CW tAjUUUS MET TEKENINGEN VAN JAN LUTZ Uns izowify tAüLs DOOR T. BOKMA G. F. CALLENBACH N.v.. UITGEVER.. NIJKERK 1. TOEKOMST-MUZIEK De zon wierp een overvloed van lichtsprankels in het schoollokaal. Een paar glanzend-zwarte spreeuwen kweelden en kwetterden in de bomen. 't Geratel van wagens op de weg kon je duidelijk in de school horen. Zelfs 't bulken van een muzikale koe, ginds in de wei. Geen enkel kind scheen er acht op te geven.... ze hadden heus wel iets anders te doen: de inspecteur was op school! Dat was een gewichtige gebeurtenis. De meester gaf nu geen les.... de inspecteur stelde vragen en de meester luisterde alleen maar. Gelukkig waren de vragen heel gemakkelijk en soms gooide hij er een grap tussen. O, je moest zo oppassen met dien meneer! Maar dat vonden de kinderen juist fijn! Eerst ging het over de vaderlandse geschiedenis. Daar wisten ze heel wat van.... er kwamen antwoorden bij bosjes. Jaartallen! Wat gebeurde er in 1572? „De Watergeuzen nemen Den Briel." Dat had Koos Yorden goed gezegd. „En 1584?" „Balthazar Gerards vermoordt Prins Willem van Oranje." Dat wist Mina Brinkman dadelijk; ze hoefde zich heel niet te bedenken. Neen maar! het ging van een leien dakje, hoor! Meester stond er vergenoegd bij te kijken en te luisteren. En de kinderen glommen van pleizier.... 't was zo gemakkelijk! „En 1600?" Tot ieders verbazing wist Roel Krenker: Slag bij Nieuwpoort. „Goed zo! En 1700?" Dat wist niemand.... „Wel! dat was het eeuwfeest van de slag bij Nieuwpoort!" O, wat had meneer de knappe jongelui te pakken! Toen kwam er wat anders. „Jullie kennen zeker ieder straatje, ieder huis, misschien wel iedere boom uit je dorp?" Nu, of ze! De vurigsten knikten heftig: ja! „En nog beter zullen jullie je eigen huis kennen. Ik denk, daar is geen hoekje, of je bent er geweest; je weet, waar het zo knus is op een gure herfstdag, waar op een lentemorgen het zonnetje het lekkerst schijnt, waar je op een regenachtige middag nog prettig kunt spelen en knutselen ik wil je nu eens vragen, of je iets kent, dat nog veel meer van je zelf is en dan bedoel ik.... je lichaam! Wie kan mij bijvoorbeeld eens de ledematen opnoemen?" Een wirwar van omhoog schietende armen en vingers boven de bankenrijen, schitterende ogen boven een lachende mond! Neen maar, wat vroeg die meneer gemakkelijk! Op die vraag wist natuurlijk iedereen het antwoord. Maar nu vroeg de inspecteur verder, de vragen werden moeilijker, de vingers gingen niet meer zo vlot omhoog, de meester keek bezorgd. De klas was stil van verbazing eerst was alles zo gemakkelijk en nu.... Niemand kon meer antwoorden dan Johan Heilman. Die vond dit examen wel prettig. „Hoe weet jij al die dingen? want dit heeft de meester jullie niet geleerd," zei de inspecteur eindelijk. „Ik lees wel eens in Gon d'r boeken, meneer!" „Nu, in alle geval heb je 't er kranig afgebracht, vent! Best, hoor!" En toen tegen meester: „Daar steekt misschien wel een dokter in hem, meester!" Het psalmvers, dat de meester nu opgaf te zingen, leidde de algemene aandacht weer van Johan af en dat vond hij heel best, want opscheppen wilde hij niet. 't Sloeg halftwaalf de meester dankte en de school ging uit. De spreeuwen in de bomen kweelden, in de verte loeide nog de muzikale koe; op de weg bolderde een kar voorbij. Uit de open schooldeur kwamen de jongens en meisjes. ... tot 't feest van de vrije Woensdagmiddag! Juichend om al de komende heerlijkheid. Weg holden ze! Johan liep met nog een paar jongens wat kalmer. Hij dacht nog aan wat de inspecteur had gezegd: hij kon wel dokter worden! En dat was al zo lang zijn stille wens geweest.... daar had hij ook wel eens over gepraat met Koos misschien ook wel eens met Piet Balders en Henk van den smid. En nu zou 't werkelijk kunnen! Daar kwamen een paar meisjes op hem toe. Wat hadden die een pret! Een uit het troepje, een echt guitig ding, keek hem spottend aan en riep: „Dag, meneer de dokter! kijk, ik steek de tong al tegen je uit!" Het spitse tongetje kwam even tussen de rode lipjes te voorschijn.... dan snelden de meisjes, joelend van pret, weg. Ze zaten in de vierde klas, in hetzelfde lokaal als de grote jongens en hadden natuurlijk alles gehoord. Even kleurde Johan en een boze trek kwam op zijn prettig gezicht.... hij zou Maar terstond bezon hij zich en plagend riep hij haar na: „Voor jou zal ik het bitterste drankje maken, dat • |»t er is! „Hè! hoor hem eens, wat een lef heeft-ie!" schreeuwde een grote jongen, die als laatste uit school kwam. Dat was Roel Krenker Roel van den bakker. Hij bleef achter de anderen aan lopen. „Wat een lef heeft-ie!" treiterde Roel, vijf stappen achter de anderen, die hem liever niet in hun clubje opnamen. Ze hielden niet van Roel. Want Roel deed niet anders dan plagen, treiteren en sarren. Nu ook weer, want hij had het niet kunnen velen, dat de inspecteur Johan zo prees. Die knul zou dokter worden, welzeker! Alsof dat kon! Maar de inspecteur had het toch gezegd! Roel dacht in stilte: 't Kon toch wel eens zo zijn! En dat gunde hij Johan niet en daarom liep hij nijdig achter hem aan. Johan voelde Roels afgunst en weer kwam de boze trek op zijn gezicht. Driftig als hij was, zou hij den plager graag een stomp gegeven hebben, maar de meester stond in de open schooldeur om te zien, of de kinderen ordelijk naar huis gingen, dus was dat te gewaagd. „Dokter Jo — pillendraaier!" schold Roel. „Ik word niet eens dokter!" „En wat word je dan, knappe bol? Straatmaker op zee, zeker!" „Precies! en dan mag jij stenen voor hem sjouwen!" riep Koos Vorden, die naast Johan liep. Roels woede werd er niet minder op.... de jongens kozen natuurlijk weer partij voor het knappe jochie! Dat stak hem geweldig maar hij zou ze! „Wacht, daar heb je dan de eerste steen!" riep hij woest en raapte een kei op om daarmee naar de vrienden te gooien— . plof! liet hij direct de steen weer vallen.... daar stond Rijkveld, de veldwachter, en keek hem met zijn strenge ogen doorborend aan hu! Hij droop af. „Waarom word je geen dokter?" vroeg Koos, die wist, dat zijn makker dit zo graag wilde. Hij begreep de plotselinge wijziging in Johans plannen niet. „O, dat zei ik maar zo.... wat heeft hij daarmee te maken! Zou jij niet graag dokter worden?" Daar hadden ze al zo vaak over gepraat, zo vaak, dat Koos eindelijk ook wel dokter had willen zijn. Maar toen hij dat op een keer aan z'n vader had verteld, had deze een beetje gelachen en gezegd: „Planken-dokter dan; best hoor!" „Zou jij niet graag dokter worden?" vroeg Johan hem wel vaker. Zeker, omdat hij het zo graag zou worden, zo heel erg graag. „O, jawel! maar ik word immers timmerman! Dat vind ik fijn! Nog een paar weken, zeg! dan gaan we van school!" Ze waren thuis, Johan tenminste. Rechts van de weg lag het aardige landhuisje, dat iedereen, die voor 't eerst in 't dorp kwam, terstond opviel. Ook al door z'n eigenaardige naam: „Ons zonnig thuis". Het deed zijn naam eer aan.... de zon schoot een zee van licht naar de frisse voortuin, waar de bloemen in rijke verscheidenheid stonden te bloeien, en tegen de linden om 't huis, die de hitte 's zomers zo heerlijk buiten keerden en door de openstaande vensters, waardoor meteen frisse lucht en bloemengeur in de kamers drong. Ons zonnig thuis! Het deed zijn naam echter bovenal eer aan door de liefde en de vrede, die er woonden. Ons zonnig thuis! Johan voelde iets van dat zonnige, telkens, als hij thuiskwam. „Kom je me vanmiddag halen? Dan gaan we gras zoeken voor de konijnen!" riep hij Koos nog gauw na, die er nu ook de sokken inzette. „Goed! om halftwee kom ik je halen!" „Waar is moeder, Ant?" vroeg hij het meisje, dat 's morgens altijd kwam helpen. „Nou, t behoeft geen goud te worden," zei hij nog gauw, voordat Antje kon antwoorden: „In de keuken, geloof ik." Want het meisje had de knop van de schel onderhanden en 't zonlicht, dat er juist op viel, deed het koper bHnken, dat het een aard had. „Als dat kon, zou ik nog veel harder poetsen," lachte Antje en 't leek wel, of ze heimelijk op zo'n verandering van koper in goud hoopte, ze wreef en poetste tenminste nog harder dan zo meteen. Ja, moeder was in de keuken en daar rook 't niet kwaad. „Dag moes! Hè, wat ruikt 't hier fijn!" „Dag, Johan! Zo, heb je goeie trek meegebracht uit school? Dan heb je zeker ook hard gewerkt!" En toen Johan aan 't vertellen, ongevraagd. Maar z'n moeder had 't eigenlijk veel te druk om naar hem te luisteren. Het was ook niet nodig, vond ze Johan leerde altijd best, kreeg haast nooit straf, de meester was tevreden.... Wel was het nodig, dat ze naar t vlees keek, 't had weinig gescheeld, of het was aangebrand. Dat moest gauw van 't vuur 't siste en spetterde zo geweldig! Zo geweldig, dat Johan voor de tweede keer zei: „De inspecteur is vanmorgen geweest." Maar moeder had al haar aandacht bij de toebereidselen tot de maaltijd, ze luisterde maar half. „Dan moesten jullie.... ga eens uit de weg, Jo! En kijk dan eens, of Ant klaar is met poetsen, dan kan ze de tafel vast dekken. Is 't al twaalf uur?" „Nog niet, moe! Hebt u nog een korstje brood voor de konijnen?" „Kijk maar in de broodtrommel, daar ligt nog een kapje, dat mag je wel hebben." Johan af met de broodkorst naar 't schuurtje, waar de konijnen in hun hok op en neer wipten ze wisten zeker, dat het ook voor hen etenstijd was. „Hier dan, beestjes!" Alsof de dieren uitgehongerd waren, zo rukten ze aan 't harde stuk brood en trokken er met geweld een brok af, dat ze dan genoeglijk op de bodem van 't hok opknabbelden en met nog volle bekjes en druk bewegende kaken alweer naar nog een stuk kwamen snuffelen. Ha! daar hoorde hij de bus.... nu kwamen vader en Gonda thuis, nu was 't etenstijd! Vader was boekhouder op een grote meelfabriek en Gonda bezocht de H.B.S. in het naaste stadje. De autobus maakte het mogelijk, in de stad het dagelijks werk te hebben en toch heerlijk buiten te wonen. Buiten wonen was voor moeders gezondheid een gebiedende eis voor de anderen was het een feest! Buiten wonen, hun eigen tuin hebben, een bloemtuintje voor, een moestuin met bleek achter, en dan.... hun eigen huis, dat grootvader zelf had laten bouwen, waar geen mens hen uit kon verjagen! De huiskamer met de openslaande deuren naar de tuin diende ook voor eetkamer. Een pracht-kamer was het.... in 't voorjaar vol warme zonneschijn en 's zomers heerlijk koel; dan keerden een paar linden met hun bladerrijke kruinen de hitte buiten. Heerlijk was „Ons zonnig thuis", en zijn bewoners toonden in de regel ook een zonnig gelaat. Johan liet de gong helder klinken hij had trek! „Doe niet zo luid!" — waarschuwde Gonda, die Antje het eten hielp opdoen — „je zou moeder doen schrikken!" Maar moeders glimlach stelde hem terstond gerust en hij constateerde, door ervaring wijs geworden: geen hoofdpijn op komst! „Vader! de inspecteur is vanmorgen geweest!" „Zo! had die een boodschap voor moeder?" „Neen, de inspecteur op school natuurlijk." „O, bedoel je die! Ja.... er zijn zoveel inspecteurs op de wereld!" „Hij heeft ook weer gevraagd over geschiedenis en natuurkunde." „En kon je goede antwoorden geven?" „Ja, vader! Hij zei tegen meester, dat ik misschien wel dokter kon worden." „Nu, dan heb je zeker wel heel goed geantwoord!" „Kan ik dokter worden, vader?" De grote vraag was eindelijk gedaan.... met spanning wachtte hij 't antwoord. „Maar Jo! dan zou je ontzettend veel moeten leren," zei moeder, „dat is een heel zware studie, hoor!" „En een studie, die ontzettend veel geld kost, vergeet dat ook niet," zei vader. „Als alles nog zo was als een jaar of vijf geleden.... maar alles is heel anders en de fabriek.... ik ben wel eens bang...." „Aha! wou dat ventje dokter worden?" lachte Gonda, die juist met de vleesschaal binnen kwam. Waar vader wel eens bang voor was, zei hij niet; hij zei ook niet, dat het onmogelijk was.... en nu kwam Gonda er weer tussen met haar gekheid.... „Mispunt!" zei hij, boos over de stoornis. „Jo! geen scheldwoorden!" zei vader ernstig. „Ze moet ook altijd plagen!" bromde de jongen. „Laat zij er zich buiten houden!" „Jongen, wees toch niet zo gauw op je teentjes getrapt!" gaf Gonda slagvaardig terug. „Nu aan tafel, kinderen!" zei vader. „We praten er nog wel eens over, wat je worden zult over een paar weken is je schooltijd hier ten einde." In stilte overlegde vader: ,,'t Zou mooi zijn en de jongen kan goed leren!" Jo nam z'n plaats in keek nog even nijdig naar z'n spotziek zusje.... maar al heel gauw verdween de boze trek van zijn gezicht.... Gonda merkte 't wel. „In ons zonnig thuis kun je nooit langer dan drie minuten kijken als een oorwurm," zei moeder wel eens. En dan bij zulk lekker eten! en terwijl 't zulk mooi weer was en de vrije middag lokte! Met aandacht luisterde hij, toen vader uit de Bijbel voorlas: „Daarom zeg ik u, zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult; is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam dan de kleding? Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in de schuren en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven? Wie toch van u kan, met bezorgd te zijn, een el tot zijn lengte toedoen? En wat zijt gij bezorgd voor de kleding? Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen; zij arbeiden niet en spinnen niet en ik zeg u, dat ook Salomo, in al zijn heerlijkheid, niet is bekleed geweest gelijk een van deze. Indien nu God het gras des velds, dat heden is en morgen in de oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen ? Daarom, zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmede zullen wij ons kleden? Want alle deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij alle deze dingen behoeft. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden. Zijt dan niet bezorgd tegen de morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad." Matth. 6 : 25—34. Vader dankte. Voor de spijzen, die het lichaam moesten sterken, ook voor de lezing van Gods Woord, dat 't hart moest sterken dat nog meer is dan 't dagelijks brood! Een half uurtje later zocht vader de bus weer op, die hem naar zijn werk in de stad zou brengen.... Gonda ging nu niet met hem mee, die middag was er in de stad ook geen school. Maar huiswerk had ze in overvloed. „Overhoor je me straks m'n Duitse woordjes?" vroeg ze. „Koos komt me halen we gaan gras snijden voor de konijnen, maar om drie uur ben ik wel terug." „Goed! dan zal ik eerst wel handwerken." Daar was Koos al. „Kom m'n konijnen eens zien!" riep Johan. „Mooi zijn ze, hè?" „Nou, die van mij ook, hoor! Ik geef ze iedere dag een handje haver, daar worden ze vet van." „In de zomer moeten ze niet eens vet zijn!" „Zul jij zeker weten." „Vader zegt 't zelf." „Maar ze groeien er ook goed van kom nu mee, _ I" zeg! Johan had eigenlijk nog wel graag een poosje naar z'n aardige diertjes willen zien, maar Koos werd ongeduldig, liep al naar de weg.... „Maak toch niet zo'n haast, zeg! We hebben de tijd!" 2. MET DE VRACHTAUTO MEE Daar heb je Hoekert! Vragen, of we mee mogen rijden ?" Maar dat was nogal wiedes natuurlijk zou Johan ook graag willen, zo'n buitenkansje moest je nooit laten schieten! Koos holde al naar 't hek en Hoekert had hem dadelijk in de gaten hij minderde al vaart, hield de hand al aan de kruk van 't portier om ze in te laten „Moe! we mogen met Hoekert mee, goed?" riep Johan de keuken in. „Je zou immers gras snijden voor je konijnen?" zei moe. „En je zou mij overhoren!" riep Gonda. ,,'t Is maar even heen en terug naar de stad, denk ik." „Vraag dat dan eerst." Koos zat al naast den baas, gnuifde van pret. „Waar blijf je toch zo lang!" „Komen we gauw terug?" vroeg Johan, een voet al op de treeplank. „Met een uurke, hoop ik.... even naar 't station een vrachtje halen," zei Hoekert en haalde het portier meteen achter Jo dicht ze reden. „Daar gaan we met de K.L.M. naar de Oost!" riep Koos en begon geestdriftig te zingen: „De K.L.M. die loopt nooit klem, we gaan door de lucht met vogelvlucht " Woorden en melodie van den zanger zelf. Fijn ging het! Baas Hoekert gaf vol gas en ze raasden langs de weg Fijn, als je niet telkens behoefde uit te halen voor een kar, een fietser of een andere auto! Er was juist geen enkele hindernis op de weg.... of ze ook boften! Na tien minuten waren ze al bij 't viaduct.... rechtuit liep de weg naar de stad, linksom naar 't station. Er begon meer drukte op de weg te komen en dadelijk minderde baas Hoekert vaart „Hè! die man, die daar liep, was dat was dat vader niet?" dacht Johan en keek opmerkzaam naar een voetganger, die hun kant uitkwam. Maar de auto volgde juist de kromming van de weg, zodat hij den wandelaar slechts een ondeelbaar ogenblik had gezien 't was, of die man wankelend liep, haast als een dronkaard! „Ik geloof, dat je vader daar ging!" zei Koos. „Kan niet, jö! vader zit toch op 't kantoor!" „O ja! dan was 't een ander." Toch vreemd, dat Koos ook gemeend had, vader te herkennen! Maar 't was immers onmogelijk! 't Was stellig een dronkaard en vader dronk nooit Maar als vader nu eens ziek geworden was! En een paar uur geleden was vader gezond en wel in de bus gestapt! Nu ja, men kon wel heel plotseling ziek worden, maar dat gebeurde haast nooit. En dan zou vader hier ook niet lopen, dan liet hij zich immers wel met 'n auto thuis brengen. „Zeg 'es wat, piloot!" galmde Koos, „ik zie daar ginds de lichten van Batavia, we vliegen nu al boven Singa• »> pore! „En dan zie je de lichten van Batavia? Dat is sterk!" zei Johan, die graag in de grap opging. Nu behoefde hij niet meer aldoor aan den man te denken, die zo op vader had geleken „Ja, de toeren teller begint al te zakken, we minderen vaart!" „ k Wou, dat we nog eens heel hard gingen, honderd kilometer!" schreeuwde Koos. „Ongelukken krijgen, zeker!" zei Hoekert laconiek. Maar Koos was door 't dolle heen: „Met de K.L.M. loop je nooit klem!" zong hij.... En juist op dat ogenblik zag hij naast de cabine een luxeauto, een angstig gezicht achter 't stuurrad van die auto, een van ontzetting afgewend gelaat De schok was ontzettend geweest, hij had in zijn angst Hoekert aangegrepen, had gevoeld, hoe Johan over hem heen tuimelde— . In een ondeelbaar ogenblik was 't gebeurd. Uit een zijweg was een auto op hen ingereden. Voordat Johan 't wist, was hij uit de cabine en stond hij op de weg naast de auto.... Hoekert en Koos waren er ook. „Niet bezeerd, jongens?" vroeg Hoekert. Koos had een paar ontvellingen.... een poosje later merkte Johan, dat hij een flinke buil aan 't voorhoofd had; zeker opgelopen, toen hij met 't hoofd tegen de voorruit was opgebonsd.... 't kon ook op een andere manier gekomen zijn.... hij kon 't niet met zekerheid zeggen. En de auto? Ondanks Hoekerts krachtig remmen en hij reed niet eens hard.... was de auto toch nog een paar meter voortgeschoven.... zou er veel schade zijn? Hijzelf en de jongens waren ongedeerd.... tenminste zo goed als.... Met een enkele oogopslag zag hij, dat de enige schade, door de aanrijding veroorzaakt, bestond in een verbogen spatbord, bij 't linkervoorwiel. Toen keerde hij zich naar de luxe auto, die op de berm van de weg stond.... een vernield spatbord, een kapotte ruit.... dat viel ook nogal mee! De bestuurder scheen de schrik echter zo beet te hebben, dat hij er zelfs geen benul van had, uit z'n wagen te komen. Of zou hij misschien toch gekwetst zijn? Waar kwamen de mensen toch zo gauw vandaan! Drie auto s stopten op de plek, een tiental fietsers waren afgestapt, een paar boeren, een stuk of wat werklui, de nodige jongens vooral niet te vergeten en.... tenslotte nog een agent om den schuldige te verbaliseren. Nu, het was geen duister of twijfelachtig geval drie mannen hadden 't ongeluk zien gebeuren, dus getuigen genoeg. En dan Hoekert had voorrang, de ander had moeten wachten.... „Die lamme vent ook!" mopperde Hoekert, „kent hij de verkeersregels misschien niet?" „Je rijbewijs en wegenkaart!" verzocht de agent en de baas haalde ze uit de cabine. „In orde!" zei de man der wet en keerde zich tot de tegenpartij. „Uw papieren zijn in orde hoe kon u zo stom zijn op deze wagen in te rijden!" „Is er niemand gewond?" vroeg de heer. Met moeite kwam hij nu uit de auto. Dat hij in de eerste plaats aan de anderen dacht, nam baas Hoekerts boosheid tot het laatste greintje weg. „Niemand, alleen u hebt zelf een snee in 't gezicht en over uw linkerhand," zei de agent. „En u zult de schade aan de andere wagen moeten vergoeden, als er tenminste geen „Neen, neen! ' viel baas Hoekert den agent in de rede.... „Geen rechtszaak, meneer! En wat de schade betreft, die is voor mij niet noemenswaard alleen begrijp ik niet" — dat zei hij wat zachter tegen den man van de luxe-auto — „dat u zo'n mal poppetje achter in uw wagen hebt hangen; u hebt nu gezien, dat het u niet kan helpen; 't is beter, z'n vertrouwen op den levenden God te stellen, mijnheer!" »Ja, ja! U heeft wel gelijk," zei de ander en keek beschaamd naar zijn mascotte, die zich grijnzend in 't ongeval scheen te verheugen, „ja zeker, ik zal 't straks wegdoen Maar neemt u dit tenminste als schadevergoeding." Hij nam twee rijksdaalders uit z'n portemonnaie en wilde die Hoekert in de hand stoppen „U doet er mij een pleizier mee." De baas liep, zonder het geld aan te nemen, naar zijn wagen, keek alles nog eens goed na en kwam toen weer naar den vreemde toe. ,,'t Is te veel ik mag dat niet doen," zei hij. Eindelijk liet hij zich overhalen, tenminste een rijksdaalder aan te nemen. „Instappen, jö!" riep hij. Johan was naar de slootkant gegaan en bette z'n hoofd dan zou de buil misschien niet zo erg oplopen. „Zo, dat hebben we weer gehad, stapt maar in, jongens!" Een halve minuut later tufte de auto weer vrolijk verder, naar het station, waar 't vrachtje gehaald moest worden. Ja, er lag een vrachtje te wachten, maar er was juist ook heel wat drukte, zodat het personeel Hoekert niet terstond kon helpen.... hij moest over een uurtje maar eens terugkomen. Niet prettig, maar niets aan te doen! »Nu, jongens!" zei de baas, „dan gaan wij in die tussentijd een lekker glas limonade drinken.... voor de schrik. Of zijn jullie niet geschrokken?" Ja, ze waren wel degelijk geschrokken, ze zagen nog bleek. Een glas limonade was dus heel welkom. Vlak tegenover t station was een uitspanning met een mooie tuin. Daar vonden ze een heerlijk koel plekje. „Gelukkig, dat u niet harder was gaan rijden, toen ik 't vroeg," zei Koos. „ t Is er precies mee als met een paard," antwoordde Hoekert, „de bestuurder moet baas blijven; bij een paard over het dier en bij een auto over zichzelf. Het paard moet de teugel voelen en er naar luisteren, een chauffeur moet baas blijven over zijn lust, hard te rijden. Want we mogen God niet verzoeken en ons niet moedwillig in gevaar begeven." „Wat zei u van dat poppetje?" vroeg Johan, die er wel iets van gehoord, maar die toch niet alles begrepen had. „Dat, jongens! is een droevig teken van de boze tijd, die we beleven. AutomobiÜsten en ook vliegeniers nemen vaak een poppetje of een beeldje mee in hun machines en denken dan, dat ze geen ongeluk kunnen krijgen." „Dat is net als bij de heidenen!" zei Koos. „Precies, Koos! ze stellen hun vertrouwen op een lappen of houten ding, in plaats van op den levenden God en dan willen ze ook nog graag voor verlichte, knappe mensen doorgaan!" „Meneer! koop u wat van me! ' klonk daar een smekend stemmetje aan de andere kant van de heg. „Een dubbeltje maar, meneer!" 't Was een meisje van een jaar of tien, dat hun over de heg heen een ruiker bloemen te koop bood. „Dan moet je bij mij niet wezen, krullebol!" lachte de baas. „Vraag gindse juffrouw maar, die heeft vast meer verstand van blommen dan ik." Maar toen keek 't kind zo in-droevig, dat hij het wat opmerkzamer beschouwde, 't Was zeker niet een gewoon bedelares je uit een woonwagen 't zag er te netjes voor uit. „Wat scheelt er aan?" vroeg hij goedig. „Vader heeft al in geen twee jaar wat verdiend," zei ze zachtjes. Haast, of ze zich er voor schaamde. Op dat ogenblik wenkte iemand den baas, dat men hem nu op het station kon helpen; hij drukte 't kind iets in de hand en verliet haastig 't gezellige zitje in de tuin, door de beide jongens gevolgd. Johan keek 't meisje nog na, dat met lome stapjes verder ging. 't Moest toch wel vreselijk wezen, als je vader niets verdiende. ... en er waren zoveel werklozen! Daar sloeg een klok.... hoe laat was dat nu al? Al halfvier? Hoe kon dat toch! Maar ja eerst die aanrijding, nu hier een uurtje gewacht .... 't werd wel. vier uur, voor ze thuis konden zijn 3. WERKLOOS Alles liep ook tegen. Het laden van 't bedoelde vrachtje nam nogal tijd.... de komst van een trein onderbrak het werk en toen alles was opgeladen, kreeg Hoekert de boodschap, of hij in de stad meteen ook nog wat kon halen. Natuurlijk kon dat; als er wat te verdienen viel, was Hoekert er als de kippen bij. 't Sloeg dan ook al vijf uur, toen ze 't dorp weer naderden. Even buiten 't dorp stapten de jongens uit om gras te snijden voor de konijnen, dan hoefden ze er straks niet weer op uit en konden ze hun huiswerk direct na het avondeten afmaken. Al gauw hadden ze ieder een flinke bos gras, die ze in hun zakdoek knoopten. Bij Johans huis scheidden ze met een haastig: „Nu, ad ju dan, tot morgen!" Johan liep rechtdoor naar 't schuurtje die arme beesten zouden wel een reuze honger hebben! „Hier dan, beestjes! daar heb je eens een extra portie voor 't lange wachten." Hij stopte de ruif goed vol. Ziezo! die waren verzorgd. Nu naar binnen. Gauw z'n handen wassen bij de pomp in de keuken. Vader kwam straks met de bus van halfzes en dan was 't meteen tijd voor de avondboterham. Wat was 't vreemd stil in huis! Maar ja, Gon zat zeker boven — hij moest haar nog Duitse woordjes overhoren ook — en moe lag misschien op de divan te rusten. Eerst maar even vertellen, waarom hij zo laat thuiskwam en dan Gon helpen! Hij deed de kamerdeur open en.... wat was er nu ? Gon stond met strakke blik bij 't venster. Ze scheen zijn binnenkomen niet eens te merken. En vader en moeder zaten bij de tafel. Wat zagen ze bleek! Daar was in heel hun wezen iets zo smartelijks, dat hij er van ontroerde. Ja, hij zag 't wel.... ze hadden zelfs geschreid en toen moeder hem aankeek, begon ze weer te huilen. „O, Johan!" Meer zei ze niet, maar daar lag zoveel droefheid in die uitroep en ook in de blik, waarmee vader hem aankeek, dat hij er akelig van werd. Zou 't zijn, omdat hij zo laat thuiskwam? Maar neen, dat was immers zo erg niet! O, ze zouden misschien van de aanrijding gehoord hebben en denken, dat hij.... Maar neen, dat ook niet. Hij stond daar immers ongedeerd voor hen en.... waarom was vader nu al thuis? Opeens herinnerde hij zich, bij 't binnenrijden der stad te hebben gemeend, dat vader daar liep.... was dat dan toch zo geweest? En waarom dan? Sneller dan 't licht vlogen deze gedachten door zijn hoofd hij liep op zijn moeder toe, sloeg een angstige blik op vader ,Wat is er dan toch?" Gon sloop de kamer uit moeder antwoordde niet, ze schreide weer. Toen, eindelijk, vermande vader zich en zei: „De fabriek is gesloten, 't gehele personeel, al de arbeiders ontslagen .... ik ben brodeloos." Vader zei dit met schorre stem, dof en toonloos. Plotseling dacht Johan aan 't arme meisje, dat zo bedroefd had gezegd: „Vader heeft al in geen twee jaar iets verdiend!" Zou hij straks hetzelfde moeten zeggen? Vreselijk zou dat zijn! De tranen sprongen hem in de ogen. „Maar misschien begint de fabriek wel gauw weer," zei hij. Waarom zou dat ook niet? Er was iedere zomer een slappe tijd, misschien was het nu, dit jaar, alleen heel erg. In de herfst kwam er dan altijd weer een zeer drukke tijd, zo druk, dat men 't werk haast niet af kon. Dan kwam vader wel eens met de volgende bus. Dat had hij altijd zo akelig gevonden, want dan wilde moeder 't liefst met eten wachten, tot vader er ook was. Hij zou nooit weer mopperen als het weer gebeurde, nam hij zich voor. „De fabriek is voorgoed gesloten," zei vader en er was geen sprankje van hoop in zijn stem. „Ga nog maar even naar buiten, Johan!" zei moeder, wie 't te machtig werd. Hij ging.... met loden schoenen. Waar zou hij heengaan? Wat moest hij doen? O, 't was toch erg! Wat moest vader nu? Hij vond 't vreselijk, vader en moeder zo bedroefd te zien. Die arme vader! En moeder dan.... als ze maar niet ziek werd! In 't schuurtje vond hij Gonda. „Wanneer is vader toch thuisgekomen?" vroeg hij. „Ik weet het niet.... wat is 't vreselijk naar! Niets meer te kunnen verdienen!.... Jij was nog niet lang weg.... een half uurtje misschien, toen hield de auto van meneer Vreekamp voor ons huis stil en daar stapte vader uit „Ik dacht, dat ik vader onderweg had gezien, dicht bij de stad " „Ja, vader zou naar huis lopen.... in die hitte.... denk eens aan, heel de lange weg. Toen kwam meneer Vreekamp, die Toos uit de stad had gehaald, hem achterop. Yader is toen meegereden." „Dus weet de dokter 't ook al!" „Ik denk het wel; hij gaf vader de hand bij 't uitstappen en praatte nog een poosje met hem." „Zou de dokter er nog iets aan kunnen doen?" „Dat zal wel niet, die heeft niets over de fabriek te zeggen O, wat schrok moeder! want vader zag er zo akelig uit! Eerst dachten we, dat vader ziek was geworden." „Als hij nu maar niet ziek wordt!' „Of moeder!" „Ja.... moeder! Zeg, Gon! ik wou, dat ik al dokter was, dan kon ik voor vader en moeder werken en geld verdienen. Fijn, hè?" „Maar je bent nog maar dertien jaar en je wt>rdt misschien niet eens dokter.... je zou dan nog heel veel moeten leren." „Ik wil wel hard leren ik ken al wat Frans en Duits en de inspecteur „Dat betekent immers nog maar zo weinig. Yader heelt vanmiddag nog gezegd, dat het een hoop geld kost, dokter te worden. Dan moet je naar Utrecht, op de hogeschool." „Maar als ik heel, heel goed leer!" ,,'t Kost alles veel geld en 't duurt zo lang, eer je wat bent Wat helpt het, al doe je nog zo goed je best!" „Wat moeten we dan doen?" riep Johan wanhopig uit. Daar stond opeens vader achter hen. Hij had de ver- twijfelde uitroep van zijn jongen gehoord. Hij legde de hand op zijn schouder en zei met vaste stem: „Jo en Gon! ik zal je zeggen, wat we moeten doen In de eerste plaats op God vertrouwen.... Hij kan en zal en wil in nood, zelfs bij het nad'ren van de dood, volkomen uitkomst geven, staat er in de psalm. En Zijn beloften feilen niet.... In de tweede plaats laten we proberen, moeder een opgeruimd gelaat te tonen; wees sterk, kinderen en.... bidt!" Jo keek vader verrast aan. Was dat de vader, die zoeven daar had gezeten als een geslagen man? Nu lag er een vastberaden trek om zijn mond, nu was er weer glans in zijn oog vader was een held! En flinkweg antwoordde hij: „Wij beloven 't, vader!" „Laten we dan weer naar binnen gaan, 't is etenstijd. En nog eens, Gon en Jo! denkt om moeder! Weest sterk!" Met hun drieën gingen ze naar binnen.... om bij een bekommerd hart toch een opgeruimd gelaat te tonen. „Ik zal je wel helpen de tafel te dekken, Gon! Neen, moe! u houdt uw gemak maar!" zei Johan, zo opgeruimd mogelijk. Onder 't eten vertelde hij van de aanrijding de buil op zijn voorhoofd zei al, dat die niet mis was geweest. Werkelijk, even gelukte 't hem, daardoor haar aandacht af te leiden. Maar ook slechts een ogenblik. Spoedig verscheen de droeve trek weer op moeders gelaat. En ze gebruikte haast niets. „Kom, kom, moederke! beter eten, hoor!" vermaande vader. „Ik heb helemaal geen trek, ik moet maar aldoor denken aan...." „Ja, dat kan ik begrijpen, we hadden onzen jongen wel 'dood thuis kunnen krijgen. Er valt met zo'n aanrijding niet te spotten. Maar alles is goed afgelopen, laten we dankbaar zijn, dat de Heere hem heeft bewaard." Weer leidde dat moeders gedachten af. „Je hebt gelijk, man! Bij al ons verdriet hebben we nog overvloedige reden tot dankbaarheid „Juist, als we dat maar nooit vergeten.... Jo ook niet, hè?" Jo knikte beschaamd.... hij had den Heere nog niet gedankt. In 't gebed deed vader het nu alvast. Daarna las vader: „Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn wederpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen alle de dagen mijns levens en ik zal in het Huis des Heeren blijven in lengte van dagen." Vooral deze beide laatste verzen uit Psalm 23 vond Johan zo mooi. Het was het Schriftwoord, dat de kalender voor deze dag ter lezing had opgegeven. Jo vond, dat het precies was, alsof God hen daarmee wilde troosten. En die troost had meneer Heilman een paar minuten later hard nodig. Nauwelijks toch was het eten gedaan, of er werd gebeld. Johan ging opendoen. Het was Roels vader, bakker Krenker; of hij meneer Heilman even kon spreken. „Ik heb Krenker in 't zijkamertje gelaten, vader!" Vader stond op, om zijn bezoeker te woord te staan. Deze had zich al vrijpostig in de armstoel bij 't venster neergelaten en begroette den heer des huizes met een luid: „G'n avend, Heilman!.... Ja, ja, mij had je zeker hier niet verwacht, hè?" „Neen, werkelijk niet en ik kan me niet voorstellen u komt me toch niet om schulden manen, denk ik? Ik ben me tenminste niet bewust, u iets schuldig te zijn." De bakker stond er namelijk voor bekend, z'n schuldenaars 't leven tamelijk zuur te maken. En schuldenaars had hij vele, daar hij nogal eens geld uitleende tegen hoge rente. Maar terstond begreep meneer Heilman, niet erg vriendelijk te zijn geweest en daarom voegde hij er bij: „Ik zeg dit, omdat ik in de verste verte niet begrijp, wat u tot mij voert; neem mij dus niet kwalijk." „In 't minst niet, man! in 't minst niet, hoor! Ik neem 't je heel niet kwalijk en als je 't niet begrijpt och! geleerde lui zijn ook niet altijd even snugger." De bakker lachte, dat hij schudde; hij meende zeker erg geestig te zijn. Koeltjes zei meneer Heilman: „Ik heb me nooit onder de geleerde lui gerangschikt, voor zover ik weet, maar wat hadt u eigenlijk?" Het bezoek was hem niet zeer aangenaam en hij was allerminst in de stemming, raadseltjes op te lossen. De ander ging onverstoorbaar voort: „Nou dan, die jongen van je verbeeldt zich al, dat hij dokter zal worden en dokters rangschik ik wel onder de geleerde lui." „Komt u me dat vertellen? Ik heb vanavond nog meer te doen, zodat ik hier maar liever niet meer over praat." Maar Krenker bleef zitten. Hij lachte een beetje spottend en zei: „Nog meer te doen, Heilman? Zo druk en dat een werkloze?" „Man! hoe weet je " „Ja, ik weet alle nieuwtjes nogal gauw, hè! Je fabriek is stopgezet en je bent zonder verdienste, man!" „En nu kom jij je verlustigen in mijn ellende?" zei de heer Heilman bitter. „Integendeel, ik kom je helpen. Heus, ik ben nog zo slecht niet, als de mensen me misschien wel afschilderen." „Je zou me kunnen helpen?" vroeg Heilman wantrouwend. „Gewis!" , „En hoe dan wel?" Een ogenblik hoopte Jo's vader, dat de bakker hem werkelijk kwam helpen De Heere wil soms uitkomst brengen op een wijze en door middelen, die wij allerminst kunnen verwachten en dan een drenkeling klemt zich zelfs aan een strohalm vast! Nu sloeg de bakker zijn vriendelijkste toon aan. „Ziet u eens, meneer Heilman Ik heb nogal een aardig duitje weggelegd voor de kwade dag ik zit er nogal goed bij, al zeg ik 't zelf." Hij lachte genoeglijk en streek welvoldaan met de vlezige handen over z'n brede borst, waarop een zware gouden horlogeketting prijkte. Even wachtte hij, alsof hij zijn toehoorder de tijd wilde laten, diep onder de indruk te komen van zijn gewichtigheid. Toen ging hij voort: „Mijn jongen je kent hem wel, Roel heet hij.... is ook een handige baas, al is hij misschien niet zo geleerd als jouw zoontje. Roel komt later in de zaak; dat is vast. Dat kan nu nog wel een paar jaartjes duren, maar nietwaar, een mens moet tijdig voor z'n toekomst zorgen Als Roel dan over een jaar of zes misschien, in de zaak komt, wou ik het er eens van nemen en dan wilde ik me hier vestigen " Met brede armzwaai wees hij om zich heen, alsof hij reeds bezitter was. Heilman zat verstomd.... van verontwaardiging kon hij niet spreken. Maar de bakker merkte het niet, die was te veel verdiept in heerlijke toekomstdromen. „Ja, je huisje bevalt me; ik heb er, om je de waarheid te zeggen, al lang op geloerd.... en je zult het nu wel moeten verkopen.... eigenaars van vaste goederen kunnen ook niet van de steun trekken, zoals je wel weten zult. Je moest...." Maar nu was de heer Heilman zichzelf niet meer meester .... Kwam die man daarvoor ? Had hij daar al lang op gewacht? „En nu gaat u terstond heen! Terstond er uit!" riep hij, zo gebiedend, zo toornig, dat de bakker werkelijk opstond. „Blijf toch kalm, Heilman! Ik bied je vijf duizend. „Er uit! en direct!" schreeuwde meneer Heilman en wierp de deur wijd open met zo'n veelzeggend gebaar, dat de bezoeker onmiddellijk aan de uitnodiging gevolg gaf. In de open deur keerde hij zich nog eens om: „En als ik er zes duizend...." Maar trillend van woede duwde meneer Heilman hem de deur uit en smeet die met een forse slag dicht. Toen ging hij het zijkamertje weer binnen, liet zich op een stoel neervallen als versuft door een geweldige slag Maar even later sprong hij weer op „Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht tegenover mijn tegenpartijders," had hij gelezen.... zijn kinderen had hij aangemaand, sterk te zijn maar o, hij gevoelde 't meteen, sterk zou hij alleen kunnen zijn, als de Heere hem kracht gaf en gewillig maakte, een misschien zwaar kruis te dragen. En daar bad hij toen om.... om sterk te zijn en gewillig meer dan hij zich tegenover den bakker had getoond, toen hij driftig en boos tegen den man was uitgevaren. Gelukkig hadden zijn vrouw en kinderen niets van deze onverkwikkelijke geschiedenis gehoord.... toen de bakker kwam, waren ze naar de tuin gegaan. „Vader! er ligt nog een hele rol gaas in 't schuurtje. Mag ik niet van 't priëel een kippenhok maken? We zitten er toch nooit. En dan wilde ik 't stuk grond langs de sloot met gaas afzetten. Zal ik 't doen?" Johans geestdrift werkte zo aanstekelijk, dat niemand iets bijzonders merkte aan zijn vader. „Je wou zeker dadelijk maar beginnen?" lachte deze. „Neen, morgen natuurlijk, maar ja, ik kon nu alvast het gaas wel halen, eens zien, of er genoeg is voor de hele lengte van de tuin." „Je idee is niet kwaad. Grootvader had hier ook de ren en 't priëel is eigenlijk het verbouwde nachthok Ik zal er nog eens over denken." „Dus dan morgen maar, vader?" „Ja," zei Gonda, ,,'t zou wel een goed ding zijn, dat we kippen hielden Eieren van je eigen kippen fijn!" „Vooral voor moeder, die zo slecht eet," pleitte Johan. Moeder glimlachte, maar 't was een pijnlijke glimlach.... Johans zeggen had haar weer herinnerd aan haar groot verdriet. 4. VECHTERSBAZEN De volgende morgen ging meneer Heilman op 't gewone uur met de bus mee. Hij wilde proberen, of er misschien op een ander kantoor in de stad werk voor hem was te vinden. Met dezelfde bus ging ook Gonda weer naar school. Het was dus precies als gewoon. Precies gelijk? O, dat leek maar zo.... schijn bedriegt! Gonda vond natuurlijk haar vriendinnetjes in de bus: Magda van den burgemeester en Toos van den dokter. Evenals altijd hadden ze het al dadelijk druk over de lessen, maar toch voelde Gonda, dat de meisjes wisten, wat er gister was gebeurd. Toen meneer Heilman instapte, hadden ze even verwonderd opgezien.... ze waren ook niet zo uitgelaten als anders vaak. Bij 't verlaten van de bus, zodra meneer Heilman zich had verwijderd, kwamen de tongen eerst recht los. „Is 't werkelijk waar, dat de fabriek niet meer draait?" „Wat is er eigenlijk gebeurd?.... Is je vader nu z'n baan kwijt? Waarom gaat hij dan toch nog naar de stad?" Het was een moeilijk ogenblik voor Gonda, maar toch wist ze, dat de meisjes met haar meeleefden. Veel kon ze echter niet vertellen, ze wist zelf niet veel. 't Was maar goed, dat ze die dag geen beurt kreeg bij de lessen: ze had niet veel gestudeerd en haar gedachten waren als lichte wolkjes aan de blauwe lucht ze gleden onmerkbaar weg.... weg naar andere dingen. Intussen had Johan 't nog veel moeilijker. Pas bij school, merkte hij al, dat de meeste jongens het ongelukkige nieuws reeds wisten. Roel Krenker in de eerste plaats. En Roel was in een vijandige stemming. Zijn boosheid van de vorige dag was nog niet gezakt en heel duidelijk had hij thuis gevoeld, dat zijn vader één lijn met hem trok. Ja, vader had ook een hekel aan dien Heilman en z'n jongen. „Nu mag je vader naar de steun!" riep hij Johan smalend toe. Dat liet de heethoofdige Johan niet onder zich. „Jouw steun hebben we gelukkig niet nodig!" riep hij woedend. „Vader zou je ook zien komen, zeg!" „Pas maar op, dat je zelf niet naar de steun moet!" nijdigde Johan. „Wij niet, maar jullie, arremoedzaaiers!" Arremoedzaaiers!.... dat was te veel voor Johan en 't volgend ogenblik was hij zijn vijand aangevlogen en wierp hem met een uiterste krachtsinspanning tegen de grond. Er ging een gejuich op en terstond was er een kring om de vechtersbazen gevormd. Roel lag onder, maar worstelde hevig om zich op te werken. Bijna gelukte 't hem, want hij was een potige baas. „Houd hem onder! houd hem onder, Jo!" schreeuwde Koos z'n vriend aanmoedigend toe. Zijn vingers jeukten om Johan een beetje te helpen. Maar de andere jongens riepen afkeurend: „Niet doen! laten ze 't uitvechten! Niet er tussen komen!" Toch was hun sympathie voor Johan en hèm moedigden ze aan. Johan was gezien bij de jongens. Een vrolijke, leuke baas was hij, eerlijk en rond. Dat kon van den geniepigen Roel niet gezegd worden. Bovendien hadden ze allen gehoord, hoe Roel had gesard en ook wisten de meesten iets van 't grote ongeluk, dat Johans vader had getroffen. Toch.... niet er tussen komen; dat zou gemeen zijn! „Houd hem onder!" schreeuwde Koos weer, toen de onderliggende partij wanhopige pogingen deed om zich uit die vernederende positie te bevrijden. „Je zult zeggen, dat je zelf een arremoedzaaier en steuntrekker bent!" riep Jo, schor van woede en inspanning. „Arremoedzaaier!" brieste Roel. Johan wilde hem nu een opstopper verkopen, liet z'n greep daartoe een ogenblik los Roel maakte dadelijk van deze kans gebruik om zijn overwinnaar van zich af te werpen vliegensvlug waren beide jongens overeind. Maar geen seconde aarzelden ze en vlogen elkaar weer aan. De omstanders geraakten in de hevigste spanning.... wat is voor sterke jongens ook spannender dan een duchtige vechtpartij! Het was een luid getier op de speelplaats en angstig zagen de meisjes, op een hoopje saamgegroept, toe, hoe dit alles zou aflopen. Dan, plotseling, de kreet: „De meester!" De beide vechtersbazen hoorden 't niet, hun verbittering was te groot. Ze merkten ook niet, dat de andere jongens wat achteruit weken.... „Halt!" klonk de forse stem van den meester, die haastig door de kring der kijklustigen heendrong, de beide kemphanen bij een arm greep en ze naar binnen stuurde. Toen de anderen tien minuten later het lokaal binnenkwamen, zaten de ruziemakers rustig op hun plaats. Of neen, rustig niet, wel onbeweeglijk. De rust was bij hen ver te zoeken. Roel zat daar met een stuurs, boos gezicht in Johans ogen stonden tranen. Hij was een driftig baasje.... „Yaatje buskruit" noemde Gon hem wel eens. Maar z'n boosheid duurde nooit lang en toen de meester, terwijl hij hen naar hun plaats zond, ernstig vroeg: „Is dat nu een goed begin van de dag, jongens?" wel, toen had „Yaatje buskruit" al spijt van z'n verwoede aanval. Maar dat wisten de andere kinderen niet. Ze keken den meester verwijtend aan.... had hij Johan misschien gestraft en Roel niet? En Roel was toch de schuldige, vonden ze. Anders was de meester altijd rechtvaardig.... en nu? Het werd geen prettige schooltijd. De op andere dagen meestal pleizierige stemming was nu gedrukt overal scheen je wel Roels nijdige gezicht te zien en Johan was ook zo stil en meester maakte geen enkel grapje 't Was bepaald een opluchting, toen de klok halftwaalf sloeg. „Roel en Johan blijven nog even de anderen kunnen gaan," zei de meester. De school ging uit. Maar Johans vrienden bleven nog op de speelplaats treuzelen.... ze moesten de afloop weten. Lang behoefden ze niet te wachten; vijf minuten later. ... daar waren ze! Roel deed, of hij de wachtende jongens niet zag; hij waagde het niet, 't gevecht opnieuw te beginnen de meester stond in de deur en keek hem na! Koos kwam zijn vriend gauw opzij en ook de andere jongens, Piet van boer Balders en Henk van den smid en nog een paar voegden zich dadelijk bij hem. Ze wilden daardoor tonen, dat ze geheel op zijn hand waren. „Kreeg jij straf en hij niet?" vroeg Koos. „Hij heeft je lelijk gekrabd," zei kleine Theo van den burgemeester. „Maar hij heeft een scheur in z'n broek!" riep Joost Haverman. „Lekker!" „Jij had hem toch lekker onder!" zei Henk. „Je had hem nog maar een paar flinke meppen moeten geven hij had mij niet voor moeten hebben!" Allen keken vol ontzag naar den smidszoon met zijn stevige schouders en z'n niet minder stevige vuisten. Johan zei niet veel. De meester had ernstig met de beide jongens gesproken. Hij had hun onder 't oog gebracht, dat zij misschien wel dachten heel flink te zijn geweest, maar dat 't oneindig beter, flinker en in 's Heeren oog beter was geweest, als ze tegen de boosheid in hun hart hadden gestreden. Roel had niets gezegd, zijn gezicht was boos gebleven, maar Johan had gevoeld, dat hij zeer verkeerd had gedaan. Hij kon dan ook niet van harte met z'n makkers instemmen en daar hij zo weinig weerwoord gaf, begonnen al hun wraakzuchtige plannen hun bekoring te verliezen. „Tot vanmiddag!" riep Koos, toen Johans huis bereikt was. „Zullen we dan boompje-verwisselen doen?" „Tot vanmiddag!" riepen ook de anderen. „Maar jongen! wat is er met jou gebeurd?" riep Antje, die juist de deurmat uitklopte. „Niks te betekenen!" gaf hij ongeduldig terug. In de keuken hoorde hij moeder, maar hij wilde haar niet terstond onder de ogen komen eerst even in de spiegel zien, of Roel hem werkelijk zo toegetakeld had. Hij had helemaal geen pijn gevoeld, maar nu begon die krab toch lelijk te schrijnen. Neen, het was niet heel erg, zei de spiegel. Op echte jongensmanier bevochtigde hij de krab en ging toen door de tuindeuren naar buiten, naar het schuurtje, om te zien, hoe 't met zijn konijnen was. Die konijnen waren zijn trots: twee volwassen Vlaamse Reuzen en een nest met acht jongen. Of eigenlijk was 't geen nest meer, de diertjes waren al zes weken oud en dus verkoopbaar. Joost had hem al een gulden voor twee van de jongen geboden, maar hij kon er geen afstand van doen. De ruiven waren, als naar gewoonte, leeg en haastig voldeed hij aan 't vragen der hongerige dieren, door ze een paar handenvol van 't gras te geven, dat hij 's morgens voor schooltijd al had gesneden. Nu naar binnen. „Dag moe!" zei hij en ging aan de kraan z'n handen wassen. „Dag Johan! jongen, ben je d'r al, is 't al zo laat?" „Kwart voor twaalf, 'k Heb de konijnen al wat gegeven." „Daar hoor ik de bus al!" zei moeder en even later kwamen vader en Gonda binnen. Vader kalm, alsof hij als naar gewoonte van 't kantoor kwam en Gonda dadelijk in volle actie om Antje te helpen bij 't opdoen. „Heb je je voorhoofd geschramd?" zei moeder, toen de maaltijd afgelopen was en de meisjes de tafel afruimden. „Ik heb gevochten met Roel Krenker." „Gevochten?" riep moeder verbaasd. Ze wist wel, dat Johan driftig was, maar tot deze buitensporigheid was 't zelden nog gekomen. Vader zei niets, hief wel 't hoofd op uit zijn gepeins, benieuwd, wat zijn jongen zou zeggen. „Hij wist al, dat vader ontslagen was en toen zei hij, dat we naar de steun moesten." „En Johan zei niets?" viel moeder hem in de rede. „Er kwam geen boos woord over zijn lippen?" „En toen schold hij ons voor arremoedzaaiers!" verdedigde hij zich met onvaste stem en neergeslagen ogen. Dat hij die schampere woorden ook nog moest zeggen! Maar het moest.... dan zouden vader en moeder wel begrijpen, dat daar een vechtpartij op gevolgd was.... dan vonden ze het misschien wel flink! „Ik denk," zei meneer Heilman, „dat zijn vader boos is Hij was gisteren hier Hij wist toen al, wat er gebeurd was en meende, dat we nu wel ons mooie huis moesten verkopen. Hij heeft er me geld voor geboden en had 't ook al over de steun.... Toen ben ik driftig tegen hem geweest, ik werd boos, want ik meende te merken, dat hij zich in ons ongeluk verheugde, in elk geval er zijn voordeel mee wilde doen „Die uitzuiger!" barstte Johan los. Maar een blik van vader deed hem zwijgen. „En toen heb ik hem op niet heel vriendelijke manier de deur uitgezet.... jullie waren achter in de tuin en hebt niets gemerkt " Johans ogen schitterden. „Dat had hij net verdiend, die... Weer hield hij z'n woorden in, want vader keek hem zo ernstig aan. „Ik vind het toch intens gemeen van Krenker," viel Gonda in, „en u hadt groot gelijk, dat u hem de deur uitzette!" „Nietwaar? de man deed gemeen en ik geloof dadelijk, dat de schuld van die vechtpartij voor een groot deel bij Roel lag. Hij heeft je gesard en uitgescholden, al de jongens hoorden 't.... Toen werd jij woedend en vloog hem aan.... Zo zal 't wel gegaan zijn.... ik kan me dat best voorstellen." Johan boog zwijgend 't hoofd. „Ja, jongen! en toch deed je verkeerd. O, ik weet het ook wel, 't is zo moeilijk ons te gedragen als de Heiland, die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, maar Hij eist toch van ons, dat wij onze vijanden zullen liefhebben .... Roel is begonnen, zeg je. Och! Krenker heeft zich thuis misschien niet zo liefelijk over ons uitgelaten.... de jongen is thuis dan al tegen ons opgehitst en wij we volgen ook vaak zo gemakkelijk een slecht voorbeeld laten we liever dat van onzen Heiland volgen." „Ja, vader!" stemde Johan zacht toe. Yoor Gonda was 't nu tijd naar de bus te gaan. „Gaat u niet mee, vader?" vroeg Johan. „Vanmiddag niet." „Heeft u nog geen betrekking?" „Helaas niet." Hoe graag had hij gezegd: „maar u krijgt er toch wel gauw één!" Deze ellende zou toch niet lang duren? Vader was immers zo knap! En als vader dan weer een plaats had en weer geld verdiende, kon hij misschien toch nog wel dokter worden .... Hij durfde 't toch niet te zeggen hij zou er om bidden! Dan gebeurde het vast! Buiten klonk Koos' schel seinfluitje. „Zal ik maar gaan?" vroeg hij. „Ja, dat is goed.... maar niet weer vechten, hoor!" Die middag speelden de jongens heel prettig bij school. Roel kwam eerst toen de klok sloeg, die kon de pret dus niet bederven. Terwijl Johan prettig speelde, op school fijn zat te tekenen of ijverig sommen en taalwerk maakte, schreef zijn vader brieven. Het was hem die morgen niet gelukt in de stad een andere betrekking te vinden, er was zelfs geen plaats als klerk voor hem open. Men beloofde, aan hem te zullen denken, maar kon voorlopig geen nieuw personeel aanstellen Of er dan misschien een plaatsje was voor zijn jongen, die over een paar weken van school kwam.... Evenmin. Nu schreef hij naar kantoren in andere plaatsen, 't Was waar, daar kende men hem niet, maar het moest toch geprobeerd worden. Er was geen denken aan, dat Johan in deze omstandigheden voor dokter kon studeren, zelfs kon hij niet de school voor m.u.l.o. bezoeken.... En Gonda!.... daar durfde meneer Heilman niet aan denken. Die studeerde zo flink en ze deed het zo graag ze zou over een paar jaar stellig een uitstekend eind-examen doen.... als ze de studie niet moest opgeven tenminste! Kreeg Johan nu maar ergens een plaatsje! Of hij zelf! Maar niemand had een jongsten bediende nodig en op geen van de brieven kwam ook maar het geringste antwoord. 5. EEN KNAPPE ZUS Mevrouw! bakker Krenker is gister bij moeder geweest. Hij heeft gevraagd, of ik bij hem wou wonen. Dan mocht ik ook in de winkel helpen.... 't was voor zijn vrouw wel wat te druk, zo alleen voor alles te staan...." Dit vertelde Antje op een mooie Julimorgen.... 't leek wel, of ze het met grote tegenzin deed. „Zo," zei mevrouw Heilman, „en daar kun je zeker meer verdienen dan hier?" „Hij zou me eerst vier gulden per week geven en als 't in de winkel goed ging twee rijksdaalders." „En daar heb je zeker wel zin in!" „Ja, mevrouw! En voor thuis is 't ook wel nodig, want vader verdient niet veel." „In dat geval kan ik me best indenken, dat je er wel zin in hebt en dat 't eigenlijk wel moeten is. Hier krijg je maar een rijksdaalder in de week en meer kunnen we je niet laten verdienen." „Moeder vond 't alleen maar jammer, dat ik u dan in verlegenheid breng.... en.... ik was hier eigenlijk ook graag gebleven," zei 't gulle meisje. „Kind, 't zal mij ook erg spijten, dat je me niet meer komt helpen.... we zijn altijd zeer tevreden over je geweest, maar in deze omstandigheden moeten we beiden door een zure appel heenbijten.... En wanneer zou je daar dan moeten komen?" „Maandag al!" zei Antje, die nauwelijks haar tranen terug kon houden. „Hij zei, dat we er niet te lang over moesten denken.... niet of graag.... als ik Maandag niet kon komen, had hij al een ander op 't oog." Mevrouw Heilman zuchtte alweer een nieuwe moeilijkheid! Ze had het nette, gewillige meisje graag gehouden in ieder geval moest ze hulp hebben bij 't werk.... zou ze weer een geschikt meisje vinden en zou 't op de duur wel mogelijk zijn, die te betalen? Ze waren immers zonder inkomsten en teerden op huu spaarduitjes. Op geen van de sollicitatie-brieven was antwoord gekomen. En weer zuchtte mevrouw. Al even bekommerd als zijn vrouw was meneer Heilman, die voor de zoveelste keer van een vergeefse reis huiswaarts keerde. Op de fiets, natuurlijk. Zijn abonnement op de bus was afgelopen en zuinigheidshalve niet verlengd. Juist passeerde hem de bus en in die bus zaten Gonda en haar vriendinnetjes, ook op weg naar huis. Magda en Toos waren druk en opgewonden.... als 't mogelijk was geweest.... ze hadden de hele bus op stelten gezet! Geen wonder ook.... de vacantie was begonnen.... zes weken liefst.... en ze hadden haar rapporten gekregen. En waren tevreden over haar cijfers.... dat wou nogal wat zeggen! „Zeg 'es, Gonnie! wat ben jij stil!" riep Magda opeens. „Kind, wat heb je toch?" „Ze heeft 't mooiste rapport van de hele school," zei Toos, „en nu vindt ze 't minderwaardig met zulke stoethaspels als wij zijn een kalm gesprek te voeren, dat is het!" Dat Gonda 't mooiste rapport van de hele school had, was waar. Maar niet waar was het dat ze zich daarop iets liet voorstaan. Dat wisten de meisjes wel. Geen van de meisjes nam Toos d'r gezegde dan ook als ernst op en Gonda sprong op uit haar gemijmer, blij, de nare gedachten te kunnen verjagen door een heerlijke stoeipartij Daar stopte de bus om een oude dame op te nemen. Nu er publiek was, kon er van de afstraffing natuurlijk niet komen. „Jammer!" vond Magda. „Je had anders best een pak rammel verdiend, Tobias! want Gon zat zo heerlijk te broeden." „Te broeden? waar dan op?" „Wel, natuurlijk op d'r vacantie-plannetjes. En zo'n kind met 'n negen voor handwerken zal wel...." „O, zeg! dan vertel je ze ons ook, hè Gonnie!" vleide Toos. „Jij kunt altijd zulke fijne plannetjes maken je wordt later zeker directrice van een groot reisbureau of zo iets...." Magda had goed geraden het eerste tenminste. En ja, het tweede ook wel, maar toch in heel andere zin, dan het vrolijke burgemeestersdochtertje bedoeld had. Yacantie-plannen waren nu ter sprake gebracht en Magda en Toos zetten vol geestdrift d'r verwachtingen en plannen uiteen. „Ik denk, dat wij naar Zwitserland gaan Pa, moe, Theo en ik," zei Magda. „En Puk en Dol dan?" vroeg Gonda, die altijd een grote voorliefde voor het Alpenland had gekoesterd. „O, die logeren zolang bij Oom Hein in Dieren." „En ik mag met Moe naar Katwijk of we gaan naar Recklinghausen, in 't een of ander Hospitz dat is meteen goed voor m'n Duits daar heb ik maar 'n vijfje voor.... zo'n magere als jij er een bent.... en als ik nu in zes weken niet anders dan Duits hoor praten " ratelde Toos en ze wipte op en neer, dat de bank er van schokte. De kartonnen doos, die de oude dame bij zich had, gleed tenminste op de vloer.... Gonda raapte hem gauw op. „Die kussens zijn ook zo naar glad " verontschuldigde Toos zich. De dame glimlachte ze begreep de vrolijkheid der meisjes zeker wel. „En jij, Gon? waar ga jij naar toe?" vroeg Magda. Maar de bus stopte juist in 't dorp, zodat Gonda geen antwoord kon geven. Met een luidruchtig: Daaaag! ging 't drietal uiteen en ruimde de plaats voor een paar boeren en boerinnen, die voor de oude dame een wel rustiger, maar toch niet zo opgeruimd gezelschap waren.... ze keek de meisjes na, Gonda vooral dat was dus het kind, dat een negen voor handwerken had!.... „Een heel aardig, degelijk meisje," dacht ze. Maar waarop had dat meisje wel zitten broeden? Telkens, voor iedere grote vacantie, kregen de leerlingen, behalve hun rapport, ook een prospectus mee. Daarin stond te lezen, wat er in elk leerjaar zou worden onderwezen, welke verplichtingen de leerlingen en hun ouders hadden, welke boeken en verdere leermiddelen aangeschaft moesten worden; ook de kostenberekening daarvan. Die kostenberekening had Gonda getroffen. Het was een groot bedrag en nu overlegde ze: zou vader 't wel kunnen betalen? Gek, dat ze vroeger nooit aan zo iets had gedacht! Maar ja, zo deed geen enkel kind.... je dacht er niet over de studieboeken werden besteld dat ging heel gemakkelijk dan kwamen ze thuis vaak te laat en.... vader betaalde ze op 'n keer afgedaan! Nu dacht Gon er opeens wel aan. En aan heel veel dingen meer kon vader haar schoolgeld, haar zakgeld, 't abonnement voor de bus en voor nog een hoop dingen blijven betalen? Het trof haar plotseling fel en pijnlijk ze kostte haar ouders veel geld en dat kon zo niet doorgaan, als vader werkloos bleef. Maar als 't zo niet kon doorgaan, zou zij van school moeten! En ze vond 't zo fijn op school! Om haar prachtig rapport, waarvoor de directeur haar voor de volle klas een prijsje gegeven had, ja, daarom ook. Maar daarom toch niet in de eerste plaats.... ze leerde zo graag, ze had zo'n prachtig plan voor de toekomst ze wilde studeren voor apotheker! Zou ze haar prachtig plan moeten opgeven? O, dat zou verschrikkelijk zijn! Nog peinzend en overleggend kwam ze thuis. Ze was nog geheel met deze dingen vervuld, zodat ze niet bemerkte, hoe stil haar moeder was. En dat de gewone vrolijkheid bij Antje ook al ontbrak, viel haar evenmin op. Daar kwam Johan de kamer in. „Hallo, Gon! jij hebt vacantie, hè?" ,,'t Is waar ook, kind, je hebt vacantie! Waar zijn toch mijn gedachten!" zei haar moeder. „Zes weken, hè! fijn, hoor!" riep Johan. „Daar komt vader, doe 't eten maar op, meisjes!" zei moeder. Vader kwam binnen zo kalm! Zo kalm, als kwam hij van z'n vroegere kantoor, als was hij nog in betrekking. Maar met één oogopslag hadden ze 't gezien, allemaal 't was weer een vergeefse reis geweest. Hij had al te veel teleurstellingen ondervonden om neerslachtig te zijn.... hij was nu enkel gelaten.... 't verdriet verstompte reeds door het gewend raken aan de boodschap: „Mijnheer, we hebben geen werk voor u!" Nog even ging hij zich in de slaapkamer wat verfrissen. Toen hij weer binnenkwam, vroeg hij met gedwongen opgewekte stem: „En Gon heeft vacantie? Wel gefeliciteerd, hoorl" „Gon heeft hard gewerkt en haar vacantie wel verdiend," zei moeder. ,,'t Lijkt wel, of je heel niet blij bent met je vacantie je bent zo stil!" flapte Johan er opeens uit „mag ik astublieft nog wat van die fijne boontjes?" Hij kreeg geen antwoord; Gon reikte hem zwijgend de verlangde schaal over.... Toen voelde hij de druk, die er op hun leven lag.... werd ook stil Over een paar dagen kreeg hij zelf ook vacantie.... zou hij nog dokter kunnen worden? Als hij maar niet naar een kantoor moest! Eindelijk ging Antje heen, Johan zocht z'n kameraden en de school weer op, Gon bleef met vader en moeder alleen. >• „We raken Antje kwijt," zei moeder, „ze gaat Maandag al bij bakker Krenker in dienst die heeft haar gevraagd." „Wat een gemene streek van Krenker, een ander z'n dienstmeisje af te troggelen en van Antje vind ik 't ook min, dat ze u in de steek laat," barstte Gonda uit. Maar een afkeurende blik van vader deed haar zwijgen. „Beviel het haar niet meer bij ons?" vroeg meneer Heilman. „O, het beviel haar heel goed en 't kostte haar veel, ons te moeten verlaten.... hoor je wel, Gonda! Je hebt Antje heel verkeerd beoordeeld, meisje!" „En toch loopt ze hals over kop naar Krenker!" „Ja, dat is zo, maar ze kan bij den bakker vier misschien vijf gulden verdienen.... haar ouders hebben 't hard nodig.... ik begrijp wel, dat ze 't aannemen moest, de nood dwong haar." „Ja," zei vader, „van haar kan ik 't wel begrijpen, maar van den bakker vind ik 't niet erg fair gehandeld...." „Moet je Krenker juist voor hebben!" mompelde Gonda. „En wie zal jou voortaan nu helpen, moeder?" vroeg vader. Onwillekeurig keek hij Gonda aan; haastig ontweek het meisje zijn blik. ,,'t Zal een hele toer zijn weer zo'n net en handig meisje te vinden als zij was. Misschien is 't ook maar 't verstandigst, dat ik het zonder hulp 6tel dat bespaart weer een rijksdaalder en 't geld voor de zegeltjes." Maar moeder zuchtte, toen ze dit zei. „Kom, moeder! geen zorgen voor de tijd! In ieder geval ben je tot Maandag nog geholpen, we kunnen eens uitzien naar een ander, want hierop te bezuinigen zou niet verstandig zijn." „Neen," dacht Gonda, „verstandig is het zeker niet.... als 't maar niet noodzakelijk is!" „Maar zeg eens, Gon! je hebt vacantie waar is je rapport? Of durf je 't niet te laten zien? Dat zou dan voor 't eerst zijn!" Gonda kreeg een kleur.... Van blijdschap? Zwijgend, haast met tegenzin, reikte ze vader 't rapport over. Moeder merkte 't wel. Wat zou er nu zijn? Haar meisje had altijd heel goede rapporten gehad Ze kwam achter vaders stoel staan, keek over zijn schouder het lijstje in. Toen kwam er een trek van tevredenheid op haar gezicht. „Wel, dat ziet er schitterend uit!" zei vader. „Heel mooi!" beaamde moeder met een sterke nadruk op dat „heel". Maar Gonda bleef zwijgen. „En is ons dochterke niet blij met haar rapport, dat ze heel niets zegt?" Vragend wendde vader zich tot het meisje, bevreemd over haar kalmte. „Ik heb nog een lijstje," zei ze en reikte vader 't prospectus toe, waarin opgave der nieuw aan te schaffen boeken stond. Vader zag dat lijstje in en plotseling verscheen de zorgelijke trek weer op zijn gelaat. „Wat is er?" vroeg moeder, die weer was gaan zitten. „Gonda laat me daar zien, dat ze voor een groot bedrag nieuwe boeken zal moeten aanschaffen." Hij reikte moeder 't boekje over, alsof 't bedrag zo enorm was, dat het niet uit te spreken was. „Kijk maar!" „Ja, dat is weer een grote uitgave," zuchtte moeder. „En dan komt daar nog zoveel bij: schoolgeld, abonnement voor de bus " Maar eer ze nog had uitgesproken, was Gonda opgestaan en had de kamer verlaten. Haar ouders bleven de zaak nog een hele poos overleggen. ... maar licht zagen ze niet. De ijzeren nood gebood een maatregel, die ze niet durfden nemen. 6. STRIJD EN OVERWINNING n oerloos zat Gonda in haar kamertje bij de tafel. * Daar stond een sierlijk inktstel op.... het werd op dit ogenblik niet gebruikt, evenmin als de vulpen in de houder. Naast 't inktstel stond een stapeltje prachtbandjes, maar tot lezen maakte 't meisje blijkbaar geen aanstalten. De fraaie handwerkdoos op een bijzettafeltje was dicht. Haar overvolle boekentas lag nog net zo op de stoel, als ze die een uur geleden daar had neergelegd. Door 't open venster stroomde bloemengeur naar binnen, de vogeltjes sjilpten en kwinke- leerden, dat 't een lust was; een aardig roodborstje kwam op de vensterbank zitten. Het keek met zijn heldere kraaloogjes 't kamertje in, of 't wou zeggen: „Heeft vrouwtje vandaag geen vriendelijk woord voor haar liefje?" Gonda had oog noch oor voor dat alles. Ze zat roerloos bij de tafel. Beneden, in de huiskamer, zei moeder tegen vader: „Wat blijft het stil boven!" Het roodborstje dacht misschien ook al: „Wat is vrouwtje stil!" Want op andere dagen zong ze vaak 't hoogste lied uit. Maar het is ook onmogelijk te zingen, terwijl men een zware strijd voert. De toekomst was tot nu toe zo lichtend voor haar geweest, zo heerlijk, zo zonnig als deze stralende zomerdag was. Aan de hemel dreven enkele lichte, witte wolkjes als blijde dromen in het heldere blauw, maar in haar leven waren nu de donkere, dreigende wolken komen opzetten, tot er heel geen uitzicht meer voor haar was. Toen dacht ze aan het lied: „Als ge, in nood gezeten, geen uitkomst ziet, wil dan nooit vergeten, God verlaat u niet." Vader en moeder konden haar niet helpen, wisten zelfs niet eens hoe zwaar haar strijd was. Vader zei aarzelend: „Ik weet heus niet, of Gonda wel met haar studie door kan gaan. Of eigenlijk weet ik het wel.... het kan niet. Maar het is zo hard, haar dit te zeggen. Het is zo ontzettend jammer, want ze leerde uitstekend." «HlHi „En Johan?" vroeg moeder. „Hij zou zo graag dokter worden." „Het kan werkelijk niet, moeder! En voor Johan vind ik het nog niet eens zo erg als voor Gon. Hij komt straks van school, hij moet maar op een kantoor zien te komen alhoewel dat ook heel moeilijk gaat. Ik heb nu weer aan Hupper & Co. geschreven; een jongste bediende vindt nog wel eens een plaatsje." „En Gonda?" ,,'t Beste zou zijn Wat 't beste was, had Gonda daarboven op haar kamertje gedaan ze had gebeden. Gebeden, om zich nederig, kinderlijk en stil naar Gods wil te leren voegen Ze had bittere tranen geschreid, maar nu wist ze het: De Heere wilde, dat ze de studie er aan zou geven om haar moeder thuis te komen helpen. En toen was ze kalm geworden. Als 't nu ook maar mocht! Ze zou 't dadelijk gaan vragen. Met een handdoek bette ze haar beschreid gezicht en ging toen, vastbesloten, naar de huiskamer. „Vader! moeder!" zei ze, „ik wilde u vragen, of u 't goed vindt, dat ik maar van school ga." „Kind! van school gaan? hoe heb je dat bedacht?" „Omdat het moet. Vanmiddag op school keek ik 't prospectus in, want ik was nieuwsgierig, welke boeken ik moest aanschaffen toen dacht ik er aan, dat u dit niet meer kunt betalen." Haar vader was zo verwonderd over dit besluit, dat genomen moest worden naar hij wist, dat hij zo dadelijk geen woorden kon vinden. Hij had stellig gedacht, dat ■ het meisje eerst na lang praten van de noodzakelijkheid overtuigd zou zijn en.... nu voorkwam ze hem nog. Maar zou 't haar ernst zijn? Hij streefde nog zwakjes tegen. „Och, 't is wel 'n hoog bedrag, maar dat zou op de een of andere manier gevonden kunnen worden misschien." „En dan al 't andere geld nog! En dan ben ik nog niets.... ik bedoel, dat ik dan nog niets kan verdienen," zei 't meisje. „Dat is juist 't ergste, 't zou nog jaren duren," stemde haar vader toe. „Wanneer Antje dan weggaat en moeder zonder hulp raakt, zou ik graag thuis komen om te helpen.... we hebben dan geen ander meisje nodig...." „En je studeert zo graag!" wierp vader nog tegen. „Ja, vader! Ik dacht al dadelijk, toen moeder dat van Antje vertelde, dat ik nu thuis moest komen.... Ik wilde eerst niet.... maar nu wil ik wel...." „Mijn dapper meiske!" zei vader, „je brengt ons wel een heel groot offer! Ja, wij vinden 't goed, je mag thuiskomen." Vader keek haar zo vriendelijk aan.... moeder was opgestaan en kuste haar „Wat zal het heerlijk zijn, als ik door m'n eigen meisje iedere dag geholpen word!" Vader had haar „dapper" genoemd! Dat prijsje was heel wat beter dan dat van den directeur! Haast was ze met haar besluit verzoend. Ze gevoelde er iets van, dat 't wel moeilijk is, 's Heeren wegen te gaan. Ze gevoelde echter ook iets van de vrede, die daar het loon van is. Met een verlicht hart trok Gonda straks weer naar boven om haar schooltas uit te pakken voor de laatste maal! Daar kwamen ze uit hun veel-gebruikt leren omhulsel te voorschijn: boeken, schriften, teken-artikelen, schoolagenda altemaal trouwe vrienden, die ze voortaan niet meer nodig had Beneden was bezoek gekomen Gonda hoorde tenminste spreken 't Waren Magda en Toos, vrolijk als altijd. „Wel gefeliciteerd met Gonda's prachtig rapport, mevrouw! zeiden ze, „u heeft maar wat 'n knappe dochter!" „En waren jullie nogal tevreden over je cijfers?" vroeg mevrouw. „Nou, tevreden moesten we wel zijn. Maar 't was niet als dat van Gonda! Mogen we maar naar boven gaan, mevrouw?" Nu, ze wisten de weg. „Als ze nu alweer zit te blokken, nemen we haar boeken in beslag en dan krijgt ze die niet terug voor 't eind van de vacantie! dreigde Toos. En met dit dreigement kwamen ze Gonda's kamertje binnenstormen. „Hallo, professor! maak je vacantie-toebereidselen?" „En ga je met ons mee, de vacantie inluiden? Moe trac- teert op rode bessen met suiker zelf af te ritsen natuurlijk," riep Toos. En in één adem voegde ze er bij: „Mag moe je rapport inzien? We hebben er zo hoog van opgegeven, dat ze 't haast niet te geloven vond en zich met eigen ogen wil overtuigen Je vindt 't toch niet erg, wel?" Toen eerst viel 't de vriendinnen op, dat Gon nog even stil was als die morgen in de bus. „Kind, wat kijk je toch vreselijk ernstig!" zei dartele Toos opeens. „Je hebt stellig te hard gewerkt," vermoedde Magda. „Ja," zei Gonda, „ik ben vandaag niet erg vrolijk daarom ga ik ook niet met jullie mee. Je bent er toch niet boos om?" Toos ging eindelijk zitten en keek haar ongerust aan: zo'n reusachtig rapport.... en dan niet vrolijk! Als zij 't had, ze zette vast 't hele dorp op stelten! Voor dit grote raadsel wist ze maar één oplossing: „Ik denk, dat je ziek bent!" „Neen, ik ben niet ziek, maar ik ga niet weer naar school „Niet weer naar school? En wat zeggen je " „Vader en moeder vinden 't goed." „En je ging zo graag!" „En je bent de beste van de klas!" riep Magda „Als wij, oliekruiken, nu nog van school gingen " Even werd 't Gonda weer te machtig daar kwamen die akelige tranen weer!.... Maar ja, ze vond t zo vreselijk, dat ze van school moest en dat telkens weer te moeten vertellen! „En toch ga ik niet weer." „Wil je vader 't niet meer hebben?" vroeg Toos, die de waarheid begon te vermoeden. „Ik heb 't zelf gevraagd en toen hebben vader en moeder 't goed gevonden.... Een andere keer zal ik graag eens weer met jullie meegaan, vanmiddag liever niet. Ze zagen wel, dat er niets aan Gonda's besluit te veranderen was. „Mogen we moeder je rapport dan laten zien?" „Ik heb 't hier niet 't is nog beneden." De meisjes trokken af, maar ze gingen heel wat stiller heen, dan ze gekomen waren. En weer gevoelde Gonda, hoe ernstig haar besluit was. De vriendschap met Toos en Mag zou op de duur nu ook uitslijten, ze zouden elkaar tenminste lang zo vaak niet zien en spreken. Ze was zoeven met een verlicht hart naar boven gegaan, maar nu was 't weer een meisje met een heel bezwaard hart. Met het werk vlotte het ook al niet. Ze wilde haar boeken en andere dingen eens netjes in de kast zetten. Dat was wel heel erg nodig, want 't was er een lief rommeltje! Ze zag er nu geen gat in en mistroostig ging ze voor 't venster staan en keek naar buiten. Een paar fietsers kwamen voorbij, knikten haar toe een boer bracht een koe naar de wei, groette haar vriendelijk ze merkte 't nauwelijks. Hoe lang stond ze daar gedachteloos te staren? Opeens zag ze mevrouw Vreekamp komen! Schichtig, of ze kwaad had gedaan, trok ze zich verder in de kamer terug. Kwam mevrouw hierheen? Ta, waarlijk! Dan was 't maar gelukkig, dat ze niet beneden was, nu zou moeder wel opendoen. Ze zou stilletjes boven blijven .... een boek gaan lezen.... Daar tingelde de bel al meteen deed moe open en liet mevrouw binnen Gonda keek in haar boek.... opeens ontdekte ze, dat ze nog geen letter had gelezen! Ongeduldig legde ze 't boek weg en wachtte. Ging de visite nu nog niet weg? Anders bleef mevrouw Vreekamp nooit zo lang. Weer ging ze naar 't venster Kijk! daar kwam de dokter zelf ook al! Wat moest dat beduiden? Het was haast niet in te denken, dat dokter in de week anders dan bij een patiënt een visite kwam maken en patiënten waren hier gelukkig niet! Beneden hoorde ze dokters zware stem al nieuwsgierig zette ze haar kamerdeur op een kier ook vaders stem! Weer ging de voordeur.... O, dat was Johan, die uit school thuiskwam. Op de weg de andere schoolkinderen, Roel Krenker ook. Gelukkig, dat de jongens nu geen ruzie meer maakten! Gonda wilde niet meer aan het bezoek denken, want dan dacht ze ook dadelijk weer aan haar verdriet.... ze bleef liever over die jongensruzies mijmeren Jongens vergeten gauw Vandaag slaan ze er als dollemannen op los, morgen spelen ze weer als trouwe kameraden zo zou Johan tenminste doen Roel kon de anderen, Johan ook, anders geweldig treiteren hij scheen Johan wel te mijden Maar zijn vader sterkte hem ook in die dingen „Gonda! kom je beneden?" Dat was vaders stem. „Ja, vader.... direct!" Even vlug de kam door 't haar, toen ging ze naar beneden. Als er maar niets met moe was! Waarom kwam de dokter anders mee, zo op 't midden van de dag? Maar toen ze de kamer binnenkwam, zag ze wel, dat haar vrees gelukkig niet bewaarheid werd. Dokter en mevrouw groetten haar heel gewoon, bleven toen ook verder praten, alsof er niets bijzonders was. Zwijgend dronk ze dus haar kopje thee en reeds wilde ze weer gaan, toen de dokter zich tot haar wendde en zei: „Je ziet er maar smalletjes uit, Gon! Je moest eens een paar weken naar de zeekant Ja, dat heb je hard nodig, je wordt een bleekneus." „Dadelijk voor te vinden, dokter!" gaf Gonda de aardigheid terug. „Neen, neen, ik maak geen grapje, 't is mij volle ernst en ik heb je ouders reeds van die noodzakelijkheid kunnen overtuigen," zei de dokter. Even keek ze haar moeder aan was 't dan heus ernst? Maar dat kon toch niet! „Ik ben niet ziek," wierp ze wat verbouwereerd tegen. „Gelukkig niet; zieken stuurt men ook niet naar een badplaats." Waarom keek moeder zo opgewekt? En vader? Was 't dan een flauwe grap van den dokter of niet? Maar dat was het natuurlijk de dokter hield van plagen o, ze kende hem! „Kom, ik zal je maar klare wijn schenken," zei de dokter. „Dit is de zaak.... over een paar weken hopen mijn vrouw en Toos naar Bergen te gaan, waar ik een huisje gehuurd heb. Zo met hun beidjes — Mina gaat natuurlijk mee om voor de kokerij en de wasserij te zorgen — zou de verveling nogal eens aan de deur kloppen, vrees ik. En daarom had ik graag, dat jij 't trio aanvulde 't Voornaamste vergat ik nog Toos is slecht met d'r Duits en daarom zou je elke dag minstens een uur met haar moeten repeteren. Dat is ook een probaat middel tegen verveling. Je salaris wilde ik vaststellen op een tientje per week boven kost en inwoning." Daar zag Gonda haar stille, grote wens plotseling vervuld.... ze zou naar Bergen gaan, naar Bergen bij Alkmaar, waar 't zo heerlijk moest zijn, niet zo erg druk en een prachtige omgeving! Maar was 't geen grap van den dokter? „En neemt de jonge dame 't voorstel aan?" drong deze. „Toe, zeg maar gauw, dat je 't aanneemt, dat zou ik prettig vinden en Toos zou in de wolken zijn! pleitte mevrouw. Dus dan was 't echt zo! Heerlijk! Maar opeens bedacht ze, dat moeder dan zonder hulp zou zitten. Dan zou die weer te veel van haar krachten vergen. Neen, hoe graag ze ook wou, ze kon het voorstel niet aannemen. „Ik vind 't vreselijk aardig van u, maar dan blijft moeder alleen, we hebben straks geen hulp meer," zei ze. „Maar kind! dacht je, dat we daar niet iets op gevonden hadden? Neen, hoor! als je zin hebt, kun je om moeder best gaan." „Ik geloof niet, dat het zal gaan, dokter! Antje gaat...." »Ja> Ja> dat weten we, maar daar is in voorzien. Zodra de school hier vacantie krijgt, gaat de burgemeester uit en komt die dienstbode je moeder helpen. Dus nu rekenen we op je je hebt nog alle tijd om je spulletjes keurig in orde te maken.... vergeet je badmantel enz. niet, hoor!" Gonda was over- en overgelukkig stel je voor zij zou een badmantel hebben.... en gebruiken! „Als vader en moeder 't dan goedvinden.... heel, heel graag!" „Kom, vrouw! ' zei de dokter, „nu moeten we direct weg. We zijn er blij om, dat ze meegaat, de derde man brengt immers het rechte genieten aan!" „We vinden t heerlijk voor je, Gonnie! en we gunnen je dit mooie uitstapje van harte," zei moeder. En zo werd er dan besloten, dat mevrouw Vreekamp en de beide meisjes naar Bergen aan Zee zouden gaan op dezelfde dag, dat het gezin van den burgemeester de reis naar Zwitserland zou aanvaarden. De dokter zou ze er met zijn auto brengen die reis, dwars door t land, kon alleen al 'n genot zijn. » Jij boft ook altijd! vond Johan. „Dokter had veel beter gedaan, mij voor die vier weken te vragen.... jullie meisjes durven toch niet in zee!" Vader was bang, dat Johan wat al te veel zou durven en vond de nu getroffen regeling de allerbeste. „En voor mij zal er van uitgaan wel niet komen!" zuchtte Johan. „Ik vind 't...." Maar toen hij hoorde, welk groot offer Gonda had gebracht, door haar studie op te geven, zei hij: „Ik gun het je best, hoor zus!" En toen De grote dag was gekomen. Hoekert had 's morgens de koffers als vrachtgoed met de trein verzonden, zodat de dames geen hinder van de bagage zouden hebben en lekker ruim konden zitten.... De mooie auto van den dokter hield voor „Ons zonnig thuis" stil. Al zijn bewoners kwamen buiten, Gonda reisvaardig. „Er is nog een plaats vrij," zei de dokter, „heeft Johan soms trek in een ritje?" ,,'k Zou best mee willen!" verklaarde deze openhartig. „En ook weer mee terug?" „Ook dat wel!" „Stap dan maar in ik kan je onderweg leren chaufferen, vrind!" En toen begreep men eerst, dat de dokter het meende! En hoe moeder ook tegensputterde en welke bezwaren vader ook had de jongen had z'n daagse plunje aan nog wel een scheur in z'n broek! „Daar ga je maar op zitten, dan moeten ze knap zijn, als ze 't zien!" ried dokter. Eindelijk, eindelijk het mocht! Alles klaar? Ja? Goede reis! Dag Gon!.... Gewuif.... 7. YAN EEN KRANIGEN VISSER 's IV yiorgens vijf uur. iVl Heerlijk was 't buiten. De dauwdruppels fonkelden en schitterden in de eerste stralen der morgenzon. Een fris koeltje zweefde over de velden, over de tuinen, droeg de geuren van bloemen en vers gewonnen hooi naar het dorp. Johan rook die opwekkende geuren, voelde de frisse wind langs z'n wangen strijken, zag de lichtschittering in de dauwdruppels.... prachtig was 't! Een kwartier geleden, toen hij opstond, was hij voor zijn ledikant neergeknield, om God te danken voor zijn hoede en bewaring in de nacht.... nu stond hij in Gods schone wereld en had nog wel willen danken.... Zoeven had hij geheel vergeten, dat vader weer werk had, vier weken op een kantoor mocht vervangen! Vader weer naar stad en naar kantoor.... wat een geluk! En hij ging vanmorgen heerlijk uit vissen.... met Koos natuurlijk, in 't bootje van Koos z'n vader. Wat was 't nog stil in huis! Natuurlijk! vader behoefde eerst om acht uur de deur uit.... kon dus nog een paar uurtjes maffen.... Zachtjes trok hij de deur dicht niemand wakker maken! Vijf minuten later was hij al bij z'n vriend, die bezig was de boot uit te hozen. „Lek?" vroeg hij, ongerust. Stel je voor, dat ze er met een lekke boot op uit moesten! Zo iets moest moeder eens weten! Maar daar was geen kwestie van. „Zo dicht als een pot.... 't is alleen maar tegen 't uitdrogen, zie je!" Nu, Koos had er verstand van en z'n vader zou hen stellig niet laten gaan, als die de boot niet prima in orde wist. Vooruit dan maar! „Mooie boot!" prees Johan, toen hij instapte. „En hij ligt zo heerlijk vast op 't water...." „Neen, van omslaan heb je niet gauw last maar hij roeit nogal zwaar." Koos nam de riemen, Johan zou sturen. „Voor de middag weer thuis wezen, jongens!" Dat riep de knecht van Koos' vader hen achterna. Koos, nu krullenjongen bij zijn vader, had een vrije voormiddag gekregen als grote gunst. Dat was wat anders dan drie weken vacantie. „Je moet goed begrijpen, dat je moet aanpakken, wil je een goed vakman worden," zei z'n vader. „Na de vacantie ga ik naar de ambachtsschool. Wat zul jij doen?" „Ik ga naar een kantoor, als vader tenminste wat voor me vindt." „Vind je dat leuk?" „Neen, niet erg. Maar 't zal wel moeten." „Zou je liever weer naar school?" „Nu ja, niet naar de gewone school, maar naar een hogere school." „Dus je wordt geen dokter?" „Neen, dat kan nu niet." „Jammer, hè! Ik had 't wel graag gewild " Johan gevoelde 't Koos deelde in zijn teleurstelling; als hij hem had kunnen helpen, zou hij 't zeker gedaan hebben. „Je vader heeft nog geen werk, hè?" „Gister heeft vader werk gekregen, ook op een kantoor; maar 't is niet voor vast, voor vier weken maar." „Ben je gister met den dokter mee geweest?" „Ja, zeg, dat was een fijne tocht! Op de heenreis reden we over Amsterdam en Haarlem, bij Yelzen over het Noordzee-kanaal en zo over Castricum en Egmond naar Bergen. Prachtig is 't daar!" „Blijft Gon daar nu?" „Ja, minstens vier weken, 'k Zou er ook wel heen willen. In Bergen kun je zo fijn baden en zwemmen en in Bergen-binnen heb je de prachtigste bossen." „Heb je nog gezwommen?" „Neen, we zijn er maar een paar uur geweest, maar op de terugweg.... over Alkmaar en Purmerend, heb ik een paar keer gestuurd op de stille weggedeelten. Dat was fijn!" Langzaam voeren ze voort; nu waren ze achter de boerderij van Balders.... zouden ze Piet ook zien? Daar had je hem net! „Hallo! ga je mee vissen, Piet?" riep Koos en liet de riemen even rusten.... hij begon er genoeg van te krijgen, dus kwam een praatje hem goed te pas. ,,'k Ga straks met vader mee, met paard en kar naar Nottert Jullie mogen ook wel mee, ga dan morgen maar vissen.... dan zijn de vissen weer een tikje groter dan vandaag!" „Kunnen we beter tot een ander jaar wachten, zeg!" riep Johan. Koos had wel trek in een ritje, bootjevaren deed hij al zo vaak! Maar om Johan zou hij toch maar niet met Piet mee gaan.... nooit je vriend in de steek laten! „Morgen kan ik niet." „Dan gaat 't over! Adjuus!" „Laat mij nu eens roeien!" zei Johan. „Goed! ik heb al een blaar in m'n hand." Hij ging dus aan 't roer zitten en Johan pakte de riemen .... vol vuur voor dat heerlijke roeien.... Ho! dat was mis hij scheerde door de lucht met de linkerriem, de rechter dook diep in het water en de boot draaide naar de wal Nog eens! en nu beter! Maar weer ging het mis.... hij trok te wild en Koos kreeg een heel stortbad, doordat de linkerriem te luchtig over 't water scheerde. „Ja, roeien lijkt erg gemakkelijk, maar je moet er voor zorgen, dat beide riemen in 't water komen, niet al te diep en toch moeten ze ook niet te veel aan de oppervlakte blijven," onderwees Koos, die 't wel vaker gedaan had. Langzamerhand ging 't beter en een kwartiertje later waren ze op de plaats van bestemming. „Hier is 't toch ook fijn!" zei Johan, nog denkend aan Bergens natuurschoon. Ja, fijn was 't daar. De grote plas lag als een reusachtige spiegel tussen de groene weiden, waarover zich hier en daar lange slierten bijeengeharkt hooi tot in wijde verte slingerden. De morgenwind deed nu en dan het water zachtjes rimpelen en de rietbossen bevallig nijgen. Achter die wuivende rietbossen zochten ze een luw plekje op en legden het bootje vast aan een stevig steigertje. Nu, wie 't eerst klaar was met inleggen.... Johan won 't en toen Koos z'n hengel uitlegde, haalde hij al z'n eerste vangst op, een flinke baars. Dat was moedgevend en toen Koos even later een prach- tige rietvoorn bemachtigde, betreurden ze 't ritje naar Nottert heel niet meer. De arme gevangenen werden in een zak gestopt, de zak dichtgebonden en in 't water gehangen dan bleven de vissen in 't leven. Hoe ze daarin hun leven rekten, daar vroegen de beide vissers niet naar, ook niet, toen ze nog twee baarzen en drie voorns wisten te verschalken.... de zak was geduldig en de vissen stom. „We moeten proberen een flinke zö te vangen," zei Koos. „Als ze maar willen bijten!" „Jan," — dat was de knecht van zijn vader — „heeft hier eens honderd baarzen gevangen, toen was er een aas." „Wat is een aas?" „Een hele hoop vissen bij elkaar, geen honderd, maar duizenden en tienduizenden." „Dus een school, net als bij de haringen in de zee. Je weet wel, meester vertelde, dat je dan soms een stok overeind kon zetten, zo maar in volle zee, zonder dat hij omviel, zoveel vis was er dan." „Ja, en toen kon Jan al maar door ophalen, hij had altijd wat en er zat niet eens meer een worm aan de haak." „Moet je geloven!" „Vraag 't hem dan zelf!" „Kijk! ik heb weer beet hij zeilt er mee weg.... pats!" Johan haalde op en een baars van geweldige grootte spartelde op de bodem van 't schuitje. „Wat een kanjer, zeg! Die weegt vast wel 'n pond!" „Meer!" „Kan wel. Zie je nu, dat 't hier een goed plekje is?" „Dat houden wij voor ons alleen, we zeggen 't niemand, hè?" Met veel moeite kreeg Johan de vis los; dat was wel een wreed werkje, waarbij de ongelukkige prooi zich van angst en pijn wrong, maar de sterke jongenshanden hielden 't slachtoffer stevig vast en weldra verdween de rampspoedige waterbewoner in de zak, om daar z'n lot af te wachten. Maar dat was ook hun laatste buit, ze kregen geen beet meer. Nu is vissen een heel prettige bezigheid, maar als de dobber roerloos blijft liggen, is de aardigheid er gauw af. ,,'t Is hier zeker doodgevist, zullen we een ander plekje opzoeken?" stelde Johan voor. „Goed, dan gaan we bij 't gindse weiland liggen." Ze pakten hun bullen in de boot en voeren over. „Nu zijn we Robinson Crusoe," stelde Koos voor, „en we hebben schipbreuk geleden en komen in ons sloepje op dit onbewoond eiland aan." „Neen, we zijn de wilden, die op dat eiland kwamen feestvieren en dansen," meende Johan. Nu, ze hadden al zo lang stil gezeten, dat ze wel graag eens wilden uitspringen. Met hun beiden deden ze dus een poosje krijgertje, tot hevige verwondering van een stuk of zes koeien, die deze dartelheid versuft aankeken. Vervolgens begon hun maag te jeuken. Natuurlijk hadden ze boterhammen bij zich en een fles limonade tegen de dorst. ,,'k Heb ook peren," zei Koos. „Hier, jij zes en ik zes." Zo doen trouwe kameraden. „Die zijn vroeg; hoe heten ze?" vroeg Johan. „Zwaanhalzen. Lekker, hè!" „Nou!" Ze legden de hengels uit. Die bleven onbeweeglijk, wel tien minuten lang. Al heel gauw letten de jongens nu niet meer op hun dobbers; ze gingen heel genoeglijk op de rug liggen, hielden de pet beschuttend over de ogen en lieten zich koesteren door de zon. 't Werd warm, de wind was geheel gaan liggen. „Kon wel eens onweer komen," dacht Koos. „Geloof 'k niet 't is wel warm, maar niet broeierig en 't weerbericht door de radio zei gister ook: weinig kans op onweer." Langer dan een uur hielden ze 't al niet uit. Hun gehele vangst hier bestond uit een simpel vorentje, dat maar ternauwernood de maat had. „Toch meenemen!" zei Johan, maar Koos wierp 't arme ding al in 't water. „Dat is vals!" „Och, jö! wat heb je aan zo'n spiering! Als hij in 't leven blijft, vangen we hem later wel weer als snoek van tien pond." „Die is goed! een voorn, die in een snoek verandert!" De aardigheid was nu van 't vissen af. Wel zochten ze nog een paar keer een ander plekje op, vingen ook nog wel wat klein grut, maar toen in de verte de klok elf uur sloeg, besloten ze toch maar naar huis te gaan. 't Begon ook knapjes warm te worden. „Je moest een zonnetent over 't bootje spannen," ried Johan. „Geef maar zakdoek of zeildoek en 'k zal 't dadelijk doen." Maar bij gebrek aan dit materiaal deden ze verstandig door te roeien. Wat Koos dan ook deed.... hij moest om twaalf uur thuis zijn immers. „Even aanleggen in de schaduw van de bongerd?" vroeg Johan, die 't warm begon te krijgen. Ze waren al bij de boerderij van Balders. „Neen, jö! 'k moet " Opeens maakte Johan een beweging van grote schrik „Daar ligt een kind in 't water Anneke!" schreeuwde hij. Meteen stuurde hij 't schuitje naar de wal, sprong er uit, zodat 't vaartuigje bedenkelijk wiegelde, haast omsloeg. Koos zag 't nu ook het rode schortje stak fel af tegen 't eendenkroos, het witte hoedje was tussen enkele biezen blijven hangen. Niet meer dan een paar meter van de kant lag 't kind zou 't verdronken zijn? Reeds had Johan het gegrepen en droeg het op de kant hij en 't kind zaten onder 't vuil Koos was ook op de walkant gekomen. „Roep Balders! gauw wat!" riep Johan hem toe. Koos rende naar 't huis geen mens! waar was de boer toch! „Boer! boer!" schreeuwde hij. Akelig stil was alles hij zag niemand en niemand beantwoordde zijn geroep. De deur van de keuken stond open.... en hol en zwart lag het grote vertrek, want de luiken stonden aan voor de warmte. „Help! help!" riep hij in 't ledige. In zijn angst liep hij naar voren.... Daar.... daar was de boerin.... ze kwam uit de voortuin. „Help!" En dadelijk begreep de vrouw hem. „Anneke! wat is er met Anneke?" gilde ze en pakte den jongen bij de schouder, dat hij ineenkromp onder de felle greep. „In 't water lag ze " bracht hij er hijgend uit en wees naar de achterkant der boerderij. Ze schopte de klompen uit en holde hem voorbij; de kroppen sla, die ze uit de tuin had gehaald, stoven over 't pad. Daar was wielengeratel op de weg.... de boer en zijn jongen kwamen van Nottert terug. Op 'tzelfde ogenblik kwam Geeske, de meid, die een boodschap in 't dorp had gedaan, ook terug. Ze riep Balders lachend toe: „Allebei evenveel honger, boer?" „Wat loopt de vrouw hard naar achter," dacht Balders, die haar witte muts nog juist tussen de bomen kon zien. En toen Koos' angstige roep: „Anneke ligt in 't water!" De meid wierp haar fiets neer, Balders sprong van de kar, liet 't paard gaan of staan, waar 't verkoos.... met een paar sprongen was hij achter 't huis, Piet ook.... Maar Anneke lag niet meer in 't water. Johan had 't kind al op de wal gebracht en hield het voorover op z'n knie. Hij had gelukkig gedacht aan wat hij op school geleerd had bij natuurkunde-les. Een drenkeling moet men eerst voorover houden, opdat 't water verwijderd wordt, dat deze vermoedelijk binnenkreeg. En trillend van angst en opwinding deed hij zo. Het gelukte! Er kwam wat water los.... Juist op dat ogenblik kwam de boerin toesnellen en onder 't geroep: „Anneke! mijn lieveling! mijn schat!" stortte ze zich op 't kind, greep het en gilde: ,,'t Is dood! Heere, help ons!" Maar nu was Balders er ook en deze zag terstond, dat de jongen verstandig had gehandeld. „VHeg naar den dokter!" riep hij de meid toe en Geeske was in minder dan geen tijd op weg. Balders nam nu Johans werk over en 't meisje raakte nog meer water kwijt. Handenwringend stond de arme moeder er bij, Piet versuft, Johan en Koos, de eerste nat en vuil, wachtten.... Kwam de dokter nu nogal niet? De jongens liepen naar de weg om uit te kijken, dan weer naar achter om te zien, of 't kind nog leefde. „Ja, ze leeft nog! ja zeker, ze leeft nog!" mompelde de boer stil voor zich heen. Hij reinigde de mond van 't kind, zo goed en zo kwaad dit ging, van kroos en vuil. Daar kwam een auto aanstuiven! De dokter! ,,'t Kind al voorover gehouden? Is er al water losgekomen?" vroeg hij. En op 't bevestigend antwoord van den boer nam de dokter zijn werk over. „Maak een paar kruiken warm water klaar!" zei hij toen. „Is er nog leven, dokter?" kreet de boerin. „Met Gods hulp zal 't misschien gaan," gaf de dokter hoop. Op een deken werd 't kind voorzichtig in huis gedragen. De beide vrienden bleven buiten.... „Laten we nu maar naar huis gaan, 't is al lang twaalf uur," stelde Koos voor. „Goed, maar.... zou Anneke nu weer leven?" ,,'k Denk het wel.... de dokter is er toch bij!" Maar Johan was er niet gerust op.... dokter was wel knap, maar.... „Met Gods hulp" had hij gezegd.... O ja, God alleen kon eigenlijk helpen. Als 't heel erg was, kon geen mens 't leven in haar terugroepen.... dat kon de Heere alleen, zoals bij het dochtertje van Jaïrus, als men Hem het gelovig vroeg.... zeker zouden Balders en zijn vrouw dat ook wel doen.... „Wat zie jij er uit!" zei Koos. Ja, nu zag Johan het zelf ook. En wat was hij nat! Koud ook. „Ik loop naar huis," zei hij, „dat gaat gauwer. Kun je alleen met 't bootje?" Dat was geen bezwaar en dus ging Koos naar de boot, terwijl Johan zich aarzelend naar de weg begaf, telkens nog omkijkend naar 't huis. Kwam er maar eens iemand buiten, wien hij kon vragen!.... Ja, daar kwam Piet naar hem toe. „Anneke leeft nog, ze heeft de ogen opgeslagen," zei hij. „Gelukkig, zeg!" „Ja, hoor! Maar wat zie jij er uit! Je mag wel zorgen, dat je gauw droge kleren aankrijgt." „O, heb voor mij maar geen zorg.... 't is warm weer en 'k zal hard lopen!" Een kwartier later was Johan thuis.... in de open keukendeur bleef hij staan, want hij was nog altijd nat. Moeder schrok geweldig. Ze dacht niet anders, dan dat de jongens een ongeluk hadden gehad. Toen ze echter hoorde, wat er gebeurd was, werd ze heerlijk gerustgesteld. Toen bleef er de vrees: als je nu maar niet ziek wordt, je hebt veel te lang in die natte kleren rondgelopen! Om moeder nu gerust te stellen ging hij, na zich verschoond te hebben, toch maar naar bed. 's Morgens vroeg op geweest hij kon dus wel slapen. 8. RIJK BELOOND In de koele achterkamer zat Johans moeder voor de openstaande tuindeuren. De tuin en de weilanden daarachter lagen te blakeren in de zonnegloed. Hoe rustig was het rondom! En wat deed die rust haar goed! Er was een brief van Gonda gekomen, de eerste. Ze las het epistel voor de tweede maal. Het luidde: Bergen, Augustus 1934. Lieve Ouders en Broer! Yan Jo hebt u onze goede overkomst al vernomen, 't Was een fijne rit en terug heeft de jongeheer misschien nog meer genoten dan op de heenreis hij had toen 't woord alleen. En heeft hij toen nog mogen chaufferen? Wat zal hij daarover opsnijden! 't Is hier verrukkelijk in Bergen. Toen dokter was vertrokken, hebben we ons eerst heel rustig en knus geïnstalleerd, 't Villaatje is niet groot, maar gezellig! Daar hebt u geen idee van. Twee kamers en suite met ruime serre, 'n snoezig keukentje, hall en boven vier slaapkamer tjes. De onze.... Toos en ik hebben samen een slaapkamer .... vlak naast die van mevrouw. Dat is voor 't toezicht, begrijpt u! Of bever voor het toe-hoor, 's avonds, als we onder ons wolletje kruipen. Mina heeft een kleinere dito, ook erg leuk, hoor! En dan is er nog een in reserve voor mogelijke logé's. In de huiskamer staat een fijn radiotoestel. Als we bij regendagen eens thuis moeten blijven, kunnen we daar dus van genieten. Haast zou je naar regendagen verlangen. Maar neen, dat ook alweer niet. Wij zijn hier immers om van de schone natuur, van zee en bos en duin te profiteren! Over de zee, over bad- of zwemgelegenheid zal Jo al wel een schilderij in gloeiende kleuren hebben opgehangen. Maar de bossen zijn niet minder heerlijk! En er moet ook een mooie speeltuin zijn. Nu, voor een speeltuin ben ik nog net in de jaren! Nu heb ik nog niet eens gevraagd, hoe 't m'n moedertje gaat, of vader nog geen uitzicht op 'n vaste betrekking heeft en of Jo z'n zusje niet erg mist. Dat doe ik dan bij deze en eindig meteen, want mevrouw en Toos wachten me voor een korte avondwandeling, die ik meteen zal benutten om deze brief te posten. Dus.... dag allemaal! Een zoen van Uw liefhebbende Gonda. Mevrouw Heilman legde de brief op tafel. Johan had vol geestdrift gesproken over de zee, 't strand, de duinen, over baden en zwemmen. En nu deze brief. Ze kon zich het heerlijke van de rustige badplaats nu zo goed voorstellen.... het kind zou er, onder Gods zegen tenminste, geheel kunnen opfleuren. Ze hoorde gestommel op de trap.... Johan had z'n slaapje uit. „Ben je weer helemaal in orde?" vroeg zijn moeder en keek hem onderzoekend aan. „Wel ja, moes! Is er een brief van Gon?" „Ja, je mag hem wel lezen." Mug Kep hij 't schrijven door. „O, geen nieuws.... Heeft Koos de vissen al gebracht, Moe?" „Neen, ik heb Koos niet gezien. Maar vertel me nu eens, wat er precies is gebeurd." „O, we voeren achter de boerderij van Balders heen en toen zagen we, dat Anneke in 't water lag en... „En heb jij ze er toen uitgehaald? Je had zelf ook wel kunnen verdrinken!" ,,'t Was heel niet gevaarlijk, ze lag vlak aan de kant en daar was 't erg ondiep ik werd alleen wat vuil." „En ze leefde nog?" „Ja natuurlijk. Ze hebben gauw den dokter gehaald en vindt u nu goed, dat ik naar Koos ga om de vissen te halen?" „Maar als ze den dokter haalden, dan was 't toch zo heel natuurlijk niet, dat ze nog leefde?" „Neen, natuurlijk had ze wel wat water binnengekregen." „Johan, Johan! je praat maar van natuurlijk dit en natuur üjk dat.... het kind had best verdronken kunnen zijn.... je hebt nu gezien, hoe gauw men een ongeluk kan krijgen." Even flitste het door Johans gedachten, dat moeder er nu geheel naast was.... als ze tenminste op het bootjevaren doelde, wat vermoedelijk het geval was. Maar 't drong niet helder tot hem door, hij verlangde alleen maar weg te komen om z'n vissen te halen. Hij moest ze nog schoonmaken ook, een heel werkje! „Nu, ga dan maar." Juist, toen hij de deur uitging, kwam Koos al naar hem toe. „Ik heb de vissen al schoongemaakt, je mag ze allemaal hebben, want moeder had geen tijd ze te bakken," zei hij. „Dan hou jij ze maar een andere keer goed?" Koos vond 't best. „Blijf je nog wat?" „Geen tijd, jö! Vader bromde al, dat ik een uur te laat thuiskwam. Maar toen ik 't verteld had, zei hij: „Dan moet jij de vissen voor Johan maar schoonmaken, want die heeft nu al werk genoeg met z'n eigen." „Fijn, hoor! Nu, adjuus dan!" Koos af en Johan met de vissen naar binnen. „Kijk 'es, Moe! wat een hoop, hè! Wilt u ze bakken en eten we ze vanavond dan?" „Ja, dat is werkelijk de moeite wel waard. Heb jij die allemaal gevangen?" „Neen, samen!.... die heel grote heb ik er uitgehaald wat 'n kanjer, hè! Maar Koos z'n moeder had vandaag geen tijd, een andere keer krijgt hij dan de hele vangst." „Nu, jij bent alvast goed af kom maar met je vissen in de keuken, dan zal ik ze zouten." Gezouten, nog een scheutje azijn er over om de grondsmaak weg te nemen.... klaar! „Wil je ze nu even in de kelder zetten? Daar staan ze fris." Pas was dit gebeurd, of er werd gebeld. „Ga eens kijken, wie er is, Johan! Zeker weer een koopman. Niets nodig, hoor! Maar hier is een halve stuiver, als 't een arme venter is." En zuchtend ging mevrouw bij de kraan haar handen wassen. Ze zou zo gaarne de nood van de kleine kooplieden, die haar hun koopwaar aanboden, iets helpen lenigen door van ieder een kleinigheid te kopen. Er kwamen er echter zovelen, dat dit niet te doen was en zelf verkeerden ze ook in zorgelijke toestand! Ze hoorde, dat Johan iemand binnenliet geen venter dus.... maar wie kwam er dan? „Moeder, daar is Balders, die u wil spreken," kwam de jongen nu vertellen. „Ik kom Balders zal zeker komen vertellen, hoe 't met Anneke gaat. Dat vind ik aardig van hem." En haastig droogde ze haar handen, deed de keukenschort af en ging toen naar haar bezoeker. „Wel, Balders, dat is aardig van u, ons even te komen vertellen, hoe de kleine meid 't nu maakt. Ze is er toch goed afgekomen, hoop ik?" De boer was opgestaan en drukte de tengere hand, die mevrouw hem had toegestoken, zo krachtig in zijn grove vuist, dat de tranen haar in de ogen sprongen. „De Heere zij gedankt ja, 't gaat nu weer best met 't kind ze leit zo rustig in 't bedje en slaapt as 'n roos. De dokter zeit ook, dat er niks geen gevaar is." „Ik ben blij, dat te horen." „Ik zat bi t kind en docht, hoe heel aêrs 't had kunnen wezen.... ik docht: nu loop ik gauw efkes naar hie toe om jouw jongen te bedanken voor wat hij gedaan heeft." „Ja, hij heeft er mij iets van verteld een paar woorden maar zo zijn die jongens nu eenmaal en zijn natte plunje vertelde me trouwens genoeg. Maar zo iets zijn we van ons baasje wel gewoon, dat is niets bijzonders. U hadt daarvoor niet expres behoeven te komen." # „Wisse, mevrouw! dat was zoveel as mijn plicht, zeg ik. De Heere werkt door middels, mevrouw, en nu is jouw jongen 't middel geweest in Zijn hand om t kind te redden De dokter zeit 't zelfs hij heef Anneke subiet voorover geholden, toen hij ze uit de prut had gehaald toen raakte 't kind al dalijk water kwijt nee, maar, dat was ferm! 'k Ben heel blijd, dat hij er zelf ook goed van ontkomen is, zag ik." „Best hoor! Och, jongens hebben niet zo gauw hinder van een nat pak." „Daar hè-je schoon gelijk in.... en 't is warmig, ja, t is hette maar toch! Hij heef zolang in die kledderige kleer rond gelopen! Onze plicht waar t gewees, hem subiet te verdrogen, maar je begrijp, dat wij alleen aan ons meidje dachten." „Dat kan ik me levendig voorstellen. Wees echter, wat Johan betreft, gerust. Toen hij thuiskwam, heeft hij direct droge kleren aangetrokken en is een paar uurtjes gaan slapen.... hij is zo goed als t maar kan. „Erg blijd, dat te horen ik zou hem graag nog eens bedanken." „Dan zal ik hem roepen, als u dat beslist verlangt." „Doe me dat plezier, mevrouw!" Op de roep van zijn moeder kwam de jongen dadelijk binnen. Toen brak er een benauwd ogenblikje voor hem aan.... de boer drukte hem meer dan voelbaar de hand.... Maar dat maakte hem niet in de eerste plaats zo benauwd. Als Balders 't daarbij had gelaten! Maar dat deed hij niet, hij bedankte hem zo hartelijk, prees hem zo uitbundig, dat Johan er verlegen onder werd. En gek! Hij kon niets terugzeggen. Wel mompelde hij zo iets van: 't was maar een kleinigheid, wat hij gedaan had.... de boer hoorde 't niet eens. Maar nog meer verlegen werd hij, toen de boer zei: „En nu hadden ik en de vrouw er over gedacht, je een klein cadeau te geven.... De vrouw dacht: een mooi horloge. Maar ik zeg, we moeten hierin zeker gaan, dat we niewes geven, waar 't jong niet blijd mee is laat hem zeivers 't cadeau kopen. Daarom wou ik je dit maar geven.... gebruik 't naar je eigen zinnigheid." En meteen gaf hij den jongen een bankbiljet van vijftig gulden. Mevrouw Heilman en Johan keken den boer bijna verschrikt aan. „Maar dat is veel te erg, Balders!" riep mevrouw en ze maakte n beweging, alsof ze 't biljet terug wou geven. Johan, haast bevreesd het waardevolle papiertje aan te raken, had 't op de tafel gelegd. Hij stamelde: „Veel te I" erg! „Dat is het niet," zei de boer ernstig. „Naast God hebben we jou de redding van ons kind te danken en azze we noe goeie vrinden blieven zult, moe-je 't annemen.... 't Is je van harten gegund." Natuurlijk wilden ze den dankbaren man niet voor 't hoofd stoten en dus moest Johan het geld wel aannemen. En tenslotte vond hij 't nu toch ook wel heel fijn. Balders vertelde nog, hoe zijn vrouw meende, de deur van de keuken goed gesloten te hebben, toen ze naar de tuin ging om sla te halen. Dat was stellig niet t geval geweest en zo was het kind haar moeder nagelopen naar buiten, niet naar de voorzijde van 't huis, doch naar de waterkant. Lang bleef de boer niet praten, hij verlangde naar huis, waar 't werk wachtte. „Wat een hoop geld, hè moe! vijftig gulden! Wat zal vader straks staan kijken!" zei Johan, toen Balders vertrokken was. Ja, daar wachtten vader veel verrassingen bij zijn thuiskomst: 't verhaal van Anneke's redding, een heerlijke schotel gebakken vis, verslag van 't bezoek van Balders, de brief van Gonda, en.... het briefje van vijftig gulden! Het werd een feestmaal.... God had hen immers rijk gezegend! 9. 'T GAAT NIET GOED MET MOEDER Johan kon het werkloos zijn best uithouden. Of, beter gezegd, het drong niet tot hem door, dat hij deelde in het droevig lot van zoveel duizenden jonge mensen. Pas van school, beleefde hij het als een gewone vacantie, die, nu ja, wat langer zou duren dan gewoonlijk. Hij verveelde zich ook helemaal niet. Vader gaf hem voor elke dag een taak op: handelsrekenen, Frans en Duits. Dan behoefde de jongen niet ledig te gaan en daar hij graag en gemakkelijk leerde, vond hij dat vacantiewerk — zoals hij 't noemde — ook niets erg. 't Was op een Zondag. Het kerkgebouw was geheel bezet en toch was 't er niet al te warm, de deuren bleven open en de frisse lucht stroomde naar binnen. Een flinke regenbui had 's nachts alles heerlijk opgefrist.... nog dropen de bomen en parelden de regendroppels op de bladeren. Meneer Heilman en mevrouw zaten op hun gewone plaatsen, Johan in de vrije banken links tegenover zijn ouders. De dominee preekte over de tekst: Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven. Aandachtig zaten de mensen naar zijn bezielend woord te luisteren, de liefdevolle nodiging en de heerlijke belofte was die aandacht ook ten volle waard. Plotseling trof het Johan, toen hij onder de aanwezigen boer Balders zocht en hem dra ontdekte, hoe gebruind al die gezichten waren, stralend van gezondheid en kracht.... en hoe bleek zijn moeder was. Weer thuis uit de kerk, zei hij tegen zijn vader: „Wat ziet moeder toch bleek! Zij maakt zich stellig veel te druk." Vader zette zijn kopje koffie neer, keek z'n vrouw onderzoekend aan en er kwam een bezorgde trek op zijn gelaat. „Johan heeft gelijk, vrouw! je ziet er slechter uit dan een poos geleden. Maak je 't je niet te druk? Cato komt toch wel elke morgen?" „Ja, zeker, Cato komt elke morgen en dat ik een beetje afsteek bij de boeren, die wekenlang in de hete zon hebben gewerkt, is niet te verwonderen." Zo trachtte moeder zichzelf en de anderen gerust te stellen. Dat ze: weinig pleizier van Cato's hulp had, zei ze liever niet. Och, het was wel een goed meisje, maar ze was gewend aan 't huishouden van den burgemeester en daar ging alles zo heel anders dan bij haar. Ze wilde nu niet al te veel van die vrijwillige hulp eisen en deed het meeste werk zelf ten koste van haar gezondheid. De hoofdpijnen begonnen terug te komen en als ze nu 's middags een poosje ging rusten, was dat niet als voorbehoedmiddel, maar uit nooddwang. Klagen wilde ze niet, ze wilde zo gaarne sterk zijn en zich tegen haar zwakte verzetten. Als ze 't niet kon volhouden, zou Gonda haar vacantie-uitstapje moeten afbreken en.... de dokter had immers gezegd, dat 't zo goed voor 't kind was! Ze was nu pas ruim een week weg o, drie weken moest ze 't nog vol kunnen houden! Als Gonda weer thuis was, zou ze wel wat meer rust nemen. „Vader! ik weet wat!" zei Johan. „Morgen zal ik met het kippenhok beginnen.... mag ik dan voor 't geld, dat ik van Balders kreeg, een toom beste kippen kopen? Dan kan moeder elke dag een paar eieren krijgen, hè?" „Ik ben bang, dat moeder dan nog lang op die eieren zal moeten wachten," zei vader. „Een kippenhok heb je maar zo niet klaar!" „Misschien wil Koos me wel helpen." „En die is nu al veertien dagen bij 't vak, die kent het dus wel," lachte vader. „Maar we praten er morgen wel verder over.... de zaak is te belangrijk om zo maar opeens een besluit te nemen. Ik vind 't wel heel mooi, dat je dit voor moeder wilt doen, maar denk er aan, dat kippen goed verzorgd moeten worden.... en als je hier 't geld aan uitgeeft, kun je het niet voor iets anders besteden, dat je misschien toch ook graag zou hebben." Johan praatte dus niet verder over z'n plannen, maar dat zijn gedachten door de aanstaande kippenhouderij geheel in beslag genomen werden, bleek 's nachts wel. Hij droomde er van. Zou 't een toekomstdroom zijn? In die droom dan had hij een hoop kippen en 't hele priëel was een grote verzameling van legnesten, enorm grote en heel kleine, zo klein soms, dat een kolibri er zich nauwelijks in kon ronddraaien. Hoe langer hij keek, des te meer nesten ontdekte hij.... ze zaten zelfs tegen de zoldering geplakt, alsof 't zwaluwnesten waren.... En in ieder nest vond hij een hoop eieren, eieren van allerlei kleur: rode, groene, blauwe, paarse, gele — . Ook van zeer verschillende grootte.... er waren kolibri-eieren, zo groot als een groene erwt, <=r waren ook ganzen-eieren van enorme afmetingen.... Moeder stond achter hem en nam de buit in ontvangst .... de grote wasmand was al voor meer dan de helft gevuld en nog waren alle nesten niet leeg Zo sterk had hij gedroomd, dat hij bij 't wakker worden naar de wasmand rondkeek.... waar zou moeder ze gezet hebben? En aan wien moest hij nu al die eieren verkopen? Hè, wat was er een ontzettende hoop.... Maar nu werd hij helderder wakker.... kippen, nesten en eieren met wasmand en al vervaagden voor zijn geest.... de zon scheen ver in de kamer en het frisse water in de waskom deed de laatste droom-begoocheling verdwijnen.... Hij had nog geen kippen, geen eieren, geen hok! Doch 't zou er dan toch van komen.... dat was een troost! 's Avonds ging vader met hem overleggen. „Je moet nu goed bedenken, dat je geen vacantie hebt," zei vader. „Het beste is dus, dat je geregeld aan 't werk gaat. Dat is in de eerste plaats in de allereerste plaats je lessen bijhouden, dan kan ik je 's avonds overhoren. En dan wil je kippen gaan houden.... dat komt in de allerlaatste plaats. Denk er vooral om, dat die lief- hebberij geld kost.... meestal. En geld kunnen we niet missen, dat begrijp je wel." Johan keek vreemd op. „Van 't geld, dat ik van boer Balders gekregen heb. „Zeker, daarvoor kun je wel kippen kopen. Dan heb je die eieren, maar ze moeten ook eten!" „En ze leggen toch eieren!" „Maar niet als in je droom, hoor!" Johan lachte.... als dat ook zo was! „Je moet ze 't hele jaar voeren en ze leggen slechts een deel van 't jaar. Koop je bijvoorbeeld kippen voor twee gulden 't stuk, dan zijn die na een jaar misschien niet meer dan twee kwartjes waard. Die vijftig gulden zullen op die manier gauw verdwenen zijn." Johan was bitter teleurgesteld. „Dus mag ik geen kippen kopen?" zei hij en 't schreien stond hem nader dan het lachen. „Dat zeg ik niet, ik wilde je alleen waarschuwen voor het bouwen van luchtkastelen. Ik vind het integendeel goed, dat je, behalve je lessen, ook nog andere bezigheid krijgt. Dat mag echter — ik zeg het nog eens — geen geld kosten niet alleen, maar moet zo mogelijk winst afwerpen. Natuurlijk komen er eerst uitgaven, de kost gaat altijd voor de baat uit, maar na een zekere tijd moeten er voldoende inkomsten tegenover staan. Ik vind dat een mooie gelegenheid om je de eerste beginselen van de boekhouding te leren. En als je boek houdt, weet je meteen, of het bedrijf winst afwerpt." En zo begon Johan dan kippen te houden. Vader hielp hem bij 't in orde brengen van 't priëel, dat voor nachtverblijf moest dienen en van de ren. Den timmerman hadden ze alleen maar nodig voor 't maken van valnesten; ook leverde deze wat hout, spijkers en een paar andere kleinigheden. Een paar dagen later arriveerden de kippen.... twaalf mooie leghorns en dito haan. Johan kon er dertig gulden voor dokken. „O, zeg! veel te duur, hoor! Bij Rijmers had je ze veel goedkoper gekregen," zei Koos, die bij de aflevering tegenwoordig was. „Nu heb je nog een buitenkansje," zei vader, toen hij op zekere dag uit de stad thuiskwam. Het kantoor, waar hij voor een klerk, die ziekteverlof had, was ingevallen, hoorde bij een grote fabriek van veevoeder en 't personeel van fabriek en kantoor kreeg, desverlangd, de producten tegen inkoopsprijs. „Je kunt de kippen dus goedkoop voederen, alleen moet je telkens een grote voorraad ineens opdoen." Dit kwam echter zo voordelig uit, dat Johan 't graag deed. Hoekert bracht de volgende dag het bestelde al, maar de nota, die hij meteen presenteerde, vorderde het gehele restant van Johans bedrijfskapitaal. Maar.... 't hoenderpark was nu ook in werking en dat vader verstandig had gedaan zulke dure kippen te kopen, bleek al spoedig. Zodra de dieren wat gewend waren, begonnen ze te leggen.... te leggen, dat Johans droom haast in vervulling ging. — er kwamen vaak twaalf eieren per dag. Ondertussen leerde Johan spelenderwijze met zijn cahiers voor Dagboek, Credit, Debet enz. omgaan. Twee weken, nadat de kippen gekomen waren, kon hij den winkelier vijftig eieren brengen, waarvoor de man hem een blinkende gulden betaalde. Dat -was haast een feestdag en dit blijde feit moest Gonda natuurlijk dadelijk vernemen. 't Was maar jammer, dat hij in diezelfde brief niet veel goeds omtrent de toestand van zijn moeder kon schrijven. „Moeder gebruikt nu elke dag twee eieren van de kippen, ik hoop, dat ze er flink sterk door wordt," schreef hij en Gonda moest het verdere maar raden. Een week voor Gonda's afgesproken terugkeer kon mevrouw op een morgen niet opstaan vanwege hevige hoofdpijn. „Misschien is 't het beste, dat Gonda thuiskomt, ik ga dat met den dokter overleggen," zei meneer Heilman. Maar dat wilde mevrouw niet hebben, 't Was nu nog om een weekje te doen, 't zou voor mevrouw Vreekamp en Toos ook niet prettig zijn en Gon genoot zoveel! Zij zou zich wel heel rustig houden, Cato moest 't dan alleen maar klaarspelen die dag.... misschien kon ze overdag wel eens lekker slapen, dan ging de hoofdpijn wel over.... En meneer Heilman liet zich overhalen.... 't zou misschien wel overgaan! Toch ging hij met een bezorgd hart naar zijn kantoor. Johans eerste morgenwerk was: reinigingsdienst! Dat was wel geen fraai werk, maar daar moest toch terdege de hand aan worden gehouden als zijn kippen vrij van ongedierte zouden blijven. De verkregen mest moest op een achteraf-plekje in de tuin droog bewaard worden. ... in 't voorjaar kon die uitstekend in de moestuin gebruikt worden. Was Johan vroeg de kippen waren het nog meer. Enkele hennen verlangden uit de legnesten gelaten te worden. Dat betekende: eieren rapen en 't cijfer op de poot van de legsters noteren. Zijn kippen waren n.1. alle geringd; zo kon hij er achter komen, welke dieren de meeste eieren legden. Verbazend! wat had nummer 9 een groot ei in 't nest gedeponeerd! Dat woog stellig wel tachtig gram. Zou hij 't moeder laten zien? Maar neen, die sliep zeker. Dus bracht hij de eieren maar naar de kelder. Toen hij weer uit die onderwereld opdook, hoorde hij, dat de post iets in de bus wierp. Even kijken! Ha! daar was een brief van Gonda! Voor nog zoveel zou hij niet hebben erkend, dat hij sterk naar de terugkomst van zijn zusje verlangde, maar toch was dit zo. Hij had haar ook al tweemaal geschreven en briefschrijven was anders een kruis voor hem. Wat voor nieuws zou Gon nu hebben ? Jammer, dat hij met 't openen van de brief moest wachten tot moeder wakker was. „Weet je ook, of moeder slaapt?" vroeg hij Cato, die in de keuken bezig was peentjes te schrappen. „Ik denk het wel, 't is zo stil boven. Maar op 'tzelfde ogenblik klopte mevrouw, ten teken dat ze iets nodig had. Cato stond op.... „Zal ik maar even gaan kijken?" stelde Johan voor. „Er is een brief van Gonda, dan kan ik die meteen bren- 9» gen. „Ja, dat is goed, mijn handen zijn zo vuil van t schrap- 99 pen. Vlug en zachtjes ging Johan naar boven en tikte aan de deur. „Ja!" klonk moeders stem mat. „Hoe gaat 't, moe.... lekker geslapen ?" „Alleen nog maar even gedommeld.... wil je 't gordijn even neerlaten? 't Licht hindert me zo." „Er is een brief van Gon, zal ik die voorlezen?" vroeg de jongen, terwijl hij geruisloos 't gordijn neerliet. „Doe dat maar." Johan las: Bergen, 13 Augustus 1934. Lieve Ouders! beste Johnnie! Ik schrijf u ditmaal een heel kort briefje. Er is wat verandering in 't vacantie-programma gekomen. Mevrouw kreeg zopas een brief van een jeugdvriendin uit Den Haag, die de volgende week met haar man naar Indië vertrekt. Die dame wilde zo graag, dat ze deze vijf laatste dagen bij haar kwam logeren en mevrouw kon die uitnodiging niet afslaan. „Alleen vind ik *t voor jou zo akelig, Gon!" zei mevrouw. „Je had je op een verblijf van vier weken ingesteld en nu stuurt dit alles in de war. Voor Toos d'r Duits is 't ook jammer, want ik geloof, dat ze reuze vorderingen maakt." Begrijpt u eens, Toos zou vorderingen maken, omdat ik elke dag een uurtje Duits met haar doe! Dat pluimpje heb ik heus niet verdiend, hoor! Maar ik weet wel, hoe 't komt.... Toos heeft 'n antipathie tegen den Duitsen leraar en ja, dan werkt men niet met pleizier. Ik heb tegen mevrouw gezegd, dat ik hier wel vreselijk veel genoot in ons prachtige Bergen, maar dat ik toch graag naar huis ging, omdat ik zelfverwijt voelde Ik leid hier toch een weeldeleventje en mijn lief moederke zit ondertussen thuis te tobben. Maar nu moet ik u iets opbiechten, waar ik erg tegen opzie, 'k Hoop, dat u er niet boos om zijn zult, want anders durf ik niet thuis te komen. Dit is het: Mijn zomerhoed dateert van 't vorige jaar, zo u weet en daar we hier toch meestal hoedloos zijn, dacht ik: Kom, 'k zal eens proberen, dat oude meubel een nieuw fatsoen te geven. In Alkmaar kocht ik een snoezig lint en gesp en na een uurtje tobben was de metamorphose tot stand gekomen. Sindsdien verklaarden mevrouw en Toos me voor een genie en kijkt de hele oudere badgasten-collectie het woord is een vinding van Toos.... bewonderend naar m'n hoofddeksel. Zo scheiden we dan bij leven en welzijn overmorgen van Bergens blonde duinen, van zijn kerk-ruïne, z'n Russisch graf, zijn vredige badkapel elke Zondag haast geheel bezet.... en, last not least.... van z'n heerlijke zee! Nu zou ik een kort briefje schrijven en daar pen ik waarlijk nog vier zijdjes vol. Tegelijk met deze brief schrijft mevrouw aan den dokter, zodat die 't grote nieuws tegelijk met u verneemt. Mientje gaat een dag later. Ik reis dan met mevrouw en Toos tot Den Haag en dan het laatste stuk alleen. Mevrouw is nog niet besloten hoe laat we zullen vertrekken, maar dat zal ik u per draad melden. Dus niet schrikken, als 't telegram komt, moederke! Veel liefs allemaal van uw Gonda. Mevrouw Heilman zuchtte. Johan hoorde die zucht.... zou moeder *t.... Maar neen! ze keek zo blij, alsof ze een groot geluk had gehad, blijdschap blonk er in de blik, waarmee ze den jongen aankeek. Ze zuchtte zoals iemand het doet, die een zware last van z'n schouders kan wentelen. „Is u er blij om, moeder?" vroeg hij en spontaan voegde hij er bij: „Ik ook!" „Ja, dat is goede medicijn," zei mevrouw en in stilte vouwde ze even de handen en fluisterde: „Ik dank U, o Heere!" „Heeft u nog iets nodig, moe?" „Voorlopig niet, zo ja, dan klop ik wel ik denk, dat ik nu wel een poosje zal kunnen slapen." Zachtjes ging Johan naar beneden. „Overmorgen komt Gon weer thuis," zei hij tegen Cato. „Zo.... nu, ik denk, dat mevrouw dan wel weer gauw beter zal zijn.... ze is onwennig," verklaarde het meisje. „Ik denk 't ook," stemde Johan toe. 10. EEN LICHTSTRAALTJE Juist op tijd thuisgekomen, Gonda!" was 't oordeel van den dokter, toen deze de patiënt nauwkeurig had onderzocht. „Moeder moet alleen maar rust nemen medicijnen zijn niet nodig, alleen rust en goed eten." Dat klonk nogal geruststellend en voor Gonda was 't prettig, dat Cato nog een week bleef om haar te helpen. Johan had 't druk met zijn kippen en zijn lessen. Meneer Heilman was weer zonder betrekking en benutte zijn werkloos zijn door zijn jongen te helpen. Zodoende maakte Johan aardig vordering in de aller- eerste beginselen van boekhouden. Dat vond hij fijn, maar nog fijner vond hij 't, dat de kippen al gauw een batig saldo leverden, dat nog groter werd, toen hij den winkelier geen eieren meer kon verkopen, omdat de mensen ze graag zelf kwamen halen en voor eieren van vastzittende kippen graag de volle marktprijs betaalden. De kippen deden trouw hun best, ze legden buitengewoon goed. Moeder gebruikte elke dag twee eieren, de anderen één. „Die kosten ons lekker niets," zei Johan en zo was 't werkelijk. En Gonda deed met veel ijver haar werk in huis, ze werd moeders rechterhand. De studie had ze geheel opgegeven; als ze een ledig uurtje had, maakte ze liefst keurige handwerkjes. „Wat doe je toch met al die rommel?" vroeg Johan eens, toen hij een boek van Gonda kwam lenen en de gehele verzameling op tafel uitgestald zag. Er was een enorme voorraad: het meisje had altijd veel liefhebberij voor dit werk gehad en verscheidene busreisjes naar de stad er mee gevuld; 't was dus de oogst van een paar jaren. „Wat doe je met die rommel?" had Johan gevraagd. „Gaat jou niets aan!" gaf ze wat al te scherp terug. Ze was vlug en handig, maar een beetje slordig. Dat Johan daar aanmerking op maakte kon ze niet verdragen, juist omdat ze wist, dat hij gelijk had. „Dat je rommel maakt, gaat me werkelijk niets aan, ik kom alleen je Duitse grammatica lenen voor mijn part maak je nog groter rommel." Gonda wierp hem 't gevraagde boek toe „En schiet nu maar gauw op, asjeblieft," was haar zusterlijke vermaning. Ze had 't ook zo moeilijk vandaag Magda en Toos waren weer voor 't eerst na de vacantie naar school gegaan zij had ze vanmorgen bespied, toen de bus voorbijkwam. Ze hadden gekeken en gewuifd Gonda had zich niet durven vertonen! Gelukkige kinderen! Zij mochten leren en studeren zoveel ze wilden en zij, Gonda, die zo graag wilde leren, die kon zeggen, dat het haar lust en haar leven was, zij juist moest de studie opgeven!.... Waarom maakte de Heere nu niet, dat zij ook haar talenten kon gebruiken! Iedereen zei toch, dat ze aanleg had Johan ook en die zou wel nooit dokter worden, als de Heere niet zorgde, dat vader spoedig weer een betrekking kreeg. Gonda gevoelde, dat ze nog lang niet over haar verdriet heen was.... Nu dit weer met Johan! Die nare jongen ook! Kon zij 't helpen, dat ze te weinig zin voor orde had en graag rommelde? Graag? Neen, dat toch ook niet. Eigenlijk zou 't veel prettiger zijn, als ze haar kamertje, boekenkast, handwerkdoos, enz. keurig in orde had. Maar ze zag er haast geen kans toe, vooral nu niet, nu ze 't zo druk had.... Zou Johan nog boos zijn?.... Ja, nu gevoelde ze er wel wat spijt over, hem zo afgesnauwd te hebben. Maar alles was ook zo akelig vandaag Ze had kiespijn, ze zag haar vriendinnen naar school gaan, ze zag er geen kans toe haar zaakjes netjes opgeruimd te houden, alles, alles liep verkeerd.... En de anders zo flinke Gonda vergoot bittere tranen! Opeens hief ze luisterend 't hoofd op Hoor! moeder zong: Beveel gerust uw wegen, Al wat u 't harte deert, Der trouwe hoede en zegen Van Hem, die 't al regeert. Die wolken, lucht en winden Wijst spoor en loop en baan, Zal ook wel wegen vinden, Waarlangs uw voet kan gaan. Schep moed! zeg aan uw smarte En zorgen goede nacht! Laat varen, wat uw harte In onrust heeft gebracht. Gij wilt toch niet regeren Als een, die alles weet? God blijft, als Heer der Heeren, Met 't hoogst gezag bekleed. 't Was haar, alsof ze antwoord kreeg op haar bittere klacht. Ja, zij had vergeten, dat in 's Heeren hand ook haar lot besloten was, Hij regeert alles, ook het leven van een schoolmeisje.... Toen moeder ook het laatste couplet zong, neuriede ze zachtjes mee: Hoor onze smeekgebeden! Heer, red uit alle nood! Sterk onze wankle schreden En leer ons tot de dood Op uwe hoede en zegen Vertrouwen, vroom van zin; Zo voeren onze wegen Gewis ten hemel in! Nu bekeek ze die rommel met wat ander oog. Johan had wel een beetje gelijk er was een grote hoop keurig mooie dingetjes: kleedjes, tasjes, kussens, schoorsteenlopers, spreitjes, kraagjes.... kunstig en fijn, maar in een jongensoog allemaal.... prullaria! Wat moest ze er mee doen? Bewaren? Maar eer 't antiek kon zijn, zou de tand des tijds 't wel vernietigd hebben! „Laat ik nu eerst maar eens proberen, of ik netjes kan worden," overlegde ze en begon aan 't grote werk. Een paar maanden geleden bijna had ze haar boekenkastje opgeruimd en dat zag er nog draaglijk uit. Nu haar handwerken! Wat een leuk patroon lag daar! O ja, dat had ze verleden jaar nog in Utrecht gekocht, maar 't was zo moeilijk, dat ze er niet aan had durven beginnen. 't Leek toch een uniek werkje.... aandachtiger bekeek ze het ,Nu zie 'k er kans toe!" riep ze en vijf minuten later was ze er aan begonnen.... 't ging! 't ging! Toen ze een uurtje later naar beneden kwam, kon ze haar moeder vol verrukking haar succes laten zien.... haar kiespijn had ze er zelfs door vergeten. Johan zat bij de tafel te rekenen. Ze gaf hem een tik op zijn bol.... haar manier om te vertellen, dat ze spijt had van haar snauwen zoeven. Toen hield ze het nieuwe werkstuk voor zijn neus en zei lachend: „Ook een stukje rommel! vind je 't niet mooi, kippenboer? of kippen- broer?" ,,'k Zou die rommel maar verkopen.... als iemand er tenminste geld voor geeft," bromde de kippenbroer. „'t Wordt prachtig!" prees moeder en toen ging ze voort: „Wat hij" op Johan doelend.... „daar zegt, is misschien nog zo dom niet " ,,'k Ben niet dom!" bromde de broer dreigend. je kon je mooiste dingen best verkopen, denk ik." „Wie zou ze willen kopen!" „Ja, dan zou je naar een dameszaak in de stad moeten gaan." „Dat zou 'k zo gek vinden!" „Ja, ik zei 't maar zo; maar je hebt wel heel mooie dingen." Er werd verder niet over gesproken. Gewoonlijk gaat het kopen een meisje ook gemakkelijker af dan het verkopen. Bij 't avondeten vroeg moeder: „Wil je suiker op je brood, Gonda?" „Dank u, moeder! liever niet, 'k heb wat kiespijn." „Gaat wel weer over," troostte Johan. „Zeker, als ik 'm laat trekken!" „Laten vullen helpt misschien ook," zei vader. Maar 't was niet zo erg, dat dit dadelijk gebeuren moest. Een holle kies geeft z'n kwellingen echter niet zo heel gauw op.... eigenlijk doet ze dit nooit, Gonda bleef tenminste kiespijn voelen. Een paar dagen later zat ze dan ook in de autobus, om den tandarts in de stad te vragen, haar van de kies of minstens van z'n holligheid af te helpen. Behalve zij zat er slechts één reizigster in de bus. Ze meende die dame wel vaker gezien te hebben. De dame begon een praatje, eerst over 't weer natuurlijk. Toen over 't landschap en zonder de minste over- gang viel ze plotseling uit: „Wat heeft u een prachtig hoedje op!" Gonda keek haar eens aan, alsof ze zeggen wilde: je bent me een raartje, hoor! Maar heel netjes en onverschillig bracht ze er uit: „Vindt u?" „Ja, kind!" antwoordde de dame op vertrouwelijke toon, „je zult mijn opmerking misschien wat vreemd vinden, maar mijn vak is dameshoeden en daar stel ik dus veel belang in. Ik heb ook dadelijk gezien, dat die hoed niet bij mij gekocht is." „Daar heeft u gelijk in, want 'k heb hem zelf gemaakt, of liever veranderd," gaf Gonda in een overmoedige bui ten antwoord. Die dame deed ook zo gek, vond ze. Een vreemde, die opmerkingen maakte over 'n ander z'n hoed.... Maar ja, als 't haar vak was! „Zo, hebt u die zelf vermaakt!" antwoordde de dame bedachtzaam en ze wierp een onderzoekende blik op Gonda. „Dan moet ik zeggen, dat u een goede smaak hebt. Zo iemand als u zou ik wel graag op mijn atelier hebben. Houdt u ook van handwerken?" Met deze vraag had ze Gonda in haar zwak getast, zodat ze wat toeschietelijker werd en al pratende was ze in de stad eer ze 't wist. „Kom u nu straks een kopje koffie bij me drinken, ik zou nog graag wat meer met u babbelen." „Ik weet niet, of...." „O, die tandarts houdt u niet zo lang en mijn zaak is twee huizen verder, Maison Alice Yere u zult het wel kennen." Dat was zo. Met een geplombeerde kies en nog een uurtje tijd voor de bus terugreed, stapte Gon een poos later Maison Alice Yere binnen. De eigenares ontving baar zeer vriendelijk en spoedig zaten ze, als twee oude vriendinnen haast, heel vertrouwelijk te praten. Gonda had er geen spijt van, dat ze toch maar was gegaan. ... een heerlijk kopje koffie, daar was ze dol op en mevrouw presenteerde er zelfs gebak bij. Mevrouw Yere bleek een beschaafde dame te zijn en ze toonde zich nu aan Gonda van haar beste zijde. Dat ze haar meteen handig uithoorde bemerkte het meisje niet. Toen ze eindelijk opstond, de bus moest over een vijl minuten afrijden, zei de dame: „Kind, je bevalt me en ik geloof, dat ik je een gunstig voorstel kan doen. Je moest bij mij op 't atelier komen! Een mijner employees is gister getrouwd, zodat ik een paar handen te kort kom. En 't moeten handen zijn, die door een goede smaak bestuurd worden.... Wat zeg je van mijn voorstel?" Ja, wat zou Gonda zeggen! „Ik geloof wel, dat ik 't leuk werk zou vinden," antwoordde ze, „maar ik moet er eerst met mijn ouders over spreken." „Natuurlijk moet je dat doen, kindlief! Ik hoop ten zeerste, dat ze je verlof zullen geven. Als ik me niet in je bedrieg.... en ik doorzie de mensen gewoonlijk nogal gauw vind je hier een passende bezigheid Maar nu moet ik je nog over 't salaris inlichten. Dat is dan.... het eerste halfjaar zes gulden per week en daarna, bij gebleken geschiktheid, tien. Overwerk thuis beloond naar de maatstaf van dertig cent per uur. Zou je daar genoegen mee kunnen nemen?" Gonda haastte zich te antwoorden, dat ze daar genoegen mee kon nemen Eigenlijk had ze er niet eens goed naar geluisterd, zozeer was ze door 't voorstel verrast. Hoe zat 't nu ook weer? Zes gulden of was 't vijf? per week.... neen, 't was toch zes! Later dertig.... maar neen, dat was onmogelijk! Ja, ja, men verdiende tegenwoordig zo maar dertig gulden per week! Ha, nu wist ze 't! Per week zou ze na.... een jaar.... of een half- jaar, doet er op 't ogenblik minder toe.... tien gulden krijgen en overwerk thuis gaf dertig cent per uur. Overwerk! 't was er dus ook wel eens heel druk! Maar waarover maakte ze zich toch druk! Er kon immers niets van komen! Moeder kon haar eenvoudig niet missen. Ze had er anders best zin in.... en die mevrouw scheen erg op haar gesteld! Een vriendelijk mens wel! En ook iemand, die gewoon was met net publiek om te gaan! Morgen zou ze schrijven, ja.... of neen. 't Zou „neen" zijn natuurlijk. Eigenlijk dom van haar, dat ze 't aanbod maar niet direct rondweg afgeslagen had. Waar was 't goed voor er een nacht over te slapen en een hele, lange herfstavond over te piekeren! Vijf gulden per week.... neen, zes waren 't later tien! Toch een mooie betrekking.... en die dame had gezegd, dat ze talent had. Dat was een mooi ding! En daar kon die mevrouw zeker goed over oordelen, dat was echt haar mening, anders had ze wel een meisje uit de stad gevraagd voor de betrekking.... daar had ze stellig liefhebsters in overvloed kunnen krijgen. Zo overleggend, ondanks alles nog in tweestrijd, kwam ze thuis. „Heerlijk, dat je tijdig terug bent, kind! Je kunt me nu nog prachtig wat helpen met 't middageten. Wil je de andijvie snijden?" Ja, moeders gehele wezen fleurde op, toen ze Gonda weer bij zich had. „Ik ben dus zo'n beetje onmisbaar!" schertste Gonda maar er klonk ernst door de scherts heen. „Ja, hoor! dat ben je. Je kunt je niet voorstellen hoe blij ik was, toen je — een veertien dagen geleden — schreef, dat je een week eerder thuiskwam dan de afspraak was Ik heb er den Heere in stilte voor gedankt en van dat ogenblik nam ik in beterschap toe." „O, moederke, maak me niet ijdel!" ,,'t Is eenvoudig de waarheid," hield moeder vol. „En nu had ik nog wel een stille hoop, dat u me best missen kon!" „Dat weet je wel beter, kind! En wat wou je dan?" Toen vertelde Gonda haar ontmoeting. „Maison Alice Yere!.... een heel goede zaak, alleen maar heel deftig en heel duur ook," zei mevrouw Heilman nadenkend. Als Gonda daar geplaatst kon worden. ... ze scheen veel aanleg te hebben voor 't modistevak. Maar 't kon eenvoudig niet Gonda kon niet gemist worden. ,,'k Ben er beslist tegen," verklaarde meneer Heilman, toen zijn vrouw de zaak met hem besprak. „ t Kon voor Gonda anders een heerlijke vergoeding zijn voor de studie, die ze moest opgeven. Ik ken die zaak.... eerste klas, hoor! Als hier nu eens haar roeping lag?" Maar meneer schudde 't hoofd. „Al is die zaak nog zo degelijk, al heeft Gonda er nog zoveel zin in, al is 't nog zo nodig, dat er geld verdiend wordt 't is onmogelijk, want je zou er zelf het loodje bij leggen, vrouw!" Tegen die argumenten viel niet veel in te brengen en er werd bepaald, dat Gonda een beleefd briefje zou schrijven om voor de betrekking te bedanken. Met loden schoenen trok ze naar boven. Al had ze vooruit geweten, dat dit er van komen moest, het kostte haar toch veel. Wat meer was.... Gonda, gewoonlijk zo vaardig met de pen, kon nu niet een draaglijk epistel van een half blaadje vol krijgen. Knorrig wierp ze de pen neer.... dan vanavond maar schrijven, als ze in betere stemming was! Een handwerkje dan? 't Nieuwe kleedje? Neen, ze moest nu geheel er uit zijn, weg uit alle beslommeringen.... ze ging lezen! Haar keuze was spoedig gedaan en al dadelijk had 't boek haar te pakken.... Intussen kregen vader en moeder bezoek van Antje. „Zo, dat vind ik aardig, dat je nog eens komt aanlopen!" zei mevrouw. „En hoe gaat 't met je? Je bent nu haast al twee maanden weg en 't is me net, of je nog bij ons behoort." „Was 't maar waar, mevrouw!" zei Antje en zuchtte diep. „Wat bedoel je?" „Dat ik er zo'n grote spijt van heb bij Krenker te zijn gekomen. Het begon al de eerste week.... de baas zei, dat ik hem erg tegenviel, ik was voor de winkel heel niet geschikt, zodat ik eerst niet meer dan een rijksdaalder kreeg.... als 't beter ging zou 't vier gulden worden. En dan de behandeling! Mevrouw heeft nooit over me geklaagd, maar bij den bakker kan ik geen goed doen en.... vanmorgen verweet hij me, dat ik.... niet eerlijk was en dat ik snoepte!" En tot haar grote schrik zag mevrouw de vroeger zo vrolijke Antje in tranen uitbarsten. „Dat is niet waar, daar zijn we van overtuigd," zei meneer Heilman, die Antje kende als een door en door eerlijk meisje. „Wat je prestaties als winkelbediende betreft, daar kan ik natuurlijk niet over oordelen, maar wij waren altijd zeer tevreden over je." „En we moesten ook altijd tevreden wezen met oudbakken brood, dat hij moeder verkocht, daar mochten we nooit iets van zeggen voor ons was 't goed genoeg, zei hij.... En nu is vader naar hem toegegaan om te zeggen, dat ik niet weer terugkwam...." „En wat zei Krenker?" „De juffrouw wou me wel houden en die wilde me ook wel vier gulden geven, maar de bakker begon op te spelen... ik moest maar hoe eer hoe liever ophoepelen," zei hij. „Je bent er dus voorgoed vandaan?" „Ja, mevrouw! en moeder zei, ik moest maar vragen, of ik niet weer bij u kon komen, desnoods voor twee gulden per week." Mevrouw Heilman keek verrast op. Ze bedacht opeens, dat Gonda in dat geval de aangeboden betrekking kon aannemen en zelf had ze dan weer een goede hulp. Ze keek meneer eens aan en zag aan zijn gezicht, dat hij dezelfde gedachten had. „Weet je wat, Antje!" zei ze met een blik van verstandhouding naar haar man, „we zullen er nog even over moeten denken.... kom vanavond nog eens terug, hè! dan hoor je wel wat we besloten hebben." „Asjeblieft, mevrouw, asjeblieft, meneer!" zei Antje en nam afscheid. Haar verzoek was tenminste niet kortweg afgewezen.... er was hoop! De volgende morgen trad ze weer in haar vroegere dienst.... en Gonda nam de betrekking aan in Maison Alice Yere. 11. NIEUWE ELLENDE De dagen gingen voorbij ze rekten zich tot weken, tot maanden.... Meneer Heilman had nog steeds niets gevonden, zelfs geen tijdelijke betrekking. Evenmin iets voor Johan. De jongen had z'n konijnen in December verkocht en op aanraden van zijn vader voor dat geld een broedmachine voor honderd eieren aangeschaft, met een kunstmoeder voor honderd kuikens. In Mei kwam 't eerste broedsel uit en zes weken later had hij acht en veertig jonge hennen, waarvan hij de helft tegen goede prijs aan Balders verkocht, terwijl hij voor de mooiste haantjes eveneens aardig geld maakte. Er moest nu nog een groot stuk van de tuin voor ren worden ingericht en er werd een tweede nachthok gebouwd. De zorg voor zijn pluimvee en de lessen gaven hem veel werk en in stilte hoopte hij, dat er van 't kantoorbaantje maar niets komen zou. 't Ging zo immers ook al goed met de kippen verdiende hij al een beetje geld, hij leerde boekhouden en vader zei, dat hij aardig vooruit kwam.... en de kantoorkrukken lokten hem nu evenmin als toen hij pas van school kwam. O, als hij toch nog eens voor dokter zou kunnen studeren, wat zou dat fijn zijn! Bijvoorbeeld, als hij eens duizend kippen had en al die kippen legden net zo goed als die hij nu had.... Ach neen! dan zou 't ook nog niet kunnen.... en duizend kippen dan mocht de tuin wel tien keer zo groot zijn! Maar toch!! Gonda verdiende op 't atelier van Maison Alice Yere aardig geld en werkte er met veel genoegen en tot volle tevredenheid van de eigenares. 't Was Zaterdagmiddag, 't bep tegen een uur. Mevrouw liet de meisjes gaan, 's namiddags werd er niet gewerkt. „Juffrouw Heilman," zei ze.... nu Gonda bediende was mevrouw sprak altijd van haar employe's.... hield ze er niet van de meisjes vertrouwelijk bij de voornaam te noemen, „juffrouw Heilman, je moest deze beide hoeden mee naar huis nemen; je weet er alles van.... de bruidssluiers en verder toebehoren is in de dozen ge¬ pakt. ... ze moeten Maandagmorgen klaar zijn." Gonda keek mevrouw verwonderd aan. Had ze 't goed gehoord? „Bedoelt u* dat ik ze Maandagmorgen geheel klaar moet hebben?" „Precies, dat zei ik en wat ik zeg bedoel ik ook." „Maar dat gaat niet, mevrouw!" „Het moet," zei mevrouw Yere geprikkeld en ze liet haar blik vernietigend koel op 't meisje rusten. En spottend ging ze voort: „Ik begrijp niet, waarom 't niet zou kunnen; je hebt bijna anderhalve dag om er aan te werken." „Toch alleen maar deze Zaterdagmiddag, mevrouw!" „Dan moet je voor deze keer je Zondag er maar eens aan geven. Freule Marzal rekent er op ze Maandag in ontvangst te nemen en jij kunt dit werk alleen tot een goed einde brengen, 't Is misschien wel wat vervelend voor je, een vrije dag te moeten missen, maar dan bedenk je maar, dat 't geld de arbeid verzoet." „Maar 's Zondags werk ik nooit, mevrouw!" „Dan doe je 't deze keer eens wel dat geeft wat afwisseling. ..." „Maar 't is Zondag, mevrouw, dan werkt men toch niet! „Geen mens, die 't je verbiedt of is je vader misschien zo nauwgezet?" „Ja, vader zou 't ook niet willen hebben en God verbiedt het," zei Gonda eerbiedig. „Hoor eens, juffrouw Heilman! op jouw boerendorp heersen misschien nog van die ouderwetse ideeën, alhoewel ik vermoed, dat de boeren ook op Zondag hun werk wel zullen doen maar wij zijn zo bekrompen niet. Ik reken er dus op, dat 't werk Maandag gereed is." Bij die woorden keek ze het meisje streng en gebiedend aan.... zou dit dorpsmeisje haar weerstreven? Gonda antwoordde niet dadelijk. Ze begreep wel, dat mevrouw Yere boos zou zijn, ais ze de verlangde belofte niet aflegde en ze berekende met snel overleg, of 't mogelijk was in een namiddag gereed te komen.... om half- twee met de bus, twee uur thuis, dan vlug eten haar wandeling met Magda en Toos kon ze wel een keer laten schieten, ook wel 't gezellige thee-uurtje en haar beloofd bezoek bij den dominee maar neen, ook dan zelfs zou ze 't niet klaarspelen. 't Was of mevrouw haar gedachten ried. „Dit werk moet met de grootste zorg gebeuren, begrijp je? Dus niet aan één stuk door afraffelen...." Gonda had steeds veel hart voor haar werk gehad, daarom griefde deze opmerking haar ten zeerste. „Heeft u daar ooit over kunnen klagen, dat ik mijn werk afraffelde?" Maar mevrouw deed of ze de vraag niet hoorde en praatte op bevelende toon verder: „Je kunt vanmiddag bijvoorbeeld de hoeden in orde brengen en dan morgen de sluiers gereedmaken echt een delicaat werkje voor een rustige Zondag. Yoor zo'n goede klant als de freule is, mogen we ons wel enige bijzondere moeite getroosten." Dus zou Gonda toch op Zondag moeten werken ?.... de dag des Heeren moeten ontheiligen? En kalm en beslist zei ze: „Ik kan het niet doen!" „Zeg liever, dat je niet wilt! Zo is 't! Maar als ik je werk opdraag, heb je er in de eerste plaats voor te zorgen, dat de gevraagde arbeid verricht wordt, daar betaal ik je voor en dat eis ik van al mijn bedienden.... en daar zal ik nooit van afwijken, hoor je!" Gonda zweeg. Dat zwijgen prikkelde haar meesteres nog meer. „Je belooft me, Maandag met 't werk gereed te zijn?" Dreigend klonk 't. „Ik kan 't niet, mevrouw!" „Zet de doos dan maar neer, je kunt vertrekken en ik wil niet, dat je ooit weer een voet over mijn drempel zet!" Gonda ontstelde. „Maar " „Met „maren" houd ik me niet op; je bent ontslagen dat is goed Hollands, naar ik meen?" „Alleen omdat ik " „Omdat je de wil van je meesteres durft weerstreven. Vertrek asjeblieft.... gauw! Je geld, waarop je nog recht hebt, zal ik je nazenden." Meteen hield de boze dame de winkeldeur voor haar open en Gonda stond op straat, als bedwelmd door de onverwachte slag. Daar was de autobus ook al.... de chauffeur gaf t signaal om haar te waarschuwen en ze haastte zich in te stappen. Hoeveel medereizigers had ze? Wie waren het? Ze wist het niet, het drong niet tot haar door. Aldoor dreunde het in haar oor: „Ontslagen!" Had ze mevrouw Yere op dit ogenblik eens ongezien kunnen bespieden, dan had ze zich kunnen troosten met de gedachte: ze zal spoedig genoeg spijt hebben van haar overijlde en onrechtvaardige daad! Eigenlijk had ze dat al op 't ogenblik, waarop ze de winkeldeur met een driftige slag had dichtgeworpen. „ Jammer 1" overlegde ze, „jammer, dat 't kind zo weerbarstig was! Buitengewoon! Overigens is ze altijd gewillig Maar dit kon ik nu eenmaal niet langs me heen laten gaan.... Knap kind toch! Wat stond ze onlangs die Franse dame flink te woord! En dan zulke ouderwetse ideeën!.... Enfin! dan moet Truus Borring 't werkje maar opknappen, die is er in ieder geval nog beter voor geschikt dan Steffie Voorkerk! Maar een onomstotelijk feit bleef het: Maison Alice Yere had z'n beste kracht verloren! Een kracht, waaraan veel succes te danken was! Succes in deze moeilijke tijd! Ja, de eigenares van de zaak zat er mee! Geducht in de war! Maar Gonda wist hiervan natuurlijk niets, ze dacht allerminst aan de bloei van de zaak... • wel aan haar eigen zorgen. En hoe zouden haar ouders de rampvolle tijding opnemen? Ze was thuis.... vertelde Zoals ze verwacht had was 't voor allen een grote teleurstelling. Alweer tegenspoed! „Maar je hebt heel goed gedaan, dat je niet toegegeven hebt," zei vader. „Met Gods geboden mogen we niet gaan schipperen of 't met ons geweten op een accoordje gooien Vreest God en houdt Zijne geboden! moet onze leefregel zijn." Daarmede waren al de huisgenoten het wel hartelijk eens, maar toch was Gonda's ontslag de bittere saus bij het middagmaal. Daarbij werd dan ook haast niet gesproken, want ieder was vervuld van zorg, tot Antje toe, die vreesde, dat ze hier ook zou moeten „ophoepelen" nu Gonda weer thuis kwam. De avondpost — op Zaterdag was er tweemaal bestelling — bracht een brief. Meneer Heilman opende t couvert, liep 't schrijven haastig door.... er kwam een vergenoegde trek op zijn gelaat. Moeder zag 't terstond. „Goed nieuws?" vroeg ze en wachtte even, voor ze het theekopje verder volschonk. „Heel goed nieuws." „Weer voor 'n zieke invallen?" „Beter dan dat.... de firma Van Staverden schrijft me, of ik Johan nog als jongste bediende bij hen wil plaatsen. Prachtig!" Wat keek moeder toen blij! En uit pure blijdschap zeker schonk ze de rest van de thee niet in het kopje, maar er precies naast, in t schoteltje en op 't tafelkleed. Heel erg was dat gelukkig niet, Gonda sprong direct op om een doek te halen. Vader had 't niet eens gemerkt. „Dat is een prachtige vergoeding voor Gonda's tegenslag!" zei hij en keek Johan stralend aan. „Maandag kun je al beginnen. Prachtig!" „Dat is werkelijk een grote zegen," stemde moeder toe. Maar daar viel haar oog op den jongen, die met de teleurstelling op 't gezicht, zwijgend voor zich keek. „Ben je er niet heel blij mee, Johan? Je kijkt zo somber! „Ik vind 't helemaal niet fijn, 'k heb een hekel aan 't kantoor," zei hij en had grote moeite z'n tranen terug te houden. Vader legde het gewichtig schrijven neer, keek hem ernstig aan en zei: „Jongen, wat bezielt je! Honderden jongens van jouw jaren zouden in de wolken zijn, als ze deze betrekking kregen. Als je je best doet, kun je nu wat worden in de wereld en later je brood verdienen." „Op zo'n akelig kantoor?" zuchtte Johan. „Over 't kantoorleven kun je immers niet eens oordelen! Maar dat zal je op de duur wel bevallen." En hiermee was de zaak afdoende besproken, meende vader zeker. Johan liep de kamer uit, vluchtte naar buiten, naar z'n kippen. Wat werden de jonge hennetjes al mooi! Sierlijke vogels waren het in hun smetteloos wit verenpak. Hij zou deze winter heel wat eieren kunnen rapen! Deze winter? Maar dan zat hij immers op 't kantoor! Neen, hij zou z'n dieren niet meer kunnen verzorgen, hij zou 's morgens naar de stad moeten gaan en s avonds bij donker eerst terugkomen.... de ganse dag op de kantoorkruk zitten! Dat was zijn voorland, bah! Wat was dat voor 'n rumoer op de weg? Ah! de school kwam uit. Wat joelden en schreeuwden die jongens toch! O ja, vandaag begon de vacantie zeker. En nu waren ze blij, dat ze niet meer behoefden te leren.... evenals hij vroeger ook blij was geweest als 't vacantie werd. Dat was nu al een jaar geleden! Toen was hij van school gekomen in de hoop, dat hij naar de H.B.S. zou gaan en voor dokter studeren.... nu moest hij kantoorklerk worden! Was dat nu een zegen van God, zoals moeder zei? Als hij er toch helemaal geen zin in had! Hij studeerde nu toch thuis en had werk genoeg met 't verzorgen van de kippen. Die gaven ook al een beetje winst en als de jonge hennen deze winter aan de leg kwamen zou hij nog meer verdienen. Yader dacht, dat het kantoorleven hem wel zou bevallen! Zeker omdat vader heel z'n leven op kantoor had gezeten! Die wist nu eenmaal niet beter. O, dat kantoor, dat vreselijke kantoor! Johan meende zo goed te weten, hoe 't er daar uitzag.... hij meende de geur van inkt, papier en stof al te ruiken o, die laaggezolderde, sombere lokalen, waar 't zonlicht onmogelijk door de getraliede ruiten van dik matglas kon dringen en een hele verzameling deftige, stijve heren met uilebrillen en krakende stemmen neen, hij wilde niet naar kantoor! Met dit voornemen ging hij weer naar binnen. Hij had nu geen zin de kippen te verzorgen. In de huiskamer zaten vader en moeder, Gonda was gaan wandelen. Moeder zag zijn kleren na hij moest netjes voor de heren komen, Maandag! 't Viel zeker mee.... met de kleren; tenminste moeder zei: „Ziezo, nu kun je er netjes uitzien." ,,'t Is wat lekkers!" gaf hij terug. ,,'s Avonds houd je nog heel wat tijd over om met handelsrekenen en boekhouden door te gaan," zei vader. „Vind je 't niet prettig zelf geld te ver¬ dienen? Ik meen, dat je met zeven gulden begint. Ja, dat was een mooi sommetje al ging er elke week twee gulden af voor de bus. Dan was hij de enige in huis, die verdiende, want vader kreeg maar geen werk! Weer dacht hij aan 't bloemenmeisje, dat hij toen bij die uitspanning gezien had. „Vader heeft nu al in geen twee jaar iets verdiend!" had 't kind gezegd. Zijn vader was nu ook al een jaar zonder betrekking. Dat kind had met bloemen moeten lopen.... bedelen eigenlijk. Hij liep de kamer uit, weer naar buiten. Heel ellendig gevoelde hij zich, want hij kon een betrek- king krijgen en wilde niet. Hij gevoelde, dat hij verkeerd deed, daarom was hij zo ellendig. Moeder had gelijk, 't was een zegen van God, en hij verachtte die zegen! Als hij ook eens met bloemen zou moeten lopen.... In 't priëel, waar geen mens hem kon zien, vouwde hij de handen en bad: „Heere, ik dank U, dat ik op kantoor mag komen en vergeef 't mij, dat ik eerst niet wilde!" Toen hij gebeden had leek het kantoorleven hem al veel mooier. Hij zou z'n best doen, misschien klom hij dan wel gauw op. 12. LANGS NIET ZELF GEKOZEN WEGEN Johan ging goedsmoeds naar z'n kantoor, tot stille, maar blijde verwondering van z'n moeder. Zij had wel gemerkt, hoezeer dat baantje hem tegenstond. Tot meneer Heilman, op-en-top kantoorman, was 't nauwehjks doorgedrongen, dat het aannemen zijn jongen zo zwaar viel. „Johan neemt t tamelijk goed op," zei mevrouw. „Wel ja, antwoordde meneer, „'t is nogal geen buitenkansje voor een jongmens, in deze tijd een betrekking te krijgen! Ik hoop maar, dat hij de heren niet tegenvalt." „U hadt eens moeten weten, welk een hekel Johan aan 't kantoorleven heeft!" merkte Gonda op. „Hoe kan dat nu! Hij kent dat leven immers niet eens!" „Dat is zo," stemde mevrouw toe, „maar daarom kan een jongen er toch wel tegenzin in hebben? Andersom is 't immers precies zo.... een jongen, die graag wil varen, weet in de regel ook weinig van 't zeemansleven af. „Eenmaal moest het er toch van komen, daarom geef ik hem les in handelsrekenen en boekhouden. De jongen moet dankbaar zijn, dat hij dit baantje heeft, nu de studie voor dokter onmogelijk is. En 't is een heel nette betrekking." „Dat is het en ik ben er ook hartelijk blij mee als hij zelf er nu maar mee verzoend raakt." „Daar twijfel ik niet aan." Mevrouw Heilman was niet zo zeker op dat punt en Gonda nog minder. Ze moesten echter toestemmen, dat de jongen niet kon blijven lopen en wachten tot de gelegenheid kwam, die het hem zou vergunnen zijn lievelingswens te volgen. Die gelegenheid zou wel nooit komen, want meneer Heilman had nog niet t minste uitzicht op een betrekking. Gelukkig nog maar, dat hij de zorg voor de kippen te dragen kreeg! Gonda vond voorlopig thuis genoeg naai- en verstelwerk op haar wachten, om ook niet met ledige handen te zitten. Zo spaarde ze haar moeder de kosten van een naaister uit. Ze zat die namiddag dan ook ijverig te naaien, toen de bus voor 't huis stilhield en.... daar stapte mevrouw Yere uit! „Ha! mevrouw komt zeker met me afrekenen! dacht Gonda en waarschuwde haar moeder, dat er bezoek kwam. Binnengelaten, zei de dame ook werkelijk: „Ik kom zeit even met uw dochter afrekenen, mevrouw! Dat vind ik aardiger, dan 't geld over te zenden. Mevrouw Heilman boog ietwat stijf, 't Was haar onmogelijk uitermate vriendelijk te zijn na 't gebeurde. Gonda's vader kwam ook juist binnen, 't was 't theeuurtje. „Ik maak u wel mijn compliment over uw dochter, ze is een flink en aardig meisje; dat wil ik nu eens zeggen waar ze zelf bij zit," ging de dame voort. „En daarom heeft u ze dan zeker weggestuurd!" viel meneer Heilman uit en er klonk grote verontwaardiging in zijn stem. „Meneer! u heeft er geen begrip van hoe moeilijk het tegenwoordig is voor zakenmensen. Ik zou u daarvan de onbegrijpelijkste dingen kunnen vertellen." „En dat heeft u dus op Gonda verhaald!" „Een paar jaar geleden had ik misschien een paar honderd beste klanten en geen enkele slechte, nu heb ik bijna alleen maar slechte klanten overgehouden. De freule, voor wie het werk bestemd was dat ik uw dochter opdroeg, behoort nog tot de allerbeste en zulke moet men te vriend houden, nietwaar?" Blijkbaar verwachtte de spreekster hierop aller instemming, maar meneer bleef zwijgen, mevrouw en Gonda eveneens en dus redeneerde ze met veel overreding voort: „Nu had ik gemeend, dat uw dochter voor deze ene keer wel eens over haar gemoedsbezwaren kon heenstappcnen toen ze dat niet verkoos, werd ik prikkelbaar. Dat zult u begrijpelijk vinden, nietwaar?" „U vergde iets van mijn dochter, dat u geen recht had te vragen.... Ik hoop, dat u zich zult herinneren wat er in de Tien Geboden omtrent de Sabbatdag staat. God eist van ons, dat wij die dag zullen heiligen en zullen rusten van onze arbeid." „Maar, meneer! dat zijn van die ouderwetse begrippen en bovendien 't was maar voor een keer!" „Hoe handelt u met een uwer ondergeschikten, die moedwillig haar plicht verzuimt?" „Hoor eens, meneer! ik betaal mijn meisjes goed, maar ik vraag dan ook stipte plichtsvervulling. En zo niet, dan onmiddellijk ontslag." „Ja, u geeft soms onmiddellijk ontslag, dat heeft Gonda ondervonden!" zei meneer Heilman verontwaardigd. „Ik sta aan 't hoofd van een deftige zaak en daarin is stipte gehoorzaamheid van 't personeel eis. Overigens heb ik nog nooit over uw dochter te klagen gehad, ze is een lief en...." „En toch zond u haar weg! riep Gonda s moeder bitter. „U eist stipte gehoorzaamheid van uw meisjes," zei meneer, „maar met Gods heilige geboden moeten ze t maar op een accoordje gooien!" „Voor z'n brood moet men al eens wat doen, meneer! „En u denkt misschien: „ik geef haar 't brood!" maar zo is het niet! Wij vragen den Heere: Geef ons heden ons dagelijks brood!" Op Hem vertrouwen wij. Als onze kinderen dat ook doen, is voor hen ook de belofte, dat hun brood en hun water gewis zullen zijn. Er viel een diepe stilte in de kamer, nog te meer voelbaar door de stilte buiten, in de natuur. Mevrouw Vere, anders niet op haar mondje gevallen, zweeg en draaide onrustig op haar stoel „Ja, 't is voor een dame al heel moeilijk te redetwisten over de godsdienst," zei ze, „en 't zal wel zo zijn, als u zegt ik heb daar heus geen studie van gemaakt, maar ik ben eigenlijk gekomen om te zeggen, dat t me spijt zo overijld te hebben gehandeld. Als Gonda 't gebeurde dus wil vergeten, zou 't me genoegen doen haar spoedig op het atelier terug te zien." En weer volgde er een beklemmende stilte in de kamer, even drukkend en benauwend als de stilte, die in de natuur heerste. Zou ze, evenals deze, voorbode zijn van een naderend onweer? De bezoekster keek naar het meisje, alsof ze van haar antwoord verwachtte. Maar Gonda keek voor zich.... 't was voor allen, maar voor haar wel in de eerste plaats een pijnlijke geschiedenis. Eindelijk zei meneer Heilman: „Gonda had wel pleizier in t werk en ze verdiende op die manier haar brood. Ik heb er niet op tegen, dat ze weer bij u komt, maar 't zou me spijten, als er zich later weer moeilijkheden als deze voordeden." Daar moeder evenmin bezwaar maakte en Gonda zich gaarne bereid verklaarde haar ontijdig afgebroken taak weer op te vatten, was alles weer in orde. De bezoekster bezichtigde Gonda's handwerken nog en de dames praatten verder heel vriendschappelijk tot de bus kwam, waarmee mevrouw Vere moest vertrekken. Bezorgd keek ze naar de dreigende lucht.... „Dat ziet er niet mooi uit.... zou ik thuis kunnen zijn eer de bui er is?" „Dat zal wel gaan, mevrouw!" stelde meneer haar gerust, „in een kwartier is u over." Weg snorde de bus, de snel opkomende bui juist tegemoet. ... Gonda zou morgen al terstond terugkomen, was de afspraak. „Ik vind 't heerlijk, dat ik weer verdienen ga," zei ze, toen de bezoekster goed en wel vertrokken was, „maar toch ben ik wel een beetje bang, dat de verhouding niet meer zo prettig zal zijn als voorheen." „Dat zijn nu eenmaal de scherpe kanten van de maatschappij, kind! Het leven pakt ons niet altijd fluweelzacht aan, dat zul je wel eens vaker ondervinden." „Ze zal me nu tenminste wel geen werk voor de Zondag meer geven! Fijn, moeder! dat ik nu altijd met Johan heen en weer kan gaan!" „Ja, 't is waar Johan komt straks ik moet zijn eten nog gauw op 't vuur zetten!" zei moeder opschrikkend. Door de drukte met mevrouw Yere's bezoek had ze heel niet meer aan haar jongen gedacht.... meteen verdween ze naar de warme keuken. Gonda bleef buiten om naar de lucht te zien.... 't was een indrukwekkend gezicht, die voortjachtende wolkgevaarten, gedurig van vorm veranderend in de verte rommelde de donder al 't verwonderde haar dat de bui er nog niet was.... Misschien kon Johan nog net op tijd binnen zijn.... in de verte zag ze de bus al komen. Ze was verlangend te horen hoe 't haar broer was vergaan. Ze moest hem maar wat moed inspreken, voor 't geval 't eens heel erg tegengevallen was. Yoor hem, evenals voor haar, was 't immers harde noodzaak zo mogelijk geld te verdienen en spoedig iets te worden in de wereld! Daar was de bus al stopte vlak voor 't tuinhek Johan sprong er uit, vrolijk en ferm, als een jongen, die van een heerlijk vacantie-uitstapje weer thuiskomt „Hallo, Gon!" En haastig wilde hij het huis ingaan. Ongeduldig hield ze hem terug „Wacht even! ik moet je wat zeggen maar vertel me eens gauw hoe heb je 't gehad?" „O, 't is wel goed gegaan en wat heb jij?" „Mevrouw Yere is geweest vragen, of ik terugkwam. ..." „Je doet t toch niet? Laat die feeks zelf 't werk maar doen!" „Ik doe 't wel.... 't moet immers! En 't werk daar vind ik wel heel prettig." „Nou, ik ook wel 't werk op kantoor, 't was niets moeilijk en de heren waren heel aardig ze zeiden, 't zou met vader ook wel weer in orde komen, 'k heb een brief voor vader meegekregen " „O, als dat eens...." „Ja, zeg!.... kijk"! de wind jaagt de wolken uit elkaar de bui trekt voorbij!" Nu gingen ze naar binnen.... In hun heerlijk Ons zonnig thuis". H INHOUD Blz. 1. Toekomst-muziek 7 2. Met de vrachtauto mee .... 19 3. Werkloos 26 4. Vechtersbazen 38 5. Een knappe zus 48 6. Strijd en overwinning 57 7. Van een kranigen visser 68 8. Rijk beloond 81 9. 't Gaat niet goed met moeder .. 89 10. Een lichtstraaltje 99 11. Nieuwe ellende 111 12. Langs niet zelf geozen wegen .. 121