GERDA. GERDA DOOR J. M. WESTERBRINK-WIRTZ J. VAN BLEEK (Bootsma & Co)., 's-GRAVENHAGE 1930 INHOUD. Hoofdstuk I 7 Hoofdstuk II yi Hoofdstuk III 28 Hoofdstuk IV 38 Hoofdstuk V 50 Hoofdstuk VI 59 Hoofdstuk VII 71 Hoofdstuk VIII 79 Hoofdstuk IX 90 Hoofdstuk X 102 Hoofdstuk XI 116 Hoofdstuk XII 124 Hoofdstuk XIII 132 Hoofdstuk XIV 142 Hoofdstuk XV 147 Hoofdstuk XVI 155 Hoofdstuk XVII 167 Hoofdstuk XVIII 177 Hoofdstuk XIX 184 HOOFDSTUK I. „Hè!" zei mijnheer Holman, en keek over z'n krant heen naar Gerda, die met Caesar speelde. Ze begreep niet eens, dat die uitroep iets met haar te maken kon hebben. Want wat ging haar het nieuws aan, dat in de krant stond! Als 't nou nog Zaterdag was, de avond van het kinderhoekje! „Caesar, mooi! Toe nou; je bent net zoo'n logge lobbes! Een poot dan! Toe, geef de vrouw een poot! Zoete Caesar, poot!" De groote herdershond voelde zich blijkbaar verheven boven zulke nietigheden als mooi-zitten en poot-geven. Met het vrouwtje in den tuin hollen; een bal achterna-zitten, dat kon leuk wezen. Waarom ging de vrouw nou niet naar buiten? Dat beetje regen, daar bedierf je niet van. Caesars hondenverstand kon niet bevatten, dat Gerda in huis bleef, omdat moeder met nadruk had gezegd, dat ze niet meer naar buiten mocht. Eén paar kousen zaten al vol met slikspatten, omdat ze nooit keek, waar ze liep, en zelfs gewoonlijk meer danste dan rustig stapte. Een paar schoenen stonden al, volgepropt met krantenpapier, in de keuken om droog te worden. Als ze nou nog den tuin inging, natuurlijk met Caesar als onafscheidelijken metgezel, kwam er wis en drie nog een vuile jurk bij. En dat, terwijl het zoo slecht droogde, en te warm al was om nog een kachel te stoken. Gerda had wel even zuur gekeken bij moeders vermaan, doch zich getroost door in de kamer met Caesar te gaan ravotten. Doch ook dit was te hinderlijk geweest voor moeders hoofd en te gevaarlijk voor de kopjes op de theetafel en de glazen deuren van de boekenkast. En nu wilde Caesar nog niet beleefd zijn tegen het vrouwtje. „Caesar, hier!" De hond keek even om, en stapte toen statig verder naar zijn mand, waarvan hij eerst met z'n logge pooten het kleedje om en om keerde. Toen viel hij met een plof neer, blijkbaar niet van plan om gauw weer op te staan. „Toe, Gerda, kom nou rustig een poosje bij me zitten, 'k Heb hier een nieuw boekje met handwerkjes; er staan leuke dingen in voor Oma's jaardag." Gerda durfde niet tegenspreken, maar aan haar gezicht was wel te zien, dat ze in die handwerkjes niet veel belang stelde. „Gerda zal 't wel prettig vinden, als juffrouw De Wilde straks weg gaat. Alleen maar jammer, dat er dan toch weer een nieuwe onderwijzeres komt. En dat die ook weer handwerkles geeft", zei mijnheer ineens. Gerda keek verbaasd naar haar vader. „Juffrouw De Wilde weg? Maar dat kan toch niet. Waarom ....?" vroeg ze. „Dat wilde ik jou daarnet vertellen, maar je had meer aandacht voor Caesar dan voor mij", plaagde mijnheer. Gerda kwam naast hem staan en trok even aan z'n oor. Dat was zoo haar gewoonte van zich te wreken voor z'n voortdurende plagerijtjes, die ze overigens niet graag missen zou. Maar ze bleef voor ditmaal heel ernstig kijken. ,,'t Is niet waar, hè vader! U jokt een beetje, om me te plagen", zei ze. „Nee, heusch, ik jok niet. Ik denk tenminste wel heel zeker, dat ze weggaat. Want de verloofde van juffrouw De Wilde heet immers mijnheer Koning?" „W. Koning", wist Gerda precies. „Juist, dat klopt. En hij woont in Gouda?" „Ja, maar wat? " „Ho, juffertje Ongeduld, zoo dadelijk. Hier, onder de rubriek Onderwijs, staat, dat mijnheer W. Koning, uit Gouda, benoemd is als hoofd aan de nieuw op te richten school te Dijkhuizen. En als dat nu dezelfde mijnheer W. Koning is, waar jou juffrouw mee verloofd is, dan lijkt het er, dunkt me, heel veel op, dat ze wel gauw zal gaan trouwen. En aangezien ze dan bij haar man in Dijkhuizen zal moeten gaan wonen, raken jullie haar kwijt." Met opzet deed hij z'n verhaal zoo monter mogelijk, want hij wist best, hoe z'n meiske op juffrouw De Wilde was. De eenige onderwijzeres waar ze, sinds ze in de eerste klas zat, van hield, ondanks het feit, dat juffrouw De Wilde niets door de vingers zag op de handwerkles. En aan het vak handwerken gaf Gerda zulk een leelijken naam, dat ze dien niet eens durfde zeggen, als haar vader of moeder erbij waren. „Hè, wat saai", mopperde ze. Haar vader lachte even. „Dat zal juffrouw De Wilde niet gezegd hebben, denk ik. Vraag het haar morgen maar eens. Misschien hoef je 't niet eens te vragen! 'k Denk, dat ze wel stralen zal van plezier." „Nou ja, zij " „Het gaat haar toch in de eerste plaats aan. Natuurlijk is 't voor jou vervelend. Ik vind het ook wel jammer, dat ze gaat. Voor de school en voor een zeker juffertje Wildzang. Maar we mogen niet in de allereerste plaats vragen, of iets voor ons zelf prettig is of niet prettig. We moeten ook aan anderen denken. En natuurlijk is dit iets, waar juffrouw De Wilde al lang naar uit gezien heeft. Zoo heel gemakkelijk is het niet, om een plaats als hoofd te krijgen." Mevrouw Holman zei het kalm, maar ernstig. En Gerda vond: dat was nou net weer iets voor moeder. Die dacht niet enkel ook aan anderen, maar die dacht nog eerder aan anderen dan aan zichzelf. Natuurlijk was dat mooi, maar.... „Hadden ze mijnheer Velders dan maar ginds benoemd, in Dijkhuizen, dan kon mijnheer Koning hier komen!" bromde ze nog. „Ho, ho", hield mijnheer haar tegen. „Daar meen je nou net eens niks van. Want mijnheer Velders zou je ook niet willen missen!" En moeder waarschuwde: „Je probeert weer, de dingen net zoo te draaien, als jij ze 't liefst hebt." ,,'k Mag toch wel zeggen, dat ik het saai vind!" hield Gerda nog vol. „Voor jezelf, ja. 't Zou ook weer niet goed wezen, wanneer het je niks schelen kon, dat de juffrouw weg gaat. Als je 't voor haar maar prettig kunt vinden." „Voor haar, nou ja, natuurlijk " Moeders handwerkboekje lokte nu nog minder dan daar- net. Ze had eerst gedacht: als ik wat moois maak voor grootmoe, laat ik 't aan de juffrouw zien. Maar nu zou dat wel niet eens meer kunnen. Grootmoe was in Augustus jarig. Ze kwam dan altijd naar hier, met tante Rie. Hoe lang zou 't nog duren, vóór juffrouw De Wilde trouwen ging? Ze wilde vader wel vragen, wanneer die school daar in Dijkhuizen geopend werd. Maar ze durfde niet goed. Want ze was bang, dat haar vraag er wat beverig uit komen zou. En als vader dan merkte, dat ze heusch verdriet had.... ! Dan zou hij haar niet meer zoo'n beetje plagen met haar vereering voor heur juffrouw, maar dan zou hij haar op z'n knie nemen, alsof ze nog een klein meisje was, en vragen: „Vin-je het dan zoo naar?" En dan zou ze zeker hardop gaan huilen. Er liep nu al een traan langs haar neusje. Nog net kon ze, met haar mouw, hem afvegen voor er een nat vlekje op het boekje kwam. Want dan zou moeder het merken. „Heb je al wat gevonden?" vroeg moeder. „Nee, 'k weet niet " deed Gerda onzeker. Toen zei moeder, die wel merkte, dat heur meiske heel lang op een bladzij keek, maar niets meer. 't Was voor Gerda jammer, dat juffrouw De Wilde weg ging. En 't was ook wel goed en aardig, dat het kind zich aan haar onderwijzeres gehecht had. Gerda intusschen piekerde verder: „Wie zou er nu komen? Natuurlijk iemand, die lang zoo aardig niet was. Dat sprak vanzelf. Iemand, die dadelijk merken zou, dat zij, Gerda, niet zoo'n mooi speldenkussentje gebreid had om op te hangen, als de andere meisjes. En die dadelijk vragen zou, de eerste les al: „Hoe of dat kwam?" En dan zou zij moeten zeggen: „Omdat ik de knoopsgaten op mijn naailap maar niet mooi krijgen kon. En omdat ik toch al achter was met handwerken." En als ze 't zelf niet zei, alleen maar haar schouders ophaalde, zouden de andere meisjes 't wel vertellen. Nans Doorn in ieder geval wel. Die zou er zeker gauw bij zeggen: „Gerda kan niks van handwerken. Ze knoeit altijd!" En dan zou Nans het lieve meisje worden bij die nieuwe juffrouw. Want handwerken was het eenige vak, waarin Nans Doorn wèl knap was. Omdat ze zooveel van mooie kleeren en mooie dingen hield natuurlijk! Gerda zag zichzelf al achteruit gezet. Want een juffrouw, die begreep, dat ze wel haar best wilde doen, doch enkel maar onhandig was, kwam er natuurlijk niet weer. Zooiets begrijpen kon alleen juffrouw De Wilde Ineens dacht ze aan de keeren, dat moeder op haar moest brommen, omdat ze zoo ongedurig was en nooit eens iets afmaakte. En moeder was toch wèl lief Maar ze was nu niet in een stemming om zich zelf te willen beschuldigen. Alles liep haar tegen. Nu wilde ze op school haar best doen, en nu ging de juffrouw weg. En als er een andere kwam, die Nans Doorn voortrok, net als de meesters deden (behalve mijnheer Velders dan) nou, dan wilde ze voor zoo'n juffrouw ook niet eens haar best doen. Er kwam weer een traan. En omdat ze zichzelf aldoor zat op te winden, kwam er een tweede achteraan, veel vlugger. Dien kon ze niet meer op tijd tegenhouden. Hij maakte een nat plekje op haar boekje Op dat oogenblik vroeg moeder: „Gerda, wil jij even de jongens roepen voor hun thee?" Vlug stond ze op en liep de gang in, 't boekje, dat haar zou kunnen verraden, nog in de hand. Daar snikte ze een paar keer hevig, droogde met haar zakdoek een derden traan af, en riep zoo onverschillig mogelijk aan de trap: „Jongens! thee!" Een luid gejodel boven toonde aan, dat haar noodiging verstaan was. Ze bleef nu niet, gelijk ze anders wel deed, in de gang op de broers wachten. Toen ze binnenkwamen, zat ze alweer over het handwerkboekje gebogen. Een tijd lang nam niemand veel notitie van haar. De harde jongensstemmen vulden de kamer; vader vroeg iets of gaf antwoord en af en toe zei moeder er iets tusschen. Doch toen vroeg Hans, de oudste, uit louter belangstelling: „Heb je een mooi boek, Ger?" Want hij dacht, dat een of ander prachtig verhaal z'n zusje zoo boeide. Als eenig antwoord liet Gerda hem de afbeelding van een gehaakt kussen zien. „Wat? Handwerken? En zoo'n belangstelling?" zei hij verwonderd. Wim, de tweede broer, werd nu ook opmerkzaam. „Gerda gaat haar leven beteren. Je zal zien, ze breit gauw voor ons alle drie een pull-over. De jongen, die naast me zit, heeft er ook een aan, die zijn zusje gemaakt heeft. Hij is er zoo allemenschelijk grootsch op, dat hij 't ding nog aan heeft als een ander smelt van de warmte. En 't is zoo'n dikke!" Hij hield z'n vingers wel een centimeter van mekaar, maar Gerda, die er anders gauw genoeg bij was hem te plagen, als ze hem op overdrijving betrapte, lette er niet eens op. „Nou, als Ger voor mij een pull-over breit, ben ik er ook grootsch op. Als ze het netjes doet tenminste", zei Hans kalm. „Nee, Ger breit eerst sportkousen voor mij, voor als ik naar 't kamp ga, met de vacantie. Ik ben haar 't naaste", riep Henk, die maar goed een jaar met Gerda in leeftijd verschilde. „A 1 s je gaat tenminste. Je weet de afspraak: 't mag enkel, als je overgaat", waarschuwde mijnheer, die den leerlust van z'n jongsten zoon niet al te hoog aansloeg. Hans en Wim joelden intusschen: „Hoor hem eens! Wat een branie! Hij staat Gerda 't naaste! Omdat hij zelf nog. zoo'n baby is zeker!" Hans probeerde hem bij z'n hoofd te pakken. Wim deed een aanval op z'n beenen. Alleen omdat Henk zoo aalvlug was, ontkwam hij hun nog en kon hij zich verschansen achter vaders stoel. Die waarschuwde: „Stil een beetje, jongens. Moeders hoofdpijn is net wat afgezakt, maar als jullie zoo'n leven maakt, wordt het weer erger." Mevrouw-zelf stond op, om hun een tweede kopje thee in te schenken. „Dan ruimen jullie weer op", zei ze lachend. Henk stak vanuit z'n veilig plekje, achter vaders stoel, z'n tong uit tegen Wim. Dit deed Wim zeggen: „Ik zou niet eens sportkousen willen hebben, die Ger gebreid had. 'k Weet zeker, dat er op allerlei gekke plaatsen gaten in zouden komen. Omdat ze steken had laten vallen." „Mispunt!" viel Gerda heftig uit. „Maar Gerda toch!" bestrafte vader. Toen, tot bevreemding van de jongens, barstte ze ineens in snikken uit. ,,'t Is ook allemaal zoo akelig. En als d'r een nieuwe juffrouw komt, vindt die natuurlijk Nans Doorn het lieve kind. En trekt ze mij achteruit." De broers waren zoo verbouwereerd, dat ze zelfs vergaten te lachen om dat malle gezegde: „Trekt ze mij achteruit". Ze plaagden Ger zoo vaak met haar weinige bedrevenheid in het vak handwerken, en ze had nooit doen blijken, dat ze dit vervelend vond. Hoogstens zei ze: ,,'k Wou, dat ik ook maar een jongen was!" „Gerda is een beetje in de war. Vader las net in de krant, dat de aanstaande van juffrouw De Wilde benoemd is tot hoofd. Nu zal de juffrouw natuurlijk wel gaan trouwen", zei moeder verklarend. „Gekke meid, te huilen omdat er een schoolfrik weggaat", probeerde Wim te troosten, welke oneerbiedige uitspraak hem een vermaning van zijn vader op den hals haalde. Moeder wenkte hun, maar weer naar boven te gaan. 't Was misschien wel goed, dat Gerda even uithuilde. De drie jongens vertrokken en waren 't er over eens, dat meisjes toch altijd wat sentimenteel bleven. Zelfs zoo'n halve jongen als Gerda. Ger liet zich door vader troosten en ging, toen ze wat gekalmeerd was, eveneens naar boven, naar bed. Voor de deur van de jongenskamer riep ze: „Dag! wel te rusten!" En het „wel te rusten" van de broers klonk minder machinaal dan gewoonlijk. Hoewel ze dacht, dat ze tenminste wel den halven nacht wakker zou liggen van verdriet, en ze dit zelf erg gewichtig vond, sliep Gerda binnen het kwartier. HOOFDSTUK II. 's Morgens, toen ze wakker werd, schemerde het haar vaag, dat er gisteravond iets vervelends was gebeurd. Wat? Een standje van moeder? Van vader misschien? O nee, juffrouw De Wilde! Die ging weg. Waarom wilden groote menschen ook altijd trouwen? Nou zag je weer, wat voor ellende er van kwam! Toen herinnerde ze zich ineens weer, wat moeder gezegd had over: blij zijn om juffrouw De Wilde. En toen moest ze toch ook heel even om zichzelf lachen. Als je dat nou al narigheid noemde! Nou ja, voor haarzelf was het naar, en misschien vonden de andere meisjes het ook wel vervelend. Want juffrouw De Wilde was erg geschikt, zooals ze het grootmensch-achtig onder mekaar noemden. Maar zijzelf zou zeker de eerste zijn, om Ger uit te lachen, als ze ooit te weten kwam, wat die daarnet gedacht had. Natuurlijk zou ze 't nooit weten. En niemand anders ook. Ze zou er wel op passen zoo iets te zeggen. Want ze hield er volstrekt niet van, uitgelachen te worden. Zouden de andere meisjes het heusch net zoo vervelend vinden als zij? De andere meisjes! Met een sprongetje was Gerda ineens uit bed, en begon zich vlug aan te kleeden. Ze moesten altijd tamelijk vroeg ontbijten, om de jongens, die in de stad school gingen, 's Winters 2 Gerda. nog vroeger dan 's zomers, omdat ze dan met de tram moesten, die een eind omreed langs den Straatweg en die ook wel wat vroeg in de stad aankwam. Maar ze waren toch ook 's zomers altijd zóó op tijd klaar, dat Gerda meest nog wat bij huis bleef rondloopen, hoewel ze erg aan den buitenkant van het dorp woonden, en ze wel een twintig minuten te tippelen had. Maar nu bedacht ze ineens, dat ze vroeg op het plein wilde zijn, dezen morgen. Misschien wisten de andere kinderen het nog niet van mijnheer Koning en juffrouw De Wilde. Niet alle vaders waren als haar vader. Die stelde belang in alles, wat zij of de jongens van hun school vertelden, en onthield alles. Stel je voor, dat zij het alleen nog maar wist. En het aan iedereen vertellen kon! Eenig-leuk zou dat wezen, telkens weer die verwonderde gezichten te zien. Ze hoorde zichzelf al zeggen: ,,'t Stond in de krant, gisteravond. Heeft niemand bij jullie het gelezen?" In haar vreugd om deze nieuwe gewichtigheid vergat ze bijna haar verdriet. Misschien, dat Nans Doorn het ook wist. Die las soms zelf de krant. Vond ze voornaam en groot staan. Opschepster, die ze was! Maar Nans kwam nooit vroeg. Vond zich eigenlijk te voornaam, om met de anderen te spelen. Gerda repte zich om gauw klaar te zijn. Toen ze haar bed had afgehaald, keek ze even speurend rond. Toen knikte ze. Moeder zou tevreden zijn, en haar niet terugroepen, terwijl ze al in den tuin rondliep of binnen met Caesar stoeide. Dit gebeurde anders nog wel eens, want Gerda was niet erg precies, eerder wat wild jongensachtig, en moeder deed bijzonder haar best van heur eenig dochtertje een net meisje te maken. Maar als Gerda wilde, kon ze alles keurig opruimen. En vanmorgen wilde ze. Om vroeg weg te kunnen. Later, toen de jongens vertrokken waren, vroeg moeder wel even: „Waarom heb je zoo'n haast vanmorgen?" Want gewoonlijk bedelde Gerda, om een eindje bij een van de broers achterop te mogen zitten, kwam dan het laantje, dat naar den grintweg leidde, terug loopen, om pas daarna naar school te tippelen. Doch toen Gerda zei: „Och, nergens om, maar gisteren was ik zoo erg laat en toen speelden ze juist zoo leuk boompje-verwisselen", ging ze er niet verder op in. Daar, waar het laantje, waaraan hun huis lag, overging in den Straatweg, begon Gerda langzamer te loopen. Er stond daar een klein huisje, een arbeiderswoning. Feitelijk waren de menschen, die daarin woonden, de naaste buren van de familie Holman. Maar, omdat de laan zoo'n bocht maakte, zag je vanuit de villa der Holmans dit huisje niet. Aan den anderen kant van hun huis liep de laan langs de fabriek met z'n bijgebouwen en zoo naar den grintweg, die een kortere verbinding vormde met de stad, waar de jongens school gingen. Gerda vond het wel vervelend soms, dat ze een eind buiten het eigenlijke dorp woonden, doch er was hier veel ruimte voor een fabriek, en de terreinen lagen vlak aan de rivier, wat erg gemakkelijk en ook voordeelig was. „Als er tenminste maar een aardig kind in de buurt was", verzuchtte Gerda soms. En benijdend keek ze naar de schoolkameraadjes, die allemaal vlak bij mekaar woonden. Tenminste — zoo leek het haar in haar afgunstige buien. Soms bleef ze wel eens in het dorp spelen, bij Nans Doorn, als ze goed met elkaar waren. (Op dit oogenblik beleefden ze weer een periode van verkoeling). En een enkele maal ook wel eens bij een van de anderen. Doch een echt vriendinnetje had ze niet. En nu waren de twee oude menschen, die jaren lang in het huisje bij den Straatweg gewoond hadden, naar een ander dorp gegaan, waar ze bij hun kinderen introkken. En vader had, heel terloops, verteld, dat het huisje verhuurd was aan iemand, die bij hem op de fabriek kwam werken. Doch op Gerda's haastige vraag: „Zijn er ook kinderen, vader? Meisjes?" had hij de schouders opgehaald en gezegd: „Ja, hoor eens, als zich iemand bij mij aan komt melden, vraag ik wel, waar hij vroeger gewerkt heeft, maar of hij een gezin bezit, en hoe oud z'n kinderen zijn, nou ja, dat hoor ik later wel." Dus was d e brandende kwestie voor Gerda sinds een paar weken: of er meisjes zouden komen wonen in het huisje om de bocht. En — of ze bij haar op school zouden komen. Tenminste — dit was tot op gisteren de brandende kwestie. Nu had dit nieuwe: het aanstaande vertrek van juffrouw De Wilde, er zich voorgeschoven. Maar nu ze weer vlak bij 't huisje kwam, dacht ze toch meteen weer: zouden er Met een schokje stond ze ineens even stil. Want ze zag heusch een meisje in het kleine voortuintje. Een meisje, dat wel zoo wat even oud zou kunnen zijn als zij. En op den weg waren twee jongens aan 't haasje-over doen. Toen kwam er een vrouw in de deur, en die riep: „Leen! Jongens! 't Wordt tijd!" Gerda stapte gauw wat steviger door. Ze had wel willen gaan rennen, maar dat durfde ze niet. 't Stond zoo gek, en die vrouw zou misschien wel begrijpen, dat ze het deed, om wat meer van hen te zien. Ze durfde ook niets tegen het meisje roepen, hoewel het leek, als draalde dit met opzet een beetje. De jongens waren tenminste nog eerder binnen dan zij. Zou ze .... naar hun school? .... en in Gerda's klas? ... Leuk zou dat wezen! Want het leek een heel aardig meisje zoo. Maar als ze eens naar de andere school ging? En als Gerda dan wel tegen haar geroepen had! Nee, dat zou vervelend wezen. Want echt prettig samen oploopen kon je toch niet, als je niet naar één school moest. Als ze in een andere klas kwam te zitten? Jonger of ouder was, dan ze leek? Nou, dat was nog niet zóó erg. Hoewel: prettiger was het, als je bij mekaar zat; en over 't werk en den meester praten kon, onderweg. Misschien mekaar een beetje helpen .... Ze zou moeten afwachten tot straks, voor ze wist, waar het meisje schoolgaan zou. Als ze tenminste al ging vandaag. Maar dat zou wel. Want waarom had de vrouw anders geroepen: ,,'t Wordt tijd!" Gerda liep, nu ze op den grooten weg was, een poosje erg langzaam. Ze keek telkens om. Misschien kwam het meisje haar wel achter op. „Leen!" had de vrouw geroepen. Dus „Leen" heette ze. Gerda probeerde den naam „Leen". „Leen"; zou ze 't pret- tig vinden, een vriendinnetje te hebben, dat „Leen" heette? Het voldeed haar niet erg. Ze vond feitelijk: het klonk ordinair. Toen zei ze een keer „Leentje" en dat vond ze wel mooi. Misschien heette het meisje wel Magdalena, en zou zij „Magda" kunnen zeggen. Dat was een heel fijne naam. Veel mooier nog dan Nans. Toen lachte ze ineens zichzelf uit. Dwaas kind, dat ze was, om te loopen prakkiseeren over een naam! Alsof 't er niet veel meer op aan kwam, hoe 't meisje zélf was. Maar ze kon toch niet laten nog even te denken: Magda, nee, dat past niet. Het meisje had een bont schortje voor, heel gewoon geruit bont, en ze droeg zwarte kousen. En haast alle meisjes, ten minste de grooten van haar klas, kwamen op school zonder schort en droegen lichte, of tenminste bruine kousen. Nee, ze zou maar Leentje zeggen, als Ze keek nog eens achter om. Niets te zien. Zeker kwamen ze niet vanmorgen. Een gevoel van hevige teleurstelling kroop in haar op. 't Zou ook zóó mooi zijn: een vriendinnetje vlak bij. Toen ineens dacht ze weer aan wat ze vertellen wilde op school. Waar ze juist vroeg om weg was gegaan. En nou treuzelde ze zóó. 't Was zeker al niet vroeg meer! Ze begon flink door te stappen nu. In den huppelpas, dien ze gewoonlijk aannam als ze hard opschieten wilde, had ze vanmorgen geen zin. Eerst al dat nare, dat ze vertellen moest van juffrouw De Wilde. En nu de teleurstelling, dat het meisje niet kwam.... Op het plein waren nog maar een paar kameraadjes van haar klas. Gerda vertelde ze gauw het groote nieuws. En hoewel de anderen ook wel van juffrouw De Wilde hielden, vonden ze toch het vooruitzicht, een nieuwe te zullen krijgen, wel leuk. Ze verdiepten zich ook in gissingen, of het een groote school zijn zou, waaraan mijnheer Koning benoemd was. En hoe of juffrouw De Wilde kijken zou, straks En ze haalden zelfs hun aardrijkskundige kennis overhoop om te onderzoeken, hoe je wel zou moeten reizen, als je later nog eens bij juffrouw De Wilde op visite zou willen. „Maar zoover komen wij natuurlijk nooit", zei Mientje Verhoeff. En Rie Dolman, die een vleierige natuur had, voegde er bij: „Nee, wij niet. Maar Gerda, en Nans! Die misschien wel. Met de auto van den burgemeester." Telkens als er weer andere meisjes op het schoolplein kwamen, werd het groote nieuws verteld. Het werd een waar succes voor Qerda, want hoewel de anderen het nu even goed rond bazuinden, kwam er toch altijd achter: „Gerda zegt het. Haar vader heeft het in de krant gelezen." Zelfs Narts wist nog nergens van. „Nou, als 't maar waar is!" zeiden ze. — „Dan zou het toch ook wel in o n z e kram gestaan hebben!" Alsof zij, in het burgemeestershuis, er een bepaalde editie op na hielden! „Jouw vader heeft het je zeker niet verteld! Of misschien wist hij niet, dat het de verloofde van juffrouw De Wilde was", zei Gerda. ,,'t Kan best een andere mijnheer Koning zijn. 't Is zoo'n gewone naam", streed Nans nog tegen. Gerda vergat onder al die gewichtigheid het meisje uit het huisje om de bocht. En toen, ineens, daar had je ze. Zij voorop, en de twee broertjes naast elkaar achter haar, zoo kwamen ze 't plein op. Gerda moest er om lachen. Zóó waren de jongens nou! Daarnet, bij het huisje, toen hadden ze durf en drukte, en nu lieten ze 't zusje voorop gaan. Het meisje keek rond, als wist ze niet goed, wat nu te doen. Er vormde zich al een kring kinderen om de drie. En er werd gevraagd, hoe ze heetten, en of ze hier op school kwamen en in welke klas ze gezeten hadden op hun vorige school. Die 't meeste weten wilden, vroegen zelfs meteen, waar ze vandaan kwamen. Gerda liep op hen toe, en zei, terwijl ze een paar al te brutale jongens op zij duwde: „Zoek je mijnheer Velders? Kom maar mee, ik zal je den weg wel wijzen." „Mijnheer Velders, is dat de bovenmeester?" vroeg het meisje. „Ja. Kom maar. Ik ken je al wel. Ik woon dicht bij je. Dat groote huis, een beetje verder dan jullie huisje. Ik heb je al wel gezien vanmorgen, maar ik wist niet, of je hier op school zou komen." „Ik zag je ook wel", zei het meisje verlegen. Want al had Gerda er niets bijzonders mee bedoeld, Leentje had toch best gehoord, hoe ze praatte over hun groote huis en Leentje's huisje. En al leek dit vreemde meisje wel heel aardig zoo, en al deed ze nu erg vriendelijk, 't kon toch wel eens niets worden tusschen hen. Want vader was maar een gewone werkman op de fabriek en mijnheer Holman, die, zooals ze wel begreep, de vader was van dit meisje, was de directeur. „Ik heet Gerda", stelde Ger zich voor. En de ander zei: „Ik ben Leentje." Zie je wel, zelf zegt ze geen Leen. Ze vindt dat zeker ook geen mooien naam, dacht Gerda. Ze vroeg nog gauw: „In welke klas zit je?" En Leentje zei: „Op mijn vorige school in de zesde." „Leuk", vond Gerda. „Ik zit ook in de zesde." „Ja maar, ik weet niet, of ik hier..." begon Leentje. En toen kwam mijnheer Velders de gang door, die al dadelijk begreep, wat deze optocht te beduiden had. En toen moesten Leentje en haar broertjes mee naar binnen. „Zeg, waarom liep jij zoo gauw met dat vreemde kind mee?" vroeg Nans misprijzend, toen Gerda terug kwam. „Ze woont vlak bij ons. In dat huisje om de bocht, weet je wel", legde Gerda uit. „Nou, wat zou dat? 't Is toch zeker niks geen kind voor jou", hield Nans vol. „Moest jij maar eens altijd dat end alleen moeten loopen! En ze lijkt best aardig, die Leentje", liep Ger warm- „Zoo, heet ze Leentje? Weet je al gauw!" spotte Nans. „Ben je misschien al bij d'r op visite geweest?" „Nee, maar als ik mag, ga ik vanmiddag", zei Gerda kwaad terug. De woorden „grootsch mirakel", hield ze nog net binnen. Moeder wilde niet, dat ze zulke dingen zei. „Nou, jij liever dan ik", zei Nans nog. „Kom Rie, ga je mee wat rondloopen? Laat Ger dan maar op dat lieve Leentje wachten!" Rie was dadelijk bereid, want het was haar grootste glorie, wanneer Nans notitie van haar nam. In de klas was het een beetje onrustig eerst. De meisjes durfden niets vragen, maar ze dachten aldoor: zou het waar zijn, wat Gerda verteld had van juffrouw De Wilde? En ze vonden het erg jammer, dat ze geen handwerkles hadden, dien morgen. Eindelijk waagde Nans de vraag: „Mijnheer, is het waar, dat juffrouw De Wilde weg gaat?" Mijnheer Velders hield zich heel verwonderd. „Juffrouw De Wilde weg? Hoe kom je daar bij?" Maar toen Nans met een triumfantelijk gezicht tegen Gerda zei: „Zie je nou wel!" en daarna vertelde: „Gers vader las in de krant, dat de verloofde van de juffrouw hoofd werd ergens. Maar bij mij thuis hadden ze er niks van gezegd", toen zei hij: „Dat heeft Gerda's vader toch heel goed gezien." En toen was het de beurt van Ger, om Nans uit te lachen. Mijnheer Velders zei nog: „Of juffrouw De Wilde nu weg gaat, ja, dat moeten jullie haar zelf maar vragen." En dat deden ze ook, in 't vrije kwartier. De juffrouw lachte, en zei: „Dat moeten jullie maar afwachten." Maar ze begrepen heel best, dat het toch wel gebeuren zou. Gerda vond nog den tijd om tegen Leentje te zeggen: „Ik ga met je naar huis, straks, om twaalf uur." En op dien terugweg lichtte ze haar nieuw vriendinnetje in over de meisjes van hun klas, over meester Velders, over juffrouw De Wilde, die nu wel weg zou gaan, zoodat Leentje zich 's middags al lang zoo vreemd niet meer voelde. HOOFDSTUK III. Natuurlijk zat Gerda thuis vol verhalen over het nieuwe meisje, dat nu zoo dicht bij haar woonde. „Nou heb ik ook altijd gezelschap, als ik naar school ga. Vindt u 't niet leuk, moeder?" „Ja, misschien wel." Gerda lachte om dat „misschien". „Waarom zegt u dat nou zoo?" vroeg ze toen. „Omdat menschen, en ook kinderen, die vlak bij mekaar wonen, daarom nog niet altijd echte vrienden of vriendinnen van elkaar zijn." „Maar Leentje is heusch heel aardig! En ik mag toch wel met haar gaan, moeder?" „Ik denk het wel. Ik weet ook nog niets van hen, hè?" Daar bleef het dien dag bij. Gerda keek, toen ze naar school terug ging, wel heel erg, of ze Leentje niet zag, maar er was niets van haar te merken. Teleurgesteld ging ze toen maar weer alleen. Leentje kwam pas vlak vóór de school aanging. En Gerda, die met de anderen een spelletje deed, kon niet maar zoo tusschen de rij uitvliegen om te gaan vragen: „Waarom keek je niet naar mij uit, vanmiddag?" Doch toen ze de school ingingen, zei ze wel even: „Ik heb naar je uitgekeken, toen ik naar school ging, maar ik zag je nergens. Waar zat je toch?" Een beetje verlegen zei Leentje: „Ik moest moeder wat helpen, 't Is nog zoo'n rommel bij ons in huis." Gerda dacht, dat ze 't niet prettig vond te moeten zeggen, dat ze soms meewerken moest. ,,'t Is niks hoor", zei ze spoedig. „Ik dacht, dat je niet met me meegaan wou." Leentje kreeg nu echt een kleur, maar omdat ze in 't lokaal waren, en de meester al voor de klas stond, kon Gerda zich niet verdiepen in de reden hiervan. Leentje zelf wist die reden best. Toen ze thuis gekomen was, en blij vertelde van Gerda, die niks trotsch deed, en met haar meegeloopen was, had moeder ineens streng gezegd: „Pas op, dat je je niet opdringt, hoor!" En later had moeder haar aan 't werk gehouden tot Gerda al lang voorbij was. Door 't keukenraampje, dat nog net op den weg uitzag, had Leentje haar wel zien gaan. Vader zei nooit iets, als moeder zoo deed, maar hij had heel onmerkbaar tegen haar geknikt, alsof hij zeggen wilde: dat komt wel terecht, hoor! Toen ze nog op hun vroegere plaats woonden, en ze ook eens erg verdrietig was geweest, omdat moeder niet wilde, dat ze naar een kindervisite ging, waar ze toch echt zóó maar gevraagd was, had vader haar 's avonds op z'n knie genomen. Ze waren toen samen in de kamer geweest, en vader had verteld, dat moeder heel veel verdriet had gekend, vroeger. Haar ouders waren wel niet rijk geweest, maar toch veel rijker dan zij nu waren. Moeder had toen ook wel deftige vriendinnen gehad. Maar moeders vader, Leentje's grootvader dan, was onvoorzichtig geweest en had veel geld verloren in z'n zaken. En toen hadden die zoogenaamde vriendinnen moeder al heel gauw links laten liggen. Daar was ze toen erg verbitterd door geworden. Later was het wel een beetje weer overgegaan, maar omdat ze veel van Leentje hield, was ze altijd bang, dat die net op dezelfde manier verdriet zou krijgen als zij dat gehad had. En daarom wilde ze niet, dat Leentje omging met meisjes, die wat boven haar stonden in stand. Leentje had dit alles heel goed onthouden, maar vooral dat vader gezegd had: „Omdat moeder veel van jou houdt." En daarom was ze nooit meer zóó verdrietig geweest, als iets, wat ze graag wilde, niet mocht. Maar als ze nu om deze zelfde reden niet met Gerda naar school zou mogen loopen, dan was dat toch wel heel erg! En wat moest ze zeggen, als Gerda haar telkens weer vroeg? Misschien wel op haar wachten wilde! Na schooltijd kwam het al precies zooals ze gedacht had. Want Gerda had haar al een arm gegeven, nog voor ze de gang goed en wel uit was. En toen Nans Doorn een spottend gezicht trok, en zei: „Nou, 't is an tusschen die twee", zei Ger: „Trek je er maar niks van aan, hoor. Nans is een mal spook." Gerda sprak ook af, dat ze jodelen zou, als ze langs Leentje's huisje ging. En als Leentje dan nog niet klaar was, zou ze wel wachten. „Ja maar, ik moet misschien ook wel eens heel vroeg weg", zei Leentje. „Want m'n zusje dient in het dorp, en als er dan eens een boodschap voor haar is! Goed brengen of zoo!" „Wel, je kan toch altijd even terug roepen, als je er wèl bent", meende Gerda. Leentje dacht: als moeder dit maar goed vindt! Doch dat durfde ze niet zeggen. En dus beloofde ze, dat ze 't doen zou. Ondanks haar opsnijden tegen Nans durfde Gerda toch niet met Leentje mee naar binnen gaan. En ze wist ook niet, of moeder 't wel goed vinden zou, als zij zelf Leentje meebracht. Dus vroeg ze alleen: „Kom je nog buiten spelen, straks?" En Leentje aarzelde: ,,'k Weet niet. Ik denk, dat moeder nog veel te doen zal hebben." Toen Gerda het verdere van dien middag, ondanks haar uitkijken, niets meer van Leentje merkte, dacht ze natuurlijk: het kwam door dat werk. Den volgenden morgen zei moeder: „Gisteravond ben ik bij de Verhoogs geweest, 't Lijken me heel nette menschen. Ik heb er niets tegen, dat je met Leentje vriendinnetje wordt, als jullie 't samen goed kunnen vinden." „O, dat kunnen we zeker!" meende Gerda. Doch moeder zei ernstig: „Als Leentje echt je vriendinnetje wordt, moet je haar ook altijd trouw blijven. Niet haar nemen, omdat er hier in de buurt niemand anders is, en op 't plein met Nans of Rie of een ander gaan." „Nee, natuurlijk niet", zei Ger grif. Ze vond het eigenlijk een beetje vreemd, dat moeder zooiets denken kon. En het meteen zei ook. Ze wist immers niet, dat haar moeder gisteren zelf gevraagd had, of vrouw Verhoog het goed vond, als Gerda en Leentje samen naar school gingen en ook wel eens samen speelden. En dat Leentje's moeder toen ineens erg stug gezegd had: „Als dat maar goed komt, mevrouw! U bent wel heel vriendelijk, maar Leen moet haar plaats kennen in 't leven. Als ze vergeet, waar ze staan moet, komt er toch maar verdriet van later." Mevrouw Holman, die wel wat schrok van die plotselinge stugheid, had toen gesust: „Maar dat wil toch niet zeggen, dat Ger en Leentje daarom elkaar voorbij moeten loopen, alsof ze elkaar niet kenden en niet op één school gingen. Zoo iets past toch niet onder Christenen!" En Leentje's moeder had toegegeven: „Nee, dat niet", en het per slot goed gevonden, dat ze mekaar beter konden leeren kennen. Doch mevrouw Holman had best begrepen, dat vrouw Verhoog het dadelijk merken zou, als Gerda Leentje eens in den steek liet voor een ander. En dan misschien tusschenbeide zou komen met een verbod voor goed. En ze wist ook, dat Gerda wel bij tijden niets hebben moest van Nans Doorn, maar zich ook telkens weer door haar lijmen liet. Als het nu nog weer een keer hevige vriendschap werd tusschen Gerda en Nans, en Leentje bleef daarbuiten Ze begreep echter ook, dat het niets geven zou daarover nu al met Gerda te praten. Want die leefde heel erg bij het oogenblik. Ze zei dus enkel: „Denk er nog maar eens goed over na. En ga dan nu Leentje maar halen!" Langzamerhand merkte echter ook Gerda-zelf, dat het nog niet zoo gemakkelijk gaan zou met die vriendschap tusschen haar en Leentje. Niet, wat Leentje betrof. Die was altijd even goed en aardig. Maar Nans scheen het er op gezet te hebben, die twee van elkaar te houden. Nu haar spotten niet hielp, probeerde ze het met vriendelijkheid. Zooals altijd, wanneer ze het om een of andere reden noodig vond, Gerda aan te halen, kwam ze met verhalen over wat haar moeder gezegd had. Hoe die vond, dat Gerda eigenlijk het eenige meisje was, waar Nans hier op het dorp mee omgaan kon. Want mijnheer Holman had een fabriek en de vaders van de andere meisjes waren maar gewoon bakker of slager of kruidenier. Bij Gerda in huis zou Nans geen verkeerde manieren leeren en van haar zou ze geen woorden overnemen, die mevrouw Doorn niet hooren wilde Gerda zei dan wel: „Wat geeft dat nou, of Rie d'r vader bakker is en Mien d'r zuster voor de menschen naait? Daar zijn ze zelf toch niks meer of minder om?" En dat meende ze ook eerlijk. Maar ze vond toch ook, dat Nans wel een beetje gelijk had. Haar afstooten, wanneer ze zelf vriendelijk was, en niet al te verwaand deed, wilde ze dan ook niet. Alleen verzette ze zich zooveel mogelijk, als Nans alléén met haar loopen wilde en de andere meisjes links laten liggen. Op 't plein hoorde je met mekaar te spelen, meende ze. Doch soms, als ze nog geen prettig spelletje verzonnen hadden, gelukte het Nans wel eens, haar mee te krijgen. Zoo ook dezen Woensdagmorgen. Ze stonden nog met elkaar te beraadslagen, wat ze doen zouden, toen Nans 't plein opkwam en meteen Gerda aanhaakte. „Hoor eens!" „Wel?" „Nee, kom nou even mee." „Waarom?" „Niks. Even luisteren!" Gerda keek naar Leentje. Die was net bezig de andere 3 Gerda. meisjes een kaatsspelletje uit te leggen, dat ze op haar vroegere school deden en dat ze hier niet kenden. Leentje zou haar dus niet missen. „Nou, even dan .... Als ze spelen gaan, straks...." „Maar natuurlijk ...." Nans begon toen, op den geheimzinnigen fluistertoon, dien ze gebruikte, als ze erg intiem doen wilde, te vertellen, dat haar tante uit Arnhem bij haar gelogeerd was. En toen had zij, Nans, bij het inkomen van de kamer, net gehoord, hoe haar moeder er over klaagde, dat er hier geen geschikte kinderen waren om mee om te gaan. Zij had toen dadelijk gezegd: „Maar Gerda Holman dan, mams." En heur moeder had gevonden: „Die, ja, dat is een uitzondering. Jammer, dat ze zoo uit de buurt woont." En toen had Nans meteen gevraagd:. „Maar morgen, dan is 't Woensdag. Mag ik dan 's middags bij Gerda gaan spelen?" Want anders wilde haar moeder, dat ze zoo'n heelen middag optrok met Loesje, en daar had ze zoo'n hekel aan. „Hè, die schattige Loes! 'k Wou, dat je haar meebracht!" „Dus, van jou moeder mag ik wel komen, denk je?" vroeg Nans meteen gretig. „Welja, waarom niet? Moeder vindt het altijd goed, als ik een van de meisjes vraag," zei Gerda luchtig weg. Doch toen dacht ze ineens aan Leentje. En aan wat moeder gezegd had, dat ze niet Leentje op zij mocht schuiven, als er een ander meisje was. „Maar als Leentje spelen mag, moet die ook mee doen", zei ze daarom. „Komt die altijd bij je, 's Woensdags en Zaterdags?" „Nee, ze mag niet altijd. En nooit een heelen middag. Ze moet vaak breien of wat anders doen. 't Lijkt me, dat haar moeder erg streng is." „Nou zei Nans. Gerda begreep eigenlijk niet precies, waar dat op sloeg. Maar Nans wist nu, dat ze Leentje niet in den steek wilde laten en dat was 't voornaamste. „Toe, breng je Loes mee?" drong ze nog eens. Maar Nans, erg blij, dat het juist zoo trof, zei: „Dat kan niet. Moeder en tante gaan met de auto uit, en Loes mag mee. Ik mocht ook wel, maar ik kom liever bij jou." Dit laatste vond Gerda nu wel weer erg vleiend. Dat Nans er niet van hield, bij de oude dames op visite te gaan, die haar moeder en tante bezoeken gingen, wist ze niet. Mevrouw Holman vond het dadelijk goed, dat Nans komen zou. Ze dacht even: 'k Ben benieuwd, hoe dat nu gaan zal met Leentje, maar dat zei ze niet. Hoewel het mooi weer was, wilde Nans met alle geweld binnen spelen. Met het fornuisje, en zelfs met de poppen, waar Ger altijd dol op was, al durfde ze dit niet erg meer te toonen. Nans dacht, dan merken we alvast niks van die vervelende Leen. Maar dat had ze toch misgerekend. Want Gerda keek af en toe eens naar buiten, of ze niets van haar nieuwe vriendinnetje zag. En toen ze meende, een bont schortpuntje te zien wapperen, zei ze dadelijk: „Daar is Leentje ook. Ik ga haar halen." Mevrouw, die ook in de kamer was, zei meteen: „Dat is best", en dus durfde Nans niet tegenstribbelen. Maar Gerdazelf merkte wel, dat ze lang zoo aardig niet meer deed als in 't begin. Vooral niet, wanneer mevrouw hen een poosje alleen liet. En Leentje werd van den weeromstuit verlegen! Ze was een zacht meisje, en niet aan veel plezier gewend, en ze zou het dolletjes gevonden hebben, met al de mooie spulletjes van Gerda te spelen, wanneer ze maar samen geweest waren. Doch nu trok Nans telkens Ger in een hoekje apart, en fluisterde met haar, en al deed Gerda-zelf heel aardig, Leentje was toch eigenlijk maar blij, toen ze zeggen kon: „Ik moet naar huis. Ik mocht niet lang wegblijven van mijn moeder." Nans zei, toen ze weg was: „Samen is ook eigenlijk veel leuker." En Gerda vond dat ook wel, maar dacht er bij: „Vooral met Leentje." Toch wilde ze ook weer niet stug doen tegen Nans. Want die had beloofd, dat ze vragen zou, of Gerda den volgenden Woensdag bij haar mocht komen. „Dan doen we telkens om en om", zei ze. Op dat laatste gaf Ger maar niet veel antwoord. Ze wist al lang, hoe veranderlijk Nans was. Maar met Loesje, het kleine zusje van Nans, te mogen spelen, dat vond ze altijd een heerlijkheid. En dus nam ze zich voor, er op te passen, dat Nans niet vóór den volgenden Woensdag kwaad op haar werd. „Breng je me nog een eindje?" vroeg Nans, toen ze weggaan zou. En terwijl ze door 't laantje gingen, sloeg ze erg vertrouwelijk haar arm om Gerda's schouder. Dat ze even opzij keek bij Leentje's huis, of die wel zag, hoe innig ze samen liepen, merkte Ger niet. Leentje zag ze wel. En ze keek schichtig even naar haar moeder. Gelukkig had die geen erg in de twee meisjes, die door 't laantje liepen. Want als moeder 't gezien had.... Leentje wist, dat ze dan vooreerst niet weer bij Gerda zou mogen spelen. Daar net had moeder haar ook al zoo heel erg aangekeken, en gezegd: „Je hebt toch niet gevraagd, of je mocht? Of aldoor voor 't huis heen en weer geloopen, tot ze je zagen?" En dat had Leentje wel wat verdrietig gevonden. Want ze had er eerst heusch niet over gedacht, dat zij bij Gerda zou mogen binnenkomen, nu Nans er was. Doch gelijk zoo dikwijls herhaalde ze voor zichzelf, wat vader gezegd had: „Omdat moeder veel van jou houdt." HOOFDSTUK IV. Het bleek, dat juffrouw De Wilde al gauw wegging. Deze Meimaand bleef ze nog uit en Juni Maar met 1 Juli zou er een andere juffrouw moeten wezen. „Dan krijgen we toch zeker eerst nog feest", zei Nans, toen dit nieuws op het plein bekend werd. „Feest?" vroeg Gerda. Ze kon dat niet best met elkander rijmen: feest, wijl een juffrouw, waar je erg veel van hield, vertrok. Doch Nans, misschien wel omdat zij niet zóó erg gesteld was op juffrouw De Wilde, keek verder dan Ger. „Natuurlijk feest", baasde ze. „Ze gaat toch zeker trouwen! En ze kan ons toch niet allemaal op de bruiloft vragen. Dus " „O " zei Ger, als ging haar nu pas een licht op. Ze dacht eigenlijk wel, dat zij toch niet van harte zou kunnen meefeesten. Maar ze herinnerde zich ook, hoe moeder gezegd had, dat het voor de juffrouw-zelf wel heel prettig was. „Maar dan moeten wij haar ook wat geven!" 't Leek wei, als had ze ineens een helder oogenblik gekregen, zoo gooide ze dit er uit. De andere meisjes riepen dadelijk „ja!" en „natuurlijk!" en vroegen al vast „maar wat?" Doch Nans was niet van plan zich op zoo'n manier de leiding te laten ontglippen. „Nee, hooren jullie nou eens!" riep ze. „We moeten eerst afspreken, wie en wie wat geven. En dan kijken, hoeveel geld we bij mekaar krijgen. En dan " „Nou, wij allemaal natuurlijk", zei Mientje, als antwoord op Nans' eerste vraag. Doch die deed uit de hoogte: „Wij allemaal! Wie zijn wij allemaal? De meisjes van onze klas?" „Van zelf.... " „Niks vanzelf. De anderen hebben toch ook handwerkles bij juffrouw De Wilde. En haar eigen klas dan „Die kippetjes " „Nou ja, véél zullen die niet geven. En als 't feest is, doen die eigenlijk maar voor spek en boonen mee. Maar je kan niet doen, of ze er niet zijn. En wat moeten die pukjes nou alléén bedenken? De juffrouw kan ze toch niet zelf helpen, met het geld en met het koopen!" Er ontstond toen een groot gezwatel van door elkaar ratelende stemmen, want de een wilde dit en de ander wat anders. Sommigen vonden: „Enkel de meisjes van zes en zeven, dat is veel leuker." Maar anderen redeneerden: „Als al de meisjes meedoen, krijgen we méér geld en kunnen we mooier cadeau koopen." „Vraag er dan de jongens ook bij! Dan krijg je nog meer!" spotten degenen, die waren vóór enkel zes en zeven. Doch de anderen riepen: „Bah nee. Geen jongens d'r bij, dan enkel de kleintjes. Wat hebben de jongens d'r nou mee te maken?" Zelfs Nans, al had ze een flinke stem en een grooten mond, kon geen orde brengen in dien chaos van gevoelens. Ze waren nog even ver, toen de bel ze binnen riep. Onder het vertellen, ja, toen moesten ze wel luisteren. Misschien hielden ook toen hun gedachten zich nog wel bezig met het moeilijk probleem, dat ze zoo ineens te verwerken hadden gekregen, doch dat bleek niet naar buiten. Maar bij 't verwisselen der vakken En later weer onder het rekenen! Er werd gefluisterd; men probeerde elkaar over te halen tot een ander inzicht.... mijnheer Velders moest dubbel zooveel verbieden als anders. Toen het tijd was voor de pauze, zei mijnheer: „Ziezoo, nu blijven jullie eerst eens allemaal rustig zitten, en dan vertelt één van jullie me, wat er eigenlijk aan de hand is vanmorgen. Want zoo rumoerig als jullie nu zijn, ben ik mijn klas niet gewend." Hij keek daarbij naar Leentje, als verwachtte hij van haar een antwoord. Leentje op haar beurt keek naar Gerda. „Zeggen?" Gerda knikte „Ja, doe 't maar." En ze gaf er niet om, dat Nans heel hevig beduidde: „Nee, niet zeggen!" Want zc begreep ineens: het zou veel beter zijn, als iemand van de ouderen hun raad gaf. Anders, als er iets gekocht moest worden, bijv. als mijnheer Velders jarig was, vroegen ze juffrouw De Wilde om hulp. Maar dat kon nu niet. Dus moest mijnheer het dan maar weten. Misschien wilde z'n vrouw hen ook wel helpen. Leentje was onderwijl al aan het vertellen. Ze zei een keer: „Nans zei" en „Nans vond" en toen voelde deze zich ook weer voldaan. Als zij maar met de eer strijken ging! Een ander mocht dan het werk en de moeite wel hebben. En later, toen mijnheer zich eens goed bedacht, hoe ze dit zaakje het best op konden knappen, kwam ze geheel weer in haar humeur. „Zie je", vond mijnheer Velders, „ik vind ook, dat alle meisjes mee moeten doen. Dus — laten we de jongens nu nog even naar buiten gaan, en blijven wij beraadslagen. „Maar — niks verklappen, jongens!" Een luid „hoera!" van de jongens bewees hun instemming met deze regeling. Sommigen deden zelfs „sliep-uit" tegen de meisjes, die nu binnen moesten blijven, maar die gaven daar niets om. „Zie zoo", zei mijnheer, toen het weer rustig was, „nu gaan wij allereerst een stemming houden. Want we moeten een uitvoerend comité hebben van vier meisjes." „En u dan?" vroeg Gerda. „O, ik ben het hoofd van staat." Ze lachten allen, en vonden het vreeselijk gewichtig, dat ze allen een stembriefje kregen. „We wachten niet op de volstrekte meerderheid. De vier meisjes, die de meeste stemmen krijgen, zijn meteen gekozen", verklaarde mijnheer Velders. „Wat is dat: „volstrekte meerderheid"? vroeg Mientje Verhoeff. „Dat zal ik jullie op een anderen keer eens precies uitleggen. Als de jongens er ook bij zijn. Want dat is iets, waar zij in hun later leven nog vaker mee in aanraking zullen komen als jullie meisjes." „Bij mijn zuster op de vereeniging stemmen ze ook. Voor een presidente of een penningmeesteresse en zoo", wist Mientje. „Jij bent er achter. En nou snap ik het, waarom jij het naadje van de kous wou weten. Voor als je later ook lid van die vereeniging bent! Onthoud maar, wat ik je beloofd heb. Maar nu voortmaken, anders duurt de pauze tot twaalf uur." Het bleek, dat Nans, Gerda, Rie en Mientje in het uitvoerend comité gekozen waren. „Ziezoo", zei mijnheer, „nu vragen jullie tusschen den middag aan je ouders, of je vanavond wat later thuis mag komen. En dan noodig ik bij dezen het uitvoerend comité plechtig op een kopje thee bij mij aan huis, waar we de zaak van alle kanten zullen bekijken en probeeren, deze zoo netjes mogelijk voor mekaar te krijgen. En nu gaan we de jongens binnenroepen. Maar eerst spreken we af, dat er straks gewerkt wordt, ook door de meisjes, en niet gebabbeld." Dit laatste was wel heel moeilijk. Maar — mijnheer Velders deed zoo echt met hen mee. Dat stemmen was reuzeleuk. 't Zou niet aardig wezen, als je hem nou toch nog boos maken ging. Dus had mijnheer niet zooveel te klagen over het vrouwelijk gedeelte van de klas, als hij zelf half en half gevreesd had. 's Middags benoemden ze mevrouw, op voorstel van mijnheer, tot eere-lid van het comité. Ze plaagde hem: „Nu ben ik nog méér dan jij. Want jij staat er buiten." Doch mijnheer zei gewichtig: „Ik sta er niet buiten, ik sta er b o v e n." En toen togen ze aan het werk. Ieder van de vier meisjes zou in één klas geld ophalen voor het cadeau. Enkel van de meisjes. In klas zes en zeven hoefden ze eigenlijk al niet meer te vragen; die brachten vanzelf wel wat mee. En van de allerkleinsten, die nog geen oudere zusjes op school hadden, zouden de ouders worden opgezocht. Want die hummeltjes zouden natuurlijk meteen alles aan hun juffrouw verklappen! De vier comité-leden voelden zich erg gewichtig, toen ze naar huis gingen. Natuurlijk werd ook daar het plan nog eens van alle kanten bekeken en besproken. Gerda wipte zelfs in 't voorbijgaan even bij Leentje aan, om haar op de hoogte te brengen, hoewel ze altijd een beetje schuw bleef voor Leentje's moeder. Even dacht ze: „Hè, ik wou, dat Leentje ook in 't comité zat! Dan konden we ons deel samen doen." Doch Leentje-zelf scheen in 't geheel niet aan deze mogelijkheid gedacht te hebben. En dus repte Gerda er tegen haar ook maar geen woord van. Toen later 't bezoeken van de ouders der jongste leerlingen aan de beurt kwam, vonden de meisjes het prettiger, er twee aan twee op af te gaan. Een alleen was wel een beetje griezelig. „Ze geven best allemaal wat. Jullie zult niet erg behoeven te bedelen", stelde mijnheer hen gerust. Maar hij vond het toch best, dat ze er samen op uit togen. „Dan ga ik met Ger", riep Nans dadelijk. Mijnheer Velders keek haar wel even aan, doch omdat Rie en Mientje er niets tegen hadden, ook samen te gaan, zei hij niets. Hij had echter al lang begrepen, dat het bij Nans nou niet in de eerste plaats ging om juffrouw De Wilde een pleizier te doen. Ze vond het vooral prettig, zelf op den voorgrond te komen. Dat kwam ook weer uit, toen het cadeau gekocht moest worden. Nans bleek al lang bij zichzelf beslist te hebben, dat ze daarvoor naar de stad zouden gaan. Zij met hun vieren en dan natuurlijk ook mevrouw Velders. „En het reisgeld betalen van het geld, dat de kinderen meebrachten?" spotte mijnheer. „Dat beetje kunnen we toch zeker zelf wel geven", vond Nans tamelijk brutaal. Mijnheer wist echter best, dat de ouders van Rie en Mientje dit niet zoo grif zouden nazeggen. En ook, dat heel veel menschen het niet prettig zouden vinden, als de winkeliers op het dorp voorbij gegaan werden. „Weet je wat?" stelde hij daarom voor, „mevrouw vraagt eens, of juffrouw De Wilde ook een verlanglijst heeft opgemaakt. Natuurlijk vertelt ze er niet bij, voor wie ze die hebben moet. En dan zien we eerst eens of er wat moois bij is, dat we hier op het dorp kunnen krijgen. Alleen als dat niet lukt, gaan we naar de stad." Nans mopperde nog zoo iets van „hier toch natuurlijk geen keus", maar durfde niet verder tegenstribbelen. Alleen verweet ze later aan Ger: „Waarom vond jij 't goed, dat Leen alles aan mijnheer vertelde? We hadden ons best zelf kunnen redden. Was veel leuker geweest!" Doch Ger sprak tegen: „Dat zeg jij nu, omdat alles nu goed en wel op gang is. Maar weet je nog wel wat een herrie het was, toen je er voor 't eerst over begon, dat we wat geven zouden? En natuurlijk had iedereen dan baas willen zijn." Dit laatste viel niet tegen te spreken. En omdat Nans nu toch hoorde bij degenen, die de lakens mochten uitdeelen, schikte ze zich maar naar wat mijnheer en mevrouw wilden- Ze begon zelfs, toen het cadeau eenmaal gekocht was, erg lief te doen tegen mevrouw. Want ze had ineens bedacht, dat het toch ook overhandigd moest worden. En dat één van hun vieren dat wel zou moeten doen. Met een toespraakje er bij. Maar wie van de vier? Nans, voor zichzelf, vond: niemand kwam daarvoor eerder in aanmerking dan zijzelf. Want niemand had zoo n fijne witte jurk om aan te trekken als zij. Met witte kousen en witte schoenen erbij. Zelfs Ger niet. En — haar vader was de burgemeester. Een cadeau geven uit naam van al de kinderen, van al de meisjes tenminste, dat was ook iets officieels. En officieele dingen hoorden thuis in hun familie. Erg goedig, naar ze zelf althans meende, overlegde ze: Ger kon dan de bloemen wel overhandigen, die ze van het overgeschoten geld koopen zouden .... Zóó had ze zich al in haar rol van woordvoerster ingeleefd, dat ze ongeduldig wachtte op het oogenblik, dat mijnheer Velders haar hiervoor aanwijzen zou. Want dat hij een van de andere drie nemen zou, leek haar buitengesloten, 't Zou precies wezen, of^fiij den burgemeester beleedigen wilde, als hij diens dochte»^ voorbijging voor een ander Doch mijnheer Velders had al lang een ander plan klaar. Als Nans niet zoo trotsch en niet zoo bazig was geweest, ja, dan misschien.... Hij wist best, dat de andere meisjes het ook haast vanzelfsprekend vonden, als Nans wat op den voorgrond trad. Doch mijnheer vond: ze moest leeren, dat ze de dingen, waar ze prijs op stelde, zelf verdienen moest, door eigen inspanning. Net zoo goed als ieder ander. Dit zich-Iaten-voorstaan op haar afkomst, en haar rijkdom, zou ten slotte haar karakter grondig bederven. Dus stond hij op een morgen met een heel gewichtig gezicht en een aantal losse bladen papier (van die groote) in z'n hand achter den lessenaar. En zei hij: „Vanmorgen krijgen de meisjes nu eens ander werk dan de jongens." Even hield hij op, om de uitroepen van verbazing te laten passeeren. Toen ging hij gewichtig verder: „Er is hier in de klas een meisje, dat straks, den dertigsten Juni, een heel gewichtige opdracht zal moeten vervullen." Nans ging ineens heel recht-op zitten en dacht: nu komt het. Alleen begreep ze niet, wat al dat papier beteekende. Zouden ze allemaal een toespraak moeten opschrijven? En zou mijnheer dan de beste eruit kiezen? Ze zou anders best zelf weten, wat ze zeggen moest. 't Volgend oogenblik werd ze rood van boosheid. Want mijnheer Velders ging rustig verder, als merkte hij de spanning in de klas niet: „Ik weet alleen nog niet, wie die ééne zijn zal. Dat moeten we vanmorgen uitmaken." „Er om loten", riepen een paar jongens. Maar mijnheer weerde af: „Het meisje, dat al de andere meisjes mag vertegenwoordigen, moet die eer verdienen. Daarom mogen alle meisjes uit de klas vanmorgen een opstel maken. Over Koningin Esther. Vanmiddag neem ik die opstellen mee naar huis, en morgen hooren jullie, wie de prijswinsters is." Dat vonden ze allen leuk. Want al hadden degenen, die niet in het comité zaten, eerst gedacht, dat één van die vier het natuurlijk doen zou — het was toch wel heel prettig, dat ze nu zelf ook nog een kansje kregen. Sommigen zeiden wel meteen: „Ik kan geen opstellen maken", en anderen gingen zoover, dat ze namen noemden van anderen, die het wèl goed konden. Gerda bovenaan, en dan ook Rie, en Marie van Muyden of Lies de Groot, en misschien ook Nans Maar Nans gaven ze niet de beste kans Zij deed dat zichzelf ook niet. En het was hierom, dat ze met een onverschillig gezicht het vel papier aanpakte van mijnheer Velders. 't Was met opzet, om haar te plagen, dat hij dit verzonnen had, mokte ze. Want hij wist best, dat er anderen waren, die beter opstellen konden maken dan zij. En die méér van de Bijbelsche geschiedenis afwisten. Want Nans gaf zich dikwijls niet de moeite, goed te luisteren, al kon mijnheer ook nog zoo mooi vertellen. En thuis iets nalezen deed ze nooit. Als ze dan maar een zeven, of een heel mager achtje op haar rapport had, terwijl er kinderen waren met een negen of een tien, zei ze onverschillig tegen haar buurmeisje: „Op de H.B.S. krijg ik dit vak immers toch niet." Want in de dichtst-bijzijnde stad was nog geen Christelijke H.B.S. Nu mokte ze: „Als hij tenminste maar eerst gewaarschuwd had. Dat ik thuis over had kunnen lezen. En 't alvast eens probeeren " Doch nadat ze een poos haar penhouder bebeten had, als kon dit haar helpen, toog ze toch ook maar aan 't werk, net als de anderen. En al gauw was ze even verdiept in haar arbeid als de rest. Je kon nooit weten .... En toen, den volgenden morgen, terwijl de spanning zich af- teekende op alle gezichten, toen kwam de groote verrassing. Want toen was niet Gerda nummer één, en ook niet Rie of één van degenen, van wie men het verwacht had, doch toen bleek het beste opstel ingeleverd te zijn door Leentje Verhoog. Leentje-zelf was er het meest door in de war. O ja, ze vond het prettig, opstellen te maken, en ze had al eens gevraagd, of ze dat op deze school niet deden. En toen hadden de meisjes gezegd: „Ja, soms wel, maar onlangs had mijnheer gezegd, dat ze nu eerst eens met de oefeningen uit het taalboekje klaar moesten komen." En dus wist ook niemand, hoe goed Leentje iets op papier vertellen kon. Zelfs mijnheer niet Mijnheer feliciteerde haar met het succes, en zei, dat ze nu thuis maar eens een mooie toespraak opschrijven moest. Als hij die dan eerst doorgelezen had, of er ook iets in veranderd moest worden, kon ze die van buiten leeren. „Dat durf je toch wel?" vroeg hij. En Leentje, dapper geworden, zei moedig: „Jawel, mijnheer!" Later, in de pauze, dromden de meisjes van zes en zeven om Leentje heen. Want ze wilden weten, of ze op haar vorige school geleerd had, zoo goed opstellen te maken. Of dat ze het zoo maar vanzelf, uit haar eigen, kon .... Leentje vergat zoover haar schuchterheid, dat ze zelfs vertelde, hoe ze wel eens voor zichzelf een verhaaltje bedacht, als ze niemand had om mee te spelen .... Doch Nans had, meteen dat ze de school uitkwamen, Gerda opzij getrokken. En ze betoogde heftig: het was flauw van mijnheer Velders, om zóó te doen. En 't kon niet bestaan, dat Leentje het cadeau gaf. Ze was nog maar net hier op school. En je zou zien, dat ze niet eens een fatsoenlijke jurk had om aan te trekken voor de gelegenheid. Droeg ze niet altijd van die malle, stijve, donkere dingen? „Nou ja, zoo'n jurk!" wierp Gerda tegen. Maar Nans vond: dat deed er wel degelijk wat toe. 't Stond niks feestelijk. En als zij, Nans, het cadeautje had mogen aanbieden, had ze haar allermooiste aangedaan. En als Ger dan de bloemen had gegeven Gerda begreep toen, dat Nans het bij zichzelf al zoo in orde had gemaakt. En een beetje moest zij haar wel gelijk geven. Leentje kende juffrouw De Wilde nog maar pas, terwijl zij zelf, en Nans „Juffrouw De Wilde zou het ook wel veel aardiger hebben gevonden, als het een van ons was geweest", zei Nans nog. En Gerda, al gunde ze Leentje de eer, dacht toch ook, dat dit wel eens waar zijn kon. Mijnheer Velders had dit moeten begrijpen, overlegde ze. Geheel kwijtraken deed ze de woorden van Nans niet, al vond ze 't erg flauw, dat deze haar teleurstelling op Leentje wreekte, door zoo onhebbelijk mogelijk tegen haar te doen. Want per slot had Leentje, net zoo goed als zij allemaal, niks gedaan dan haar best. Nee, 't was niet om Leentje, en omdat ze op haar neerkeek, zooals Nans deed, maar omdat ze altijd zooveel van juffrouw De Wilde gehouden had, dat ze Leentje haar taak benijdde. Met deze overlegging praatte ze het beetje jalousie, dat ook haar wel plaagde, goed. 4 Gerda. HOOFDSTUK V. „Ik wou, dat jij maar het beste opstel had gemaakt, en niet ik ", zei Leentje neerslachtig. Gerda vond: „Malligheid. Je hebt het cijfer eerlijk verdiend. En 't is alleen Nans, die dit niet velen kan." Doch inwendig sprak een stemmetje: ,,'t Zou heusch prettiger geweest zijn, als jij het cadeau had moeten geven. En dan was er ook niet al deze narigheid geweest." Want Nans, om het Leentje moeilijk te maken, had in de laatste zitting van 't comité doorgedreven, dat ze alle vijf een witte jurk aan zouden trekken. En witte kousen. Witte schoenen had ze ook nog gewild, maar mevrouw Velders wist wel, dat althans Rie en Mientje die niet bezaten. En ze te koopen voor één zoo'n dag was jammer. Een witte jurk, die waren ze alle vier wel rijk, hadden ze gezegd. Aan Leentje had schijnbaar niemand gedacht. Toch gold het triumfeerend lachje van Nans, nu ze op dit punt heur zin had doorgedreven, juist haar. Want Leentje was geen kind, om 's zomers een witte jurk te dragen- Zelfs 's Zondags niet. En wat Ger haar verteld had van Leentje's moeder, nou, dat klonk ook niet, of die maar dadelijk erop uit zou trekken om er een te koopen Gerda dacht ook aan Leentje. Maar ze kon niet zeggen: „Ik weet niet, of Leentje zoo rijk is " Dat klonk een beetje kleineerend, zoo te praten over je vriendinnetje. Je vriendinnetje? Was Leentje dat heusch geworden? Ger had nu geen tijd, deze vraag te beantwoorden. Ze moest opletten, anders zou ze straks niet weten, wat er besloten was „Dus, Leentje, die het cadeau aanbiedt, staat vooraan, zoo En naast haar, een beetje naar achteren, Nans en Gerda. Nans met een mand mooie vruchten en Ger met bloemen. En daar achter, naast het tafeltje, ieder aan een kant, Rie en Mientje. Als Leentje klaar is met haar toespraakje, nemen wij het laken weg, dat over het ontbijtservies ligt repeteerde mevrouw Velders nog eens. Toen vroeg ze: „Gerda, vertel jij alvast aan Leentje, wat we afgesproken hebben? Den dag te voren, als we alles klaar zetten, probeeren we nog wel eens of het goed gaat...." „W ij geven de bloemen en de vruchten eerst, hè?" vroeg Nans. „Ja. Maar zonder toespraak." Mijnheer Velders, die hoorde, hoe sterken nadruk Nans legde op dat e e r s t, vond het noodig haar op deze manier te waarschuwen, dat ze niet Leentje het gras voor de voeten wegmaaien mocht. Wie weet, wat ze anders nog verzon.... Nans trok enkel minachtend haar neus op Dus was Gerda, nadat ze thuis alles uitvoerig aan haar moeder had verteld, er op uitgetogen om Leentje te zoeken. Het duurde echter nog wel even, vóór die naar buiten kwam, al jodelde Ger nog zoo hard. „Ik was niet klaar met aardappel-schillen", zei ze tegen Gerda. En toen deze aan het vertellen ging, kwam het precies, zooals ze gevreesd had. Want Leentje zei bedrukt: „Maar ik heb geen witte jurk." „Zou je moeder er geen willen koopen? Wit is niks duurder dan bont. En 't kan tegen de wasch " Dit laatste wist Gerda uit ondervinding. Want op haar vraag, of ze voor Zondags ook eens zoo'n mooi zijden japonnetje mocht, als Nans soms droeg, had haar moeder lachend gezegd: „Zoo gauw je er geen vlekken meer in maakt. Voor jou is wit nog het best. Dan hindert het niet, als je eens boven op een rijpe aardbei gaat zitten Leentje vertelde: „Moeder zegt, dat wit te voornaam staat voor ons. En dat in één keer het mooie er af is. Ze kan niet iedere week een paar jurken voor me wasschen en strijken. M'n zus d'r dienstjaponnen, daar is toch al zoo'n werk aan " „Ja, ja", zei Gerda maar gauw. Wanneer Leentje zoo praatte over 't werk, en al die dingen, merkte je toch wel, dat Nans gelijk had, en dat Leentje eigenlijk niet bij hen paste. Als er een ander meisje in de buurt woonde, dan Ze schrok ineens zelf van die gedachte. Want Leentje was toch wel heel lief. En een ander, rijker meisje zou best vervelend en kattig kunnen zijn. „Moeder zei, dat je wel een van mijn jurken aan mocht, als jou moeder dat goed vond", zei ze daarom lief. Even helderde Leentje's gezichtje op. Toen zei ze weer mistroostig: „Ik weet niet, of moeder dat wel zal willen." En daar bleef het dien avond bij. „O moeder, vond ze 't nu heusch goed? En was Leentje niet reuzeblij?" jubelde Gerda een paar dagen later. „Leentje was natuurlijk heel blij. Maar, Ger, je mag nooit leelijke dingen zeggen over Leentje's moeder, hoor. En niet denken ook. Zij is een vrouw, waar je eerbied voor hebben moet." Een beetje verwonderd keek Gerda naar haar moeder, die dit nu zoo heel ernstig zei. Ach, natuurlijk, dacht ze toen, moeder weet altijd het beste plekje bij iemand te vinden. En dan denkt ze, dat de menschen heelemaal zoo zijn. Want ze kon niet helpen, dat ze Leentje's moeder vaak stug en onaardig vond. 't Voornaamste was, dat Leentje nu toch één van Gerda's witte jurken zou mogen dragen, wat haar moeder eerst volstrekt niet hebben wilde. „Onzin", had ze gezegd. „Als je in je gewone Zondagsche kleeren niet mooi genoeg bent, moet een ander dat cadeautje maar aanbieden. De eer, dat je 't mooiste opstel maakte, heb je toch." Leentje had best gehoord, hoe trotsch dat laatste klonk. En ze vond dit wel prettig. Maar 't hielp haar niet heen over dat eene, groote verdriet: dat moeder niet aanvaarden wilde, wat mevrouw Holman zoo vriendelijk aanbood. Want misschien was mevrouw nu wel beleedigd en mocht ze nu ook niet meer bij Gerda komen spelen. En ze had het zoo heerlijk gevonden, hier dadelijk al een vriendin te hebben. Als ze die verliezen moest — dat was veel erger, dan dat ze niet die toespraak zou mogen houden. Daar was toch eigenlijk de aardigheid al lang af, met al die herrie, en het nijdig-doen van Nans. Ze had ook al op deze manier tegen mevrouw Velders gepraat, al had ze haar niet alles kunnen uitleggen over moeder en zoo Maar mijnheer had toen heel beslist gezegd: „Het komt jou toe en jij zal het doen ook. Met of zonder witte jurk." Want mijnheer doorzag nu achteraf wel, waarom Nans dat had voorgesteld van die jurken. En nu had Gerda's moeder gemaakt, dat alles toch nog in orde kwam. „U bent toch eenig", zei Gerda weer en mevrouw viel haast om, zoo wild als haar omhelzing was. „Denk er om, niemand hoeft te weten, dat het j o u w jurk is. Ik zal er eerst nog iets aan veranderen, dat ze 't niet merken", waarschuwde mevrouw Holman nog. nn ueraa zei: „wat aema u nour .... Het werd fijn. Want niet alleen kreeg Leentje de jurk aan — mevrouw Holman had ook gezorgd, dat er voor alle vijf meisjes een precies eender bloemenkransje was. Voor de drie anderen zou het in school klaar liggen. En inplaats van de stijve vlechtjes, die ze 't heele jaar door droeg, mocht Leentje nu heur haar los laten hangen. En wat een prachtig haar had ze! „Als ik zoo'n bos haar had, en zoo zacht, zou ik 't nooit hebben laten knippen", zei Gerda in eerlijke bewondering. Leentje lachte: „Je ziet er anders nooit iets van." Maar Ger dacht, dat ze het n u toch wel prettig vond, zulk haar te hebben. Het leek zelfs, of vrouw Verhoog ook wel een beetje trotsch was op heur dochtertje. Ze deed tenminste veel minder kort-af dan anders. En ze keek, met mevrouw Holman, de meisjes na, toen ze samen naar school gingen. „Als wij over een half uurtje gaan, is 't wel vroeg genoeg. Ik mag u zeker wel komen halen?" vroeg mevrouw in 't weggaan. En Leentje's moeder zei: „Graag, als u dat wilt." En niet: „Als u 't niet vervelend vindt, om met iemand van mijn stand te loopen", zooals ze anders waarschijnlijk gezegd zou hebben. Want mevrouw Holman praatte niet op een toon, alsof dit voorstel een gunst was. En dus had ook Leentje's moeder geen gelegenheid, haar hoogmoed te toonen. „Ja, als dat Gerdaatje was gelijk haar moeder, dan zou ik geen ander vriendinnetje voor mijn Leentje begeeren. Maar ik ben bang, dat zij nog veel veranderen moet", over- dacht ze, terwijl ze zichzelf klaar maakte om ook naar de school te gaan. De ouders moesten immers ook toezien bij dit feest! Want vrouw Verhoog had wel gemerkt, hoe trotsch Gerda n u liep naast Leentje. En hoe ze heur mooie haar bewonderd had. Natuurlijk was dat veel beter, dan wanneer ze zich jaloersch had betoond. Maar het was toch een bewondering, die enkel den buitenkant van Leentje betrof. En die veranderde weer, morgen al. En wanneer Leen, als het regende, op klompen naar school ging en dat nest van den burgemeester trok er haar neus over op, omdat zij, en Gerda trouwens ook, overschoenen hadden Nee, ze wist nog niet, of Gerda dan ook trotsch zou durven zijn op haar vriendinnetje Doch voor ditmaal zette Leentje's moeder die gedachten op zij. Ach, onaardig was Gerda niet. En met zoo'n moeder, die invloed op haar uitoefende En vandaag was het feest, en Leentje één van de hoofdpersonen. Gerda, in haar roes van feestelijke gevoelens, nu ze hier alle vijf zoo netjes gekleed stonden, vergat de eigenlijke oorzaak van die vreugde voor een oogenblik. Juffrouw De Wilde ging trouwen, o ja. En ze keek zoo vroolijk. En mijnheer Koning, met wien ze trouwen ging, was er ook Toen ze met hun vijven de lokalen inkwamen, waar het bruidspaar op hen wachtte, en waar de andere kinderen op een hoop samen gedromd stonden, gaf Gerda haar bloemen aan juffrouw De Wilde. En Nans gaf heur mand met vruchten aan den bruidegom. Die lachte, en mijnheer Velders en mevrouw en de andere meesters lachten ook. 't Was alles heel vroolijk. Maar toen begon Leentje haar toespraakje, waarin ook een zin voorkwam over weggaan en scheiden.... En toen was Gerda heel blij, dat zij daar niet stond om dat alles te zeggen. Want zij zou zeker zijn gaan huilen. Ze zag naar Nans. Maar die keek heel onverschillig, als ging dit alles haar niet aan. Die dacht zeker: voor deze juffrouw weer een andere En toen juffrouw De Wilde later bedankte, en daarbij ook niet meer enkel vroolijk, doch ook wel even heel ernstig keek, toen begon Gerda heusch even .te schreien. En toen schoof Leentje, zacht en voorzichtig, haar arm door dien van Gerda. Alsof ze zeggen wilde: „Ik ben er nu toch." En dat hielp wel een beetje. Doch Nans lachte spottend om die malle Ger.... ,Het bleef een vreemde morgen. Feest, vroolijkheid, gelach en voordrachten, en toch ook weer ernst Het laatste: de afscheidswoorden van mijnheer Velders, en toen zijn dankgebed, dat was enkel ernst. Toen was Gerda niet meer de eenige, die huilde. Juffrouw De Wilde had zelf ook tranen in de oogen, toen ze al de meisjes nog eens een hand gaf. Gerda en Leentje liepen samen naar huis, zooals ze ook samen gekomen waren. En achter haar liepen de twee moeders. „Wat prettig, dat ik morgen tenminste niet alléén naar school hoef", dacht Gerda. En ze kneep Leentje's arm wat stijver. Leentje, al hield zij natuurlijk nog niet zooveel van juffrouw De Wilde, die ze pas kende, begreep haar. Die akelige Nans had gelachen. „Ik ben toch blij, dat het gauw vacantie is. En dat de nieuwe juffrouw niet meer vóór dien tijd komt", zei Gerda (Want ze zouden zich eerst met een helpster voor de handwerken behelpen). Ze dacht er niet om, dat voor Leentje de vacantie-tijd nu juist niet zoo prettig zijn zou. Want de Holmans hadden een landhuisje gehuurd in Nijverdal, waar ze met hun allen voor drie weken heen gingen. Maar Leentje ging niet uit. En ze zou nu ook haar pas-verworven vriendinnetje moeten missen Ze merkte ook niet, dat Leentje's „ja" wat vaag klonk. Ze vertelde enkel vol vuur, wat ze al van vader wist omtrent deze nieuwe omgeving, die ze, behalve hij, geen van allen nog kenden. En Leentje luisterde, en probeerde het vreemde gevoel, niet van benijding maar van eenzaamheid, dat over haar kwam, weg te duwen: Je was toch geen echt vriendinnetje, als je niet blij kon zijn om wat de ander wèl kreeg en jijzelf niet HOOFDSTUK VI. „Hè toe, vader, krijg ik nou een fiets vóór we uitgaan?" bedelde Gerda. „Om den eersten dag den besten met een gebroken arm of been thuis te komen, zeker", plaagde mijnheer. „Ik zal heusch wel voorzichtig zijn. Als ik in de stad naar school ga, moet ik toch fietsen." „Of trammen." „Trammen! Bah!" „In ieder geval duurt dat nog een goed jaar", vond mevrouw. En Henk plaagde: „Gerda en voorzichtigheid. Stel je voor!" „Kijk naar jezelf!" gaf Gerda hem boos terug. Hans, al wat bedachtzamer, meende: „Je mag heusch wel goed kunnen fietsen, wil je geen ongelukken krijgen op die heipaadjes." „Hei? Is er hei?" vroeg Gerda, in haar verrukking de fiets vergetend. „Wat dacht jij dan, dat er was?" vroeg Hans. „Nou, fabrieken en " „Ger dacht, dat er lapjes groeiden! Wit katoen en bonte ruitjes en " schaterde Wim. „Och jö, schei uit. Er zijn toch fabrieken in Overijsel. In Twente. En in mijn aardrijkskundeboek staat: zand: aardappelen, rogge, boekweit.... Dat is geen hei!" „Prachtig onthouden", prees vader. „Maar er is hei ook bij Nijverdal. En bosschen en heuvels. Bij Hellendoorn, en Holten, je zal maar eens zien. Gelukkig zijn we vier stoere mannen; we nemen je ieder op z'n beurt achter op de fiets. Dat is veel veiliger, dan dat ons meiske alleen moet peddelen." „Henk is nog geen man. Dat is nog maar een jochie", protesteerde Wim, waarop Henk aanbood: „Wil je mijn mannenkracht soms voelen?" „Maar dan buiten, als je blieft! Denk om mijn arme meubels", smeekte moeder. „Ja, jongens, laten we nog een eind omfietsen, al moeten we ons hier ook zonder hei behelpen", stelde Hans, als de oudste en verstandigste, voor Nu waren ze al een week in hun Nijverdalsch zomerhuisje. De eerste dagen was het druilerig, regenachtig weer geweest. „Net goed, om eerst de naaste omgeving te verkennen", meende mijnheer Holman optimistisch. En ze maakten, ondanks de nattigheid, iederen dag flinke wandelingen. „Eigenlijk zie je alles zoo veel beter, dan wanneer je fietst", vond vader. De jongens, die zelden meer liepen, en voor 't kleinste eindje op de fiets sprongen, stemden het hem wel toe, doch zeiden er meteen achteraan: „Op de fiets kom je verder." Het was dus maar gelukkig, dat het weer wat standvastiger werd, zoodat ze het waagden er per fiets op uit te trekken. Ze hadden in Holten thee gedronken; waren naar Hellendoorn geweest, waar vooral de jongens erg belangstellend informeerden naar een nieuw houten gebouwtje, in de buurt waarvan verschillende padvinders rondliepen, zoodat ze het voor een clubhuis aanzagen; en nu, dezen middag, gingen ze naar Rijssen. Omdat het weer nu wel heel vast leek, ging ook mevrouw mee. Ze hadden veel schik in de typische Rijsselsche hoerendracht; Hans gaf lucht aan zijn kennis omtrent den bouwtrant van plaatsen als dit stadje, waarvan De Brink vanouds het middelpunt vormde. En toen schrokken ze ineens allen op, zoo hard als Gerda riep: „Hè, kijk nou eens!" 't Volgend oogenblik zagen de vijf anderen even verbaasd als zij. Want hen tegemoet kwam, in gezelschap van een heel oude dame, niemand anders dan — Nans Doorn. Gerda stond nog te aarzelen, wat ze doen moest: naar Nans toegaan? Alleen maar gedag-zeggen? Iets roepen? (Maar dat laatste zou Nans zeker niet netjes vinden. En die dame, met wie ze liep, leek wel heel deftig). Toen kwam Nans zelf al naar haar toe, en haar vroolijk: „Hè, ik hoopte al zóó, dat ik je hier eens treffen zou!" klonk heel echt en hartelijk. Gerda vroeg natuurlijk dadelijk: „Maar hoe kom jij hier? Ik dacht " Doch de oude dame vroeg: „Wie zijn dat, Nancy? Kennissen van je?" En toen stelde mijnheer Holman, om het Nans wat gemakkelijk te maken, zichzelf en zijn heele familie aan de dame voor. Die noemde toen ook haar naam: „Mevrouw Hoek", en vroeg: „Wilt U niet meegaan, een kopje thee drinken? Het is hier wel een heel rare plaats om kennis te maken, zoo op straat." Mevrouw Holman vond dat wel wat heel erg druk, zoo ineens zes menschen op de thee, doch de oude dame zei: „Welnee, heel aardig juist. Ik heb het nu wel heel stil, doch vroeger was ik het veel drukker gewend." En toen zou het onbeleefd hebben geleken om te blijven weigeren. Wel werd het, toen ze bij het huis van mevrouw kwamen, zóó geschikt, dat de jongelui een zitje in den tuin opzochten, en alleen mijnheer en mevrouw Holman mee in den mooien salon gingen. Gerda kreeg toen gelegenheid te over, Nans uit te vragen. Onderweg was ze er al mee begonnen. Want een poos vóór de vacantie had Nans aan ieder, die het hooren wilde, verteld, dat haar vader en moeder naar Zwitserland gingen, en dat zij misschien wel mee mocht. „Loesje ook?" had Gerda geïnformeerd. Maar Nans had afgeweerd: „Wel nee, Loes is natuurlijk nog veel te klein. Die gaat naar grootma in Utrecht. Maar mijn tante reist met vader en moeder mee., en dus is het voor grootma te druk, ons beiden te hebben." Gerda had toen wel even gedacht, dat het haar juist gemakkelijker leek, omdat Nans toch oud genoeg was om Loesje te helpen en bezig te houden. Maar wijl ze wist, hoe weinig zin deze daar gewoonlijk in had, zei ze haar gedachten maar niet overluid. De laatste paar weken had Nans niet meer gepraat over die reisplannen. Tenminste niet tegen Gerda. Doch ze had zich in dien tijd over 't geheel weinig met Gerda bemoeid. ,,'t Zit haar nog dwars, dat Leentje er zoo leuk uitzag en alles zoo netjes deed", had Ger gedacht. En omdat ze Leentje had, en Nans niet met Leen opschieten kon, verdiepte ze er zich niet in, of Nans misschien om een andere reden zweeg over die eerst zoo druk besproken reis. Doch nu wist ze het. Tenminste zoo ongeveer, en de rest maakte ze er zelf wel bij. Ze geloofde nu niet meer, dat het ooit in de bedoeling had gelegen, Nans mee te nemen naar het buitenland. Omdat haar grootma geschreven had, alleen Loesje te kunnen ontvangen, had ze 't wel gehoopt en het toen meteen maar op school verteld ook, om er mee te geuren. „Vader dacht er nog over, me naar een vacantiehuis voor kinderen te sturen", vertelde Nans nu. „Vond je dat niet eng?" vroeg Gerda. „Eng? Nee, leuk juist. Natuurlijk naar één, waar enkel nette kinderen heengaan. Zulke, wier ouders ook naar het buitenland zijn. Geen vacantie-k o 1 o n i e. 't Leek me veel gezelliger, dan hier." „Is mevrouw niet aardig?" waagde Gerda te vragen. „Aardig, och, jawel. Maar ze is oud, hè? En ze heeft geen familie, waar kinderen zijn. Een neef van haar is eigenaar van die groote fabriek, die ginds staat. Wel sjieke lui, hoor. Ik ga d'r nog al eens heen en die mevrouw is erg lief. Maar ze hebben enkel twee groote jongens, mannen al. De een is al getrouwd, en de ander, die nog in huis is, nou, die wil wel aardig wezen, maar hij doet net of ik nog een klein kind ben. En hier, mevrouw Hoek, die is vroeger directrice geweest van een meisjesschool, en die wil, dat ik alles net doe als haar leerlingen 't vroeger moesten doen. Ik bedoel: m'n manieren en zoo. Nou, en tegenwoordig zijn de meisjes toch veel moderner. En 't is dan wel eens saai, altijd te moeten hooren: „Nancy, dat zegt men niet", öf: „Nancy, zóó doet men niet", alsof ik thuis geen opvoeding krijg. Och, ze is oud, hè, en toen ik zei, zoo zonder erg, dat ma wel cigaretten rookte, toen schrok ze zich haast een ongeluk. Dat laatste „zegt men ook niet", lachte Nans toen ineens. Gerda kon niet laten te denken, dat het op deze manier toch maar een zielige vacantie was voor Nans. En dat zijzelf het veel prettiger had. En ze vond het leelijk van zichzelf, dat ze toch dacht: „Ik ben benieuwd, of Nans hierover nu toch nog opscheppen zal, als we weer thuis en op school zijn. Want ze begon er nu een ietsje van te begrijpen, dat Nans het niet altijd zoo prettig had, als ze het tegenover de anderen liet voorkomen. Ze zag ook wel, hoe triest Nans keek, toen vader en moeder naar buiten kwamen, en zeiden, dat het tijd werd om te gaan. En hoe ze ineens opfleurde, toen moeder vertelde: „We hebben met mevrouw Hoek afgesproken, dat je een daagje bij ons moogt komen, als je er zin in hebt. Wil je wel?" „Graag, mevrouw", zei Nans. „Overmorgen dan. En misschien spreken we dan nog wel eens voor een anderen dag af. 't Is voor Ger wel goed, af en toe eens een meisje bij zich te hebben. Ze wordt anders te jongensachtig." „En Gerda komt ook een daagje hier bij Nancy, nietwaar mevrouw? De volgende week. U zegt wel tegen Nancy, welken dag", zei mevrouw Hoek. En Gerda's moeder beloofde: „Dat is afgesproken." „Hè, moeder, hoe kon U dat nou beloven, 't Lijkt me niks geen leuk oud mensch", riep Ger, zoodra Hans, op wiens fiets ze meereed, binnen gehoorwijdte van moeder kwam. alles gewend was! De tijdelijke hulp, die er een paar weken vóór de vacantie geweest was, had haar al gezegd, dat ze 't les geven aan de groote meisjes wel moeilijk vond. Toen zei Leentje ineens: „We behoeven nooit te vragen. We hebben zelf een klosje garen. Nans ook " De juffrouw keek tegelijk verlicht en boos. „Waarom doe je dan zoo kinderachtig?" vroeg ze aan Nans. En tegen Leentje lachte ze even. Nans was erg uit haar humeur. Toen ze de klas uitgingen, stompte ze Leentje en zei: „Vervelend kind. Je wil zeker een wit voetje halen bij de nieuwe juffrouw!" Maar Gerda wist toen alvast, dat althans in den eersten tijd Nans niet het lievelingetje worden zou. „Kom maar, Leen!" riep ze. „Ik ga gauw naar huis. Grootmoe en tante zullen er al wel zijn." — Dit jaar had grootmoe haar verjaardag in Den Haag, in haar eigen huis, gevierd, omdat ze niet wilde, dat haar kinderen er hun verblijf in Nijverdal om bekorten zouden. „Ik kom dan wel in September", schreef ze. Mevrouw Holman had nog wat gepiekerd, hoe het dan met Marie, haar zuster, die bij moeder in huis was, moest. Want tante Marie was leerares, en kon niet zoo maar haar vacantie een beetje verlengen. Doch tante zelf wist er wel raad op. „Ik kom moeder brengen, en blijf een paar daagjes. En zoolang ik het rijk alleen heb, hier in Den Haag, eet ik bij m'n vriendin. Slapen kan ik wel in mijn eigen huis." Dus moest Leentje nu wel hard naast Gerda voortloopen, en soms een eindje meerennen, al dacht ze, dat het voor haar maar het prettigst was, wanneer alles bij Gerda z'n gewonen gang ging. Want natuurlijk kwam Ger nu straks Het verwonderde Gerda dan ook niet, dat grootmoe den volgenden middag zei: „Ik breng je tot de bocht. Dan kan ik meteen kennis maken met je nieuw vriendinnetje." Want het weer was zoo prachtig nog, en grootmoe liep heel vaak 's middags een eindje mee. 's Morgens stond ze niet zoo vroeg meer op. Moeder vond dat ook beter, omdat het wel een heele drukte was, voor de jongens vertrekken konden. En grootmoe stelde altijd belang in alles, wat Gerda vertelde over de school en de kinderen. Natuurlijk wilde ze nu zelf Leentje leeren kennen. Een beetje verlegen deed deze wèl. Maar grootmoeder zei later toch: „Ze lijkt me een heel aardig meisje. Je mag haar gerust mee naar huis brengen, al ben ik nu hier." Leentje werd ook gauw een beetje vrijer. „Hè, wat vind ik jou grootmoeder aardig. Net als je moeder", zei ze tegen Gerda. En die vond dat heel prettig, want het waren toch hMr moeder en grootmoeder. Toen zei Nans ineens op een morgen: „Ik kom bij jou spelen, vanmiddag, als de school uit is." Gerda vond dat wel een beetje brutaal, zoo maar zichzelf uit te noodigen. Al was ze dan in Nijverdal ook een paar keer bij hen geweest, en al bleef het sinds dien tijd goed tusschen hen beidjes. „Ik moet wat aan je moeder geven", zei Nans ter verklaring. „Wat?" vroeg Gerda nieuwsgierig. „Zal je wel zien, vanmiddag." „Ik weet niet, of je blijven kan. Grootmoe is er " „Speel je dan ook niet met Leen?" „Met Leentje? Jawel. Die is zoo vlak bij." „We gaan al, moeder! Tot vanmiddag", zei Hans, en stapte meteen op. „Toe Henk, het kan best!" gilde Gerda nog. Maar haar moeder, die in haar zorg om de jongens eerst niet gelet had op het meisje, bromde: „Kind, sta je hier zonder mantel of muts? Op dit tochtige plaatsje! Moet je ziek worden?" „Ze wou mee op de fiets. Daarom zei ik dat daarnet", verklaarde Henk haastig. „Nou, moeder, daag! Gerrit, hou je taai!" „Henk!" bestrafte moeder weer. Doch de jongen lachte: „Als Gerda een nette jonge dame wordt, zal 'k heusch altijd beleefd tegen haar zijn, moeder." Meteen deed hij een paar forsche trappen, om z'n broers in te halen. Mevrouw trok Gerda's arm door den haren. Ze voelde echter wel, dat het meisje zich niet gezellig tegen haar aandrong, zooals anders, doch zich stijf recht-op hield. „Een beetje uit haar humeur nog", dacht ze. Maar ze zei alleen: „Als 't zoo winderig is, moet je werkelijk je mantel aandoen, 's morgens, als je bij de jongens in 't schuurtje wil zijn. 't Is daar zoo tochtig, je vat kou, voor je er erg in hebt." Zelf trok ze huiverend de sjaal, die ze omgeslagen had, wat vaster om haar schouders. „Brr, we zijn verwend, nu 't mooie weer zoo lang geduurd heeft. De overgang is wel heel groot. Als het een paar dagen eerder omgeslagen was, zou ik vader voorgesteld hebben, nog een half abonnement op de tram te nemen voor de jon- 6 Gerda. fabriek j e. Zulke erg mooie jurken heeft Ger ook niet eens, vin-je wel?" „Welnee. Die blauwe van jou......" „Nou! Maar die is ook in Den Haag gekocht. En bij de Holmans hebben ze maar een huisnaaister...." „Nou, zie je wel...." 't Viel niet te zeggen, hoe lang het gesprek op die manier zou zijn doorgegaan, als de schoolbel er geen eind aan had gemaakt. Ger had wel even spottend tegen Leentje gelachen, toen ze die twee zoo innig met elkaar gearmd zag, doch ze had er geen flauw besef van, dat zij zelf het onderwerp van hun gesprek uitmaakte. Ze zei enkel, als gebeurde het nooit, dat zij zoo liep met Nans: „Wat doen ze weer klitterig!" „Moeder! Waar is moeder?" riep Gerda, zoo gauw ze uit school kwam. Meteen wilde ze de keuken, waar ze de gezochte niet zag, doorstuiven, maar Grietje, het dagmeisje, hield haar tegen, door met den steel van den zeilzwabber de deur te versperren. „Zeker zoo maar m'n schoone gang in, zonder eerst voeten te vegen! Kijk nu eens op m'n keukenvloer! Gelukkig moet ik dien nog dweilen, maar de gang kom je zoo niet in!" „Zoet maar, Griet, ik veeg al", suste Gerda. Om er dadelijk ongeduldig achte te zeggen: „Maar waar is moeder? Voor? Boven?" ,,'k Denk boven. Mevrouw zei, dat ze even wat zoeken moest." „O, voor Leen natuurlijk. Laat me er nou langs, Griet. Brandschoon zijn m'n pootjes." „Ja, ja, we kennen je", mopperde Griet nog, die veel van Gerda hield, maar een voortdurenden strijd voerde tegen haar onachtzaamheid en wildheid. „Je kan den boel nooit eens netjes houden, als zij thuis is", betuigde Griet. Onder aan de trap jodelde Gerda: „Moe-oe-der!" En van den zolder klonk een stem terug: „Ja! hier!" „Net als ik dacht. Bij de doos met restjes", begreep Gerda tevreden. „Heb u al wat, moeder?" vroeg ze, nog voor ze goed en wel boven was. „Ja, kom maar kijken." Vóór moeder lagen op een oud tafeltje, dat voor 't gemak boven gezet was, allerlei strengetjes en kluwtjes wol en haakzij. En een paar lapjes handwerkgaas. „Zoek nou even een paar kleuren uit, die je mooi vindt. Dan zal ik vanmiddag een randje beginnen op dat grootste lapje. Er kan nog een aardig kleedje van." „Fijn!" juichte Gerda. „En mag Leen dat andere lapje gaas ook?" Ze had nou eenmaal een gulle bui, dien dag, ook al omdat ze wel voelde, dat er wat goed te maken viel. „Och ja," zei moeder. „Voor een taschje is 't misschien nog groot genoeg. Ik had het bewaard voor jou, maar jij hebt toch geen geduld voor zoo iets." 't Klonk een klein beetje verdrietig, en dat vond Gerda wel vervelend. 't Was zoo: ze begon wel eens aan een handwerkje, en was dan ook eerst vol vuur, maar vóór 't klaar was werd er door moeder heel wat gebromd en door Gerda zelf veel gepruild. Doch dien middag, toen Leentje zoo ontzettend verrukt bleek, en toch alles stilletjes meenam naar buiten, waar ze „Ja, mooie voornemens, maar als het op de uitvoering aankomt, wat dan?" hield mijnheer nog even vol. „Ik heb met Leentje afgesproken, dat ik bij haar kom werken. Dat zal toch wel helpen, denkt u ook niet, vader?" Mijnheer moest wel even lachen, nu Gerda net praatte, als gold het een ziekte. Gerda zag het en trok er gauw partij van. „U vindt het goed! Ik zie het!" juichte ze, hem opnieuw stevig pakkend. Net klopte moeder. „Ja, u mag binnen!" „En wat vond vader goed?" vroeg ze nieuwsgierig. „Dat mag u nou lekker eens niet weten." „Dan stuur ik jou meteen naar bed, omdat jij geheimpjes voor je moeder hebt." Gerda zag ineens, dat het eigenlijk al over haar tijd was. „Hè, wat is die middag gauw omgegaan", zuchtte ze. „Gauwer dan gisteren?" vroeg moeder. „Nee, dat juist niet. Toen was het gezellig en nou was het weer anders prettig", overlegde Gerda. „En morgen blijf je nu zeker eens netjes bij me thuis. Je wordt een echt visitenummer op deze manier." „Morgenmiddag na schooltijd moet ik beslist een boodschap doen", zei Gerda gewichtig. „Dan haal ik je van school. Ik moet ook beslist een boodschap doen", plaagde moeder, die wel begreep, dat dit niet de bedoeling was. „Mis, moedertje. Leentje mag mee, en anders niemand." ,,'t Wordt al mooier. Ik zal straks aan vader vragen, wat in den steek laten, als ze eenmaal met haar afgesproken had, dat deed ze niet weer. Dan liepen ze nu hier samen en konden ze gezellig napraten over hun inkoopen, inplaats dat ze dit vervelende, halfdonkere eind alleen moest Als Leen nu tenminste morgen maar zei, dat het kleedje goed was. Aan Nans had je niks geen steun bij 't kiezen Gerda, terwijl ze zoo liep te denken, begreep niet, dat ze eigenlijk precies deed als Nans. Dat ze niet allereerst dacht aan een ander, doch in de eerste plaats vroeg, wat voor haar zelf het prettigst was. Eerst had het haar leuk en voornaam geschenen, met Nans mevrouw van den burgemeester te halen; daarom repte ze niet van Leentje. En nu, nadat dit afhalen een teleurstelling geworden was, verlangde ze voor zichzelf het gezelschap van haar zachter, meer aanhankelijk vriendinnetje. HOOFDSTUK XII. Terwijl ze zorgvuldig het laatste zoompje van haar kleedje naaide, zat Leentje vlak bij de kachel in de kamer van mevrouw Holman te rillen van de kou. En toch was Gerda, die de overgeschoten lapjes van Leentje's kussen mocht gebruiken voor 't maken van een poppendekentje, al een paar keer verder achteruit geschoven, zoo warm vond zij het. Maar Leentje's neus zag dan ook rood van verkoudheid, en ze had van moeder, toen ze ging, niet minder dan twee groote zakdoeken meegekregen. „Als 't niet naar mevrouw Holman was, en als mevrouw niet zoo aardig was, om jou handwerkjes te leeren, dan bleef je thuis", had moeder nog gezegd. Het mooie kussen, waaraan Leentje heel wat steekjes had moeten doen — want ieder lapje moest eerst om karton worden geregen, en dan moesten alle stukjes aan mekaar worden genaaid *— lag al in vaders stoel. En natuurlijk mocht moeder niet weten van het kleedje. Maar Leentje had gezegd, dat mevrouw haar nog iets anders leeren wilde, en daar was moeder Verhoog wel mee ingenomen, 't Kwam een meisje nooit te onpas, als ze goed met den naald kon omgaan, vond ze. Toen mevrouw Holman met de thee binnenkwam, zei ze, net als Leentje's moeder gedaan had: „Je had beter thuis kunnen blijven, meisje." Leentje kwam verlegen: „Ik wilde m'n kleedje zoo graag af. 't Is al zoo gauw Sinterklaas." „We zullen je er straks flink instoppen, als je weg gaat. En misschien word je van een kopje thee wel warmer", vond mevrouw. Maar Leentje werd niet warmer, en ze was eigenlijk maar blij, toen ze de laatste steekjes gedaan had. Gerda wilde wel graag nog wat spelen, want het was nog vroeg, en zij vond, dat ze al een ontzettenden tijd stil had zitten naaien. Maar mevrouw oordeelde het verstandiger, dat Leentje maar ging. „Weet je wat? Ik zal een beker warme anijsmelk voor je klaar maken. Als je die uitgedronken hebt, ga je vlug door de kou. En wanneer ik je was, zou ik thuis maar meteen onder de dekens kruipen." 't Leek Leentje een prettig vooruitzicht, rustig in bed te mogen liggen. Als moeder nu de aardappels maar geschild had. Meestal moest zij dat nog doen, als ze van Gerda kwam! Maar dat zei ze niet tegen mevrouw. Natuurlijk begrepen deftige menschen niet, hoe druk moeder het toch al met alles had. Ondanks haar narigheid glimlachte ze nog even verstolen tegen Gerda, toen mevrouw bedacht: „Je moest je kleedje maar hier laten. Dan strijk ik het voor je op. Daar wordt het nog mooier van. En je hebt het toch al zoo netjes bewerkt. Je moeder zal wel erg blij zijn." Want juist den vorigen dag hadden ze samen bij Leentje heel zorgvuldig Gerda's kleedje opgestreken. Gerda kreeg een warm gevoel van binnen, toen moeder dat zoo zei. Wat zou ze opkijken, als ze zelf met Sinterklaas een niet minder mooie verrassing kreeg! „Gelukkig maar, dat het af is, Leen. Verbeeld je, dat je nou ziek wordt!" zei ze. Leentje weerde af: „O, maar ik ben niet ziek. Alleen maar verkouden. Morgen is 't al veel beter, zal je zien." „Nou, ik hoop het", deed Gerda hartelijk. Ze hadden een leuken tijd gehad met dat samen werken, vond ze. En zonder Leentje was ook dit kleedje van haar wel bij de andere onafgewerkte producten terecht gekomen. Dikwijls genoeg had ze haar werk neergegooid, om met de broertjes te gaan spelen, maar dan had Leen haar altijd na een poosje weer teruggeroepen. „Werk jij er onderwijl maar wat aan", had ze soms onverschillig gezegd, als 't wilde spel te zeer lokte. Doch dat had Leen altijd geweigerd. „Je zou 't zelf niet prettig vinden, later, als je moeder je er voor bedankte, en je wist, dat je niet alles zelf gedaan had", zei ze. En ten slotte schaamde Gerda zich dan over haar ongedurigheid, en was opnieuw begonnen, kruisje naast kruisje ... Den volgenden dag, toen Gerda bij de Verhoogs haar hoofd om 't hoekje van de deur stak, bleek Leentje niet beter. „Ze slaapt nou net even, maar ze is den ganschen nacht onrustig geweest. Ik denk koorts. Eigenlijk had ze er gisteren al in moeten blijven. Maar ach ja, onder ons menschen moet je wel eens meer voort, als je niet goed bent, en daarom let je niet zoo op elk wissewasje. Maar nou kan ze beslist niet. Als je tegen den meester zeggen wilt, dat ze niet goed is " „Ja", beloofde Gerda, en maakte gauw, dat ze weg kwam. Ze was soms een beetje bang voor Leentje's moeder. Vooral als ze 't had over „ons soort menschen" kon ze op zoo'n ruzieachtige manier praten. Verhoog zelf was heel anders. En Leentje ook. Mooi trof het, dat het Woensdag was vandaag. Dus 's middags geen school. Als 't mocht, ging ze den heelen middag naar Leentje. Want het leek haar erg saai, een ganschen dag in bed te moeten liggen, als je moeder niet eens tijd had bij je te komen zitten. „Kijk nou, daar komt gerust maar één van de onafscheidelijken! Waar is de rest?" riep Nans Doorn, toen Gerda het plein opkwam. „Leen is ziek, als je haar bedoelt", zei Gerda stug. Nans pakte haar arm. „Stuif niet zóó op! Ik mag toch wel even plagen!" En toen ze wat van de anderen af waren, praatte ze verder: ,,'t Is heusch gek, Ger, zooals jij den laatsten tijd met Leen was. Alsof wij niet bestonden! Als 't nou nog een ander soort kind was!" „Leen is erg aardig, dat weet je zelf best. En we hebben samen gehandwerkt, tegen Sinterklaas. Dan kon ik haar onderweg of hier toch niet in den steek laten!" „O, was het dat! Maar nou ze ziek is, ga je weer met mij. Die malle Rie verveelt me ...." „Nans, ga je mee winkels kijken, vanmiddag? Een heel clubje, Mien en Gré en " Maar Nans viel Rie Dolman, die 't erg vleierig vroeg, botweg in de rede: „Met zoo'n heelen sleep zeker en die paar onnoozele winkels hier! Ga jullie je gang, maar als ik ga, dan doe ik 't met Ger. En misschien ga ik niet eens, want ma neemt ons altijd een keer mee in de auto naar de stad. En dan gaan we taartjes eten ook. Als je dat hier deed, wij met ons clubje, zouden de menschen er schande over roepen. Maar m'n nichtje in Arnhem, die net zoo oud is als ik, zegt, dat het daar heel gewoon is." „Ja, 'k wou ook best in een stad wonen. Hier is er ook niet veel aan, aan de winkels dan. Maar een auto hebben wij nou eenmaal niet...fleemde Rie. Stel je voor, dat Nans zei: „Ik zal ma vragen, of je mee mag!" Wat zou ze met zoo'n uitnoodiging geuren tegenover de anderen. Doch Nans trok niet Rie, maar Gerda weg uit den kring. „Weet je wat: ik zal vragen, of jij met ons mee mag naar de stad. Fijn dat de winkels daar zijn! Maar dan moet je ook met mij spelen, nou Leen ziek is. Enkel met mij. Vraag, of je vanmiddag ook bij me komen mag. Ik moet een beetje op Loesje letten, want juf naait een nieuwe schooljurk voor me. Aan deze heb ik zoo'n hekel, en toen zei ma, dat ze die dan wel weggeven zou, maar dan moest ik zorgen, dat iuf bezig kon blijven, en niet telkens op hoefde te houden om Loesje te helpen. En 't wordt een snoes van een jurk; je weet wel, van dat nieuwe blauw, en met een kanten kraagje Gerda dacht, terwijl Nans over die jurk praatte, aan haar plan om naar Leentje te gaan. Die zou zich wel vervelen, alleen Maar 't was bij Leentje natuurlijk lang zoo mooi niet als bij Nans. Speelgoed had ze niet. Wat zouden ze moeten doen, samen? Een boek meenemen en Leen voorlezen? Misschien mocht ze wel niet eens naar Leen. Als moeder bang was voor besmetting. En een heelen middag voorlezen kon ook niet. Daar zou Leen hoofdpijn van krijgen misschien. Wanneer ze nou morgen uit school naar Leen ging! Om half vijf kon ze er best zijn en dan tot half zes. Als ze vanmiddag niet bij Nans kwam, vroeg die het natuurlijk ook niet van de auto. Of zij mee mocht. Misschien nam ze dan toch Rie wel weer mee, al was ze niet zoo erg op haar gebrand.... 9 Gerda. Leentje zou 't best fijn vinden, als zij, Ger, met die auto mee mocht. Leen was altijd zoo goed Gek, dat ze nou ineens dacht aan de manier, waarop vrouw Verhoog altijd zei: „ons menschen". Wat had dat er mee te maken? Ze bleef natuurlijk vriendin met Leentje, maar daarom kon ze toch wel een keer met Nans gaan ook. Vriendin wezen met iemand beteekende toch niet, dat je alle prettige dingen langs je neus voorbij moest laten gaan Nans was klaar met de beschrijving van haar jurk. „Hoe laat kom je? Om half drie?" vroeg ze, als was er geen sprake van een weigering. Gerda dacht ook niet aan een weigering. Nans had teveel aan te bieden in vergelijking met Leentje. 't Was enkel dat stemmetje van binnen, dat soms deed, als was het niet geheel en al goed, wanneer ze Leentje in den steek liet voor Nans. Maar natuurlijk overdreef dat stemmetje. Ze liet Leen niet in den steek, 't Was zoo maar eens voor een keertje. „Ja, om half drie, als ik mag tenminste", zei ze tegen Nans. „Wel, en was Leentje weer opgeknapt?" vroeg mevrouw Holman, toen Gerda binnen kwam stuiven, de vraag, of ze naar Nans mocht dien middag, al op de lippen. „Nee. Ze lag op bed. Vrouw Verhoog dacht, dat ze koorts had." „Heb je haar gezien?" „Nee, ze sliep, en toen ben ik meteen doorgegaan." „Misschien ook beter, dat je niet bij haar bent geweest. Je weet nooit, wat het is", vond mevrouw. Zie je nou wel, dacht Gerda. Vrij zeker mocht ik niet eens bij Leen. Stel je voor, dat ik daarvoor „nee" had gezegd tegen Nans. Meteen vroeg ze: „Moeder, mag ik vanmiddag naar Nans Doorn? En, moeder, misschien mag ik ook met haar mee, als ze met de auto naar de stad gaan, om winkels te zien. Dat doen ze altijd tegen Sinterklaas. Nans zegt, dat de winkels hier niks beteekenen. Nog al natuurlijk hè, als je aan die uit de stad gewoon bent. 't Mag wel, hè moeder, vanmiddag?" „Hm. Ja. Met Leentje kan je nou toch niet spelen", zei mevrouw. Heel erg hield ze niet van Nans Doorn. De paar keeren, dat ze met andere meisjes bij Ger had gespeeld, vond ze haar druk en aanstellerig. Maar misschien viel het wel mee. Toen in Nijverdal was ze ook wel aardig geweest. En natuurlijk glunderde Ger in 't vooruitzicht van zoo'n autotocht. Als het er van kwam tenminste. Gebeurde het niet, wel, dan zag Ger meteen wat ze aan Nans had. Dus trok Gerda dien middag naar 't burgemeestershuis, waar ze, bij al de heerlijkheden, die kleine Loes aandroeg, Leentje en haar ziekte geheel vergat. HOOFDSTUK XIII. Leentje zat in Vaders rieten stoel voor het raam, en keek verlangend den weg af. Het was Woensdagmiddag. Een heel lange middag leek het haar, zooals hij nog voor haar lag. Maar wanneer gebeurde, wat ze heimelijk hoopte: als Gerda kwam, dan zou het heel anders zijn. Eigenlijk vond Leentje flink ziek zijn, zoodat je nergens zin in had, haast wel zoo prettig als dit langzaam-aan beter worden, waarbij ze voor alles en nog wat oppassen moest, volgens moeder. Nu ja, eigenlijk flink ziek was ze niet geweest. Tenminste niet gevaarlijk. En 't had nauwelijks een week geduurd, of ze mocht weer opzitten. Maar eerst, den dag nadat ze zoo vroeg thuis was gekomen van Gerda, had ze zich wel erg vervelend gevoeld. En een paar dagen daarna ook nog. Ze had het toen niet eens erg gevonden, dat mevrouw Holman zei: „Ik zal Gerda nog maar niet bij je sturen, 't Is voor jezelf beter, dat je stil onder de dekens blijft, en, nietwaar, 't kon eens een beetje griep wezen, en dat is besmettelijk. En je bent een veel te goeie vriendin om Gerda ook te willen aansteken." 't Was toch zeker geen griep geweest. Tenminste, toen na een paar dagen de koorts wegbleef, voelde ze zich gauw weer heel wat opgewekter. „Toch goed, dat we niet dadelijk een dokter hebben gehaald, zooals mevrouw wilde. Och ja, 't mensch meent het goed, maar 't kost dadelijk een handvol geld", vond moeder. En ze dokterde zelf zoo'n beetje over Leentje, beslissend, of die al dan niet opzitten mocht. Vanmiddag mocht ze voor 't eerst den ganschen tijd uit bed. Leentje had het wel prettig gevonden eerst. Ze zou nu gauw naar school kunnen. En met Sinterklaas wilde ze graag weer geheel in orde zijn. 't Was dan altijd zoo'n gezellige drukte op 't dorp. Al deden ze er zelf ook niet veel aan.... Doch van t jaar had ze alvast dat mooie kleedje voor moeder. En Mijntje zou Sinterklaasjes koopen, van 't zakgeld, dat ze zelf houden mocht, iedere week. Als moeder dan misschien chocolademelk kookte. Of anijsmelk Doch toen ze een poosje in vaders stoel zat, viel het Leentje toch niet mee. Als ze maar wat gezelligs te doen had. Breien was wel erg saai, zoo'n ganschen middag. Tenminste een kous breien. Als ze mooie wol had, begon ze een poppenjurk. Of enkel maar een jumpertje. Misschien had ze nog wel genoeg voor een mutsje. Maar haar gansche bezit was boven, en ze mocht de kamer nog niet uit. En moeder was buiten druk aan 't werk. 't Leek wel of ze 't schuurtje opruimde. Tenminste, Leentje hoorde af en toe een kletterenden val als van een hark of een schoffel, en 't geluid van een emmer, die omgegooid werd. Als moeder binnen kwam zou ze te moe zijn om boven te gaan zoeken naar wol, die er misschien niet eens was. Ze zou 't wel willen doen, maar Leentje vond het vervelend, zooiets te vragen, als moeder er toch al zoo verhit uitzag en zoo amechtig in een stoel neerviel. Vader zei wel eens, als moeder 's avonds klaagde, dat ze dood-op was: „Mensch, maak het je dan ook niet zoo druk. De jongens kunnen immers alles voor je halen en brengen, en wat hindert nou een groote schoonmaakbeurt meer of minder." Maar moeder mopperde dan: „mannenpraat", zoodat Leentje dacht: het zou wel zoo moeten. Maar als Gerda nu kwam! Die kon de wol halen, en misschien mocht ze in moeders la ook wel breipennen zoeken. En als zij, Leentje, niet genoeg wol meer had, zou Gerda haar wel een beetje van heur eigen willen geven. Die had restjes genoeg, en ze gaf er maar weinig om. En een snoezig modelletje van een mutsje had ze ook. Terwijl Leentje uitkeek, of Gerda niet kwam, nu ze toch vrij had dien middag, gleed er een groote auto voorbij het raam. En Leentje verbeeldde zich, dat iemand, die voor 't raampje zat, wuifde. 't Leek de auto van den burgemeester wel, dacht ze. Zou Nans erin gezeten hebben? Maar die deed toch nooit zoo vriendelijk, 't Zou mooi zijn, als ze zich herinnerd had, dat hier een schoolkennisje woonde. Wie dan? Of was er niet gewuifd? Had ze 't zich maar verbeeld? Leentje dacht na, totdat ze er rimpels van in haar voorhoofd trok. Er kwamen hier niet zooveel auto's langs. De meeste gingen langs den straatweg. Deze kwam van den kant van mijnheer Holmans huis. Maar mijnheer Holman had geen auto. Als hij er een had willen koopen, zou Gerda er wel over gepraat hebben. Leentje zakte een beetje onder uit, als was ze moe. Ze spon verder: de auto van den burgemeester — Gerda. — Zou Gerda misschien uit zijn met Nans? Was ze daarom niet even aan komen loopen vanmorgen uit school, omdat ze haast had en geen tijd om aan Leentje te denken? Misschien ook omdat ze weer erg groot was met Nans? En omdat Nans altijd alles voor zich alleen wilde hebben? Kwaad was, wanneer iemand, die zij voor vriendin beliefde te kiezen, ook nog wel eens met een ander ging? Toen het drie uur werd, en half vier, en er geen Gerda kwam, vermoedde Leentje, dat ze goed geraden had. Toen leek die mooie middag, dat ze voor 't eerst een heelen tijd achter elkaar opzitten mocht, weer erg lang. Vervelend lang Het was werkelijk Gerda, die gewuifd had naar Leentje. Juist op 't laatste oogenblik, toen ze al haast het raam voorbij waren, had ze aan haar gedacht en gemeend een glimp van haar te zien. „Wat doe je?" vroeg Nans. „Ik dacht, dat ik Leen daar zag. Ze mag weer opzitten, maar nog niet naar school." „O zei Nans. En even later boos: „Als ze terug komt, doe je zeker weer net zoo dierbaar met haar, en ga je niet meer met mij." „Ik moet bij Leentje langs 's morgens, 't Lijkt net, of ik kwaad op haar ben, als ik haar niet haal. Ik zei je toch, dat we zoo'n tijd samen gehandwerkt hebben. Moeder hielp Leen. Moeder zou 't niet goed vinden, als ik haar voorbij liep. We kunnen toch ook wel met ons drieën loopen op 't plein " „Ik vind niks aan die heele Leen. Je kon best enkel met m ij gaan. Ik vroeg je nu toch ook mee." „Ja, als Leen nou ergens anders woonde. Of ik dicht bij jou, inplaats van bij haar " „Dus je zou het wel willen, enkel met mij?" vroeg Nans. En Gerda zei: „Wel ja, waarom niet?" hoewel ze best voelde, dat dit lat was. Want ze hield van Leentje. Meer dan van Nans. 't Was om de auto, en 't speelgoed, en de pleiziertjes.. •. Nans zou nooit echt iets voor haér over hebben, en Leentje wel. Natuurlijk vond Nans het nu ook gezelliger, een meisje mee te hebben, dan alleen met haar moeder en Loesje te zijn. En ook vond ze 't prettig, te kunnen geuren met de mooie auto van haar vader, en de dure dingen, die haar moeder kocht. Ze had best gemerkt, hoe Nans haar opnam, toen ze de deur uitkwam. Zeker om te zien of ze haar goeien mantel aan had. Nou, daar had moeder wel voor gezorgd. En er zat net zoo goed echt bont op als op dien van Nans. Ze zaten een poosje stil naast elkaar en Gerda vond de tocht eigenlijk niet zoo prettig als ze gedacht had, dat die zijn zou. Maar toen ze dicht bij de stad kwamen, werd Nans spraakzamer. En eenmaal i n de stad werd het toch wel reuzeleuk. Het taartjes-eten was natuurlijk fijn, en het was ook fijn Nans, die deed, als was iets dergelijks voor Gerda geheel vreemd, te kunnen troeven door te vertellen: „Hier ben ik met moeder ook geweest, toen we mijn mantel kochten. Maar toen zaten we ginds bij 't raam en konden op straat kijken." „Ja, 't is nu wel erg vol. Zeker veel menschen in de stad, zoo vlak voor Sinterklaas", zei Nans. 't Klonk een beetje verontschuldigend, als om te zeggen, dat het niet hèèr schuld was, wanneer Gerda nu een minder prettig plaatsje had als toen met haar moeder. En Gerda gaf toe: „Zoo'n drukte is ook wel gezellig." Dit klonk een beetje genadig, precies op den toon, dien Nans soms gebruiken kon. Nans deed toen verder wat minder uit de hoogte, waardoor ze beter met elkaar opschoten. In de winkels bleef mevrouw soms met Loesje bij een of andere toonbank staan, en zei, dat Nans en Ger wel wal rondneuzen mochten, als ze maar niemand in den weg liepen, en telkens even kwamen kijken of mevrouw al klaar was. Nans gaf dan aan Ger een veelbeteekenend kneepje in den arm. Natuurlijk kocht moeder nu iets voor een van hen, dat zij nog niet zien mocht. Soms ook wilde mevrouw alleen blijven, en moesten zij Loesje bezig houden. En op straat bleven ze telkens staan voor de groote winkelruiten, waarachter de kleurige artikelen waren uitgestald. Gerda begon te vinden, dat je met mevrouw fijn winkelde. Ze haastte nooit tot verdergaan. En ze vond het erg brutaal van Nans dat die, als mevrouw keurend rondliep voor een uitstalling van mantels en japonnen of hoeden, durfde zeggen: „Kom nou, mams, we gaan nou immers geen jurk of mantel koopen." Soms liepen zij en Nans bij een dergelijke gelegenheid ook wel vast een eindje vooruit, om te zien naar dingen, die haar meer lokten. Zoo trok Nans haar op een keer mee naar de schitterende uitstalling van een goud- en zilverwinkel. „Al vast een horloge uitzoeken tegen onzen verjaardag", zei ze. „Zeg, vin jij dat een mooie? Kun je den prijs zien? Nee maar, dat daar, op die glazen plaat! Dat is een snoes. Nee, daar in 't hoekje. Zoo een kies ik. En jij dan natuurlijk ook, als je er een mag van thuis! O, maar 't is een gouden. Jammer " En toen mevrouw weer bij hen kwam, ratelde ze: „Als ik nou weer jarig ben, dan krijg ik een horloge, hè mams? Gerda vraagt er ook een. Zoo lastig, als je met de tram moet en je weet niet, hoe laat het is! We hebben al afgesproken, dat we een eender zullen nemen. En het dan hier gaan koopen. Zoo leuk, zooveel keus te hebben. Ik krijg er wel een, hè?" Mevrouw glimlachte even en zei: „We zullen nog wel eens zien. Nu denken we eerst aan Sinterklaas." Gerda vond echter, dat het niet afwerend klonk. Wat zou moeder wel zeggen, als zij om een horloge vroeg? Zou ze haar te jong vinden? En als ze wist, dat ze 't eigenlijk deed, om tegen Nans op te kunnen? Dat ze er zelf niet eens zooveel om gaf en het maar een angstig bezit vond? „Kom kind, droom je?" schrikte Nans haar op. Gerda zette resoluut de gedachte aan verjaardagen en horloges opzij. Kwam tijd, kwam raad Het werd zoo laat, dat moeder haar bij haar thuiskomen gauw in bed stopte met de boodschap: „Morgen kun je wel vertellen." Terwijl ze zich den anderen morgen aankleedde, en de geneugten van den vorigen middag herdacht, herinnerde ze zich meteen een erg leuken kluwenhouder, dien ze zoo geschikt had gevonden voor moeder. Ze zou gauw maken, dat ze klaar kwam, en het nog even aan Henk zeggen. Misschien kocht die er dan wel een. Of anders Wim of Hans. De jongens wisten toch haast nooit raad met inkoopen doen. Nog net een oogenblikje voor ze eten moesten, klampte Gerda Henk aan. „Henk, hoor eens!" Maar Henks humeur scheen niet van het allerbeste. „Laat me met rust, hè?" bromde hij. „Nou zeg, ben je met je verkeerde been uit bed gestapt? Of is mijnheer verkouden?" spotte Gerdaw ,,'k Wou je net nog al wat moois vertellen." „O, over jou deftige autotocht zeker! Nou, Nans Doorn mag je houden, voor mijn part. Dat spook!" „Heeft ze jou wat gedaan?" „Gedaan? Moest ze eens probeeren! Ik vind haar een nest, dat is alles en voldoende ook, dunkt me. En laat me nou met rust." Meteen verdiepte hij zich opnieuw in het boek, dat open naast hem lag. „O, ken je je les nog niet? Eigen schuld, jongetje!" „Hou je nou haast op?" 't Klonk meer gemeend, dan Gerda ooit van Henk gewoon was. Vragend keek ze naar Hans. Die draaide haar bij den schouder rond en zei: „Vertel je hartsgeheimen maar aan mij, Gerritje." Ger lette ditmaal niet op het spotnaampje, waar ze anders zoo'n hekel aan had. „Luister dan gauw. 't Is wat over moeder. Of voor moeder!" zei ze haastig. „Kom mee in de gang, daar zijn we veilig", meende Hans- Doch toen ze voor in 't halletje stonden, begon hij ineens, inplaats van te luisteren: „Stoor je maar niet aan Henk. We kregen gisteren onze rapporten mee, hij en ik tenminste, en 't zijne was gewoon miserabel, 'k Was er wel bang voor, want hij raffelde altijd zijn lessen af, om gauw met z'n dierbaren Karl May te kunnen verder gaan. Enfin, misschien is het een goeie les voor hem. Maar hij moest gisteren bij vader op de kamer komen, en schijnt er nogal van langs te hebben gehad. Wel verdiend overigens. Vader weet ook wel, dat het jongemensch best kan, als hij wil " „Hè, wat vervelend. En nou net vóór Sinterklaas!" Hans haalde de schouders op. Hij was op een leeftijd, dat hij dergelijke feestjes betitelde met den naam: „Kinderachtig gedoe". Maar natuurlijk was 't voor Gerda nog een ding van beteekenis. „Och, dan is de bui wel een beetje gezakt", troostte hij, en wilde weggaan. Maar Gerda hield hem tegen. „Nee, hoor nou nog even " Vlug vertelde ze van den kluwenhouder, en duidde den winkel uit, waar ze te krijgen waren. Ze was er niet zeker van, of Hans genoeg notitie nam van de zaak. Vervelend, dat dit er nou was met Henk. Die begreep dergelijke dingen veel beter, of gaf zich meer moeite ze te begrijpen. Ze wist niet recht, wat het was. Stom ook, om niel te werken. Hij had immers kunnen begrijpen, dat het op een slecht rapport uitliep. Op die manier bedierf hij de pret voor hen allen. Toen ze aan tafel zaten, en vader zoo ongewoon strak zei: „Doe nou dat boek maar dicht, Henk. Als je zóó laat je les d'r nog inpompen moet, zit ze er toch maar bovenop", begreep ze, dat haar jongste broer het wel erg verkorven moest hebben. Want op dien toon praatte vader enkel bij heel ernstige gelegenheden. HOOFDSTUK XIV. „Ben je nog bij Leentje aan geweest?" vroeg mevrouw Holman den volgenden middag, toen Gerda uit school kwam. „Nee", zei deze een beetje verlegen. „Niet? Je had het toch best kunnen doen! Je weet nu immers, dat het niets besmettelijks is. Ze is trouwens al haast weer beter. Misschien had ze wel graag, dat je een poosje bij haar bleef." „Hm", deed Gerda, en wilde de kamer uitgaan. Maar mevrouw hield haar tegen. „Ga nou nog even. 't Kan best. 't Is niet aardig, je vriendinnetje in den steek te laten, als ze niet goed is." Even leek het, of Gerda nog wat tegenpruttelen wilde. Toen ging ze. 't Was niet, dat ze geen zin had, om met Leentje te spelen. Maar morgen zou Nans weer vragen, of ze er geweest was. En uitvaren, wanneer ze „ja" moest zeggen. En 't was toch wel heel leuk geweest, dien dag tegenover de andere meisjes te kunnen opsnijden over hun autotocht; over de stad en de mooie winkels; over de cadeautjes, die ze zeker krijgen zouden met Sinterklaas. Nu ja, dit laatste liet Gerda meest aan Nans over, maar omdat ze alles samen hadden gedaan, dachten de anderen, dat Ger ook maar één of ander duur ding had te vragen, om het te krijgen. 't Was ook prettiger, samen met Nans te beslissen, wat er gespeeld zou worden, dan altijd zoo'n beetje in stilte te moeten vechten, wie er baas zijn zou. Als ze samen waren, Nans en zij, voelde Gerda best, dat de anderen tegen haar opzagen als tegen de twee voornameren. Was het ook eigenlijk niet zoo? Waren er niet fabrikanten, die rijker nog waren dan de burgemeester van hun plaats? En later zou ze met Nans naar school gaan in de stad, en dan moest Leentje misschien wel in een dienstje, net als Mijntje. Of naaien leeren en later naaister worden. Nee, eigenlijk hoorden Nans en zij bij mekaar. En Rie Dolman, de fleemster, had ook tegen haar al zoo lief gedaan dien dag. Als Leentje nou kwaad was, omdat ze gisteren met Nans uit gegaan was! Maar Leentje was nooit kwaad. Of — als Nans niet zoo jaloersch was! Maar Nans zou wel altijd jaloersch blijven. Nu op Leentje en later, als ze er een keer weer genoeg van had om mooi weer te spelen, op haar, Gerda, zelf, wanneer de andere meisjes niet op haar commando Ger in den steek lieten. 't Was lastig, en omdat ze voelde, dat ze zich niet resoluut uit deze moeilijkheid durfde redden, doch liever naar beide kanten schipperen bleef, omdat ze Leentje en Nans beiden behouden wilde, zag Gerda er nu tegenop naar Leen te gaan. En ja, Leentje was wel stil eerst. Gerda begreep, al zei ze 't niet ronduit, dat ze op haar gewacht had gisterenmiddag. Was ze er maar even aangeloopen, uit school, om te vertellen, dat ze uit ging! Maar ze was zoo vervuld geweest van de te verwachten pret, dat ze geen oogenblik daaraan gedacht had. Nu durfde ze ook niet, zoo als op school, uit te weiden over wat ze gezien en beleefd had. Want Leentje zei zoo zielig: „Ja, natuurlijk, dat was véél mooier dan bij mij te komen", dat het Gerda haast even pijn deed. Al kon ze niet ontkennen, dat het waar was. Gelukkig zag ze toen een klein bolletje gekleurde wol op de vensterbank bij Leentje liggen. „Wat ga je maken?" vroeg ze. Maar ook daarvan fleurde Leentje niet op. ,,'k Dacht: een poppenmuts", zei ze. „Maar er is niet genoeg. En ik heb niet meer." „O, maar ik heb wel meer. Al te maal kleine restjes, daar kan best een geweven ijsmuts van. Je weet wel, van die streepjes, zooals ik er een heb. Zal ik ze gaan halen? Ik doe er toch niks mee, want voor wat anders zijn de eindjes te klein. En zal ik moeder vragen, meteen een kartonnetje te knippen, om de draden over te spannen? Ik weet niet precies, hoe groot het zijn moet." Nu keek Leentje toch wel weer blij. Om de wol, en omdat ze een poppenmuts kon maken, en niet aldoor aan die saaie kous hoefde te breien. Maar vooral omdat Ger zoo heel hartelijk deed. Och, als Gerda ook maar haar vriendinnetje wilde blijven, dan was het immers best, dat ze af en toe met Nans ging. Als Nans-zelf maar wat aardiger was geweest! Gerda draafde naar huis, zoodat moeder, toen ze binnenkwam en hijgend probeerde uit te leggen, wat ze zocht, verweet: „Doe toch een beetje kalmer, kindje. Je krijgt nog eens een ongeluk met je haast en je wildheid." Doch het plan-zelf vond ze heel mooi. En ze was dadelijk bereid het haar toegedachte deel van 't werk te doen. Ze wist trouwens wel, dat Gerda geen geduld had om al die puntjes, waarover de draden gespannen moesten worden, netjes gelijk te knippen. En Leentje hield zoo van secuur! Toen Gerda de restjes wol had opgezocht, was het kartonnetje al klaar. Met een heel wat luchtiger hart stapte Gerda toen opnieuw naar Leentje. Want ze vond, dat ze nu weer alles goed maakte. 10 Gerda. Het was nu ook wel prettig, dat moeder gezegd had: ze mocht nog best een half uurtje blijven. Sinterklaas was het hoogtepunt van de dagen, die daarna kwamen. Moeder was zoo blij, een handwerkje van Gerda te krijgen, dat werkelijk af was en netjes af, dat Gerda er te meer spijt door kreeg over haar rusteloosheid van vroeger, 't Was toch eigenlijk veel prettiger, iemand een pleizier te doen, dan te maken, dat ze op je brommen moesten! Ze vond het ook niks erg, dat moeder zei: „Ik geloof, dat Leentje een goeien invloed op je heeft." Want wat het afmaken van dat kleedje betrof, was dat zeker zoo. HOOFDSTUK XV. Een paar dagen na Sinterklaas kwam Nans erg opgewonden naar school. En inplaats van, zooals ze tegenwoordig dikwijls deed, Gerda mee te trekken voor een apartje, riep ze nu alle meisjes van de klas bij mekaar. „Moeten jullie eens hooren! Zoo fijn! Je weet wel, dat ik jullie vertelde van mijn oom en tante in Arnhem? Nou, die gaan maar eventjes naar Frankrijk. Niet voor een paar weekjes, maar echt wonen. Tenminste voor een poos. Tante is niet sterk, en nou vond de dokter dat beter. Hun huis hebben ze al verhuurd, met meubels en al. En nou gaan, onderwijl ze verder alles regelen, m'n nichtjes zoolang bij de familie. En ze komen eerst bij ons. Zaterdag al. Oom en Tante komen later ook nog, maar enkel voor een dag. Nou kunnen jullie m'n nichtjes dan zien, en als ik later over ze vertel, weet je, wie het zijn " „Hoe oud zijn ze?" „Blijven ze lang?" „Komen ze nog zoo lang hier op school?" De vragen vlogen van alle kanten. Bij de laatste trok Nans minachtend de schouders op. „Kan je begrijpen, natuurlijk komen ze niet hier op school. Ten eerste zijn ze al te oud. Margot, de grootste, zit al in de derde klas van 't Lyceum. En Lotte zou van 't jaar ook gegaan zijn. Maar omdat dit nieuwe plan toen al in de maak was, is ze zoolang op haar eigen school gebleven. Ze is maar een jaar ouder dan ik. Hoe lang ze blijven? Ja, dat weet ik niet. Misschien de Kerstdagen over. 't Stond er niet bij. Vinden jullie 't niet vreeselijk leuk, dat ze eerst hier komen? Ze hadden net zoo goed aldoor naar Den Haag kunnen gaan, en even hier gedag kunnen komen zeggen. Maar ik geloof, dat Margot m'n nichtjes uit Den Haag niet zoo graag mag. Ik hoop, dat ze 't hier leuk vinden. Want heel waarschijnlijk vragen ze dan wel, of ik eens bij hen mag komen- Stel je voor, heel naar Frankrijk! 't Kan ook best zijn, dat ze in Zwitserland naar een kostschool gaan. Daar praatte tante vroeger al wel over. Maar dan vraag ik, of ik daar ook heen mag, in plaats van naar de stad. Of anders over een paar jaar " „Nou, 't is mooi voor je", vond Mien Verhoeff nuchter. „En wat gaan we nou spelen? Want of jouw nichten komen en of jij later naar Frankrijk gaat, daar hebben wij niets aan " Er werden voorstellen van spelletjes gedaan, doch nu trok Nans wel Gerda mee. „Toe, laten we even rondloopen samen, hè? 'k Heb nu niks geen zin, zoo wild rond te tollen met dien heelen troep. Jij zou het ook wel leuk vinden, als je inééns logée's kreeg. En dan 't vooruitzicht " Ze begon weer voort te fantaseeren over wat er zou kunnen gebeuren, later, en ditmaal luisterde Ger geduldig. Ze was nu toch 't vriendinnetje van Nans. Tenminste: als ze met de anderen wilde spelen, of met Leentje alléén blijven loopen, zei Nans dat zelf. Soms was het wel eens lastig, zooals die, na den autotocht, meende recht op haar te hebben, 't Was een mooie middag geweest, en ze zou dolgraag vaker meegaan, maar daarom behoefde ze toch niet alle kuren van Nans te verdragen? Zoo redeneerde ze soms. Doch dezen keer legde ze voor zichzelf beslag op dien titel: vriendin van Nans. Eigenlijk de eenige vriendin hier. Want die naam scheen nu ineens weer van alles te beloven. Kennismaking met de nichtjes uit Arnhem allereerst. De andere meisjes konden ze uit de verte bewonderen, maar van haar zou Nans zeggen: „En dat is nou m'n vriendin, Gerda Holman." Ze zou ook wel eens op visite gevraagd worden, want natuurlijk moesten de nichtjes prettig beziggehouden worden. Ze zouden ook graag alles van Nans en van haar kennisjes weten. En een ander meisje kwam niet in aanmerking, om gevraagd te worden. Rie Dolman ook niet Misschien gingen ze wel weer met de auto uit. Wie weet, wel vaker dan één keer. En mocht zij dan mee, omdat mevrouw Doorn het gezelliger vond voor de nichtjes: een koppeltje jonge meisjes onder mekaar. En als Nans gevraagd werd, later in Frankrijk te komen Hier durfde Gerda niet verder denken. Dat zou al te mooi zijn. Maar — vader had toch een fabriek. En moeder-zelf kende goed Fransch. Ze was zelfs een poosje in Duitschland geweest ook. Waarom zou zij, Gerda, dan niet naar een Zwitsersche kostschool kunnen, later? Net zoo goed als Nans? Dus spotte ze nu niet innerlijk met de gewoonte van Nans, om van 't allerkleinste een heelen boom op te zetten, doch stemde ze volmondig in met wat die zei. En zoo vervuld was ze zelf van de te verwachten logee s, dat ze er onderweg met Leentje weer over begon te praten: „Nans zegt" en „Nans denkt" Tot Leentje voor haar doen wrevelig zei: „Nans zegt en denkt altijd zoo veel! Wat hebben wij daar aan?" Gerda begon toen wel over wat anders, maar innerlijk dacht ze: „Je zal zien, dat tenminste i k er wel wat aan heb." De nichtjes van Nans waren gekomen, leder van de meisjes had ze al wel een keer gezien: een lang, bleek meisje, dat er nogal trotsch uit zag en een jonger, dikker zusje, dat nieuwsgierig rondkeek en telkens allerlei vragen scheen te hebben. Zoowat de heele klas was van meening, dat Nans met den dag ongenietbaarder werd. Het was „mijn nichtjes voor en na. Ze kwam niet uitgepraat over hun kleeren, hun gewoonten, hun plannen. Eerst was het wel interessant geweest, doch 't begon gauw te vervelen. De meesten zeiden, net als Leentje. Wat hebben w ij daaraan?" Gerda intusschen zorgde wel Nans niet te ontstemmen. O ja, ze liep met Leentje, voor en na schooltijd. Ze snauwde niet en was niet onvriendelijk. Maar als Leentje voorstelde 's middags nog een poosje samen te spelen, had ze allerlei uitvluchten. ,,'t Is al donker, als we thuis komen..." „Woensdag dan?" opperde Leentje. ,,'k Weet niet, of het wel kan van moeder, 'k Geloof, de naaister komt." „O, maar ik bedoelde bij ons", verduidelijkte Leentje, geschrokken van 't idee, dat zij zichzelf zou uitnoodigen om bij de Holmans te komen. ,,'k Weet niet. 'k Zal zien. Maar 'k denk, dat ik bij de hand moet blijven om te passen, als 't noodig is." En Gerda bleef thuis. Gewoonlijk had ze duchtig 't land als moeder vroeg: „Loop je niet weg? We zijn je jurk aan 't naaien, en misschien heb ik je noodig." Maar nu verwachtte ze de uitnoodiging van Nans, om met de nichtjes kennis te komen maken. Natuurlijk zou dat op een Woensdag zijn. Dan had ze den tijd. En toen die uitnoodiging uitbleef, en Nans bij 't uitgaan van de school zelfs geen tijd had, een enkel woordje tegen haar te zeggen, wilde ze toch niet weggaan. Ze konden immers onverwacht komen met de auto. Als ze er dan niet was Nans zou geen geduld hebben te wachten, tot ze van Leentje's huis gehaald werd. Ze zou ook boos zijn, dat ze weer bij Leen zat Ook de auto kwam niet. Wat wel kwam was moeders vraag: „Och, Gerda, wil jij nog even voor me naar juffrouw Van den Berg? We komen zijde te kort voor het borduren van je jurk." Hoewel ze 't borduursel prachtig vond, en wel graag de jurk af had, zei Gerda maar aarzelend: „Goed moeder." Gewoonlijk vond ze het prettig, nog eens het dorp in te moeten. Maar als ze haar nu eens kwamen halen en ze was weg! „Je kan wel vragen, of Leentje mee mag. Dat is gezelliger", opperde mevrouw. Doch Gerda ging niet bij Leentje aan. Ze was blij, dat ze haar niet zag, en liep vlug het huis voorbij. Stel je voor, dat ze onderweg Nans tegen kwam met de nichtjes! En als ze dan niet alleen was! Dan zou Nans nooit willen zeggen: „Dat is nou mijn vriendin." Want ze zou zich schamen voor Leen. Maar als ze alleen liep, en als ze haar dan zagen! Dan zou Nans haar natuurlijk staande houden en vragen: „Waar ga je naar toe?" En misschien zeggen: „We gaan mee." Of — ze zouden thuis over haar praten, en Lotte, de jongste, zou zeggen: „Hè toe, vraag ze eens hier. 't Lijkt me een gezellig kind." En Nans, die nu misschien dacht, dat Lotte het niet perttig vond, er een vreemde bij te hebben, zou zeggen: „Graag!" Ze liep zoo in gedachten, dat ze schrok, toen ze bij het omslaan van een hoek, werkelijk in de verte Nans met haar nichtjes zag aankomen. Nu zou het gebeuren! Ze verzon al, wat ze zeggen zou, want ze wilde graag een goeden indruk maken. Toen, dicht bij al, sloeg Nans ineens een zijstraatje in. Een smal straatje, waarvan ze altijd zei: „Hè nee, ik loop liever om dan daar door te gaan! Er wonen net zulke rare menschen." Ze wuifde niet eens naar Gerda. Ze knikte zelfs niet. Ze deed of ze haar niet zag. En Gerda wist: ze moest haar gezien hebben, 't Kon niet anders, 't Was erg stil op straat; er liepen maar een paar menschen. Er waren geen karren of wagens. En ze was vlak bij 't straatje waar Nans inging. Aan denzelfden kant. Woedend liep ze door naar den winkel. Woedend ging ze terug. En net als den vorigen keer, toen ze met Nans mevrouw had afgehaald, verlangde ze naar de gezelligheid van met Leentje te loopen. Den volgenden morgen op 't plein, toen Nans kwam met alweer nieuwe verhalen, deed ze stug: „Ga nou ook maar door. Gisteren wilde je me niet eens zien." „Gisteren?" kwam Nans verwonderd. „Ja, toen je met je nichtjes liep. En toen je dat gekke straatje inging, waar je anders nooit door wil. Doe nu maar niet, of 't niet waar is. Je deed het met opzet, om me niet tegen te komen, 'k Zag het best." „Gek kind", hield Nans zich verontwaardigd. „Kan ik 't helpen, dat Margot zulke rare ideeën heeft? Die vindt die steeg nota bene schilderachtig en wil er altijd weer door!" „Je had toch wel kunnen laten merken, dat je me zag", hield Gerda vol. „Hard roepen zeker, zooals ze hier doen: „Daag!" Of: „Ger-da-a-a!" En m'n nichten doen gelooven, dat ik en jij geen manieren kennen! Dank je hartelijk. Als ik je nou werkelijk tegen gekomen was! Maar je liep wel tien meter van me af!" Gerda was er in haar hart van overtuigd, dat Nans smoesjes verzon. Ze had haar niet noodig op 't oogenblik; ze had genoeg aan haar nichten, dat was het. Maar ze wilde niet toonen, dat ze gegriefd was. Nans moest eens begrijpen wat ze verwacht had, en er heimelijk in haarzelf, of met de logée's den spot mee drijven! Dus zei ze enkel: „Nou, 't kan me niet schelen ook", en liep naar de anderen. Het bleek, dat de nichtjes vóór de Kerstdagen weer vertrokken. Toen ze weg waren, deed Nans haar best, Gerda geheel terug te winnen. ,,'k Had je wel een middag willen vragen, om kennis te maken, maar 't was toch al zoo druk thuis. En Margot kan zoo uit de hoogte doen; dat zou ook niet prettig voor je geweest zijn. Lotte is veel aardiger " Gerda wist niet, dat Nans die paar weken haar uiterste best gedaan had, zich bij haar oudste nichtje aangenaam te maken. Dat ze zelfs haar manier van praten en van zichbewegen probeerde na te doen, en daarom telkens was uitgelachen door Lotte. Ze wist ook niet, dat Margot en Lotte nogal eens ruzie hadden samen, en de logeerpartij dus niet in ieder opzicht aangenaam was verloopen. En dat Nans, op Lotte's vraag, of hier geen meisjes waren, met wie ze omging, trotsch gezegd had: „Wat zou je hier nu voor kinderen hebben? Nou ja, op school moet ik me met ze bemoeien, maar verder " Ze zei enkel: „hm", omdat ze niets wist te bedenken, dat meer afdoende was. „Weet je wat?" ging Nans lief verder, „ik vraag mams, of je in de vacantie een keer mag komen. Een heelen dag. Ook eten. Goed?" Gerda gaf een tamelijk mat „ja" ten antwoord. Erg veel zin had ze niet. Nog niet. Maar „nee" zeggen hield teveel in. Dat beteekende misschien: niet meer met de auto; niet meer door de anderen gezien te worden als de vertrouwde en gelijke van Nans .... HOOFDSTUK XVI. Gelukkig voor Gerda kwam er toen vlak voor de Kerstvacantie een brief van tante Rie uit Den Haag, waarin ze uitgenoodigd werd bij grootmoeder te komen logeeren. „Als je een net, rustig meisje wezen kan tenminste, en geen wildebras", schreef tante. Doch Gerda wist best, dat dit maar plagerij was. Nu ja, ze kon bij grootmoe natuurlijk niet hollen en vliegen, maar gezellig was 't er wel. Grootmoe kon ook best nog wat drukte hebben. Als 't kon en mocht van thuis, zou tante Rie haar komen halen, den dag vóór de vacantie begon, en meteen een nachtje overblijven. „Ik kon nu anders best alleen gaan. 't Is niks moeilijk, dat heele overstappen", deed Gerda groot. Doch moeder beweerde lachend: „Ik ben wat blij, dat tante nu meteen een reden heeft, nog eens hier te komen", en daar viel ook al niet veel tegen te zeggen. Tante was immers moeders eenige zuster. En van den zomer hadden ze haar maar zoo heel even gezien! „Hè, en je zou in de vacantie een heelen dag bij mij komen!" verweet Nans zeurig, toen Gerda op school het nieuws vertelde. „Nou ja, dat kan natuurlijk niet doorgaan", zei Gerda luchtig. Te denken, dat ze daarom thuis blijven zou! Veel zin had ze er toch al niet in gehad, nadat Nans zoo vervelend gedaan had, toen die nichtjes er waren. „Wat doet die tante van jou?" vroeg Nans. 't Klonk zoo kleineerend, dat Gerda er bijna boos om werd. „Leerares, net als die tante van jou", zei ze triumfantelijk. „Maar de mijne is aan een Gymnasium." „Hm, kind, dan zal je wel gevraagd worden, omdat ze je eens aan den tand wil voelen, of je al knap genoeg bent voor de H.B.S. Dat pretje gun ik je", meende Nans. „Dan ken je mijn tante niet, als je dat denkt. En hou nou als je blieft op met je gezeur", kwam Gerda, geheel boos nu. „Nou, denk maar niet, dat ik je later nog voor een daagje vraag, als je zoo blij bent, dat je uitgaat", dreigde Nans, waarop Ger heel ongemanierd haar tong uitstak. Nans keerde zich woedend om, en stak in bij Rie Dolman, tegen wie ze haast opbotste. In druk gesprek (het woord was meest aan Nans) liepen ze verder en Gerda dacht schamper: „Nu hebben ze 't zeker over mij." Ze stond echter meteen in 't kringetje van de andere meisjes, die wel even vroegen: „Heeft Nans weer wat?" doch dadelijk daarop vol belangstelling waren voor de logeerpartij. Dat ze eigenlijk precies hetzelfde deed, wat ze in Nans afkeurde, toen ze meer dan nooüig was opsneed over de knapheid van haar tante en het mooie huis van haar grootmoe, voelde ze niet eens. Zoo heel veel bleek er van rustig zitten in Den Haag ook al niet te komen. 's Morgens mocht ze tante Rie helpen. Kopjes wasschen, stof afnemen .... „Op gewone dagen heb ik daar nooit gelegenheid voor. Ik vind het zoo prettig, als ik 't eens doen kan", zei tante. Toen durfde Gerda niet te zeggen, dat ze thuis al gauw een lang gezicht trok, wanneer moeder haar vroeg het een en ander te doen, omdat het anders zoo laat werd, eer Grietje naar huis kon gaan. En 's middags mocht ze met tante uit. „Je moet toch wat van Den Haag zien en 't is nu nog schappelijk weer. Ik moet boodschappen doen ook." „Hè, ik wou best in Den Haag wonen", zei Gerda onderweg. Tante lachte even. „Je eigen huis, je vertrouwde omgeving, dat is het voornaamste. Waar dat huis staat, komt pas in de tweede plaats", zei ze. Gerda begreep het niet geheel, en piekerde er over, tot ze een groote uitstalkast in 't oog kreeg, vol met poppen. Poppen aan tafeltjes alsof ze op visite waren, poppen met schopjes aan een nagemaakt strand; poppen in wagens en in sportkarren En al te maal zulke mooie als Loesje had. Hè, soms was het toch niet zoo prettig, groot te worden. Want natuurlijk vond ieder haar te oud voor nog een nieuwe pop. En ze zou er toch best nog zoo een bij willen hebben. Terwijl ze er samen naar keken, begon Gerda te vertellen van Loesje, en van de middagjes, dat zij bij Nans speelde. „Is die Nans je vriendinnetje?" vroeg tante. Een beetje weifelend zei Gerda „ja". Van Leentje vertelde ze niet. Misschien, als ze alles uitlei, precies zooals het was, zou tante zeggen: „Me dunkt, die Leentje is veel aardiger; ik zou maar in 't geheel niet meer met Nans gaan." Maar zooals ze hier nu deftig in Den Haag liep, met een tante, die leerares was, en zooals ze logeerde bij een grootmoeder, waar alles er zoo netjes uitzag, vond ze toch weer, dat Leentje, die maar een eenvoudig kind was, niet erg bij haar paste. Jammer, dat Nans vaak zoo drakerig was, en Leentje zoo lief. „Mag ik een paar ansichten koopen, tante?" vroeg ze, om maar van de gedachten aan die vervelende dingen af te komen. „Zeker; in den winkel waar ik wezen moet, hebben ze die ook wel, geloof ik. We zullen eens kijken." Gerda zocht er drie uit: één voor thuis; één voor Nans, om te toonen, dat ze niet boos was; en één voor Leentje, omdat die 't wel erg gewichtig zou vinden een kaart uit Den Haag te krijgen en nog wel over de post. Gerda vond zichzelf tamelijk lief, dat ze zoo goed over Leentje dacht. Daarna keek ze erg verwonderd naar wat tante kocht. Het leken wel heel lange houtspaanders, of houtkrullen. Zouden ze daarmee hier in Den Haag de kachels aanmaken? Dat werd dan toch nog al duur. En ze waren er wel een beetje te mooi voor ook. Terwijl de bediende er een nog al lang pakje van maakte, vroeg hij: „Zal ik 't laten bezorgen, dame?" Maar tante zei: „Wel nee, dat hoeft niet. 't Is zoo licht; ik kan het best meenemen." Wat Gerda eigenlijk erg dwaas vond van tante. Waarvoor dienden dan de loopjongens, die je hier natuurlijk in eiken winkel had? Bij haar op 't dorp, ja, daar vonden ze het meestal heel gewoon, dat je zelf je zaakjes meenam. Tenminste wanneer bijv. Nans en zij een boodschap deden. Maar Nans vond dat altijd erg dorpelijk, en soms, als 't een beetje groot pak werd, durfde ze best te zeggen: „Laat u 't even brengen? Bij den burgemeester." Nu moest zij, Gerda, wel vragen, of ze 't pakje dragen zou voor tante. Ze deed dat dan ook, maar had heimelijk een ergen hekel, toen tante 't haar gaf. In haar ergernis zag ze 't pakketje wel twee keer zoo groot, als 't werkelijk was; meende ze zelfs, als iemand eens wat bijzonder naar haar scheen te kijken, dat ze voor spot liep. Ze wist er niets van, dat haar tante gemeend had, iets van hoogmoed bij haar op te merken, en dat ze nu eens wilde probeeren, hoe diep dat zat. 't Viel nog mee; zoover, dat ze tante de boodschappen liet dragen, omdat zij zelf zich schaamde, met een pakje te Ioopen, ging het nog niet. Ze was ook nog wel zoo nieuwsgierig, dat ze haar ergernis opzij zette om te vragen: „Wat moet u daar mee doen, tante?" Maar ze kreeg geen nader antwoord dan een gekscherend: „Zal je wel zien." En of ze al vroeg: „Hè nee, zeg u het nou!" ze werd niet wijzer. Thuis stopte tante een deel van de spanen in een teil met water; legde er een deksel op, dat ze niet boven kwamen drijven, en lachte plagend: „Ziezoo, nu gaan we lekker eten. Misschien heeft grootmoeder zelfs nog wel eerst een kopje thee voor ons." Grootmoe vroeg: „Wel, kon je ze krijgen?" en tante zei: „Gelukkig ja", doch daarmee scheen 't gesprek ook uitgeput. Tenminste over dat eene onderwerp. En Gerda bleef even wijs. Maar ze vroeg lekker niet weer, want ze had best gemerkt, dat tante haar plagend aankeek. En toen, na het eten, de tafel was afgeruimd, kreeg ze haar belooning. Want toen zei tante: „Ziezoo, nu ga ik aan 't werk, en als Gerda wil, mag ze me helpen." Tante haalde de vochtige spaanders, en leerde Gerda, hoe ze er leuke kleine mandjes van vlechten kon. Zelf maakte ze er een paar grootere, die moeilijker in mekaar te zetten waren. „Hou je van handwerken?" vroeg grootmoeder, toen ze zoo ingespannen bezig was. „Soms niet erg", zei Gerda eerlijk. „Dan vind ik het zoo'n gepriemel. Maar dit is erg leuk. Wat doet u nou met die mandjes, tante?" „Daar zetten we een hulsttakje in, en dan krijgen we er met de Kerstdagen ieder een naast ons bord. En in de grootere planten we roode tulpjes, voor midden op tafel. Als je er zin in hebt, mag jij morgen de menu's versieren. En ik zal je ook nog wel eens laten zien, hoe je een mooien kerst-kandelaar kan maken van garenklosjes. Maar morgenmiddag moet jij je alleen vermaken, want dan heb ik iets te doen, waar ik je niet bij gebruiken kan." „O, dan maken Gerda en ik het ons erg gezellig. Zóó gezellig, dat je 't jammer zult vinden, niet bij ons te kunnen blijven", plaagde grootmoe haar dochter. „Is het moeilijk, die menu's?" vroeg Gerda. „Welnee. Een beetje meer een geduldwerkje dan dit, maar dat is niet kwaad voor zoo'n juffertje wildzang, wel?" „Foei, zoo mag je haar niet noemen. Ik vind haar in 't geheel niet wild", verdedigde grootmoe Gerda. Die lachte zelf even en zei: „O, maar thuis, met de jongens, ben ik het heusch wel eens", waarop grootmoeder, tot pret van tante, heel beslist verklaarde: „Dan is dat zeker de schuld van de jongens." „Ziezoo, die is nog net op tijd klaar", zei de oude dame even later, terwijl ze het korte eindje draad haalde door den laatsten steek van de sportkous, die ze aan 't breien was. „Gerda, meiske, zoek jij nu even m'n naaldekoker in mijn werkmandje, 't Staat ginds op het tafeltje. Dan hecht ik de draadjes af en kan jij ze morgen nog meenemen." Dit laatste was tegen haar dochter. „Ze zijn voor 't Kerstfeest van de Zondagsschool", vertelde tante aan Gerda. Grootmoe heeft al heel wat paren afgebreid. Fijn stevig voor de roerige jongensvoeten van m'n leerlingen. Als grootmoeder morgenavond nog zegt, dat je zoo'n bedaard meisje bent, neem ik je Tweeden Kerstdag 's avonds mee. Goed?" „Fijn!" vond Gerda. En ze nam zich voor, morgen goed haar best te doen op de menu's, al was het dan een geduldwerkje. En het volgend jaar, als ze dan tenminste niet weer uitging, zou ze bij hen thuis de tafel ook zoo mooi versieren. Wat zou Leentje het leuk vinden, mee te mogen helpen! Gek toch, dat ze alle prettige dingen beter doen kon met Leentje dan met Nans! Maar kom, daar wilde ze nu niet verder over denken. Hoe het, als ze weer thuis was, moest met die tweeërlei soort vriendschap, zou ze dan wel weer zien. Ze wilde zich niet de pret hier bederven, door daarover te tobben. Dien Tweeden Kerstdag zat Gerda 's avonds in de groote zaal, waar het Kerstfeest van de Zondagsschool gevierd werd. t Was voor de eerste maal, dat ze zooiets meemaakte, en ze keek dan ook zoo nieuwsgierig rond, dat ze zich in 't geheel 11 Gerda. niet alleen voelde, hoewel tante mee toezien moest, dat de kinderen netjes op hun plaats kwamen. Toen ze allen zaten begon het zingen, en daarna het vertellen. Dat was het bekende. Gerda zong de versjes mee en de Kerstgeschiedenis, wel, die kende ze haast van buiten. Ze was immers ook pas nog twee keer met grootmoe en tante naar de kerk geweest, en daar had de dominee ook al gepreekt over de geboorte van den Heere Jezus, en over de engelen, en de herders. Wel heel prettig vond ze het, dat tante juist dezen keer aan de beurt was om te vertellen. En toen, terwijl ze luisterde, benieuwd of tante het mooi kon, en bijna zeker, dat het prachtig zijn zou, toen gebeurde het nieuwe, het vreemde. Al de jaren, die ze zich heugen kon, had Gerda geluisterd naar de Kerstgeschiedenis als naar een mooi verhaal, dat ook waar gebeurd was. Nu eigenlijk voor het eerst deed ze zich de vraag: „En wat zou Jezus, die dit alles deed uit liefde tot de menschen, nu zeggen van haar, Gerda Holman?" Of had tante die vraag gedaan? Aan alle kinderen, die hier zaten? Aan ieder kind afzonderlijk? Ze wist het niet. Ze wist alleen, dat ze plots gemerkt had, hoe ze weer zat te denken aan Leentje en aan Nans. En hoe ze toen ineens het gevoel kreeg, alsof ze zag in een paar ernstige, vragende oogen. De oogen van Jezus, die rijk was, zoo rijk als geen mensch ooit zijn kon, en die alles verliet om de menschen zalig te kunnen maken. En hoe ze toen gevoeld had, dat zij, Gerda Holman, bij tijden eigenlijk een vervelend, trotsch nest was. Net zoo trotsch en net zoo vervelend als Nans dikwijls was. En dat ze, door zich telkens weer door Nans te laten inpalmen, aldoor trotscher en aldoor vervelender worden zou. Had ze niet dien middag, toen ze met tante door de stad liep, gemeend: „Hè, wat moet het heerlijk wezen, als je rijk ben, en als je kan koopen, wat je wil!" En had ze niet gehoopt, dat haar vader eens zóó rijk worden zou? Alleen aan zichzelf had ze toen gedacht. Niet aan arme menschen, die niet eens genoeg geld soms hadden om kleeren te koopen. Grootmoe en tante dachten daar wel aan. Grootmoe breide voor de uitdeeling op Kerstfeest, en tante ging zelf soms naar haar leerlingen toe. Eigenlijk dacht zij, Gerda, altijd in de eerste plaats aan zichzelf. Thuis, en als ze bij de meisjes op school was, en als ze met Nans of met Leentje speelde. Leentje was ook anders dan zij. Beter. Zou Leentje ? Gerda schrok zelf van de vraag, die bij haar opkwam. De vraag, die klonk als: „Zou Leentje méér van den Heere Jezus houden dan zij?" O, maar dat was verschrikkelijk! Ondanks de blijde gezichten van de kinderen in de zaal, en ondanks den schitterenden kerstboom, kon Gerda wel huilen. Maar dat wilde ze toch niet. Wat zou tante wel denken? En wat een opschudding zou het geven als zij, een vreemd meisje, ineens ging schreien. Ze beet op haar lippen. Ze ging rechter op zitten. En ze nam zich voor: ze wilde anders worden. Liever. Niet zoo gebrand op wat mooi was en rijk en voornaam. Maar als ze weer bij Nans kwam En als die weer zoo minachtend deed over Leentje En zulke prettige dingen kon beloven als een autotocht? Gerda was ineens bang, dat ze net zou moeten worden als Nans, al wilde ze niet. Dat het niet meer anders kon. Toen, terwijl niemand het merkte, bad ze, zoo gemeend en zoo geheel uit zichzelf, als ze 't nog haast nooit gedaan had, of de Heiland ook haar helpen wilde. Want dezen avond, terwijl ze schijnbaar aandachtig luisterde, doch onderwijl haar eigen gedachten uitspon, had ze 't pas recht goed gevoeld, dat ook zij Jezus noodig had. Dat ook zij zondig was. Niet maar zoo eens een enkelen keer, als ze zelf wel wist, verkeerde dingen gedaan te hebben, maar altijd Den volgenden dag, toen grootmoeder haar middagdutje deed, vroeg Gerda: „Tante, zijn die spanen, waar u die mandjes van maakt, erg duur?" „Welnee. Heel goedkoop. Hoe dat zoo?" „Ja, ziet u, ik wou er graag wat meenemen voor Leentje. Ze houdt zooveel van handwerkjes." „Leentje? Wie is Leentje? Ook al een vriendinnetje van je? Ben je zoo goed voorzien? Want die andere, waar je me laatst van vertelde, die heette toch anders, niet?" vroeg tanteWant omdat ze in September maar een paar dagen over was geweest, herinnerde ze zich niet veel meer van Gerda's vriendinnen. Gerda probeerde nog, zoo maar een beetje tante op de hoogte te brengen, doch toen ze begonnen was vertelde ze wel zooveel, dat deze de rest erbij maken kon. Ze was niet voor niets al zoo lang gewend, met allerlei meisjes om te gaan. „Dus eigenlijk zit het zoo, dat Nans de vriendin is van Gerda met het trotsche hartje, en Leentje 't vriendinnetje van de heel gewone maar veel lievere Ger", zei ze, toen haar nichtje klaar was met haar uitlegging. Gerda kreeg een kleur, maar durfde niet tegenspreken. En al vond ze 't een beetje vervelend, dat tante haar nu zóó zag, het speet haar toch ook weer niet, dat ze nu iemand had, die er alles van begreep. Misschien had moeder het ook al lang zoo gezien, en wilde die daarom niet, dat ze Leentje links liet liggen. Maar hoe moest het nu? Zou tante dat ook weten? „Nans komt telkens weer. En dan is het zoo moeilijk", zei ze zacht. „En het trotsche Gerdaatje wil zoo graag in het fijne burgemeestershuis op visite gaan, en autotochtjes maken, en méér zijn dan de andere meisjes op school, is het niet?" vroeg tante ernstig. „Moet ik dan tegen Nans zeggen, dat ik niet weer kom?" „Je moet, als je bij Nans bent, de trotsche Gerda thuis laten, en dapper genoeg wezen om je heel gewoon voor te doen. Niet met Nans meepraten en vooral niet probeeren, tegen haar op te bieden. Toonen, dat je 't niet enkel kinderachtig, maar ook verkeerd vindt, trotsch te zijn op dingen, die je niet zelf hebt verdiend, maar die je krijgt van je ouders, van God. Wie weet, misschien wordt Nans dan wel anders. Misschien houdt ze zich alleen maar zoo tegenover jou, omdat jij zoo groot doet bij haar. En als dat niet zoo is; als ze het met de heel gewone Gerda, die wel graag nederig zijn wil, niet vinden kan, wel, dan zal ze je vanzelf wel met rust laten." Een poosje bleef Gerda nadenken over wat tante gezegd had. Toen, ineens, gaf ze haar een kus. „Dank u, tante", zei ze. HOOFDSTUK XVII. 't Bleek toch wel heel moeilijk om, toen ze weer thuis was, tegen Nans niet in geuren en kleuren uit te weiden over al het mooie, dat ze in Den Haag gezien en genoten had. Maar als ze alles vertellen wilde, moest ze ook praten over het Kerstfeest, dat ze meevierde. En wanneer ze daaraan dacht, kwamen ook vanzelf weer terug de gevoelens, die toen beslag op haar hadden gelegd Zoo kwam het, dat Gerda eigenlijk gemakkelijker met Leentje praatte over Den Haag dan met Nans. En dat ze in 't geheel niet probeerde Nans den indruk te geven, dat grootmoe en tante daar wel heel rijk en voornaam leefden. Maar het eigenlijke van dien eenen avond, toen ze zichzelf voor 't eerst goed gezien had, vertelde Gerda aan niemand. Zelfs niet aan moeder. Alleen vond moeder wel, dat ze erg lief en zacht en gehoorzaam was thuisgekomen. Aardiger dan ze de laatste dagen vóór de vacantie was. „Ze had zeker behoefte aan een beetje rust. Ik hoop maar, dat ze het een volgend jaar zal kunnen volhouden om heen en weer naar de stad te reizen", overlegde mevrouw. En toen, onverwacht, kwam de groote zorg, waardoor het Gerda ineens leek, als had ze haar moeilijkheden op school en met de meisjes toch wel erg overdreven. Op een middag, toen ze uit school kwam, vond ze in de huiskamer niet alleen moeder, maar ook vader. i En ze merkte dadelijk, dat die twee niet waren als gewoonlijk. Dat ze er bleek en strak en vreemd uitzagen. „Wat is er? Ben u ziek, vader? Oi moeder?" vroeg ze ongerust. Mevrouw trok haar naar zich toe en kuste haar even. „Nee, vader is niet ziek, en ik ook niet. Maar we moeten ergens over praten. Als 't kan, zal ik je later wel vertellen, wat er is. Ga nu zoolang in de keuken tot we klaar zijn. Grietje zal je wel een kopje thee geven." Al brandden er wel vijftig vragen op haar tong, Gerda keerde zich gewillig naar de deur. Ze voelde: dit was iets ergs, waar zij, als kind, misschien geen begrip van had. Doch haar vader riep haar nog even terug. „Hoor eens, Gerda, je mag niet probeeren van Grietje te weten te komen, wat er is. Ze weet niets en behoeft ook niets te weten. En de menschen zijn zoo gauw klaar met praatjes, als ze wat ongewoons meenen te merken. Je bent oud genoeg, om dat te begrijpen. Kan ik er op aan, dat je zoo gewoon mogelijk doet achter? En niet probeert uit te visschen, wat op 't oogenblik toch alleen moeder en ik nog weten?" Gerda beloofde flink: „Ja, vader", en voelde zich heel gewichtig, omdat vader gezegd had: „Je bent oud genoeg om te begrijpen." Maar 't viel niet mee te doen of er niets vreemds was, vooral toen het zoolang duurde, voor ze weer binnen geroepen werd. Grietje, die natuurlijk wist, dat mijnheer thuis gekomen was, vroeg: „Is je vader ziek?" Doch toen Gerda zei: „Welnee, hoe kom je erbij?" begon ze grapjes te maken, waar Ger nu in 't geheel niet toe gestemd was. En toch mocht ze niet zeggen: „Och, hou als je blieft op", want dan zou Grietje natuurlijk vragen: „Is er dan toch wat?" Kon ze maar den tuin in! Doch daarvoor was 't veel te guur. En 't regende. Zelfs met Caesar kon ze niet spelen, want die lag binnen in z'n mand, warm achter de kachel. ,,'k Ga even boven wat halen", zei ze tegen Grietje. Op haar kamertje plofte ze neer op den grond, vlak bij 't poppenhoekje. Ze keek naar de starende poppenoogen en kreeg 't gevoel, of ze ineens veel ouder was geworden. Verleden jaar speelde ze nog met die poppenkinders en dacht aan geen ernstige dingen. En nu verlangde ze alleen maar beneden te mogen komen, in de kamer, en vader en moeder te troosten. Want er was iets, al was het dan geen ziekte! Ze huiverde van de kilte hier boven, en omdat ze toch niet hier blijven kon, en ook niet met Grietje gekheid wilde maken, nam ze een boek mee. Ze zou dan maar zoo lang lezen. Toen ze de trap afkwam, hoorde ze den slag van de voordeur. En in de kamerdeur stond moeder, die zei: „Je kan nu wel weer hier komen, Gerda." Ze vloog op moeder af en vroeg angstig: „Maar wat is er toch?" En toen moeder niet dadelijk iets zei, doch haar alleen maar meenam naar binnen, en de kamerdeur dicht deed, drong ze weer: „Wat is er toch?" Vader moet toch niet geopereerd worden? Of uzelf?" Ze had in haar boeken zoo dikwijls daarvan gelezen, en dat altijd het toppunt van ellende gevonden. Hoewel ze nog erg bleek zag, naar Gerda vond, glimlachte mevrouw toch even terwijl ze zei: „Welnee, malle meid, hoe kom je op dat idee?" „U keek zoo ernstig, allebei, en vader komt nooit om dezen tijd thuis, en omdat ik weg moest " Mevrouw merkte wel, dat ze zich overstuur maakte. „Kom nou eens rustig bij me zitten, meiske, en luister eens goed. Maar eerst moet je me beloven, dat je over wat ik je ga zeggen, met niemand zal praten. Beslist met niemand, hoor je?" „Met niemand!" herhaalde Gerda ernstig. „Ik kan je nog niet alles zeggen. Eigenlijk weten vader en ik nog niet precies, hoe erg het is. Maar er zijn moeilijkheden. Met de fabriek. En geheel buiten vaders schuld, 't Is ook heel onverwacht gekomen, en daarom schrok vader er zoo van, en vond hij, dat ik het dadelijk weten moest. En 's middags, als jullie alle vier naar school zijn, is het hier het rustigst. Daarom kwam vader op zoo'n vreemden tijd naar huis. Ziezoo, meer kan ik je nog niet zeggen en ik heb graag, dat je niet verder vraagt. Ook niet morgen, ot overmorgen, als vader soms nog stil is of als je merkt, dat hij zorgen heeft." „O, als 't maar geen ziekte is! Ik was zoo bang ...zei Gerda verlicht. Mevrouw ging er niet op in; vroeg enkel: „Wil je het theeblad hier halen? De jongens zullen zoo wel komen. Grietje zal al wel een versch kopje gezet hebben. En denk er om, Ger, niets aan de jongens laten merken. Wat zij moeten weten, zal vader hun zelf wel zeggen." Gerda beloofde en vond dit niet zoo heel moeilijk. „Iets met de fabriek", had moeder gezegd, 't Bleef een vaag idee voor haar. En vader was zoo knap en zoo flink. Het zou best weer terecht komen. Natuurlijk was vader even geschrokken en moeder ook. Misschien was er wel iets stuk aan die nieuwe, dure machine, die vader pas gekocht had. Maar er was toch zeker niemand door gewond, want dan zou moeder het wel verteld hebben En misschien had moeder nu hoofdpijn van den schrik. Ze kreeg gauw hoofdpijn. Dat was wel vervelend, doch ze zou wel heel stil doen, en dan werd het gauw beter. „Zal ik u eerst een kopje inschenken? Grietje zegt, dat u zelf nog niet eens thee gedronken hebt", zei ze zorgzaam. En ze was tevreden, wijl het leek, als keek moeder al minder zorgelijk. Even later kwamen de jongens, en toen werd alles zoo gewoon, dat het scheen, als had ze zich maar verbeeld, dat er iets ergs was Doch de dagen, die volgden, drong het toch wel tot haar door, dat niet alles was als anders. Vader ging dikwijls 's avonds nog terug naar de fabriek; zei, dat hij moest werken met mijnheer Nelissen, den boekhouder. En in huis was vader stil, soms haast stug, al kon je wel merken, dat hij dit laatste niet wilde, en dat hij probeerde gewoon vriendelijk te doen. En moeder was soms zoo diep weg in haar gedachten, dat je 't zelfde ding twee of drie keer moest vragen en dan nog een verkeerd antwoord kreeg. De jongens schenen nu ook te weten, dat er wat was. Op een avond hadden ze alle drie bij vader op de kamer moeten komen, en waren daar lang gebleven. En na dien tijd was Hans meer dan ooit weg in zijn boeken, en bemoeide zelfs Henk zich weinig met haar; wees hij ieder stoeipartijtje af met een kort: „Kind, 'k heb geen tijd voor gekheid." Soms zag hij eruit, of hij erg het land ergens over had, al deed hij even daarna ook weer heel gewoon. Aan Wim merkte je het minst iets vreemds, maar die was altijd stiller. Ze had Hans een keer overvallen, terwijl hij op de jongenskamer druk op en neer liep, heftig met z'n handen zwaaiend en eruit zag, of hij boos was. Doch toen ze verwonderd vroeg: „Wat heb je?" snauwde hij eerst: „Niks, bemoei je met je eigen zaken", om daarna op heel anderen toon te zeggen: „Niet aan moeder vertellen, dat ik 't land heb, hoor. Ze heeft het al moeilijk genoeg." Gerda wende het zich zoo aan, de gezichten van haar huisgenooten angstvallig te bestudeeren, dat het begon op te vallen. Op een keer zei ze, zoo zonder erg, omdat dit al lang vastgesteld was: „Als jij nou van den zomer slaagt, en je gaat naar Rotterdam " Maar toen viel Hans, wien dit gold, haar in de rede: „Ik ga niet naar Rotterdam", en liep de kamer uit. Gerda bleef zoo beteuterd zitten, dat moeder medelijden met haar kreeg. Ze gaf de andere twee jongens een wenk, hen alleen te laten, en begon: „Hoor eens, meiske, we wilden jou eigenlijk nog een beetje sparen, maar misschien is het toch beter, dat we je alles vertellen. Je zou anders nog maar ergere dingen gaan denken, dan noodig is. Kijk: vader heeft ineens veel geld verloren, doordat een mijnheer, met wien hij lang al zaken deed, niet betalen kon. Hoe dat nu alles precies in mekaar zit, doet er niet toe. Haast al vaders geld, dat hij niet dadelijk noodig had, was bij dien mijnheer, en nu is het weg. En die nieuwe, dure machine moet nog betaald worden, omdat vader eerst weten moest, of hij geheel in orde was en precies werkte als de menschen, die hem verkochten, zeiden ... „Zijn we nu dan arm?" viel Gerda haar angstig in de rede. Ze had veel geleerd, den laatsten tijd, maar de gedachte aan armoede vond ze nog wel verschrikkelijk. En wat zouden de meisjes zeggen? Nans vooral? En zouden ze in een heel klein huisje moeten gaan wonen en versleten kleeren dragen? „Nou, arm direct niet, maar we zullen een poos heel zuinig moeten leven. Misschien wel jaren lang. En heel veel van onze toekomstplannen moeten veranderd worden. Gerda begon te begrijpen. „Gaat Hans daarom niet naar Rotterdam, later?" vroeg ze. „Juist, daarom niet. 't Is erg jammer voor hem, want hij had zich veel voorgesteld van het studeeren aan de Handelshoogeschool. Maar al het geld, dat daarvoor noodig is, kunnen we nu onmogelijk opbrengen. Als Hans van den zomer z'n einddiploma haalt, komt hij bij vader in de fabriek. Hij moet voor boekhouder doorstudeeren, want mijnheer Nelissen gaat weg. „Ach " zei Gerda. Ze vond mijnheer Nelissen, die af en toe met z'n vrouw een avondje bij hen kwam, zoo'n gezelligen man. „Gelukkig heeft hij al een nieuwe betrekking, 't Zou vreeselijk wezen, als hij er ook onder lijden moest", ging mevrouw verder. „Zie je wel!" juichte het in Gerda, „moeder denkt ook altijd aan andere menschen. Zelfs is nu nog En ze nam zich opnieuw voor, te probeeren niet meer altijd eerst te vragen wat zijzelf aangenaam en prettig vond „Wim kan van den zomer M.U.L.O.-diploma halen en dan probeeren een plaats te krijgen op een of ander kantoor. Voor hem is het niet zoo erg; hij wilde toch liefst dadelijk in de practijk. Henk moet natuurlijk nog een paar jaar doorleeren, als het eenigszins kan " Gerda dacht aan Henks verknoeide rapport en begreep ineens: het was daarom dat hij er soms uit zag, of hij ergens het land over had. Natuurlijk vond hij 't nu vreeselijk, dat hij niet beter z'n best had gedaan, terwijl hij zoo goed leeren kon .... „Moeten we verhuizen?" deed ze de vraag, die haar nu nog het meest beangstigde. „Verhuizen?" Moeder begreep niet dadelijk. „Vader blijft natuurlijk in de fabriek, en die staat immers hier!" „Ik bedoel: naar een ander huis. Kleiner." „O nee, ik denk het niet. Als 't kon, zou het wel goed zijn. Maar er is weinig kans, dat we dit huis kunnen verhuren of verkoopen. Er zijn hier eigenlijk geen menschen daarvoor. En zoolang we 't niet kwijt zijn, kunnen we er beter zelf in blijven wonen, dan het leeg laten staan." Gerda kon niet helpen, dat ze hoopte: o, laten we hier mogen blijven. Dan leek het minder erg. En — dan merkten anderen er niets van. De kinderen op school niet, en Nans niet „Ik zal wel Grietje weg moeten doen en een kleiner meisje nemen", zei mevrouw weer. „O, maar ik zal u helpen, moeder", beloofde Gerda. „Ja, ik weet, dat je wel wilt", zei mevrouw. Maar Ger vond, dat het niet erg overtuigd klonk. Ze wist ook wel, dat ze nooit bijzonder haar best had gedaan, behulpzaam te zijn. „In Den Haag hielp ik tante ook", vertelde ze daarom. „Ja, maar als je nu met September naar de stad gaat, naar een andere school? En meer huiswerk op krijgt? Wat blijft er dan voor tijd over?" opperde moeder. Dat was zoo. Daaraan had ze nog niet gedacht. Een poosje zat ze stil al dit nieuwe te verwerken. Hans, die vader meehelpen ging, en Wim, die al gauw wat zou verdienen. Als zij ook eens thuis bleef, en moeder hielp! Misschien was er dan niet eens een nieuw dienstmeisje noodig. Maar wat moest ze tegen Nans zeggen? Die praatte telkens over den tijd, dat ze samen naar de stad zouden gaan. Kon ze vertellen: „Ik ga niet; het kan niet." En dan in huis moeten helpen, niet af en toe, maar aldoor! En ze hield zooveel van leeren! Maar moeder hield ook veel van lezen, en van handwerken, en die zou toch ook veel meer mee moeten werken, als er een jonger meisje kwam. „Kan ik niet van school af van 't jaar? Of misschien nog één jaar hier blijven, en dan u helpen?" vroeg ze aarzelend. Aan den toon hoorde mevrouw wel, dat ze het niet prettig zou vinden. En toch vroeg ze het! Een bewijs, dat ze meeleefde in moeders moeilijkheden. ,,'k Vind het prettig, dat je dit vraagt. Maar het zou de verkeerde weg zijn, tenminste zoolang het eenigszins anders kan. Al ben je een meisje, 't is toch heel goed, dat je méér leert, dan ze hier op school geven. Wie weet, of je later niet blij zou zijn, als je voor jezelf kon zorgen. En wij met jou. Maar 't is wel goed, dat je er eens ernstig over denkt, wat je later het liefst zou doen in het leven. Of je naar de H.B.S. wil, zooals Nans, en dan later misschien doorgaan voor talen. Of je M.U.L.O.-diploma halen en dan naar een huishoudschool. Of dat je voor onderwijzeres wil leeren, of aan een fröbelschool wil gaan, bij kleine kinderen. Tot nu toe dachten we, dat het tijds genoeg zou zijn daarover te denken, als je eerst een beetje verder was. Maar nu is het wel wenschelijk, dat we ineens gaan in de juiste richting. Tenminste.... als je 't voor jezelf er over eens kunt worden. En ga nu nog eerst wat spelen, of een poosje lezen, voor je naar bed moet." Moeder tilde Gerda's gezicht een beetje op, zoodat ze haar diep in de oogen kon zien. „We hebben mekaar nog, Gerda, en we hebben ons geloof in God, die Zijn kinderen wel soms beproeft, maar hen nooit alleen laat. En dat is voldoende, niet? Zoo lang we dit kunnen zeggen, zijn we gelukkig." HOOFDSTUK XVIII. Gerda was den volgenden morgen erg laat klaar, omdat ze nu al beginnen wilde de kleine huishoudelijke taak, die moeder haar te verrichten gaf, zoo goed mogelijk te vervullen. Zooveel te beter zou ze straks, als het er op aan kwam, moeder kunnen helpen. Ze was dus niet verwonderd, dat Leentje al weg bleek te zijn. Die had misschien gedacht, dat ze vergeten had aan te komen. Of dat ze de broers naar de tram had gebracht, en meteen in 't dorp het een of ander besteld, dat moeder noodig zou hebben dien dag. Zoo iets gebeurde wel eens een keer! Maar wel heel verbaasd was ze, toen ze, 't schoolplein opkomend, Leentje in een hevig twistgesprek zag met Nans, en de andere meisjes in een kring er omheen. Leentje was heel rood, en huilde haast van boosheid, en Nans lachte met dat minachtende lachje, dat juist in staat was iemand woedend te maken. En ook heel vreemd vond Gerda het dat, toen zij dichter bij kwam, een paar meisjes Nans, die juist wat zeggen wilde, probeerden tegen te houden: „Ssst! Ssst! daar komt ze zelf." En dat Leentje toen heel hard riep: „Nou, daar is Gerda dan, en zeg het nou nog eens, als je durft, waar zij bij is!" „Wat? Wat moet ze zeggen? En waarom hebben jullie 12 Gerda. ruzie? En wat heb ik ermee te maken?" vroeg Gerda achter mekaar. Doch op 't zelfde oogenblik klonk ook een andere, veel zwaardere en veel rustiger stem: „Waarom hebben jullie ruzie, meisjes? En jij nog wel, Leentje? Van jou ben ik dat in 't geheel niet gewoon!" En toen waren zoowel Nans als Leentje een oogenblik stil, want die stem hoorde aan meester Velders. Doch bijna op 't zelfde oogenblik begonnen ze allebei weer te praten. Leentje zei: „Zij zegt, dat Gerda's vader " En Nans begon: „Ik zei enkel, wat anderen " En tot overmaat van onduidelijkheid wilde ieder ander meisje van het groepje ook nog de zaak uitleggen. „Ja", viel toen mijnheer Velders in, „zoo word ik nog niks wijzer. Weet je wat: gaan jullie tweetjes maar eens mee naar binnen, dan kan je me daar kalm inlichten, niet allebei gelijk, maar ieder op z'n beurt." En omdat Leentje weifelend naar Gerda keek, vroeg hij: „Heeft Gerda er ook wat mee te maken?" „Leentje knikte: „Ja, mijnheer", en was zóó opgewonden, dat ze verder wilde gaan: „Nans zegt....", maar mijnheer stopte haar: „Ho, dat krijgen we binnen. Ga jij dus ook maar mee, Gerda." Zoo liep Gerda achter de anderen aan, niet precies begrijpend wat zij, die net aankwam, met hun ruzie te maken kon hebben, en toch heimelijk bang, dat het ging om dat ééne, dat ze tot nu toe zoo zorgvuldig verborgen had gehouden voor de anderen. Zouden die het nu ook weten? „En nu moet Leentje maar eerst eens vertellen, waarom zij zoo'n ongewoon ding deed als ruzie maken. Tenminste ongewoon voor haar", begon mijnheer Velders, toen ze binnen waren, en hij keek Leentje vriendelijk aan, als begreep hij wel, dat ze daarvoor een of andere gewichtige reden moest gehad hebben. „Nans zei leelijke dingen van Gerda's vader, dat hij al z'n geld had opgemaakt, en dat ze nu arm waren, en dat de fabriek verkocht moest worden, en dat we den een of anderen dag wel zouden hooren, dat mijnheer Holman er stilletjes van door was gegaan, want dat hij anders best in de gevangenis kon komen " „Gemeen kind!" voer Gerda ineens uit, en ze wilde Nans een klap geven, die mijnheer Velders nog net opving. „Tut, tut, Gerda. Je vertrouwt mij toch nog wel, niet?" Gerda zei een beetje beschaamd: „Ja, mijnheer", maar keek toch erg leelijk naar Nans, die met de punt van haar schoen figuren op den grond trok. „Nog meer?" vroeg mijnheer aan Leentje. „En ik zei, dat het niet waar was, en dat, als Gerda arm werd, haar vader dat in 't geheel niet helpen kon, want dat had mijn vader zelf tegen mijn broer gezegd, toen die vertelde, wat ze in het dorp praatten. En mijn vader zei, dat hij nog liever voor minder geld bij mijnheer Holman zou werken, dan voor veel bij een ander, omdat mijnheer Holman zoo goed was voor z'n menschen. En dat het ellendig genoeg was voor mijnheer, dat die ander, ik geloof, dat het een notaris was, er met zijn geld vandoor was, en dat ze daarover nou geen kletspraatjes hoefden te verkoopen. En dat m'n broer dat maar moest zeggen tegen ieder, die hem wat vroeg. En toen Nans nou ook al begon, en omdat mevrouw altijd zoo lief is en Gerda mijn vriendinnetje " Leentje huilde haast, en mijnheer suste: „Stil maar. Ik begrijp het best, en ik vind het uitstekend, dat jij het voor je vriendinnetje opnam." Toen keek hij met een heel ander gezicht naar Nans. „En wie heeft jou geleerd, leugens te vertellen over achtenswaardige menschen? Dat heb je toch zeker niet van thuis. Vraag maar eens aan je vader, welke straf er staat op beleediging " Nans probeerde onverschillig te blijven doen. „Ze zeggen het allemaal. En ik vertelde alleen maar over, wat ik gehoord had. Leen is valsch; ik zei niet eens, dat het zoo was ... Ze wist echter best, dat ze niet goed gedaan had. Als ze zich maar niet zoo door haar booze gevoelens had laten voortdrijven Door haar jaloezie op Gerda ... op Leentje Door haar neiging, interessant te willen zijn " Mijnheer vroeg ernstig: „Weet je niet, wat het negende gebod zegt? Ga daar maar eens op je plaats zitten, hier heb je een psalmboekje, lees in den drie en veertigsten Zondag maar eens de uitlegging van dat gebod, en denk er eens over, of je daarnaar gehandeld hebt. Misschien voel je dan wel, dat je Gerda vergeving moet vragen voor wat je van haar vader gezegd hebt. Eigenlijk moest ik je naar mijnheer Holmanzelf sturen, maar het zou hem zeker verdriet doen, als hij hoorde, hoe er over hem gelasterd wordt. Ik geloof, dat Gerda het best doet, als ze thuis niets van deze onverkwikkelijke geschiedenis vertelt." Gerda knikte, doch bedacht, hoe moeilijk het zijn zou, hierover niet met moeder te praten. Gelukkig had ze Leentje En toen ineens voelde ze, welk een trouw vriendinnetje ze in Leentje bezat. Stille, verlegen, wat schuwe Leentje, maar die niet te verlegen en niet te schuw was geweest, om het voor alle meisjes tegen bazige, voorname Nans op te nemen. En nu voelde ze ook weer pas goed, hoe leelijk zijzelf soms gedaan had, als ze op aanstichten van diezelfde Nans Leentje links had laten liggen. Ze zag Leen staan, in de war nog van de emotie, en sloeg den arm om haar heen. „Dank je", fluisterde ze. En Leentje begreep best, wat ze bedoelde. Dien morgen had Gerda heel veel moeite met het maken van haar werk. Al zwaarder begon te drukken het weten: „De menschen praten over vader, over ons." Ze voelde het als een beleediging, waartegen haar gansche trotsche hartje zich verzette. O, waarom konden ze hen niet met rust laten? Was het al niet erg genoeg? En waarom zeiden ze leelijke dingen van vader, die toch zeker al verdriet genoeg had? Ze zouden wel zien, dat het niet waar was. Dat ze niet echt arm waren. Gelukkig, dat ze vooreerst bleven wonen in hun eigen huis Omdat het zoo moeilijk was, haar gedachten te bepalen bij het taalwerk, dat ze moesten maken, keek ze het lokaal rond, tot haar blik gevangen werd door de voorstelling op den kalender, dien mijnheer Velders naast het bord had hangen. Het was een Christelijke scheurkalender, en dat jaar was de vlucht naar Egypte afgebeeld op het schild. Gerda dacht aan Jezus. Hoe Hij vervolgd was. En hoe Hij Zijn vijanden had liefgehad. Ze dacht ook ineens terug (het leek haar zelf onverklaarbaar) aan het Kerstfeest in Den Haag. En ze zuchtte. Het was wel heel moeilijk, niet alleen Jezus lief te hebben, maar ook te doen, wat Hij wilde Want dan moest ze ook Nans vergeven. Toen de school uit ging, liep Nans haar trotsch voorbij, als zag ze haar niet. Gerda vond het wel goed. Nu behoefde ze nog niets te zeggen. Doch onderweg bepraatte ze met Leentje nog eens alles. En bij Leentje's huis zei ze: „Nu ben jij alleen m'n echt vriendinnetje." Een paar dagen lang was het enkel Rie Dolman, die zich met Nans bemoeide. De andere meisjes van haar klas groepten om Gerda, als om te laten merken, dat ze zich niets behoefde aan te trekken van wat Nans beliefde te vertellen. Doch er over praten deden ze niet; toen ze een keer, voor Gerda op het plein kwam, met elkaar 't gebeurde nog eens bespraken, had Leentje gezegd: „We moeten er niet weer over beginnen. Dan vergeet Gerda het misschien." Gerda zelf begreep echter best, dat het zóó niet blijven kon. Je kon niet één meisje als 't ware uitsluiten op den duur. Toen Nans dan ook op een morgen uiterlijk onverschillig, doch innerlijk benepen en bang voor Gerda's antwoord, begon. „Zeg, laten we nou weer goed zijn. Als ik dat verhaal nou uit mezelf had bedacht! Maar ik zei enkel, wat anderen vertelden. 'k Heb niet eens gezegd, dat ik 't zelf geloofde. Als Leen niet zoo'n herrie had gemaakt erover „Zeg, je blijft van Leentje af, hè?" viel Gerda uit. „Nou, ook al goed. Maar laat je mij dan ook weer meespelen? Die Rie is zoo strooperig op den duur " „Mij goed, als de anderen willen. Vraag het hun maar. Ik heb niet gezegd, dat je niet mocht", gaf Gerda toe, en ook dat klonk onverschillig, als kon het haar niets schelen. En meteen keerde ze zich om, en ging naar Leentje, die weggeloopen was, toen ze merkte, dat Nans Gerda zocht. Innerlijk wist Gerda wel: dit was eigenlijk niet echt vergeven. Maar wat Nans gedaan had, was ook niet echt vergeving vragen. En dat, terwijl ze zelfs had durven praten van de gevangenis voor vader .... ! HOOFDSTUK XIX. „En, Gerda, heb je al een verlanglijstje klaar voor je verjaardag?" vroeg mevrouw Holman enkele weken later. Ze waren nu al wat aan den nieuwen toestand gewend, en de ergste druk leek weggenomen, zoodat ze ook weer aan prettige dingen konden denken. Grietje was weg en in haar plaats kwam enkel 's morgens een kleiner meisje, zoodat mevrouw zich wel vaak moe voelde. Maar ze probeerde zoo opgewekt mogelijk te blijven, want ze had zich voorgenomen, dat, wat ze ook missen moesten, de goede geest in hun gezin behouden zou blijven. Die was meer waard dan rijkdom. Gerda deed werkelijk haar best, moeder te helpen, al kwam, nu alles weer meer gewoon leek, de vroegere wildheid wel eens boven, en vergat ze daardoor af en toe haar goede voornemens. Hans blokte, om althans z'n einddiploma H.B.S. te kunnen halen, en Henk werkte niet minder hard voor een beter voorjaarsrapport. „Er is nog zooveel reden om dankbaar te zijn", zei mevrouw soms tegen haar man, die het wel heel moeilijk vond, al de mooie plannen voor de toekomst van z'n kinderen omgegooid te zien door de schuld van een ander. En hij kon niet anders, dan dit toestemmen. Na de eerste schrik had het even geleken, of hij den moed verloor; nu spande hij opnieuw z'n energie om in te halen zooveel als mogelijk was. Het leek ook een prettig vooruitzicht straks een eigen zoon in de zaak te zullen hebben. Doch van Gerda's verjaardag, die nog een veertien dagen in 't verschiet lag, repte moeder het eerst. „Ik weet niet " was het weifelend antwoord. „Een boek wel graag natuurlijk, maar verder.... " „Denk er dan nog eens over en geef me met een paar dagen je lijstje. Ik moet er nog over schrijven naar grootmoe ook." En die vraag van moeder had Gerda opnieuw terug verplaatst naar dien middag, toen ze samen naar de stad waren geweest met de auto, en Nans gezegd had: als zij nu ook een horloge vroeg voor haar jaardag, gingen ze samen naar de stad, om er ieder een uit te kiezen. Misschien mocht het wel weer met de auto, en dan Gerda's moeder ook mee. Natuurlijk kwam daar nu niets van. Ze zou niet eens met Nans willen. Ze was nog niet weer bij haar in huis geweest, sinds ze zoo leelijk gepraat had van vader. Op school deden ze wel gewoon tegen mekaar, maar als vriendinnetje had Nans afgedaan. Voor goed, of — ze moest erg veranderen. Ze zouden ook wel niet in de stad naar dezelfde school gaan, want Nans liep nu al rond te bazuinen, dat ze naar de H.B.S. ging en dan later verder studeeren wilde. Dat vond ze zoo voornaam. En Gerda begon almeer te voelen voor eerst MULO-dipIoma en dan naar de huishoudschool. Ze dacht tenminste, dat moeder dat wel prettig zou vinden. En ja, een horloge kon ze nu natuurlijk niet vragen. Dat zou te duur zijn. Moeder had het wel niet gezegd, maar ze begreep best: ze moest nu geen groote dingen vragen, 't Zou moeder misschien verdriet doen, als ze het toch deed. Och, ze gaf ook weinig om een horloge. Vond het eigenlijk maar een groote zorg er een te moeten dragen. Maar Nans, die twee dagen eerder jarig was, zou met het hare pronken, en misschien smoezelen van: „Zie je wel, dat ze toch arm zijn bij de Holmans? We hadden afgesproken, dat we allebei een horloge zouden vragen, en nu heeft Ger er geen. Natuurlijk kon het er niet af." En dat was wel erg vervelend. Toen dacht ze eraan, dat moeder gezegd had: ze moest nog aan grootmoe schrijven. En grootmoe kon wel een horloge betalen. Als ze het haar vroeg Doch toen ze pen en papier nam, om bovenaan te zetten: „Een horloge" en er achter, ter verklaring „van grootmoe en tante", toen bleef ze met de pen in de hand zitten. Want ineens voelde ze, dat ze het vroeg ter wille van Nans. Om tegen haar op te kunnen. En toen was het, of ze weer tante hoorde zeggen, dat ze probeeren moest dapper te zijn, niet met Nans mee te praten en vooral niet tegen haar op te bieden. Als tante wist, waarom ze een horloge vroeg, zou ze 't zeker niet goed vinden. 't Leek Gerda, of ze zelf ook nooit recht plezier zou hebben aan een cadeau, dat ze om zulk een reden zich gewenscht had. Nu ja, het oogenblik op het plein, als ze er mee geuren kon, en onderwijl kijken naar 't gezicht van Nans, zou wel mooi zijn misschien. Misschien 't Was, of Gerda nu al ondervond, hoe ze zich later erover schamen zou .... Nee, ze vroeg enkel dingen, die ze zelf wel graag hebben wilde. En, misschien, een jurk, als ze dacht, dat ze moeder met zoo'n wensch hielp. Een jurk van grootmoe, en van de anderen kleinigheden als zakdoekjes, en een kammetje (dat ze nu eens probeeren zou, niet weer te verliezen) en zoo meer. Het kwam uit, als Gerda gedacht had: Nans kreeg haar horloge en liet het door de meisjes bewonderen. Maar den volgenden dag kwam ze weer zonder op school. „Natuurlijk, als ik naar de stad ga, mag ik het iederen dag om", zei ze trotsch. De andere meisjes lachten om haar toon. En de prachtige leeren schooltasch, die tante Marie voor Ger gestuurd had, ontving een gulle bewondering. „Fijn, daar heb je altijd wat aan. Nu en later met heen en weer reizen", vond Mien Verhoeff- Nans waagde toen nog wel een schamper: „En ik dacht, dat jij ook een horloge zou vragen", maar oogstte weinig eer van die vraag. Want Gerda meende: „Ik zei immers altijd al, dat ik er niet zooveel om gaf", en de anderen vonden: „nou, zoo'n tasch, daar heb je minstens net zooveel pleizier van." En ze kwamen met verhalen over horloges van grootere zusters, die telkens weer gerepareerd moesten worden Nans voelde: ze zou nooit weer hier, in deze klas, een eerste viool kunnen spelen. Al de meisjes hielden meer van Gerda. Alleen Rie Dolman liet zich wel omkoopen, maar wat had je daar aan? Akelig dorp. Ging vader maar in de stad wonen. Gelukkig was zij met een paar maanden van dit troepje af Dien avond, toen Gerda, na een prettigen middag met Leentje, in bed lag, dacht ze nog eens aan Nans. Als ze nog goed met haar was geweest, had Nans natuurlijk willen komen en had ze Leentje af moeten poeieren. En dan had ze zooveel pleizier niet gehad. In ieder geval zou ze dan nu niet zoo tevreden geweest zijn. Want met Nans bij je, verlangde je altijd naar dingen, die je niet had. En met Leentje vond je je eigen spulletjes telkens mooier, omdat Leentje ze gul bewonderde. Voor 't eerst voelde Gerda iets als medelijden met Nans. Eigenlijk was het toch niet prettig, je altijd te moeten bekommeren, of je wel de eerste was; of de anderen je wel genoeg eerden; of ze de mooie dingen, die je bezat, wel genoeg bewonderden. En altijd maar uit te zien en te verlangen naar nog meer voornaamheid. In de stad, onder meisjes, die méér haars gelijken waren, zou Nans het misschien nog moeilijker hebben. Nee, ze benijdde Nans niet langer. En ze zou probeeren, dankbaar te zijn voor wat ze bezat... Met die gedachte viel ze in slaap. Verschenen in VAN BLEEK's BIBLIOTHEEK: 1. Q. A. DE RIDDER, De Vijf Jongens van Vreedesteijn, 2de druk. 2. M. C. FALLENTIN, Isegrim (uitverkocht). 3. G. K. DE WILDE, Krijn Touw, 2de druk. 4. P. DE ZEEUW JGzn., Huib, de Broer van den Watergeus. (Uitverkocht). 4. P. A. DE ROVER, Als het water roept 6. Q. A. DE RIDDER, Toon Hartman en de „Kubus". 7. P. DE ZEEUW JGzn., De Zwarte Wonderdokter. 8. G. K. DE WILDE, De Geheimzinnige Villa. 9. F. B. VAN VELZEN, Een Schipbreukeling bij kalme zee. 10. G. K. DE WILDE, De Ondergang van „de Sperwer". 11. CORNELIA POLL, Een onvrijwillige Logeerpartij. 12. AGNI VAN DER TORRE, Bakvischland. 13. P. DE ZEEUW JGzn., De val van het Roofslot. 14. JO BRANS, Van Plannen en Pret in de zesde klas. 15. S. J. MATTHIJSSE, Drie wakkere Jongens. 16. J. M. WESTERBRINK—WIRTZ, Gerda. De prijs van alle deelen bedraagt: ƒ2.— ingen., ƒ2.40 gecart., ƒ2.75 gebonden, Uitgezonderd: 9. v. VELZEN, Een Schipbreukeling bij kalme zee, ingen. ƒ 1.50, gecart. ƒ 1.90, geb. ƒ 2.25. 12. v. d. TORRE, Bakvischland, ingen. ƒ 2.25, gecart. ƒ2.65, geb. ƒ2.90. 15. MATTHIJSSE, Drie wakkere Jongens. Ingen. ƒ 1.65; gecart. ƒ 2.—, geb. ƒ 2.40. Mevrouw lachte en zei: „Daar praten we thuis wel over. Hier heb ik al mijn aandacht noodig om geen ongeluk te krijgen." Want mevrouw, die weinig fietste, was altijd min of meer bang als ze een auto hoorde of zag aankomen. Gerda bedacht onderweg: dat Nans bij hen kwam, dat was wel goed. Als ze wat aardig wilde zijn tenminste. Maar zij naar dat vreemde mensch! Met al haar aanmerkingen! Nee hoor, niks prettig. Nans moest liever een keer vaker bij hen komen! Dat zei ze ook tegen haar moeder, toen ze weer rustig in hun tijdelijk tehuis zaten. Die legde haar uit: „Mevrouw Hoek is nog iemand, die het met het bewijzen van beleefdheden heel nauw neemt. Niet maar zoo eens bij mekaar inloopen, als het uitkomt, doch precies doen, wat de etiquette vraagt. En zoo kon ik alleen haar toestemming om Nans naar hier te laten komen krijgen, als jij haar een tegenbezoek mocht brengen. Dus — je zet je beste beentje maar eens voor." Gerda mopperde nog iets, dat mevrouw veinsde niet te verstaan, en Henk vond: „U had Nans niet hier hoeven te vragen. Ger verveelt zich niet zonder andere meisjes, wel? En dan dat spook!" „Henk!" waarschuwde vader. En moeder vroeg: „Kreeg je den indruk, dat het gezellig is voor Nans, een vacantie bij zoo'n oude dame te moeten doorbrengen? Gezelliger, dan wij 't hier hebben?" „Nee, dat natuurlijk niet", gaf Henk dadelijk toe. „En als het een aardig kind was " „Nans zei, dat ze eerst naar een vacantiehuis zou gaan. Zij 5 Gerda. vond dat leuk, maar 't leek mij eng", vertelde Gerda. „Eng! En een kamp dan! Dat zijn toch ook vreemde jongens! En meisjeskampen heb je ook", kwam Henk in vuur. „Jij zal ook nog wel eens anders denken, jongetje, den eersten avond", plaagde z'n vader. Gerda meende: „Nou ja, jij gaat, omdat je graag wil. Maar voor Nans zou het moeten geweest zijn „Misschien was het daar toch wel gezelliger voor haar geweest. Hoewel mevrouw Hoek het goed meent. Dat merkte ik wel aan de manier, waarop ze me vertelde, hoe naar ze het gevonden had voor Nans, toen ze hoorde, dat haar grootma alleen Loesje hebben kon. „Is mevrouw familie van haar?" vroeg Hans. Moeder wist te vertellen: „Nee, ze is een vriendin van Gerda's grootmoeder. En ze was juist in Utrecht gelogeerd, toen er gecorrespondeerd werd over die reisplannen. Toen bood zij aan, Nans te nemen. Misschien verlangde ze ook wel naar een beetje gezelligheid. En misschien vonden mijnheer en mevrouw Doorn het ook wel wat duur, zelf op reis te gaan en dan nog Nans naar zoo'n vacantiehuis te sturen." „Nou, 't kan mij niet schelen, of die Nans hier komt, als wij er maar op uit mogen trekken", vond Wim. „Moeder kan zich best redden met die twee jongedames." „Welja. Dan kunnen wij dien dag onzen voorgenomen tocht naar den Lemelerberg ondernemen. We hebben dan ruim den tijd", opperde mijnheer. Doch hiertegen protesteerde Gerda: „Hè nee!" Want dat had haar aldoor het hoogtepunt van deze vacantie geleken: vroeg op te staan, heel vroeg, om drie of vier uur al, en dan naar dien beroemden berg te fietsen, om er misschen de zon te kunnen zien opgaan. In ieder geval om er te zijn als alles eigenlijk pas wakker werd. Mijnheer Holman wist van een clubje kampeerders, die in een van de kamphuizen in Hellendoorn logeerden, en die zoo genoten hadden van dezen tocht. Toen hadden ze zich dadelijk voorgenomen dien ook te maken. En dan 's middags weer een poos te gaan slapen. „Vader plaagt weer", stelde mevrouw gerust. „Maar we mogen toch wel een langen tocht maken, dien dag?" vroeg Hans. En daartegen had hun moeder geen bezwaar. Toen Nans bij hen was in Nijverdal, moest Gerda aldoor denken: „Als ze altijd zóó deed, dan zou ze heusch wel aardig zijn." Ze kon moeilijk weten, hoe fijn Nans zelf het vond, dat mevrouw haar gevraagd had. En hoe ze, diep in haar trotsch en vaak onrustig zieltje, een plotse genegenheid voelde voor de moeder van Gerda, die zoo anders was dan hèar moeder. Ze hield van haar eigen moeder, zeker. En als ze merkte, hoe de menschen, wanneer ze samen in de stad waren, onwillekeurig naar mama keken, en haar een mooie en deftige dame vonden, dan was ze trotsch op haar. Maar — haar moeder logeerde heel dikwijls lange tijden in Utrecht, of Arnhem, bij haar broer, omdat ze hun dorp saai vond. En als ze thuis was, had ze vaak hoofdpijn, omdat ze zich verveelde (al begreep Nans niet, dat het hierdoor kwam). Of ze kreeg bezoek van kennissen uit den omtrek, die met hun auto kwamen. Dan moest juf zorgen voor Nans en Loesje. En als mama aardig was, dan vond ze het prettig, Nans mooi aan te kleeden, en lette ze erg op haar manieren, en zei: „Zorg jij maar, dat je later niet in zoo'n nest van een dorp hoeft te wonen." Dus moest Nans wel gaan denken, dat je eigenlijk alleen maar gelukkig kon wezen, als je mooie kleeren had, en rijk was, en in een stad woonde, of tenminste in een luxe plaats, als Zeist of Bussum of zoo iets. En haar vader keek donker, als mama zulke dingen deed en zei. Dat was ook niet prettig. Hij wilde wel, dat Nans met alle kinderen van het dorp prettig omging, zooals hij zelf graag praatte met de boeren, en de arbeiders en soms zelf wat kocht in den winkel van Tolleman of van Verhoeff. Maar Nans had teveel van haar moeder om daar zin in te hebben. Nu echter, dezen rustigen dag met mevrouw Holman en Gerda alleen, had Nans geen last van hooge bevliegingen. Ze vond het leuk, met Ger samen koffie te mogen zetten, waarvan ze voor deze feestelijke gelegenheid ook ieder een kopje kregen. En later met haar de tafel te dekken. Terwijl mevrouw een poosje rustte, lazen de meisjes ieder in één van Gerda's boeken, die ze meegebracht had voor regenachtige dagen. En daarna gingen ze met hun drieën wandelen. Mevrouw bleek veel af te weten van wat er rondom hen groeide en bloeide. En toen ze later op een kleine helling zaten, en wat uitrustten, begon ze zoo heel vanzelf te praten over vroeger, toen zij nog een klein meisje was. Wat ze toen voor kleeren droegen, hoe het op school ging en zoo. En hoe gek de menschen het eerst vonden, toen ook dames gingen fietsen Nans, toen ze weer in het villaatje terug waren, schrok ervan, dat het al zoo laat was. „Nu is de dag al haast weer om", zei ze tegen Gerda. Die meende luchtig-weg: „Je mag immers nog eens komen." Och ja, zij kon gemakkelijk praten. Zij had het alle dagen zoo gezellig, dacht Nans. En ze wenschte, dat haar vader en moeder ook maar hier een huisje hadden gehuurd, inplaats van zoover weg te gaan en Loesje en haar achter te laten. Ze dacht er echter niet aan, hoe dikwijls zij zelf er oorzaak van was, als ze het minder prettig had. „Wel, en ging het nog al met de freule?" vroeg Henk, toen Nans weg was. „Ze is heusch wel een lief meisje", zei mevrouw. Toen lachten de jongens. „Dat is moeder weer." Maar in de manier, waarop ze daarbij naar hun moeder keken, was geen spot, doch veeleer een stille vereering. „Nans was heusch aardig vandaag", verdedigde Gerda de vertrokken gast. En mevrouw meende: „Het ligt heel dikwijls aan ons zelf, hoe de menschen tegenover ons zijn. In den bundel verzen, dien vader voor me meebracht, om van te genieten, als jullie me af en toe alleen achterlaten, vond ik dat zoo heel mooi gezegd. Ze reikte naar het boek, dat naast haar op het tafeltje lag, en las: „Z ij zijn hard" — „Zoo laat ons barmhartig wezen, opdat hun hardheid allengs moge vergaan" „En hoogmoedig" — „Zoo Iaat deemoed in ons oog en op ons voorhoofd te lezen staan Gerda zei niets, nadat moeder het boek weer weggelegd had. Stil fiep ze nog even het tuintje in. Geheel begrepen had ze die moeilijke regels niet. Maar dit had ze wel gevat, dat ze niet was zooals degene, die dat vers maakte, het wilde en wenschte HOOFDSTUK VII. Na de prettige dagen in Nijverdal, •— na het kampeeren van .Henk, en z'n vroolijke, altijd wat aangedikte verhalen over z'n avonturen, was het wel even een beetje moeilijk, weer aan den gewonen dagelijkschen gang van zaken te wennen. Toch vond Gerda het ook wel weer prettig, thuis te zijn. Leentje's blij gezicht, toen Ger zoo ineens hun huisje binnenviel, was enkel al de moeite van het zien waard. En dan die uitgelatenheid van Caesar, die zoolang bij de Verhoogs uitbesteed was geweest! En op school de popelende nieuwsgierigheid naar de nieuwe juffrouw! Die bleek nog heel jong te zijn. „Zeker pas geslaagd", zei Nans- En ze probeerde den eersten keer den besten, dat ze handwerkles hadden, den boel in de war te sturen. Alsof ze een kindje uit de tweede klas was, vroeg ze, toen haar draad op was: „Juffrouw, mag ik een nieuwen draad?" „Moet i k je dien geven?" informeerde de juffrouw verbaasd. En Nans zei zóó onnoozel: „O, ik dacht, dat ik er om vragen moest", dat er al een paar meisjes begonnen te gichelen. De juffrouw keek onrustig de klas rond. Had ze nog maar eerst eens aan haar voorgangster kunnen vragen, hoe die niet meer naar buiten, om te spelen. En morgen en Woensdag zeker ook niet Gerda wuifde: dag! toen ze bij Leentje's huis waren en huppelde verder. Met een vaartje kwam ze 't hekje in. „Zoo, Gerda, nog niets kalmer geworden?" begroette tante haar al in de gang. Gerda lachte en zei: „Vandaag tenminste niet, tante. Leuk, dat u er weer bent. Alleen jammer, dat u zoo gauw weggaat. Is grootmoe binnen?" De oude dame kuste haar, hield haar een beetje van zich af en zei: „Je bent, geloof ik, alweer gegroeid." „En nog niks bezadigder!" vulde tante plagend aan. „O, maar n u verlangde Gerda zeker, om ons te zien. Ik verlangde zelf ook", zei grootmoe. „En een beetje is ze al wel vooruit gegaan, want ze gaf me in de gang meteen een heele serie complimentjes!" lachte tante. Doch toen grootmoeder wilde weten, wat Ger dan gezegd had, zei tante Marie: „Nee hoor, dat blijft tusschen ons beidjes." Gerda vond het altijd zoo grappig, dat grootmoe nog zoo echt meedeed met een pretje. Net, of ze niet zoo heel oud nog was. En dan kon ze vlak daarna weer zoo echt bezorgd doen. „Moet je nog altijd dat heele eind alleen loopen?" vroeg ze nu. Natuurlijk vertelde Gerda toen gauw, dat Leentje in de buurt was komen wonen. En moeder zei er nog een en ander overheen van Leentje's ouders en zoo, dat grootmoe wel hooren kon: het waren heel nette en flinke menschen. „Nou, dan kan je even goed met mij spelen. Als ik er toch eenmaal ben ...." Gerda vond dat het wel een beetje verschil maakte, Nans of Leentje. Maar dat kon ze moeilijk zeggen. „Je ziet maar, of het kan. En anders ga je maar meteen terug", hield ze zich op de vlakte. 's Middags na schooltijd zei Gerda tegen Leentje: „We moeten even wachten. Nans wil mee. Ze moet wat aan m n moeder brengen, zegt ze." Doch toen Nans Leentje zag staan naast Gerda zei ze: „lk moet eerst nog even naar huis. 'k Heb dat voor je moeder thuis laten liggen. Je loopt toch even mee, Ger?" Ze deed net, of Leentje er niet was. Gerda vond het vervelend. „Ga jij ook ?" begon ze al te vragen. Doch Leentje zei: „Dan loop ik maar alvast door. Moeder heeft niet graag, dat ik lang weg blijf." „Gelukkig," vond Nans, toen ze met Gerda samen bleef. „Waarom nam je 't vanmiddag niet mee?" deed Gerda boos. „Vergeten, kind", zei Nans luchtig. Doch ze vertelde er niet bij, dat ze 't met opzet deed. Omdat ze Gerda voor zich alleen hebben wilde. Want Nans was nog steeds heftig jaloersch op Leentje. Om dat opstel en al 't gebeurde voor de vacantie, ja, maar meest, omdat Leentje zoo vriendschappelijk omging met Gerda. En omdat zij, Nans, Gerda voor zich hebben wilde. Ondanks al haar grootspraak en pocherij voelde Nans zich soms erg alleen. En bij mevrouw Holman was het toen zoo heel prettig geweest. Ze wilde daar heel graag dikwijls komen. Ze wist zelf wel, dat ze toen, in Nijverdal, veel aardiger had gedaan, dan ze zich thuis vaak hield. En ook dat schreef ze op rekening van mevrouw Holman, maar ze rees er toch ook door in haar eigen schatting. Ze was echter altijd teveel bezig met zichzelf, en teveel gewend, haar eigen zin door te drijven en te willen heerschen, om in te zien, dat ze het hier op school ook heel wat aangenamer zou hebben, als ze zelf wat vriendelijker en toeschietelijker was. En dat Gerda best altijd met haar zou willen spelen, als maar niet zijzelf het steeds zoo inrichtte, dat Ger er Leentje om in den steek moest laten. En omdat ze dit niet begreep, en ze zich toch teleurgesteld voelde, wijl Gerda, nu ze weer thuis waren, zich niet meer uitsluitend met haar inliet, gaf ze de schuld aan Leentje. En deed ze wat ze kon, om Gerda van Leen af te houden. Daarom liet ze met opzet den brief, dien ze aan mevrouw Holman brengen moest, liggen, toen ze naar school ging. Doch dat het opzet was, durfde ze toch niet te zeggen tegen Gerda „Ik dacht al, dat je laat was vanmiddag", zei Gerda's moeder, toen ze samen aan kwamen stappen. Nans zei vrijmoedig, maar toch beleefd: „Het is mijn schuld, mevrouw. Ik moest u een brief brengen, maar vanmiddag vergat ik dien, en toen moesten we eerst nog naar huis om hem te halen. Mevrouw Hoek stuurde gisteren een brief aan moeder, en er zat een enveloppe ook voor u in. Ze wist niet precies uw adres, schreef ze.... " „Wat aardig van haar", zei mevrouw. Ze las den brief, en vertelde aan grootmoeder, wie mevrouw Hoek was en hoe ze kennis gemaakt hadden. En dat Nans in Nijverdal een paar keer bij hen geweest was. „Je blijft nu zeker ook wel een poosje bij Gerda?" vroeg ze toen. En Nans zei: „Als ik mag, graag mevrouw." „Is Leentje ook met jullie meegekomen?" informeerde mevrouw Holman opzettelijk. Gerda zei: „Nee, moeder. Ze durfde niet zoo lang blijven." „Ze zal straks wel komen spelen", dacht grootmoeder. Doch Leentje kwam niet. Ze had best begrepen, dat Nans haar liever niet zag. Maar ze was te eerlijk om te jokken, toen grootmoe den volgenden middag vroeg: „Waar was jij gisteren toch, Leentje?" Ze kleurde en stotterde: „Ik dacht, Nans was er, en dus bleef ik maar thuis. Als Gerda toch visite had " „Malle meid", meende grootmoeder, „je kon er toch best bij." 's Avonds vertelde Gerda aan grootmoeder: „Nans vindt het vervelend, als Leentje er ook is." „Tja!" zei grootmoeder. „Dat wordt gekker. Nans leek me wel een net meisje, maar dat is niet lief van haar. Als ze jou van Leentje afhouden wil, kan ze beter zelf wegblijven!" ,,'t Is erg moeilijk!" zei Gerda. En dat meende ze. Waarom was Nans niet een beetje anders? Grootmoe praatte wel telkens met vrouw Verhoog, zoo over de heg en grootmoeder was toch een dame. En Leentje was veel vriendelijker dan vrouw Verhoog zelf HOOFDSTUK VIII. Met een vaartje rende Gerda de gang door, het plaatsje over, naar het schuurtje, waar de jongens nog bezig waren hun fietsen op te pompen en te laden. Ze was vroeg dezen morgen, en ze had het er op gezet, een eindje met de jongens mee te fietsen, voor ze zelf naar school ging. Dat deed ze dikwijls. Er was bijna altijd wel een van de drie, die haar achter zich op den bagagedrager wilde nemen, wanneer een van de twee overblijvenden zich over zijn schooltasch ontfermde. Doch dezen morgen! Voor de jongens was het niet vroeg meer. En nu nog de tegenvaller van den eersten echt buiïgen, stormachtigen herfstdag. Ze keken niet eens naar Gerda, die over de tasch van Hans struikelde en maar juist op het laatste oogenblik haar evenwicht terug vond. Inplaats van op den grond te vallen, botste ze tegpn Wim op, die haar nu meteen vastgreep en gemaakt-deftig vroeg: „Wel Ger, kom je afscheid van me nemen, eer ik weer voor een ganschen langen dag deze dierbare plaats verlaat?" Doch Gerda rukte zich los; zei plagend: „Veel te rustig, dat ik jullie overdag niet zie", en kwam toen voor den dag met het eigenlijke doel van dezen haastigen tocht. „Mag ik bij jou achterop, Henk? Jouw tasch zit nog niet vast. 'k Heb nog zeeën van tijd voor ik naar school moet. Tot den hoek van 't laantje kan nog best." Henk ging kalmpjes door met zijn tasch vast te sjorren en vroeg enkel: „Met dit weer? En zonder mantel zeker?" „O, 't is nou droog", zei Gerda luchtig. „En mijn jas zal ik wel halen, als 't moet." ,,'t Stormt gewoon-weg", mengde ,Hans zich in 't gesprek. Dit was juist, waar Gerda bang voor was geweest. Henk liet zich altijd gauw overhalen te doen, wat z'n zus vroeg, maar Hans kon al zoo ontzettend vaderen, zooals Gerda z'n meer zorgzame manier van doen placht te noemen. „Wou ik ook juist zeggen", viel Henk hem bij. Ten overvloede deed Wim ook nog een duit in 't zakje: „Ger heeft misschien zeeën van tijd, maar wij zeker niet. We mogen heusch wel voortmaken, en fiksch optrappen ook. Het grootste deel van den weg hebben we tegenwind." „Toe, Ger, ga op zij", vroeg Hans een beetje kort. Maar Gerda, die, als eenig meisje bij drie jongens, wel een beetje verwend was, pruilde: „Hè toe, 't kan immers best, Henk." „Morgen hoor, als 't niet meer zoo waait", beloofde hij. En een beetje boos, omdat de twee anderen hem maanden tot voortmaken: „Ga maar gauw in huis, anders word je nog verkouden op de koop toe. Ik dank je, om me dood te trappen voor jouw plezier." „Hè, Henk, wat is dat nou voor taal? En zijn jullie haast klaar? 't Is hoog tijd." 't Was mevrouw Holman zelf, die 't zei. lederen morgen opnieuw was het een toer, de drie jongens op tijd weg te krijgen. gens. Voor die ééne week is 't eigenlijk zonde van 't geld." „Juist leuk, te fietsen in zoo'n storm. En warm word je vanzelf", vond Gerda. Ze schuifelde met haar voeten in de afgevallen blaren; kreeg toen schik in 't spel, dat de wind met de ritselende dorre dingen speelde en liet plots moeders arm los om met een vaartje het voortuintje in te stuiven. Met groote sprongen en een luid geblaf kwam Caesar, die de deur uitsnapte, toen mevrouw 't huis weer binnenging, aan 't spel deelnemen. Gerda schoof een groote hoop blaren bij elkaar; gebood: „Caesar, liggen!" en probeerde den hond, die, door 't dolle heen, maar traag gehoorzaamde, hieronder te begraven. Doch dat beviel Caesar niet; speelsch sprong hij overeind, zette z'n forsche voorpoorten op Gerda's schouders en trachtte haar in 't gezicht te likken, als om op zijn manier te toonen, dat hij het toch wel leuk vond, met het vrouwtje te stoeien. „Nee, Caesar, mag niet! Foei, vies!" weerde Gerda af. Doch toen de hond weer op z'n vier pooten stond, vleide ze: „Zoete Caesar, hoor! Zoete hond!" Opnieuw begon het geren en gedraaf, tot moeder aan 't raam tikte, dat het ook voor Gerda schooltijd werd. „Maar kind, je jurk!" deed mevrouw verschrikt, toen de twee kameraden binnenkwamen. Nu pas zag Gerda de sporen van Caesars modderpooten op haar lichte flanellen jurk. „Stoute Caesar! Kijk nou, je hebt 't vrouwtje vuil gemaakt. Mag je toch niet doen!" knorde ze, bij den hond neerknielend. Caesar scheen te begrijpen, dat er iets niet in orde was. Misschien ook vond hij, dat het verwijt niet door hem verdiend werd. Statig stapte hij de kamer uit, waarschijnlijk van plan z'n mand te gaan opzoeken. Mevrouw had moeite niet te lachen, toen ze Gerda daar zoo dwaas midden op den grond geknield zag, maar ze zei toch zoo streng mogelijk: „Caesar is niet wijzer; dat weet jij ook wel. Jijzelf moet een beetje minder wild worden, en wat voorzichtiger. Als je netjes met me in huis was gegaan, toen de jongens weg waren, en me wat had geholpen met wegruimen, zag je er nu niet zoo uit." „Is het erg? Kan 't niet meer schoon?" vroeg Gerda. „Misschien als 't wat gedroogd is. Anders moet ik de heele jurk weer wasschen. In ieder geval trek je nu een andere aan. En haast je een beetje, want het wordt je tijd." Gerda begon het geval nu wel vervelend te vinden. Ze hield van die lichte jurk en vond ze veel mooier dan de donkere geruite, die ze nu aan zou moeten doen. Maar 't was gebeurd, en napiekeren hielp niet. Ze was net klaar met verkleeden, toen mevrouw bij haar op heur kamertje kwam. „Maar kind, je haar! Zoo kan je toch niet weg! Je beloofde me zoo stellig, dat het altijd netjes zou zitten, als je 't mocht laten knippen!" Gerda bekeek zich schuldbewust in den spiegel van haar waschtafel. Toen schudde ze haar ragebol, en zag guitig naar haar moeder. „Zelfs als 't zoo naar alle kanten uitstaat is 't nog mooier dan vroeger met die pieken", zei ze. „Ja, ja! Maar geef me nou je kam, anders voorspel ik je schoolblijven en strafwerk, 't Wordt heusch te laat. Gerda liet zich opknappen, gaf moeder een kus en draafde 't portaal over naar de trap. Doch op de bovenste tree keerde ze zich nogeens om, wijl haar een gedachte was ingevallen, die ze niet tot twaalf uur voor zich houden kon. „Moeder, als ik naar de stad naar school ga, net als de jongens, dan krijg ik toch een fiets? Ik hoef toch niet altijd in die saaie tram, zooals vader laatst zei?" „Kind, denk je daar nou al over? Zorg maar eerst, dat mijnheer Velders je knap genoeg vindt, om naar de stad te gaan", zei mevrouw. En toen Gerda al beneden was, riep ze haar nog na: „Niet te wild onderweg, hoor! Denk om de auto's en de fietsen. En loop hard door; Leentje zal al wel weg zijn!" ,,'k Zal overal om denken! Zelfs om de hondekarren en autopeds. Maak u maar niet ongerust! Dag!" Mevrouw Holman keek haar na door 't slaapkamerraam, dat op den weg uitzag. Natuurlijk huppelde ze weer met een soort Schotschen pas, inplaats van netjes en bedaard te loopen. 't Leek wel, of ze van elastiek gemaakt was en niet stil-zijn kon. Gelukkig maar, dat Leentje een bedaard kind was. Vroeger, toen Gerda alleen moest gaan, maakte ze zichzelf veel ongeruster. Toen, terwijl ze 't kamertje rond zag, glimlachte ze tevreden. Gerda kon wel netjes zijn. Vanmorgen had ze alles weer keurig gedaan, bed afgehaald en waschtafel opgeruimd. Ze was enkel soms erg onbedachtzaam. En eigenlijk viel het niet te verwonderen, dat ze wel eens wat wild was. Met drie broers boven haar, die vroeger alle drie graag met het kleine zusje ravotten! Hans begon haar nu wat te bevaderen, en ook Wim, die erg precies was uitgevallen, deed z'n best haar manieren bij te brengen, zooals hij dat noemde, 't Gebeurde echter nog vaak genoeg, dat Hans z'n gewichtigheid van zeventienjarige en Wim z'n eigen wijze lessen vergat. En Henk zag in haar nog altijd het speelkameraadje. Mevrouw was met het kameropruimen gekomen aan het „poppenhoekje". Daar genoten Gerda's dierbaarste schatten van hun welverdiende rust, nu zij zich toch langzamerhand wel wat te oud ging voelen om met poppen te spelen. Soms, als ze alleen was, vergat ze, dat ze al den hoogen leeftijd van bijna twaalf jaar bereikt had, en kleedde ze met evenveel pleizier haar kinderen uit en aan, als toen ze acht was. Doch voor de menschen en voor haar vriendinnetjes (Leentje uitgezonderd) hield ze zich te groot voor poppenspel. Daarom was het troepje naar hier boven verhuisd, want ze in een donkere kast op te bergen, dat leek Gerda te wreed. Mevrouw legde de stijve en slappe poppen op Gerda's bed, de stoeltjes en 't ledikantje ernaast met een voorzichtigheid, waarop zelfs haar dochtertje niets aan te merken zou gehad hebben. Want ze wist, dat de liefde tot haar poppenkinderen gemaakt had, dat Gerda, ondanks de drie broers, toch een echt meisje bleef. Leentje bleek al weg te zijn. Tenminste, op Gerda's jodelen verscheen er niemand, en ze durfde niet meer binnengaan om te vragen. Misschien had ze voor schooltijd nog een boodschap moeten doen. Toen ze dicht bij school kwam merkte ze trouwens wel, dat moeder gelijk had gehad met haar waarschuwing. Ze was door die verkleedpartij laat. Gelukkig niet t e laat. Maar de overige klassegenootjes, waarop zij andere morgens dikwijls in hevig ongeduld liep te wachten (want ze hield ervan met een heelen troep te spelen), stonden nu al bij elkaar in druk gesprek. Nans Doorn had het woord. „Natuurlijk", dacht Gerda. „Zij weet altijd wat. Als er bij haar thuis niets is gebeurd, waarop ze pochen kan, vindt ze in een ander kind wel wat af te kammen." Nans was zoo verdiept in haar verhaal, dat ze Gerda niet eens zag komen. „Hola! 'k Ben laat hè?" riep deze, toen ze binnen gehoorwijdte van het troepje kwam. „Moet je eens hooren, Caesar..." Doch Rie Dolman zei ongeduldig: „Stil nou, laat Nans nou verder praten." Gerda schoof zich zelf toen maar in het kringetje, tusschen Mien Verhoeff en Leentje. ,,'k Vertel net, dat Loes morgen jarig is. Weet je wel, hè? En nou is er een pak met prachtdingen gekomen uit Utrecht. Een beeldige jurk, lichtblauwe zij met een rand kruissteek van onderen, langs den zoom, en een echt fornuisje, net als 't fornuis bij ons in de keuken, maar natuurlijk kleiner. Je kan er een echt vuur in stoken, en pannekoeken bakken, of van alles op koken en er is een oven in ook. M'n tante is op een huishoudschool leerares, dat weet je wel. Misschien wordt ze wel eens ergens directrice. Nou, en daar krijgen ze soms zoo'n kleine kachel om aan de meisjes, die er les nemen, te laten zien, hoe 't allemaal in mekaar zit. Dat vertelde tante tenminste aan mama, en toen vroeg die: „Hè, als je er zoo een koopen kon voor Loesje's verjaardag!" En nou stuurde tante het, of eigenlijk grootmoe. Het jurkje is van tante, zelf geborduurd. Prachtige handwerken, dat die maken kan!" „En krijgt Loesje nou dat fornuisje van jullie thuis?" vroeg Gerda. „Welnee, kind; ik zeg immers net: van grootmoe. En van tante " „Ja, een jurk, dat weten we nou wel. Gaan we nog spelen?" „Hè nee, 't is de moeite niet meer waard. Laat Nans nou verder vertellen! Wat krijgt je zusje dan van jullie thuis? Of weet je dat nog niet?" Rie Dolman, die 't vroeg, boog zich met een vertrouwelijk gebaartje over naar Nans. Rie deed altijd erg haar best, bij Nans in de gunst te komen en te blijven, maar al te goed lukte dat niet, omdat deze feitelijk Gerda veel leuker vond. Alleen wanneer ze reden meende te hebben om Ger af te snauwen, was ze wel zoo genadig een beetje vertrouwelijk te doen met Rie. „O, moet je hooren, zoo schattig!" haalde ze uit. ,,'t Is ook uit Utrecht gekomen, want hier heb je natuurlijk geen winkels, waar je zoo iets krijgen kan. Misschien waren ze zelfs in de stad niet zoo mooi, dacht ma, of in ieder geval zou je daar niet zooveel keus hebben als in Utrecht. Want daar is een winkel, die ze de poppenkliniek noemen, en " „O, is 't een pop? Een mooie?" riep Gerda, die nu pas echt belang begon te stellen in 't verhaal. „O kind, zoo'n snoes. Heel niet zoo'n gewone pop. Ze worden niet eens in ons land gemaakt, maar in Duitschland. En daar is maar één dame, die 't zoo kan. En natuurlijk de menschen, die haar helpen. En iedere pop heeft een naam, en ze kunnen niet breken, want ze zijn van goed, en " „Bij Tolleman hebben ze ook poppen van goed. Van vilt geloof ik, dat het is. En allemaal kroeshaar en groote blauwe oogen", viel Mien Verhoeff Nans in de rede. Maar die deed minachtend: „Dacht je, dat het zoo een was? Kun je begrijpen! Deze poppen zijn veel duurder. Ma zegt: „Ze kosten wel meer dan tien gulden". En Loesje zou er niet eens een krijgen, als ze niet onbreekbaar waren. Gisteren mocht ik de hare even zien: 't is er een met een wit blousje en een rood rokje met een keursje en een hoed van gevlochten raffia en raffia-pantoffeltjes." „En heeft ze ook een naam?" „Ja natuurlijk. Maar 't is vanzelf een Duitsche naam, omdat die mevrouw een Duitsche is. En moeder zegt: Loesje mag zelf weten, hoe ze haar noemen wil." „Ik zou 't wel fijn vinden, een Duitsche naam voor een pop", vleide Rie. „Och ja, maar Loesje is nog zoo klein, hè? Ze wordt pas vier. En als ze nou een anderen naam leuker vindt " „Natuurlijk, dat spreekt", viel Rie haar dadelijk bij. Nans, die bijzonder op haar praatstoel was dien morgen, wilde opnieuw beginnen. Er waren immers in verband met Loesje's verjaardag zooveel heerlijkheden, waarmee ze geuren kon tegenover de kinderen hier, die haast nergens van wasten. Bah, zoo'n dorp. Gerda was eigenlijk de eenige, met wie ze kon omgaan. Ze begreep niet, dat die altijd zoo innig kon doen met al de anderen. Jammer, dat er bij den dominee alleen maar jongens waren. Dat zou anders ook nog gaan. Stel je voor, dat haar vader op een dag een brief kreeg van de Koningin, waarin stond, dat hij burgemeester mocht worden van een stad. En als het dan Utrecht eens was, of Arnhem Zoo droomde Nans dikwijls Doch voor ze nu een nieuw verhaal kon beginnen, vertoonde mijnheer Velders zich op de stoep en waarschuwde de bel, die door een der jongens geluid werd, dat het tijd was om te beginnen. Gerda had dien morgen, terwijl ze sommen maakte, telkens visioenen van heel mooie poppen met echte kindergezichtjes. En ze leken allemaal op kleine Loesje. Een schat van een kind vond ze dat! Hé, als zij ook eens zoo'n zusje had! Misschien vroeg Nans haar wel gauw eens weer voor een middagje. Dan kon ze die mooie pop meteen zien. En 't fornuisje. Hoewel ze toch het meest benieuwd was naar de POP „Hoe is 't Gerda, wil de som niet?" vroeg de onderwijzer. „Nee .... jawel...." mompelde Gerda, en boog zich met een kleur als vuur over haar werk. Doch onder het schoonschrijven gingen haar gedachten weer 't zelfde gangetje. HOOFDSTUK IX. Den volgenden dag, toen Gerda haar seintje hooren liet voor Leentje's huis, kwam deze naar buiten met een lang, nieuw springtouw in haar hand. „Van wien heb je dat?" vroeg Gerda. „Van mijn vader", zei Leentje. En een beetje verlegen vertelde ze er bij: ,,'k Ben jarig vandaag." „Had je ook wel eens eerder kunnen zeggen! Gefeliciteerd hoor! Heb je nog meer gekregen?" „Ja. Een schort. Van Mijntje, mijn zusje." „Fijn." Gerda hield nog net de vraag binnen: „En van je broertjes?" Misschien was het bij de Verhoogs geen gewoonte, mekaar wat te geven. Leentje leek tenminste al zoo in haar schik met deze twee dingen. „Willen we samen een bochtje doen?" vroeg ze. Dus kwamen ze springend op het schoolplein aan, waar Nans Doorn meteen misprijzend vroeg: „Wat wil je daarmee? We springen niet eens!" Leentje wenschte toen, dat ze haar touw maar thuis gelaten had. Ze was er zoo vreeselijk mee in haar schik geweest, want ze kregen nooit speelgoed voor hun verjaardag, geen van allen. Haar moeder beweerde, dat het toch dadelijk weer stuk was, of in de kast bleef liggen, en dat het dus zonde was van 't geld. Ze had het ook te druk, om van elk wissewasje een bijzonderen dag te maken, meende ze. Verhoog zelf echter vond, dat Leentje net zoo goed eens wat hebben mocht als een ander kind, en dus had hij dit touw voor haar gekocht. En toen hij Leentje's verrukking zag, was hij blij, er om gedacht te hebben. Nu echter, bij de laatdunkende afkeuring van Nans, keek Leentje sip. Maar Gerda vond: „We kunnen best een bochtje doen, allemaal met mekaar. Als 't geen springtijd is, maken we springtijd." En de andere meisjes, die ook zin kregen, waren het met haar eens. Alleen Nans trok Rie Dolman bij den arm. „Ga je mee wat heen en weer loopen? Laat hen d'r gang maar gaan." En Rie ging graag. „Vanmiddag kom ik bij je en gaan we weer springen", beloofde Gerda nog gauw aan Leentje, toen ze in school moesten. „Graag", zei Leentje dankbaar. En onder schooltijd zat ze te verzinnen, wat ze aan Gerda geven kon voor tractatie, omdat het immers een verjaarpartijtje was. Moeder zou wel niet willen hooren van koekjes koopen. Toen dacht ze er aan, dat ze pannekoeken zouden eten, dien middag. Voor haar een uitgezochte lekkernij. „Lust jij spekpannekoeken?" fluisterde ze onder het werkverwisselen naar de andere rij, waar Gerda zat. „Dolletjes", zei die, met een veelbeteekenend gebaar van haar hand. Nu die kwestie was opgelost, kon Leentje zich verder aan haar werk wijden. Doch 's middags, toen Gerda op school kwam, wenkte Nans haar. „Zeg, ga je met me mee, vanmiddag? Met Loesje spelen? Ze is nog te klein, om zelf visite te hebben, en ze mag ook niet aldoor in de kamer zijn, omdat grootmoe er is, die niet zooveel drukte kan hebben. En juf moet in de keuken helpen, met het eten. Toen zei moeder, dat ik maar een meisje meevragen moest, dan konden wij Loesje bezig houden, en dan leek het voor haar net, of ze zelf visite had. En natuurlijk vraag ik jou ...." In haar boosheid, dat Gerda dien morgen Leentje de hand boven 't hoofd had gehouden, inplaats van haar bij te vallen, had ze er eerst over gedacht Rie Dolman te vragen. Maar Gerda wist veel beter Loesje bezig te houden dan Rie, die altijd maar fleemde: „Wat wil je nou spelen, schatje?" En Nans, die niet al te veel geduld had met het kleine zusje, had liefst iemand erbij, die haar 't zwaarste deel van de taak uit handen nam. Dus had ze ten slotte besloten, toch maar Gerda te vragen, en deed nu, als sprak dit vanzelf. Doch Gerda zei: „Ik heb Leentje beloofd, bij haar te komen. Zij is jarig vandaag. Daarom had ze dat springtouw." Nans trok haar neus op. „Kun je even goed morgen doen." „Dan is ze niet meer jarig." „Nou ja, wat geeft dat? Of is 't een partijtje? Met allemaal fabriekskinderen dan zeker?" „Nee, ik zou alleen gaan. Ik geloof niet, dat Leentje's moeder van veel drukte houdt." „Nou dan. Wat maakt het dan uit, of je vandaag of morgen met haar speelt?" „Maar ik heb 't haar beloofd." Nans werd ongeduldig. Stel je voor, dat je te kiezen had, bij wie je spelen zou: in zoo'n klein arbeidershuisje of bij den burgemeester. En je wist dan nog niet, wat je doen moest. „Nou kind, doe wat je niet laten kan", zei ze. „Als je maar weet, dat ik je morgen niet weer vraag. Twee dagen met Loesje optrekken, dank je. En dan zie je die schattige pop vooreerst ook niet." Dat laatste gaf wel den doorslag. Die pop, waar Gerda zoo benieuwd naar was. En de andere prachtige poppen van Loesje! Als Gerda alleen was, vond ze zich wel wat groot, om nog met poppen te spelen, maar als ze er Loesje een pleizier mee deed, was het natuurlijk wat anders! Dat ze zelf dan evenveel schik had als 't kleine ding, ging niemand aan. 't Was wel heel moeilijk, nu „nee" te zeggen tegen Nans. Want natuurlijk voelde die zich daardoor beleedigd en vroeg haar vooreerst niet weer. En wanneer ze er aan dacht, wat ze missen moest door naar Leentje te gaan, zou van het springen ook de rechte pret af zijn. „Als Leentje 't goed vindt, dat ik morgen kom, ga ik met jou. Tenminste, als ik mag van moeder. Ik moet dat eerst vragen. Ga je even mee met me, na schooltijd?" „Als je gauw voortmaakt. Anders weet moeder niet, waar ik blijf, en dan wordt het ook zoo laat, dat het niet meer de moeite is." „We vliegen", beloofde Gerda van harte. Wanneer ze lang onderweg bleven, zou het meer liggen aan Nans dan aan haar. Die zei altijd: „Ren toch niet zoo. Staat net zoo gek en kinderachtig." Zoo lief mogelijk ging Gerda toen eerst alles aan Leentje uitleggen. „Zie je, als Nans nou gevraagd had: „Vandaag of morgen", dan had ik natuurlijk gezegd: „Morgen, want vandaag ga ik naar Leentje." Maar Nans zei enkel „vanmiddag", en eigenlijk was het ook niet Nans, die 't vroeg, hé, maar mevrouw van den burgemeester zelf. Omdat de oude mevrouw er is, en 't voor haar te druk zou zijn, als Loesje telkens in de kamer komt, waar ze zitten, of huilt omdat ze zich verveelt met haar verjaardag." Leentje waagde de tegenwerping: „Maar Nans kan toch met haar spelen." „Die is nooit erg lief met haar zusje. Dat weet mevrouw ook wel, en daarom vraagt ze mij." Ja, dan begreep Leentje toch wel, dat het eigenlijk een eer was voor Gerda. „En morgen kunnen we net zoo goed springen", troostte Gerda. „Dan vraag ik moeder, of ik apenootjes meenemen mag, en als we dan moe zijn, gaan we wat rusten en die opeten." Leentje knikte van „ja" en zei „natuurlijk" en „o zeker", maar Gerda merkte best, dat ze lang niet zoo vroolijk meer keek, als toen ze 't plein opkwamen. En toen ze even later, terwijl ze tegen Nans zei, dat Leentje 't goed vond, zag, hoe deze in haar alleentje bij den muur stond en het mooie touw over den grond liet slepen, kreeg ze een oogenblik een aanvechting om te zeggen: „Maar ik ga toch met Leen, want ik heb 't haar het eerst beloofd." Doch de gedachte aan wat ze daardoor missen zou, verdreef die opwelling. Had ze tenminste nog maar voor schooltijd met Leentje kunnen spelen! Maar natuurlijk legde Nans nu volledig beslag op haar, en nu nog ruzie uitlokken durfde Gerda niet. Leentje intusschen deed dapper haar best, te denken, dat morgen evengoed was als vandaag. Ze had nu immers nog langer pleizier ervan, want nu kon ze alvast vooruit zien naar het prettige, dat nog komen moest! Ze kon echter voor zichzelf niet ontkennen, dat ze alleen maar vandaag jarig was, en niet morgen. En 't was zoo heerlijk geweest te weten, dat ze nu in alles een echten verjaardag had: eerst cadeaux en dan later nog visite. En nu viel een belangrijk deel van dat heerlijke: de visite, weg. Toch was ze niet boos op Gerda. Ze begreep immers best, dat die het deftige burgemeestershuis wel de voorkeur moest geven. 's Middags „vlogen" Nans en Gerda werkelijk naar Gerda's huis. Als Nans verzuchtte: „Ik kan niet zoo hard!" lachte Ger opgewonden: „Je zei immers zelf, dat we gauw bij jullie terug moesten zijn!" Pas toen ze struikelde over een steen, en enkel door 't maken van heel rare bewegingen overeind bleef, bedaarde ze wat, en ging over in een flinken looppas inplaats van de tot nu toe volgehouden galop. Wanneer ze met een gat voor haar knie thuis kwam, mocht ze misschien niet naar Nans. Gelukkig keurde moeder het plan goed. Gerda was inwen- dig blij, dat ze tusschen den middag vergeten had te vertellen: „Leentje is jarig en ik ga vanmiddag bij haar spelen." Een lastig stemmetje, waarnaar ze liefst niet luisterde, vertelde haar, dat moeder misschien niet zoo gemakkelijk met den ruil instemmen zou. Ze moest zich alleen een beetje opknappen. Natuurlijk had ze aan één van haar vingers een inktvlek en waren ook overigens haar handen niet onberispelijk. En dan de lichte flanellen jurk aan, waaruit de sporen van Caesars pooten grootentieels verdwenen waren. „Een heele schoone zou zonde zijn", zei moeder met een knipoogje. Gerda wist wel, dat ze dit gezegde had op te vatten als een vermaan voorzichtig te wezen. Loesje stond al voor 't raam naar hen uit te zien. „Ikke ben jarig, en Gerda moet zeggen: „Loesje, ik teer je" en dan krijg je lekkers bij de thee", zong ze. Gerda zei heel ernstig: „Loesje, ik teer je", maar 't kleine ding kwam boos: „Nee, 't is een langer woord. Loes kan 't niet zeggen, maar Nans wel, en jij ook wel, en nou moet je 't goed doen." En toen gaf Ger haar nog eens deftig een hand en zei: „Loesje ik feliciteer je", waarop de jarige tevreden was. „En nou gaan we met het nieuwe speelgoed spelen", beval ze. „Maar met de kachel kan nog niet, want moeder zegt, dat er eerst een gat in den schoorsteen moet worden gemaakt voor den rook." „Hé, vervelend, is die man daarvoor nou nog niet geweest. En ik wou nogal zoo echt koken", mopperde Nans. Gerda zei vroolijk: „Wat zou dat, we hebben immers de poppen"; maar Nans bromde nog zooiets van „kinderachtig" en trok pas bij, toen ze zag, hoe netjes de thee voor hen klaar gezet was. Een geruit kleedje met geborduurde figuurtjes over 't tafeltje, twee echte bonbonschaaltjes, één met chocolaadjes en één met koekjes, en de poefs uit de huiskamer en van moeders slaapkamer om erop te zitten. „Ik mag schenken, want het is m ij n servies", baasde ze. „Ja, omdat jou kopjes grooter zijn en net als die waar moeder thee in schenkt. En ik mocht juf helpen met klaar zetten, en ik mag tracteeren ook, en juf moet kijken of Dina wel goed kookt", vertelde Loesje. „Je moet zeggen: „Presenteeren", verbeterde Nans, maar Gerda vond: „Ze tracteert toch ook." „Heb je dat ook gekregen?" vroeg ze even later, wijzend naar een groot prentenboek. Ze had al eens rond gekeken naar de nieuwe pop, maar die zat zeker nog in de doos. En ze durfde er niet naar te vragen, omdat Nans dan misschien weer wat erop aan te merken had, dat ze nog zoo dol was op poppen. Loesje stond op, om 't boek te krijgen. „Jij mag me voorlezen", zei ze op een toon, of het een heele gunst was. Gerda voelde er maar matig voor, doch dat werd anders, toen ze 't boek opendeed. Want dat bleek de geschiedenis te bevatten van een heele poppenfamilie, die bruiloft vierde, en leuk dat die poppen waren! Als die van Loesje zoo'n echt kindergezichtje had! Ze las de bijschriften aan Loesje voor, en zei toen opgewekt: „Weet je wat? Dat gaan wij naspelen. Haal maar al je poppen bij mekaar, Loes. En je beer. En heb je ook een 7 Gerda. aapje? Nee? Nou, dat hindert niet. En je nieuwe pop is natuurlijk de bruid. Die heet Roosje. Of heeft ze al een anderen naam? Nee? Nou, morgen mag je ze ook wel weer anders noemen, hoor! Haal ze nou maar eerst." Loesje zei goedkeurend: „Ik vind Roosje wel mooi", en deed toen het deksel van de doos. „Hè, wat een dot!" zei Gerda, en bleef toen een oogenblikje stil met de pop in haar armen zitten. Net een echt klein kindje! Precies als de poppen uit het boek. Zelfs Emma, met het mooie krulhaar, kon hier niet tegenop. Het was het was ja 't was net een echt, levend kindje en Emma een pop, een dooie pop. „En nou gaan we de andere poppen mooi maken voor de bruiloft", besliste ze. Nans, die veel van mooie kleeren hield, vond dat wel een prettig werkje. „Jammer, dat er nou ook niet zoo'n echte jongenspop is", zei Gerda ineens. „Tom is ook wel leuk, maar hij past toch eigenlijk niet bij Roosje. En, o ja, hij moet nu Kloris heeten. Wat zullen we hem aantrekken?" „Z'n fluweelen pak natuurlijk. Dat staat deftig", besliste Nans. Gerda was 't hier wel mee eens, maar toen Tom klaar was vond ze hem, ondanks zijn nieuwen naam, toch niet den bruigom, die bij 't leuke Roosje paste. Doch er viel niets aan te veranderen. Gelukkig was Loesje best tevreden zoo. 't Deed Gerda goed, dat mevrouw, die wat later even kwam kijken, zei: „Je moet maar dikwijls bij Nans komen spelen. Van jou kan Loesje leeren, wat ze allemaal met haar poppenkindertjes doen kan." Ze mochten toen alle drie even mee naar de salon, waar ze limonade kregen en een taartje. Hoewel ze wist, dat het niet netjes was, in een vreemd huis al te nieuwsgierig rond te kijken, kon Gerda toch haar oogen niet afhouden van een vreemd-gevormde pop, die zoo maar tusschen de kussens van de divan zat. 't Was er een met heel lange, slappe armen en beenen en een grijze krulpruik. 't Eenige, wat ze er mooi aan vond, was het fijne porceleinen gezichtje. „Van wie was die pop beneden?" vroeg ze, zoo gauw ze weer met hun drieën waren. Nans lachte op een manier, die Gerda niet uitstaan kon. „Van ma natuurlijk", zei ze, als wees ze een kind terecht. „Dat is mode tegenwoordig, zulke poppen in je kamers te hebben. Wist je dat nog niet?" Gerda moest bekennen, dat ze van deze nieuwe modegril nog niet op de hoogte was. „Vin je 't niet leuk? Je hebt er allerlei soorten in. M'n tante kan de gezichten zelf maken." Ger haalde de schouders op. Ze vond het tamelijk dwaas, dat groote menschen zoo iets deden. En Loesje's pop leek haar veel mooier dan die uit de salon, al had die ook een zijden hoepelrok aan. Toen kreeg ze een inval. „Weet je wat?" zei ze. „Als het toch mode is, vraag jij er dan ook een voor jouw kamertje. Maar dan een jongenspop, die bij Loesje's nieuwe kindje past!" Maar Nans trok minachtend de schouders op. „Kan je begrijpen! Een pop!" Toen kwam ze dicht bij Gerda, dat Loesje haar niet verstaan zou, en fluisterde geheimzinnig: „Weet je, wat i k vraag, als 'k jarig ben? Een armbandhorloge. Krijg ik best ook. Als we naar de stad naar school gaan, kunnen we er toch niet meer zonder." „Klokken genoeg anders in de stad", meende Ger. „Dat zeg je, omdat jij zeker geen horloge zou krijgen, al vroeg je er om", bitste Nans. Waarop Ger pochte: „Net zoo goed als jij. Ik geef er enkel niet om." „Zeg je nou. Als je dacht, dat je er een kreeg " „Wedden van wel?" vroeg Gerda beleedigd. „Goed. En a 1 s je er een krijgt, vragen we een eender. We zijn haast gelijk jarig ook. En we gaan samen naar de stad Gerda deed maar, als hoorde ze niet den sterken nadruk, dien Nans legde op „als". Want Loesje stond aan haar jurk te trekken en te vragen: „Gaan we nou weer spelen?" En ze was hier om Loesje. Heimelijk vond ze Nans wel een erg nest. Goed, ze zou zien, dat zij, Gerda, net zoo goed een horloge kon krijgen, als ze dat wilde. Wat verbeeldde ze zich wel? Ondanks het vele mooie en heerlijke van dien middag was ze toch maar half tevreden, toen ze naar huis ging. Loesje was schattig geweest. Maar Nans En toen ze voorbij Leentje's huis liep, had ze opnieuw even berouw over haar gebroken belofte. Want ze moest erkennen, dat Leentje heel wat prettiger was om mee om te gaan dan Nans. HOOFDSTUK X. „Moeder, mag ik vanmiddag bij Leentje gaan spelen? Ze was gisteren jarig en ze vroeg me, of ik bij haar kwam. En — mag ik ze dan ook wat geven?" Mevrouw dacht even na en vroeg toen: „Gisteren, zeg je? En mag je er nu heen?" Een beetje bedremmeld legde Gerda uit: „Ja, ziet u, Nans vroeg 't ook. En Nans vond het niet goed, als ik vandaag kwam, omdat zij dan gisteren toch met Loesje moest spelen, en daar heeft ze een hekel aan. En voor Leentje bleef het gelijk, want daar kwamen toch anders geen kinderen." „Je liet Leentje dus in den steek om Nans? Omdat het bij Nans deftiger is?" „Nee moeder, niet daarom. Maar Nans is zoo gauw kwaad, als je niet doet, wat zij wil. En eigenlijk had mevrouw het gevraagd, omdat de oude mevrouw uit Utrecht er was. En toen durfde ik niet goed „nee" zeggen." „O, dat verandert de zaak wel een beetje. Hoewel — 't was misschien toch eerlijker geweest, als je tegen Nans gezegd had, dat je niet kon. Een gegeven belofte moet je niet breken." Gerda wist niet goed, wat ze terug zeggen zou. Vertellen, dat ze het wel gezegd had, en zich toen toch door Nans had laten overhalen? Dat viel ook niet mee. „En nu wil je Leentje wat geven? Ja, dat spreekt eigenlijk vanzelf, hè. Weet je niets om te koopen?" „Leentje houdt zooveel van handwerkjes. En nu dacht ik, dat u misschien nog wel wat had liggen. Wol of zij .... „En dan toch zeker een lapje gaas! Anders heeft ze er nog niet veel aan. 'k Zal eens kijken, terwijl je naar school bent. Misschien vind ik nog wel wat." „Graag, moes." „En, Ger, denk er om, dat het je niet mooi zou staan, enkel maar lief tegen Leentje te zijn, als er geen ander meisje is, en haar in den steek te laten voor Nans of een ander, wanneer je dat beter te pas komt." „Nee moes. Ik vind Leentje heusch aardig. Eigenlijk aardiger dan Nans." „Toon dat dan ook altijd. Ze is er niets minder om, dat haar vader fabrieksarbeider is en ze niet zulke mooie kleeren kan dragen als sommige andere meisjes. De waarde van een mensch hangt van heel andere dingen af, dan van die uiterlijkheden. Het zou me spijten, als m'n meiske zich schaamde, een arm vriendinnetje te hebben. Dat zou ook niet naar Gods wil zijn." Gerda keek heel ernstig. Zóó diep had ze nooit nagedacht over 't geen er voor vriendschap kwam in haar jonge leventje. Als ze eerlijk was, moest ze erkennen, dat ze 't altijd liefst zoo schikte, als voor haarzelf het prettigst was. „Ga je nu klaar maken, anders is Leentje al weg", spoorde mevrouw haar aan. En Gerda was heimelijk blij, dat ze aan moeders ernst, die haar nu wel wat zwaar woog, ontkomen kon. Onderweg bedacht ze: ,,'t Was heusch zoo, als ze tegen moeder gezegd had. Ze mocht Leen eigenlijk liever dan Nans." Maar ze onderzocht niet, waarom ze zich dan toch telkens weer met Nans inliet. Het zelfs soms prettig vond, met haar te gaan. Wel zocht ze verontschuldigingen. Leentje mocht niet eens altijd spelen van haar moeder. Ze moest soms breien en soms aardappelen schillen. En 't was toch ook niet noodig, maar één vriendinnetje te hebben. Twee kon ook best. En 's middags ging ze fijn spelen met Leentje. Ze hoopte maar, dat moeder wat moois vond. Anders kocht ze nog iets, vanmiddag voor schooltijd. Voor Leentje's huis riep ze met een langen uithaal, zooals op dat oogenblik mode was: „Le—ne! Le—ne! Ze maakte zooveel leven, dat Leentje's moeder kwam kijken, wat er aan de hand was. Toen ze Gerda zag, die innig gearmd met Leentje naar school liep, ging ze weer naar binnen. Eigenlijk was ze een beetje boos op Gerda. Want al maakte ze zelf nooit veel drukte van verjaardagen, ze had het toch wel prettig gevonden, dat Leen den vorigen middag tusschen schooltijd zoo blij was geweest, omdat Gerda bij haar zou komen spelen. Maar 's middags was er van die blijheid niets over gebleven, omdat Ger toen met een ander gegaan was. Ja, tegen den burgemeester en zijn kinderen konden lui als zij waren natuurlijk niet op. Maar mooi was het niet, om niet te doen, wat je eenmaal beloofde. Gelukkig leek Leentje vanmorgen 't leed weer vergeten te zijn. Ze was zelfs vroeg opgestaan, om haar taak af te breien, dat ze 's middags vrij zou zijn om te spelen. Ze was nou eenmaal een goed, zacht kind, daar ging niks van af. En och, Gerda was, als ze bij hen kwam, ook wel hartelijk. En haar vader was een goed patroon. Dus, als Leentje tevreden was, nu Gerda vanmiddag kwam, dan was 't haar ook goed. Onder al die overdenkingen was vrouw Verhoog al lang weer aan 't werk gegaan. Er viel te veel te doen, om stil te staan prakkezeeren. „Fijn, vanmiddag!" zei Gerda tegen Leentje, als was ook gisteren alles in orde geweest. En ze voegde er in één adem bij: „Je krijgt ook wat van me. 'k Weet zelf nog niet precies wat. Moeder zou eens kijken. Ik denk Nee, dat zeg ik ook niet, anders is er geen aardigheid meer aan. Heb je je touw niet bij je? Jammer. We konden zoo mooi springend naar school gaan." „Och, Nans vond het immers gek!" zei Leentje. „Nou, wat zou dat? Nans hoeft niet te denken, dat zij alleen alles te commandeeren heeft." 't Lag Leentje op de lippen te zeggen: „Soms doe jijzelf toch ook wat Nans wil. Zooals gisteren !" Maar ze hield zich in. 't Was nu immers alles weer goed, en wat had je aan herrie! En gisteren had ze telkens weer bedacht: als Nans haar gevraagd had, te komen spelen, dan zou ze ook wel niet graag „néé" gezegd hebben. Maar Nans vroeg haar niet; er waren maar een paar kinderen in de klas, die wel eens bij haar kwamen. Nog al natuurlijk, als je vader burgemeester is, en de baas van alle menschen in 't dorp! „Laten we dan vanmiddag springen, zeg!" stelde ze voor. En Gerda vond het goed. Vandaag mocht Leentje baas zijn. Toen ze 't plein opkwamen, wilde Nans meteen beslag leggen op Gerda. Ze vond: na zoo'n groote gunst om een middag te mogen spelen bij haar thuis, mocht Ger tenminste wel een week lang naar geen ander omkijken dan naar haar. Doch ditmaal weigerde Ger Leentje in den steek te laten. „Weet je wat? We doen met z'n allen een spelletje in den kring. Enkel de meisjes van onze klas!" Gerda had dadelijk de leiding. Zelfs Rie Dolman vergat, om eerst naar Nans te kijken, voor ze „ja" zei. Toen kon Nans wel niet anders dan ook meedoen, hoewel ze zich heimelijk beleedigd gevoelde. En 's middags zorgde ze er wel voor, dat ze Rie aanklampte, vóór Ger er nog was. Ze haalde nog eens al de heerlijkheden van Loesje's verjaardag op en zei toen geheimzinnig: „Weet je wat ik vraag, als ik jarig ben?" „Nee. Wat dan?" deed Rie gespannen. „Een armbandhorloge!" „Een horloge!" Nans kon tevreden zijn over Rie's verwondering. „Hè kind, wat fijn! Als je 't nou maar krijgt! Maar dat zal wel, hè?" „Natuurlijk!" zei Nans vol overtuiging. En toen, zich opnieuw overbuigend naar Rie: „Weet je wat Ger gisteren beweerde? Dat zij niks gaf om een horloge!" „Moet je gelooven " „Gekheid natuurlijk. Ik denk, dat ze er geen durft vragen. Ze zal begrijpen, dat ze toch geen krijgt. Haar vader heeft wel een fabriek, maar zoo'n reuzezaak als je in de stad wel hebt, is het toch niet, hè. Daar zouden ze zeggen: een Gerda influisterde: „Niet aan m'n moeder vertellen, hoor. Ik maak dat mooie kleedje voor haar Sinterklaas, maar dan mag ze 't niet weten", nam Ger zich voor: ze zou haar moeder ook eens verrassen! En omdat ze haar zwakheid wel kende, vroeg ze meteen: „Zeg, ik vraag vader, of ik geld uit m'n spaarpot mag nemen om ook een kleedje te maken. Voor Sinterklaas voor m ij n moeder. Maar mag ik dan bij jou komen werken? Anders merkt ze het." Leentje vond dat een fijn plan. Stel je voor: Ger zoo dikwijls bij haar te hebben, en dan samen te werken. Dan vond moeder het meteen ook goed. Anders zou die misschien willen, dat ze aan haar kous breide. Maar als ze nou zei, dat ze een geheimpje had met Gerda, en dat ze mekaar hielpen, dan zou het wel goed zijn. De avonden werden toch al zoo lang; na 't boterham eten kon je niet meer buiten zijn. Tijd genoeg dan nog om te breien en om voor moeder de aardappels te schillen. „Maar nou gaan we spelen, hè?" vroeg Gerda. „Ja. Eerst even mijn mooie dingetjes opbergen. Ga je mee naar boven?" Op zolder had Leentje's vader handig een hoekje afgeschoten, waar Leentje sliep en waar ze haar schatten bewaarde. Voor 't laatste doel had vader van een kist een klein kastje gemaakt, door er plankjes in te timmeren, en moeder knipte uit een versleten gordijn het beste stuk voor een klein gordijntje. Op het bovenste plankje stonden de enkele boeken, die Leentje bezat. „Wat heb je daar in?" vroeg Gerda nieuwsgierig, wijzend naar een kartonnen doos, die onderin stond. „O, lapjes. Als je bij Den Goeden boodschappen doet, krijg je die soms als mijnheer-zelf in den winkel is, en als ze opruiming houden, 't Zijn altemaal staaltjes, zie je. Eigenlijk weet ik niet, wat ik er mee doen moet, maar ik vind ze te mooi om weg te gooien", zei Leentje. En ze liet Gerda een heele verzameling lapjes van verschillende grootte en kleur zien. „O!" riep Gerda, „maar daar kan je best een kussen van maken!" „Een kussen?" vroeg Leentje verwonderd. „Ja, Moeder weet wel, hoe 't moet. 't Gaat over karton, zooveel weet ik er ook wel van. En 't is een heel werk, want het moet secuur, zegt moeder, maar jij bent zoo netjes. Zal ik vragen, of ze 't jou leeren wil?" „O, maar zou ze dat willen doen?" aarzelde Leentje. „Natuurlijk wel. Ik vraag het van-avond dadelijk. En als je 't kan, dan kom jij den eenen keer bij mij werken aan je kleedje, en ik een anderen middag bij jou, en dan naai jij aan je kussen. Zóó zal jouw moeder het ook wel goed vinden." „Moeder zei laatst, dat er eigenlijk een nieuw kussen in vaders stoel moest, maar dat er zooveel wol in ging." „Nou, zie je wel. Maar stop nou je rommeltje weer in die doos, dan gaan we spelen; anders komt daar niks meer van." Leentje herinnerde zich ineens haar plichten als gastvrouw. Ze had wel dadelijk met Gerda mee willen gaan naar mevrouw, om aan het kussen te beginnen, want ze was dol op handwerken. Maar ze begreep, dat dit niet ging. Als mevrouw maar helpen wilde! Netter nog dan anders, nu ze wist, dat er iets moois van te maken viel, legde ze de lapjes terug in de doos. „We gaan eerst theedrinken. Ik mag van moeder thee voor ons beidjes in een klein theepotje, dat moeder haast nooit meer gebruikt, omdat er te weinig ingaat. Voor haar zelf alleen vindt moeder het niet de moeite, versche thee te zetten. Maar ik moet er erg voorzichtig mee zijn." Gerda dronk deftig en kalm thee mee, doch toen vond ze, dat ze lang genoeg gezeten had. „Nou springen, hè?" En toen Jan en Geerd, de twee jongere broers van Leentje, die gras voor de konijnen hadden gesneden, thuis kwamen, deden ze met elkaar wegkruipertje, waarbij het maar heel weinig scheelde, of Gerda scheurde haar jurk aan het kippenhok. Als Leentje, die zag, dat ze vast zat aan het gaas, niet ineens zoo bevelend had geroepen: „Stil staan!" was het ongeluk gebeurd. Gerda mocht blijven boterham-eten, want Leentje vond, dat het anders niet echt een verjaarsvisite was. Leentje's moeder zette eerst alles voor hen beidjes klaar. „Eten jullie maar vooruit, dan kan jij Gerda wegbrengen als wij beginnen." Gerda vond dat wel prettig, want als Verhoog en Leentje's groote broer Jan, die ook op de fabriek werkte, erbij waren, voelde ze zich niet zoo erg op haar gemak. Als het Mijntje nou nog geweest was! Maar die kwam pas later thuis. Toen ze haar wedervaren van dien middag verteld had, en van moeder de belofte had gekregen, dat Leentje mocht komen, om te leeren, hoe ze van allerlei lapjes een kussen kon maken, trok Gerda haar vader aan z'n snor. „Toe, vader, ik moet u ook nog wat vragen. U alleen. Kom u even in de gang?" „Hu! Mij te koud, hoor!" deed mijnheer huiverend. Gerda begreep best, dat hij haar plaagde. „Hè nee, kom u nou mee. Even maar." „Of zal ik weg gaan?" stelde moeder voor. „Ik moet toch even in de keuken zijn." „Ja. Maar klopt u dan, als u terugkomt?" „Nog al wat moois! Aan je eigen huiskamer te moeten kloppen!" deed moeder schijnbaar verontwaardigd. „Ik kom zoo maar binnen vallen, hoor, als het me te lang duurt", dreigde ze. Zoo gauw ze weg was, kroop Gerda dicht tegen haar vader aan. „Hoor u eens, ik heb aan Leentje Verhoog, u weet wel, zoo'n mooi lapje gaas gegeven voor d'r verjaardag en ook zij, en nou maakt ze daar voor haar moeder een kleedje van voor Sinterklaas. En nou wou ik voor moeder ook een kleedje maken. Mag ik nou geld uit mijn spaarpot nemen, en morgen bij juffrouw Van den Berg alles ervoor koopen?" Mijnheer Holman, die eerst lachend geluisterd had, keek nu ineens ernstiger. Hij schoof Gerda een beetje van zich af, en zag haar recht in de oogen. „Het hoeveelste handwerkje wordt dat dan, dat niet op tijd af kwam, Ger?" Gerda kleurde een beetje, maar zei heel flink: „Het komt nu heusch wel af, vader. Ik vind het echt vervelend, als Leentje wat voor haar moeder maakt van restjes, die ze van mij kreeg en als hier moeder niks heeft." 8 Gerda. jij voor plannen hebt. Maak nou maar gauw, dat je boven komt." Toen Gerda haar vader goe-nacht zei, trok ze aan z'n oor en dreigde: „Pas op, als u wat verklapt." „Moeder krijgt geen woord uit me", beloofde hij gewichtig. „O moeder, wat zal u nieuwsgierig zijn", plaagde Ger nog, voor ze de deur achter zich dicht trok. HOOFDSTUK XI. 'js Morgens vertelde Gerda gauw aan Leentje, dat het mocht van vader. En ze hadden samen pret om de nieuwsgierigheid van haar moeder, die zich boos hield, omdat ze de kamer uit gestuurd werd. „Maar natuurlijk was ze niet echt boos", verklaarde Gerda ten overvloede. Pas toen ze al aan 't werk waren in school, bedacht ze, dat ze niet gevraagd had, of Leentje met haar meeging 's middags, het kleedje koopen. Leen was ook zelf zoo druk geweest, toen ze hoorde, dat mevrouw Holman wel helpen wilde aan het kussen. Gerda probeerde een paar keer, achter haar buurvrouw om, met Leentje in gesprek te komen, doch 't resultaat was enkel eerst een waarschuwing van den onderwijzer en daarna 't kort bevel, om twaalf uur maar even te blijven zitten. Als ze zooveel te praten had, kon ze 't dan een poosje met hem doen. Gerda trok even boos met haar schouder en bedacht: zeker niet al te goed in z'n hum vanmorgen. Gelukkig, dat het niet vanmiddag is. Ze hield zich echter verder rustig. Nans kreeg ook de eer, te mogen blijven, niet om haar praten, maar wijl ze niet oplette. Ze trok, toen ze 't ongemerkt doen kon, een scheef gezicht tegen Gerda en gaf haar daarna een knipoogje, als wist ze wat bijzonders. Toen de school uitging, zei Leentje zacht: „Is 't goed, dat ik maar door ga? 'k Moet nog even naar Mijntje voor m'n moeder. Misschien tref ik je dan onderweg wel." Gerda knikte. Nu 't eenmaal zoover was, dat ze moest blijven zitten, terwijl de anderen gingen, vond ze 't vrij vervelend. 't Viel echter mee. Met een enkel vermaan tegen haar, om niet zoo te babbelen, en tegen Nans om beter haar.best te doen (ze kon immers wel, als ze wilde), liet de onderwijzer beiden gaan. In de gang, terwijl ze zich kleedden, zei Nans triumfantelijk: ,,'k Wist best, waar hij 't over had. 'k Deed maar, of ik niet oplette, om jou!" „Om mij?" „Ja. Om ook te mogen blijven, 'k Wou je wat vragen, en toen bedacht ik, dat ik net zoo goed binnen kon wachten als buiten, 't Was voor jou nog gezelliger ook. En Vermeulen laat altijd alle schoolblijvers tegelijk gaan. Daar rekende ik op." „Aardig van je!" vond Gerda. Ze wist eigenlijk niet goed, of ze Nans ernstig nemen moest. In ieder geval was het prettiger geweest, samen te blijven zitten, dan als eenling achter te blijven. ,,'k Moet vanmiddag m'n moeder van de tram halen. Ze is naar de stad, met Loesje. Vader moest de auto gebruiken. En Loes is altijd moe, als ze terug komt, en dan de pakjes. Daarom zei moeder, dat ik na schooltijd meteen maar naar de halte moest komen, 't Is zoo wat net de tijd voor de tram. Maar 't scheelt toch altijd nog wel vijf of tien minuten. Nou wilde ik vragen, of jij mee ging met me. Dan is 't niet zoo saai als daar alleen te moeten loopen wachten. En eerst naar huis gaan kan niet." Gerda bedacht: dat zou eerlijk zijn. Eerst Nans haar gezelschap houden bij 't schoolblijven en vanmiddag zij Nans bij 't wachten. 't Zou ook wel gewichtig staan: mevrouw van den burgemeester van de tram te halen. Iedereen zou zien, dat zij dat doen mocht. Tenminste iedereen in de buurt van de tramremise, want de menschen daar keken altijd door de spleten van de gordijnen, wie er meekwamen. Maar Leentje en het kleedje, dat ze samen koopen zouden! „Ik moet zelf een boodschap doen", zei ze weifelend. „Waar?" vroeg Nans. „Bij juffrouw Van den Berg, je weet wel, de handwerkzaak." „O kind, maar dat is immers vlak bij de halte! Prachtiger kon 't niet treffen! Dan vlieg ik nou maar naar huis, want juf hoeft er geen erg in te hebben, dat ik blijven moest. Ze doet altijd zoo ontzettend gewichtig, als moeder een dag weg is. Net of ik niet oud genoeg ben, om op mezelf te passen. Nou, daag!" Weg was Nans, nog vóór Gerda had kunnen zeggen: „Nee, maar hoor nou nog even!" Ze zou ook niet geweten hebben, hoe ze dan verder gaan moest. Want het kon immers best, zooals Nans zei. 't Kwam mooi uit zelfs. En aan Leentje had ze nog niet gevraagd, of die meeging. Gelukkig niet. Anders .... Onderweg, terwijl ze haastig doorstapte, liep ze 't geval te overwegen. Ja, ze had kunnen zeggen: „Ik had Leen willen vragen, of ze mee ging. Want zij helpt me ook aan 't kleedje." En ze had kunnen voorstellen: „Laten we met z'n drieën gaan." Maar ze wist meteen, dat Nans dit niet gewild zou hebben. 't Kon ook eigenlijk niet: Leentje mee, om mevrouw en Loesje van de tram te halen. Leentje, die juist vandaag klompen aan had, omdat haar schoenen bij den schoenmaker waren! Mevrouw zou 't ook niet goed gevonden hebben! Voor ze 's middags naar school ging, vroeg ze: „Moes, mag ik m'n goeien mantel aan?" „Voor die gewichtige boodschap?" plaagde mevrouw. „Nee, maar Nans vroeg, of ik meteen meeging, haar moeder van de tram te halen. En dan is 't voor mevrouw niet aardig, als ik er niet netjes bij loop." „Nou, niet netjes .... " overwoog moeder. „Toe dan maar; 't is mooi weer. Maar voorzichtig hoor!" gaf ze dan toe. 't Leek Gerda, of Leentje wel een beetje sip keek, toen ze haar vertelde, waarom ze zoo mooi was. Vooral toen ze zei: „Dan ga ik meteen het kleedje koopen." Maar misschien was het enkel verbeelding. Nans had zich ook mooi opgedoft, zooals Gerda bij andere gelegenheden soms spottend zei. Nu vond ze 't enkel maar prettig, dat ook zij zelf op heur Zondagsch was. Terwijl ze naar de tram liepen, voelde Gerda geen verwijt meer, dat ze Leentje niet meegenomen had. Eigenlijk pasten zij en Nans het best bij mekaar van al de schoolmeisjes. De menschen keken naar haar; een enkele gaf ze een vriendelijk knikje, waarop Nans heel terughoudend terug groette. Ger kwam opnieuw onder den indruk van de zekerheid, waarmee Nans zich te bewegen wist. Zooiets zou ze van Leentje nooit kunnen leeren. En 't was toch prettig, als je je straks, in de stad, niet het dorpskind voelde tegenover al die stadsmeisjes. Nans zou daar nooit last van hebben. Zij, Gerda, wel. Alleen daarom zag ze soms tegen dien tijd op. Maar als ze nou met Nans samen was.... In den winkel ook, waar Nans dadelijk bevelend Gerda's schuchtere vraag om kleedjes te mogen zien herhaalde. En verduidelijkte: „Niet te moeilijk, en niet teveel werk " 't Was daarna wel vervelend, dat Nans zoo haastte bij het uitzoeken, en telkens naar het deurraampje liep, om te zien, of de tram nog niet kwam. Want er waren zooveel kleedjes, en Gerda weifelde tusschen twee. Was Leentje er nu maar geweest! Die had verstand van handwerken, meer nog dan Nans. Die deed ook geen moeite, Gerda te raden. Ze zei enkel telkens: „Toe, maak nu voort, anders ga ik weg." Nee, Gerda was er, toen ze eenmaal besloten had, en het kleedje was ingepakt, niet zeker van, dat ze een goeie keus had gedaan en de beste kleuren zij had uitgezocht. Hoewel de juffrouw heel vriendelijk had geholpen. En toen ze er, terwijl ze bij de halte heen en weer liepen, nog eens over begon, zei Nans: „Kind, zeur toch niet. Wat hindert dat nou, al was 't andere mooier. Dit zal ook best goed worden." En ze begon, zooals ze dat zoo hinderlijk doen kon, een repetitie te geven van haar oordeelvellingen over hun klassegenootjes. Gerda kon niet helpen, dat de gedachte haar bekroop: „Zoo praat ze nou met Rie over mij, als ze kwaad op mij is." ■ iNee, uan was Leeinje anuers. uie zuu zuu vui ueiaugsieiling geweest zijn voor wat een vriendinnetje kocht, als was het voor haar zelf. En Leentje sprak nooit kwaad van anderen „Zeg, wees nou niet zoo ongezellig. Pieker je nog over die paar centen? Als je 't morgen niet mooi vindt, of als je dierbare Leentje je inkoop niet goed keurt, dan haal je 't andere en laat dat liggen. Wat hinderen die drie kwartjes!" rukte Nans haar uit heur overpeinzingen los. Gerda deed toen haar best, te luisteren naar wat Nans zei, en erop te antwoorden. Maar ze kon niet helpen, dat ze haar nu weer erg opschepperig vond, met haar telkens terugkeerende verhalen over haar nichtjes en verdere familie. En ze vroeg zich af, of Nans dat heusch meende, dat drie kwartjes er niet op aan kwamen. Zou zij zooveel zakgeld krijgen? En ook toen de tram er was, werd het niet zoo mooi, als Gerda verwacht had. Mevrouw, moe van het winkelen, stopte hun beiden de pakjes in de hand. Loesje, eveneens moe, dreinde: „Ik wil bij Gerda loopen", en liet zich voort trekken. Nans stak bij haar moeder in, praatte druk met haar, en keek nóch naar Loesje, nóch naar Gerda om, zoodat de laatste 't gevoel kreeg, er maar zoo'n beetje bij te loopen. Mevrouw nam trouwens evenmin notitie van haar. Bij den kruisweg wist ze niet, wat ze doen moest: naar huis gaan of verder meeloopen. Niemand maakte aanstalten, haar de pakjes af te nemen, en Loesje bleef aan haar hand hangen. Dus stapte ze achter mevrouw en Nans aan. Als ze haar straks mee naar binnen vroegen, even maar, zou 't wel gezellig worden Doch op de stoep zei mevrouw: „Dank je voor 't dragen, Gerda. Geef mij nu de pakjes maar; ik zal je maar niet meer vragen, mee thee te drinken, dan kom je zoo Iaat thuis en dat met het donker." En Nans zei enkel een vaag: „Dag! Tot morgen!" zoodat Gerda even later alleen op den weg stond, waarover maar hier en daar een lantaarn scheen. Toen voelde ze zich in eens moe. Ze was ook al een tijd op stap. De tram was te laat geweest. En dan Loesje, die zich trekken liet. En nu nog terug naar den kruisweg en verder alleen naar huis. Gerda verlangde naar Leentje. Ze wist nu zeker: met haar zou de middag veel prettiger zijn geweest. Nans dacht enkel aan zichzelf. Omdat ze het vervelend vond, alleen het eind naar het tramstation te loopen, en alléén daar te wachten, had ze haar meegevraagd. Toen mevrouw er eenmaal was, had ze geen vriendinnetje meer noodig. Hoogstens voor het dragen van de pakjes. Dat praatje, om opzettelijk school te willen blijven, zou ook wel een verzinsel geweest zijn. Leentje was anders. Die dacht aan wat voor anderen prettig was. Had ze van morgen maar niet vergeten aan Leen te vragen, of ze meeging het kleedje te koopen. Dan had ze niet geprobeerd te praten en was het schoolblijven niet noodig geweest. Dan had Nans geen kans bij haar gehad, want Leen