„Ik wil niet huichelen. U bent mijn moeder niet en ik zal U ook nooit zoo noemen." [Biz. 38. LOES TIMMER DOOR RIEK OUBORG ROTTERDAM J. M. BREDÉE'S BOEKHANDEL EN UITGEVERS-MU. DRUKKERIJ KOCH 81 KNUTTF.L — OOUDA HOOFDSTUK I. Onverwacht bezoek. „Een telegram! een telegram Bet!" weerklonk het door den tuin van villa „Welgelegen." Loes, de oudste, nam het telegram van den besteller aan en het boven haar hoofd zwaaiende, holde ze het huis om naar de keuken, gevolgd door Jan, Wim en Tom, terwijl de kleine zesjarige Judith, bijgenaamd Pop, zoo gauw als haar kleine beentjes dit toelieten, het vroolijke troepje naliep. Bet je, die op het geroep de keuken uitkwam, hield beide handen voor de ooren, toen de kinderen met groot lawaai op haar afstormden. Juist had ze een zucht van verlichting geslaakt, toen ze Loes met de jongens het tuinhek hoorde dichtklappen. Ze had zich zoo moeten reppen, om ze op tijd naar school te kunnen zenden. En daar kwamen ze warempel weer met groot lawaai terug. Ze nam het telegram van Loes aan en bekeek het aan alle kanten. Hè, 't was toch griezelig zoo'n telegram. Je kon nooit eens weten- „Toe Bet, sta nu niet zoo te suffen, we moeten naar school," riep Loes en trachtte Betje het telegram afhandig te maken. De jongens en Pop drongen om Betje heen. Allen wilden het eerst het nieuws weten. Door het duwen raakte de oude Betje geheel in de war. „Kinderen, staat nu stil, zoo kan ik het beelemaal niet openmaken. Een telegram maakt een mensch altijd' wat zenuwachtig; je weet niet, of het goed of slecht nieuws kan zijn." „Ik raad, dat Vader seint, dat hij deze week nog in Amsterdam büj Grootmoeder blijft," riep Jan. „En ik denk," .... riep Loes, maar voor ze verder kon spreken, had Bet je het telegram opengemaakt en met een „Och Loes, vanavond al en er is niets aan kant," liet ze haar hand, waarin ze het telegram hield, zakken. IMet angstigen blik zag ze Loes aan, als wilde ze van haar hulp verwachten. „Gunst Bet, wat is er vanavond en waarom moet de boel aan kant ziijn," riep Loes ongeduldig en trok het telegram uit Bet je's hand. En Loes las hardop: „Kom vanavond thuis met tante Louise," Vader. „Heerlijk, verrukkelijk," riepen nu allen en pakten Betje om het middel. „Lang zal ze leven," klonk het nu, en Betje, wier oude beenen büjna niet mee konden, moest tegen wil en dank meespringen. „Laat los nu," schreeuwde Betje boven het zingen uit. Haar witte muts met de lange slippen vloog van het eene oor op het andere. Eindelijk kon zij zich losrukken en viel hijgend en puffend op een stoel in de keuken neer. „Hè, hè, een mensch zou er wat van krijgen," zuchtte de arme Bèt en veegde haar gezicht met haar schort af. Eensklaps barstten de jongens en Loes in luid gelach uit. „Betje," riep Jan, „je bent net een dronken matroos, je muts hangt op één oor." .„Kom maar hier, oude jongen," zei Loes goedig, „ik zal je eens helpen en met haar liniaal gaf z' Betje's muts een zetje, zoodat ze weer keurig op het grijzende haar prijkte. „Ja Loes, spot maar met ©en oud mensch. maalais jullie m'ij niet hadden, dan . ■. , „Och toe, lieve, goede Bet, nu niet brommen. Je bent een engel," en meteen gaf Loes haar een zoen op de wangen, dat het klapte. „Gunst Bet," riep Loes opeens verschrikt, toen ze den op den schoorsteen staanden wekker in 't oog kreeg, 't is \lijf over twee. Door al die drukte ben ik heelemaal juffrouw van der Laan en haar gewichtige aardrijkskunde vergeten. We zullen maar thuis blijven, jongens en Bet een handje helpen; anders is ze niet klaar, voor vader en tante komen." .Bietje, die met schrik aan 't vele werk dacht, dat nog gedaan moest worden, vond Loes' idéé prachtig. „Ja, Louise, help maar een beetje en let op Pop en jullie, jongens, maakt den tuin wat in orde. Je weet, tante Louise i,s erg preciesig." ;De schooltasschen waren in een oogenblik opgeigeborgen en het vijftal ging met rappe handen aan den arbeid. ,Pop verzamelde de gevallen bladeren in haar kruiwagentje, terwijl de jongens aan het harken waren, dat het een lust was. Ze hadden nog nooit zóó hun best gedaan als dezen middag. Louise begon in de rommelige huiskamer het een en ander aan kant te zetten. Zij was de oudste van het vijftal en een flink en knap m'ejfeie voor haar veertien jaren. De heer Timmer was trotsch op zijn oudste. Ze was een der eersten van haar klasse en ofschoon slordig en wild, hielden de onderwijzers en de onderwijzeressen veel van haar. „Maar".... zei de heer Timmer steeds, als hij over zijn meisje sprak', „ik had haar graag wat anders, ze is te wild en te ruw." In boomen klimmen etn in het uitdenken van woeste spelletjes was Louise of, zooals zij genoemd werd, Loes, altijd haantje de voorste. De vrienden van Tom en Jan vonden haar dan ook een eenig kind, een durfal, maar als de heer Timmer 's avonds van e«n of ander stout stukje, dat Loes had uitgehaald, hoorde, schudde hij het hoofd en zei, dat hij zijn dochtertje liever wat anders zag, meer zooals haar gestorven moeder. Toch hield hij veel van zijn wildzang en hoopte, dat het ruwe er met den tijd wel zou afgaan. Zijn drie jongens waren echte gezonde rakkers. Pop, de jongste, was een klein, tenger meisje met een bleek, ernstig gezichtje. Uren kon zij met hare poppen spelen, als de kinderen naar school waren en Betje het te druk had om zich met de kleine te bemoe 1*0x1. Pop was juist een half jaar oud, toen haar Moeder stierf, dus de arme kleine had bijna nooit het geluk gehad door een moeder verzorgd of vertroeteld te worden. En vader was meestal voor zaken op reis en als hij 's avonds thuis kwam, lag Pop reeds te bed en droomde heerlijke droomen over haar pop- penk'inders. . 'Een jaar na Moeders dood was tante Louise by haar zwager komen inwonen, maar was toen in het huwelijk getreden en had zelf reeds drie kindertjes. Maar Pop weet van dien heerlijken tijd niets af. Toen ging het huishouden goed en geregeld. Na dien tijd was het een tobben geweest met huishoudsters en kindermeisjes. De een vond het huishouden te druk en de andere kon niet met Loes opschieten. Ja 't was zeker niet gemaklijk het bestuur der huishouding op „Welgelegen" op zich te nemen. •Daar wist Betje van mee te spreken. Ze diende al bij de oude Mevrouw Timmer en toen deze stierf en Mijnheer Leo in het huwelijk trad, werd zij in het jonge huishouden als keukenmeid aangesteld. Wat waren dat gelukkige jaren I Allen had ze ze op haar arm gedragen. Loes, de jongens en Pop. Als Betje 'savonds even stil zit, dan gaan haar die oude herinneringen alle door het hoofd. Ze weet het nog als den dag van gisteren, hoe Mevrouw ziek werd en de dokter het hoofd schudde. „Uw vrouw moet naar buiten, mijnheer Timmer, misschien dat de buitenlucht haar nieuwe krachten geeft." Ofschoon het lastig was voor den heer Timmer, zoover van zijne zaken af te wonen, had hij een aardig huls gekocht, een kwartier buiten het dorp, dat het dichtst bij de stad was, waar hij zijn zaak had. 't Scheen wel, of de jonge vrouw sterker werd, doch toen Judith geboren werd, was het steeds achteruitgegaan. Een half jaar ging zoo voorbij tusschen hopen en vreezen. En toen de eerste krokusjes hun kopjes boven de donkere aarde staken, toen het nieuwe groen overal zichtbaar werd, stierf de jonge mevrouw Timmer. Betje veegt zich de oogen af, als zij daaraan denkt, en 't is, alsof zij die zwakke stem nog hoort vragen: „Zal je goed voor Pop zorgen Betje, 't is zoo'n klein teer kindje." i En Betje had gedaan, wat ze kon. Toen Pop ziek werd, was zy niet bij het wiegje weggeweest, maar had de kleine verpleegd en verzorgd, of het haar eigen meisje was. Maar Betje tobde er reeds lang over, dat ze oud werd en de kinderen haar ontgroeiden. Vooral met Loes had ze veel te stellen. Ze had een lastig humeurtje, maar een hart van goud. Het huishouden werd Betje te zwaar en de laatste huishoudster was na drie weken reeds vertrokken. Toen zij hare diensten aan den heer Timmer had opgezegd, had Loes zich voorgesteld, hoe heerlijk zij haar leven zou kunnen inrichten. Bet had het te druk om zich veel met haar te bemoeien, want aan de drie jongens had Betje handen vol werk. De kinderen groeiden nu zonder streng toezicht op en verwilderden meer en meer. Betje bemerkte wel, dat ze het troepje niet langer onder den duim had en Mijnheer kon ze toch niet iederen avond met allerlei klachten aan het hoofd komen. Die leed er toch reeds zoo onder. Maar nu zou ze Mevrouw Louise er eens over spreken. Er moest verandering komen. Toen Betje de huiskamer binnenkwam, zat Loes op den grond en was bezig de planten te verzorgen. Ze had overal op het kleed gemorst en haar jurk was druipnat. k,Maar Loes, kijk eens wat een morsboel je gemaakt hebt. Nu kan ik van vorenaan beginnenEn zie je jurk eens. Ze druipt." „Och Bet, zeur nu niet. Van zoo'n beetje water zal mijn jurk niet bederven. Als jij de planten schoon maakt, zal er toch ook wel eens een enkel spatje op je japon komen." „Gauw Loes, trek dadelijk je jurk uit en hang haar buiten, dan is ze straks droog." Loes stribbelde eerst nog wat tegen. „Enfin, Bet, ik zal je zin rnaar weer doen." Loes holde naar boven naar haar kamertje. Menig jong meisje zou haar neus hebben opgetrokken voor het heiligdom van Louise Timmer. Wat kan een meisjeskamertje lief zijn met een of andere aardige plaat aan den muur en een paar heldere gesteven gordijnen voor de ramen en eenige aardige snuisterijtjes, die het geheel zoo gezellig doen zijn. Bij Loes heeten zulke aardige dingetjes „onbenullige prullen" en behooren op haar kamertje niet thuis. Behalve een eenvoudige vierkante tafel, vol boeken en kleeren, stond er niets dan een stoel, een ijzeren ledikant en een kleine waschtafel, terwijl het daarop staande waschstel vol barsten zat. Maar Loes zag het leelijke en slordige van haar kamertje niet; vond alles goed, zooals het was. Loes trok haar natte jurk uit en zocht in haar kast naar een andere. Niet een was naar haar zin. De blauwe neteldoeksche was te dun, de groene wollen was te strak, je kon er geen vin in verroeren. Een voor een trok ze de jurken de kast uit en gooide ze bij andere kledingstukken op tafel. Dan de nieuWe fluweelen maar, dacht Loes, terwijl ze een eenvoudig empire japonnetje voor het lijf hield. Eindelijk wel zonde, zoo'n jurk, een verjaargeschenk van Grootmoeder uit Amsterdam. Ze had liever een donker blauwe sergejurk, die overal tegen kon. Maar enfin, nu niet langer praktizeeren over het vraagstuk, wat ze zou aantrekken, dan was ze meteen netjes als tante vanavond kwam. !ln een wip was ze verkleed ien liet faen boel liggen, zooals die was. Dat kwam later wel terecht. Nu moest ze direct naar de jongens, want ze had een prachtidee. En zonder aan de mooie fluweelen jurk te denken, gleed Loes langs de trapleuning naar beneden. Ze liep de breede steenen gang door naar den tuin. Ue tuin liep rondom het huis. Hij zag er evenwel erg verwaarloosd uit. In de perken voor het huis stonden sleutelbloemen en viooltjes. Vele waren echter door de voeten der Timmertjes vertrapt, zoodat er hier en daar groote kale plekken waren ontstaan. Achter het huis was een vijver, waarin de eendenmoedei met haar gele, ronde kindertjes zwom. Aan niets werd zooveel zorg besteed dan aan deze eendenfamilie. Het zou niet in de zorgelooze hoofdjes opkomen hun eenig kwaad te doen. iZij waren hun trots, hun rijkdom. Iets verder van de eendenkom stond op een paal een huisje; daarin woonden Jan's duiven, sneeuw- witte, donkerblauwe en groenpaarse, bijzonder mooie glanzende diertjes. Loes had niet lang te zoeken naar de jongens. Jan was bezig het duivenhok een extra schoonmaakbeurt te geven, terwijl Wim en Tom om de beurt water aanbrachten. Pop strooide kruimeltjes brood voor de duiven en liet ze een voor een op haar schouder komen. Even stond Loes stil en keek met liefde naar dit tafereeltje. Zooals Loes daar stond met haar lange, donkere krullen om haar frisch gezichtje, was zij een mooi meisje. De donkere fluweelen jurk gaf haar iets ernstigs en de blanke hals kwam mooi uit bij het laag vierkant uitgesneden lijfje van haar jurk. Nu haar bewegelijk gezichtje even in rust was, zou men niet kunnen denken, dat Loes zoo'n wildzang, ja soms zoo'n onverbiedelijk meisje was. Pop werd Loes gewaar en stormde op haar af. „Loes, wil je mijn poppenkinders eens zien, ik heb ze alle mooi gemaakt, omdat tante komt." Pop had een zacht stemmetje en zooiets teeders over zich, dat men haar niet dikwijls een ruw of hard woord durfde toevoegen. Loes hield veel van 't lieve, teere zusje. Ze streek als een zorgzaam Moedertje over Pop's zijige blonde haar. ,,'k Zal dladelijk eens komen zien, Pop, nu moet ik iets met de jongens bespreken." Loes durfde nooit iets aan Pop weigeren, vooral niet als het de poppenfamilie betrof, ofschoon Loes al wat met poppengedoe te maken had, uit den grond van haar hart haatte. Zelf had ze nooit om poppen gegeven, en ze ook altijd als onbruikbaar speelgoed in een hoek van haar kast gelegd, waar ze door Pop met een gelukkig gezichtje werden gevonden. Pop ging alvast haar poppen uit de waranda halen, terwijl Loes naar de jongens ging. „Zeg jongens, ik heb eesn prachtidee. Jullie weten wel, dat vader laatst zei, dat het hek er zoo schandelijk uitzag ©n dat de woorden Welgelegen" voor een onbekende onleesbaar waren. Nu moeten wij het hek eens keurig op schilderen. We hebben nog groene en witte verf in den kelder. Ik zal ze wel even halen, andjers merkt Bet het en dan komt er niets van. 't Moet een verrassing zijn." De jongens waren opgetogen over Loes' voorstel. „Zullen we inplaats van „Welgelegen" soms „Welkom" op het hek schilderen, Loes," opperde Jan. „Ben je wijs, jongen, hoe kom je er aan. 't Huis heet „Welgelegen" fen blijft „Welgelegen". Maar, nu gauw voortmaken, jongens." De verf was spoedig gevonden evenals drie flinke verfkwasten. De jongens mochten het hek groen schilderen, terwijl Loes met veel animo aan de letters begon, 't Ging prachtig, 't Was een heerlijk werk, vond Loes en ook de jongens genoten. Het totaal verwaarloosde hek, waarvan bijna de kleur der verf niet meer te zien was, prijkte dan ook weldra in haar hieuwe, groene kleed. Vooral de letters, natuurlijk niet ialle even sekuur recht, zooals een echte schilder dat kan, staken mooi in hun witte pracht tegen het groen van het hek af. 't Was een lust, vond Loes, en ze dacht er aan: hoe vader en tante hun werk zouden bewonderen. Hè, hè, eindelijk was de laatste letter af. Nu gauw Bet roepen, jongens 1 Als een wervelwind stoven de jongens het huis om en kwamen spoedig met Bet en Pop terug. Betje was werkelijk een en al bewondering. Maar toen haar blik van het geschilderde hek naar Loes ging, ontsnapte een kreet haar lippen. Loes schrok er wezenlijk van en volgde Betje's blik. Deze bleef als verbijsterd staren op Loes' nieuwe fluweelen jurk. Ook Loes' blik ging langs haar jurk en een fel rood kleurde hare wangen. Een groote streep verf liep van boven tot onder aan haar rok. Een lichte streep, die vreemd plekte op het donker zachte fluweel. En het eerste wat Loes dacht: „Wat zal vader zeggen?" En luide zei ze tegen Bet: ,,'k Had haar aangedaan, omdat tante komt vanavond." Betje zei niets en keek als versuft naar de bemorste jurk. Ook de jongens werden er stil van. „Toe Bet, ik kan er werkelijk niets aan doen, help me even het er af te krijgen," verbrak Loes de stilte. En nu brak Betje los in een storm van verwijten. Wie deed er nu met verven zijn beste jurk aan. En wat vader en tante, ja wat Grootmoeder er wel van zou zeggen, als ze het hoorden. Onder al dat gebrom, dat Bet deed, nam ze Loes m'ee naar de keuken, waar ze met terpentijn probeerde de vlek te verwijderen, 't Ging er gelukkig uit, maar toch bleef het een leelijke doffe streep op het glanzende fluweel. Het mooi was er nu wel af, vond. Loes en Betje verklaarde de jurk als totaal bedorven. Maar Loes zag van alles den zonnekant en zei, dat haar schort dat leelijke wel zou bedekken. Betje schudde het grijze hoofd. „Nooit zou die Loes veranderen, neen nooit, alles wat je zei, was tot doovemansooren gesproken." Eindelijk was de tijd daar, dat vader en tante zouden komen. Ze gingen met Bet op den weg staan om hen te ontvangen. Bet had voor uitzondering haar Zondagsche muts op van echte kant. Ze was er wat trotsch op. Ze had de jongens wat opgeknapt en Pop een schoon schortje voorgedaan. Gelukkig had Bet bijtijds er aan gedacht om het hek open te zetten anders zouden Vader en tante leelijke vlekken oploopen. Loes zag vader het eerst en op een holletje ging ze vader tegemoet, 't Was een hartelijk weerzien van vader en dochter. Hij was tien dagen op reis geweest. t „Dag tante," zei Loes heel beleefd en gaf tante een zoen. ,,Dag Loes. Wel meid wat ben jij gegroeid- Ik zou je bijna niet herkend hebben. En daar heb je die jongens en Pop en ook onze oude, trouwe Bet." „Zoo jongens, Popke, kindje, heb je vader niet erg giem'ist, en hij drukte kleine, teere Pop in zijn groote, sterke armen. Mijnheer Timmer was een flinke, krachtige man met een vriendelijk innemend gezicht'. H ij schudde Betje de hand en vroeg: „,Wel, Bet, hebben de woelwaters het je niet te lastig gemaakt?" „Och nee, Mijnheer, dat ging wel." Ze keek echter tersluiks naar Loes, die haar ondeugend toeknikte en even alleen voor Bet merkbaar haar schort' wat oplichtte, waar Bet de sporen van Loes' verregaande slordigheid gewaar werd. Vader en tante bewonderden het mooi geschilderde hek. Tante vond het evenwel geen meisjeswerk. Ze gingen het huis binnen, waar Betje reeds de tafel had gedekt. „Tante Louise's oogen keken heel preciesig," vertelde Bet aan Loes in de keuken. En dat was zoo! Tante zag al heel gauw, dat de brief, dien haar zwager had geschreven, niet te zwaarmoedig was geweest. Ze zag, dat de boel werkelijk veel te wenschen overliet. Alles zag er gehavenjd1 uit. Er stond geen bord op tafel, dat niet gescheurd of gehavend was. In het mooie tafellaken waren schiften en winkelhaakjes. De kinderen aten ongemanierd en Loes' at zoo gulzig en veel, als'of ze uitgehongerd was. Alleen Pop zat er bleek en kleintjes tusschen. Ja, Leo had gelijk. Zoo kon het niet langer. Daarom kwam ze nu zelf uit Amsterdam om zich te overtuigen. En zij wks overtuigd. Zij zou er vanavond nog eens uitvoerig met haar zwager over spreken. 't Werd een prettige avond, 't Was gezellig dien avond op „Welgelegen", nu er een beschaafde vrouw in hun midden was, dacht de heer Timmer en zijn plan, waar hij zijn schoonzuster over had geschreven, stond nu bij hem vast. En toen Loes, de jongens en Pop ter ruste waren, werd er breed en ernstig gesproken over de plannen, die de heer Timmer geopperd had. En dit plan was, dlat de heer Timmer zijn kinderen weer een moeder zou geven. Tante Louise kende haar van haar jeugd af en wenschte haar zwager van harte geluk. Anna Vermeulen was verpleegster, esn vriendin van zijn overleden vrouw, een oprechte Christin. Hij wist zeker, dat zij zijn verwaarloosd troepje met Gods hulp in effen banen zou lijden. Toen werd Betje binnengeroepen. Ze stond versteld en wenschte den heer Timmer al schreiende geluk. En terwijl ze de kamer uitging zei ze :j,'t Beste, wat Mijnheer kon doen, 't allerbeste, want zoo ging het niet langer." HOOFDSTUK II'. Veranderingen. Tante Louise bleef slechts enkele dagen op „Welgelegen". Ze besprak de op handen zijnde gebeurtenissen met Bet en droeg haar op toch te zorgen, dat alles er wat netter uitzag, als de nieuwe Mevrouw Timmer haar intrede deed. En Bet beloofde alles, zich onderwijl verontschuldigende, dat ze maar twee handen aan het lijf had en ook niet alles alleen af kon. „Neen Bet, dat weet ik wel, maar 't zal jou ook verlichting geven. Jij staat nu voor alles alleen, voor de opvoeding, de huishouding en het vele werk. Je ziet toch zelf, dat het zoo niet langer ging." „Gunst nee Mevrouw en als U er niet over begonnen was, had ik het gedaan, want ik zei al zoo dikwijls, was Mevrouw Louise er maar, dan zou het wel anders zijn." „Ja Bet je, maar ik heb ook mijn handen vol aan mijn drie kleuters, anders had ik aleens lang een kykje komen nemen. Maar Bet, beloof me, dat je niets aan de kinderen zult vertellen, want mijn zwager zal hun morgen het nieuws zelf meedeelen, dus Bet, mondje dicht hoor. Ik ben ook voor jou blij, dat er zulke prettige dagen zullen aanbreken, want oudje, je hadt je handen vol." (Zeker, dat vond Bet ook, en ze nam zich voor de nieuwe meesteres met raad en daad bij te staan, Ze wist van Mevrouw Louise, dat haar nieuwe meesteres een vriendin van de overledene Mevrouw Timmer was, dus kon het niet anders dan ook een zachte, lieve vrouw zijn. O ja, Bet geloofde ook, dat er prettige en gelukkige dagen zouden aanbreken. Nooit had Betje's voorgevoel haar zoo bedrogen. Tante Louise was hedenmorgen vertrokken en met den middagtrein van 4 uur kwam vader weer thuis. De kinderen gingen hem tegemoet, toen zij uit school kwamen. Wat zag vader er jong en vroolijk' uit. Zoo had Loes hem in geen tijden gezien, en ze vroeg aan hem: „U kijkt zoo vroolijk vader, komt Grootmoeder hier logeeren?" „Neen Loes, Grootmoeder wordt te oud om uit te gaan, maar ik heb ander nieuws. En heel goed nieuws, 't Is iets, waar vooral mijn oudste meisje zich over zal verheugen." Hij streek haar liefdevol over het krullende haar. „Toe vader, vertelt het nu," vleide Loes en trok hem wat op zijde. .„Neen, dat is flauw Loes, wij mogen het evengoed hooren," riepen de jongens. Maar vader was door de smeek stemmen van zijn kinderen niet te verleiden en zei: „Neen kinderen na het eten, Pop moet er ook bij zijn." „Maar Bet weet het al, vadier,"riep Loes opeens, „ja, Bet weet het geheim al, want ze heeft reeds een paar dagen zoo gezongen, dat ik haar gevraagd heb, of ze soms voor die uitvoering van de Lof stem van Meester Wouters repeteert. Ze werd heel niet boos en zei alleen: „Je zult ook over een paar dagen even blij zijn als ik." Toen heb ik er niet verder over gedacht, want ik dacht, dat ze het alleen zei om me eens nieuwsgierig te maken." „Nu Loes, dan kan je over een uurtje ook zoo blij zijn," antwoordde de heer Timmer en dacht, hoe straks haar gezichtje van vreugde zou stralen, als ze wist dat ze weer een moeder zou krijgen. Dien avond was de maaltijd spoediger afgeloopen dan anders. Bet spoedde zich naar de keuken om de vaten te wasschen, terwijl ze zich bij de deur even omdraaide en met een stralend gezicht Loes aanzag, alsof ze wilde zeggen: „Nu komt het, hoor. 'Het was ook zoo, want nauwlijks had Bet de deur gesloten of vader zei: „En het blijde nieuws, dat ik voor jullie heb, is dat jullie over een maand een lieve moeder krijgen." Even was het stil in de kamer. Vader zag Loes aan, om te zien hoe zij dat blijde nieuws zou opnemen. Maar hij schrok, toen hij haar lijkwit ver- trokken gezichtje zag. Als versteend zag zij haar vader aan. 'De jongens trokken zijn blik van zijn oudstei af, door om hem heen te springen en te roepen: „hoera, wij krijgen een moeder," en Pop klom op zijn schoot en vroeg met haar lief stemmetje: „En zal die moeder met Pop spelen, als ze zoo alleen is?" Hij drukte het teere kindje tot zich. „Ja Pop, je zult nu niet meer zoo eenzaam zijn. Je krijgt een lieve mama, die je zal vertroetelen en liefhebben. En vader moest al de vragen van de jongens en Pop beantwoorden. Hoe moeder heette, waar ze woonde en hoe zij er uitzag. Maar toen vaders blik dien van Loes zocht, verschrok hij weer. Nog steeds stond zij' naast het orgel, de lippen op elkaar geklemd en met een boozen blik in haar oogen. Hij zette Pop op den grond en ging naar Loes. „En wat zegt mijn oudste nu?" Haar lippen openden zich en met een harde, koude stem riep zij, terwijl ze zich van vader losrukte: „Ik wil geen tweede moeder hebben." Met een ruk trok zij de deur open en vloog naar haar kamertje. Daar viel ze voor haar ledikant neer en gilde woest. „Ik wil geen tweede moeder, ik wil niet, nooit." Vader was geschrokken en stond als versuft. Dat had hij niet verwacht. Juist had hij gedacht, dat Loes het gelukkigste door dezen stap zou zijn. Zij had misschien het meest moederlijke teederheid en hulp noodig. Betje kwam verschrikt de huiskamer binnen en schudde het hoofd. Dat zou wat geven, dacht ze, als het nu reeds zoo begon en ze trachtte Pop te troosten, die door Loes' driftigen uitval aan 't schreien was gegaan. „U moet maar even naar haar gaan zien, Mijn- Loes Timmer. o heer," raadde Betje aan, ,,'t is zoo'n driftkopje, die Loes, maar 't zal wel overgaan, als U eens met haar praat." De heer Timmer spoedde zich naar boven en deed Loes' kamerdeur open. 't Was er schemerdonker. Eerst moesten zijn oogen wat wennen aan de duisternis. Eindelijk zag hij Loes' knielende gestalte voor het bed. Hij legde zijn hand op haar hoofdje en sprak ernstig: „Ik moet je even spreken, Louise, kom mee naar mijn kamer." Onwillig stond Loes op. Ze wist wel, als vader Louise zei, was het meenens. Hij sloeg liefdevol zijn arm om haar tengere schouders en nam haar mee naar zijn kamer. Hij draaide het electrische knopje om en de groote kamer baadde in een zee van licht. 't Was een nette, prettige kamer. De keurigste uit het geheele huis. Aan den eenen wand stond een groote boekenkast, en aan den anderen kant der kamer, naast den schoorsteenmantel, een massief bureau-minister. Dit was de werkkamer van den heer des huizes. Tot diep in den nacht kon men hem' hier vinden, steeds bezig voor zijn zaken te werken. Kwam er soms iemand uit het dorp om hem te spreken, dan werd hij in deze kamer gelaten. Boven het bureau hing een mooi portret van zijn overleden vrouw. Loes geleek veel op haar moeder en ook ditmaal viel de gelijkenis den heer Timmer op. Maar Loes miste dat lieve, dat zachte in haar gelaat, wat hij er iederen keer zoo graag op trachtte te zien. . .. ... Hij nam zijn bureaustoel en ging zitten, terwijl nij zijn dochtertje op zijn knie trok. ,,En nu moet jij me eens vertellen, Louise, waarom jij'geen tweede moeder wilt hebben?" Hij vroeg haar dit zeer langzaam en zag Loes in het behuilde gezichtje. Loes keek haar vader strak aan en zei: .„Neen vader, ik wil geen andere moeder." Toen ze er smeekend op volgen: „Och vader, geef ons geen andere moeder, toe vader, we houden toch zooveel van U, laat geen ander zich plaatsen tusschen Ij en ons. Zij zal II van ons afnemen." Loes wond zich meer en meer op. „Zeg U dan toch, dat het niet waar is, vader, och, breng haar niet hier. Liefdevol streek vader de weerspannige lokken uit haar gezichtje en antwoordde: („Loes, lieveling, laten we nu eens kalm praten met elkaar. En hij schilderde zijn meisje den toestand, zooals die nu was; hoe onaangenaam het was, als nij s avonds vermoeid thuiskomende altijd een rommelige huiskamer vond, nooit iets op zijn plaats en dat het hem vooral den laatsten tijd zoo trof hoe weinig zijn oudste om dit alles gaf en den 'boel maar den boel het; hoe zijn kinderen geheel verwilderden Betje wordt te oud, kind. Er moet iemand zijn die de teugels der huishouding in krachtige handen houdt gevat, die mijn kinderen een opvoeding geeft, zooals het behoort en voor mijn oudste niet alleen een moeder, maar een vertrouwde vriendin kan zijn." ;Bij dit laatste sprong Loes op en ging met groote stappen de kamer op en neer. „Een vertrouwde vriendin voor haar," had vader gezegd. Dat nooit! „Neen vader, ik wil geen tweede moeder hebben. Is waar, t is hier een slordig huishouden, maar och, we zijn zoo heerlijk vrij. We houden toch veel van U en zijn niet altijd zoo vreeslijk onverbiedelijk. Laat mij van school komen, vader, ik word in December vijftien jaar en ik zal voor het huishouden zorgen. Ik zal vreeslijk mijn best doen en alles doen, wat ü zegt, maar geef ons geen nieuwe moeder." Terwijl ze zoo sprak en pleitte voor hun vrijheid stond ze tegen den breeden schoorsteenmantel geleund. De donkere lokken hingen onordelijk om haar hoofdje en de lange oogharen lagen op de zachte hoogrood gekleurde wangen. De heer Timmer kon zijn oogen niet van Loes afhouden, zoo als ze thans op zijn overleden vrouw geleek. Alleen dat zachte in haar gezichtje miste hij nu dubbel. En zijn ontstemming, zooeven bij haar tegenstand opgekomen, verdween nu geheel. „Loes, kindje 't is voor jullie bestwil. Dit' zie je nu niet in, maar later zal je me er dankbaar voor zijn. Het besluit heeft me veel strijd gekost, maar ik weet, dat het Gods weg is. Zoo kon het niet langer. En als moeder op ons neerzag, dan weet ik zeker, dat ze mijn daad zou goedkeuren. je nieuwe moeder neemt voorzeker een heel zware taak op zich, Loes. Wil je me beloven haar die taak niet te bemoeilijken?" Loes kon hierop geen antwoord geven en stormde n^r haar kamertje, waar ze de deur op slot deed. (Het schoolplein was reeds voor het grootste gegedeelte met schoolkinderen gevuld, toen Loes er aankwam. De meisjes stonden in groepjes van vier, drie of twee, enkelen liepen alleen in een of andere les verdiept. Een aardig blondje met vriendelijk, goedig gezichtje, sloeg, toen zij Loes zag naderen, haar boek dicht en kwam naar Loes toe. >,Dag Loes, wat ben je laat. Heb je je Fransche woordjes er al ingepompt?" . Willy Verslooten was Loes' intiemste vriendin. Toch waren er geen grootere contrasten denkbaar. Willy was een keurig, net meisje. Haar lange, blonde vlecht huppelde bij iedere beweging op haar rug en was vanonder met een lichtblauwen strik vastgebonden. Hare kleeding was eenvoudig, doch uiterst verzorgd. Nu de meisjes gearmd naast elkaar liepen, viel het verschil van kleeding nog meer op. Willy had een breeden, zwarten hoed op met een effen fluweelen band er om, terwijl Loes' hoofd onbedekt was. Len hoed droeg ze nooit. Willy's mantel, ofschoon twee jiaren oud, zat haar keurig terwijl er een nette donkere rok uitplooide. Loes had m de haast haar oude, vale kape omgeslagen, die nog slechts met één knoop bovenaan kon vastgemaakt worden. ,,,().n Kijk je daarom zoo boos, Loes! \ md je het dan niet heerlijk. O, Loes wat zal er nu een heerlijke tijd voor je aanbreken.' Wil dacht aan haar eigen vriendelijk tehuis en had het gezin van den heer Timmer dikwijls beklaagd. Mijnheer Timmer kon door zijn vele reizen zoo weinig voor zijn kinderen zijn. ,Heerlijk?" vroeg Loes verwonderd. „Noem jij dat heerlijk, Wil, om een tweede moeder te krijgen. Zoo'n vreemde snoeshaan, die de baas komt speicn, mij zal ringelooren en regeeren? Is dat heerlijk, \\illy? Ik heb vader ronduit gezegd, hoe ik er over denk. Daar, nu weet jij het ook meteen.'' „Maar Loesje," kalmeerde de meer verstandige willy. „Je vader doet een goede daad. 't Zal een aanwinst zijn voor jullie gezin. Wie weet, hoe\eel jij van haar gaat houden. Je zult later nog wel eens bij je zelf je driftige woorden herinneren. Dan praat je heel anders." Laatst had Willy's mama nog gezegd, dat mijn- heer Timmer toch zoo noodig een flinke vrouw moest hebben; een lieve moeder zou toch zoo'n goeden invloed op Loes kunnen hebben. Loes was op zoo'n lastigen leeftijd. De schoolbel luidde met helderen klank. Beide meisjes gingen stil de schoolpoort binnen, ieder in eigen gedachten verdiept. 'Ze hadden Vaderlandsche Geschiedenis het eerste uur. Juffrouw Gerritsen gaf les. De meisjes beweerden, dat de lessen bij haar dol gezellig waren. Je kon er zoo heerlijk opspelen. Juffrouw Gerritsen koin geen orde onder het beweeglijk troepje houden, 't Was een stil, goedig menschje. Zij maakte geen indruk op de meisjes, zag den eersten tijd, toen zij was benoemd, teveel door de vingers, waarvan de belhamels misbruik maakten en toen zij later zag, dat zij de teugels teveel had gevierd, probeerde zij ze wat strakker aan te trekken, maar het baatte niet. 't Was en bleef steeds rumoerig in haar klas. Maar als men een uur later kwam kijken onder de aardrijkskundeles van juffrouw Van der Laan, dan waren het dezelfde meisjes niet. Als muisjes zaten ze en luisterden naar de prettige stem van de leerares. Toch gaf zij niet beter les dan juffrouw Gerritsen, maar ze had de meisjes onder den duim. O, als ze het geweten hadden die wildzangen, hoe ze het leven van hun goedige leerares bemoeilijkten. Als ze het wisten, hoe een moe geplaagd menschje des avonds bij haar zieke zuster kwam, waarvoor ze moest werken en trachtte een opgewekt gezicht te zetten, terwijl ze zoo moe, zoo doodaf was van het geplaag en gesar harer leerlingen. Maar het goedige menschje droeg haar leed heel diep verborgen, tenminste voor het menschenoog, want God zag haar en gaf haar dagelijks weer sterkte en moed om voort te gaan en voor het eenige, wat zij op aarde bezat, te zorgen. \ Loes zat naast Jet Veenstra, een üer grootste Deihamels. Zij waren trouwens aan elkander gewaagd: Loes en Jet. Wist Loes een fijne grap te bedenken, Jet wist toch altijd nog een leukere. Nu zat Loes echter met een bedrukt gezichtje. Haar hoofdje was niet als anders met allerlei dwaasheden vervuld. Een dof gevoel had ze in haar hoofd en telkens was het, alsof ze vader weer hoorde vragen: „Zal jij haar moeilijke taak niet zwaarder maken, Loes?" Het antwoord had ze vader schuldig moeten blijven, want ze kon niets beloven. Zij gevoelde zich ellendig, ziek, niet in staat verder te denken. En ze had niet kunnen bidden, gisterenavond, 't Was alsof er geen gebed over hare lippen kon komen. Ze had vader verdriet gedaan; ze had het gezien aan zijn oogen dezen morgen, 't Was, alsof hij niet geslapen had. Ook had zij niet kunnen slapen. Ze had maar liggen denken, denken en geprobeerd het beeld harer eigen moeder zich voor den geest te roepen. Moeder was al zes jaren dood, ze was pas acht en kon zich moeder nog goed herinneren. Moe lag meest op een ruststoel in de warande. Wat was moeder zwak en bleek. Ze moest altijd zachtjes loopen en kalme spelletjes met de jongens doen. O, wat was het moeilijk voor haar geweest,^ met haar wild, onstuimig karakter. En wat zei Vader gisterenavond? O ja, dat moeder zijn daad zou goedkeuren terwille van hun kinderen. En W il noemde het ook al zoo'n goede daad. Waren zij dan zulke halve wilden? Maar zij, Loes, kon het niet goedkeuren, 't zou haar ongelukkig maken. Zij zou zich voelen als een *arm vogeltje, dat na zoo'n heerlijk vrij leven werd opgesloten. Die moeder zou haar gehoorzaamheid leeren, onderworpenheid. Maar Loes zou zich harden tot dien strijd, 't Zou gaan op leven en dood. Opeens werd haar gedachtengang onderbroken door een gevoeligen stomp in haar rug, dien Greet Lettink haar toedeelde. „Zeg Loeschepoes, wat zit jij te suffen, 't Is jouw beurt." 'Hè, ze schrok op. Wat was ze ver weggeweest. Ze had de geheele school met inhoud vergeten. Nu bracht de stomp van Greet haar weer tot het heden. Verward keek ze rond. Hè, ja, ze hadden les van juffrouw Gerritsen. „Waar zijn we?" vroeg ze aan Jet, terwijl ze haar boek opensloeg. „In de vijfde klas onder het aangename gekweel van onze geliefde Gerrit." Greet liet een onderdrukt gegiggel hooren en Loes antwoordde: „Och, zeur nu niet, Jet, je weet wel, wat ik bedoel." Juffrouw Gerritsen tikte met een liniaal op de bank en vroeg: „Heb ik lang genoeg gewacht, Loes Timmer?" Loes was geheel in de war. „Ik weet totaal niet, wat U me gevraagd hebt!" „Zoo, dan schrijf jij je geschiedenisles maar eens vijf maal over." „Zie je," dacht Loes, „daar heb je het al. Ik kan mijn gedachten er gewoon niet bijhouden, 'k Wou, dat dat mensch op de Mookerheide had gereten, dan had vader ze nooit gezien." Met een zucht zocht ze haar les op en steunde haar ellebogen op de bank. „Wat scheelt je toch, Loes," vroeg Jet. „Anders had je opgevlogen, als je straf kreeg en nu zet je alleen een doodongelukkig gezicht." „Och, Jet, laat me toch met rust," vroeg Loes en Jet bemerkte nu wel, dat er iets met Loes was, want zoo had zij haar nog nooit gezien. Willy, die twee plaatsen voor Loes zat, keek om en knikte Loes bemoedigend toe. Ja, Wil wist wel, waarom Loes zoo weg was vanmorgen; ,,maar 't kwam best in orde," dacht ze, nog beter misschien dan zij wel dacht. En toen even later een prop op Loes bank werd gegooid, zonder dat de juffrouw het merkte, wist Loes, dat het een briefje van Wil was en zij las op het uitgescheurde blaadje uit Willy's kladschrift: ,,'t Komt best terecht, Loeske, tob er nu niet langer over, en kijk weer vroolijk als altijd. Je Wil." Maar de strakke trekken in Loes' gezichtje ontspanden zich niet, want zij geloofde niet aan deze bemoedigende woorden. HOOFDSTUK III. Een moeilijke taak. „Waar denk je aan, Anne?" vroeg de heer Timmer bezorgd, terwijl hij zijn jonge vrouw in het bleekle gelaat zag. . Mevrouw Timmer wendde haar blik af van het schoone landschap, dat zij voorbij spoorden, t Was een mooie avond. Zij had genoten van de reis. Hoe meer zij he;t doel der reis naderden, des te stiller werd zij. „Ik dacht aan hetgeen ik achtergelaten heb en hetgeen me nu wacht, Leo,' sprak zij zacht. „Ik heb een moeilijke taak achter mij, hernam zij, „maar na wat je me verteld hebt, lieve, ben ik bang, dat de taak, die mij te wachten staat, nog moeilijker zal zijn." „Ja, Anne, ik was verplicht je alles te vertellen na mijn gesprek met Louise. Ik kon het je niet lichter voorstellen dan het is, want ik ken mijn kleine meisje. Je zult heel wat te stellen hebben met haar, want ze heeft een moeilijk karakter, maar ik geloof, dat jij met je liefdevol hart veel aan haar zal kunnen verbeteren. Met liefde kan er zooveel gewonnen worden, vrouw. Zie maar eens naar je werk in het ziekenhuis. Werden je zorgen en liefde niet steeds met dankbaarheid beloond?" 0,Ik zal mijn moeilijke taak in liefde aanvaarden, Leo, en haar met Gods kracht ten einde brengen." De heer Timmer knikte zijn vrouw zwijgend toe. „Nog een halte en dan komt ons dorpje, Anne. Vind je de omstreken niet mooi? Zie eens die herfsttinten. Je zult hier genieten van Gods schoone natuur, vrouwlief. Je hebt die in Amsterdam zoo moeten missen." De jonge vrouw vergat een oogenblik hare zorgen en bewonderde het schoone, wat zij voorbijsnelden. Zij hadden het doel hunner reis bereikt. Vlug wipte de heer Timmer de bagage uit het net en gaf het den witkiel, die langs den trein liep. Hij hielp zijn vrouw uitstappen. ,,'t Is hier een flink station, Leo. Ik had het me veel kleiner en landelijker voorgesteld." „Dat val dan mee, hè? Wie weet, hoe het andere ook nog meevalt." „Zeker," zei ze nu vroolijk en stapte met haar echtgenoot de controle door. Velen groetten hen en keken nieuwsgierig naar de jonge vrouw! De heer Timmer bemerkte dit en vroeg haar, liever een rijtuig te nemen daad* hij haar aan die nieuwsgierige en brutale blikken wilde onttrekken. Weineen, man, laten we liever loopen. 't Is zoo'n prachtavond." Er was niemand aan het station om hen af te halen. De jongens zouden graag met Bet je gekomen zijn, doch de heer Timmer had dit niet gewild. Vol goeden moed stapte de jonge vrouw naast haar man voort, een oogenblik vergetend welk een zware taak haar wachtte. De huiskamer van villa „Welgelegen" zag er dien avond keurig uit. Bet had dan ook al haar best gedaan. Het wollen tafelkleed, vol inkt- en vetvlekken was grootendeels bedekt door een brandhelder wit fantasiekleedje. Bet had ook het groote zware huisorgel een extra beurt gegeven. Ze moest er telkens weer naar kijken, zoo keurig vond zij het. n't Zal haar best meevallen," mompelde Bet, terwijl zij haar tulen muts voor den spiegel opzette en de banden onder de kin vaststrikte. „Ja zeker, *t zal best gaan, al is ze zoo preciesig als Mevrouw Louise." „Wim, blijf van het orgel af! Niet doen Jan, laat nu dien stoel daar staan." Wat moest Betje veel verbieden, vanavond. Vol aandacht keek ze op de klok. „Nog een half uurtje precies, dan kunnen ze hier zijn." „Toe jongens, hebben jullie je huiswerk af, dan kan die boel van tafel. Ik ben zoo bang, dat de inktpot over het schoone kleedje valt. Stil dan toch, Jan, laat je broertjes met rust." „Gunst, Bet, wat ben je toch mopperig vanavond. Zeg, Betjelief, vraag jij nu eens aan Loes, of ze beneden komt, ik moet nog één som en dan kunnen mijn boeken van tafel." „Waar is Loes dan toch, Jan, ik dacht, dat ze Willy >een eindje was wegbrengen?" „Ze is al een kwartier terug, Bet. Ze wilde hier haar werk niet maken, omdat het haar hier te netjes is. Ze heeft haar kamerdeur op slot gedaan. Ze is nijdig, omdat de nieuwe moeder vandaag komt. Ik heb gezegd, dat ik haar een draak vond, omdat ze me niet wou helpen. Toe Betje, ga jij haar nu eens roepen." Bet zette nog even het koffieblad, op tafel, keek, of de boel in orde was en spoedde zich naar boven. Loes' kamerdeur was werkelijk op slot. Bet klopte zoo hard ze kon, doch kreeg geen antwoord. „,Loes, doe even open," riep Bet. Eindelijk werd de sleutel aan den binnenkant omgedraaid. #,Wat is er dan met dat lawaai? Je bonst, of er brand is." Met dezen uitroep werd Betje begroet. „,Loes kom even beneden, want Jan kan zyn sommen niet afmaken, en over een half uur zijn ze thuis." „Nu, wat zou dat? Ik kom niet beneden, hoorl Eerst op mijn gemak mijn wiskunde afmaken." Met een smak wilde Loes de deur dichtgooien, maar Betje was haar ditmaal te vlug af. „Je zult naar beneden gaan, Loes. Toe, doe je vader nu den eersten avond al geen verdriet. Je bent een koppig kind, hoor, Loes. Ik begrijp niet, dat jij nog kunt zeggen veel van je vader te houden. Je toont het niet de laatste weken." Bet zou het dan nu maar eens flink zeggen, misschien dat het hielp. En werkelijk, het sloeg in bij Loes. Ze schudde Bet bij den arm: „Ik houd heel veel van vader, ik vind het gemeen, in-gemeen van je, als je denkt, dat het niet zoo is. Jij weet toch wel beter en vader ook?" „Nu, het lijkt er anders niet erg naar, zooals je je de laatste weken aanstelt. Maar als je dan werkelijk veel van hem houdt, trek dan een andere jurk aan en kom beneden om je ouders te ontvangen. Jij bent toch de oudste 1?" Even stond Loes nog in tweestrijd. Ze zou dan maar beneden komen, ofschoon ze het niet van plan was geweest. „Een andere jurk doe ik niet aan, hoor, Bet. Deze groene is goed genoeg. Wil ze me zoo niet zien, dan stopt ze haar oogen maar in haar zak. Ik ga me niet mooi maken, anders denkt dat mensch nog, dat ik het voor haar heb gedaan." Loes ging met Bet mee. Bet mopperde op de trap nog van: „Zoo'n dwarsk'ijkster," maar Loes stoorde zich er niet aan en zei alleen: „Als jij de bruid bent, Bet, dan kleed ik me in gala." Bet ging naar de keuken om koffie te zetten, terwijl Loes zich naar de huiskamer begaf. „He, hel" riep Jan, „kom je nog?" „Zeg als je zoo begint, dan trek ik weer naar boven en dan zien jullie me den heelen avond niet meer." Loes was prikkelbaar en gaf Jan een klap om zijn hoofd. Bet kwam op het gillen van Jan de kamer binnen vliegen. „Wat is er nu weer? Toe, Loes, help hem even aan zijn sommen en doe Pop dan haar schoone schortje voor. 't Ligt daar op den muziekstandaard.'' Even was het weer stil. Bet zuchtte- t Was gelukkig gauw uit met dat verbieden en dat sussen. Er kwam nu spoedig een ander, die misschien beter kon opvoeden dan z'ij. Maar 't was ook niet alles. zoo'n wild troepje. En Betje maakte zich mooie illusies over het goede leven, dat ze zou krijgen, als de nieuwe Mevrouw er was. Toen ze de koffie binnen op het lichtje bracht, was de vrede werkelijk weer geteekend. Loes hielp Jan aan zijn sommen, terwijl Tom en Wim rustig zaten te dammen. In een hoekje van de kamer suste Fop haar kleintjes in slaap. ' _ . Bet was heel tevreden en ging nog iets ui de keuken verrichten. Indien ze zoo stil waren als Mijnheer en Mevrouw dadelijk thuiskwamen, dan zou 't Mevrouw heelemaal meevallen, dacht Betje. Maar de vrede was niet van blijvenden aard. Jan's sommen waren klaar en h'ij borg zijn boeken en schriften weg. ,,Zeg, Loes, mag ik het boek lezen, dat Willy daarstraks voor je meebracht?" >,,Neen," antwoordde Loes kortaf, niet in een stemming iets voor Jan over te hebben, zooals anders. Jan gevoelde zich dan ook diep beleedigd en nam het boek van het plankje. „Geef hier, Jan, je moogt het niet lezen," gilde Loes en vloog op Jan aan, die triumpheerend het boek boven zijn hoofd zwaaide. „Eerst eens zien, of het wel geschikt is voor jou," sarde Jan en las hardop: „Alleen op de wereld." „Hè, Loes, dat moet zoo'n fijn boek zijn. Jaap Looman heeft het ook gelezen. Toe, Loesepoes, mag ik het lezen?" Hij kwam nu met het boek naar Loes, doch nu zij eenmaal neen gezegd had, bleef het zoo. „Neen, plaaggeest, nu zal je het niet lezen," antwoordde Loes en trachtte Jan het mooie, roode prachtbandje afhandig te maken. Jan trok echter zoo hard aan het boek, dat het onheilspellend begon te kraken. Loes, die anders op dergelijke dingen geen acht sloeg, werd nu woedend op haar broertje, 't Was immers Willy's boek en ze had zoo moeten beloven er zuinig op te zijn. Zij stortte zich op Jan, die het boek krampachtig in zijn armen hield. In haar drift bemerkte Loes niet, wat ze deed en bonkte met geweld op Jan's rug. „Geef hier, zeg ik je," gilde ze uit alle macht. Jan had zich losgerukt en holde rond de tafel. Tom en Wim staakten hun spel en zagen het schouw- t spel met verschrikte oogen aan. Zoo was Loes nooit. Ze had altijd alles voor haar broertjes en zusje over. .„Toe Jan, geef het dan," riep Tom en trachtte Jan in zijn vaart rond de tafel te stuiten. Jan sloeg om zich heen. Alle damschijven vlogen over de tafel, het spel verbrekend. En Loes in haar drift, hare vuisten gebald, vloog opnieuw op Jan aan, met zich sleurend het wollen tafelkleed waarop het koffieblad stond. In een oogwenk overzag Betje den toestand, toen zij op het gillen kwam binnenloopen. Haastig schoot ze op het koffieblad toe, toen zij zag dat ook dit in de vaart werd meegesleurd, 't Was evenwel telaat. Rinfeeldekink klonk het en het mooie koffiese^vies viel in scherven op den grond. Het bruine, warme koffievocht plekte met donkere strepen en plassen op het schoone fantasiekleedje. Jan stond verstomd en in een opwelling van berouw vloog hij op Betje toe, die er versuft blij stond. Had ze daarvoor den geheelen dag gesloofd om het zoo netjes mogeïyk te maken. Een paar heldere tranen gleden over het gerimpelde gezicht. „Vergeef het, Bet, stamelde Jan, in-bedroefd. Zoo had ik niet gedacht, dat het zou afloopen." Maar Betje was thans niet te vermurwen. Een blosje kwam er op het oude, bleeke gelaat en met een snik keerde zij zich om. Nu was de maat vol. Ze ging naar de keuken een doek halen om de koffie op te betten. Als ze |nu maar klaar kwam, vóór müjnheer en mevrouw thuiskwamen. Loes was juist bezig de scherven bijeen te zoeken, toen de voordeur geopend werd en men den heer Timmer met opgewekte stem hoorde zeggen: „Welkom in ons huis, Anne." De huiskamerdeur werd geopend en het schouwspel, dat de heer Timmer nu te zien kreeg, was niet aanlokkend voor de jonge vrouw, die met een lief glimlachend gezichtje achter hem stond. „Wat is. hier gebeurd, Betje?" vroeg de heer Timmer, terwijl zijn stem wrevelig klonk. Kon het dan dien eenen keer niet netjes zijn." Betje stond uit haar bukkende houding op en terwijl de tranen haar langs het gezicht stroomden, vertelde ze in horten en stooten, hoe ze gesjouwd en gewerkt had om den boel knap te krijgen en hoe Loes en Jan in eenige minuten alles hadden bedorven. Nu kwam Mevrouw Timmer nader en haar hand op Betje s schouder leggende, zei ze vriendelijk: „Kom Betje, we zullen samen dien boel eens opruimen, dan ziet het er weer netjes uit." „Betje, die vooruit al haar wensch had gerepeteerd, was nu geheel door die vriendelijke woorden in de war en prevelde, terwjijl zij Mevrouw haar gerimpelde hand toestak: „Welkom hier, Mevrouw, en dat we het samen maar goed kunnen vinden." „Nu, dat hoop ik van ganscher harte, Betje." Betje s gezicht glansde weer en met een zegevierenden blik naar Loes, die met eenige scherven van het gebroken servies in haar handen stond, spoedde zij zich naar de keuken, waar zij op een stoel neerviel. „Heb ik het niet gedacht, heb ik het vooruit niet voorspeld? Een goeie tijd breekt er aan, nu er weer een meesteres in huis is. En wat vriendelijk was ze meteen." Na haar alleenspraak keerde zij naar de huiskamer terug. Mevrouw had al met de jongenskennis gemaakt, terwijl Jan iets had gemompeld van „Vergeving, berouw". Pop zat op haar schoot en vleide ' .vcrrtrr°Tuw'Ük het blonde kopje aan 'haar borst. >,Bnjft U werkelijk?" vroeg ze heel wijs en toen de nieuwe moeder haar daaromtrent had gerustgesteld, kwam haar tongetje los en vertelde van haar poppenkinderen. Loes Timmer. <3 Loes was ongemerkt de kamer Ult£fs^^ dacht, dat de nieuwe moeder haar niet had °Pg merkt Vader was even naar boven gegaan om zijn brieven, die in de bus waren, m zijn bureau te bergem Toen hij terugkwam, was zijn vrouw met Bet je bezig de laatste sporen van de vechtpartij uit te! wisschen. Het koffieblad prijkte met de overgeschoten kopjes van het servies en eenige andere kopjes Betje van de theetafel uit de „mooie kamer had gehaald weer op tafel. „De koffiepot was gelukkig heel uit den strijd gekomen," merkte Jan op Mevrouw zette zich aan tafel achter het koffieblad en begon haar eerste taak als huisvrouw in praktijk te brengen. Betje had gauw andere koffie gezet en kwam met de groote koffiekan binnen. Achter haar kwam Loes met een heel boos gezichtje. Mevrouw Smer ktte met op haar, deed alsof rij er met was. Was het niet Loes' plicht haar het eerst een woord van welkom, een woord van vriendschap, ja een woord van verontschuldiging voor de niet prettige °ridenheert