DE GESCHIEDENIS VAN ROSALIE HET PRINSESJE Ki 190 GONDA DE HAAN KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK GESCHENK VAN orm. 95 ® 12430-'54-22 K i /go 0i hn fa DE GESCHIEDENIS VAN ROSALIE, HET PRINSESJE /. j; tikiöïMBIIj n Aangekleed, klaar om uit te gaan. 33 tyrf ^ ^ DE GESCHIEDENIS VAN ROSALIE, HET PRINSESJE 3 ff 3 DOOR GONDA DE HAAN MET PRENTEN VAN DE SCHRIJFSTER VAN GORCUM & COMP. N.V. - UITGEVERS - ASSEN V V- t- *<''• DE GESCHIEDENIS VAN ROSALIE HET PRINSESJE. BEHOORT ALS DEEL 12 TOT NAAR 'T ZONLICHT TOE.... EEN SERIE VERTELLINGEN UIT DE KINDERWERELD, VOOR KINDEREN N. V. V. Z.-SERIE - REEKS A ALLE GEÏLLUSTREERD HIERIN VERSCHENEN VOORTS: 1. EEN FLINKE KAJUITSJONGEN - 2e druk 2. EEN HELD - 2e druk 3. VERBROKEN TOOVERMACHT (ALLE DRIE DOOR MEVR. W. J. BAKKER-TENTHOFF) 4. NIEUW LEVEN (DOOR MEVR. B. HUENDER-TER BRAAK) 5. PETER PAN IN DEN WONDERTUIN (NAAR SIR J. M. BARRIE DOOR MEVR. H. E. HOMAN-VOS) 6. HENDRIK VAN EIKENRODE (NAAR C. SCHMID DOOR MEJUFFR. W. A. HOOG) 7. OP ÉÉN BANK - 2e druk 8. DE BOKKENWAGEN - 2e druk (BEIDE DOOR MEVR. W. ƒ. BAKKER-TENTHOFF) 9. FRITSJE'S AVONTUUR 10. DE KLEINE SPAR, Een kerstverhaal (BEIDE DOOR MEJUFFR. GONDA DE HAAN) 11. DE TOOVERKIP (DOOR MEJ. MIEN LABBERTON) 13. KLEIN-MARTJES KERSTGESCHENK. (DOOR MEJ. GONDA DE HAAN) 14. HET BEZOEK (DOOR MEJ. MIEN LABBERTON) n HIERNAAST VERSCHIJNT EEN B-REEKS ROND DEN HAARD HIERIN VERSCHENEN TOT NU: 1. DE KLUIZENAARS VAN HET HIMALAYA-GEBERGTE 2. HOE DE MAAN HIELP 3. DE LEGENDE VAN DEN BEKER 4. DE KINDEREN VAN HET LICHT (ALLE DOOR MEVROUW I. C. THOMSON-WENTHOLT) f(ONtNKlUKE\ 1 BIBLIOTHEEK J I. ROZALIE, HET PRINSESJE. Ja, daar waren ze 't allen in den speelgoedwinkel wel over eens, Rozalie, het popje met de goudgele, glanzende krullen en het zachtgroene jurkje aan, moest een prinsesje zijn. Men kon immers van verre al zien, dat zij niet was als de andere poppen. Geen van hen droeg een kroontje in het haar, dat schitterde van geslepen stukjes glas. Geen van hen had zoo'n ragfijn, zijden jurkje aan en geen had zijden schoentjes met wit bont omzoomd aan de voeten. En dan haar gezichtje! Dat was van 't fijnste porcelein, zacht roze, met op iedere wang een rozerood kleurtje. Groote, schitterende, blauwe oogen had zij, die straalden als sterren. Als iemand haar vroeg of zij van adel was, dan zette zij een heel klein mondje en met een hooghartig knikje zei ze: „Natuurlijk, dat kun je toch wel zien?" X 7 Zij moest een prinsesje zijn. II. DIE TROTSCHE ROZALIE! Maar al was zij nu nóg zoo'n fijn popje, daarom behoefde zij toch niet zoo hooghartig te zijn. En dat was Rozalie wél. Toen zij voor 't eerst op haar houten stoeltje voor het winkelraam zat, waren alle poppen verrukt geweest over haar schoonheid. Zij dachten, dat zij nog wat verlegen was en zich nog niet recht op haar gemak gevoelde en als er geen kinderen voor de ruit stonden, die met verlangende oogen naar het speelgoed stonden te kijken, dan knikten de poppen haar eens vriendelijk toe en fluisterden: „Vanavond als de winkel gesloten is en de menschen er niet meer zijn, dan kunnen we kennis maken". Maar Rozalie had gedaan of ze die vriendelijke stemmetjes niet hoorde. En toen de avond kwam en de poppen niet meer zoo stil behoefden te zijn, toen waren zij allen naar het nieuwelingetje toegekomen om kennis met haar te maken. Maar het prinsesje had haar hoofdje op zij gedraaid en gezegd: „Ik geef er niet om wie jullie bent, ik wil me toch niet met je bemoeien, want ik ben een prinses". Wat deed zij toen die andere poppen pijn! Zij waren allen eerst erg boos op haar en zij waren gaan dansen, zooals zij dat iederen nacht deden, zonder zich om Rozalie te bekommeren. En zij zat maar stijf op haar stoeltje en trok haar fijn neusje op. Ze zat maar op haar stoeltje en trok haai fijn neusje op. III. „HET SOLDAATJE, HET VISSCHERTJE EN HET BRUINE BEERTJE. Maar den volgenden nacht waren de meeste poppen hun boosheid al vergeten en toen zij daar weer zoo stil en verdrietig zat, ging eerst een aardig soldaatje naar haar toe, maakte een diepe buiging en zei: „Mag ik de eer hebben Uwe hoogheid ten dans te geleiden?" Dat was een moeilijke zin, dien hij wel twintig maal had moeten herhalen, eer hij hem zonder haperen kon zeggen. „Dank je", had Rozalie geantwoord, „ik dans niet met gewone soldaten, als je nu nog een generaal was?" Boos en bedroefd was 't soldaatje naar de andere poppen teruggegaan, die in het maanlicht over den gladden parketvloer dansten. En gauw had hij zich getroost, want hij danste het overige van den nacht met een aardig, blond melkmeisje. Toen was er een Urker visschertje op Rozalie af gegaan en vriendelijk, zijn mutsje in de hand, had hij gezegd: „Misschien zou u met mij willen dansen, Hoogheid? Het zou een groote eer voor mij zijn." „Och ga toch weg, ik dans niet met een soldaat en ook niet met een Urker visscher", zei Rozalie en zij zuchtte alsof zij vond dat men hier wel erg dom was en dat zij veel geduld moest hebben met dat domme poppen volkje. Vriendelijk, zijn mutsje in de hand. Gelukkig troostte ook het visschertje zich gauw, hij danste langer dan goed voor hem was met een vroolijk negerpopje. En toen was nog een bruin beertje naar Rozalie toegekomen en die had gezegd met zijn vriendelijksten bromstem: „Rozalietje, wil je met me dansen? Ik ben maar een gewoon beertje, maar jij bent ook zooveel bizonders niet, hoor. Je bent in dezelfde fabriek gemaakt als de andere poppen en je zou zelf veel prettiger leven hebben als je vroolijk met ons meedeed. We hebben zooveel plezier!" Nu moest Rozalie toch lachen. „Ik dansen met een beer, die maar tien stuivers kost? O, verbeeldje! Nee beertje, heusch, het gaat niet, dat zou té gek zijn." En Rozalie keerde zich met den rug naar de dansende poppen toe en deed alsof zij sliep. M IV. DIE KLEINE IJDELTUIT. En sinds dien nacht was niemand meer gekomen om haar ten dans te vragen, niemand bemoeide zich „Je bent een ijdeltuit, Rozalie" meer met het mooie prinsesje, dat zoo hooghartig was. „O, wacht maar, jullie zult zien hoe goed het mij nog zal gaan", had zij eens gezegd tegen het herderinnetje, dat naast haar stond voor de ruit. „Ik zal wel gekocht worden voor een rijk kind, dat me zal verzorgen, zooals ik dat verdien. Zij zal mij in een wit bedje te slapen leggen, een bedje met zijden gordijntjes en satijnen dekentjes. En als de zon schijnt zal zij met mij wandelen in het park met m'n mooiste jurkje aan en een hoedje op met bloemetjes." „Je bent een ijdeltuit, Rozalie", zei het herderinnetje, „je denkt aan niets dan aan mooie kleeren en rijkdom. Je zult misschien een harde les te leeren krijgen als je eenmaal de wereld bent ingegaan, dat denk ik." „Och jullie bent allen even dom, ik praat niet meer met je", zei Rozalie en zuchtte nog eens heel diep. Maar de andere poppen trokken zich heel weinig aan van dat trotsche ding en zij dansten iederen nacht als de maan scheen vroolijk met elkaar. Maar als er overdag één van de poppen verkocht werd, dan was er 's nachts wel eens droefheid onder 't speelgoed in de uitstalkast. Dan kwam er niet veel van dansen, treurig zaten de overgebleven poppen en speelgoeddieren dan bij elkaar. Dan moest al eerst één van de vroolijke aapjes, die 's daags in de touwen van een schommel geklommen zaten, boven op den paardenstal klimmen en met een ernstig gezichtje een troostrede houden. „We moeten toch niet treuren om hem, die van ons heenging. Verlangen wij dan niet allen om de wijde wereld in te gaan? Daar zullen we veel kinderen blij maken, zachte kinderarmpjes zullen ons in slaap wiegen als de nacht komt. We zullen naampjes krijgen, die kindertjes voor ons bedacht hebben, o, we zullen een gelukkig leven tegemoet gaan. Daarom mogen wij niet treuren om dengene, die weg is, wij missen hem nog wel, maar hij gaat zijn geluk tegemoet." Zóó spraken de aapjes en altijd was het gezelschap een beetje getroost als zij dat gezegd hadden. en met een ernstig gezichtje een troostrede houden. V. HET BEGIN VAN ROZALIETJES GESCHIEDENIS. En zoo kwam ook de dag dat Rozalie, het prinsesje, van haar stoeltje genomen en op de toonbank gezet werd, vlak voor het gezichtje van een klein Ja, deze pop vind ik wel lief. meisje. Rozalie zag dadelijk dat het kleine meisje heel rijk gekleed was. Zij was gehuld in een wit bontmanteltje en op haar donkere krulletjes stond een bontmuts. „O, eindeüjk is mijn tijd gekomen", riep Rozalie „nu zie je dat ik gelijk had! Ik word rijk en gelukkig, dat is zeker!" „Ja, deze pop vind ik wel lief", zei het meisje en nam Rozaüe in de handen. „Mag ik deze dan, mama? „Ja zeker, kindje", zei de deftige dame, die naast het kind stond. „Geeft u deze dan maar, juffrouw". En Rozaüe werd in een kartonnen doos gelegd en zij werd meegenomen in een auto, die voor de deur van den speelgoedwinkel stond te wachten. „O, nu begint het, nu begint het!" riep het popje maar al en zij zette haar vriendelijkste gezichtje voor straks, als de doos open zou gaan. M VI. VAN ROZALIE'S MOEDERTJE. Dien dag had Rozalie werkelijk veel plezier. Het kleine meisje speelde met haar tot den avond en toen het donker werd en de lampen werden aangestoken in het prachtige huis, waarin Rozalie nu woonde, toen werd zij in een heerlijk bedje gelegd, onder zijden dekentjes. „Net als 'k gedacht had", zei het prinsesje in zichzelf, „och, konden de andere poppen me nu eens zien liggen!" Ja, de andere poppen. Die treurden niet dezen nacht, al was er dan ook weer één van hen weggegaan. Zij dansten nog vroolijker dan anders en zeiden maar al tegen elkaar: „Gelukkig dat we die nare nuf kwijt zijn." En Rozalietje sliep in haar mooie bedje en droomde van al het moois, dat haar wachtte. Maar o, wat vergiste zij zich! De eerste dagen waren werkelijk heel prettig voor het mooie popje, maar al gauw kwam de tijd, dat Rozalie's moedertje haar den heelen dag in bed liet liggen zonder met haar te spelen. Dat was erg vervelend en Rozalie zuchtte dikwijls en dacht: „Waar zou mijn Moedertje toch zijn, waarom haalt ze me toch niet uit dat vervelende bed?" Maar het kleine meisje, dat eerst zoo blij met Rozalie geweest was, had wel twintig poppen, groote en kleine. En zij had zooveel mooi speelgoed, zóóveel, dat het haar verveelde en dat zij er soms dagen niet naar omkeek. Dat kleine meisje had geen broertjes of zusjes en zij stond vaak voor één van de breede vensters van het mooie huis en keek naar de kinderen, die daar buiten speelden en zij dacht dan niet aan al het speelgoed dat in de kinderkamer lag. Dat kleine meisje had te veel moois en daarom was zij niet gelukkig. in een heerlijk bedje, onder zijden dekentjes. VII. HOE ROZALIE VERGETEN WERD. En zoo werd Rozalie vergeten. O, dat had zij nooit kunnen denken; dat haar zooiets zou overkomen, wie had dat ooit gedacht. En toch was het zoo. Dag in dag uit lag zij in bed en het stof viel op haar roze gezichtje en op haar blonde haren en zij kon er niets tegen doen. Soms werd zij nog eens op een stoeltje gezet, aangekleed, klaar om uit te gaan, maar het moedertje vergat haar dan weer en liet haar zitten, dagen lang. Arme Rozalie, die zoo zeker gedacht had, dat ze niets dan vreugde zou beleven en dat ze op haar zijden schoentjes vroolijk door haar poppenleventje zou dansen, wat had zij zich bitter vergist. Daar lag zij nu dagen en weken in het mooie bedje en zij zag niets van de lieve lente, die buiten in de weiden de bloemetjes weer te voorschijn had geroepen. Zij zag zelfs niet den maneschijn, zooals vroeger in den speelgoedwinkel, want haar ledikant je stond in een donkere kast. En zij begon al te denken, dat ze nooit weer licht en vroolijkheid te zien zou krijgen, toen eindelijk, eindelijk de kastdeur weer eens openging en het kleine meisje zich over haar heenboog. ■ Aangekleed, klaar om uit te gaan. „EINDELIJK WEER EENS IETS ANDERS". „Kijk", zei het kind, „dit is Rozalie, het prinsesje; zullen we haar meenemen in den tuin?" „Kijk, dit is Rozalie, het prinsesje." Zij nam het popje op en streek het groene zijden jurkje glad. En Rozalietje knipte eens met haar oogen tegen het daglicht en toen zij daaraan wat gewend was, zag ze achter haar moedertje een jongen staan. die een matrozenpak droeg en er wat ruw en slordig uitzag. „Ja", zei hij, „dat moet jij maar weten, Elly. Ik geef heelemaal niet om poppen." En Rozalie werd aangekleed. Een wit wollen manteltje kreeg ze aan en een hoedje met bloemetjes op. En zij werd op den arm van haar moeder naar buiten gedragen. „Ziezoo", zei Rozalie tot zichzelf toen zij in den tuin waren, „eindelijk weer eens iets anders dan liggen in bed in een donkere kast, nu komt er weer een betere tijd!" Eerst wandelde het poppenmoedertje netjes langs de paadjes in den mooien, groenen tuin. Maar dat begon al gauw te vervelen en zij bedacht dat men toch niet vacantie heeft om zoetjes te wandelen langs de kiezelpaadjes. En zij zette Rozalie in het gras onder een boom en ging om het hardst loopen met den jongen, die bij haar te logeeren was en die Ru heette. ■ IX. „DIE NARE JONGEN". Rozalie was wel wat bedroefd, dat zij nu al weer vergeten werd. Zij keek wat verdrietig voor zich uit en eindelijk werd zij zoo moe en slaperig van het lange zitten en van de warmte, dat zij in slaap viel. En zij droomde schoone droomen van bloemen en vlinders in een zonnige wei en van haar moedertje, die den heelen dag met haar speelde. En zij zou zeker nog lang voortgedroomd hebben als zij niet plotseling gegrepen was door de ruwe handen van Ru en met een zwaai de lucht in gegooid. Zij werd handig weer opgevangen, maar bleef nog lang duizelig van dat reisje door de lucht. met een zwaai de lucht in gegooid „Kijk Elly, deze pop zetten we in den klomp en dien laten we dan varen in den vijver!" Rozalie werd angstig toen ze dat hoorde. Wat zou er nu gebeuren? Och, die nare, ruwe jongen, wat ging hij nu beginnen met het mooie prinsesje? Zij werd nu door den tuin gedragen, niet netjes en kalm, o, nee, Ru hield haar enkel bij een been vast en haar rokjes vielen over haar hoofd en zij verloor haar mooie bloemenhoedje. O, dat ze zoo ruw met haar waren, die kinderen, met Rozalie, het prinsesje. M X. „EEN AKELIG AVONTUUR". Toen zij bij den vijver gekomen waren, werd Rozalie in een grooten klomp gezet en met een stok werd zij met haar bootje van den kant geduwd. Daar ging zij! O, als zij had kunnen gillen, dan had ze zeker een erge keel opgezet. Nu moest zij maar stil zitten in dat akelige kleine bootje, dat al maar verder van den kant af dobberde. En nu kwam de wind er ook nog bij! Die had zeker plezier in de grap, hij blies golfjes in het water en de klomp met Rozalie erin begon akelig te schommelen. Het arme popje stond duizend angsten uit en het vreeselijkste vond ze nog dat haar moedertje en die nare, nare Ru op den kant stonden te schateren van 't lachen. „Rozalie is matroos", riep Elly en zij wuifde met haar zakdoek naar de arme pop. En toen, o, toen stootte plotseling de klomp tegen het rotsje, dat midden in den vijver stond en .... hij wipte om en Rozalie viel in het water. O, vreeselijk was dat! Zij sloot haar oogen en dacht: „Is nu mijn leven al voorbij? O, ik zal verdrinken vóór ik nog wat vreugde beleefd heb. Dat is toch wel hard." En ze voelde zich al zinken. Tot .... wat was dat? Daar voelde ze zich grijpen. Scherpe tanden drongen door haar jurkje heen in haar lijf en ze dacht dat het een haai was, die haar naar binnen slokte. Even deed ze haar oogen open en toen zag ze dat het niet een haai was maar Pollie, de jonge hond van de buren. Daar ging zijl Pollie was in den tuin geslopen om een frisch bad te nemen in den vijver en nu had hij Rozalie gevonden en hij zwom met haar naar den wal. De kinderen, Elly en Ru, waren daar niet meer, zij waren naar binnen geroepen, omdat het zachtjes was gaan regenen. Pollie was nog een jonge hond en hij had Rozalie gered om met haar te spelen. En toen hij op den kant stond schudde hij haar eens flink heen en weer, zoodat de droppels uit haar krullen en kleeren vlogen. Ach, wat was ze nu een arme stakker, zoo nat en vuil en overgeleverd aan een jongen hond. Pollie hield haar stevig vast en zette het plotseling op een loopen. Hij kroop door de haag, die den tuin van zijn baas scheidde van dien van Ellie's Vader. Hij rende naar zijn hok en daar het hij Rozalie plotseling vallen omdat hij voor z n hok een heerlijk kluifje zag liggen. Dat ging hij lekker oppeuzelen in 't droge hok en Rozalie liet hij buiten in den regen liggen met haar neus in de modder en haar beenen in een plas. ■ XI. ARME ROZALIE! Veel naars hadden de poppen uit den speelgoedwinkel Rozalie voorspeld, omdat zij zich zooveel verbeeld had, maar als zij haar nu eens hadden zien liggen, dan hadden zij zeker medelijden met haar gehad. Daar lag zij en haar mooie jurkje was gescheurd en bevlekt met modder, haar haar was uit de krul en haar pruikje begon los te weken van haar hoofd door al de nattigheid. En zoo lag zij daar een heelen dag. Tot, in den avond, de werkster, die dien dag gewerkt had in het huis van Pollie's baas, naar buiten kwam en den hond een bord eten bracht. Zij vond Rozalie en raapte haar op. „Wel, kijk eens", zei ze, „daar vind ik een pop. Nee maar, wat ziet die er uit! Daar zal geen rijk kind meer mee willen spelen. Maar wacht, ik zal hem meenemen voor mijn kleine Trieneke, we zuüen eens zien of we die stakker nog wat toonbaar kunnen maken." En zij nam Rozalie mee in de keuken en stopte haar in een oude boodschapmand. „Och, hoe zou het nu met me gaan?" dacht Rozalie, „krijg ik nu weer een andere moeder? O, als die maar niet zoo onverschillig en wreed is als moeder Elly! Nu werd zij gedragen in de mand, waarin ook een opgerold werkschort en een paar oude schoenen lagen. Dat was nu wel niet heel deftig gezelschap voor een prinsesje, maar het is toch altijd nog beter naast een werkschort en een paar oude schoenen te liggen dan met je neus in de modder en je beenen in een plas. en zoo lag zij daar een heelen dag m XII. „HOE ROZALIE WERD OPGEKNAPT". Toen zij weer uit de mand genomen werd, was ze in een gezellig kamertje, waarin enkel een tafel met drie stoelen en een laag kastje stonden. En dan stond voor het raam nog een groot, ijzeren ledikant en daarin lag een bleek, klein meisje te slapen. Voorzichtig was Rozalie op het wollen tafelkleed gelegd en nu zat de vrouw een jurkje voor haar te naaien, omdat haar eigen jurkje geheel bedorven was. Het werd maar een eenvoudig, katoenen jurkje, dat zag Rozalie wel, maar zij was al best tevreden. En toen ze de nieuwe jurk aan had werd haar gezichtje gewasschen met water en groene zeep en haar vieze, modderige pruik, die nog maar met een klein stukje vastzat aan haar hoofdje, werd er heelemaal afgescheurd. Nu zag zij er erg zielig uit met haar kale kopje, maar de vrouw maakte haar gauw een aardig katoenen mutsje met een wit kantje afgezet. O, dat stond zoo netjes! Nu werden de zijden schoentjes nog uitgetrokken, want ook die waren vuil en nat en er kwamen een paar andere schoentjes voor in de plaats, die uit een lapje roode wol gemaakt waren. En toen was Rozalie weer een zindelijk, net popje, maar zij leek niets meer op het prinsesje in den speelgoedwinkel. Van buiten niet, maar ook van binnen nu zat de vrouw een jurkje voor haar te naaien. O, dat stond zoo netjesl niet. Want zij had veel geleerd, sinds zij in een cartonnen doos lag en in een auto naar een mooi huis reed. Nu kwam zij in een ouden poppenwagen te liggen en den volgenden morgen vroeg werd zij in de armen gelegd van 't kleine meisje in 't bed voor 't raam. Dat kleine meisje was lang heel ziek geweest en nu lag zij daar beter te worden. Och, wat was dit nieuwe moedertje blij met Rozalie! Het popje werd gekoesterd en vertroeteld en zij mocht lekker bij moeder Trieneke onder de dekens. XIII. „WAT ROZALIETJE GELEERD HAD". Nu brak er een goede tijd aan voor Rozalie. Zij heette nu niet meer Rozalie, maar Anneke en dat was nu wel niet een prinsessenaam en zij kon wel nooit haar mutsje af hebben of men zag, dat zij geen haar op het hoofd had, maar dat was niet zoo heel erg. Er was nu een moedertje, dat voor haar zorgde en dat was het voornaamste. Rozalie, het prinsesje had een harde les gehad. Maar zij had die les begrepen. Zij wist nu dat rijkdom niet altijd geluk brengt en dat het in een prachtig wit gelakt ledikant onder een satijnen dekentje soms lang zoo lekker niet slaapt als in een ouden poppenwagen, die maar drie wielen meer heeft, onder een dekentje, gemaakt van een ouden, wollen boezelaar. En ook wist zij nu dat je enkel gelukkig kunt zijn in het leven als er iemand is die veel van je houdt en van wie je zelf heel veel houdt. Al heb je maar een klein poppenhart, daarin kan toch veel liefde wonen en liefde brengt alleen geluk, dit had Rozalie, het prinsesje, geleerd. EINDE. JEUQDKRANT CTrqevers VAN QORCUM C COMP. NV, MSEN Onder Redactie van Ds. B. J. Aris en Tante Tine Met vaste medewerking van Gonda de Haan en I. C. Thomson-Wentholt Per jaargang, fr. p. p. 50 cent „Deze periodieke uitgaaf, welke 8 maal per jaar verschijnt, ziet er goed verzorgd uit; men voelt direct, dat hier opvoeders der jeugd aan het werk zijn. Het krantje is bovendien verlucht met keurige teekeningen. Zelfs een brievenbus ontbreekt niet, terwijl wedstrijden geregeld worden uitgeschreven" O.L.B. in Ons Kringorgaan MARWITZ & PAUL's KINDERPRENTEN Van Gorcum & Comp.'s Kinderprenten („Opzeggertjes"). Verzameld door J. Marwitz en 1<• O. Paul, Hoofden van Scholen te Assen. Teekeningen van Gon de Haan, Netty Klingen en Ali Tinbergen. Per serie van 6 nummers . . . . ƒ 0.35 Per 24 ex., gesorteerd - 1.25 Juist kwam een nieuwe serie gereed met versjes van Nannie Tan WehlZ Wat een leuke kinderplaten zijn dat Een reuzeverschil met de oude. Ik heb nog enkele liggen met Hollandsche en Fransche tekst er onder. Van die vloekend gekleurde dingen. Wat steken deze daar gunstig bij af. Ze zijn eenvoudig gehouden, iets wat m. i. voor kinderplaten noodig is en lijken me vrijwel alle goedgeslaagd. C. SMITS, Hoofd eener School. De teekeningen verdienen veel lof, de versjes zijn met zorg gekozen. Noorderlicht. VAN GORCUM & COMP. N.V. - UITGEVERS - GIRO 2255 - ASSEN a KERSTLIEDJES Om op 't Kerstfeest te zingen Drie verschillende liederen, elk afzonderlijk 40 cent. In den kindertoon gehouden. Zij zullen op het Kerstfeest kinderen en grooten bekoren. I: KINDJE IN JE KRIBBE. Éénstemmig. Woorden van Mevr. W. J. Bakker-Tenthoff. Voor zang en piano getoonzet door Dr. Fried Schmidt-Marlissa 40 cent II: DE HERDERS. Éénstemmig. Woorden van Mevr. W. J. Bakker-Tenthoff. Voor zang en piano getoonzet door Dr. Fried Schmidt-Marlissa 40 cent III: KINDEKE JEZUS. Éénstemmig Kerstliedje. Woorden en muziek (voor zane en niann wan Fl«« Pn'a/l ** i; 1 * ucu o^niinui-iviariissa yin »nt Ampruchslos Kerstliedje, daft juist door zijn eenvoud doet.- (Ds.N.Blokker in„ OU de Rem.Broederschap" ) .Hetzalwel m den smaak vallen. Bet is eenvoudig en lief." (Ds. A. C. de Regt in *t Vrijz. Godsd. Kerkblad" ) „Aardige, sobere woorden en een goed bijpassende melodie" (Ds. P. Cannïgietbr in ,,-sLevens Opgang" ) EEN REEKS MOOIE BLOE ML E Z IN G E N «WK t tcomp «IIMVM ASSEM VAN GORCUM & COMP., N.V. - UITGEVERS - GIRO 2255 - ASSEN