke wachtvuren. Hier en daar zag men een groepje in een druk gesprek gewikkeld over de kansen van den oorlog. Meer dan een verrekijker was naar Ciudad Rodrigo gericht. Men ging weddingschappen aan over den dag, waarop de aanval zou bevolen worden en het geheele Britsche leger had reeds een voorgevoel van den geweldigen kamp, die straks wachtte. F Toen Arthur en Harry bij den stroom kwamen, zagen zij daar een welbekende gestalte. In een grijze overjas gewikkeld en op zijn klein paardje gezeten, nam de hertog van Wellington het werk in oogenschouw. Met kwallik verborgen ongeduld reed de Engelsche bevelhebber, wiens bewustzijn van plicht hem verbood eenigen arbeid zorgeloos aan ondergeschikten over te laten, van het eene eind van het werk tot het ander. Men was juist bezig, om palen te heien in de bedding der rivier. Op deze palen zouden de planken bevestigd worden, welke de brug vormen moesten. Tengevolge van de slechte gereedschappen, waarmede de soldaten zich behelpen moesten, was dit een gevaarlijke en moeilijke arbeid. In de nabijheid van den opperbevelhebber bevond zich een ordonnans-officier op een geweldig sterk paard gezeten, dat wel een reus scheen te zijn bij het paardje van Wellington. Kapitein Elton stond bij de helling van den oever stil. Harry, die reeds genoeg aan discipline gewoon was geworden, hield zich eenige schreden achter hem, maaide knaap oordeelde het toch verstandig binnen het bereik van Arthurs stem te blijven. Harry zag, dat de opperbevelhebber zijn zakboek ter hand nam, een paar regels schreef en toen het papier aan den ordonnans overgaf, terwijl hij naar het kamp der Portugeezen wees. Met glinsterende oogen zag de knaap den man na, die de order overbrengen mocht. Deze reed met al de snelheid, welke zijn paard hem veroorloofde, langs den oever der rivier. Toen hij zich tegenover Harry bevond werd er van de overzijde hevig op den ordonnans gevuurd. Zonder aan eigen levensgevaar te denken, maar daarentegen begaan met den krijgsman, die nauwelijks zou kunnen ontkomen, indien het vuren aanhield, kroop Harry langs den heuvelachtigen grond voort, om den man in het gezicht te houden. Deze, steeds door de noodlottige geweerschoten achtervolgd, dreef zijn paard met toom en spoor altijd sneller voorwaarts. Zou hij nu buiten bereik der schoten gekomen zijn? Ach, neen! Hij waggelde in zijn zadel; hij deed zijn paard omkeeren. Zouden zij hem getroffen hebben? Dan moest hij zwaar gewond zijn, want geen Engelsch soldaat keert voor een lichte wonde op zijne schreden terug. Harry rees van den grond op en zag met angstige blikken naar den man, die tusschen den dood en zijn plicht worstelde. Nu zag hij den officier op zich toe rijden. Het gelaat van den krijgs- man was bleek, zijne lippen waren blauw. Reeds droegen zijne trekken de sporen des doods. Zelf niet recht wetende wat hij deed, snelde Harry naar hem toe, greep het paard bij den teugel en dwong het stil te staan. De officier deed eene poging om de order, hem door Wellington verstrekt, uit den binnenzak van zijn buis te halen en viel toen met «en zwakke zucht in Harry's uitgestrekte armen, Met de teederste behoedzaamheid legde Harry den levenlooze, zooeven nog een toonbeeld van kracht en jeugdigen moed, op den grond neder. Daarop trok hij de order uit het buis van den gesneuvelde en nog stond hij een oogenblik stil, om te overleggen, wat hij doen zou. Reeds was hij op aanmerkelijken afstand van de brug verwijderd. Terugkeeren om nadere bevelen af te wachten, scheen hem noodeloos tijdverlies toe en toch begreep hij, dat hij wel eens in moeilijkheid komen kon, zoo hij op eigen verantwoordelijkheid de order overbracht. Wat zou hij doen? Daar suisde weder een vijandelijke kogel in zijn nabijheid. Hij moest een snel besluit nemen. Een oogenblik aarzelde hij. Nu wierp hij een laatsten blik op de Engelsche tenten en op de plaats, waar Arthur Elton nog stond. Hoe? Lord Wellington had zijn veldkijker op hem gericht. Hij brandde van verlangen om zich te onderscheiden en met één sprong was hij in het zadel. Hij gaf zijn paard de sporen en reed spoorslags langs de vuurlijn, waarop zijn voorganger zooeven den dood gevonden had. Een hevig geweervuur van de overzijde der rivier vergezelde hem langs den weg, doch Harry beet op zijne tanden en leunde geheel over den nek van zijn paard, dat hij tot den uitersten spoed wilde aandrijven. Hij wilde naar rechts noch links omzien. Hij hield zijn adem in en vreesde elk oogenblik, dat een wel gemikt schot hem verhinderen zou zijn plicht te volbrengen, dat wil zeggen, hem koud en levenloos zou neêrwerpen als den man, dien hij eenige oogenblikken geleden nog zoo trotsch en dapper langs dezen zelfden weg had zien voortsnellen. Als een dolle dreef hij zijn paard voort; in suizenden ren won hij steeds meer op zijn vervolgers. De schoten vielen steeds verder van het doel. Eindelijk daar zag hij de tenten der Portugeesche troepen. Zijn wensch, zijn eenige hoop was vervuld. Hij mocht de tijding ongeschonden overbrengen. Een pak viel hem van het hart. Binnen vijf minuten zou hij er zijn en dat was maar goed ook, want zijn paard, door de buitengewone snelheid, waarmede het den afstand afgelegd had, overspannen, struikelde en gaf teekenen van bovenmatige vermoeienis. Het edele dier! Wat had het dien gevaarlijken rit dapper volgehouden! Van zijn moed en volharding had het welslagen van den tocht middellijk geheel afgehangen ! Nu eerst scheen Harry zich te kunnen vergewissen aangaande de gevaren, die hij zoo gelukkig was ontkomen Hij wendde zich om in het zadel en wierp een blik op den oever, van waar de vijand hem nog steeds met de oogen volgde. Het geweervuur had opgehouden, maar een blauwe rookwolk hing boven het boschje, waar achter de schutters zich verborgen hielden. Harry dacht aan den dood van den ordonnans en bekennende, dat Gods genadige liefde alleen hem van een wissen dood had gered, sloeg hij de betraande oogen dankend ten hemel. Vele gedachten verdrongen zich in zijn hart. Doch daar voor hem lagen de tenten en ginds wapperde de vlag vau den bevelhebber, wien hij de order overbrengen moest. Hoewel Harry door de overspanning en den snellen rit zeer vermoeid was, kon hij toch zijne verbazing niet bedwingen, op het gezicht van de vuile en onverschillige Portugeesche soldaten. De wacht was zoo nauwgezet, dat men hem den doortocht vergunde, zonder hem zelfs naar het wachtwoord te vragen. Velen lagen half verkleumd, als haveloozen bij de wachtvuren en waren te slaperig of te onverschillig om op te kijken, toen zij het getrappel van paardenhoeven vernamen. Bij de tent van den bevelhebber steeg Harry af en gaf zijn paard over aan de zorg van een wachthebbend ruiter, die er vrij wat zindelijker uitzag dan de meesten zijner kameraden en daarenboven een weinig Emgelsch sprak. „Gij schijnt hard gereden te hebben amigo. Zijne Excellentie kan u terstond ontvangen. Ik zal wel voor uw paard zorgen." Toen Harry zijn order overhandigd had, werd hem gezegd, dat hij tot den volgenden morgen moest wachten. Er was niets aan te doen. Daarenboven, al verlangde Harry ook terug te keeren en al vreesde hij ook, dat dit uitstel nu juist niet dienstig was om Lord Wellington nog meer te verzoenen met den last, dien hij op eigen hand op zich genomen had, toch was Harry te vermoeid om zich over dit gedwongen uitstel hard te beklagen. De vriendelijke ruiter bood hem een stuk zwart brood en een dronk zuren Spaanschen wijn aan en Harry, die tamelijk honger had, versmaadde deze gave niet. Weldra had hij een plaatsje gevonden bij een van de wachtvuren. Vergeefs trachtte hij een gesprek aan te knoopen. Goedwillig leende men hem een deken. Hij wikkelde zich daarin en weldra was hij het doorgestane gevaar en de te wachten berisping vergeten. Hij genoot den slaap van een knaap, die met een gezonde maag en een rustig geweten zich neerlegt. HOOFDSTUK VIII. tucht ex loon. Het was een heldere, frissche morgen. Harry was vroegtijdig ontwaakt. Niemand was nog op in het kamp. Rondom hem lagen in groepen de soldaten van het zoo te slechter faam bekende Portugeesche leger. Met hunne ellendige kleeding, hunne gebrekkige uitrusting en hun gemis aan tucht konden ze in geene vergelijking komen met de kloeke veteranen, waaronder de jongeling gewoon was zijn leven te slijten. Misschien was het een troep bedelaars of roovers, maar zijn soldatentrots veroorloofde hem niet eene bende, die er zoo afschuwelijk uitzag, een leger te noemen. Toch moest hij ze met medelijden aanstaren, gelijk zij daar op elkaar gedrongen lagen rondom de smeulende asch der wachtvuren. Deze hadden den vorigen avond gebrand, maar bij gebrek aan brandstof, waren ze het een na het ander gedurende den donkeren, kouden nacht uitgegaan. De witte rijp bedekte de asch en de mannen, die zich daarbij hadden zoeken te warmen en het gras, waarop zij lagen te rusten. Harry zelf gevoelde zich' koud en huiverig. Hoe moesten dan deze lieden te moede zijn, die niet half zoo goed gekleed waren als hij. Vergeefs trachtte hij voor zichzelf uit te maken, welke kleur hun uniform oorspronkelijk mocht gedragen hebben en hij hield zich vast overtuigd, dat geen enkel leger in ii/uropa er zoo haveloos uitzag als dit. //Neen onze mannen zien er armoedig genoeg uit/J dacht hij, //gelapte kleeren en vermoeiende dagreizen doen er iemand nu juist niet zoo bekoorlijk uitzien. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik somtijds moeite heb de kleuren van mijn eigen regiment te onderkennen, maaide meest havelooze onder ons is nog een heer bij deze afzichtelijke schelmen. Ik wou wel eens weten, hoe men een Portugeesch soldaat weer schoon krijgt. Doch.... ik wou maar, dat men mij de order voor Loid Wellington bracht! Hij houdt niet van lang uitstel. Wie weet, of ik toch niet in moeite kom, omdat ik zonder verlof het kamp verlaten heb. Ze slapen hier allen nog. Kom, laat ik naar het edele beest gaan kiiken, dat mij hier bracht" Toen Harry bij de plaats kwam, waar hij het paard vastgebonden had, hinnikte het dier hem tegemoet. //Ja, jongen, gij mist uw ontbijt, zoo goed als ik. We zullen weinig krijgen, als we wachten moeten op die luie knapen ginds, die hun tijd tusschen slapen en rooken schijnen te verdeelen. Water zal er wel te krijgen zijn, inaar de groote moeilijkheid zal wezen om wat eten te vinden.'" Harry staarde in het rond en weldra zag hij bij de tent van een officier een half dozijn emmers met water staan. Hij ging er heen en wilde er een wegnemen, toen een schildwacht, die hem bespiedde, iets tusschen zijne tanden bromde en met den kolf van zijn geweer op den grond stampte. Harry glimlachte, doch nam den emmer weg. De schildwacht deed een stap vooruit, als had hij plan heui te vervolgen, maar ten slotte scheen hij zich toch te vei'genoegen met tusschen zijn tanden te grommen over den onbeschaamden Engelschen knaap en met eenige ongunstige uitingen over de eerlijkheid der krijgslieden in het algemeen, waarvan natuurlijk de Portugeesche soldaten uitgezonderd werden, omdat hij zelve daartoe behoorde. ,/t Is werkelijk grappig dezen Portugees te hooren klagen over de oneerlijkheid der Engelsche soldaten," mompelde Harry, verontwaardigd als hij was over de opmerkingen van den schildwacht. ,/Ik zal er mij voorloopig maar niet om bekommeren." Hij zag om zich heen, of hij niet een armvol hooi kon machtig worden, ten einde zijn paard te mogen voederen. //De Portugeezen zijn juist als dieven en landloopers bekend. Ik heb niets meer noodig dan wat water en een maal hooi. Kijk, ik geloof, dat ik daar wat zie onder gindsche tent. Dat is misschien van het bed van een officier. Nu, wat buiten de tent steekt, inag mijn arme paard wel hebben." Harry bukte en trok een goede handvol hooi onder de tent weg. //Dat is nog niet veel," zeide hij. //Daar schijnt een tamelijk zwaar heerschap op te rusten, 'k Moet toch probeeren, nog een beetje machtig te worden. Mijn paard gaat niet zonder eten op reis." Intusschen hoorde hij een slaperig gebrom uit de tent. «Ja, oude jongen, dat helpt niet. Ge zult nog een beetje moeten missen." En uit alle macht trekkende, trok hij eene tamelijke hoeveelheid hooi onder het bed weg. Maar een nieuw gebrom overtuigde hem, dat hij den eigenaar in zijn slaap had gestoord en weldra bewees een zwaard, hetwelk onder het zeil te voorschijn kwam, dat de onzichtbare eigenaar van het bed niet al te best te spreken was over deze verdeeling van zijn leger. Harry ontweek ternauwernood een slag met het zwaard. De eigenaar van de tent was in woede ontstoken. Half gekleed sprong hij naar buiten. //Wat doet ge daar, schelm?" Harry sloeg aan en zag den officier met ietwat onnoozel gelaat aan. //Ik nam wat voeder voor mijn paard, mijnheer. Vergeef mij, dat ik u stoorde, maar ik zag wat hooi en het arme dier is zoo hongerig." //Ei zoo! Dacht gij dan soms mijn halve bed aan uw paard tot voeder te geven. Je bent zeker een Engelschman, anders zou je zoo vrij niet durven zijn " //Ja, mijnheer," antwoordde Harry koel. //Ik kwam gisteren middag uit het Engelsche kamp." //Ah zoo! zijt gij de bode van Lord Wellington? Dan was '{ beter geweest, als ge wat meer haast gemaakt hadt. Lord Wellington is niet gewoon met den tijd te spelen en het antwoord werd gisteren avond al gereed gemaakt." //Ik ontving het nog niet, mijnheer. Er werd mij gezegd, dat het niet voor heden morgen klaar zijn zou." //Dacht ge dan misschien, dat ik het u brengen zou?" vroeg de officier op verachtelijken toon. En zoo was het inderdaad. Het antwoord was den vorigen avond reeds geschreven, maar de luie Portugees had verzuimd het aan Harry te doen bezorgen. De militaire discipline veroorloofde Harry niet een enkel woord te zeggen op de onbillijke vraag. Er was niets aan te doen. Hij moest zoo spoedig mogelijk teruggaan, of hij liep gevaar zich het misnoegen van Lord Wellington op den hals te halen. Grommend waggelde de officier weer in zijn tent en het volgende oogenblik keerde hij met een verzegelden brief terug. Harry had spoedig zijn toebereidselen gemaakt. Terwijl het paard zich te goed deed aan het hooi van het bed des officiers, wiesch Harry zijne handen en zijn gelaat in het overgebleven water. z/Ik zou heel wat geven, als ik nog een stuk van dat zwarte Portugeesche brood had," dacht de knaap. //De minste boodschapper, die in het Engelsche kamp komt, zou niet heengaan, zonder dat de generaal hem behoorlijk onthaald had. En wat is het kil! Maar, komaan, ik zal hard rijden, dan word ik van zelf warm. Houd .u goed, jongen zeide hij, het paard met de vlakke hand op den rug kloppende. //Ik moet deze riemen vaster maken, of gij zoudt er mij afwerpen, eer we nog in het kamp zijn. Wrijf uw neus nu maar niet tegen mijn schouder: ik kan je toch geen hooi meer geven, vóór we tehuis zijn. Hoor eens, ge moet mij zoo dapper dragen als gisteren. Ik zou nog liever vlak tegenover een peloton musketiers gestaan hebben, dan dat ik over je kop heen gegaan was. Nu, vooruit!'"' Harry sprong welgemoed in het zadel en, zijn paard de sporen gevende, reed hij, zoo snel als het ros hem dragen wilde, naar het Engelsche kamp. Maar hoe moedig Harry ook was en welk een sterk bewustzijn van zijn plicht hem ook mocht dringen, hij kon de aanvallen van zijn ledige maag niet weerstaan en nauwlijks had hij den halven afstand afgelegd, of hij begon zich niet wel te gevoelen. Sinds den vorigen dag twaalf uur had hij niets gegeten dan een stuk brood en, toen hij den vlaggestok van des bevelhebbers tent in het gezicht kreeg, kon hij nauwlijks in het zadel blijven van uitputting. //Welk een dwaas ben ik toch, om mij zoo zwak te gevoelen! 't Is waarlijk nog erger, dan toen ik bij oom wegliep en die akelige Tom Smith mij te eten gaf. Wat heb ik toch een vreemd leven en hoe wonderlijk heeft God mij geleid! Ik wilde toch nog wel eens weten, wie ooms geld gestolen heeft. De laatste maal, toen de kapitein tijding uit Engeland ontving, was er een boodschap van baron Elton voor mij in den brief. Alles was op Ilill- side nog hetzelfde, maar oom werd geheel grijs. Hij schijnt nog maar niets vriendelijker over mij te denken, want hij wordt boos als men mijn naam noemt en noemt mij altijd nog //de dief." Een dief! God weet, dat ik nooit iets gedaan heb, waardoor ik dien naam van mijn oom heb verdiend. Zou ik nog ooit van die verdenking ontheven worden? Patty moet dikwijls om mijnentwil het spits afbijten en toch geloof ik, dat zij zelve niet geheel en al van mijne onschuld overtuigd is. Als de baron mij vrijspreekt, komt zij nog altijd voor den dag met haar: //En al nam hij het geld, dan was het toch nog pas de eerste keer." 't Schijnt met de eerlijkheid, waartoe moeder en tante mij zoo vermaanden, toch slecht geschapen. Zij schijnt zoo zeldzaam, dat nauwlijks iemand ze bij een ander zoekt. Ik weet ook niet, of hét wel goed was, mijn paard te voederen met dat hooi uit het bed van dien grommenden officier, maar ik kon het arme dier niet zien hongerlijden!" Daar werd hij in zijne overpeinzing gestoord door den Engelschen schildwacht, die hem een ,/Halt-Werda!'' toeriep. //Wie zijt gij?" //Een goed vriend!" z/Sta dan, vriend, en zeg het wachtwoord!" ,/Dat weet ik niet," zeide Harry glimlachende, terwijl hij van zijn paard stapte. ,/Ik heb een order voor Lord Wellington weggebracht." De schildwacht zag hem met een wantrouwenden blik aan en geleidde hem voorts naar de wacht, die op weinige schreden van daar stond. vHa, kameraad! Ge zijt hier juist tijdig genoeg om ook iets voor je ontbijt te nemen. Hier, Dermot, maak wat plaats voor hem!" De spreker, een goedaardige Ier, gaf daarop een duw aan een jong soldaat, die een weinig meer dan zijn bescheiden deel in beslag nam van de ruimte rondom het wachtvuur, waarop zijne kameraden hun koffie kookten. z/Nu, maar ge behoeft me daarvoor niet te duwen. Obrien. Als dit het vuur van de Franschen was, dan zoudt ge er mij geen vonkje van benijden!" Een paar schalksche bruine oogen staarden Harry aan. De beide knapen (want beiden waren jong genoeg, om dien naam te verdienen) lachten tegen elkander en werden vrienden. De soldaat, die door zijne makkers Dermot geheeten werd, sneed met zijn zakmes een stuk van zijn brood, stak het op het. mes en reikte het Harry toe. wGe schijnt hongerig te zijn, kameraad. Onze koffie is wel niet over heet, maar toch altijd beter dan niets." //Dank u," antwoordde Harry. //Ik verzeker u, dat ik goeden trek heb, want ik heb sinds gisteren twaalf uur bijna niets gegeten." //Zoo? Van waar komt ge dan?" /rVan den bevelhebber der Portugeesche troepen, wien.... //Wat!" riep een grijs veteraan uit, vzijt gij dan de knaap, die gisteren uit eigen beweging over de vlakte rendet, toen die schelmen van Franschen zich zoo weerden achter gindsche boschjes?" „Eenigen van onze mannen werden er op afgezonden, om een paar schoten op hen te doen, niet waar George?" zeide een der jongelingen. ;/Ja," antwoordde een oud soldaat, grommende, terwijl hij zijn verbonden hand bekeek. //Nu, ik sta er voor in, dat mijn laatste schot zijn doel niet gemist heeft." //Dat was een stout stuk, dat ge bestondt, knaap!" zeide de eerste spreker, zich tot Harry wendende. //Het geheele kamp sprak er over. Ik was juist bij den troep aan de brug en zag, hoe Lord Wellington naar u keek." //Ja? Zeide hij iets? Zou hij het goed gevonden hebben?" vraagde Harry, terwijl een hooge blos van jeugdigen trots zijne wangen kleurde, toen hij zich door een, die zooveel jaren dienst meer telde, hoorde prijzen." //Dat zou ik u moeilijk kunnen zeggen. Onze bevelhebber houdt van moed, maar evenzeer van militaire discipline. Gij moet uw kans maar waarnemen. Ik raad u, om spoedig te ontbijten en geen vijf minuten langer te wachten met het overgeven van uw order." z/Dank u ! Ik zal geen oogenblik verliezen/' antwoordde Harry, en, nadat hij zijn kop koffie geledigd had, begaf hij zich onder geleide van een soldaat, naar de tent van den bevelhebber. HOOFDSTUK IX. DONKERE DAGEN. Juist, toen ze bij de tent van den opperbevelhebber gekomen waren, begaf deze zich naar buiten. Met den hem eigen ernst luisterde hij naar het bericht, dat hem door den officier van den staf gebracht werd. De officier kreeg op eenmaal Harry in het oog. //Zie, Mylord daar komt de jonge man, die gisteren zoo dapper uw brief weggebracht heeft." »Ah, ja! De jonkman, die zulk een schoon voorbeeld van ongehoorzaamheid aan het geheele leger gaf," zeide de bevelhebber, terwijl Harry, die zich in het minst niet verlegen gevoelde door de onverwachte verschijning van zijn generaal, eerbiedig naderkwam en de tijding overhandigde. Terwijl Wellington het zegel openbrak, wierp hij op den jongeling een donkeren blik, waarbij hij echter een glimlach op zijn gelaat niet verbergen kon. //Zoo, korporaal? Waar zijn uwe sporen? Ge schijnt uzelf toch van een paard voorzien te hebben/' Harry bloosde, maar zijn hart was nog te zeer vervuld van den lof, dien zijne kameraden hem hadden toegezwaaid en hij antwoordde op vasten maar eerbiedigen toon: Mylord ik heb enkel gedaan, wat ik meende, dat mijn plicht was." ,/In dat geval, mijnheer!" antwoordde Wellington op gestrengen en afgemeten toon, ,/dient gij nog te leeren, dat de eerste plicht van een soldaat gehoorzaamheid heet. Meld u zelf aan bij uw kwartier en beschouw u als arrestant." Arme Harry! Deze woorden sloegen hem geheel terneer. Het was zoo hard straf' te ontvangen, waar hij verwacht had geprezen te worden en nog te harder, dat zijn eerste en onwillekeurig vergrijp tegen de militaire discipline hem verwijt op den hals haalde van een man, voor wiens minste goedkeuring hij door het vijandelijk vuur had willen gaan. Een vriendelijk soldaat bracht hem weg of als wacht, of als geleide — Harry gevoelde zich veel te ongelukkig, om er naar te vragen — naar het kwartier van kapitein Ëlton. z/Nu, wees maar niet zoo terneer geslagen! De storm zal wel spoedig overwaaien. Wellington zelf is te groot held, om uw moed niet op prijs te stellen, maar hij is een waar tiran, waar het op gehoorzaamheid aankomt en gij hebt onder zijn oogen zoo iets durven doen zonder zijn bevelen af te wachten. Daarenboven, ik geloof dat hij liever een zeeman te paard zag dan een voetknecht: gij hebt een dubbele fout begaan. Ik wil u wel zeggen: ik zou liever tegenover het vuur van het geheele Fransche leger staan dan mij aan zijn misnoegen bloot te stellen. Maar toch, hiervan kunt ge wel zeker zijn, binnen een paar dagen wil hij de geheele zaak gaarne vergeten. Temeer, ik geloof, dat we spoedig voor een kwaad vuur staan en dan hebt ge misschien gelegenheid om uzelf te onderscheiden op eene wijze, die u lof in plaats van berisping brengen zal." //Wel Harry!" riep Arthur Elton uit, glimlachende toen onze held zich bij hem aanmeldde. //Als er één ongelukkig is, dan zijt gij het! Daar hebt ge u nu uitgesloofd om eens een goede les van onzen opperbevelhebber te gaan verdienen! Hoe smaakte je de vermaning? Ik geloof niet, dat iemand in het geheele leger gaarne in uwe schoenen gestaan zou hebben. Inderdaad, gij hebt het al zeer slim overlegd, om dat paard maar recht toe, recht aan naar de tent van Wellington te lei- den. Dat was zeker, opdat hij zien zou, dat ge geen sporen droegt. Ha, ha! Jongen, kijk toch zoo beschimmeld niet." vMaar, mijnheer ik moet mij in arrest begeven." //Dat is al dom! Dan deedt ge beter u bij uw sergeant te melden. Doch wees maar welgemoed: dat zal zoolang niet duren." Toen Harry eenige uren later op den morgen in een hoek der tent van zijn sergeant gezeten was, kwam deze binnen, en hoewel zijne blikken eene uitdrukking van scherts droegen, gebood hij Harry op strengen toon zijn buis uit te trekken. Harry was geheel verslagen. Hij dacht niet anders, dan dat de gestrengheid van den generaal hem weêr naar den troep terugwees en hij niet langer in bijzonderen dienst van den kapitein blijven mocht. Zonder een woord te spreken, overhandigde hij het kleedingstuk aan den sergeant, die het op zijne beurt aan een soldaat, bij de deur der tent staande, overhandigde. Als Harry had durven opzien, zou hij den sergeant hebben zien lachen, maar de arme jongen dacht niet anders dan dat zijn vonnis geteekend was. Hij zat daar bewegingloos en verbergde het gelaat in de handen, daar hij diep de vernedering gevoelde, waaraan hij zich blootgesteld waande; hij was echter te eerlijk om de rechtvaardigheid van het vonnis in twijfel te trekken. Hij zag volstrekt niet, wat er buiten de tent plaats had. Daar haastte de regimentskleermaker zich om een paar korporaalsstrepen op de mouwen van Harry's buis te naaien. //Ziedaar Winter! Dat is eene belooning van Lord Wellington voor je heldenstuk van gisteren," zeide de sergeant, terwijl hij hem het buis terug gaf. Harry sprong op, terwijl een blos van verrukking zijn gelaat bedekte. Nauwelijks wetende, wat hij deed, drukte hij den sergeant de hand, want zijn hart was te vol dan dat hij zou hebben kunnen spreken. Juist kwam kapitein Elton voorbij de tent. //Ik feliciteer je, korporaal!" zeide hij. //Gij hebt een paar strepen verdiend eu gij zult er wel voor zorgen, dat ge ze niet weêr verliest." De nacht vóór den 15en Januari 1812 was bitter koud. De arme Harry had niet kunnen slapen. Ondanks zijne bevordering, voelde hij zich ziek en moedeloos. Arthur Elton was naar de voorhoede gezonden en het tijdelijk verlies van zijn eenigen vriend was alleszins in staat hem nog treuriger te stemmen. Een gedeelte van de Engelsche troepen was reeds over de Agneda getrokken en had zijne stellingen tegenover het Fransche leger ingenomen. Harry was zeer teleurgesteld, dat zijn beurt, nog niet gekomen was. Hoe lang zou die vervelende werkeloosheid nog duren? Van tijd tot tijd kwamen er belichten in het kamp van weinig beteekenende ontmoetingen met den vijand, maar deze schermutselingen beteekenden niets bij hetgeen men eigenlijk wachtende was. Zoo althans dachten de soldaten er over. Den ganschen avond door hadden zij de schoten van een verwijderd kanonvuur gehoord en voortdurend hoorde men vragen: //Wie zijn er aan den slag? Wie hebben den eersten aanval gedaan? Wij of de Franscheu?" Geen wonder, dat men verlangde naar een omkeer van zaken. Veien waren ongesteld en geheel moedeloos, daai ze voortdurend aan het weder en de onaangenaamheden van het leven in het legerkamp waren blootgesteld. Brood was zoo schaarsch, dat een enkel brood voor drie shilling verkocht werd en vaak was het voor zulk eene som nog niet eens te bekomen. Met een bleek gelaat, waarop de verveling te lezen stond en de blikken naar den grond gericht, stonden de manschappen bij hunne paarden, welken zij niet langer het noodige voeder konden geven, zoodat de arme dieren van den nonger uitgeput waren. //Het zal spoedig onze beurt zijn," zeide Harry, terwijl J 111 de richting van Ciudad Rodrigo staarde, de kleine stad welke de Franschen het vorige jaar van de Spanjaarden hadden gekaapt en die zij nu zoo hardnekkig verdedigden. Van het begin des jaars af, had het reeds geiegend en de neergevallen regen bevroor des nachts. DE JONGE TAMBOER. r Koude en koorts putten de krachten der krijgslieden uit: kortom, zoolang Harry zich bij het leger bevond, had hij nog nimmer zulk een benarden tijd doorleefd. „Het zal spoedig onze beurt worden. De beesten sterven eerst. Wij hebben nu ook al te lang die harde tijden moeten doormaken, en ons allerlei opofferingen moeten getroosten; zonder dat gevoel van eer en plicht, dat ons tot heden staande hield in de grootste moeilijkheden, was ik reeds bezweken. Wat duurt mij de tijd vreeselijk lang! Lord Wellington meent dat we te weinig in getal zijn om de Franschen aan te vallen, maar ziekte dunt onze gelederen van dag tot dag, terwijl ik vooronderstel, dat de Franschen het daar achter hunne sterke wallen best uithouden kunnen," zoo sprak een oud-gediende tot Harry. „Wel, hebt ge geen nieuws van de voorhoede, vraagde' Harry aan een boer, die een ledigen ammunitiewagen voortdreef. „Een mijner muilezels is dood/' „Hebt ge niets beters te vertellen dan dat.J vraagde Harry op gemelijken toon. „Het is de tweede al. Hij viel dood op den weg, ginds vlak bij de plek, waar mijn jongen viel. Ik heb er nu maar één meer en die kan ook niet^ lang meer leven. Spoedig komt de beurt aan ons ook." Harry ontstelde, toen hij den boer zijne eigene gedachten hoorde uitspreken. y Weet ge ook iets van de mannen, die ons den ö3 verlieten. Zij waren van het 52ste regiment, geloof ik, onder kolonel Colbourne." „He, hebt ge niets van hen vernomen.' Zij hebben een schans genomen ?" , v „Zoo! Maar als de aanval nu toch al begonnen is, waarom brengt men ons dan ook niet in het vuur. „Verlang er maar niet naar. De troepen, die ik gisteren ammunitie bracht, werken in de loopgraven en staan den ganschen dag tot hunne knieën in het water. De jonge Winter verwijderde zich, in treurige over- peinzingen verdiept. Zou hij nu zooveel doorgemaakt hebben, om hier, voor Ciudad Rodrigo weg te kwijnen ? Hij wilde gaarne zijn jeugdig leven voor zijn vaderland opofferen in den strijd voor welke goede zaak dan ook, maar om te komen van honger en koude en dat in volslagen werkeloosheid, voortdurend maar den vijand bespiedend en altijd door maar wachten, zie, dat was hard! Hij zette zich onder zijne slapende kameraden neder en begon zijn oud geweer schoon te maken. Een uur vóór het aanbreken van den dageraad stond Harry op. Hij leed veel aan rheumatiek en het stilzitten deed zijné leden uog meer verstijven. Hij was verwonderd beweging in het kamp te ontwaren. Geen trompetter had de soldaten gewekt, geen hoorn had ze ten strijde geroepen, maar men bemerkte overal een stilzwijgende en geregelde werkzaamheid. Wat zou dit beteek enen? Terwijl Harry aldus voor zichzelf de aanleiding tot dit •ongewone verschijnsel zocht te raden, naderde hem een officier, zoo meende hij althans, want de duisternis liet hem niet toe den rang van den krijgsman te onderkennen. //Korporaal !" „Ja, mijnheer," zeide Harry, aanslaande. „Wek deze mannen, maar stil! Het bevel om op te rukken kan elk oogeiiblik gegeven worden." z/'t Is wel, mijnheer." „Men moet het diepste stilzwijgen bewaren." Kunnen slapende lieden hooren ? Het scheen zoo, want reeds waren de slapende soldaten wakker op de been. Er was geen tijd, om het ontbijt gereed te maken. Een kop koud water en een stuk harde beschuit was voldoende. Wie zou zich beklagen? Had men dan niet van den eenen dag tot den anderen reikhalzend uitgezien naar het bevel om op te trekken, om handgemeen te worden met den vijand en hem uit den schuilhoek te drijven waarin hij zich reeds te lang opgesloten hield. //Hoera! Leve Lord Wellington!" sprak Harry voor .zichzelf- Engeland's eer is veilig aan zijne handen toevertrouwd." „Het zal wel op eene nieuwe teleurstelling uitloopen: we zijn er tegenwoordig aan gewoon, dat men //Voorwaarts I" roept tot menschen, die sterven van ongeduld bij al het wachten om dan hun hoop weer teleur te stellen met een nieuw tegenbevel, waarbij hun het hart breekt." Zoo gromde een ander, die bijna omver viel van koorts. „Neen, neen \" fluisterde Harry. „Juist de geheimzinnigheid, waarmede dit bevel moet uitgevoerd worden, bewijst, dat men het in ernst meent." Nu werd er voorraad uitgedeeld en toen Harry zich in het bezit zag van spijze en ammunitie voor twee volle dagen, herleefde de hoop in zijn hart. HOOFDSTUK X. DE GRUWELEN VAN DEN KRIJG. Ze zouden dan nu waarlijk voorwaarts trekken. „Is er nieuws van de voorhoede V' vraagde Harry aan de mannen, die patronen uitdeelden. „Men zegt, dat Marmont nadert, en ik heb gehoord,, dat Santa Cruz genomen is en het klooster van San Francisco aangevallen is, maar met welken uitslag, dat weet ik niet. Ik hoop het, want de vijand had daar binnen eene zeer sterke stelling en veroorzaakte ons groote verliezen." „Eindelijk, eindelijk gaan we dan op marsch!" Harry's hart was geheel met die gedachte vervuld: de tijding was te verblijdend, om ze niet aanstonds te gelooven. Het werd dan ook waarlijk tijd, dat er verandering kwam. De rheumatiek in zijn arm veroorzaakte Harry zooveel pijn, dat hij nauwlijks het geweer dragen kon. Hij dacht aan zijn vader. Wie weet, hoe die lijden moest! Zou hij nog leven? Zou Harry hem ooit weêrzien? Een zware nevel hing over de oevers der rivier. Temidden van den nevel en de duisternis van den vroegen wintermorgen zag men door de met rijp bedekte grasvlakte iets voortbewegen, dat uit de verte veel op een groote, zich voortkronkelende, slang geleek. Uit dienzelfden nevel zag men op den tegenovergestelden oever als een zwerm van zwarte vliegen. De schemering bedroog! Het waren de laatste Engelsche troepen, die over de Agueda trokken. Naar gelang zij in kleine troepjes de rivier doorwaad hadden, werden zij op den anderen oever gemonsterd en in stelling geplaatst. Al waren zij in hunne groote manteljassen gehuld, toch gevoelden zij al het onaangename van den kouden, mistigen morgen, maar geen enkele klacht werd uit hun midden gehoord ■en de bevelen werden even spoedig uitgevoerd als zij gegeven waren. Nog vóór zonsopgang waren de laatste troepen over de rivier getogen en stonden allen gereed tot de dagreize, die hen wachtte, 't Scheen, of de natuur zelve de onderneming van lord Wellington wilde begunstigen. Een bijna ondoordringbare nevel wierp een sluier over den aanval, waarbij juist stilte en verrassing zulk een grooten rol spelen moesten. Harry had slechts weinig rust genoten. Nu werd het •bevel tot voorwaarts trekken gegeven. //Sluit aan de gelederen! Voorwaarts! Marsch!" Denzelfden avond, toen Harry met de andere soldaten hunne posten in de loopgraven betrokken, viel zijn blik op een oud sergeant, die van het vuren moede scheen te zijn. Hij had zijn geweer op den grond gelegd en nu genoot hij op zijn gemak van zijn tabakspijpje. „Dat is wel rooken met de noodige bezwaren?" merkte Winter lachend op. //Ge hebt gelijk, knaap," antwoordde de Sergeant, maar als ge zooveel van dit korte leven gezien hebt als ik, dan zult ge al tevreden zijn, als ge er eens even gemak van nemen kunt." Bij deze woorden wendde hij zijn bruin, maar vriendelijk gelaat naar den nieuw aan- komende. „Doch het gaat niet half zoo bezwaarlijk, als gij wel denkt, kameraad, want het laatste halfuur hebben de Franschen hun kruit alleen verschoten op de laarzen van Mike Hennegan. „ Waarop!" „Wel, op de laarzen van Mike Hennegan! Kijk, daar hangen ze!" Met een hartelijken lach wees de sergeant naar een geweer, dat tegen een bank rustte. Een paar laarzen waren op de bajonet gestoken en misleidden de Fransche schutters, die uit de verte niet anders meenden, dan dat zich de shako van een Engelsch soldaat boven de loopgraven vertoonde. „Wat mij betreft, zij mogen ze een uur ver wegschieten. De laarzen hebben mij al tien dagen lang gekweld. Ze knellen mij voortdurend en ze zijn lek ook." „Ik ben blij, dat wij gauw een paar nieuwe in de stad halen kunnen," zeide een soldaat, wiens stem tegelijk den jonkman en den Ier verried. „Nu, dat weet ik nog zoo zeker niet!''' merkte de sergeant op. Hebt gij gehoord wat de gouverneur geantwoord heeft, toen lord Wellington de stad liet opeischen ?" z,Neen, wat dan?" „Dat de keizer de sterkte aan hem en zijne soldaten ter verdediging had toevertrouwd en dat zij, als het noodig was, zich onder de puinhoopen zouden laten begraven." „Dat is een dapper antwoord, den soldaat waardig," zeide Harry. „Hoe heet die gouverneur?" „Barrie, een nobel edelman, die geen ander gebrek heeft, dan dat hij een Franschman is, een bijzonderheid, die zijn keizer hem niet als een gebrek aanrekenen zal. „Wat zou Lord Wellington doen?'' „Dat is moeilijk vooruitte bepalen, jongen. Misschien zich stilhouden 'tot het laatste oogenblik en dan een algemeenen aanval commandeeren." „Dan wil ik er mijn huid aan wagen en onder de eerste vrijwilligers zijn, die den wal beklimmen," zeide Mike. ,/Ik heb toch niemand meer in de wereld." ,/Ik ook niet," zeide Harry, //dat wil zeggen, mijn vader was soldaat en leeft nog, maar ik heb in jaren niet van hem gehoord. Ik kan dus wel met u medegaan, Mike!" //Hum!" gromde de oude sergeant. //Eer je zoo oud zijt als ik, zult ge wel genoeg van den oorlog hebben, jongen." Harry zeide niets, maar zijn hart brandde van verlangen, om zich te onderscheiden. He! Als hij eens een of ander doen kon, om de goedkeuring van Lord Wellington te verdienen! Als hij eens een van de eersten bij de bres kon zijn! Ciudad Rodrigo moest stormenderhand op de Franschen veroverd worden en Harry was onder het getal dergenen, aan wie deze taak vertrouwd was. Die gedachte reeds was streelend voor hem. Den 19den Januari verklaarde Sturgeon, dat de wallen der stad genoegzaam geleden hadden van het vuur der Engelsche artillerie, om den soldaten een goeden uitslag van de bestorming te beloven. //Dan zal Ciudad Rodrigo nog heden avond bestormd worden." Met deze weinige, op ernstigen toon uitgesproken woorden gaf Wellington het bevel tot den storm. Gedurende den middag werden de toebereidselen gemaakt. De geweren werden nagezien, de noodige krijgsvoorraad werd uitgedeeld en voorts stelden allen de weinige oogenblikken, die hun tot rust overbleven, op hoogen prijs. De avond was kalm en helder. Nauwelijks was de zon ondergegaan, of de kolonnen van aanval werden gevormd. De soldaten moesten eerst over een gracht van veertien voet diepte trekken, eer zij de bres in den wal naderen konden. Om dit doel te bereiken, droegen zij zakken met hooi naar de gracht en wierpen die er in, totdat deze ondiep genoeg was om ze te doorwaden. Harry wierp de beide zakken, die hij gedragen had, in de gracht en sprong achter de anderen in het water. Daar hoorde hij op eens eene geweldige ontploffing en zijne oogen werden half verblind door de rook en de neervallende vonken. Yoortwaggelende over den onvasten bodem, zoo goed en zoo kwaad als het ging, was Harry een van de eersten, die den overkant der gracht bereikten. Toen hij op gelijken grond stond, was het, alsof daar tegenover hem een vreeselijke oven den vurigen mond opende. De Franschen hadden eene groote hoeveelheid brandstoffen opgestapeld, buskruit, kogels en andere ontplofbare stoffen, voorts teer, vaten met olie, kortom alles, wat de nadering der Engelschen kon vertragen. Het was maar gelukkig voor onzen held, dat hij zich geen oogenblik vroeger aan de overzijde van de gracht bevonden had. Toen de ontploffing plaats had, werd hij door de hooge zijden van de gracht beschut. Velen van zijne makkers werden op de plaats zelve gedood en onder hen ook de arme Mike. Waren de Franschen minder haastig geweest en hadden zij gewacht, tot de aanvallers onder de bres gekomen waren, dan zouden de Engelschen hunne dooden bij honderden geteld hebben. De vlammen versperden hun den weg, maar werktuigelijk volgde Harry het voorbeeld zijner makkers, vuurde zijn laatste schot op een terugtrekkenden vijand af en gebruikte toen zijn bajonet, om zich een pad te banen tusschen de brandende stoffen. Nu volgde een vreeselijk gevecht van man tegen man en al wat Harry zich later kon herinneren uit den strijd temidden van den duisteren nacht, waarin men ternauwernood den vriend van den vijand kon onderscheiden, waren de uitroepen en kreten, van weerszijden opgegaan en de voortdurende schoten der artillerie. Eindelijk was de strijd beslist. //Ha, Winter!" riep kapitein Elton uit, toen hij eensklaps Harry tegenover zich zag staan. //Zijt gij niet gekwetst? Den Heer zij dank!" //Eu gij, mijnheer?" vraagde Harry bezorgd. //Uw arm bloedt!" //Dat beteekent niets! 'fis maar een schram. Wacht! Neem dien doek en verbind mijn arm even! Kijk, die lieden daar!" Een troep soldaten uit de verschillende regimenten zwierf over de straten, hun geweren in de hoogte houdende, waarop zij een brood gestoken hadden. //Het is maar gelukkig, dat er wachten uitgezet zijn voor de drankwinkels." //Hebt u Lord Wellington gezien, mijnheer?" //Neen, jongen, gij zijt het eerste bekende gelaat, dat ik onder de levenden ontmoet. Onze arme kapitein Hardyman is dood. Ook generaal Machinnon, de vriend van mijn vader, is door een ontploffing van buskruit gedood." vDat zal bij een van die ontploffingen zijn, die ik hoorde," merkte Harry op. //Ja. De generaal had juist tot den vaandrig Beresford gezegd: //Kom, Beresford, gij zijt een ferme knaap! Wij zullen samen gaan!" Op hetzelfde oogenblik werden beiden in de lucht geslingerd, door een mijn, die vlak voor hunne voeten sprong. Beresfort schijnt niet erg gekwetst, maar de oude generaal is dood. Wellington zal het met leedwezen vernemen, want Machinnon was door en door soldaat. Ja, Harry dat zijn de kansen van den oorlog. Hebt gij er nog verdriet van? Ik wil je wel bekennen, dat ik er genoeg van heb. Zie eens, wat een ellende om ons heen! Welke roem zou met zooveel gruwelen niet te duur betaald zijn?" z/Ik wenschte wel dat de volken gezamenlijk besloten nimmermeer te vechten/ zeide Harry op droevigen toon. //Waarom kunnen zij hunne verschillen niet door den rechter laten uitmaken?" //Ga gij hun eens vrede prediken, Winter!" antwoordde Elton. //Het zou voortreffelijk zijn, maar welken rechter zouden ze erkennen?" HOOFDSTUK XI. DE SLAG BIJ S AL AM ANC A. De nacht na de inneming van Ciudad Rodrigo kenmerkte zich door groote verwarring en bandeloosheid. De soldaten hadden zulke moeilijke dagen in de tenten daarbuiten moeten doorleven, zij waren zoo langen tijd van behoorlijk voedsel en goede beschutting tegen de koude verstoken geweest, dat zij bij het gezicht van den overvloed, welken de stad hun bood, alle verstand schenen verloren te hebben. Zij, die het meest van de koude geleden hadden, staken zuik een geweldig vuur aan om zich daarbij te verwarmen, dat zij op vele plaatsen de huizen boven hunne hoofden verbrandden. Anderen waren roekeloos genoeg, om een vuur aan te leggen, in de nabijheid van het kruitmagazijn, waar een genoegzame hoeveelheid buskruit aanwezig was, om de geheele stad in de lucht te doen vliegen. Velen, die den vorigen dag bijna omgekomen waren uit gebrek aan het noodige voedsel, namen zooveel spijze en drank tot zich, dat zij zich meer als wilde dieren dan als redelijke wezens gedroegen. Met een feest begonnen, eindigde men met een tooneel van schande en geweld. De Portugeezen beschuldigden de inwoners der stad, dat zij de Franschen genegen zouden geweest zijn en om zich op hen te wreken, drongen zij in winkels en kelders, om er de wijnen en goederen te rooven, die de Franschen den armen burgers overgelaten hadden. Harry zag met verontwaardiging, hoe velen zijner kameraden den Portugeezen hierbij de behulpzame hand boden en den buit met hen deelden. De officieren deden al het mogelijke om de orde te herstellen, maar vóór het aanbreken van den dageraad hadden hunne pogingen slechts weinig gevolg. Eenige uren vroeger, toen men het gevaar onder de oogen moest zien, waren de manschap- pen gehoorzaam genoeg geweest, want zij hadden hun leven" gewillig opgeofferd om de bevelen hunner meerderen uit te voeren, maar nu lieten zij zich dan ook niets van hun loon, zooals ze het heetten, ontnemen. Terwijl Harry doodelijk vermoeid rondzwierf en zich een vreemdeling gevoelde in een plaats, die zijne kameraden zoo geheel als hun tehuis beschouwden, bood een goedhartig stalhouder hem verblijf en een avondmaal aan. Een hard brood, een beker melk en een bed van stroo waren eene ware weelde voor den jongeling. Hij dankte den Spanjaard recht hartelijk, legde zijn geweer naast het bed, schoof zijn knapzak onder het hoofd en weldra was hij gerust in slaap. Twee uur later werd hij door een tik op den schouder gewekt. Hij sloeg de oogen op en zag kapitein Elton voor zich staan. ffSta op, Harry, en ga met mij mede. Arme jongen, ge zult wel moe zijn. Het is eigenlijk schande, dat ik u stoor in uwe rust, maar ik zie niemand anders in den omtrek, wien ik zulk een gewichtigen post zou durven toevertrouwen. Een van die ellendige Portugeezen heeft reeds getracht om het kruitmagazijn te doen springen. Ik wenschte, dat gij den toegang verdedigdet.... verdedigdet met uw leven, Harry!" zeide Elton ernstig. //Ik zal trachten nog eenige lieden te vinden, die zichzelf hebben weten te beteugelen: aan een half dozijn flinke knapen hebben we genoeg. Doch, ik bid u, zijt op uw hoede! Ons aller leven hangt thans van uwe waakzaamheid en uw moed af!" //Opperbest, mijnheer! Ik zal doen, wat ik kan!" Harry laadde zijn geweer, plaatste er de bajonet op en, weerstand biedende aan zijn gevoel van uitputting, liep hij voor het plein van het kruitmagazijn heen en weêr. Van tijd tot tijd keek hij naar de soldaten, die bij troepjes van drie of vier zingende en tierende door de straten zwierven en naar buit omzagen, terwijl zij elk begrip van welvoegelijkheid en krijgstucht schenen verloren te hebben. u't Is schande!" gromde hij in zichzelf. „Zijn dat nu dezelfde mannen, die met ontembaren moed den dood onder de oogen zagen P Zijn dat de kameraden, waarop ik zoo trotsch was ? De oude Paty sloeg den bal niet zoo mis, toen zij over de gruwelen van den oorlog sprak, maar dit tooneel vind ik het afschuwlijkste van alles. Ik zou nog liever op het slagveld sterven, dan met die lieden meedoen!" Een troep soldaten sloeg juist den hoek van een straat om, in de nabijheid van de plaats, waar onze jonge held de wacht hield. Hun oog viel op het kruitmagazijn en met de benevelde blikken van dronken lieden staarden zij nieuwsgierig naar den schildwacht. Vier van hen kwamen nader. De voorste, in wien Harry een man van zijne eigene compagnie ontdekte, droeg een vlammenden toorts in de hand. t Zij uit louter moedwil, of om Harry uit te dagen, hield hij de toorts vlak bij het gelaat van den knaap. //Ha korporaal! Ik dacht al, dat ik je kende. Wat doe jij nu hier?" i/Mijn plicht," antwoordde Harry op gestrengen toon. //Achterwaarts, als het u belieft! Gooi die toorts weg!" //Hoor dien knaap eens! Hij schijnt ons ons pleizier te misgunnen." De voorman zwaaide met zijn toorts en trachtte zich den toegang tot het magazijn te banen. Maar hij had er niet op gerekend, dat Harry hem te vlug af zijn zou. Onverwachts rukte deze hem de toorts uit de hand en vertrad die onder zijn voet. Nu regende het scheldwoorden, maar Harry hield den man de bajonet voor. //Terug, Martin! Terug! Dwing mij niet, om geweld te gebruiken!" De mannen lachten boosaardig. //Geweld!" riepen zij sarrend. //Wij zijn met ons vieren tegen jou alleen. Pas maar op, dat wij geen geweld gebruiken." //Dat zou ik u niet raden," zeide Harry. De lieden drongeu op Harry in, maar deze dreef zij» bajonet door Martin's schouder. Hun voorman was ontwapend, maar de anderen trokken hun sabel, vastbesloten om zich niet te laten ringelooren. In dit pijnlijk oogenblik verscheen echter kapitein Elton, door verscheiden officieren en een zestal mannen vergezeld. Zij kwamen te rechter tijd, want ïeeds had Harry eene gevaarlijke wonde bij de worsteling bekomen. De schuldigen werden onmiddellijk gevat en naar de wacht gebracht. „Gij hebt het hier zwaarder te verantwoorden gehad dan ik vermoedde," zeide kapitein Elton. //Zijt gij ernstig gewond, Winter?" „Ik ben er niet zeker van, mijnheer, maar ik ben bang, dat die lieden mij geen gezonden arm gelaten hebben om mijn geweer te dragen. ,/Het spijt mij, dat te hooren. Gij moet maar spoedig naar uwe wonden laten omzien en dan wat gaan rusten. Ik heb genoeg mannen medegebracht om u te vervangen en sergeant Dunn zal het bevel voeren. Den volgenden dag had het leger een treurigen plicht te vervullen. De dooden moesten begraven worden en hun getal bedroeg honderden. Ook waren er een ontzettend aantal gewonden. Lord Wellington zorgde voor deze laatsten zoo trouw als de beperkte middelen, die hij tot zijn beschikking had, hem dit veroorloofden. Het lijden dier ongelukkigen was zwaar gedurende dien verschrikkelijken nacht, terwijl hun gelukkiger kameraden te uitgelaten waren over hunne overwinning om aan de gevallenen te denken. Daarna moesten dag aan dag de verdedigingswerken van de stad hersteld worden, want het gerucht liep, dat de Fransche generaal Marmont zich op weg bevond met twintig duizend man, om de belegeraars te vei drijven. Eu hel gerucht behelsde wel waarheid, maar zoodra hij hoorde, dat Wellington binnen de wallen was, ontzonk hem de moed en hij nam den terugtocht aan. Toch was de Engelsche bevelhebber niet voornemens om lang wer- keloos te blijven en toen hij bemerkte, dat de Franschen geen lust hadden, zich met hem in den strijd te begeven, bereidde hij zich voor om hen aau te vallen. Eiken dag werden er troepen uitgezonden, om voedsel en ammunitie uit de stad te brengen. De artillerie werd voorwaarts gekommandeerd, maar de bestemming van al deze dingen werd verborgen gehouden. Het eene regiment na het andere trok de poorten uit en eindelijk volgde de opperbevelhebber met den staf. Ten tweeden male heerschte er in Ciadud Rodrigo de diepste stilte, een stilte, die des te meer opviel bij het geraas en de verwarring^ die voorafgegaan waren. Harry, die om zijne wonden was achtergelaten bij de soldaten, die de stad moesten bewaken, brandde van nieuwsgierigheid, als hij de oogen liet weiden in de richting, welke de Engelsche troepen onder Wellington hadden ingeslagen, om te weten of zij gestreden hadden en met welken uitslag. De tijding der bestorming vau Badojoz trof hem als een donderslag. Hij vernam met verbazing, hoe de aanvallers in de duisternis van den nacht, den storm waren begonnen, eer men de Franschen had opgeëischt om de stad over te geven. De Franschen waren echter op den aanval voorbereid geweest eu waren gereed om hen te ontvangen. Ieder man op den wal droeg drie musketten aan zijn zijde; vaten van pik, teer, buskruit en ontvlambare olie waren in de paden geworpen, die de Engelschen moesten door trekken. Aan eene zijde hadden de Franschen houten balken op elkaar gelegd en spijkers met de punten hoog uitstekende, er in gedreven, zoodat ieder die er over wilde klimmen, zich aan de nagels wondde. En als de Engelsche krijgslieden vóór dit nieuwe verdedigingsmiddel een oogenblik stonden te beraden dan zonden de Franschen daarover zware steenen, blokken hout en kogels op hen af. Terwijl zij wachtten, schoten de scherpschutters van den vijand hen neêr en vuurden hunne met schroot geladen kanonnen op hen af. Zóó verwilderd werden de troepen door het gevaar, waaraan zij blootgesteld werden en het vreeselijk bloedbad, dat rondom lien aangericht werd, dat de achterhoede op de voorhoede drong, opdat deze op de spijkers vallen en zij een effen weg over hunne lichamen vinden mochten. Gedurende de vier of vijf uren strijd van dien nacht werden meer dan vierduizend man gedood, En de lieden, die eindelijk de overwinning behaalden, gedroegen zich als duivels, die door vurige wallen in de stad gekomen waren. Harry wendde zich af van den verhaler. Hij kon niet meer luisteren. Hij schaamde zich over zijn uniform en hij was diep verontwaardigd. ,/0 zeker, dat was een groote overwinning!" zeide hij. //Een stad te bestormen, die door alle mogelijke middelen van krijgskunde en wreedheid en list verdedigd wordt en bezet is met vijfduizend Franschen, Hessen en Spanjaarden onder een dapper generaal als Philippon. Maar welk een menschenslachting! Vierduizend dooden en gewonden! Welk een vreeselijken dood zijn die menschen gestorven! En voorts de plundering der stad! De heiden van het eene oogenblik, roovers in het andere." z/Wel, kameraad!" antwoordde de verhaler glimlachende, //gij spreekt zoo, omdat gij koud bloed hebt. Het is gemakkelijk voor hen, die de daden van anderen hooren mededeelen, om daarop wat af te dingen of ze te gispen. Ge zoudt waarlijk op al wat ik zeg, een aanmerking hebben." //Ja, waarlijk!" zeide Harry. //Ik zou allen lust voor den krijgsdienst daarbij verliezen. Als ik mijn uniform maar niet meer onder de oogen kreeg, zou ik mijzelf liever een fatsoenlijk burger dan een soldaat denken/' z/We waren nu eenmaal in het schuitje," zeide de ander glimlachende, //en de lieden, die des nachts het zwaard of de bajonet hanteerden, tot de wapens uit hun vermoeide handen vielen, speelden den volgenden dag met de wijnglazen evenzoo, totdat hunne vingers ze niet meer konden vasthouden. Ha! Ik!" \ ,/En de ongelukkige stad?" vraagde Harry op bitteren toon. //Wel, je had het er maar voor het nemen, korporaal. Er was overvloed, maar niemand bood het je aan. Kijk!" Bij deze woorden haalde hij een gouden horloge te voorschijn, dat hij gestolen had. Harry zweeg een tijdlang. Daarna zeide hij kalm: //Ja, kameraad. Wij die achtergelaten zijn, om Ciudad Rodrigo te bewaren, hebben weinig anders te doen dan voor schildwacht te spelen op de wallen, die niemand bestormt, oin kruit te vervoeren, tot vernieling der Franschen, of hen, die ginds strijden, spijze te bezorgen." //Dit is minder!" zeide de man op onverschilligen toon, terwijl hij Harry een cigaret toewierp. //Misschien krijgt ge spoedig uw deel van het vechten en dan hebt ge natuurlijk ook recht op uw portie eten." Harry kleurde, maar hij zweeg. De aard van het gesprek en de wijze, waarop het gevoerd werd, bevielen hem niet. Hoe verbaasde de jongeling zich, toen hij een maand na dit gesprek vernam, dat Wellington zich op den terugtocht bevond voor Marmont! Kon dat waar zijn? Hij kon er niet langer aan twijfelen, toen een troep lichte ruiterij in de stad kwam en verklaarde, dat de weg van Salamanco door het leger van W ellington werd geblokkeerd, dat de Engelschen naar Ciudad Rodrigo terugweken, vreezende, dat de Franschen hen mochten inhalen vóór zij de stad nog bereikt hadden. Een uur later ging de voorspelling van den soldaat reeds in vervulling en Harry trok andermaal tegen den vijand op. Hij kon uit de verte duidelijk het rumoer van den strijd vernemen. Een stofwolk verborg den naderenden bagage-trein. En toch waren er nog geen Franschen in het gezicht. Ja, toch! //Waar dan?" //Daar, rechts van ons!" //Onzin! Dat zijn waarschijnlijk de mannen van Paenhaum, die ter verspieding zijn uitgezonden." „Maar van morgen liep toch hel, bericht rond, dat wij ze zeker zouden ontmoeten op den weg." Dien morgen, ja! Maar op dien dag waren de Franschen volkomen geslagen en eer de avond viel, waren zij in vollen terugtocht. Wellington had nieuwe lauweren tot de zijne gevoegd en eene bladzijde voortgeschreven op de gedenkrol van Engelands overwinningen. Doch het had bloed gekost. Dagen daarna zag men lange rijen van draagkoetsen, die de gewonden naar de stad voerden, terwijl anderen op baren vervoerd werden. De troepen, welke in de stad ingekwartierd waren, moesten de aangekomen gewonden verzorgen. In alle haast werden eenige groots gebouwen zoo goed mogelijk tot hospitalen ingericht en de bedden bereid om de gewonden op te nemen. Harry mocht zich slechts weinig rust veroorloven, Hij moest het opzicht houden over eene afdeeling soldaten, die in een der hospitalen dienst deden en het was zijn plicht om te zorgen, dat de lijders zoo zacht mogelijk behandeld werden. Onder de arme lieden, die aldus aan zijne zorg werden vertrouwd, was er een, met wien hij vroeger kennis had gemaakt in den krijg, toen Lord Wellington nog Arthur Wellesley heette, en Napoleon met machtige hand Europa onder zijn juk zocht te brengen. Harry was teêrhartig van aard en het smartte hem, zijn ouden makker in dien toestand weêr te vinden. „Het doet mij leed, u onder de gewonden te zien !" zeide hij. De soldaat glimlachte pijnlijk en trachtte te spreken. De arme man! Zijn stem was zoo zwak en dof, dat Harry hem nauwelijks verstaan kon. z/Ja, eenigen van ons moesten het gelag betalen en nu was de beurt aan mij l" Harry leunde op zijn geweer en staarde op het gelaat van den lijder met een blik, die veeleer gevoegd had bij een oud en afgeleefd man dan bij een jongeling. //Och," stamelde de gewonde, //ik vreesde bij elke ontmoeting, dat de beurt aan mij komen zou. Den vorigen DE JONGE TAMHOER. 6 avond schreef ik nog naar huis en wilde toen reeds schrijven, dat ik wel hier begraven zou worden. Ik — Ik — maar nu zal een ander het wel voor mij doen en ik vond het niet goed mijn ouders het hart te doorboren vóór den tijd. Een ander! Beiden dachten aan den chirurgijn, dien zij wachtten. Nu vloog er een glans over het gelaat van den soldaat. Hij dacht ongetwijfeld aan zijne heldenfeiten in den strijd. ,,'t Was een groote slag. Ze noemen het den slag bij Salamanca, naar ik hoor." „Ja!" antwoordde de gewonde. „Ik viel, toen ik er het mijne toe bijgedragen had. Ik werd getroffen, maar ik wist niet waar, want ik gevoelde geen pijn. Doch, 't was mij, of de grond onder mijn voeten opgeheven werd, in plaats, dat ik ter aarde viel, zooals het toch werkelijk was. Mijne zijde was bebloed. Ik leunde op mijn elleboog en sloeg den loop van den strijd gade. Ik zag anderen het werk voltooien, dat wij aangevangen hadden, totdat de Franschen voor hen wegliepen en vluchtten als sprinkhanen. „God Save the king!" *) Na een oogenblik van rust vervolgde hij: „Toch ben ik blij, dat ik er bij geweest ben. Wij waren niet al te sterk. Hoe Lord Wellington den slag won, is mij nog een raadsel. Maar we hebben gevochten als leeuwen en hij zelf heeft er het meest aan toegebracht. Ha, kameraad!" riep hij luide, terwijl hij zich op de baar overeind richtte en Harry met verglaasde blikken aanstaarde, „het heeft mij goed gedaan, het u te vertellen. Ja, ik zal nog blijven leven, om den naam van den slag hier te dragen l" Bij deze woorden sloeg hij zich op de borst, ter plaatse, waar hij de medaille hoopte gehecht te zien. Daarna zonk hij neer en was.... een lijk. *) Do eerste regel Tau het Engelsche volkslied: God behoede den touiug! HOOFDSTUK XII. VERRASSINGEN. Het was op den avond vóór den 18on Juni 1815. Drie jaren waren verloopen sedert de gebeurtenissen, waarvan wij in het vorige hoofdstuk spraken. De jeugdige Winter was thans een flink soldaat geworden, wiens gelaatstrekken in den krijg gebruind en gehard waren. Wij vinden hein aan den ingang eener tent, in gesprek met een zijner kameraden. //Luister! hoort ge dat?" vJa, dat is donder uit de verte. Er is een storm op handen, geloof ik. Zie, de regen strooomt al neêr. De kans op rust dezen nacht is verkeken. Ik heb geen trek om te drijven in de kast en gij, Winter?" //Ik, evenmin, Arnold. Ik blijf nog liever tot het dag wordt." //Ja, wie weet of het onze laatste nacht niet zijn zal.'" vDat zou best kunnen gebeuren. In elk geval zullen we goed doen er ons op voor te bereiden." //Weet ge wel, dat het morgen Zondag is?" z/Nu, ik dacht er niet aan Ik heb de laatste twee dagen haast aan niets kunnen denken. De slag bij Quatre-Bras verdrong elk andere overpeinzing." //Ja, Winter, al wat ik begrijp, maar hoe het dien Prins van Oranje heeft kunnen gelukken, om met zijn hoopje Nederlanders de macht van Ney te weerstaan en zoolang tegen te houden, dat Lord Wellington de rest doen kon, dat is mij te wonder. Ik zeg je, als die Hollanders zich niet zoo gehouden hadden, waren wij en de Duitschers met Lord Wellington en maarschalk Voorwaarts inkluis verloren. Ik zeg u, dat ze als leeuwen gevochten hebben." //Hebt ge ook iets gehoord van majoor Elton? Sinds hij in de achterhoede is geplaatst vernam ik niets meer van hem." //Als hij nog leeft, dan heeft hij dit ten tweeden male aan u te danken. Ik heb den ouden sergeant dikwijls de geschiedenis van den wolfshond hooren vertellen. Daar bij Vimero, dat was de eerste keer en de tweede was nog meer waard. Winter, Winter, het was een kwade kans voor je, om hem zoo maar in het gezicht van den vijand weg te dragen ! He, al onze lieden waren trotsch op je!'' //Pat zou immers ieder doen voor een gewonde, om nog niet eens over majoor EIton te spreken, die toch een van de dapperste en beste officieren van ons geheele leger is. Kijk, de storm trekt over; we krijgen nog een mooien dag." z/En een vreeselijken slag. Dat kan niet anders, als twee zulke leiders elkander ontmoeten. Ik heb wel eens gehoord, dat Lord Wellington brandde van verlangen om zich met Napoleon zelf te meten," zeide Harry, in gedachten verdiept. //Hoe groot krijgsman hij ook zij, gisteren was hij nauwelijks den dans ontsprongen." //Hoe dat? Ik weet niets daarvan." //Terwijl hij pogingen aanwendde om de Brunswijksche Huzaren te vereenigen, drong de hoofdmacht der Fransche ruiterij met allen spoed op hem in langs den weg van Charleroi. Wellington wierp ze een adelaarsblik toe, beval de Schotsche Hooglanders in de loopgraaf te gaan liggen, waarbij zij geposteerd waren, gaf zijn paard de sporen en sprong recht over hunne hoofden heen. Nu, ik zou niet veel voor onzen kans op morgen gegeven hebben, als we onzen grooten generaal verloren hadden." //Wat gebeurde er toen? Volgde de Fransche ruiterij hem ?" //Neen! Nauwelijks had Wellington zijn sprong volbracht, of de Hooglanders sprongen op en vuurden eene lading af, die de voorste ruiters uit het zadel lichtte en den voortgang der eskadrons stuitte. De meesten trokken in goede orde terug, maar sommige knapen holden eene boerenhoeve binnen, die maar door eene enkele opening toegang verleende. Hier werden zij door de Hooglanders tot op den laatsten gedood." De Britsche soldaten verrezen van hun vochtig leger en stonden reeds een uur vóór het aanbreken van den dageraad in de wapens. De bataillons, die den vorigen avond hunne stellingen nog niet hadden ingenomen, betrokken rustig en in volkomen orde hun post. Tegenover hen vormden de Franschen hunne kolonnes onder het geklank van trommen en trompetten. Om acht uur stonden de troepen voor eene groote parade gereed. Tegen tien uur werd er een geweerschot afgevuurd uit het centrum van het Fransche leger. Het was het sein tot den aanval. Onmiddellijk daarna hoorde men de snel opeenvolgende musketschoten in de richting van den linkervleugel der Franschen. Spoedig daarna werd van beide zijden hevig geweervuur geopend. Men zegt wel eens, dat niemand minder van een slag ziet dan hij, die daarin gewikkeld is. De wauhopige aanval op de hoeve Hougemont, die met meer of minder hevigheid van elf uur in den morgen tot bijna acht uren des avonds voortduurde en waarbij de prins van Oranje nieuwen roem behaalde, de krachtige houding der Britsche cavallerie, het oprukken en de nederlaag der Fransche onoverwinnelijke garde, het overwinnend afdalen van de helling door de geheele Engelsche legermacht, toen Wellington zich oprichtte in het zadel en met zijn hoed wuifde, tot een teeken voor een algemeenen aanval, dat alles, wat de toeschouwers bij Mont St. Jan wel ter dege konden onderscheiden, liet in Harry's herinnering niets achter dan een verward tooneel van gruwel en bloed, en van ontzettend, onbeschrijfelijk lijden. Een voorval echter verdient onze geheele belangstelling. Omstreeks zeven uur in den avond geraakte de jonge Winter met tien of twaalf zijner kameraden van zijn regiment verwijderd en bevonden zij zich in het gewoel. Zich in een loopgraaf verbergende, wachtten zij, tot een DE JONGE TAMBOER. 6* troep Franschen, die juist naderde, zou voorbijgetrokken zijn. Harry, die door de Fransche gevangenen eenigszins met hunne taal was vertrouwd geraakt, hoorde, dat zij met elkander beraadslaagden, hoe zij handelen zouden met twee of drie gevangenen, die zij gemaakt hadden. ,/'t Is het beste, korte wetten met hen te maken," zeide een van hen. Harry kon het antwoord niet hooren, maar zijn besluit was genomen. Hij gaf een teeken aan zijne makkers, om hem zwijgend te vólgen. Hij klemde het geweer in zijn vuist en den vijand uitdagende, snelde hij aan de spits zijner makkers op de Franschen toe voor dat deze gelegenheid hadden zich voordien onverhoedschen aanval voor te bereiden. De Franschen dachten waarschijnlijk, dat zij in een hinderlaag gevallen waren. Een oogenblik stonden zij daar aarzelend, toen weken zij terug en gingen op de vlucht, terwijl zij hunne gevangenen achterlieten. Een der bevrijde soldaten, een lang en bejaard krijgsman, wiens arm machteloos aan zijne zijde hing, trok bijzonder de aandacht van Harry tot zich. De jongeling meende de gelaatstrekken van den krijgsman zeer goed. te herkennen. Waar en onder welke omstandigheden mocht hij dien man vroeger ontmoet hebben ? Als in een droom gingen de dagen zijner kindsheid in zijne herinnering voorbij. Hij ontstelde, hij werd geheel verward en hij durfde nauwelijks spreken. Eene gedachte vloog door zijne ziel, maar hij vreesde slechts al te zeer, dat zijn geluk in rook zou opgaan bij het eerste het beste woord, dat de man sprak. Bewegingloos stond hij daar als aan den grond genageld, terwijl hij den ouden krijgsman peinzend in het gelaat staarde. ,/Dank, mijn dappere vriend. Aan uw moed en vastberadenheid dank ik het leven !" zeide de soldaat. «Zeg mij uw naam: ik wensch dien te onthouden, zoolang ik leef." //Winter — Sergeant Winter," antwoordde Harry, met een blik, waarin tegelijk rechtmatige trots en angstige nieuwsgierigheid te lezen waren. //Winter zegt ge? Winter? Zou dat mogelijk kunnen zijn? Hoe is uw voornaam, jongman?" » Harry!" 't Was alsof er een nevel voor de oogen van den krijgsman weggevaagd werd en een zonnestraal haar glans op zijne trekken wierp! //Mijn zoon! — Harry! — Mijn dierbaar kind!" stamelde John Winter en stak zijn linkerhand naar zijn wedergevonden zoon uit. Harry drukte zijns vaders hand aan zijn borst, viel den ouden soldaat om den hals en vader en zoon weenden tranen van dankbaarheid. wMijn vader! Mijn beste vader!" riep hij uit. //De Heer zij gedankt, dat Hij mij het voorrecht schonk u te mogen redden." De oude baron betoonde zich niet ondankbaar jegens den jongeling, die tot tweemaal toe het leven van zijn neef had gered. Toen de lange en vreeselijke strijd was beslecht en ook Engeland's zonen weêr naar hunne haardsteden mochten terugkeeren, schonk de goede baron aan John Winter een hoeve met een aangename woning en majoor Elton voegde hierbij eeu geschenk van tweehonderd pond sterling tot het aanschaffen van huisraad en gereedschap. Onze held had genoeg van den strijd en was zeer blijde, eindelijk ontslagen te worden. Zijn vader, die een paar dagen na den slag bij Waterloo genoodzaakt was zijn arm te doen afzetten, verliet het leger met een pensioen en vader en zoon waren verblijd een nieuw leven te mogen beginnen in de rustige en welvoorziene woning, die zij van de dankbaarheid derEltons ten geschenke ontvangen hadden. Eene omstandigheid echter was als een donkere wolk aan hun zoo helderen hemel. Boer Grey weigerde volstrekt zijn neef of zijn zwager te zien. Nog steeds hield hij vol, dat Harry hem zijn geld ontstolen had, dat de knaap een dief en een schurk was en dat zijn vader geen haar beter was dan de jongen zelf. Hoewel .John Winter verontwaardigd was over de schandelijke beschuldiging tegen een jonkman uitgesproken, die door hem bemind en om zijne vele goede hoedanigheden geacht werd, en hoewel het bloed hem kookte, daar hij zelf een fatsoenlijk en eerlijk man was, begreep hij, dat hij Grey niet van laster overtuigen kon en hij peinsde voortdurend over de zaak, totdat hij er, zooals Harry vreesde, ziek van zou worden. wIk wenschte dat uw vader de gansche zaak vergeten kon," zeide majoor Elton eens, toen hij de hoeve van Winter bezocht. „Dat wenschte ik ook, mijnheer, maar het is wel hard van een misdaad beschuldigd te worden, daar ik toch voor God en mijn geweten overtuigd ben, het geld niet genomen te hebben. Mijn oom heeft mij altijd te zeer gehaat om aan mijne onschuld te gelooven en ik ben ongelukkigerwijze bevreesd, dat de dief nooit zal ontdekt worden." Hierin dwaalde Harry echter. Drie jaren na dit gesprek inet Majoor Elton stond Harry op een zomermiddag aan de deur der boerderij, toen een oud man in het gewaad van een arbeider tot hem kwam. „Mag ik u eens spreken, mijnheer? Ik hoop u niet lang op te houden." „Wel zeker," antwoordde Winter vriendelijk. „Wat is er?' „Ik heb u eens groot onrecht aangedaan en mijn geweten laat mij geen rust, eer ik u schuld bekend heb." „Goede man, gij droomt zeker," zeide Harry lachende. „Ik herinner mij niet, dat ik u ooit te voren gezien heb." „Ik wenschte het wel, mijnheer, dan ware ik nu een gelukkiger mensch." „Nu vertel mij het dan maar eens gauw, want ik heb nu niet veel tijd Ik wil u vooruit wel beloven, dat ik het u vergeven heb." „Gij zijt vriendelijker jegens mij dan ik aan u verdiend heb, mijnheer. Gij maakt het mij gemakkelijker een last van mijn hart te wentelen. Zeven ot acht jaar geleden kwam ik voorbij eene boerenwoning. Het keukenraam was open en een zakje met geld lag op tafel. Ik zag in den hoek een sluimerenden knaap zitten. Ik nam het geld uit het zakje en wierp dit toen onder den stoel van den knaap. Dien nacht sliep ik in het hooi. Den volgenden morgen ontmoette ik dien knaap op den weg. Ilt begon met hem te spreken .... Nu, mijnheer, ik behoef u niets meer te zeggen: gij weet het overige. Ik ging van kwaad tot erger. Ten laatste werd ik zeer krank; ik dacht, dat ik sterven zou en ik was bang voor den dood. Doch, ik herstelde en trachtte eerlijk en vlijtig te werken. Als ondertuinman op het kasteel geplaatst, hoorde ik dikwijls uw naam noemen en dan was het mij, of de steenen van het huis mij verweten, dat ik schandelijk jegens u gehandeld had. Jaar na jaar verliep, maar mijn geweten liet mij geen rust en — — en nu kom ik zelf tot u, om het van dien last te bevrijden. Ik zal mij nu rustiger gevoelen, al zoudt ge mij daarvoor in den kerker brengen." „Dat zal niet gebeuren, als gij beloven wilt, uw verhaal woordelijk over te brengen, waar wij dit wenschen," zeide John Winter, die onopgemerkt, naar het gesprek geluisterd had. „Dan zal de baron u na uwe vrijwillige bekentenis evenmin straffen." Harry ging naar binnen. Hij zweeg, maar een traan gleed langs zijne wangen: „Ik dank u, o God!" zeide hij zacht. „Ja, ik dank u, dat Gij mijn onschuld in deze zaak eindelijk — ja, eindelijk aan het licht gebracht hebt." Wat zou de goede Patty wel zeggen, als ze het nog eens hooren kon! Neen, zoo duur heeft Harry nooit zijn trom betaald!" INHOUD. Hoofdst. Bl«* I. DE ARME, VERLATEN KNAAP O IT. EEN VREESELIJKE BESCHULDIGING . . 8 III. DE VLUCHTELING ... 18 IV. EENE EDELMOEDIG VRIEND 28 V. OP HET SLAGVELD &> VI. EEN VREESELIJKE WORSTELING 42 VII. DE ORDONNANS 4!) VIII. TUCHT EN LOON 00 IX. DONKERE DAGEN • 62 X. DE GRUWELEN VAN DEN KRIJG 68 XL DE SLAG BIJ SALAMANCA .... ^4 XII. VERRASSINGEN 83 Uitgaven van Neerbosch' Boekhandel te Neerbosch. 3an van 2)alen. OF ©e £egen des geloofs. DOOR E. GERDES. Met 2 platen. Prijs ingen. fl; geb. f 1.30. HET WEESKIND." DOOR E. GERDES. In geïllustreerd omslag met plaatje. Prijs ingen. f 0.50; geb. f0.75. „Hoe staan de effecten!" Een verhaal voor het Volk. DOOR E. GERDES. Met 2 plaatjes. Prijs f 0.50. EEN HIXjDEB -VA.N HET COMPROMIS. DOOR A. HARDENBERG. Met 2 plaatjes en geïllustreerd omslag. Prijs ingen. fG."i; geb. fl.10. Do Smokkelaars der Stormbaai. Een verhaal voor Jongelieden. Naar het Engelsch van KINGSTON, BEWERKT DOOR E. J. VEENENDAAL. Prijs f I; gebonden f 1.30. jVIanneke. NAAR HET DUITSCH. door A. L. G. Prijs f 0.13. EEN SNEEUWSTORM. Eene vertelling. door W. H. KIEVIET. Schrijver van: „Blank-om-eens dwaze daad," enz. Met 2 plaatjes en geïllustreerd omslag. Prijs 50 cent. WIBEN PETER. De zeeroover van Helgoland. Met 2 plaatjes en geïllustreerd omslag. Prijs ingen. f0.60; geb. f 0.85. Ontzuurd met Bookkeeper mei 2000