KT jac? C.Robbers, Rotterdam. j^mpmmmmmnwww u iwupwip WUUIUNWI^W^^ KUS n MIHETTE ■M DOOR)* ACATHA Taks en Minette, DOOR AG AT HA. HET NIEUWTJE. i. „Minette, weet je 'tal?" vroeg Taks de hond, eens op een morgen, aan Min et te de poes. „Weten wat?" vroeg Minette, die druk bezig was om hare pooten at te likken en aan niets of aan niemand dacht op dit oogenblik. „Wel, ik bedoel of je het groote nieuws al weet," zeide 1 aks. „Neen," antwoordde Minette, nog steeds likkende. „Ze schijnt er niet heel nieuwsgierig naar te wezen,' dacht laks, en hij besloot rustig te wachten, totdat de poes klaar zou zijn, doch dat duurde zoolang dat het hem verveelde, en hij zeide dus, na een poosje: „kom, mij dunkt dat ge nu wel schoon genoeg zult wezen." O O O „Nog één oor. Zindelijkheid boven alles," betoogde de poes. „Ja, zoo denk ik er ook over, maar alles kan te ver gedreven worden, zelfs de zindelijkheid," sprak Taks. „Ik verlang recht om te weten hoe Lorre over dat punt denkt. Ik mag lijden dat liij geen al te groote smeerpoets zal zijn, doch in overdreven zindelijkheid is iets zeer vervelends," liet hij er op volgen, ziende dat Minette nog al aan het wasschen en gladden harer haren bezig bleef. Ze hield er nu echter mede op, want ze wilde wel eens weten welk nieuwtje Taks wist, en wie Lorre was en haar kameraad hoorde dan ook al spoedig vragen: „zeg Taks, wat is Lorre voor een ding?" „Lorre is geen ding, Lorre is heel iets anders," begon Taks en besloot Min et te eens erg nieuwsgierig te maken. „Iets anders? Geen ding? Maar wat dan? Toe, Taks, zeg het mij eens.' En wat is het nieuws, dat je weet," vroeg Minette. Taks lachte eens. Ilij had pret aan al die vragen tegelijk en wachtte opzettelijk een poosje voordat hij antwoordde: „Lorre is zelf het nieuws, Minette. „Zoo, is Lorre het nieuws? Wel, wel, dat is zeer merkwaardig," zeide Minette, met haar kop knikkende. „Wat vind je merkwaardig," vroeg Taks. „Wel, dat gij mij geen beter antwoord geeft. Wat heb ik er aan of ik al weet: Lorre is het nieuws. Je kunt net zoo goed zeggen: Het nieuws is Lorre, en dan ben ik nog even wijs," antwoordde Minette. Zij was boos. „Het is zeer onvriendschappelijk van je," klaagde zij. ,, Maar, goede, lieve Minette, wat ben je toch erg kwalijknemend," merkte Taks lachende aan. „Zeg maar niet goede, lieve Minette," riep de poes beleedigd. „Als je mij zoo heel goed en lief vindt, dan...." „Nu, wat dan?" vroeg Taks. „Wel, dan zou je mij geen. uren laten wachten op de mededeeling van een belangrijk nieuwtje. Je weet hoe dol ik op iets nieuws ben gesteld," merkte de poes aan en ze hield de voorpootjes voor de oogen, net alsof ze schreide. „Schrei toch niet," zeide Taks. Hij hield niet van tranen. Tranen zijn ook recht onaangename dingen, en schreien is een leelijk geluid. „ Wie zou niet schreien als haar beste, haar eenigste trouwe vriend en makker haar leven zoo verbittert," snikte Minette, nu met echte tranen in de oogen. „Kom, ik wilde je maar uit gekheid een beetje plagen," verzekerde Taks goedmoedig. „Ik houd niet van znlke plagerijen. Als gij iets nieuws weet moet gij het mij dadelijk vertellen, daar ben ik op gesteld." Deze woorden sprak Minette nog half snikkende uit en toen vroeg zij, plotseling opspringende, kortaf: „Wil je 't mij nu zeggen, Taks, ja of neen?" „Ja," antwoordde de hond, lachende om de opvliegendheid van zijn speelkameraad, waar hij trouwens wel aan gewend was. Minette werd spoedig boos en als Taks niet altijd zoo inschikkelijk geweest was, zouden ze wel heel dikwijls ruzie gehad hebben. Meestal had Minette toch geheel geen aanleiding om zich beleedigd te voelen. Nu was er ook volstrekt geen reden voor Minette om boos te worden en eigenlijk had Taks haar moeten straffen door niets te vertellen, doch laks nam het zoo nauw niet, Hij vergaf Minette spoedig al hare kuurtjes, omdat lnj toch in den grond der zaak veel van haar hield en hij schikte zich nu ook, zooals altijd, naar hare wenschen en vertelde, heel kortaf, dit nieuws: „Lorre is een papegaai, een papegaai is een vogel met prachtige veeren, die heusch de echte menschentaal kan leeren praten, en die Lorre komt hier in huis wonen." „Wel, wel, heb ik van mijn leven," riep Minette verbaasd uit. II. „Wanneer komt Lorre?" deze vraag deed de poes gedurig, want ze dacht veel na, over het nieuws dat Taks haar had medegedeeld. „Wanneer?" herhaalde Taks, „dat weet ik niet. Ik heb je alles gezegd wat ik er zelf van wist. Ik vertelde je namelijk dat ik stil in mijn mandje lag in de woonkamer, toen mevrouw aan eene andere dame vroeg: weet je dat we een nieuwen huisgenoot krijgen ?' „Ik spitste natuurlijk mijne ooren, want ik dacht: wie zal dat zijn? en toen deed mevrouw een lang verhaal, dat ik niet geheel begreep, doch waar inkwam van een neef, een zeeman, die een vogel present wilde sturen, en toen praatten ze er in de keuken later ook over. Ka zeide: dats wel aardig, maar Mie vond het niet zoo heel aardig, „want": zei zij, „de koperen kooi is moeilijk om te schuren, en dan ook kan zoo n dier zoo morsen. „Zoo, zit die Lorre in een kooi?" vroeg Minette nadenkend. „Dat schijnt dan wel zoo," hernam Taks, „maar luister eens," zeide hij , „wat een vreemden klank hoor ik daar. Laten we eens binnen gaan kijken. Wie weet of Lorre al niet is gekomen," en hond en kat gingen gezamenlijk naar binnen toe. Daar de kamerdeur echter gesloten was, moesten zij in den ganif blijven wachten, tot er iemand kwam 0111 de kruk om te draaien. Dat was nu wel niet heel prettig, maar ze waren oude vrienden en hadden dus altijd genoeg te praten, zoodat ze zich niet behoefden te vervelen. Zoo begon dan ook Taks al heel spoedig een gesprek. „Ik hoop maar niet," zeide hij tegen Minette „dat die nieuwe huisgenoot een slecht humeur zal hebben." „Wel, dat hoop ik ook niet," dacht Minette. „Laten wij samen afspreken om er altijd goed voor te zorgen dat het vrede blijft onder de dieren hier in huis," begon Taks, doch daar nu juist de kamerdeur opengedaan werd, sprong Minette, in plaats van antwoord te geven, de kamer in, terwijl Taks haar volgde. En daar stonden ze nu tegenover Lorre, den vogel, die met zijn prachtige veeren uit verre landen kwam. Hij zat niet in een kooi, maar mocht vrij rondloopen, dat was hij zoo gewend! Toen Taks en Minette binnenkwamen, bleef hij onbewegelijk staan en bekeek hen een poos, nu eens door het rechter, dan eens door het linker oog. LORRE. Wie lieb ik het verdriet van te zien ?" vroeg hij eindelijk. „Het verdriet?" herhaalde Taks verwonderd. Hij vond dat begin van de kennismaking niet heel vriendelijk. ..Wie zijt gij? vroeg Lorre kortaf, zonder hem verder te laten spreken. „Ik ben Taks en zij is Minette," antwoordde Taks. ..Zoo, ben jij Minette. Wel, ik houd meer van katten dan van honden. Leve de vrijheid!" riep Lorre. „Dat is niet heel beleefd," dacht Taks, maar hij was te vredelievend om dit hardop te zeggen. ..Ik roep: leve de vrijheid," herhaalde Lorre met nadruk. „Hebt gij daar soms iets tegen," vroeg hij aan den hond. „O neen, niet in het minste," zeide Taks. „Goed," sprak Lorre. „Ik doe dan ook net precies wat ik wil en stoor mij aan niemand. Dat is vrijheid. Vrijheid is geluk en het geluk vindt men slechts in de vrijheid, dat is mijn stelsel." „Die mijnheer Lorre is stellig heel knap, misschien wel geleerd," fluisterde Minette halfluide tegen Taks. „Ik geloof dat hij alles weet." „Ja, ja," sprak de papegaai, die dit gehoord had, „ik heb niet voor niet in vreemde landen gereisd. Ik weet mijn weetje wel, zou ik denken. Doch de vrijheid boven alles." „Maar hoe bedoelt gij dat?" vroeg Minette, een beetje naderbij komende. Zij vond Lorre zoo mooi en zoo aardig. Taks bleef echter zoo ver mogelijk van den vogel verwijderd, hij vond hem zeer onbeleefd. „Onder vrijheid versta ik, alles doen wat mij bevalt. Gij valt bijvoorbeeld in mijn smaak en daarom bied ik u mijn vriendschap aan. Taks mag ik niet lijden en daarom zal ik hem plagen zooveel ik kan. Geef mij een poot tot bewijs onzer vriendschap," beval de vogel en Minette gaf een harer voorpootjes, dat Lorre met veel hartelijkheid in zijn papegaaienklauw drukte. „Minette," waarschuwde Taks, „hoe kunt gij vriendschap sluiten met een vo^el, dien ge niet kent," doch Minette luisterde niet naar hem. Zij keek naar Lorre en luisterde met de meest mogelijke belangstelling naar alles wat hij vertelde. Hij liet haar het ridderkruis zien, dat bij droeg, en deelde haar mede dat hij dit gekregen had als prijs voor zijn overheerlijk gezang. „Kunt gij dan ook zingen?" vroeg Minette. „Ja, ik kan alles," verzekerde Lorre en Minette riep vol bewondering uit: „wel verbazend!" DE WANDELING. ui. „Leve de vrijheid!" riep Lorre op eens uit, „ik stik hier, 't is hier te benauwd. Ik w'il naar buiten. Heeft mijne nieuwe vriendin Minette ook lust om met mij te gaan wandelen in de vrije natuur' „In den tuin?" vroeg Minette. „ O, heel gaarne. „Waar is uw hoed?" vroeg Lorre, terwijl hij den zijne opzette, eens op zijn horloge keek en overhemd en boorden wat terecht trok. Minette durfde niet te zeggen dat zij eigenlijk nooit een hoed droeg en haalde daarom maar stilletjes een hoedje uit een kast, dat zij heel nuffig opzette. „Bespottelijk," bromde Taks, terwijl hij voor de ramen Minette en Lorre nakeek. Hij was eigenlijk recht boos op Minette, omdat zij dadelijk zoo opgetogen was over den vreemden gast en daarom onbeleefd en onaardig tegen hem werd. Waarom had ze toch niet gevraagd of Taks ook mede naar den tuin ging, in plaats van zooals nu, net te doen alsof hij er niet was? „ 't Is een leelijke gewoonte van Minette, om altijd de nieuwe vrienden boven de oude te stellen'," dacht Taks en daar had hij wel gelijk aan. 't Is leelijk, maar 't is ook dom, want de nieuwe vrienden en vriendinnen kent men zoo dadelijk maar niet. Wie daar echter over nadacht, Minette niet. Zij was, zooals men dat noemt, in de wolken, met haar nieuwen vriend, die haar lange verhalen deed over de Oost en al de wonderen, die daar te zien waren. „De menschen," vertelde hij, „zijn daar allen pikzwart en doen den geheelen dag mets dan luisteren naar het heerlijke gezang der papegaaien." „En zijn er ook poesen?" vroeg Minette, met belangstelling. ..Poesjes? dat weet ik niet. Maar als ze er zijn, dan ben ik er toch zeker van dat ze lang zoo lief en zacht niet zijn als gij,' verzekerde Lorre. Minette begon van pleizier over deze vleierei vergenoegd te spinnen. „En ook zoo mooi niet," voegde Lorre er bij, toen hij bespeurde hoe gaarne zijn nieuwe vriendin zoo iets hoorde. „Ik kan mij niet begrijpen hoe iemand die zoo verstandig is, als gij zijt, het altijd hebt uitgehouden met dien Taks, mij dunkt, dat is een allervervelendst dier," begon Lorre, terwijl hij zich op een boomstam neerzette. „Laten we liever niet over Taks praten," stelde Minette voor. „Laten we dat juist wel doen," zeide Lorre. ..Maar gij houdt niet van hem en ik houd wel van hem," hernam Minette, „en dus als we over hem spreken " „Welnu, wat zal er dan gebeuren?" vroeg Lorre. '„Och," zuchtte Minette, „ik ben bang dat we ruzie zullen krijgen, als we ergens over redeneeren, waar we het niet over eens zijn." ..Leve de vrijheid!" riep de papegaai, en zeide: „zeg mij dat eens na, Minette." ..Leve de vrijheid!" miauwde nu de poes. Goed zoo," hernam Lorre, „dat wil zeggen dat we allebei vrij zijn om alles "te zeggen wat ons goeddunkt, en ik zeg dat Taks een naar dier is, valsch, bedriegelijk, slecht en niet te vertrouwen. „Neen, neen, dat is zoo niet," begon Minette, die niet kon velen dat men zooveel kwaads zeide van haar goeden Taks. „Maar laat mij dan toch uitspreken," zeide Lorre, „ik wil slechts zeggen dat Taks wel een'goed. lief dier kan zijn, maar dar we toch ons best moeten doen om hem weg te krijgen, dan blijven wij met ons beidjes over, dat is veel gezelliger. Ik vind dat men prettiger met zen tweeën kan praten, dan met zen drieën, vind je ook niet, Minette? Ja, dat is wel waar," stemde Minette toe, en ze wilde er iets bijvoegen over "de 'deugden van Taks, doch Lorre liet haar niet aan het woord komen. ..Goed," zeide hij, „als wij het hierover eens zijn, zullen we het ook wel verder eens' worden. Wij moeten zien Taks te krijgen, waar zoo'n dier behoort te wezen. Weet je wel, Minette, dat honden eigenlijk trekdieren zijn," vroeg Lorre. Trekdieren?" herhaalde Minette vragend. " Ja, ja, trekdieren. Denk maar eens na: wie trekken de hondenkarren voort?" Wel, de honden," antwoordde Minette. Dus dan is de hond?" begon Lorre langzaam, ,.nu, Minette, zeg het eens: wat is Taks dus?" „Een trekdier," klonk het antwoord, dat half vragend, half verbaasd werd uitgesproken. „Natuurlijk. Wat anders? En dus, Minette, luister nu eens goed toe. Gij hebt zooveel verstand dat ge mij wel zult begrijpen als ik je zeg: Taks is'o-een goed gezelschap voor ons, want een trekdier is iemand, die zijn kost met werken kan verdienen, en wie werkt is niet half zoo voornaam als iemand die niets doet. Is het zoo niet?" Wat Minette geantwoord zou hebben weet niemand, want het gesprek werd hier plotseling afgebroken, door de nadering van een ekster. EEN NIEUWE KENNIS. IV. „O, daar komt mijne vriendin Klappei aan, die moetik even alleen spreken," zeide Lorre, terwijl liij nog met Minette aan het redeneeren was. „Ga jij nu maar naar huis en zorg er voor dat ik een klontje suiker vind, als ik terug kom," beval hij en Minette sloop stilletjes weg 0111 te doen, wat haar bevolen was. Taks stond nog voor het raam en toen hij Minette zoo alleen zag aankomen, dacht hij: „zoo, zou die nieuwe vriendschap nu al uit zijn?" Hij ging de poes tegemoet en vroeg het haar. O, heden neen. We zijn dikke vrienden, Lorre en ik," antwoordde de kat, „maar hij wilde den ekster spreken, en daarom zeide hij dat ik naar huis moest gaan." „Moest! moest!" riep Taks uit. „Laat gij u zoo de wet stellen door dien zotskap van een Lorre?" „Hoor eens. een zotskap is hij niet. Hij heeft veel, heel veel verstand," zeide Minette, zonder de vraag van Taks te beantwoorden. „Verstand?" herhaalde Taks met minachting, „dat is best mogelijk, dat kan ik in" zoo'n kort oogenblik niet beoordeelen, doch hij is de verwaandheid in persoon, en of hij oprecht is? ik weet het niet, dat moet de tijd leeren. „Hoe kom ik aan een stukje suiker?" dacht Minette, rondkijkende of er geen kast ergens open stond. „Waar kijk je zoo naar?" vroeg Taks. .Lorre wilde een stuk suiker hebben, en nu wilde ik zoo graag " stamelde Minette. .Weet je wat ik graag wilde?" begon Taks en dadelijk het antwoord bij de vraag voegende, liet hij er op volgen, terwijl hij met zijn poot naar buiten wees, „eens weten wat die twee daar wel samen verhandelen. Ik wed niet veel goeds." Minette keek ook uit het venster, en daar zag zij den ekster op een stuk van den tuinmuur staan, net vlak bij den boomstam, waarop Lorie zat. „Laten wij eens luisteren," stelde Minette voor en zij ging met Taks naar "een plaatsje, waar zij het gesprek konden hooren, zonder door desprekers gezien te worden. „Luistervinken deugen niet," dacht Taks, doch in dit bijzondere geval zag hij er zoo heel veel kwaad niet in en spande zich in om het gesprek te verstaan. Wat was hij later blij dat hij het gedaan had! want, wat hooi de hij. 't Is ontzettend, maar 't is waar. Tot zijne niet geringe ontsteltenis vernam hij *