lp. DE ZEEUWj Sin "i Öwze> Lcuadsvcouwc ONZE LANDSVROUWE Indrukken uit het leven van Koningin WILHELMINA DOOR P. DE ZEEUW J.Gzn. Schrijver van „DE EERSTE ORANJE" LA RIVIÈRE & VOORHOEVE - ZWOLLE O Majesteit! Wees overtuigd, Uw volk vergeet het nooit, Hoe zegenrijk, gebenedijd De Koningskroon U tooit. Een kroon te dragen ... welk een taak! Regeeren ... en dat thans! Goddank! voor wie zichzelf regeert, Wordt ook de Kroon tot krans. JOH. MESSCHAERT Copyright 1938 by La Rivière & Voorhoeve - Zwolle I. IN VOLLEN BLOEI Hoe meer de dag nadert, waarop ons volk, als één man, om den troon van Koningin Wilhelmina geschaard, het 40-jarig Jubileum Harer regeering zal vieren, des te meer klemt de eisch, zich te bezinnen op de groote beteekenis van het komende feest. Want immers, willen wij met bewustheid deelnemen aan de huldiging van onze Koningin, dan is het noodig, dat wij een indruk hebben van de historische beteekenis der voorbijgegane periode en van de geheel eenige plaats, die Hare Majesteit in dit tijdvak heeft ingenomen. Toen op 31 Augustus 1898 Prinses Wilhelmina haar achttienden verjaardag vierde, woonde Zij 's morgens in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage een godsdienstoefening bij. Het was dominee D. J. Karres, die den dienst leidde en sprak naar aanleiding van deze woorden uit Psalm 20: „Hij geve U naar Uw hart en vervulle al Uwen raad. Wij zullen juichen over Uw heil en de vaandelen opsteken in den naam onzes Gods. De Heere vervulle al Uw begeerten." Deze woorden, gesproken aan het begin van Harer Majesteits regeering, zijn ten volle bevestigd geworden. Thans, een tijdperk van veertig jaren overziende, kunnen wij niet anders zeggen, dan dat de regeering van Koningin Wilhelmina een rijkgezegende regeering is geweest. Van vorstenvleierij is hier allerminst sprake. Geen enkel volk was steeds zóó afkeerig van alles wat zweemde naar verafgoding der vorsten als het Neder- landsche. Met zijn aangeboren zin voor de nuchtere werkelijkheid, heeft ons volk de daden van de Oranjes nooit critiekloos aanvaard. Ook de regeering van Koningin Wilhelmina is beoordeeld en juist op grond van dat oordeel bleef haar positie ongeschokt en sterk. Het zijn namelijk drie redenen, die bevorderlijk waren voor het leggen van een zóó hechten band tusschen Vorstin en Volk. In de eerste plaats was het de groote en diepe liefde tot het vaderland, waarvan de Koningin telkens op overduidelijke wijze blijk gaf. De oorlogsjaren hebben hiervan de meest treffende blijken gegeven. Hoe was Oranje toen niet dag en nacht op post; hoe heeft Zij toen niet met inzet van geheel Haar persoonlijkheid geworsteld om ons vaderland buiten den krijg te houden. Dan is daar verder de ongerepte en onkreukbare wijze, waarop Zij haar taak als constitutioneele vorstin vervult. Tot in de kleinigheden toe was Zij correct. Als tijdens de overstrooming van 1916 een oude boer, wiens woning in puin ligt, Haar vraagt of zijn eenige zoon niet uit dienst mag thuis komen, is het antwoord van Hare Majesteit: „Ik zal er met den betrokken Minister over spreken." Natuurlijk kwam de jongen thuis, maar zoo'n antwoord typeert toch de correctheid, waarmee de Koningin steeds optrad, zelfs tegenover menschen, die van constitutioneele rechten en plichten in 't minst geen besef hebben. En vervolgens is daar Haar vlekkelooze levenswandel en Haar intens meeleven met de nooden en behoeften van Haar volk. Onze Koningin heeft steeds midden onder Haar volk geleefd; van alle kanten kon Haar doen en laten bekeken worden, doch wat bespeurde men ooit anders dan zuiverheid en correctheid? In de volgende bladzijden zal een en ander nog nader worden uitgewerkt, maar wat we hier zeiden, geeft alle reden voor de bewering, dat het jubileum van onze Koningin wordt gevierd, terwijl Haar regeering in vollen bloei staat. Naast Haar troon zag Zij het derde geslacht ontluiken, waardoor, onder de gunst Gods, de toekomst van de dynastie werd verzekerd. Óm Haar troon staat een volk — verdeeld in velerlei opzicht — één, waar het betreft de liefde tot de Koningin en Haar Huis. En óp den troon mag Zij zelf nog zitten, met ongebroken kracht het regiment voerend over het volk van de lage landen bij de zee, dat blijde instemt met het schoone vers: „Wij sijn, al wat wij sijn, aan Uw geslacht verplicht. Dat wij nog zijn een staat, Is door Uw arm verricht!" Zegel van Hare Majesteit I II. DE KONINGIN EN DE „KLEYNE LUYDEN." In niet geringe mate heeft tot de groote populariteit der Oranjes meegewerkt het warme medegevoel, dat hen steeds bezielde ten opzichte van de „kleyne luyden." Reeds Prins Willem van Oranje heeft daarin aan zijn nageslacht een illuster voorbeeld gegeven. Toen de edelen Oranje in zijn strijd voor de vrijheid in den steek lieten, waren het juist de „kleyne luyden" die hem bleven bijstaan, eenerzijds met hun „contributiën," anderzijds met hun personen. Heeft niet Stadhouder Willem III in den tijd van Jan de Witt, van de hooge heeren regenten, den bijnaam gekregen van „canaille-prins?" Hij liet zich zoo noemen, want immers hij wist, dat juist dat canaille vertrapt werd, dat die menschen vrijwel rechtloos waren en van hèm, den Oranje-prins, hulp verwachtten. Ook in dit opzicht heeft onze Koningin de schoone traditie van Haar geslacht voortgezet. Ook zij gevoelt zich steeds tot de „kleyne luyden" aangetrokken, tot alles wat verscholen en verschoven lijdt. Oud-Minister Treub schreef daarover eens: *) „Zij leeft met het volk mee, gevoelt zijn wel en wee als Haar eigen wel en wee. En het is waarlijk niet uit conventie of plichtsgevoel maar uit innerlijken aandrang des harten, wanneer Zij daaraan telkens, wanneer er aanleiding toe is, uiting geeft. Ik kan daarover meespreken, omdat ik in de bange dagen uit het begin van den oorlogstijd in de gelegenheid was, de Koningin van nabij gade te slaan Hoe dikwijls heb ik toen niet uit Haar mond gehoord, als er het een of *) Nieuwe Rotterd. Crt., 80ste Jrg. 110 244, 30 Augustus 1923. ander scheef liep in het leven der natie, — en er liep telkens wat scheef, — „Mijnheer Treub, er moet toch wat aan worden gedaan." En dan was het niet de intellectueele Vorstin, maar de hooggeplaatste V ro u w met Haar ontvankelijk gemoed, die tot het beramen van maatregelen tot hulp en steun aanspoorde." Getuigde het niet van moederlijke zorg voor Haar onder crisisleed gebukt gaand volk, dat Zij reeds op 26 Mei 1937 den wensch te kennen gaf, „dat het regeeringsjubileum geen aanleiding geve tot een beroep op de ingezetenen tot storting van bijdragen voor aanbieding van een huldeblijk." Onze Koningin kent ons volk; Zij weet wel, dat als het om Haar gaat ons gansche volk graag en gewillig in de beurs tast, maar Zij weet ook, dat zeer velen hun bijdragen feitelijk niet zouden kunnen missen. — Vandaar Haar verzoek. 't Was in 1907, toen de nog jonge Koningin een bezoek bracht aan Drente. Een armoedige veenstreek werd gepasseerd, waar de bewoners met grimmige gezichten voor hun huizen stonden. Geen „Oranje Boven!", geen groet zelfs. Toch wil de Koningin een bezoek aan die huizen brengen; Zij wil zien, onder welke omstandigheden de menschen daar leven. De Commissaris der Koningin ontraadt Haar dit bezoek, en de politie-commandant wenscht de verantwoordelijkheid niet te dragen. Toch aarzelt onze Koningin niet; het echte Oranjebloed spreekt. Onbevreesd loopt Zij tusschen de mannen en vrouwen door naar binnen. Zij spreekt de menschen toe, die door armoede en revolutionnair gif bitter gestemd zijn. Zoo gaat het van de eene naar de andere woning. Als Zij eindelijk terugkeert en dezelfde menschen van straks passeert, zijn het eeltige mannenhanden, die de petten van de hoofden frommelen; vrouwen groeten met een hoofdknik en kinderen wuiven de hooge Bezoekster na. Te Vlissingen is Prinsenstraat 27 slechts een klein huisje. Daar woont vrouw Jasperse. Bij de laatste, indroeve zeeramp heeft zij haar man, twee zoons en haar broer verloren. In het eenvoudige kamertje van vrouw Jasperse, met de groen-geverfde muren en de houten zoldering, treedt de Koningin binnen. Ofschoon het een mooie, zonnige zomerdag is, is Hare Majesteit gekleed in een donker costuum. Als de Koningin, Prins Hendrik en de Burgemeester haar huisje binnentreden, barst de arme vrouw in tranen uit. De Koningin spreekt geruimen tijd met vrouw Jasperse. Zij spreekt hartelijk, gemeenzaam en toch waardig. De Vorstin brengt de zwaar-beproefde weduwe eenigszins tot kalmte, haar wijzende op God, die, als Hij bedroefd heeft, zich zal ontfermen, naar de grootheid Zijner goedertierenheden. Ook Arnemuiden wordt bezocht. Over de hobbelige keien van het oude stadje zoekt de eerste Vrouwe van Nederland de woningen van de bij de ramp getroffenen. Geen huis is Haar te schamel om er binnen te treden. Een oude visscher met verweerd gezicht, gebogen neus, harde mondhoeken, staat vol eerbied met de oude versleten muts in beide handen te kijken naar de hooge Vrouwe, die in eiken trek van Haar gelaat toont, dat Zij dit volk, met zijn groote leed, be- grijpt en.... liefheeft. En spontaan, ongekunsteld, waarachtig, klinkt opeens uit de rijen de bede: „Dat 's Heeren zegen op U daal! Zijn gunst uit Sion U bestraal!" Waar ellende is onder Haar volk, daar wil de Koningin zijn. Zij vaart over de verdronken landen, midden in den winter in een roeiboot naar Haar getroffen onderdanen. Als het niet anders kan, laat Hare Majesteit zich, hangend tusschen twee matrozen, over het water heen dragen, in een hartstochtelijk verlangen, om bij de lijdenden te komen en hun te toonen, hoe zeer Zij met hen meelijdt. Bij den watersnood van 1926 is het gebeurd, ergens in Limburg, dat de Koningin op een bierwagen Haar doel trachtte te bereiken. Beugen, een klein dorpje in de buurt van Sittard, was wel het zwaarst door de overstrooming getroffen. De Koningin wilde er beslist heen. Doch de auto's gaven het al spoedig op. De mariniers meenden, dat H.M. het niet moest wagen, om verder te komen,- Zij kon de meest ernstige punten niet bereiken. „Hoe zijt gij er gekomen?" vroeg de Koningin. „Op een vlet, Majesteit!" „Dan ga ik er ook op een vlet of op een andere wijze heen," was het antwoord. En Zij ging. Maar ver kwam men ook per vlet al niet meer. Dan maar op een andere manier. En toen haalde Pierre Stans 'n hooge, tweewielige bierbrouwerskar, en daarop reed de Koningin door de golven. Over dit vorstelijk bezoek aan Limburg schreef destijds een correspondent van een dagblad: „Doch waar men ook vol van is, dat is van het bezoek van onze geliefde Vorstin. De Limburgers, die we gisteren spraken, van wat rang of stand ook, konden er maar niet over uit. De uitdrukking, letterlijk of als synoniem: „Ze stond als een moeder tusschen ons in," hebben we tallooze malen gehoord. En tranen blonken in de oogen. „Als je zoo dicht bij de Koningin staat," zei een spoorwegarbeider, „dan word je anders in je binnenste, dan klopt het hart anders en luider dan gewoonlijk; en — mijn roode kameraden zeggen het zoo niet, maar ze zijn precies eender." Dat is ook geen wonder, 't Gold hier maar niet een doodgewone belangstelling, neen, hier was zelfopoffering, hier was heldenmoed. Allerwegen hoorde men dan ook den uitroep: „Wat een moedige vrouw!" En heel 't vrome Limburg dankte God, dat Hij ons zoo'n Landsvrouwe schonk." Urenlang had Arie dien Vrijdagmiddag al gestaan op den hoek van de Rijnstraat in den feilen Oostenwind, om z'n bloemen te verkoopen. Doch het gure weer lokte niet tot koopen en de reizigers, die van het Staatsspoor kwamen, vluchtten snel in de tram of namen een taxi. Totdat een voorname auto vlak voor hem stopte. Een minzaam gelaat knikte hem vriendelijk toe. Hoe had hij het nu? Was dat de Koningin? Daar stond al een deftige meneer voor hem, met veel goud op zijn kleeding. Arie's hart stond bijna stil. Vol verbazing zag hij het eene tuiltje na het andere uit z'n mand verdwijnen. Toen werd hem wat in z'n verkleumde hand gedrukt. Een portier sloeg dicht en een lieve dame lachte weer heel vriendelijk. Weg gleed de wagen .... En pas later drong het goed tot Arie door, hoe onverwachts men in Holland tot Hofleverancier promoveeren kan. We geven in dit boekje slechts enkele indrukken. Wat we hier gaven, zou met tientallen van dergelijke momenten zijn te vermeerderen geweest. Maar dit weinige is genoeg, om den lezer een indruk te geven van de wijze, waarop onze Koningin met de „kleyne luyden" meeleeft, hun leed begrijpt en helpt dragen. Dan openbaart Zij zich geheel als Landsmoeder, dan domineert in Haar het echt-vrouwelijke, dat zorgen wil, en meevoelen en meelijden. En gaarne stemmen we dan ook in met Bernard Verhoeven, als hij in zijn „Koninginne-hulde" zingt: Maar in Uw hand. Vorstin van Oost en West, Gods eerste Dienares in deze gouw, Vertrouwen zij het oud Gemeenebest, En Gij regeert, o Koninklijke Vrouw, Zooals een Vrouw regeert in dit gewest: Grootmachtig door Haar glimlach en Haar trouw. III. DE KONINGIN IN HET OPENBARE LEVEN In het hiervoor reeds aangehaalde artikel van oudminister Treub zegt deze o.m.: „Want verlegen is H.M. in hooge mate. Die eigenschap speelt Haar wel eens parten. Zij maakt, dat de Koningin zich moeilijk onder de menschen beweegt en Haar terughoudendheid soms aan trots wordt toegeschreven, waar deze alleen voortkomt uit bedeesdheid, uit het niet recht weten, hoe Zij aan een innerlijken drang om toeschietelijk te zijn zal voldoen, zonder aan Haar waardigheid te kort te doen." De schrijver meent, dat dit te wijten is aan het gemis van een omgaan op voet van gelijkheid met anderen in Haar jeugd. De wrijving, op voet van gelijkheid met anderen, die vooral in de jeugd op de karaktervorming zulk een invloed heeft, heeft onze Koningin moeten missen. Ten bewijze van wat hij beweert, verhaalt de oudminister dan het volgende: „Eenige dagen nadat de Handelshoogeschool te Rotterdam in het jaar 1916 werd ingewijd, bij welke gelegenheid ik als tijdelijk hoogleeraar aan die instelling, evenals alle andere professoren, in toga aanwezig was, had ik de eer door H.M. in een particuliere audiëntie te worden ontvangen. Onder het gesprek door vertelde de Koningin mij toen, hoe benauwend Zij het had gevonden, door een haag van geleerde heeren te moeten doorgaan en hoe blij Zij was, toen Zij op de voor Haar bestemde plaats was gezeten." Wanneer wij met dezen karaktertrek onzer Koningin rekening houden, moet het onze bewondering afdwingen, hoe onbeschroomd Zij in den loop der jaren. telkens wanneer de omstandigheden Haar daartoe aanleiding gaven, voor het voetlicht is getreden. En evenzeer wekte het steeds de bewondering met welke welgekozen woorden Zij Haar gedachten tot uitdrukking wist te brengen. Dat Zij daarbij nimmer Haar Christelijk geloof verdoezelde is voor allen, die in den lande God in erkentenis houden, steeds een oorzaak van rijke vreugde en diepe ontroering geweest. Trouwens iets anders was wel niet te verwachten van een Vorstin, die in 1913 aan Mevrouw da Costa, Presidente van den Zuid-Amerikaanschen Bond voor Wereldvrede, Haar portret met handteekening liet brengen, waarop Zij zelve geschreven had: „Christ avant tout," d.i. Christus vóór alles. Hoe heeft Zij het hart van het Christenvolk niet bemoedigd, toen zij in de donkere Decemberdagen van 1914 Haar Kerstgroet deed uitgaan, met de schoone slottirade: „Het Kindeke Jezus heeft ten allen tijde veel vertrouwen gevraagd; Het vraagt dit nog steeds. Aan ons de fiere moed, Het dit te schenken. Laten wij met de Herders gaan in het gebed naar de kribbe, naar het kruis, met al onze nooden en vragen. Tot tenslotte ons vragen verstomt en ons gebed en geloof overgaan in aanbidding." We beluisteren hier denzelfden positieven toon, die opklonk uit de redevoering, die H.M. twee jaar te voren gehouden had bij het standbeeld van Admiraal de Coligny te Parijs: „Aan den voet van dit monument vereenigd" zoo sprak de Koningin, „heffen wij onze harten op tot God en zoeken vóór alle dingen de verheerlijking van Zijn naam. Het is mijn levendige wensch, dat een ieder, die in Christus als zijn Zaligmaker gelooft, in dat geloof moge worden gesterkt, en dat wij allen steeds meer waarachtige getuigen des Heeren mogen zijn." Deze geloofsovertuiging nu, die H.M. zich nimmer heeft geschaamd uit te spreken, is het geweest, die Haar levensstijl en Haar levenshouding heeft bepaald. Op de hooge plaats waar Zij stond, wist Zij zich van God geroepen en vandaar ook Haar kloek optreden in het openbare leven, overal waar dit noodzakelijk was. Wie herinnert zich niet, hoe in de bange oorlogsjaren Hare Majesteit telkens en telkens de oefeningen der gemobiliseerde troepen bijwoonde. Bij het slaan van bruggen, bij het maken van loopgraven, bij het houden van manoeuvres, steeds was Zij het, die door Haar aanwezigheid, door Haar koninklijke belangstelling, de soldaten bemoedigde. Moest Minister Treub in de oprichtingsvergadering van het Nationaal Steuncomité, waarbij de Koningin aanwezig was, niet zeggen: „De gedachte van deze bijeenkomst en de daad, daarin door Uw tegenwoordigheid en door Uw woord wijding te geven, zijn uitsluitend van Uwe majesteit afkomstig. Uw volk heeft het recht dit te weten en Gij hebt recht, dat Uw volk dit wete, al zoudt Gij mij niet veroorloofd hebben dit te zeggen, wanneer ik U vooraf toestemming had gevraagd. Dat wij met onze organisatie zoo bijtijds gereed staan, dat wij met deze (economische) mobilisatie niet te laat komen, hebben Dit portret is op form. 30 x « CM. in volle kleuren te verkrijgen bij Uitg. Comp. „De Branding" - De Bilt. Reproductie naar schilderij van Willy Sluiter. Het Onrr t anricurr,,,,,,* origineel bevindt zich in de raadszaal te Bussum. LBnOSVTOUWG wij te danken aan Uwe Majesteit, aan Haar helder inzicht." Het bestek van dit boekje laat niet toe, stuk voor stuk de momenten te verhalen, waarop H.M. in het openbare leven optrad en daaraan actief deelnam. Ieder weet hoe Zij steeds het juiste oogenblik weet te kiezen, om door Haar koninklijke verschijning den gang van zaken te beïnvloeden. Toen de dreiging van annexatie hing boven ZeeuwschVlaanderen en Zuid-Limburg, bezocht Zij onmiddellijk deze streken en hoe werd Zij toen bejubeld en toegejuicht door Zeeuwen en Zuid-Limburgers, die daardoor hun vasten wil te kennen gaven, om onder de leiding van Oranje één te blijven met het vaderland. En nog trilt ons hart van ontroering, als we terugdenken aan de veelbewogen dagen van November 1918, toen „Troelstra's gruwelijke verrassing" (deze kwalificatie is van Schaper *) één oogenblik ons staatsbestel in zijn gebindten deed kraken... Hoe ondubbelzinnig heeft toen de overgroote meerderheid van ons volk aan de anti-monarchalen geleerd, dat men in Nederland van Oranje moet afblijven. Bij de spontane huldiging op het Malieveld in Den Haag sprak H.M. staande in Haar rijtuig, met trillende stem: „Ik dank U hartelijk voor de onvergetelijke uren, die Ik hedenmiddag met U heb doorleefd. Ik stel Uw trouw en aanhankelijkheid op hoogen prijs en zal dezen middag nooit vergeten." Hoe ootmoedig had H.M. bij het eindigen van den wereldoorlog beleden.- „Wij zijn veilig geweest in Gods hand." *) Het Volk van 4 Dec. 1918. 2 Onze Landsvrouwe Hoe verstond Zij Haar tijd toen zij in de Proclamatie van 20 November 1918 zeide: „Het is Mijn verlangen, de voorgenomen hervormingen door te zetten en aan te vullen met de snelheid, die past bij den polsslag van dezen tijd. Reactie zij uitgesloten; wij moeten vooruit." En aan het slot daarvan heet het dan: „God zegene en behoede ons dierbaar Vaderland!" Zij zit tusschen onze Jantjes op een nieuwen kruiser, woont de bevrijdingsfeesten van Den Briel bij, legt een krans bij het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen en legt den eersten steen van het nieuwe stadhuis te Rotterdam. Te Eindhoven spreekt Zij voor de Phohi tot de Overzeesche gebiedsdeelen en persoonlijk woont zij de begrafenis bij van generaal Thomson, die in Albanië sneuvelde. En bij elke gelegenheid weet Zij door Haar welgekozen woorden de juiste snaren in de volksziel te doen trillen. Zoo staat onze Koningin nu reeds veertig jaren midden in het openbare leven van ons volk, niet als een fraai, symbolisch ornament, maar als een levende en bezielende kracht, regeerend en leiding gevend door woord en voorbeeld. Gij deedt Uw eed gestand — Uw heele leven Ligt open voor Uw volk, gansch onbevlekt, Gij zijt, Vorstin, in alles Vrouw gebleven, Wier stille waardigheid bewondering wekt. IV. ONZE VREDES-KONINGIN Het was de Fransche ambassadeur d'Espesses, die op 26 April 1625 in een rede van rouwbeklag na den dood van Prins Maurits tot de Staten zeide: „Het is redelijkerwijze te verwachten dat, zoolang gij Uw gewonen gang volgt, mits gij uzelven niet verzaakt, gij niet alleen een bloeiende staat zult blijven, maar meer en meer in voorspoed zult toenemen en de eer zult handhaven van door God te zijn verkoren om, in zwakheid en verdrukking, onverdroten weerstand te bieden tegen de heerschzuchtige Mogendheid, die de Christenheid poogt in te zwelgen, en dat op niet minder wonderlijke wijze, dan uw dijken en uw kleine zandhoopen, op uw strand verstrooid, het geweld van den onstuimigen oceaan vermogen te keeren." Onwillekeurig komen deze woorden uit het grijs verleden ons weer voor den geest, als we enkele indrukken zullen geven over hetgeen onze Koningin tijdens Haar regeering heeft verricht in het belang van den vrede. Wie de verschillende foto's ziet, waarop Hare Majesteit is afgebeeld te midden van soldaten en matrozen, zou tot de gedachte komen, dat Nederland een krijgshaftige Vorstin bezit. Neemt men dit woord in zijn goede beteekenis, dan is dit ongetwijfeld waar, doch wie er de beteekenis van oorlogszuchtig aan geeft, heeft het ver mis. Want onze Koningin heeft zich steeds geopenbaard als een vredes-Koningin; voor Nederland in het bijzonder en voor de wereld in het algemeen heeft Zij steeds èl Haar invloed aangewend, om den vrede te bevorderen. 't Was dan ook meer dan een schoon symbool, dat de Eerste Vredesconferentie in 1899 en de Tweede in 1907 juist in het land van Koningin Wilhelmina werd gehouden. Daar lag in uitgesproken de wereld-opinie, dat Nederland met zijn Koningin aan het hoofd een vredestaak te vervullen had. En inderdaad hebben beiden die taak tot op heden trachten te vervullen. We hebben een weermacht — zeker, en onze Koningin leeft met die weermacht intens mee, doch onze defensie is alleen als vredesinstrument bedoeld. Was het niet Koningin Wilhelmina's regeering, die een nota aan Engeland durfde zenden, om te protesteeren tegen den oorlog in Zuid-Afrika, toen gansch Europa lijdelijk toekeek? En blijft het niet de onvergankelijke eere van Koningin Wilhelmina, dat Zij er voor heeft gezorgd, dat de oude Staatspresident Krüger op het Hollandsche oorlogsschip „Gelderland" veilig naar Europa kon reizen? Bij zijn komst te Parijs ontving Paul Krüger het volgende telegram: „Het is mij aangenaam geweest Uw Hoogedele Mijn kruiser Gelderland aan te bieden en te vernemen, dat de reis door U in goeden welstand volbracht is. Wilhelmina." Terecht vroeg Dr Van Broekhuizen, de gezant van Zuid-Afrika, enkele jaren geleden: „Wie was toe die man onder die Vorste van Europa? Wilhelmina!" Is het niet mede het werk van onze Koningin geweest, dat — onder de leiding Gods — ons land door zijn snelle mobilisatie buiten den wereldoorlog bleef? Gezaghebbende personen beweren, dat indien destijds de mobilisatie twee dagen later was gereedgekomen, ons land stellig in den oorlog zou betrokken zijn. En was het niet dadelijk na den wereldoorlog alweer onze Koningin, die Duitschlands keizer, die op onze erve een toevlucht had gezocht, in bescherming nam en weigerde hem aan de geallieerden uit te leveren? Toen in het voorjaar van 1933 de groote economische wereldconferentie te Londen stond gehouden te worden, uitte President Roosevelt tot alle staatshoofden het verzoek, hem hun meening te zeggen, omtrent de algemeene ontwapening en de regeling der economische moeilijkheden. Het eerst van alle kwam op 17 Mei binnen het antwoord-telegram van onze Koningin, waarin Zij o.m. zeide: „Dit volk, uit naam waarvan Ik spreek, verafschuwt den oorlog. Het zou natuurlijk een aanval weerstaan, maar het verafschuwt den oorlog. Vreedzame regeling is de uitsluitende methode om internationale geschillen te beslechten. Mij is geen reden bekend, waarom vreedzame regeling niet de uitsluitende methode zou zijn om internationale geschillen te beslechten. Mijn land is diep overtuigd, dat, wil dit doel kunnen worden bereikt, vérgaande ontwapening thans gebiedend noodzakelijk is; immers voortgezette bewapening leidt tot wedloop in bewapening en gelijk pijnlijke, doch al te spoedig vergeten ondervinding bewijst, tot onvermij delijken oorlog." Beluistert ge hierin niet het bijna hartstochtelijke verlangen, om den vrede onder de volken te bevorderen en te bewaren? Dat de regeering onder leiding van Dr Colijn zich thans in het veertigste jaar van Harer Majesteits regeering, genoodzaakt ziet, meer dan ooit de defensie te versterken, zal zeker niemand meer smarten dan onze Vredes-Koningin. Toch geschiedt dit met Haar volle instemming. Want immers zóó alleen zal ons volk, met de hulpe Gods, in de toekomst voor de ramp van den oorlog kunnen worden bewaard. Het is merkwaardig, hoe ons volk juist onder de regeering van Koningin Wilhelmina op het gebied van werken des vredes een vooraanstaande plaats is gaan innemen. In eigen land vestigden we de oogen der volken op de droogmaking der Zuiderzee, op de sluizen te IJmuiden, op den arbeid van Philips en op de K.L.M. Maar ook buiten de grenzen van het vaderland verrichten de Nederlanders groote daden. Worden niet Engelands grootste dokken door Nederlandsche sleepbooten over de wereldzeeën gesleept? Zijn het niet Nederlandsche ingenieurs, die groote havenwerken in het buitenland tot stand brachten? De opdrachten, van Zuid-Afrika en Turkije, die onlangs binnenkwamen, zijn daarvan de jongste bewijzen. Zeven maal ontving een Nederlander den Nobelprijs en zoo zouden we kunnen doorgaan. Uit dit alles blijkt hoe ons kleine land, naar het woord van Koningin Emma, groot is, in alles waarin een klein land groot kan zijn. En met groote belangstelling en persoonlijke activiteit volgt onze Koningin al deze werken des vredes. Dat Zij daarbij door hoogere, dan alleen humane overwegingen, wordt geleid, bleek steeds uit de groote liefde, die Zij toonde voor het werk der Zending, immers een vredeswerk bij uitnemendheid. Meermalen schonk Zij een ruime gift voor dien arbeid; ook stond Zij herhaaldelijk Haar landgoed Raaphorst af voor het houden van Zendingsfeesten en toen in het najaar van 1913 op Oud-Wassenaar de voortzetting plaats vond van de Wereld-Zendingsconferentie, in 1910 te Edinburg gehouden, zond Hare Majesteit persoonlijk een boodschap aan die Conferentie, waaruit wij de volgende zinnen overnemen: „Het is Mijn ernstige wensch, dat de eenheid van alle volgelingen van Christus, leden van Zijn onzichtbare gemeenschap, steeds dieper gevoeld wordt, en dat onze Heiland onze harten bestiere tot steeds inniger gemeenschappelijker gebed. „Moge onze ijver worden aangevuurd en geheiligd en mogen alle arbeiders in Gods wijngaard worden bekwaam gemaakt voor de taak, waartoe zij persoonlijk geroepen worden. „Moge de waarheid, die in Christus is, de duisternis der menschelijke ellende beschijnen, en moge de onnaspeurlijke rijkdom Zijner Goddelijke liefde onvergankelijke blijdschap wekken in de harten van alle schepselen Gods. Wilhelmina.' Uit deze woorden blijkt duidelijk, wat de diepe oorzaak is van de vredes-actie, die steeds van onze Koningin is uitgegaan. Onomwonden komt Zij er voor uit, dat Zij tracht te bevorderen die hoogere eenheid, die wij vinden in Christus. Dat immers is vredeswerk in den waren zin des woords. En daardoor niet het minst heeft H.M. recht op den titel „Vredes-Koningin. V. KONINGIN EN PARLEMENT. „De constitutioneele monarchie is op zichzelven reeds zonder twijfel de gelukkigste regeeringsvorm van den modernen tijd. Indien dan nog daarenboven het regeerende Vorstenhuis wortelt in de historie van het volk, aan welks hoofd het gesteld is; door de eeuwen heen lief en leed met het volk gedeeld; en zich over en weer tuschen volk en vorst dat innige gevoelen van saamhoorigheid heeft ontwikkeld, dat in dagen van nood tegen zware stormen sterk maakt en in tijden van vreugde vorst en volk gelijkelijk in den jubel doen deelnemen, zooals dat hier te lande het geval is, dan zijn inderdaad alle voorwaarden verwezenlijkt voor een opgewekt nationaal leven, een duurzaam nationaal geluk, dat misschien door omstandigheden van buitenaf voor een oogenblik kan worden verduisterd, doch dat ten slotte toch weer als een stralende dageraad verrijst." *) Inderdaad, zóó is de toestand in Nederland. En dit danken wij aan de groote bekwaamheden van onze Koningin en niet minder aan de bijna angstvallige nauwgezetheid, waarmede Zij Haar constitutioneele verplichtingen nakomt. Wie Oranje zegt, die zegt: gezag; maar ook, wie Oranje zegt, die zegt: vrijheid. En nergens zijn onze volksvrijheden veiliger, dan bij het Huis van Oranje. De revolutionnaire democratie heeft steeds getracht, het zwaartepunt van de regeering te leggen bij het Parlement. De Kroon werd aan *) Nieuwe Rott. Crt. 30 Augustus 1923. die zijde steeds beschouwd als een ornament; zooiets als een schoon erfstuk uit vroeger eeuwen, doch niet meer passend in en niet meer bruikbaar voor onze moderne samenleving. Niets is echter minder waar. En de 40-jarige regeering van onze Koningin is daar om te bewijzen, dat het Parlement, als volksvertegenwoordigend lichaam steeds in volle vrijheid zijn taak heeft kunnen verrichten. De Koningin en de door Haar gekozen ministers vormen de regeering van het land, maar die ministers zijn verantwoording schuldig aan het Parlement. De regeering heeft bij den wetgevenden arbeid de medewerking des volks noodig. De wetgevende macht berust niet, zooals de revolutionnair wil, bij de StatenGeneraal. De Koningin roept het Parlement samen — dit geschiedt op den derden Dinsdag in September — wanneer Zij het noodig heeft voor den wetgevenden arbeid, en Zij zendt het weer naar huis, zoodra die arbeid gereed is. Zoo is er een onverbreekbaar contact tusschen Koningin en Parlement. Nimmer heeft onze Koningin ook maar eenige inbreuk gemaakt op de rechten van het Parlement. Zij is geheel en al een constitutioneele Vorstin. Dat H.M. zelfs niet duldt, dat hieraan wordt getwijfeld, heeft eens oudminister Treub ondervonden. Hij vertelt hiervan: „Ik herinner mij levendig, hoe Haar oogen vlam schoten, toen Zij in een audiëntie uit een door mij gesproken woord ten onrechte afleidde, dat ik Haar verdacht van voorstandster te zijn van een verlicht despotisme. Ik kreeg toen den wind van voren en had heel veel moeite Haar te overtuigen, dat Zij mij verkeerd begrepen had." Hoe verre het van Haar is ook maar op eenigerlei wijze invloed te willen oefenen op het werk van het Parlement, blijkt duidelijk uit het feit, dat de Koningin nog nimmer een parlementair debat heeft bijgewoond. In de vergaderzalen van de Eerste en Tweede Kamer is er zelfs niet een speciale plaats voor onze Landsvrouwe beschikbaar. Er is daaraan ook geen behoefte, omdat Zij nimmer de zittingen bijwoont. Nimmer heeft de Koningin gebruik gemaakt van Haar recht van veto. Een door het Parlement aangenomen wet heeft Zij nimmer geweigerd te bekrachtigen. Een conflict tusschen Kroon en Parlement kwam dan ook nooit voor. Slechts is het een paar malen gebeurd, dat één der Kamers werd ontbonden, maar ook dit bleef tot de groote uitzonderingen behooren. Met ongerepte onpartijdigheid heeft H.M. steeds het bewind gevoerd. In moeilijke parlementaire momenten riep Zij steeds de leiders der politieke partijen en zoo verscheen in 1913 zelfs Mr Troelstra als adviseur van de Kroon op Het Loo. In zijn gedenkschriften weidt de leider der S.D.A.P. breed uit over zijn audiëntie ten Hove, wel een bewijs, dat deze daad der Koningin hem bijzonder had getroffen. De revolutionnaire elementen in ons volksleven zijn dan ook langzamerhand wel tot eenigszins andere gedachten gekomen omtrent de monarchie en in het bijzonder omtrent het Huis van Oranje. De wijze, waarop de Koningin Haar taak steeds heeft vervuld, is daarvan als de oorzaak aan te wijzen. Zoo verklaarde Prof. Bonger enkele jaren geleden: *) „Families met niets dan begaafde leden komen in het *) W. A. Bonger: Problemen der demokratie blz. 112. geheel niet voor, families met vele talenten maar zelden — in het muzikale is er een voorbeeld van: de Bachs, in de politiek: de Oranjes." Van zulk een onverdacht getuigenis nemen we natuurlijk dankbaar acte. Koningschap en begaafdheid vallen bij onze Koningin samen en dit juist is de oorzaak van de goede samenwerking, die er steeds was tusschen Kroon en Parlement. Zeer sterk heeft de Koningin de wisselvalligheden in de politiek ondervonden,- onder Haar regeering spitste zich de partijstrijd hoe langer hoe meer toe, doch nimmer heeft dit Haar kunnen verleiden de constitutioneele paden te verlaten. Toen Zij zelf aan de regeering kwam, voerde het liberale ministerie Pierson-Borgesius het bewind, dat weldra werd vervangen door het ministerie Kuyper. Sterker tegenstelling dan tusschen deze beide kabinetten was bijna niet denkbaar. Er zijn geweest het ministerie Heemskerk en het oorlogskabinet Cort van der Linden. Na den oorlog was er tot drie maal toe een kabinet Ruys de Beerenbrouck en thans in het jubileum-jaar onzer Koningin is het 4e kabinet Colijn aan het bewind. Maar onder al die wisselingen van personen en partijen bleef onze Koningin „met onveranderlijcke getrouwigheyt" het pad der constitutioneele monarchie betreden. Onverminderd wijdde Zij steeds al Haar gaven en krachten aan 's lands belang. En Zij kon dit doen, omdat Haar groote liefde tot het vaderland Haar dreef; omdat Zij het als de Haar van Godswege opgelegde roeping beschouwde. „Wat Haar vader" — zoo zegt Prof. Dr Brugmans — „nooit geheel is gelukt, dat heeft de Koningin van den aanvang af met zeldzaam beleid weten te volbrengen; Zij heeft, zonder Haar eigen meening en Haar eigen overtuiging een oogenblik prijs te geven of te verzwijgen, steeds geregeerd, zooals de staatkundige toestand dat medebracht en eischte. Naar het groote voorbeeld van Koningin Victoria heeft onze Vorstin zich onthouden van directen invloed op de richting der regeerings-politiek. Doch het woord van Hare Majesteit in eenig publiek belang blijft zelden onverhoord. Overal, waar de Nederlandsche stam zich krachtig rekent, kan hij zeker zijn van de waardeering der Koningin. Daardoor heeft de Koningin een grooten invloed weten te verwerven ver buiten onze grenzen. Stellig ontleende Nederland zijn betrekkelijke onkwetsbaarheid gedurende den oorlog aan het zeer gegronde prestige, dat onze Souvereine in het buitenland geniet. Ook daardoor is in Nederland het gezag van den Koninklijken naam steeds gerezen." Dank zij de uitstekende samenwerking tusschen Kroon en Parlement, kon in de voorbijgegane veertig jaren veel tot stand worden gebracht, dat naar den eisch van den tijd in den ontwikkelingsgang van ons volk noodig was. Op sociaal gebied brachten ongevallen-, ouderdoms- en ziektewetten leniging van veel nood. De schoolkwestie werd, althans wat den politieken kant betreft, tot oplossing gebracht. De provinciën en de gemeenten kregen meer zelfbestuur en ook voor de overzeesche gebiedsdeelen werd dit als beginsel aanvaard en voor de toekomst in uit- zicht gesteld. In de oorlogs- en in de crisisjaren werkte het Parlement, met terzijdestelling van allerlei partij-wenschen, met de Regeering mee, om den nood van 't gemeene vaderland zooveel doenlijk af te weren en te bestrijden. „Al« je zoo dicht bij de Koningin staat, dan wordt ]e anderi in je binnenste." (zie blz. 12) VI. FAMILIELEVEN Het familieleven onzer Koningin is rijk geweest aan groote momenten; oogenblikken van stralende vreugde en tijden van diepe droefheid. En het is — getrouw aan de traditie der Oranjes — steeds Harer Majesteits gewoonte geweest, in de hoogtepunten van Haar familieleven Haar geheele volk te betrekken. Reeds in Haar regeeringsproclamatie herinnerde Zij aan Haar vader: „Nadat Mijn beminde vader Mij was ontvallen, werd al Uwe aanhankelijkheid aan Mijn stamhuis op Mij overgebracht." En in de toespraak in de Nieuwe Kerk te Amsterdam op 6 September 1898 heette het: „Reeds op jeugdigen leeftijd heeft God Mij door het overlijden van Mijn onvergetelijken Vader tot den Troon geroepen, dien Ik onder het zoo wijze en zegenrijke Regentschap Mijner innig geliefde Moeder beklom." Wanneer de jeugdige Koningin in Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin den man harer keuze heeft gevonden, dan is het Haar begeerte dit feit persoonlijk aan Haar volk bekend te maken. In een korte proclamatie, die door Haar wordt uitgegeven, zegt Zij dan: „Het is Mij een behoefte, aan het Nederlandsche volk, van welks levendige belangstelling in het geluk van Mij en Mijn Huis Ik diep ben overtuigd, persoonlijk mededeeling te doen van Mijne verloving met Zijne Hoogheid, Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin. Moge deze gebeurtenis, onder Gods zegen, bevorderlijk zijn aan het welzijn van ons land en van zijn Bezittingen en Koloniën in Oost en West." De Koningin had zich niet vergist. De belangstelling, de vreugde was in het gansche land buitengewoon groot. En op 7 Februari 1901 werd het huwelijksfeest onzer Koningin overal met groote opgewektheid gevierd. Doch daarna kwamen jaren van beproeving. De zoo zeer begeerde troonopvolger bleef uit en een ernstige ziekte bracht Hare Majesteit zelfs aan den rand van het graf. Bange dagen hebben Vorstin en volk toen doorleefd. Veel is er gebeden voor het behoud van het geliefde Oranjehuis en de Heere verhoorde het gebed des volks voor zijn Vorstenhuis. De Koningin herstelde. Eerlang kon Zij zelfs door middel van Minister Heemskerk aan de Kamers en daarmee aan het gansche volk de heuglijke tijding doen toekomen, dat een vorstelijk kind mocht worden verwacht. En wie den 30-sten April 1909 bewust heeft mee beleefd, vergeet nimmer den geweldigen jubel, die toen over ons land losbrak. Er was een Prinses geboren; zoo God het wilde zou de dynastie niet uitsterven. Het Vorstenkind ontving den historischen naam Juliana en bij het opgroeien van dit Prinsesje beleefde onze Koningin veel innig genot. Jaren van ongestoord, gelukkig familieleven braken aan. Ons „Zonneschijntje," zoo noemden Koningin en Prins hun kind en werkelijk, dit was Zij ook, niet alleen voor Haar ouders, maar voor heel ons volk. En grootmoeder Emma genoot mee in dit geluk van Haar kinderen. Bij het opgroeien van dit Prinsesje, dat helaas eenig kind bleef, stond de Koningin van meetaf voor den geest, dat Prinses Juliana later de troonopvolgster zou worden. Vandaar de groote zorg, die besteed werd aan Haar opvoeding. Om de Prinses voor eenzelvigheid te bewaren, werd een z.g.n. hofschooltje opgericht, waarin Zij tegelijk met enkele kinderen van Haar leeftijd les ontving. Dit was ook heelemaal naar den smaak van Juliana, die altijd — nu nog — er op gestaan heeft alles precies te beleven, zooals andere menschen het beleven. In Haar innig familieleven vond de Koningin, vooral in de bange oorlogsjaren, die zoo veel van Haar lichaam en geest vergden, telkens weer een bron, waaruit Zij nieuwe krachten putte. Het waren vooral de hoogtepunten in dat familieleven, die Haar veel innig genot schonken. Zoo bijv. de dag, waarop Prinses Juliana belijdenis des geloofs aflegde, en niet minder de dag, waarop de Prinses 18 jaar werd. In een tafelrede, toen door de Koningin gehouden, wees Zij de Prinses op de gewichtige taak, die Haar later zou wachten en Zij besloot Haar rede met deze onvergetelijke woorden-. „Wij weten zeer goed, geliefd Kind, dat Gij dit alles niet in eigen kracht alleen zult beproeven, het is daarom, dat Wij met U, heel Uw toekomst met ootmoed en met ontroering in het hart, doch met groote blijdschap en vertrouwen, leggen in de Vaderhand, Die Uw jonge leven tot hiertoe liefdevol bewaard heeft." Maar niet alleen in dagen van vreugde, eveneens in droeve dagen deed H.M. heel het volk met Haar familieleven meeleven. Treffend bleek dit in de radiorede, die Zij uitsprak na het zoo onverwacht overlijden van Koningin Emma. „Mijn gedachten gaan naar U allen uit in deze droeve dagen en Ik wensch U door dit gesprek door de radio Prins Willem de Zwijger tot Koningin Wi/helmina: „Ik gaf ons Volk mijn krachten, mijn fortuin, mijn leven. Geef Gij, hope des Vaderlands, het Uw hart, en Gij zult mi I Hoen en ten zegen zijn." Indien er ooit een wensen in vervulling is gegaan, is het zeker wel deze. Onze koningin gaf Zich al de jaren van Haar regeering met hart en ziel aan Haar Volk. Reproductie naar teekening van Joh. Braakensiek in 1 898, voorkomende in „De Groene Amsterdammer." een blijk te geven van Mijn innig medeleven in hetgeen U allen een droefenis bleek te zijn." Hoe echt intiem, hoe karakteristiek-Hollandsch is het, als de Koningin dan vertelt: „Zij is in de armen van Haar Heiland ingeslapen, zonder het naamloos lijden van afscheid nemen te hebben moeten ondergaan, Zich ook in de laatste dagen van Haar leven, omringd wetende van Hen, die Haar het liefste waren." En toen ruim drie maanden later op het alleronverwachtst Prins Hendrik overleed, was het weer onze Koningin, die het volk toesprak en de juiste snaar wist te treffen toen Zij zeide: „Ik dank God voor al hetgeen Mij gespaard bleef, voor hetgeen Mijn innig geliefd Kind voor Mij is, en voor de liefde van Mijn volk, aan welks belangen Mijn beste krachten te wijden. Mij steeds een vreugde en voorrecht is." Droeve dagen waren het, die Vorstin, Prinses en Volk toen doorleefden. Maar gelukkig ook thans bleken de regels van het oude Wilhelmus profetische waarde te bezitten: Na 't suer sal ick ontvangen, Van God den Heer, dat soet. Het ligt ons allen nog versch in het geheugen, welk een groote vreugde het bericht van Prinses Juliana's verloving in het land bracht. Duidelijker dan ooit werd het toen gezien hoe sterk de band is, die ons volk aan het Oranjehuis bindt. Met welk een ongekende geestdrift werd het huwelijksfeest gevierd en hoe enthousiast haalde ons volk Prins Bernhard in. 3 Onze Landsvrouwe En toen bracht de eerste maand van het jubileumjaar ons de geboorte van Prinses Beatrix, waardoor onze Koningin het geluk mocht smaken grootmoeder te zijn, en ons volk de toekomst der dynastie stevig verankerd zag. Maar behalve in den engen kring van Haar gezin, heeft Hare Majesteit ook steeds het contact onderhouden met verschillende familieleden. Een aardig moment was het, toen op 17 Februari 1926 de zilveren bruiloft ten paleize werd gevierd en er een foto werd genomen van een groote familiegroep. De Koningin is steeds erg op Haar familie gesteld geweest. Bekend is, dat de Moeder van Prins Hendrik de laatste jaren van Haar leven in Den Haag heeft doorgebracht. Een bezoek, in den zomer van 1934 aan het Belgische Koningspaar gebracht, werd als een familiebezoek opgevat, daar Koningin Astrid van moederszijde nog een achternicht van onze Koningin was. Ook met de Luxemburgsche vorstenfamilie onderhield onze Koningin connecties. Het moederlijk gevoel, dat bij H.M. zeer sterk is ontwikkeld, kwam alleraardigst naar voren, toen in den winter van 1913/14 de toen nog jonge Groot-Hertogin van Luxemburg bij Haar op bezoek was. Zelfs bij de officiëele gelegenheden, waarbij zij, die niet tot de hofkringen behooren, Haar toen alleen konden gadeslaan, viel het in het oog, hoeveel schik H.M. erin had, over zulk een jeugdige „Nicht wat te kunnen moederen. Ook in Haar familieleven — zoover dat voor buitenstaanders valt na te gaan — is onze Koningin steeds een voorbeeld geweest voor Haar volk. VII. DE KONINGIN OP REIS Zooals bekend is, maakt onze Koningin graag buitenlandsche reizen. Meestal reist Zij incognito en wel onder den naam Gravin van Buren. Er zit echter heel wat aan vast, vóór dat de Koninklijke Familie de reis kan ondernemen. Van te voren moet alles in de puntjes worden geregeld. De man, die deze taak reeds vele jaren heeft vervuld, is de heer G. Smol, chef van de afdeeling „buitenland" van het reisbureau „Lindeman" te 's-Gravenhage. Eenvoud, rust en... incognito, dat zijn de drie kenmerken van de vorstelijke buitenlandsche reizen. Van te voren moeten de treinen worden uitgezocht, de hotels worden besproken en ook moest de heer Smol de kamers gaan bekijken en daarover rapport uitbrengen. Soms was de tijd voor een en ander erg krap. Toen de Koningin een reis naar Hohwald in de Vogezen zou gaan maken, moest alles al heel vlug van stapel loopen. ,,'s Avonds om half acht," zoo vertelde de heer Smol, „kreeg ik opdracht van Het Loo; H.M. wenschte binnen vier dagen naar Hohwald te gaan. Denzelfden nacht zat ik in den trein, den volgenden morgen telefoneerde ik mijn bevindingen naar Het Loo, maar de lijn was gestoord en ik moest tien uur op aansluiting wachten. Des avonds was ik in Den Haag terug." Zooals men weet, is de Koninklijke Familie ook een paar maal naar Abisko in Lapland geweest. De eerste maal geschiedde dit in 1924. Nog vindt men daar in het gastenboek van Haar hotel opgeteekend: Gravin van Buren; Juliana, gravin van Buren; Hendrik, Graaf van Buren en Friedrich Adolf van Mecklenburg. Verder enkele leden van het gevolg. Prinses Juliana vond het echter niet genoeg alleen Haar naam te vermelden. Op de bladzij er naast schreel Zij: „Abisko, land van sneeuw en ijs, gij zijt een werk'lijk paradijs!" Toen de Koninklijke Familie in 1928 weer een bezoek bracht aan Abisko, werden de namen weer in hetzelfde boek geschreven. De Koningin schreef: „Gravin van Buren, Nederland, 26 Juni 1928. Prinses Juliana voegde ook thans bij Haar naam weer een rijmpje en wel dit: „Abisko, oord van sneeuw en ijs, ge zijt en blijft een Paradijs!" Op Haar reizen houdt H.M. er niet van door een groot aantal persfotografen te worden omzwermd. Maar in Abisko heeft Zij eens het tegenovergestelde beleefd. Op zekeren dag hadden na de lunch op het plein een aantal Laplanders zich verzameld. Het Koninklijk gezelschap was dadelijk geïnteresseerd en haalde de camera's voor den dag. Nu was het echter de beurt aan de Laplanders een afwijzende houding aan te nemen. Hun godsdienstige opvatting verbood hun zich te laten fotografeeren. De Koningin moest, evenals de fotografen, die Haar hadden willen fotografeeren, zich met een opname van de naar haar toegewende ruggen tevreden stellen. Behalve Lapland, heeft de Koningin ook een paar malen het hooggebergte van Schotland bezocht. Verder maakt H.M. ook gaarne reizen naar Zwitserland en Oostenrijk. Overal worden door spoorweg-autoriteiten, die heel goed weten, wie zich achter den naam „Gravin van Buren verschuilt, de noodige voorzorgsmaatregelen genomen en wordt er voor gezorgd, dat de reis een vlot verloop heeft. Toen H.M. in 1937 een reis naar Igls zou maken, bleek in het Duitsche grensplaatsje Cranenburg, dat het speciale slaaprijtuig Rotterdam—München, waarin de Koningin de reis maakte, moest worden afgekeurd, omdat in het onderstel van den wagen een veer was gebroken. Hare Majesteit nam toen plaats in den gewonen slaapwagen, maar reeds in Keulen wachtte Haar een speciaal voor Haar gereedgemaakt slaaprijtuig, in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar de trein aankwam. Een der leden van de directie der Duitsche spoorwegen in Keulen maakte de reis mee, om zich er van te vergewissen, dat alles een vlot verloop had. Natuurlijk maakt de Koningin Haar buitenlandsche reizen hoofdzakelijk om nieuwe krachten op te doen, maar wie meent, dat Zij, in Haar rustoord aangekomen. Haar tijd nu ook in rustige rust doorbrengt, vergist zich zeer. Geregeld laat Hare Majesteit Zich op de hoogte houden met de Staatszaken en alle stukken worden regelmatig gezonden naar de plaats, waar Zij verblijf houdt. Zoo werd het Koninklijk besluit, waarbij werd vastgesteld, dat de kleuren van de Nederlandsche vlag, rood, wit en blauw zouden zijn, geteekend te Zeil am See, op 19 Februari 1937. Behalve met Haar gewone Staatszaken houdt de Ko- ningin Zich op Haar vacantiereizen het liefst bezig met schilderen. Bijna dagelijks kan men Haar dan met Haar schildersbenoodigdheden er op uit zien trekken en soms spelen zich, terwijl H.M. zit te schilderen, aardige tooneeltjes af. Eenige weken vertoeven in het buitenland geeft aan onze Koningin weer de noodige krachten, om Haar zware taak, die met zooveel toewijding wordt verricht, voort te zetten. Gedurende de oorlogsjaren is H.M. van dit genoegen verstoken geweest, doch nauwelijks waren die voorbij, of elk jaar maakte de Koningin één of meer reizen naar het buitenland. Het land der middernachtzon, Schotland, Zwitserland, Frankrijk en Oostenrijk werden bezocht. Gedurende den oorlog is er sprake geweest van een bezoek aan Nederlandsch-Indië, doch daaraan waren zooveel bezwaren verbonden, dat het plan spoedig weer van de baan was. Gelukkig maar, want ofschoon wij weten, dat Gods hand ons overal kan en wil bewaren, toch zouden velen met een bezorgd hart de Koningin naar „Nederland in de Tropen" hebben zien gaan. Misschien dat nu eerlang het Prinselijk Paar die groote reis gaat ondernemen. VIII. WAT VOORAANSTAANDE NEDERLANDERS OVER ONZE KONINGIN ZEGGEN Het lijkt ons niet onaardig in dit boekje enkele uitspraken van vooraanstaande Nederlanders te geven en te lezen, hoe hun oordeel is of was over onze Koningin. We beginnen met een woord van onzen Minister-President Dr H. Colijn: „Dan kom ik tot Koningin Wilhelmina, die jarenlang de eenig overgebleven Oranje was. Wie Haar heeft kunnen waarnemen in Haar arbeid en zorg voor het Nederlandsche Volk, wordt diep ontroerd over zooveel trouw en toewijding. Haar gansche leven is de bezegeling geweest van de woorden, bij de Kroning door Haar gebezigd: „Nooit kan Oranje genoeg doen voor Nederland." Dr H. Colijn. „God vreezende, zacht en fier, begaafd met geniaal verstand en sterken wil; altijd, vooral toen oorlogsgevaar de grenzen bedreigde, bewonderenswaardig tegen Hare zware taak opgewassen, in rustelooze werkzaamheid zich opofferende, Zelf een voorbeeld van burgerdeugd en immer luisterende naar de stem van Haar volk, vertrouwende op het willen en kunnen Harer onderdanen, alhier en ginds in Oost en West; zoowel bij de opvoeding van Haar kind als bij de leiding der natie de gedragslijn van HoogstDerzelver Moeder volgende, de Nederlanders vermanende om groot te zijn in alles, waarin ook een klein volk groot kan wezen." F. de Bas. Hare Majesteit de Koningin verstaat de kunst, om te rechter tijd het rechte woord te spreken. Van wat Zij gedurende Hare regeering bij verschillende gelegenheden gesproken heeft, gaat een eigenaardige bekoring uit. Het woord van Hare Majesteit is even welluidend als Hare stem, en Hare gedachte even zuiver als Hare taal. Prof. Dr H. Bavinck. „Wij zien U, Moeder en Vorstin, gedragen door de liefde van een volk, toonen aan de wereld wat een vrouw vermag. Koningin, wij zien tot U op als een voorbeeld van plichtsbetrachting en werkzaamheid." M. Boissevain—Pijnappel. „Daar kwam de Kerstgroet van onze beminde Koningin, een woord vol warm geloof, waaruit Haar groote liefde voor Haar volk sprak, en een getuigenis van de ontfermende liefde Gods in de Kribbe van Bethlehem, „waar ten slotte ons vragen verstomt en ons gebed en geloof overgaan in aanbidding." Vele harten hebben Haar toen gedankt, en ik ben dankbaar, dien dank hier te mogen herhalen." Prof. Dr J. W. Pont. „Maar wij huldigen Koningin Wilhelmina bovendien om Hare liefde voor de eere Gods en Hare toewijding voor Haar volk. Wij danken God om wat Hij ons in Wilhelmina gaf, en zullen Hem aldoor danken, zoolang Hij Wilhelmina voor Nederland bewaart." Dr A. C. M. Schaepman. dit leert ons de regeerende Koningin zelve, die — het behoeft geen betoog, omdat ieder het erkent — zoowel in het maatschappelijk leven als bij het verrichten van Haar staatkundigen arbeid aan ieder onzer tot voorbeeld strekt. Liefde voor het volk in al zijn kringen, gelijke erkenning van alle politieke partijen, volledige toewijding aan Haar zeer omvangrijke politieke taak, mogen wel de kenmerken genoemd worden van Haar persoonlijk optreden." Jhr Mr A. F. de Savornin Lohman. „Een lichtend beeld in de Nederlandsche geschiedenis blijft tot in lengte van dagen H.M. Koningin Wilhelmina, die het Nederlandsche Volk in de moeilijkste tijden, welke het ooit beleefde, op onvolprezen wijze voorging en in ieder opzicht tot steun strekte." J. J. G. Baron van Voorst tot Voorst. „Welk een uitnemend voorbeeld gaf onze Majesteit, hetzij Zij onder Haar volk, hetzij Zij in den vreemde vertoefde, in godsvrucht; niet maar door enkele aangrijpende daden of woorden, maar door geheel Haar leven! Waarlijk — het Nederlandsche volk is trotsch op zijn Koningin, wier beeld niet door één vlek wordt ontsierd en noch aan den vurigsten republikein, noch aan den meest vulgairen communist aanleiding geeft tot gerechtvaardigde critiek." Dr J. Th. de Visser. IX. HOE HET BUITENLAND OVER ONZE KONINGIN OORDEELT. Het lijkt ons goed hier ook enkele stemmen uit het buitenland te geven, die duidelijk laten uitkomen, welk een hoog aanzien onze Koningin geniet in de wereld. We beginnen een woord aan te halen van Robert Roosevelt, dat hij sprak, als voorzitter van de vereeniging van rechtstreeksche afstammelingen van de Hollanders te New-York, aan een maaltijd in 1891: „Daar wij ons bewust zijn, hoeveel aan het welzijn van dit eene jeugdige leven voor het geluk van onze stamgenooten afhangt, hoe vast dit met den voorspoed van het vaderland in verband staat en hoe nauw daarvan de vrijheid van Europa en het menschdom afhankelijk is, zoo twijfel ik geenszins, dat gij allen u met mij zult willen vereenigen, om een toast in te stellen op het welzijn en voor het lang gelukkig leven van Wilhelmina van Nassau, Koningin der Nederlanden." In verband met de Kabinetscrisis in 1935 schreef Lorent Carroll in „The New-York-Herald": „Zelfbeheersching is de domineerende factor van Haar krachten, dat is tijdens de oorlogsjaren gebleken; en het wijs beleid, dat men toen en in andere crises heeft kunnen constateeren, versterkt meer en meer Haar troon en Haar persoonlijk prestige. De crisis over de goudquaestie heeft Haar naam in de wereldpers gedurende een paar dagen naar voren gebracht, maar spoedig zal Zij weer Haar met opzet gekozen stille positie innemen, die Haar tot een van de bevoegdste regeeringsleiders van onze huidige wereld maakt. In dienzelfden tijd schreef een Engelsch Blad in een artikel, getiteld: „Een Koningin vecht om den gulden te redden," als volgt: „Er is iets schitterends in deze eenzame vrouw, met haar dappere levensopvatting. Koningin Wilhelmina is zeer edelmoedig. In tegenstelling met de meeste autocraten geeft Zij er de voorkeur aan, sterke mannen om zich te hebben, die eigen inzichten hebben en met wie ze kan argumenteeren." Bij gelegenheid van de „Willem van Oranjefeesten" in 1933 schreef „The Times": „Het Huis van Oranje heeft zich in de geschiedenis van Nederland steeds in dienst van het Nederlandsche volk gesteld. Koningin Wilhelmina heeft op Hare echt vrouwelijke wijze deze traditie te allen tijde gehandhaafd. Zij is met de Haar eigen waardigheid altijd opgetreden als de vertegenwoordigster van den onafhankelijkheidszin van Haar volk, van zijn ernstigen wensch om zijn eigen zaken te beredderen zonder tot inmenging daarin aanleiding te geven, noch zulk een inmenging te dulden." Een nu overleden Fransch journalist schreef tijdens de Kroningsfeesten te Amsterdam: „Dat heb ik nu nog nooit gezien. Ik heb alle keizers, koningen enz. zien kronen. Ik heb ze telkens voorbij zien gaan op hun plechtige intochten. Ik heb bij het volk altijd iets gevoeld van schuwen eerbied tegenover een hooger wezen, van dat oude gevoel, dat de Koningen „uit Zeus" zijn. Niets daarvan hier. Er is de eerbied, maar niet de schuwheid. Er is de liefde, maar niet de angst. Gij denkt er niet over te knielen. Gij juicht uit echte blijdschap, maar gemeenzaam, vertrouwelijk. Gij zijt niet de onderdaan en Zij daar is niet uw Staatshoofd, maar Ze is uw familie en in die familie is Zij bemind... als het jongste zusje." De oud-gezant van Amerika, Prof. Henry van Dijcke, schreef indertijd van onze Koningin: „De indruk, dien ik van het eerste onderhoud met Haar behield en die bij een volgend nog werd versterkt, is, dat Koningin Wilhelmina een vrouw is, die uitnemend is berekend voor Haar taak. Haar natuurlijke beschroomdheid van temperament wordt soms verkeerdelijk als hooghartige terughouding uitgelegd. Maar dat is niet juist. Zij is, toegewijd aan Haar plicht en zeer scherpzinnig in de vervulling daarvan, een van de bekwaamste en verstandigste gekroonde hoofden van Europa, en in alle opzichten een goede regeerster van het zeer democratisch Nederland." De welbekende gezant van Zuid-Afrika, Dr H. D. van Broekhuizen, schreef: „Dink an die worstelstrijd van die twee ou republieke. Wie was toe die man onder die Vorste van Europa? Wilhelmina! En toe ons oud President as balling en smekeling na Europa gekom het om hulp en bijstand vir die twee stervende republieke, wie het toe die moed gehad om 'n gewapende kruiser te sturen, om die ou-held en staatsman President Krüger na Europa te bring? Wilhelmina!" Over het zenden van de „Gelderland" naar ZuidAfrika schreef destijds een Fransch dichter: O, blonde Majesteit, Vorstin van duizend weken, Gij, fiere Koningin van 't kleine Nederland, Alleen bij U werd hulp gevonden voor den zwakke. Gij gij alleen strektet de hand uit naar de smart; De arme, oude eik, getroffen in het Hart, Bleef staande door den steun van frissche rozentakken. X. BESLUIT Wij hebben in de voorgaande bladzijden gepoogd, door het geven van enkele indrukken uit de veertigjarige regeeringsperiode onzer Koningin, U te doen zien, hoe gelukkig, hoe rijk gezegend voor land en volk, die regeering is geweest. Veertig jaren lang heeft onze Vorstin door Gods genade, de Kroon der Nederlanden gedragen. Van dag tot dag heeft Zij voor de belangen van het Nederlandsche volk gewaakt. Of er gevaar dreigde van buiten of dat rampen binnen de grenzen troffen, steeds was Oranje op post; onvermoeid, waardig, trouw! In het hart van iederen Nederlander moet dan ook groote dankbaarheid leven bij het overdenken van de geschiedenis der laatste veertig jaren. Wijs, rustig, hoog en geheel in den geest van het Nederlandsche volk heeft Hare Majesteit de Koningin Haar taak verricht. Steeds stond Haar daarbij voor oogen het geluk en de welvaart van dat volk, waaraan Zij met zulke hechte banden is verbonden. Moeten wij in enkele woorden tot uitdrukking brengen, hoe het oordeel van tijdgenoot en nakomeling moet zijn over onze jubileerende Koningin, dan kunnen we dat het best doen, door de woorden der Heilige Schrift uit Genesis 32 aan te halen: „Gij hebt U vorstelijk gedragen met God en met de menschen!" Vorstelijk heeft onze Koningin Zich gedragen in lief en leed, in voor- en tegenspoed, in de diepe donkere dalen der smart en op de bergtoppen der vreugde. Rijke, diepe dankbaarheid leeft thans in ons hart, voor al den zegen, dien de regeering onzer Koningin ons bracht. Maar waar Hare Majesteit steeds ons volk voorging in het geven van alle eer aan God almachtig, daar moet ook thans onze vreugde en onze dankbaarheid gedragen worden door den blijden jubel: „Gij zijt uwen lande gunstig geweest, Heere!" Onze Koningin ging steeds ons volk voor met in overgave de knie te buigen voor den Heere der heirscharen en op het feest der Koningin moge ons volk in zijn groote meerderheid Haar daarin volgen. Want het was God, die ons zulk een Koningin schonk. En in ons hart klinke de bede: Regeer nog lang deez' gouwen Met kloek en wijs beleid; Oogst liefde, o Landsvrouwe, En Neerlands dankbaarheid! Die vroom begeert te leven Bidt God bij nacht en dag, Dat Hij U kracht blijv' geven, Dat Hij U sterken mag! Nijkerk, Mei 1938. INHOUD Bladz. I. In vollen bloei 5 II. De Koningin en de „kleyne luyden" ... 8 III. De Koningin in het openbare leven ... 14 IV. Onze Vredes-Koningin 19 V. Koningin en Parlement 24 VI. Familieleven 30 VII. De Koningin op reis 35 VIII. Wat vooraanstaande Nederlanders over onze Koningin zeggen 39 IX. Hoe het buitenland over onze Koningin oordeelt 42 X. Besluit 46 Met enkele illustraties.