DE KLEINE JO. IN HET BAD. i. Heel, heel eerst, toen kleine Jo pas in de wereld kwam, was er toch zooveel voor hem te kijken, dat hij niet wist waar hij aan beginnen zou, en daarom deed hij zijn oogjes maar stijf dicht en bleef heel stilletjes m zijn wiegje liggen. Maar eindelijk verveelde hem dat, en daar hij niet kon praten begon hij te schreien. „Hij heeft honger," zeide zijne moeder en gaf hem melk, die hem zoo lekker smaakte, dat hij er twee uur later alweer trek aan had. Toen begon hij maar weer te schreien en toen kreeg hij weer melk en dat ging verder altijd zoo door. Als Jo de melk op had ging hij slapen, en als hij wakker werd had hij weer honger, en dan begon het lieve leventje weer van voren af aan, totdat het kleine kindje een mollige jongen was. „We zullen hem baden," zeide zijn mama, „dan wordt hij groot en sterk," en alle morgens, als de klok tien had geslagen, werd er een badkuipje binnen gebracht, en dan gingen alle kleertjes uit, en werd Jo gebaad. Of hij het prettig vond? Neen! maar! ge hadt eens moeten zien hoe zijn oogjes al tintelden, als hij het bad zag en hoe heerlijk hij al spoedig met voetjes en armpjes in het water plaste. Hij spatte mama en de juffrouw soms klesnat en dan lachte en kraaide hij van pleizier, als zijne moeder riep: „niet doen, Jo." Maar mama meende er niets van. Zij vond het heel prettig, als he ventje zoo vroolijk in het water plaste, want het was een bewijs dat hij heel gezond was. OP DE WANDELING. H. En mama deed wat zij kon om van haar kleinen Jo, een flinken, gezonden iongen te maken. Als het mooi weer was, werd 's morgens al heel vroeg zijn manteltje en het hoedje met de witte veer klaar gelegd en als Jo dat zag, kreeg hij altijd lust om er aan te likken. Dat was zoo zijn manier om te zeggen hoe blij hij was, dat hij zou uitgaan. Mama verstond die taal heel goed en daarom zeide zij: „ja, het kindje gaat naar buiten, waar de vogels en de boomen en de bloemen zijn,' en het duurde niet lang of Jo juichte van pleizier als hij buiten was. Nu, het was dan ook een waar pretje, want mama ging altijd zelve mede en vertelde van de mooie bloemen, of wel zij nam Jo's vingertjes en leerde hem: „duimelot, likkepot, lange liereboom, gouden ring, 't kleine ding. Dat vond Jo zoo prachtig, dat hij mama telkens weer een handje toestak om nog eens te doen van duimelot. „Neen, mama, u moet eens doen van: „naar bed, naar bed, zei duimelot," zeide Annette, het zusje van Jo. „Ja, dat is veel mooier, vont ook Hendrik, de oudste broer van den kleinen jongen. „Hoe is dat ook weer?" vroeg mama en nu begonnen Hendrik en Annette tegelijk: „Naar bed, naar bed," sprak duimelot. ,,'k Heb nog geen eten gehad," zei likkepot. " Waar zullen wij 't van daan halen? vroeg lange liereboom. „Uit moeders kast," vond gouden ring. „Dat zal ik verklikken," riep het kleine ding. Maar de kinderen rabbelden het zoo vlug af en moesten er zoo bij lachen dat Jo er niets van kon begrijpen. Hij scheen het toch nog al grappig te vinden, ten minste hij schaterde het uit van de pret, toen de kinderen het nog eens en nog eens herhaalden. AAN DE ZEE. in. Soms ging mama met al de kinderen naar het strand en dan mochten Hen en Netteke de kousen en laarzen wel eens uitdoen, om met de bloote voetjes in het warme zand te loopen. Dat vonden zij heerlijk en terwijl zij dan zoo schelpjes zochten, bleef Jo op den schoot zijner moeder zitten spelen. „Kijk," zeide dan mama, „dit is nu de zee en daar zijn de scheepjes," en zij wees er heen met haar vinger, maar Jo voelde niet veel voor de zee. Hij hield meer van het horloge zijner moeder, dat hij sinds lang als zijn eigendom beschouwde. Nu ook trok hij aan de ketting en gaf niet onduidelijk te kennen, dat hij verlangde met de „tik, tik," en al de mooie dingetjes te spelen, die er aan hingen. En mama gaf hem zijn zin en vond het zoo aardig hem te zien grijpen naar die slingerende en blinkende zaken, dat zij een poosje niet naar de groote kinderen keek en dus niet zag, hoe deze stilletjes in zee liepen. „Foei, kinderen, dat mag niet, kom gauw hier," riep zij, en Hendrik en Annette, die heel goed wisten dat zij het niet mochten doen, kwamen spoedig terug. „Och, mama, 't was zoo prettig. De visscherskinderen doen het ook. Laten wij nog een heel klein oogenblikje in zee loopen," vroegen zij. „Volstrekt niet," antwoordde mama, ,,'t is ongezond en daarom heb ik het verboden." „Dan loopen we zoo nog wat in 't zand," zeide Hendrik, maar dat was mis. Tot straf voor de ongehoorzaamheid moesten spoedig de laarzen en de kousen weer aangetrokken worden. Annette gehoorzaamde dadelijk, maar Hendrik pruttelde tegen en werd een dwingjannetje. „Pas toch op, pas toch op, dat Jo het niet ziet,' riep mama, „want, zeide zij, „de kleinen nemen altijd een voorbeeld aan de grooten en als de oudste kinderen niet zoet zijn worden de jongste heel stout," en mama deed zoo'n mooi verhaal over een kind, dat ondeugend was geworden alleen omdat zijn oudste broer hem zulke leelijke dingen voordeed, dat Hendrik in een wip zijn laarzen aanhad en uitriep: „kijk eens, Jo, al klaar!" PIEP, PIEP IV. Toen Hendrik den volgenden morgen wakker werd, lag hij nog eens na te denken over alles, wat hij zijn moeder den vorigen dag had hooren zeggen en toen riep hij op eens uit: „Mama, nu weet ik wat ik moet doen." „Wel, dat is gelukkig," antwoordde mama. „Ik moet mijn boel altijd netjes opruimen en nooit tegenpruttelen; en mijn vleesch opeten en nooit de korstjes van mijn brood stilletjes in den aschbak stoppen en geen gaatjes overslaan van mijn laarzen, en altijd de voeten afvegen en nooit den grendel op de voordeur doen, en niets verscheuren, en niet slordig de blokkendoos inpakken en 's avonds niet al mijn kleeren wegschoppen " „En niet Netteke's poppen slaan," riep de kleine Annette, die juist wakker werd, terwijl haar broer al zijn zonden opnoemde. „Neen," zeide Hendrik heel ernstig, „ik zal nooit, nooit weer stout zijn, want ik moet een goed voorbeeld geven aan Jo. Daar zijn de groote jongens voor,' vertelde hij aan zijn zusje. „Zoo," zeide Annette en ging, toen zij aangekleed was, spoedig spelen met hare poppen en de ark, en een oude, groene parasol, 't Was stellig een heel prettig spel, want zelfs Roodkapje op de schilderij keek er naar, met een gezichtje, alsof zij lust had om mede te doen. Jo keek er echter niet naar, omdat hij juist „piep, piep" speelde met Hendrik en dat vond hij zoo'n genot, dat hij aan niets anders kon denken. Het was weer een van die heel prettige oogenblikken uit Jo's leven. Hij zat zoo echt gemakkelijk op schoot bij de juffrouw; het lastige aankleeden en wasschen was afgeloopen, de honger kwelde hem niet en hij had, nu Hen met hem speelde, alles wat zijn hart begeerde, zooals men wel eens zegt. Want: als kleine kinderen konden praten en vertellen wat ze wel het allerallerprettigste vonden, ik geloof ze zouden allen antwoorden: „piep, piep, spelen," of een ander prettig spelletje doen met de groote broertjes of zusjes. OP DE PARTIJ. v. „Neen maar, wat een snoesje!" „Och! wat een dot!" „Wat een aardig, vriendelijk schepseltje!" „Kijk eens! hij lacht! Wat een allerliefste jongen!" „En wat is hij netjes! Wat een beelderige jurk!" Dat zeiden de dames, die bij Hendriks ouders op een diner waren, toen de kinderen 11a eten eens binnen mochten komen, en de eene dame gaf hem een zoen, de andere wilde hem eens op haar arm hebben, een derde raakte hem voorzichtig met hare gele glacé handschoenen aan, terwijl een vierde vroeg: „hoe heet je wel, liefje?" „Hij heet Jo," zeide Hendrik, omdat hij wel wist dat zijn broertje nog geen antwoord kon geven, „of eigenlijk Joan Willem, doch we noemen hem Jo, omdat Jo zoon aardig kort naampje is. Hij kan al een heel klein beetje „Jo zeggen," vertelde Hendrik. „Doe het eens, Jo," maar hoe gaarne hij Jo ook een kunstje liet vertoonen, de kleine jongen had er geen lust in, want hij was zoo verbaasd over al die vreemde heeren en dames dat hij zich niets op zijn gemak voelde en al hield hij gewoonlijk wel van iets nieuws en moois, nu beviel het hem niet en dus — hoeveel er ook in de kamer was te kijken — de kleine jongen liet zijn vroolijk gekraai niet liooren. Om de waarheid te zeggen, al schreide Jo niet, hij was toch een beetje bang voor al die vreemde gezichten en verlangde erg om weg te gaan. En dus toen Mietje hem kwam halen, stak hij haar al zijn handjes toe en lag zijn kopje tegen haar schouder en was blij dat zij hem ver van al die vreemde menschen wegbracht. 't Was een griezelig oogenblik voor hem geweest. Hij vond zoon partij erg onrustig en daar hij nog te klein was om te genieten van de ulevelletjes en pistaches, die Hendrik en Annette kregen, had hij er al heel weinig aan. SLAAP ZACHT, LIEVE JO. VI. Een clag is lang voor zoo'n kleinen jongen, want er is zooveel voor hem te doen en te onthouden. De groote menschen en de groote kinderen begrijpen dikwijls met hoeveel zoo'n jongmenschje wel heeft te leeren, en dat is toch lang geen kleinigheid, want: kijkt maar eens rond in uwe slaapkamer en in uwe woonkamer en in den tuin en overal, wat zijn er niet honderden dingen, waar die kleintjes de namen en de beteekenis niet van kennen en dus moeten leeren. Als ze op de wereld komen weten ze niet eens dat een tafel een tafel, een glas een glas, of een wieg een wieg heet. Ze moeten zoo langzamerhand dat alles, en nog veel meer leeren. Dat is een heel werk! 't Is geen wonder dat ze 's avonds heel moe zijn en dadelijk, als ze te bed gelegd worden, van vermoeidheid de oogen sluiten en spoedig in slaap vallen. Zoo ging het Jo ook. Als hij uitgekleed was en zijn nachtponnetje aanhad, gaf hij elk een nachtzoen en dan zeide ieder: „slaap zacht, lieve Jo. En &dan ging Jo slapen tot aan den volgenden morgen, en telkens als hij heerlijk uitgeslapen wakker werd, was hij weer een heel klem beetje groo- ter en sterker dan den vorigen dag. Maar als hij sliep moest het altijd doodstil in de slaapkamer zijn, anders was mama bang dat hij wakker zou worden, en dat is niet goed voor kleme kinderen. Daarom waren Hendrik en Annette dan altijd zoo stil als muisjes. Dat is lief van hen. Zoo helpt ieder op zijne wijze mede om te maken dat Jo spoedig een groote jongen wordt. Kijk! daar ligt hij zoo rustig in zijn bedje te slapen, de juffrouw heeft hem pas neergelegd en gaat nu stillekens weg, met de kousjes en schoentjes, die zij hem uittrok, terwijl zij zachtjes fluistert: „slaap zacht, lieve Jo.