HE.! VtR-SJfSj VOOFf JEUGD. UITGAVE. W DL HAA^ - UTRECHT. ME^O^s / WDQm-PhaiËKi-HoEK F™ K\K\ i—i / _ /jit Keit lrvdi5c.KEi I I I I^Ü I^Ü Ielvetv van Keil: IrvdtscHe kjrvd. IND!501PRCNTEN- BoCl\ Met verjyEis voordeyeugd 1Z gr°otc cj^kleurdE plat^rv er Z4 kleinerE tu^choA derv D0M Kleine Non en broertje Piet Wasschen, plassen, zooals ge ziet, In de mandiekamer. Baboe helpt de kleine Non, Pop wordt ook gewasschen, Broertje Piet speelt onderwijl Met den bak en met de teil. Op dit plaatje kunt ge zien7 Hoe ze 's morgens half tien Naar de passar rijden. Mammie en de Boe gaan mee, Non haar strik telt wel voor twee. Piet let op het paardje, t üaat met een reuzen vaartje. Kle ine Non grijpt moeder's arm, ,, t Is vandaag weer erg warm/' Zegt de toko Chinees. „Ini brapa? vraagt dan Mamma, Wijst op pisang en op mangga, „Doewa," - zegt de Tokoman, Mammie weg, zoo vlug ze kan. Uit den put haalt de kebon Emmers water voor de ton, 's Morgens half zeven. Non en Piet en kleine plaag Kijken in den put omlaag, Turen in een duister hol, Spiegelen daar hun eigen bol. Banden pompen, benzine-maal, Motor met een helsch kabaal, Snort in de garage. Piet blaast leege banden vol, Non denkt, Piet is geloof ik dol. Om zich wat te amuseeren, Kan men hier nog wel wat leeren. Steeds bereid met hun te spelen, Alles kan hij van hen velen, Hurkt hier Kasmin, oude huisboy. Met een reuzen groot geduld, Is hij van zijn plicht vervuld. En met een vriendelijk gelaat Houdt hij hier hun aan den praat. Twee puckie's bij 'n tafelpoot, Kropen weg van moeders schoot Naar de bijgebouwen. Elk was ten zeerst verbaasd Over hun gemaakte haast. Ziet, de poes bekijkt 't geval, Houdt hun, geloof ik, voor den mal. In het hooge bergenland, Rijden zij nu heel parmant, Boven op een paardje. Non in een geruiten jakje, Broer met een matrozenpakje- 'k Vraag, - wat doen die kinderen hier ? - 'k Wed, zij zijn hier voor plezier. ~ „Tida", - roept de kleine Non. Klontong houdt al reeds zijn bon Voor de koopers gereed. Koelie torst een groot gewicht, Kains en sloffen hier op zicht. Elke ochtend komen zij Achter, langs de galerij. Baboe met een bak met rijst, „Banjak Non" en zij wijst Op den etensberg. Als twee hongerige wolven, Hebben zij zich hier bedolven, 'k Geloof, ze eten wel voor vier, De bak gaat leeg, er blijft geen zier! Mier gaan broer en zus Met 'n nachtelijken kus, Naar hun bedje toe. Baboe ruimt de kleertjes op, Zus prijkt met haar liefste pop. Broer drinkt eerst een glaasje melk, „Dat is goed/' zei hij „voor elk". . - 1 ji Groot verlor! Wi| gaan aan dooiu. Wat eendrukte -„Maakt toch voort, Schreeuwt men aan de kade. De groote reis, de groote zee, Non kijkt bang, maar Boe gaat mee. Strakjes, na de derde fluit, Vaart de boot naar Holland uit.