3 DE KINDEREN IN HET WOUD. Eenige jaren geleden leefde er in het graafschap Norfolk een gehu wdedelman, dit zeer aanzienlijke schatten bezat. De man was gul en vriendelijk en de vrouw schoon en bevallig : zij waren bemind door ieder die hen kende, en hun huwelijk was met twee kinderen gezegend, een jongen en een meisje. Toen de jongen omstreeks drie en het meisje nog niet ten volle twee jaar oud was, werd de vader door eene gevaarlijke ziekte aangetast, terwijl de moeder door het verplegen en het waken bij haar echtgenoot, helaas ook dezelfde ziekte kreeg. Niettegenstaande een zeer bekwaam dokter hen behandelde, werden de zieken eer erger dan beter, en daar zij wel gevoelden dat hun ziekbed spoedig hun sterfbed worden zou, verzochten zij hun broeder bij hen te komen, om hunne lievelingen aan zijne zorgen toe te vertrouwen. „ Ach broeder," zeide de bijna stervende vader, „ gij ziet dat ik niet lang meer leven zal, maar noch het vooruitzicht van den dood noch mijn tegenwoordig lijden, doet mij het hart zoo zeer, als de gedachte dat ik mijne kinderen zonder eenige ouderlijke zorg zal moeten achterlaten." „ Broeder, gij zijt steeds goed voor hen geweest, zij zullen u daarom zeker als vader liefhebben, wil hen beschermen en opvoeden, en leer hen vooral elkander lief te hebben." „ Zeer geliefde broeder," zeide de stervende vrouw, „ wees voor deze onschuldige kinderen, vader, moeder en oom. Laat Willem goed leeren, opdat hij eens, gelijk zijn vader, een goed en bekwaam man worde. En de kleine Jane.—Ach! broeder, het doet mij leed aan het hart, het kost mij zooveel moeite van haar te moeten scheiden. Zij heeft eene bijzondere zorg noodig, neem haar op uwe knieën, leer haar met beleid en met geduld, en zij en Willem, zullen beide ongetwijfeld uwe zorgen met liefde beloonen." „ Hoe grieft het mij, waarde broeder en zuster, u in dezen droevigen toestand te moeten zien!" hernam de oom. „Maar weest gerust, ik verzeker u, alles wat gij begeert voor deze lieve kinderen te zullen doen. In mij en mijne vrouw zullen zij hunne ouders weervinden, zoowel als hun oom; een ding wenschte ik echter nog te weten, broeder! n.1. welke beschikkingen gij gemaakt hebt, betreffende de geldelijke zaken." „ Hier, broeder," hernam de vader, „ is mijn testament, waarin gij zien zult, hoe ik voor hun toekomstig leven gezorgd heb." Toen kusten zij voor het laatst hunne lieve kinderen, en spoedig daarop waren beide gestorven, en de lieve kinderen waren weezen geworden. Toen de oom het testament opende, zag hij, dat Willem van af den dag waarop hij meerderjarig werd, drie duizend gulden's jaars te verteren zou hebben en de kleine Jane, op haar trouwdag vijftig duizend gulden in eens ontvangen zou; maar dat ingeval de kinderen voor hun 23ste jaar kwamen te sterven, de oom universeel erfgenaam zijn zou. De oom nam na de begrafenis de beide kinderen mede en behandelde hen zeer liefderijk. Maar toen zij ruim vier jaren bij hem geweest waren, kon men wel bemerken dat hij de belofte aan het sterfbed zijns broeders gedaan, om tegelijkertijd vader, moeder en oom te zijn, zeer licht begon op te vatten, en daar hij, ingeval ze spoedig stierven, de eenige erfgenaam was, koesterde hij dikwerf de heimelijke hoop, dat ze spoedig sterven mochten, zoo zelfs dat hij op het laatst aan niets anders denken kon, ja eens zeide : „ Het zou mij toch weinig moeite kosten, ze op eene wijze te dooden, dat niemand er achter komt; alsdan zijn immers al hunne schatten de mijne." Toen de hebzuchtige oom zich eens in het hoofd gezet had, zich van deze kleine hulpbehoevende kinderen te ontdoen, duurde het ook niet lang of hij wist een geschikt middel om zijn wreed besluit ten uitvoer te brengen. Weldra had hij twee woeste kerels gehuurd, die enkel leefden van het bestelen van reizigers, die zij gewoonlijk naar het diepste gedeelte van het woud lokten om ze eindelijk te vermoorden. Yoor eene goede belooning namen zij, die snoodste der misdaden aan; den oom overlatende om de kinderen voor te bereiden. Te huis gekomen dischte de oom een gekunsteld en geslepen verhaal op, waarin hij vooral deed uitkomen, hoe goed en nuttig het voor de kinderen zijn zou als ze hunne opleiding te Londen ontvangen konden, te meer daar hij overtuigd was, dat zijn Londensche vriend de grootste zorg voor hen dragen zou. En aan de kinderen vroeg hij : „ Lieve kinderen, zoudt gij niet gaarne naar de groote stad Londen gaan willen, waar gij, Willem een fraai paard kunt koopen om op te rijden, en een prachtig zwaard kunt dragen? En waar gij, Jane, mooie kleederen kunt dragen en zeer veel partijtjes zult bijwonen V' Beide kinderen waren zoo zeer met dit voorstel ingenomen, dat zij uitriepen . O, Ja oom! dat willen wij gaarne. Nu maakte hun listige oom hen spoedig reisvaardig en : SiSUOMIK ƒ in aller ijl werden er twee paarden voorgebracht, waarop zij weldra met blozende gezichten gezeten waren; daarna stegen de twee sterke kerels op en onder lachen en praten over hetgeen zij in Londen zien zouden, reden zij voort. Toen zij bijna aan den ingang van het dichte bosch gekomen waren, stegen de deugnieten van de paarden af, bonden ze aan boomen vast, en zeiden tegen de kinderen, dat zij nu een eindje konden gaan loopen en eenige bloemen mochten plukken. De beide booswichten gingen nu met elkander beraadslagen wat zij doen moesten. „Waarlijk," zeide de een, „ nu ik hunne lieve gezichtjes gezien en hun aardig gebabbel gehoord heb, ontbreekt mij den moed om de verschrikkelijke daad ten uitvoer te brengen, en vind dus beter dat wij ze maar weder naar huis brengen." „ Dat zal nooit gebeuren," hernam de ander. „ "Wat geeft mij hun lief keuvelen 1 en wie zal ons betalen wanneer wij zoo weekhartig zijn?" Het duurde echter niet lang of zij kregen hevige woorden met elkander, zoodat zij eindelijk handgemeen werden en dat hij, die de kinderen sparen wilde, den ander op den grond wierp en vermoordde. De overgebleven booswicht was het echter met zich zelf niet eens, wat hij nu met de kinderen doen moest, daar hij zich hoe eerder hoe liever wilde verwijderen, uit vrees dat een of ander zijne misdaad ontdekken zou. Na eenig nadenken, besloot hij, de kinderen verder in het bosch te brengen, in de hoop, dat een of ander reiziger hen zien en wellicht dan uit medelijden met zich nemen zou. „Kom, kinderen!" zeide hij, „geef mij ieder nu eene hand en ga dan met mij mede." Zij gaven hem toen ieder de hand en gingen al huilende mede, daar zij bang geworden waren voor den man, die ze zooeven een moord hadden zien begaan. Toen zij bijna twee mijlen het bosch ingegaan waren, zeide de wreede man; Gij moet even hier wachten, want ik zal eenige koeken voor u gaan halen, maar ik kom spoedig terug. Willem nam toen zijn zusje bij de hand, en liep hoewel zeer vermoeid zijnde, eenigen tijd met haar op en neêr. „ Wanneer komt de man met de koekjes terug," vroeg Jane. „ Zoo aanstonds, lieve," was het antwoord, maar spoedig begon ook Willem honger te krijgen en zeide : „ ik zou ook heel graag een paar koekjes hebben." Indien op dat oogenblik iemand met een versteend hart, hunne gezichtjes gezien had, zou hij zeker bewogen zijn geworden. De avond begon reeds te vallen, en nog was de man niet terug gekomen, waarom Willem eindelijk dacht om voor Jane en zichzelven eene soort van slaapplaats te vervaardigen, en hoewel Jane hem nog dikwerf zeide dat zij grooten honger had, begreep hij toch dat roepen hier niets baten zou. Hij zocht nog wel naar eenige boschbeziën, maar daar het reeds donker geworden was kon hij ze niet meer van andere planten onderscheiden en besloot hij, zich naast Jane neder te vlijen. Arm in arm gelegen sliepen zij spoedig door vermoeidheid in, voorzeker niet vermoedende dat die koude en dampige aarde, hun graf zou zijn. Den volgenden morgen kon men daar twee lijken vinden. Zoo was het einde dezer twee onschuldige kinderen; en daar niemand iets van hun sterven wist, was er ook niemand die hen begraven kon. En mocht in 't uitgestrekte woud Geen mensck liun grafplaats noemen, De vog'len van den goeden God Bedekten 't dierbaar oversckot Met bladeren en bloemen. Toen de sluwe oom vooronderstellen kon dat zij gestorven waren, vertelde hij aan allen, die naar hen vroegen, dat zij in Londen aan de pokken gestorven waren, en hun fortuin hem dus ten deel gevallen was. Maar al die rijkdom bracht hem zeer weinig voordeel aan. Spoedig daarop toch stierf zijne vrouw, en daar hij altijd de kinderen in zijne gedachten voor zich zag, was hij zeer onrustig en verwaarloosde daardoor zijne zaken; zoodat hij armer in plaats van rijker werd. Ook hoorde hij nog, dat zijne beide zoons, die zich naar Amerika ingescheept hadden, op zee verdronken waren, zoodat hij nu geheel alleen overbleef. Weinige jaren daarna had er een diefstal plaats in hetzelfde bosch, waar de beide kinderen gestorven waren, en wel door denzelfden booswicht, die de kinderen daar gebracht had. Gelukkig echter greep men hem en bracht hem in de gevangenis, waar men hem spoedig van menige misdaad overtuigde en ter dood veroordeelde. Toen men hem zijn doodvonnis voorgelezen had, vroeg hij om een geestelijke, aan wien hij al de misdaden, die hij in zijn leven begaan had, bekende, waarbij hij natuurlijk de geschiedenis dezer kinderen voegde, tevens de plaats aanwijzende, waar hij hen in het bosch achterliet. De oom, die reeds door zooveele ongelukken ter neder gedrukt was, schaamde zich bij het hooren dezer bekentenis en wel wetende, dat de publieke opinie een schandelijk oordeel over hem vellen zou, maakte hij een einde aan zijn leven. Zoo spoedig mogelijk Aderden er geschikte menschen het bosch ingestuurd, om te zien of er nog iets van de kinderen te vinden was. Na lang vruchteloos gezocht te hebben, vonden zij ze eindelijk, nog in elkanders armen liggende even als of ze pas gestorven waren. — zij waren bijna geheel met bladeren bedekt, die nog niet ten volle verdord waren; en op een boom in hunne nabijheid zat een roodborstje met bladeren in den bek, zoodat men daaruit besluiten zou, dat dit kleine vogeltje de bladeren aangebracht en daarmede de kinderen in Tiet woud bedekt zal hebben. — DE SERIE DEZER PRENTENBOEKEN IS: 1. Prinses Flora en de Wondervogel. 2. Het Huwelijk van de sehoone Prinses. 3. Frank de Reuzendooder. 4. Frits en de Boonenstaak. 5. De Betooverde Prins. 6. Blauwbaard. 7. Klein Duimpje. 8. Eood Kapje. 9. Gelaarsde Kat. 10. / De Tijer in de Ton. 11. Frans en de Ezel. 12. Robinson Crusoë. 13. i De Aap en de Jongen. 14. De Ondankbare Wilden. 15. Jantje Poelihans. 16. De Witte Poes. 17. De Kinderen in het Woud. 18. Tom Pouce. Allen met 6 in Meuren gedrukte platen.