— ROTTERDAM < J. M. BREDÉE's BOEKHANDEL EN U1TQEVERS-MU. ... en meer te gehoorzamen, door het goede te doen. [blz. 12. MIESJE'S EERSTE EN LAATSTE KERSTFEEST DOOR ANNIE L . ... ROTTERDAM J. M. BREDÉE'S BOEKHANDEL EN UITGEVERS-M'J. i N.V DRUKKERIJ V/H KOCH & KNUTTEL — GOUDA HOOFDSTUK I. We maken kennis met Miesje. 't Was in 't hartje van den zomer; midden-Juli: een mooie, zonnige dag. Miesje, 't eenige kind van Mevrouw Van Voo'ren, wier man reeds lang overleden was, lag op een rustbed in 't priëel, vanwaar ze een heerlijk uitzicht had op den mooien tuin. JMiesje — van wie ik u ga vertellen — was de lieveling van haar moeder en ook van allen, die haar kenden: Miesje was een lief, vroolijk meisje. Jammer genoeg, Miesje kon niet als andere meisjes van haar leeftijd, vroolijk spelen en rond springen. Helaas, ze was een zwak, ziekelijk kind, dat den heelen dag op een rustbed moest liggen. 'Hoewel Miesje wist, dat ze nooit naar school zou kunnen gaan, klaagde ze daarover nooit. Doch dikw'ijls, als zij haar buurmeisjes 's morgens vroeg zag uitgaan, vroolijk en dartel, met schooltasch en boeken, ja dan schoten er wel eens traantjes in Miesjes oogen en wenschte ze wel met haar te kunnen meegaan. Miesje was juist eenige dagen geleden thuis gekomen. Op voorschrift van den dokter was ze naar Gelderland geweest in een Herstellingsoord. Ze zag bruin-gebrand door 't zonnetje. Als iemand haar nu voor 't eerst zag, zou hij niet begrijpen, dat Miesje zoo'n zwak, teer meisje was. Ze voelde zich nu dan wel wat beter dan voor ze wegging. Maar toch, die akelige, stoute hoest wilde maar niet weggaan. Op 't oogenblik, dat we kennis met haar maken, lag ze in 't prieel en keek ze naar de buurmeisjes, die buiten op den weg aan 't spelen waren met een grooten bal. Ze kende haar buurtjes nog niet, want terwijl Miesje in Gelderland was, — was haar moeder verhuisd. Eerst woonden ze in de stad, maar op aanraden van den huisdokter, is haar moeder in een buitenwijk gaan wonen. Alles was dus nog nieuw voor Miesje. [De buurtjes speelden naar hartelust en hadden veel pret met het balspel. Ze speelden met hun viertjes: drie meisjes en een kleine jongen: een kleuter van een jaar of vier. Telkens als hij aan de beurt was om den bal te vangen, dan ontglipte deze aan zijn kleine handen en viel op den grond. Gooien kon hij beter, hoewel hij den bal nooit in de juistd richting wierp. De bal rolde heel vaak den verkeerden kant uit. Kijk! nu is 't zijn beurt weer om den bal naar een van zijn zusjes te gooien. Hij pakt hem stevig in zijn handjes en gooit hem zóó ver, dat hij heelemaal in den tuin bij Miesje terecht? kwam. ,,O, Broer, wat heb je nu gedaan?" riepen de zusjes. En broer keek beteuterd naar 't kwaad, dat hij had verricht. ,,Nu," zei 't grootste zusje, „broer is ook nog zoo klein; hij kon 't niet helpen; ik zal eens gauw gaan vragen aan 't meisje, dat daar in den tuin ligt, of ik den bal even mag gaan zoeken." Zoo gezegd zoo gedaan 1 Ze ging naar het tuinhek. Juist op dat oogenblik verscheen mevrouw ook in den tuin. Vanuit de huiskamer had ze gezien, wat er voorgevallen was. „Wel, meisjelief!" zei Mevrouw Van Vooren, terwijl ze 't tuinhek opende, „kom maar hier; ik zag juist, dat die kleine broer van jou den bal zoo mooi in onzen tuin mikte. Vertel me nu ook eens, hoe je heet. Mies je en ik maken graag eens kennis met onze nieuwe buurtjes." „Ik heet Nellie Schagen, Mevrouw!" „Zoo, heet je Nellie, dat is een mooie naam. Weet je, wat je eens doen moest? Wel, ga je zusjes en je broerje ook eens roepen. Dan kunnen jelui kennis maken met Miesje. Dat zal ze zoo prettig vinden." Nellie ging vlug haar zusjes en broer roepen. Zoo naderde het vierspan een beetje verlegen het priëel, waar Mevrouw Van Vooren met Miesje hen opwachtten. „Zoo, kindertjes 1" zei Mevrouw, „dat is nu Miesje. Ik denk, dat ze wel zoo oud zal wezen als Nellie." ,,Ik ben 12 jaar," antwoordde Nellie. „Dan verschillen we niet veel," zei Mies, „ik ben nog 11, maar bijna 12." „En ik ben vier en heet Janneman," zei de kleine broer ineens. Allen begonnen te lachen om de parmantigheid van den kleinen vent. „Jij bent een knappe jongen, hoor," antwoordde Mevrouw, „omdat je zoo goed weet, hoe oud je bent. Vertel jij ons nu ook eens, hoe je twee andere zusjes heeten?" „Dat is Bertie," zei Janneman, terwijl hij met zijn klein, dik vingertje naar een blond zusje wees; „en dat is Jo," wijzende op zijn andere zusje. De kinderen stonden in een kringetje om het rustbed van Miesje. Ze keken haar allen met groote oogen aan, wijl ze niet begrepen, waarom Miesje daar zoo stil moest liggen. „Wat ben je bruin, Miesl" zei Nellie. „Ja, hèl dat komt, omdat ik' een poos buiten geweest ben en daar aldoor in 't zonnetje heb gelegen." „Mag ik Miesje weieens gaan voorlezen?" vroeg Nellie. „Ja zeker," antwoordde Mevrouw, „als Miesjes moeder dat toestaat en als 't Miesje zelf niet te veel vermoeit." „Mevrouw zei, dat ze 't heel best vindt en Miesje zou 't heerlijk vinden," juichte Nellie. „Nu, dan is 't best," antwoordde Mevrouw. „Dan kan je weieens naar Miesje gaan en dan neem je maar een van je mooiste boeken mee, hoor!" i„Hè, ja 1" zei Nellie, blij in 't vooruitzicht Miesje morgen 't gunstige antwoord van haar ouders te kunnen meededen. „,0, ja!" herinnerde Nellie zich in eens, „Mevrouw , wil ook graag eens kennis met U, maken en zal |Ui eens komen bezoeken." „Nu," zei Moeder, „.als je Mevrouw morgen spreekt, zeg haar dan, dat ik gaarne kennis met haar zal maken." „Komt! kinderen! maakt voort. Laten we nu danken, dan kunnen jelui na tafel je huiswerk gaan maken en Moeder en ik kunnen rustig de krant gaan lezen!" zei Mijnheer Schagen. HOOFDSTUK III. ; Miesje kent den Heere Jezus niet. Geregeld iederen Woensdagmiddag, om een uur of twee komt Nellie Schagen bij Miesje vanVooren. De beide meisjes werden al heel gauw dikke vriendinnetjes. Vol verlangen zagen ze steeds naar den gezelligen Woensdagmiddag uit. ;Het was al October geworden. Miesje lag nu niet meer in den tuin, maar in de huiskamer, dicht bij het raam. Daar kon ze een ieder zien voorbijgaan. 't Was weer Woensdagmiddag. Miesje lag te wachten op Nellie, want 't was dicht bij tweeën. Nellie kon ieder oogenblik komen. Daar kwam ze dan ook aan; zwaaiend met beide handen naar Miesje. Ze belde aan, hing haar hoed en mantel aan den kapstok en stapte vroolijk de kamer binnen, waar ze Miesje hartelijk groette en naast haar ging zitten. „Dag Mies!" „Dag Nellie!" „Ik heb vandaag een mooi boek mee gebracht. De juffrouw van de Zondagsschool leest er ons wel eens wat uit voor." „Een Zondagsschool? Wat is dat voor een school?" vroeg Miesje, belangstellend. „Weet je dat heusch niet?" vroeg Nellie verwonderd. „Wel iederen Zondag ga ik daar met mijn zusjes een uur naar toe. Daar is een meester, of een juffrouw, die vertelt ons mooie verhalen uit den Bijbel en dan zingen we versjes, die we daar eerst leeren. Nu beginnen we al versjes te leeren voor het aanstaande Kerstfeest." „Hè, wat lijkt mij dat prettig om op zoo'n schbol te gaan," zei Miesje. „Alleen begrijp ik niet goed, welke verhalen die juffrouw aan jullie vertelt." „Ken je dan geen verhalen uit den Bijbel? Leest je Moeder je nooit uit den Bijbel voor? Heb je zelf geen Bijbeltje?" vroeg Nellie, wel wat verwonderd. „Nee," antwoordde Miesje, wat bedeesd, over haar onwetendheid. „Ik weet heelemaal niet, wat een Bijbel is, en hoe hij er uit ziet. Is dat een boek, een dik boek, met verhalen?" „O," zei Nellie, „weet je wat. Ik zal aan mijn Moeder vragen, of ze jou eens uit den Bijbel komt vertellen. Dat kan ze zoo mooil" ,„Hè ja!" zei Mies, „dat zou ik erg lief van je Moeder vinden!" / „Dan zal ik je vanmiddag maar niet voorlezen uit het boek, dat ik meebracht, want misschien zou je het nu nog niet goed begrijpen. Ik breng het dan wel op een ander keertje mee, hoor! Zullen we nu dan samen een spelletje spelen?" ,„Goed," zei Miesje, „laten we dan 't halma-spel nemen; dat vind ik altijd aardig." Een poosje later zijn Nellie en Miesje geheel in hun spel verdiept, tot Mevrouw binnenkomt om den meisjes een glas limonade met een koekje te brengen. Dan houden ze even op, en smullen van 't lekkers. „Moeder," zei Miesje, „Nellie zal aan haar Moeder vragen, of ze mij eens uit den Bijbel wil komen vertellen; ze zegt, dat daarin zulke mooie verhalen staan. Hebt U niet zoo'n boek voor me?" „Nee, kindlief! Ik heb geen Bijbel in mijn gansche huis en kan er u dus ook niet uit vertellen. Als Mevrouw Schagen jou wil komen vertellen uit den Bijbel, dan vind ik dat heel best. Dan klom ik ook luisteren." Miesje wordt overvallen door een hoestbui. „Kindje, kindje! wat hoest je toch weer," zei Mevrouw bezorgd, terwijl ze Miesje wat overeind plaatste. ,,'t Is weer over, hoor, Moeder!" zêi Mies, toen de bui wat bedaarde. ,,'t Is al over vieren," zei Nellie op de klok; kijkend. „Wat vervelend, dat zoo'n middag zoo gauw omvliegt. Nu moet ik al weer weg. Want voor 't eten moet ik nog wat huiswerk afmaken. Dag, Mevrouw! Dag Mies! Ik zal aan Moeder vragen, of ze eens gauw bij je komt, hoor!" „Dag Nellie! tot Woensdag!" zei Miesje. HOOFDSTUK IV. Miesje leert den Heere Jezus kennen. Eenige dagen later kwam Mevrouw Schagen bij Mevrouw Van Vooren en Miesje. Nellie had aan haar Moeder gevraagd, of zij Miesje eens uit den Bijbel wou gaan vertellen. Vol verbazing deelde ze haar Moeder mee, dat Miesje nog nooit van den Heere Jezus gehoord had. „Ja, kindlief," had Mevrouw Schagen geantwoord, „dat is heel treurig, maar dat kan Miesje niet helpen. Er zal niemand geweest zijn, die haar ooit uit den Bijbel heeft verteld. Haar moeder schijnt ook geheel onbekend te ziijn met Gods Woord. Laten we hopen, dat de Heere God ons als een middel wil gebruiken om hen tot den Heiland te leiden." Nadat Mevrouw Schagen een poosje met Mevrouw Van Vooren en Miesje had zitten praten, zei ze: „Nu, MiesjeI zal ik je eens een mooie geschiedenis vertellen? Misschien de mooiste geschiedenis, die ik ken, n.1. van Hem, die als een arm, klein kindje voor ons op aarde is gekomen, om voor onze zonden te sterven! van Hem, door Wien wtij 't eeuwige leven hebben 1'' Mevrouw Schagen begon te vertellen, onder welke omstandigheden de Heere Jezus geboren was, en dat Zijn ouders geen plaats konden vinden in de herberg, maar Hem, in doeken gewonden, neerlegden in de kribbe. Verder vertelde ze, hoe de Heiland later kinderen in Zlijn armen nam en gezegd heeft: „Laat de kinderwens tot Mij komen en verhindert ze niet, want derzulken is 't koninkrijk der hemelen." „Kijk Miesje," zoo vervolgde Mevrouw, „men leeft het gelukkigst, als men met God leeft; als Wij Hem alles toevertrouwen en Hem boven allen en alles liefhebben. Hij heeft de zondaren lief. Hij vergeeft ons onze zonden, wanneer wij Hem die belijden en ons ernstig voornemen, om Hem meer en meer te gehoorzamen, door het goede te doen en het kwade te laten. Dan leven wij rustig en veilig en weten dat er een God is, die ons liefheeft en leidt, Ons sterven is dan slechts een overgang van ons aardsche leven naar het eeuwige leven, waar geen ziekte, zorg of droefheid meer is, maar waar eeuwige blijdschap en hemelsche vreugde is 1" Mevrouw en Miesje luisterden vol gespannen aandacht naar alles, wat Mevrouw haar vertelde. Onder 't luisteren naar de geschiedenis van de geboorte van den Heere Jezus, kreeg Miesje soms tranen in de oogen. Ook haar Moeder bleek onder den indruk te zijn. „Hè! Mevrouw," zei Miesje, toen de vriendelijke dame ophield met vertellen, „wat kunt u mooi vertellen, en wat zou ik graag meer van den Heere Jezus weten." „Wel, lieve kind!" antwoordde Mevrouw Schagen: „bid tot God en zeg Hem, dat je zoo graag ook Hem wilt toebehooren. Je zult zien, dan wordt je gebedje verhoord. Denk maar, wat ik zoo even zei: „Jezus is een kindervriend!" Een poosje later nam Mevrouw Schagen afscheid van Mevrouw Van Vooren en Miesje. Deze bedankte hartelijk voor het mooie vertellen en haar Moeder dankte Mevrouw met een stevigen handdruk',, toen ze haar de deur uitliet. HOOFDSTUK V. Miesje wordt zieker en zal wel niet meer beter worden. 't Was midden November geworden, 't Weer was guur, 't woei hard en het regende vaak. Miesje lag, sinds eenige weken weer te bed en mocht overdag niet meer op haar rustbed liggen. De hoest was erger geworden. Het lieve kind voelde zich hoe langer hoe zwakker, 't Was voor Moeder een vreeslijk ding haar lieve, eenig kind zoo zwaar ziek te zien neerliggen. De dokter schudde bedenkelijk het hoofd; hij vreesde, dat Miesje niet lang meer zou leven. Mevrouw Van Vooren was diep bedroefd bij 't droeve vooruitzicht, weldra haar kind te moeten missen, en voor altoos. Toch trachtte ze haar droefheid tegenover Miesje zooveel mogelijk te verbergen, om haar smartelijk lijden in haar laatste levensweken wat te verzachten. Ze deed wat ze kon voor haar lieveling. Miesje vond het altijd heerlijk, als Moeder bij haar bed kwam zitten. Ze was wel wat stiller geworden, maar klagen deed ze nooit. Op haar verjaardag had ze van Mevrouw Schagen een Bijbel met platen present gekregen. Daarmee was zij in-gelukkig. Telkens vroeg ze aan haar Moeder om haar er wat uit voor te lezen. Deze deed dat gaarne, blij haar kind een genoegen te kunnen doen. , „Moeder," had Miesje gezegd, „ik vind de Kerstgeschiedenis nog altijd 't mooiste, 't Is nu weer gauw Kerstfeest, hè, Moeder? Mag ik, als ik wat beter ben, met Nellie meegaan naar de Zondagsschool, om de B'ijbelsche Geschiedenis te hooren vertellen door de juffrouw en om de liederen met alle kinderen mee te zingen? Ik zal aan Nellie vragen, of ze me vast wat Kerstversjes wil leeren, vindt u dat goed, Moeder?" Mevrouw Van Vooren antwoordde met zachte wel vriendelijke maar wat bedroefde stem: „Ja, kind! als jij dan beter bent, dan mag je meegaan, hoor!" HOOFDSTUK VI. Miesje's eerste en laatste Kerstfeestviering. 't Was Kerstmis. De isneeuw lag dik op den grond, 't was echt Kerstweer. De kinderen Schagen speelden in den tuin met de sneeuw. Eerst hadden ze elkaar flink met sneeuwballen gegooid, maar nu begonnen ze een flinke, groote sneeuwpop te maken. „Hè!" zei Nellie in eens, ,,ik wou,, dat Mies je nu eens voor 't raam mocht zitten om naar onze mooie pop te kijkien. 'k Zal het even aan Mevrouw Van Vooren gaan vragen!" 'Nellie belde aan, met een lach op 't gelaat. Het dienstmeisje deed open met rood-behuilde oogen. Nellie schrok daar van. Ze dacht, of die bedroefde oogen in verband stonden met den toestand van Miesje. Ze deinsde terug, en durfde zelfs niet vragen, waarvoor ze kwam. Stotterend vroeg ze: „Hoe gaat het van daag met Miesje?" „Slecht, heel slecht!" antwoordde het dienstmeisje. „De dokter is juist geweest en denkt niet, dat ze den avond nog halen zal." 'Nellie schrok hevig. Een paar dikke tranen rolden over haar wangen. „Zou ik even bij Miesje mogen zien?" vroeg ze bedeesd fluisterend. „Ik zal 't voor u gaan vragen. Kom maar even binnen, jongejuffrouw," zei het dienstmeisje. Na een paar minuten kwam ze terug met een boodschap van Mevrouw, dat Miesje het goed vond, om Mevrouw Schagen en Nellie bij zich te zien. [Deze stormde naar huis. Ze kwam huilende met de treurige boodschap naar binnen, waar de familie in de kamer zat. Met horten en stooten vertelde ze 't laatste nieuws van Miesje. Iedereen kwam diep onder den indruk. Mevrouw Schagen was gaarne bereid om mee te gaan naar Miesje. 's Middags na de koffie stapte ze met Nellie er op af. Mevrouw Van Vooren ontving hen dankbaar, maar diep-bedroefd. „Miesje verlangt zoo naar u beiden; ze wil u zoo gaarne nog eens zien/' zei Mevrouw Van Vooren. Met hun drieën gingen ze het ziekenvertrek binnen, waar Miesje met een kootrtsgloeiend hoofdje in haar bed lag. Zoodra ze Mevrouw Schagen en Nellie zag, kwam er een glimlach op haar lippen. Ze stak haar magere, bleeke handjes naar hen uit en zei zacht: „Ik dank u wel, dat u gekomen bent. En ik dank u ook, dat "gij mij van den Heere Jezus hebt verteld, die gekomen is om zondaren, ook om mij zalig te maken. Zou u voor mij ook een Kerstlied willen zingen?" Met bevende stem voldeden Mevrouw en Nellie aan Miesje's verzoek en zongen een lied ter ©ere van Hem, die als een lam voor onze zonden is geslacht, die geleden en gestreden heeft, opdat we door Zijn verdiensten en borgstelling behouden zouden worden. Miesje luisterde met gesloten oogen en gevouwen handen. Nadat het lied uit was, hief te zich in haar bedje op en riep haar moeder. Mevrouw Van Vooren kwam en sloeg diep ontroerd haar armen om Miesje heen. „Moeder," fluisterde Miesje, „ik ga naar Jezus, naar den Hemel, waar het beter is dan hier. Niet huilen, Moeder! Wees toch niet bedroefd. Gij komt er toch ook .... ik zal op u wachten!".... !Onder 't wisselen der laatste woorden, zonk Miesje ineen, 't Was gedaan met haar, hier op aarde. Mevrouw Van Voorden knielde bij het bedje van haar kind neer en snikte luid, lucht gevend aan al haar opgekropt verdriet. Mevrouw Schagen trachtte Mevrouw van Vooren te troosten. „Mevrouw," zei ze, „laat het u tot troost wezen, dat Miesje is heen gegaan naar het land, waar geen ziekte, geen pijn, geen zonde is; waar ze bij den Heere Jezus Leeft." Deze zekerheid werd voor Mevrouw Van Vooren een groote troost in haar diepe smart. Ontzuurd met Bookkeeper mei 2000