Ki ►—•* 2773 De Spanjaarden uit Utrecht in 1577 VIERDE DRUK D. BOLLE, ROTTERDAM, „WEG MET HET SPANJOLENNEST!" »WEG MET HET SPANJOLENNEST!" OF De Spanjaarden uit Utrecht in 1577, VIERDE DRUK. ROTTERDAM, D. BOLLE, M W HET SP1IJ0LI1ST!" SNELPERSDRUK VAN H. C. A. THIEME TE NIJMEGEN. I. ANDERHALF JAAR SOLDIJ UITGEWONNEN. Al va had den tienden penning gevraagd, en met vertrapping van alle rechten en privilegiën dezer vrije Nederlanden, doorgedreven. Alle provinciën hadden achtereenvolgens toegegeven, de eene vroeger de andere later, het Sticht alleen bleef weigeren. Wel bood Utrechts regeering groote geldsommen aan, om daarmede den tienden penning af te koopen, maar zij wilde in de belasting niet toestemmen. Dit stuitte den hertog van Alva geducht tegen de borst en hij dreigde en raasde als een krankzinnige • maar toch bleef hij machteloos tegenover de kloeke Staten van het Sticht. Spoedig zon hij op een middel om zich te wreken... en waar kon Alva geen voorwendsel vinden? Hij herinnerde zich dat in het jaar 1566 ook in Utrecht beeldbrekers aan het werk waren geweest, en dat daar zelfs de Jacobi-kerk door de regeering aan de Geuzen was afgestaan geworden. Dit misdrijf bleef nog altijd ongestraft, en nu liet hij de Staten van Utrecht dagvaarden, omdat zij de bevelen des Konings niet hadden gehoorzaamd in het straffen der beeldstormers. Zij werden nu om Majes- teitschennis veroordeeld; al de privilegiën, voorrechten en keuren der oude bisschopsstad werden op eenmaal vernietigd, hare inkomsten kwamen aan Alva en de stad moest worden verwoest, ten minste al hare wallen, muren en vestingwerken afgebroken. Daarop zond de regeering een bezending naar den hertog, en schreef wijdloopig aan den Koning van Spanje. Zóóveel verkreeg men, dat niet het geheele vonnis werd uitgevoerd, maar toch moest de regeering het aanzien, dat tien vendelen Lombardische soldaten de stad binnentrok' ken, die op kosten van het Sticht moesten worden onderhouden. Deze vreemde troepen hielden op een vreeselijke manier huis. Zij wachtten geenszins de betaling hunner soldij af, maar liepen de huizen binnen en plunderden op klaarlichten dag. De burgers hadden zooveel last van hen, dat zij hunne bezittingen in kelders en putten gingen begraven, en hunne vrouwen en maagden nooit alleen lieten gaan op den openbaren weg. Vierentwintighonderd gulden moesten wekelijks worden uitbetaald, behalve reiskosten en kleeding voor den gaanden en komenden man. De burgemeester werd op Vreeburg gevangen gezet, en al de schriftelijke privilegiën en voorrechten daar bewaard. Op dat Vreeburg, een oud kasteel,waarover wij straks nader spreken, voerde een goed gezind overste, de heer van Warenburch, het bevel. Deze stierf echter en werd opgevolgd door een Spanjaard d'Avila, die met nog meerdere soldaten aankwam, ten einde de bezetting te versterken, omdat de regeering nog altijd weigerachtig bleef op het punt der gehate belasting van den tienden penning. Zoo was nu hetzelfde kasteel, dat gebouwd was om Utrecht te verde- digen, door de Spanjaards bezet, om de stad in toom te houden. De afzetterij en de plundering gingen geregeld op kleine schaal voort, maar het uitbetalen der soldij bleef ook even geregeld achterwege, en de rekening was hoog geklommen. Zij bedroeg reeds meer dan 150,000 gulden; want gedurende anderhalf jaar was zoo goed als niets uitbetaald. Nu meenden daarom de Spanjolen of »Spekken" zooals de Utrechtenaars ze spottend noemden, ook recht te hebben een plundering in het groot te beproeven, en reeds waren alle toebereidselen daartoe gemaakt, toen eene onverwachte gebeurtenis die verhinderde. Die onverwachte gebeurtenis was de inneming van Den Briel door de Watergeuzen. Op eenmaal kwam het bevel van Bossu, om onmiddellijk naar het eiland Voorne te vertrekken, en op 3 April 1572 trokken de »Spekken weg. De Utrechtsche burgerij was daarover zoo in haar schik, dat zij juichte van vreugde, en er niet aan dacht, dat men buiten den waard gerekend had, daar het kasteel nog vol »Spekken" lag. Toch waren zij nu vrij van het betalen der soldij; ten minste zij rekenden daarop, ofschoon de Spanjaards er anders over dachten. Duitsche troepen kwamen de anderen vervangen; maar deze waren veel vreedzamer. II. EEN VOORNAME GEVANGENE. De tocht tot herovering van Den Briel liep voor de Spanjaarden niet gelukkig af. Bossu moest onverrichterzake weer aftrekken, en werd spoedig daarna op de Zuiderzee gevangen genomen. In zijne plaats werd Noircarmes stadhouder van Filips, die voor Utrecht nog al toegevendheid toonde, en den burgers of s>Gildebroeders" toestond de stad te versterken en eenige vendels s c h u 11 e r ij op te richten. In die dagen waren de handwerkslieden in gilden vereenigd. Ieder gild had zijn aanvoerder of meester, en ook zijn vergaderzaal. Deze gilden maakten de kern der arbeidende bevolking uit, en hadden dus niet alleen veel invloed, maar ook groote macht. Zij hebben in de bevrijding hunner stad een aanzienlijk aandeel gehad, en er veel toe bijgedragen, dat orde en tucht gehandhaafd bleven, en de »nije leere," voor zooverre zij die toegedaan waren, niet het onderspit delven zou. Men begrijpt, dat de bisschoppelijke stad wel Katholiek was. Nergens waren wellicht zooveel »poppekens," zooveel rijke kerken en kloosters als daar. Het spreekwoord: »te Utrecht is het altijd kermis!" duidt genoegzaam aan, dat daar zooveel -missen op den jaardag van kerken en gestichten werden gevierd, dat er geen maand voorbij ging, waarin niet een dergelijke »pret" te genieten viel. Toch had ook het Evangelie zijne aanhangers in de schaduw van het bisschoppelijk paleis, en hun getal was in de laatste jaren aanmerkelijk vermeerderd. Ook onder de aanzienlijken waren er enkelen, die de Luthery of nye leere in bescherming namen, en de bisschop was oud en , , gierig, maar anders niet van de liardvochtigsten. rfiédouïtfdCfttfvli. Noircarmes handelde dus niet in het voordeel der Spanjaarden met de oprichting der Utrechtsche schutterij uit de Gildebroeders; maar hy was ook zoo geheel onbekend met onze toestanden, dat dit hem niet kwalijk te nemen is. Op het kasteel Yredenburg bleef de Spaansche macht intusschen krachtig vertegenwoordigd, en het geschut, dat daar aanwezig was, moest zeker in staat zijn, zoo niet de geheele stad, dan toch een groot gedeelte daarvan plat te schieten. Toen Bossu in de handen der Geuzen gevallen was, werd ook op Vredenburg een gevangene binnengeleid. Het was Marnix van Sint Aldegonde, Oranjes boezemvriend, de dichter van het Wilhelmuslied, dat zoo duizendvoudig is herhaald en nagezongen, en waarvan nog alleen de melodie ieder Nederlandsch hart doet kloppen. De Spanjaards hadden den edelen Aldegonde te Maassluis gevangen genomen en waren stellig van plan hem niet beter te behandelen dan Egmond en Hoorne. Maar juist de omstandigheid, dat ook Bossu gevangen zat, en wèl in handen van den Prins van Oranje, werkte hier gunstig. De Prins beloofde namelijk Bossu met alle onderscheiding, die aan zijn rang paste, te behandelen, zoo d'Avila ook Alde- Weg met het Sjoawjolennest. * gonde geen leed deed in zijne gevangenschap. Dit hielp en de dichter van het Wilhelmuslied mocht zich in eene zeer dragelijke opsluiting verheugen. In het volgende jaar vertrok Noircarmes naar Haarlem,_ om bij het beleg dier stad tegenwoordig te zijn, en Utrechts burgerij zag hem nooit weder; want hij werd er zóó gewond, dat hij spoedig aan de gevolgen zijner blessuren overleed. Hij werd opgevolgd door La Roche, een neef van Granvelle. Met schrik zag de burgerij hem komen; doch weldra bleek, dat zij voorbarig geweest waren. La Roche wilde het geschil in der minne bijleggen en trachtte de regeering op zijne hand te krijgen. Om goede vrienden te worden, gaf hij daarom zeer spoedig al de privilegiën en keuren, die op Vredenburg bewaard werden, terug. Zoo was het vrij rustig in de oude bisschopsstad; maar die rust zou spoedig gestoord worden. III. DE „SPEKKEN" KOMEN WEDER. De lezer weet hoe de Spanjaarden bij Leiden eindelijk voor de golven van den Oceaan hadden moeten zwichten. Dat krijgsvolk, hetwelk in het holst van den nacht over het verdronken land een goed heenkomen had moeten zoeken, liep nu het land af om brood en soldij. Zij waren nu toch eenmaal gewoon zichzelven al plunderende te betalen en zetten dit handwerk voort. Daar herinneren zij zich wellicht, dat het bisschoppelijk Utrecht hun nog zooveel schuldig is, en in grooten getale verschijnen zij voor de poorten der stad. Het geroep: »de Spekken zijn er weer!" »de Spanjolen komen terug!" bracht alle man in de wapenen. De burgerij hielp getrouw in het verjagen dezer ongenoodigde en niet gezonden gasten. Ook d'Avila schoot op hen; maar niemand kon het verhinderen, dat zij de voorsteden in brand staken. De burgerij verkeerde in gedurige ongerustheid, want men kon die van 't kasteel niet vertrouwen, die daar buiten de muren rondspooktenfwaren hun eigen broeders, van hetzelfde Spaansche bloed. En dat zij ze niet binnen lieten, kwam alleen, omdat zij als oproerlingen tegen de krijgs- tucht moesten beschouwd worden, daar zij hunne regimenten verlaten hadden. Om der wille der burgerij zou d'Avila het zeker niet gedaan hebben. Nu begeerde Utrecht, om meer zeker te zijn, dat een landgenoot het bevel over Vredenburg kreeg; maar al wat het daartoe aanwendde mislukte. Toch was er veel gewonnen op de Spanjaards als men bedenkt met welke straf Alva de goede stad bedreigd had. Niet alleen was het Spaansche krijgsvolk weg, maar ook de privilegiën en keuren waren teruggegeven, en de man, die de vriendelijkheid gehad had dit te doen, was reeds weder heengegaan en door Hiërges, Barlaimonts zoon, vei vangen. Zoo had Utrecht de tuchtiging voor het niet betalen van den tienden penning ontloopen. Hiërges was zeker geen Protestant.' Gij weet dat de Hervormden hun scheldnaam Geuzen, waarop zij later zoo trotsch waren, aan zijn vader te danken hadden. Toch was hij een voorstander der vrijheid, en de Prins van Oranje had nog al goede gedachten van hem. Zoo werd hij dan door den een vertrouwd en door den ander gewantrouwd; maar het allermeest was het oog der bevolking op het kasteel Vredenburg gericht, dat zich immer dreigend verhief, en geheel in Spanjes macht verkeerde. Niemand kon er zelfs toegang krijgen, die geen Spanjaard of geestelijke was, en al wat van buiten kwam moest een natuurlijken bondgenoot hebben binnen deze dikke muren. Ja wel dik waren de muren en sterk was de borstwering van dit oud en wel onderhouden gebouw. Thans is het allerlaatste overblijfsel van dat grijze kasteel geheel verdwenen en biedt het Vreeburg in Utrecht een der grootste en schoonste pleinen van geheel ons vaderland aan. Maar juist die naam »Vreeburg" bewaart de gedachtenis van de plaats, waar het eenmaal lag, bij de Catharina-poort, thans eveneens verdwenen, en in een barrière herschapen. Toch was de omvang van het kasteel met zijne bijgebouwen grooter dan het plein, dat zijn naam erfde, en waar het een reusachtig bastion was tegen een van buiten aanrukkenden vijand, kostte het luttel moeite de kanonnen naar den anderen kant te richten en de stad zelve, ten minste voor een derde, plat te schieten. De breede voorpoort werd door een sterken toren gedekt en de muren, die zich tot op een hoogte van 40 voeten verhieven, waren stellig 20 voet dik. Vroeger waren de Utrechtenaars trotsch geweest op zulk een kolossaal verdedigingsmiddel, maar sedert de Spanjaarden er in huisden, werd eerst gesmoord, en daarna telkens al luider de uitroep herhaald: »W eg met dat Spanjolennest!" IV. DE AARTSBISSCHOP MOET IIELPES. c^)Cf_Ay/4 De Utrechtsche burgerij wond zich telkens meer op tegen de Spanjaarden, die in hun »nest" alles behalve rustig waren, en de geheele bevolking der stad in gedurige vreeze hielden. De Gildebroeders, die als schutterij dienst deden, gingen voort zich te oefenen en te versterken, en voerden ook nu en dan gelukkige schermutselingen met de rondtrekkende Waalsche en Duitsche benden, die het stroopen van de Spanjaarden hadden geleerd. De bevelhebber van het kasteel, die door de priesters en monniken, waarvan Utrecht wemelde, goed op de hoogte gehouden werd van hetgeen er plaats vond in de stad, was over al die krijgstoerustingen niet altijd gerust, maar als hij er zich over beklaagde, wist de regeering hem te beduiden, dat men niets kwaads in den zin had. Ook was zijne bezorgdheid in zooverre overbodig, dat er geen genoegzame voorraad geschut voorhanden was, om iets tegen het kasteel te beginnen. Het grootste gebrek was hier evenwel, zooals trouwens wel meer het geval is, geldgebrek. Ook de Duitsche soldaten waren niet al te rustig; want zij konden evenmin staat maken op de geregelde uitbetaling hunner soldij. En wie zou het hun kwalijk nemen, dat zij zich niet voor een vreemd volk in de bres wilden stellen, als zij er zelfs niet voor betaald werden. Uit vaderlandsliefde deden zij het zeker niet. Daarom moest er eerst werk van gemaakt worden dit krijgsvolk te betalen, of hen ten minste met eene gedeel t e 1 ij kt1 tegemoetkom ing tevreden te stellen. De Raad begreep dit even goed als de burgerij; maar de stadskas was ledig. Daar werd het plan geopperd om van den aartsbisschop geld ter leen te vragen. Ieder wist dat hij zeer rijk was. Echter ook dit wist ieder, dat hij alles behalve los van zijne aardsche goederen was. Op aandrang van de gilden besloot de Raad eene deputatie af te vaardigen, om Zijn Hoogeerwaarde daarom te vragen. De deputatie vertrok, en het volk volgde op eenigen afstand. Het volk stond voor het bisschoppelijk paleis op het Munsterkerkhof en wachtte de dingen, die gebeuren zouden, af. De drieënzeventig)arige aartsbisschop was in het geheel niet op zijn gemak, toen hij die deftige heeren binnen en dien volksoploop buiten zijn paleis zag; maar hij weigerde in het eerst hardnekkig de gevraagde 50,000 gulden te geven, zelfs tegen een goede rente. Eindelijk werd de burgerij het wachten moede en meldde zich al luider en luider aan. Zelfs verhaalt men, dat een paar rappe gasten, die den weg in het bisschoppelijk paleis wisten, maar vast begonnen uit te tellen en in te pakken wat zij aan baar geld vonden. Wat er van zij: de kerkvoogd moest toegeven, ofschoon hij niet de geheele som, die gevraagd was, leverde. Toch werd een som van ruim 40,000 gulden naar het stadhuis gebracht en in verzekerde bewaring genomen, terwijl het geld den bisschop bleef toebehooren. Dat kwam goed te pas; maar voldoende was het op verre na niet: daar was nog zooveel achterstallige soldij aan de Duitsche troepen uit te betalen, dat daarvoor deze duizenden wel dienen konden. Toch werden er nu krachtiger maatregelen genomen en ook grof geschut in gereedheid gebracht. Het wantrouwen tusschen die van het kasteel en de burgers werd mèt den dag al grooter. De commandant d'Avila was alles behalve gerust en hield niet op het kasteel van de stadszijde te versterken. Ook gaf hij bevel eenige woningen, van waar hij meende, dat men hem bestoken kon, te verbranden. Zoo gingen ettelijke maanden voorbij, en de Decemberkoude deed zich reeds hevig gevoelen. d'Avila had behoefte aan brandstof en miste het geld, dat hij noodig zou gehad hebben om ze te koopen; hij monsterde zijn volk en bedacht, dat hij te weinig volk had om zich in het kasteel naar eisch te verdedigen. Ook begreep hij, dat zijn toestand niet benijdenswaard zou worden, indien de burgerij eens tot het besluit kwam hem te laten verhongeren. Al deze beweegredenen maakten hem niet afkeerig van het denkbeeld om deze stad zoo spoedig mogelijk te verlaten. Had de burgerij dit geweten, wie zal zeggen wat zij toen reeds gedaan hadden! Maar zij wisten dit niet, ten minste zij begrepen het niet ten volle en gaven nog altijd toe aan hunne vrees voor de onderdrukkers, die zich, voorwaar, alles behalve bemind gemaakt hadden. Toch gingen er telkens al meer stemmen op, die op het verdrijven der ïSpekken" aandrongen. En weldra zouden zij hun eigen zaak ten volle bederven, zooals het wel meer gaat. y. DE SPANJOLEN KOMEN HUN NEST UIT. In Ocfcober van het jaar 1576 sloeg het Spaansche krijgsvolk, dat Zierikzee had ingenomen, en lang met den buit dezer stad gepaaid was, aan het muiten, omdat zij daar niet vonden wat zij verwacht hadden. Zij liepen stroopend heel Zeeland af. vergaten ook niet Vlaanderen en Brabant met hun bezoek te vereeren en uit te plunderen, en maakten zich bij vriend en vijand beide gehaat. De tijding daarvan bereikte ook Utrecht, en bracht er de gemoederen nog meer in beweging. Niet alleen deze stad was er vol van, maar het geheele land, en deze strooptocht der Spanjaards had voor de zaak der vrijheid dit gewenschte gevolg, dat weder alle provinciën zich aaneensloten om zich tegen de indringers te wapenen. In Utrecht bedachten de gilden om de huizen tegenover het kasteel te versterken en tot eene borstwering in te richten, en niet zoodra hadden de Spanjaards daar binnen er de lucht van gekregen, of op eenmaal ging de poort van Vredenburg open en zij deden een uitval. Dat was eene verwarring in de bisschopsstad, 't Was goed, dat de Duitschers ten minste gedeeltelijk betaald waren, anders hadden zij zeker zich bij de Spanjaarden gevoegd; maar dit was nu gelukkig het geval niet. Zij bleven de burgerij getrouw. Daar ging een algemeen geroep op: »de Spanjolen zijn het kasteel uit, en vechten reeds met de Duitschers op de oude gracht!" Bij deze worsteling kwamen er velen orn; maar eindelijk keerden de ^Spekken" _ naar hun »nest" terug, en sloten de poort zeer zorgvuldig. Deze daad bleef niet zonder gevolgen. Het was een begin der vijandelijkheden. De burgers schoten op het kasteel, en d'Avila liet niet na dit te beantwoorden. Het naaste bij lag het weeshuis, dat in het klooster van S t. Elizabeth gevestigd was. De eerste kogels vielen op de daken van dit gebouw en ijlings werden de weezen verborgen. Toen echter het klooster al meer en meer aan het Spaansche geschut ten mikpunt diende, werd het in alle haast ontruimd, en de ouderlooze kinderen, die het bewoonden, werden met de geestelijke zusters, die hen opvoedden, naar den Springweg overgebracht, waar zij in het klooster der Regulieren voor alle Spaansche kogels vrij waren. Yan dat oogenblik af is het burgerweeshuis der stad aldaar gevestigd gebleven. _ Onmiddellijk werd al wat dienen kon in dienst genomen; de Jacobi-toren moest ook van geschut worden voorzien, en uit de half platgeschoten huizen werd een bolwerk gemaakt. Dit was een verdedigingswerk aan de noordzijde; maar ook in het westen en oosten werden groote wallen opgeworpen en met geschut voorzien, dat niet ophield het kasteel te beschieten. Werkvolk kwam bij hoopen ook van elders aan, en geld was er ook toen de nood dreigde. Inmiddels was Bossu, hoewel Roomsch-Katholiek, tot de zaak der vrijheid overgegaan en deed nu dienst als gouverneur van den Prins van Oranje. d'Avila geraakte hoe langer zoo meer in het nauw, en gebrek aan krijgs- en mondbehoeften begon hem niet weinig te kwellen. Daarom liet hij de witte vlag hijschen en begon ernstig van eene schikking met den Raad der stad en ook van vertrekken te spreken. Dit laatste was niemand meer naar den zin dan Utrechts burgerij. In het klooster van St. Job buiten de Catharinapoort kwamen de afgevaardigden van beide zijden te zamen, en spoedig was men het eens over de ontruiming van Vredenburg. Zij mochten in stilte vertrekken, maar moesten hun schulden betalen. Het eerste geschiedde; het laatste vergaten zij; maar de burgerij liet hen in vrede trekken. Op den lid® Februari des jaars 1577 ging de groote poort weder open, en eerst reden 27 wagens met vrouwen, kinderenen huisraad geladen naar buitenT Zij gingen de brug der Catharijne-poort over en werden onmiddellijk door d'Avila en 150 Spaansche soldaten gevolgd. Met stille trom en opgerolde vaandels vervolgden zij hun weg naar Antwerpen. Bijna schuw keken zij iederen burger of soldaat aan; want zij waren bang, dat de Utrechtenaren eenig verraad in den zin hadden. Deze waren daartoe evenwel te trouwhartig; alleen wreekten zij zich zoodra de laatste Spanjaard de brug over was, door een luid »hoera!" afgewisseld met scheldwoorden tegen de gehate »Spekken." VI. WEG MET HET DIXG! Toen de Spanjaarden vertrokken waren .wilden de burgers zeiven het kasteel bezetten, en dit werd hun door Bossu toegestaan. Met groote blijdschap trokken zij het binnen, terwijl de omliggende huizen en gebouwen in alle haast werden hersteld of, waar dit noodig was, afgebroken. Het gevoel van vrijheid, dat Utrecht bezielde, maakte het recht vroolijk gestemd. Maar weldra begon het soldaatje spelen aan de Gildebroeders te vervelen, daar zij nu toch eigenlijk niets op Vredenburg te doen hadden. Zij verzuimden hun werk, en verloren een aanmerkelijk deel hunner inkomsten, daar zij bij beurten de wachten moesten waarnemen. Daarbij rees er nu verschil wie het kasteel van brandstof en victualie moest voorzien. De Raad der stad zeide, dat de koning er in voorzien moest, en de rentmeester des konings wilde zijn Allerchristelijkste Majesteit niets voorschieten. Ja, wat zou dat nu geven? — »Wat doen wij eigenlijk met het ding ?" riepen de burgers. »Dat oude Spanjaardsgat, dat roofnest! Waarom breken wij het ook niet af!" Dit gemor en geroep werd al algemeener. 't Had nu ook lang genoeg geduurd, meende men; reeds was de Meimaand van 1578 daar. Nog kwam daar eene boodschap in de stad, die olie in het vuur wierp. Men had namelijk vernomen, dat de Spanjaards spijt hadden van hun aftocht en van plan waren terug te keeren, en werkelijk had Don Juan van Oostenrijk zich in dien geest uitgelaten. De Gildebroeders drongen er bij den Raad op aan, dat het nest verwoest zou worden, eer de vogel er weder terugkeerde. Maar de Raad bleef besluiteloos, ofschoon veel leden er toe overhelden de burgerij haar zin te geven. Nu stroomde het volk naar het kasteel, alsof zij het op eenmaal zouden omverwerpen. »Weg met het ding! Weg er mee!" riepen zij. Maar met dat geroep viel geen enkele steen uit den muur. Daar treedt op eenmaal eene fatsoenlijke burgervrouw Catharina van Leemputte, of ook wel Trijn van Limpen genoemd, uit het volk vooruit en als eene andere Kenau Simons Hasselaar voert zij met daden van onverschrokkenheid en vastberaden moed de mannen aan. Zij heeft een moker in de hand; heft dien met gespierde vuisten op, en doet hem op den muur van het kasteel, die de voorpoort omvat, neerkomen. Eerst ziet het volk een oogeublik toe als was het versuft door dezen vrouwenmoed. Maar aldra volgt de een en de ander haar voorbeeld en eer de Raad nog tot een besluit gekomen is, ligt reeds een gedeelte van den muur ter aarde. Het werk der vernieling werd geregeld voortgezet, en ettelijke weken daarna was Vredenburg met den grond gelijk gemaakt. Zoo werd het Spanjolennest uitgeroeid en Utrecht heeft geen Spanjaard meer binnen zijne vesten gezien. Maar wel werd er het volgende jaar de Unie van Utrecht gesloten, die zulke gezegende vrachten voor de vrijheid gedragen heeft. Immers «eendracht maakt macht!" INHOUD. Bladz. Anderhalf jaar soldij uitgewonnen 5 Een voorname gevangene ^ De „Spekken" 'komen weder ü De Aartsbisschop moet helpen 14 De Spanjolen komen hun nest uit 1' Weg met het ding! r ZES MOOIE!!! De geheele verzameling Vadeplandsche en Volksgeschiedenissen van E. GERDES te samen voop slechts ] NEGENTIG CENTEN, als: No. 1. E. GERDES, Een Woelewater, tooneelen uit het leven van den beruchten Daniël Raap. No. 2. E. GERDES, Voor 't Vaderland, of de roemrijke daden van J. C. van Speyk aan liet volk van Nederland verhaald. No. 3. E. GERDES, Een Libertijn, Verhaal tijdens de Revoluti^. No. 4. E. GERDES, De doode Vlieg, Eene belangrijke Geschiedenis. No. 5. E. GERDES, De Horoscooptrekker, Schets uit hetï Amsterdamsche Volksleven. No. 6. E. GERDES, Bid en Werk, Merkwaardige schetsen! uit het leven van Jan Luyken. Deze zes extra mooie Vaderlandsehe of Volksgeschiedenissen, met 6 fraaie Platen, kosten te zamen den geringen prijs van slechts /' 0.90. Men ontvangt dezen franeo thuis van D. BOLLE, BAZAAB VAN GOEDKOOPE BOEKEN, te ROTTERDAM, na toezending van Postwissel ad f 0.90, waarop vermeld: GERDES' VOOR 'T VADERLAND enz. SNEEPERSDitUK VA.N H. C. A. TI11EME TE NIJMEGEN. Ontzuurd met Bookkeeper mei 2000