Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór 13 WRl i95t Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór Terugbezorgen vóór M 62 30000 1 -*40 Russische Sprookjes NAVERTELD DOOR CHRISTINE DOORMAN ^sesmsas2at*r MET TEEKENINGEN VAN B. EN J. MIDDERIGH-BOKHORST N.V. UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ „EDITIO" :: HILLEGOM Duimeling. Er waren eens een boer en een boerin, die geen kinderen hadden en omdat de vrouw daar zoo treurig over was, ging de man naar het bosch en sneed uit hout een jongetje, waarmee hij zijne vrouw wilde troosten. En toen hij er mee thuis kwam, zei hij: „Vrouw, leg het nu in de wieg en speel er mee." De vrouw wiegde nu het houten jongetje en was er echt blij mee. Opeens werd het jongetje echter levend en zei: „Moeder, ben je daar ?" Innig gelukkig, dat haar zoontje spreken kon, vertelde zij dit aan haar man. Toen nu eindelijk het zoontje door Gods hulp al wat gegroeid was, ging de vader op zekeren dag naar het bouwland en zei tot zijne vrouw: „Wanneer ons zoontje van middag gaat slapen, breng jij mij dan in dien tijd het middageten ?" De vrouw ging ijverig aan het koken en juist toen zij het eten van haar man in een pannetje had gedaan, werd haar zoontje wakker en riep: „Moeder, och lieve Moeder, mag ik het eten aan Vader brengen ?" „Je kunt die zware pan toch niet dragen, mijn jongen", antwoordde de moeder. „O, jawel, dat kan ik heel goed !" En toen haalde den jongen een van stroo gevlochten schoen, zette het pannetje erin, daar bovenop den pannekoek, die Moeder ook nog voor Vader gebakken had, ging daarna zelf boven op den pannekoek zitten en reed zoo weg. En al voortrijdende riep hij telkens: „Vader, Vader, kijk toch eens, ik breng U het middageten !" Als hij nu bij Vader aangekomen was, sprong hij van zijn grappig wagentje en gaf Vader den pannekoek met het pannetje. Het smaakte Vader best en terwijl hij er van at, zei zijn zoontje: „Toe, Vader, mag ik eens ploegen." „Och wel neen, mijn jongen, dat kan je toch immers niet, dat is toch immers een veel te zwaar werk." Maar de jongen ging op den ploeg zitten en reed er zoo mee over den akker. Opeens kwam de eigenaar van het land aan, en toen hij zag, dat die kleine jongen zoo handig ploegde, zei hij tot den Vader: „Sta mij je zoontje af. „Wel neen, heer", antwoordde deze, „ik heb niet anders dan dezen eenen zoon. Ik kan hem onmogelijk missen." „Ge kunt voor hem krijgen, wat ge maar wilt." Toen fluisterde den jongen zijn vader in het oor: „Vader, geef mij maar aan onzen heer, maar vraag hem dan een muts vol goud." De landheer schudde nu in de muts van den boer zooveel goud, tot ze heelemaal vol was, nam toen den kleinen jongen op en stak hem in zijn zak. Het zoontje sneed evenwel den zak open en kroop er ongemerkt uit. Terwijl hij nu zoo'n beetje over den landweg slenterde, kwam hij een paar roovers tegen en hoorde deze mannen tegen elkaar zeggen: „Waar zouden we nu hier eens kunnen inbreken ?" Toen riep hij opeens tot hen: „Neem mij maar mee, dan zal ik het jullie wel zeggen ! Laten we maar naar den Pope (geestelijke) gaan; die heeft mooie ossen." Zoo gezegd, zoo gedaan; stilletjes slopen zij naar het veld van den Pope en stalen een os. Juist stonden zij gereed het dier onder elkaar te verdeelen, toen de jongen met een harde stem uitriep: ,,Pope, Pope, ze hebben een os van U gestolen !" Opeens wierpen de roovers hun knapzak op den grond, maar gingen met den os aan den haal. De jongen kroop toen in den knapzak en hield zich daar heel stil in. Opeens kwam er een wolf aan en toen hij eens aan den zak gesnuffeld had, vroeg hij: „Wie zit daar in ?" „Ik ben het, Ivanjka !" „Zoo kruip er dan eens uit !" „Neen, dat doe ik niet, ik kom er niet uit, draag jij me maar naar de boerenhofstee !" En de wolf bracht hem er heen. „Zie zoo, kom er nu maar uit", zei de wolf toen, maar de jongen antwoordde: „Breng me dan eerst in den kelder." De wolf deed het, Ivanjka echter kroop er, vóór hij er aankwam gauw uit, deed de kelderdeur op slot en riep: „Vader, kom gauw hier, en sla den wolf dood !" En de vader sloeg den wolf met een knuppel dood. De ouders maakten van de wolfshuid een mooi bonten jasje voor hun zoontje en tot op heden toe leven zij gelukkig en blij met hun drieën voort. Van een Kikvorsch, die de Dochter van een Czaar was. In een ver afgelegen Czarenrijk leefden eens een Czaar en een Czarin, die drie zonen hadden, edel en fier als valken. En toen zij volwassen waren, waren zij zoo mooi, dat een ieder, die hen zag, verrukt was van hen. Toen zij nu den leeftijd gekregen hadden om te huwen, riepen de Czaar en de Czarin hen bij zich en zeiden: ,,Mijn zonen, mijn valken ! ge zijt nu in de jaren gekomen, waarin het goed is een gemalin te zoeken." ,,Ja, Vadertje", antwoordden zij, „de tijd daarvoor is gekomen." „Wel nu, mijn kinderen", sprak de Czaar toen: „neemt ieder van jullie een zilveren handboog, leg er koperen pijlen op en laat ze ver, ver weg naar vreemde landen vliegen; uit het huis nu voor welks deur zij neervallen, zult gij uwe bruid halen." En de drie Prinsen gingen nu naar de binnenhof van het keizerlijk slot, spanden de bogen en schoten af. Eerst schoot de oudste Prins, en de pijl verdween in de wolken en viel toen neer in den tuin van een keizerslot in een ver afgelegen Czarenrijk. Op hetzelfde oogenblik kwam de dochter van den Czaar in den tuin en toen zij de koperen pijl zag, raapte ze die op en was zeer blij met die wonderschoone, glinsterende pijl. Onmiddellijk ging zij er mee naar haar vader en zei verheugd: „Zie eens, Vadertje, welk een prachtige pijl ik daar gevonden heb !" „Bewaar haar goed", zei de Czaar, „en geef haar alleen aan hem, die je tot zijn gemalin vragen zal." En zie, na eenigen tijd, kwam de oudste Czarenzoon aanrijden en vroeg de Prinses hem zijn pijl terug te geven. „Ik geef de pijl alleen aan hem, die mij tot zijn gemalin verzoekt", antwoordde de Prinses. „Ik ben juist hierheen gekomen om U te vragen mijne bruid te worden", antwoordde de Prins. En de Prinses, die aanstonds Üefde voor hem opvatte, beloofde hem dit, waarna hij wegreed. Toen nu de tweede broeder schoot, vloog zijn pijl lager dan de wolken, maar hooger dan het bosch en viel neer in den slottuin van een vorstelijk paleis. Juist zat de dochter van den vorst op de trappen van het paleis, toen de pijl neerviel. Aanstonds raapte zij haar op, liep er verheugd mee naar haar vader en zei: ,,Zie eens Vadertje, welk een wondermooie pijl ik gevonden heb." „Bewaar haar goed", zei de Grootvorst, ,,en geef haar alleen aan hem, die je tot zijn gemalin vragen zal." En zie, na eenigen tijd kwam de tweede Czarenzoon aanrijden en de Prins vroeg hem zijn pijl terug te geven. En de dochter van den Grootvorst gaf hetzelfde antwoord, als de Czarendochter gegeven had, en de Prins zei: ,,Ik ben juist hierheen gekomen om U te vragen mijne bruid ie worden." En de Prinses beloofde hem dit, waarna hij wegreed. Toen kwam de beurt aan den derden Czarenzoon om te schieten. En toen nu Iwan Czarevitsch de pijl afschoot, vloog deze noch hoog noch laag, doch toch veel hooger dan de huizen, en viel niet ver van de plek waarop de Prins stond, neer. De pijl viel echter niet op den grond, maar in een moeras van een dichtbij gelegen dorp. Op een klein heuveltje nu zat een kikvorsch, die de pijl onmiddellijk opraapte. ,,Geef mij, wat ik U bidden mag, mij mijn pijl terug", vroeg Iwan Czarevitsch. ,,Ik geef hem de pijl terug,die mij vraagt zijn gemalin te worden." „Hoe kan ik nu een groene kikvorsch tot gemalin nemen ?" dacht Iwan Czarevitsch bij zich zelf, en hij draalde even, bleef nog een oogenblik aan den kant van het moeras staan en ging toen schreiend, innig bedroefd naar huis terug. Het was reeds laat en hoog tijd voor hem om bij zijn vader terug te komen en te vertellen welke bruid hij gevonden had. De beide andere Prinsen waren overgelukkig dat zij zulke mooie bruiden gevonden hadden; maar Iwan Czarevitsch kwam diep ongelukkig, in tranen, terug: „Nu, mijn zonen, mijn valken", sprak de Czaar, „vertelt mij nu eens, welke schoondochters gij gevonden hebt ?" En de oudste Prins antwoordde: „Ik heb de dochter van een Czaar gevonden, Vadertje." En de tweede antwoordde: „Ik heb de dochter van een Grootvorst gevonden." Maar Iwan Czarevitsch stond daar maar zwijgend en kon geen woord uitbrengen. De tranen stroomden hem over de wangen en hij was diep ongelukkig. „Waarom schrei je, Iwan Czarevitsch ?" vroeg zijn vader hem. „Zou ik niet bedroefd zijn en schreien ? Mijn beide broeders hebben bruiden gevonden zooals het hun past en het behoort, maar ik moet een groene kikvorsch uit het moeras tot gemalin nemen. Past die dan voor mij ? moét ik die nemen, Vadertje, zeg?" ,,Ja, dat moet", antwoordde de Czaar ,,,daar is niets aan te doen; het is blijkbaar het lot, wat voor je bestemd is." En hierop huwden de drie Czarenzonen: de oudste met de Czarendochter, de tweede met de dochter van den Grootvorst, Iwan Czarevitsch echter met de groene kikvorsch uit het moeras. Op zekeren dag, niet lang na de bruiloft, wilde de Czaar eens zien, welke van zijn schoondochters de mooiste handdoeken weven kon. En hij gaf het bevel; „Morgenochtend vroeg moeten de handdoeken geweven en hierheen gebracht worden, opdat ik ze vergelijken kan en zien wie het fijnst en mooist kan weven." Toen Iwan Czarevitsch naar huis ging, kwam de kikvorsch hem tegemoet en vroeg: „Iwan Czarevitsch, waarom weent ge ?" „Zou ik niet weenen en bedroefd zijn", antwoordde hij, en vertelde, dat zijn vader den volgenden morgen van elk zijner schoondochters een handdoek verwachtte, die zij zelve geweven had. „Ween maar niet ! alles zal morgenochtend klaar zijn, ga maar rustig slapen." En Iwan Czarevitsch legde zich op zijn rustbed neer en was weldra in slaap. Toen wierp de kikvorsch haar huid af, ging in den slothof, riep en riep luid, en floot — en ziet, plotseling verschenen haar hofdames en dienaressen, die de handdoeken weefden, er kunstig adelaars in bordurende, en toen ze gereed waren, overreikten zij de handdoeken zeer gracelijk aan hunne meesteres. En deze legde ze stil naast Iwan Czarevitsch neer, deed haar groene kikvorschenhuid weer aan, en zag er weer net zoo uit als vóór dien tijd. Toen Iwan Czarevitsch wakker wordend, de handdoeken ontdekte, was hij onbeschrijfelijk verrast. Zulke mooie, fijne handdoeken had hij nog nooit in zijn leven gezien ! Innig verheugd bracht hij ze naar den Czaar. Zijn vader dankte hem herhaaldelijk voor deze handdoeken; de handdoeken der andere schoondochters gaf hij in de keuken, want die waren maar zeer gewoon, bijna grof van weefsel, maar de doeken van de kikvorsch werden om het heilige beeld in de groote zaal van het kasteel gehangen. En opnieuw gaf de Czaar een bevel en wel dit: zijn schoondochters moesten nu elk eenige koeken bakken en die hem brengen. De Czaar zou dan zien wie van zijn schoondochters de heerlijkste koeken bakken kon. „Ween maar niet", zei nu ook de kikvorsch tot Iwan Czarevitsch, ,,ga maar rustig slapen." En hij legde zich op zijn rustbed neer en was weldra in slaap. De andere schoonzusters nu gluurden ongemerkt door het venster, om te zien hoe hun kikvorsch-schoonzuster wel bakken zou, want zij verstonden die kunst heelemaal niet. En zij zagen, dat zij deeg nam, er een beetje gist in deed, het op een hoopje legde, het daarna in den oven deed, er een gat in maakte en alles door elkaar liet loopen, waarna het deep plotseling uitvloeide. De schoondochters liepen toen zoo vlug ze maar konden elk naar haar eigen huis, en deden precies zooals ze het de kikvorsch hadden zien doen. Maar er kwamen zulke akelige koeken van, dat men ze de honden nauwelijks zou voorzetten. Nauwelijks waren de schoondochters echter verdwenen of de kikvorsch wierp haar huid af, ging naar den binnenhof, riep, en riep luide en floot — en daar verschenen opeens haar hofdames en dienaressen weer. En zij verzocht hun te zorgen, dat den volgenden morgen vroeg de koeken gereed zouden zijn. En toen het morgen was, brachten zij de koeken, die schoon waren als de zon zelve. En hun meesteres zette ze naast Iwan Czarevitsch op het rustbed, deed haar groene kikvorschkleed weer aan, en zag er weder uit als vroeger. Toen nu Iwan Czarevitsch wakker werd en de heerlijke koeken zag, waarvan de een er al mooier uitzag dan de ander, was hij niet weinig verrast. Innig verheugd bracht hij ze naar den Czaar, die hem buitengewoon dankbaar er voor was. De koeken van de andere schoondochters liet hij aan de honden geven, maar die van de kikvorsch moesten op zijn tafel verschijnen. En wederom droeg de Czaar zijn zonen iets op en zei: „Komt op dien en dien dag met uwe vrouwen aan het feestmaal." De oudste broeders nu verheugden zich zeer op deze uitnoodiging, maar Iwan Czarevitsch ging bedroefd en weenend naar huis terug. De kikvorsch kwam hem evenwel al van verre tegemoet en vroeg: ,,Iwan Czarevitsch, waarom weent ge ?" „Hoe zou ik niet bedroefd zijn en weenen ?" antwoordde hij. „Vader heeft ons verzocht met onze vrouwen aan een feestmaal te verschijnen. Maar ik kan U daar toch niet brengen ?" „Ween niet", antwoordde zij, „ga maar rustig slapen, het komt alles wel in orde." En Iwan Czarevitsch legde zich op zijn rustbed neer en was weldra in slaap. Toen nu de dag van het feestmaal aangebroken was, werd Iwan Czarevitsch opnieuw heel bedroefd. „Wees niet treurig, Iwan Czarevitsch", zei de kikvorsch, „ga rustig en onbezorgd naar het feestmaal. Wanneer evenwel de regen in kleine druppels neervalt, weet dan dat uwe vrouw zich met den regendauw wascht, en wanneer er een bliksemstraal neerschiet, weet dan dat uwe vrouw haar staatsiekleed aantrekt, en wanneer de donder rolt, dan zal zij onmiddellijk verschijnen." Iwan Czarevitsch kleedde zich voor het feest, steeg te paard en begaf zich op weg. Toen hij aan het keizerlijk paleis aankwam, waren zijn oudere broeders met hunne vrouwen reeds aangekomen. Zij zelf waren rijk gekleed, doch hunne vrouwen waren oogverblindend door hun kostbare zijden gewaden, bezaaid met diamanten en door hun ongeëvenaard schoone paarlen halskettingen. En de broeders bespotten hem en zeiden: „Waarom ben je alleen gekomen, Iwan Czarevitsch ? Had uwe vrouw toch in een doek geknoopt en haar zoo hierheen gebracht." „Spot niet", antwoordde hij, „zij komt straks hier ook." Toen nu de regen in kleine druppels begon neer te vallen, zei Iwan Czarevitsch: „Nu wascht mijne lieve vrouw zich met den regendauw !" Maar de broeders bespotten hem opnieuw en zeiden: „Ben je dol geworden, dat je zulke onzin uitkraamt ?" En toen er een bliksemstraal neerschoot, zei Iwan Czarevitsch: „Nu doet mijne vrouw haar staatsiekleed aan." Hierop haalden de broeders minachtend de schouders op: hun broer was tot nog toe zeer verstandig geweest, maar nu scheen hij toch werkelijk zijn verstand verloren te hebben. Plotseling begon de donder zoo hevig te rollen, dat het geheele keizerlijk paleis schudde, maar Iwan Czarevitsch zei kalm: „Nu komt ze, mijn liefste." En ja waarlijk: voor de trappen van het bordes reed een koets met zes paarden voor, en de schoondochter steeg uit, en was zoo schoon, dat allen er stil van werden. Toen gingen ze aan tafel, en de Czaar en de Czarin en de beide oudste broeders konden hun oogen niet van de Prinses afhouden; zij was onvergelijkelijk schoon; schoon als morgennevel op bloemen, En toen er nu gegeten werd, vreemd, toen stak zij beurtelings een stuk in haar mond en in haar mouw; één lepel in de mond en één in een mouw. Toen de andere schoondochters dat zagen, deden zij dit ook: één lepel in de mond, een in de mouw, één stukje in de mond, een in de mouw. Na afloop van het feestmaal, ging men in den slottuin, de muziek begon te spelen en de Czaar noodigde zijn schoondochters ten dans. Maar de twee van zijn oudste zoons wilden niet dansen en zeiden: ,,Laat zij, die andere, maar eerst dansen !" Toen zij nu met Iwan Czarevitsch begon te dansen, leek dit wel het zweven van een libel, zij raakte nauwelijks den grond, zoo licht en fijn was zij. En onder het dansen schudde zij de rechtermouw en ziet opeens verscheen er een prachtige rozenhof en midden in dien hof verrees een zuil en in de zuil klom een mooie, witte kat naar boven, die liederen zong, schooner dan de schoonste sprookjes. En voortdurend schudde zij nu ook de linkermouw en ziet, opeens vloeide er door den rozenhof een klein stroompje en in dit stroompje zwommen de prachtigste zwanen. Het heele gezelschap was sprakeloos van verbazing over dit wonder. En als zij nog eenigen tijd door gedanst had, zwevend als een libel ging zij eindelijk op een bank uitrusten. Toen gingen ook de andere schoondochters dansen, maar ziet, toen zijn hun rechtermouw schudden, vlogen er allemaal doodsbeentjes uit, juist tegen het voorhoofd der Czarin, en toen zij de linkermouw schudden, spoot er water uit, juist in de oogen van den Czaar. „Genoeg, genoeg !" riep de Czaar hevig toornig geworden uit: „genoeg, gij dochters van een hondengebroed ! Ik kan mijn oogen niet meer openhouden !" En ontzet en doodverlegen zetten de beide schoondochters zich nu op een bank neer; de muziek speelde onderwijl vroolijk door en nu begonnen de hofdienaren te dansen. In verrukking moest Iwan Czarevitsch toch zijn vrouw maar aanzien, ten hoogste verbaasd, hoe er uit een groene kikvorsch zulk een beeldschoon meisje gekomen was. En hij gaf bevel, dat men aanstonds een paard zou zadelen, waarmee hij pijlsnel naar huis reed om te zien, hoe zijne vrouw, dat alles toch zoo gedaan had. En toen hij haar slaapkamer binnentrad, vond hij daar de kikvorschhuid liggen. Aanstonds wierp hij de huid in het brandend haardvuur, waaruit nu niets dan enkel rook opsteeg zonder vlammen. Daarna reed hij naar het keizerslot terug, waar hij nog lang vóór het einde van het feest aankwam. Nog lang bleef men in den slottuin bijeen en tegen den morgen ging men eerst uiteen. Ook Iwan Czarevitsch keerde tegen zonsopgang met zijn vrouw naar huis terug. En toen deze in haar kamer kwam, miste zij haar kikvorschhuid. En zij zocht en zocht overal, maar nergens was ze te vi*1den, en eindelijk vroeg ze: „Iwan Czarevitsch, hebt gij ook mijn groen kleed gezien ?" „Welk groen kleed ?"