Ki * M 2895 No. 100. MET KERSTPAKJE VAM DEM MATROOS VRIJ NAVERTELD UIT HET DUITSCH DOOR HERMANNA MET ILLUSTRATIES VAN JEANNE FAURE UITGAVE N.V. H. TEN BRINK'S UITG.-MAATSCHIJ ARNHEM -41 HH No. 100. NIEUWE ZONDAGSSCHOOL-SERIE ONDER REDACTIE VAN A. L. GERRITSEN. HET KERSTPAKJE VAN DEN MATROOS. VRIJ NAVERTELD UIT HET DUITSCH DOOR HERMANNA. MET PLAATJES VAN JEANNE FAURE. UITGAVE N.V. H. TEN BRINK'S UITG.-MAATSCHIJ ARNHEM. Ja, reeds meer dan twintig jaren lang had Mels Carsen even dikwijls de warme tropen] ucht als de ijzige, koude winden van het hooge noorden ingeademd. Nergens evenwel had hij zich waarlijk gelukkig kunnen voelen en ook nu was hij 't nog niet, hoewel 't aan den vooravond van het heerlijke Kerstfeest was. Kerstmis — als je dit woord alleen maar hoort uitspreken, voel je je zoo wonderlijk blij en gelukkig. Je denkt aan verleden jaar, toen 't Kerstfeest zoo heerlijk thuis of wel op de Zondagsschool gevierd werd en sommigen, die al wat ouder zijn, zien terug op Kerstfeestvieringen, die al weer verder weg liggen dan 't Kerstfeest van ver- .... onverschillig was zijn lederi Jaar f1 ze her" houding mneren zich nog van alles, halen dit op uit hun geheugen en dat en vinden 't heerlijk er nog eens over te spreken. Kerstmis.... hoe schitteren de oogen, hoe warm kloppen de harten van jong en oud, maar bovenal van hen, die den Heiland liefhebben en 't Kerstfeest dankbaar tegengaan omdat zij in het Kindeke in de kribbe van Bethlehem hun Zaligmaker en Heiland herkennen Niels Carsen wilde echter van dit alles niets weten. Hoe lang was 't al geleden sinds hij — als kleine jongen — Kerstmis gevierd had! — De gedachte hieraan drong hij met kracht terug en alles wat deze herinnering weer zou kunnen opwekken, was hem hoogst onweltom. Hij ergerde er zich aan, — dat was het rechte woord. — Zoo balde hij nu ook zijn vuisten in zijn zakken, nu plotseling van alle kerktorens klokgelui weerklonk .... De Kerstklokken! Met plechtig, vroolijk geluid kondigden zij de nadering van het Kerstfeest aan; van alle kanten weerklonken ze. Elke klok had haar bijzonderen toon, haar eigen, tot in 't hart dóórdringende melodie, alsof zij ieder mensclienkind —- niemand uitgezonderd — een bijzondere, juist hèm geldende boodschap had te brengen. De vochtige lucht van dezen winterschen avond werd vervuld van de plechtige, blijde klanken. Niels kon ze niet ontloopen — hij kon er onmogelijk aan ontkomen en dat ergerde hem bovenmate. Hij klemde de lippen op elkaar en zijn blauwe oogen kregen een staalhaiclen blik. 't Zou niet geraden zijn nu iets tegen Niels te zeggen. . .. Kerstmis!. . .. Wat had hij met Kerstmis te maken! En toch.... en toch.... Daar binnen stak een doorn en hoe meer hij zich verzette, des te dieper drong deze hem in 't geweten 't Oude middel dat hij al deze jaren had toegepast, van er niet op te letten, er overheen te leven, scheen in den laatsten tijd, nu er zich enkele zilveren draden in zijn dik haar begonnen te vertoonen, krachteloos te worden. Er waren oogenblikken, waarin de doorn zoo hevig stak, de stem van zijn geweten zoo luid sprak, dat hij meende 't niet meer te zullen kunnen uithouden. . .. Kerstmis!... . Wat had Mels er niet voor willen geven als hij deze door hem zoo gehate dagen ver buiten de haven, in volle zee, had kunnen doorbrengen, waar geen klokketonen gehoord werden en 't dagelijksche werk afleiding gaf aan zijn hinderlijke gedachten. Op 't laatste oogenblik echter had zijn kapitein bevel gegeven in Cardiff, de groote haven in Wales, aan te leggen om den kolenvoorraad aan te vullen. Mels had er geducht over gemopperd en bij zichzelf uitgemaakt dat de hoofdoorzaak wel zou wezen, dat de kapitein het Kerstfeest aan wal wilde vieren. Hij had hier immers een getrouwde zuster wonen.... Minachtend had Mels zijn schouders opgehaald: Kerstmis in den familiekring! Ja... . dat klonk mooi voor wie er van hield! Hij had gelukkig geen familie en 't Kerstfeest zei hem niets.... Hieraan dacht hij op zijn eenzame wandeling terwijl hij met zijn groote, grove laarzen een stuk steenkool voor zich uit schopte en wat graag zijn ooren dicht had willen stoppen voor 't gebeier der Kerstklokken.... Zijn wenkbrauwen waren gefronst, hij keek strak voor zich uit en een scheepsjongen, die hem passeerde, hoorde hem zuchten.... Onze matroos liep door en kwam langs een oude kerk, waarvan de deuren wijd open stonden. Stellig zou hij zijn weg vervolgd hebben als de klokken op datzelfde oogenblik niet gezwegen hadden en machtige orgeltonen aan waren gezwollen. Een Kerstlied weerklonk. Het was een der allerschoonste, een Tan die, welke men in de heele wereld, waar maar Christenen wonen, pleegt te zingen. Mels hield van muziek en deze melodie trok hem bijzonder aan, daar zij hem bekend voorkwam. Had hij niet lang, heel lang geleden deze melodie, dit lied, gezongen, als kleine jongen in zijn rood rieten stoeltje naast moeder gezeten?. . . . Dat was in den tijd toen hij nog onbekommerd vroolijk kon en mocht zijn.... ja, wèl was 't lang, heel lang geleden.... Mels maakte een ongeduldige beweging om deze herinnering als 't ware van zich af te schudden. De bekende melodie hindeide hem nu, ergerde, kwelde hem. Hij liep vlug door.... toen echter keerde hij zich om, als in een droomtoestand en kwam langzaam, haast onwillig, op zijn schreden teiug. Onze matroos ging moeilijk de treden van de stoep op met beenen, die zwaar als lood voelden. Hij plofte neer op de bank, die heel achteraan tegen den muur stond. Het orgel speelde nog en de schare zong, staande, uit volle borst mee. Alleen hij, die ééne ongelukkige, die daar ineengedoken op de achterste bank zat, zong niet. Hij luisterde, ja, nu luisterde hij werkelijk en langzamerhand doordrong hem een eigenaardig, nieuw gevoel. Uit de schemerdonkere kerk, uit dit heerlijke lied, uit deze aandachtige schare, straalde hem een kracht tegen — Mels wist niet welke.... Het was die der liefde. Mi dacht hij aan zijn moeder, die hij een-entwintig jaren geleden heimelijk verlaten had om de wijde wereld in te trekken. Heel alleen was zij achtergebleven, heel eenzaam, want zij was weduwe, en had slechts dezen eenigen zoon. Hoe lichtzinnig, lioe liefdeloos, zoo zonder geldige reden weg te loopen, haar voor altijd te verlaten! „Ja, 't was een domme streek", bromde Mels in zich zelf terwijl hij zijn vuisten nog steeds gebald hield. ,,Ik was dien morgen ook juist zoo boos en buiten mijzelf van drift. Waarom ben ik, toen ik kalmer was, niet teruggegaan? Ja, waarom eigenlijk niet?.... Wel, omdat ik altijd een stijfkop geweest ben en .... ik ben 't nog.... Maar 't had zoover niet moeten komen. Waarom deed ik 't eigenlijk? . .. Ja, waarom? Waarom doet men zulke dingen? Waarom brengt men zijn leven in een andere richting, leidt men 't in andere banen, die niet de rechte zijn om 't later met bitter berouw te betreuren als het te laat schijnt om terug te keeren? Hoe vaak is dan in jarenlange gewoonte-sleur de wil mat en krank geworden of geheel verlamd! Laffe menschenvrees, ondraaglijke zware ketenen der zonde, die den mensch gevangen houden en hem doen gelooven dat 't voorbij is met de gelegenheid en de kracht er niet meer is om wat verkeerd is weer goed te maken. Och, hoevelen zijn op dit doode punt aangekomen en ook jonge menschen, ja, kinderen, weten hier al iets van. .. . 't Is begonnen met een jokkentje, een klein jokkentje „om bestwil", zooals we ons zoo graag wijs maken, maar op dat jokkentje volgt al gauw een leugen — 't kon niet anders, zeggen we, 't jokkentje moet bedekt worden. En zie nu eens aan: wat een leugens, draaierijen, zelfs bedriegerijen volgen er, moeten volgen, er is niets aan te doen, we zitten er nu eenmaal midden in. Ja en als we dan niet meteen omkeeren, zullen we er steeds verder in wegzakken en al moeilijker zal 't worden onze schuld te bekennen. We schamen ons en denken misschien wel: „nu is er niets meer aan te doen, 't moet maar altijd zoo blijven", net zooals 't Mels, den matroos, ging. Maar Goddank, te laat is het nooit; al schijnt het misschien wel eens zoo.... Vergeet desnoods deze heele geschiedenis maar, als je dit woord maar vast houdt, in je hoofd, neen, in je hart: Nooit te laatl daar wij een barmhartigen Heiland hebben, die niet uitstoot, wie tot Hem komt, al is het ook ter elfder ure. Niels en zijn moeder hadden elkaar niet begrepen. Zeker, zij had hem lief, meer dan in woorden kan worden uitgedrukt, daar was zij dan ook „moeder" voor. Zij had haar leven willen geven om 't geluk van haar zoon te verzekeren en toch — niettegenstaande al haar liefde, had zij niet recht geweten hoe zij hem moest opvoeden. Als weduwe stond zij ook alleen voor deze taak en Mels was een groote, sterke jongen met een koppigen aard. Hoe had zij zich opgeofferd, die arme moeder, maar zij kende den Heer nog slechts heel van verre, wandelde niet dagelijks met Hem, kende Hem dus nog met als de bron van alle kracht, als de Vervuiler van alle behoeften en zoo was al haar werken en pogen een doen in eigen kracht geweest en deze kracht bleek maar zwak te zijn, veel te zwak om den grooten jongen met den onbuigzamen, sterken wil te leiden.... Mels dacht vandaag aan al die ellende thuis, de laatste heftige scène, waarop zijn wegloopen gevolgd was. En nu.... ja, nu was de breuk er eenmaal — voorgoed was de band tusschen hem en zijn moeder verbroken op dien dag, heel, heel lang geleden. Er was geen kwestie van, dat 't nog ooit weer goed zou kunnen worden, zelfs als zijn moeder nog in leven zou zijn, wat nog zeer de vraag was. Moeder was nooit sterk geweest en verdriet en zorg sloopen de krachten snel. Een uur was voorbijgegaan. De godsdienstoefening was ten einde. De kerk was leeg geworden. Alleen Mels, de matroos, zat nog onbeweeglijk op zijn plaats. Mi kwamen langzamerhand weer vele menschen het Bedehuis binnen, 't Waren dezen keer bijna uitsluitend mannen. Een der weinige dames, die ook de kerk inkwamen, drukte Mels in 't voorbijloopen iets in de hand. Het was een vierhoekig stukje karton met 't nummer 400 in het midden en daaronder stond met duidelijke letters te lezen: „Cardiff, 1925. Kerstfeest voor zeelieden."—Mels hield 't werktuigelijk vast, zonder er naar te kijken. Hij had voor niets in zijn omgeving oog; zijn blik was naar binnen gekeerd —somber was zijn gelaatsuitdrukking. Men had de kaarsen van den kolossalen Kerstboom vóór in de kerk aangestoken. Nu staarde onze matroos onafgewend naar die honderden stralende vlammetjes en zijn oogen hongerden naar licht en blijdschap. 't Was een aangrijpend gezicht, zoovele zeelieden! Ruwe, onverschillige kerels waren er bij: mulatten, negers, blanken van allerlei nationaliteit. Nu zaten ze hier, als leden van één familie bijeen, om den schoonen boom en luisterden allen naar de oude, heerlijke Kerstgeschiedenis. En morgen? Och, morgen zwalkten de meesten van hen weer op zee, ver van hun vaderland, prijsgegeven aan wind en golven. — Plotseling ontstond er een kleine opschudding in de kerk. Eenige dames waren met groote manden aan den arm een zijdeur binnengekomen. Zij begaven zich naar de banken, vroegen den mannen hun nummers terug en overhandigden ieder dan een pakje, waarop 't zelfde getal stond. De dame, die op Mels toetrad, was al op leeftijd. Zij was in diepen rouw en haar handen trilden. Om haar mond speelde een weemoedig glimlachje, terwijl zij de zeelui, die in dit gedeelte der banken zaten, vriendelijk aanzag. — Mels moest haar met zijn blik volgen, hij kon 't niet laten.... „Zoo zou moeder er nu ook stellig uitzien als zij nog leefde, zoo grijs, zoo gebogen". .. . zei hij bij zichzelf. „Maar zij is dood — wie weet hoe lang al. Nooit zal ik haar weerzien. Het is alles uit." — Als een dolksteek ging 't hem door het hart. — ,,'t Is alles uit — door mijn schuld — alleen door mijn schuld." De oude dame was juist tot aan zijn bank genaderd. Zij bleef staan. „Welk nummer hebt ge, vriend? Vierhonderd? Dan moet uw Kerstpakje in deze mand zijn. Ja, juist — hier is 't al! Alsjeblieft. — Een klein aandenken aan ons Kerstfeest. Wij hebben voor ieder van onze zeshonderd gasten vanavond een pakje kunnen klaar maken en hopen dat ze er allen genoegen van zullen hebben IJ wensch ik ook een gezegend Kerstfeest toe." — Zij wilde hem vriendelijk de hand geven en er nog een paar woorden bij voegen, maar Mels was plotseling opgesprongen en zijn blik was vreemd geworden als van een wild dier, dat geen uitweg meer ziet .... Onwillekeurig deinsde de grijze dame achteruit en liet hem den weg vrij nu hij haar met een paar groote stappen voorbijstormde, de deur met geweld opentrok en even later dreunend achter zich dichtwierp. Die in de nabijheid zaten keerden zich om. De predikant keek ook dien kant uit De oude dame, die nog wat bleeker geworden was, schudde droevig 't hoofd. „Die arme, arme man! Kon ik hem maar helpen! Moet hij nu in zoo'n bittere stemming Kerstmis Ja juist, hier is 't al! Alsjeblieft. tegen gaan? Och, en hoevelen zijn er als hij in de wereld. ..." Zij ging met haar mand naar de volgende bank. Niels rende over straat; 't was hem alsof hij stikken zou. Hij kwam in zijn logement, stormde naar zijn kamer, deed de deur op slot en viel op zijn knieën. De sterke man snikte 't uit als een kind. ,,0 moeder, moeder, ik heb gezondigd tegen den Hemel en tegen u. Vergeef 't mij — ik lijd onuitsprekelijk. De wijde wereld heb ik doorkruist — ik wilde u vergeten, maar ik heb 't niet gekund. Leg uw hand op mijn hoofd zooals vroeger, toen ik nog klein was. O moeder, ik kan niet zonder u! Mets in de heele wereld kan u bij mij vervangen! Vanavond voel ik het eindelijk, maar 't is te laat — ja, het is stellig te laat. Als u nog in leven was zou u vanavond tot mij spreken — want iets in 't groote heelal zou u 't berouw van uw kind verraden.". .. . En voor 't eerst sedert zijn vlucht uit het ouderlijke huis begon Mels Carsen te bidden. Vol wanhoop riep hij uit: „Heer, is het mogelijk, laat mij dan mijn moeder weerzien!". .. . En zoo begon Mels Carsen uit den diepen afgrond van het kwade langzamerhand weer langs het steile pad van berouw omhoog te stijgen.... Hij lag op de knieën, en wrong zijn handen.... 't blauwe pakje —zijn Kerstpakje —:dat hij gedachteloos had meegenomen, ontviel hem. 't Touwtje, dat er maar losjes omheen had gezeten, gleed er af. Onwillekeurig greep Mels er naar. Maar wat was dat? Waarom voer onze matroos zoo plotseling in de hoogte? Wat bracht hem zoo van streek? In 't blauwe papier had slechts een gewone, van grove, bruine wol gebreide bouffante gelegen, zoo een als zeelui bij koud weer wel aan boord dragen. Een heel gewone bouffante.... maar Mels begroef er zijn gezicht in en steunde buiten zichzelf van aandoening: „O moeder, moeder!" — Toen hij wat bedaarder geworden was, stak hij t licht op en bekeek zijn Kerstgeschenk, dat hij met trillende handen vasthield, nog eens en nog eens weer. Met een zwarte veiligheidsspeld was er een briefje aan vastgemaakt. Niels nam zijn muts van 't hoofd, en las.... las halfluid nog eens weer, wat hij zooeven ook al gelezen had: „Gebreid voor een zeeman, tot gedachtenis aan mijn teerbeminden, eenigen zoon, die mij een-en-twintig jaar geleden verliet. Ik echter wacht nog op hem, in vast vertrouwen op den Heer, Dien ik door jarenlange beproeving gevonden heb en van Wien ik weet, dat Hij gebeden kan verhooren.".. . . 't Was reeds ver na middernacht en nog altijd staarde Mels Carsen op moeders bouffante. Zijn trekken waren ontspannen, zijn blauwe oogen hadden een rustigen, vertrouwenden blik.... zooals van een kind, dat vredig in moeders armen rust.... 't Was in den vroegen morgen van den eersten Kerstdag, dat een ferme matroos met veerkrachtigen tred door een van de nieuwe buitenwijken der groote havenstad liep Voor een vriendelijk gelegen, kleine villa hield hij stil. Het hekje knarste, voetstappen weerklonken over 't grint een krachtig overhalen van de bel deed de bewoners opschrikken. Wie zou daar zoo vroeg al zijn?.... En dat op Kerstmis! Een matroos om den kapitein te spreken. Wat ontevreden over deze stoornis kwam de bejaarde kapitein, die de Kerstdagen hier bij zijn zuster doorbracht, eenige oogenblikken later naar beneden. „Wel, Carsen.... brand aan boord.... of zijn ze allen aan 't muiten geslagen? Kan je den ouwe dan niet met rust laten op een feestdag als vandaag. Maar kerel, wat zie jij er heel anders dan anders uit! 't Lijkt wel of je mij in plaats van een ramp een geluk komt vertellen!" — „Ja kapitein," zei Niels zwaar ademhalend, „een geluk en... . ik kom meteen mijn afscheid vragen en de rest van mijn gage, die ik nog te goed heb.".... „Wel, dit en dat. .. . ben je heelemaal, jongen?" barstte de oude kapitein los, „je afscheid?.... Dat waag je me vandaag te zeggen, nadat we twintig jaar lang samen in de beste verstandhouding op alle zeeën gevaren hebben?.... Neen, neen, daar kan niets van komen. ..." „Ja kapitein," hernam Mels op bescheiden, maar vasten toon, „ja, ik moet u om mijn af scheid vragen. De kapitein keek hem met doordringenden blik oplettend aan. Zijn ontevredenheid maakte plaats voor een mildere stemming.... Mels Carsen had iets in zijn gelaatsuitdrukking, dat hem ontwapende... „Vertel mij dan maar eens wat je is overkomen, Carsen. Kom even binnen".... In korte woorden verhaalde onze matroos nu wat er gisteravond gebeurd was. De kapitein sprong op en schudde hem krachtig de hand, terwijl zijn aandoening duidelijk merkbaar was.... „Carsen, dat was geen toeval, dat van alle havens der wereld juist hier 't pakje van je moeder terecht moest komen en dat onder al die zeshonderd pakketten juist dit je toegewezen moest worden. Neen, jongen, dat is niet bij toeval gebeurd, maar onze God" — hier lichtte de oude zeeman even zijn pet op, die hij ook graag in huis droeg — „heeft dit in Zijn genade zoo beschikt.... Nu begrijp ik je verzoek. Van harte graag willig ik het in... . Gelukkige kerel, dat je nog een goede moeder hebt, die op je wacht!.. .. Natuurlijk moet je zoo gauw mogelijk naar haar toe.... Goede reis Carsen.... God Hij keek met scherpen blik voor zich uit. zegene jullie allebei!...." en hij drukte hem nogmaals krachtig de hand.... 't Was eenige dagen later. Yoor den tijd van 't jaar was 't nu mooi, helder weer. Er woei echter een koude, scherpe wind. Ben groot stoomschip doorploegde met flinke vaart de zee en richtte koers naar het noorden. Aan den boeg, daar waar maar amper plaats was om de voeten te zetten, stond een passagier, wiens lange, forsche gestalte hoog opgericht was. Hij hield den blik onafgewend op den horizon gericht, waar weldra het ÏToorweegsche land uit den ijlen nevel zou moeten opduiken. Een lange bouffante van grove, bruine wol was om zijn hals gewikkeld. Hij keek met scherpen blik voor zich uit, alsof hij daardoor den afstand kon doen inkrimpen. Voorwaarts, altijd voorwaarts, steeds dichter bij huis.... Al deze dagen was de man op zijn zelf gekozen post gebleven, in weer en wind — sneeuw noch storm hadden hem kunnen verdrijven. „Een wonderlijke kerel," vonden zijn medepassagiers — ,,en altijd heeft hij dat bruine ding om den hals.... Wie zou ginds wel op hem wachten? . .. ." Wie op hem wachtte? Een die oud, en door veel leed en zorg gebogen was, een trouw hart, — het teederste dat er door alle tijden heen bestaan kan.... een moederhart! Het eenige, dat nooit de hoop opgeeft, dat onophoudelijk wacht op den terugkeer van het verloren kind.... En de Heer had ten laatste haar geloof, haar gebeden en haar oneindige liefde verhooring geschonken. In de Nieuwe Zondagsschool-Serie verschenen tot op heden: No. * Van deze nummers verscheen een herdruk! ** Deze nummers zijn nieuw! 1. Van Kerstlichtjes, door Hermanna ƒ o.20 j. 8 11. 2. Hoe Wim meehielp, door Hermanna . 0.20 j. 7 9. 3. De goudleeren Schoentjes, door Hermanna - 0.20 m. 7 9. *4. Pau's Kerstgang, door Hermanna. 2e dr - 0.30 m. j. 10 13. 5. Poppelijntje, door W. A. G. J. Gilles 0.17' j. 7 9. 6. Stompejan, door W. A. G. J. Gilles Gec. - 0.50 m. j. 11 12. *7. Gewone Jongens, door Henri Hooglandt. 2e dr. Gec. - 0.90 j. 10 12. 8. Echt gebeurd, door J. L. F. de Liefde - 0.30 m. j. 8—11. 9. Beter zoo, door J. L. F. de Liefde Gec. - 0.50 m. j! 9—11. 10. Truusjes platen, door A. N.-S 0.25 m. 8 11 11. Wat het turfschip bracht, door A. N.-S Gec. - 0.60 m. j. 9—12. 12. Kerstkaarsjes, door E. Palma o.25 m. 8 11. *13. Van donkere dagen, door W. Blomberg—Zeeman 2e dr Gec. - 1.10 m. 12—16. 14. Wim en Mien, door W. Blomberg—Zeeman ..... 0.20 m. j. 6 10. 15. Lucius, naar het Duitsch van V. M. Viator, door A. L. Gerritsen Gec. - 0.60 m. j. 12—15. 16. Nellie, door Hermanna o.25 m. 10—13 17. Kerstmis bij Oma, door Hermanna Gec. - 0.60 m. 7 8. 18. Een zachte winter, door W. A. G. J. Gilles ..... 0.25 m. j. 9—11. 19. De spaarbank van Sam Franklin, door A. L. Gerritsen - 0.30 m. j,10 13. 20. Marianne Ronsberg, door Ari Dane Gec. - 1.10 gr. meisjes. 21. Aasjes visschen, door Ari Dane 0.25 m. j. 8 12. 22. Bruno, door T. Bokma o.30 m. j. 8 11 23. Jaap's portret, door Henri Hooglandt - 0.50 j. 9 10. 24. Bert z'n Kerstvacantie, door Aletta Hoog - 0.30 j. 10 12. 25. Plaats voor het kindeke, door Aletta Hoog ..... 0.30 m. j. 8 12. 26. Wat de Kerstboomen vertelden, door Aletta Hoog - 0.30 m. j. 10 12. *27. Nonnie, door W. Blomberg—Zeeman. 2e dr.. . Gec. - 0.60 m. 10 14. 28. Wie was de rijkste? door W. Blomberg—Zeeman . . - 0.25 m. 8—12, 29. Het dorre boompje, door H. Gordeau 0.30 m. 12 14. 30. Marietje, door H. Gordeau o.40 m. 8 10. 31. Marie's Moes, door H. Streefkerk ƒ o.30 m. 9 12 32. Kees' aquarium, door H. Streefkerk Gec. - 0.80 j. 10—12 33. Er op of er onder, door J. L. F. de Liefde . . Gec. - 0.70 gr. jongens. 34. Jennigje, door Louise L—G 0.40 m. 9—12 *35. Het geheim van de sneeuwkoningin, door W. Blomberg-Zeeman. 2e dr Gec. - 0.70 m. 9—12. 36. Jobje's eerste Kerstboom, door G. Schrijver .... - 0 30 j 8 10 *37. De nieuwe Schooltasch, door Aletta Hoog. 2e dr. . - 0^20 m. 9—11. 38. Kerstmis in Rome, door Aletta Hoog o.20 m 10 12 39. Van twee kinderen en twee lammetjes, door T . Bokma 0.25 m. 7-9. 40. Tweeerlei Kerstfeest, door H. Gordeau. 2e dr. . . . - 0.20 m. 7—10 41. Een Kerstfeest in benarden tijd, door Hermanna, 2e dr 0.20 j. 10—12. 42. Uit dagen van strijd, door A. L. Gerritsen - 0.35 m j 10 13 *43. De Viking van Helgoland, door A. L. Gerritsen. 2e dr. Gec. - 1 20 m j 12—14' 44. Krullemientje, door J. L. F. de Liefde - 0.50 m. 7—10. *45. Van twee jongens en een ezel, door J. M. Wester- brink-Wirtz. 2e dr Gec. - 0.90 j. 11-14 *46. Keesje, door Louise L.—G. 2e dr - 0.15 j 7—9 *47. Mondjegauw, door Henri Hooglandt. 2e dr. . . Gec. - 0.60 m. 10—12 48. De geschiedenis van een held, door Aletta Hoog. Gec. - 0.70 m j 10—14 49. Schooljongen, door Aletta Hoog 0.25 j 8—11 50. Broertje, door Aletta Hoog 0.30 m 7—9 51. Na lange jaren, door A. L. Gerritsen 0.30 m. j 12 14 52. Verwende Ben, door W. Blomberg—Zeeman .... - 0.50 j 8 10 53. Molenaar's Elsje, door W. Blomberg—Zeeman. Gec. - 1 10 m 12 14 54. Overwonnen, door H. Streefkerk Gec - 0 70 i in 19 ' 55. Derkje, door L.u„e L.-G al - ïï L °7-ï3 56. Japie, door Louise L.-G 0.25 j 8—10 57. Wat Scheper Bas zei, door Hermanna 0.25 j 12 14 58. De vroolijke buurtjes, door Hermanna Gec. - 0 70 m i 9 12 59. Nergens thuis, door H. Riemens . 0 25 j 11—14 " 60. De Kerstboom in het bosch, door J. S . o!30 m j 8—10 61. Mijn lust is dijn behoud, door H. Alkema . . . Gec. - 1.— j. 11—14. 62. 't Wiefke, door W. Blomberg—Zeeman 0 40 m 8 in 63. De jongens, door Louise L.-G 0.50 T\t-l2. 64. Jim en Skimpie, door Aletta Hoog 0.35 1' 9 11 65. Op de Gracht, door Hermanna q.25 m 7 10 66. Het echte goud, door Hermanna - 0 50 i 11 14 Z' ,Drke' ?00r L0UiSe L-° • - 0.50 m. 12-14. 68. Ulbo van t Wiefke, door W. Blomberg—Zeeman. Gec. - 0 90 j 10—12 69. Maar 'n speld, door Aletta Hoog . . . 0.50 m. 10—13 70. De sneeuwbal, van J. Krohn, naverteld door N. van Hichtum ƒ o.25 j. 9—11. 71. Lisa en de Kerstklokken en de Kerstrozen, van J. Krohn en Z. Topelius, door N. van Hichtum . . - 0.40 m. 10—12. 72. Brengers van Blijde Boodschap, door A. L. Ger¬ ritsen Gec. - 0.70 m. j. 12—14. 73. De Ridders van den Beukenstam, door H - 0.30 j. 11—14. 74. Bob, door Louise L.-G 0.20 j. 8 9. 75. Rosa's zendingsbusje, door Cath. Bronsveld. . . Gec. - 1.10 m. 10—12. 76. De vriend van mijnheer den Burggraaf, door Cath. Bronsveld Gec. - 0.60 j. 11—13. 77. Een schaapje van den Goeden Herder, door Ada.. . - 0.30 m. 8—10. 78. Het huisje bij het bosch, door Hermanna - 0.45 m. 7—9. 79. Zinna en Kurli, door Frieda Plinzer, vertaald door J- B 0.30 m. j. 9—11. 80. Kinderen in Heidenlanden, door Frieda Plinzer, ver¬ taald door J. B Gec. - 1.30 m. j. 10—13. 81. Wat Beb en Leni deden, door Aletta Hoog ... - 0.25 m. 7—8. 82. Wat blijft, door Aletta Hoog - 0.25 m. j. 12 14. 83. Tom's Kerstfeest, door W. Blomberg—Zeeman. Gec. - 0.60 j. 8—10. 84. Het Joodje, door W. Blomberg—Zeeman. . . Gec. - 0.90 j. 10—12. 85. Gerulf van Maasland, door H. Alkema . . . Gec. - 0.90 j. 10—14. 86. In de sneeuw, door Hermanna - 0.30 j. 7—10. 87. Kerstroos en Deuvekater, door Aletta Hoog ... - 0.25 m. 8—10. 88. Het Jasje, door Aletta Hoog - 0.25 j. 8—10. 89. Het Kerstfeest van Jan Prik, door W. Blomberg— Zeeman Gec. - 0.75 m. j. 10—12. 90. Kerstfeest op het hofje, door W. Blomberg—Zee¬ man Gec. - 0.75 m. j. 10—14. 91. Toch naar Holland, door J. L. F. de Liefde ... - 0.35 m. j. 10—13. 92. Sikko van Westraga, door H. Alkema .... Gec. - 0.90 m. j. 11—14. 93. Huib, door Aletta Hoog - 0.40 j. 6—8. 94. Grootmoeders Paaschei, door W. Blomberg—Zeeman - 0.35 m. 9—12. 95. Blind Keesje, door W. Blomberg—Zeeman .... - 0.35 j. 10—12. **96. De Jonge Leeuw van het Vijfstroomenland, door J. Schouten Gec. - 1.20 j. 12—14. **97. OudeVerhalen uit de Nieuwe Wereld, door Aletta Hoog -0.50 j. 10—13. **98. Vrede op Aarde, door H. Gordeau - 0.45 m. j. 9—12. **99. Naar het Strand, door Joha. Breevoort - 0.35 m. j. 6—8. **100. Het kerstpakje van den matroos, door Hermanna . - 0.20 j. 11—14. **101. Tante Chris, door W. Blomberg—Zeeman . . Gec. - 0.90 m. 11—14.